JOHANNESEVANGELIE , hoofdstuk 9 , Joh 9 -
- bijbeloverzicht
-- bijbelverwijzingen
-- Joh
(Johannes) -
- bijbeloverzicht per pericope - bijbeloverzicht per vers - bijbeloverzicht : liturgisch gebruik - bijbeloverzicht : woordgebruik -- A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -- bijbeloverzicht : commentaar -
Overzicht van het N.T. : NT : overzicht , NT : taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , NT : commentaar ,
Joh : overzicht , Joh : taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , Joh : commentaar ,
Overzicht van het Johannesevangelie : Joh 1 , Joh 2 , Joh 3 , Joh 4 , Joh 5 , Joh 6 , Joh 7 , Joh 8 , Joh 9 , Joh 10 , Joh 11 , Joh 12 , Joh 13 , Joh 14 , Joh 15 , Joh 16 , Joh 17 , Joh 18 , Joh 19 , Joh 20 , Joh 21 ,
Joh 1 | Joh 2 | Joh 3 | Joh 4 | Joh 5 | Joh 6 | Joh 7 | Joh 8 | Joh 9 | Joh 10 | Joh 11 | Joh 12 | Joh 13 | Joh 14 | Joh 15 | Joh 16 | Joh 17 | Joh 18 | Joh 19 | Joh 20 | Joh 21 | |
Tekstuitleg vers per vers - Joh 9,1 - Joh 9,2 - Joh 9,3 - Joh 9,4 - Joh 9,5 - Joh 9,6 - Joh 9,7 - Joh 9,8 - Joh 9,9 - Joh 9,10 - Joh 9,11 - Joh 9,12 - Joh 9,13 - Joh 9,14 - Joh 9,15 - Joh 9,16 - Joh 9,17 - Joh 9,18 - Joh 9,19 - Joh 9,20 - Joh 9,21 - Joh 9,22 - Joh 9,23 - Joh 9,24 - Joh 9,25 - - Joh 9,27 - Joh 9,28 - Joh 9,29 - Joh 9,30 - Joh 9,31 - Joh 9,32 - Joh 9,33 - Joh 9,34 - Joh 9,35 - Joh 9,36 - Joh 9,37 - Joh 9,38 - Joh 9,39 - Joh 9,40 - Joh 9,41 -
![]() |
ZOEKEN OP DEZE WEBSITE |
1. LXX , Griekse tekst N.T. | 2. Vulgata | 3. Synopsis Denaux - Vervenne | 4. Statenvertaling | 5. Willibrordvertaling | 6. Nieuwe Vertaling | 7. Naardense vertaling , zie |
8. Bible de Jérusalem | 9. Statenvertaling | 10. King James Bible - King James Bible | 11. Luther-Bibel | liturgische lezing |
Bibliografie
Literatuur
Liturgisch gebruik
Overzicht van de
bijbelboeken
- bijbeloverzicht
, bijbelverwijzingen
- A
- B
- C
- D
- E
- F
- G
- H
- I
- J
- K
- L
- M
- N
- O
- P
- Q
- R
- S
- T
- U
- V
- W
- X
-Y
- Z -
, Oude Testament
, Pentateuch
, Historische
boeken , Profeten
, Wijsheidsboeken
, NT : overzicht
, Evangelies
, Synoptici
, Brieven
- OT : Gn
(Genesis ) , Ex
(Exodus) , Lv
(Leviticus) , Nu
(Numeri) , Dt
(Deuteronomium) , Joz
(Jozua) , Re (Rechters)
, Rt (Ruth) ,
1 S (1 Samuël)
, 2 S (2 Samuël)
, 1 K (1 Koningen)
, 2 K (2 Koningen)
, 1 Kr ( 1 Kronieken)
, 2 Kr (2 Kronieken)
, Ezr (Ezra)
, Neh (Nehemia)
, Tob (Tobia)
, Jdt (Judith)
, Est (Esther)
, 1 Mak (1 Makkabeeën)
, 2 Mak (2 Makkabeeën)
, Job , Ps
(Psalmen ) , Spr
(Spreuken) , Pr
(Prediker) , Hl
(Hooglied) , W
(Wijsheid) , Sir
(Sirach) , Js
(Jesaja) , Jr
(Jeremia) , Kl
(Klaagliederen) , Bar
(Baruch) , Ez
(Ezechiël) , Da
(Daniël) , Hos
(Hosea) , Jl (Joël)
, Am (Amos) ,
Ob (Obadja) ,
Jon (Jona) ,
Mi (Micha) , Nah
(Nahum) , Hab
(Habakuk) , Sef
(Sefanja) , Hag
(Haggai) , Zach
(Zacharia) , Mal
(Maleachi) .
- NT : Mt
(Matteüs) - Mc
(Marcus) - Lc
(Lucas) - Joh
(Johannes) - Hnd
(Handelingen) , Rom
(Rome) , 1 Kor
(Korinte) , 2 Kor
(Korinte) , Gal
(Galatië) , Ef
(Efese) , Fil
(Filippi) , Kol
(Kolosse) , 1 Tes
(Tessalonika) , 2
Tes (Tessalonika) , 1
Tim (Timoteüs) , 2
Tim (Timoteüs) , Tit
(Titus) , Film
(Filemon) , Heb
(Hebreeën) , Jak
(Jakobus) , 1 Pe
(Petrus) , 2 Pe
(Petrus) , 1 Joh
(Johannes) , 2 Joh
(Johannes) , 2 Joh
(Johannes) , Jud
(Judas) , Apk
(Apokalyps) .
Overzicht van
de bibliografie van de bijbelboeken : - bibliografie
bijbel -
bibliografie
van het Oude Testament - bibliografie
Matteüsevangelie - bibliografie
Marcusevangelie - bibliografie
Lucasevangelie - bibliografie
van het Johannesevangelie - bibliografie
van het Nieuwe Testament (behalve evangeliën)
Genezing van een blindgeborene : Joh 9,1-38 - Joh
9,1-38 -
De herder en zijn schapen : Joh 9,39-10,21 - Joh
9,39-10,21 -
Het verhaal kan je vergelijken met een toneelspel met een aantal acteurs en scènes. De acteurs zijn: (1) Jezus, (2) de blindgeborene, (3) Jezus'leerlingen (4) de buren en kennissen, (5) de Farizeeën, (6) de ouders van de blindgeborene, (7) de Joden. De scènes zijn: (1) Jezus, de blindgeborene en Jezus'leerlingen; (2) de buren, kennissen en de genezene; (3) de Farizeeën en de genezene; (4) de Farizeeën en de ouders van de genezene; (5) de Farizeeën en de genezene; (6) Jezus en de genezene. Het geheel bestaat uit een groot aantal dialogen. Op het toneel is het niet nodig telkens te zeggen: Jezus zegt, de blinde zegt. Bij het brengen van het verhaal kan men de tekst verdelen over de 7 personages en de bindteksten weglaten. Dat zal het verhaal sterk verlevendigen.
1ste scène (Joh 9,1-7) : Jezus, zijn leerlingen en de blindgeborene
(Joh 9,1) VERTELLER : Jezus en zijn leerlingen kwamen langs en zagen een blindgeborene.
(Joh 9,2) LEERLINGEN VAN JEZUS TOT JEZUS: Rabbi, wie heeft gezondigd? Hijzelf
of zijn ouders, zodat hij blind werd geboren.
(Joh 9,3-5). JEZUS TOT ZIJN LEERLINGEN: Noch hijzelf noch zijn ouders hebben
gezondigd, maar opdat de daadkracht van God door hem zichtbaar worde. Ik moet
het werk verrichten van hem die mij zond, zolang het dag is. Er komt een nacht
waarop niemand kan werken. Zolang ik in de wereld ben, ben ik het licht van
de wereld.
(Joh 9,6) VERTELLER: Jezus spuwde op de grond, maakte met het speeksel slijk
en streek het op zijn ogen.
(Joh 9,7a) JEZUS TOT DE BLINDE : ga en was je in het waterbekken van de Siloam.
(Joh 9,7b) VERTELLER : Siloam betekent gezondene. De blindgeborene ging dus
van Jezus weg en waste zich en zag.
2de scène (Joh 9,8-14) : de buren en kennissen en de genezene
(Joh 9,8a) BUREN EN KENNISSEN : Wij zijn de buren en wij zagen hem vroeger,
toen hij bedelaar was.
(Joh 9,8b) ENKELE BUREN EN KENISSEN TOT DE GENEZENE : Is hij niet de bedelaar
die hier zat?
(Joh 9,9a) ANDERE BUREN EN KENISSEN TOT DE GENEZENE : ja, hij is het.
(Joh 9,9b) NOG ANDERE BUREN EN KENISSEN TOT DE GENEZENE : neen, hij is het niet;
hij gelijkt alleen maar op hem.
(Joh 9,9c) DE GENEZENE : Ik ben het.
(Joh 9,10) BUREN EN KENNISSEN TOT DE GENEZENE : Hoe zijn jouw ogen geopend?
(Joh 9,11) DE GENEZENE : De man die Jezus heet, maakte slijk, streek het op
mijn ogen en zei : ga naar de Siloam en was je. Ik ging weg, ik waste me en
ik zag.
(Joh 9,12a) BUREN EN KENNISSEN TOT DE GENEZENE : Waar is hij?
(Joh 9,12b) DE GENEZENE : Ik weet het niet.
(Joh 9,13-14) VERTELLER : Zij brengen hem de vroegere blinde bij de Farizeeën. Op de dag waarop Jezus slijk maakte en zijn ogen opende, was het sabbat.
3de scène (Joh 9,15-18) : De Farizeeën (en de joden) en
de genezene
(Joh 9,15a) DE FARIZEEEN : Hoe heeft hij je laten zien?
(Joh 9,15b) DE GENEZENE : Hij streek slijk op mijn ogen en ik waste me en ik
zie.
(Joh 9,16a) ENKELE FARIZEEEN : Deze mens gaat niet uit vanwege God, want hij
onderhoudt de sabbat niet.
(Joh 9,16b) ANDERE FARIZEEEN : Hoe kan een zondig mens dergelijke wondertekenen
doen?
(Joh 9,16c) VERTELLER : Er was verdeeldheid onder de Farizeeën.
(Joh 9,17a) DE FARIZEEEN TOT DE GENEZENE : Wat zeg jij over hem, dat hij jouw
ogen heeft geopend.
(Joh 9,17b) DE GENEZENE : Hij is een profeet.
(Joh 9,18) VERTELLER : De joden geloofden niet dat hij blind was en hij hem liet zien tot wanneer zij de ouders van de genezene hadden geroepen.
4de scène (Joh 9,19-23) : De joden en de ouders van de genezene
(Joh 9,19) DE JODEN : Deze is jullie zoon, van wie je zegt dat hij blind werd
geboren. Hoe komt het dan dat hij nu ziet?
(Joh 9,20-21) DE OUDERS : Wij weten dat hij onze zoon is en dat hij blind werd
geboren. Hoe het komt dat hij nu ziet, weten we niet. Wie hem de ogen opende,
weten we ook niet. Vraag het hemzelf, hij is oud genoeg. Hij zal wel voor zichzelf
spreken.
(Joh 9,22-23) VERTELLER : Zijn ouders zeiden het zo omdat ze bang waren voor
de joden. Want de joden hadden reeds beslist dat al wie hem als de messias zou
belijden, uit de synagoge zou worden gebannen. Daarom zeiden zijn ouders : Hij
is oud genoeg, vraag het hemzelf.
5de scène (Joh 9,24-34) : De Farizeeën en de joden en de genezene
(Joh 9,24a) VERTELLER : De Farizeeën en de joden riepen de man die blind
was, voor de tweede maal.
(Joh 9,24b) FARIZEEEN EN JODEN : Geef eer aan God. Wij weten dat die man een
zondaar is.
(Joh 9,25) DE GENEZENE : Of hij een zondaar is, weet ik niet. Eén ding
weet ik wel : ik was blind en nu zie ik.
(Joh 9,26) FARIZEEEN EN JODEN : Wat heeft hij met jou gedaan? Hoe heeft hij
jouw ogen geopend?
(Joh 9,27) DE GENEZENE : Ik heb het jullie reeds gezegd maar je hebt niet geluisterd.
Waarom willlen jullie het opnieuw horen? Willen jullie misschien zijn leerlingen
worden?
(Joh 9,28-29) FARIZEEEN EN JODEN : Jij bent een leerling van hem, maar wij zijn
leerlingen van Mozes. Wij weten dat God tot Mozes gesproken heeft maar wij weten
niet vanwaar hij komt.
(Joh 9,30-33) DE GENEZENE : Dat is toch verwonderlijk. Jullie weten niet vanwaar
hij is en hij opende mijn ogen. Wij weten dat God niet naar zondaars luistert,
maar indien hij godsvruchtig is en de wil van God doet, luistert hij naar hem.
Sinds mensenheugnis werd niet gehoord dat iemand de ogen van een blindgeborene
heeft geopend. Tenzij hbij vanwege God is gekomen, kan hij niets doen.
(Joh 9,34a) FARIZEEEN EN JODEN : je bent helemaal in zonde geboren en jij spelt
ons de les.
(Joh 9,34b) VERTELLER : De Farizeeën en de joden gooiden hem uit de synagoge.
6de scène (Joh 9,35-38) : Jezus en de genezene
(Joh 9,35a) VERTELLER : Jezus kwam te weten dat de Farizeeën en de joden
de genezene uit de synagoge hadden gegooid. Hij ging hem opzoeken.
(Joh 9,35b) JEZUS : Geloof je in de mensenzoon?
(Joh 9,36) DE GENEZENE : Wie is het Heer opdat ik in hem gelove.
(Joh 9,37) JEZUS : Wie je ziet en met jou spreekt, hij is het.
(Joh 9,38a) DE GENEZENE : Ik geloof, Heer.
(Joh 9,38b) VERTELLER : En de genezene viel op zijn knieën voor Jezus neer.
Kai (en) komt 34X voor. eipen (hij zei) 8X, eipon (zij zeiden) 3X. oun (bijgevolg,derhalve,
dus) komt 13X voor. het staat steeds op de tweede plaats in de zin en vervult
vaak de functie van de (echter).
kai (en) staat aan het begin van de pericope (Joh 9,1). In Joh 9,2 heeft verandering
van personage plaats. De zin begint met kai (en). In Joh 9,3 heeft opnieuw verandering
van personage plaats, maar er staat geen kai (en), geen de (echter) of oun (bijgevolg).In
Joh 9,7b voert de blindgeborene uit wat Jezus ehem had opgedragen; er is veranderting
van personage.
1. Jezus | 2. de leerlingen van Jezus | 3. Jezus tot zijn leerlingen | 4. Jezus tot de blinde | 5. de blinde | 6. de omstaanderrs | 7. de genezene | 8. de omstaanders | 9.. de genezene | 109. de omstaanders | 11. de genezene | 12. de Farizeeën | 13. de genezene | |
Joh 9,1 | Joh 9,2 | Joh 9,3-5. | Joh 9,6-7a | Joh 9,7b | Joh 9,8-9a | Joh 9,9b | Joh 9,10 | Joh 9,11 | Joh 9,12a | Joh 9,12b | Joh 9,15a | Joh 9,15b | |
kai (en) | ... oun (derhalve) | ... oun (dus) | kai (en) | kai (en) | palin oun (dus opnieuw) | ho de (hij evchter) | |||||||
èrôtèsan (vroegen) | apekrithè (antwoordde) | apekrithè (antwoordde) | èrôtèsan (vroegen) | ||||||||||
auton (hem) | auton (hem) | ||||||||||||
hoi mathètai autou (zijn leerlingen) | Ièsous (Jezus | ekeinos (hij zelf) | ekeinos (hij zelf) | kai hoi Farisaioi (ook de Farizeeën) | |||||||||
legontes (zeggende) | elegon (zeiden) | elegen (zei) | elegon oun (zij zeiden dus) | eipan (zij zeiden) | legei (hij zegt) | eipan (zij zeiden) | |||||||
autôi (aan hem) | autôi (aan hem) | autôi (aan hem) | |||||||||||
14. de Farizeeën onder elkaar | 15. Andere Farizeeën | 16. de Farizeeën tot de genezene | 17. de genezene | 18. de Joden tot de ouders | 19. de ouders | 20. de Joden tot de genezene | 21. de genezene | 22. de Joden | 23. de genzene | 24. de Joden | 25. de genezene | 26. de Joden | |
Joh 9,16a | Joh 9,16b | Joh 9,17a | Joh 9,17b | Joh 9,19 | Joh 9,20-23 | Joh 9,24 | Joh 9,25 | Joh 9,26 | Joh 9,27 | Joh 9,28-29 | Joh 9,30-33 | Joh 9,34 | |
alloi de (anderen echter) | ho de (hij echter) | kai (en) | |||||||||||
èrôtèsan (vroegen) | apekrithèsan oun (antwoordden dus) | ||||||||||||
auton (hem) | |||||||||||||
hou goneis autou (zijn ouders) | |||||||||||||
elegon oun (zeiden dus) | elegon (zeiden) | legousin oun (zij zeggen dus) | eipen (zei) | legontes (zeggende) | kai eipan (en ze zeiden) | ||||||||
tôi tuflôi (aan de blinde) | |||||||||||||
ek tôn Farisaiôn tines (sommige Farizeeën) |
27. Jezus | 28. de genezene | 29. Jezus | 30. de genezene | 31. Jezus | 32. de Farizeeën | 33. Jezus | |||||||
Joh 9,35 | Joh 9,36 | Joh 9,37 | Joh 9,38 | Joh 9,39 | Joh 9,40 | Joh 9,41 | |||||||
Joh 9,1
- kai (en) 530X bij Johannes - paragôn (langskomend) actief indicatief participium nominatief enkelvoud van het werkwoord paragô (langsgaan / langskomen / langsdrijven). In deze vorm slechts 1X bij Johannes. Het onderwerp wordt niet expliciet vermeld. Johannes gaat van de veronderstelling uit dat de lezer weet dat het Jezus is. Uit Joh 9,3 bij het antwoord van Jezus op de vraag van zijn leerlingen is dat duidelijk. anthrôpon (mens) accusatief enkelvoud, lijdend voorwerp bij eiden (hij zag) zie - anthrôpos (mens) bij Johannes - anthrôpon : 10X bij Johannes. In Joh 9,1-38 komt anthrôpos (mens) 4X voor, anthrôpon 2X.
Joh 9,2
Johannes gebruikt 6X de werkwoordvorm èrôtèsan (zij vroegen) - erôtaô (vragen) bij Johannes -. In de zes gevallen volgt het lijdend voorwerp op het werkwoord. Meestal ging in de zes gevallen het onderwerp in een vorige zin vooraf. In Joh 9,2 komen de leerlingen van Jezus plots opduiken en verdwijnen hierna ook geruisloos. Slechts in Joh 1,25 en Joh 9,2 wordt na het werkwoord erôtaô (vragen) en voor het citaat een werkwoordvorm van legô (zeggen) gebruikt. Vermits het onderwerp achteraan de zin staat, is het hier aangewezen om een participium te gebruiken nl. legontes (zeggende). In vier van de zes gevallen begint de vraagzin met een vragend voornaamdwoord. Bij het antwoord wordt een werkwoordvorm van het werkwoord apokrinomai (antwoorden) gebruikt. Het antwoord sluit nauw aan bij de vraag :
vraag | antwoord |
Joh 9,2 | Joh 9,3 |
kai èrôtèsan auton (en vroegen hem) | apekrithè (hij -Jezus) antwoordde) |
hoi mathètai autou legontes (zijn leerlingen zeggende) | Ièsous (Jezus) |
tís èmarten (wie heeft gezondigd) houtos è hoi goneis autou (of zijn ouders) | oute houtos èmarten oute hoi goneis autou (noch hijzelf heeft gezondigd, noch zijn ouders) |
hina tuflos gennèthèi (zodat hij blind werd geboren) | all'hina fanerôthèi ta erga tou theou en autôi (maar opdat de daadkracht van God door hem zichtbaar worde). |
Genezing van een blindgeborene : Joh 9,1-38 - Joh 9,1-38 - |
Joh 9,9
Wanneer we egô (ik) - egô (ik) 123X bij Johannes - in het johannesevangelie tegenkomen, is meestal Jezus aan het woord (zoals in Joh 9,39). Het is opvallend hoe weinig egô (ik) wordt gebruikt in Joh 9 . Joh 9,9 antwoordt de genezen blindgeborene op de vele meningsverschillen omtrent zijn persoon : egô eimi (ik ben het). - eiden (hij zag) 7X bij Johannes -
Joh 9,1 - Joh 9,1 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,2 - Joh 9,2 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,3 - Joh 9,3 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,4 - Joh 9,4 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,5 - Joh 9,5 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,6 - Joh 9,6 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,7 - Joh 9,7 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,8 - Joh 9,8 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,9 - Joh 9,9 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,10 - Joh 9,10 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,11 - Joh 9,11 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,12 - Joh 9,12 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,13 - Joh 9,13 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,14 - Joh 9,14 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,15 - Joh 9,15 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,16 - Joh 9,16 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,17 - Joh 9,17 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,18 - Joh 9,18 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,19 - Joh 9,19 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,20 - Joh 9,20 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,21 - Joh 9,21 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,22 - Joh 9,22 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,23 - Joh 9,23 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,24 - Joh 9,24 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,25 - Joh 9,25 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,26 - Joh 9,26 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,27 - Joh 9,27 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,28 - Joh 9,28 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,29 - Joh 9,29 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,30 - Joh 9,30 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,31 - Joh 9,31 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,32 - Joh 9,32 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,33 - Joh 9,33 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,34 - Joh 9,34 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,35 - Joh 9,35 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,36 - Joh 9,36 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,37 - Joh 9,37 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,38 - Joh 9,38 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
De herder en zijn schapen - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 10 -- Joh 9,39-10,21 -- Joh 9,39 -- Joh 9,40 -- Joh 9,41 -- Joh 10,1 - Joh 10,2 - Joh 10,3 - Joh 10,4 - Joh 10,5 - Joh 10,6 - Joh 10,7 - Joh 10,8 - Joh 10,9 - Joh 10,10 - Joh 10,11 - Joh 10,12 - Joh 10,13 - Joh 10,14 - Joh 10,15 - Joh 10,16 - Joh 10,17 - Joh 10,18 - Joh 10,19 - Joh 10,20 - Joh 10,21 -
Joh 9,39 - Joh 9,39 : De herder en zijn schapen - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 10 -- Joh 9,39-10,21 -- Joh 9,39 -- Joh 9,40 -- Joh 9,41 -- Joh 10,1 - Joh 10,2 - Joh 10,3 - Joh 10,4 - Joh 10,5 - Joh 10,6 - Joh 10,7 - Joh 10,8 - Joh 10,9 - Joh 10,10 - Joh 10,11 - Joh 10,12 - Joh 10,13 - Joh 10,14 - Joh 10,15 - Joh 10,16 - Joh 10,17 - Joh 10,18 - Joh 10,19 - Joh 10,20 - Joh 10,21 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,40 - Joh 9,40 : De herder en zijn schapen - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 10 -- Joh 9,39-10,21 -- Joh 9,39 -- Joh 9,40 -- Joh 9,41 -- Joh 10,1 - Joh 10,2 - Joh 10,3 - Joh 10,4 - Joh 10,5 - Joh 10,6 - Joh 10,7 - Joh 10,8 - Joh 10,9 - Joh 10,10 - Joh 10,11 - Joh 10,12 - Joh 10,13 - Joh 10,14 - Joh 10,15 - Joh 10,16 - Joh 10,17 - Joh 10,18 - Joh 10,19 - Joh 10,20 - Joh 10,21 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
Joh 9,41 - Joh 9,41 : De herder en zijn schapen - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 10 -- Joh 9,39-10,21 -- Joh 9,39 -- Joh 9,40 -- Joh 9,41 -- Joh 10,1 - Joh 10,2 - Joh 10,3 - Joh 10,4 - Joh 10,5 - Joh 10,6 - Joh 10,7 - Joh 10,8 - Joh 10,9 - Joh 10,10 - Joh 10,11 - Joh 10,12 - Joh 10,13 - Joh 10,14 - Joh 10,15 - Joh 10,16 - Joh 10,17 - Joh 10,18 - Joh 10,19 - Joh 10,20 - Joh 10,21 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
WILLIBRORDVERTALING
Genezing van een blindgeborene [1] Bij het naar buiten gaan zag Hij een man die al vanaf zijn geboorte blind was. [2] Zijn leerlingen vroegen Hem: 'Rabbi, waarom is hij blind geboren? Heeft hij dat te wijten aan zijn eigen zonde of aan die van zijn ouders?' [3] Jezus antwoordde: 'Niet aan zijn eigen zonde, en evenmin aan die van zijn ouders. Nee, de daden* van God moeten in hem openbaar worden. [4] We moeten de daden van Hem die Mij gezonden heeft, verrichten zolang* het dag is; de nacht komt, en dan kan men niet werken. [5] Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht van de wereld.' [6] Na deze woorden spuwde Hij op de grond, maakte wat slijk van zand en speeksel en streek dat op de ogen van de blinde. [7] Daarna zei Hij tegen hem: 'Vooruit, ga u wassen in het Siloambad*.' (Siloam wil zeggen: gezondene.) De man ging ernaartoe, waste zich en kwam ziende terug. [8] Zijn buren en degenen die hem voordien vaak hadden gezien – hij was namelijk een bedelaar – zeiden: 'Is dat niet de man die altijd zat te bedelen?' [9] 'Inderdaad', zeiden sommigen. 'Welnee,' zeiden anderen, 'maar hij lijkt er wel op.' Maar hijzelf zei: 'Toch wel, ik ben het.' [10] 'Maar wat is er dan met je ogen gebeurd, dat je nu ineens kunt zien?' vroegen ze. [11] Hij antwoordde: 'Een zekere Jezus maakte wat slijk en streek dat op mijn ogen. Toen zei Hij: "Ga nu naar de Siloam om u te wassen." Ik ben dus gegaan, en toen ik mij gewassen had, kon ik zien.' [12] 'Waar is die man?' vroegen ze. 'Dat weet ik niet', zei hij. [13] Ze brachten de man die blind geweest was bij de farizeeën. [14] Nu was de dag waarop Jezus slijk had gemaakt en zijn ogen had geopend, een sabbat. [15] Daarom stelden ook de farizeeën hem de vraag hoe het kwam dat hij nu kon zien. Hij antwoordde: 'Hij deed wat slijk op mijn ogen, ik heb me gewassen en nu zie ik.' [16] 'Zo iemand komt niet van God,' oordeelden sommige farizeeën, 'want Hij houdt de sabbat niet.' Anderen merkten op: 'Maar hoe zou een zondaar zulke tekenen kunnen verrichten?' Kortom, er was verdeeldheid onder hen. [17] Ze richtten zich toen opnieuw tot de blinde: 'Wat denk jij ervan? Hij heeft toch je ogen geopend!' 'Dat Hij een profeet is', antwoordde hij. [18] De Joden wilden niet geloven dat de man die nu kon zien ooit blind was geweest, zolang ze zijn ouders er niet bij geroepen hadden [19] en hun de vraag hadden gesteld: 'Is dit wel degelijk die zoon van u die volgens uw zeggen blind geboren is? Hoe komt het dan dat hij nu kan zien?' [20] De ouders antwoordden: 'We weten dat dit onze zoon is en dat hij blind geboren is. [21] Maar hoe het komt dat hij nu kan zien, dat weten we niet. En wie zijn ogen geopend heeft, dat weten we evenmin. Dat kunt u beter aan hem vragen: hij is oud genoeg, hij kan zelf zijn woord wel doen.' [22] Zijn ouders spraken zo omdat ze bang waren voor de Joden. Want die hadden ondertussen besloten dat iedereen die Jezus als de Messias erkende, uit de synagoge gebannen* zou worden. [23] Dat was de reden waarom zijn ouders zeiden: 'Hij is oud genoeg, vraag het maar aan hem.' [24] Toen riepen ze de man die blind was geweest voor een tweede verhoor bij zich: 'Wees nu eens eerlijk voor God! We weten dat die man een zondaar is.' [25] Maar hij antwoordde: 'Of Hij een zondaar is, daar weet ik niets van. Wat ik wel weet, is dat ik eerst blind was en nu kan zien.' [26] 'Wat heeft Hij met je gedaan?' vroegen ze. 'Hoe heeft Hij je ogen geopend?' [27] 'Dat heb ik toch al verteld,' antwoordde hij, 'maar u hebt niet geluisterd. Waarom wilt u het nog eens horen? Wilt u soms ook leerlingen van Hem worden?' [28] Toen werden ze grof en zeiden: 'Jij* bent een leerling van Hem, wij zijn leerlingen van Mozes. [29] Wij weten dat God heeft gesproken tot Mozes; maar waar* Hij vandaan komt, daar weten we niets van.' [30] Hierop gaf de man ten antwoord: 'Maar is dat nu juist niet merkwaardig, dat mensen als u niet weten waar Hij vandaan komt? En Hij heeft mij nog wel de ogen geopend. [31] Naar zondaars luistert God niet, dat weet toch iedereen. Maar naar iemand die ontzag voor Hem heeft en zijn wil doet, naar zo iemand luistert Hij. [32] Nog nooit heeft men gehoord dat een mens de ogen heeft geopend van iemand die als blinde geboren was. [33] Als die man niet van God kwam, had Hij dat nooit gekund.' [34] Toen voeren ze tegen hem uit: 'Wat? Jij die vanaf* je geboorte een en al zonde bent, jij wilt ons de les lezen?' En ze* gooiden hem eruit. [35] Jezus hoorde dat ze hem eruit gegooid hadden, en toen Hij hem teruggevonden had, zei Hij: 'Gelooft u in de Mensenzoon?' [36] Hij antwoordde: 'Wie is dat, Heer? Dan zal ik in Hem geloven.' [37] Toen zei Jezus: 'U hebt Hem ontmoet*: het is degene die met u spreekt.' [38] 'Heer, ik geloof', zei hij, en hij wierp zich voor Hem neer. De herder en zijn schapen [39] Daarop zei Jezus: 'Een duidelijke scheiding* ben Ik in deze wereld komen brengen: de niet-zienden* zullen zien, en de zienden* zullen blind worden.' [40] Enkele farizeeën in de buurt hadden dit gehoord en vroegen: 'Zijn wij soms ook blind?' [41] Jezus antwoordde: 'Was u maar blind! Dan zou u zonder zonde zijn. Maar u beweert dat u ziet. En daarom zit u vast in uw zonde.