LUCASEVANGELIE, VIERDE HOOFDSTUK, LC 4 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 4 -- Lc 4,14-21 -- Lc 4,21-30 -
BIJBEL: Taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -
Deze websitepagina is een onderdeel van de website van Arseen De Kesel: http://www.interlevensbeschouwelijk.be/index.html.

Overzicht van het Lucasevangelie:  Lc 1, Lc 2, Lc 3, Lc 4, Lc 5, Lc 6, Lc 7, Lc 8, Lc 9, Lc 10, Lc 11, Lc 12, Lc 13, Lc 14, Lc 15, Lc 16, Lc 17, Lc 18, Lc 19, Lc 20, Lc 21, Lc 22, Lc 23, Lc 24,
Tekstuitleg per perikope - Lc 4,1-13 - Lc 4,14-15 - Lc 4,16-30 - Lc 4,31 - Lc 4,32 - Lc 4,33-37 - Lc 4,36 - Lc 4,38-39 - Lc 4,40-41 - Lc 4,40a1 - Lc 4,40b - Lc 4,42-43 - Lc 4,44 -
Tekstuitleg vers per vers: - Lc 4,1 - Lc 4,2 - Lc 4,3 - Lc 4,4 - Lc 4,5 - Lc 4,6 - Lc 4,7 - Lc 4,8 - Lc 4,9 - Lc 4,10 - Lc 4,11 - Lc 4,12 - Lc 4,13 - Lc 4,14 - Lc 4,15 - Lc 4,16 - Lc 4,17 - Lc 4,18 - Lc 4,19 - Lc 4,20 - Lc 4,21 - Lc 4,22 - Lc 4,23 - Lc 4,24 - Lc 4,25 - Lc 4,26 - Lc 4,27 - Lc 4,28 - Lc 4,29 - Lc 4,30 - Lc 4,31 - Lc 4,32 - Lc 4,33 - Lc 4,34 - Lc 4,35 - Lc 4,36 - Lc 4,37 - Lc 4,38 - Lc 4,39 - Lc 4,40 - Lc 4,41 - Lc 4,42 - Lc 4,43 - Lc 4,44 -



In hun synopsis van de eerste drie evangeliën (Leuven, Vlaamse Bijbelstichting, 1986; Turnhout, Brepols, ) onderscheiden Adelbert Denaux en Marc Vervenne volgende pericopen in het vierde hoofdstuk van het Lucasevangelie:
20. Jezus door de Satan op de proef gesteld: Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13
21. Begin van Jezus'optreden in Galilea: Mc 1,14-15 - Mt 4,12-17 - Lc 4,14-15
22. Prediking te Nazaret en verwerping: Lc 4,16-30 - Mc 6,1-6a - Mt 13,53-58
24. Jezus leert en geneest: Mc 1,21 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - Lc 4,31
54. Slot van de bergrede: Mc 1,22 - Mt 7,28-29 - Lc 4,32
55. Uitdrijving van een demon: Mc 1,23-28 - Lc 4,33-37
58. Genezing van Petrus'schoonmoeder: Mc 1,29-31 - Mt 8,14-15 - Lc 4,38-39
59. Genezingen en exorcismen: Mc 1,32-34 - - Mt 8,16-17 - - Lc 4,40-41
60. Jezus vertrekt uit Kafarnaüm: Mc 1,35-38 - Lc 4,42-43
61. Prediking in de synagogen: Mc 1,39 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - Lc 4,44

20. Jezus door de Satan op de proef gesteld: Lc 4,1-13 - Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 4 -- taalgebruik -- Lc 4,1 - Lc 4,2 - Lc 4,3 - Lc 4,4 - Lc 4,5 - Lc 4,6 - Lc 4,7 - Lc 4,8 - Lc 4,9 - Lc 4,10 - Lc 4,11 - Lc 4,12 - Lc 4,13 -

Bespreking: http://www.interlevensbeschouwelijk.be/lucasb04.html#Lc4113

Evangelielezing van de 1ste (eerste) zondag in de veertigdagtijd C: Lc 4,1-13.
In die tijd ging Jezus, vervuld van de heilige Geest weg van de Jordaan. Hij werd door de Geest naar de woestijn gevoerd, waar Hij veertig dagen verbleef en door de duivel op de proef werd gesteld. Gedurende die dagen at Hij niets en toen ze voorbij waren kreeg Hij honger. De duivel zei nu tot Hem: "Als Gij de zoon van God zijt beveel dan aan die steen daar dat hij in brood verandert." Jezus gaf hem ten antwoord: "Er staat geschreven: de mens leeft niet van brood alleen." Daarop voerde de duivel Hem omhoog en toonde Hem in een oogwenk alle koninkrijken der wereld. En de duivel sprak tot Hem: "Ik zal U alle macht geven over deze heerlijke gebieden want ze zijn mij geschonken, en ik geef ze aan wie ik wil. Als Gij dus in aanbidding voor mij neervalt, zal dat alles van U zijn." Toen antwoordde Jezus hem: "Er staat geschreven: De Heer uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen." Daarna bracht de duivel Hem naar Jeruzalem, plaatste Hem op de bovenbouw van een tempelpoort en sprak tot Hem: "Als Gij de zoon van God zijt werp U dan vanaf deze plaats naar beneden; want er staat geschreven: Aan zijn engelen zal Hij omtrent U het bevel geven U te beschermen en zij zullen U op de handen nemen opdat Ge uw voet niet zult stoten aan een steen." Maar Jezus gaf hem ten antwoord: "Er is gezegd: Gij zult de Heer uw God niet op de proef stellen." Toen gaf de duivel al zijn pogingen om Hem te verleiden op en hij verwijderde zich van Hem tot de vastgestelde tijd.

In de perikope wordt veertienmaal het woordje kai (en) en driemaal het woordje de (echter) gebruikt. Lc 4,1-13 is een verhaal, geaccentueerd door het veelvuldig gebruik (veertienmaal) van het verbindingswoordje “en”. De perikope kan in vijf onderdelen verdeeld worden: de inleiding, drie discussies en het slot. Hij is concentrisch opgebouwd.

1. de beproever 2. Jezus 3. de duivel 4. Jezus 5. de duivel 6. Jezus
Lc 4,3 Lc 4,4 Lc 4,9 Lc 4,12 Lc 4,6 Lc 4,8
  kai (en) kai (en) kai (en) kai (en) kai (en)
  apokrithè (antwoordde)   apokritheis (geantwoord)   apokritheis (geantwoord)
eipen de (zei echter)   eipen (hij zei) eipen (zei) eipen (hij zei) ho Ièsous (Jezus) eipen (hij zei)
autôi (aan hem) pros auton (tot hem) autôi (hem) autôi (aan hem) autôi (hem) autôi (hem)
ho diabolos (de duivel) ho Ièsous (Jezus)   ho Ièsous (Jezus) ho diabolos (de duivel)  

 

Lc 4,1 - Lc 4,1: 20. Jezus door de Satan op de proef gesteld - Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 4 -- taalgebruik -- Lc 4,1 - Lc 4,2 - Lc 4,3 - Lc 4,4 - Lc 4,5 - Lc 4,6 - Lc 4,7 - Lc 4,8 - Lc 4,9 - Lc 4,10 - Lc 4,11 - Lc 4,12 - Lc 4,13 -
Griekse tekst Vue/lucasc04.html#Lc048">Lc 4,8 - Lc 4,9 - Lc 4,10 - Lc 4,11 - Lc 4,12 - Lc 4,13 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 1ste (eerste) zondag in de veertigdagtijd C  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:1 Ièsous de plèrès pneumatos hagiou hupestrepsen apo tou Iordanou kai ègeto en tô pneumati en tè erèmô   1 Iesus autem plenus Spiritu Sancto regressus est ab Iordane et agebatur in Spiritu in desertum  Jezus nu keerde vol van de heilige Geest terug van de Jordaan en werd door de Geest geleid in de woestijn.   1 Vervuld van de heilige Geest ging Jesus weer weg van de Jordaan; Hij werd door de Geest naar de woestijn gevoerd, waar Hij veertig dagen verbleef,   {1] Vol van heilige Geest keerde Jezus terug van de Jordaan. Hij bleef veertig dagen lang in geestvervoering* in de woestijn,  [1] Vervuld van de heilige Geest trok Jezus weg van de Jordaan, en geleid door de Geest zwierf hij veertig dagen rond in de woestijn,  1 ¶ Vol van heilige Geest keert Jezus terug van de Jordaan; door de Geest is hij geleid in de woestijn, Jésus, rempli d'Esprit Saint, revint du Jourdain, et il était mené par l'Esprit à travers le désert 

Statenvertaling. 1 En Jezus, vol des Heiligen Geestes, keerde wederom van de Jordaan, en werd door den Geest geleid in de woestijn;
King James Bible. And Jesus being full of the Holy Ghost returned from Jordan, and was led by the Spirit into the wilderness,
Luther-Bibel. Jesus aber, voll Heiligen Geistes, kam zurück vom Jordan und wurde vom Geist in die Wüste geführt

Tekstanalyse van Lc 4,1. Lc 4,1 telt 9 (2 + 3 + 4) + 8 (2 + 3 + 3) = 17 woorden. Lc 4,1 telt 21 (3 + 8 + 10) + 14 (4 + 5 + 5) = 35 lettergrepen. De helft tussen 17 (8 - 1 - 8) is het negende woord: Iordanou (van de Jordaan). De helft van 35 (17 - 1 - 17) is tou (het lidwoord bij Iordanou). Het vers Lc 4,1 telt 85 (5 X 17) letters. De getalwaarde van Lc 4,1 is 9738 (2 X 3² X 541). Het vers bestaat uit twee nevenschikkende zinnen. Actoren in dit vers zijn Jezus en de geest. Plaatsaanduidingen zijn de Jordaan en de woestijn.

Lc 4,1.1. nom. mann. enk. Ièsous (Jezus). Taalgebruik in het NT: Ièsous (Jezus). Taalgebruik in Lc: Ièsous (Jezus). Lc (55). Lc 4 (6): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,4. (3) Lc 4,8. (4) Lc 4,12. (5) Lc 4,14. (6) Lc 4,35. Een vorm van Ièsous (Jezus) in Lc in 87 verzen, in Lc 4 (7): 6 + 1: Lc 4,34. In deze pericope komt Jezus als onderwerp viermaal voor.

Lc 4,1.2. de (echter), afkorting d'. Taalgebruik in het NT: de (echter). Taalgebruik in Lc: de (echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden. Lc (478 + 5 = 483). Lc 4 (13): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,3. (3) Lc 4,9. (4) Lc 4,21. (5) Lc 4,24. (6) Lc 4,25. (7) Lc 4,30. (8) Lc 4,38. (9) Lc 4,39. (10) Lc 4,40. (11) Lc 4,41. (12) Lc 4,32. (13) Lc 4,43.

Lc 4,1.1. - 2. ièsous de (Jezus echter). In Lc slechts in dit vers.

Lc 4,1.3. nom. mann. enk. plèrès van het bijvoeglijk naamwoord plèrès (vol). Taalgebruik in het NT: plèrès (vol). Taalgebruik in Lc: plèrès (vol).
Lc (2): (1) Lc 4,1. (2) Lc 5,12. Dit is de enigste vorm in Lc.
(1) Lc 4,1: Jezus: plèrès pneumatos hagiou = vol van heilige geest.
(2) Lc 5,12: kai idou anèr plèrès lepras = en zie een man vol van melaatsheid.

Lc 4,1.4. gen. onz. enk. pneumatos (geest) van het zelfstandig naamwoord pneuma (geest). Taalgebruik in het NT: pneuma (geest). Taalgebruik in Lc: pneuma (geest). Lat. spiritus. Fr. esprit. Ned. geest. Lc (6): zie hieronder. Een vorm van pneuma (geest) in Lc in 36 verzen, in Lc 4 in 5 verzen: (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,14. (3) Lc 4,18. (4) Lc 4,33. (5) Lc 4,36. In vier verzen in combinatie met vervullen / vol:
(1) Johannes de Doper: Lc 1,15 (pneumatos hagiou plèsthèsetai = van heilige geest zal hij vervuld worden).
(2) Lc 1,41 ( Elisabeth - eplèsthè pneumatos hagiou hè Elisabet = Elisabeth werd vervuld van heilige geest).
(3) Lc 1,67 (Zacharia - eplèsthè pneumatos hagiou = hij werd vervuld van heilige geest).
(4) Lc 2,26.
(5) Lc 4,1 (plèrès pneumatos hagiou = vol van heilige geest).
(6) Lc 4,14: en tèi dunamei tou pneumatos = in de kracht van de geest).
Meestal volgt de bepaling pneumatos (van geest) op het begrip van vullen / vol, behalve in Lc 1,15.
Bij het zelfstandig naamwoord pneumatos (van geest) staat het bijvoeglijk naamwoord hagiou (heilig). Er zijn geen lidwoorden.

Lc 4,1.5. gen. mann. + onz. enk. hagiou van het bijvoegl. naamw. hagios (heilig). Taalgebruik in het NT: hagios (heilig). Taalgebruik in Lc: hagios (heilig).
Lc (5): (1) Lc 1,15. (2) Lc 1,41. (3) Lc 1,67. (4) Lc 2,26. (5) Lc 4,1. Een vorm van hagios (heilig) in Lc in 19 verzen: (1) Lc 1,15. (2) Lc 1,25. (3) Lc 1,41. (4) Lc 1,49. (5) Lc 1,67. (6) Lc 1,70. (7) Lc 1,72. (8) Lc 2,23. (9) Lc 2,25. (10) Lc 2,26. (11) Lc 3,16. (12) Lc 3,22. (13) Lc 4,1. (14) Lc 4,34. (15) Lc 9,26. (16) Lc 10,21. (17) Lc 11,13. (18) Lc 12,10. (19) Lc 12,12.

Lc 4,1.4. - 5. pneumatos hagiou (van heilige geest). Lc (5): (1) Lc 1,15. (2) Lc 1,41. (3) Lc 1,67. (4) Lc 2,26. (5) Lc 4,1. Het gebruik van gen. onz. enk. hagiou (heilig) is steeds gecombineerd met pneumatos (geest).

Lc 4,1.3. - 5. Er wordt steeds gesproken over vol zijn van of vervuld worden van heilige geest. Wanneer er sprake is van onreine geest, spreekt men van bezeten. Het zijn de uiterste polen: heilig - onrein. Wie wordt als heilig of als onrein bestempeld ? Bestaat de mogelijkheid voor een andere visie, zonder het als tegenstand of tegenstander te beschouwen ? Bestaat de mogelijkheid tot empatie met een andere visie ?

Lc 4,1.6. act. ind. aor. 3de pers. enk. ὑπεστρεψεν = hupestrepsen (hij keerde terug) van het werkw. ὑποστρεφω = hupostrefô (omkeren, terugkeren). Taalgebruik in het NT: hupostrefô (omkeren, terugkeren). Taalgebruik in Lc: hupostrefô (omkeren, terugkeren). Taalgebruik in Hnd: hupostrefô (omkeren, terugkeren). Taalgebruik in de Septuaginta: hupostrefô (omkeren, terugkeren). Lc (5): (1) Lc 1,56. (2) Lc 4,1. (3) Lc 4,14. (4) Lc 8,37. (5) Lc 17,15. Een vorm van ὑποστρεφω = hupostrefô (omkeren, terugkeren) in de LXX (17), in het NT (35), in Lc (21): (1) Lc 1,56. (2) Lc 2,20. (3) Lc 2,43. (4) Lc 2,45. (5) Lc 4,1. (6) Lc 4,14. (7) Lc 7,10. (8) Lc 8,37. (9) Lc 8,39. (10) Lc 8,40. (11) Lc 9,10. (12) Lc 10,17. (13) Lc 11,24. (14) Lc 17,15. (15) Lc 17,18. (16) Lc 19,12. (17) Lc 23,48. (18) Lc 23,56. (19) Lc 24,9. (20) Lc 24,33. (21) Lc 24,52.

  hupostrefô    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  act. ind. aor. 3de pers. enk. hupestrepsen     13               

  hupostrefô    1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9.  10.  11.  12.  
      Lc 1 Lc 2 Lc 4 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 17 Lc 19 Lc 23 Lc 24
1.  act. ind. imperf. 3de pers. mv. hupestrefon                       (1) Lc 23,48.    
2.  act. imperat. praes. 2de pers. enk. hupostrefe           (1) Lc 8,39.                
3.  act. inf. praes. hupostrefein     (1) Lc 2,43.       (2) Lc 8,40.                
4.  act. ind. fut. 1ste pers. enk. hupostrepsô                 (1) Lc 11,24.          
5.  act. ind. aor. 3de pers. enk. hupestrepsen  (1) Lc 1,56.     (2) Lc 4,1. (3) Lc 4,14.   (4) Lc 8,37.       (5) Lc 17,15.         
6.  act. ind. aor. 3de pers. mv. hupestrepsan     (1) Lc 2,20. (2) Lc 2,45.           (3) Lc 10,17.           (4) Lc 24,33. (5) Lc 24,52.  
7.  act. part. aor. nom. mann. mv. hupostrepsantes        (1) Lc 7,10.     (2) Lc 9,10.       (3) Lc 17,18.        
8.  act. part. aor. nom. vr. mv. hupostrepsasai                       (1) Lc 23,56.   (2) Lc 24,9.  
9.  act. ind. aor. hupostrepsai                     (1) Lc 19,12.      
    21  3

- Het gaan van Jezus van Galilea naar de Jordaan wordt slechts impliciet vermeld daar Jezus gedoopt wordt (Lc 3,21). De terugkeer naar Galilea verloopt in een 2-tal stappen: van de Jordaan naar de woestijn (Lc 4,1) en van de woestijn naar Galilea (Lc 4,14). Er is ogenschijnlijk geen verband tussen de gevangenschap van Johannes en Jezus' terugkeer naar Galilea. Het is ook opmerkelijk dat in deze drie verzen sprake is van de geest.

Lc 4,1.7. apo (af, van-weg). afkoring ap'. Taalgebruik in het NT: apo (af, van-weg). Taalgebruik in Lc: apo (af, van-weg). Voorzetsel.
Lc (73 + 32 + 9 = 114). Lc 4 (3 + 3 = 6). apo (3): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,38. (3) Lc 4,41. ap' (3): (1) Lc 4,13. (2) Lc 4,35. (3) Lc 4,42.

Lc 4,1.6. - 7. Lc 4,1: hupestrepsen apo (hij keerde terug van). Hapax in het NT. Lc 1,56 en Lc 4,14: hupestrepsen (...) eis (hij / zij keerde terug naar).

Lc 4,1.8. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (272). Lc 4 (15): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,2. (3) Lc 4,3. (4) Lc 4,9. (5) Lc 4,14. (6) Lc 4,17. (7) Lc 4,22. (8) Lc 4,27. (9) Lc 4,29. (10) Lc 4,34. (11) Lc 4,38. (12) Lc 4,40. (13) Lc 4,41. (14) Lc 4,42. (15) Lc 4,43.

Lc 4,1.9. gen. mann. enk. Iordanou van het zelfst. naamw. iordanès (Jordaan). Taalgebruik in het NT: iordanès (Jordaan). Taalgebruik in Lc: iordanès (Jordaan). Lc (2): (1) Lc 3,3. (2) Lc 4,1. Dit is de enigste vorm in Lc.

Lc 4,1.10. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr: waw (verbindingshaak). L: et. Fr: et. N: en. E: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 4 (+ 35 / 44. - 9 / 44: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,30. (9) Lc 4,40.

Lc 4,1.11. med. ind. imperf. 3de pers. enk. ègeto (hij liet zich leiden) van het werkw. agô (leiden, voeren). Taalgebruik in het NT: agô (leiden, voeren). Taalgebruik in Lc: agô (leiden, voeren). In het Nederlands kennen we het werkwoord ageren, ac-tie voeren, handelen. Lc (1) Lc 4,1. Een vorm van agô (leiden, voeren) in Lc in 13 verzen: (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,9. (3) Lc 4,29. (4) Lc 4,40. (5) Lc 10,34. (6) Lc 18,40. (7) Lc 19,27. (8) Lc 19,30. (9) Lc 19,35. (10) Lc 22,54. (11) Lc 23,1. (12) Lc 23,32. (13) Lc 24,21.

Lc 4,1.12. en (in, met). Taalgebruik in het NT: en (in). Taalgebruik in Lc: en (in). Hebr. bë. Fr. en / dans. Ned. in.
Lc (288). Lc 4 (18): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,2. (3) Lc 4,5. (4) Lc 4,14. (5) Lc 4,15. (6) Lc 4,16. (7) Lc 4,18. (8) Lc 4,20. (9) Lc 4,21. (10) Lc 4,23. (11) Lc 4,24. (12) Lc 4,25. (13) Lc 4,27. (14) Lc 4,28. (15) Lc 4,31. (16) Lc 4,32. (17) Lc 4,33. (18) Lc 4,36.

Lc 4,1.13. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho, hè, to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (154). Lc 4 (6): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,3. (3) Lc 4,20. (4) Lc 4,25. (5) Lc 4,27. (6) Lc 4,39.

Lc 4,1.14. dat. onz. enk. pneumati van het zelfstandig naamwoord pneuma (geest). Taalgebruik in het NT: pneuma (geest). Taalgebruik in Mc: pneuma (geest). Lat. spiritus. Fr. esprit. Ned. geest. Lc (8): (1) Lc 1,17. (2) Lc 1,80. (3) Lc 2,27. (4) Lc 3,16. (5) Lc 4,1. (6) Lc 8,29. (7) Lc 9,42. (8) Lc 10,21. Een vorm van pneuma (geest) in Lc in 36 verzen, in Lc 4 in 5 verzen: (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,14. (3) Lc 4,18. (4) Lc 4,33. (5) Lc 4,36.

Lc 4,1.12. - 14. en pneumati (met een geest). Lc (2): (1) Lc 1,17. (2) Lc 3,16. In een bredere contekst. (1) Lc 1,17.: kai proeleusetai enôpion autou en pneumati kai dunamei èliou (en hij zal voorgaan in zijn aangezicht in een geest en een kracht van Elia). (2) Lc 3,16: autos humas baptisei en tô(i) pneumati kai puri (hij zal jullie dopen met heilige geest en vuur). Lc 1,17.verwijst naar Johannes de Doper, Lc 3,16 naar Jezus. en tô(i) pneumati (door de geest). Lc (2): (1) Lc 2,27. (2) Lc 4,1. In een bredere contekst. (1) Lc 2,27: kai èlthen en tô(i) pneumati eis to hieron (en hij ging door de geest naar de tempel). (2) Lc 4,1: kai hègeto en tô(i) pneumati eis tèn erèmon (en hij werd door de geest naar de woestijn gedreven).

Lc 4,1.15. en (in, met). Taalgebruik in het NT: en (in). Taalgebruik in Lc: en (in). Hebr. bë. Fr. en / dans. Ned. in.
Lc (288). Lc 4 (18): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,2. (3) Lc 4,5. (4) Lc 4,14. (5) Lc 4,15. (6) Lc 4,16. (7) Lc 4,18. (8) Lc 4,20. (9) Lc 4,21. (10) Lc 4,23. (11) Lc 4,24. (12) Lc 4,25. (13) Lc 4,27. (14) Lc 4,28. (15) Lc 4,31. (16) Lc 4,32. (17) Lc 4,33. (18) Lc 4,36.

Lc 4,1.16. bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (119). Lc 4 (9): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,14. (3) Lc 4,16. (4) Lc 4,20. (5) Lc 4,23. (6) Lc 4,24. (7) Lc 4,28. (8) Lc 4,32. (9) Lc 4,33.

Lc 4,1.17. dat. vr. enk. ερημῳ = erèmô(i) van het zelfst. / bijvoegl. naamw. ερημος = erèmos (woestijn, eenzame plaats). Taalgebruik in NT: erèmos (woestijn). Taalgebruik in Lc: erèmos (woestijn). Lc (5): (1) Lc 3,2. (2) Lc 3,4. (3) Lc 4,1. (4) Lc 9,12. (5) Lc 15,4. Een vorm van ερημος = erèmos (woestijn, eenzame plaats) in Lc (10): (1) Lc 1,80. (2) Lc 3,2. (3) Lc 3,4. (4) Lc 4,1. (5) Lc 4,42. (6) Lc 5,16. (7) Lc 7,24. (8) Lc 8,29. (9) Lc 9,12. (10) Lc 15,4.

  erèmos (woestijn)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
3 dat. enk. erèmô(i)  169  145  24  3 4 3   11  15   
  totaal 387  340  47  10  27  32   

  erèmos (woestijn)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
1 nom. enk. erèmos   32  28  2 : (1) Mt 14,15. (2) Mt 23,38. 1 : Mc 6,35.     1 : Hnd 8,26.     3 : (1) Mt 14,15 // Mc 6,35.    
2 gen. enk. erèmou  54  52        1 : Joh 11,54.   1 : Gal 4,27      
3 dat. enk. erèmô(i)  169  145  24  3 : (1) Mt 3,1. (2) Mt 3,3. (3) Mt 24,26. 3 : (1) Mc 1,3. (2) Mc 1,4. (3) Mc 1,13. 5 : (1) Lc 3,2. (2) Lc 3,4. (3) Lc 4,1. (4) Lc 9,12. (5) Lc 15,4. 4 : (1) Joh 1,23. (2) Joh 3,14. (3) Joh 6,31. (4) Joh 6,49. 6 : (1) Hnd 7,30. (2) Hnd 7,36. (3) Hnd 7,38. (4) Hnd 7,42. (5) Hnd 7,44. (6) Hnd 13,18. 3 : (1) 1 Kor 10,5. (2) Heb 3,8. (3) Heb 3,17.   11: (1) Mt 3,1 // Mc 1,4 // Lc 3,2. (2) Mt 3,3 // Mc 1,3 // Lc 3,4. (3) Mc 1,13 // Lc 4,1 15 :  
4 acc. enk. erèmon  107  94  13  3 : (1) Mt 4,1. (2) Mt 11,7. (3) Mt 14,13. 4 : (1) Mc 1,12. (2) Mc 1,35. (3) Mc 6,31. (4) Mc 6,32. 2 : (1) Lc 4,42. (2) Lc 7,24.   1 : Hnd 21,38.   3 : (1) Apk 12,6. (2) Apk 12,14. (3) Apk 17,3. 9 : (1) Mt 4,1 // Mc 1,12 // Lc 4,1. (2) Mt 11,7 // Lc 7,24. (3) Mt 14,13 // Mc 6,32.    
5 nom. mv. erèmoi                          
6 gen. mv. erèmôn                          
7 dat. mv.  erèmois   1 : Mc 1,45. 2 : (1) Lc 1,80. (2) Lc 5,16.         3 : (1) Mc 1,45 // Lc 5,16.    
8 acc. mv. erèmous  10      1 : Lc 8,29.            
  totaal 387  340  47  10  27  32   

- Hebr. chârëbâh (chrbh: 11), mv. chârâbhôth (chrbwth: 14). De berg chorebhâh (Choreb). hammidëbar (de woestijn) (39). Cfr. heremiet < herèmitos: kluizenaar (claustrum: gesloten). désert < Latijnse de-sertus: verlaten ; serere, sertum: aaneenrijgen, aaneenschakelen. Een plaats is eenzaam om tot rust te komen. Een huis is verlaten nadat de bewoners zijn gevlucht, gestorven of gedood. Een weg is verlaten.

Lc 4,1.15. - 17. εν τῃ ερημῳ = en tè(i) erèmô(i) (in de woestijn). NT (22). Lc (5): (1) Lc 3,2. (2) Lc 3,4. (3) Lc 4,1. (4) Lc 9,12. (5) Lc 15,4.

Lc 4,2 - Lc 4,2: 20. Jezus door de Satan op de proef gesteld - Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 4 -- taalgebruik -- Lc 4,1 - Lc 4,2 - Lc 4,3 - Lc 4,4 - Lc 4,5 - Lc 4,6 - Lc 4,7 - Lc 4,8 - Lc 4,9 - Lc 4,10 - Lc 4,11 - Lc 4,12 - Lc 4,13 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 1ste (eerste) zondag in de veertigdagtijd C  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:2 hèmeras tesserakonta peirazomenos hupo tou diabolou kai ouk efagen ouden en tais hèmerais ekeinais kai suntelestheisôn autôn epeinasen   2 diebus quadraginta et temptabatur a diabolo et nihil manducavit in diebus illis et consummatis illis esuriit  veertig dagen, terwijl hij op de proef gesteld werd door de duivel. En hij at niets in die dagen.   2 en door de duivel op de proef werd gesteld. Gedurende die dagen at Hij niets, en toen ze voorbij waren kreeg Hij honger. [2] waar Hij door de duivel op de proef werd gesteld. Al die dagen at Hij niets, en toen ze voorbij waren kreeg Hij honger.   [2] waar hij door de duivel op de proef werd gesteld. Al die tijd at hij niets, en toen de veertig dagen verstreken waren, had hij grote honger.   2 veertig dagen lang beproefd door de duivel; hij heeft niets gegeten in die dagen; als ze voleindigd zijn is hij uitgehongerd.  2. durant quarante jours, tenté par le diable. Il ne mangea rien en ces jours-là et, quand ils furent écoulés, il eut faim.  

Statenvertaling. 2 En werd veertig dagen verzocht van den duivel; en at gans niet in die dagen, en als dezelve geëindigd waren, zo hongerde Hem ten laatste.
King James Bible. Being forty days tempted of the devil. And in those days he did eat nothing and when they were ended, he afterward hungered.
Luther-Bibel. und vierzig Tage lang von dem Teufel versucht. Und er aß nichts in diesen Tagen, und als sie ein Ende hatten, hungerte ihn.

Tekstuitleg van Lc 4,2. Lc 4,2 telt 6 (2 + 4) + 8 (4 + 4) + 4 (3 + 1) = 18 woorden. Lc 4,2 telt 20 (8 + 12) + 15 (7 + 8) + 12 (8 + 4 ) = 47 lettergrepen. Tweede nevenschikkende zin: 8 + 6 = 14 woorden, 14 + 20 = 34 lettergrepen. Derde nevenschikkende zin: 8 woorden, 15 lettergepen. Vierde nevenschikkende zin: 4 woorden en 12 lettergrepen. Totaal van de 4 nevenschikkende zinnen: 9 + 14 + 8 + 4 = 35 woorden, 21 + 34 + 15 + 12 = 82 lettergrepen. Het vers Lc 4,2 telt 19 woorden en 119 (7 X 17) lettergrepen. De getalwaarde van Lc 4,2 is 12319 (97 x 127).

Lc 4,2.1. gen. vr. enk. + acc. vr. mv. ἡμερας = hèmeras van het zelfst. naamw. ἡμερα = hèmera (dag). Taalgebruik in het NT: hèmera (dag). Taalgebruik in de Septuaginta: hèmera (dag). Taalgebruik in Lc: hèmera (dag). Taalgebruik in Hnd: hèmera (dag). Lc (14): (1) Lc 1,20. (2) Lc 1,24. (3) Lc 1,80.  (4) Lc 2,43. (5) Lc 2,44. (6) Lc 2,46. (7) Lc 4,2. (8) Lc 4,42. (9) Lc 9,51. (10) Lc 15,13. (11) Lc 17,4. (12) Lc 17,27. (13) Lc 18,7. (14) Lc 21,37. Een vorm van ἡμερα = hèmera (dag) in Lc 4 (4): (1) Lc 4,2. (2) Lc 4,16. (3) Lc 4,25. (4) Lc 4,42. In Lc: 6 vormen van ἡμερα = hèmera (dag) in 22 / 24 hoofdstukken en in 78 verzen. In Hnd: 6 vormen van ἡμερα = hèmera (dag) in 25 / 28 hoofdstukken en in 91 verzen.

  hèmera (dag)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
2 gen. vr. enk. + acc. vr. mv hèmeras  799  575  224  13  11  14  40  126  12  38  46     
  totaal 2508  2029  479  43  26  82  31  93  183  21  151  182     

      1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9.  10.  11.  12.  13.  14.  15.  16.  17.  18.  19.  20.  21.  22. 
  hèmera (dag)  Lc Lc 1 Lc 2 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
1 nom. en dat. vr. enk. hèmera(i)  27 (1) Lc 1,59.     (1) Lc 4,16   (1) Lc 6,13. (2) Lc 6,23.     (1) Lc 9,12. (2) Lc 9,22. (3) Lc 9,37.   (1) Lc 10,12.                              
2 gen. vr. enk. + acc. vr. mv hèmeras  14  (1) Lc 1,20. (2) Lc 1,24. (3) Lc 1,80.   (4) Lc 2,43. (5) Lc 2,44. (6) Lc 2,46. (7) Lc 4,2. (8) Lc 4,42.       (9) Lc 9,51.             (10) Lc 15,13.       (11) Lc 17,4. (12) Lc 17,27. (13) Lc 18,7.     (14) Lc 21,37.          
3 acc. vr. enk. hèmeran     (1) Lc 2,37.         (2) Lc 9,23.   (3) Lc 11,3         (4) Lc 16,19.     (5) Lc 19,47.     (6) Lc 22,53.   (7) Lc 24,21.       
nom. vr. mv. hèmerai 12 (1) Lc 1,23.   (2) Lc 2,6. (3) Lc 2,21. (4) Lc 2,22.   (5) Lc 5,35.     (6) Lc 9,28.       (7) Lc 13,14.       (8) Lc 17,22.   (9) Lc 19,43.   (10) Lc 21,6. (11) Lc 21,22.   (12) Lc 23,29.           
5 gen. vr. mv. hèmerôn        (1) Lc 5,17   (2) Lc 8,22.                 (3) Lc 17,22.       (4) Lc 20,1.           
6 dat. vr. mv. hèmerais   18  (1) Lc 1,5. (2) Lc 1,7. (3) Lc 1,18. (4) Lc 1,25. (5) Lc 1,39. (6) Lc 1,75.   (7) Lc 2,1. (8) Lc 2,36. (9) Lc 4,2. (10) Lc 4,25. (11) Lc 5,35. (12) Lc 6,12.   (13) Lc 9,36               (14) Lc 17,26. (15) Lc 17,28.       (16) Lc 21,23.   (17) Lc 23,7. (18) Lc 24,18.         
  totaal 78 / '82'  11  '2'                           

- Hebreeuws. mann. mv. יָמִים = jâmîm (dagen) van het zelfst. naamw. יוֹם = jôm (dag). Taalgebruik in Tenakh: jôm (dag). Getalwaarde: jod = 10, waw = 6, mem = 13 of 40 ; totaal: 29 OF 56 (2³ X 7). Structuur: 1 - 6 - 4. De som van de elementen is telkens 2. j-m-m. Tenakh (289). Pentateuch (117). Eerdere Profeten (45). Latere Profeten (45). 12 Kleine Profeten (10). Geschriften (66).
- Lat. dies. Ned. dag. D. Tag. E. day. F. jour < Lat. diurnum. Cfr journaal. Arabisch: يَوم = jaum (dag). Taalgebruik in de Qoran: dag (jaum).

Lc 4,2.2. hoofdtelwoord tesserakonta  (40). Taalgebruik in het NT: telwoorden. Taalgebruik in Lc: telwoorden. Lc (1) Lc 4,2.

Lc 4,2.3. pass. part. pr. nom. man. enk. peirazomenos  van het werkw. peirazô (beproeven, op de proef stellen). Taalgebruik in het NT: peirazô (beproeven, op de proef stellen). Taalgebruik in Lc: peirazô (beproeven, op de proef stellen). peira: proef, poging. Lat. probare (proberen, be-proeven). ex-periment (uit-probering, ervaring). Hebr. nâsâh. Lc (1) Lc 4,2. Een vorm van peirazô (beproeven, op de proef stellen) in Lc in 2 verzen: (1) Lc 4,2. (2) Lc 11,16.

Lc 4,2.4. hupo (door). Afkortingen: hup' en huf'. Taalgebruik in het NT: hupo (door). Taalgebruik in Mc: hupo (door). Taalgebruik in Lc: hupo (door).
Lc (23 + 8 = 31). Lc 4 (2). hupo (2): (1) Lc 4,2. (2) Lc 4,15.

Lc 4,2.5. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (272). Lc 4 (15): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,2. (3) Lc 4,3. (4) Lc 4,9. (5) Lc 4,14. (6) Lc 4,17. (7) Lc 4,22. (8) Lc 4,27. (9) Lc 4,29. (10) Lc 4,34. (11) Lc 4,38. (12) Lc 4,40. (13) Lc 4,41. (14) Lc 4,42. (15) Lc 4,43.

Lc 4,2.6. gen. mann. enk. diabolou van het zelfst. naamw. diabolos (duivel, tegenwerper, tegenstander). Taalgebruik in het NT: diabolos (duivel, tegenwerper, tegenstander). Taalgebruik in Lc: diabolos (duivel, tegenwerper, tegenstander). Lc (1) Lc 4,2. Een vorm van diabolos (duivel, tegenwerper, tegenstander) in Lc in 5 verzen: (1) Lc 4,2. (2) Lc 4,3. (3) Lc 4,6. (4) Lc 4,13. (5) Lc 8,12.

Lc 4,2.7. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr: waw (verbindingshaak). L: et. Fr: et. N: en. E: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 4 (+ 35 / 44. - 9 / 44: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,30. (9) Lc 4,40.

Lc 4,2.8. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou). Taalgebruik in het NT: ou - ouk - ouch (niet). Taalgebruik in Lc: ou - ouk - ouch (niet). Lc (84 + 92 + 7 = 183). Lc 4 (4 + 4 = 8). ou of hou (4): (1) Lc 4,16. (2) Lc 4,17. (3) Lc 4,18. (4) Lc 4,29. ouk (4): (1) Lc 4,2. (2) Lc 4,4. (3) Lc 4,12. (4) Lc 4,41.

Lc 4,2.9. act. ind. aor. 3de pers. enk. efagen (hij at) van het werkw. esthiô (eten). Taalgebruik in het NT: esthiô (eten). Taalgebruik in Mc: esthiô (eten). Lat. manducare. F. manger. Ned. eten. E. to eat. D. essen. Lc (3): (1) Lc 4,2. (2) Lc 6,4. (3) Lc 24,43. Een vorm van esthiô (eten) in Lc in 31 verzen, in Lc 4 in 1 vers: Lc 4,2. De relatie tussen niet eten en 40 dagen vinden we in Ex 34,28. Mozes ging opnieuw de berg op om opnieuw twee stenen tafels te ontvangen.

Lc 4,2.10. nom. + acc. onz. enk. ouden van het voornaamw. oudeis (niemand). Taalgebruik in het NT: oudeis (niemand). Taalgebruik in Mc: oudeis (niemand). Taalgebruik in Lc: oudeis (niemand). Lc (12): (1) Lc 4,2. (2) Lc 5,5. (3) Lc 9,36. (4) Lc 10,19. (5) Lc 12,2. (6) Lc 18,34. (7) Lc 20,40. (8) Lc 23,4. (9) Lc 23,9. (10) Lc 23,15. (11) Lc 23,22. (12) Lc 23,41.

Lc 4,2.11. en (in, met). Taalgebruik in het NT: en (in). Taalgebruik in Lc: en (in). Hebr. bë. Fr. en / dans. Ned. in.
Lc (288). Lc 4 (18): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,2. (3) Lc 4,5. (4) Lc 4,14. (5) Lc 4,15. (6) Lc 4,16. (7) Lc 4,18. (8) Lc 4,20. (9) Lc 4,21. (10) Lc 4,23. (11) Lc 4,24. (12) Lc 4,25. (13) Lc 4,27. (14) Lc 4,28. (15) Lc 4,31. (16) Lc 4,32. (17) Lc 4,33. (18) Lc 4,36.

Lc 4,2.12. bepaald lidw. dat. vr. mv. tais van het bepaald lidwoord ho, hè, to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (33). Lc 4 (4): (1) Lc 4,2. (2) Lc 4,15. (3) Lc 4,25. (4) Lc 4,43.

Lc 4,2.13. dat. vr. mv. hèmerais van het zelfst. naamw. hèmera (dag). Taalgebruik in het NT: hèmera (dag). Taalgebruik in Lc: hèmera (dag).
Lc (18). (1) Lc 1,5. (2) Lc 1,7. (3) Lc 1,18. (4) Lc 1,25. (5) Lc 1,39. (6) Lc 1,75. (7) Lc 2,1. (8) Lc 2,36. (9) Lc 4,2. (10) Lc 4,25. (11) Lc 5,35. (12) Lc 6,12. (13) Lc 9,36. (14) Lc 17,26. (15) Lc 17,28. (16) Lc 21,23. (17) Lc 23,7. (18) Lc 24,18.
Een vorm van hèmera (dag) in Lc 4 (4): (1) Lc 4,2. (2) Lc 4,16. (3) Lc 4,25. (4) Lc 4,42.

Lc 4,2.14. aanwijzend voornaamw. datief vrouwelijk meervoud ekeinais (die). Taalgebruik in het NT: ekeinos (die). Taalgebruik in Lc: ekeinos (die).
Lc (5): (1) Lc 2,1. (2) Lc 4,2. (3) Lc 5,35. (4) Lc 9,36. (5) Lc 21,23. Een vorm van het aanwijz. voornaamw. ekeinos (die) in Lc in 32 verzen, in Lc 4 in 1 vers: Lc 4,2.

11. - 14. en tais hèmerais ekeinais (in die dagen). Lc (2): (1) Lc 2,1. (2) Lc 4,2. En ekeinais tais hèmerais (in díe dagen). In Lc (3): (1) Lc 5,35. (2) Lc 9,36. (3) Lc 21,23. In die dagen wordt in het Hebreeuws in twee woorden (bajjâmîm hâhem) weergegeven: eerste woord: prefix be- + lidwoord ha + zelfstandig naamwoord meervoud jamim ; tweede woord: bepaald lidwoord + aanwijzend voornaamwoord derde persoon mannelijk en onzijdig meervoud als suffix. Deze constructie komt in eenendertig verzen in de bijbel voor. In het Nederlands staat het aanwijzend voornaamwoord vóór het zelfstandig naamwoord en is er geen lidwoord.

Lc 4,2.15. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr: waw (verbindingshaak). L: et. Fr: et. N: en. E: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 4 (+ 35 / 44. - 9 / 44: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,30. (9) Lc 4,40.

Lc 4,2.16. pass. part. aor. gen. mv. suntelestheisôn van het werkw. sunteleô (voltooien). Taalgebruik in het NT: sunteleô (voltooien). Taalgebruik in Lc: sunteleô (voltooien). Lc (1) Lc 4,2. Een vorm van sunteleô (voltooien) in Lc in 2 verzen: (1) Lc 4,2. (2) Lc 4,13.

Lc 4,2.17. gen. mv.autôn van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (94). Lc 4 (9): (1) Lc 4,2. (2) Lc 4,6. (3) Lc 4,15. (4) Lc 4,26. (5) Lc 4,27. (6) Lc 4,29. (7) Lc 4,30. (8) Lc 4,40. (9) Lc 4,42.

Lc 4,2.18. act. ind. aor. 3de pers. enk. επεινασεν = epeinasen (hij hongerde; hij had honger) van het werkw. πειναω = peinaô (hongeren, honger hebben). Taalgebruik in het NT: peinaô (hongeren, honger hebben). Taalgebruik in de LXX: peinaô (hongeren, honger hebben). Taalgebruik in Lc: peinaô (hongeren, honger hebben). Bijbel (8). OT (1) Gn 41,55. NT (7): (1) Mt 4,2 // Lc 4,2. (2) Mt 12,3 // Mc 2,25 // Lc 6,3. (3) Mt 21,18 // Mc 11,12. (4) Mc 2,25. (5) Mc 11,12. (6) Lc 4,2. (7) Lc 6,3. Een vorm van πειναω = peinaô (hongeren, honger hebben) in de LXX (53), in het NT (23), in Lc (5): (1) Lc 1,53. (2) Lc 4,2. (3) Lc 6,3. (4) Lc 6,21. (5) Lc 6,25. In de LXX is πειναω = peinaô de vertaling van 6 Hebreeuwse werkwoorden.

  peinaô  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  Totaal 76 53 23 9 2 5 1   5 1 16 17    

- Hebreeuws. וַתִּרְעַב = waththiràb (eb de hele aarde leed honger) < wa consecutivum + act. ind. imperf. 3de pers. enk. van het werkw. רָעַב = râ`abh (hongeren, honger voelen). Taalgebruik in Tenakh: râ`âb (hongeren, honger voelen). Getalwaarde: resj = 20 of 200, ajin = 16 of 70, beth = 2 ; totaal: 38 (2 X 19) OF 272 (2² X 2² X 17 Of 16 X 17). Structuur: 2 - 7 - 2. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (1): Gn 41,55. Een vorm van רָעַב = râ`abh (hongeren, honger voelen) in Tenakh (13): (1) Gn 41,55. (2) Dt 8,3. (3) Js 8,21. (4) Js 9,19. (5) Js 44,12. (6) Js 49,10. (7) Js 65,13. (8) Jr 42,14. (9) Ps 34,11. (10) Ps 50,12. (11) Spr 6,30. (12) Spr 10,3. (13) Spr 19,15.
- E. hungry. D. hungrig Fr. affamé. Honger. Lat. fames. Fr. faim.

Lc 4,2.19. en (in, met). Taalgebruik in het NT: en (in). Taalgebruik in Lc: en (in). Hebr. bë. Fr. en / dans. Ned. in.
Lc (288). Lc 4 (18): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,2. (3) Lc 4,5. (4) Lc 4,14. (5) Lc 4,15. (6) Lc 4,16. (7) Lc 4,18. (8) Lc 4,20. (9) Lc 4,21. (10) Lc 4,23. (11) Lc 4,24. (12) Lc 4,25. (13) Lc 4,27. (14) Lc 4,28. (15) Lc 4,31. (16) Lc 4,32. (17) Lc 4,33. (18) Lc 4,36.

Lc 4,3 - Lc 4,3: 20. Jezus door de Satan op de proef gesteld - Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 4 -- taalgebruik -- Lc 4,1 - Lc 4,2 - Lc 4,3 - Lc 4,4 - Lc 4,5 - Lc 4,6 - Lc 4,7 - Lc 4,8 - Lc 4,9 - Lc 4,10 - Lc 4,11 - Lc 4,12 - Lc 4,13 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 1ste (eerste) zondag in de veertigdagtijd C  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:3 eipen de autôi ho diabolos ei huios ei tou theou eipe tôi lithôi toutôi hina genètai artos   3 dixit autem illi diabolus si Filius Dei es dic lapidi huic ut panis fiat    3 De duivel zei nu tot Hem: Als Gij de zoon ‘van God zijt, beveel dan aan die steen daar, dat hij in brood verandert.  [3] Toen zei de duivel tegen Hem: ‘Als U de Zoon van God bent, zeg dan tegen deze steen dat hij een brood moet worden.’   [3] De duivel zei tegen hem: ‘Als u de Zoon van God bent, beveel die steen dan in een brood te veranderen.’  3 Dan zegt de duivel tot hem: als jij de Zoon van God bent, zeg dan tot deze steen dat hij een brood wordt! 3. Le diable lui dit: « Si tu es Fils de Dieu, dis à cette pierre qu'elle devienne du pain. »  

Statenvertaling. 3 En de duivel zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg tot dezen steen, dat hij brood worde.
King James Bible. And the devil said unto him, If thou be the Son of God, command this stone that it be made bread.
Der Teufel aber sprach zu ihm: Bist du Gottes Sohn, so sprich zu diesem Stein, dass er Brot werde.

Tekstuitleg van Lc 4,3. Lc 4,3 telt 5 (3 + 2) + 5 + 7 (4 + 3) = 17 woorden. Lc 4,3 telt 10 (5 + 5) + 7 + 14 (7 + 7) = 31. Aantal woorden van de duivel: 5 + 7 = 12 ; lettergrepen: 21. De getalwaarde van Lc 4,3 is 9171 (3 X 3 X 1019). Het zoonschap van Jezus heeft met verbond te maken. Terwijl Mozes op de berg is en geen brood eet en geen water drinkt, schrijft hij de tien woorden op de stenen platen van het verbond (Ex 34,28). Er is dus sprake van stenen en brood.

Lc 4,3.1. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in Lc: legô (zeggen). legô komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon. Lc (223). Lc 4 (8): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,6. (3) Lc 4,8. (4) Lc 4,9. (5) Lc 4,12. (6) Lc 4,23. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,43. Een vorm van eipon (ik zei) in Lc 4 in 8 verzen (9 X) ; Lc 4,3 heeft 2 vormen. Een vorm van legô (zeggen) in Lc 4 in 7 verzen: (1) Lc 4,21. (2) Lc 4,22. (3) Lc 4,24. (4) Lc 4,25. (5) Lc 4,35. (6) Lc 4,36. (7) Lc 4,41.

Lc 4,3.2. de (echter), afkorting d'. Taalgebruik in het NT: de (echter). Taalgebruik in Lc: de (echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden. Mc (478 + 5 = 483). Lc 4 (13): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,3. (3) Lc 4,9. (4) Lc 4,21. (5) Lc 4,24. (6) Lc 4,25. (7) Lc 4,30. (8) Lc 4,38. (9) Lc 4,39. (10) Lc 4,40. (11) Lc 4,41. (12) Lc 4,32. (13) Lc 4,43.

Lc 4,3.3. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (144). Lc 4 (11): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,5. (3) Lc 4,6. (4) Lc 4,8. (5) Lc 4,9. (6) Lc 4,12. (7) Lc 4,16. (8) Lc 4,17. (9) Lc 4,20. (10) Lc 4,22. (11) Lc 4,35.

Lc 4,3.4. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Lc (331). Lc 4 (16): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,4. (3) Lc 4,6. (4) Lc 4,8. (5) Lc 4,12. (6) Lc 4,13. (7) Lc 4,14. (8) Lc 4,25. (9) Lc 4,27. (10) Lc 4,32. (11) Lc 4,34. (12) Lc 4,35. (13) Lc 4,36. (14) Lc 4,40. (15) Lc 4,41. (16) Lc 4,43.

Lc 4,3.5. nom. mann. enk. diabolos van het zelfst. naamw. diabolos (duivel, tegenwerper, tegenstander). Taalgebruik in het NT: diabolos (duivel, tegenwerper, tegenstander). Taalgebruik in Lc: diabolos (duivel, tegenwerper, tegenstander). Lc (4): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,6. (3) Lc 4,13. (4) Lc 8,12. Een vorm van diabolos (duivel, tegenwerper, tegenstander) in Lc in 5 verzen: (1) Lc 4,2. (2) Lc 4,3. (3) Lc 4,6. (4) Lc 4,13. (5) Lc 8,12.

Lc 4,3.1. - 5. (kai) eipen (de) autô(i) ho diabolos = (en) de duivel zei (echter) hem: Lc (2): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,6.

Lc 4,3.6. act. ind. pr. 2de pers. enk. ei van het werkw. eimi (zijn) en ei (indien, of): voegwoord van voorwaarde. Taalgebruik in het NT: ei . Taalgebruik in Lc: ei . Hebr. hâjâh. Lat. esse. Fr. être. Ned. zijn. E. to be. Lc (64). Lc 4 (6): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,9. (3) Lc 4,26. (4) Lc 4,27. (5) Lc 4,34. (6) Lc 4,41.

Lc 4,3.7. nom. mann. enk. huios (zoon). Taalgebruik in het NT: huios (zoon). Taalgebruik in Lc: huios (zoon). Hebr. ben. Lat. filius. Fr. fils.
Lc (39). Lc 4 (4): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,9. (3) Lc 4,22. (4) Lc 4,41. Een vorm van huios (zoon) in Lc 4 in genoemde 4 verzen. Het zoonschap van Jezus heeft met verbond te maken. Terwijl Mozes op de berg is en geen brood eet en geen water drinkt, schrijft hij de tien woorden op de stenen platen van het verbond (Ex 34,28). De relatie tussen zoon en steen is in het Hebr. duidelijker: ben (zoon) en ´èbhèn (steen).

Lc 4,3.8. act. ind. pr. 2de pers. enk. ei van het werkw. eimi (zijn) en ei (indien, of): voegwoord van voorwaarde. Taalgebruik in het NT: ei . Taalgebruik in Lc: ei . Hebr. hâjâh. Lat. esse. Fr. être. Ned. zijn. E. to be. Lc (64). Lc 4 (6): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,9. (3) Lc 4,26. (4) Lc 4,27. (5) Lc 4,34. (6) Lc 4,41.

Lc 4,3.9. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (272). Lc 4 (15): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,2. (3) Lc 4,3. (4) Lc 4,9. (5) Lc 4,14. (6) Lc 4,17. (7) Lc 4,22. (8) Lc 4,27. (9) Lc 4,29. (10) Lc 4,34. (11) Lc 4,38. (12) Lc 4,40. (13) Lc 4,41. (14) Lc 4,42. (15) Lc 4,43.

Lc 4,3.10. gen. mann. enk.  theou van het zelfst. naamw. theos (God). Taalgebruik in het NT: theos (God). Taalgebruik in Mc: theos (God). Vergelijk: L. deus, Fr. dieu. vloek dju. Lc (70). Lc 4 (5): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,9. (3) Lc 4,34. (4) Lc 4,41. (5) Lc 4,43. Een vorm van theos (God) in Lc 4 in 7 verzen: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,8. (3) Lc 4,9. (4) Lc 4,12. (5) Lc 4,34. (6) Lc 4,41. (7) Lc 4,43.

Lc 4,3.11. act. imperat. aor. 2de pers. enk. eipe (zeg) van het werkw. legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in Lc: legô (zeggen). legô komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon. Lc 4 (5): (1) Lc 4,3. (2) Lc 7,7. (3) Lc 7,40. (4) Lc 10,40. (5) Lc 12,13. Een vorm van eipon (ik zei) in Lc 4 in 8 verzen (9 X) ; Lc 4,3 heeft 2 vormen. Een vorm van legô (zeggen) in Lc 4 in 7 verzen: (1) Lc 4,21. (2) Lc 4,22. (3) Lc 4,24. (4) Lc 4,25. (5) Lc 4,35. (6) Lc 4,36. (7) Lc 4,41.

Lc 4,3.12. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho, hè, to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (154). Lc 4 (6): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,3. (3) Lc 4,20. (4) Lc 4,25. (5) Lc 4,27. (6) Lc 4,39.

Lc 4,3.13. dat. mann. enk. lithô(i) van het zelfst. naamw. lithos (steen). Taalgebruik in het NT: lithos (steen). Taalgebruik in Lc: lithos (steen).
Lc (2): (1) Lc 4,3. (2) Lc 21,6. Een vorm van lithos (steen) in Lc in 13 verzen: (1) Lc 3,8. (2) Lc 4,3. (3) Lc 4,11. (4) Lc 11,11. (5) Lc 17,2. (6) Lc 19,40. (7) Lc 19,44. (8) Lc 20,17. (9) Lc 20,18. (10) Lc 21,5. (11) Lc 21,6. (12) Lc 22,41. (13) Lc 24,2.

Lc 4,3.14. dat. mann. enk. toutô(i) van het aanwijz. voornaamw. houtos (deze). Taalgebruik in het NT: houtos (deze). Taalgebruik in Lc: houtos (deze).
Lc (12): (1) Lc 1,61. (2) Lc 4,3. (3) Lc 7,8. (4) Lc 10,5. (5) Lc 10,20. (6) Lc 14,9. (7) Lc 18,30. (8) Lc 19,9. (9) Lc 19,19. (10) Lc 21,23. (11) Lc 23,4. (12) Lc 23,14.

Lc 4,3.15. hina (opdat). Taalgebruik in het NT: hina (opdat). Taalgebruik in Lc: hina (opdat). Lc (46). Lc 4 (1) Lc 4,3.

Lc 4,3.16. conj. aor. 3de pers. enk. genètai van het werkw. ginomai (worden, gebeuren). Taalgebruik in het NT: ginomai (worden). Taalgebruik in Mc: ginomai (worden). Taalgebruik in Lc: ginomai (worden). Lc (6): (1) Lc 1,20. (2) Lc 4,3. (3) Lc 14,12. (4) Lc 20,14. (5) Lc 21,32. (6) Lc 23,31. Een vorm van ginomai (worden, gebeuren) in Lc 4 in 5 verzen: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,23. (3) Lc 4,25. (4) Lc 4,36. (5) Lc 4,42.

Lc 4,3.17. nom. mann. enk. artos (brood). Taalgebruik in het NT: artos (brood). Taalgebruik in Lc: artos (brood). Taalgebruik in Hnd: artos (brood). Taalgebruik in de Septuaginta: artos (brood). Hebr. lèchèm (brood). Taalgebruik in Tenach: lèchèm (brood). Lat. panis. Fr. pain. N. brood. D. Brot. E. bread. Een vorm van artos (brood) in Lc in 16 verzen: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,4. (3) Lc 6,4. (4) Lc 7,33. (5) Lc 9,3. (6) Lc 9,13. (7) Lc 9,16. (8) Lc 11,3. (9) Lc 11,5. (10) Lc 11,11. (11) Lc 14,1. (12) Lc 14,15. (13) Lc 15,17. (14) Lc 22,19. (15) Lc 24,30. (16) Lc 24,35. In Lc: 7 vormen van artos (brood) in 16 verzen in 9 / 24 hoofdstukken. In Hnd: 2 vormen van artos (brood) in 5 verzen in 3 / 28 hoofdstukken.

Lc 4,4 - Lc 4,4: 20. Jezus door de Satan op de proef gesteld - Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 4 -- taalgebruik -- Lc 4,1 - Lc 4,2 - Lc 4,3 - Lc 4,4 - Lc 4,5 - Lc 4,6 - Lc 4,7 - Lc 4,8 - Lc 4,9 - Lc 4,10 - Lc 4,11 - Lc 4,12 - Lc 4,13 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 1ste (eerste) zondag in de veertigdagtijd C  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:4 kai apekrithè pros auton ho Ièsous gegraptai oti ouk ep artôi monôi zèsetai ho anthrôpos  4 et respondit ad illum Iesus scriptum est quia non in pane solo vivet homo sed in omni verbo Dei    4 Jesus gaf hem ten antwoord: Er staat geschreven: De mens leeft niet van brood alleen.  [4] Jezus antwoordde hem: ‘Er staat geschreven: Niet van brood alleen zal de mens leven.’  [4] Maar Jezus antwoordde: ‘Er staat geschreven: “De mens leeft niet van brood alleen.”’*  4 Jezus antwoordt hem: geschreven staat ‘niet bij brood alleen zal de mens leven!’. 4. Et Jésus lui répondit: « Il est écrit: Ce n'est pas de pain seul que vivra l'homme. »  

Statenvertaling. 4 En Jezus antwoordde hem, zeggende: Er is geschreven, dat de mens bij brood alleen niet zal leven, maar bij alle woord Gods.
King James Bible. And Jesus answered him saying, It is written, That man shall not live by bread alone, but by every word of God.
Luther-Bibel. Und Jesus antwortete ihm: Es steht geschrieben »Der Mensch lebt nicht allein vom Brot.«

Tekstuitleg van Lc 4,4. Lc 4,4 telt 6 + 1 + 8 = 15 woorden. Lc 4,4 telt 11 + 3 + 15 = 29 lettergrepen. Jezus: 9 woorden, 18 lettergrepen. De getalwaarde van Lc 4,4 is 10401 (3 X 3467).

Lc 4,4.1. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr: waw (verbindingshaak). L: et. Fr: et. N: en. E: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 4 (+ 35 / 44. - 9 / 44: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,30. (9) Lc 4,40.

Lc 4,4.2. ind. aor; 3de pers. enk. apekrithè (hij antwoordde) van het werkw. apokrinomai (antwoorden). Taalgebruik in het NT: apokrinomai (antwoorden). Taalgebruik in Lc: apokrinomai (antwoorden). Lc (4): (1) Lc 4,4. (2) Lc 8,50. (3) Lc 13,15. (4) Lc 17,20. Een vorm van apokrinomai (antwoorden) in Lc in 46 verzen, in Lc 4 in 3 verzen: (1) Lc 4,4. (2) Lc 4,8. (3) Lc 4,12.

Lc 4,4.3. pros (naar, bij). Taalgebruik in het NT: pros (naar, bij). Taalgebruik in Lc: pros (naar, bij).
Lc (158). Lc 4 (8): (1) Lc 4,4. (2) Lc 4,11. (3) Lc 4,21. (4) Lc 4,23. (5) Lc 4,26. (6) Lc 4,36. (7) Lc 4,40. (8) Lc 4,43.

Lc 4,4.4. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (184). Lc 4 (9): (1) Lc 4,4. (2) Lc 4,5. (3) Lc 4,9. (4) Lc 4,29. (5) Lc 4,35. (6) Lc 4,38. (7) Lc 4,40. (8) Lc 4,41. (9) Lc 4,42.

Lc 4,4.5. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Lc (331). Lc 4 (16): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,4. (3) Lc 4,6. (4) Lc 4,8. (5) Lc 4,12. (6) Lc 4,13. (7) Lc 4,14. (8) Lc 4,25. (9) Lc 4,27. (10) Lc 4,32. (11) Lc 4,34. (12) Lc 4,35. (13) Lc 4,36. (14) Lc 4,40. (15) Lc 4,41. (16) Lc 4,43.

Lc 4,4.6. nom. mann. enk. Ièsous (Jezus). Taalgebruik in het NT: Ièsous (Jezus). Taalgebruik in Lc: Ièsous (Jezus).
Lc (55). Lc 4 (6): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,4. (3) Lc 4,8. (4) Lc 4,12. (5) Lc 4,14. (6) Lc 4,35. Een vorm van Ièsous (Jezus) in Lc in 87 verzen, in Lc 4 (7): 6 + 1: Lc 4,34. In deze pericope komt Jezus als onderwerp viermaal voor.

Lc 4,4.7. pass. ind. perf. 3de pers. enk. gegraptai van het werkw. grafô (schrijven).Taalgebruik in het NT: grafô (schrijven). Taalgebruik in Lc: grafô (schrijven). Taalgebruik in Hnd: grafô (schrijven). Hebr. kâthabh (schrijven). Hebr. sâphar (tellen). Taalgebruik in Tenach: sâphar (schrijven). cijfer. sofer (schrijver). sephèr (geschrift, boek). Om een tekst te lezen spreekt men soms over een tekst ontcijferen. Lat. scribere. Fr. écrire. Hnd (5). In negen verzen in Lc: (1) Lc 2,23. (2) Lc 3,4. (3) Lc 4,4. (4) Lc 4,8. (5) Lc 4,10. (6) Lc 7,27. (7) Lc 10,26. (8) Lc 19,46. (9) Lc 24,46. Een vorm van grafô (schrijven) in Lc in 20 verzen: (1) Lc 1,3. (2) Lc 1,63. (3) Lc 2,23. (4) Lc 3,4. (5) Lc 4,4. (6) Lc 4,8. (7) Lc 4,10. (8) Lc 4,17. (9) Lc 7,27. (10) Lc 10,26. (11) Lc 16,6. (12) Lc 16,7. (13) Lc 18,31. (14) Lc 19,46. (15) Lc 20,17. (16) Lc 20,28. (17) Lc 21,22. (18) Lc 22,37. (19) Lc 24,44. (20) Lc 24,46. In Lc: 6 vormen van grafô (schrijven) in 13 / 24 hoofdstukken en in 20 verzen. In Hnd: 8 vormen van grafô (schrijven) in 8 hoofdstukken in 11 verzen.

Lc 4,4.8. hoti (dat, omdat). Taalgebruik in NT: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Lc: hoti (dat, omdat). Lc (160). Lc 4 (11): (1) Lc 4,4. (2) Lc 4,6. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,11. (5) Lc 4,12. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,32. (9) Lc 4,36. (10) Lc 4,41. (11) Lc 4,43.

Lc 4,4.9. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou). Taalgebruik in het NT: ou - ouk - ouch (niet). Taalgebruik in Lc: ou - ouk - ouch (niet). Lc (84 + 92 + 7 = 183). Lc 4 (4 + 4 = 8). ou of hou (4): (1) Lc 4,16. (2) Lc 4,17. (3) Lc 4,18. (4) Lc 4,29. ouk (4): (1) Lc 4,2. (2) Lc 4,4. (3) Lc 4,12. (4) Lc 4,41.

Lc 4,4.10. epi (op, bij). Afkortingen: ep' en ef'. Taalgebruik in het NT: epi (op, bij). Taalgebruik in Lc: epi (op, bij). Ned. op.
Lc (104 + 25 + 20 = 149). Lc 4 (8 + 3 + 1 = 12). epi (8): (1) Lc 4,9. (2) Lc 4,11. (3) Lc 4,22. (4) Lc 4,25. (5) Lc 4,27. (6) Lc 4,32. (7) Lc 4,36. (8) Lc 4,43. ep' (3): (1) Lc 4,4. (2) Lc 4,18. (3) Lc 4,25. ef" (1) Lc 4,29.

Lc 4,4.11. dat. mann. enk. αρτῳ = artôi van het zelfst. naamw. αρτος = artos (brood). Taalgebruik in het NT: artos (brood). Taalgebruik in de Septuaginta: artos (brood). Taalgebruik in Lc: artos (brood). Taalgebruik in Hnd: artos (brood). Tenakh (9): (1) Nu 21,5. (2) Dt 8,3. (3) Re 19,8. (4) 1 K 18,4. (5) Neh 13,2. (6) Sir 14,10. (7) Sir 31,24. (8) Mt 4,4. (9) Lc 4,4. Een vorm van αρτος = artos (brood) in de LXX (307), in het NT (97),in Lc (16): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,4. (3) Lc 6,4. (4) Lc 7,33. (5) Lc 9,3. (6) Lc 9,13. (7) Lc 9,16. (8) Lc 11,3. (9) Lc 11,5. (10) Lc 11,11. (11) Lc 14,1. (12) Lc 14,15. (13) Lc 15,17. (14) Lc 22,19. (15) Lc 24,30. (16) Lc 24,35. In Lc: 7 vormen van αρτος = artos (brood) in 16 verzen in 9 / 24 hoofdstukken. 10 X een vorm in het enk., 5X een vorm in het mv. In Hnd: 2 vormen van αρτος = artos (brood) in 5 verzen in 3 / 28 hoofdstukken. In de LXX kan αρτος = artos de vertaling van 5 verschillende Hebreeuwse woorden van Tenakh zijn.

artos (brood) bijbel  OT NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br. Apk syn. ev.
Totaal 414 307 97 21 21 15 24 5 11   57 81

      1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
  artos    Lc 4 Lc 6 Lc 7 Lc 9 Lc 11 Lc 14 Lc 15 Lc 22 Lc 24
1.  nom. mann. enk. artos  (1) Lc 4,3                
2.  gen. mann. enk. artou                  (1) Lc 24,35.
3.  dat. mann. enk. artô(i)   (1) Lc 4,4.                  
4.  acc. mann. enk. arton 7     (1) Lc 7,33 (2) Lc 9,3.   (3) Lc 11,3.   (4) Lc 14,1. (5) Lc 14,15.     (6) Lc 22,19.   (7) Lc 24,30.  
5.  nom. + voc. mann. mv. artoi 1       (1) Lc 9,13.          
6.  gen. mann. mv. artôn 1             (1) Lc 15,17.    
7.  acc. mann. mv. artous 3   (1) Lc 6,4.     (2) Lc 9,16.   (3) Lc 11,5.          
    15  1 1 3 2 2 1 1 2

- Hebreeuws. לֶחֶמ = lèchèm (brood). qatl-vorm (לַחמ) ; de 2de medeklinker, een gutturaal, ח = chet heeft normalerwijze een patach ַ (Joüon 88Cc). Het is moeilijk om zeggen waarom de 2 woorden לֶחֶמ = lèchèm (brood) en רֶחֶמ = rèchèm (schoot, moederschoot) een segol ֶ hebben (Joüon 96Ai). Taalgebruik in Tenakh: lèchèm (brood). Getalwaarde: lamed = 12 of 30, chet = 8, mem = 13 of 40. Totaal: 33 (3 X 11) of 78 ( 2 X 39 OF 6 X 13). Structuur: 3 - 8 - 4. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (227). Pentateuch (51). Eerdere Profeten (81). Latere Profeten (21). 12 Kleine Profeten (5). Geschriften (69). In Tenakh komt een vorm van לֶחֶמ = lèchèm in 277 verzen voor.
- Lat. panis. Fr. pain. N. brood. D. Brot. E. bread. Aramees: לַחְמָא = lachëmâ´(brood) ; לְחֵים = lëche(j)m ; לְחֵם = lëchem. Arabisch: خُبز = chubz (brood). Taalgebruik in de Qoran: chubz (brood). In het Arabisch heeft lachm een andere betekenis. Zie لَحْم = lachm (vlees). Taalgebruik in de Qoran: lachm (vlees).

Lc 4,4.12. dat.  mann. + onz. enk. monô(i) van het bijvoegl. naamw. monos (alleen, afzonderlijk). Taalgebruik in het NT: monos (alleen, afzonderlijk). Taalgebruik in Lc: monos (alleen, afzonderlijk). Lc (2): (1) Lc 4,4. (2) Lc 4,8. Een vorm van monos (alleen, afzonderlijk) in Lc in 9 verzen: (1) Lc 4,4. (2) Lc 4,8. (3) Lc 5,21. (4) Lc 6,4. (5) Lc 9,18. (6) Lc 9,36. (7) Lc 10,40. (8) Lc 24,12. (9) Lc 24,18.

Lc 4,4.13. act. ind. fut. 3de pers. enk. ζησεται = zèsetai (hij zal leven) van het werkw. ζαω = zaô (leven, bestaan). Taalgebruik in het NT: zaô (leven, bestaan). Taalgebruik in Lc: zaô (leven, bestaan). Lc (1) Lc 4,4. Een vorm van ζαω = zaô (leven, bestaan) in Lc (9): (1) Lc 2,36. (2) Lc 4,4. (3) Lc 10,28. (4) Lc 15,13. (5) Lc 15,24. (6) Lc 15,32. (7) Lc 20,38. (8) Lc 24,5. (9) Lc 24,23.

Lc 4,4.14. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (331). Lc 4 (16): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,4. (3) Lc 4,6. (4) Lc 4,8. (5) Lc 4,12. (6) Lc 4,13. (7) Lc 4,14. (8) Lc 4,25. (9) Lc 4,27. (10) Lc 4,32. (11) Lc 4,34. (12) Lc 4,35. (13) Lc 4,36. (14) Lc 4,40. (15) Lc 4,41. (16) Lc 4,43.

Lc 4,4.15. nom. mann. enk. ανθρωπος = anthrôpos (mens). Taalgebruik in het NT: anthrôpos (mens). Taalgebruik in de LXX: anthrôpos (mens). Taalgebruik in Lc: anthrôpos (mens). Bijbel (512). OT (394). NT (118). Lc (24): (1) Lc 2,25. (2) Lc 4,4. (3) Lc 4,33. (4) Lc 6,6. (5) Lc 6,45. (6) Lc 7,8. (7) Lc 7,34. (8) Lc 9,25. (9) Lc 10,30. (10) Lc 13,19. (11) Lc 14,2. (12) Lc 14,16. (13) Lc 14,30. (14) Lc 15,4. (15) Lc 15,11. (16) Lc 16,1. (17) Lc 16,19. (18) Lc 19,12. (19) Lc 19,21. (20) Lc 19,22. (21) Lc 20,9. (22) Lc 22,10. (23) Lc 23,6. (24) Lc 23,47. Een vorm van ανθρωπος = anthrôpos (mens) in de LXX (1430), in het NT (548), in Lc (83), in Lc 4 (2): (1) Lc 4,4. (2) Lc 4,33. in Lc 15 (2): (1) Lc 15,4. (2) Lc 15,11. in Lc 23 (4): (1) Lc 23,4. (2) Lc 23,6. (3) Lc 23,14. (4) Lc 23,47.

  anthrôpos (mens) bijbel  OT NT  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Br. Apk syn. ev.
1 nom. mann. enk. anthrôpos 512 394 118 21 14 24 21  10  27  59  80 

- niet van brood alleen:

Lc 4,5 - Lc 4,5: 20. Jezus door de Satan op de proef gesteld - Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 4 -- taalgebruik -- Lc 4,1 - Lc 4,2 - Lc 4,3 - Lc 4,4 - Lc 4,5 - Lc 4,6 - Lc 4,7 - Lc 4,8 - Lc 4,9 - Lc 4,10 - Lc 4,11 - Lc 4,12 - Lc 4,13 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 1ste (eerste) zondag in de veertigdagtijd C  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:5 kai anagagôn auton edeixen autôi pasas tas basileias tès oikoumenès en stigmèi chronou 5 et duxit illum diabolus et ostendit illi omnia regna orbis terrae in momento temporis  En hij leidde hem opwaarts (en) toonde hem alle rijken van de bewoonde aarde in één oogwenk.   5 Daarop voerde de duivel Hem omhoog en toonde Hem in een oogwenk alle koninkrijken der wereld,  [5] Daarop nam de duivel Hem mee omhoog en liet Hem in een flits alle koninkrijken van de wereld zien  [5] Toen bracht de duivel hem naar een hooggelegen plaats en liet hem in een en hetzelfde ogenblik alle koninkrijken van de wereld zien.  5 Hij leidt hem omhoog en toont hem alle koninkrijken van de bewoonde wereld, in een punt des tijds 5. L'emmenant plus haut, le diable lui montra en un instant tous les royaumes de l'univers 

Statenvertaling. 5 En als Hem de duivel geleid had op een hogen berg, toonde hij Hem al de koninkrijken der wereld, in een ogenblik tijds.
King James Bible. And the devil, taking him up into an high mountain, shewed unto him all the kingdoms of the world in a moment of time.
Luther-Bibel. Und der Teufel führte ihn hoch hinauf und zeigte ihm alle Reiche der Welt in einem Augenblick

Tekstuitleg van Lc 4,5. Lc 4,5 telt 3 + 2 + 5 + 3 = 13 woorden. Lc 4,5 telt 7 + 5 + 12 + 5 = 29 lettergrepen. Het middelste woord 6 - 1 - 6 is pasas, het middelste lettergreep 14 - 1 - 14 is paSAS. Deze beproeving van de duivel is geïnspireerd op Da 7,14 en Ps 2,8.

Lc 4,5.1. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr: waw (verbindingshaak). L: et. Fr: et. N: en. E: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 4 (+ 35 / 44. - 9 / 44: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,30. (9) Lc 4,40.

Lc 4,5.2. act. part. aor. nom. mann. enk. anagagôn (omhooggevoerd) van het werkw. anagô (omhoogvoeren). Taalgebruik in het NT: anagô (omhoogvoeren). Taalgebruik in Lc: anagô (omhoogvoeren). Lc (1) Lc 4,5. Een vorm van anagô (omhoogvoeren) in Lc in 3 verzen: (1) Lc 2,22. (2) Lc 4,5. (3) Lc 8,22.

Lc 4,5.3. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (184). Lc 4 (9): (1) Lc 4,4. (2) Lc 4,5. (3) Lc 4,9. (4) Lc 4,29. (5) Lc 4,35. (6) Lc 4,38. (7) Lc 4,40. (8) Lc 4,41. (9) Lc 4,42.

Lc 4,5.4. act. ind. aor. 3de pers. enk. edeixen (hij toonde) van het werkw. deiknumi (tonen, aanwijzen). Taalgebruik in het NT: deiknumi (tonen, aanwijzen). Taalgebruik in Lc: deiknumi (tonen, aanwijzen). Lc (2): (1) Lc 4,5. (2) Lc 24,40. Een vorm van deiknumi (tonen, aanwijzen) in Lc in 5 verzen: (1) Lc 4,5. (2) Lc 5,14. (3) Lc 20,24. (4) Lc 22,12. (5) Lc 24,40.

Lc 4,5.5. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (144). Lc 4 (11): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,5. (3) Lc 4,6. (4) Lc 4,8. (5) Lc 4,9. (6) Lc 4,12. (7) Lc 4,16. (8) Lc 4,17. (9) Lc 4,20. (10) Lc 4,22. (11) Lc 4,35.

Lc 4,5.6. acc. vr. mv. pasas van het bijvoegl. naamw. pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in het NT: pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in Lc: pas (ieder, elk, alles). Hebr. kol. Lat. omnis. Fr. tout. Ned. elk, ieder. Lc (1) Lc 4,5. Een vorm van pas (ieder, elk, alles) in Lc 4 in 11 verzen: (1) Lc 4,5. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,13. (4) Lc 4,15. (5) Lc 4,20. (6) Lc 4,22. (7) Lc 4,25. (8) Lc 4,28. (9) Lc 4,36. (10) Lc 4,37. (11) Lc 4,40.

Lc 4,5.7. bep. lidw. acc. vr. mv. tas (de). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Lc (42). Lc 4 (3): (1) Lc 4,5. (2) Lc 4,40. (3) Lc 4,44.

Lc 4,5.8. gen. vr. enk. + acc. vr. mv. βασιλειας = basileias (van het koninkrijk) van het zelfstandig naamw. βασιλεια = basileia (koninkrijk). Taalgebruik in het NT: basileia (koninkrijk). Taalgebruik in de LXX: basileia (koninkrijk). Taalgebruik in Lc: basileia (koninkrijk). Lc (5): (1) Lc 1,33. (2) Lc 4,5. (3) Lc 8,10. (4) Lc 9,11. (5) Lc 18,29. Een vorm van βασιλεια = basileia (koninkrijk) in de LXX (447), in het NT (162), in Lc (44), in Lc 4: (1) Lc 4,5. (2) Lc 4,43.

basileia bijbel  OT  NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br. Apk  syn. ev. P. A. b.
gen. enk. + acc. mv. basileias 156 131 25 10 3 5   3 4   18  18  3 1

      1. 2.                                        
  basileia (koninkrijk) Lc  Lc 1 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
1 nom. + dat vr. enk. basileia(i) 23                                            
2 gen. enk. + acc. vr. mv. basileias 5 (1) Lc 1,33 (2) Lc 4,5.         (3) Lc 8,10.   (4) Lc 9,11.                   (5) Lc 18,29            
3 acc. vr. enk. basileian 17   (1) Lc 4,43.         (2) Lc 8,1.   (4) Lc 9,27. (5) Lc 9,60.       (6) Lc 12,31. (7) Lc 12,32.   (8) Lc 13,20.           (9) Lc 18,17. (10) Lc 18,24. (11) Lc 18,25.   (12) Lc 19,12. (13) Lc 19,15.     (14) Lc 21,10.   (15) Lc 22,29.   (16) Lc 23,42. (17) Lc 23,51  
  Totaal   45                                             

Lc 4,5.9. bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) van het bepaald lidwoord ho, hè, to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (109). Lc 4 (9): (1) Lc 4,5. (2) Lc 4,14. (3) Lc 4,22. (4) Lc 4,26. (5) Lc 4,29. (6) Lc 4,31. (7) Lc 4,37. (8) Lc 4,38. (9) Lc 4,44.

Lc 4,5.10. gen. vr. enk. oikoumenès van het zelfst. naamw. oikoumenè (bewoonde aarde, wereld). Taalgebruik in het NT: oikoumenè (bewoonde aarde, wereld). Taalgebruik in Lc: oikoumenè (bewoonde aarde, wereld).
Lc (1) Lc 4,5. Een vorm van oikoumenè (bewoonde aarde, wereld) in Lc in 3 verzen: (1) Lc 2,1. (2) Lc 4,5. (3) Lc 21,26.

Lc 4,5.11. en (in, met). Taalgebruik in het NT: en (in). Taalgebruik in Lc: en (in). Hebr. bë. Fr. en / dans. Ned. in.
Lc (288). Lc 4 (18): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,2. (3) Lc 4,5. (4) Lc 4,14. (5) Lc 4,15. (6) Lc 4,16. (7) Lc 4,18. (8) Lc 4,20. (9) Lc 4,21. (10) Lc 4,23. (11) Lc 4,24. (12) Lc 4,25. (13) Lc 4,27. (14) Lc 4,28. (15) Lc 4,31. (16) Lc 4,32. (17) Lc 4,33. (18) Lc 4,36.

Lc 4,5.12. nom. + dat. vr. enk. stigmè(i) stigmè (punt, ogenblik). Taalgebruik in het NT: stigmè (punt, ogenblik). Taalgebruik in Lc: stigmè (punt, ogenblik).
Lc (1) Lc 4,5. Dit is de enigste vorm en het enige vers in het NT.

Lc 4,5.13. gen. mann. enk. chronou van het zelfst. naamw. chronos (tijd). Taalgebruik in het NT: chronos (tijd). Taalgebruik in Lc: chronos (tijd).
Lc (1). Een vorm van chronos (tijd) in Lc in 7 verzen: (1) Lc 1,57. (2) Lc 4,5. (3) Lc 8,27. (4) Lc 8,29. (5) Lc 18,4. (6) Lc 20,9. (7) Lc 23,8.

Lc 4,6 - Lc 4,6: 20. Jezus door de Satan op de proef gesteld - Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 4 -- taalgebruik -- Lc 4,1 - Lc 4,2 - Lc 4,3 - Lc 4,4 - Lc 4,5 - Lc 4,6 - Lc 4,7 - Lc 4,8 - Lc 4,9 - Lc 4,10 - Lc 4,11 - Lc 4,12 - Lc 4,13 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 1ste (eerste) zondag in de veertigdagtijd C  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:6 kai eipen autôi ho diabolos soi dôsô tèn exousian tautèn hapasan kai tèn doxan autôn hoti emoi paradedotai kai hô ean thelô didômi autèn   6 et ait ei tibi dabo potestatem hanc universam et gloriam illorum quia mihi tradita sunt et cui volo do illa  En de duivel zei hem: "Jou zal ik geven deze hele macht en hun heerlijkheid, want mij werd ze overgeleverd en aan wie ik wil geef ik ze.   6 en de duivel sprak tot hem: Hcel dat machtsgebied met zijn heerlijkheid zal ik U geven, want het is mij in handen gesteld en ik geef het aan wie ik wil.  [6] en zei: ‘Heel die macht en al hun pracht zal ik U geven, want zij zijn mij in handen gegeven en ik geef ze aan wie ik wil.  [6] De duivel zei tegen hem: ‘Ik geef u de macht over dat alles en ook de roem die ermee gepaard gaat, want ik kan daarover beschikken en ik geef het aan wie ik wil;   6 De duivel zegt tot hem: jou zal ik geven heel deze macht en al hun glorie, omdat ze aan mij is overgegeven en ik haar kan geven aan wie ik wil; 6. et lui dit: « Je te donnerai tout ce pouvoir et la gloire de ces royaumes, car elle m'a été livrée, et je la donne à qui je veux 

Statenvertaling. 6 En de duivel zeide tot Hem: Ik zal U al deze macht, en de heerlijkheid derzelver koninkrijken geven; want zij is mij overgegeven, en ik geef ze, wien ik ook wil;
King James Bible. [6] And the devil said unto him, All this power will I give thee, and the glory of them: for that is delivered unto me; and to whomsoever I will I give it.
Luther-Bibel. 6 und sprach zu ihm: Alle diese Macht will ich dir geben und ihre Herrlichkeit; denn sie ist mir übergeben und ich gebe sie, wem ich will.

Tekstuitleg van Lc 4,6. Lc 4,6 telt 5 + 10 (2 + 4 + 4) + 3 + 6 = 24 woorden en 109 lettergrepen. De getalwaarde van Lc 4,6 is 13353 (3 X 4451).. Lc 4,6 telt 10 + 19 (3 + 10 + 6) + 9 + 11 = 49. De duivel: 19 woorden, 39 lettergrepen. Middelste woord: 9 - 1 - 9 ; 9ste woord: doxan (heerlijkheid), 10de woord: autôn (van hen). Middelste lettergreep: 19 - 1 - 19.

Lc 4,6.1. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr: waw (verbindingshaak). L: et. Fr: et. N: en. E: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 4 (+ 35 / 44. - 9 / 44: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,30. (9) Lc 4,40.

Lc 4,6.2. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in Lc: legô (zeggen). legô komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon.
Lc (223). Lc 4 (8): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,6. (3) Lc 4,8. (4) Lc 4,9. (5) Lc 4,12. (6) Lc 4,23. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,43. Een vorm van eipon (ik zei) in Lc 4 in 8 verzen (9 X) ; Lc 4,3 heeft 2 vormen. Een vorm van legô (zeggen) in Lc 4 in 7 verzen: (1) Lc 4,21. (2) Lc 4,22. (3) Lc 4,24. (4) Lc 4,25. (5) Lc 4,35. (6) Lc 4,36. (7) Lc 4,41.

Lc 4,6.3. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (144). Lc 4 (11): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,5. (3) Lc 4,6. (4) Lc 4,8. (5) Lc 4,9. (6) Lc 4,12. (7) Lc 4,16. (8) Lc 4,17. (9) Lc 4,20. (10) Lc 4,22. (11) Lc 4,35.

Lc 4,6.4. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (331). Lc 4 (16): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,4. (3) Lc 4,6. (4) Lc 4,8. (5) Lc 4,12. (6) Lc 4,13. (7) Lc 4,14. (8) Lc 4,25. (9) Lc 4,27. (10) Lc 4,32. (11) Lc 4,34. (12) Lc 4,35. (13) Lc 4,36. (14) Lc 4,40. (15) Lc 4,41. (16) Lc 4,43.

Lc 4,6.5. nom. mann. enk. diabolos van het zelfst. naamw. diabolos (duivel, tegenwerper, tegenstander). Taalgebruik in het NT: diabolos (duivel, tegenwerper, tegenstander). Taalgebruik in Lc: diabolos (duivel, tegenwerper, tegenstander). Lc (4): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,6. (3) Lc 4,13. (4) Lc 8,12. Een vorm van diabolos (duivel, tegenwerper, tegenstander) in Lc in 5 verzen: (1) Lc 4,2. (2) Lc 4,3. (3) Lc 4,6. (4) Lc 4,13. (5) Lc 8,12.

Lc 4,6.1. - 5. (kai) eipen (de) autô(i) ho diabolos = (en) de duivel zei (echter) hem: Lc (2): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,6.

Lc 4,6.6. pers. voornaamw. 2de pers. dat. enk. soi (aan u). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Lc: persoonlijk voornaamwoord. Lc (44). Lc 4 (2): (1) Lc 4,6. (2) Lc 4,34.

Lc 4,6.7. act. ind. fut. 1ste pers. enk. δωσω = dôsô ( ik zal geven) van het werkw. διδωμι = didômi (geven). Taalgebruik in de Septuaginta: didômi (geven). Taalgebruik in het NT: didômi (geven). Bijbel (209). OT (188). NT (21): (1) Mt 4,9. (2) Mt 16,19. (3) Mt 20,4. (4) Mc 6,22. (5) Mc 6,23. (6) Lc 4,6. (7) Lc 21,15. (8) Joh 4,14. (9) Joh 6,51. (10) Joh 13,26 . (11) Hnd 2,19. (12) Hnd 13,34. (13) Apk 2,7. (14) Apk 2,10. (15) Apk 2,17. (16) Apk 2,23. (17) Apk 2,26. (18) Apk 2,28. (19) Apk 3,21. (20) Apk 11,3. (21) Apk 21,6. Een vorm van didômi (geven) in de LXX (2131), in het NT (416), in Lc in 54 verzen, in Lc 4 (1) Lc 4,6 (2 vormen).

  didômi (geven)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  act. ind. fut. 1ste pers. enk. dôsô   209 188 21 3 2 2 3 2 0 9 7 10 0 0

- Hebreeuws. NBG + UBS: act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֶתֵּן = ´èththen (ik geef). ´-n-th. Tenakh (81). Pentateuch (21). Eerdere Profeten (13). Latere Profeten (32). 12 Kleine Profeten (5). Geschriften (10). Zie het werkw. נָתן = nâthan (geven). Taalgebruik in Tenakh: nâthan (geven). Getalwaarde: nun = 14 of 50, thaw = 22 of 400 ; totaal: 50 of 500. Structuur: 5 - 4 - 5. De som van de elementen is telkens 5.
- Latijn. act. ind. fut. 1ste pers. enk. dabo (ik zal geven) van het werkw. dare / donare - donum: geven - gave, gift. Bijbel (197). OT (174). NT (23). Zie Grieks. Niet: (10) Joh 13,26 . Wel: (1) Joh 4,13. (2) 2 Pe 1,15. (3) Apk 3,9.
- Fr. donner - don: geven - gave. D. geben. E. to give.
- Aramees: act. peal perf. 1ste pers. enk. יְהַבִית = jëhabîth (ik zal geven) van het werkw. יְהַב = jëhabh (geven). Pentateuch (28).

Lc 4,6.8. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (149). Lc 4 (7): (1) Lc 4,6. (2) Lc 4,14. (3) Lc 4,16. (4) Lc 4,23. (5) Lc 4,25. (6) Lc 4,38. (7) Lc 4,43.

Lc 4,6.9. acc. vr. enk. exousian van het zelfst. naamw. exousia (gezag, macht). Taalgebruik in het NT: exousia (gezag, macht). Taalgebruik in Lc: exousia (gezag, macht). Lc (8): (1) Lc 4,6. (2) Lc 5,24. (3) Lc 7,8. (4) Lc 9,1. (5) Lc 10,19. (6) Lc 12,5. (7) Lc 19,17. (8) Lc 20,2. Een vorm van exousia (gezag, macht) in Lc in 15 verzen: (1) Lc 4,6. (2) Lc 4,32. (3) Lc 4,36. (4) Lc 5,24. (5) Lc 7,8. (6) Lc 9,1. (7) Lc 10,19. (8) Lc 12,5. (9) Lc 12,11. (10) Lc 19,17. (11) Lc 20,2. (12) Lc 20,8. (13) Lc 20,20. (14) Lc 22,53. (15) Lc 23,7.

Lc 4,6.10. acc. vr. enk. ταυτην = tautèn van het aanwiijz. voornaamw. οὑτος = houtos (deze). Taalgebruik in het NT: houtos (deze). Taalgebruik in de Septuaginta: houtos (deze).Taalgebruik in Lc: houtos (deze). Taalgebruik in Hnd: houtos (deze). Lc (14): (1) Lc 4,6. (2) Lc 4,23. (3) Lc 7,44. (4) Lc 12,41. (5) Lc 13,6. (6) Lc 13,16. (7) Lc 15,3. (8) Lc 18,5. (9) Lc 18,9. (10) Lc 20,2. (11) Lc 20,9. (12) Lc 20,19. (13) Lc 23,48. (14) Lc 24,21.

Lc 4,6.11. acc. vr. enk. hapasan van het bijvoegl. naamw. hapas (ieder, allen, alles). Taalgebruik in het NT: hapas (ieder, allen, alles). Taalgebruik in Lc: hapas (ieder, allen, alles). Lc (1) Lc 4,6. Een vorm van hapas (ieder, allen, alles) in Lc in 16 verzen: (1) Lc 3,21. (2) Lc 4,6. (3) Lc 4,40. (4) Lc 5,26. (5) Lc 7,16. (6) Lc 8,37. (7) Lc 9,15. (8) Lc 15,13. (9) Lc 17,27. (10) Lc 17,29. (11) Lc 19,37. (12) Lc 19,48. (13) Lc 20,6. (14) Lc 21,4. (15) Lc 21,15. (16) Lc 23,1.

Lc 4,6.12. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr: waw (verbindingshaak). L: et. Fr: et. N: en. E: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 4 (+ 35 / 44. - 9 / 44: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,30. (9) Lc 4,40.

Lc 4,6.13. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (149). Lc 4 (7): (1) Lc 4,6. (2) Lc 4,14. (3) Lc 4,16. (4) Lc 4,23. (5) Lc 4,25. (6) Lc 4,38. (7) Lc 4,43.

Lc 4,6.14. acc. vr. enk. doxan van het zelfst. naamw. doxa (heerlijkheid). Taalgebruik in het NT: doxa (heerlijkheid). Taalgebruik in Lc: doxa (heerlijkheid). Hebr. khabhôd (heerlijkheid). In Hebreeuws betekent het zwaarte (b.v. van zijn mantel). In het Grieks getransponeerd naar iets lichts, heerlijks: doxa. Lat. gloria. Fr. gloire. Ned. heerlijkheid. Lc (5): (1) Lc 2,32. (2) Lc 4,6. (3) Lc 9,32. (4) Lc 17,18. (5) Lc 24,26. Een vorm van doxa (heerlijkheid) in Lc in 13 verzen: (1) Lc 2,9. (2) Lc 2,14. (3) Lc 2,32. (4) Lc 4,6. (5) Lc 9,26. (6) Lc 9,31. (7) Lc 9,32. (8) Lc 12,27. (9) Lc 14,10. (10) Lc 17,18. (11) Lc 19,38. (12) Lc 21,27. (13) Lc 24,26. In Lc: 4 vormen in 9 hoofdstukken en in 13 verzen.

Lc 4,6.15. gen. mv.autôn van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (94). Lc 4 (9): (1) Lc 4,2. (2) Lc 4,6. (3) Lc 4,15. (4) Lc 4,26. (5) Lc 4,27. (6) Lc 4,29. (7) Lc 4,30. (8) Lc 4,40. (9) Lc 4,42.

Lc 4,6.16. hoti (dat, omdat). Taalgebruik in NT: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Lc: hoti (dat, omdat).
Lc (160). Lc 4 (11): (1) Lc 4,4. (2) Lc 4,6. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,11. (5) Lc 4,12. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,32. (9) Lc 4,36. (10) Lc 4,41. (11) Lc 4,43.

Lc 4,6.17. persoonl. voornaamw. 1ste pers. dat. enk. εμοι = emoi van het persoonl. voornaamw. εγω = egô (ik - mij). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Lc: persoonlijk voornaamwoord. Lc (6): (1) Lc 4,6. (2) Lc 7,23. (3) Lc 8,28. (4) Lc 12,8. (5) Lc 15,29. (6) Lc 22,37.

Lc 4,6.18. pass. ind. perf. 3de pers. enk. paradedotai (hij werd overgeleverd) van het werkw. paradidômi (overleveren)  . Taalgebruik in het NT: paradidômi (overleveren). Taalgebruik in Mc: paradidômi (overleveren). Lat. tradere (trans - dare). Fr. trahir. Ned. overleveren, overgeven. Hebr. mâsar. Bij (Gr. para) langs, naast wordt verondersteld dat er nog iets / iemand anders is. Om die tweeheid beter uit te drukken kan men ook spreken over: tegenover, aan de andere zijde. Zo kan para-didômi betekenen: geven aan de tegenovergestelde, de andere, de tegenstander en in negatieve zin kan het over-leveren betekenen. Lc (1) Lc 4,6. Deze vorm in de bijbel slechts in Lc 4,6. Een vorm van paradidômi (overleveren) in Lc in 17 verzen: (1) Lc 1,2. (2) Lc 4,6. (3) Lc 9,44. (4) Lc 10,22. (5) Lc 12,58. (6) Lc 18,32. (7) Lc 20,20. (8) Lc 21,12. (9) Lc 21,16. (10) Lc 22,4. (11) Lc 22,6. (12) Lc 22,21. (13) Lc 22,22. (14) Lc 22,48. (15) Lc 23,25. (16) Lc 24,7. (17) Lc 24,20.

Lc 4,6.19. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr: waw (verbindingshaak). L: et. Fr: et. N: en. E: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 4 (+ 35 / 44. - 9 / 44: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,30. (9) Lc 4,40.

Lc 4,6.20. dat. mann. + onz. enk. hô(i) van het betrekk. voornaamw. hos (die). Taalgebruik in het NT: betrekkelijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc: betrekkelijk voornaamwoord . Lc (14): (1) Lc 1,27. (2) Lc 2,25. (3) Lc 4,6. (4) Lc 5,34. (5) Lc 6,38. (6) Lc 7,4. (7) Lc 7,43. (8) Lc 7,47. (9) Lc 8,41. (10) Lc 9,41. (11) Lc 10,22. (12) Lc 12,48. (13) Lc 19,13. (14) Lc 24,25.

Lc 4,6.21. εαν = ean (indien). Taalgebruik in het NT: ean (indien). Taalgebruik in de LXX: ean (indien). Taalgebruik in Lc: ean (indien). Lc (25): (1) Lc 4,6. (2) Lc 4,7. (3) Lc 5,12. (4) Lc 6,33. (5) Lc 6,34. (6) Lc 9,24. (7) Lc 9,48. (8) Lc 10,6. (9) Lc 10,22. (10) Lc 12,38. (11) Lc 12,45. (12) Lc 14,34. (13) Lc 15,8. (14) Lc 16,30. (15) Lc 16,31. (16) Lc 17,3. (17) Lc 17,4. (18) Lc 17,33. (19) Lc 19,31. (20) Lc 19,40. (21) Lc 20,5. (22) Lc 20,6. (23) Lc 20,28. (24) Lc 22,67. (25) Lc 22,68. Heel wat variante lezingen in verzen.

  ean (indien)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
    1411  1103  308  56  32  27  54  10  120  115  169     

Lc 4,6.22. act. ind. praes. 1ste pers. enk.  thelô (ik wil) van het werkw. thelô (willen). Taalgebruik in het NT: thelô (willen). Taalgebruik in Lc: thelô (willen). Lat. velle. Fr. vouloir. Ned. willen. Lc (3): (1) Lc 4,6. (2) Lc 5,13. (3) Lc 12,49. Een vorm van thelô (willen) in Lc in 27 verzen, in Lc 4 in 1 vers: Lc 4,6

Lc 4,6.23. act. ind. praes. 1ste pers. enk. didômi (ik geef) van het werkw. didômi (geven). Taalgebruik in het NT: didômi (geven). Taalgebruik in Mc: didômi (geven). Hebr. nâthan (tha). Lat. dare / donare - donum: geven - gave, gift. Fr. donner - don: geven - gave. Lc (2): (1) Lc 4,6. (2) Lc 21,15. Een vorm van didômi (geven) in Lc in 54 verzen, in Lc 4 (1) Lc 4,6 (2 vormen).

Lc 4,6.24. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. vr. enk. autèn (haar) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos.
Lc (25): (1) Lc 1,28. (2) Lc 1,57. (3) Lc 1,61. (4) Lc 2,6. (5) Lc 4,6. (6) Lc 4,39. (7) Lc 6,48. (8) Lc 7,13. (9) Lc 8,52. (10) Lc 9,24. (11) Lc 11,32. (12) Lc 13,7. (13) Lc 13,8. (14) Lc 13,9. (15) Lc 13,12. (16) Lc 13,18. (17) Lc 13,34. (18) Lc 16,16. (19) Lc 17,33. (20) Lc 18,5. (21) Lc 18,17. (22) Lc 19,41. (23) Lc 20,31. (24) Lc 20,33. (25) Lc 21,21.

Lc 4,7 - Lc 4,7: 20. Jezus door de Satan op de proef gesteld - Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 4 -- taalgebruik -- Lc 4,1 - Lc 4,2 - Lc 4,3 - Lc 4,4 - Lc 4,5 - Lc 4,6 - Lc 4,7 - Lc 4,8 - Lc 4,9 - Lc 4,10 - Lc 4,11 - Lc 4,12 - Lc 4,13 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 1ste (eerste) zondag in de veertigdagtijd C  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:7 su oun ean proskunèsès enôpion emou estai sou pasa  7 tu ergo si adoraveris coram me erunt tua omnia  Jij dus, als je vóór mij neerknielt, zal alles van jou zijn.   7 Als Gij dus in aanbidding voor mij neervalt, zal het in zijn geheel van U zijn.   [7] Als U mij aanbidt zal het allemaal van U zijn.’   [7] als u in aanbidding voor mij neervalt, zal dat allemaal van u zijn.’  7 welnu, als jij je buigt voor mijn aanschijn, zal alles van jou zijn! . 7. Toi donc, si tu te prosternes devant moi, elle t'appartiendra tout entière. » 

Statenvertaling. 7 Indien Gij dan mij zult aanbidden, zo zal het alles Uw zijn.
King James Bible. [7] If thou therefore wilt worship me, all shall be thine.
Luther-Bibel. 7 Wenn du mich nun anbetest, so soll sie ganz dein sein.

Tekstuitleg van Lc 4,7. Lc 4,7 telt 2 + 4 + 3 = 9 woorden. Lc 4,7 telt 2 + 12 + 5 = 19. Het vers Lc 4,7 telt 43 lettergrepen. De getalwaarde van Lc 4,7 is 5715 (3² X 5 X 127).

Lc 4,7.1. persoonl. voornaamw. 2de pers. nom. enk. συ = su (jij). Persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Lc: persoonlijk voornaamwoord. Lc (25): (1) Lc 1,42. (2) Lc 1,76. (3) Lc 3,22. (4) Lc 4,7. (5) Lc 4,41. (6) Lc 7,19. (7) Lc 7,20. (8) Lc 9,60. (9) Lc 10,15. (10) Lc 10,37. (11) Lc 15,31. (12) Lc 16,7. (13) Lc 16,25. (14) Lc 17,8. (15) Lc 19,19. (16) Lc 19,42. (17) Lc 22,32. (18) Lc 22,58. (19) Lc 22,67. (20) Lc 22,70. (21) Lc 23,3. (22) Lc 23,37. (23) Lc 23,39. (24) Lc 23,40. (25) Lc 24,18.

  pers. vnw. 2de pers. enk.   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. enk. su  981  820  161  17  25  53  17  36  51  104     

Lc 4,7.2. oun (dus, bijgevolg). Taalgebruik in het NT: oun (dus, bijgevolg). Taalgebruik in Mc: oun (dus, bijgevolg). Taalgebruik in Lc: oun (dus, bijgevolg). Lc (33). Lc 4 (1) Lc 4,7.

Lc 4,7.3. εαν = ean (indien). Taalgebruik in het NT: ean (indien). εαν = ean (indien). Taalgebruik in de LXX: ean (indien). Taalgebruik in Lc: ean (indien). Lc (25): (1) Lc 4,6. (2) Lc 4,7. (3) Lc 5,12. (4) Lc 6,33. (5) Lc 6,34. (6) Lc 9,24. (7) Lc 9,48. (8) Lc 10,6. (9) Lc 10,22. (10) Lc 12,38. (11) Lc 12,45. (12) Lc 14,34. (13) Lc 15,8. (14) Lc 16,30. (15) Lc 16,31. (16) Lc 17,3. (17) Lc 17,4. (18) Lc 17,33. (19) Lc 19,31. (20) Lc 19,40. (21) Lc 20,5. (22) Lc 20,6. (23) Lc 20,28. (24) Lc 22,67. (25) Lc 22,68. Heel wat variante lezingen in verzen.

  ean (indien)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
    1411  1103  308  56  32  27  54  10  120  115  169     

Lc 4,7.4. act. conj. aor. 2de pers. enk. proskunèsè(i)s van het werkw. proskuneô (op de knieën vallen bij, aanbidden). Taalgebruik in het NT: proskuneô (op de knieën vallen bij, aanbidden). Taalgebruik in Lc: proskuneô (op de knieën vallen bij, aanbidden). Lc (1) Lc 4,7. Een vorm van proskuneô (op de knieën vallen bij, aanbidden) in Lc in 3 verzen: (1) Lc 4,7. (2) Lc 4,8. (3) Lc 24,52.

Lc 4,7.5. enôpion (voor het aangezicht van). Taalgebruik in het NT: enôpion (voor het aangezicht van). Taalgebruik in Lc: enôpion (voor het aangezicht van). In Lc in 19 verzen: (1) Lc 1,15. (2) Lc 1,17. (3) Lc 1,19. (4) Lc 1,76. (5) Lc 4,7. (6) Lc 5,18. (7) Lc 5,25. (8) Lc 8,47. (9) Lc 12,6. (10) Lc 12,9. (11) Lc 13,26. (12) Lc 14,10. (13) Lc 15,10. (14) Lc 15,18. (15) Lc 15,21. (16) Lc 16,15. (17) Lc 23,14. (18) Lc 24,11. (19) Lc 24,43.

Lc 4,7.6. gen. mann. enk. 1ste pers. enk. emou van het persoonl. voornaamw. egô (ik - mij). Taalgebruik in NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Lc: persoonlijk voornaamwoord. Lc (17): (1) Lc 4,7. (2) Lc 5,8. (3) Lc 8,46. (4) Lc 9,24. (5) Lc 10,16. (6) Lc 11,7. (7) Lc 11,23. (8) Lc 12,13. (9) Lc 13,27. (10) Lc 15,31. (11) Lc 16,3. (12) Lc 22,21. (13) Lc 22,28. (14) Lc 22,37. (15) Lc 22,42. (16) Lc 23,43. (17) Lc 24,44.

Lc 4,7.7. act. ind. fut. 3de pers. enk. estai (hij zal zijn) van het werkw. eimi (zijn). Taalgebruik in het NT: eimi (zijn). Taalgebruik in Lc: eimi (zijn). Hebr. hâjâh. Lat. esse. Fr. être. Ned. zijn. E. to be. Lc (39). Lc 4 (1) Lc 4,7.

Lc 4,7.8. persoonl. voornaamw. 2de pers. gen. mann. enk. sou van het persoonl. voornaamw. su (jij). Taalgebruik in NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Lc: persoonlijk voornaamwoord. Lc (81). Lc 4 (5): (1) Lc 4,7. (2) Lc 4,8. (3) Lc 4,11. (4) Lc 4,12. (5) Lc 4,23.

Lc 4,7.9. nom. vr. enk. pasa van het bijvoegl. naamw. pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in het NT: pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in Lc: pas (ieder, elk, alles). Hebr. kol. Lat. omnis. Fr. tout. Ned. elk, ieder. Lc (4): (1) Lc 3,5. (2) Lc 3,6. (3) Lc 4,7. (4) Lc 11,17. Een vorm van pas (ieder, elk, alles) in Lc 4 in 11 verzen: (1) Lc 4,5. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,13. (4) Lc 4,15. (5) Lc 4,20. (6) Lc 4,22. (7) Lc 4,25. (8) Lc 4,28. (9) Lc 4,36. (10) Lc 4,37. (11) Lc 4,40.

Lc 4,8 - Lc 4,8: 20. Jezus door de Satan op de proef gesteld - Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 4 -- taalgebruik -- Lc 4,1 - Lc 4,2 - Lc 4,3 - Lc 4,4 - Lc 4,5 - Lc 4,6 - Lc 4,7 - Lc 4,8 - Lc 4,9 - Lc 4,10 - Lc 4,11 - Lc 4,12 - Lc 4,13 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 1ste (eerste) zondag in de veertigdagtijd C  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:8 kai apokritheis ho Ièsous eipen autôi gegraptai kurion ton theon sou proskunèseis kai autôi monôi latreuseis   8 et respondens Iesus dixit illi scriptum est Dominum Deum tuum adorabis et illi soli servies  En Jezus antwoordde (en) zei hem: "Er staat geschreven: Voor de Heer je God zul je neerknielen en hem alleen zul je dienen.   .8 Toen antwoordde Jesus hem: Er staat geschreven: De Heer uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen.  8 Ten antwoord zegt Jezus tot hem: er staat geschreven ‘buigen zul je voor de Heer, je God, en alleen hem dienen!’. [8] Maar Jezus antwoordde: ‘Er staat geschreven: “Aanbid de Heer, uw God, vereer alleen hem.”’  8 Ten antwoord zegt Jezus tot hem: er staat geschreven ‘buigen zul je voor de Heer, je God, en alleen hem dienen!’. 8. Et Jésus lui dit: « Il est écrit: Tu adoreras le Seigneur ton Dieu, et à lui seul tu rendras un culte. » 

Statenvertaling. 8 En Jezus, antwoordende, zeide tot hem: Ga weg van Mij, satan, want er is geschreven: Gij zult den Heere, uw God, aanbidden, en Hem alleen dienen.
King James Bible. [8] And Jesus answered and said unto him, Get thee behind me, Satan: for it is written, Thou shalt worship the Lord thy God, and him only shalt thou serve.
Luther-Bibel. 8 Jesus antwortete ihm und sprach: Es steht geschrieben (5.Mose 6,13): »Du sollst den Herrn, deinen Gott, anbeten und ihm allein dienen.«

Tekstuitleg van Lc 4,8. Lc 4,8 telt 6 + 1 + 5 + 4 = 16 woorden. Lc 4,8 telt 12 + 3 + 11 + 8 = 34 lettergrepen. Jezus: 10 woorden, 22 lettergrepen. Lucas citeert Dt 10,20. De tekst wijkt lichtjes af van de LXX. Het vers Lc 4,8 telt 21 (3 X 7) woorden en 112 (2 X 61) letters. De getalwaarde van Lc 4,8 is 13454 (2 X 7 X 31²).

Lc 4,8.1. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr: waw (verbindingshaak). L: et. Fr: et. N: en. E: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 4 (+ 35 / 44. - 9 / 44: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,30. (9) Lc 4,40.

Lc 4,8.2. part. aor. nom. mann. enk. apokritheis (beantwoord) van het werkw. apokrinomai (antwoorden). Taalgebruik in het NT: apokrinomai (antwoorden). Taalgebruik in Lc: apokrinomai (antwoorden). Lc (33). Lc 4 (2): (1) Lc 4,8. (2) Lc 4,12. Een vorm van apokrinomai (antwoorden) in Lc in 46 verzen, in Lc 4 in 3 verzen: (1) Lc 4,4. (2) Lc 4,8. (3) Lc 4,12.

Lc 4,8.3. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (331). Lc 4 (16): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,4. (3) Lc 4,6. (4) Lc 4,8. (5) Lc 4,12. (6) Lc 4,13. (7) Lc 4,14. (8) Lc 4,25. (9) Lc 4,27. (10) Lc 4,32. (11) Lc 4,34. (12) Lc 4,35. (13) Lc 4,36. (14) Lc 4,40. (15) Lc 4,41. (16) Lc 4,43.

Lc 4,8.4. nom. mann. enk. Ièsous (Jezus). Taalgebruik in het NT: Ièsous (Jezus). Taalgebruik in Lc: Ièsous (Jezus).
Lc (55). Lc 4 (6): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,4. (3) Lc 4,8. (4) Lc 4,12. (5) Lc 4,14. (6) Lc 4,35. Een vorm van Ièsous (Jezus) in Lc in 87 verzen, in Lc 4 (7): 6 + 1: Lc 4,34. In deze pericope komt Jezus als onderwerp viermaal voor.

Lc 4,8.5. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in Lc: legô (zeggen). legô komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon.
Lc (223). Lc 4 (8): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,6. (3) Lc 4,8. (4) Lc 4,9. (5) Lc 4,12. (6) Lc 4,23. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,43. Een vorm van eipon (ik zei) in Lc 4 in 8 verzen (9 X) ; Lc 4,3 heeft 2 vormen. Een vorm van legô (zeggen) in Lc 4 in 7 verzen: (1) Lc 4,21. (2) Lc 4,22. (3) Lc 4,24. (4) Lc 4,25. (5) Lc 4,35. (6) Lc 4,36. (7) Lc 4,41.

Lc 4,8.6. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (144). Lc 4 (11): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,5. (3) Lc 4,6. (4) Lc 4,8. (5) Lc 4,9. (6) Lc 4,12. (7) Lc 4,16. (8) Lc 4,17. (9) Lc 4,20. (10) Lc 4,22. (11) Lc 4,35.

Lc 4,8.7. pass. ind. perf. 3de pers. enk. gegraptai van het werkw. grafô (schrijven).Taalgebruik in het NT: grafô (schrijven). Taalgebruik in Lc: grafô (schrijven). Taalgebruik in Hnd: grafô (schrijven). Hebr. kâthabh (schrijven). Hebr. sâphar (tellen). Taalgebruik in Tenach: sâphar (schrijven). cijfer. sofer (schrijver). sephèr (geschrift, boek). Om een tekst te lezen spreekt men soms over een tekst ontcijferen. Lat. scribere. Fr. écrire. Hnd (5). In negen verzen in Lc: (1) Lc 2,23. (2) Lc 3,4. (3) Lc 4,4. (4) Lc 4,8. (5) Lc 4,10. (6) Lc 7,27. (7) Lc 10,26. (8) Lc 19,46. (9) Lc 24,46. Een vorm van grafô (schrijven) in Lc in 20 verzen: (1) Lc 1,3. (2) Lc 1,63. (3) Lc 2,23. (4) Lc 3,4. (5) Lc 4,4. (6) Lc 4,8. (7) Lc 4,10. (8) Lc 4,17. (9) Lc 7,27. (10) Lc 10,26. (11) Lc 16,6. (12) Lc 16,7. (13) Lc 18,31. (14) Lc 19,46. (15) Lc 20,17. (16) Lc 20,28. (17) Lc 21,22. (18) Lc 22,37. (19) Lc 24,44. (20) Lc 24,46. In Lc: 6 vormen van grafô (schrijven) in 13 / 24 hoofdstukken en in 20 verzen. In Hnd: 8 vormen van grafô (schrijven) in 8 hoofdstukken in 11 verzen.

Lc 4,8.8. acc. mann. enk. kurion van het zelfst. naamw. kurios (heer). Taalgebruik in het NT: kurios (heer). Taalgebruik in Lc: kurios (heer). Hebr. JHWH of ´ädonaj. Lat. dominus. Lc (10): (1) Lc 1,16. (2) Lc 1,47. (3) Lc 4,8. (4) Lc 4,12. (5) Lc 7,19. (6) Lc 10,27. (7) Lc 12,36. (8) Lc 19,8. (9) Lc 20,37. (10) Lc 20,44. Een vorm van kurios (heer) in Lc (99), in Lc 4 (4): (1) Lc 4,8. (2) Lc 4,12. (3) Lc 4,18. (4) Lc 4,19.

Lc 4,8.9. bep. lidw. acc. mann. enk. ton. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam). Lc (191). Lc 4 (5): (1) Lc 4,8. (2) Lc 4,11. (3) Lc 4,12. (4) Lc 4,17. (5) Lc 4,41.

Lc 4,8.10. acc.  mann. enk. theon van het zelfst. naamw. theos (God). Taalgebruik in het NT: theos (God). Taalgebruik in Mc: theos (God). Vergelijk: L. deus, Fr. dieu. vloek dju. Lc (23). Lc 4 (2): (1) Lc 4,8. (2) Lc 4,12.  Een vorm van theos (God) in Lc (117), in Lc 4 in 7 verzen: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,8. (3) Lc 4,9. (4) Lc 4,12. (5) Lc 4,34. (6) Lc 4,41. (7) Lc 4,43.

Lc 4,8.8. - 10. kurion ton theon (JHWH God). Lc (5): (1) Lc 1,16. (2) Lc 4,8. (3) Lc 4,12. (4) Lc 10,27. (5) Lc 20,37.

Lc 4,8.11. persoonl. voornaamw. 2de pers. gen. mann. enk. sou van het persoonl. voornaamw. su (jij). Taalgebruik in NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Lc: persoonlijk voornaamwoord. Lc (81). Lc 4 (5): (1) Lc 4,7. (2) Lc 4,8. (3) Lc 4,11. (4) Lc 4,12. (5) Lc 4,23.

Lc 4,8.12. act. ind. fut. 2de pers. enk. προσκυνησεις = proskunèseis van het werkw. προσκυνεω = proskuneô (op de knieën vallen bij, aanbidden). Taalgebruik in het NT: proskuneô (op de knieën vallen bij, aanbidden). Taalgebruik in de Septuaginta: proskuneô (op de knieën vallen bij, aanbidden). Taalgebruik in Lc: proskuneô (op de knieën vallen bij, aanbidden). Bijbel (7): (1) Ex 20,5. (2) Ex 23,24. (3) Dt 5,9. (4) Dt 26,10. (5) Ps 81,10. (6) Mt 4,10. (7) Lc 4,8. Een vorm van προσκυνεω = proskuneô (op de knieën vallen bij, aanbidden) in de LXX (229), in het NT (59), in Lc (3): (1) Lc 4,7. (2) Lc 4,8. (3) Lc 24,52.
- Lat. prosternere. Fr. prosterner. Ned. op de knieën vallen.

Lc 4,8.13. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr: waw (verbindingshaak). L: et. Fr: et. N: en. E: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 4 (+ 35 / 44. - 9 / 44: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,30. (9) Lc 4,40.

Lc 4,8.14. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (144). Lc 4 (11): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,5. (3) Lc 4,6. (4) Lc 4,8. (5) Lc 4,9. (6) Lc 4,12. (7) Lc 4,16. (8) Lc 4,17. (9) Lc 4,20. (10) Lc 4,22. (11) Lc 4,35.

Lc 4,8.15. dat.  mann. + onz. enk. monô(i) van het bijvoegl. naamw. monos (alleen, afzonderlijk). Taalgebruik in het NT: monos (alleen, afzonderlijk). Taalgebruik in Lc: monos (alleen, afzonderlijk). Lc (2): (1) Lc 4,4. (2) Lc 4,8. Een vorm van monos (alleen, afzonderlijk) in Lc in 9 verzen: (1) Lc 4,4. (2) Lc 4,8. (3) Lc 5,21. (4) Lc 6,4. (5) Lc 9,18. (6) Lc 9,36. (7) Lc 10,40. (8) Lc 24,12. (9) Lc 24,18. ´èchâd (één). Taalgebruik: ´èchâd (één), zie Lc 4,6. Aleph = 1, chet = 8, daleth = 4. Totaal: 1 + 8 + 4 = 13. Het komt in 400 verzen in de bijbel voor.

Lc 4,8.16. act. ind. fut. 2de pers. enk. λατρευσεις = latreuseis (jij zult dienen) van het werkw. λατρευω = latreuô (door (loon) dienen). Taalgebruik in het NT: latreuô (door (loon) dienen). Taalgebruik in de LXX: latreuô (door (loon) dienen). Taalgebruik in Lc: latreuô (door (loon) dienen). Bijbel (8): (1) Ex 23,25. (2) Dt 6,13. (3) Dt 7,16. (4) Dt 10,20. (5) Dt 28,36. (6) Dt 28,48. (7) Mt 4,10. (8). Lc 4,8. Een vorm van λατρευω = latreuô (door (loon) dienen) in de LXX (109), in het NT (21), in Lc (3): (1) Lc 1,74. (2) Lc 2,37. (3) Lc 4,8. In de LXX kan een vorm van λατρευω = latreuô de vertaling van 4 verschillende Hebreeuwse woorden zijn.
- act. ind. imperf. 2de pers. mann. enk. תַעֲבֹד = tha`äbhod (jij zult werken, dienen) van het werkw. עָבַד = `âbhad (werken, dienen). Taalgebruik in Tenakh: `âbhad (werken, dienen). Getalwaarde: ajin =16 of 70, beth = 2, daleth = 4 ; totaal: 22 OF 76 (4 X 19). Structuur: 7 - 2 - 4. De som van de elementen is 4. Tenakh (13): (1) Gn 4,12. (2) Gn 27,40. (3) Gn 29,27. (4) Ex 20,9. (5) Ex 23,33. (6) Ex 34,21. (7) Lv 25,39. (8) Dt 5,13. (9) Dt 6,13. (10) Dt 7,16. (11) Dt 10,20. (12) Dt 15,19. (13) Ez 36,34.
- Latijn. act. ind. fut. 2de pers. enk. servies (jij zult dienen) van het werkw. servire (dienen).

- ind. fut. 2de pers. enk. fobèthèsè

Lc 4,9 - Lc 4,9: 20. Jezus door de Satan op de proef gesteld - Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 4 -- taalgebruik -- Lc 4,1 - Lc 4,2 - Lc 4,3 - Lc 4,4 - Lc 4,5 - Lc 4,6 - Lc 4,7 - Lc 4,8 - Lc 4,9 - Lc 4,10 - Lc 4,11 - Lc 4,12 - Lc 4,13 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 1ste (eerste) zondag in de veertigdagtijd C  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:9 ègagen de auton eis Ierousalèm kai estèsen epi to pterugion tou hierou kai eipen autôi ei huios ei tou theou bale seauton enteuthen katô   9 et duxit illum in Hierusalem et statuit eum supra pinnam templi et dixit illi si Filius Dei es mitte te hinc deorsum  Nu leidde hij hem naar Jeruzalem en zette hem op de tinne van de tempel en zei: 'Als je de zoon van, God bent, werp jezelf van hier naar beneden;   9 Daarna bracht de duivel Hem naar Jerusalem, plaatste Hem op de bovenbouw van een tcmpelpoort en sprak tot Hem: Als Gij de zoon van God zijt, worp U dan vanaf deze plaats - naar beneden;  [9] Hij bracht Hem naar Jeruzalem, zette Hem op de rand van de tempel en zei: ‘Als U de Zoon van God bent, spring dan naar beneden.   [9] De duivel bracht Jezus naar Jeruzalem en zette hem op het hoogste punt van de tempel, en hij zei tegen hem: ‘Als u de Zoon van God bent, spring dan naar beneden.  9 Hij leidt hem naar Jeruzalem; hij doet hem staan op de dakrand van het heiligdom en zegt tot hem: als je Zoon van God bent, werp dan jezelf van hier naar beneden!–   9. Puis il le mena à Jérusalem, le plaça sur le pinacle du Temple et lui dit: « Si tu es Fils de Dieu, jette-toi d'ici en bas ; 

Statenvertaling. 9 En hij leidde Hem naar Jeruzalem, en stelde Hem op de tinne des tempels, en zeide tot Hem: Indien Gij de Zoon Gods zijt, werp Uzelven van hier nederwaarts;
King James Bible. [9] And he brought him to Jerusalem, and set him on a pinnacle of the temple, and said unto him, If thou be the Son of God, cast thyself down from hence:
Luther-Bibel. 9 Und er führte ihn nach Jerusalem und stellte ihn auf die Zinne des Tempels und sprach zu ihm: Bist du Gottes Sohn, so wirf dich von hier hinunter;

Tekstuitleg van Lc 4,9. Lc 4,9 telt 5 + 7 + 3 + 5 + 4 = 24 woorden. Lc 4,9 telt 12 + 15 + 5 + 7 + 10 = 49 lettergrepen. Duivel: 9 woorden, 17 lettergrepen. Het vers Lc 4,9 telt 26 (2 X 13) woorden en 116 (2² X 29) letters. De getalwaarde van Lc 4,9 is 13194 (2 X 3² X 733).

Lc 4,9.1. act. ind. aor. 3de pers. enk. ègagen (hij leidde) van het werkw. agô (leiden, voeren). Taalgebruik in het NT: agô (leiden, voeren). Taalgebruik in Lc: agô (leiden, voeren). In het Nederlands kennen we het werkwoord ageren, ac-tie voeren, handelen. Lc (2): (1) Lc 4,9. (2) Lc 10,34. Een vorm van agô (leiden, voeren) in Lc in 13 verzen: (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,9. (3) Lc 4,29. (4) Lc 4,40. (5) Lc 10,34. (6) Lc 18,40. (7) Lc 19,27. (8) Lc 19,30. (9) Lc 19,35. (10) Lc 22,54. (11) Lc 23,1. (12) Lc 23,32. (13) Lc 24,21.

Lc 4,9.2. de (echter), afkorting d'. Taalgebruik in het NT: de (echter). Taalgebruik in Lc: de (echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.
Mc (478 + 5 = 483). Lc 4 (13): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,3. (3) Lc 4,9. (4) Lc 4,21. (5) Lc 4,24. (6) Lc 4,25. (7) Lc 4,30. (8) Lc 4,38. (9) Lc 4,39. (10) Lc 4,40. (11) Lc 4,41. (12) Lc 4,32. (13) Lc 4,43.

Lc 4,9.3. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (184). Lc 4 (9): (1) Lc 4,4. (2) Lc 4,5. (3) Lc 4,9. (4) Lc 4,29. (5) Lc 4,35. (6) Lc 4,38. (7) Lc 4,40. (8) Lc 4,41. (9) Lc 4,42.

Lc 4,9.4. eis (naar, tot). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in Lc: eis (naar). Voorzetsel van richting. Lat. in / ad. Fr. vers (versus: gedraaid, gekeerd ; vertere: tourner, draaien) / à. Ned. naar. E. for. D. nach.
Lc (210). Lc 4 (11): (1) Lc 4,9. (2) Lc 4,14. (3) Lc 4,16. (4) Lc 4,23. (5) Lc 4,26. (6) Lc 4,31. (7) Lc 4,35. (8) Lc 4,37. (9) Lc 4,38. (10) Lc 4,42. (11) Lc 4,44.

Lc 4,9.5. hierousalèm (Jeruzalem). Taalgebruik in het NT: hierousalèm (Jeruzalem). Taalgebruik in Lc: hierousalèm (Jeruzalem). Lc (26). Lc 4 (1) Lc 4,9.

Lc 4,9.6. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr: waw (verbindingshaak). L: et. Fr: et. N: en. E: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 4 (+ 35 / 44. - 9 / 44: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,30. (9) Lc 4,40.

Lc 4,9.7. act. ind. aor. 3de pers. enk. estèsen van het werkw. histèmi (doen staan, staan). Taalgebruik in het NT: histèmi (doen staan, staan). Taalgebruik in Lc: histèmi (doen staan, staan). Lc (2): (1) Lc 4,9. (2) Lc 9,47. Een vorm van histèmi (doen staan, staan) in Lc in 25 verzen. Dit is de enigste vorm in Lc 4.

Lc 4,9.8. epi (op, bij). Afkortingen: ep' en ef'. Taalgebruik in het NT: epi (op, bij). Taalgebruik in Lc: epi (op, bij). Ned. op.
Lc (104 + 25 + 20 = 149). Lc 4 (8 + 3 + 1 = 12). epi (8): (1) Lc 4,9. (2) Lc 4,11. (3) Lc 4,22. (4) Lc 4,25. (5) Lc 4,27. (6) Lc 4,32. (7) Lc 4,36. (8) Lc 4,43. ep' (3): (1) Lc 4,4. (2) Lc 4,18. (3) Lc 4,25. ef" (1) Lc 4,29.

Lc 4,9.9. bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (181). Lc 4 (5): (1) Lc 4,9. (2) Lc 4,16. (3) Lc 4,17. (4) Lc 4,20. (5) Lc 4,35.

 

Lc 4,9.10. nom. + acc. onz. enk. pterugion pterugion (kleine vleugel, tinne). Taalgebruik in het NT: pterugion (kleine vleugel, tinne). Taalgebruik in Lc: pterugion (kleine vleugel, tinne). (1) Lc 4,9. Dit is de enigste vorm in Lc.

Lc 4,9.11. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (272). Lc 4 (15): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,2. (3) Lc 4,3. (4) Lc 4,9. (5) Lc 4,14. (6) Lc 4,17. (7) Lc 4,22. (8) Lc 4,27. (9) Lc 4,29. (10) Lc 4,34. (11) Lc 4,38. (12) Lc 4,40. (13) Lc 4,41. (14) Lc 4,42. (15) Lc 4,43.

Lc 4,9.12. gen. onz. enk. hierou van het zelfst. naamw. hieron (heiligdom, tempel). Taalgebruik in het NT: hieron (heiligdom, tempel). Taalgebruik in Lc: hieron (heiligdom, tempel). Taalgebruik in Hnd: hieron (heiligdom, tempel). Lc (4): (1) Lc 2,37. (2) Lc 4,9. (3) Lc 21,5. (4) Lc 22,52. Een vorm van hieron (heiligdom, tempel) in Lc in 14 verzen: (1) Lc 2,27. (2) Lc 2,37. (3) Lc 2,46. (4) Lc 4,9. (5) Lc 18,10. (6) Lc 19,45. (7) Lc 19,47. (8) Lc 20,1. (9) Lc 21,5. (10) Lc 21,37. (11) Lc 21,38. (12) Lc 22,52. (13) Lc 22,53. (14) Lc 24,53. In Lc: 3 vormen van hieron (heiligdom, tempel) in 8 hoofdstukken en in 14 verzen. In Hnd: 3 vormen van hieron (heiligdom, tempel) in 10 hoofdstukken en in 25 verzen.

Lc 4,9.13. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr: waw (verbindingshaak). L: et. Fr: et. N: en. E: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 4 (+ 35 / 44. - 9 / 44: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,30. (9) Lc 4,40.

Lc 4,9.14. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in Lc: legô (zeggen). legô komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon.
Lc (223). Lc 4 (8): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,6. (3) Lc 4,8. (4) Lc 4,9. (5) Lc 4,12. (6) Lc 4,23. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,43. Een vorm van eipon (ik zei) in Lc 4 in 8 verzen (9 X) ; Lc 4,3 heeft 2 vormen. Een vorm van legô (zeggen) in Lc 4 in 7 verzen: (1) Lc 4,21. (2) Lc 4,22. (3) Lc 4,24. (4) Lc 4,25. (5) Lc 4,35. (6) Lc 4,36. (7) Lc 4,41.

Lc 4,9.15. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (144). Lc 4 (11): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,5. (3) Lc 4,6. (4) Lc 4,8. (5) Lc 4,9. (6) Lc 4,12. (7) Lc 4,16. (8) Lc 4,17. (9) Lc 4,20. (10) Lc 4,22. (11) Lc 4,35.

Lc 4,9.16. act. ind. pr. 2de pers. enk. ei van het werkw. eimi (zijn) en ei (indien, of): voegwoord van voorwaarde. Taalgebruik in het NT: ei . Taalgebruik in Lc: ei . Hebr. hâjâh. Lat. esse. Fr. être. Ned. zijn. E. to be. Lc (64). Lc 4 (6): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,9. (3) Lc 4,26. (4) Lc 4,27. (5) Lc 4,34. (6) Lc 4,41.

Lc 4,9.17. nom. mann. enk. huios (zoon). Taalgebruik in het NT: huios (zoon). Taalgebruik in Lc: huios (zoon). Hebr. ben. Lat. filius. Fr. fils.
Lc (39). Lc 4 (4): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,9. (3) Lc 4,22. (4) Lc 4,41. Een vorm van huios (zoon) in Lc 4 in genoemde 4 verzen.

Lc 4,9.18. act. ind. pr. 2de pers. enk. ei van het werkw. eimi (zijn) en ei (indien, of): voegwoord van voorwaarde. Taalgebruik in het NT: ei . Taalgebruik in Lc: ei . Hebr. hâjâh. Lat. esse. Fr. être. Ned. zijn. E. to be. Lc (64). Lc 4 (6): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,9. (3) Lc 4,26. (4) Lc 4,27. (5) Lc 4,34. (6) Lc 4,41.

Lc 4,9.19. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (272). Lc 4 (15): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,2. (3) Lc 4,3. (4) Lc 4,9. (5) Lc 4,14. (6) Lc 4,17. (7) Lc 4,22. (8) Lc 4,27. (9) Lc 4,29. (10) Lc 4,34. (11) Lc 4,38. (12) Lc 4,40. (13) Lc 4,41. (14) Lc 4,42. (15) Lc 4,43.

Lc 4,9.20. gen. mann. enk.  theou van het zelfst. naamw. theos (God). Taalgebruik in het NT: theos (God). Taalgebruik in Mc: theos (God). Vergelijk: L. deus, Fr. dieu. vloek dju. Lc (70). Lc 4 (5): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,9. (3) Lc 4,34. (4) Lc 4,41. (5) Lc 4,43. Een vorm van theos (God) in Lc 4 in 7 verzen: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,8. (3) Lc 4,9. (4) Lc 4,12. (5) Lc 4,34. (6) Lc 4,41. (7) Lc 4,43.

Lc 4,9.21. act. imperat. aor. 2de pers. enk. bale van het werkw. ballô (werpen, gooien). Taalgebruik in het NT: ballô (werpen, gooien). Taalgebruik in Lc: ballô (werpen, gooien). Lc (1) Lc 4,9. Een vorm van ballô (werpen, gooien) in Lc in 18 verzen: (1) Lc 3,9. (2) Lc 4,9. (3) Lc 5,37. (4) Lc 5,38. (5) Lc 12,28. (6) Lc 12,49. (7) Lc 12,58. (8) Lc 13,8. (9) Lc 13,19. (10) Lc 14,35. (11) Lc 16,20. (12) Lc 21,1. (13) Lc 21,2. (14) Lc 21,3. (15) Lc 21,4. (16) Lc 23,19. (17) Lc 23,25. (18) Lc 23,34.

Lc 4,9.22. acc. mann. enk. seauton (jezelf), wederkerig voornaamwoord. Taalgebruik in het NT: wederkerig voornaamwoord. Taalgebruik in Lc: wederkerig voornaamwoord. Lc (6): (1) Lc 4,9. (2) Lc 4,23. (3) Lc 5,14. (4) Lc 10,27. (5) Lc 23,37. (6) Lc 23,39.

Lc 4,9.23. enteuthen (van hier, daarop). Taalgebruik in het NT: enteuthen (van hier, daarop). Taalgebruik in Lc: enteuthen (van hier, daarop). Lc (2): (1) Lc 4,9. (2) Lc 13,31.

Lc 4,9.24. katô (naar beneden). Taalgebruik in het NT: katô (naar beneden). Taalgebruik in Lc: katô (naar beneden). Lc (1) Lc 4,9.

Lc 4,10 - Lc 4,10: 20. Jezus door de Satan op de proef gesteld - Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 4 -- taalgebruik -- Lc 4,1 - Lc 4,2 - Lc 4,3 - Lc 4,4 - Lc 4,5 - Lc 4,6 - Lc 4,7 - Lc 4,8 - Lc 4,9 - Lc 4,10 - Lc 4,11 - Lc 4,12 - Lc 4,13 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 1ste (eerste) zondag in de veertigdagtijd C  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:10 gegraptai gar oti tois aggelois autou enteleitai peri sou tou diafulaxai se   10 scriptum est enim quod angelis suis mandabit de te ut conservent te   er staat immers gschreven: Aan zijn engelen zal hij omtrent je bevelen om je te hoeden,   10 want er staat geschreven: Aan zijn engelen zal Hij omtrent U het bevel geven U te beschermen   [10] Want er staat geschreven: Aan zijn engelen zal Hij bevelen U te beschermen,  [10] Want er staat geschreven: “Zijn engelen zal hij opdracht geven om over u te waken.”  10 want er staat geschreven ‘hij zal aan zijn engelen gebieden over jou om over je te waken en 10. car il est écrit: Il donnera pour toi des ordres à ses anges, afin qu'ils te gardent.  

Statenvertaling. 10 Want er is geschreven, dat Hij Zijn engelen van U bevelen zal, dat zij U bewaren zullen;
King James Bible. [10] For it is written, He shall give his angels charge over thee, to keep thee:
Luther-Bibel. 10 denn es steht geschrieben (Psalm 91,11-12): »Er wird seinen Engeln deinetwegen befehlen, dass sie dich bewahren.

Tekstuitleg van Lc 4,10. Lc 4,10 telt 2 + 4 + 3 + 3 = 12 woorden. Lc 4,10 telt 4 + 8 + 7 + 7 = 26 lettergrepen. Duivel: 12 woorden, 26 lettergrepen.

Lc 4,10.1. pass. ind. perf. 3de pers. enk. gegraptai van het werkw. grafô (schrijven).Taalgebruik in het NT: grafô (schrijven). Taalgebruik in Lc: grafô (schrijven). Taalgebruik in Hnd: grafô (schrijven). Hebr. kâthabh (schrijven). Hebr. sâphar (tellen). Taalgebruik in Tenach: sâphar (schrijven). cijfer. sofer (schrijver). sephèr (geschrift, boek). Om een tekst te lezen spreekt men soms over een tekst ontcijferen. Lat. scribere. Fr. écrire. Hnd (5). In negen verzen in Lc: (1) Lc 2,23. (2) Lc 3,4. (3) Lc 4,4. (4) Lc 4,8. (5) Lc 4,10. (6) Lc 7,27. (7) Lc 10,26. (8) Lc 19,46. (9) Lc 24,46. Een vorm van grafô (schrijven) in Lc in 20 verzen: (1) Lc 1,3. (2) Lc 1,63. (3) Lc 2,23. (4) Lc 3,4. (5) Lc 4,4. (6) Lc 4,8. (7) Lc 4,10. (8) Lc 4,17. (9) Lc 7,27. (10) Lc 10,26. (11) Lc 16,6. (12) Lc 16,7. (13) Lc 18,31. (14) Lc 19,46. (15) Lc 20,17. (16) Lc 20,28. (17) Lc 21,22. (18) Lc 22,37. (19) Lc 24,44. (20) Lc 24,46. In Lc: 6 vormen van grafô (schrijven) in 13 / 24 hoofdstukken en in 20 verzen. In Hnd: 8 vormen van grafô (schrijven) in 8 hoofdstukken in 11 verzen.

Lc 4,10.2. gar (want). Taalgebruik in het NT: gar (want). Taalgebruik in Lc: gar (want). Hebr. kî. Fr. car. Ned: want.
Lc (92). Lc 4 (1) Lc 4,10.

Lc 4,10.3. hoti (dat, omdat). Taalgebruik in NT: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Lc: hoti (dat, omdat).
Lc (160). Lc 4 (11): (1) Lc 4,4. (2) Lc 4,6. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,11. (5) Lc 4,12. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,32. (9) Lc 4,36. (10) Lc 4,41. (11) Lc 4,43.

Lc 4,10.4. bepaald lidwoord datief onzijdig meervoud tois van het bep. lidw. ho, hè, to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (65). Lc 4 (5): (1) Lc 4,10. (2) Lc 4,21. (3) Lc 4,22. (4) Lc 4,31. (5) Lc 4,36.

Lc 4,10.5. dat. mann. mv. aggelois van het zelfst. naamw. aggelos (engel). Taalgebruik in het NT: aggelos (engel). Taalgebruik in Mc: aggelos (engel). Stam: n - g - l. L. angelus. Fr. ange. N. engel. Fr. un messager uit L. mittere (zenden), missus = gezonden. Lc (1) Lc 4,10. Een vorm van aggelos (engel) in Lc in 25 verzen. Dit is de enigste vorm in Lc 4.

Lc 4,10.6. pers. voornaamw. gen. mann. enk. autou van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (220). Lc 4 (9): (1) Lc 4,10. (2) Lc 4,13. (3) Lc 4,14. (4) Lc 4,22. (5) Lc 4,24. (6) Lc 4,32. (7) Lc 4,35. (8) Lc 4,37. (9) Lc 4,42.

Lc 4,10.7. med. ind. fut. 3de pers. enk. enteleitai van het werkw. entellô (bevelen, opdragen, vragen). Taalgebruik in het NT: entellô (bevelen, opdragen, vragen). Taalgebruik in Lc: entellô (bevelen, opdragen, vragen). Lc (1) Lc 4,10. Dit is de enigste vorm in Lc.

Lc 4,10.8. peri (omwille van, over). Taalgebruik in NT: peri (over, rondom, omwille van). Taalgebruik in Lc: peri (over, rondom, omwille van). Fr. pour, N. voor. Lc (43). Lc 4 (4): (1) Lc 4,10. (2) Lc 4,14. (3) Lc 4,37. (4) Lc 4,38.

Lc 4,10.9. persoonl. voornaamw. 2de pers. gen. mann. enk. sou van het persoonl. voornaamw. su (jij). Taalgebruik in NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Lc: persoonlijk voornaamwoord. Lc (81). Lc 4 (6): Lc 4,7. (2) Lc 4,8. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,11. (5) Lc 4,12. (6) Lc 4,23.

Lc 4,10.10. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (272). Lc 4 (15): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,2. (3) Lc 4,3. (4) Lc 4,9. (5) Lc 4,14. (6) Lc 4,17. (7) Lc 4,22. (8) Lc 4,27. (9) Lc 4,29. (10) Lc 4,34. (11) Lc 4,38. (12) Lc 4,40. (13) Lc 4,41. (14) Lc 4,42. (15) Lc 4,43. + Lc 4,10.

Lc 4,10.12. pers. voornaamw. 2de pers. acc. mann. enk. se Taalgebruik in NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Lc: persoonlijk voornaamwoord. Lc (32). Lc 4 (3): (1) Lc 4,10. (2) Lc 4,11. (3) Lc 4,34.

Lc 4,11 - Lc 4,11: 20. Jezus door de Satan op de proef gesteld - Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 4 -- taalgebruik -- Lc 4,1 - Lc 4,2 - Lc 4,3 - Lc 4,4 - Lc 4,5 - Lc 4,6 - Lc 4,7 - Lc 4,8 - Lc 4,9 - Lc 4,10 - Lc 4,11 - Lc 4,12 - Lc 4,13 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 1ste (eerste) zondag in de veertigdagtijd C  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:11 kai oti epi cheirôn arousin se mèpote proskopsès pros lithon ton poda sou   11 et quia in manibus tollent te ne forte offendas ad lapidem pedem tuum   en: Op hun handen zullen ze je nemen opdat je je voet niet stoot aan een steen".   11 en zij zullen U op de handen nemen, opdat Ge uw voet niet zult stoten aan een steen.   [11] en: Op hun handen zullen ze U dragen, zodat U aan geen steen uw voet zult stoten.’  [11] En ook: “Op hun handen zullen zij u dragen, zodat u uw voet niet zult stoten aan een steen.”’  11 ze zullen je op handen dragen opdat jij je voet aan geen steen zult stoten’! 11. Et encore: Sur leurs mains, ils te porteront, de peur que tu ne heurtes du pied quelque pierre. » 

Statenvertaling. 11 En dat zij U op de handen nemen zullen, opdat Gij Uw voet niet te eniger tijd aan een steen stoot.
King James Bible. [11] And in their hands they shall bear thee up, lest at any time thou dash thy foot against a stone.
Luther-Bibel. 11 Und sie werden dich auf den Händen tragen, damit du deinen Fuß nicht an einen Stein stößt.«

Tekstuitleg van Lc 4,11. Lc 4,11 telt 2 + 4 + 7 = 13 woorden. Lc 4,11 telt 3 + 8 + 13 = 24 lettergrepen. Duivel: 13 woorden, 24 lettergrepen.

Lc 4,11.1. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr: waw (verbindingshaak). L: et. Fr: et. N: en. E: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 4 (+ 35 / 44. - 9 / 44: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,30. (9) Lc 4,40.

Lc 4,11.2. hoti (dat, omdat). Taalgebruik in NT: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Lc: hoti (dat, omdat).
Lc (160). Lc 4 (11): (1) Lc 4,4. (2) Lc 4,6. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,11. (5) Lc 4,12. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,32. (9) Lc 4,36. (10) Lc 4,41. (11) Lc 4,43.

Lc 4,11.3. epi (op, bij). Afkortingen: ep' en ef'. Taalgebruik in het NT: epi (op, bij). Taalgebruik in Lc: epi (op, bij). Ned. op.
Lc (104 + 25 + 20 = 149). Lc 4 (8 + 3 + 1 = 12). epi (8): (1) Lc 4,9. (2) Lc 4,11. (3) Lc 4,22. (4) Lc 4,25. (5) Lc 4,27. (6) Lc 4,32. (7) Lc 4,36. (8) Lc 4,43. ep' (3): (1) Lc 4,4. (2) Lc 4,18. (3) Lc 4,25. ef" (1) Lc 4,29.

Lc 4,11.4. gen. vr.  mv. cheirôn (handen) van het zelfst. naamw. cheir (hand). Taalgebruik in het NT: cheir (hand). Taalgebruik in Lc: cheir (hand).
Lc (1) Lc 4,11. Een vorm van cheir (hand) in Lc in 25 verzen, in Lc 4 (2): (1) Lc 4,11. (2) Lc 4,40.

Lc 4,11.5. act. ind. fut. 3de pers. mv. arousin (zij zullen dragen) van het werkw. airô (nemen). Taalgebruik in het NT: airô (nemen). Taalgebruik in Lc: airô (nemen). Lc (1) Lc 4,11. Een vorm van airô (nemen) in Lc in 20 verzen.

Lc 4,11.6. pers. voornaamw. 2de pers. acc. mann. enk. se Taalgebruik in NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Lc: persoonlijk voornaamwoord. Lc (32). Lc 4 (3): (1) Lc 4,10. (2) Lc 4,11. (3) Lc 4,34.

Lc 4,11.7. mèpote (opdat niet eens, nooit). Taalgebruik in het NT: mèpote (opdat niet eens, nooit). Taalgebruik in Mc: mèpote (opdat niet eens, nooit). Lc (7): (1) Lc 3,15. (2) Lc 4,11. (3) Lc 12,58. (4) Lc 14,8. (5) Lc 14,12. (6) Lc 14,29. (7) Lc 21,34.

Lc 4,11.8. act. conj. aor. 2de pers. enk. proskopè(i)s (jij zoudt stoten) van het werkw. proskoptô (tegen iets slaan of stoten). Taalgebruik in het NT: proskoptô (tegen iets slaan of stoten). Taalgebruik in Lc: proskoptô (tegen iets slaan of stoten). Lc (1) Lc 4,11. Dit is de enigste vorm in Lc.

Lc 4,11.9. pros (naar, bij). Taalgebruik in het NT: pros (naar, bij). Taalgebruik in Lc: pros (naar, bij).
Lc (158). Lc 4 (8): (1) Lc 4,4. (2) Lc 4,11. (3) Lc 4,21. (4) Lc 4,23. (5) Lc 4,26. (6) Lc 4,36. (7) Lc 4,40. (8) Lc 4,43.

Lc 4,11.10. acc. mann. enk. lithon van het zelfst. naamw. lithos (steen). Taalgebruik in het NT: lithos (steen). Taalgebruik in Lc: lithos (steen). Lc (5): (1) Lc 4,11. (2) Lc 19,44. (3) Lc 20,17. (4) Lc 20,18. (5) Lc 24,2. Een vorm van lithos (steen) in Lc in 13 verzen: (1) Lc 3,8. (2) Lc 4,3. (3) Lc 4,11. (4) Lc 11,11. (5) Lc 17,2. (6) Lc 19,40. (7) Lc 19,44. (8) Lc 20,17. (9) Lc 20,18. (10) Lc 21,5. (11) Lc 21,6. (12) Lc 22,41. (13) Lc 24,2. In Lc: 7 vormen in 9 hoofdstukken en 13 verzen.

Lc 4,11.11. bep. lidw. acc. mann. enk. ton. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (191). Lc 4 (5): (1) Lc 4,8. (2) Lc 4,11. (3) Lc 4,12. (4) Lc 4,17. (5) Lc 4,41.

Lc 4,12 - Lc 4,12: 20. Jezus door de Satan op de proef gesteld - Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 4 -- taalgebruik -- Lc 4,1 - Lc 4,2 - Lc 4,3 - Lc 4,4 - Lc 4,5 - Lc 4,6 - Lc 4,7 - Lc 4,8 - Lc 4,9 - Lc 4,10 - Lc 4,11 - Lc 4,12 - Lc 4,13 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 1ste (eerste) zondag in de veertigdagtijd C  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:12 kai apokritheis eipen autôi ho Ièsous oti eirètai ouk ekpeiraseis kurion ton theon sou   12 et respondens Iesus ait illi dictum est non temptabis Dominum Deum tuum  En Jezus antwoordde (en) zei hem: Men heeft gezegd: Je zult de Heer je God niet uitdagend op de proef stellen".   12 Maar Jesus gaf hem ten antwoord: Er is gezegd: Gij zult de Heer uw God niet op de proef stellen.  [12] Jezus antwoordde hem: ‘Er is gezegd: U zult de Heer uw God niet op de proef stellen.’  [12] Maar Jezus antwoordde: ‘Er is gezegd: “Stel de Heer, uw God, niet op de proef.”’  12 Ten antwoord zegt Jezus tot hem: er is gezegd ‘je zult de Heer, je God, niet op de pr  12. Mais Jésus lui répondit: « Il est dit: Tu ne tenteras pas le Seigneur, ton Dieu. »  

Statenvertaling. 12 En Jezus, antwoordende, zeide tot hem: Er is gezegd: Gij zult den Heere, uw God, niet verzoeken.
King James Bible. [12] And Jesus answering said unto him, It is said, Thou shalt not tempt the Lord thy God.
Luther-Bibel. 12 Jesus antwortete und sprach zu ihm: Es ist gesagt (5.Mose 6,16): »Du sollst den Herrn, deinen Gott, nicht versuchen.«

Tekstuitleg van Lc 4,12. Lc 4,12 telt 6 + 2 + 6 = 12 woorden. Lc 4,12 telt 12 + 5 + 12 = 29 lettergrepen.

Lc 4,12.1. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr: waw (verbindingshaak). L: et. Fr: et. N: en. E: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 4 (+ 35 / 44. - 9 / 44: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,30. (9) Lc 4,40.

Lc 4,12.2. part. aor. nom. mann. enk. apokritheis (beantwoord) van het werkw. apokrinomai (antwoorden). Taalgebruik in het NT: apokrinomai (antwoorden). Taalgebruik in Lc: apokrinomai (antwoorden). Lc (33). Lc 4 (2): (1) Lc 4,8. (2) Lc 4,12. Een vorm van apokrinomai (antwoorden) in Lc in 46 verzen, in Lc 4 in 3 verzen: (1) Lc 4,4. (2) Lc 4,8. (3) Lc 4,12.

Lc 4,12.3. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in Lc: legô (zeggen). legô komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon. Lc (223). Lc 4 (8): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,6. (3) Lc 4,8. (4) Lc 4,9. (5) Lc 4,12. (6) Lc 4,23. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,43. Een vorm van eipon (ik zei) in Lc 4 in 8 verzen (9 X) ; Lc 4,3 heeft 2 vormen. Een vorm van legô (zeggen) in Lc 4 in 7 verzen: (1) Lc 4,21. (2) Lc 4,22. (3) Lc 4,24. (4) Lc 4,25. (5) Lc 4,35. (6) Lc 4,36. (7) Lc 4,41.

Lc 4,12.4. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (144). Lc 4 (11): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,5. (3) Lc 4,6. (4) Lc 4,8. (5) Lc 4,9. (6) Lc 4,12. (7) Lc 4,16. (8) Lc 4,17. (9) Lc 4,20. (10) Lc 4,22. (11) Lc 4,35.

Lc 4,12.5. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (331). Lc 4 (16): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,4. (3) Lc 4,6. (4) Lc 4,8. (5) Lc 4,12. (6) Lc 4,13. (7) Lc 4,14. (8) Lc 4,25. (9) Lc 4,27. (10) Lc 4,32. (11) Lc 4,34. (12) Lc 4,35. (13) Lc 4,36. (14) Lc 4,40. (15) Lc 4,41. (16) Lc 4,43.

Lc 4,12.6. nom. mann. enk. Ièsous (Jezus). Taalgebruik in het NT: Ièsous (Jezus). Taalgebruik in Lc: Ièsous (Jezus).
Lc (55). Lc 4 (6): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,4. (3) Lc 4,8. (4) Lc 4,12. (5) Lc 4,14. (6) Lc 4,35. Een vorm van Ièsous (Jezus) in Lc in 87 verzen, in Lc 4 (7): 6 + 1: Lc 4,34. In deze pericope komt Jezus als onderwerp viermaal voor.

Lc 4,12.7. hoti (dat, omdat). Taalgebruik in NT: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Lc: hoti (dat, omdat).
Lc (160). Lc 4 (11): (1) Lc 4,4. (2) Lc 4,6. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,11. (5) Lc 4,12. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,32. (9) Lc 4,36. (10) Lc 4,41. (11) Lc 4,43.

Lc 4,12.8. pass. ind. aor. 3de pers. enk. eirètai (er werd gezegd) van het werkw. legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in Lc: legô (zeggen). legô komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon. Lc (223). Lc (1) Lc 4,12. Een vorm van eipon (ik zei) in Lc 4 in 8 verzen (9 X): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,6. (3) Lc 4,8. (4) Lc 4,9. (5) Lc 4,12. (6) Lc 4,23. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,43. Lc 4,3 heeft 2 vormen. Een vorm van legô (zeggen) in Lc 4 in 7 verzen: (1) Lc 4,21. (2) Lc 4,22. (3) Lc 4,24. (4) Lc 4,25. (5) Lc 4,35. (6) Lc 4,36. (7) Lc 4,41.

Lc 4,12.9. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou). Taalgebruik in het NT: ou - ouk - ouch (niet). Taalgebruik in Lc: ou - ouk - ouch (niet). Lc (84 + 92 + 7 = 183). Lc 4 (4 + 4 = 8). ou of hou (4): (1) Lc 4,16. (2) Lc 4,17. (3) Lc 4,18. (4) Lc 4,29. ouk (4): (1) Lc 4,2. (2) Lc 4,4. (3) Lc 4,12. (4) Lc 4,41.

Lc 4,12.10. act. ind. fut. 2de pers. enk. ekpeiraseis van het werkw. ekpeirazô (beproeven, uitproberen). Taalgebruik in het NT: ekpeirazô (beproeven, uitproberen). Taalgebruik in Lc: ekpeirazô (beproeven, uitproberen). Lc (1) Lc 4,12. Een vorm van ekpeirazô (beproeven, uitproberen) in Lc in 2 verzen: (1) Lc 4,12. (2) Lc 10,25.

Lc 4,12.11. acc. mann. enk. kurion van het zelfst. naamw. kurios (heer). Taalgebruik in het NT: kurios (heer). Taalgebruik in Lc: kurios (heer). Hebr. JHWH of ´ädonaj. Lat. dominus. Lc (10): (1) Lc 1,16. (2) Lc 1,47. (3) Lc 4,8. (4) Lc 4,12. (5) Lc 7,19. (6) Lc 10,27. (7) Lc 12,36. (8) Lc 19,8. (9) Lc 20,37. (10) Lc 20,44. Een vorm van kurios (heer) in Lc (99), in Lc 4 (4): (1) Lc 4,8. (2) Lc 4,12. (3) Lc 4,18. (4) Lc 4,19.

Lc 4,12.12. bep. lidw. acc. mann. enk. ton. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (191). Lc 4 (5): (1) Lc 4,8. (2) Lc 4,11. (3) Lc 4,12. (4) Lc 4,17. (5) Lc 4,41.

Lc 4,12.13. acc.  mann. enk. theon van het zelfst. naamw. theos (God). Taalgebruik in het NT: theos (God). Taalgebruik in Mc: theos (God). Vergelijk: L. deus, Fr. dieu. vloek dju. Lc (23). Lc 4 (2): (1) Lc 4,8. (2) Lc 4,12.  Een vorm van theos (God) in Lc (117), in Lc 4 in 7 verzen: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,8. (3) Lc 4,9. (4) Lc 4,12. (5) Lc 4,34. (6) Lc 4,41. (7) Lc 4,43.

Lc 4,12.14. persoonl. voornaamw. 2de pers. gen. mann. enk. sou van het persoonl. voornaamw. su (jij). Taalgebruik in NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Lc: persoonlijk voornaamwoord. Lc (81). Lc 4 (5): (1) Lc 4,7. (2) Lc 4,8. (3) Lc 4,11. (4) Lc 4,12. (5) Lc 4,23.

Lc 4,12.11. - 13. kurion ton theon (JHWH God). Lc (5): (1) Lc 1,16. (2) Lc 4,8. (3) Lc 4,12. (4) Lc 10,27. (5) Lc 20,37.

Lc 4,13 - Lc 4,13: 20. Jezus door de Satan op de proef gesteld - Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 4 -- taalgebruik -- Lc 4,1 - Lc 4,2 - Lc 4,3 - Lc 4,4 - Lc 4,5 - Lc 4,6 - Lc 4,7 - Lc 4,8 - Lc 4,9 - Lc 4,10 - Lc 4,11 - Lc 4,12 - Lc 4,13 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 1ste (eerste) zondag in de veertigdagtijd C  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:13 kai suntelesas panta peirasmon o diabolos apestè ap autou achri kairou   13 et consummata omni temptatione diabolus recessit ab illo u   En toen hij alle beproeving voleindigd had, week de duivel van hem tot de vastgestelde tijd.   13 Toen gaf de duivel al zijn pogingen om Hem te verleiden op en verwijderde zich van Hem tot de vastgestelde tijd.  [13] Toen de duivel alle beproevingen had uitgevoerd, ging hij van Hem weg voor* een bepaalde tijd.  [13] Toen de duivel Jezus aan al deze beproevingen had onderworpen, ging hij voor een tijd bij hem vandaan.   13 Als de duivel alle beproevingen heeft voleindigd, houdt hij zich op afstand van hem tot gelegener tijd   13. Ayant ainsi épuisé toute tentation, le diable s'éloigna de lui jusqu'au moment favorable. Jésus inaugure sa prédication.  

Statenvertaling. 13 En als de duivel alle verzoeking voleindigd had, week hij van Hem voor een tijd.
King James Bible. [13] And when the devil had ended all the temptation, he departed from him for a season.
Luther-Bibel. 13 Und als der Teufel alle Versuchungen vollendet hatte, wich er von ihm eine Zeit lang.

Tekstuitleg van Lc 4,13. Lc 4,13 telt 6 + 5 = 11 woorden. Lc 4,13 telt 15 + 10 = 25 lettergrepen.

Lc 4,13.1. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr: waw (verbindingshaak). L: et. Fr: et. N: en. E: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 4 (+ 35 / 44. - 9 / 44: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,30. (9) Lc 4,40.

Lc 4,13.2. act. part. aor. nom. mann. enk suntelesas van het werkw. sunteleô (voltooien). Taalgebruik in het NT: sunteleô (voltooien). Taalgebruik in Lc: sunteleô (voltooien). Lc (1) Lc 4,13. Een vorm van sunteleô (voltooien) in Lc in 2 verzen: (1) Lc 4,2. (2) Lc 4,13.

Lc 4,13.3. nom. + acc. onz. mv. panta van het bijvoegl. naamw. pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in het NT: pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in Lc: pas (ieder, elk, alles). Hebr. kol. Lat. omnis. Fr. tout. Ned. elk, ieder. Lc (34), in Lc 4 in 11 verzen: (1) Lc 4,5. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,13. (4) Lc 4,15. (5) Lc 4,20. (6) Lc 4,22. (7) Lc 4,25. (8) Lc 4,28. (9) Lc 4,36. (10) Lc 4,37. (11) Lc 4,40.

Lc 4,13.4. acc. mann. enk. peirasmon van het zelfst. naamw. peirasmos (beproeving). Taalgebruik in het NT: peirasmos (beproeving). Taalgebruik in Lc: peirasmos (beproeving). Lc (4): (1) Lc 4,13. (2) Lc 11,4. (3) Lc 22,40. (4) Lc 22,46. Een vorm van peirasmos (beproeving) in Lc in 6 verzen: (1) Lc 4,13. (2) Lc 8,13. (3) Lc 11,4. (4) Lc 22,28. (5) Lc 22,40. (6) Lc 22,46.

Lc 4,13.5. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (331). Lc 4 (16): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,4. (3) Lc 4,6. (4) Lc 4,8. (5) Lc 4,12. (6) Lc 4,13. (7) Lc 4,14. (8) Lc 4,25. (9) Lc 4,27. (10) Lc 4,32. (11) Lc 4,34. (12) Lc 4,35. (13) Lc 4,36. (14) Lc 4,40. (15) Lc 4,41. (16) Lc 4,43.

Lc 4,13.6. nom. mann. enk. diabolos van het zelfst. naamw. diabolos (duivel, tegenwerper, tegenstander). Taalgebruik in het NT: diabolos (duivel, tegenwerper, tegenstander). Taalgebruik in Lc: diabolos (duivel, tegenwerper, tegenstander). Lc (4): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,6. (3) Lc 4,13. (4) Lc 8,12. Een vorm van diabolos (duivel, tegenwerper, tegenstander) in Lc in 5 verzen: (1) Lc 4,2. (2) Lc 4,3. (3) Lc 4,6. (4) Lc 4,13. (5) Lc 8,12.

Lc 4,13.7. act. ind. aor. 3de pers. enk. apestè van het werkw. afistèmi (afstand nemen, verwijderen). Taalgebruik in het NT: afistèmi (afstand nemen, verwijderen). Taalgebruik in Lc: afistèmi (afstand nemen, verwijderen). Lc (1) Lc 4,13. Een vorm van afistèmi (afstand nemen, verwijderen) in Lc in 4 verzen: (1) Lc 2,37. (2) Lc 4,13. (3) Lc 8,13. (4) Lc 13,27.

Lc 4,13.8. apo (af, van-weg). afkoring ap'. Taalgebruik in het NT: apo (af, van-weg). Taalgebruik in Mc: apo (af, van-weg). Voorzetsel.
Lc (73 + 32 + 9 = 114). Lc 4 (3 + 3 = 6). apo (3): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,38. (3) Lc 4,41. ap' (3): (1) Lc 4,13. (2) Lc 4,35. (3) Lc 4,42.

Lc 4,13.9. pers. voornaamw. gen. mann. enk. autou van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (220). Lc 4 (9): (1) Lc 4,10. (2) Lc 4,13. (3) Lc 4,14. (4) Lc 4,22. (5) Lc 4,24. (6) Lc 4,32. (7) Lc 4,35. (8) Lc 4,37. (9) Lc 4,42.

Lc 4,13.10. achri (tot). Taalgebruik in het NT: achri (tot). Taalgebruik in Lc: achri (tot). Lc (4): (1) Lc 1,20. (2) Lc 4,13. (3) Lc 17,27. (4) Lc 21,24.

Lc 4,13.11. gen. mann. enk. kairou van het zelfst. naamw. kairos (gunstig moment). Taalgebruik in het NT: kairos (gunstig moment). Taalgebruik in Lc: kairos (gunstig moment). Lc (1) Lc 4,13. Een vorm van kairos (gunstig moment) in Lc in 12 verzen: (1) Lc 1,20. (2) Lc 4,13. (3) Lc 8,13. (4) Lc 12,42. (5) Lc 12,56. (6) Lc 13,1. (7) Lc 18,30. (8) Lc 19,44. (9) Lc 20,10. (10) Lc 21,8. (11) Lc 21,24. (12) Lc 21,36.

21. Begin van Jezus'optreden in Galilea: Lc 4,14-15 -- Mc 1,14-15 - Mt 4,12-17 - Lc 4,14-15 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 4 -- taalgebruik -- Lc 4,14 - Lc 4,15 -

- ABOGUNRIN, S.O. “The Sevenfold Programmatic Declaration At Nazareth: An Exegesis of Luke 4:15-30 in the Context of Africa”, Black Theology, University of Birmingham, U.K. March 2003, Vol. 1, No.2, pp.225-250. Zie websites: http://www.uiartsfaculty.net/cv/showcv.php?id=196. http://www.ui.edu.ng/SOKAbogunrin.

Evangelielezing van 3de (derde) zondag door het jaar C: Lc 1,1-4 en Lc 4,14-21. Verwijzing: Lc 4,14-21
Reeds velen hebben getracht de gebeurtenissen te verhalen die onder ons hebben plaats gevonden, aan de hand van de gegevens welke ons werden overgeleverd door mensen die van het begin af aan ooggetuigen waren en in diens van het woord zijn getreden. Vandaar, edele Teofilus, dat ook ik besloot – na van meet af aan alles nauwkeurig te hebben onderzocht – voor u een ordelijk verslag te schrijven, met de bedoeling u te doen zien hoe betrouwbaar de leer is waarin gij onderwezen zijt. In die tijd keerde Jezus in de kracht van de Geest uit de woestijn terug naar Galilea en men sprak over Hem in heel de streek. Hij trad nu op als leraar in hun synagogen en werd algemeen geprezen. Zo kwam Hij ook in Nazaret, waar Hij was grootgebracht. Hij ging volgens zijn gewoonte op de sabbatdag naar de synagoge en stond op om voor te lezen. Ze reikten Hem de boekrol van de profeet Jesaja aan. Hij opende de rol en vond de plaats waar geschreven stond: De Geest des Heren is over mij gekomen, omdat Hij mij gezalfd heeft. Hij heeft mij gezonden om aan armen de Blijde Boodschap te brengen, aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan blinden dat zij zullen zien: om verdrukten te laten gaan in vrijheid, om een genadejaar af te kondigen van de Heer. Daarop rolde Hij het boek dicht, gaf het terug aan de dienaar en ging zitten. In de synagoge waren aller ogen gespannen op Hem gevestigd. Toen begon Hij hen toe te spreken: "Het Schriftwoord dat gij zojuist gehoord hebt is thans in vervulling gegaan."

Lc 4,14 - Lc 4,14: 21. Begin van Jezus'optreden in Galilea - Mc 1,14-15 - Mt 4,12-17 - Lc 4,14-15 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 4 -- taalgebruik -- Lc 4,14 - Lc 4,15 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 3de (derde) zondag door het jaar C  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:14 kai upestrepsen o ièsous en tè dunamei tou pneumatos eis tèn galilaian kai fèmè exèlthen kath olès tès perichôrou peri autou   14 et regressus est Iesus in virtute Spiritus in Galilaeam et fama exiit per universam regionem de illo  En Jezus keerde terug in de kracht van de geest naar Galilea, en zijn faam ging uit door de hele omgeving.   In die tijd keerde Jezus in de kracht van de Geest uit de woestijn terug naar Galilea en men sprak over Hem in heel de streek.   [14] Jezus keerde terug naar Galilea* in de kracht van de Geest. Zijn faam* verbreidde zich over heel die streek.  [14] Jezus keerde, gesterkt door de Geest, terug naar Galilea. Het nieuws over hem verspreidde zich in de hele streek.   14 ¶ In de kracht van de Geest keert Jezus terug naar Galilea; tijding gaat uit over heel het gebied aangaande hem.  14. Jésus retourna en Galilée, avec la puissance de l'Esprit, et une rumeur se répandit par toute la région à son sujet.  

Statenvertaling. 14 En Jezus keerde wederom, door de kracht des Geestes, naar Galilea; en het gerucht van Hem ging uit door het gehele omliggende land.
King James Bible. [14] And Jesus returned in the power of the Spirit into Galilee: and there went out a fame of him through all the region round about.
Luther-Bibel. 14 Und Jesus kam in der Kraft des Geistes wieder nach Galiläa und die Kunde von ihm erscholl durch alle umliegenden Orte.

- Mc 1,28: kai exèlthen hè akoè autou euthus pantachou eis holèn tèn perichôron tès Galilaias  (en 'nieuws' over hem ging terstond overal uit naar de omstreek van Galilea).
- Mt 4,24: kai apèlthen hè akoè autou eis olèn tèn surian (en het 'nieuws' over hem ging weg naar heel Syrië).
- Mt 9,26: kai fèmè exèlthen kath olès tès perichôrou peri autou  (en faam ging uit over heel de omstreek / om-geving rond hem).
- Lc 4,14: kai fèmè exèlthen kath olès tès perichôrou peri autou  (en faam ging uit over heel de omstreek / om-geving rond hem).
- Lc 4,37: kai exeporeueto ècho peri autou eis panta topon tès perichôrou (en weerklank over hem trok uit naar elke plaats van de omstreek / om-geving).

Tekstuitleg van Lc 4,14. Lc 4,14a is een parallel van Mc 1,14. Mc 1,14 bevat 12 woorden en 24 lettergrepen. Lc 4,14a bevat eveneens 12 woorden en 23 lettergrepen. De volgorde van de zinsdelen is zoals bij Marcus: vervoegd werkwoord, onderwerp, plaatsbepaling.
Lucas vermeldt op deze plaats niet de overlevering van Johannes (de Doper), omdat hij dat reeds eerder (Lc 3,19 - Lc 3,20) uitvoerig heeft gedaan. Daarmee wordt het verhaal van Johannes de Doper afgesloten. Hierdoor wordt ook de link van de gevangenneming van Johannes en het gaan van Jezus naar Galilea verbroken . Bij Marcus had het gaan naar Galilea de connotatie van uitwijken naar, wat Matteüs uitdrukkelijk zegt. Bij Lucas is het een terugkeren.

- Mc 1,14:...èlthen (ging) ho Ièsous (Jezus) eis tèn Galilaian (naar Galilea).
- Lc 2,39b: kai... (en)epestrepsan (zij keerden terug) eis tèn Galilaian (naar Galilea).
- Lc 4,14a: kai (en)... hupestrepsen (keerde terug) ho Ièsous (Jezus) en tèi dunamei tou pneumatos (in de kracht van de geest) eis tèn Galilaian (naar Galilea). 

Lc 4,14.1. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr: waw (verbindingshaak). L: et. Fr: et. N: en. E: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 4 (+ 35 / 44. - 9 / 44: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,30. (9) Lc 4,40.

Lc 4,14.2. act. ind. aor. 3de pers. enk. ὑπεστρεψεν = hupestrepsen (hij keerde terug) van het werkw. ὑποστρεφω = hupostrefô (omkeren, terugkeren). Taalgebruik in het NT: hupostrefô (omkeren, terugkeren). Taalgebruik in Lc: hupostrefô (omkeren, terugkeren). Taalgebruik in Hnd: hupostrefô (omkeren, terugkeren). Taalgebruik in de Septuaginta: hupostrefô (omkeren, terugkeren). Lc (5): (1) Lc 1,56. (2) Lc 4,1. (3) Lc 4,14. (4) Lc 8,37. (5) Lc 17,15. Een vorm van ὑποστρεφω = hupostrefô (omkeren, terugkeren) in de LXX (17), in het NT (35), in Lc (21): (1) Lc 1,56. (2) Lc 2,20. (3) Lc 2,43. (4) Lc 2,45. (5) Lc 4,1. (6) Lc 4,14. (7) Lc 7,10. (8) Lc 8,37. (9) Lc 8,39. (10) Lc 8,40. (11) Lc 9,10. (12) Lc 10,17. (13) Lc 11,24. (14) Lc 17,15. (15) Lc 17,18. (16) Lc 19,12. (17) Lc 23,48. (18) Lc 23,56. (19) Lc 24,9. (20) Lc 24,33. (21) Lc 24,52.

  hupostrefô    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  act. ind. aor. 3de pers. enk. hupestrepsen     13               

  hupostrefô    1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9.  10.  11.  12.  
      Lc 1 Lc 2 Lc 4 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 17 Lc 19 Lc 23 Lc 24
1.  act. ind. imperf. 3de pers. mv. hupestrefon                       (1) Lc 23,48.    
2.  act. imperat. praes. 2de pers. enk. hupostrefe           (1) Lc 8,39.                
3.  act. inf. praes. hupostrefein     (1) Lc 2,43.       (2) Lc 8,40.                
4.  act. ind. fut. 1ste pers. enk. hupostrepsô                 (1) Lc 11,24.          
5.  act. ind. aor. 3de pers. enk. hupestrepsen  (1) Lc 1,56.     (2) Lc 4,1. (3) Lc 4,14.   (4) Lc 8,37.       (5) Lc 17,15.         
6.  act. ind. aor. 3de pers. mv. hupestrepsan     (1) Lc 2,20. (2) Lc 2,45.           (3) Lc 10,17.           (4) Lc 24,33. (5) Lc 24,52.  
7.  act. part. aor. nom. mann. mv. hupostrepsantes        (1) Lc 7,10.     (2) Lc 9,10.       (3) Lc 17,18.        
8.  act. part. aor. nom. vr. mv. hupostrepsasai                       (1) Lc 23,56.   (2) Lc 24,9.  
9.  act. ind. aor. hupostrepsai                     (1) Lc 19,12.      
    21  3

- Het gaan van Jezus van Galilea naar de Jordaan wordt slechts impliciet vermeld daar Jezus gedoopt wordt (Lc 3,21). De terugkeer naar Galilea verloopt in een 2-tal stappen: van de Jordaan naar de woestijn (Lc 4,1) en van de woestijn naar Galilea (Lc 4,14). Er is ogenschijnlijk geen verband tussen de gevangenschap van Johannes en Jezus' terugkeer naar Galilea. Het is ook opmerkelijk dat in deze drie verzen sprake is van de geest.
- Ook Jezus'ouders zijn na de opdracht van Jezus in de tempel (veertig dagen na zijn geboorte) teruggekeerd naar Galilea. Er is één lettertje (een klinker) verschil: nl. een ù in plaats van een e (het voorvoegsel upo in plaats van het voorvoegsel epi). Er is een sterke gelijkenis tussen Lc 4,14a en Lc 2,39b.

Lc 4,14.3. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (331). Lc 4 (16): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,4. (3) Lc 4,6. (4) Lc 4,8. (5) Lc 4,12. (6) Lc 4,13. (7) Lc 4,14. (8) Lc 4,25. (9) Lc 4,27. (10) Lc 4,32. (11) Lc 4,34. (12) Lc 4,35. (13) Lc 4,36. (14) Lc 4,40. (15) Lc 4,41. (16) Lc 4,43.

Lc 4,14.4. nom. mann. enk. Ièsous (Jezus). Taalgebruik in het NT: Ièsous (Jezus). Taalgebruik in Lc: Ièsous (Jezus).
Lc (55). Lc 4 (6): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,4. (3) Lc 4,8. (4) Lc 4,12. (5) Lc 4,14. (6) Lc 4,35. Een vorm van Ièsous (Jezus) in Lc in 87 verzen, in Lc 4 (7): 6 + 1: Lc 4,34.

Lc 4,14.5. en (in, met). Taalgebruik in het NT: en (in). Taalgebruik in Lc: en (in). Hebr. bë. Fr. en / dans. Ned. in.
Lc (288). Lc 4 (18): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,2. (3) Lc 4,5. (4) Lc 4,14. (5) Lc 4,15. (6) Lc 4,16. (7) Lc 4,18. (8) Lc 4,20. (9) Lc 4,21. (10) Lc 4,23. (11) Lc 4,24. (12) Lc 4,25. (13) Lc 4,27. (14) Lc 4,28. (15) Lc 4,31. (16) Lc 4,32. (17) Lc 4,33. (18) Lc 4,36.

Lc 4,14.6. bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (119). Lc 4 (9): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,14. (3) Lc 4,16. (4) Lc 4,20. (5) Lc 4,23. (6) Lc 4,24. (7) Lc 4,28. (8) Lc 4,32. (9) Lc 4,33.

Lc 4,14.7. datief vrouw. enkelvoud dunamei (met de kracht) van het zelfst. naamw. dunamis (macht, kracht). Taalgebruik in het NT: dunamis (macht, kracht). Taalgebruik in Lc: dunamis (macht, kracht). Lc (3): (1) Lc 1,17. (2) Lc 4,14. (3) Lc 4,36. Een vorm van dunamis (enk.) (macht, kracht) in Lc in 12 verzen: (1) Lc 1,17. (2) Lc 1,35. (3) Lc 4,14. (4) Lc 4,36. (5) Lc 5,17. (6) Lc 6,19. (7) Lc 8,46. (8) Lc 9,1. (9) Lc 10,19. (10) Lc 21,27. (11) Lc 22,69. (12) Lc 24,49. Een mv.vorm in: (1) Lc 10,13. (2) Lc 19,37. (3) Lc 21,26.

4. - 7. en (tè(i)... dunamei (met - de - kracht). Lc (2): (1) Lc 1,17. (2) Lc 4,14. (3) Lc 4,36.

Lc 4,14.8. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (272). Lc 4 (15): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,2. (3) Lc 4,3. (4) Lc 4,9. (5) Lc 4,14. (6) Lc 4,17. (7) Lc 4,22. (8) Lc 4,27. (9) Lc 4,29. (10) Lc 4,34. (11) Lc 4,38. (12) Lc 4,40. (13) Lc 4,41. (14) Lc 4,42. (15) Lc 4,43.

Lc 4,14.9. gen. onz. enk. pneumatos (geest) van het zelfstandig naamwoord pneuma (geest). Taalgebruik in het NT: pneuma (geest). Taalgebruik in Mc: pneuma (geest). Lat. spiritus. Fr. esprit. Ned. geest.
Lc (6): zie hieronder. Een vorm van pneuma (geest) in Lc in 36 verzen, in Lc 4 in 5 verzen: (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,14. (3) Lc 4,18. (4) Lc 4,33. (5) Lc 4,36. In vier verzen in combinatie met vervullen / vol:
(1) Johannes de Doper: Lc 1,15 (pneumatos hagiou plèsthèsetai = van heilige geest zal hij vervuld worden).
(2) Lc 1,41 ( Elisabeth - eplèsthè pneumatos hagiou hè Elisabet = Elisabeth werd vervuld van heilige geest).
(3) Lc 1,67 (Zacharia - eplèsthè pneumatos hagiou = hij werd vervuld van heilige geest).
(4) Lc 2,26.
(5) Lc 4,1 (plèrès pneumatos hagiou = vol van heilige geest).
(6) Lc 4,14: en tèi dunamei tou pneumatos = in de kracht van de geest).
Meestal volgt de bepaling pneumatos (van geest) op het begrip van vullen / vol, behalve in Lc 1,15.
Bij het zelfstandig naamwoord pneumatos (van geest) staat het bijvoeglijk naamwoord hagiou (heilig). Er zijn geen lidwoorden.

Lc 4,14.10. eis (naar, tot). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in Lc: eis (naar). Voorzetsel van richting. Lat. in / ad. Fr. vers (versus: gedraaid, gekeerd ; vertere: tourner, draaien) / à. Ned. naar. E. for. D. nach.
Lc (210). Lc 4 (11): (1) Lc 4,9. (2) Lc 4,14. (3) Lc 4,16. (4) Lc 4,23. (5) Lc 4,26. (6) Lc 4,31. (7) Lc 4,35. (8) Lc 4,37. (9) Lc 4,38. (10) Lc 4,42. (11) Lc 4,44.

Lc 4,14.2. 10. Lc 4,1: hupestrepsen apo (hij keerde terug van). Hapax in het NT. Lc 1,56 en Lc 4,14: hupestrepsen (...) eis (hij / zij keerde terug naar).

Lc 4,14.11. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (149). Lc 4 (7): (1) Lc 4,6. (2) Lc 4,14. (3) Lc 4,16. (4) Lc 4,23. (5) Lc 4,25. (6) Lc 4,38. (7) Lc 4,43.

Lc 4,14.12. acc. vr. enk. galilaian (Galilea) van de plaatsnaam Galilaia (Galilea). Taalgebruik in het NT: Galilaia (Galilea). Taalgebruik in Synoptici: Galilaia (Galilea). Taalgebruik in Lc: Galilaia (Galilea). Hebr. gälal (rollen, wentelen).
Lc (2): (1) Lc 2,39. (2) Lc 4,14.  Een vorm van Galilaia (Galilea) in Lc in 13 verzen: (1) Lc 1,26. (2) Lc 2,4. (3) Lc 2,39. (4) Lc 3,1. (5) Lc 4,14. (6) Lc 4,31. (7) Lc 5,17. (8) Lc 8,26. (9) Lc 17,11. (10) Lc 23,5. (11) Lc 23,49. (12) Lc 23,55. (13) Lc 24,6. Een variante in Lc 4,44.

Lc 4,14.1. - 12: Mc 1,14...èlthen (ging) ho Ièsous (Jezus) eis tèn Galilaian (naar Galilea).
- Lc 2,39b: kai... (en)epestrepsan (zij keerden terug) eis tèn Galilaian (naar Galilea).
- Lc 4,14a: kai (en)... hupestrepsen (keerde terug) ho Ièsous (Jezus) en tèi dunamei tou pneumatos (in de kracht van de geest) eis tèn Galilaian (naar Galilea). 

Lc 4,14.13. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr: waw (verbindingshaak). L: et. Fr: et. N: en. E: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 4 (+ 35 / 44. - 9 / 44: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,30. (9) Lc 4,40.

Lc 4,14.14. nom. vr. enk. fèmè fèmè (faam). Taalgebruik in het NT: fèmè (faam). Taalgebruik in Lc: fèmè (faam). Is fèmè verwant met fè-mi (spreken) en zou fèmè dan betekenen: het gesprokene, de boodschap ? In Spr 15,30 is fèmè de vertaling van sjëmû`âh. In de LXX wordt sjëmû`âh vaak vertaald door aggelia (boodschap) of akoè (het gehoorde, gerucht). Lc (1) Lc 4,14. Dit is de enigste vorm in Lc.

Lc 4,14.15. ind. aor. 3de pers. enk. εξηλθεν = exèlthen (ging uit) van het werkw. εξερχομαι = exerchomai (uitgaan). Taalgebruik in het NT: exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan). Taalgebruik in de LXX: exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan). Taalgebruik in Lc: exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan). Lc (8): (1) Lc 2,1. (2) Lc 4,14. (3) Lc 4,35. (4) Lc 5,27. (5) Lc 7,17. (6) Lc 8,5. (7) Lc 8,35. (8) Lc 17,29. Een vorm van εξερχομαι = exerchomai in de LXX (216), in het NT (742), in Lc (41), in Lc 4 (5): (1) Lc 4,14. (2) Lc 4,35. (3) Lc 4,36. (4) Lc 4,41. (5) Lc 4,42.
- Uit-gaan kan betekenen: van een eerder besloten ruimte zoals een huis, een stad enz. naar buiten gaan. Het werkwoord wordt ook vaak gebruikt om het weggaan van een onreine geest uit een persoon aan te geven.

  exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  ind. aor. 3de pers. enk. exèlthen   232  165  67  11  19  11  25  44     

indicatief aorist derde persoon enkelvoud exèlthen (ging uit) van het werkw. exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan). Taalgebruik in het NT: exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan). Taalgebruik in Lc: exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan). Uit-gaan kan betekenen: van een eerder besloten ruimte zoals een huis, een stad enz. naar buiten gaan. Het werkwoord wordt ook vaak gebruikt om het weggaan van een onreine geest uit een persoon aan te geven.
Lc (8): (1) Lc 2,1. (2) Lc 4,14. (3) Lc 4,35. (4) Lc 5,27. (5) Lc 7,17. (6) Lc 8,5. (7) Lc 8,35. (8) Lc 17,29. Een vorm van exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) in Lc (41), in Lc 4 in 5 verzen: (1) Lc 4,14. (2) Lc 4,35. (3) Lc 4,36. (4) Lc 4,41. (5) Lc 4,42.

Lc 4,14.16. kata (tegen, volgens). Afkortingen: kat', kath'. Taalgebruik in het NT: kata (tegen, volgens). Taalgebruik in Lc: kata (tegen, volgens).
Lc (28 + 6 + 9 = 43). Lc 4 (2). kata (1) Lc 4,16. kath' (1) Lc 4,14.

Lc 4,14.17. gen. vr. enk. holès van het bijvoegl. naamw. holos (heel). Taalgebruik in NT: holos (heel). Taalgebruik in Lc: holos (heel).
Lc (4): (1) Lc 4,14. (2) Lc 5,5. (3) Lc 10,27. (4) Lc 23,5.Een vorm van holos (heel) in Lc in 13 verzen: (1) Lc 1,65. (2) Lc 4,14. (3) Lc 5,5. (4) Lc 7,17. (5) Lc 8,39. (6) Lc 8,43. (7) Lc 9,25. (8) Lc 10,27. (9) Lc 11,34. (10) Lc 11,36. (11) Lc 13,21. (12) Lc 23,5. (13) Lc 23,44.

Lc 4,14.18. bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) van het bepaald lidwoord ho, hè, to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (109). Lc 4 (9): (1) Lc 4,5. (2) Lc 4,14. (3) Lc 4,22. (4) Lc 4,26. (5) Lc 4,29. (6) Lc 4,31. (7) Lc 4,37. (8) Lc 4,38. (9) Lc 4,44.

Lc 4,14.16. - 18. kath' olès tès (over heel het). Lc (2): (1) Lc 4,14. (2) Lc 23,5. en holè(i) tè(i) = in heel het. Lc (2): (1) Lc 1,65. (2) Lc 7,17.

Lc 4,14.19. gen. mann. enk. perichôrou van het zelfst. naamw. perichôros (omstreek). Taalgebruik in het NT: perichôros (omstreek). Taalgebruik in Lc: perichôros (omstreek). Lc (3): (1) Lc 4,14. (2) Lc 4,37. (3) Lc 8,37. Een vorm van perichôros (omstreek) in Lc in 5 verzen: (1) Lc 3,3. (2) Lc 4,14. (3) Lc 4,37. (4) Lc 7,17. (5) Lc 8,37.

Lc 4,14.20. peri (omwille van, over). Taalgebruik in NT: peri (over, rondom, omwille van). Taalgebruik in Lc: peri (over, rondom, omwille van). Fr. pour, N. voor. Lc (43). Lc 4 (4): (1) Lc 4,10. (2) Lc 4,14. (3) Lc 4,37. (4) Lc 4,38.

Lc 4,14.21. pers. voornaamw. gen. mann. enk. autou van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (220). Lc 4 (9): (1) Lc 4,10. (2) Lc 4,13. (3) Lc 4,14. (4) Lc 4,22. (5) Lc 4,24. (6) Lc 4,32. (7) Lc 4,35. (8) Lc 4,37. (9) Lc 4,42.

Lc 4,14.20. - 21. peri autou (rond hem). Lc (7): (1) Lc 2,27. (2) Lc 2,33. (3) Lc 4,14. (4) Lc 4,37. (5) Lc 5,15. (6) Lc 7,17. (7) Lc 23,8.

Lc 4,15 - Lc 4,15: 21. Begin van Jezus'optreden in Galilea - Mc 1,14-15 - Mt 4,12-17 - Lc 4,14-15 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 4 -- taalgebruik -- Lc 4,14 - Lc 4,15 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 3de (derde) zondag door het jaar C  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:15 kai autos edidasken en tais sunagôgais autôn doxazomenos upo pantôn 15 et ipse docebat in synagogis eorum et magnificabatur ab omnibus  En hij leerde in hun synagogen (en) werd door allen geprezen. Hij trad nu op als leraar in hun synagogen en werd algemeen geprezen.  [15] Hij gaf onderricht in hun synagogen en werd door iedereen geëerd.  [15] Hij gaf onderricht in de synagogen en werd door allen geprezen.   15 Hij is onderricht gaan geven in hun synagoge,– door allen geëerd.   15. Il enseignait dans leurs synagogues, glorifié par tous.  

Statenvertaling. 15 En Hij leerde in hun synagogen, en werd van allen geprezen.
King James Bible. [15] And he taught in their synagogues, being glorified of all.
Luther-Bibel. 15 Und er lehrte in ihren Synagogen und wurde von jedermann gepriesen.

Tekstuitleg van Lc 4,15. Het vers Lc 4,15 telt 10 (2 X 5) woorden en 58 (2 X 29) letters. De getalwaarde van Lc 4,15 is 7494 (2 X 3 X 1249).

Lc 4,15.1. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr: waw (verbindingshaak). L: et. Fr: et. N: en. E: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 4 (+ 35 / 44. - 9 / 44: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,30. (9) Lc 4,40.

Lc 4,15.2. pers. voornaamw. nom. mann. enk. autos (hij). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos.
Lc (45). Lc (2): (1) Lc 4,15. (2) Lc 4,30.

Lc 4,15.3. act. ind. imperf. 3de pers. enk. εδιδασκεν = edidasken van het werkw. διδασκω = didaskô (leren, onderrichten). Taalgebruik in de NT: didaskô (leren). Taalgebruik in de LXX: didaskô (leren). Lc (2): (1) Lc 4,15. (2) Lc 5,3. Een vorm van διδασκω = didaskô (leren, onderrichten) in de LXX (107), in het NT (95), in Lc (15): (1) Lc 4,15. (2) Lc 4,31. (3) Lc 5,3. (4) Lc 5,17. (5) Lc 6,6. (6) Lc 11,1. (7) Lc 12,12. (8) Lc 13,10. (9) Lc 13,22. (10) Lc 13,26. (11) Lc 19,47. (12) Lc 20,1. (13) Lc 20,21. (14) Lc 21,37. (15) Lc 23,5.

didaskô (leren, onderrichten) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
ind. imperf. 3de pers. enk. edidasken 15 1: Neh 8,8. 14 2: (1) Mt 5,2. (2) Mt 13,54. 6: (1) Mc 1,21. (2) Mc 2,13. (3) Mc 4,2. (4) Mc 9,31. (5) Mc 10,1. (6) Mc 11,17. 2: (1) Lc 4,15. (2) Lc 5,3. 2: (1) Joh 7,14. (2) Joh 8,2. 1: Hnd 18,25.   1: Apk 2,14. 10: (1) Lc 5,3 //Mc 4,2. 12

- Auto-didact: iemand die door zelfstudie kennis (lering) heeft verworven. Didactiek: leer van het onderrichten. Lat. docere (doctor). Cfr docent, documentatie.

Lc 4,15.4. en (in, met). Taalgebruik in het NT: en (in). Taalgebruik in Lc: en (in). Hebr. bë. Fr. en / dans. Ned. in.
Lc (288). Lc 4 (18): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,2. (3) Lc 4,5. (4) Lc 4,14. (5) Lc 4,15. (6) Lc 4,16. (7) Lc 4,18. (8) Lc 4,20. (9) Lc 4,21. (10) Lc 4,23. (11) Lc 4,24. (12) Lc 4,25. (13) Lc 4,27. (14) Lc 4,28. (15) Lc 4,31. (16) Lc 4,32. (17) Lc 4,33. (18) Lc 4,36.

Lc 4,15.5. bepaald lidw. dat. vr. mv. tais van het bepaald lidwoord ho, hè, to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (33). Lc 4 (4): (1) Lc 4,2. (2) Lc 4,15. (3) Lc 4,25. (4) Lc 4,43.

Lc 4,15.6. dat. vr. mv. συναγωγαις = sunagôgais van het zelfst. naamw. συναγωγη = sunagôgè (synagoge). Taalgebruik in het NT: sunagôgè (synagoge). Taalgebruik in de LXX: sunagôgè (synagoge). Taalgebruik in Lc: sunagôgè (synagoge). Lc (3): (1) Lc 4,15. (2) Lc 11,43. (3) Lc 20,46. Een vorm van συναγωγη = sunagôgè (synagoge) in Lc (15): (1) Lc 4,15. (2) Lc 4,16. (3) Lc 4,20. (4) Lc 4,28. (5) Lc 4,33. (6) Lc 4,38. (7) Lc 4,44. (8) Lc 6,6. (9) Lc 7,5. (10) Lc 8,41. (11) Lc 11,43. (12) Lc 12,11. (13) Lc 13,10. (14) Lc 20,46. (15) Lc 21,12.

sunagôgè (synagoge)    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
dat. vr. mv. sunagôgais    17  15        11  11     
totaal   261  205  56  15  19  32  34     

sunagôgè (synagoge)  NT Mt Mc Lc Joh syn.  ev.  Hnd Br. Apk
dat. vr. mv. sunagôgais  15  7 : (1) Mt 4,23. (2) Mt 6,2. (3) Mt 6,5. (4) Mt 9,35. (5) Mt 10,17. (6) Mt 23,6. (7)Mt 23,34. 1 : Mc 12,39. 3 : (1) Lc 4,15. (2) Lc 11,43. (3) Lc 20,46.   11 : (1) Mt 4,23 // Mc 1,39 // Lc 4,44. (2) Mt 10,17 // Mc 13,9 // Lc 21,12. (3) Mt 23,6 // Mc 12,39 // Lc 20,46. 11  4 : (1) Hnd 9,20. (2): Hnd 13,5. (3) Hnd 15,21. (4) Hnd 24,12.    
totaal 56  15  32  34  19 
en tais sunagôgais 17 (+ 2)   +  Mc 13,9. + Lc 4,44.              

Lc 4,15.4. - 6. eis tas sunagôgas (naar de synagogen). Lc (2): (1) Lc 4,44.  (2) Lc 21,12. en tais sunagôgais (in de synagogen). Lc (3): (1) Lc 4,15.(2) Lc 11,43. (3) Lc 20,46.

Lc 4,15.7. pass. part. praes. nom. mann. enk. δοξαζομενος = doxazomenos (worden verheerlijkt / geloofd) van het werkw. doxazô (verheerlijhen, loven). Taalgebruik in het NT: doxazô (verheerlijken). Taalgebruik in Lc: doxazô (verheerlijken). Lc (1) Lc 4,15. Deze vorm is enig in de bijbel. Een vorm van doxazô (verheerlijhen, loven) in Lc in 9 verzen: (1) Lc 2,20. (2) Lc 4,15. (3) Lc 5,25 . (4) Lc 5,26. (5) Lc 7,16. (6)  Lc 13,13. (7)  Lc 17,15. (8) Lc 18,43 . (9) Lc 23,47.

Lc 4,15.8. hupo (door). Afkortingen: hup' en huf'. Taalgebruik in het NT: hupo (door). Taalgebruik in Mc: hupo (door). Taalgebruik in Lc: hupo (door).
Lc (23 + 8 = 31). Lc 4 (2). hupo (2): (1) Lc 4,2. (2) Lc 4,15.

Lc 4,15.9. gen. mv. pantôn van het bijvoegl. naamw. pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in het NT: pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in Lc: pas (ieder, elk, alles). Hebr. kol. Lat. omnis. Fr. tout. Ned. elk, ieder.
Lc (17): (1) Lc 1,71. (2) Lc 2,31. (3) Lc 3,15. (4) Lc 3,19. (5) Lc 4,15. (6) Lc 4,20. (7) Lc 7,18. (8) Lc 7,35. (9) Lc 8,45. (10) Lc 9,43. (11) Lc 11,50. (12) Lc 14,10. (13) Lc 21,3. (14) Lc 21,12. (15) Lc 21,17. (16) Lc 24,14. (17) Lc 24,27. Een vorm van pas (ieder, elk, alles) in Lc 4 in 11 verzen: (1) Lc 4,5. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,13. (4) Lc 4,15. (5) Lc 4,20. (6) Lc 4,22. (7) Lc 4,25. (8) Lc 4,28. (9) Lc 4,36. (10) Lc 4,37. (11) Lc 4,40.

Lc 4,15.8. - 9. hupo pantôn (door allen). Lc (2): (1) Lc 4,15. (2) Lc 21,17.



22. Prediking te Nazaret en verwerping: Lc 4,16-30 - Lc 4,16-30 - Mc 6,1-6a - Mt 13,53-58 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 4 -- taalgebruik -- Lc 4,16 - Lc 4,17 - Lc 4,18 - Lc 4,19 - Lc 4,20 - Lc 4,21 - Lc 4,22 - Lc 4,23 - Lc 4,24 - Lc 4,25 - Lc 4,26 - Lc 4,27 - Lc 4,28 - Lc 4,29 - Lc 4,30 -

Hierboven hebben we reeds vermeld (Lc 4,14a) dat Jezus naar Galilea en vervolgens naar Nazaret is teruggekeerd. Nazaret is voor Jezus een bijzondere stad. Daar is Jezus opgevoed en opgegroeid. Hiermee moeten we verwijzen naar Lc 2,40 en Lc 2,52 waar de groei van Jezus in wijsheid en welbehagen bij God en de mensen wordt aangeduid.

Lc 4,16 - Lc 4,16: 22. Prediking te Nazaret en verwerping - Lc 4,16-30 - Mc 6,1-6a - Mt 13,53-58 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 4 -- taalgebruik -- Lc 4,16 - Lc 4,17 - Lc 4,18 - Lc 4,19 - Lc 4,20 - Lc 4,21 - Lc 4,22 - Lc 4,23 - Lc 4,24 - Lc 4,25 - Lc 4,26 - Lc 4,27 - Lc 4,28 - Lc 4,29 - Lc 4,30 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 3de (derde) zondag door het jaar C  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:16 kai èlthen eis nazara ou èn tethrammenos kai eisèlthen kata to eiôthos autô en tè èmera tôn sabbatôn eis tèn sunagôgèn kai anestè anagnônai  16 et venit Nazareth ubi erat nutritus et intravit secundum consuetudinem suam die sabbati in synagogam et surrexit legere  16 En hij kwam in Nazaret, waar hij was opgevoed, en hij ging volgens zijn gewoonte op de dag van de sabbar in de synagoge binnen, en hij stond op om voor te lezen.  Zo kwam Hij ook in Nazaret, waar Hij was grootgebracht. Hij ging volgens zijn gewoonte op de sabbatdag naar de synagoge en stond op om voor te lezen.  [16] Zo* kwam Hij in Nazaret, waar Hij was opgegroeid, en volgens zijn gewoonte ging Hij op sabbat naar de synagoge. Hij stond op om voor te lezen,   [16] Hij kwam ook in Nazaret, waar hij was opgegroeid, en volgens zijn gewoonte ging hij op sabbat naar de synagoge. Toen hij opstond om voor te lezen,   16 Zo komt hij aan in Nazaret, waar hij is grootgebracht, en gaat, naar de gewoonte hem eigen, op de dag van de sabbat naar de synagoge. Hij staat op om voor te lezen;   16. Il vint à Nazara où il avait été élevé, entra, selon sa coutume le jour du sabbat, dans la synagogue, et se leva pour faire la lecture. 

Statenvertaling. 16 En Hij kwam te Nazareth, daar Hij opgevoed was, en ging, naar Zijn gewoonte, op den dag des sabbats in de synagoge; en stond op om te lezen.
King James Bible. [16] And he came to Nazareth, where he had been brought up: and, as his custom was, he went into the synagogue on the sabbath day, and stood up for to read.
Luther-Bibel. 16 Und er kam nach Nazareth, wo er aufgewachsen war, und ging nach seiner Gewohnheit am Sabbat in die Synagoge und stand auf und wollte lesen.

Tekstuitleg van Lc 4,16. Het vers Lc 4,16 telt 25 (5 X 5) woorden en 119 (2 X 59) letters. De getalwaarde van Lc 4,16 is 12514 (2 X 6257).

Lc 4,16.1. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr: waw (verbindingshaak). L: et. Fr: et. N: en. E: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 4 (+ 35 / 44. - 9 / 44: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,30. (9) Lc 4,40.

Lc 4,16.2. ind. aor. 3de pers. enk. èlthen (hij ging) van het werkw. erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in het NT: erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in Lc: erchomai (gaan, komen). Lc (17): (1) Lc 2,27. (2) Lc 2,51. (3) Lc 3,3. (4) Lc 4,16. (5) Lc 8,41. (6) Lc 8,47. (7) Lc 10,33. (8) Lc 11,31. (9) Lc 13,6. (10) Lc 15,20. (11) Lc 15,30. (12) Lc 17,27. (13) Lc 19,5. (14) Lc 19,10. (15) Lc 19,18. (16) Lc 19,20. (17) Lc 22,7. Een vorm van erchomai (gaan, komen) in Lc 4 in 3 verzen: (1) Lc 4,16. (2) Lc 4,34. (3) Lc 4,42.

Lc 4,16.3. eis (naar, tot). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in Lc: eis (naar). Voorzetsel van richting. Lat. in / ad. Fr. vers (versus: gedraaid, gekeerd ; vertere: tourner, draaien) / à. Ned. naar. E. for. D. nach.
Lc (210). Lc 4 (11): (1) Lc 4,9. (2) Lc 4,14. (3) Lc 4,16. (4) Lc 4,23. (5) Lc 4,26. (6) Lc 4,31. (7) Lc 4,35. (8) Lc 4,37. (9) Lc 4,38. (10) Lc 4,42. (11) Lc 4,44.

Lc 4,16.4. nazaret of nazareth (Nazareth). Taalgebruik in het NT: nazaret of nazareth (Nazareth). Taalgebruik in Lc: nazaret of nazareth (Nazareth).
Lc (4): (1) Lc 1,26. (2) Lc 2,4. (3) Lc 2,39. (4) Lc 2,51. nazara in Lc 4,16.

Lc 4,16.5. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou). Taalgebruik in het NT: ou - ouk - ouch (niet). Taalgebruik in Lc: ou - ouk - ouch (niet). Lc (84 + 92 + 7 = 183). Lc 4 (4 + 4 = 8). ou of hou (4): (1) Lc 4,16. (2) Lc 4,17. (3) Lc 4,18. (4) Lc 4,29. ouk (4): (1) Lc 4,2. (2) Lc 4,4. (3) Lc 4,12. (4) Lc 4,41.

Lc 4,16.6. act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn (hij was) van het werkw. eimi (zijn). Taalgebruik in het NT: eimi (zijn). Taalgebruik in Lc: eimi (zijn). Hebr. hâjâh. Lat. esse. Fr. être. Ned. zijn. E. to be. Lc (79). Lc 2 (7): (1) Lc 4,16. (2) Lc 4,17. (3) Lc 4,31. (4) Lc 4,32. (5) Lc 4,33. (6) Lc 4,38. (7) Lc 4,44.

Lc 4,16.7. pass. part. perf. nom. mann. enk. tethrammenos van het werkw. trefô (voeden, opvoeden). Taaalgebruik in het NT: trefô (voeden, opvoeden). Taaalgebruik in Lc: trefô (voeden, opvoeden). Lc (1) Lc 4,16. Deze vorm is de enigste in de bijbel. Een vorm van trefô (voeden, opvoeden) in Lc 3 verzen: (1) Lc 4,16. (2) Lc 12,24. (3) Lc 23,29.

Lc 4,16.8. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr: waw (verbindingshaak). L: et. Fr: et. N: en. E: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 4 (+ 35 / 44. - 9 / 44: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,30. (9) Lc 4,40. Dit nevenschikkend voegwoord leidt de tweede nevenschikkende zin van Lc 4,16.

Lc 4,16.9. ind. aor. 3de pers. enk. eisèlthen (hij ging binnen) van het werkw. eiserchomai (binnengaan). Taalgebruik in het NT: eiserchomai (binnengaan). Taalgebruik in Lc: eiserchomai (binnengaan). Lc (12): In twaalf verzen bij Lc: (1) Lc 1,40. (2) Lc 4,16. (3) Lc 4,38. (4) Lc 6,4. (5) Lc 7,1. (6) Lc 8,30. (7) Lc 9,46. (8) Lc 10,38. (9) Lc 17,27. (10) Lc 19,7. (11) Lc 22,3. (12) Lc 24,29. Een vorm van eiserchomai (binnengaan) in Lc in 45 verzen, in Lc 4 in 2 verzen: (1) Lc 4,16. (2) Lc 4,38.

Lc 4,16.10. kata (tegen, volgens). Afkortingen: kat', kath'. Taalgebruik in het NT: kata (tegen, volgens). Taalgebruik in Lc: kata (tegen, volgens).
Lc (28 + 6 + 9 = 43). Lc 4 (2). kata (1) Lc 4,16. kath' (1) Lc 4,14.

Lc 4,16.11. bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (181). Lc 4 (5): (1) Lc 4,9. (2) Lc 4,16. (3) Lc 4,17. (4) Lc 4,20. (5) Lc 4,35.

Lc 4,16.12. acc. onz. enk. eiôthos (gewoonte). Taalgebruik in het NT: eiôthos (gewoonte). Taalgebruik in Lc: eiôthos (gewoonte).
Lc (1) Lc 4,16. Dit is de enigste vorm in Lc.

Lc 4,16.13. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (144). Lc 4 (11): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,5. (3) Lc 4,6. (4) Lc 4,8. (5) Lc 4,9. (6) Lc 4,12. (7) Lc 4,16. (8) Lc 4,17. (9) Lc 4,20. (10) Lc 4,22. (11) Lc 4,35.

Lc 4,16.14. en (in, met). Taalgebruik in het NT: en (in). Taalgebruik in Lc: en (in). Hebr. bë. Fr. en / dans. Ned. in.
Lc (288). Lc 4 (18): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,2. (3) Lc 4,5. (4) Lc 4,14. (5) Lc 4,15. (6) Lc 4,16. (7) Lc 4,18. (8) Lc 4,20. (9) Lc 4,21. (10) Lc 4,23. (11) Lc 4,24. (12) Lc 4,25. (13) Lc 4,27. (14) Lc 4,28. (15) Lc 4,31. (16) Lc 4,32. (17) Lc 4,33. (18) Lc 4,36.

Lc 4,16.15. bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (119). Lc 4 (9): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,14. (3) Lc 4,16. (4) Lc 4,20. (5) Lc 4,23. (6) Lc 4,24. (7) Lc 4,28. (8) Lc 4,32. (9) Lc 4,33.

Lc 4,16.16. nom. en dat. vr. enk. hèmera(i) (dag). Taalgebruik in het NT: hèmera (dag). Taalgebruik in Lc: hèmera (dag).
Lc (27). Lc 4 (1) Lc 4,16. Een vorm van hèmera (dag) in Lc 4 (4): (1) Lc 4,2. (2) Lc 4,16. (3) Lc 4,25. (4) Lc 4,42.

Lc 4,16.17. bepaald lidw. gen. mann. + vr. + onz. mv. tôn van het bepaald lidwoord ho, hè, to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (119). Lc 4 (1) Lc 4,16.

Lc 4,16.18. gen. onz. mv. sabbatôn van het zelfst. naamw. sabbaton (sabbat). Taalgebruik in het NT: sabbaton (sabbat). Taalgebruik in Lc: sabbaton (sabbat). Lc (2): (1) Lc 4,16. (2) Lc 24,1. Een vorm van sabbaton (sabbat) in Lc in 19 verzen: (1) Lc 4,16. (2) Lc 4,31. (3) Lc 6,1. (4) Lc 6,2. (5) Lc 6,5. (6) Lc 6,6. (7) Lc 6,7. (8) Lc 6,9. (9) Lc 13,10. (10) Lc 13,14. (11) Lc 13,15. (12) Lc 13,16. (13) Lc 14,1. (14) Lc 14,3. (15) Lc 14,5. (16) Lc 18,12.  (17) Lc 23,54. (18) Lc 23,56.  (19) Lc 24,1

Lc 4,16.19. eis (naar, tot). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in Lc: eis (naar). Voorzetsel van richting. Lat. in / ad. Fr. vers (versus: gedraaid, gekeerd ; vertere: tourner, draaien) / à. Ned. naar. E. for. D. nach.
Lc (210). Lc 4 (11): (1) Lc 4,9. (2) Lc 4,14. (3) Lc 4,16. (4) Lc 4,23. (5) Lc 4,26. (6) Lc 4,31. (7) Lc 4,35. (8) Lc 4,37. (9) Lc 4,38. (10) Lc 4,42. (11) Lc 4,44.

Lc 4,16.20. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (149). Lc 4 (7): (1) Lc 4,6. (2) Lc 4,14. (3) Lc 4,16. (4) Lc 4,23. (5) Lc 4,25. (6) Lc 4,38. (7) Lc 4,43.

Lc 4,16.21. acc. vr. enk. sunagôgèn van het zelfst. naamw. sunagôgè (synagoge). Taalgebruik in het NT: sunagôgè (synagoge). Taalgebruik in Lc: sunagôgè (synagoge). Lc (3): (1) Lc 4,16. (2) Lc 6,6. (3) Lc 7,5. Een vorm van sunagogè (synagoge) in Lc in 15 verzen: (1) Lc 4,15. (2) Lc 4,16. (3) Lc 4,20. (4) Lc 4,28. (5) Lc 4,33. (6) Lc 4,38. (7) Lc 4,44. (8) Lc 6,6. (9) Lc 7,5. (10) Lc 8,41. (11) Lc 11,43. (12) Lc 12,11. (13) Lc 13,10. (14) Lc 20,46. (15) Lc 21,12.

Lc 4,16.19. - 21. eis tèn sunagôgèn (naar de synagoge). In elf verzen in het NT: (1) Mt 12,9. (2) Mc 1,21. (3) Mc 3,1. (4) Lc 4,16. (5) Lc 6,6. (6) Hnd 13,14. (7) Hnd 14,1. (8) Hnd 17,10. (9) Hnd 18,19. (10) Hnd 19,8. (11) Jak 2,2. In negen van de elf verzen staat een vorm van het werkwoord eiserchomai (gaan naar, binnengaan) bij de bepaling eis tèn sunagôgèn (naar de synagoge). In Lc 4,16 staat het hoofdwerkwoord eisèlthen (hij ging naar) vooraan de zin en de plaatsbepaling eis tèn sunagôgèn (naar de synagoge) achteraan de zin.

Lc 4,16.22. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr: waw (verbindingshaak). L: et. Fr: et. N: en. E: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 4 (+ 35 / 44. - 9 / 44: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,30. (9) Lc 4,40.

Lc 4,16.23. med. ind. aor. 3de pers. enk. anestè (hij stond op) van het werkw. anistèmi (opstaan). Taalgebruik in het NT: anistèmi (opstaan). Taalgebruik in Lc: anistèmi (opstaan). Lc (5): (1) Lc 4,16. (2) Lc 8,55. (3) Lc 9,8. (4) Lc 9,19. (5) Lc 10,25. Een vorm van anistèmi (opstaan) in Lc in 29 verzen, in Lc 4 in 4 verzen: (1) Lc 4,16. (2) Lc 4,29. (3) Lc 4,38. (4) Lc 4,39.

Lc 4,16.24. act. inf. aor. anagnônai van het werkw. anaginôskô (herkennen, erkennen, duidelijk zien, lezen). Taalgebruik in het NT: anaginôskô (herkennen, erkennen, duidelijk zien, lezen). Taalgebruik in Lc: anaginôskô (herkennen, erkennen, duidelijk zien, lezen). Lc (1) Lc 4,16. Een vorm van anaginôskô (herkennen, erkennen, duidelijk zien, lezen) in Lc in 3 vormen: (1) Lc 4,16. (2) Lc 6,3. (3) Lc 10,26.

Lc 4,17 - Lc 4,17: 22. Prediking te Nazaret en verwerping - Lc 4,16-30 - Mc 6,1-6a - Mt 13,53-58 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 4 -- taalgebruik -- Lc 4,16 - Lc 4,17 - Lc 4,18 - Lc 4,19 - Lc 4,20 - Lc 4,21 - Lc 4,22 - Lc 4,23 - Lc 4,24 - Lc 4,25 - Lc 4,26 - Lc 4,27 - Lc 4,28 - Lc 4,29 - Lc 4,30 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 3de (derde) zondag door het jaar C  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:17 kai epedothè autô biblion tou profètou èsaiou kai | anoixas | anaptuxas | to biblion euren | [ton] | ton | topon ou èn gegrammenon   17 et traditus est illi liber prophetae Esaiae et ut revolvit librum invenit locum ubi scriptum erat  17 En het boek van de profeet Jesaja werd hem toegereikt; en +hij ontrolde+ het boek (en) vond de plaats waar geschreven stond:  Ze reikten Hem de boekrol van de profeet Jesaja aan. Hij opende de rol en vond de plaats waar geschreven stond:   [17] en kreeg een boekrol van de profeet Jesaja aangereikt. Hij opende de rol en vond de plaats waar geschreven staat:   [17] werd hem de boekrol van de profeet Jesaja overhandigd, en hij rolde hem af tot de plaats waar geschreven staat:  17 gegeven wordt hem de boekrol van de profeet Jesaja; hij opent de boekrol en vindt de plaats waar staat geschreven: ‘de Geest des Heren is over mij, want hij heeft mij gezalfd   17. On lui remit le livre du prophète Isaïe et, déroulant le livre, il trouva le passage où il était écrit: 

Statenvertaling. 17 En Hem werd gegeven het boek van den profeet Jesaja; en als Hij het boek opengedaan had, vond Hij de plaats, daar geschreven was:
King James Bible. [17] And there was delivered unto him the book of the prophet Esaias. And when he had opened the book, he found the place where it was written,
Luther-Bibel. 17 Da wurde ihm das Buch des Propheten Jesaja gereicht. Und als er das Buch auftat, fand er die Stelle, wo geschrieben steht (Jesaja 61,1-2):

Tekstuitleg van Lc 4,17. Het vers Lc 4,17 telt 17 woorden en 87 (3 X 29) letters. De getalwaarde van Lc 4,17 is 8947 (23 X 389).

Lc 4,17.1. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr: waw (verbindingshaak). L: et. Fr: et. N: en. E: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 4 (+ 35 / 44. - 9 / 44: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,30. (9) Lc 4,40.

Lc 4,17.2. pass. ind. aor. 3de pers. enk. paredothè (er werd overhandigd) van het werkw. epididômi (bovenop geven, geven). Taalgebruik in het NT: epididômi (bovenop geven, geven). Taalgebruik in Lc: epididômi (bovenop geven, geven). Lc (1) Lc 4,17. Deze vorm is enig in het NT. Een vorm van epididômi (bovenop geven, geven) in Lc in 5 verzen: (1) Lc 4,17. (2) Lc 11,11. (3) Lc 11,12. (4) Lc 24,30. (5) Lc 24,42.

Lc 4,17.3. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (144). Lc 4 (11): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,5. (3) Lc 4,6. (4) Lc 4,8. (5) Lc 4,9. (6) Lc 4,12. (7) Lc 4,16. (8) Lc 4,17. (9) Lc 4,20. (10) Lc 4,22. (11) Lc 4,35.

Lc 4,17.4. nom. + acc. onz. enk. biblion  van het zelfst. naamw. biblion (document, brief). Taalgebruik in het NT: biblion (document, brief). Taalgebruik in Lc: biblion (document, brief). Lc (2): (1) Lc 4,17. (2) Lc 4,20. Dit is de enigste vorm in Lc. Naast biblion wordt ook biblos gebruikt: (1) Lc 3,4. (2) Lc 20,42

Lc 4,17.5. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (272). Lc 4 (15): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,2. (3) Lc 4,3. (4) Lc 4,9. (5) Lc 4,14. (6) Lc 4,17. (7) Lc 4,22. (8) Lc 4,27. (9) Lc 4,29. (10) Lc 4,34. (11) Lc 4,38. (12) Lc 4,40. (13) Lc 4,41. (14) Lc 4,42. (15) Lc 4,43.

Lc 4,17.6. gen. mann. enk. profètou van het zelfst. naamw. profètès (profeet). Taalgebruik in het NT: profètès (profeet). Taalgebruik in Mc: profètès (profeet). pro-fèmi (voor zich uitspreken). Lc (4): (1) Lc 3,4. (2) Lc 4,17. (3) Lc 4,27. (4) Lc 7,26. Een vorm van profètès (profeet) in Lc in 29 verzen, in Lc 4 (3): (1) Lc 4,17. (2) Lc 4,24. (3) Lc 4,27.

Lc 4,17.7. gen. mann. enk. èsaiou van de eigennaam èsaias (Jesaja). Taalgebruik in het NT: èsaias (Jesaja). Taalgebruik in Lc: èsaias (Jesaja).
Lc (2): (1) Lc 3,4. (2) Lc 4,17. Dit is de enigste vorm in Lc.

Lc 4,17.8. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr: waw (verbindingshaak). L: et. Fr: et. N: en. E: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 4 (+ 35 / 44. - 9 / 44: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,30. (9) Lc 4,40.

Lc 4,17.10. bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (181). Lc 4 (5): (1) Lc 4,9. (2) Lc 4,16. (3) Lc 4,17. (4) Lc 4,20. (5) Lc 4,35.

Lc 4,17.13. bep. lidw. acc. mann. enk. ton. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (191). Lc 4 (5): (1) Lc 4,8. (2) Lc 4,11. (3) Lc 4,12. (4) Lc 4,17. (5) Lc 4,41.

Lc 4,17.14. acc. mann. enk. topon van het zelfst. naamw. topos (plaats). Taalgebruik in het NT: topos (plaats). Taalgebruik in Mc: topos (plaats).
Lc (10): (1) Lc 4,17. (2) Lc 4,37. (3) Lc 4,42. (4) Lc 10,1. (5) Lc 10,32. (6) Lc 14,9. (7) Lc 14,10. (8) Lc 16,28. (9) Lc 19,5. (10) Lc 23,33. Een vorm van topos (plaats) in 18 verzen: (1) Lc 2,7. (2) Lc 4,17. (3) Lc 4,37. (4) Lc 4,42. (5) Lc 6,17. (6) Lc 9,12. (7) Lc 10,1. (8) Lc 10,32. (9) Lc 11,1. (10) Lc 11,24. (11) Lc 14,9. (12) Lc 14,10. (13) Lc 14,22. (14) Lc 16,28. (15) Lc 19,5. (16) Lc 21,11. (17) Lc 22,40. (18) Lc 23,33.

Lc 4,17.15. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou). Taalgebruik in het NT: ou - ouk - ouch (niet). Taalgebruik in Lc: ou - ouk - ouch (niet). Lc (84 + 92 + 7 = 183). Lc 4 (4 + 4 = 8). ou of hou (4): (1) Lc 4,16. (2) Lc 4,17. (3) Lc 4,18. (4) Lc 4,29. ouk (4): (1) Lc 4,2. (2) Lc 4,4. (3) Lc 4,12. (4) Lc 4,41.

Lc 4,17.16. act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn (hij was) van het werkw. eimi (zijn). Taalgebruik in het NT: eimi (zijn). Taalgebruik in Lc: eimi (zijn). Hebr. hâjâh. Lat. esse. Fr. être. Ned. zijn. E. to be. Lc (79). Lc 2 (7): (1) Lc 4,16. (2) Lc 4,17. (3) Lc 4,31. (4) Lc 4,32. (5) Lc 4,33. (6) Lc 4,38. (7) Lc 4,44.

Lc 4,17.17. pass. part. perf. nom. + acc. onz.. enk. gegrammenon van het werkw. grafô (schrijven). Taalgebruik in het NT: grafô (schrijven). Taalgebruik in Mc: grafô (schrijven). Taalgebruik in Lc: grafô (schrijven). Taalgebruik in Hnd: grafô (schrijven). Hebr. kâthabh (schrijven). Hebr. sâphar (tellen). Taalgebruik in Tenach: sâphar (schrijven). cijfer. sofer (schrijver). sephèr (geschrift, boek). Om een tekst te lezen spreekt men soms over een tekst ontcijferen. Lat. scribere. Fr. écrire. Lc (3): (1) Lc 4,17. (2) Lc 20,17. (3) Lc 22,37. Een vorm van grafô (schrijven) in Lc in 20 verzen: (1) Lc 1,3. (2) Lc 1,63. (3) Lc 2,23. (4) Lc 3,4. (5) Lc 4,4. (6) Lc 4,8. (7) Lc 4,10. (8) Lc 4,17. (9) Lc 7,27. (10) Lc 10,26. (11) Lc 16,6. (12) Lc 16,7. (13) Lc 18,31. (14) Lc 19,46. (15) Lc 20,17. (16) Lc 20,28. (17) Lc 21,22. (18) Lc 22,37. (19) Lc 24,44. (20) Lc 24,46. In Lc: 6 vormen van grafô (schrijven) in 13 / 24 hoofdstukken en in 20 verzen. In Hnd: 8 vormen van grafô (schrijven) in 8 hoofdstukken in 11 verzen.

Lc 4,18 - Lc 4,18: 22. Prediking te Nazaret en verwerping - Lc 4,16-30 - Mc 6,1-6a - Mt 13,53-58 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 4 -- taalgebruik -- Lc 4,16 - Lc 4,17 - Lc 4,18 - Lc 4,19 - Lc 4,20 - Lc 4,21 - Lc 4,22 - Lc 4,23 - Lc 4,24 - Lc 4,25 - Lc 4,26 - Lc 4,27 - Lc 4,28 - Lc 4,29 - Lc 4,30 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 3de (derde) zondag door het jaar C  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:18 pneuma kuriou ep eme ou eineken echrisen me euaggelisasthai ptôchois apestalken me kèruxai aichmalôtois afesin kai tuflois anablepsin aposteilai tethrausmenous en afesei   18 Spiritus Domini super me propter quod unxit me evangelizare pauperibus misit me   De geest van de Heer is op mij, doordat hij mij gezalfd heeft om de blijde boodschap te brengen aan armen. Hij heeft mij gezonden om aan gevangenen bevrijding te verkondigen en aan blinden de terugkeer van het gezicht om verdrukten in bevrijding te zenden,  De Geest des Heren is over mij gekomen, omdat Hij mij gezalfd heeft. Hij heeft mij gezonden om aan armen de Blijde Boodschap te brengen, aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan blinden dat zij zullen zien: om verdrukten te laten gaan in vrijheid,   [18] De* Geest van de Heer rust op mij; daartoe heeft Hij mij gezalfd. Om aan armen de goede boodschap te brengen heeft Hij mij gezonden, om aan gevangenen hun vrijlating aan te kondigen en aan blinden het licht in hun ogen, om verdrukten in vrijheid te laten gaan,  [18] ‘De Geest van de Heer rust op mij, want hij heeft mij gezalfd. Om aan armen het goede nieuws te brengen heeft hij mij gezonden, om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan blinden het herstel van hun zicht, om onderdrukten hun vrijheid te geven,   18 om goede tijding aan te kondigen aan armen, hij heeft mij uitgezonden om te prediken aan gevangenen vrijlating en aan blinden nieuw gezicht,– om verdrukten uit te zenden in vrijlating,   18. L'Esprit du Seigneur est sur moi, parce qu'il m'a consacré par l'onction, pour porter la bonne nouvelle aux pauvres. Il m'a envoyé annoncer aux captifs la délivrance et aux aveugles le retour à la vue, renvoyer en liberté les opprimés,  

Statenvertaling. 18 De Geest des Heeren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden, om den armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen, die gebroken zijn van hart;
King James Bible. [18] The Spirit of the Lord is upon me, because he hath anointed me to preach the gospel to the poor; he hath sent me to heal the brokenhearted, to preach deliverance to the captives, and recovering of sight to the blind, to set at liberty them that are bruised,
Luther-Bibel. 18 »Der Geist des Herrn ist auf mir, weil er mich gesalbt hat, zu verkündigen das Evangelium den Armen; er hat mich gesandt, zu predigen den Gefangenen, dass sie frei sein sollen, und den Blinden, dass sie sehen sollen, und den Zerschlagenen, dass sie frei und ledig sein sollen,

Tekstuitleg van Lc 4,18. Het vers Lc 4,18 telt 27 (3 X 3 X 3) woorden en 176 (2 X 2 X 2 X 2 X 11) letters. De getalwaarde van Lc 4,18 is 19913. In Nazaret treedt Jezus voor het eerst op. De aangehaalde schrifttekst (De geest van de Heer rust op mij) roept herinneringen op aan Lc 3,21 - Lc 3,22 (het doopsel van Jezus) en Lc 1,35 (de boodschap van de engel aan Maria). In dat verband wordt Jezus zoon van God genoemd.

Lc 1,35 a Lc 1,35 b Hnd 1,8 Lc 24,49 Lc 1,17 Lc 3,22 Lc 4,14a Lc 4,18
   kai (en) kai lèmpsethe (en gij zult ontvangen) heôs hou endusèsthe (totdat jullie   kai (en) katabènai (neerdalen)     
pneuma hagion (heilige geest) dunamis hupsistou (de kracht van de Allerhoogste)  dunamin (kracht) eks hupsous dunamin (vanuit de hoge kracht) en pneumati kai dunamei èliou (in de geest en de kracht van Elia)   to pneuma to hagion (de heilige geest)... en tèi dunamei tou pneutos (in de kracht van de geest) pneuma kuriou (de geest van de Heer)
epeleusetai (zal komen) episkiasei (zal overschaduwen)   epelthontos tou hagiou pneumatos (van de komende heilige geest)          
epi se (over u) soi (u)   ef'humas (over u)     ep'auton (over hem)   ep'eme (op mij)
3. Aankondiging van de geboorte van Jezus: Lc 1,26-38 3. Aankondiging van de geboorte van Jezus: Lc 1,26-38  Hnd 1,1-14: Jezus'laatste opdracht en hemelvaart 355. Verschijning aan de leerlingen in Jeruzalem: Lc 24,36-49 2. Aankondiging van de geboorte van Johannes de Doper: Lc 1,5-25   18. Doop van Jezus: Mc 1,9-11 - Mt 3,13-17 - Lc 3,21-22 21. Begin van Jezus'optreden in Galilea: Mc 1,14-15 - Mt 4,12-17 - Lc 4,14-15 22. Prediking te Nazaret en verwerping: Lc 4,16-30 - Mc 6,1-6a - Mt 13,53-58

Lc 4,18.1. nom.+ acc. onz. enk. πνευμα = pneuma (geest). Taalgebruik in het NT: pneuma (geest). Taalgebruik in de Septuaginta: pneuma (geest). Taalgebruik in Lc: pneuma (geest). Taalgebruik in Hnd: pneuma (geest). Lc (16): (1) Lc 1,35. (2) Lc 1,47. (3) Lc 2,25. (4) Lc 3,22. (5) Lc 4,18. (6) Lc 4,33. (7) Lc 8,55. (8) Lc 9,39. (9) Lc 11,13. (10) Lc 11,24. (11) Lc 12,10. (12) Lc 12,12. (13) Lc 13,11. (14) Lc 23,46. (15) Lc 24,37. (16) Lc 24,39. Een vorm van pneuma (geest) in de LXX (382), in het NT (379), in Lc (36), in Hnd (70), in Lc 1 (7): (1) Lc 1,15. (2) Lc 1,17. (3) Lc 1,35. (4) Lc 1,41. (5) Lc 1,47. (6) Lc 1,67. (7) Lc 1,80, in Lc 1 (7): (1) Lc 1,15. (2) Lc 1,17. (3) Lc 1,35. (4) Lc 1,41. (5) Lc 1,47. (6) Lc 1,67. (7) Lc 1,80. in Lc 1 (7): (1) Lc 1,15. (2) Lc 1,17. (3) Lc 1,35. (4) Lc 1,41. (5) Lc 1,47. (6) Lc 1,67. (7) Lc 1,80, in Lc 2 (3): (1) Lc 2,25. (2) Lc 2,26. (3) Lc 2,27, in Lc 3 (4): (1) Lc 3,6. (2) Lc 3,13. (3) Lc 3,17. (4) Lc 3,22, in Lc 4 (5): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,14. (3) Lc 4,18. (4) Lc 4,33. (5) Lc 4,36. In Lc: X vormen van pneuma (geest)in 36 verzen in 14 / 24 hoofdstukken. In Hnd: X vormen van pneuma (geest) in 70 verzen in 20: 28 hoofdstukken. Een vorm van pneuma (geest) in het NT (379), in de LXX (382).

  pneuma bijbel  OT  NT  Mt 

Mc 

Lc  Joh  Hnd  Br. Apk  syn. ev. 
1 nom.+ acc. onz. enk. pneuma 366 220 146 6 12 16 14 31 55 12 34 48

pneuma Mt 

Mc 

Lc  syn. ev. 
nom.+ acc. enk. pneuma 6: (1) Mt 3,16. (2) Mt 10,20. (3) Mt 12,18. (4) Mt 12,43. (5) Mt 26,41. (6) Mt 27,50. 12: (1) Mc 1,10. (2) Mc 1,12. (3) Mc 1,26. (4) Mc 3,29. (5) Mc 3,30. (6) Mc 5,8. (7) Mc 7,25. (8) Mc 9,17. (9) Mc 9,20. (10) Mc 9,25. (11) Mc 13,11. (12) Mc 14,38. 16: (1) Lc 1,35. (2) Lc 1,47. (3) Lc 2,25. (4) Lc 3,22. (5) Lc 4,18. (6) Lc 4,33. (7) Lc 8,55. (8) Lc 9,39. (9) Lc 11,13. (10) Lc 11,24. (11) Lc 12,10. (12) Lc 12,12. (13) Lc 13,11. (14) Lc 23,46. (15) Lc 24,37. (16) Lc 24,39. 34: (1) Mt 3,16 // Mc 1,10 // Lc 3,22. (2) Mc 1,26 //Lc 4,33. (3) / Mc 3,29 // Lc 12,10. (4) Mc 5,8 // Lc 8,29. (5) Mt 10,20. // Lc 12,12. (6) Mt 12,43 // Lc 11,24. (7) Mt 26,41 // Mc 14,38. 48

      1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14.
  pneuma Lc  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 23 Lc 24
1 nom.+ acc. onz. enk. pneuma 16 (1) Lc 1,35. (2) Lc 1,47. (3) Lc 2,25. (4) Lc 3,22. (5) Lc 4,18. (6) Lc 4,33     (7) Lc 8,55. (8) Lc 9,39.   (9) Lc 11,13. (10) Lc 11,24 (11) Lc 12,10. (12) Lc 12,12. (13) Lc 13,11. (14) Lc 23,46.   (15) Lc 24,37. (16) Lc 24,39.   
2 gen. enk. pneumatos 6 (1) Lc 1,15. (2) Lc 1,41. (3) Lc 1,67. (4) Lc 2,26.     (5) Lc 4,1. (6) Lc 4,14.                      
3 dat. onz. enk. pneumati 8 (1) Lc 1,17. (2) Lc 1,80. (3) Lc 2,27. (4) Lc 3,16. (5) Lc 4,1.          (6) Lc 8,29. (7) Lc 9,42. (8) Lc 10,21.              
4 nom. + acc. mv. pneumata 2                 (1) Lc 10,20.   (2) Lc 11,26.          
5 gen. mv. pneumatôn 3         (1) Lc 6,18.   (2) Lc 7,21.   (3) Lc 8,2.                
6 dat. mv. pneumasi(n) 1       (1) Lc 4,36.                      
    '35' '5' 

- רוַח = rûach (geest). Taalgebruik in Tenakh: rûach (geest). Getalwaarde: resj = 20 of 200. waw = 6. chet = 8. Totaal: 34 (2 X 17) of 214 (2 X 107). Structuur: 2 - 6 - 8. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (204). Pentateuch (19). Eerdere Profeten (33). Latere Profeten (65). 12 Kleine Profeten (19). Geschriften (68). Pentateuch (19): (1) Gn 6,17. (2) Gn 7,15. (3) Gn 7,22. (4) Gn 8,1. (5) Gn 26,35. (6) Gn 41,38. (7) Gn 45,27. (8) Ex 6,9. (9) Ex 10,13. (10) Ex 10,19. (11) Ex 28,3. (12) Ex 31,3. (13) Ex 35,31. (14) Nu 5,14. (15) Nu 5,30. (16) Nu 14,24. (17) Nu 24,2. (18) Nu 27,18. (19) Dt 34,9. Js (28). Js 1-39 (13): (1) Js 7,2. (2) Js 11,2. (3) Js 17,13. (4) Js 19,3. (5) Js 19,14. (6) Js 25,4. (7) Js 26,18. (8) Js 29,10. (9) Js 29,24. (10) Js 31,3. (11) Js 32,2. (12) Js 32,15. (13) Js 37,7. Js 40-66 (15): (1) Js 40,7. (2) Js 40,13. (3) Js 41,29. (4) Js 54,6. (5) Js 57,13. (6) Js 57,15. (7) Js 57,16. (8) Js 59,19. (9) Js 61,1. (10) Js 61,3. (11) Js 63,10. (12) Js 63,11. (13) Js 63,14. (14) Js 65,14. (15) Js 66,2.
- Lat. spiritus. Fr. esprit. E. spirit. Ned. geest. D. Geist. Arabisch: روح = rûH (geest). Taalgebruik in de Qoran: rûH (geest).
- Wat wordt met geest bedoeld ? Wind, adem, levensgeest, mentaliteit ? Komt het uit het innerlijke van de mens dat hem aanzet, drijft, voortstuwt ? Drukt het komen van de geest over de mens de ervaring uit dat iets in de mens aanwezig is dat hij ervaart, beleeft, zonder het zelf geproduceerd te hebben ?

Lc 4,18.2. gen. mann. enk. κυριου = kuriou van het zelfst. naamw. κυριος = kurios (heer). Taalgebruik in het NT: kurios (heer). Taalgebruik in de LXX: kurios (heer). Een vorm van κυριος = kurios (heer) in Js (109), Lc 1 (9): (1) Lc 1,6. (2) Lc 1,9. (3) Lc 1,11. (4) Lc 1,15. (5) Lc 1,38. (6) Lc 1,43. (7) Lc 1,45. (8) Lc 1,66. (9) Lc 1,76. In 17 verzen in de overige hoofdstukken: (1) Lc 2,9. (2) Lc 2,23. (3) Lc 2,24. (4) Lc 2,26. (5) Lc 2,39. (6) Lc 3,4. (7) Lc 4,18. (8) Lc 4,19. (9) Lc 5,17. (10) Lc 10,2. (11) Lc 10,39. (12) Lc 12,47. (13) Lc 13,35. (14) Lc 16,5. (15) Lc 19,38. (16) Lc 22,61. (17) Lc 24,3. Een vorm van κυριος = kurios (heer) in Lc (99), in Lc 4 (4): (1) Lc 4,8. (2) Lc 4,12. (3) Lc 4,18. (4) Lc 4,19.

  kurios (heer)  enk. bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn..  ev. Paul. Ap. br.  
3 gen. enk. kuriou  2301 2070 231 15 4 26 6 44 133 3 45 51 107  26 

- Hebreeuws. אֲדֹנָי = ´ädonaj (mijn heer / mijne heren). Taalgebruik in Tenakh: ´ädonâj / ´ädonaj (mijn heer / mijne heren). Getalwaarde: aleph = 1, daleth = 4, nun = 14 of 50, jod = 10 ; totaal: 29 OF 65 (5 X 13 of (2 X 26) + 13. Structuur: 1 - 4 - 5 - 1. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (568). Pentateuch (67). Eerdere Profeten (106). Latere Profeten (275). 12 Kleine Profeten (34). Geschriften (86). JHWH wordt als ´ädonâj uitgesproken. Js (47). Js 1-39 (35). Js 40-55 (7). Js 56-66 (5): (1) Js 56,8. (2) Js 61,1. (3) Js 61,11. (4) Js 65,13. (5) Js 65,15.
- יהוה = JHWH. Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenakh: JHWH. Taalgebruik in Jesaja: JHWH. Getalwaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6. Totaal: 10 + 5 + 6 + 5 = 26. Structuur: 1 - 5 - 6 - 5. Tenakh (5193). Pentateuch (1326). Eerdere Profeten (1013). Latere Profeten (1357). 12 Kleine Profeten (387). Geschriften (1110). Js (366 = 2 X 3 X 61). Js 56-66 (66 = 2 X 3 X 11). Js 56 (5): (1) Js 56,1. (2) Js 56,3. (3) Js 56,4. (4) Js 56,6. (5) Js 56,8. Js 57 (1): Js 57,19. Js 58 (4): (1) Js 58,8. (2) Js 58,11. (3) Js 58,13. (4) Js 58,14. Js 59 (5): (1) Js 59,1. (2) Js 59,15. (3) Js 59,19. (4) Js 59,20. (5) Js 59,21. Js 60: (1) Js 60,1. (2) Js 60,2. (3) Js 60,6. (4) Js 60,9. (5) Js 60,14. (6) Js 60,16. (7) Js 60,19. (8) Js 60,20. (9) Js 60,22. Js 61 (6): (1) Js 61,1. (2) Js 61,3. (3) Js 61,6. (4) Js 61,8. (5) Js 61,9. (6) Js 61,11. Js 62 (8): (1) Js 62,2. (2) Js 62,3. (3) Js 62,4. (4) Js 62,6. (5) Js 62,8. (6) Js 62,9. (7) Js 62,11. (8) Js 62,12. Js 63 (4): (1) Js 63,7. (2) Js 63,14. (3) Js 63,16. (4) Js 63,17. Js 64 (3): (1) Js 64,7. (2) Js 64,8. (3) Js 64,11. Js 65 (7): (1) Js 65,7. (2) Js 65,8. (3) Js 65,11. (4) Js 65,13. (5) Js 65,15. (6) Js 65,23. (7) Js 65,25. Js 66 (14): (1) Js 66,1. (2) Js 66,2. (3) Js 66,5. (4) Js 66,6. (5) Js 66,9. (6) Js 66,12. (7) Js 66,14. (8) Js 66,15. (9) Js 66,16. (10) Js 66,17. (11) Js 66,20. (12) Js 66,21. (13) Js 66,22. (14) Js 66,23.
- אֲדֹנָי יהוה = ´ädonaj JHWH (Heer God). Tenakh (284). Pentateuch (4). Js 1-39 (11). Js 40-65 (12): (1) Js 40,10. (2) Js 48,16. (3) Js 49,22. (4) Js 50,4. (5) Js 50,5. (6) Js 50,9. (7) Js 52,4. (8) Js 56,8. (9) Js 61,1. (10) Js 61,11. (11) Js 65,13. (12) Js 65,15.
- Latijn. Dominus. Fr. seigneur. Ned. Heer. D. Herr. E. Lord. Aramees: יוי = JWJ. Arabisch: رَب = rabb (God, Heer). Taalgebruik in de Qoran: rabb (God, Heer).
- Sabbah Messod & Roger, Les secrets de l'Exode, Jean-Cyrille Godefroy, 2000, p.93-96. Op deze blz. wordt een verband tussen anokhi Adonai en farao Achnaton gelegd.
- Komt de geest van de Heer tot uitdrukking in het verlangen en het streven naar een rechtvaarige wereld, een zorg voor de arme en de kleine ; in het besef dat de mens alles uit Gods hand ontvangt en dankbaar is ?

Lc 4,18.1. - 2. πνευμα κυριου = pneuma kuriou (de geest van de Heer). In Lc slechts hier in Lc 4,18. NT (4): (1) Lc 4,18. (2) Hnd 5,9. (3) Hnd 8,39. (4) 2 Kor 3,17.
- רוַח אֲדֹנָי = rûach ´ädonâj (de geest van mijn Heer). Slechts in Js 61,1.
- רוַח יהוה = rûach JHWH (de geest van JHWH). Tenakh (23) (niet in de Pentateuch): (1) Re 3,10. (2) Re 11,29. (3) Re 13,25. (4) Re 14,6. (5) Re 14,19. (6) Re 15,14. (7) 1 S 10,6. (8) 1 S 16,13. (9) 1 S 19,9. (10) 2 S 23,2. (11) 1 K 22,24. (12) 2 K 2,15. (13) 2 Kr 18,23. (14) 2 Kr 20,14. (15) Js 11,2. (16) Js 40,7. (17) Js 40,13. (18) Js 59,19. (19) Js 63,14. (20) Ez 11,5. (21) Hos 13,15. (22) Mi 2,7. (23) Mi 3,8.
- וְרוַח יהוה = wërûach JHWH (en de geest van JHWH). Tenakh (3): (1) Re 6,34. (2) 1 S 16,14. (3) 1 K 18,12.
- Wat wordt er bedoeld met de geest van God ? Bij het citeren van Js 61,1 herinneren we ons dat de geest bij de ontvangenis over Maria kwam (Lc 1,35) en dat de geest bij het doopsel over Jezus kwam (Lc 3,22). In het verhaal van de vorming van de mens schrijft Gn 2,7: Hij blies hem de levensadem in de neus: zo werd de mens een levend wezen. Op het einde van zijn leven beveelt Jezus uitdrukkelijk zijn geest aan God aan. Hij geeft zijn geest (Lc 23,46).

- רוַח אֱלֹהִים = rûach ´èlohîm (de geest van God). Tenakh (13). Pentateuch (4): (1) Gn 41,38. (2) Ex 31,3. (3) Ex 35,31. (4) Nu 24,2. (5) 1 S 10,10. (6) 1 S 11,6. (7) 1 S 16,15. (8) 1 S 16,16. (9) 1 S 16,23. (10) 1 S 18,10. (11) 1 S 19,20. (12) 1 S 19,23. (13) 2 Kr 15,1.
- וְרוַח אֱלֹהִים = wërûach ´èlohîm (en de geest van God). Tenakh (2): (1) Gn 1,2. (2) 2 Kr 24,20.

Lc 4,18.3. επι = epi (op, bij). Afkortingen: επ' = ep' en εφ' = ef'. Taalgebruik in het NT: epi (op, bij). Taalgebruik in de LXX: epi (op, bij). Taalgebruik in Lc: epi (op, bij). Lc (104 + 25 + 20 = 149). Lc 4 (8 + 3 + 1 = 12). επι = epi (8): (1) Lc 4,9. (2) Lc 4,11. (3) Lc 4,22. (4) Lc 4,25. (5) Lc 4,27. (6) Lc 4,32. (7) Lc 4,36. (8) Lc 4,43. επ' = ep' (3): (1) Lc 4,4. (2) Lc 4,18. (3) Lc 4,25. εφ' = ef" (1) Lc 4,29.

epi (op, bij)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
epi 4540  3946 594  91  51  104  22  120  117 89  246  268 
ep 1320  1179  141  13  14  25  13  24  30  22  52  65 
ef  430  348  82  10  20  17  25  36  37 
Totaal   6290  5473  817  114  71  149  36  161  172  114  334  370 

  epi (op, bij)  Lc Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24 Lc
1 epi 104  10      104 
2 ep 25                    25 
3 ef  20                          20 
  Totaal   149  11  12  10  11    10  10  149 

- Hebreeuws. עַל = `al (op, overeenkomstig, omwille van). Taalgebruik in Tenakh: `al (op, overeenkomstig). Taalgebruik in Jesaja: `al (op, overeenkomstig). Getalwaarde: ajin = 16 of 70, lamed = 12 of 30 ; totaal: 28 (2² X 7) of 100 (2² X 5²). Structuur: 7 - 3. De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (3075). Pentateuch (828). Eerdere Profeten (616). Latere Profeten (585). 12 Kleine Profeten (186). Geschriften (860).
- Lat. ad. Fr. à. E. at. Ned. op, naar, bij. D. bei. Arabisch: عَلَى = `alâ (op). Taalgebruik in Tenakh: `alâ (op).

Lc 4,18.4. acc. enk. persoonl. voornaamw. 1ste pers. enk. εμε = eme (mij). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX: persoonlijk voornaamwoord.Taalgebruik in Lc: persoonlijk voornaamwoord. Bijbel (298). OT (221). NT (77). Lc (7): (1) Lc 1,43. (2) Lc 4,18. (3) Lc 9,48. (4) Lc 10,16. (5) Lc 22,53. (6) Lc 23,28. (7) Lc 24,39.

Lc 4,18.3. - 4. επ' εμε = ep' eme (over mij). Lc 3: (1) Lc 4,18. (2) Lc 22,53. (3) Lc 23,28.
- עָלַי = `âlaj (over mij) < `al + suffix persoonl. voornaamw. 1ste pers. mann. enk. OF:... Tenakh (225). Pentateuch (23). Eerdere Profeten (45). Latere Profeten (21). 12 Kleine Profeten (7). Geschriften (129). Dt (2): (1) Dt 7,14. (2) Dt 32,2. `lj: Js (5): (1) Js 1,14. (2) Js 18,4. (3) Js 21,2. (4) Js 40,9. (5) Js 61,1 ( עָלָי = `âlaj).

Lc 4,18.5. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou). Taalgebruik in het NT: ou - ouk - ouch (niet). Taalgebruik in Lc: ou - ouk - ouch (niet). Lc (84 + 92 + 7 = 183). Lc 4 (4 + 4 = 8). ou of hou (4): (1) Lc 4,16. (2) Lc 4,17. (3) Lc 4,18. (4) Lc 4,29. ouk (4): (1) Lc 4,2. (2) Lc 4,4. (3) Lc 4,12. (4) Lc 4,41.

Lc 4,18.6. heineken (ter wille van). Taalgebruik in het NT: heineken (ter wille van). Taalgebruik in Lc: heineken (ter wille van). Lc (1) Lc 4,18.

Lc 4,18.7. act. ind. aor. 3de pers. enk. εχρισεν = echrisen (hij zalfde) van het werkw. χριω = chriô (zalven). Taalgebruik in het NT: chriô (zalven). Taalgebruik in de LXX: chriô (zalven). Taalgebruik in Lc: chriô (zalven). Bijbel (19): (1) Lv 7,36. (2) Lv 8,11. (3) Lv 8,12. (4) Nu 7,1. (5) Nu 7,10. (6) Nu 7,84. (7) 1 S 10,1. (8) 1 S 11,15. (9) 1 S 15,17. (10) 1 S 16,13. (11) 1 K 1,39. (12) 2 K 11,12. (13) Js 61,1. (14) Ps 45,8. (15) Sir 45,15. (16) Sir 46,13. (17) Lc 4,18. (18) Hnd 10,38. (19) Heb 1,9. Een vorm van χριω = chriô in de LXX (79), in het NT (5): (1) Lc 4,18. (2) Hnd 4,27. (3) Hnd 10,38. (4) 2 Kor 1,21. (5) Heb 1,9.
- Hebreeuws. act. qal perf. 3de pers. mann. enk. מָשַׁח = mâsjach (zalven). Taalgebruik in Tenakh: mâsjach (zalven). Getalwaarde: mem = 13 of 40, sjin = 20 of 200, chet = 8 ; totaal: 41 OF 248 (2³ X 31). Structuur: 4 - 2 - 8. De som van de elementen is telkens 5. Tenak (2): (1) Nu 35,25. (2) Js 61,1.
- וַיִּמְשַׁח = wajjimësjach (en hij zalfde) < prefix wë consecutivum + act. qal imperf. 3de pers. enk. van het werkw. מָשַׁח = mâsjach (zalven). Taalgebruik in Tenakh: mâsjach (zalven). Getalwaarde: mem = 13 of 40, sjin = 20 of 200, chet = 8 ; totaal: 41 OF 248 (2³ X 31). Structuur: 4 - 2 - 8. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (6): (1) Lv 8,10. (2) Lv 8,11. (3) Lv 8,12. (4) Nu 7,1. (5) 1 S 16,13. (6) 1 K 1,39.
- Verschillende elementen bij de doop en de zalving van Jezus moeten onderscheiden worden. 1. De zalving als ritueel bij een aanstelling. 2. De doop als reinigingsritueel. 3. De doop als symbool van Jezus'dood en opstanding. 4. De doop als christelijk reinigingsritueel. 5. Het ontvangen van de geest bij het aanstellingsritueel met zalving. 6. De doop als aanstellingsritueel met het ontvangen van de geest. Bij hun aanstelling werden hogepriesters, priesters en koningen met olie gezalfd. Sinds de zalving van David was de geest van JHWH vaardig over David (1 S 16,13). Wat is nu merkwaardig met de zalving en het ontvangen van de geest. Het ontvangen van de geest is verbonden met de doop, het ondergaan onder en het opstaan uit het water. Oorspronkelijk was de doop een reinigingsritueel. De doop werd echter een symbool van het sterven en verrijzen van Jezus. Het water werd symbool van het bloed. Door het bloed werd de dopeling gereinigd. De doop van Jezus houdt meer dan een reinigingsritueel. Het voorafbeeldt wat later met het kruis en de opstanding zal gebeuren. De doop werd zo het zich bekennen tot Christus en leidde binnen in de gemeenschap van christenen. Met de doop vangt het openbaar leven van Jezus aan dat zal eindigen met zijn dood en verrijzenis. Kruis is verbonden met bloed. Dat bloed komt ter sprake bij het laatste Avondmaal. Het wordt gedeeld bij de solidariteit onder elkaar.

Lc 4,18.8. acc. enk. persoonl. voornaamw. 21ste pers. enk. me (mij). Taalgebruik in NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Lc: persoonlijk voornaamwoord. Lc (40). Lc 4 (2): (1) Lc 4,18. (2) Lc 4,43.

Lc 4,18.9. inf. aor. ευαγγελισασθαι = euaggelisasthai (om de goede boodschap te brengen) van het werkw. ευαγγελιζω = euaggelizô (goede boodschap brengen). Taalgebruik in het NT: euaggelizomai (goede boodschap brengen). Taalgebruik in de LXX: euaggelizomai (goede boodschap brengen). Taalgebruik in Lc: euaggelizomai (goede boodschap brengen). Bijbel (8): (1) Js 61,1. (2) 1 Kr 10,9. (3) Lc 1,19. (4) Lc 4,43. (5) Hnd 16,10. (6) Rom 1,15. (7) 2 Kor 10,16. (8) Ef 3,8. Een vorm van ευαγγελιζω = euaggelizô (goede boodschap brengen), in de LXX (23), in Js (6): (1) Js 40,9 (2X). () Js 61,1, in het NT (54), in Lc in 10 verzen: (1) Lc 1,19. (2) Lc 2,10. (3) Lc 3,18. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,43. (6) Lc 7,22. (7) Lc 8,1. (8) Lc 9,6. (9) Lc 16,6. (10) Lc 20,1.
- Hebreeuws. לְבַשֵּׂר = lëbhashsher (om de goede boodschap te brengen) < prefix voorzetsel lë + act. piël inf. van het werkw. בָשַׂר = bâshar (een goede boodschap brengen, berichten). Taalgebruik in Tenakh: bâshar (een goede boodschap brengen, berichten). Getalwaarde: beth = 2, shin = 21 of 300, resj = 20 of 200 ; totaal: 43 OF 502 (2 X 251). Structuur: 2 - 3 - 2. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (3): (1) 1 S 31,9. (2) Js 61,1. (3) 1 Kr 10,9.

7. - 9. εχρισεν με ευαγγελισασθαι = echrisen me euaggelisasthai (hij zalfde me over de goede boodschap te brengen). In Lc 4,18 citeert Lucas de LXX van Js 61,1. Hier vinden we een combinatie van zalven (Christus betekent gezalfde) en de goede boodschap brengen.

Lc 4,18.10. dat. man. en onz. mv. πτωχοις = ptôchois (aan de armen) van het bijvoegl. naamw. πτωχος = ptôchos (arme). Taalgebruik in het NT: ptôchos (arme). Taalgebruik in de LXX: ptôchos (arme). Taalgebruik in Lc: ptôchos (arme). (1) Js 61,1. (2) Spr 28,27. (3) Est 9,22. (4) Mt 19,21. (5) Mt 26,9. (6) Mc 10,21. (7) Mc 14,5. (8) Lc 4,18. (9) Lc 18,22. (10) Lc 19,8. (11) Joh 12,5. (12) Joh 13,29. Een vorm van πτωχος = ptôchos (arme) in de LXX (124), in het NT (34), in Lc (10): (1) Lc 4,18. (2) Lc 6,20. (3) Lc 7,22. (4) Lc 14,13. (5) Lc 14,21. (6) Lc 16,20. (7) Lc 16,22. (8) Lc 18,22. (9) Lc 19,8. (10) Lc 21,3.
- mann. mv. עֲנָוִים = änâwîm (armen) van het zelfst. naamw. עֲנִי = `ânî (arm, ellendig, deemoedig). Taalgebruik in Tenakh: `ânî (arm, ellendig, deemoedig). Getalwaarde: ajin = 16 of 70, nun = 14 of 50, jod = 10 ; totaal: 40 (2³ X 5 ; som van de factoren: 13) of 130 (2 X 5 X 13 OF 5 X 26). Structuur: 7 - 5 - 1. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (12). Js (3): (1) Js 29,19. (2) Js 32,7. (3) Js 61,1. Am (1) Am 2,7. Ps (8): (1) Ps 9,19. (2) Ps 10,17. (3) Ps 22,27. (4) Ps 25,9. (5) Ps 34,3. (6) Ps 69,33. (7) Ps 147,6. (8) Ps 149,9.
- Lat. pauper. Fr. pauvre. E. poor. Ned. arm. D. arm. Arabisch: فَقِير = faqîr (arm). Taalgebruik in de Qoran: faqîr (arm).

Lc 4,18.11. act. ind. perf. 3de pers. enk. = apestalken (hij heeft gezonden) van het werkw. αποστελλω = apostellô (afsturen, wegsturen, afzenden). Taalgebruik in het NT: apostellô (afsturen, wegsturen, afzenden). Taalgebruik in de LXX: apostellô (afsturen, wegsturen, afzenden). Taalgebruik in Lc: apostellô (afsturen, wegsturen, afzenden). απο-στελλω = apo-stellô: af- / weg- sturen, wegzenden, afzenden (afgezant), zenden. Bijbel (29): (1) Gn 32,19. (2) Ex 3,13. (3) Ex 3,14. (4) Ex 3,15. (5) Ex 7,16. (6) Nu 16,29. (7) 2 S 3,23. (8) 1 K 18,10. (9) 1 K 20,7. (10) 2 K 2,2. (11) 2 K 2,4. (12) 2 K 2,6. (13) Js 36,12. (14) Js 48,16. (15) Js 61,1. (16) Jr 26,15. (17) Jr 28,15. (18) Ez 13,6. (19) Zach 2,12. (20) Zach 2,13. (21) Zach 6,15. (22) 1 Mak 16,21. (23) Lc 4,18. (24) Joh 5,36. (25) Joh 20,21. (26) Hnd 7,35. (27) Hnd 9,17. (28) 1 Joh 4,9. (29) 1 Joh 4,14. Een vorm van αποστελλω = apostellô (afsturen, wegsturen, afzenden) in de LXX (691) (Lust J.... Greek-English Lexicon of the Septuagint, Stuttgart, 2003), in het NT (131) (Morgenthaler Robert, Statistik...), in Lc (24), in Lc 4 (2): (1) Lc 4,18. (2) Lc 4,43.

      1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9.  10.  11.  12. 
  apostellô Lc Lc 1 Lc 4 Lc 7 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 13 Lc 14 Lc 19 Lc 20 Lc 22 Lc 24
1.  act. ind. praes. 1ste pers. enk. apostellô     (1) Lc 7,27.     (2) Lc 10,3.               (3) Lc 24,49.  
2.  act. ind. fut. 1ste pers. enk. apostelô 1           (1) Lc 11,49.            
3.  act. ind. aor. 3de pers. enk. apesteilen      (1) Lc 7,3. (2) Lc 7,20.   (3) Lc 9,2.  (4) Lc 9,52. (5) Lc 10,1.       (6) Lc 14,17.   (7) Lc 19,29.   (8) Lc 20,10.   (9) Lc 22,8.    
4.  act. ind. aor. 1ste pers. enk. apesteila                      (1) Lc 22,35.    
5.  act. ind. aor. 3de pers. mv. apesteilan                  (1) Lc 19,14.   (2) Lc 20,20.    
6.  act. inf. aor. aposteilai     (1) Lc 4,18.                      
7.  part. aor. nom. enk. aposteilas                (1) Lc 14,32.          
8.  act. part. aor. acc. mann. enk. aposteilanta        (1) Lc 9,48.   (2) Lc 10,16.                
9.  act. ind. perf. 3de pers. enk. apestalken    (1) Lc 4,18.                      
10.  pass. ind. aor. 3de pers. enk. apestalè  (1) Lc 1,26.                        
11.  pass. ind. aor. 1ste pers. enk. apestalèn  (1) Lc 1,19. (2) Lc 4,43.                       
12.  pass. part. perf. nom. mann. mv. apestalmenoi                  (1) Lc 19,32.        
13. pass. part. perf. acc. mann. mv. apestalmenous 1             (1) Lc 13,34.          
  Totaal   24  1

- Hebreeuws. שְׁלָחַנִי = sjëlâchanî (hij zendt mij) < werkwoordvorm act. qal perf. 3de pers. mann. enk. + suffix persoonl. voornaamw. 1ste pers. enk. van het werkw. שָׁלַח = sjâlach (zenden). Taalgebruik in Tenakh: sjâlach (zenden). Getalwaarde: sjin = 21 of 300, lamed = 12 of 30, chet = 8 ; totaal: 41 OF 338 (2 X 13²). Structuur: 3 - 3 - 8. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (40). Js (3): (1) Js 36,12. (2) Js 48,16. (3) Js 61,1.

Lc 4,18.12. acc. enk. persoonl. voornaamw. 21ste pers. enk. me (mij). Taalgebruik in NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Lc: persoonlijk voornaamwoord. Lc (40). Lc 4 (2): (1) Lc 4,18. (2) Lc 4,43.

Lc 4,18.13. act. inf. aor. κηρυξαι = kèruxai van het werkw. κηρυσσω = kèrussô (verkondigen). Taalgebruik in het NT: kèrussô (verkondigen). Taalgebruik in de LXX: kèrussô (verkondigen). Taalgebruik in Lc: kèrussô (verkondigen). Bijbel (6): (1) Js 61,1. (2) 2 Kr 36,22. (3) 1 Mak 5,49. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Hnd 10,42. Een vorm van κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) in de LXX (32), in het NT (61), in Lc (9): (1) Lc 3,3. (2) Lc 4,18. (3) Lc 4,19. (4) Lc 4,44. (5) Lc 8,1. (6) Lc 8,39. (7) Lc 9,2. (8) Lc 12,3. (9) Lc 24,47. In Lc: 5 vormen van κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) in 9 verzen in 6 hoofdstukken. In Hnd: 6 vormen van κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) in 8 verzen in 7 hoofdstukken.
- κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) kan de vertaling van 6 verschillende Hebreeuwse woorden zijn.
- In Js 61,1 is er sprake van een gezalfde die gezonden werd om de vrijlating (en de terugkeer naar het eigen land en stam) af te kondigen.
- In Lc 4,18 wordt Js 61,1 en Js 58,6 geciteerd.
- In het voorlaatste vers van 2 Kr. (2 Kr 36,22) wordt het besluit van Kores, de koning van de Perzen, ingeleid, waardoor de Joden naar Jeruzalem mogen terugkeren.
- In 2 Kr 36,22 en Hnd 10,42 vinden we het samengaan van παρηγγειλεν = parèggeilen (hij kondigde af, hij beval) met κηρυξαι = kèruxai (om te verkondigen). In Hnd 10,43 is er sprake van vergeving (afesis) van zonden.

- Hebreeuws: לִקְרֹא = liqëro´ (om te roepen) < prefix voorzetsel lë + werkwoordvorm act. qal inf. stat. construct. van het werkw. קָרָא = qârâ´ (roepen, heten). Taalgebruik in Tenakh: qârâ´ (roepen, heten). Getalwaarde: qoph = 19 of 100, resj = 20 of 200, aleph = 1 ; totaal: 40 of 301. Structuur: 1 - 2 - 1. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (20): (1) Gn 4,26. (2) Ex 10,16. (3) Nu 16,12. (4) Nu 22,5. (5) Nu 22,20. (6) Nu 22,37. (7) 1 S 22,11. (8) 1 K 22,13. (9) Js 61,1. (10) Js 61,2. (11) Jr 34,8. (12) Jr 34,15. (13) Jr 34,17. (14) Jr 36,8. (15) Jr 51,63. (16) Sef 3,9. (17) Spr 9,15. (18) Da 2,2. (19) Neh 6,7. (20) 2 Kr 18,12.
- Lat. praedicare. Fr. proclamer. Ned. verkondigen. prediken. E. to preach. D. predigen.

14. dat. mann. mv. αιχμαλωτοις = aichmalôtois van het zelfst. naamw. αιχμαλωτος = aichmalôtos ('met de lans genomen', krijsgevangen). Taalgebruik in het NT: aichmalôtos ('met de lans genomen', krijsgevangen). Bijbel (2): (1) Js 61,1. (2) Lc 4,18. Een vorm van αιχμαλωτος = aichmalôtos in de LXX (26), in het NT (1), in Lc (1).
- לִשְׁבוּיִם = lisjëbhûjim (tot de krijgsgevangenen) < prefix voorzetsel lë + werkwoordvorm pass. qal part. mann. mv. van het werkw. שָׁבָה = sjâbâh (gevangen nemen, gevangen wegvoeren, verdrijven). Taalgebruik in Tenakh: sjâbâh (gevangen nemen, gevangen wegvoeren, verdrijven). Tenakh (1): Js 61,1.

Lc 4,18.15. acc. vr. enk. αφεσιν = afesin van het zelfst. naamw. αφεσις = afesis (vergeving). Taalgebruik in het NT: afesis (vergeving). Taalgebruik in de LXX: afesis (vergeving). Bijbel (25): (1) Ex 18,2. (2) Ex 23,11. (3) Lv 16,26. (4) Lv 25,10. (5) Lv 27,18. (6) Dt 15,1. (7) Dt 15,3. (8) Js 61,1. (9) Jr 34,8. (10) Jr 34,15. (11) Jr 34,17. (12) Est 2,18. (13) Jdt 11,14. (14) 1 Mak 13,34. (15) Mt 26,28. (16) Mc 1,4. (17) Mc 3,29. (18) Lc 3,3. (19) Lc 24,47. (20) Hnd 2,38. (21) Hnd 5,31. (22) Hnd 10,43. (23) Hnd 26,18. (24) Ef 1,7. (25) Kol 1,14. Een vorm van αφεσις = afesis in de LXX (50), in het NT (17), in Lc (4, 5X): (1) Lc 1,77. (2) Lc 3,3. (3) Lc 4,18 (2 vormen). (4) Lc 24,47. In Lc: 2 vormen van αφεσις = afesis (aflating, vergeving) in 4 verzen in 4 / 24 hoofdstukken. In Hnd: 2 vormen van αφεσις = afesis (aflating, vergeving) in 5 verzen in 5 / 28 hoofdstukken. Een vorm van αφεσις = afesis (vergeving) kan de vertaling van 13 verschillende Hebreeuwse woorden zijn.

αφεσις = afesis (af-lating) bijbel OT NT ev.  Mt Mc Lc Hnd Br.
nom vr. enk. afesis 5 2 3         1: Hnd 13,38 2: (1) Heb 9,2. (2) Heb 10,18
gen. vr. enk. afeseôs 21 21              
dat. vr. enk.: afesei 8 6     2: (1) Lc 1,77. (2) Lc 4,18.    
acc. vr. enk. afesin 26 14 12 1: Mt 26,28. 2: (1) Mc 1,4. (2) Mc 3,29. 3: (1) Lc 3,3. (2) Lc 4,18. (3) Lc 24,47. 4: (1) Hnd 2,38. (2) Hnd 5,31. (3) Hnd 10,43. (4) Hnd 26,18. 2: (1) Ef 1,7. (2) Kol 1,14.
totaal 60 44 17   1 2 5 5 4

- Hebreeuws. יוֹבֵל = jôbhel (ram / jobel, vergeving). Taalgebruik in Tenakh: jôbhel (ram / jobel, vergeving). Getalwaarde: jod = 10, waw = 6, beth = 2, lamed = 12 of 30 ; totaal: 30 (2 X 3 X 5) OF 48 (2² X 2² X 3). Structuur: 1 - 6 - 2 - 3. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (3): (1) Lv 25,10. (2) Lv 25,11. (3) Lv 25,12.
- דְרוֹר = dërôr 1. (vrijheid, vrijlating). 2. zwaluw. 3. vanzelf vloeiende myrrhe. Taalgebruik in Tenakh: dërôr (vrijheid, vrijlating). Getalwaarde: daleth = 4, resj = 20 of 200 ; totaal: 44 (2² X 11) OF 404 (2² X 101). Structuur: 4 - 2 - 2. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (6): (1) Ex 30,23. (2) Lv 25,10. (3) Js 61,1. (4) Jr 34,8. (5) Jr 34,15. (6) Jr 34,17.
- Fr. par-donner (pardon): ver-geven, door: over -geven. s'excuser (ex -causa) = buiten de zaak, zich ver-ont-schuld-igen. kwijt-schelden (ont-schulden) ; rémission. E. remission. D. Vergebung. Arabisch: عَفَا = `afâ (vergeven). Taalgebruik in de Qoran: `afâ (vergeven).

- vergeving van zonden

afesis  NT Mt Mc Lc Hnd Br.
afesis hamartiôn 1       1: Hnd 13,38 NIET: 2: (1) Heb 9,2. (2) Heb 10,18
afesei hamartiôn     1: (1) Lc 1,77. NIET: (2) Lc 4,18.    
afesin (tôn) hamartiôn 9 1: Mt 26,28. 1 : (1) Mc 1,4. NIET: (2) Mc 3,29.

1: (1) Lc 3,3. (3) Lc 24,47. NIET: (2) Lc 4,18.

1 : (1) Hnd 2,38. (2) Hnd 5,31. (3) Hnd 10,43. (4) Hnd 26,18. 1: (2) Kol 1,14. NIET: (1) Ef 1,7.
totaal 11 1 1 3 5 1
en afesei hamartiôn     1: (1) Lc 1,77. NIET: (2) Lc 4,18.    
eis afesin (tôn) hamartiôn (tot vergeving van zonden) 1: Mt 26,28. (1) Mc 1,4. 1: (1) Lc 3,3. (2) Lc 24,47. (1) Hnd 2,38.  

Lc 4,18.16. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr: waw (verbindingshaak). L: et. Fr: et. N: en. E: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 4 (+ 35 / 44. - 9 / 44: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,30. (9) Lc 4,40.

Lc 4,18.17. dat. mann. mv. τυφλοις = tuflois (aan blinden) van het bijvoegl. naamw. τυφλος = tuflos (blind). Taalgebruik in het NT: tuflos (blind). Taalgebruik in de LXX: tuflos (blind). Bijbel (3): (1) Js 61,1. (2) Lc 4,18. (3) Lc 7,21. Een vorm van τυφλος = tuflos in Lc (8): (1) Lc 4,18. (2) Lc 6,39. (3) Lc 7,21. (4) Lc 7,22. (5) Lc 14,13. (6) Lc 14,21. (7) Lc 18,35.

  tuflos (blind)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
dat. mann. mv. tuflois                  
  totaal 75  25  50  18  16  30  46 

- Hebreeuws. mann. mv. עִוְרִים = iwërîm (blinden) van het zelfst. naamw. עִוֵּר = `iwwer (blind). Taalgebruik in Tenakh: `iwwer (blind). Getalwaarde: ajin = 16 of 70, waw = 6, resj = 20 of 200 ; totaal: 42 (2 X 3 X 7) OF 276 (2² X 3 X 23). Structuur: 7 - 6 - 2. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (6): (1) Js 29,18. (2) Js 35,5. (3) Js 42,16. (4) Js 56,10. (5) Ps 146,8. (6) Kl 4,14. Een vorm van עִוֵּר = `iwwer in 24 verzen, in Js (9): (1) Js 29,18. (2) Js 35,5. (3) Js 42,7. (4) Js 42,16. (5) Js 42,18. (6) Js 42,19 (2 vormen). (7) Js 43,8. (8) Js 56,10. (9) Js 59,10.
- Lat. caecus. Fr. aveugle < ab oculis = beroofd van ogen. D. blind. E. blind.

- Lc 4,18.19. act. inf. aor. aposteilai van het werkw. apostellô (afsturen, wegsturen, afzenden). Taalgebruik in het NT: apostellô (afsturen, wegsturen, afzenden). Taalgebruik in Mc: apostellô (afsturen, wegsturen, afzenden). apo-stellô: af- / weg- sturen, wegzenden, afzenden (afgezant), zenden. Lc (1) Lc 4,18. Een vorm van apostellô (afsturen, wegsturen, afzenden) in Lc (24), in Lc 4 (2): (1) Lc 4,18. (2) Lc 4,43.

Lc 4,18.21. εν = en (in, tijdens). Taalgebruik in het NT: en (in). Taalgebruik in de LXX: en (in). Taalgebruik in Lc: en (in). Lc 4 (18): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,2. (3) Lc 4,5. (4) Lc 4,14. (5) Lc 4,15. (6) Lc 4,16. (7) Lc 4,18. (8) Lc 4,20. (9) Lc 4,21. (10) Lc 4,23. (11) Lc 4,24. (12) Lc 4,25. (13) Lc 4,27. (14) Lc 4,28. (15) Lc 4,31. (16) Lc 4,32. (17) Lc 4,33. (18) Lc 4,36.

en (in).   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk synopt. ev.
  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

- Hebr. בְּ = bë. Fr. en. Ned. in. E. in. D. in. Fr. dans. Arabisch: فِي = fi (in). Taalgebruik in de Qoran: fi (in).

Lc 4,18.22. dat. vr. enk. αφεσει = afesei van het zelfst. naamw. αφεσις = afesis (vergeving). Taalgebruik in het NT: afesis (vergeving). Taalgebruik in de LXX: afesis (vergeving). Bijbel (8): (1) Lv 25,28. (2) Lv 25,30. (3) Lv 25,31. (4) Lv 25,33. (5) Lv 25,41. (6) Js 58,6. (7) Lc 1,77. (8) Lc 4,18. Een vorm van αφεσις = afesis in de LXX (50), in het NT (17), in Lc (4, 5X): (1) Lc 1,77. (2) Lc 3,3. (3) Lc 4,18 (2 vormen). (4) Lc 24,47. In Lc: 2 vormen van αφεσις = afesis (aflating, vergeving) in 4 verzen in 4 / 24 hoofdstukken. In Hnd: 2 vormen van αφεσις = afesis (aflating, vergeving) in 5 verzen in 5 / 28 hoofdstukken. Een vorm van αφεσις = afesis (vergeving) kan de vertaling van 13 verschillende Hebreeuwse woorden zijn.
- αφεσει = afesei:
-- zonder bepaald lidw.. Bijbel (3): (1) Js 58,6. (2) Lc 1,77. (3) Lc 4,18. Telkens in de constructie: εν αφεσει = en afesei.
-- met bepaald lidw. τῃ αφεσει = tè(i) afesei. Bijbel (5): (1) Lv 25,28. (2) Lv 25,30. (3) Lv 25,31. (4) Lv 25,33. (5) Lv 25,41.

αφεσις = afesis (af-lating) bijbel OT NT ev.  Mt Mc Lc Hnd Br.
nom vr. enk. afesis 5 2 3         1: Hnd 13,38 2: (1) Heb 9,2. (2) Heb 10,18
gen. vr. enk. afeseôs 21 21              
dat. vr. enk.: afesei 8 6     2: (1) Lc 1,77. (2) Lc 4,18.    
acc. vr. enk. afesin 26 14 12 1: Mt 26,28. 2: (1) Mc 1,4. (2) Mc 3,29. 3: (1) Lc 3,3. (2) Lc 4,18. (3) Lc 24,47. 4: (1) Hnd 2,38. (2) Hnd 5,31. (3) Hnd 10,43. (4) Hnd 26,18. 2: (1) Ef 1,7. (2) Kol 1,14.
totaal 60 44 17   1 2 5 5 4

- Hebreeuws. יוֹבֵל = jôbhel (ram / jobel, vergeving). Taalgebruik in Tenakh: jôbhel (ram / jobel, vergeving). Getalwaarde: jod = 10, waw = 6, beth = 2, lamed = 12 of 30 ; totaal: 30 (2 X 3 X 5) OF 48 (2² X 2² X 3). Structuur: 1 - 6 - 2 - 3. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (3): (1) Lv 25,10. (2) Lv 25,11. (3) Lv 25,12.
- דְרוֹר = dëdôr 1. (vrijheid, vrijlating). 2. zwaluw. 3. vanzelf vloeiende myrrhe. Taalgebruik in Tenakh: dëdôr (vrijheid, vrijlating). Getalwaarde: daleth = 4, resj = 20 of 200 ; totaal: 44 (2² X 11) OF 404 (2² X 101). Structuur: 4 - 2 - 2. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (6): (1) Ex 30,23. (2) Lv 25,10. (3) Js 61,1. (4) Jr 34,8. (5) Jr 34,15. (6) Jr 34,17.
- Fr. par-donner (pardon): ver-geven, door: over -geven. s'excuser (ex -causa) = buiten de zaak, zich ver-ont-schuld-igen. kwijt-schelden (ont-schulden) ; rémission. E. remission. D. Vergebung. Arabisch: عَفَا = `afâ (vergeven). Taalgebruik in de Qoran: `afâ (vergeven).

Lc 4,18.21. - 22. εν αφεσει = en afesei (door vergeving). Bijbel: (1) Js 58,6. (2) Lc 1,77. (3) Lc 4,18.
- Hebreeuws. בַיֹּבֵל = bajjobhel (in de jobel, in de vergeving) < prefix voorzetsel bë = bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. jobhel. Zie: Taalgebruik in Tenakh: jôbhel (ram / jobel, vergeving). Getalwaarde:: jod = 10, beth = 2, lamed = 12 of 30 ; totaal: 24 (2³ X 3) X 42 (2 X 3 X 7). Structuur: 1 - 2 - 3. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (4): (1) Lv 25,28. (2) Lv 25,30. (3) Lv 25,33. (4) Lv 27,21.
- In Lc 4,18 wordt Js 58,6 geciteerd. Daar is εν αφεσει = en afesei de vertaling van mann. mv. חָפְשִׁים = châphësjîm (vrij). Zie het werkw. ch-ph-sj (pual: vrijgelaten worden). Taalgebruik in Tenakh: ch-ph-sj (pual: vrijgelaten worden). Getalwaarde: chet = 8, pe = 17 of 80, sjin = 21 of 300 ; totaal: 46 (2 X 23) OF 388 (2² X 97). Structuur: 8 - 8 - 3. De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (5): (1) Js 58,6. (2) Jr 34,9. (3) Jr 34,10. (4) Jr 34,11. (5) Jr 34,16. In deze Hebreeuwse teksten betekent חָפְשִׁים = châphësjîm vrij zijn. εν αφεσει = en afesei (door vergeving) komt in de Bijbel nog slechts 1X voor, nl. in Lc 1,77.


Lc 4,19 - Lc 4,19: 22. Prediking te Nazaret en verwerping - Lc 4,16-30 - Mc 6,1-6a - Mt 13,53-58 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 4 -- taalgebruik -- Lc 4,16 - Lc 4,17 - Lc 4,18 - Lc 4,19 - Lc 4,20 - Lc 4,21 - Lc 4,22 - Lc 4,23 - Lc 4,24 - Lc 4,25 - Lc 4,26 - Lc 4,27 - Lc 4,28 - Lc 4,29 - Lc 4,30 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 3de (derde) zondag door het jaar C  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:19 kèruxai eniauton kuriou dekton   19 praedicare captivis remissionem et caecis visum dimittere confractos in remissionem praedicare annum Domini acceptum et diem retributionis   19 om een gunstig jaar te verkondigen van de Heer  om een genadejaar af te kondigen van de Heer.   [19] en een jaar af te kondigen dat de Heer welgevallig is.   [19] om een genadejaar van de Heer uit te roepen.’  19 om te prediken een welkom jaar des Heren!’  19. proclamer une année de grâce du Seigneur.  

Statenvertaling. 19 Om den gevangenen te prediken loslating, en den blinden het gezicht, om de verslagenen heen te zenden in vrijheid; om te prediken het aangename jaar des Heeren.
King James Bible. [19] To preach the acceptable year of the Lord.
Luther-Bibel. 19 zu verkündigen das Gnadenjahr des Herrn.«

Tekstuitleg van Lc 4,19.

Lc 4,19.1. act. inf. aor. κηρυξαι = kèruxai van het werkw. κηρυσσω = kèrussô (verkondigen). Taalgebruik in het NT: kèrussô (verkondigen). Taalgebruik in de LXX: kèrussô (verkondigen). Taalgebruik in Lc: kèrussô (verkondigen). Bijbel (6): (1) Js 61,1. (2) 2 Kr 36,22. (3) 1 Mak 5,49. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Hnd 10,42. Een vorm van κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) in de LXX (32), in het NT (61), in Lc (9): (1) Lc 3,3. (2) Lc 4,18. (3) Lc 4,19. (4) Lc 4,44. (5) Lc 8,1. (6) Lc 8,39. (7) Lc 9,2. (8) Lc 12,3. (9) Lc 24,47. Lucas gebruikt dezelfde vorm van hetzelfde werkwoord als in Lc 4,18.
- Hebreeuws: לִקְרֹא = liqëro´ (om te roepen) < prefix voorzetsel lë + werkwoordvorm act. qal inf. stat. construct. van het werkw. קָרָא = qârâ´ (roepen, heten). Taalgebruik in Tenakh: qârâ´ (roepen, heten). Getalwaarde: qoph = 19 of 100, resj = 20 of 200, aleph = 1 ; totaal: 40 of 301. Structuur: 1 - 2 - 1. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (20): (1) Gn 4,26. (2) Ex 10,16. (3) Nu 16,12. (4) Nu 22,5. (5) Nu 22,20. (6) Nu 22,37. (7) 1 S 22,11. (8) 1 K 22,13. (9) Js 61,1. (10) Js 61,2. (11) Jr 34,8. (12) Jr 34,15. (13) Jr 34,17. (14) Jr 36,8. (15) Jr 51,63. (16) Sef 3,9. (17) Spr 9,15. (18) Da 2,2. (19) Neh 6,7. (20) 2 Kr 18,12.

Lc 4,19.3. gen. mann. enk. kuriou (van de heer) van het zelfst. naamw. kurios (heer). Taalgebruik in het NT: kurios (heer). Taalgebruik in Lc: kurios (heer). Hebr. JHWH of ´ädonaj. Lat. dominus. Lc (26). In 8 verzen in Lc 1 (zie Lc 1,6). In 17 verzen in de overige hoofdstukken: (1) Lc 2,9. (2) Lc 2,23. (3) Lc 2,24. (4) Lc 2,26. (5) Lc 2,39. (6) Lc 3,4. (7) Lc 4,18. (8) Lc 4,19. (9) Lc 5,17. (10) Lc 10,2. (11) Lc 10,39. (12) Lc 12,47. (13) Lc 13,35. (14) Lc 16,5. (15) Lc 19,38. (16) Lc 22,61. (17) Lc 24,3. Een vorm van kurios (heer) in Lc (99), in Lc 4 (4): (1) Lc 4,8. (2) Lc 4,12. (3) Lc 4,18. (4) Lc 4,19.

4. acc. mann. enk. δεκτον = dekton van het bijvoegl. naamw. δεκτος = dektos (ontvankelijk, aanvaardbaar). Zie het werkw. δεχομαι = dechomai (ontvangen, aanvaarden). Taalgebruik in het NT: dechomai (ontvangen). Taalgebruik in de LXX: dechomai (ontvangen). Bijbel (12): (1) Ex 28,38. (2) Lv 1,3. (3) Lv 1,4. (4) Lv 17,4. (5) Lv 22,20. (6) Lv 22,21. (7) Lv 22,29. (8) Lv 23,11. (9) Js 61,2. (10) Mal 2,13. (11) Spr 11,1. (12) Lc 4,19. Een vorm van δεκτος = dektos in de LXX (34), in het NT (5): (1) Lc 4,19. (2) Lc 4,24. (3) Hnd 10,35. (4) 2 Kor 6,2. (5) Fil 4,18.

Lc 4,20 - Lc 4,20: 22. Prediking te Nazaret en verwerping - Lc 4,16-30 - Mc 6,1-6a - Mt 13,53-58 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 4 -- taalgebruik -- Lc 4,16 - Lc 4,17 - Lc 4,18 - Lc 4,19 - Lc 4,20 - Lc 4,21 - Lc 4,22 - Lc 4,23 - Lc 4,24 - Lc 4,25 - Lc 4,26 - Lc 4,27 - Lc 4,28 - Lc 4,29 - Lc 4,30 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 3de (derde) zondag door het jaar C  Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:20 kai ptuxas to biblion apodous tô upèretè ekathisen kai pantôn oi ofthalmoi en tè sunagôgè èsan atenizontes autô  20 et cum plicuisset librum reddidit ministro et sedit et omnium in synagoga oculi erant intendentes in eum   20 En hij rolde het boek op, gaf het terug aan de dienaar (en) ging zitten; en de ogen van allen in de synagoge waren gespannen op hem gericht.   Daarop rolde Hij het boek dicht, gaf het terug aan de dienaar en ging zitten. In de synagoge waren aller ogen gespannen op Hem gevestigd. [20] Daarna rolde Hij het boek dicht, gaf het terug aan de dienaar en ging zitten. De ogen van allen in de synagoge waren op Hem gericht.  [20] Hij rolde de boekrol op, gaf hem terug aan de dienaar en ging weer zitten; de ogen van alle aanwezigen in de synagoge waren op hem gericht.  20 Hij sluit de boekrol, geeft hem terug aan de dienaar en gaat zitten; aller ogen in de synagoge zijn gericht op hem.   20. Il replia le livre, le rendit au servant et s'assit. Tous dans la synagogue tenaient les yeux fixés sur lui.  

Statenvertaling. 20 En als Hij het boek toegedaan en den dienaar wedergegeven had, zat Hij neder; en de ogen van allen in de synagoge waren op Hem geslagen.
King James Bible. [20] And he closed the book, and he gave it again to the minister, and sat down. And the eyes of all them that were in the synagogue were fastened on him.
Luther-Bibel. 20 Und als er das Buch zutat, gab er's dem Diener und setzte sich. Und aller Augen in der Synagoge sahen auf ihn.

Tekstuitleg van Lc 4,20. Het vers Lc 4,20 telt 18 (2 X 3²) woorden en 96 (2³ X 2³ X 3) letters. De getalwaarde van Lc 4,20 is 11450 (2 X 5² X 229).

Lc 4,20.1. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr: waw (verbindingshaak). L: et. Fr: et. N: en. E: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 4 (+ 35 / 44. - 9 / 44: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,30. (9) Lc 4,40.

Lc 4,20.3. bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (181). Lc 4 (5): (1) Lc 4,9. (2) Lc 4,16. (3) Lc 4,17. (4) Lc 4,20. (5) Lc 4,35.

Lc 4,20.4. nom. + acc. onz. enk. biblion  van het zelfst. naamw. biblion (document, brief). Taalgebruik in het NT: biblion (document, brief). Taalgebruik in Lc: biblion (document, brief). Lc (2): (1) Lc 4,17. (2) Lc 4,20. Dit is de enigste vorm in Lc. Naast biblion wordt ook biblos gebruikt: (1) Lc 3,4. (2) Lc 20,42

Lc 4,20.6. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho, hè, to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (154). Lc 4 (6): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,3. (3) Lc 4,20. (4) Lc 4,25. (5) Lc 4,27. (6) Lc 4,39.

Lc 4,20.9. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr: waw (verbindingshaak). L: et. Fr: et. N: en. E: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 4 (+ 35 / 44. - 9 / 44: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,30. (9) Lc 4,40.

Lc 4,20.11. nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho, hè, to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (165). Lc 4 (2): (1) Lc 4,20. (2) Lc 4,42.

Lc 4,20.13. en (in, met). Taalgebruik in het NT: en (in). Taalgebruik in Lc: en (in). Hebr. bë. Fr. en / dans. Ned. in.
Lc (288). Lc 4 (18): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,2. (3) Lc 4,5. (4) Lc 4,14. (5) Lc 4,15. (6) Lc 4,16. (7) Lc 4,18. (8) Lc 4,20. (9) Lc 4,21. (10) Lc 4,23. (11) Lc 4,24. (12) Lc 4,25. (13) Lc 4,27. (14) Lc 4,28. (15) Lc 4,31. (16) Lc 4,32. (17) Lc 4,33. (18) Lc 4,36.

Lc 4,20.14. bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (119). Lc 4 (9): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,14. (3) Lc 4,16. (4) Lc 4,20. (5) Lc 4,23. (6) Lc 4,24. (7) Lc 4,28. (8) Lc 4,32. (9) Lc 4,33.

Lc 4,20.15. nom. + dat. vr. enk. sunagôgè(i) van het zelfst. naamw. sunagôgè (synagoge). Taalgebruik in het NT: sunagôgè (synagoge). Taalgebruik in Lc: sunagôgè (synagoge). Lc (3 : (1) Lc 4,20. (2) Lc 4,28. (3) Lc 4,33. Een vorm van sunagogè (synagoge) in Lc in 15 verzen: (1) Lc 4,15. (2) Lc 4,16. (3) Lc 4,20. (4) Lc 4,28. (5) Lc 4,33. (6) Lc 4,38. (7) Lc 4,44. (8) Lc 6,6. (9) Lc 7,5. (10) Lc 8,41. (11) Lc 11,43. (12) Lc 12,11. (13) Lc 13,10. (14) Lc 20,46. (15) Lc 21,12.

Lc 4,20.13. - 15. en tè(i) sunagôgè(i) = in de synagoge. Lc (3 : (1) Lc 4,20. (2) Lc 4,28. (3) Lc 4,33.

Lc 4,20.16. act. ind. imperf. 3de pers. mv. èsan  (zij waren) van het werkw. eimi (zijn). Taalgebruik in het NT: eimi (zijn). Taalgebruik in Lc: eimi (zijn). Hebr. hâjâh. Lat. esse. Fr. être. Ned. zijn. E. to be.
Lc (22): (1) Lc 1,6. (2) Lc 1,7. (3) Lc 2,8. (4) Lc 4,20. (5) Lc 4,25. (6) Lc 4,27. (7) Lc 5,10. (8) Lc 5,17. (9) Lc 5,29. (10) Lc 7,41. (11) Lc 8,2. (12) Lc 8,40. (13) Lc 9,14. (14) Lc 9,30. (15) Lc 9,32. (16) Lc 14,1. (17) Lc 15,1. (18) Lc 20,29. (19) Lc 23,55. (20) Lc 24,10. (21) Lc 24,13. (22) Lc 24,53.

17. ατενιζω = atenizô (gespannen / strak aankijken). Taalgebruik in Tenakh: atenizô (gespannen / strak aankijken).
- act. part. praes. nom. mann. mv. ατενιζοντες = atenizontes (gespannen kijkend) van het werkw. ατενιζω = atenizô (gespannen / strak aankijken). Taalgebruik in Tenakh: atenizô (gespannen / strak aankijken). Bijbel (2): (1) Lc 4,20. (2) Hnd 1,10. Een vorm van ατενιζω = atenizô in de LXX (3), in het NT (14), in Lc (2): (1) Lc 4,20. (2) Lc 22,56, in Hnd (10): (1) Hnd 1,10. (2) Hnd 3,4. (3) Hnd 3,12. (4) Hnd 6,15. (5) Hnd 7,55. (6) Hnd 10,4. (7) Hnd 11,6. (8) Hnd 13,9. (9) Hnd 14,9. (10) Hnd 23,1.
- pass. qal part. vr. mv. ???????? = nëshu´ôth (ogen opgeslagen) van het werkw. ?????? = nâshâ´ (dragen, opnemen, verheffen). Taalgebruik in Tenakh: nâshâ´ (dragen, opnemen, verheffen). Getalwaarde: nun = 14 of 50, shin = 21 of 300, aleph = 1 ; totaal: 36 (2² X 3²) OF 351 (3³ X 13). Structuur: 5 - 3 - 1. De som van de elementen is telkens 9. ?????? = nâshâ´ wordt gebruikt in uitdrukkingen als de ogen opslaan, zijn stem verheffen, zijn voeten opheffen (= voortgaan), zijn handen omhoogheffen. Niet in Tenakh. NBG vertaling van ate?????te? = atenizontes (gespannen kijkend) in Lc 4,20.

Lc 4,20.18. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (144). Lc 4 (11): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,5. (3) Lc 4,6. (4) Lc 4,8. (5) Lc 4,9. (6) Lc 4,12. (7) Lc 4,16. (8) Lc 4,17. (9) Lc 4,20. (10) Lc 4,22. (11) Lc 4,35.

Evangelielezing van de 4de (vierde) zondag door het jaar C: Lc 4,21-30 (verwijzing: Lc 4,21-30):
In die tijd begon Jezus in de synagoge te spreken: "Het Schriftwoord dat gij zojuist gehoord hebt is thans in vervulling gegaan." Allen betuigden Hem hun instemming en verbaasden zich, dat woorden, zo vol genade uit zijn mond vloeiden. Ze zeiden: "Is dat dan niet de zoon van Jozef?" Hij zei hun: "Natuurlijk zult ge Mij dit spreekwoord voorhouden: Geneesheer, genees uzelf: doe al wat, naar wij vernamen, in Kafarnaüm gebeurd is, nu ook hier in uw vaderstad." Maar Hij gaf er dit antwoord op: "Voorwaar, Ik zeg u: geen profeet wordt aanvaard in zijn eigen vaderstad. En het is waar wat Ik u zeg: in de tijd van Elia immers, toen de hemel drie jaar en zes maanden gesloten bleef en een grote hongersnood uitbrak over het hele land, waren er veel weduwen in Israël; toch werd Elia tot niemand van haar gezonden dan tot een weduwe te Sarepta, in het gebied van Sidon. En in de tijd van de profeet Elisa waren er vele melaatsen in Israël; toch werd niemand van hen gereinigd, behalve de Syriër Naäman." Toen ze dit hoorden werden allen die in de synagoge waren woedend. Ze sprongen overeind, joegen Hem de stad uit en dreven Hem voort tot aan de steile rand van de berg waarop hun stad gebouwd was, om Hem daar in de afgrond te storten. Maar Hij ging midden tussen hen door en vertrok.

Lc 4,21 - Lc 4,21: 22. Prediking te Nazaret en verwerping - Lc 4,16-30 - Mc 6,1-6a - Mt 13,53-58 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 4 -- taalgebruik -- Lc 4,16 - Lc 4,17 - Lc 4,18 - Lc 4,19 - Lc 4,20 - Lc 4,21 - Lc 4,22 - Lc 4,23 - Lc 4,24 - Lc 4,25 - Lc 4,26 - Lc 4,27 - Lc 4,28 - Lc 4,29 - Lc 4,30 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 3de (derde) zondag door het jaar C. 4de (vierde) zondag door het jaar C Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:21 èrxato de legein pros autous oti sèmeron peplèrôtai hè grafè autè en tois ôsin umôn  21 coepit autem dicere ad illos quia hodie impleta est haec scriptura in auribus vestris  Hij begon nu tegen hen te zeggen: "Vandaag is dit schriftwoord voor uw oren vervuld."  In die tijd begon Jezus in de synagoge te spreken: "Het Schriftwoord dat gij zojuist gehoord hebt is thans in vervulling gegaan."  [21] Toen begon Hij hen toe te spreken: ‘Vandaag is het schriftwoord dat u gehoord hebt in vervulling gegaan.’   [21] Hij zei tegen hen: ‘Vandaag hebben jullie deze schrifttekst in vervulling horen gaan.’   21 Hij begint en zegt tot hen: heden is dit schriftwoord voor uw oren in vervulling gegaan!   21. Alors il se mit à leur dire: « Aujourd'hui s'accomplit à vos oreilles ce passage de l'Écriture. » 

Statenvertaling. 21 En Hij begon tot hen te zeggen: Heden is deze Schrift in uw oren vervuld.
King James Bible. [21] And he began to say unto them, This day is this scripture fulfilled in your ears.
Luther-Bibel. 21 Und er fing an, zu ihnen zu reden: Heute ist dieses Wort der Schrift erfüllt vor euren Ohren.

Tekstuitleg van Lc 4,21. Jezus begint tot zijn toehoorders te spreken met een verwijzing naar de schrift. Het zijn de eerste woorden van Jezus ' optreden.

Lc 4,21.2. de (echter), afkorting d'. Taalgebruik in het NT: de (echter). Taalgebruik in Lc: de (echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.
Mc (478 + 5 = 483). Lc 4 (13): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,3. (3) Lc 4,9. (4) Lc 4,21. (5) Lc 4,24. (6) Lc 4,25. (7) Lc 4,30. (8) Lc 4,38. (9) Lc 4,39. (10) Lc 4,40. (11) Lc 4,41. (12) Lc 4,32. (13) Lc 4,43.

Lc 4,21.4. pros (naar, bij). Taalgebruik in het NT: pros (naar, bij). Taalgebruik in Lc: pros (naar, bij).
Lc (158). Lc 4 (8): (1) Lc 4,4. (2) Lc 4,11. (3) Lc 4,21. (4) Lc 4,23. (5) Lc 4,26. (6) Lc 4,36. (7) Lc 4,40. (8) Lc 4,43.

5. pers. voornaamw. acc. mann. mv. autous (hen) van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (83). Lc 4 (5): (1) Lc 4,21. (2) Lc 4,23. (3) Lc 4,31. (4) Lc 4,40. (5) Lc 4,43.

Lc 4,21.6. hoti (dat, omdat). Taalgebruik in NT: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Lc: hoti (dat, omdat).
Lc (160). Lc 4 (11): (1) Lc 4,4. (2) Lc 4,6. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,11. (5) Lc 4,12. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,32. (9) Lc 4,36. (10) Lc 4,41. (11) Lc 4,43.

Lc 4,21.7. pers. voornaamw. acc. mann. mv. autous (hen) van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (83). Lc 4 (5): (1) Lc 4,21. (2) Lc 4,23. (3) Lc 4,31. (4) Lc 4,40. (5) Lc 4,43.

Lc 4,21.8. In zijn verwijzing naar de schrift wijst Jezus op de vervulling ervan. peplèrôtai: (is vervuld geworden, is in vervulling gegaan). Passief perfectum derde persoon enkelvoud van het werkwoord plèroô (vervullen). Op twee andere opmerkelijke plaatsen wordt de passief infinitief perfectum gebruikt: (1) Lc 24,44. (2) Hnd 1,16. In deze beide gevallen is er eveneens verwijzing naar vervulling van de schrift(en). In Lc 24,44 geeft Lucas de voorlaatste woorden van Jezus bij zijn verschijnen aan de elf en hun metgezellen. In Hnd 1,16 spreekt Petrus voor het eerst de verzamelde gemeenschap toe.

9. bep. lidw. nom. vr. enk. hè of partikel van vergelijking è (of). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (143). Lc 4 (2): (1) Lc 4,21. (2) Lc 4,29.

Lc 4,21   peplèrôtai hè grafè autè
Lc 24,44 dei plèrôthènai panta ta gegrammena
Hnd 1,16 edei plèrôthènai tèn grafèn

Lc 4,21.12. en (in, met). Taalgebruik in het NT: en (in). Taalgebruik in Lc: en (in). Hebr. bë. Fr. en / dans. Ned. in.
Lc (288). Lc 4 (18): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,2. (3) Lc 4,5. (4) Lc 4,14. (5) Lc 4,15. (6) Lc 4,16. (7) Lc 4,18. (8) Lc 4,20. (9) Lc 4,21. (10) Lc 4,23. (11) Lc 4,24. (12) Lc 4,25. (13) Lc 4,27. (14) Lc 4,28. (15) Lc 4,31. (16) Lc 4,32. (17) Lc 4,33. (18) Lc 4,36.

Lc 4,21.13. bepaald lidwoord datief onzijdig meervoud tois van het bep. lidw. ho, hè, to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (65). Lc 4 (5): (1) Lc 4,10. (2) Lc 4,21. (3) Lc 4,22. (4) Lc 4,31. (5) Lc 4,36.

Lc 4,22 - Lc 4,22: 22. Prediking te Nazaret en verwerping - Lc 4,16-30 - Mc 6,1-6a - Mt 13,53-58 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 4 -- taalgebruik -- Lc 4,16 - Lc 4,17 - Lc 4,18 - Lc 4,19 - Lc 4,20 - Lc 4,21 - Lc 4,22 - Lc 4,23 - Lc 4,24 - Lc 4,25 - Lc 4,26 - Lc 4,27 - Lc 4,28 - Lc 4,29 - Lc 4,30 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 4de (vierde) zondag door het jaar C Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:22 kai pantes emarturoun autô kai ethaumazon epi tois logois tès charitos tois ekporeuomenois ek tou stomatos autou kai elegon ouchi uios estin iôsèf outos  22 et omnes testimonium illi dabant et mirabantur in verbis gratiae quae procedebant de ore ipsius et dicebant nonne hic filius est Ioseph   22 En allen getuigden voor hem en waren verwonderd door de woorden van genade die uit zijn mond kwamen, en ze zeiden: “is deze soms niet de zoon van Jozef?”  Allen betuigden Hem hun instemming en verbaasden zich, dat woorden, zo vol genade uit zijn mond vloeiden. Ze zeiden: "Is dat dan niet de zoon van Jozef?"  [22] Ze betuigden Hem allemaal hun bijval en verbaasden zich over de woorden van genade die uit zijn mond vloeiden en zeiden: ‘Dat is toch de zoon van Jozef?’   [22] Allen betuigden hem hun bijval en verwonderden zich over de genaderijke woorden die uit zijn mond vloeiden, en ze zeiden: ‘Dat is toch de zoon van Jozef?’   22 Allen hebben hem bijval betuigd, in verwondering over die woorden vol genade die uit zijn mond voortkwamen; maar ook hebben ze gezegd: hij is toch de zoon van Jozef,– niet?   22. Et tous lui rendaient témoignage et étaient en admiration devant les paroles pleines de grâce qui sortaient de sa bouche. Et ils disaient: « N'est-il pas le fils de Joseph, celui-là ? » 

Statenvertaling. 22 En zij gaven Hem allen getuigenis, en verwonderden zich over de aangename woorden, die uit Zijn mond voortkwamen; en zeiden: Is deze niet de Zoon van Jozef?
King James Bible. [22] And all bare him witness, and wondered at the gracious words which proceeded out of his mouth. And they said, Is not this Joseph's son?
Luther-Bibel. 22 Und sie gaben alle Zeugnis von ihm und wunderten sich, dass solche Worte der Gnade aus seinem Munde kamen, und sprachen: Ist das nicht Josefs Sohn?

Tekstuitleg van Lc 4,22. Het vers Lc 4,22 telt 25 (5²) woorden en 127 letters. De getalwaarde van Lc 4,22 is 17094 (2 X 3 X 7 X 11 X 37).

Lc 4,22.1. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr: waw (verbindingshaak). L: et. Fr: et. N: en. E: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 4 (+ 35 / 44. - 9 / 44: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,30. (9) Lc 4,40.

Lc 4,22.2. nom. mann. + vr. mv. pantes (allen) van het bijvoegl. naamw. pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in het NT: pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in Lc: pas (ieder, elk, alles). Hebr. kol. Lat. omnis. Fr. tout. Ned. elk, ieder.
Lc (25): (1) Lc 1,63. (2) Lc 1,66. (3) Lc 2,3. (4) Lc 2,18. (5) Lc 2,47. (6) Lc 4,22. (7) Lc 4,26. (8) Lc 6,26. (9) Lc 8,40. (10) Lc 8,52. (11) Lc 9,17. (12) Lc 9,43. (13) Lc 13,3. (14) Lc 13,5. (15) Lc 13,17. (16) Lc 13,27. (17) Lc 14,18. (18) Lc 14,29. (19) Lc 15,1. (20) Lc 19,7. (21) Lc 20,38. (22) Lc 21,4. (23) Lc 22,70. (24) Lc 23,48. (25) Lc 23,49. Een vorm van pas (ieder, elk, alles) in Lc 4 in 11 verzen: (1) Lc 4,5. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,13. (4) Lc 4,15. (5) Lc 4,20. (6) Lc 4,22. (7) Lc 4,25. (8) Lc 4,28. (9) Lc 4,36. (10) Lc 4,37. (11) Lc 4,40.

Lc 4,22.3. act. ind. imperf. 3de pers. mv. emarturoun van het werkw. martureô (getuigen). Taalgebruik in het NT: martureô (getuigen). Taalgebruik in Lc: martureô (getuigen). Lc (1) Lc 4,22. Dit is de enigste vorm in Lc.

Lc 4,22.4. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (144). Lc 4 (11): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,5. (3) Lc 4,6. (4) Lc 4,8. (5) Lc 4,9. (6) Lc 4,12. (7) Lc 4,16. (8) Lc 4,17. (9) Lc 4,20. (10) Lc 4,22. (11) Lc 4,35.

Lc 4,22.5. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr: waw (verbindingshaak). L: et. Fr: et. N: en. E: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 4 (+ 35 / 44. - 9 / 44: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,30. (9) Lc 4,40.

Lc 4,22.6. act. ind. imperf. 3de pers. mv. εθαυμαζον = ethaumazon (zij verbaasden zich) van het werkw. θαυμαζω = thaumazô (bewonderen, verwonderen, verbazen). Taalgebruik in het NT: thaumazô (bewonderen, verwonderen, verbazen). Taalgebruik in de LXX: thaumazô (bewonderen, verwonderen, verbazen). Taalgebruik in Lc: thaumazô (bewonderen, verwonderen, verbazen). Lc (9): (1) Tob 11,16. (2) Jdt 10,19. (3) Mc 5,20. (4) Lc 1,21. (5) Lc 4,22. (6) Joh 4,27. (7) Joh 7,15. (8) Hnd 2,7. (9) Hnd 4,13. Een vorm van θαυμαζω = thaumazô (bewonderen, verwonderen, verbazen) in de LXX (57), in het NT (42), in Lc (13): (1) Lc 1,21. (2) Lc 1,63. (3) Lc 2,18. (4) Lc 2,33. (5) Lc 4,22. (6) Lc 7,9. (7) Lc 8,25. (8) Lc 9,43. (9) Lc 11,14. (10) Lc 11,38. (11) Lc 20,26. (12) Lc 24,12. (13) Lc 24,41.

Lc 4,22.7. επι = epi (op, bij). Afkortingen: επ' = ep' en εφ' = ef'. Taalgebruik in het NT: epi (op, bij). Taalgebruik in Lc: epi (op, bij). Ned. op.
Lc (104 + 25 + 20 = 149). Lc 4 (8 + 3 + 1 = 12). epi (8): (1) Lc 4,9. (2) Lc 4,11. (3) Lc 4,22. (4) Lc 4,25. (5) Lc 4,27. (6) Lc 4,32. (7) Lc 4,36. (8) Lc 4,43. ep' (3): (1) Lc 4,4. (2) Lc 4,18. (3) Lc 4,25. ef" (1) Lc 4,29.

6. - 7. Een vorm van het werkw. θαυμαζω = thaumazô (bewonderen, verwonderen, verbazen) + het voorzetsel επι = epi (op, bij): (1) Lc 2,33. (2) Lc 4,22.

Lc 4,22.8. bepaald lidwoord datief onzijdig meervoud tois van het bep. lidw. ho, hè, to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (65). Lc 4 (5): (1) Lc 4,10. (2) Lc 4,21. (3) Lc 4,22. (4) Lc 4,31. (5) Lc 4,36.

Lc 4,22.9. dat. mann. mv. logois van het zelfst. naamw. logos (woord). Taalgebruik in het NT: logos (woord). Taalgebruik in Lc: logos (woord). logos komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon. Lc (3): (1) Lc 1,20. (2) Lc 4,22. (3) Lc 23,9. Een vorm van logos (woord) in Lc in 33 verzen, in Lc 4 in 3 verzen: (1) Lc 4,22. (2) Lc 4,32. (3) Lc 4,36.

7. - 9. epi tô(i) logô(i) = op het woord: Lc 1,29. epi tois logois = op de woorden: Lc 4,22.

Lc 4,22.10. bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) van het bepaald lidwoord ho, hè, to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (109). Lc 4 (9): (1) Lc 4,5. (2) Lc 4,14. (3) Lc 4,22. (4) Lc 4,26. (5) Lc 4,29. (6) Lc 4,31. (7) Lc 4,37. (8) Lc 4,38. (9) Lc 4,44.

Lc 4,22.11. gen. vr. enk. charitos van het zelfst. naamw. charis (genade, gratie). Taalgebruik in het NT: charis (genade, gratie). Taalgebruik in Lc: charis (genade, gratie). Zelfstandig naamwoord. Nominatief vrouwelijk enkelvoud. Begin van een groet. ch - r: L. gratia. Fr. grâce. Vertaling: gratie, genade, char-me, bevalligheid. We zouden groeten: aangenaam. Verwante woorden: eucharisteô (danken). Lc (1) Lc 4,22. Een vorm van charis (genade, gratie) in Lc in 9 verzen: (1) Lc 1,30 (acc. enk. charin). (2) Lc 2,40 (nom. enk. charis). (3) Lc 2,52 (dat. enk. chariti). (4) Lc 4,22 (gen. enk. charitos). (5) Lc 6,32 (nom. enk. charis). (6) Lc 6,33 (nom. enk. charis). (7) Lc 6,34 (nom. enk. charis). (8) Lc 7,47 (acc. enk. charin). (9) Lc 17,9 (acc. enk. charin).  

Lc 4,22.12. bepaald lidwoord datief onzijdig meervoud tois van het bep. lidw. ho, hè, to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (65). Lc 4 (5): (1) Lc 4,10. (2) Lc 4,21. (3) Lc 4,22. (4) Lc 4,31. (5) Lc 4,36.

Lc 4,22.13. part. praes. dat. mann. mv. ekporeuomenois van het werkw. ekporeuomai (zich op weg begeven uit). Taalgebruik in het N;T: ekporeuomai (zich op weg begeven uit). Taalgebruik in Mt: ekporeuomai (zich op weg begeven uit). Taalgebruik in Mc: ekporeuomai (zich op weg begeven uit). + por-euomai. p of ph = f -> v + r. Zelfstandig naamwoord poros: weg door een water heen, wad, voorde, veer, doorwaadbare plaats. Lat. por-tus: haven. Mnd. voort, ofries forda, oeng. ford. Het woord behoort tot de groep van varen.
Lc (2): (1) Lc 3,7. (2) Lc 4,22. Een vorm van ekporeuomai (zich op weg begeven uit) in Lc in 3 verzen: (1) Lc 3,7. (2) Lc 4,22. (3) Lc 4,37.

Lc 4,22.14. ek of ex (uit). Taalgebruik in het NT: ek (uit). Taalgebruik in Lc: ek (uit).
Lc (46 + 37 = 83). Lc 4 (1 + 1 = 2). ek: Lc 4,22. ex: Lc 4,25.

Lc 4,22.15. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (272). Lc 4 (15): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,2. (3) Lc 4,3. (4) Lc 4,9. (5) Lc 4,14. (6) Lc 4,17. (7) Lc 4,22. (8) Lc 4,27. (9) Lc 4,29. (10) Lc 4,34. (11) Lc 4,38. (12) Lc 4,40. (13) Lc 4,41. (14) Lc 4,42. (15) Lc 4,43.

Lc 4,22.16. gen. onz. enk. stomatos van het zelfst. naamw. stoma (mond). Taalgebruik in het NT: stoma (mond). Taalgebruik in Lc: stoma (mond).
Lc (5): (1) Lc 1,70. (2) Lc 4,22. (3) Lc 11,54. (4) Lc 19,22. (5) Lc 22,71. Een vorm van stoma (mond) in Lc in 9 verzen: (1) Lc 1,64. (2) Lc 1,70. (3) Lc 4,22. (4) Lc 6,45. (5) Lc 11,54. (6) Lc 19,22. (7) Lc 21,15. (8) Lc 21,24. (9) Lc 22,71.

Lc 4,22.17. pers. voornaamw. gen. mann. enk. autou van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (220). Lc 4 (9): (1) Lc 4,10. (2) Lc 4,13. (3) Lc 4,14. (4) Lc 4,22. (5) Lc 4,24. (6) Lc 4,32. (7) Lc 4,35. (8) Lc 4,37. (9) Lc 4,42.

Lc 4,22.18. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr: waw (verbindingshaak). L: et. Fr: et. N: en. E: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 4 (+ 35 / 44. - 9 / 44: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,30. (9) Lc 4,40.

Lc 4,22.19. act. ind. imperf. 3de pers. mv. elegon van het werkw. legô (zeggen). Taalgebruik in NT: legô (zeggen). Taalgebruik in Mt: legô (zeggen). Taalgebruik in Mc: legô (zeggen). Taalgebruik in Lc: legô (zeggen). legô komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon.
Lc (4): (1) Lc 4,22. (2) Lc 9,31. (3) Lc 22,65. (4) Lc 24,10. Een vorm van eipon (ik zei) in Lc 4 in 8 verzen (9 X) ; Lc 4,3 heeft 2 vormen. Een vorm van legô (zeggen) in Lc 4 in 7 verzen: (1) Lc 4,21. (2) Lc 4,22. (3) Lc 4,24. (4) Lc 4,25. (5) Lc 4,35. (6) Lc 4,36. (7) Lc 4,41.

Lc 4,22.20. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou). Taalgebruik in het NT: ou - ouk - ouch (niet). Taalgebruik in Lc: ou - ouk - ouch (niet). Lc (84 + 92 + 7 = 183). Lc 4 (4 + 4 = 8). ou of hou (4): (1) Lc 4,16. (2) Lc 4,17. (3) Lc 4,18. (4) Lc 4,29. ouk (4): (1) Lc 4,2. (2) Lc 4,4. (3) Lc 4,12. (4) Lc 4,41.

Lc 4,22.21. nom. mann. enk. huios (zoon). Taalgebruik in het NT: huios (zoon). Taalgebruik in Lc: huios (zoon). Hebr. ben. Lat. filius. Fr. fils.
Lc (39). Lc 4 (4): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,9. (3) Lc 4,22. (4) Lc 4,41. Een vorm van huios (zoon) in Lc 4 in genoemde 4 verzen.

Lc 4,22.22. act. ind. praes. 3de pers. enk. estin van het werkw. eimi (zijn). Taalgebruik in het NT: eimi (zijn). Taalgebruik in Lc: eimi (zijn). Hebr. hâjâh. Lat. esse. Fr. être. Ned. zijn. E. to be. Lc (96). Lc 4 (2): (1) Lc 4,22. (2) Lc 4,24.

23. iôsèf (Jozef). Taalgebruik in het NT: iôsèf (Jozef). Taalgebruik in Lc: iôsèf (Jozef).
Lc (8): (1) Lc 1,27. (2) Lc 2,4. (3) Lc 2,16. (4) Lc 3,23. (5) Lc 3,24. (6) Lc 3,30. (7) Lc 4,22. (8) Lc 23,50.

Lc 4,22.24. nom. mann. enk. houtos (deze). Aanwijz. voornaamw.. Taalgebruik in het NT: houtos (deze). Taalgebruik in Lc: houtos (deze).
Lc (39). Lc 4 (2): (1) Lc 4,22. (2) Lc 4,36.

Lc 4,23 - Lc 4,23: 22. Prediking te Nazaret en verwerping - Lc 4,16-30 - Mc 6,1-6a - Mt 13,53-58 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 4 -- taalgebruik -- Lc 4,16 - Lc 4,17 - Lc 4,18 - Lc 4,19 - Lc 4,20 - Lc 4,21 - Lc 4,22 - Lc 4,23 - Lc 4,24 - Lc 4,25 - Lc 4,26 - Lc 4,27 - Lc 4,28 - Lc 4,29 - Lc 4,30 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 4de (vierde) zondag door het jaar C Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:23 kai eipen pros autous pantôs ereite moi tèn parabolèn tautèn iatre therapeuson seauton osa èkousamen genomena eis tèn kafarnaoum poièson kai ôde en tè patridi sou   23 et ait illis utique dicetis mihi hanc similitudinem medice cura te ipsum quanta audivimus facta in Capharnaum fac et hic in patria tua   23 En hij zei tegen hen: “in alle geval zult u mij dit spreekwoord voorhouden: Dokter, genees uzelf! Al wat we gehoord hebben dat in Kafarnaüm gebeurd is, doe het ook hier in uw vaderstad.”   Hij zei hun: "Natuurlijk zult ge Mij dit spreekwoord voorhouden: Geneesheer, genees uzelf: doe al wat, naar wij vernamen, in Kafarnaüm gebeurd is, nu ook hier in uw vaderstad." Maar Hij gaf er dit antwoord op:   [23] Hij zei tegen hen: ‘U zult Mij ongetwijfeld het spreekwoord voorhouden: Dokter, genees jezelf! Doe ook hier in je vaderstad wat, naar wij hoorden, met Kafarnaüm* is gebeurd.’  [23] En hij zei tegen hen: ‘Ongetwijfeld zullen jullie me dit gezegde voorhouden: Geneesheer, genees uzelf. Doe alles waarvan wij gehoord hebben dat het in Kafarnaüm gebeurd is, ook hier in uw vaderstad.’  23 Hij zegt tot hen: vast en zeker zult ge tegen mij dit gelijkeniswoord zeggen ‘dokter, maak jezelf maar beter!’– al wat we hebben gehoord dat geschied is aan Kafarnaoem, doe dat ook hier, in je vaderstad!  23. Et il leur dit: « A coup sûr, vous allez me citer ce dicton: Médecin, guéris-toi toi-même. Tout ce qu'on nous a dit être arrivé à Capharnaüm, fais-le de même ici dans ta patrie. » 

Statenvertaling. 23 En Hij zeide tot hen: Gij zult zonder twijfel tot Mij dit spreekwoord zeggen: Medicijnmeester! genees Uzelven; al wat wij gehoord hebben, dat in Kapernaum geschied is, doe dat ook hier in Uw vaderland.
King James Bible. [23] And he said unto them, Ye will surely say unto me this proverb, Physician, heal thyself: whatsoever we have heard done in Capernaum, do also here in thy country.
Luther-Bibel. 23 Und er sprach zu ihnen: Ihr werdet mir freilich dies Sprichwort sagen: Arzt, hilf dir selber! Denn wie große Dinge haben wir gehört, die in Kapernaum geschehen sind! Tu so auch hier in deiner Vaterstadt!

Tekstuitleg van Lc 4,23. Het vers Lc 4,23 telt 26 (2 X 13) woorden en 135 (3³ X 5) letters. De getalwaarde van Lc 4,23 is 13354 (2 X 11 X 607).

Lc 4,23.1. και = kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik: kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Lc: kai (en). Lc 4 (+ 35 / 44. - 9 / 44: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,30. (9) Lc 4,40. Een vorm van eipon (ik zei) in Lc 4 in 8 verzen (9 X) ; Lc 4,3 heeft 2 vormen. Een vorm van legô (zeggen) in Lc 4 in 7 verzen: (1) Lc 4,21. (2) Lc 4,22. (3) Lc 4,24. (4) Lc 4,25. (5) Lc 4,35. (6) Lc 4,36. (7) Lc 4,41.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- δε = de (echter), afkorting δ' = d'. Taalgebruik in de bijbel: de (echter).

de (echter)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk
149 + 2 (d') 6210 3754 2456 421 149 478 203 490 708 7

de (echter)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
de (478) 17  11  13  18  15  23  37  36  21  22  26  13  16  15  11  26  16  22  14  35  34  20 
d' (5)                                        
483 17  11  13  18  15  23  37  37  23  22  26  13  16  15  12  26  16  23  14  35  34  20 
1151 verzen  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  80  52  38  44  39  49  50  56  62  42  54  59  35  35  32  31  37  43  48  47  38  71  56  53 

Hebr: waw (verbindingshaak). L: et. Fr: et. N: en. E: and. D. und. Lc (822 / 1151).

Lc 4,23.2. act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in Lc: legô (zeggen). Taalgebruik in Hnd: legô (zeggen). Taalgebruik in de Septuaginta: legô (zeggen). Bijbel (3024). OT (2426). NT (598). Lc (223). Lc 4 (8): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,6. (3) Lc 4,8. (4) Lc 4,9. (5) Lc 4,12. (6) Lc 4,23. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,43. Een vorm van ειπον = eipon (ik zei) in Lc 4 in 8 verzen (9 X) ; Lc 4,3 heeft 2 vormen. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in het NT (1318), in de LXX (4610), in Lc 4 (7): (1) Lc 4,21. (2) Lc 4,22. (3) Lc 4,24. (4) Lc 4,25. (5) Lc 4,35. (6) Lc 4,36. (7) Lc 4,41.

Lc 4,23.3. προς = pros (naar, bij). Taalgebruik in het NT: pros (naar, bij). Taalgebruik in de LXX: pros (naar, bij). Taalgebruik in Lc: pros (naar, bij). Lc (158). Lc 4 (8): (1) Lc 4,4. (2) Lc 4,11. (3) Lc 4,21. (4) Lc 4,23. (5) Lc 4,26. (6) Lc 4,36. (7) Lc 4,40. (8) Lc 4,43.

pros (bij)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  3919  3272  647  41  62  158  91  122  166  261  352     

  pros  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  158  11  6 3 8 4 9 7 11 5 4 8 3 8 4 4 3 7 10 101 1 6 7 11 

Lc 4,23.1. - 3. και ειπεν προς = kai eipen pros (en hij zei tot). NT (15): (1) Lc 2,34. (2) Lc 2,49. (3) Lc 3,14. (4) Lc 4,23. (5) Lc 5,10. (6) Lc 8,22. (7) Lc 9,3. (8) Lc 9,50. (9) Lc 11,5. (10) Lc 19,5. (11) Lc 19,13. (12) Lc 22,15. (13) Hnd 7,3. (14) Hnd 9,10. (15) Hnd 22,21.
- ειπεν δε προς = eipen de pros (hij zei echter tot). Lc (17): (1) Lc 1,13. (2) Lc 7,50. (3) Lc 9,13. (4) Lc 9,14. (5) Lc 9,59. (6) Lc 9,62. (7) Lc 12,15. (8) Lc 12,22. (9) Lc 13,7. (10) Lc 15,3. (11) Lc 17,1. (12) Lc 17,22. (13) Lc 18,9. (14) Lc 19,9. (15) Lc 20,41. (16) Lc 24,17. (17) Lc 24,44.

Lc 4,23.4. acc. mann. mv. αυτους = autous (hen) van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (83). Lc 4 (5): (1) Lc 4,21. (2) Lc 4,23. (3) Lc 4,31. (4) Lc 4,40. (5) Lc 4,43.

  autoi bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
8. acc. mann. mv. autous  1991  1652  339  46  40  83  18  95  32  25  169  187 

Lc 4,23.1. - 4. και ειπεν προς αυτους = kai eipen pros autous (en hij zei tot hen). NT (= Lc) (8): (1) Lc 2,49. (2) Lc 3,14. (3) Lc 4,23. (4) Lc 8,22. (5) Lc 9,3. (6) Lc 11,5. (7) Lc 19,13. (8) Lc 22,15.
- ειπεν δε προς αυτους = eipen de pros autous (hij zei echter tot hen). NT (6): (1) Lc 9,13. (2) Lc 12,15. (3) Lc 15,3. (4) Lc 20,41. (5) Lc 24,17. (6) Hnd 1,7.
- και ειπεν αυτοις = kai eipen autois (en hij zei hen). NT (30). Slechts in de evangelies. Lc (9): (1) Lc 2,10. (2) Lc 9,48. (3) Lc 13,22. (4) Lc 16,15. (5) Lc 22,35. (6) Lc 22,46. (7) Lc 24,19. (8) Lc 24,38. (9) Lc 24,46.
- ειπεν δε αυτοις = eipen de autois (hij zei echter aan hen). NT (7): (1) Lc 8,25. (2) Lc 9,20. (3) Lc 10,18. (4) Lc 11,2. (5) Lc 22,67. (6) Lc 24,44. (7) Joh 6,35.

Lc 4,23.7. dat. mann. enk. 1ste pers. enk. moi van het persoonl. voornaamw. egô (ik - mij). Taalgebruik in NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Lc: persoonlijk voornaamwoord. Lc (27). Lc 1 - 4 (5): (1) Lc 1,25. (2) Lc 1,38. (3) Lc 1,43. (4) Lc 1,49. (5) Lc 4,23.

Lc 4,23.8. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (149). Lc 4 (7): (1) Lc 4,6. (2) Lc 4,14. (3) Lc 4,16. (4) Lc 4,23. (5) Lc 4,25. (6) Lc 4,38. (7) Lc 4,43.

Lc 4,23.10. acc. vr. enk. tautèn van het aanwiijz. voornaamw. houtos (deze). Taalgebruik in het NT: houtos (deze). Taalgebruik in Lc: houtos (deze).
Lc (14): (1) Lc 4,6. (2) Lc 4,23. (3) Lc 7,44. (4) Lc 12,41. (5) Lc 13,6. (6) Lc 13,16. (7) Lc 15,3. (8) Lc 18,5. (9) Lc 18,9. (10) Lc 20,2. (11) Lc 20,9. (12) Lc 20,19. (13) Lc 23,48. (14) Lc 24,21.

13. acc. mann. enk. seauton (jezelf), wederkerig voornaamwoord. Taalgebruik in het NT: wederkerig voornaamwoord. Taalgebruik in Lc: wederkerig voornaamwoord. Lc (6): (1) Lc 4,9. (2) Lc 4,23. (3) Lc 5,14. (4) Lc 10,27. (5) Lc 23,37. (6) Lc 23,39.

Lc 4,23.15. act. ind. aor. 1ste pers. mv. èkousamen (wij hoorden) van het werkw. akouô (horen). Taalgebruik in het NT: akouô (horen). Taalgebruik in Lc: akouô (horen). Beide zijn verwant met elkaar. oor < Lat. aus, auris, zie Gr. ous / ôs, ôtis. auscultare (het oor lenen aan, toehoren, aanhoren) -> écouter.
Lc (2): (1) Lc 4,23. (2) Lc 22,71. Een vorm van akouô (horen) in Lc in 58 verzen, in Lc 4 (2): (1) Lc 4,23. (2) Lc 4,28.

Lc 4,23.17. eis (naar, tot). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in Lc: eis (naar). Voorzetsel van richting. Lat. in / ad. Fr. vers (versus: gedraaid, gekeerd ; vertere: tourner, draaien) / à. Ned. naar. E. for. D. nach.
Lc (210). Lc 4 (11): (1) Lc 4,9. (2) Lc 4,14. (3) Lc 4,16. (4) Lc 4,23. (5) Lc 4,26. (6) Lc 4,31. (7) Lc 4,35. (8) Lc 4,37. (9) Lc 4,38. (10) Lc 4,42. (11) Lc 4,44.

Lc 4,23.19. kafarnaoum (Kafarnaüm)  . Taalgebruik in het NT: kafarnaoum (Kafarnaüm). Taalgebruik in Lc: kafarnaoum (Kafarnaüm). Khofèr (losgeld, verzoengeld) komt in de Hebreeuwse bijbel in 14 verzen voor.
Lc (4): (1) Lc 4,23. (2) Lc 4,31. (3) Lc 7,1. (4) Lc 10,15

Lc 4,23.17. - 19. eis (tèn) kafarnaoum (naar Kafarnaüm). Lc (3): (1) Lc 4,23. (2) Lc 4,31. (3) Lc 7,1.

Lc 4,23.21. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr: waw (verbindingshaak). L: et. Fr: et. N: en. E: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 4 (+ 35 / 44. - 9 / 44: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,30. (9) Lc 4,40.

Lc 4,23.22.

Lc 4,23.23. en (in, met). Taalgebruik in het NT: en (in). Taalgebruik in Lc: en (in). Hebr. bë. Fr. en / dans. Ned. in.
Lc (288). Lc 4 (18): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,2. (3) Lc 4,5. (4) Lc 4,14. (5) Lc 4,15. (6) Lc 4,16. (7) Lc 4,18. (8) Lc 4,20. (9) Lc 4,21. (10) Lc 4,23. (11) Lc 4,24. (12) Lc 4,25. (13) Lc 4,27. (14) Lc 4,28. (15) Lc 4,31. (16) Lc 4,32. (17) Lc 4,33. (18) Lc 4,36.

Lc 4,23.24. bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (119). Lc 4 (9): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,14. (3) Lc 4,16. (4) Lc 4,20. (5) Lc 4,23. (6) Lc 4,24. (7) Lc 4,28. (8) Lc 4,32. (9) Lc 4,33.

Lc 4,23.25. dat. vr. enk. patridi van het zelfst. naamw. patris (vaderstad). Taalgebruik in het NT: patris (vaderstad). Taalgebruik in Lc: patris (vaderstad).
Lc (2): (1) Lc 4,23. (2) Lc 4,24. Dit is de enigste vorm in Lc.

Lc 4,23.23. - 25. en tè(i) patridi = in de vaderstad. Lc (2): (1) Lc 4,23. (2) Lc 4,24.

Lc 4,23.26. persoonl. voornaamw. 2de pers. gen. mann. enk. sou van het persoonl. voornaamw. su (jij). Taalgebruik in NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Lc: persoonlijk voornaamwoord. Lc (81). Lc 4 (5): (1) Lc 4,7. (2) Lc 4,8. (3) Lc 4,11. (4) Lc 4,12. (5) Lc 4,23.

Lc 4,24 - Lc 4,24: 22. Prediking te Nazaret en verwerping - Lc 4,16-30 - Mc 6,1-6a - Mt 13,53-58 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 4 -- taalgebruik -- Lc 4,16 - Lc 4,17 - Lc 4,18 - Lc 4,19 - Lc 4,20 - Lc 4,21 - Lc 4,22 - Lc 4,23 - Lc 4,24 - Lc 4,25 - Lc 4,26 - Lc 4,27 - Lc 4,28 - Lc 4,29 - Lc 4,30 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 4de (vierde) zondag door het jaar C Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:24 eipen de amèn legô umin oti oudeis profètès dektos estin en tè patridi autou  24 ait autem amen dico vobis quia nemo propheta acceptus est in patria sua   24 Hij echter zei: “Voorwaar ik zeg u dat geen profeet gunstig’ is in zijn vaderstad.  "Voorwaar, Ik zeg u: geen profeet wordt aanvaard in zijn eigen vaderstad.  [24] Hij vervolgde: ‘Ik verzeker u, geen profeet is zijn vaderstad welgevallig.  [24] Hij vervolgde: ‘Luister, ik zeg jullie dat geen enkele profeet welkom is in zijn vaderstad.   24 Maar, zegt hij, voorwaar, ik zeg u: niet één profeet is welkom in zijn vaderstad!–   24. Et il dit: « En vérité, je vous le dis, aucun prophète n'est bien reçu dans sa patrie. 

Statenvertaling. 24 En Hij zeide: Voorwaar Ik zeg u, dat geen profeet aangenaam is in zijn vaderland.
King James Bible. [24] And he said, Verily I say unto you, No prophet is accepted in his own country.
Luther-Bibel. 24 Er sprach aber: Wahrlich, ich sage euch: Kein Prophet gilt etwas in seinem Vaterland.

Tekstuitleg van Lc 4,24. Het vers Lc 4,24 telt 14 (2 X 7) woorden en 63 (3² X 7) letters. De getalwaarde van Lc 4,24 is 7094 (2 X 3547).

Lc 4,24.1. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in Lc: legô (zeggen). legô komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur ; les, Fr. leçon. Lc (223). Lc 4 (8): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,6. (3) Lc 4,8. (4) Lc 4,9. (5) Lc 4,12. (6) Lc 4,23. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,43. Een vorm van eipon (ik zei) in Lc 4 in 8 verzen (9 X) ; Lc 4,3 heeft 2 vormen. Een vorm van legô (zeggen) in Lc 4 in 7 verzen: (1) Lc 4,21. (2) Lc 4,22. (3) Lc 4,24. (4) Lc 4,25. (5) Lc 4,35. (6) Lc 4,36. (7) Lc 4,41.

Lc 4,24.2. de (echter), afkorting d'. Taalgebruik in het NT: de (echter). Taalgebruik in Lc: de (echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.
Mc (478 + 5 = 483). Lc 4 (13): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,3. (3) Lc 4,9. (4) Lc 4,21. (5) Lc 4,24. (6) Lc 4,25. (7) Lc 4,30. (8) Lc 4,38. (9) Lc 4,39. (10) Lc 4,40. (11) Lc 4,41. (12) Lc 4,32. (13) Lc 4,43.

Lc 4,24.5. pers. voornaamw. 2de pers. dat. mann. mv. humin (aan jullie) van het pers. voornaamw. humeis (jullie). Taalgebruik in het NT: persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Lc: persoonlijk voornaamwoord. Lc (90). Lc (2): (1) Lc 4,24. (2) Lc 4,25.

Lc 4,24.6. hoti (dat, omdat). Taalgebruik in NT: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Lc: hoti (dat, omdat).
Lc (160). Lc 4 (11): (1) Lc 4,4. (2) Lc 4,6. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,11. (5) Lc 4,12. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,32. (9) Lc 4,36. (10) Lc 4,41. (11) Lc 4,43.

7. nom. mann. enk.oudeis (niemand). Taalgebruik in het NT: oudeis (niemand). Taalgebruik in Lc: oudeis (niemand). Lc (18): (1) Lc 1,61. (2) Lc 4,24. (3) Lc 4,27. (4) Lc 5,36. (5) Lc 5,37. (6) Lc 5,39. (7) Lc 7,28. (8) Lc 8,16. (9) Lc 9,62. (10) Lc 10,22. (11) Lc 11,33. (12) Lc 14,24. (13) Lc 15,16. (14) Lc 16,13. (15) Lc 18,19. (16) Lc 18,29. (17) Lc 19,30. (18) Lc 23,53.

Lc 4,24.8. nom. mann. enk. profètès (profeet). Taalgebruik in het NT: profètès (profeet). Taalgebruik in Mc: profètès (profeet). pro-fèmi (voor zich uitspreken).
Lc (7): (1) Lc 1,76. (2) Lc 4,24. (3) Lc 7,16. (4) Lc 7,39. (5) Lc 9,8. (6) Lc 9,19. (7) Lc 24,19. Een vorm van profètès (profeet) in Lc in 29 verzen, in Lc 4 (3): (1) Lc 4,17. (2) Lc 4,24. (3) Lc 4,27.

Lc 4,24.11. en (in, met). Taalgebruik in het NT: en (in). Taalgebruik in Lc: en (in). Hebr. bë. Fr. en / dans. Ned. in.
Lc (288). Lc 4 (18): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,2. (3) Lc 4,5. (4) Lc 4,14. (5) Lc 4,15. (6) Lc 4,16. (7) Lc 4,18. (8) Lc 4,20. (9) Lc 4,21. (10) Lc 4,23. (11) Lc 4,24. (12) Lc 4,25. (13) Lc 4,27. (14) Lc 4,28. (15) Lc 4,31. (16) Lc 4,32. (17) Lc 4,33. (18) Lc 4,36.

Lc 4,24.13. dat. vr. enk. patridi van het zelfst. naamw. patris (vaderstad). Taalgebruik in het NT: patris (vaderstad). Taalgebruik in Lc: patris (vaderstad).
Lc (2): (1) Lc 4,23. (2) Lc 4,24. Dit is de enigste vorm in Lc.

Lc 4,24.14. pers. voornaamw. gen. mann. enk. autou van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (220). Lc 4 (9): (1) Lc 4,10. (2) Lc 4,13. (3) Lc 4,14. (4) Lc 4,22. (5) Lc 4,24. (6) Lc 4,32. (7) Lc 4,35. (8) Lc 4,37. (9) Lc 4,42.

Lc 4,24.12. - 14. en tè(i) patridi = in de vaderstad. Lc (2): (1) Lc 4,23. (2) Lc 4,24.

Lc 4,25 - Lc 4,25: 22. Prediking te Nazaret en verwerping - Lc 4,16-30 - Mc 6,1-6a - Mt 13,53-58 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 4 -- taalgebruik -- Lc 4,16 - Lc 4,17 - Lc 4,18 - Lc 4,19 - Lc 4,20 - Lc 4,21 - Lc 4,22 - Lc 4,23 - Lc 4,24 - Lc 4,25 - Lc 4,26 - Lc 4,27 - Lc 4,28 - Lc 4,29 - Lc 4,30 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 4de (vierde) zondag door het jaar C Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:25 ep alètheias de legô umin pollai chèrai èsan en tais èmerais èliou en tô israèl ote ekleisthè o ouranos | | epi | etè tria kai mènas ex ôs egeneto limos megas epi pasan tèn gèn 25 in veritate dico vobis multae viduae erant in diebus Heliae in Israhel quando clusum est caelum annis tribus et mensibus sex cum facta est fames magna in omni terra  25 Naar waarheid zeg ik u: er waren veel weduwen in de dagen van Elia in Israël, toen de hemel gesloten werd gedurende drie jaar en zes maanden, zodat een grote hongersnood kwam over het hele land.   En het is waar wat Ik u zeg: in de tijd van Elia immers, toen de hemel drie jaar en zes maanden gesloten bleef en een grote hongersnood uitbrak over het hele land, waren er veel weduwen in Israël;  [25] Om u de waarheid te zeggen, er waren veel weduwen in Israël ten dage van Elia, toen de hemel drie* jaar en zes maanden lang gesloten bleef, zodat er een zware hongersnood kwam over het hele land.   [25] Maar ik zeg het jullie zoals het is: in de tijd van Elia, toen de hemel drie jaar en zes maanden lang gesloten bleef en er in het land een grote hongersnood uitbrak, waren er veel weduwen in Israël.  25 naar waarheid zeg ik u: vele weduwen waren er in de dagen van Elia in Israël, toen de hemel gesloten bleef drie jaren en zes maanden lang, zodat er een grote honger woedde over heel de aarde,  25. « Assurément, je vous le dis, il y avait beaucoup de veuves en Israël aux jours d'Élie, lorsque le ciel fut fermé pour trois ans et six mois, quand survint une grande famine sur tout le pays ; 

Statenvertaling. 25 Maar Ik zeg u in der waarheid: Er waren vele weduwen in Israël in de dagen van Elias, toen de hemel drie jaren en zes maanden gesloten was, zodat er grote hongersnood werd over het gehele land.
King James Bible. [25] But I tell you of a truth, many widows were in Israel in the days of Elias, when the heaven was shut up three years and six months, when great famine was throughout all the land;
Luther-Bibel. 25 Aber wahrhaftig, ich sage euch: Es waren viele Witwen in Israel zur Zeit des Elia, als der Himmel verschlossen war drei Jahre und sechs Monate und eine große Hungersnot herrschte im ganzen Lande,

Tekstuitleg van Lc 4,25. Het vers Lc 4,25 telt 33 (3 X 11) woorden en 136 (2 X 2 X 2 X 17) letters. De getalwxaarde van Lc 4,25 is 11577 (3 X 17 X 227)

Lc 4,25.1. epi (op, bij). Afkortingen: ep' en ef'. Taalgebruik in het NT: epi (op, bij). Taalgebruik in Lc: epi (op, bij). Ned. op.
Lc (104 + 25 + 20 = 149). Lc 4 (8 + 3 + 1 = 12). epi (8): (1) Lc 4,9. (2) Lc 4,11. (3) Lc 4,22. (4) Lc 4,25. (5) Lc 4,27. (6) Lc 4,32. (7) Lc 4,36. (8) Lc 4,43. ep' (3): (1) Lc 4,4. (2) Lc 4,18. (3) Lc 4,25. ef" (1) Lc 4,29.

Lc 4,25.3. de (echter), afkorting d'. Taalgebruik in het NT: de (echter). Taalgebruik in Lc: de (echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.
Mc (478 + 5 = 483). Lc 4 (13): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,3. (3) Lc 4,9. (4) Lc 4,21. (5) Lc 4,24. (6) Lc 4,25. (7) Lc 4,30. (8) Lc 4,38. (9) Lc 4,39. (10) Lc 4,40. (11) Lc 4,41. (12) Lc 4,32. (13) Lc 4,43.

Lc 4,25.6. nom. vr. mv.  pollai van het bijvoegl. naamw. polus (veel). Taalgebruik in het NT: polus (veel). Taalgebruik in Lc: polus (veel).
Lc (3): (1) Lc 4,25. (2) Lc 7,47. (3) Lc 8,3. Een vorm van polus (veel) in Lc (44), in Lc 4 (3): (1) Lc 4,25. (2) Lc 4,27. (3) Lc 4,41.

Lc 4,25.8. act. ind. imperf. 3de pers. mv. èsan  (zij waren) van het werkw. eimi (zijn). Taalgebruik in het NT: eimi (zijn). Taalgebruik in Lc: eimi (zijn). Hebr. hâjâh. Lat. esse. Fr. être. Ned. zijn. E. to be.
Lc (22): (1) Lc 1,6. (2) Lc 1,7. (3) Lc 2,8. (4) Lc 4,20. (5) Lc 4,25. (6) Lc 4,27. (7) Lc 5,10. (8) Lc 5,17. (9) Lc 5,29. (10) Lc 7,41. (11) Lc 8,2. (12) Lc 8,40. (13) Lc 9,14. (14) Lc 9,30. (15) Lc 9,32. (16) Lc 14,1. (17) Lc 15,1. (18) Lc 20,29. (19) Lc 23,55. (20) Lc 24,10. (21) Lc 24,13. (22) Lc 24,53.

Lc 4,25.9. en (in, met). Taalgebruik in het NT: en (in). Taalgebruik in Lc: en (in). Hebr. bë. Fr. en / dans. Ned. in.
Lc (288). Lc 4 (18): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,2. (3) Lc 4,5. (4) Lc 4,14. (5) Lc 4,15. (6) Lc 4,16. (7) Lc 4,18. (8) Lc 4,20. (9) Lc 4,21. (10) Lc 4,23. (11) Lc 4,24. (12) Lc 4,25. (13) Lc 4,27. (14) Lc 4,28. (15) Lc 4,31. (16) Lc 4,32. (17) Lc 4,33. (18) Lc 4,36.

Lc 4,25.10. bepaald lidw. dat. vr. mv. tais van het bepaald lidwoord ho, hè, to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (33). Lc 4 (4): (1) Lc 4,2. (2) Lc 4,15. (3) Lc 4,25. (4) Lc 4,43.

Lc 4,25.12. gen. mann. enk. (h)èliou (van Elia) van het zelfst. naamw. (h)èlios (zon / Elia). Taalgebruik in het NT: hèlios (zon). Taalgebruik in Lc: hèlios (zon).
Lc (4): (1) Lc 1,17 (Elia). (2) Lc 4,25 (Elia). (3) Lc 4,40. (4) Lc 23,45. Een vorm van (h)èlios (zon / Elia) in 5 verzen: (1) Lc 1,17 (Elia). (2) Lc 4,25 (Elia). (3) Lc 4,40. (4) Lc 21,25. (5) Lc 23,45.

Lc 4,25.13. en (in, met). Taalgebruik in het NT: en (in). Taalgebruik in Lc: en (in). Hebr. bë. Fr. en / dans. Ned. in.
Lc (288). Lc 4 (18): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,2. (3) Lc 4,5. (4) Lc 4,14. (5) Lc 4,15. (6) Lc 4,16. (7) Lc 4,18. (8) Lc 4,20. (9) Lc 4,21. (10) Lc 4,23. (11) Lc 4,24. (12) Lc 4,25. (13) Lc 4,27. (14) Lc 4,28. (15) Lc 4,31. (16) Lc 4,32. (17) Lc 4,33. (18) Lc 4,36.

14. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho, hè, to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (154). Lc 4 (6): (1) Lc 4,1. (2) Lc 4,3. (3) Lc 4,20. (4) Lc 4,25. (5) Lc 4,27. (6) Lc 4,39.

Lc 4,25.15. israèl (Israël). Taalgebruik in het NT: Israèl (Israël). Taalgebruik in Lc: Israèl (Israël).
Lc (12): (1) Lc 1,16. (2) Lc 1,54. (3) Lc 1,68. (4) Lc 1,80. (5) Lc 2,25. (6) Lc 2,32. (7) Lc 2,34. (8)Lc 4,25. (9) Lc 4,27. (10) Lc 7,9. (11) Lc 22,30. (12) Lc 24,21.

Lc 4,25.13; - 15. en tô(i) israèl (in Israël). Lc (4): (1) Lc 2,34. (2)Lc 4,25. (3) Lc 4,27. (4) Lc 7,9.

Lc 4,25.18. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (331). Lc 4 (16): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,4. (3) Lc 4,6. (4) Lc 4,8. (5) Lc 4,12. (6) Lc 4,13. (7) Lc 4,14. (8) Lc 4,25. (9) Lc 4,27. (10) Lc 4,32. (11) Lc 4,34. (12) Lc 4,35. (13) Lc 4,36. (14) Lc 4,40. (15) Lc 4,41. (16) Lc 4,43.

Lc 4,25.20. epi (op, bij). Afkortingen: ep' en ef'. Taalgebruik in het NT: epi (op, bij). Taalgebruik in Lc: epi (op, bij). Ned. op.
Lc (104 + 25 + 20 = 149). Lc 4 (8 + 3 + 1 = 12). epi (8): (1) Lc 4,9. (2) Lc 4,11. (3) Lc 4,22. (4) Lc 4,25. (5) Lc 4,27. (6) Lc 4,32. (7) Lc 4,36. (8) Lc 4,43. ep' (3): (1) Lc 4,4. (2) Lc 4,18. (3) Lc 4,25. ef" (1) Lc 4,29.

21. nom. + acc. onz. mv. etè van het zelfst. naamw. etos (jaar). Taalgebruik in het NT: etos (jaar). Taalgebruik in Lc: etos (jaar). Lc (7): (1) Lc 2,36. (2) Lc 4,25. (3) Lc 12,19. (4) Lc 13,7. (5) Lc 13,11. (6) Lc 13,16. (7) Lc 15,29. Een vorm van etos (jaar) in Lc in 15 verzen: (1) Lc 2,36. (2) Lc 2,37. (3) Lc 2,41. (4) Lc 2,42. (5) Lc 3,1. (6) Lc 3,23. (7) Lc 4,25. (8) Lc 8,42. (9) Lc 8,43. (10) Lc 12,19. (11) Lc 13,7. (12) Lc 13,8. (13) Lc 13,11. (14) Lc 13,16. (15) Lc 15,29.

22. nom. + acc. onz. mv. tria van het telwoord treis (drie). Taalgebruik in het NT: telwoorden. Taalgebruik in Lc: telwoorden. Lc (3): (1) Lc 4,25. (2) Lc 13,7. (3) Lc 13,21. Een vorm van treis (drie) in Lc in 9 verzen: (1) Lc 1,56. (2) Lc 2,46. (3) Lc 4,25. (4) Lc 9,33. (5) Lc 10,36. (6) Lc 11,5. (7) Lc 12,52. (8) Lc 13,7. (9) Lc 13,21.

Lc 4,25.23. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr: waw (verbindingshaak). L: et. Fr: et. N: en. E: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 4 (+ 35 / 44. - 9 / 44: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,30. (9) Lc 4,40.

Lc 4,25.24. acc. vr. mv. mènas (maanden) van het zelfst. naamw. mèn (maand). Taalgebruik in het NT: mèn (maand). Taalgebruik in Lc: mèn (maand).
Lc (3): (1) Lc 1,24. (2) Lc 1,56. (3) Lc 4,25. Een vorm van mèn (maand) in Lc in 5 verzen: (1) Lc 1,24. (2) Lc 1,26. (3) Lc 1,36. (4) Lc 1,56. (5) Lc 4,25.

Lc 4,25.25. ἑξ = hex. Zie: Taalgebruik in het NT: ek (uit). Taalgebruik in de Septuaginta: ek (uit). Ex 20 (2): (1) Ex 20,9. (2) Ex 20,11. Een vorm van ἑξ = hex (zes) in de LXX (134), in het NT (13): (1) Mt 17,1. (2) Mc 9,2. (3) Lc 4,25. (4) Lc 13,14. (5) Joh 2,6. (6) Joh 2,20. (7) Joh 12,1. (8) Hnd 11,12. (9) Hnd 18,11. (10) Hnd 27,37. (11) Jak 5,17. (12) Apk 4,8. (13) Apk 13,18.

ek of ex (uit) of telwoord hex (zes). Taalgebruik in het NT: ek (uit). Taalgebruik in Lc: ek (uit).
Lc (46 + 37 = 83). Lc 4 (1 + 1 = 2). ek: Lc 4,22. hex: Lc 4,25.

Lc 4,25.27. ind. aor. 3de pers. enk. egeneto (het gebeurde) van het werkw. ginomai (worden, gebeuren). Taalgebruik in het NT: ginomai (worden). Taalgebruik in Lc: ginomai (worden). Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...): een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende), een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid. Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... ) zoals vele verhalen bij ons beginnen.
Lc (69). Lc 4 (2): (1) Lc 4,25. (2) Lc 4,36. Een vorm van ginomai (worden, gebeuren) in Lc 4 in 5 verzen: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,23. (3) Lc 4,25. (4) Lc 4,36. (5) Lc 4,42.

29. nom. mann. enk. megas (groot). Taalgebruik in het NT: megas (groot). Taalgebruik in Lc: megas (groot).
Lc (5): (1) Lc 1,15. (2) Lc 1,32. (3) Lc 4,25. (4) Lc 7,16. (5) Lc 9,48. Een vorm van megas (groot) in Lc in 25 verzen, in Lc 4 in 3 verzen: (1) Lc 4,25. (2) Lc 4,33. (3) Lc 4,38.

Lc 4,25.30. epi (op, bij). Afkortingen: ep' en ef'. Taalgebruik in het NT: epi (op, bij). Taalgebruik in Lc: epi (op, bij). Ned. op.
Lc (104 + 25 + 20 = 149). Lc 4 (8 + 3 + 1 = 12). epi (8): (1) Lc 4,9. (2) Lc 4,11. (3) Lc 4,22. (4) Lc 4,25. (5) Lc 4,27. (6) Lc 4,32. (7) Lc 4,36. (8) Lc 4,43. ep' (3): (1) Lc 4,4. (2) Lc 4,18. (3) Lc 4,25. ef" (1) Lc 4,29.

Lc 4,25.32. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn. Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (149). Lc 4 (7): (1) Lc 4,6. (2) Lc 4,14. (3) Lc 4,16. (4) Lc 4,23. (5) Lc 4,25. (6) Lc 4,38. (7) Lc 4,43.

Lc 4,26 - Lc 4,26: 22. Prediking te Nazaret en verwerping - Lc 4,16-30 - Mc 6,1-6a - Mt 13,53-58 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 4 -- taalgebruik -- Lc 4,16 - Lc 4,17 - Lc 4,18 - Lc 4,19 - Lc 4,20 - Lc 4,21 - Lc 4,22 - Lc 4,23 - Lc 4,24 - Lc 4,25 - Lc 4,26 - Lc 4,27 - Lc 4,28 - Lc 4,29 - Lc 4,30 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 4de (vierde) zondag door het jaar C Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:26 kai pros oudemian autôn epemfthè èlias ei mè eis sarepta tès sidônias pros gunaika chèran  26 et ad nullam illarum missus est Helias nisi in Sareptha Sidoniae ad mulierem viduam  26 Maar tot niemand van hen werd Elia gestuurd behalve naar Sarepta van Sidon, tot een weduwe (1 K 17,9).   toch werd Elia tot niemand van haar gezonden dan tot een weduwe te Sarepta, in het gebied van Sidon.   [26] Toch werd Elia naar niemand van die vrouwen gestuurd, maar wel naar een weduwe in Sarepta bij Sidon.   [26] Toch werd Elia niet naar een van hen gezonden, maar naar een weduwe in Sarepta bij Sidon.  26 en tot niet één van haar is Elia gestuurd, maar wel ‘naar Sarepta bij Sidon, naar een weduwvrouw’;  26. et ce n'est à aucune d'elles que fut envoyé Élie, mais bien à une veuve de Sarepta, au pays de Sidon.  

Statenvertaling. 26 En tot geen van haar werd Elias gezonden, dan naar Sarepta Sidonis, tot een vrouw, die weduwe was.
King James Bible. [26] But unto none of them was Elias sent, save unto Sarepta, a city of Sidon, unto a woman that was a widow.
Luther-Bibel. 26 und zu keiner von ihnen wurde Elia gesandt als allein zu einer Witwe nach Sarepta im Gebiet von Sidon.

Tekstuitleg van Lc 4,26 .

1. kai (en). Taalgebruik: kai (en) in NT. Taalgebruik in Lc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr: waw (verbindingshaak). L: et. Fr: et. N: en. E: and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 4 (+ 35 / 44. - 9 / 44: (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,7. (3) Lc 4,10. (4) Lc 4,18. (5) Lc 4,19. (6) Lc 4,21. (7) Lc 4,24. (8) Lc 4,30. (9) Lc 4,40.

2. pros (naar, bij). Taalgebruik in het NT: pros (naar, bij). Taalgebruik in Lc: pros (naar, bij).
Lc (158). Lc 4 (8): (1) Lc 4,4. (2) Lc 4,11. (3) Lc 4,21. (4) Lc 4,23. (5) Lc 4,26. (6) Lc 4,36. (7) Lc 4,40. (8) Lc 4,43.

4. gen. mv.autôn van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (94). Lc 4 (9): (1) Lc 4,2. (2) Lc 4,6. (3) Lc 4,15. (4) Lc 4,26. (5) Lc 4,27. (6) Lc 4,29. (7) Lc 4,30. (8) Lc 4,40. (9) Lc 4,42.

7. act. ind. pr. 2de pers. enk. ei van het werkw. eimi (zijn) en ei (indien, of): voegwoord van voorwaarde. Taalgebruik in het NT: ei . Taalgebruik in Lc: ei . Hebr. hâjâh. Lat. esse. Fr. être. Ned. zijn. E. to be. Lc (64). Lc 4 (6): (1) Lc 4,3. (2) Lc 4,9. (3) Lc 4,26. (4) Lc 4,27. (5) Lc 4,34. (6) Lc 4,41.

8. mè (niet). Ontkenning. Taalgebruik in het NT: mè (niet). Taalgebruik in Lc: mè (niet).
Lc (123). Lc 4 (3): (1) Lc 4,26. (2) Lc 4,27. (3) Lc 4,42.

9. eis (naar, tot). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in Lc: eis (naar). Voorzetsel van richting. Lat. in / ad. Fr. vers (versus: gedraaid, gekeerd ; vertere: tourner, draaien) / à. Ned. naar. E. for. D. nach.
Lc (210). Lc 4 (11): (1) Lc 4,9. (2) Lc 4,14. (3) Lc 4,16. (4) Lc 4,23. (5) Lc 4,26. (6) Lc 4,31. (7) Lc 4,35. (8) Lc 4,37. (9) Lc 4,38. (10) Lc 4,42. (11) Lc 4,44.

11. bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) van het bepaald lidwoord ho, hè, to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Gr. to.., tè... N: de. E: the. D. der, die, das enz. Fr. le, la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum, il-lam).
Lc (109). Lc 4 (9): (1) Lc 4,5. (2) Lc 4,14. (3) Lc 4,22. (4) Lc 4,26. (5) Lc 4,29. (6) Lc 4,31. (7) Lc 4,37. (8) Lc 4,38. (9) Lc 4,44.

14.

Lc 4,27 - Lc 4,27: 22. Prediking te Nazaret en verwerping - Lc 4,16-30 - Mc 6,1-6a - Mt 13,53-58 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 4 -- taalgebruik -- Lc 4,16 - Lc 4,17 - Lc 4,18 - Lc 4,19 - Lc 4,20 - Lc 4,21 - Lc 4,22 - Lc 4,23 - Lc 4,24 - Lc 4,25 - Lc 4,26 - Lc 4,27 - Lc 4,28 - Lc 4,29 - Lc 4,30 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 4de (vierde) zondag door het jaar C Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:27 kai polloi leproi èsan en tô israèl epi elisaiou tou profètou kai oudeis autôn ekatharisthè ei mè naiman o suros  27 et multi leprosi erant in Israhel sub Heliseo propheta et nemo eorum mundatus est nisi Neman Syrus  27 En er waren veel melaatsen in Israël ten tijde van Elisa de profèet, maar niemand van hen werd gereinigd behalve Naaman de Syriër.”   En in de tijd van de profeet Elisa waren er vele melaatsen in Israël; toch werd niemand van hen gereinigd, behalve de Syriër Naäman." [27] En er waren veel melaatsen in Israël ten tijde van de profeet Elisa; toch werd niemand van hen gereinigd, maar wel de Syriër Naäman.’  [27] En in de tijd van de profeet Elisa waren er veel mensen in Israël die leden aan huidvraat, maar niemand van hen werd gereinigd, behalve de Syriër Naäman.’