JOHANNESEVANGELIE . TWINTIGSTE HOOFDSTUK JOH 20 -
- bijbeloverzicht
-- bijbelverwijzingen
-- Joh
(Johannes) -- Joh
20 -
- Joh
20,1-18 - Joh
20,19-23 - Joh
20,24-29 - Joh
20,30-31 - Joh
20,19-31 -
- bijbeloverzicht per pericope - bijbeloverzicht per vers - bijbeloverzicht : liturgisch gebruik - bijbeloverzicht : woordgebruik -- A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -- bijbeloverzicht : commentaar -
Overzicht van het N.T. : NT : overzicht , NT : taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , NT : commentaar ,
Joh : overzicht , Joh : taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , Joh : commentaar ,
Overzicht van het Johannesevangelie : Joh 1 , Joh 2 , Joh 3 , Joh 4 , Joh 5 , Joh 6 , Joh 7 , Joh 8 , Joh 9 , Joh 10 , Joh 11 , Joh 12 , Joh 13 , Joh 14 , Joh 15 , Joh 16 , Joh 17 , Joh 18 , Joh 19 , Joh 20 , Joh 21 ,
Joh 1 | Joh 2 | Joh 3 | Joh 4 | Joh 5 | Joh 6 | Joh 7 | Joh 8 | Joh 9 | Joh 10 | Joh 11 | Joh 12 | Joh 13 | Joh 14 | Joh 15 | Joh 16 | Joh 17 | Joh 18 | Joh 19 | Joh 20 | Joh 21 | |
Tekstuitleg - Joh 20,1 - Joh 20,2 - Joh 20,3 - Joh 20,4 - Joh 20,5 - Joh 20,6 - Joh 20,7 - Joh 20,8 - Joh 20,9 - Joh 20,10 - Joh 20,11 - Joh 20,12 - Joh 20,13 - Joh 20,14 - Joh 20,15 - Joh 20,16 - Joh 20,17 - Joh 20,18 - Joh 20,19 - Joh 20,20 - Joh 20,21 - Joh 20,22 - Joh 20,23 - Joh 20,24 - Joh 20,25 - Joh 20,26 - Joh 20,27 - Joh 20,28 - Joh 20,29 - Joh 20,30 - Joh 20,31 -
![]() |
ZOEKEN OP DEZE WEBSITE |
1. LXX , Griekse tekst N.T. | 2. Vulgata | 3. Synopsis Denaux - Vervenne | 4. Statenvertaling | 5. Willibrordvertaling | 6. Nieuwe Vertaling | 7. Naardense vertaling , zie |
8. Bible de Jérusalem | 9. Statenvertaling | 10. King James Bible - King James Bible | 11. Luther-Bibel | liturgische lezing |
Bibliografie
Literatuur
Liturgisch gebruik
- Joh
20,19-23 : Pinksteren
ABC .
Overzicht van
de bijbelboeken
- bijbeloverzicht
, bijbelverwijzingen
- A
- B
- C
- D
- E
- F
- G
- H
- I
- J
- K
- L
- M
- N
- O
- P
- Q
- R
- S
- T
- U
- V
- W
- X
-Y
- Z -
, Oude Testament
, Pentateuch
, Historische
boeken , Profeten
, Wijsheidsboeken
, NT :
overzicht , Evangelies
, Synoptici
, Brieven
- OT : Gn
(Genesis ) , Ex
(Exodus) , Lv
(Leviticus) , Nu
(Numeri) , Dt
(Deuteronomium) , Joz
(Jozua) , Re
(Rechters) , Rt
(Ruth) , 1 S
(1 Samuël) , 2
S (2 Samuël) , 1
K (1 Koningen) , 2
K (2 Koningen) , 1
Kr ( 1 Kronieken) , 2
Kr (2 Kronieken) , Ezr
(Ezra) , Neh
(Nehemia) , Tob
(Tobia) , Jdt
(Judith) , Est
(Esther) , 1
Mak (1 Makkabeeën) , 2
Mak (2 Makkabeeën) , Job
, Ps (Psalmen
) , Spr (Spreuken)
, Pr (Prediker)
, Hl (Hooglied)
, W (Wijsheid)
, Sir (Sirach)
, Js (Jesaja)
, Jr (Jeremia)
, Kl (Klaagliederen)
, Bar (Baruch)
, Ez (Ezechiël)
, Da (Daniël)
, Hos (Hosea)
, Jl (Joël)
, Am (Amos)
, Ob (Obadja)
, Jon (Jona)
, Mi (Micha)
, Nah (Nahum)
, Hab (Habakuk)
, Sef (Sefanja)
, Hag (Haggai)
, Zach (Zacharia)
, Mal (Maleachi)
.
- NT : Mt
(Matteüs) - Mc
(Marcus) - Lc
(Lucas) - Joh
(Johannes) - Hnd
(Handelingen) , Rom
(Rome) , 1 Kor
(Korinte) , 2
Kor (Korinte) , Gal
(Galatië) , Ef
(Efese) , Fil
(Filippi) , Kol
(Kolosse) , 1
Tes (Tessalonika) , 2
Tes (Tessalonika) , 1
Tim (Timoteüs) , 2
Tim (Timoteüs) , Tit
(Titus) , Film
(Filemon) , Heb
(Hebreeën) , Jak
(Jakobus) , 1
Pe (Petrus) , 2
Pe (Petrus) , 1
Joh (Johannes) , 2
Joh (Johannes) , 2
Joh (Johannes) , Jud
(Judas) , Apk
(Apokalyps) .
Overzicht
van de bibliografie van de bijbelboeken : - bibliografie
bijbel -
bibliografie
van het Oude Testament - bibliografie
Matteüsevangelie - bibliografie
Marcusevangelie - bibliografie
Lucasevangelie - bibliografie
van het Johannesevangelie - bibliografie
van het Nieuwe Testament (behalve evangeliën)
Jezus'leerlingen bij het lege graf : Joh
20,1-18 -
Verschijning aan de leerlingen : Joh
20,19-23 -
Jezus en Tomas : Joh
20,24-29 -
Bedoeling van dit boek : Joh
20,30-31 -
Maria was er als de kippen bij om naar het graf van Jezus te gaan. Het was 's morgens vroeg. Maar het was nog donker. Ze moet zich dus beholpen hebben met het licht van de maan en de sterren. Of was de morgenster - Venus - er al die vóór zonsopgang reeds aan de hemel schittert. Maria van Magdala wist waar ze Jezus in het graf hadden neergelegd. Ze was erbij onder het kruis. En naar alle waarschijnlijkheid heeft ze ook de begrafenis meegemaakt. Maria heeft Jezus zien sterven en begraven worden. Ze moest niet overtuigd worden van Jezus'dood waarbij Jezus zijn handen en zijn zijde zou moeten laten zien. Maria herkende Jezus aan zijn stem. Maar voor die herkenning staat het verhaal van het bezoek van Petrus en Johannes aan het graf. Het betekent dat ze nog niet naar het graf waren geweest. Johannes had het ook meegemaakt: hij had Jezus zien sterven en wellicht zien begraven worden. Maria ging naar het graf en merkte dat de steen voor het graf was weggehaald. Daaruit besloot Maria dat Jezus uit het graf was weggehaald. Ze was naar Petrus en Johannes gegaan. Daarop liepen ze samen naar het graf: Johannes liep vlugger dan Petrus. Van Maria van Magdala is hier geen sprake. Johannes komt eerst aan en werpt een oppervlakkige blik naar binnen, maar wacht om binnen te gaan. Daarna komt Petrus, gaat binnen en ziet hoe de doeken liggen. Het geeft aan dat iemand in het graf heeft gelegen. Hiermee is Petrus overtuigd dat een gestorvene hier heeft gelegen, maar daarmee is hij nog niet zeker dat het de gestorven Jezus was. Daarvan moest Johannes niet overtuigd worden, hij wist het immers. Johannes gaat na Petrus naar binnen, ziet en gelooft. Hij gelooft wat Maria van Magdala gelooft : ze hebben Jezus weggehaald. Over verrijzenisgeloof is hier nog geen sprake.
Maria van Magdala kijkt in het graf en ziet twee engelen. Blijkbaar heeft dat graf met God en de hemel te maken. Ze stellen ook de vraag naar het waarom van haar schreien. Dat is toch vanzelfsprekend. Voor de engelen is dat blijkbaar niet. De engelen zeggen geen woord. Maar Jezus bevindt zich buiten het graf, maar zij wist het niet. Ze is nog steeds overtuigd dat Jezus ergens dood en begraven is. Dat verandert wanneer Jezus haar naam noemt. Zij herkent Jezus aan zijn stem. Zij ziet Jezus. Ze weet nu dat hij leeft. Ze gaat niet verder zoeken, maar gaat voor de tweede maal naar de leerlingen. Deze maal brengt ze de boodschap dat ze Jezus gezien heeft en wat hij gezegd heeft. Van de kant van de leerlingen komt geen reactie.
1. Maria Magdalena | |||||||
Joh 20,1 | Joh 20,2 | Joh 20,3 | Joh 20,4 | Joh 20,6 | Joh 20,8 | Joh 20,10 | Joh 20,11 |
Tèi de miai (Op de eerste echter) | oun slaat op het laatste deel van Joh 20,1 : ton lithon èrmenon ek tou mnèmeiou (de steen weggenomen van het graf) | oun is een reactie op de melding van Maria Magdalena aan Petrus exèlthen oun ho Petros ... (Petrus ging daarop naar buiten) | etrechon de ... (geen verandering van personage) | erchetai oun Simôn Petros (daarop komt Simon Petrus) | tote oun eisèlthen kai ho allos mathètès(dan daarop ging ook de andere leerling binnen) | apèlthon oun palin pros autous hoi mathètai | Maria de heistèkei (Maria echter stond) verandering van personage |
èran ton kurion ek tou mnèmeiou (zij namen de Heer uit het graf weg) |
Joh 20,1 - Joh 20,1 -- Jezus'leerlingen bij het lege graf : Joh 20,1-18 -- Joh 20,1 - Joh 20,2 - Joh 20,3 - Joh 20,4 - Joh 20,5 - Joh 20,6 - Joh 20,7 - Joh 20,8 - Joh 20,9 - Joh 20,10 - Joh 20,11 - Joh 20,12 - Joh 20,13 - Joh 20,14 - Joh 20,15 - Joh 20,16 - Joh 20,17 - Joh 20,18 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [1] The first day of the week cometh Mary Magdalene
early, when it was yet dark, unto the sepulchre, and seeth the stone taken
away from the sepulchre.
Luther-Bibel . 20 1 Am ersten Tag der Woche kommt Maria von Magdala früh,
als es noch finster war, zum Grab und sieht, dass der Stein vom Grab weg
war.
Tekstuitleg van Joh 20,1 .
- Nicodèmos . nido-dèmos - nico-laos . Onderscheid tussen goi en ´am .
- hèmera (dag) bij Johannes, zie Joh 2,12 : Joh 2,1-12 - |
Joh 20,1 bestaat uit 2 nevenschikkende zinnen. De 1ste zin bestaat uit 16 woorden en 33 lettergrepen; de 2de zin uit 8 woorden en 14 lettergrepen. In totaal telt Joh 20,1 16 + 8 = 24 woorden en 33 + 14 = 47 lettergrepen.
Er zijn 3 tijdsaanduidingen; van algemeen naar meer specifiek: (1) tèi
miai tôn sabbatôn (op de eerste -dag - van de weken) (2) prôi
('s morgens) (3) skotias eti ousès (terwijl er nog duisternis is).
In Joh
20,19 krijgen we de omgekeerde volgorde: (1) ousès oun opsias
('s avonds dan) (2) tèi hèmerai ekeinèi (op die dag)
(3) tèi miai sabbatôn (op de eerste van de weken).
In Mc
16,2 vinden we eveneens 3 tijdsaanduidingen (1) lian prôi (zeer
vroeg) - Johannes heeft geen enkele keer lian (zeer) in zijn evangelie.
Bij Marcus omsluiten de concretere tijdsaanduidingen het vers. (2) tèi
miai tôn sabbatôn (op de eerste -dag - van de weken) zoals bij
Johannes (3) anateilontos tou hèliou (na zonsopgang) . Zoals Marcus
heeft Johannes een losse genitief. Marcus beklemtoont het licht, Johannes
de duisternis.
1. 3. -5. - tèi miai (tôn) sabbatôn (op de eerste dag
van (de) week / (het) wekenfeest) komt slechts in twee verzen in Johannes
voor : (1)
Joh 20,1 en (2) Joh
20,19 . De datief van het hoofdtelwoord miai (eerste) komt slechts op
deze twee plaatsen bij Johannes voor . In Joh
20,19 gaat geen lidwoord tôn (de) aan het zelfstandig naamwoord
genitief meervoud sabbatôn (week? wekenfeest?) vooraf . Over welke
eerste gaat het ? Over de eerste dag van de week ? Over de eerste van het
wekenfeest (7 X 7 -> vijftigste : Pinksteren) . Het is wel opvallend
dat hèmerai (op de dag) er niet staat ; dat zou misschien te sterk
in de richting van de eerste dag van de week kunnen duiden . In de betekenis
van : "op de eerste van het wekenfeest" kan die eerste op om het
even welke dag van de week vallen . Er staat ook geen voorzetsel (en = op)
van tijdsbepaling , wat eerder uitzonderlijk is , zie hèmera
(dag) bij Johannes , zie Joh
2,12 .
Een losse genitief om de tijd aan te duiden met het werkwoord eimi (zijn)
komt eveneens slechts in deze twee verzen bij Johannes voor , nl. Joh
20,1 : skotias eti ousès (terwijl duisternis er nog is) en Joh
20,19 : ousès oun opsias (terwijl het derhalve avond is - 's
avonds) .
-
ekeinos (die) . Nominatief vrouwelijk enkelvoud of datief vrouwelijk enkelvoud.
In 323 verzen in de bijbel; in 277 verzen in het O.T., in 46 verzen in het
N.T. In 10 verzen bij Johannes.
--- ekeinè : (op die - die) .
Verwijzing : ekeinè
(die) , zie Joh
20,1 .
Joh 4,53 : en ekeinèi tèi hèmerai en tèi ...
(op die dag waarop ...)
Joh 5,9 : en ekeinèi tèi hèmerai ... (op die dag ...)
Joh 14,20 : en ekeinèi tèi hèmerai ... (op die dag
...)
Joh 16,23 : en ekeinèi tèi hèmerai ... (op die dag
...)
Joh 16,26 : en ekeinèi tèi hèmerai ... (op die dag
...)
Joh 20,19 : tèi hèmeraè ekeinèi tèi miai
tôn sabbatôn (op die dag op de eerste van de week / het wekenfeest)
Joh 21,3 : en ekeinèi tèi nukti (in die nacht)
tôn thurôn kekleismenôn (terwijl de deuren waren gesloten) komt slechts 2X in Johannes voor : Joh 20,19 en Joh 20,26.
Joh 20,2 - Joh 20,2 -- Jezus'leerlingen bij het lege graf : Joh 20,1-18 -- Joh 20,1 - Joh 20,2 - Joh 20,3 - Joh 20,4 - Joh 20,5 - Joh 20,6 - Joh 20,7 - Joh 20,8 - Joh 20,9 - Joh 20,10 - Joh 20,11 - Joh 20,12 - Joh 20,13 - Joh 20,14 - Joh 20,15 - Joh 20,16 - Joh 20,17 - Joh 20,18 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [2] Then she runneth, and cometh to Simon Peter, and
to the other disciple, whom Jesus loved, and saith unto them, They have
taken away the Lord out of the sepulchre, and we know not where they have
laid him.
Luther-Bibel . 2 Da läuft sie und kommt zu Simon Petrus und zu dem andern
Jünger, den Jesus lieb hatte, und spricht zu ihnen: Sie haben den Herrn
weggenommen aus dem Grab, und wir wissen nicht, wo sie ihn hingelegt haben.
Tekstuitleg van Joh 20,2 .
Joh
20,2.4. ind. praes. 3de pers. enk. ερχεται = erchetai (hij gaat) van het werkw. ερχομαι = erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het NT : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in de LXX : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in Mc. : erchomai (gaan, komen) . Mc (16) : (1) Mc 1,7 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 3,20 . (4) Mc 3,31 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,21 . (7) Mc 5,22 . (8) Mc 6,1 . (9) Mc 6,48 . (10) Mc 10,1 . (11) Mc 13,35 . (12) Mc 14,17 . (13) Mc 14,37 . (14) Mc 14,41 . (15) Mc 14,66 . (16 ) Mc 15,36 . Een vorm van ερχομαι = erchomai (gaan, komen) in de LXX (1054) , in het NT (631) , Mt (111) , Mc (86) , Lc (100) , Joh (156) , Hnd (54) , in Mc 6 (5) : (1) Mc 6,1 . (2) Mc 6,29 . (3) Mc 6,31 . (4) Mc 6,48 . (5) Mc 6,53 .
In Mc 1,40 komt een zieke naar Jezus . In Mc 5,22 gaat een synagoge-overste om genezing vragen voor zijn dienaar . In Mc 6,1 gaat Jezus naar zijn vaderstad . In 7 verzen is Jezus onderwerp : (1) Mc 3,20 . (2) Mc 6,1 . (3) Mc 6,48 . (4) Mc 10,1 . (5) Mc 14,17 . (6) Mc 14,37 . (7) Mc 14,41 .
erchomai (gaan, komen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ind. pr. 3de p. enk. erchetai | 130 | 42 | 88 | 13 | 16 | 11 | 37 | 1 | 7 | 3 | 40 | 77 |
- Hebreeuws : בָּא = bâ´ (gaan, komen) . Taalgebruik in Tenakh : bâ´ (gaan, komen) . Getalwaarde : beth = 2 , aleph = 1 ; totaal : 3 . Structuur : 2 - 1 . De som van de elementen is telkens 3 . Spiegelbeeld van het woord אַב = ´ab (vader) .
- Ned. : gaan . D. : gehen . E. : go . Grieks : ερχομαι = erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het NT : erchomai (gaan, komen) . Hebreeuws : בָּא = bâ´ (gaan, komen) . Taalgebruik in Tenakh : bâ´ (gaan, komen) . Lat. : ire . vadere (Fr. je vais , il va) . ambulare (Fr. nous allons , vous allez) .
Joh
20,2.3. - 4. και ερχεται = kai erchetai (en hij gaat, en hij komt) . LXX (10) : (1) 1 S 10,10 . (2) 1 S 10,13 . (3) 1 S 19,22 . (4) 1 S 20,1 . (5) 1 S 20,24 . (6) 1 S 21,2 . (7) 1 S 22,1 . (8) 1 K 11,43 . (9) 1 K 19,3 . (10) 1 K 21,43 . NT (11) . Mt (2) : (1) Mt 8,9 . (2) Mt 26,40 . Mc (6) : (1) Mc 1,40 . (2) Mc 3,20 . (3) Mc 3,31 . (4) Mc 5,22 . (5) Mc 14,37 . (6) Mc 14,41 . Lc (2) : (1) Lc 7,8 . (2) Lc 14,27 . Joh (2) : (1) Joh 11,29 . (2) Joh 20,2 . In Mc bij het begin van het vers (6) : (1) Mc 1,40 . (2) Mc 3,20 . (3) Mc 3,31 . (4) Mc 5,22 . (5) Mc 14,37 . (6) Mc 14,41 . In het midden van de zin : Mc 6,1 .
- και ερχονται = kai erchontai (en zij gaan) . LXX (7) : (1) 1 S 7,1 . (2) 1 S 11,4 . (3) 1 S 19,16 . (4) 1 S 26,1 . (5) 1 S 31,7 . (6) 1 K 13,11 . NT (9) = Mc (9) : (1) Mc 2,3 . (2) Mc 2,18 . (3) Mc 3,20 / Mc 3,19 (variante ερχονται = erchontai = zij gaan) . (4) Mc 5,15 . (5) Mc 5,38 . (6) Mc 8,22 . (7) Mc 10,46 . (8) Mc 11,15 . (8) Mc 11,27 . (9) Mc 12,18 . (10) Mc 14,32 .
- Hebreeuws : prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיָּבּוֹא = wajjâbô´ (en hij ging) van het werkw. בָּא = bâ´ (gaan, komen) . Taalgebruik in Tenakh : bâ´ (gaan, komen) . Getalwaarde : beth = 2 , aleph = 1 ; totaal : 3 . Structuur : 2 - 1 . De som van de elementen is telkens 3 . Spiegelbeeld van het woord אַב = ´ab (vader) . Tenakh (21) : (1) 1 S 4,13 . (2) 1 K 3,15 . (3) 1 K 7,14 . (4) 1 K 13,11 . (5) 1 K 22,15 . (6) 1 K 22,30 . (7) 1 K 22,37 . (8) 2 K 9,30 . (9) Js 38,1 . (10) Ez 14,1 . (11) Ez 23,44 . (12) Ez 36,20 . (13) Ez 40,6 . (14) Hos 6,3 . (15) Ps 24,7 . (16) Job 1,6 . (17) Job 2,1 . (18) Est 4,2 . (19) Est 4,9 . (20) Est 5,10 . (21) Est 6,6 .
- וַּיָּבִא = wajjâbe´ (en hij ging) < prefix voegwoord consec. wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. . Tenakh (289) .
- Hebreeuws : prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. וַיָּבֹאוּ = wajjâbo´û (en zij gingen) OF prefix verbindingswoord wë + act. hifil imperf. 3de pers. mann. mv. וַיָּבִאוּ = wajjâbhi´û (en zij lieten komen, zij brachten) van het werkw. בָּא = bâ´ (gaan, komen) . Taalgebruik in Tenakh : bâ´ (gaan, komen) . Getalwaarde : beth = 2 , aleph = 1 ; totaal : 3 . Structuur : 2 - 1 . Spiegelbeeld van het woord אַב = ´ab (vader) . Tenakh (195) . Pentateuch (47) . Eerdere Profeten (99) Latere Profeten (14) . 12 Kleine Profeten (2) . Geschriften (33) .
Joh 20,2.15. gen. onz. enk. μνημειου = mnèmeiou van het zelfst. naamw. μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) . Taalgebruik in het NT : mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) . Taalgebruik in de LXX : mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) . Taalgebruik in Lc : mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) . Bijbel (14) : (1) Gn 23,9 . (2) Gn 35,20 . (3) Gn 49,30 . (4) Gn 50,13 . (5) Mt 27,60 . (6) Mt 28,8 . (7) Mc 15,46 . (8) Mc 16,3 . (9) Mc 16,8 . (10) Lc 24,2 . (11) Lc 24,9 . (12) Joh 12,17 . (13) Joh 20,1 . (14) Joh 20,2 . Een vorm van μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) in de LXX (16) , in het NT (37) , in Lc in 8 verzen : (1) Lc 11,44 . (2) Lc 11,47 . (3) Lc 23,55 . (4) Lc 24,2 . (5) Lc 24,9 . (6) Lc 24,12 . (7) Lc 24,22 . (8) Lc 24,24 . In Lc : 3 vormen van μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) in 3 hoofdstukken en in 8 verzen . Een laatste rustplaats kan op verschillende wijzen worden gemaakt , die als een zichtbaar teken aan de overledene doet denken . Een graf is de rustplaats van de overledene , het 'grafmonument' een gedenkteken voor de overlevenden . In het Grieks : ταφος = tafos (graf) van het werkw. θαπτω = thaptô (begraven) . Taalgebruik in het NT : thaptô (begraven) . Taalgebruik in de LXX : thaptô (begraven) . Een vorm van ταφος = tafos (graf) in de LXX (64) , in het NT (7) .
1. | 2. | 3. | |||
mnèmeion | Lc 11 | Lc 23 | Lc 24 | ||
1. | nom. + acc. onz. enk. mnèmeion | 4 | (1) Lc 23,55 . | (2) Lc 24,12 . (3) Lc 24,22 . (4) Lc 24,24 . | |
2. | gen. onz. enk. mnèmeiou | 2 | (1) Lc 24,2 . (2) Lc 24,9 . | ||
3. | nom. + acc. onz. mv. mnèmeia | 2 | (1) Lc 11,44 . (2) Lc 11,47 . | ||
Totaal | 8 | 2 | 1 | 5 |
- Hebreeuws . NBS + UBS : הַקֶּבֶר= haqqèbhèr (het graf, de begraafplaats) < bepaald lidw. + קֶבֶר = qèbhèr (graf, begraafplaats) . Zie het werkw. קָבַר = qâbhar (begraven) . Taalgebruik in Tenakh : qâbhar (begraven) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , beth = 2 , resj = 20 of 200 ; totaal : 41 OF 302 (2 X 151) . Structuur : 1 - 2 - 2 . Niet in Tenakh . Een vorm van q-b-r in Tenakh (22) .
- Het Ned. graf en het D. Grab lijken verwantschap te vertonen met het Hebreeuwse qèbhèr , het Arameese qèbhèr / qibërâ´ en het Arabische qabr ; evenwel met omkering van de letters b en r .
- Latijn . monumentum (moment, gedenkteken) . Bijbel (27) : (1) Ex 12,14 . (2) Ex 13,9 . (3) Ex 17,14 . (4) Ex 30,16 . (5) Ex 39,7 . (6) Lv 5,12 . (7) Lv 6,8 . (8) Lv 24,7 . (9) Nu 31,54 . (10) Joz 4,7 . (11) 2 S 18,18 . (12) Mc 16,2 . (13) Lc 23,55 . (14) Lc 24,1 . (15) Lc 24,12 . (16) Lc 24,22 . (17) Lc 24,24 . (18) Joh 11,31 . (19) Joh 11,38 . (20) Joh 19,41 . (21) Joh 19,42 . (22) Joh 20,1 . (23) Joh 20,3 . (24) Joh 20,4 . (25) Joh 20,6 . (26) Joh 20,8 . (27) Joh 20,11 .
- Het Latijnse monumentum lijkt verwantschap te hebben met het Griekse μνημειον = mnèmeion : m-n-m-n . In geval van een 'graf' spreken we van een grafmomunemt .
- Het Latijnse monumentum is soms de vertaling van het Hebreeuwse זִכָּרוֹן = zikkârôn (gedachtenis, gedenkteken) . Zie het werkw. זָכַר = zâkhar (gedenken, zich herinneren) . Taalgebruik in Tenakh : zâkhar (gedenken) . Tenakh (9) : (1) Ex 17,14 . (2) Ex 39,7 . (3) Lv 23,24 . (4) Nu 5,15 . (5) Nu 17,5 . (6) Nu 31,54 . (7) Mal 3,16 . (8) Pr 1,11 . (9) Pr 2,16 .
- Ned. graf (< graven) . D. Grab . Fr. tombeau (< Lat. tumba < tumulus : heuvel ; Gr. τυμβος = tumbos) . E. sepulchre (< Lat. sepulchrum < sepelire , sepultum , ensevelir = in een lijkwade wikkelen, bedelven, begraven) . Aramees : קֶבֶר / קִבְרָא = qèbhèr / qibërâ´ . Arabisch : قَبْر = qabr (graf) . Taalgebruik in de Qoran : qabr (graf) .
Joh 20,2.24. - 25. του μνημειου = tou mnèmeiou . NT (10/10) : (1) Mt 27,60 . (2) Mt 28,8 . (3) Mc 15,46 . (4) Mc 16,3 . (5) Mc 16,8 . (6) Lc 24,2 . (7) Lc 24,9 . (8) Joh 12,17 . (9) Joh 20,1 . (10) Joh 20,2 .
Joh
20,2.23. - 25. απο του μνημειου = apo tou mnèmeiou (weg van het aandenken) . NT (4) : Mt (1) : Mt 28,8 . Mc (1) : Mc 16,8 . Lc (2) : (1) Lc 24,2 . (2) Lc 24,9 .
- εκ του μνημειου = ek tou mnèmeiou (uit het aandenken) . NT (3) : (1) Joh 12,17 . (2) Joh 20,1 . (3) Joh 20,2 .
30. - 31. εθηκαν αυτον = ethèkan auton (zij legden hem) . LXX (2) : (1) Re 11,11 . (2) Tob 14,11 . NT (3) : (1) Mc
16,6 . (2) Joh
20,2 . (3) Joh
20,13 .
- εθηκαν αυτο = ethèkan auton (zij legden het) . Bijbel (1) : Mc
16,6 .
Joh 20,3 - Joh 20,3 -- Jezus'leerlingen bij het lege graf : Joh 20,1-18 -- Joh 20,1 - Joh 20,2 - Joh 20,3 - Joh 20,4 - Joh 20,5 - Joh 20,6 - Joh 20,7 - Joh 20,8 - Joh 20,9 - Joh 20,10 - Joh 20,11 - Joh 20,12 - Joh 20,13 - Joh 20,14 - Joh 20,15 - Joh 20,16 - Joh 20,17 - Joh 20,18 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [3] Peter therefore went forth, and that other disciple,
and came to the sepulchre.
Luther-Bibel . 3 Da ging Petrus und der andere Jünger hinaus und sie kamen
zum Grab.
Tekstuitleg van Joh 20,3 .
Joh 20,4 - Joh 20,4 -- Jezus'leerlingen bij het lege graf : Joh 20,1-18 -- Joh 20,1 - Joh 20,2 - Joh 20,3 - Joh 20,4 - Joh 20,5 - Joh 20,6 - Joh 20,7 - Joh 20,8 - Joh 20,9 - Joh 20,10 - Joh 20,11 - Joh 20,12 - Joh 20,13 - Joh 20,14 - Joh 20,15 - Joh 20,16 - Joh 20,17 - Joh 20,18 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [4] So they ran both together: and the other disciple
did outrun Peter, and came first to the sepulchre.
Luther-Bibel . 4 Es liefen aber die zwei miteinander und der andere Jünger
lief voraus, schneller als Petrus, und kam zuerst zum Grab,
Tekstuitleg van Joh 20,4 .
Joh 20,5 - Joh 20,5 -- Jezus'leerlingen bij het lege graf : Joh 20,1-18 -- Joh 20,1 - Joh 20,2 - Joh 20,3 - Joh 20,4 - Joh 20,5 - Joh 20,6 - Joh 20,7 - Joh 20,8 - Joh 20,9 - Joh 20,10 - Joh 20,11 - Joh 20,12 - Joh 20,13 - Joh 20,14 - Joh 20,15 - Joh 20,16 - Joh 20,17 - Joh 20,18 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [5] And he stooping down, and looking in, saw the linen
clothes lying; yet went he not in.
Luther-Bibel . 5 schaut hinein und sieht die Leinentücher liegen; er ging
aber nicht hinein.
Tekstuitleg van Joh 20,5 .
Joh 20,6 - Joh 20,6 -- Jezus'leerlingen bij het lege graf : Joh 20,1-18 -- Joh 20,1 - Joh 20,2 - Joh 20,3 - Joh 20,4 - Joh 20,5 - Joh 20,6 - Joh 20,7 - Joh 20,8 - Joh 20,9 - Joh 20,10 - Joh 20,11 - Joh 20,12 - Joh 20,13 - Joh 20,14 - Joh 20,15 - Joh 20,16 - Joh 20,17 - Joh 20,18 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [6] Then cometh Simon Peter following him, and went
into the sepulchre, and seeth the linen clothes lie,
Luther-Bibel . 6 Da kam Simon Petrus ihm nach und ging in das Grab hinein
und sieht die Leinentücher liegen,
Tekstuitleg van Joh 20,6 .
Joh 20,7 - Joh 20,7 -- Jezus'leerlingen bij het lege graf : Joh 20,1-18 -- Joh 20,1 - Joh 20,2 - Joh 20,3 - Joh 20,4 - Joh 20,5 - Joh 20,6 - Joh 20,7 - Joh 20,8 - Joh 20,9 - Joh 20,10 - Joh 20,11 - Joh 20,12 - Joh 20,13 - Joh 20,14 - Joh 20,15 - Joh 20,16 - Joh 20,17 - Joh 20,18 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [7] And the napkin, that was about his head, not lying
with the linen clothes, but wrapped together in a place by itself.
Luther-Bibel . 7 aber das Schweißtuch, das Jesus um das Haupt gebunden war,
nicht bei den Leinentüchern liegen, sondern daneben, zusammengewickelt an
einem besonderen Ort.
Tekstuitleg van Joh 20,7 .
17. pass. part. perf. acc. onz. enk. εντετυλιγμενον = entetuligmenon (ingewikkeld) van het werkw. εντυλισσω = entulissô (inwikkelen) . Taalgebruik in de Bijbel : entulissô (inwikkelen) . Bijbel (1) : Joh 20,7 . Een vorm van εντυλισσω = entulissô in de LXX (0) , in het NT (3) : (1) Mt 27,59 . (2) Lc 23,53 . (3) Joh 20,7 . Een vorm van het werkw. τυλισσω = tulissô (omwikkelen) niet in de Bijbel .
Joh 20,8 - Joh 20,8 -- Jezus'leerlingen bij het lege graf : Joh 20,1-18 -- Joh 20,1 - Joh 20,2 - Joh 20,3 - Joh 20,4 - Joh 20,5 - Joh 20,6 - Joh 20,7 - Joh 20,8 - Joh 20,9 - Joh 20,10 - Joh 20,11 - Joh 20,12 - Joh 20,13 - Joh 20,14 - Joh 20,15 - Joh 20,16 - Joh 20,17 - Joh 20,18 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [8] Then went in also that other disciple, which came
first to the sepulchre, and he saw, and believed.
Luther-Bibel . 8 Da ging auch der andere Jünger hinein, der zuerst zum Grab
gekommen war, und sah und glaubte.
Tekstuitleg van Joh 20,8 .
Joh 20,9 - Joh 20,9 -- Jezus'leerlingen bij het lege graf : Joh 20,1-18 -- Joh 20,1 - Joh 20,2 - Joh 20,3 - Joh 20,4 - Joh 20,5 - Joh 20,6 - Joh 20,7 - Joh 20,8 - Joh 20,9 - Joh 20,10 - Joh 20,11 - Joh 20,12 - Joh 20,13 - Joh 20,14 - Joh 20,15 - Joh 20,16 - Joh 20,17 - Joh 20,18 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [9] For as yet they knew not the scripture, that he
must rise again from the dead.
Luther-Bibel . 9 Denn sie verstanden die Schrift noch nicht, dass er von
den Toten auferstehen müsste.
Tekstuitleg van Joh 20,9 .
Joh 20,10 - Joh 20,10 -- Jezus'leerlingen bij het lege graf : Joh 20,1-18 -- Joh 20,1 - Joh 20,2 - Joh 20,3 - Joh 20,4 - Joh 20,5 - Joh 20,6 - Joh 20,7 - Joh 20,8 - Joh 20,9 - Joh 20,10 - Joh 20,11 - Joh 20,12 - Joh 20,13 - Joh 20,14 - Joh 20,15 - Joh 20,16 - Joh 20,17 - Joh 20,18 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [10] Then the disciples went away again unto their own
home.
Luther-Bibel . 10 Da gingen die Jünger wieder heim.
Tekstuitleg van Joh 20,10 .
Joh 20,11 - Joh 20,11 -- Jezus'leerlingen bij het lege graf : Joh 20,1-18 -- Joh 20,1 - Joh 20,2 - Joh 20,3 - Joh 20,4 - Joh 20,5 - Joh 20,6 - Joh 20,7 - Joh 20,8 - Joh 20,9 - Joh 20,10 - Joh 20,11 - Joh 20,12 - Joh 20,13 - Joh 20,14 - Joh 20,15 - Joh 20,16 - Joh 20,17 - Joh 20,18 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [11] But Mary stood without at the sepulchre weeping:
and as she wept, she stooped down, and looked into the sepulchre,
Luther-Bibel . 11 Maria aber stand draußen vor dem Grab und weinte. Als
sie nun weinte, schaute sie in das Grab
Tekstuitleg van Joh 20,11 .
Joh 20,12 - Joh 20,12 -- Jezus'leerlingen bij het lege graf : Joh 20,1-18 -- Joh 20,1 - Joh 20,2 - Joh 20,3 - Joh 20,4 - Joh 20,5 - Joh 20,6 - Joh 20,7 - Joh 20,8 - Joh 20,9 - Joh 20,10 - Joh 20,11 - Joh 20,12 - Joh 20,13 - Joh 20,14 - Joh 20,15 - Joh 20,16 - Joh 20,17 - Joh 20,18 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [12] And seeth two angels in white sitting, the one
at the head, and the other at the feet, where the body of Jesus had lain.
Luther-Bibel . 12 und sieht zwei Engel in weißen Gewändern sitzen, einen
zu Häupten und den andern zu den Füßen, wo sie den Leichnam Jesu hingelegt
hatten.
Tekstuitleg van Joh 20,12 .
Joh 20,13 - Joh 20,13 -- Jezus'leerlingen bij het lege graf : Joh 20,1-18 -- Joh 20,1 - Joh 20,2 - Joh 20,3 - Joh 20,4 - Joh 20,5 - Joh 20,6 - Joh 20,7 - Joh 20,8 - Joh 20,9 - Joh 20,10 - Joh 20,11 - Joh 20,12 - Joh 20,13 - Joh 20,14 - Joh 20,15 - Joh 20,16 - Joh 20,17 - Joh 20,18 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [13] And they say unto her, Woman, why weepest thou?
She saith unto them, Because they have taken away my Lord, and I know not
where they have laid him.
Luther-Bibel . 13 Und die sprachen zu ihr: Frau, was weinst du? Sie spricht
zu ihnen: Sie haben meinen Herrn weggenommen, und ich weiß nicht, wo sie
ihn hingelegt haben.
Tekstuitleg van Joh 20,13 .
19. act. ind. aor. 3de pers. mv. εθηκαν = ethèkan (zij legden) van het werkw. τιθημι = tithèmi (zetten, plaatsen, maken) . Taalgebruik in het NT : tithèmi (zetten, plaatsen, maken) . Taalgebruik in de LXX : tithèmi (zetten, plaatsen, maken) . Bijbel (24) . Pentateuch (1) : Gn 50,26 . NT (7) : (1) Mc 6,29 . (2) Mc 16,6 . (3) Joh 19,42 . (4) Joh 20,2 . (5) Joh 20,13 . (6) Hnd 9,37 . (7) Hnd 13,29 .
tithèmi (zetten, plaatsen, maken) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
act. ind. aor. 3de pers. mv. ethèkan (zij legden) | 24 | 17 | 2 | 3 | 2 | 2 | 5 |
- וַיִּישֶׂמ = wajjîshèm (en hij legde) < prefix voegwoord waw consecutiv. + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. שָׂם = shâm (plaatsen, stellen) . Taalgebruik in Tenakh : shâm (plaatsen, stellen) . Getalswaarde : shin = 21 of 300 , mem = 13 of 40 ; totaal : 34 (2 X 17) OF 340 (10 X 34) . Structuur : 3 - 4 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (2) : (1) Gn 24,33 . (2) Gn 50,26 .
19. - 20. εθηκαν αυτον = ethèkan auton (zij legden hem) . LXX (2) : (1) Re 11,11 . (2) Tob 14,11 . NT (3) : (1) Mc
16,6 . (2) Joh
20,2 . (3) Joh
20,13 .
- εθηκαν αυτο = ethèkan auton (zij legden het) . Bijbel (1) : Mc
16,6 .
Joh 20,14 - Joh 20,14 -- Jezus'leerlingen bij het lege graf : Joh 20,1-18 -- Joh 20,1 - Joh 20,2 - Joh 20,3 - Joh 20,4 - Joh 20,5 - Joh 20,6 - Joh 20,7 - Joh 20,8 - Joh 20,9 - Joh 20,10 - Joh 20,11 - Joh 20,12 - Joh 20,13 - Joh 20,14 - Joh 20,15 - Joh 20,16 - Joh 20,17 - Joh 20,18 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [14] And when she had thus said, she turned herself
back, and saw Jesus standing, and knew not that it was Jesus.
Luther-Bibel . 14 Und als sie das sagte, wandte sie sich um und sieht Jesus
stehen und weiß nicht, dass es Jesus ist.
Tekstuitleg van Joh 20,14 .
Joh 20,15 - Joh 20,15 -- Jezus'leerlingen bij het lege graf : Joh 20,1-18 -- Joh 20,1 - Joh 20,2 - Joh 20,3 - Joh 20,4 - Joh 20,5 - Joh 20,6 - Joh 20,7 - Joh 20,8 - Joh 20,9 - Joh 20,10 - Joh 20,11 - Joh 20,12 - Joh 20,13 - Joh 20,14 - Joh 20,15 - Joh 20,16 - Joh 20,17 - Joh 20,18 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [15] Jesus saith unto her, Woman, why weepest thou?
whom seekest thou? She, supposing him to be the gardener, saith unto him,
Sir, if thou have borne him hence, tell me where thou hast laid him, and
I will take him away.
Luther-Bibel . 15 Spricht Jesus zu ihr: Frau, was weinst du? Wen suchst
du? Sie meint, es sei der Gärtner, und spricht zu ihm: Herr, hast du ihn
weggetragen, so sage mir, wo du ihn hingelegt hast; dann will ich ihn holen.
Tekstuitleg van Joh 20,15 .
Joh 20,16 - Joh 20,16 -- Jezus'leerlingen bij het lege graf : Joh 20,1-18 -- Joh 20,1 - Joh 20,2 - Joh 20,3 - Joh 20,4 - Joh 20,5 - Joh 20,6 - Joh 20,7 - Joh 20,8 - Joh 20,9 - Joh 20,10 - Joh 20,11 - Joh 20,12 - Joh 20,13 - Joh 20,14 - Joh 20,15 - Joh 20,16 - Joh 20,17 - Joh 20,18 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [16] Jesus saith unto her, Mary. She turned herself,
and saith unto him, Rabboni; which is to say, Master.
Luther-Bibel . 16 Spricht Jesus zu ihr: Maria! Da wandte sie sich um und
spricht zu ihm auf Hebräisch: Rabbuni!, das heißt: Meister!
Tekstuitleg van Joh 20,16 .
Joh 20,17 - Joh 20,17 -- Jezus'leerlingen bij het lege graf : Joh 20,1-18 -- Joh 20,1 - Joh 20,2 - Joh 20,3 - Joh 20,4 - Joh 20,5 - Joh 20,6 - Joh 20,7 - Joh 20,8 - Joh 20,9 - Joh 20,10 - Joh 20,11 - Joh 20,12 - Joh 20,13 - Joh 20,14 - Joh 20,15 - Joh 20,16 - Joh 20,17 - Joh 20,18 -- | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [17] Jesus saith unto her, Touch me not; for I am not
yet ascended to my Father: but go to my brethren, and say unto them, I ascend
unto my Father, and your Father; and to my God, and your God.
Luther-Bibel . 17 Spricht Jesus zu ihr: Rühre mich nicht an! Denn ich bin
noch nicht aufgefahren zum Vater. Geh aber hin zu meinen Brüdern und sage
ihnen: Ich fahre auf zu meinem Vater und zu eurem Vater, zu meinem Gott
und zu eurem Gott.
Tekstuitleg van Joh 20,17 .
Joh 20,18 - Joh 20,18 -- Jezus'leerlingen bij het lege graf : Joh 20,1-18 -- Joh 20,1 - Joh 20,2 - Joh 20,3 - Joh 20,4 - Joh 20,5 - Joh 20,6 - Joh 20,7 - Joh 20,8 - Joh 20,9 - Joh 20,10 - Joh 20,11 - Joh 20,12 - Joh 20,13 - Joh 20,14 - Joh 20,15 - Joh 20,16 - Joh 20,17 - Joh 20,18 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [18] Mary Magdalene came and told the disciples that
she had seen the Lord, and that he had spoken these things unto her.
Luther-Bibel . 18 Maria von Magdala geht und verkündigt den Jüngern: Ich
habe den Herrn gesehen, und das hat er zu mir gesagt. Die Vollmacht der
Jünger
Tekstuitleg van Joh 20,18 .
Verschijning aan de leerlingen : Joh 20,19-23 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 20 -- Joh 20,19-23 -- Joh 20,19 - Joh 20,20 - Joh 20,21 - Joh 20,22 - Joh 20,23 -Evangelie Pinksteren
ABC : Joh 20,19-31 . Verwijzing : Joh
20,19-23 .
Op de avond van de eerste dag van de week, toen de deuren van de verblijfplaats
der leerlingen gesloten waren uit vrees voor de Joden, kwam Jezus binnen,
ging in hun midden staan en zei: "Vrede zij u." Na dit gezegd
te hebben toonde Hij hun zijn handen en zijn zijde. De leerlingen waren
vervuld van vreugde toen zij de Heer zagen. Nogmaals zei Jezus tot hen:
"Vrede zij u. Zoals de Vader Mij gezonden heeft zo zend Ik u."
Na deze woorden blies Hij over hen en zei: "Ontvangt de heilige Geest.
Als gij iemand zonden vergeeft dan zijn ze vergeven, als gij ze niet vergeeft
zijn ze niet vergeven." Tomas, een van de twaalf, ook Didymus genaamd
was echter niet bij hen toen Jezus kwam. De andere leerlingen vertelden
hem: "Wij hebben de Heer gezien." Maar hij antwoordde: "Zolang
ik in zijn handen niet het teken van de nagelen zie, en mijn vinger in de
plaats van de nagelen kan steken, en mijn hand in zijn zijde leggen, zal
ik zeker niet geloven." Acht dagen later waren zijn leerlingen weer
in het huis bijeen, en nu was Tomas er bij. Hoewel de deuren gesloten waren
kwam Jezus binnen, ging in hun midden staan en zei: "Vrede zij u."
Vervolgens zei Hij tot Tomas: "Kom hier met uw vinger en bezie mijn
handen. Steek uw hand uit en leg die in mijn zijde en wees niet langer ongelovig
maar gelovig." Toen riep Tomas uit: "Mijn Heer en mijn God!"
Toen zei Jezus tot hem: "Omdat gij Mij gezien hebt gelooft ge? Zalig
die niet gezien en toch geloofd hebben." In het bijzijn van zijn leerlingen
heeft Jezus nog vele andere tekenen gedaan welke niet in dit boek zijn opgetekend,
maar deze hier zijn opgetekend opdat gij moogt geloven dat Jezus de Christus
is, de Zoon van God, en opdat gij door te geloven leven moogt bezitten in
zijn Naam.
Wat hebben de leerlingen met het getuigenis van Maria van Magdala gedaan?
Thomas wordt als 't ware op zijn nummertje gezet omdat hij niet gelooft
op het woord van de leerlingen die Jezus gezien hebben. Die leerlingen hadden
ook op hun nummertje gezet mogen geweest zijn want blijkbaar hebben ze niets
met het getuigenis van Maria van Magdala gedaan. Heeft dat getuigenis van
Maria van Magdala voor de anderen geen enkele waarde? Het is vrij laat op
de dag vooraleer Jezus aan zijn leerlingen verschijnt. De zon is wellicht
nog niet ondergegaan, maar is toch sterk gedaald. De dag loopt bijna ten
einde. De leerlingen zijn het huis niet uit geweest. Ze hadden zich beveiligd
in het huis. Ze waren daar samen en ze hadden de deuren gesloten. Een sterke
tegenstelling tussen Jezus die vroeg op de dag erbij is, de geslotenheid
van het graf heeft doorbroken en zich buiten het graf aan Maria van Magdala
heeft laten zien. Het eerste woord aan zijn leerlingen is vrede. Het laatste
woord aan zijn leerlingen was dat de herder zou worden geslagen en de schapen
zouden verstrooid worden. De leerlingen waren gevlucht. Enkel een aantal
vrouwen en Johannes stonden bij het kruis. De vredeswens houdt vergeving
in. Het initiatief gaat uit van Jezus. Hij komt in hun beslotenheid. En
hij zal die ook doorbreken. De leerlingen worden gezonden. Ze worden op
hun verantwoordelijkheid gewezen. Samen verkommeren brengt geen aarde aan
de dijk. Jezus geeft hen ook de heilige geest. De verlatenheid en eenzaamheid
zal plaats maken voor getuigenis : wij hebben de Heer gezien. Jezus toonde
hen zijn handen en zijn zijde. Ze hebben met geen schijnjezus te maken of
met iemand die maar schijnbaar dood was. Het is de dode Jezus die ze levend
zien. Dat is ook wat Thomas vraagt, overtuigd als hij is dat Jezus is gestorven.
Zijn opwerping wil zeggen: hoe kan een dode nu verder leven?
Maria was de eerste die getuigde : Ik heb de Heer gezien. Daarna volgden
zijn leerlingen : Wij hebben de Heer gezien. Dat getuigenis wordt in de
verf gezet, want het getuigenis van de leerlingen is het fundament van de
volgende generaties van wie gevraagd wordt dat ze in Jezus geloven zonder
hem gekend te hebben. In deze visie is de 'traditie' fundamenteel en is
een rechtstreekse ervaring van Jezus (zonder hem in zijn leven gekend te
hebben) uitgesloten.
Het lijkt er bijna op dat de rol van Maria van Magdala volgens Johannes
erin bestaat om Petrus ervan te overtuigen dat Jezus werkelijk gestorven
is en werd begraven (hij heeft het zelf niet meegemaakt - het was de ontbrekende
link bij Petrus). Het getuigenis van Maria dat ze Jezus gezien heeft, blijft
bij de leerlingen zonder gevolg.
Joh 20,19 | Joh 20,21 | Joh 20,22 | Joh 20,25a | Joh 20,25c | Joh 20,27 | Joh 20,28 | Joh 20,29 | |
kai (en) | kai (en) | ho de (hij echter) | eita (vervolgens) | kai (en) | ||||
legei (hij zegt) | eipen oun (hij zei derhalve) | legei (hij zegt) | elegon oun (ze zeiden derhalve) | eipen (zei) | legei (hij zegt) | apekrithè (hij antwoordde) | eipen (hij zei) | legei (hij zegt) |
autois (aan hen) | autois (aan hen) | autois (aan hen) | autôi (aan hem) | autois (aan hen) | tô! Thomai (aan Thomas) | autôi (aan hem) | autôi (aan hem) | |
ho Ièsous (Jezus) | hoi alloi mathètai (de andere leerlingen) | Thomas (Thomas) | ho Ièsous (Jezus) | |||||
Joh 20,19 - Joh 20,19 : Verschijning aan de leerlingen -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 20 -- Joh 20,19-23 -- Joh 20,19 - Joh 20,20 - Joh 20,21 - Joh 20,22 - Joh 20,23 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [19] Then the same day at evening, being the first day
of the week, when the doors were shut where the disciples were assembled
for fear of the Jews, came Jesus and stood in the midst, and saith unto
them, Peace be unto you.
Luther-Bibel . 19 Am Abend aber dieses ersten Tages der Woche, als die Jünger
versammelt und die Türen verschlossen waren aus Furcht vor den Juden, kam
Jesus und trat mitten unter sie und spricht zu ihnen: Friede sei mit euch!
Tekstuitleg van Joh 20,19 .
Joh 20,19 telt 35 woorden en (19 + 25 + 22) 66 lettergrepen. De eerste drie woorden beginnen met o. De hoofdzin wordt voorafgegaan door twee losse genitiefzinnen. Aan de tweede genitiefzin is nog een ondergeschikte zin van plaatsbepaling gehecht. tôn thurôn kekleismenôn (terwijl de deuren waren gesloten) komt slechts in 2 verzen in Johannes voor : Joh 20,19 en Joh 20,26 .
23. - 25. ηλθεν ὁ Ιησους = èlthen ho Ièsous (Jezus ging) . NT (5) : (1) Mc 1,14 . (2) Joh 3,22 . (3) Joh 4,46 . (4) Joh 20,19 . (5) Joh 20,24 .
- oun
(bij-gevolg) (eropvolgend, dus, derhalve), zie Joh
20,21 . In 194 verzen bij Johannes. - ekeinè (die) bij Johannes, zie Joh 20,1 - hèmera (dag) bij Johannes, zie Joh 2,12 : Joh 2,1-12 - - sabbatôn (sabbat). - sabbaton (sabbat), zie Mc 16,1 . Genitief meervoud. In 10 verzen in het N.T. In Mt 28,1 . In Mc 16,2 (// Lc 24,1 // Joh 20,1 ) . In 2 verzen in Lucas: (1) Lc 4,16 . (2) Lc 24,1 (// Mc 16,2 // Joh 20,1 ). In 2 verzen bij Johannes: (1) Joh 20,1 (// Mc 16,2 // Lc 24,1 ) . (2) Joh 20,19 . In 3 verzen in Hnd. In Col 2,16 . |
- eimi (zijn) . eimi
(zijn), zie Mc 1,6 .
--- ousès . Participium
aorist genitief vrouwelijk enkelvoud van het werkwoord eimi (zijn). Het
komt in 15 verzen in de bijbel voor; in 9 verzen in het O.T., in 6 verzen
in het N.T. In het N.T. : (1) Mc
11,11 (opsias èdè ousès tès hôras
= toen het reeds een laat uur was geworden) . (2) Joh
4,9 . (3) Joh
20,1 (prôi skotias eti ousès = vroeg terwijl er nog duisternis
was) . (4) Joh
20,19 (ousès oun opsias = toen het derhalve avond was) . (5)
Hnd 9,38 . (6) Hnd 11,22 .
- tèi miai tôn sabbatôn (op de eerste dag van
de week / de weken) zie Joh
20,19 komt slechts in 2 verzen in Johannes voor: Joh
20,1 en Joh
20,19 .
Een losse genitief om de tijd aan te duiden met het werkwoord eimi (zijn)
komt eveneens slechts in 2 verzen bij Johannes voor, nl. Joh
20,1 : skotias eti ousès (terwijl duisternis er nog is) en Joh
20,19 : ousès oun opsias (terwijl het derhalve avond is).
- kleiô (sluiten).
--- kekleismenos (gesloten, besloten, beloken). In 1 vers in de bijbel,
in het O.T.
--- kekleismena. In geen enkel vers in de bijbel.
--- kekleismenon. In 1 vers in de bijbel, nl. in Hand 5,23
--- kekleismenôn. Slechts in 2 verzen in de bijbel: (1) Joh
20,19 . (2) Joh
20,26 .
Joh 20,26: èsan (zij waren) verwijst naar Joh 20,19. Joh 20,26 : palin èsan esô hoi mathètai autou (zijn leerlingen waren opnieuw binnen). komt sterk overeen met Joh 20,19 : hopou èsan hou mathètai (waar de leerlingen waren).
Joh 20,20 - Joh 20,20 : Verschijning aan de leerlingen -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 20 -- Joh 20,19-23 -- Joh 20,19 - Joh 20,20 - Joh 20,21 - Joh 20,22 - Joh 20,23 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [20] And when he had so said, he shewed unto them his
hands and his side. Then were the disciples glad, when they saw the Lord.
Luther-Bibel . 20 Und als er das gesagt hatte, zeigte er ihnen die Hände
und seine Seite. Da wurden die Jünger froh, dass sie den Herrn sahen.
Tekstuitleg van Joh 20,20 .
Joh 20,21 - Joh 20,21 : Verschijning aan de leerlingen -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 20 -- Joh 20,19-23 -- Joh 20,19 - Joh 20,20 - Joh 20,21 - Joh 20,22 - Joh 20,23 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [21] Then said Jesus to them again, Peace be unto you:
as my Father hath sent me, even so send I you.
Luther-Bibel . 21 Da sprach Jesus abermals zu ihnen: Friede sei mit euch!
Wie mich der Vater gesandt hat, so sende ich euch.
Tekstuitleg van Joh 20,21 .
7. nom vr. enk. ειρηνη = eirènè / dat. vr. enk. ειρηνῃ = eirènè(i) (vrede) . Taalgebruik in het NT : eirènè (vrede) . Taalgebruik in de LXX : eirènè (vrede) . Taalgebruik in Lc : eirènè (vrede) . Bijbel (151) . OT (105) . NT (46) . Lc (7) : (1) Lc 2,14 . (2) Lc 2,29 . (3) Lc 10,5 . (4) Lc 10,6 . (5) Lc 11,21 . (6) Lc 19,38 . (7) Lc 24,36 . Een vorm van ειρηνη = eirènè (vrede) in de LXX (294) , in het NT (91) , in Lc (14) : (1) Lc 1,79 . (2) Lc 2,14 . (3) Lc 2,29 . (4) Lc 7,50 . (5) Lc 8,48 . (6) Lc 10,5 . (7) Lc 10,6 . (8) Lc 11,21 . (9) Lc 12,51 . (10) Lc 14,32 . (11) Lc 19,38 . (12) Lc 19,42 . (13) Lc 24,36 . In Lc : 3 vormen in 10 hoofdstukken en 13 verzen . In Hnd (7) . (1) dat. enk. eirènè(i) : Hnd 16,36 . Gen. enk. (2) : (1) Hnd 15,33 . (2) Hnd 24,2 . Acc. enk. (4) : (1) Hnd 7,26 . (2) Hnd 9,31 . (3) Hnd 10,36 . (4) Hnd 12,20 .
eirènè | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. + dat.vr. enk. | 151 | 105 | 46 | 1 | 6 | 3 | 1 | 34 | 1 | 7 | 10 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | |||
eirènè | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 14 | Lc 19 | Lc 24 | |
1. | nom. + dat.vr. enk. erirènè(i) | 7 | (1) Lc 2,14 . (2) Lc 2,29 . | (3) Lc 10,5 . (4) Lc 10,6 . | (5) Lc 11,21 . | (6) Lc 19,38 . | (7) Lc 24,36 . | |||||
2. | gen. vr. enk. eirènès | 2 | (1) Lc 1,79 . | (2) Lc 10,6 . | ||||||||
3. | acc. vr. enk. eirènèn | 5 | (1) Lc 7,50 . | (2) Lc 8,48 . | (3) Lc 12,51 . | (4) Lc 14,32 . | (5) Lc 19,42 . | |||||
Totaal | '13' | 1 | 2 | 1 | 1 | '2' | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 |
- שָׁלוֹם = sjâlôm (vrede) . Taalgebruik in Tenakh : sjâlôm (vrede) . Taalgebruik in Jesaja : sjâlôm (vrede) . Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , lamed = 12 of 30 , waw = 6 , mem = 13 of 40 ; totaal : 52 (2 X 26) OF 376 (2³ X 47) . Structuur : 3 - 3 - 6 - 4 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (120) . Pentateuch (11) . Eerdere Profeten (24) . Latere Profeten (35) . 12 Kleine Profeten (8) . Geschriften (42) . Pentateuch (11) : (1) Gn 29,6 . (2) Gn 37,14 . (3) Gn 41,16 . (4) Gn 43,23 . (5) Gn 43,28 . (6) Lv 26,6 . (7) Nu 6,26 . (8) Nu 25,12 . (9) Dt 2,26 . (10) Dt 20,11 . (11) Dt 29,18 .
- Lat. pax . Fr. paix . E. peace . Ned. vrede . D. Friede .
- Mensen wensen elkaar vrede bij het begin en op het einde van een ontmoeting . Dat gebeurt ook in de liturgie van de Rooms-katholieke kerk ; bij de aanvang zegt de priester : "genade en vrede vanwege..." en op het einde van de viering : "Ga nu allen heen in vrede" . Bij de verschijning aan de Elf begroet Jezus hen met 'vrede' en bij het afscheid spreekt hij de zegen uit (die eindigt op vrede) . Bij de geboorte van Jezus wordt vrede op aarde toegezegd en bij de hemelvaart van Jezus spreekt hij de priesterlijke zegen met de wens van vrede uit .
7. - 8. ειρηνη ὑμιν = eirènè humin (vrede aan jullie) . NT (5) : (1) Lc 24,36 . (2) Joh 20,19 . (3) Joh 20,21 . (4) Joh 20,21 . (5) 1 Pe 5,14 .
- Hebreeuws . שָׁלוֹם לָכֶם = sjâlôm lâkhèm (vrede zij jullie) . Tenakh (1) : Gn 43,23 .
- לָךָ שָׁלוֹם = lëkhâ sjâlôm (aan jou vrede) . Tenakh (2) : (1) Nu 6,26 . (2) 1 S 25,6 .
- שָׁלוֹם לָךָ = sjâlôm lëkhâ (vrede aan jou) . Tenakh (3) : (1) Re 6,23 . (2) 1 S 20,21 . (3) 1 Kr 12,19 .
30. act. ind. aor. 3de pers. mv. εθηκαν = ethèkan (zij legden) van het werkw. τιθημι = tithèmi (zetten, plaatsen, maken) . Taalgebruik in het NT : tithèmi (zetten, plaatsen, maken) . Taalgebruik in de LXX : tithèmi (zetten, plaatsen, maken) . Bijbel (24) . Pentateuch (1) : Gn 50,26 . NT (7) : (1) Mc 6,29 . (2) Mc 16,6 . (3) Joh 19,42 . (4) Joh 20,2 . (5) Joh 20,13 . (6) Hnd 9,37 . (7) Hnd 13,29 .
tithèmi (zetten, plaatsen, maken) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
act. ind. aor. 3de pers. mv. ethèkan (zij legden) | 24 | 17 | 2 | 3 | 2 | 2 | 5 |
- וַיִּישֶׂמ = wajjîshèm (en hij legde) < prefix voegwoord waw consecutiv. + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. שָׂם = shâm (plaatsen, stellen) . Taalgebruik in Tenakh : shâm (plaatsen, stellen) . Getalswaarde : shin = 21 of 300 , mem = 13 of 40 ; totaal : 34 (2 X 17) OF 340 (10 X 34) . Structuur : 3 - 4 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (2) : (1) Gn 24,33 . (2) Gn 50,26 .
Joh 20,22 - Joh 20,22 : Verschijning aan de leerlingen -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 20 -- Joh 20,19-23 -- Joh 20,19 - Joh 20,20 - Joh 20,21 - Joh 20,22 - Joh 20,23 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [22] And when he had said this, he breathed on them,
and saith unto them, Receive ye the Holy Ghost:
Luther-Bibel . 22 Und als er das gesagt hatte, blies er sie an und spricht
zu ihnen: Nehmt hin den Heiligen Geist!
Tekstuitleg van Joh 20,22 .
Joh 20,23 - Joh 20,23 : Verschijning aan de leerlingen -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Joh (Johannes) -- Joh 20 -- Joh 20,19-23 -- Joh 20,19 - Joh 20,20 - Joh 20,21 - Joh 20,22 - Joh 20,23 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [23] Whose soever sins ye remit, they are remitted unto
them; and whose soever sins ye retain, they are retained.
Luther-Bibel . 23 Welchen ihr die Sünden erlasst, denen sind sie erlassen;
und welchen ihr sie behaltet, denen sind sie behalten. Thomas
Tekstuitleg van Joh 20,23 .
Jezus en Tomas : Joh 20,24-29
Joh 20,24 - Joh 20,24 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [24] But Thomas, one of the twelve, called Didymus,
was not with them when Jesus came.
Luther-Bibel . 24 Thomas aber, der Zwilling genannt wird, einer der Zwölf,
war nicht bei ihnen, als Jesus kam.
Tekstuitleg van Joh 20,24 .
15. - 16. ηλθεν ὁ Ιησους = èlthen ho Ièsous (Jezus ging) . NT (5) : (1) Mc 1,14 . (2) Joh 3,22 . (3) Joh 4,46 . (4) Joh 20,19 . (5) Joh 20,24 .
Joh 20,25 - Joh 20,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [25] The other disciples therefore said unto him, We
have seen the Lord. But he said unto them, Except I shall see in his hands
the print of the nails, and put my finger into the print of the nails, and
thrust my hand into his side, I will not believe.
Luther-Bibel . 25 Da sagten die andern Jünger zu ihm: Wir haben den Herrn
gesehen. Er aber sprach zu ihnen: Wenn ich nicht in seinen Händen die Nägelmale
sehe und meinen Finger in die Nägelmale lege und meine Hand in seine Seite
lege, kann ich's nicht glauben.
Tekstuitleg van Joh 20,25 .
Joh 20,26 - Joh 20,26 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [26] And after eight days again his disciples were within,
and Thomas with them: then came Jesus, the doors being shut, and stood in
the midst, and said, Peace be unto you.
Luther-Bibel . 26 Und nach acht Tagen waren seine Jünger abermals drinnen
versammelt und Thomas war bei ihnen. Kommt Jesus, als die Türen verschlossen
waren, und tritt mitten unter sie und spricht: Friede sei mit euch!
Tekstuitleg van Joh 20,26 .
Joh 20,26 : Kai meth'hèmeras oktô palin èsan esô hou mathètai autou (En na 8 dagen waren zijn leerlingen opnieuw bijeen) |
- |
Joh 20,26: èsan (zij waren) verwijst naar Joh 20,19. Joh 20,26 : palin èsan esô hoi mathètai autou (zijn leerlingen waren opnieuw binnen). komt sterk overeen met Joh 20,19 : hopou èsan hou mathètai (waar de leerlingen waren).
Joh 20,27 - Joh 20,27 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [27] Then saith he to Thomas, reach hither thy finger,
and behold my hands; and reach hither thy hand, and thrust it into my side:
and be not faithless, but believing.
Luther-Bibel . 27 Danach spricht er zu Thomas: Reiche deinen Finger her
und sieh meine Hände, und reiche deine Hand her und lege sie in meine Seite,
und sei nicht ungläubig, sondern gläubig!
Tekstuitleg van Joh 20,27 .
Joh 20,28 - Joh 20,28 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [28] And Thomas answered and said unto him, My Lord
and my God.
Luther-Bibel . 28 Thomas antwortete und sprach zu ihm: Mein Herr und mein
Gott!
Tekstuitleg van Joh 20,28 .
Joh 20,29 - Joh 20,29 - | ||||||||||||||||||||||||
|
King James Bible . [29] Jesus saith unto him, Thomas, because thou hast
seen me, thou hast believed: blessed are they that have not seen, and yet
have believed.
Luther-Bibel . 29 Spricht Jesus zu ihm: Weil du mich gesehen hast, Thomas,
darum glaubst du. Selig sind, die nicht sehen und doch glauben!
Tekstuitleg van Joh 20,29 .
Bedoeling van dit boek : Joh 20,30-31
Joh 20,30 - Joh 20,30 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [30] And many other signs truly did Jesus in the presence
of his disciples, which are not written in this book:
Luther-Bibel . 30 Noch viele andere Zeichen tat Jesus vor seinen Jüngern,
die nicht geschrieben sind in diesem Buch.
Tekstuitleg van Joh 20,30 .
Joh 20,31 - Joh 20,31 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [31] But these are written, that ye might believe that
Jesus is the Christ, the Son of God; and that believing ye might have life
through his name.
Luther-Bibel . 31 Diese aber sind geschrieben, damit ihr glaubt, dass Jesus
der Christus ist, der Sohn Gottes, und damit ihr durch den Glauben das Leben
habt in seinem Namen.
Tekstuitleg van Joh 20,31 .
- hina (opdat) met een conjunctief tegenwoordige tijd van het werkwoord echô (hebben, bezitten) + (zôèn = leven) : (1) Joh 3,15 (3de persoon enkelvoud). (2) Joh 3,16 (3de persoon enkelvoud). (3) Joh 5,40 (2de persoon meervoud). (4) Joh 6,40 (3de persoon enkelvoud). (5) Joh 10,10 (3de persoon meervoud). (6) Joh 20,31 (2de persoon meervoud). We treffen hier een zeer korte formule aan. Geen aiônion (eeuwig) en zôèn (leven) staat vóór echète (jij zoudt hebben), zoals Joh 5,40 en Joh 10,10. |
In Joh 20 ligt de klemtoon op de eerste - achtste dag van de week:
Joh 20, 1: tiji de miai sabbatoon... prooi skotias eti ousijs: op de eerste
(dag) van de week... vroeg terwijl er nog duisternis is
Joh 20,19: ousijs oun opsias tiji hijmerai ekeiniji tiji miai sabbatoob:
terwijl het derhalve avond is op diezelfde eerste dag van de week
Joh 20,26: kai meth'hijmeras oktoo...: en na acht dagen...
Waarom komen de eerste christenen op de eerste dag van de week samen? Waarom
niet op donderdagavond, want dan werd het laatste avondmaal gevierd en dat
was toch het belangrijkste om Jezus te gedenken (zie eucharistieviering).
Of waarom niet op vrijdag, want dan is Jezus gestorven.
Tussen vrijdagnamiddag en zondagmorgen lag de sabbat. Dan was het rustdag.
Het moet iets te maken hebben met de derde dag - een symboliek die uit de
natuur werd gehaald; tussen het laatste kwartier van de maan en het eerste
kwartier (of nieuwe maan) liggen drie dagen; het is een symboliek van de
overgang van ondergaan, sterven, naar opgaan, verrijzen. Door gebruik van
deze symboliek komen we op de eerste dag van de week.
Er zijn twee verhalen van de eerste dag. Het eerste speelt zich 's morgens
af, het andere 's avonds. Ik dacht dat de joodse dag 's avonds begon. Hoe
moeten we dan 's avonds van de eerste dag interpreteren? 's Zaterdag 's
avonds is uitgesloten want de morgen gaat eraan vooraf. Het moet dan wel
zondagavond zijn, maar in het joodse denken moet het dan al de tweede dag
zijn nl. de maandag.
In het Romeinse denken is de eerste dag de zondag dies Solis. De zon is
in hun denken het grootste hemellichaam.
Die eerste dag werd een rust-dag. Maar die rustdag viel voortaan op de eerste
dag, en niet meer op de zevende dag. Dat is een fundamenteel verschil. Als
men op de eerste dag rust, begint men met rusten, en werkt men op de zevende
dag. Dat staat in schril contrast met het scheppingsverhaal.
Nu is de mens vrij om zijn werk- en rusttijden te kiezen, het geeft wel
spanningen in bepaalde godsdienstige visies.
Jezus komt in het midden van de leerlingen, terwijl de deuren gesloten
zijn. Enerzijds komt Jezus zichtbaar aanwezig, anderzijds is hij blijkbaar
niet aan fysische wetten gebonden. Jezus toont zijn handen en zijn zijde.
Wellicht is dit bedoeld om aan te duiden dat het de gekruisigde Jezus
is. In vers 25 zeggen de leerlingen tot Thomas:wij hebben de Heer gezien
(heoorakamen ton kurion). Kurios wijst op de 'verheerlijkte' Jezus. Jezus
is bij God. Hoe? Met een lichaam? een verheerlijkt lichaam? In ieder geval
wil men zeggen dat Jezus die gekruisigd werd, bij God verheerlijkt werd.
Jezus leeft dus, bij God.
De leerlingen hebben dus de ervaring van Jezus'aanwezigheid. Die ervaring
is een ervaring van geloof. Thomas had die ervaring eerst niet, daarna
wel. Er wordt dan een onderscheid gemaakt tussen hen die die ervaring
hebben (we hebben de Heer gezien) en zij die de Heer niet gezien hebben
of m.a.w. die de ervaring van Jezus'aanwezigheid niet hebben maar geloven
(wellicht op basis van hen die die ervaring wel hebben). -
Er wordt heel wat verondersteld. Ten eerste: het geloof in God. Ten tweede:
dat Jezus op een of andere manier bij God leeft. Ten derde: dat Jezus
initiatief kan nemen opdat de leerlingen hem als aanwezig kunnen ervaren.
Ten vierde: dat hij de geest kan zenden. Ten vijfde: dat hij zonden kan
vergeven.
Wanneer iemand sterft, kunnen we hopen en geloven dat de persoon op de
een of andere manier verder leeft bij God. We kunnen ons herinneren wat
hij gezegd en gedaan heeft. Dat de overledene nog meeleeft met de achtergeblevenen,
is slechts aan een aantal gegeven. Dat de overledene nog actief kan ingrijpen,
zien we in het geloof dat heiligen kunnen helpen, wonderen verrichten
enz. Maar over het algemeen zijn mensen van mening dat wie zijn liedje
hier heeft uitgezongen, helemaal uitgezongen is en geen onhoorbare melodie
op de achtergrond geeft.
En waarom zendt Jezus de geest? Omdat hijzelf er niet meer is?
We moeten naar het verhaal van Elia en Elisa (2 Kon 2). Als Elisa de profeet Elia ten hemel zal zien opstijgen, zal hij het dubbele van zijn geest ontvangen. Elisa ziet Elia ten hemel opgenomen worden en Elisa ontvangt dan de geest van Elia. Het ligt dus in de lijn van dit Oudtestamentisch verhaal.
VULGAAT
1 una autem sabbati Maria Magdalene venit mane cum adhuc tenebrae essent ad monumentum et videt lapidem sublatum a monumento 2 cucurrit ergo et venit ad Simonem Petrum et ad alium discipulum quem amabat Iesus et dicit eis tulerunt Dominum de monumento et nescimus ubi posuerunt eum 3 exiit ergo Petrus et ille alius discipulus et venerunt ad monumentum 4 currebant autem duo simul et ille alius discipulus praecucurrit citius Petro et venit primus ad monumentum 5 et cum se inclinasset videt posita linteamina non tamen introivit 6 venit ergo Simon Petrus sequens eum et introivit in monumentum et videt linteamina posita 7 et sudarium quod fuerat super caput eius non cum linteaminibus positum sed separatim involutum in unum locum 8 tunc ergo introivit et ille discipulus qui venerat primus ad monumentum et vidit et credidit 9 nondum enim sciebant scripturam quia oportet eum a mortuis resurgere 10 abierunt ergo iterum ad semet ipsos discipuli 11 Maria autem stabat ad monumentum foris plorans dum ergo fleret inclinavit se et prospexit in monumentum 12 et vidit duos angelos in albis sedentes unum ad caput et unum ad pedes ubi positum fuerat corpus Iesu 13 dicunt ei illi mulier quid ploras dicit eis quia tulerunt Dominum meum et nescio ubi posuerunt eum 14 haec cum dixisset conversa est retrorsum et videt Iesum stantem et non sciebat quia Iesus est 15 dicit ei Iesus mulier quid ploras quem quaeris illa existimans quia hortulanus esset dicit ei domine si tu sustulisti eum dicito mihi ubi posuisti eum et ego eum tollam 16 dicit ei Iesus Maria conversa illa dicit ei rabboni quod dicitur magister 17 dicit ei Iesus noli me tangere nondum enim ascendi ad Patrem meum vade autem ad fratres meos et dic eis ascendo ad Patrem meum et Patrem vestrum et Deum meum et Deum vestrum 18 venit Maria Magdalene adnuntians discipulis quia vidi Dominum et haec dixit mihi 19 cum esset ergo sero die illo una sabbatorum et fores essent clausae ubi erant discipuli propter metum Iudaeorum venit Iesus et stetit in medio et dicit eis pax vobis 20 et hoc cum dixisset ostendit eis manus et latus gavisi sunt ergo discipuli viso Domino 21 dixit ergo eis iterum pax vobis sicut misit me Pater et ego mitto vos 22 hoc cum dixisset insuflavit et dicit eis accipite Spiritum Sanctum 23 quorum remiseritis peccata remittuntur eis quorum retinueritis detenta sunt 24 Thomas autem unus ex duodecim qui dicitur Didymus non erat cum eis quando venit Iesus 25 dixerunt ergo ei alii discipuli vidimus Dominum ille autem dixit eis nisi videro in manibus eius figuram clavorum et mittam digitum meum in locum clavorum et mittam manum meam in latus eius non credam 26 et post dies octo iterum erant discipuli eius intus et Thomas cum eis venit Iesus ianuis clausis et stetit in medio et dixit pax vobis 27 deinde dicit Thomae infer digitum tuum huc et vide manus meas et adfer manum tuam et mitte in latus meum et noli esse incredulus sed fidelis 28 respondit Thomas et dixit ei Dominus meus et Deus meus 29 dicit ei Iesus quia vidisti me credidisti beati qui non viderunt et crediderunt 30 multa quidem et alia signa fecit Iesus in conspectu discipulorum suorum quae non sunt scripta in libro hoc 31 haec autem scripta sunt ut credatis quia Iesus est Christus Filius Dei et ut credentes vitam habeatis in nomine eius