- Bibliografie - Literatuur - Liturgisch gebruik - Overzicht bijbelboeken - Overzicht van de bibliografie van de bijbelboeken - Overzicht van deze website
- Griekse tekst - Septuaginta : http://www.myriobiblos.gr/bible/nt2/john/2.asp . http://www-users.cs.york.ac.uk/~fisher/cgi-bin/gnt?id=0402 . Griekse tekst - Septuaginta .
- Vulgata : http://www.intratext.com/IXT/LAT0001/_PV1.HTM . Vulgata .
- Statenvertaling : http://www.statenvertaling.net/bijbel/joha/2.html . Statenvertaling .
- Willibrordvertaling : http://www.willibrordbijbel.nl/index.php?p=page&i=66930%2C66954&wbv=on&nbv=on . Willibrordvertaling .
- De Nieuwe Vertaling : http://www.willibrordbijbel.nl/index.php?p=page&i=66930%2C66954&wbv=on&nbv=on . De Nieuwe Vertaling .
- De Naardense bijbel : http://naardensebijbel.nl/zoek.php . De Naardense bijbel .
- Bible de Jérusalem : http://www.lexilogos.com/bible_multilingue.htm . Bible de Jérusalem .
- King James Bible : http://quod.lib.umich.edu/cgi/k/kjv/kjv-idx?type=DIV1&byte=4760421 . King James Bible .
- Luther Bibel : http://www.die-bibel.de/online-bibeln/luther-bibel-1984/bibeltext/bibel/text/lesen/stelle/53/20001/29999/ch/dbe93297aa8185bce8f9329ee21554ef/ . Luther Bibel .
Overzicht van het NT : NT : overzicht , NT : taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , NT : commentaar ,
Overzicht van Tenach : Tenach
: overzicht , Tenach
: taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , Tenach
: commentaar ,
Overzicht van Septuaginta : Septuaginta
: overzicht , Septuaginta
: taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , Septuaginta
: commentaar ,
Joh : overzicht , Joh : taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , Joh : commentaar ,
Overzicht van het Johannesevangelie : Joh 1 , Joh 2 , Joh 3 , Joh 4 , Joh 5 , Joh 6 , Joh 7 , Joh 8 , Joh 9 , Joh 10 , Joh 11 , Joh 12 , Joh 13 , Joh 14 , Joh 15 , Joh 16 , Joh 17 , Joh 18 , Joh 19 , Joh 20 , Joh 21 ,
Joh 1 | Joh 2 | Joh 3 | Joh 4 | Joh 5 | Joh 6 | Joh 7 | Joh 8 | Joh 9 | Joh 10 | Joh 11 | Joh 12 | Joh 13 | Joh 14 | Joh 15 | Joh 16 | Joh 17 | Joh 18 | Joh 19 | Joh 20 | Joh 21 | |
Tekstuitleg per perikope : - Joh
2,1-12 - Joh
2,13-22 - Joh
2,23-3,21
Tekstuitleg vers per vers - Joh
2,1 - Joh
2,2 - Joh
2,3 - Joh
2,4 - Joh
2,5 - Joh
2,6 - Joh
2,7 - Joh
2,8 - Joh
2,9 - Joh
2,10 - Joh
2,11 - Joh
2,12 - Joh
2,13 - Joh
2,14 - Joh
2,15 - Joh
2,16 - Joh
2,17 - Joh
2,18 - Joh
2,19 - Joh
2,20 - Joh
2,21 - Joh
2,22 - Joh
2,23 - Joh
2,24 - Joh
2,25 -
![]() |
ZOEKEN OP DEZE WEBSITE |
1. LXX , Griekse tekst N.T. | 2. Vulgata | 3. Denaux - Vervenne | 4. Statenvertaling | 5. Willibrordvertaling | 6. Nieuwe Vertaling | 7. Naardense vertaling , zie |
8. Bible de Jérusalem | 9. Statenvertaling | 10. King James Bible - King James Bible | 11. Luther-Bibel | liturgische lezing |
Veerkamp leest woord voor woord en maakt een keuze voor een politieke en allegorische lezing ; er staat meer dan er staat . Waarom schrijft Johannes zo ? Mythen heeft een betekenis , een visie op de maatschappij . Veerkamp komt uit de materialistische lezing van de bijbel ; elke tekst is geworteld in de concrete realiteit waarin mensen leven . Later werd dat politieke lezing . Daarin staat de bevrijdingslezing van de bevrijdingstheologie . Nu spreken we over een contextuele lezing . Johannes schreef binnen een bepaalde contekst . Het is belangrijk om die contekst op het spoor te komen . vb. Marcus weent over de verwoesting van de tempel . Voor Johannes heeft dat geen betekenis meer (het is 30 jaar later) ; er is een andere tempel . Johannes creëert misverstanden , als schrijfwijze . Pas later beseffen ze het .
Bruiloft te Kana : Joh
2,1-12
Afbraak van de tempel : Joh
2,13-22
Jezus en Nikodemus : Joh
2,23-3,21 -
Bruiloft te Kana : Joh 2,1-12 - Joh
2,1-12 -- bijbeloverzicht
-- bijbelverwijzingen
-- Joh (Johannes)
-- Joh 2
-- Joh
2,1 - Joh
2,2 - Joh
2,3 - Joh
2,4 - Joh
2,5 - Joh
2,6 - Joh
2,7 - Joh
2,8 - Joh
2,9 - Joh
2,10 - Joh
2,11 - Joh
2,12 -
Evangelielezing van de : Joh
2,1-12 :
In die tijd was er een bruiloft te Kana in Galilea, waarbij de moeder van Jezus
aanwezig was. Jezus en zijn leerlingen waren eveneens op die bruiloft uitgenodigd.
Toen de wijn opraakte zei de moeder van Jezus tot Hem: "Ze hebben geen
wijn meer." Jezus zei tot haar: "Vrouw, is dat soms uw zaak? Nog is
mijn uur niet gekomen." Zijn moeder sprak tot de bedienden: "Doet
maar wat Hij u zeggen zal." Nu stonden daar volgens het reinigingsgebruik
der Joden zes stenen kruiken, elk met een inhoud van ongeveer honderd liter.
Jezus zei hun: "Doet die kruiken vol water." Zij vulden ze tot bovenaan
toe. Daarop zei Hij hun: "Schept er nu wat uit en brengt dat aan de tafelmeester."
Dat deden ze. De tafelmeester proefde van het water dat in wijn veranderd was.
Hij wist niet waar die wijn vandaan kwam, maar de bedienden die het water geschept
hadden wisten het wel. Zodra hij geproefd had riep hij de bruidegom en zei hem:
"Iedereen zet eerst de goede wijn voor en wanneer men eenmaal goed gedronken
heeft de mindere. U hebt de goede wijn tot nu toe bewaard." Zo maakte Jezus
te Kana in Galilea een begin met de tekenen en openbaarde zijn heerlijkheid.
En zijn leerlingen geloofden in Hem. Daarna daalde Hij af naar Kafarnaüm,
Hijzelf en zijn moeder, de broeders en zijn leerlingen; maar zij bleven daar
slechts enkele dagen.
De Kana-pericope van Joh 2,1-11 vormt het sluitstuk van zijn eerste verblijf in Galilea. Zo is dat ook in Joh 4,46-54. Daarna gaat Jezus telkens naar Jeruzalem bij gelegenheid van een feest van de joden.
Joh 2,3 | Joh 2,4 | Joh 2,5 | Joh 2,7 | Joh 2,7 | Joh 2,9 |
kai (en) | kai (en) | kai (en) | |||
legei (zegt) | legei (zegt) | legei (zegt) | legei (zegt) | legei (zegt) | legei (zegt) |
autèi (aan haar) | autois (aan hen) | autois (aan hen) | autôi (aan hem) | ||
hè mètèr tou Ièsou (de moeder van Jezus) | ho Ièsous (Jezus) | hè mètèr autou (zijn moeder) | ho Ièsous (Jezus) | ||
tois diakonois (aan de dienaars) |
en Kana tès Galilaias (in Kana van Galilea) komt bij het begin (Joh 2,1) en het einde (Joh 2,11) voor.
Joh 2,1 - Joh 2,1 : Bruiloft te Kana - Joh 2,1-12 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 2 -- Joh 2,1 - Joh 2,2 - Joh 2,3 - Joh 2,4 - Joh 2,5 - Joh 2,6 - Joh 2,7 - Joh 2,8 - Joh 2,9 - Joh 2,10 - Joh 2,11 - Joh 2,12 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . 2
[1] And the third day there was a marriage in Cana of Galilee; and the mother of Jesus was there:
Luther-Bibel . 2.1Und am dritten Tage war eine Hochzeit in Kana in Galiläa, und die Mutter Jesu war da.
Tekstuitleg van Joh 2,1 bestaat uit twee nevenschikkende zinnen die door het nevenschikkend voegwoord kai (en) met elkaar verbonden zijn . In de eerste nevenschikkende zin staat het nevenschikkend voegwoord aan het begin van de zin ; hierop volgt dan een tijdsbepaling , dan komt onderwerp + werkwoord , en de zin wordt besloten met een plaatsbepaling .
Joh 2,1.3. nom. + dat. vr. enk. hèmera - (i) - (dag) . Taalgebruik in het NT : hèmera (dag) . Taalgebruik in de Septuaginta : hèmera (dag) . Joh (17) : (1) Joh 2,1 . (2) Joh 5,9 . (3) Joh 6,39 . (4) Joh 6,40 . (5) Joh 6,44 . (6) Joh 6,54 . (7) Joh 7,37 . (8) Joh 9,4 . (9) Joh 9,14 . (10) Joh 11,9 . (11) Joh 11,24 . (12) Joh 12,48 . (13) Joh 14,20 . (14) Joh 16,23 . (15) Joh 16,26 . (16) Joh 19,31 . (17) Joh 20,19 . Een vorm van hèmera (dag) in de LXX (2567) , in het NT (388) , in Joh (37) . Hebr. jôm (dag) . Taalgebruik in Tenakh : jôm (dag) . Getalwaarde : jod = 10 , waw = 6 , mem = 13 of 40 ; totaal : 29 OF 56 (2³ X 7) . Structuur : 1 - 6 - 4 . Tenakh (209) . Pentateuch (76) . Eerdere Profeten (23) . Latere Profeten (33) . 12 Kleine Profeten (24) . Geschriften (53) . Arabisch : dag (jaum) . Taalgebruik in de Qoran : dag (jaum) .
hèmera (dag) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. en dat. vr. enk. hèmera(i) | 854 | 750 | 104 | 13 | 3 | 27 | 17 | 12 | 28 | 4 | 43 | 60 |
Joh 2,1.2. - 5. tè(i) hèmera(i) tè(i) tritè(i) (op de dag , de derde) . NT (2) : (1) Lc 18,32 . (2) Joh 2,1 . tè(i) tritè(i) hèmera(i) = op de derde dag . NT (10) . Mt (3) : (1) Mt 16,21 . (2) Mt 17,23 . (3) Mt 20,19 . Mc (2) : (1) Mc 9,31 . (2) Mc 10,34 . Lc (3) : (1) Lc 9,22 . (2) Lc 24,7 . (3) Lc 24,46 . Hnd (1) Hnd 10,40 . Verder : 1 Kor 15,4 . Hebr. bajjôm hasjsjëlîsjî (op de derde dag) . Tenakh (22; 24X) . Gn (3) : (1) Gn 22,4 . (2) Gn 40,20 . (3) Gn 42,18 . (4) Ex 19,11 . (5) Lv 7,17 . (6) Lv 7,18 . (7) Lv 19,7 . (8) Nu 7,24 . (9) Nu 19,12 (2x) . (11) Nu 19,19 . (12) Nu 31,19 . (13) Joz 9,17 . (14) Re 20,30 . (15) 1 S 30,1 . (16) 2 S 1,2 . (17) 1 K 3,18 . (18) 1 K 12,12 . (19) 2 K 20,5 (2X) . (20) 2 K 20,8 . (21) Est 5,1 . (22) Hos 6,2 . De 3de dag is de 7de dag . Volledige vervulling . Het is de dag van de kairos . Jezus verrijst op de 3de dag . Telkens opnieuw verrijst Jezus op de 3de dag . Jezus is de opstaande . Het is nog altijd opstaande tot hert einde der tijden . Maria Magdalena weent . Ze hebben het lichaam weggenomen . Ik kan hem niet de laatste eer bewijzen . De scène met de tuinman en het gesprek met de tuinman . Ze herkent Jezus wanneer Jezus zich tot hem bekeert . Raak me niet aan ; je moet me loslaten ; ik ben opstijgende tot God . Scheppingslied : op de derde dag en op de zesde dag : God zag dat het goed was . Gn 22,4 : de binding van Isaak .
Joh 2,1.6. bruiloft . Echtelijke liefde was een verwijzing naar de tedere solidariteit . Verwijzing naar het verbond . Zie Hosea , Ez. 16 . Windsels .
Joh 2,1.9. Kana . In de periferie van Galilea . Galîl haggojîm . Niet in Jeruzalem , maar in Galilea . Het 2de teken heeft ook plaats in Galilea (Joh 4) . Golgotha .
Joh 2,1.18. ekei (hier, daar) . Taalgebruik in het NT : ekei (daar) . Taalgebruik in de LXX : ekei (daar) . Taalgebruik in Mc : ekei (daar) . Lat. ibi . Ned. hier . Fr. ici . Joh (22) : (1) Joh 2,1 . (2) Joh 2,6 . (3) Joh 2,12 . (4) Joh 3,22 . (5) Joh 3,23 . (6) Joh 4,6 . (7) Joh 4,40 . (8) Joh 5,5 . (9) Joh 6,3 . (10) Joh 6,22 . (11) Joh 6,24 . (12) Joh 10,40 . (13) Joh 10,42 . (14) Joh 11,8 . (15) Joh 11,15 . (16) Joh 11,31 . (17) Joh 12,2 . (18) Joh 12,9 . (19) Joh 12,26 . (20) Joh 18,2 . (21) Joh 18,3 . (22) Joh 19,42 . Hebr. sj-m . sjâm (daar) OF sjem (naam) . Taalgebruik in Tenakh : sjem (naam) . Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , mem = 13 of 40 ; totaal : 34 (2 X 17) of 340 (10 X 2 X 17) . Structuur : 3 - 4 .
ekei (hier) | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
753 | 659 | 94 | 28 | 11 | 16 | 22 | 6 | 7 | 4 | 45 | 77 |
De moeder is er . Ze behoort tot Israël . Ze is Israël . Ze is daar . Op de bruiloft die God aanricht . Ze belichaamt het project Israël . Ze ziet dat het niet goed gaat . Er zij slechts 6 kruiken . Hert is maar de helft . De andere helft zijn de Samaritanen en de volkeren . In de messiaanse gemeente zaten wellicht ook de volkeren . Alle strekkingen hadden hun eigen schrift- en wetgeleerden .
Joh 2,2 - Joh 2,2 : Bruiloft te Kana - Joh 2,1-12 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 2 -- Joh 2,1 - Joh 2,2 - Joh 2,3 - Joh 2,4 - Joh 2,5 - Joh 2,6 - Joh 2,7 - Joh 2,8 - Joh 2,9 - Joh 2,10 - Joh 2,11 - Joh 2,12 - | ||||||||||||||||||
|
) . (15) . (16) . (17) . Een vorm van hèmera (dag) in de LXX (2567) , in het NT (388) , in Joh (31) . Hebr. jôm (dag) . Taalgebruik in Tenach : jôm (dag) . Lat. dies . Ned. dag . D. Tag . E. day . F. jour < Lat. diurnum . Cfr journaal .
King James Bible .
[2] And both Jesus was called, and his disciples, to the marriage.
Luther-Bibel . 2Jesus aber und seine Jünger waren auch zur Hochzeit geladen.
Tekstuitleg van Joh 2,2 .
Joh 2,3 - Joh 2,3 : Bruiloft te Kana - Joh 2,1-12 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 2 -- Joh 2,1 - Joh 2,2 - Joh 2,3 - Joh 2,4 - Joh 2,5 - Joh 2,6 - Joh 2,7 - Joh 2,8 - Joh 2,9 - Joh 2,10 - Joh 2,11 - Joh 2,12 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [3] And when they wanted wine, the mother of Jesus saith unto him, They have no wine.
Luther-Bibel . 3Und als der Wein ausging, spricht die Mutter Jesu zu ihm: Sie haben keinen Wein mehr.
Tekstuitleg van Joh 2,3 .
Joh 2,3.2. act. part. aor. gen. mann. + onz. enk. husterèsantos (ontbrekende) van het werkw. hustereô (te kort schieten in , gebrek hebben aan) . Taalgebruik in het NT : hustereô (te kort schieten in , gebrek hebben aan) . Taalgebruik in de LXX : hustereô (te kort schieten in , gebrek hebben aan) . Bijbel (1) : Joh 2,3 . Een vorm van hustereô (te kort schieten in , gebrek hebben aan) in de LXX (20) , in het NT (16) .
Joh 2,3.13. act. ind. praes. 3de pers. mv. echousin (zij hebben) van het werkw. echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het NT . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in de LXX . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir . D. haben . E. have . Bijbel (47) . OT (15) . NT (32) . Joh (2) : (1) Joh 2,3 . (2) Joh 15,22 . Een vorm van echô (hebben, bezitten) in de LXX (497) , in het NT (705) .
Js 5,1-7 . Zure druiven . Er is een binnen-joodse kritiek .
Joh 2,4 - Joh 2,4 : Bruiloft te Kana - Joh 2,1-12 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 2 -- Joh 2,1 - Joh 2,2 - Joh 2,3 - Joh 2,4 - Joh 2,5 - Joh 2,6 - Joh 2,7 - Joh 2,8 - Joh 2,9 - Joh 2,10 - Joh 2,11 - Joh 2,12 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
[4] Jesus saith unto her, Woman, what have I to do with thee? mine hour is not yet come.
Luther-Bibel .
4Jesus spricht zu ihr: Was geht's dich an, Frau, was ich tue? Meine Stunde ist noch nicht gekommen.
Tekstuitleg van Joh 2,4 .
Een gemeenschappelijk verlangen wordt in vraag gesteld . 1 K 17,18 . Elia is weggevlucht en is gaan inwonen bij de weduwe van Sarepta . Elia : geef mij te eten . Er zal altijd meel en olie zijn tot het einde . De weduwe staat voor het vernederde Israël , toekomstloos . Ook de vrouw van koning Achaz is ook afkomstig uit Tyrus . Van die weduwe sterft de zoon . Wat is er tussen u en mij . Dat wij moeten opdraaien voor de ongerechtigheid van de koning . Is dat jouw verwachting ? Mc 5,1-20 . Legio -> als die demon ziet van verre ... Wat is er tussen U en mij . Het gaat om een conflict tussen 2 partners . De moeder wil het uur nabij brengen ... om uit dit onderdrukkingssysteem te komen . De doorbraak van het uur zal niet zomaar vanzelfsprekend gebeuren en ook niet euforisch , maar via de dood van de Messias . In de mislukking ligt de kiem... Uitverkoren volk... de trawanten horen het ook . Wat is er tussen u en mij ... uitverkiezing : niet op basis van het bloed , maar op het uur : kruisiging , verhoging . Jezus onder het kruis : de moeder en de leerling die met Jezus solidair verbonden is . Tot de moeder zegt Jezus : vrouw , ziedaar uw zoon . Tot de leerling : ziedaar uw moeder . De messiaanse gemeenschap is vertegenwoordigd door de leerling . Hij kan maar de weg gaan als hij de moeder bij zich opneemt (het goede van Israël) . Niet op zichzelf terugplooit , maar gericht naar de volkeren . Op elkaar aangewezen om trouw te blijven aan de diepste verwachtingen . De rabbijnen hebben genoeg aan zichzelf . Het christendom heeft wel nood aan het jodendom . Messias past in een profetisch taalspel .
Joh 2,4.14. nom. + dat. vr. enk. hôra(i) van het zelfst. naamw. hôra (uur) . Taalgebruik in het NT : hôra (uur) . Taalgebruik in de LXX : hôra (uur) . Joh (19) : (1) Joh 1,39 . (2) Joh 2,4 . (3) Joh 4,6 . (4) Joh 4,21 . (5) Joh 4,23 . (6) Joh 4,53 . (7) Joh 5,25 . (8) Joh 5,28 . (9) Joh 7,30 . (10) Joh 8,20 . (11) Joh 12,23 . (12) Joh 13,1 . (13) Joh 16,2 . (14) Joh 16,4 . (15) Joh 16,21 . (16) Joh 16,25 . (17) Joh 16,32 . (18) Joh 17,1 . (19) Joh 19,14 .
hôra (uur) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
nom. + dat. vr. enk. hôra(i) | 76 | 16 | 60 | 8 | 6 | 15 | 19 | 4 | 2 | 6 | 29 | 48 | 1 | 1 |
Joh 2,4.13. - 14. hè hôra (het uur) . NT (16) : (1) Mt 14,15 . (2) Mt 26,45 . (3) Mc 14,35 . (4) Mc 14,41 . (5) Lc 22,14 . (6) Lc 22,53 . (7) Joh 2,4 . (8) Joh 7,30 . (9) Joh 8,20 . (10) Joh 12,23 . (11) Joh 13,1 . (12) Joh 16,4 . (13) Joh 16,21 . (14) Joh 17,1 . (15) Apk 14,7 . (16) Apk 14,15 .
Joh 2,4.13. - 15. hè hôra mou (mijn uur) . NT (1) : Joh 2,4 . hè hôra autou (zijn uur) . NT (2) : (1) Joh 7,30 . (2) Joh 8,20 . Het is telkens in de zin : hoti oupô elèluthei hè hôra autou (omdat zijn uur nog niet was gekomen) .
Joh 2,5 - Joh 2,5 : Bruiloft te Kana - Joh 2,1-12 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 2 -- Joh 2,1 - Joh 2,2 - Joh 2,3 - Joh 2,4 - Joh 2,5 - Joh 2,6 - Joh 2,7 - Joh 2,8 - Joh 2,9 - Joh 2,10 - Joh 2,11 - Joh 2,12 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [5] His mother saith unto the servants, Whatsoever he saith unto you, do it.
Luther-Bibel . 5Seine Mutter spricht zu den Dienern: Was er euch sagt, das tut.
Tekstuitleg van Joh 2,5 .
6. diakonoi (diakens, dienaars) . Zij die er zullen zijn , waar de messias is . Joh 12,26 : als iemand mij dienstbaar wil zijn ...
Joh 2,6 - Joh 2,6 : Bruiloft te Kana - Joh 2,1-12 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 2 -- Joh 2,1 - Joh 2,2 - Joh 2,3 - Joh 2,4 - Joh 2,5 - Joh 2,6 - Joh 2,7 - Joh 2,8 - Joh 2,9 - Joh 2,10 - Joh 2,11 - Joh 2,12 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [6] And there were set there six waterpots of stone, after the manner of the purifying of the Jews, containing two or three firkins apiece.
Luther-Bibel . 6Es standen aber dort sechs steinerne Wasserkrüge für die Reinigung nach jüdischer Sitte, und in jeden gingen zwei oder drei Maße .
Tekstuitleg van Joh 2,6 .
3. ekei (hier, daar) . Taalgebruik in het NT : ekei (daar) . Taalgebruik in de LXX : ekei (daar) . Lat. ibi . Ned. hier . Fr. ici . Joh (22) : (1) Joh 2,1 . (2) Joh 2,6 . (3) Joh 2,12 . (4) Joh 3,22 . (5) Joh 3,23 . (6) Joh 4,6 . (7) Joh 4,40 . (8) Joh 5,5 . (9) Joh 6,3 . (10) Joh 6,22 . (11) Joh 6,24 . (12) Joh 10,40 . (13) Joh 10,42 . (14) Joh 11,8 . (15) Joh 11,15 . (16) Joh 11,31 . (17) Joh 12,2 . (18) Joh 12,9 . (19) Joh 12,26 . (20) Joh 18,2 . (21) Joh 18,3 . (22) Joh 19,42 . Hebr. sj-m . sjâm (daar) OF sjem (naam) . Taalgebruik in Tenakh : sjem (naam) . Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , mem = 13 of 40 ; totaal : 34 (2 X 17) of 340 (10 X 2 X 17) . Structuur : 3 - 4 . Tenakh (509) .
ekei (hier) | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
753 | 659 | 94 | 28 | 11 | 16 | 22 | 6 | 7 | 4 | 45 | 77 |
2. - 3. de ekei
Joh 2,6.4. nom. vr. mv. lithinai (stenen) van het bijvoegl. naamw. lithinos (stenen) . Zie : lithos (steen) . Taalgebruik in het NT : lithos (steen) . Taalgebruik in de LXX : lithos (steen) . Bijbel (4) : (1) Ex 32,15 (plakes lithinai = steen tafels) . (2) 1 K 8,9 (duo plakes lithinai = twee stenen tafels) . (3) Ez 40,42 (tessares trapezai ... lithinai = vier stenen tafels) . (4) Joh 2,6 (lithinai hudriai hex = zes stenen waterkruiken) . Er lijkt een soort gradatie : 2 - 4 - 6 . Een vorm van lithinos (stenen) in de LXX (24) , in het NT (3) .
1. - 3. èsan de ekei (er waren echter daar) . NT (2) : (1) Mt 27,55 . (2) Joh 2,6 . hâjâh sâm (er was daar) . Tenakh (3) : (1) Gn 13,3 . (2) Nu 33,14 . (3) 1 S 21,7 .
Joh 2,6.6. Gr. hex (zes) . Een vorm van hex (zes) in de LXX (134) , in het NT (13) : (1) Mt 17,1 . (2) Mc 9,2 . (3) Lc 4,25 . (4) Lc 13,14 . (5) Joh 2,6 . (6) Joh 2,20 . (7) Joh 12,1 . (8) Hnd 11,12 . (9) Hnd 18,11 . (10) Hnd 27,37 . (11) Jak 5,17 . (12) Apk 4,8 . (13) Apk 13,18 . Hebr. sjesj (zes) . Taalgebruik in Tenakh : sjesj (zes) . Getallenwaarde sjesj = 2 X 21 of 2 X 300 = 42 (2 X 3 X 7) OF 600 (2³ X 3 X 5²) . Tenakh (102) . Pentateuch (34) . Eerdere Profeten (24) . Latere Profeten (10) . 12 Kleine Profeten (0) . Geschriften (34) . Lv (2) : (1) Lv 24,6 . (2) Lv 25,3 . Lat. sex . Fr. six . Ned. zes . D. sechs . E. six . Arabisch : sittah (zes) . Taalgebruik in de Qoran : sittah (zes) . hex = 6 staat in het 6de vers op de 6de plaats . De versindeler heeft er dus aandacht voor .
16. duo (twee) . Telwoord . Taalgebruik in het NT : telwoorden . Taalgebruik in de LXX : telwoorden . Taalgebruik in Lc : telwoorden . Lat. duo . F. deux . E. two . D. zwei . Joh (13) : (1) Joh 1,35 . (2) Joh 1,37 . (3) Joh 1,40 . (4) Joh 2,6 . (5) Joh 4,40 . (6) Joh 4,43 . (7) Joh 6,9 . (8) Joh 8,17 . (9) Joh 11,6 . (10) Joh 19,18 . (11) Joh 20,4 . (12) Joh 20,12 . (13) Joh 21,2 .
De kruiken moeten tot aan de rand gevuld worden . Thora te vervullen . Ga de weg van de thora . Geen nieuwe inhoud .
telwoorden | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
duo | 624 | 509 | 115 | 33 | 14 | 25 | 13 |
Joh 2,7 - Joh 2,7 : Bruiloft te Kana - Joh 2,1-12 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 2 -- Joh 2,1 - Joh 2,2 - Joh 2,3 - Joh 2,4 - Joh 2,5 - Joh 2,6 - Joh 2,7 - Joh 2,8 - Joh 2,9 - Joh 2,10 - Joh 2,11 - Joh 2,12 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [7] Jesus saith unto them, Fill the waterpots with water. And they filled them up to the brim.
Luther-Bibel .
7Jesus spricht zu ihnen: Füllt die Wasserkrüge mit Wasser! Und sie füllten sie bis obenan.
Tekstuitleg van Joh 2,7 .
Joh 2,8 - Joh 2,8 : Bruiloft te Kana - Joh 2,1-12 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 2 -- Joh 2,1 - Joh 2,2 - Joh 2,3 - Joh 2,4 - Joh 2,5 - Joh 2,6 - Joh 2,7 - Joh 2,8 - Joh 2,9 - Joh 2,10 - Joh 2,11 - Joh 2,12 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [8] And he saith unto them, Draw out now, and bear unto the governor of the feast. And they bare it.
Luther-Bibel . 8Und er spricht zu ihnen: Schöpft nun und bringt's dem Speisemeister! Und sie brachten's ihm.
Tekstuitleg van Joh 2,8 .
Joh 2,9 - Joh 2,9 : Bruiloft te Kana - Joh 2,1-12 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 2 -- Joh 2,1 - Joh 2,2 - Joh 2,3 - Joh 2,4 - Joh 2,5 - Joh 2,6 - Joh 2,7 - Joh 2,8 - Joh 2,9 - Joh 2,10 - Joh 2,11 - Joh 2,12 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [9] When the ruler of the feast had tasted the water that was made wine, and knew not whence it was: (but the servants which drew the water knew;) the governor of the feast called the bridegroom,
Luther-Bibel . 9Als aber der Speisemeister den Wein kostete, der Wasser gewesen war, und nicht wusste, woher er kam – die Diener aber wussten's, die das Wasser geschöpft hatten –, ruft der Speisemeister den Bräutigam
Tekstuitleg van Joh 2,9 .
- architriklinos zou wijzen naar Johannes de Doper . Hij wist niet vanwaar hij is . De diakonoi wisten het wel .
Joh 2,9.21. nom. + acc. onz. enk. hudôr (water) . Taalgebruik in het NT : hudôr (water) . Taalgebruik in de LXX : hudôr (water) . Joh (10) : (1) Joh 2,9 . (2) Joh 4,7 . (3) Joh 4,10 . (4) Joh 4,11 . (5) Joh 4,14 . (6) Joh 4,15 . (7) Joh 4,46 . (8) Joh 5,7 . (9) Joh 13,5 . (10) Joh 19,34 . Lat. : aqua . Fr. : eau . E. water . D. Wasser . Hebr. majim (water) . Taalgebruik in Tenakh : majim (water) . Getalwaarde : mem = 13 of 40 , jod = 10 ; totaal : 36 (2² X 3²) OF 90 (2 X 3² X 5) . Structuur : 4 - 1 - 4 . Tenakh (254) . Pentateuch (53) . Eerdere Profeten (46) . Latere Profeten (72) . 12 Kleine Profeten (15) . Geschriften (68) .
Joh 2,9.21. - 22. hudôr oinon (water wijn) . NT (2) : (1) Joh 2,9 . (2) Joh 4,46 .
hudôr (water) | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. + acc. onz. enk. hudôr | 313 | 292 | 21 | 2 | 1 | 10 | 3 | 2 | 3 | 3 | 13 | 2 |
Joh 2,10 - Joh 2,10 : Bruiloft te Kana - Joh 2,1-12 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 2 -- Joh 2,1 - Joh 2,2 - Joh 2,3 - Joh 2,4 - Joh 2,5 - Joh 2,6 - Joh 2,7 - Joh 2,8 - Joh 2,9 - Joh 2,10 - Joh 2,11 - Joh 2,12 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [10] And saith unto him, Every man at the beginning doth set forth good wine; and when men have well drunk, then that which is worse: but thou hast kept the good wine until now.
Luther-Bibel . 10und spricht zu ihm: Jedermann gibt zuerst den guten Wein und, wenn sie betrunken werden, den geringeren; du aber hast den guten Wein bis jetzt zurückbehalten.
Tekstuitleg van Joh 2,10 .
Joh 2,11 - Joh 2,11 : Bruiloft te Kana - Joh 2,1-12 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 2 -- Joh 2,1 - Joh 2,2 - Joh 2,3 - Joh 2,4 - Joh 2,5 - Joh 2,6 - Joh 2,7 - Joh 2,8 - Joh 2,9 - Joh 2,10 - Joh 2,11 - Joh 2,12 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
[11] This beginning of miracles did Jesus in Cana of Galilee, and manifested forth his glory; and his disciples believed on him.
Luther-Bibel . 11Das ist das erste Zeichen, das Jesus tat, geschehen in Kana in Galiläa, und er offenbarte seine Herrlichkeit. Und seine Jünger glaubten an ihn.
Tekstuitleg van Joh 2,11 .
Joh 2,11.2. act. ind. aor. 3de pers. enk. epoièsen (hij deed) van het werkw. poieô (doen, maken) . Taalgebruik in het NT : poieô (doen, maken) . Taalgebruik in de LXX : poieô (doen, maken) . Joh (18) : (1) Joh 2,11 . (2) Joh 4,45 . (3) Joh 4,46 . (4) Joh 4,54 . (5) Joh 6,14 . (6) Joh 7,31 . (7) Joh 8,40 . (8) Joh 9,6 . (9) Joh 9,11 . (10) Joh 9,14 . (11) Joh 9,26 . (12) Joh 10,41 . (13) Joh 11,45 . (14) Joh 11,46 . (15) Joh 15,24 . (16) Joh 19,7 . (17) Joh 20,30 . (18) Joh 21,25 . Een vorm van poieô (doen, maken) in de LXX (3390) , in het NT (565) , in Joh (110) . Lat. facere . Fr. faire . N. doen . E. do . D. tun . Hebr. `âshâh (maken, doen) . Taalgebruik in Tenach : `âshâh (maken) . Getalwaarde : ajin = 16 of 70 , shin = 21 of 300 , he = 5 ; totaal : 42 (2 X 3 X 7) OF 375 (3 X 5³) . Structuur : 7 - 3 - 5 . wajja`ash (en hij maakte, en hij deed) < wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. Tenakh (232) . Pentateuch (81) . Eerdere Profeten (86) . Latere Profeten (9) . 12 Kleine Profeten (1) . Geschriften (55) .
3. Kana is het eerste teken , het primaire , hét teken . archè (cfr. Gn 1,1) .
Joh 2,11.1. - 5. sèmeion epoièsen (hij deed een teken) . NT (2) : (1) Joh 4,54 . (2) Joh 10,41 . sèmeia epoièsen (hij deed tekenen) . NT (1) : Joh 20,30 . epoièsen sèmeion (hij deed een teken) . NT (1) : Joh 6,14 .
poieô (doen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
act. ind. aor. 3de p. enk. epoièsen | 714 | 641 | 73 | 13 | 9 | 14 | 18 | 14 | 4 | 1 |
Joh 2,11.5. gen. onz. mv. sèmeiôn (tekenen) van het zelfst. naamw. sèmeion (teken) . Taalgebruik in het NT : sèmeion (teken) . Taalgebruik in de LXX : sèmeion (teken) . Lat. signum . Fr. signe . E. sign . N. teken . D. Zeichen . In dat teken laat hij zijn glorie verschijnen .
Joh 2,11.15. acc. vr. enk. doxan (heerlijkheid) van het zelfst. naamw. doxa (heerlijkheid) . Taalgebruik in de bijbel : doxa (heerlijkheid) . Taalgebruik in de LXX : doxa (heerlijkheid) . Joh (12) : (1) Joh 1,14 . (2) Joh 2,11 . (3) Joh 5,41 . (4) Joh 5,44 . (5) Joh 7,18 . (6) Joh 8,50 . (7) Joh 9,24 . (8) Joh 11,40 . (9) Joh 12,41 . (10) Joh 12,43 . (11) Joh 17,22 . (12) Joh 17,24 . Een vorm van doxa (heerlijkheid) in de LXX (453) , in het NT (165) , in Joh (18) . Lat. gloria . Fr. gloire . E. glory . Ned. heerlijkheid . D. Herrlichkeit . Hebr. kabhôd (heerlijkheid) . Taalgebruik in Tenakh : kabhôd (heerlijkheid) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , beth = 2 , waw = 6 , daleth = 4 . Totaal : 23 OF 32 (2² X 2³) . Structuur : 2 - 2 - 6 - 4 . kabhod = 17. In het Hebreeuws betekent het zwaarte (b.v. van zijn mantel) . In het Grieks getransponeerd naar iets lichts , heerlijks : doxa . Het project van een rechtvaardige samenleving door te gaan , laat hij zien .
- en Kana tès Galilaias omsluit het verhaal : Joh 2,1 en Joh 2,11 . Zie ook Joh 4,46 en Joh 21,2 |
- Kana tès Galilaias (Kana van Galilea) komt bij Johannes in 4 verzen
voor; in Joh
2,1 en Joh
2,11; in Joh
4,46 (waar palin (opnieuw) en andere termen naar Joh
2,1-12 verwijzen; eis tèn Kana tès Galilaias:: naar Kana in
Galilea); in Joh
21,2 waar Natanaël genoemd wordt met de vermelding dat hij uit Kana
in Galilea afkomstig is; apo Kana tès Galilaias : uit Kana in Galilea.
. We zouden de gemeentenaam Kana met een lidwoord kunnen vertalen omwille van
de bijgevoegde provincienaam. We veronderstellen dat er naast een Kana in Galilea
ook nog een ander Kana bestaat. De provincienaam vertalen we telkens zonder
lidwoord.
- efanerôsen (hij openbaarde zich). In deze vorm komt het in 4 verzen
in de bijbel voor : (1) Joh
2,11 (2) Joh
21,1 enz.
Joh 2,12 - Joh 2,12 : Bruiloft te Kana - Joh 2,1-12 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 2 -- Joh 2,1 - Joh 2,2 - Joh 2,3 - Joh 2,4 - Joh 2,5 - Joh 2,6 - Joh 2,7 - Joh 2,8 - Joh 2,9 - Joh 2,10 - Joh 2,11 - Joh 2,12 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [12] After this he went down to Capernaum, he, and his mother, and his brethren, and his disciples: and they continued there not many days.
Luther-Bibel . 12Danach ging Jesus hinab nach Kapernaum, er, seine Mutter, seine Brüder und seine Jünger, und sie blieben nicht lange da.
Tekstuitleg Joh 2,12 . Joh 2,12 bestaat uit 2 nevenschikkende zinnen, die door het nevenschikkend voegwoord kai (en) met elkaar verbonden zijn .
Joh
2,12.1. μετα = meta (met , na) . Afkorting
: met' OF meth' . Taalgebruik in het NT : meta
(na , met) . Taalgebruik in de LXX : meta
(na , met) . Joh (24) . Met accusatief : in 14 verzen . Met genitief
: in 10 verzen .
- meta + accusatief (na) .
- A. meta + accusatief touto (dit : onzijdig enkelvoud) . Joh (4) : (1) Joh
2,12 . (2) Joh
11,7 . (3) Joh
11,11 . (4) Joh
19,28 .
- B. meta + accusatief meervoud (tauta - deze dingen) . Joh (8) : (1) Joh
3,22 . (2) Joh
5,1 . (3) Joh
5,14 . (4) Joh
6,1 . (5) Joh
7,1 . (6) Joh
13,7 . ( 7) Joh
19,38 . (8) Joh
21,1 . Tauta ('deze dingen'), zie Mt
1,20 .
- C. Joh
4,43 : Meta de tas duo hèmeras (Na twee dagen echter) .
- D. Joh
13,27 .
- meta + genitief (met) . Joh (10) : (1) Joh
3,25 . (2) Joh
3,26 . (3) Joh
4,27 . (4) Joh
6,3 . (5) Joh
9,37 . (6) Joh
11,54 . (7) Joh
18,2 . (8) Joh
18,3 . (9) Joh
19,40 . (10) Joh
20,7 .
meta (na, met) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | meta | 1443 | 1159 | 284 | 42 | 34 | 37 | 24 | 48 | 77 | 22 | 113 | 137 |
2 | met' | 737 | 611 | 126 | 18 | 16 | 21 | 23 | 14 | 10 | 24 | 55 | 78 |
3 | meth' | 1 | 1 | 1 | |||||||||
totaal | 2181 | 1770 | 411 | 60 | 50 | 58 | 47 | 62 | 87 | 47 | 168 | 215 |
Joh
2,12.1. - 2. μετα τουτο = meta touto (na dit ; daarna) . Joh (4) : (1) Joh
2,12 . (2) Joh
11,7 . (3) Joh
11,11 . (4) Joh
19,28 .
- μετα τουτο = meta touto (na dit ; daarna) verwijst naar het voorgaande verhaal nl.
de bruiloft te Kana in Galilea (Joh 2,1-11) . τουτο = touto (dit) is
enkelvoud . Het slaat slechts op één voorafgaand verhaal . Daarna
daalt Jezus af naar Kafarnaüm . Hiermee wordt een link gelegd tussen Kana
en Kafarnaüm in Galilea . Joh
2,13 lijkt een soort overgangsvers . Hierna
is er een feest van de joden nl. het paasfeest , en gaat Jezus op naar Jeruzalem .
Een gelijkaardig iets zien we gebeuren in Joh
5,1 . Een tweede wondergebeuren
in Kana had plaats in Joh 4,46-54 . Er is opnieuw een feest van de joden , en
Jezus gaat opnieuw op naar Jeruzalem . In Joh
5,1 verwijst μετα = meta (met , na) naar meerdere voorafgaande verhalen . In Joh
3,22 wordt verondersteld dat Jezus Jeruzalem verlaat , in Joh
5,1 ging Jezus terug naar Jeruzalem
meta 1. + touto 1. | eerste maal : Jezus van Galilea naar Jeruzalem | terug naar Galilea via Judea en Samaria. meta 2. + tauta : 1. | Jezus naar Galilea . meta 5. | tweede maal : Jezus van Galilea naar Judea (Jeruzalem) . meta 7. + tauta : 2. | Jezus in de tempel . meta 8. + tauta : 3. | tweede terugreis naar Jeruzalem . meta 9. + tauta : 4. | |
Joh 2,12 | Joh 2,13 | Joh 3,22 | Joh 4,43 | Joh 5,1 | Joh 5,14 | Joh 6,1 | Joh 6,17 |
Meta touto (daarna) | Kai eggus èn to pascha tôn Ioudaiôn (en nabij was het paasfeest van de joden) | Meta tauta (Daarna) | Meta de tas duo hèmeras (Na twee dagen echter) | Meta tauta èn heortè tôn Ioudaiôn kai (Daarna was het een feest van de joden en) | Meta tauta (Daarna) | Meta tauta (Daarna) | kai embantes eis ploion (en ingescheept in de boot) |
katebè (daalde hij af) | kai anebè (en hij klom op) | èlthen (ging) | exèlthen ekeithen (ging hij vandaar uit) | anebè (klom op) | heuriskei auton (vond hij hem) | apèlthen (hij ging weg) | èrchono (gingen zij) |
ho Ièsous kai hoi mathètai autou (Jezus en zijn leerlingen) | Ièsous (Jezus) | ho Ièsous (Jezus) | ho Ièsous (Jezus) | ||||
eis Kafarnaoum (naar Kafarnaüm) | eis Hierosoluma (naar Jeruzalem) | eis tèn Ioudaian gèn (naar het Judese land) | eis tèn Galilaian (naar Galilea) | eis Hierosoluma (naar Jeruzalem) | en tôi hierôi (in de tempel) | peran tès thalassès tès Galilaias tès Tiberiados (naar de overkant van het meer van Galilea, van Tiberias) | peran tès thalassès eis Kafarnaoum (naar de overkant van de zee naar Kafarnaüm) |
ho Ièsous (Jezus) | |||||||
Bruiloft te Kana : Joh 2,1-12 | Afbraak van de tempel : Joh 2,13-22 | Jezus en Johannes : Joh 3,22-30 | Jezus en een samaritaanse vrouw : Joh 4,1-45 | Genezing van een lamme : Joh 5,1-18 | Jezus geeft vijfduizend mensen te eten : Joh 6,1-15 | Wonderbare overtocht : Joh 6,16-21 |
aankondiging van de derde reis naar Jeruzalem. meta 11. + tauta 5. | meta 13 + touto 2. | meta 14 + touto 3. | meta 15 + tauta 6. | meta 20. + touto 4. | meta 21. + tauta 7. | meta 24 + tauta 8. | ||
Joh 7,1 | Joh 7,1 | Joh 7,2 | Joh 11,7 | Joh 11,11 | Joh 13,7 | Joh 19,28 | Joh 19,38 | Joh 21,1 |
Kai meta tauta (En daarna) | èn de eggus hè heortè tôn Ioudaiôn, hè skènopègia (het feest van de joden, het Loofhuttenfeest, was echter nabij) | epeita meta touto legei tois mathètais daarna zegt hij aan de leerlingen |
tauta eipen, kai meta touto legei autois (hij zei dat en daarna zegt hij aan hen) | gnôsèi de meta tauta (je zult het daarna begrijpen) | meta touto (daarna) | meta de tauta (daarna echter) | meta tauta (daarna) | |
periepatei (wandelde hij rond) | ou gar èthelen... peripatein (want hij wilde niet rondwandelen) | agômen (laten we gaan) | efanerôsen ... (openbaarde) | |||||
eis tèn Ioudaian palin (opnieuw naar Judea) | ho Ièsous (Jezus) | |||||||
en tèi Galilaiai (in Galilea) | en tèi Ioudaiai (in Judea) | epi tès thalassès tès Tiberiados bij het meer van Tiberias) | ||||||
Jezus vermijdt de openbaarheid : Joh 7,1-13 | De dood van Lazarus : Joh 11,1-16 , | Voetwassing : Joh 13,1-20 , | Kruisiging en dood van Jezus : Joh 19,16b-30 . | Begrafenis van Jezus : Joh 19,38-42 . | Jezus verschijnt bij het meer van Tiberias : Joh 21,1-14 |
Joh 2,12.3. act. ind. aor. 3de pers. enk. κατεβη = katebè (hij daalde af) van het werkw. καταβαινω = katabainô (neerdalen, afdalen) . Taalgebruik in het NT : katabainô (neerdalen, afdalen) . Taalgebruik in de LXX : katabainô (neerdalen, afdalen) . Joh (1) : Joh 2,12 . Een vorm van καταβαινω = katabainô in de LXX (349) , in het NT (81) , in Joh (17) .
Joh 2,12.4. καφαρναυμ = kafarnaoum (Kafarnaüm) . Taalgebruik in het NT : kafarnaoum (Kafarnaüm) .
Kafarnaoum (Kafarnaüm) | bijbel | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | syn. | ev. |
16 | 16 | 4 : (1) Mt 4,13 . (2) Mt 8,5 . (3) Mt 11,23 . (4) Mt 17,24 . | 3 : (1) Mc 1,21 . (2) Mc 2,1 . (3) Mc 9,33 . | 4 : (1) Lc 4,23 . (2) Lc 4,31 . (3) Lc 7,1 . (4) Lc 10,15 . | 5 : (1) Joh 2,12 . (2) Joh 4,46 . (3) Joh 6,17 . (4) Joh 6,24 . (5) Joh 6,59 . | 11 : (1) Mt 4,13 // Mc 1,21 // Lc 4,31 . (2) Mt 11,23 // Lc 10,15 . | 16 : (1) Mt 8,5 // Mc 2,1 // Lc 7,1 // Joh 4,46 . | |
12 : eis kafarnaoum | 3 . niet in Mt 11,23 . | 3 . | 3 . Lc 4,23 eis tèn kafarnaoum . niet in Lc 10,15 . | 3 . en kafarnaoum in (1) Joh 4,46 . (2) Joh 6,59 . | niet in : (1) Mt 11,23 // Lc 10,15 . |
Joh 2,12.3. - 5. Slechts in Joh 2,12 is er sprake van καταβαινω = katabainô (neerdalen, afdalen) in verband met καφαρναυμ = kafarnaoum (Kafarnaüm) . Beide woorden beginnen met een kappa (k) .
hèmera (dag) . Nominatief of datief (hèmerai)
enkelvoud. Het komt in 854 verzen in de bijbel voor; in 750 verzen in het O.T.,
in 104 verzen in het N.T. In 13 verzen bij Matteüs, in 3 verzen bij Marcus,
in 27 verzen bij Lucas, in 17 verzen bij Johannes, in 12 verzen in Hnd, enz.
--- hèmera bij Johannes :
(1) Joh 2,1 : Kai tèi hèmerai tèi tritèi gamos egeneto
(en op de derde dag was een huwelijk)
(2) Joh 5,9 : èn de sabbaton en tèi ekeinèi hèmerai
(het was echter sabbat op die dag)
(3) Joh 6,39 : en tèi eschatèi hèmerai (op de laatste dag)
(4) Joh 6,40 : en tèi eschatèi hèmerai (op de laatste dag)
(5) Joh 6,44 : en tèi eschatèi hèmerai (op de laatste dag)
(6) Joh 6,54 : tèi eschatèi hèmerai (op de laatste dag)
(7) Joh 7,37 : en de tèi eschatèi hèmerai tèi megalèi
tès heortès (op de laatste grote dag van het feest)
(8) Joh 9,14 : èn de sabbaton en hèi hèmerai (het was echter
sabbat op welke dag)
(9) Joh 11,9 : en tèi hèmerai (op de dag - overdag)
(10) Joh 11,24 : en tèi eschatèi hèmerai (op de laatste
dag)
(11) Joh 12,48 : en tèi eschatèi hèmerai (op de laatste
dag)
(12) Joh 14,20 : en ekeinèi tèi hèmerai ... (op die dag
...)
(13) Joh 16,23 : en ekeinèi tèi hèmerai ... (op die dag
...)
(14) Joh 16,26 : en ekeinèi tèi hèmerai ... (op die dag
...)
(15) Joh 20,19 : tèi hèmerai ekeinèi tèi miai sabbatôn
(op die dag op de eerste dag van de week)
--- hèmeran . In 266 verzen in de bijbel; in 210 verzen in het O.T.,
in 56 verzen in het N.T. kath' hèmeran : (1) Mt
26,55 . (2) Mc
14,49 . (3) Lc
9,23 . (4) Lc
11,3 . (5) Lc
16,19 . (6) Lc
19,47 . (7) Lc
22,53 . (8) Hnd 2,46 . (9) Hnd 2,47 . (10) Hnd 3,2 . (11) Hnd 16,5 . (12)
Hnd 17,11 . (13) Hnd 17,17 (kata pasan hèmeras = gedurende elke dag)
. (14) Hnd 19,9 .
--- hèmeras (dagen). (van de dag / dagen) genitief vrouwelijk
enkelvoud of accusatief vrouwelijk meervoud. Het komt in 799 verzen in de bijbel
voor. In 8 verzen bij Johannes. In 6 verzen is het een accusatief meervoud.
In 2 verzen is het een genitief enkelvoud.
(1) Joh 2,12 : kai ekei emeinan ou pollas hèmeras (en zij verbleven daar
niet vele dagen)
(2) Joh 4,40 : kai emeinen ekei duo hèmeras (en hij verbleef daar twee
dagen)
(3) Joh 4,43 : Meta de tas duo hèmeras exèlthen ekeithen eis tèn
Galilaian (Na de twee dagen echter ging hij vandaar weg naar Galilea)
(4) Joh 11,6 : tote men emeinen en hôè èn topôi duo
hèmeras (dan bleef hij echter op de plaats waar hij was twee dagen)
(5) Joh 11,17 : heuren auton tessaras èdè hèmeras (hij
vond hem reeds 4 dagen)
(6) Joh 20,26 : Kai kath'hèmeras oktô (En na 8 dagen...)
- Afbraak van de tempel : Joh 2,13-22 - Joh 2,13-22- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 2 -- Joh 2,13 - Joh 2,14 - Joh 2,15 - Joh 2,16 - Joh 2,17 - Joh 2,18 - Joh 2,19 - Joh 2,20 - Joh 2,21 - Joh 2,22 -
Joh 2,13 - Joh 2,13 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [13] And the Jews' passover was at hand, and Jesus went up to Jerusalem,
Luther-Bibel . 13Und das Passafest der Juden war nahe, und Jesus zog hinauf nach Jerusalem.
Tekstuitleg van Joh 2,13 . Het vers Joh 2,13 telt 13 woorden en 56 (2³ X 7) letters . De getalwaarde van Joh 2,13 is 6643 (7 X 13 x 73) .
2.
Nabij is het paasfeest . Niet voltooid . Het messiaanse paasfeest is komende , altijd nabij . De aanwezigheid van de tempel zou garant moeten staan voor een rechtvaardige maatschappij . Als de tempel bezet wordt door de economie ... Het paasfeest zou een feest van bevrijding moeten zijn . Er is een tegenstelling tussen Kana (N) en Jeruzalem (Z) . Jezus ontpopt zich als een zeloot . Niet zoals andere zeloten door bruut geweld . Jezus ijvert voor het huis van de Ene . In de lijn van de profeet Elia (1 K 19, 1 : Ik heb geijverd ... ) . Elia vlucht weg , naar de woestijn (omwille van Achab en Izebel) . Ik heb geijverd voor de zaak van de Ene . Maar ze hebben niet geluisterd ... 3 natuurelemeneten : onweer , aardbeving en het vuur , daarna een stille bries 'een stem van vermorzelend zwijgen' . Baäl is de bezitter . Achab , tot de dynastie . Israël was zeer welvarend . 10 % profiteerde ervan . Er was grootgrondbezit . De bevolking verpauperde . De weduwe van Sarepta verhongerde ; slechts voor 1 maaltijd . Sprookjesmotief : er zal altijd wel olie zijn ...
Joh 2,13.5. πασχα = pascha (pascha, Pasen) . Taalgebruik in het NT : pascha (pascha) . Taalgebruik in de LXX : pascha (pascha) . Taalgebruik in Mc : pascha (pascha) . Joh (9) : (1) Joh 2,13 . (2) Joh 2,23 . (3) Joh 6,4 . (4) Joh 11,55 . (5) Joh 12,1 . (6) Joh 13,1 . (7) Joh 18,28 . (8) Joh 18,39 . (9) Joh 19,14 .
pascha (pascha) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
55 | 28 | 27 | 4 | 4 | 7 | 9 | 1 | 2 | 15 | 24 | 2 |
- pascha - pësach . Naar Jeruzalem opgaan . Afdalen naar Egypte . Een ongehoorde provocatie . Naar het centrum van de macht . Uitdrijving van de tempel . Aanleiding voor zijn arrestatie . Pascha kan niet gevierd worden als de tempel een markthal is .
11. ἱεροσολυμα = hierosoluma (Jeruzalem) . Taalgebruik in het NT : Hierosoluma (Jeruzalem) . Taalgebruik in de LXX : Hierosoluma (Jeruzalem) .
Hierosoluma (Jeruzalem) | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. + acc. onz. mv. hierosoluma | 53 | 16 | 37 | 9 | 7 | 3 | 4 | 11 | 3 | 19 | 23 | 3 | ||
2 | gen. onz. mv. hierosolumôn | 17 | 6 | 11 | 2 | 3 | 2 | 4 | 5 | 7 | |||||
3 | dat. onz. mv. hierosolumois | 27 | 13 | 14 | 1 | 6 | 7 | 1 | 7 | ||||||
totaal | 97 | 35 | 62 | 11 | 10 | 4 | 12 | 22 | 3 | 25 | 37 | 3 |
10. - 11. εις ἱεροσολυμα = eis hierosoluma (naar Jeruzalem) . Joh (4) : (1) Joh 2,13 . (2) Joh 5,1 . (3) . (4) .
9. 12. - 13. ανεβη ὁ Ιησους = anebè ho Ièsous (Jezus ging op) . NT (2) : (1) Joh
5,1 . (2) Joh
7,14 . Eveneens : Joh
2,13 .
- ηλθεν ὁ Ιησους = èlthen ho Ièsous (Jezus ging) . NT (5) : (1) Mc
1,14 . (2) Joh
3,22 . (3) Joh
4,46 . (4) Joh
20,19 . (5) Joh
20,24 .
- ερχεται ὁ Ιησους = erchetai ho Ièsous (Jezus komt) . Nt (3) : (1) Joh
12,12 . (2) Joh
20,26 . (3) Joh
21,13 .
- απηλθεν ὁ Ιησους = apèlthen ho Ièsous (Jezus ging weg) . NT (1) . Slechts in Joh
6,1 .
- εξηλθεν ὁ Ιησους = exèlthen ho Ièsous (Jezus ging uit) . NT (2) : (1) Mc 8,27 . (2) Joh
19,5 .
Joh 2,14 - Joh 2,14 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [14] And found in the temple those that sold oxen and sheep and doves, and the changers of money sitting:
Luther-Bibel . 14Und er fand im Tempel die Händler, die Rinder, Schafe und Tauben verkauften, und die Wechsler, die da saßen.
Tekstuitleg van Joh 2,14 .
- hieron = Heilige -> heiligdom . vaos : tempel door mensenhanden gebouwd .
Joh 2,15 - Joh 2,15 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
[15] And when he had made a scourge of small cords, he drove them all out of the temple, and the sheep, and the oxen; and poured out the changers' money, and overthrew the tables;
Luther-Bibel . 15Und er machte eine Geißel aus Stricken und trieb sie alle zum Tempel hinaus samt den Schafen und Rindern und schüttete den Wechslern das Geld aus und stieß die Tische um
Tekstuitleg vanJoh 2,15 .
- gesel . Jezus reageert verontwaardigd . De tempel is bezet door de macht van het geld . De ijver voor je huis zal je verteren . Ijveraar , zeloot : cfr. Makkabeeën . Ps 69,16 : ijver voor het huis van God . Dat huis dat symbool van gerechtigheid en vrede zou moeten zijn . Makkabeeën : tempelreinigingsritueel (Chanoeka) , verse olie (gedurende 8 dagen) . Joh 10,22 : parabel van de goede herder . Hier de negatieve kant : opnieuw reinigen ; Joh 10 : het positieve feest .
Joh 2,16 - Joh 2,16 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [16] And said unto them that sold doves, Take these things hence; make not my Father's house an house of merchandise.
Luther-Bibel . 16und sprach zu denen, die die Tauben verkauften: Tragt das weg und macht nicht meines Vaters Haus zum Kaufhaus!
Tekstuitleg van Joh 2,16 .
Joh 2,17 - Joh 2,17 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [17] And his disciples remembered that it was written, The zeal of thine house hath eaten me up.
Luther-Bibel . 17Seine Jünger aber dachten daran, dass geschrieben steht (Psalm 69,10): »Der Eifer um dein Haus wird mich fressen.«
Tekstuitleg van Joh 2,17 .
Joh 2,18 - Joh 2,18 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [18] Then answered the Jews and said unto him, What sign shewest thou unto us, seeing that thou doest these things?
Luther-Bibel . 18Da fingen die Juden an und sprachen zu ihm: Was zeigst du uns für ein Zeichen, dass du dies tun darfst?
Tekstuitleg van Joh 2,18 .
Legitimeer je gedrag . Geef een teken daarvan . De Judeeërs zijn doodsbang om het wankel evenwicht te verstoren . Ze zien het gevaar dat er opstandskiemen tegen de Romeinen aanwezig is . Geldeconomie , belastingen voor de Romeinen . De Joodse vroomheid echter heeft de Joodse identiteit gevormd . Het is een naos geworden zoals de tempels van de andere goden . De tempel moet een hieron blijven .
Joh 2,19 - Joh 2,19 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [19] Jesus answered and said unto them, Destroy this temple, and in three days I will raise it up.
Luther-Bibel . 19Jesus antwortete und sprach zu ihnen: Brecht diesen Tempel ab und in drei Tagen will ich ihn aufrichten.
Tekstuitleg van Joh 2,19 .
- vaos zoals de tempels van de andere goden . 46 jaren : verwijzing naar een hiostorisch gebeuren . Koning Herodes de Grote verfraaide de tempel gedurende 46 (2 X 23) jaar . Mc
Joh 2,20 - Joh 2,20 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [20] Then said the Jews, Forty and six years was this temple in building, and wilt thou rear it up in three days?
Luther-Bibel . 20Da sprachen die Juden: Dieser Tempel ist in sechsundvierzig Jahren erbaut worden, und du willst ihn in drei Tagen aufrichten?
Tekstuitleg van Joh 2,20 .
De nieuwe tempel is de nieuwe Messiaanse gemeente , als plek waar de Naam zal wonen . Die stenen tempel (naos) hoeft niet meer herbouwd worden .
Joh 2,21 - Joh 2,21 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [21] But he spake of the temple of his body.
Luther-Bibel . 21Er aber redete von dem Tempel seines Leibes.
Tekstuitleg van Joh 2,21 .
Joh 2,22 - Joh 2,22 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [22] When therefore he was risen from the dead, his disciples remembered that he had said this unto them; and they believed the scripture, and the word which Jesus had said.
Luther-Bibel . 22Als er nun auferstanden war von den Toten, dachten seine Jünger daran, dass er dies gesagt hatte, und glaubten der Schrift und dem Wort, das Jesus gesagt hatte.
Tekstuitleg van Joh 2,22 .
Jezus en Nikodemus : Joh 2,23-3,21 - Joh 2,23-3,21 - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 2 -- Joh 3 -- Joh 2,23 - Joh 2,24 - Joh 2,25 - Joh 3,1 - Joh 3,2 - Joh 3,3 - Joh 3,4 - Joh 3,5 - Joh 3,6 - Joh 3,7 - Joh 3,8 - Joh 3,9 - Joh 3,10 - Joh 3,11 - Joh 3,12 - Joh 3,13 - Joh 3,14 - Joh 3,15 - Joh 3,16 - Joh 3,17 - Joh 3,16 - Joh 3,19 - Joh 3,20 - Joh 3,21 -
Joh 3,2 | Joh 3,3 | Joh 3,4 | Joh 3,5 | Joh 3,9 | Joh 3,10 |
kai (en) | |||||
apekrithè (hij = Jezus antwoordde)) | apekrithè (hij = Jezus antwoordde)) | apekrithè (hij = Jezus antwoordde)) | apekrithè (hij = Jezus antwoordde)) | ||
Ièsous (Jezus) | Ièsous (Jezus) | Nikodèmos (Nikodemus) | Ièsous (Jezus) | ||
kai (en) | kai (en) | kai (en) | |||
eipen (hij zei) | eipen (hij zei) | legei (hij zegt) | eipen (hij zei) | eipen (hij zei) | |
autôi (aan hem) | autôi (aan hem) | pros auton (tot hem) | autôi (aan hem) | autôi (aan hem) | |
ho Nikodèmos (Nikodemus) |
gar (want) . In 61 verzen bij Johannes, zie Joh 2,25 : Joh 2,23-3,21 - |
Joh 2,23 - Joh 2,23 - Jezus en Nikodemus : Joh 2,23-3,21 - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 2 -- Joh 3 -- Joh 2,23 - Joh 2,24 - Joh 2,25 - Joh 3,1 - Joh 3,2 - Joh 3,3 - Joh 3,4 - Joh 3,5 - Joh 3,6 - Joh 3,7 - Joh 3,8 - Joh 3,9 - Joh 3,10 - Joh 3,11 - Joh 3,12 - Joh 3,13 - Joh 3,14 - Joh 3,15 - Joh 3,16 - Joh 3,17 - Joh 3,16 - Joh 3,19 - Joh 3,20 - Joh 3,21 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [23] Now when he was in Jerusalem at the passover, in the feast day, many believed in his name, when they saw the miracles which he did.
Luther-Bibel . 23Als er aber am Passafest in Jerusalem war, glaubten viele an seinen Namen, da sie die Zeichen sahen, die er tat.
Tekstuitleg van Joh 2,23 . Het vers Joh 2,23 telt 23 woorden en 102 (2 X 3 X 17) letters . De getalwaarde van Joh 2,23 is 12624 (22 X 2² X 3 X 263) .
9. πασχα = pascha (pascha, Pasen) . Taalgebruik in het NT : pascha (pascha) . Taalgebruik in de LXX : pascha (pascha) . Taalgebruik in Mc : pascha (pascha) . Joh (9) : (1) Joh 2,13 . (2) Joh 2,23 . (3) Joh 6,4 . (4) Joh 11,55 . (5) Joh 12,1 . (6) Joh 13,1 . (7) Joh 18,28 . (8) Joh 18,39 . (9) Joh 19,14 .
pascha (pascha) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
55 | 28 | 27 | 4 | 4 | 7 | 9 | 1 | 2 | 15 | 24 | 2 |
- De tekenen . Of dat het uitdrijven uit de tempel een teken is . Maar geef ons een teken dat je gemachtigd bent om... Omwille van de tekenen . Nicodemus gaat 's nachts om te zien .
Joh 2,24 - Joh 2,24 - Jezus en Nikodemus : Joh 2,23-3,21 - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 2 -- Joh 3 -- Joh 2,23 - Joh 2,24 - Joh 2,25 - Joh 3,1 - Joh 3,2 - Joh 3,3 - Joh 3,4 - Joh 3,5 - Joh 3,6 - Joh 3,7 - Joh 3,8 - Joh 3,9 - Joh 3,10 - Joh 3,11 - Joh 3,12 - Joh 3,13 - Joh 3,14 - Joh 3,15 - Joh 3,16 - Joh 3,17 - Joh 3,16 - Joh 3,19 - Joh 3,20 - Joh 3,21 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
[24] But Jesus did not commit himself unto them, because he knew all men,
Luther-Bibel . 24Aber Jesus vertraute sich ihnen nicht an; denn er kannte sie alle
Tekstuitleg van Joh 2,24 .
Joh 2,25 - Joh 2,25 - Jezus en Nikodemus : Joh 2,23-3,21 - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 2 -- Joh 3 -- Joh 2,23 - Joh 2,24 - Joh 2,25 - Joh 3,1 - Joh 3,2 - Joh 3,3 - Joh 3,4 - Joh 3,5 - Joh 3,6 - Joh 3,7 - Joh 3,8 - Joh 3,9 - Joh 3,10 - Joh 3,11 - Joh 3,12 - Joh 3,13 - Joh 3,14 - Joh 3,15 - Joh 3,16 - Joh 3,17 - Joh 3,16 - Joh 3,19 - Joh 3,20 - Joh 3,21 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
[25] And needed not that any should testify of man: for he knew what was in man.
Luther-Bibel . 25und bedurfte nicht, dass ihm jemand Zeugnis gab vom Menschen; denn er wusste, was im Menschen war.
Tekstuitleg van Joh 2,25 .
- Vulgata
2. 1 et die tertio nuptiae factae sunt in Cana Galilaeae et erat mater Iesu ibi 2 vocatus est autem ibi et Iesus et discipuli eius ad nuptias 3 et deficiente vino dicit mater Iesu ad eum vinum non habent 4 et dicit ei Iesus quid mihi et tibi est mulier nondum venit hora mea 5 dicit mater eius ministris quodcumque dixerit vobis facite 6 erant autem ibi lapideae hydriae sex positae secundum purificationem Iudaeorum capientes singulae metretas binas vel ternas 7 dicit eis Iesus implete hydrias aqua et impleverunt eas usque ad summum 8 et dicit eis Iesus haurite nunc et ferte architriclino et tulerunt 9 ut autem gustavit architriclinus aquam vinum factam et non sciebat unde esset ministri autem sciebant qui haurierant aquam vocat sponsum architriclinus 10 et dicit ei omnis homo primum bonum vinum ponit et cum inebriati fuerint tunc id quod deterius est tu servasti bonum vinum usque adhuc 11 hoc fecit initium signorum Iesus in Cana Galilaeae et manifestavit gloriam suam et crediderunt in eum discipuli eius 12 post hoc descendit Capharnaum ipse et mater eius et fratres eius et discipuli eius et ibi manserunt non multis diebus 13 et prope erat pascha Iudaeorum et ascendit Hierosolyma Iesus 14 et invenit in templo vendentes boves et oves et columbas et nummularios sedentes 15 et cum fecisset quasi flagellum de funiculis omnes eiecit de templo oves quoque et boves et nummulariorum effudit aes et mensas subvertit 16 et his qui columbas vendebant dixit auferte ista hinc nolite facere domum Patris mei domum negotiationis 17 recordati vero sunt discipuli eius quia scriptum est zelus domus tuae comedit me 18 responderunt ergo Iudaei et dixerunt ei quod signum ostendis nobis quia haec facis 19 respondit Iesus et dixit eis solvite templum hoc et in tribus diebus excitabo illud 20 dixerunt ergo Iudaei quadraginta et sex annis aedificatum est templum hoc et tu tribus diebus excitabis illud 21 ille autem dicebat de templo corporis sui 22 cum ergo resurrexisset a mortuis recordati sunt discipuli eius quia hoc dicebat et crediderunt scripturae et sermoni quem dixit Iesus 23 cum autem esset Hierosolymis in pascha in die festo multi crediderunt in nomine eius videntes signa eius quae faciebat 24 ipse autem Iesus non credebat semet ipsum eis eo quod ipse nosset omnes 25 et quia opus ei non erat ut quis testimonium perhiberet de homine ipse enim sciebat quid esset in homine
1 En op den derden dag was er een bruiloft te Kana in Galilea; en de moeder van Jezus was aldaar. 2 En Jezus was ook genood, en Zijn discipelen, tot de bruiloft. 3 En als er wijn ontbrak, zeide de moeder van Jezus tot Hem: Zij hebben geen wijn. 4 Jezus zeide tot haar: Vrouw, wat heb Ik met u te doen? Mijn ure is nog niet gekomen. 5 Zijn moeder zeide tot de dienaars: Zo wat Hij ulieden zal zeggen, doet dat. 6 En aldaar waren zes stenen watervaten gesteld, naar de reiniging der Joden, elk houdende twee of drie metreten. 7 Jezus zeide tot hen: Vult de watervaten met water. En zij vulden ze tot boven toe. » meer 8 En Hij zeide tot hen: Schept nu, en draagt het tot den hofmeester; en zij droegen het. 9 Als nu de hofmeester het water, dat wijn geworden was, geproefd had (en hij wist niet, van waar de wijn was; maar de dienaren, die het water geschept hadden, wisten het), zo riep de hofmeester den bruidegom. 10 En zeide tot hem: Alle man zet eerst den goeden wijn op, en wanneer men wel gedronken heeft, alsdan den minderen; maar gij hebt den goeden wijn tot nu toe bewaard. 11 Dit beginsel der tekenen heeft Jezus gedaan te Kana in Galilea, en heeft Zijn heerlijkheid geopenbaard; en Zijn discipelen geloofden in Hem. 12 Daarna ging Hij af naar Kapernaum, Hij, en Zijn moeder, en Zijn broeders, en Zijn discipelen; en zij bleven aldaar niet vele dagen. 13 En het pascha der Joden was nabij, en Jezus ging op naar Jeruzalem. 14 En Hij vond in den tempel, die ossen, en schapen, en duiven verkochten, en de wisselaars daar zittende. 15 En een gesel van touwtjes gemaakt hebbende, dreef Hij ze allen uit den tempel, ook de schapen en de ossen; en het geld der wisselaren stortte Hij uit, en keerde de tafelen om. 16 En Hij zeide tot degenen, die de duiven verkochten: Neemt deze dingen van hier weg; maakt niet het huis Mijns Vaders tot een huis van koophandel. 17 En Zijn discipelen werden indachtig, dat er geschreven is: De ijver van Uw huis heeft mij verslonden. 18 De Joden antwoordden dan, en zeiden tot Hem: Wat teken toont Gij ons, dat Gij deze dingen doet? 19 Jezus antwoordde en zeide tot hen: Breekt dezen tempel, en in drie dagen zal Ik denzelven oprichten. 20 De Joden zeiden dan: Zes en veertig jaren is over dezen tempel gebouwd, en Gij, zult Gij dien in drie dagen oprichten? 21 Maar Hij zeide dit van den tempel Zijns lichaams. 22 Daarom, als Hij opgestaan was van de doden, werden Zijn discipelen gedachtig, dat Hij dit tot hen gezegd had, en zij geloofden de Schrift, en het woord, dat Jezus gesproken had. 23 En als Hij te Jeruzalem was, op het pascha, in het feest, geloofden velen in Zijn Naam, ziende Zijn tekenen, die Hij deed. 24 Maar Jezus Zelf betrouwde hun Zichzelven niet, omdat Hij hen allen kende, 25 En omdat Hij niet van node had, dat iemand getuigen zou van den mens; want Hij Zelf wist, wat in den mens was.
Hoofdstuk 2 Bruiloft te Kana [1] Op de derde* dag werd er een bruiloft gevierd te Kana in Galilea, waarbij de moeder van Jezus aanwezig was. [2] Ook Jezus en zijn leerlingen waren op de bruiloft uitgenodigd. [3] Toen de wijn opraakte, wendde de moeder van Jezus zich tot Hem en zei: 'Ze* zitten zonder wijn.' [4] Jezus antwoordde: 'Wat* hebben ik en u daarmee van doen, Vrouwe? Mijn uur is nog niet gekomen.' [5] Zijn moeder zei tegen de dienaren: 'Wat Hij u ook beveelt, doe het maar.' [6] Nu stonden daar zes stenen waterbakken ten behoeve van het Joodse reinigingsgebruik, elk met een inhoud van twee tot drie metreten*. [7] 'Doe die bakken vol water,' beval Jezus hun. Ze deden ze vol water, tot de rand toe. [8] Vervolgens zei Hij: 'Schep er nu wat uit en breng het naar de tafelmeester.' En ze deden het. [9] De tafelmeester proefde het water dat wijn was geworden, maar wist niet waar die vandaan kwam; de dienaren die het water geschept hadden wisten het wél. De tafelmeester riep dus de bruidegom [10] en zei: 'Iedereen schenkt toch eerst de beste wijn, en de gewone pas wanneer er al flink gedronken is. Maar u hebt de beste wijn bewaard tot het laatst!' [11] Dat was het begin* van Jezus' tekenen, te Kana in Galilea. Hij* openbaarde zijn heerlijkheid en zijn leerlingen geloofden in Hem. [12] Daarna vertrok Hij met zijn moeder, zijn broers* en zijn leerlingen naar Kafarnaüm, waar ze enkele dagen bleven. Afbraak van de tempel [13] Het* was kort voor het Joodse Pasen. Jezus begaf zich naar Jeruzalem [14] en* zag daar hoe men in de tempel runderen, schapen en duiven stond te verkopen en geld zat te wisselen. [15] Hij knoopte touwen aaneen tot een zweep en joeg ze allemaal de tempel uit, schapen en runderen erbij. De tafels van de wisselaars gooide Hij met geld en al omver. [16] En tegen de duivenverkopers zei Hij: 'Weg ermee! Maak van het huis van mijn Vader geen markt!' [17] Zijn leerlingen beseften dat er geschreven staat: De ijver voor uw huis zal Mij verteren. [18] De Joden riepen Hem ter verantwoording met de vraag: 'Welk teken geeft U ons te zien als bewijs dat U zo mag optreden?' [19] Jezus gaf hun ten antwoord: 'Breek* deze tempel af, en in drie dagen laat Ik hem herrijzen!' [20] Daarop zeiden de Joden: 'Zesenveertig* jaar is er aan deze tempel gebouwd, en U wilt hem in drie dagen laten herrijzen?' [21] Met dit woord doelde Jezus echter op de tempel* die Hijzelf was. [22] Toen Hij verrezen was uit de dood beseften zijn leerlingen dat Hij daarop gedoeld had, en ze geloofden in de Schrift en in het woord dat Jezus gesproken had. Jezus en Nikodemus [23] Tijdens zijn verblijf in Jeruzalem voor de viering van het paasfeest kwamen heel wat mensen tot geloof* in zijn naam bij het zien* van de tekenen die Hij verrichtte. [24] Maar Jezus van zijn kant had geen geloof in hen, omdat Hij ze allemaal kende: [25] niemand hoefde Hem over de mens iets te leren, Hij wist zelf wel wat men aan een mens had.
Hoofdstuk 2 Bruiloft in Kana [1] Op de derde dag was er een bruiloft in Kana, in Galilea. De moeder van Jezus was er, [2] en ook Jezus en zijn leerlingen waren op de bruiloft uitgenodigd. [3] Toen de wijn bijna op was, zei de moeder van Jezus tegen hem: 'Ze hebben geen wijn meer.' [4] 'Wat wilt u van me?' zei Jezus. 'Mijn tijd is nog niet gekomen.' [5] Daarop sprak zijn moeder de bedienden aan: 'Doe maar wat hij jullie zegt, wat het ook is.' [6] Nu stonden daar voor het Joodse reinigingsritueel zes stenen watervaten, elk met een inhoud van twee à drie metrete. [7] Jezus zei tegen de bedienden: 'Vul de vaten met water.' Ze vulden ze tot de rand. [8] Toen zei hij: 'Schep er nu wat uit, en breng dat naar de ceremoniemeester.' Dat deden ze. [9] En toen de ceremoniemeester het water dat wijn geworden was, proefde – hij wist niet waar die vandaan kwam, maar de bedienden die het water geschept hadden wisten het wel – riep hij de bruidegom [10] en zei tegen hem: 'Iedereen zet zijn gasten eerst de goede wijn voor en als ze dronken zijn de minder goede. Maar u hebt de beste wijn tot nu bewaard!' [11] Dit heeft Jezus in Kana, in Galilea, gedaan als eerste wonderteken; hij toonde zo zijn grootheid en zijn leerlingen geloofden in hem. [12] Daarna ging hij naar Kafarnaüm, met zijn moeder, zijn broers en zijn leerlingen, en daar bleven ze een paar dagen. Jezus in de tempel [13] Kort voor Pesach, het Joodse paasfeest, reisde Jezus naar Jeruzalem. [14] Daar trof hij op het tempelplein de handelaars in runderen, schapen en duiven aan, en de geldwisselaars die daar altijd zaten. [15] Hij maakte een zweep van touw en joeg ze allemaal de tempel uit, met hun schapen en runderen. Hij smeet het geld van de wisselaars op de grond, gooide hun tafels omver [16] en riep tegen de duivenverkopers: 'Weg ermee! Jullie maken een markt van het huis van mijn Vader!' [17] Zijn leerlingen dachten aan wat er geschreven staat: 'De hartstocht voor uw huis zal mij verteren.' [18] Maar de Joden vroegen: 'Met welk teken kunt u bewijzen dat u dit mag doen?' [19] Jezus antwoordde hun: 'Breek deze tempel maar af, en ik zal hem in drie dagen weer opbouwen.' [20] 'Zesenveertig jaar heeft de bouw van deze tempel geduurd,' zeiden de Joden, 'en u wilt hem in drie dagen weer opbouwen?' [21] Maar hij sprak over de tempel van zijn lichaam. [22] Na zijn opstanding uit de dood herinnerden zijn leerlingen zich dat hij dit gezegd had, en zij geloofden de Schrift en alles wat Jezus gezegd had. Gesprek met Nikodemus [23] Toen Jezus op Pesach in Jeruzalem was, kwamen veel mensen tot geloof in zijn naam, omdat ze de wondertekenen zagen die hij deed. [24] Maar Jezus had geen vertrouwen in hen, omdat hij hen allemaal kende, [25] en niemand hoefde hem iets over de mens te vertellen, want hij wist zelf wat er in een mens omgaat.
2:1 Op de derde dag geschiedt er een bruiloft te Kana in Galilea; Jezus' moeder is daarbij. Johannes 2:2 Ter bruiloft genodigd is ook Jezus met zijn leerlingen. 2:3 Als er een tekort aan wijn komt zegt Jezus' moeder tot hem: ze hebben geen wijn! 2:4 Jezus zegt tot haar: 'betekent dat iets tussen mij en u, vrouwe?'- (1 Kon. 17,18) mijn uur is nog niet gekomen! 2:5 Zijn moeder zegt tot de bedienden: wat hij u ook zegt, doet het! 2:6 Er zijn daar zes stenen watervaten opgesteld geweest, naar het reinigingsgebruik van de Judeeërs, elk met een inhoud van twee tot drie metreten. 2:7 Jezus zegt tot hen: giet die watervaten vol met water! Zij gieten ze vol tot bovenaan. 2:8 Hij zegt tot hen: schept er nu wat uit en brengt dat naar de tafelmeester! Zij brengen het. 2:9 Zodra de tafelmeester het water proeft dat wijn geworden is, -en hij heeft niet geweten vanwaar die was, alleen de dienaars wisten het, die het water hadden geschept- roept de tafelmeester de bruidegom 2:10 en zegt hij tot hem: iedere mens zet de goede wijn éérst voor, en wanneer ze flink gedronken hebben de mindere; maar jij hebt de goede wijn bewaard tot daarnet! 2:11 Dit is het begin dat Jezus maakt met de tekenen te Kana in Galilea; zo laat hij zijn glorie verschijnen en komen zijn leerlingen tot geloof in hem. 2:12 Daarna daalt hij af naar Kafarnaoem, hijzelf, zijn moeder, de broers en zijn leerlingen, maar véle dagen duurt hun verblijf daar niet. 2:13 Nabij is het paasfeest der Judeeërs en Jezus klimt op naar Jeruzalem. 2:14 Wat hij in het heiligdom vindt zijn de verkopers van runderen, schapen en duiven,- en de muntwisselaars die daar zijn gezeten. 2:15 Van touwtjes maakt hij een gesel en hij drijft ze allemaal het heiligdom uit,- ook de schapen en de runderen; de munten van de wisselaars strooit hij uit en hun tafeltjes keert hij om. 2:16 Tot de duivenverkopers zegt hij: haalt dit alles hier weg!- maakt van het huis van mijn Vader geen markthal! 2:17 Zijn leerlingen worden indachtig dat er geschreven staat 'de ijver voor uw huis zal mij verteren' (Ps. 69,10). 2:18 Dan geven de Judeeërs antwoord; ze zeggen tot hem: kunt u ons met een teken aantonen dat u dit alles mag doen? 2:19 Jezus antwoordt en zegt tot hen: ontbindt dit tempellichaam en in drie dagen zal ik het oprichten! 2:20 Dan zeggen de Judeeërs: veertig en nog eens zes jaren is er aan deze tempel gebouwd, en ú wilt hem in drie dagen oprichten? 2:21 Maar hij heeft dat gezegd over die andere tempel: zijn lichaam. 2:22 Wanneer hij dan wordt opgewekt uit de doden worden zijn leerlingen indachtig dat hij dit heeft gezegd en hechten ze geloof aan de Schrift en het woord dat Jezus zegt. 2:23 Terwijl hij in Jeruzalem is met Pasen, bij het feest, krijgen velen vertrouwen in zijn naam bij de aanschouwing van de tekenen die hij heeft gedaan. 2:24 Maar Jezus heeft zichzelf niet toevertrouwd aan hen, omdat hij ze allemaal kende 2:25 en omdat hij het niet nodig had dat iemand hem iets betuigde over de mens, want zelf had hij al leren onderkennen wat er in de mens omgaat.
1. Le troisième jour, il y eut des noces à Cana de Galilée, et la mère de Jésus y était. 2. Jésus aussi fut invité à ces noces, ainsi que ses disciples. 3. Or il n'y avait plus de vin, car le vin des noces était épuisé. La mère de Jésus lui dit : « Ils n'ont pas de vin. » 4. Jésus lui dit : « Que me veux-tu, femme ? Mon heure n'est pas encore arrivée. » 5. Sa mère dit aux servants : « Tout ce qu'il vous dira, faites-le. » 6. Or il y avait six jarres de pierre, destinées aux purifications des Juifs, et contenant chacune deux ou trois mesures. 7. Jésus leur dit : « Remplissez d'eau ces jarres. » Ils les remplirent jusqu'au bord. 8. Il leur dit : « Puisez maintenant et portez-en au maître du repas. » Ils lui en portèrent. 9. Lorsque le maître du repas eut goûté l'eau changée en vin - et il ne savait pas d'où il venait, tandis que les servants le savaient, eux qui avaient puisé l'eau - le maître du repas appelle le marié 10. et lui dit : « Tout homme sert d'abord le bon vin et, quand les gens sont ivres, le moins bon. Toi, tu as gardé le bon vin jusqu'à présent ! » 11. Tel fut le premier des signes de Jésus, il l'accomplit à Cana de Galilée et il manifesta sa gloire et ses disciples crurent en lui. 12. Après quoi, il descendit à Capharnaüm, lui, ainsi que sa mère et ses frères et ses disciples, et ils n'y demeurèrent que peu de jours. 13. La Pâque des Juifs était proche et Jésus monta à Jérusalem. 14. Il trouva dans le Temple les vendeurs de bœufs, de brebis et de colombes et les changeurs assis. 15. Se faisant un fouet de cordes, il les chassa tous du Temple, et les brebis et les bœufs ; il répandit la monnaie des changeurs et renversa leurs tables, 16. et aux vendeurs de colombes il dit : « Enlevez cela d'ici. Ne faites pas de la maison de mon Père une maison de commerce. » 17. Ses disciples se rappelèrent qu'il est écrit : « Le zèle pour ta maison me dévorera. » 18. Alors les Juifs prirent la parole et lui dirent : « Quel signe nous montres-tu pour agir ainsi ? » 19. Jésus leur répondit : « Détruisez ce sanctuaire et en trois jours je le relèverai. » 20. Les Juifs lui dirent alors : « Il a fallu quarante-six ans pour bâtir ce sanctuaire, et toi, en trois jours tu le relèveras ? » 21. Mais lui parlait du sanctuaire de son corps. 22. Aussi, quand il ressuscita d'entre les morts, ses disciples se rappelèrent qu'il avait dit cela, et ils crurent à l'Écriture et à la parole qu'il avait dite. 23. Comme il était à Jérusalem durant la fête de la Pâque, beaucoup crurent en son nom, à la vue des signes qu'il faisait. 24. Mais Jésus, lui, ne se fiait pas à eux, parce qu'il les connaissait tous 25. et qu'il n'avait pas besoin d'un témoignage sur l'homme : car lui-même connaissait ce qu'il y avait dans l'homme.
John.2 [1] And the third day there was a marriage in Cana of Galilee; and the mother of Jesus was there: [2] And both Jesus was called, and his disciples, to the marriage. [3] And when they wanted wine, the mother of Jesus saith unto him, They have no wine. [4] Jesus saith unto her, Woman, what have I to do with thee? mine hour is not yet come. [5] His mother saith unto the servants, Whatsoever he saith unto you, do it. [6] And there were set there six waterpots of stone, after the manner of the purifying of the Jews, containing two or three firkins apiece. [7] Jesus saith unto them, Fill the waterpots with water. And they filled them up to the brim. [8] And he saith unto them, Draw out now, and bear unto the governor of the feast. And they bare it. [9] When the ruler of the feast had tasted the water that was made wine, and knew not whence it was: (but the servants which drew the water knew;) the governor of the feast called the bridegroom, [10] And saith unto him, Every man at the beginning doth set forth good wine; and when men have well drunk, then that which is worse: but thou hast kept the good wine until now. [11] This beginning of miracles did Jesus in Cana of Galilee, and manifested forth his glory; and his disciples believed on him. [12] After this he went down to Capernaum, he, and his mother, and his brethren, and his disciples: and they continued there not many days. [13] And the Jews' passover was at hand, and Jesus went up to Jerusalem, [14] And found in the temple those that sold oxen and sheep and doves, and the changers of money sitting: [15] And when he had made a scourge of small cords, he drove them all out of the temple, and the sheep, and the oxen; and poured out the changers' money, and overthrew the tables; [16] And said unto them that sold doves, Take these things hence; make not my Father's house an house of merchandise. [17] And his disciples remembered that it was written, The zeal of thine house hath eaten me up. [18] Then answered the Jews and said unto him, What sign shewest thou unto us, seeing that thou doest these things? [19] Jesus answered and said unto them, Destroy this temple, and in three days I will raise it up. [20] Then said the Jews, Forty and six years was this temple in building, and wilt thou rear it up in three days? [21] But he spake of the temple of his body. [22] When therefore he was risen from the dead, his disciples remembered that he had said this unto them; and they believed the scripture, and the word which Jesus had said. [23] Now when he was in Jerusalem at the passover, in the feast day, many believed in his name, when they saw the miracles which he did. [24] But Jesus did not commit himself unto them, because he knew all men, [25] And needed not that any should testify of man: for he knew what was in man.
Die Hochzeit zu Kana 21Und am dritten Tage war eine Hochzeit in Kana in Galiläa, und die Mutter Jesu war da. 2Jesus aber und seine Jünger waren auch zur Hochzeit geladen. 3Und als der Wein ausging, spricht die Mutter Jesu zu ihm: Sie haben keinen Wein mehr. 4Jesus spricht zu ihr: Was geht's dich an, Frau, was ich tue? Meine Stunde ist noch nicht gekommen. 5Seine Mutter spricht zu den Dienern: Was er euch sagt, das tut. 6Es standen aber dort sechs steinerne Wasserkrüge für die Reinigung nach jüdischer Sitte, und in jeden gingen zwei oder drei Maße. 7Jesus spricht zu ihnen: Füllt die Wasserkrüge mit Wasser! Und sie füllten sie bis obenan. 8Und er spricht zu ihnen: Schöpft nun und bringt's dem Speisemeister! Und sie brachten's ihm. 9Als aber der Speisemeister den Wein kostete, der Wasser gewesen war, und nicht wusste, woher er kam – die Diener aber wussten's, die das Wasser geschöpft hatten –, ruft der Speisemeister den Bräutigam 10und spricht zu ihm: Jedermann gibt zuerst den guten Wein und, wenn sie betrunken werden, den geringeren; du aber hast den guten Wein bis jetzt zurückbehalten. 11Das ist das erste Zeichen, das Jesus tat, geschehen in Kana in Galiläa, und er offenbarte seine Herrlichkeit. Und seine Jünger glaubten an ihn. 12Danach ging Jesus hinab nach Kapernaum, er, seine Mutter, seine Brüder und seine Jünger, und sie blieben nicht lange da. Die Tempelreinigung 13Und das Passafest der Juden war nahe, und Jesus zog hinauf nach Jerusalem. 14Und er fand im Tempel die Händler, die Rinder, Schafe und Tauben verkauften, und die Wechsler, die da saßen. 15Und er machte eine Geißel aus Stricken und trieb sie alle zum Tempel hinaus samt den Schafen und Rindern und schüttete den Wechslern das Geld aus und stieß die Tische um 16und sprach zu denen, die die Tauben verkauften: Tragt das weg und macht nicht meines Vaters Haus zum Kaufhaus! 17Seine Jünger aber dachten daran, dass geschrieben steht (Psalm 69,10): »Der Eifer um dein Haus wird mich fressen.« 18Da fingen die Juden an und sprachen zu ihm: Was zeigst du uns für ein Zeichen, dass du dies tun darfst? 19Jesus antwortete und sprach zu ihnen: Brecht diesen Tempel ab und in drei Tagen will ich ihn aufrichten. 20Da sprachen die Juden: Dieser Tempel ist in sechsundvierzig Jahren erbaut worden, und du willst ihn in drei Tagen aufrichten? 21Er aber redete von dem Tempel seines Leibes. 22Als er nun auferstanden war von den Toten, dachten seine Jünger daran, dass er dies gesagt hatte, und glaubten der Schrift und dem Wort, das Jesus gesagt hatte. 23Als er aber am Passafest in Jerusalem war, glaubten viele an seinen Namen, da sie die Zeichen sahen, die er tat. 24Aber Jesus vertraute sich ihnen nicht an; denn er kannte sie alle 25und bedurfte nicht, dass ihm jemand Zeugnis gab vom Menschen; denn er wusste, was im Menschen war.
- A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -