- Bibliografie - Literatuur - Liturgisch gebruik - Overzicht bijbelboeken - Overzicht van de bibliografie van de bijbelboeken - Overzicht van deze website -
Overzicht van het Lucasevangelie : Lc
1 , Lc 2
, Lc 3 ,
Lc 4 , Lc
5 , Lc 6
, Lc 7 ,
Lc 8 , Lc
9 , Lc 10
, Lc 11 ,
Lc 12 , Lc
13 , Lc 14
, Lc 15 ,
Lc 16 , Lc
17 , Lc 18
, Lc 19 ,
Lc 20 , Lc
21 , Lc 22
, Lc 23 ,
Lc 24 ,
Tekstuitleg per perikope - Lc
5,1-11 - Lc
5,12-16 - Lc
5,15b - Lc
5,17-26 - Lc
5,21 - Lc
5,26a - Lc
5,27-28 - Lc
5,29-32 - Lc
5,29 - Lc
5,30 - Lc
5,31 - Lc
5,31b-32 - Lc
5,33-39 -
Tekstuitleg vers per vers : - Lc
5,1 - Lc
5,2 - Lc
5,3 - Lc
5,4 - Lc
5,5 - Lc
5,6 - Lc
5,7 - Lc
5,8 - Lc
5,9 - Lc
5,10 - Lc
5,11 - Lc
5,12 - Lc
5,13 - Lc
5,14 - Lc
5,15 - Lc
5,16 - Lc
5,17 - Lc
5,18 - Lc
5,19 - Lc
5,20 - Lc
5,21 - Lc
5,22 - Lc
5,23 - Lc
5,24 - Lc
5,25 - Lc
5,26 - Lc
5,27 - Lc
5,28 - Lc
5,29 - Lc
5,30 - Lc
5,31 - Lc
5,32 - Lc
5,33 - Lc
5,34 - Lc
5,35 - Lc
5,36 - Lc
5,37 - Lc
5,38 - Lc
5,39 -
http://strongsnumbers.com/ |
1. LXX , Griekse tekst N.T. | 2. Vulgata | 3. Synopsis Denaux - Vervenne | 4. Statenvertaling | 5. Willibrordvertaling | 6. Nieuwe Vertaling | 7. Naardense vertaling , zie |
8. Bible de Jérusalem | 9. Statenvertaling | 10. King James Bible - King James Bible | 11. Luther-Bibel (2) | liturgische lezing |
In hun synopsis van de eerste drie evangeliën (Leuven, Vlaamse
Bijbelstichting, 1986; Turnhout, Brepols, ) onderscheiden Adelbert Denaux en
Marc Vervenne volgende pericopen in het vijfde hoofdstuk van het Lucasevangelie
:
62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen : Lc
5,1-11 - Mc
1,16-20 - Mt
4,18-22 -
63. Genezing van een melaatse : Mc
1,40-45 - Mt
8,2-4 - Lc
5,12-16 -
67. Genezing van de lamme :Mc
2,1-12 - Lc
5,17-26 - Mt
9,1-8 -
68. Roeping van Levi / Matteüs : Mc
2,13-14 - Mt
9,9 - Lc
5,27-28 -
69. Jezus eet met tollenaars en zondaars : Mc
2,15-17 - Mt
9,10-13 - Lc
5,29-32 -
70. Vraag over het vasten. Het oude en het nieuwe : Mc
2,18-22 - Mt
9,14-17 - Lc
5,33-39 -.0
- MATHIEU Yvan , PIERRE, LÉVI ET LES DOUZE APÔTRES EN LUC 5,1-6,19 : Les conséquences théologiques d'une mise en discours , Science et esprit ISSN 0316-5345 , 2008, vol. 60, no2, pp. 101-118 [18 page(s) (article)] . Website : http://cat.inist.fr/?aModele=afficheN&cpsidt=20342659 .
62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen : Lc 5,1-11 -- Lc 5,1-11 - Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,1 - Lc 5,2 - Lc 5,3 - Lc 5,4 - Lc 5,5 - Lc 5,6 - Lc 5,7 - Lc 5,8 - Lc 5,9 - Lc 5,10 - Lc 5,11 -
- BOUWMAN G , De wonderbare visvangst (Lc.5,1- 11) . Een proeve van integrale
exegese , in : WEREN W . e.a. , Bij de put van Jakob , Tilburg , 1986 . Website
: http://publications.uvt.nl/repository/w.j.c.weren/publications.html
.
- DREWERMANN E , De wonderbare visvangst , in : IDEM , Hij legde hun de handen
op ; de wonderen van Jezus , Zoetermeer , Meinema , 1993 , p.144- 153
- GEYSELS L , Een bijbelse familiefoto , in : Schrift , jg. (1987) nr.114 ,
p. 211- 215
- JANSSEN J., De bekering van Petrus (Lc.5,4- 10 ; Joh.21,15- 19), in: De Bron,
jg.17 (1991- 1992), nr.6, p.22- 25
- JANSSEN, J., Luc 5,1- 11. Kiezen in de diepte van je hart, in: De Bron, jg.
(1984- 1985), nr.10, p.18- 21
- JANSSEN, J., Lc.5,1- 11: Voortaan mensen verzamelen, in: De Bron, jg. (1989-
1990) nr.2, p.20- 22
- JONCKHEERE, W., Aanpak als K- verantwoordelijke, in: Bijbel en bezinning,
jg. (1995), nr.1, p.781- 784
- OTTEN, M., Roeping van de eerste leerlingen en wonderbare visvangst (Lc.5,1-
11), in: Idem, Deel in mijn vreugde. Lucas in gezin, school en catechese, Averbode/Apeldoorn,
Altiora, 1990, p.32- 35
- ROSSEL, W., Volle netten, in: Catechetische informatie, jg.1¸ (1989),
nr.3, p.12- 18
- SERVOTTE H , Deel één. 3. De roeping van de eerste leerlingen,
in: IDEM, Wegen naar het woord. Interpretaties van evangelieteksten, Averbode,
Altiora, 1991, p.41- 43
Evangelielezing van de 5de
(vijfde) zondag door het jaar C : Lc
5,1-11
Op zekere dag stond Jezus aan de oever van het meer van Gennesaret, terwijl
de mensen op Hem aandrongen om het woord Gods te horen. Hij zag nu twee boten
liggen aan de oever van het meer; de vissers waren eruit gegaan en spoelden
hun netten. Hij stapte in een van de boten, die van Simon en vroeg hem een eindje
van wal te steken. Hij ging zitten en vanuit de boot vervolgde Hij zijn onderricht
aan het volk. Toen Hij zijn toespraak had geëindigd zei Hij tot Simon:
"Vaar nu naar het diepe en gooi uw netten uit voor de vangst." Simon
antwoordde: "Meester, de hele nacht hebben we gezwoegd zonder iets te vangen;
maar op uw woord zal ik de netten uitgooien." Ze deden het en vingen zulk
een massa vissen in hun netten dat deze dreigden te scheuren. Daarom wenkten
ze hun maats in de andere boot om hen te komen helpen. Toen die gekomen waren
vulden zij de beide boten tot zinkens toe. Bij het zien daarvan viel Simon Petrus
Jezus te voet en zei: "Heer, ga van mij weg want ik ben een zondig mens."
Ontzetting had zich meester gemaakt van hem en van allen die bij hem waren,
vanwege de vangst die ze gedaan hadden. Zo verging het ook Jakobus en Johannes,
de zonen van Zebedeüs, die met Simon samenwerkten. Jezus echter sprak tot
Simon: "Wees niet bevreesd, voortaan zult ge mensen vangen." Ze brachten
de boten aan land en lieten alles achter om Hem te volgen.
Lc 5,1 - Lc 5,1 : 62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen : Lc 5,1-11 - Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,1 - Lc 5,2 - Lc 5,3 - Lc 5,4 - Lc 5,5 - Lc 5,6 - Lc 5,7 - Lc 5,8 - Lc 5,9 - Lc 5,10 - Lc 5,11 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 1 En het geschiedde, als de schare op Hem aandrong, om het
Woord Gods te horen, dat Hij stond bij het meer Gennesareth.
King James Bible . [1] And it came to pass, that, as the people pressed upon
him to hear the word of God, he stood by the lake of Gennesaret,
Luther-Bibel . 1 Es begab sich aber, als sich die Menge zu ihm drängte, um das
Wort Gottes zu hören, da stand er am See Genezareth
Tekstuitleg van Lc 5,1 . Het vers Lc 5,1 telt 29 woorden en 142 (2 X 71) letters . De getalwaarde van Lc 5,1 is 17171 (7 X 11 X 223) .
Lc 5,1.1. ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Bijbel (925) . OT (730) . NT (195) . Lc (69) . Lc 5 (3) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,17 . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) , in Lc (129) , in Lc 5 (3) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,17 . In Lc : X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 129 verzen . Het is duidelijk dat Lucas in zijn evangelie en in Handelingen εγενετο = egeneto veelvuldig gebruikt in tegenstelling tot de andere evangelisten en de andere bijbelboeken van het NT .
ginomai (worden, gebeuren) | bijbel | Tenach | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
aor. 3de pers. enk. egeneto | 925 | wajëhî : 784 | 730 | 195 | 13 | 17 | 69 | 16 | 53 | 17 | 99 | 115 | |
Totaal | 2841 | 2174 | 667 | 75 | 55 | 129 | 51 | 124 | 38 | 259 | 310 |
egeneto (het gebeurde) . | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
67 | 7 | 7 | 2 | 2 | 3 | 6 | 1 | 3 | 8 | 1 | 4 | 1 | 1 | 1 | 1 | 4 | 1 | 3 | 1 | 4 | 1 | 7 |
Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | ||
ind. aor. 3de pers. enk. egeneto | 69 | (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,8 . (3) Lc 1,23 . (4) Lc 1,41 (5) Lc 1,44 . (6) Lc 1,59 . (7) Lc 1,65 . | (8) Lc 2,1 . (9) Lc 2,2 . (10) Lc 2,6 . (11) Lc 2,13 . (12) Lc 2,15 . (13) Lc 2,42 . (14) Lc 2,46 . | (15) Lc 3,2 . (16) Lc 3,21 . | (17) Lc 4,25 . (18) Lc 4,36 . | (19) Lc 5,1 . (20) Lc 5,12 . (21) Lc 5,17 . | (22) Lc 6,1 . (23) Lc 6,6 . (24) Lc 6,12 . (25) Lc 6,13 . (26) Lc 6,16 . (27) Lc 6,49 . | (28) Lc 7,11 . | (29) Lc 8,1 . (30) Lc 8,22 . (31) Lc 8,24 . |
- Hebreeuws . prefix verbindingswoord wa + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ; aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur : 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) . 12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) . In de LXX wordt het Hebreeuwse werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) vaak vertaald door het Griekse werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren)
eimi (zijn) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
act. ind. pr. 3de pers. enk. estin | 2371 | 1558 | 813 | 114 | 69 | 96 | 147 | 66 | 296 | 25 | 176 | 323 | ||
Totaal | 9397 | 6947 | 2450 | 288 | 192 | 361 | 442 | 560 | 496 | 111 | 841 | 1283 |
- werkw. Ned. : zijn . Arabisch : كانَ = kâna (zijn) . Taalgebruik in de Qoran : kâna (zijn) . D. : sein . E. : to be . Fr. : être . Grieks : ειμι = eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Hebreeuws : הָיָה = hâjâh (zijn) . Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Lat. : esse .
Lc 5,1.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . Taalgebruik in het NT : de (echter) . Taalgebruik in de LXX : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . Lc 5,1-11 (+ 8 / 11 . - 3 / 11 : (1) Lc 5,7 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 .
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
Lc 5,1.1. - 2. εγενετο δε = egeneto de (het gebeurde echter) . NT (40) . Lc (20) : (1) Lc
1,8 . (2) Lc
2,1 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
3,21 . (5) Lc
5,1 . (6) Lc
6,1 . (7) Lc
6,6 . (8) Lc
6,12 . (9) Lc
8,40 . (10) Lc
9,28 . (11) Lc
9,37 . (12) Lc
9,51 . (13) Lc
9,57 . (14) Lc
10,38 . (15) Lc 11,14 . (16) Lc
11,27 . (17) Lc 16,22 . (18) Lc
18,35 . (19) Lc 22,24 . (20) Lc
22,44 .
- και εγενετο = kai egeneto (en het gebeurde) . NT (67) . Lc (35) : (1) Lc
1,23 . (2) Lc
1,41 . (3) Lc
1,59 . (4) Lc
1,65 . (5) Lc 2,15 . (6) Lc 2,42 . (7) Lc 2,46 . (8) Lc
4,36 . (9) Lc 5,12 . (10) Lc 5,17 . (11) Lc 6,13 . (12) Lc 6,16 . (13) Lc
6,49 . (14) Lc 7,11 . (15) Lc 8,1 . (16) Lc 8,22 . (17) Lc 8,24 . (18) Lc 9,18 . (19) Lc
9,29 . (20) Lc
9,33 . (21) Lc 11,1 . (22) Lc 13,19 . (23) Lc 14,1 .
(24) Lc 17,11 . (25) Lc 17,14 . (26) Lc
17,28 . (27) Lc 19,15 . (28) Lc
19,29 . (29) Lc 20,1 . (30) Lc 22,14 . (31) Lc
22,66 . (32) Lc 24,4 . (33) Lc 24,15 . (34) Lc
24,30 . (35) Lc
24,51 .
Dit is in totaal 55/69 wat Lc betreft en 55/107 wat het NT betreft .
Lc 5,1.3.
εν = en (in, tijdens)
. Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in de LXX: en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Lc (288) . Lc 5 (10) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,3 . (3) Lc
5,7 . (4) Lc
5,12 . (5) Lc
5,16 . (6) Lc
5,17 . (7) Lc
5,22 . (8) Lc
5,29 . (9) Lc
5,34 . (10) Lc
5,35 .
en (in) . | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | synopt. | ev. |
11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
en (in) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
288 | 25 | 23 | 10 | 18 | 10 | 7 | 12 | 12 | 13 | 14 | 12 | 17 | 13 | 6 | 3 | 9 | 7 | 7 | 11 | 7 | 11 | 13 | 12 | 16 |
- Hebr. בְּ = bë . Fr. en . Ned. in . E. in . D. in . Fr. dans . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi (in) .
Lc 5,1.1. - 3. εγενετο δε εν = egeneto de en = het gebeurde echter tijdens . NT (18) . Lc (14)
: (1) Lc
1,8 . (2) Lc
2,1 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
3,21 . (5) Lc
5,1 . (6) Lc
6,1 . (7) Lc
6,6 . (8) Lc
6,12 . (9) Lc
8,40 . (10) Lc
9,37 . (11) Lc
9,51 . (12) Lc
10,38 . (13) Lc
11,27 . (14) Lc
18,35 .
- και εγενετο εν = kai egeneto en = en het gebeurde tijdens . NT (23) . Mc (3) . Lc (20) : (1) Lc
1,59 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,17 . (4) Lc 7,11 . (5) Lc 8,1 . (6) Lc 8,22 . (7) Lc 9,18 . (8) Lc
9,29 . (9) Lc
9,33 . (10) Lc 11,1 . (11) Lc 14,1 .
(12) Lc 17,11 . (13) Lc 17,14 . (14) Lc
17,28 . (15) Lc 19,15 . (16) Lc 20,1 . (17) Lc 24,4 . (18) Lc 24,15 . (19) Lc
24,30 . (35) Lc
24,51 .
- 69X εγενετο = egeneto in Lc . 55X εγενετο δε = egeneto de + και εγενετο = kai egeneto . 34X εγενετο δε εν = egeneto de en + και εγενετο εν = kai egeneto en . 34X op een totaal van 41X in het NT .
Lc 5,1.4. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Lc (154) . Lc 5 (9) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,10 . (5) Lc 5,12 . (6) Lc 5,14 . (7) Lc 5,19 . (8) Lc 5,24 . (9) Lc 5,36 .
lidw. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
6. | dat. m. + onz. enk. tô(i) | 5507 | 4462 | 1045 | 121 | 68 | 154 | 98 | 163 | 367 | 74 | 343 | 441 |
- D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc 5,1.3. - 4. εν τῳ = en tô(i) . NT (423) .
Lc 5,1.1.
- 4. εγενετο δε εν τῳ = egeneto de en tô(i) = het gebeurde echter tijdens het ... Lc (9)
: (1) Lc
1,8 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
3,21 . (4) Lc
5,1 . (5) Lc
8,40 . (6) Lc
9,51 . (7) Lc
10,38 . (8) Lc
11,27 . (9) Lc
18,35 .
- και εγενετο εν τῳ = kai egeneto en tô(i) = en het gebeurde tijdens het ... Lc
(14) : (1) Lc
5,12 . (2) Lc
8,1 . (3) Lc
9,18 . (4) Lc
9,29 . (5) Lc
9,33 . (6) Lc
11,1 . (7) Lc
14,1 . (8) Lc
17,11 . (9) Lc
17,14 . (10) Lc
19,15 . (11) Lc
24,4 . (12) Lc
24,15 . (13) Lc
24,30 . (14) Lc
24,51 .
Lc 5,1.5.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de
- het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (191) . Lc 5 (8) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,4 . (3) Lc
5,10 . (4) Lc
5,12 . (5) Lc
5,19 . (6) Lc
5,24 . (7) Lc
5,25 . (8) Lc
5,26 .
Lc 5,1.6. acc. mann. enk. οχλον = ochlon van het zelfst. naamw. οχλος = ochlos (menigte) . Taalgebruik in het NT : ochlos (menigte) . Taalgebruik in de LXX : ochlos (menigte) . Taalgebruik in Lc : ochlos (menigte) . Lc (4) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,19 . (3) Lc 8,19 . (4) Lc 9,12 . Een vorm van οχλος = ochlos (menigte) in de LXX (55) , in het NT (174) , in Lc (41) , in Lc 5 (5) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,19 . (5) Lc 5,29 .
ochlos (menigte) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
4 | acc. mann. enk. ochlon | 41 | 6 | 35 | 10 | 13 | 4 | 2 | 6 | 27 | 29 | ||
229 | 55 | 174 | 49 | 38 | 41 | 20 | 22 | 4 | 128 | 148 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | |||
ochlos | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 22 | Lc 23 | ||
1 | nom. mann. enk. ochlos | 9 | (1) Lc 5,29 . | (2) Lc 6,17 . (3) Lc 6,19 . | (4) Lc 7,11 . (5) Lc 7,12 . | (6) Lc 8,40 . | (7) Lc 9,37 . | (8) Lc 13,17 . | (9) Lc 22,47 . | ||||||||
2 | gen. mann. enk. ochlou | 9 | (1) Lc 8,4 . | (2) Lc 9,38 . | (3) Lc 11,27 . | (4) Lc 12,1 . (5) Lc 12,13 . | (6) Lc 18,36 . | (7) Lc 19,3 . (8) Lc 19,39 . | (9) Lc 22,6 . | ||||||||
3 | dat. mann. enk. ochlô(i) | 3 | (1) Lc 7,9 . | (2) Lc 9,16 . | (3) Lc 13,14 . | ||||||||||||
4 | acc. mann. enk. ochlon | 4 | (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,19 . | (3) Lc 8,19 . | (4) Lc 9,12 . | ||||||||||||
6 | nom. mann. mv. ochloi | 10 | (1) Lc 3,10 . | (2) Lc 4,42 . | (3) Lc 5,15 . | (4) Lc 8,42 . (5) Lc 8,45 . | (6) Lc 9,11 . (7) Lc 9,18 . | (8) Lc 11,14 . | (9) Lc 14,25 . | (10) Lc 23,48 . | |||||||
7 | gen. mann. mv. ochlôn | 1 | (1) Lc 11,29 . | ||||||||||||||
8 | dat. mann. mv. ochlois | 2 | (1) Lc 3,7 . | (2) Lc 12,54 . | |||||||||||||
acc. mann. mv. ochlous | 3 | (1) Lc 5,3 . | (2) Lc 7,24 . | (3) Lc 23,4 . | |||||||||||||
41 | 2 | 1 | 5 | 2 | 4 | 5 | 6 | 3 | 3 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 | 2 |
Lc 5,1.7. inf. praes. επικεισθαι = epikeisthai van het werkw. επικειμαι = epikeimai (op iets liggen, aandringen, bedreigen) . Taalgebruik in het NT : epikeimai (op iets liggen, aandringen, bedreigen) . Taalgebruik in Lc : epikeimai (op iets liggen, aandringen, bedreigen) . In twee verzen in de bijbel : (1) Ex 36,38 . (2) Lc 5,1 . Een vorm van επικειμαι = epikeimai (liggen op, opdringen, in het nauw brengen) in de LXX (7) : (1) . (2) . (3) . (4) . (5) . (6) . (7) , in het NT (7) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 23,23 . (3) Joh 11,38 . (4) Joh 21,9 . (5) Hnd 27,20 . (6) 1 Kor 9,16 . (7) Heb 9,10 .
Lc 5,1.8. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (144) . Lc 5 (7) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 . (4) Lc 5,14 . (5) Lc 5,27 . (6) Lc 5,28 . (7) Lc 5,29 .
Lc 5,1.9. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (WEL 33 / 39 . NIET : 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .
Lc 5,1.10. act. inf. praes. ακουειν = akouein van het werkw. ακουω = akouô (horen) . Taalgebruik in het NT : akouô (horen) . Taalgebruik in de Septuaginta : akouô (horen) . Taalgebruik in Lc : akouô (horen) . Taalgebruik in Hnd : akouô (horen) . Bijbel (42) . NT (20) : (1) Mt 24,6 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,23 . (4) Mc 4,33 . (5) Mc 7,37 . (6) Lc 5,1 . (7) Lc 5,15 . (8) Lc 8,8 . (9) Lc 14,35 . (10) Lc 15,1 . (11) Lc 21,38 . (12) Lc 23,8 . (13) Joh 6,60 . (14) Joh 8,43 . (15) Joh 9,27 . (16) Hnd 4,19 . (17) Hnd 8,6 . (18) Hnd 17,21 . (19) Rom 11,8 . (20) Apk 9,20 . Een vorm van ακουω = akouô (horen) in de LXX (1069) , in het NT (427) , in Lc (58) .
Lc 1 | Lc 2 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |||
act. inf. praes. akouein | 7 | (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,15 . | (3) Lc 8,8 . | (4) Lc 14,35 . | (5) Lc 15,1 . | (6) Lc 21,38 . | (7) Lc 23,8 . |
- Horen en oor zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie
Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren ,
aanhoren) -> écouter .
- Het volk dringt op Jezus om het woord van God te horen
. Ofschoon er twee nevenschikkende infinitiefzinnen zijn , is de tweede infinitiefzin
bedoeld als een doelzin van de eerste .
Lc 5,1.11.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de
- het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (191) . Lc 5 (8) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,4 . (3) Lc
5,10 . (4) Lc
5,12 . (5) Lc
5,19 . (6) Lc
5,24 . (7) Lc
5,25 . (8) Lc
5,26 .
Lc 5,1.12. acc. mann. enk. λογον = logon van het zelfst. naamw. λογος = logos (woord) . Taalgebruik in het NT : logos (woord) . Taalgebruik in Lc : logos (woord) . Taalgebruik in Hnd. : logos (woord) . Taalgebruik in de LXX : logos (woord) . Lc (10) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 8,12 . (3) Lc 8,13 . (4) Lc 8,15 . (5) Lc 8,21 . (6) Lc 10,39 . (7) Lc 11,28 . (8) Lc 12,10 . (9) Lc 16,2 . (10) Lc 20,3 . Een vorm van λογος = logos (woord) in de LXX (1238) , in het NT (331) , in Lc (33) , in Lc 5 (2) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,15 .
logos (woord) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
4 | acc. enk. logon | 347 | 220 | 127 | 17 | 18 | 10 | 14 | 31 | 30 | 7 | 45 | 59 |
Totaal | 1393 | 1071 | 322 | 31 | 24 | 32 | 38 | 65 | 114 | 18 | 87 | 125 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | |||
logos (woord) | Lc | Lc 1 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 16 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
1 | nom. enk. logos | 5 | (1) Lc 4,32 . (2) Lc 4,36 . | (3) Lc 5,15 . | (4) Lc 7,17 . | (5) Lc 8,11 . | |||||||||||||
2 | gen. enk. logou | 2/3 | (1) Lc 1,2 . | (2) Lc 20,20 . | () Lc 22,61 . | ||||||||||||||
3 | dat. enk. logôi | 3 | (1) Lc 1,29 . | (2) Lc 7,7 . | (3) Lc 24,19 . | ||||||||||||||
4 | acc. mann. enk. logon | 10 | (1) Lc 5,1 . | (2) Lc 8,12 . (3) Lc 8,13 . (4) Lc 8,15 . (5) Lc 8,21 . | (6) Lc 10,39 . | (7) Lc 11,28 . | (8) Lc 12,10 . | (9) Lc 16,2 . | (10) Lc 20,3 . | ||||||||||
5 | nom. mann. mv. logoi | 3 | (1) Lc 21,33 . | (2) Lc 24,17 . (3) Lc 24,44 . | |||||||||||||||
6 | gen. mv. logôn | 3 | (1) Lc 1,4 . | (2) Lc 3,4 . | (3) Lc 6,47 . | ||||||||||||||
7 | dat. mv. logois | 3 | (1) Lc 1,20 . | (2) Lc 4,22 . | (3) Lc 23,9 . | ||||||||||||||
8 | acc. mv. logous | 3 | (1) Lc 9,26 . (2) Lc 9,28 . (3) Lc 9,44 . | ||||||||||||||||
Totaal | 33 | 4 | 1 | 3 | 2 | 1 | 2 | 5 | 3 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 3 |
- logos komt van de wortel leg- , zoals ook in lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon .
Lc 5,1.13.
bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 5 (9) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,3 . (3) Lc
5,7 . (4) Lc
5,10 . (5) Lc
5,14 . (6) Lc
5,19 . (7) Lc
5,24 . (8) Lc
5,34 . (9) Lc
5,36 .
Lc 5,1.14. gen. mann. enk. theou van het zelfst. naamw. theos (God) . Taalgebruik in het N.T. : theos (God) . Taalgebruik in Mc : theos (God) . Vergelijk : L. deus , Fr. dieu . vloek dju . Lc (70) . Lc 5 (1) Lc 5,1 . Een vorm van theos (God) in Lc (117) , Lc 5 (4) : (1) Lc 5,1. (2) Lc 5,21 . (3) Lc 5,25 . (4) Lc 5,26 .
11. - 14. τον λογον του θεου = ton logon tou theou (het woord van God) . NT (21) . Mc (1) : Mc 7,13 . Lc (3) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
8,21 . (3) Lc
11,28 . Hnd (9) : (1) Hnd
4,31 . (2) Hnd
6,2 . (3) Hnd
8,14 . (4) Hnd
11,1 . (5) Hnd
13,5 . (6) Hnd
13,7 . (7) Hnd
13,44 . (8) Hnd
13,46 . (9) Hnd
18,11 . Brieven (4) . Apk (4) . Vier verzen komen voor in de eerste zendingsreis van Paulus en Barnabas
.
- דְבַר אֱלֹהִים = dëbhar ´èlohîm (woord van God) . Tenakh (3) : (1) Re 3,20 . (2) 1 S 9,27 . (3) 1 Kr 1 .
- דְבַר יהוה = dëbhar JHWH (woord van JHWH) . De ene opzoeking geeft volgende gegevens . Tenakh (77) . De uitdrukking komt voor in het geheel van Tenakh . Tenakh (111) . De uitdrukking komt vooral veelvuldig voor in Jeremia en Ezechiël .
Lc 5,1.15. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)
Lc 5,1.16. persoonl. voornaamw. 3de pers. enk. nom. mann. enk. αυτος = autos (hij) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord . Lc 5 (5) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,14 . (3) Lc 5,16 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,37 .
autos (hij) 3de pers. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. mann. enk. autos | 654 | 490 | 164 | 12 | 15 | 45 | 18 | 17 | 49 | 8 | 72 | 90 |
autos | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
1 | nom. mann. enk. autos | 45 | 2 | 1 | 3 | 2 | 5 | 5 | 1 | 4 | 1 | 2 | 2 | 1 | 1 | 2 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 7 |
15. - 16. και αυτος = kai autos (en hij) . NT (67) . Lc (28) .
Lc 5,1.17. act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn (hij was) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het N.T. : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Lc (79) . Lc 5 (6) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,16 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,29 .
Lc 5,1.15. - 17. και αυτος ην = kai autos èn (en hij was) . Lc (6) : (1) Lc 1,22 . (2) Lc 3,23 . (3) Lc 5,1 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 17,16 . (6) Lc 19,2 .
Lc 5,1.18. part. perf. nom. mann. enk. hestôs van het werkw. histèmi (doen staan, staan) . Taalgebruik in het N.T. : histèmi (doen staan, staan) . Taalgebruik in Lc : histèmi (doen staan, staan) . Lc (3) : (1) Lc 1,11 . (2) Lc 5,1 . (3) Lc 18,13 . Een vorm van histèmi (doen staan, staan) in Lc in 25 verzen , in Lc 5 in 2 verzen : (1) Lc 1,11 . (2) Lc 5,2 .
Lc 5,1.19. παρα = para . Afkorting . παρ' = par' (langs, vanwege) . Taalgebruik in het NT : para (langs) . Taalgebruik in de LXX : para (langs) .
para | Lc | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
para | 20 : (1) Lc 1,30 . (2) Lc 1,37 . (3) Lc 1,45 . (4) Lc 2,1 . (5) Lc 2,52 . (6) Lc 3,13 . (7) Lc 5,1 . (8) Lc 5,2 . (9) Lc 7,38 . (10) Lc 8,5 . (11) Lc 8,12 . (12) Lc 8,35 . (13) Lc 8,41 . (14) Lc 8,49 . (15) Lc 13,2 . (16) Lc 13,4 . (17) Lc 17,16 . (18) Lc 18,27 . (19) Lc 18,35 . (20) Lc 19,7 . | 677 | 553 | 124 | 13 | 11 | 20 | 21 | 18 | 40 | 1 | 44 | 65 | ||
par' | 8 : (1) Lc 6,19 . (2) Lc 6,34 . (3) Lc 9,47 . (4) Lc 10,7 . (5) Lc 11,16 . (6) Lc 11,37 . (7) Lc 12,48 . (8) Lc 18,14 . | 238 | 178 | 60 | 4 | 4 | 8 | 10 | 10 | 22 | 2 | 16 | 26 | 21 | 1 |
totaal | 28 | 915 | 731 | 184 | 17 | 15 | 28 | 31 | 28 | 62 | 3 | 60 | 91 |
Lc 5,1.20.
bep. lidw. acc. vr. enk. tèn van het bepaald lidw. ho - hè - to
(de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (149) . Lc 5 (5) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,2 . (3) Lc
5,11 . (4) Lc
5,13 . (5) Lc
5,20 .
Lc 5,1.21. acc. vr. enk. λιμνην = limnèn van het zelfst. naamw. λιμνη = limnè (meer) . Taalgebruik in het NT : limnè (meer) . Taalgebruik in de LXX : limnè (meer) . Bijbel (9) . LXX (1) : 2 Mak 12,16 . Lc (4) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,2 . (3) Lc 8,23 . (4) Lc 8,33 . Apk (4) : (1) Apk 19,20 . (2) Apk 20,10 . (3) Apk 20,14 . (4) Apk 20,15 . Een vorm van λιμνη = limnè in de LXX (5) : (1) Ps 107,35 . (2) Ps 114,8 . (3) Hl 7,5 . (4) 1 Mak 11,35 . (5) 2 Mak 12,16 , in het NT (11) . Lc (5) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,2 . (3) Lc 8,22 . (4) Lc 8,23 . (5) Lc 8,33 . Apk (6) : (1) Apk 19,20 . (2) Apk 20,10 . (3) Apk 20,14 . (4) Apk 20,15 . (5) Apk 21,8 . In de LXX kan λιμνη = limnè de vertaling van 2 verschillende Hebreeuwse woorden zijn .
Lc 5,1.19.
- 21. παρα την λιμνην = para tèn limnèn (langs het meer) . Lc (2) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,2 . In deze twee teksten zijn twee actoren (personages) actief : enerzijds
Jezus , anderzijds de boten . Jezus stond (was staande) langs het meer . De
boten stonden / lagen langs het meer . Het is een statisch moment .
- Boten horen niet thuis langs de kant van het meer , op het land . Boten horen thuis op het water . Om te vissen . Om naar de overkant te varen . Om te vluchten voor de drukte op het land en te genieten van de rust en de stilte van het water . De boten van Petrus en zijn metgezellen lagen er niet omdat ze veel en voldoende gevangen hadden ; ze lagen er omdat er niets te vangen was . Was er dan geen vis meer ? Blijkbaar wel . Niet aan de oppervlakte , maar in de diepte van het meer . Niet dicht bij de oever van het meer , maar verder het meer op . Niet dicht bij de veiligheid van de oever , maar risico nemend door het meer verder op te varen .
Lc 5,1.22. Gennèsaret (Genezaret) . Taalgebruik in het N.T. : Gennèsaret (Genezaret) . In drie verzen in de bijbel : (1) Mt 14,34 . (2) Mc 6,53 . (3) Lc 5,1 . In het woord G n n s r t zit het woord Nazareth .
Lc 5,2 - Lc 5,2 : 62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen : Lc 5,1-11 - Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,1 - Lc 5,2 - Lc 5,3 - Lc 5,4 - Lc 5,5 - Lc 5,6 - Lc 5,7 - Lc 5,8 - Lc 5,9 - Lc 5,10 - Lc 5,11 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 2 En Hij zag twee schepen aan den oever van het meer liggende,
en de vissers waren daaruit gegaan, en spoelden de netten.
King James Bible . [2] And saw two ships standing by the lake: but the fishermen
were gone out of them, and were washing their nets.
Luther-Bibel . 2 und sah zwei Boote am Ufer liegen; die Fischer aber waren ausgestiegen
und wuschen ihre Netze.
Tekstuitleg van Lc 5,2 . Het vers Lc 5,2 telt 17 woorden en 77 (7 X 11) letters . De getalwaarde van Lc 5,2 is 7473 (3 X 47 X 53) .
Lc 5,2.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)
Lc 5,2.2. act. ind. aor. 3de pers. enk. ειδεν = eiden (hij zag) . Taalgebruik in het NT : eiden (hij zag) . Aoristvorm van ὁραω = horaô (zien) . Taalgebruik in de LXX : eiden (hij zag) . Taalgebruik in Mc. : eiden (hij zag) . Taalgebruik in Lc. : eiden (hij zag) . Lc (4) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 15,20 . (3) Lc 21,1 . (4) Lc 21,2 . Een vorm van ειδον / ειδεν = eidon / eiden in het NT (336) , in Lc (64) , in Lc 5 (5) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 5,26 .
zien | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
ind. aor. 3de pers. enk. eiden | 262 | 220 | 42 | 10 | 5 | 4 | 7 | 12 | 2 | 2 | 19 | 26 |
- Ned. : zien . Arabisch : رَاهَ = ra´â (zien) . Taalgebruik in de Qoran : ra´â (zien) . D. : sehen , schauen . E. : to see . Fr. : voir . Gr. : ειδεν = eiden (hij zag) . Taalgebruik in het NT : eiden (hij zag) . Aoristvorm van ὁραω = horaô (zien) . Hebreeuws : רָאָה = râ´âh (zien, verschijnen) . Taalgebruik in Tenakh : râ´âh (zien) . Lat. : videre .
1. - 2. ειδεν δε = eiden
de (hij zag echter) . NT (1) : Lc
21,2 .
- και ειδεν = kai eiden
de (en hij zag) . NT (10) : (1) Mt
3,16 . (2) Mc
6,48 . (3) Lc 5,2 . (4) Joh
8,56 . (5) Joh
20,8 . (6) Hnd 3,9 . (7) Hnd
8,39 . (8) Hnd 9,12 . (9) Hnd 13,36 . (10) Apk 12,13 .
Lc 5,2.3. δυο = duo (twee) . Telwoord . Taalgebruik in het NT : telwoorden . Taalgebruik in de LXX : telwoorden . Taalgebruik in Lc : telwoorden . Lc (25) : (1) Lc 2,24 . (2) Lc 3,11 . (3) Lc 5,2 . (4) Lc 7,18 . (5) Lc 7,41 . (6) Lc 9,3 . (7) Lc 9,13 . (8) Lc 9,16 . (9) Lc 9,30 . (10) Lc 9,32 . (11) Lc 10,1 . (12) Lc 10,17 . (13) Lc 10,35 . (14) Lc 12,6 . (15) Lc 12,52 . (16) Lc 15,11 . (17) Lc 17,34 . (18) Lc 17,35 . (19) Lc 18,10 . (20) Lc 19,29 . (21) Lc 21,2 . (22) Lc 22,38 . (23) Lc 23,32 . (24) Lc 24,4 . (25) Lc 24,13 . Een vorm van δυο = duo in de LXX (694) , in het NT (136) , in Lc (28) .
telwoorden | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
duo | 624 | 509 | 115 | 33 | 14 | 25 | 13 |
- Hebreeuws . שְׂנַיִם = sjënajim (twee) . Taalgebruik in Tenakh : sjënajim (twee) . Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , nun = 14 of 50 , jod = 10 , mem = 13 of 40 ; totaal : 58 (2 X 29) OF 400 (2² X 2² X 5²) . De som van de elementen is telkens 4 (2²) . Tenakh (76) . Stat. constr. mann. mv. שְׂנֵי = sjëne(j) (twee) . Tenakh (155) .
- Ned. : twee . Arabisch : اِثنَان = ´ithnân (twee) . Taalgebruik in de Qoran : ´ithnân (twee) . D. : zwei . E. : two . Fr. : deux . Grieks : δυο = duo (twee) . Taalgebruik in het NT : telwoorden . Hebreeuws : שְׂנַיִם = sjënajim (twee) . Taalgebruik in Tenakh : sjënajim (twee) . Lat. : duo .
Lc 5,2.2. - 3. ειδεν δυο = eiden duo (hij zag twee) . Bijbel (2) : (1) Mt 4,18 . (2) Lc 5,2 .
Lc 5,2.4.
nom. + acc. onz. mv. πλοια = ploia (boten) van het zelfst. naamw. πλοιον = ploion (boot) . Taalgebruik in
het NT : ploion
(boot) . Taalgebruik in
de LXX : ploion
(boot) . OT (18) : (1) Js 23,1 . (2) Js 23,10 . (3) Js 23,14 . (4) Js 60,9 . (5) Ez 27,9 . (6) Ez 27,25 . (7) Ps 48,8 . (8) Ps 104,26 . (9) 2 Kr 8,18 . (10) 2
Kr 9,21 . (11) 2
Kr 20,36 . (12) 2
Kr 20,37 . (13) 1 Mak 8,26 . (14) 1 Mak 8,28 . (15) 1 Mak 11,1 . (16) 1 Mak 13,29 . (17) 1 Mak 15,3 . (18) 1 Mak 15,14 . NT (5) . Mc (1) Mc
4,36 . Lc (3) : (1) Lc 5,2 .
(2) Lc 5,7
. (3) Lc
5,11 . Jak (1) : Jak
4,36 . Een vorm van πλοιον = ploion (boot) in de LXX (42) , in het NT (66) , in Lc (6) : (1) Lc
5,2 . (2) Lc
5,3 . (3) Lc
5,7 . (4) Lc
5,11 . (5) Lc
8,22 . (6) Lc
8,37 . In het OT is dit mv. πλοια = ploia (boten) vaak verbonden met de havenplaats Tarsis .
- Hebreeuws . vr. mv. אֳנִיּוֹת = ´änijjôth (schepen) van het zelfst. naamw. אֳנִי = 'änî (schip, vloot) . Taalgebruik in Tenakh : 'änî (schip, vloot) . Getalwaarde : aleph = 1 ; nun = 14 of 50 , jod = 10 ; totaal : 25 (5²) OF 61 . Structuur : 1 - 5 - 1 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (15) : (1) Gn 49,13 . (2) Re 5,17 . (3) 1 K 9,27 . (4) 1 K 22,49 . (5) Js 2,16 . (6) Js 23,1 . (7) Js 23,14 . (8) Ez 27,9 . (9) Ez 27,25 . (10) Ps 48,8 . (11) Ps 104,26 . (12) Job 9,26 . (13) 2
Kr 9,21 . (14) 2
Kr 20,36 . (15) 2
Kr 20,37 .
- N. vloot (pl- -> vl-) . Gr. ναυς , gen. νεως = naus (schip) . L. navis (= schip ; navicula = boot) . Fr. navire , bateau (oud-eng. bat + suffix -eau) . N. boot . E. boat , ship . D. Boot . In het Arabisch lijkt de letter b op een bootje met een punt eronder ; de letter t op een bootje met 2 punten erboven en th op een bootje met 3 punten erboven .
- Bij Lucas ligt de nadruk op de boten , op de grote visvangst , het vullen van de boten en het verlaten van de boten .
Lc 5,2.5. part. perf. acc. onz. mv. hestôta van het werkw. histèmi (doen staan, staan) . Taalgebruik in het N.T. : histèmi (doen staan, staan) . Taalgebruik in Lc : histèmi (doen staan, staan) . Lc (1) Lc 5,2 . Een vorm van histèmi (doen staan, staan) in Lc in 25 verzen , in Lc 5 in 2 verzen : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,2 .
Lc 5,2.6. παρα = para . Afkorting . παρ' = par' (langs, vanwege) . Taalgebruik in het NT : para (langs) . Taalgebruik in de LXX : para (langs) .
para | Lc | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
para | 20 : (1) Lc 1,30 . (2) Lc 1,37 . (3) Lc 1,45 . (4) Lc 2,1 . (5) Lc 2,52 . (6) Lc 3,13 . (7) Lc 5,1 . (8) Lc 5,2 . (9) Lc 7,38 . (10) Lc 8,5 . (11) Lc 8,12 . (12) Lc 8,35 . (13) Lc 8,41 . (14) Lc 8,49 . (15) Lc 13,2 . (16) Lc 13,4 . (17) Lc 17,16 . (18) Lc 18,27 . (19) Lc 18,35 . (20) Lc 19,7 . | 677 | 553 | 124 | 13 | 11 | 20 | 21 | 18 | 40 | 1 | 44 | 65 | ||
par' | 8 : (1) Lc 6,19 . (2) Lc 6,34 . (3) Lc 9,47 . (4) Lc 10,7 . (5) Lc 11,16 . (6) Lc 11,37 . (7) Lc 12,48 . (8) Lc 18,14 . | 238 | 178 | 60 | 4 | 4 | 8 | 10 | 10 | 22 | 2 | 16 | 26 | 21 | 1 |
totaal | 28 | 915 | 731 | 184 | 17 | 15 | 28 | 31 | 28 | 62 | 3 | 60 | 91 |
Lc 5,2.7.
bep. lidw. acc. vr. enk. tèn van het bepaald lidw. ho - hè - to
(de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (149) . Lc 5 (5) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,2 . (3) Lc
5,11 . (4) Lc
5,13 . (5) Lc
5,20 .
Lc 5,2.8. acc. vr. enk. λιμνην = limnèn van het zelfst. naamw. λιμνη = limnè (meer) . Taalgebruik in het NT : limnè (meer) . Taalgebruik in de LXX : limnè (meer) . Bijbel (9) . LXX (1) : 2 Mak 12,16 . Lc (4) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,2 . (3) Lc 8,23 . (4) Lc 8,33 . Apk (4) : (1) Apk 19,20 . (2) Apk 20,10 . (3) Apk 20,14 . (4) Apk 20,15 . Een vorm van λιμνη = limnè in de LXX (5) : (1) Ps 107,35 . (2) Ps 114,8 . (3) Hl 7,5 . (4) 1 Mak 11,35 . (5) 2 Mak 12,16 , in het NT (11) . Lc (5) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,2 . (3) Lc 8,22 . (4) Lc 8,23 . (5) Lc 8,33 . Apk (6) : (1) Apk 19,20 . (2) Apk 20,10 . (3) Apk 20,14 . (4) Apk 20,15 . (5) Apk 21,8 . In de LXX kan λιμνη = limnè de vertaling van 2 verschillende Hebreeuwse woorden zijn .
Lc 5,2.6.
- 8. παρα την λιμνην = para tèn limnèn (langs het meer) . Lc (2) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,2 . In deze twee teksten zijn twee actoren (personages) actief : enerzijds
Jezus , anderzijds de boten . Jezus stond (was staande) langs het meer . De
boten stonden / lagen langs het meer . Het is een statisch moment .
- Boten horen niet thuis langs de kant van het meer , op het land . Boten horen thuis op het water . Om te vissen . Om naar de overkant te varen . Om te vluchten voor de drukte op het land en te genieten van de rust en de stilte van het water . De boten van Petrus en zijn metgezellen lagen er niet omdat ze veel en voldoende gevangen hadden ; ze lagen er omdat er niets te vangen was . Was er dan geen vis meer ? Blijkbaar wel . Niet aan de oppervlakte , maar in de diepte van het meer . Niet dicht bij de oever van het meer , maar verder het meer op . Niet dicht bij de veiligheid van de oever , maar risico nemend door het meer verder op te varen .
Lc 5,2.9. nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (165) . Lc 5 (9) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 5,17 . (4) Lc 5,21 . (5) Lc 5,29 . (6) Lc 5,30 . (7) Lc 5,31 . (8) Lc 5,33 . (9) Lc 5,37 .
Lc 5,2.10. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 5 (18 / 39) . Lc 5,1-11 (+ 8 / 11 . - 3 / 11 : (1) Lc 5,7 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 .
Lc 5,2.11.
nom. mann. mv. ἁλιεις = halieis (vissers) van het zelfst. naamw.
ἁλιευς = halieus (visser) . Taalgebruik in het NT : halieus
(visser) . Bijbel (5) = NT : (1) Mt
4,18 . (2) Mt
4,19 . (3) Mc
1,16 . (4) Mc
1,17 . (5) Lc
5,2 . Een vorm van ἁλιευς = halieus in de LXX (1) : Job 40,31 , in het NT (5) : (1) Mt
4,18 . (2) Mt
4,19 . (3) Mc
1,16 . (4) Mc
1,17 . (5) Lc
5,2 .
- ἁλεευς = haleeus (visser) . Een vorm van ἁλεευς = haleeus in de LXX (3) : (1) Js 19,8 . (2) Jr 16,16 . (3) Ez 47,10 .
- Hebreeuws . דָג / דָגָה = dâg / dâgâh (vis) . Taalgebruik in Tenakh : dâg / dâgâh (vis) . Getalwaarde : daleth = 4 , gimel = 3 . Totaal : 7 . Structuur : 4 - 3 . De som van de elementen is telkens 7 .
- Ned. vis . Lat. piscis . Fr. poison . Ned. vis . E. fish . Zelfst. naamw. handelende persoon : Ned. visser , Lat. piscator , Fr. pêcheur , E. fishman , D. Fischer .
Lc 5,2.12.
apo (af, van-weg) . afkoring ap' of af' . Taalgebruik in het N.T. : apo
(af , van-weg) . Taalgebruik in Mc : apo
(af , van-weg) . Voorzetsel .
Lc (73 + 32 + 9 = 114) . Lc (4 + 4 = 8) . apo (4) : (1) Lc
5,3 . (2) Lc
5,10 . (3) Lc
5,15 . (4) Lc
5,36 . ap' (4) : (1) Lc
5,2 . (2) Lc
5,8 . (3) Lc
5,13 . (4) Lc
5,35 .
Lc 5,2.13. gen. mv.autôn van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (94) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,6 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,25 . (7) Lc 5,29 . (8) Lc 5,30 . (9) Lc 5,34 . (10) Lc 5,35 .
Lc 5,2.14.
act. part. aor. nom. mann. mv. αποβαντες = apobantes (afgestapt, uitgeklommen) van het werkw.
αποβαινω = apobainô (afstappen, afklimmen) . Taalgebruik in het NT : apobainô
(afstappen, afklimmen) . Taalgebruik in de LXX : apobainô
(afstappen, afklimmen) . Bijbel = Lc (1) Lc
5,2 . Een vorm van αποβαινω = apobainô in de LXX (20) , in het NT (4) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc
21,13 . (3) Joh
21,9 . (4) Fil 1,19 . In de LXX kan een vorm van het Griekse werkw. αποβαινω = apobainô de vertaling van 6 verschillende Hebreeuwse werkw. zijn .
De vissers waren uitgestapt uit hun boten om de netten proper te maken . Uit
de tekst is niet duidelijk of ze iets gevangen hadden en of ze eventueel de
vissen uit het net hadden gehaald . Ze zijn dus met voorbereidingswerk bezig
voor een nieuwe vangst . Terwijl de menigte zich opdringt op hem , maken de
vissers hun netten proper . Jezus zal in één van de boten stappen
. Een tegengestelde beweging van de vissers . Zijn bedoeling is te onderrichten
. Vele mensen happen toe - dat wordt althans verondersteld . Na het onderricht
volgt de grote visvangst .
Lc 5,2.15.
act. ind. imperf. 3de pers. mv. επλυνον = eplunon (zij wasten) van het werkw. πλυνω = plunô (wassen)
. Taalgebruik in het NT : plunô
(wassen) . Taalgebruik in de LXX : plunô
(wassen) . Lc (1) Lc
5,2 . Enkel in Lc en de enigste vorm in de evangelies . Een vorm van πλυνω = plunô in de LXX (52) , in het NT (3) : (1) Lc
5,2 . (2) Apk 7,14 . (3) Apk 22,14 .
- De vissers steken veel energie in het vissen . Daarbij hoort het verzorgen voor hun materiaal o.a. de netten . Vissers zorgen voor voedselvoorziening . Maar mensen staan langs het meer , niet om vissen te kopen . Ze staan er om het woord van God te horen . Jezus zal Petrus uitnodigen om zijn energie te steken in mensen .
Lc 5,2.16.
bep. lidw. nom. + acc. onz. mv. ta (de) van het bepaald lidwoord ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
L c (98) . Lc 5 (6) : (1) Lc
5,2 . (2) Lc
5,4 . (3) Lc
5,5 . (4) Lc
5,6 . (5) Lc
5,7 . (6) Lc
5,11 .
Lc 5,2.17.
nom. onz. mv. δικτυα = diktua van het zelfst. naamw. δικτυον = diktuon (vissersnet)
. Taalgebruik in het NT : diktuon
(vissersnet) . Taalgebruik in de LXX : diktuon
(vissersnet) . Bijbel (15) : (1) 1 K 7,5 . (2) 1 K 7,27 . (3) Ez 19,8 . (4) Ez 32,3 . (5) Spr 1,17 . (6) 2
Kr 4,12 . (7) 2
Kr 4,13 . (8) Mt
4,20 . (9) Mt
4,21 . (10) Mc
1,18 . (11) Mc
1,19 . (12) Lc
5,2 . (13) Lc
5,4 . (14) Lc
5,5 . (15) Lc
5,6 . Een vorm van δικτυον = diktuon in de LXX (22) , in het NT (11) : (1) Mt
4,20 . (2) Mt
4,21 . (3) Mc
1,18 . (4) Mc
1,19 . (5) Lc
5,2 . (6) Lc
5,4 . (7) Lc
5,5 . (8) Lc
5,6 . (9) Joh
21,6 . (10) Joh
21,8 . (11) Joh
21,11 .
- filet (verkleinwoord van fil < Lat. filum = vezel) ; vezel , draad , netvormig weefsel . E. net . D. Netz . Lat. retia .
Lc 5,3 - Lc 5, : 62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen : Lc 5,1-11 - Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,1 - Lc 5,2 - Lc 5,3 - Lc 5,4 - Lc 5,5 - Lc 5,6 - Lc 5,7 - Lc 5,8 - Lc 5,9 - Lc 5,10 - Lc 5,11 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 3 En Hij ging in een van die schepen, hetwelk van Simon was,
en bad hem, dat hij een weinig van het land afstak; en nederzittende, leerde
Hij de scharen uit het schip.
King James Bible . [3] And he entered into one of the ships, which was Simon's,
and prayed him that he would thrust out a little from the land. And he sat down,
and taught the people out of the ship.
Luther-Bibel . 3 Da stieg er in eines der Boote, das Simon gehörte, und bat
ihn, ein wenig vom Land wegzufahren. Und er setzte sich und lehrte die Menge
vom Boot aus.
Tekstuitleg van Lc 5,3 . Het vers Lc 5,3 telt 25 (5²) woorden en 113 letters . De getalwaarde van Lc 5,3 is 13155 (3 X 5 X 877) .
Lc 5,3.1. act. part. aor. nom. mann. enk. εμβας = embas van het werkw. εμβαινω = embainô (inklimmen, beklimmen, klimmen in) . Taalgebruik in het NT : embainô (inklimmen) . Taalgebruik in de LXX : embainô (inklimmen) . Bijbel (6) : (1) 1 Mak 15,37 . (2) Mt 9,1 . (3) Mc 8,10 . (4) Mc 8,13 . (5) Lc 5,3 . (6) Lc 8,37 . Een vorm van εμβαινω = embainô in de LXX (4) : (1) Jon 1,3 . (2) Nah 3,14 . (3) 1 Mak 15,37 . (4) 2 Mak 12,3 , in het NT (17) , in Lc (3) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 8,22 . (3) Lc 8,37 .
Lc 5,3.2. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 5 (18 / 39) . Lc 5,1-11 (+ 8 / 11 . - 3 / 11 : (1) Lc 5,7 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 .
Lc 5,3.3.
eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis
(naar) . Taalgebruik in Mc : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 5 (10) : (1) Lc
5,3 . (2) Lc
5,4 . (3) Lc
5,14 . (4) Lc
5,17 . (5) Lc
5,19 . (6) Lc
5,24 . (7) Lc
5,25 . (8) Lc
5,32 . (9) Lc
5,37 . (10) Lc
5,38 .
Lc 5,3.1. (2). 3. εμβας εις = embas eis (ingestapt in) . NT (3) : (1) Mt 9,1 . (2) Mc 8,10 . (3) Lc
8,37 .
- εμβας δε εις = embas de eis (ingestapt echter in) . NT (1) : Lc
5,3 .
- Zie ook act. ind. aor. 3de pers. enk. ενεβη = enebè (hij stapte in) van het werkw. Bijbel (3) : (1) Jon
1,3 . (2) Mt
15,39 . (3) Lc 8,22 . In deze 3 teksten is het werkw. ενεβη = enebè telkens gevolgd door εις = eis .
- Het is telkens Jezus die in de boot stapt . In Lc stapt Jezus 3X in de boot ; de 1ste maal om naar het diepe te varen ; de 2de maal om het meer over te steken ; de 3de maal om terug te keren .
Lc 5,3.4.
en (in, met) OF acc. onz. enk. hen (één) , telwoord . Taalgebruik
in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 5 (10) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,3 . (3) Lc
5,7 . (4) Lc
5,12 . (5) Lc
5,16 . (6) Lc
5,17 . (7) Lc
5,22 . (8) Lc
5,29 . (9) Lc
5,34 . (10) Lc
5,35 .
Lc 5,3.5.
bepaald lidw. gen. mann. + vr. + onz. mv. tôn van het bepaald lidwoord
ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 5 (8) : (1) Lc
5,3 . (2) Lc
5,9 . (3) Lc
5,12 . (4) Lc
5,15 . (5) Lc
5,17 . (6) Lc
5,19 . (7) Lc
5,30 . (8) Lc
5,33 .
Lc 5,3.6. gen. onz. mv. ploiôn van het zelfst. naamw. ploion (boot) . Taalgebruik in het N.T. : ploion (boot) . Taalgebruik in Lc. : ploion (boot) . N. vloot . L. navis . N. boot . E. ship . D. Boot . Lc (1) Lc 5,3 . Een vorm van ploion (boot) in Lc in 6 verzen : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,11 . (5) Lc 8,22 . (6) Lc 8,37 .
Lc 5,3.7.
bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) OF betrekk. voornaamw. nom. + acc. onz. enk.
ho . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (331) . Lc 5 (12) : (1) Lc
5,3 . (2) Lc
5,10 . (3) Lc
5,15 . (4) Lc
5,21 . (5) Lc
5,22 . (6) Lc
5,24 . (7) Lc
5,25 . (8) Lc
5,31 . (9) Lc
5,34 . (10) Lc
5,35 . (11) Lc
5,37 . (12) Lc
5,39 .
Lc 5,3.8. act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn (hij was) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het N.T. : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Lc (79) . Lc 5 (6) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,16 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,29 .
Lc 5,3.9. gen. mann. enk. simônos van de eigennaam Simôn (Simon) . Taalgebruik in het N.T. : Simôn (Simon) . Taalgebruik in Mc : Simôn (Simon) . 1. Simon = Petrus . 2. Simon , de Kananeeër of Simon , de zeloot : Mt 10,4 // Mc 3,18 // Lc 6,15 . 3. Simon , de melaatse : Mt 26,6 // Mc 14,3 . 4. Simon van Cyrene : Mt 27,32 // Mc 15,21 // Lc 23,26 . Lc (2) : (1) Lc 4,38 (2X) . (2) Lc 5,3 . Een vorm van Simon (Petrus) in 9 verzen in Lc : (1) Lc 4,38 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,4 . (4) Lc 5,5 . (5) Lc 5,8 . (6) Lc 5,10 . (7) Lc 6,14 . (8) Lc 22,31 (2X) . (9) Lc 24,34 . In Lc 4,38 (2X) staat simônos (van Simon) de eerste maal zonder lidwoord - hij wordt voor het eerst vermeld) - en de tweede maal met lidwoord . In Lc 5,3 wordt hij zonder lidwoord vermeld - het is de eerste maal in deze pericope - . In Lc 5,4 en Lc 5,10 sprak Jezus tot Simon ; hier wordt telkens het bepaald lidw. gebruikt bij simôna (tot Simon) . In Lc 22,31 wordt 2X de vocatief gebruikt (2 / 11) . In de andere gevallen geen bepaald lidw. (6 / 11) : (1) Lc 4,38 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,5 . (4) Lc 5,8 . (5) Lc 6,14 . (6) Lc 24,34 . Simon Petrus wordt vermeld bij de genezing van zijn schoonmoeder (Lc 4,38-39) , zijn roeping bij de wonderbare visvangst (Lc 5,1-11) , de aanstelling van de twaalf (Lc 6,14) , de aankondiging van de verloochening (Lc 22,31-34) , en de terugkomst van de twee leerlingen van Emmaüs bij de gemeenschap in Jeruzalem (Lc 24,34) .
Lc 5,3.10.
eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis
(naar) . Taalgebruik in Mc : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 5 (10) : (1) Lc
5,3 . (2) Lc
5,4 . (3) Lc
5,14 . (4) Lc
5,17 . (5) Lc
5,19 . (6) Lc
5,24 . (7) Lc
5,25 . (8) Lc
5,32 . (9) Lc
5,37 . (10) Lc
5,38 .
Lc 5,3.11. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (184) . Lc 5 (7) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,33 .
Lc 5,3.12.
apo (af, van-weg) . afkoring ap' of af' . Taalgebruik in het N.T. : apo
(af , van-weg) . Taalgebruik in Mc : apo
(af , van-weg) . Voorzetsel .
Lc (73 + 32 + 9 = 114) . Lc (4 + 4 = 8) . apo (4) : (1) Lc
5,3 . (2) Lc
5,10 . (3) Lc
5,15 . (4) Lc
5,36 . ap' (4) : (1) Lc
5,2 . (2) Lc
5,8 . (3) Lc
5,13 . (4) Lc
5,35 .
Lc 5,3.13.
bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) van het bepaald lidwoord ho , hè
, to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (109) . Lc 5 (3) : (1) Lc
5,3 . (2) Lc
5,17 . (3) Lc
5,24 .
Lc 5,3.14.
gen. vr. enk. gès (van de aarde) van het zelfst. naamw. gè (aarde)
. Taalgebruik in het N.T. : gè
(aarde) . Taalgebruik in Lc : gè
(aarde) .
Lc (10) : (1) Lc
2,14 . (2) Lc
5,3 . (3) Lc
5,24 . (4) Lc
10,21 . (5) Lc
11,31 . (6) Lc
12,56 . (7) Lc
18,8 . (8) Lc
21,23 . (9) Lc
21,25 . (10) Lc
21,35 . Een vorm van gè (aarde) in Lc in 26 verzen , in Lc 5 (3)
: (1) Lc 5,3
. (2) Lc
5,11 . (3) Lc
5,24 .
Lc 5,3.15. act. inf. aor. επαναγαγειν = epanagagein van het werkw. επαναγω = epanagô (opvaren) . Taalgebruik in het NT : epanagô (opvaren) . Taalgebruik in de LXX : epanagô . Bijbel = Lc (1) Lc 5,3 . Een vorm van επαναγω = epanagô in de LXX (5) : (1) Zach 4,12 . (2) 2 Mak 9,21 . (3) 2 Mak 12,4 . (4) Sir 17,26 . (5) Sir 26,28 , in het NT (3) : (1) Mt 21,18 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,4 .
Lc 5,3.16. oligon (een weinig) . Taalgebruik in het N.T. : oligon (een weinig) . Taalgebruik in Lc : oligon (een weinig) . Het is meestal de vertaling van het Hebreuwse më`at (56) . Lc (2) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 7,47 .
Lc 5,3.17. act. part. aor. nom. mann. enk. καθισας = kathisas (gezeten) van het werkw. καθιζω = kathizô (zitten) . Taalgebruik in het NT : kathizô (zitten) . Taalgebruik in de LXX : kathizô (zitten) . Lc (4) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 14,28 . (3) Lc 14,31 . (4) Lc 16,6 . Een vorm van καθιζω = kathizô (zitten) in de LXX (255) , in het NT (45) , in Lc (8) : (1) Lc 4,20 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 7,15 . (4) Lc 14,28 . (5) Lc 14,31 . (6) Lc 16,6 . (7) Lc 19,30 . (8) Lc 24,49 .
kathizô (zitten) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
2 | act. part. aor. nom. mann. enk. kathisas | 2 : (1) Mc 9,35 . (2) Mc 12,41 . | 14 | 3 | 11 | 2 | 4 | 1 | 3 | 1 | 6 | 7 | 1 |
Lc 5,3.18. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 5 (18 / 39) . Lc 5,1-11 (+ 8 / 11 . - 3 / 11 : (1) Lc 5,7 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 .
Lc 5,3.19. ek of ex (uit) . Taalgebruik in het N.T. : ek (uit) . Taalgebruik in Lc : ek (uit) . Lc (46 + 37 = 83) . Lc 5 (2) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,17 .
Lc 5,3.20.
bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 5 (9) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,3 . (3) Lc
5,7 . (4) Lc
5,10 . (5) Lc
5,14 . (6) Lc
5,19 . (7) Lc
5,24 . (8) Lc
5,34 . (9) Lc
5,36 .
Lc 5,3.21. gen. onz. enk. ploiou (boot) van het zelfst. naamw. ploion (boot) . Taalgebruik in het N.T. : ploion (boot) . Taalgebruik in Lc. : ploion (boot) . N. vloot . L. navis . N. boot . E. ship . D. Boot . Lc (1) Lc 5,3 . Een vorm van ploion (boot) in Lc in 6 verzen : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,11 . (5) Lc 8,22 . (6) Lc 8,37 .
Lc 5,3.22.
act. ind. imperf. 3de pers. enk. εδιδασκεν = edidasken (en hij onderrichtte) van het werkw. διδασκω = didaskô (leren,
onderrichten) . Taalgebruik in de NT : didaskô
(leren) . Taalgebruik in de LXX : didaskô
(leren) . Lc (2) : (1) Lc
4,15 . (2) Lc
5,3 . Een vorm van διδασκω = didaskô (leren, onderrichten) in de LXX (107) , in het NT (95) , in Lc (15) : (1) Lc 4,15 . (2) Lc
4,31 . (3) Lc
5,3 . (4) Lc
5,17 . (5) Lc
6,6 . (6) Lc
11,1 . (7) Lc
12,12 . (8) Lc
13,10 . (9) Lc
13,22 . (10) Lc
13,26 . (11) Lc
19,47 . (12) Lc
20,1 . (13) Lc
20,21 . (14) Lc
21,37 . (15) Lc
23,5 .
didaskô (leren, onderrichten) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ind. imperf. 3de pers. enk. edidasken | 15 | 1 : Neh 8,8 . | 14 | 2 : (1) Mt 5,2 . (2) Mt 13,54 . | 6 : (1) Mc 1,21 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 4,2 . (4) Mc 9,31 . (5) Mc 10,1 . (6) Mc 11,17 . | 2 : (1) Lc 4,15 . (2) Lc 5,3 . | 2 : (1) Joh 7,14 . (2) Joh 8,2 . | 1 : Hnd 18,25 . | 1 : Apk 2,14 . | 10 : (1) Lc 5,3 //Mc 4,2 . | 12 |
- Auto-didact : iemand die door zelfstudie kennis (lering) heeft verworven . Didactiek : leer van het onderrichten . Lat. docere (doctor) . Cfr docent , documentatie .
Lc 5,3.23.
bep. lidw. acc. mann. mv. tous (de) van het bepaald lidwoord ho , hè
, to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (98) . Lc 5 (6) : (1) Lc
5,3 . (2) Lc
5,9 . (3) Lc
5,22 . (4) Lc
5,30 . (5) Lc
5,34 . (6) Lc
5,37 .
Lc 5,3.24. acc. mann. mv. οχλους = ochlous van het zelfst. naamw. οχλος = ochlos (menigte) . Taalgebruik in het NT : ochlos (menigte) . Taalgebruik in de LXX : ochlos (menigte) . Taalgebruik in Lc : ochlos (menigte) . Bijbel (22) : . Een vorm van οχλος = ochlos (menigte) in de LXX (55) , in het NT (174) , in Lc (41) , in Lc 5 (5) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,19 . (5) Lc 5,29 .
ochlos (menigte) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
acc. mann. mv. ochlous | 22 | 5 | 17 | 10 | 3 | 4 | 13 | 13 | |||||
229 | 55 | 174 | 49 | 38 | 41 | 20 | 22 | 4 | 128 | 148 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | |||
ochlos | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 22 | Lc 23 | ||
1 | nom. mann. enk. ochlos | 9 | (1) Lc 5,29 . | (2) Lc 6,17 . (3) Lc 6,19 . | (4) Lc 7,11 . (5) Lc 7,12 . | (6) Lc 8,40 . | (7) Lc 9,37 . | (8) Lc 13,17 . | (9) Lc 22,47 . | ||||||||
2 | gen. mann. enk. ochlou | 9 | (1) Lc 8,4 . | (2) Lc 9,38 . | (3) Lc 11,27 . | (4) Lc 12,1 . (5) Lc 12,13 . | (6) Lc 18,36 . | (7) Lc 19,3 . (8) Lc 19,39 . | (9) Lc 22,6 . | ||||||||
3 | dat. mann. enk. ochlô(i) | 3 | (1) Lc 7,9 . | (2) Lc 9,16 . | (3) Lc 13,14 . | ||||||||||||
4 | acc. mann. enk. ochlon | 4 | (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,19 . | (3) Lc 8,19 . | (4) Lc 9,12 . | ||||||||||||
6 | nom. mann. mv. ochloi | 10 | (1) Lc 3,10 . | (2) Lc 4,42 . | (3) Lc 5,15 . | (4) Lc 8,42 . (5) Lc 8,45 . | (6) Lc 9,11 . (7) Lc 9,18 . | (8) Lc 11,14 . | (9) Lc 14,25 . | (10) Lc 23,48 . | |||||||
7 | gen. mann. mv. ochlôn | 1 | (1) Lc 11,29 . | ||||||||||||||
8 | dat. mann. mv. ochlois | 2 | (1) Lc 3,7 . | (2) Lc 12,54 . | |||||||||||||
acc. mann. mv. ochlous | 3 | (1) Lc 5,3 . | (2) Lc 7,24 . | (3) Lc 23,4 . | |||||||||||||
41 | 2 | 1 | 5 | 2 | 4 | 5 | 6 | 3 | 3 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 | 2 |
Lc 5,4 - Lc 5, - : 62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen : Lc 5,1-11 - Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,1 - Lc 5,2 - Lc 5,3 - Lc 5,4 - Lc 5,5 - Lc 5,6 - Lc 5,7 - Lc 5,8 - Lc 5,9 - Lc 5,10 - Lc 5,11 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 4 En als Hij afliet van spreken, zeide Hij tot Simon: Steek
af naar de diepte, en werp uw netten uit om te vangen.
King James Bible . [4] Now when he had left speaking, he said unto Simon, Launch
out into the deep, and let down your nets for a draught.
Luther-Bibel . 4 Und als er aufgehört hatte zu reden, sprach er zu Simon: Fahre
hinaus, wo es tief ist, und werft eure Netze zum Fang aus!
Tekstuitleg van Lc 5,4 . Het vers Lc 5,4 telt 19 woorden en 84 (2² X 3 X 7) letters . De getalwaarde van Lc 5,4 is 9929 .
Lc 5,4.1. hôs (zoals, zodra) . Taalgebruik in het N.T. : hôs (zoals) . Taalgebruik in Lc : hôs (zoals) . Lc (49) . Lc 5 (1) Lc 5,4 .
Lc 5,4.2. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 5 (18 / 39) . Lc 5,1-11 (+ 8 / 11 . - 3 / 11 : (1) Lc 5,7 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 .
Lc 5,4.3. med. ind. aor. 3de pers. enk. επαυσατο = epausato (hij hield op) van het werkw. παυομαι = pauomai (ophouden) . Taalgebruik in het NT : pauomai (ophouden) . Taalgebruik in de LXX : pauomai (ophouden) . Bijbel (20) : (1) Gn 18,33 . (2) Gn 24,19 . (3) Ex 31,17 . (4) Nu 16,31 . (5) Nu 25,8 . (6) Joz 7,26 . (7) 2 S 15,24 . (8) Jr 26,19 . (9) Jr 43,1 . (10) Job 31,40 . (11) Est 5,1 . (12) Tob 5,23 . (13) Tob 14,1 . (14) Jdt 5,22 . (15) Jdt 10,1 . (16) Jdt 14,9 . (17) 1 Mak 2,23 . (18) 1 Mak 3,23 . (19) Lc 5,4 . (20) Lc 11,1 . Een vorm van παυομαι = pauomai (ophouden) in de LXX (78) , in het NT (15) , in Lc (3) : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 8,24 . (3) Lc 11,1 . In de LXX kan het Griekse werkw. παυω = pauô kan de vertaling van 16 verschillende Hebreeuwse werkw. zijn .
Lc 5,4.4. act. part. praes. nom. mann. enk. lalôn van het werkw. laleô (lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in het N.T. : laleô (lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in Lc : laleô (lallen, spreken, praten) . Lc (1) Lc 5,4 . Een vorm van laleô (lallen, spreken, praten) in Lc in 31 verzen , in Lc 5 in 2 verzen : .(1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,21 .
1. - 4. hôs (de) epausato lalôn (zodra hij - echter - ophield te spreken) . Bijbel () : (1) Gn 18,33 . (2) Nu 16,31 . (3) Jdt 5,22 . (4) 1 Mak 2,23 . (5) 1 Mak 3,23 . (6) Lc 5,4 . Zie ook : (16) Jdt 14,9 . hôs de epausato lalôn (zodra hij ophield te praten) : (1) Nu 16,31 . (2) Lc 5,4 .
Lc 5,4.5.
act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô
(zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô
(zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô
(zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les ,
Fr. leçon .
Lc (223) . Lc 5 (9) : (1) Lc
5,4 . (2) Lc
5,5 . (3) Lc
5,10 . (4) Lc
5,20 . (5) Lc
5,22 . (6) Lc
5,24 . (7) Lc
5,27 . (8) Lc
5,31 . (9) Lc
5,34 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 5 in 9 verzen : (1) Lc
5,8 . (2) Lc
5,12 . (3) Lc
5,13 . (4) Lc
5,21 . (5) Lc
5,24 . (6) Lc
5,26 . (7) Lc
5,30 . (8) Lc
5,36 . (9) Lc
5,39 , van eipon (ik zei) in Lc 5 in 13 verzen : (1) Lc
5,4 . (2) Lc
5,5 . (3) Lc
5,10 . (4) Lc
5,13 . (5) Lc
5,14 . (6) Lc
5,20 . (7) Lc
5,22 . (8) Lc
5,23 . (9) Lc
5,24 . (10) Lc
5,27 . (11) Lc
5,31 . (12) Lc
5,33 . (13) Lc
5,34 .
Lc 5,4.6.
pros (naar, bij) . Taalgebruik in het N.T. : pros
(naar, bij) . Taalgebruik in Lc : pros
(naar, bij) .
Lc (158) . Lc 5 (8) : (1) Lc
5,4 . (2) Lc
5,10 . (3) Lc
5,22 . (4) Lc
5,30 . (5) Lc
5,31 . (6) Lc
5,33 . (7) Lc
5,34 . (8) Lc
5,36 .
Lc 5,4.7.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de
- het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (191) . Lc 5 (8) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,4 . (3) Lc
5,10 . (4) Lc
5,12 . (5) Lc
5,19 . (6) Lc
5,24 . (7) Lc
5,25 . (8) Lc
5,26 .
Lc 5,4.8.
acc. mann. enk. σιμωνα = simôna van de eigennaam σιμων = Simôn (Simon) . Taalgebruik
in het NT : Simôn
(Simon) . Lc (5) : (1) Lc
5,4 . (2) Lc
5,10 . (3) Lc
6,14 . (4) Lc
6,15 . (5) Lc
23,26 .
1. Simon = Petrus .
2. Simon , de Kananeeër of Simon , de
zeloot : Mt
10,4 // Mc
3,18 // Lc
6,15 .
3. Simon , de melaatse : Mt
26,6 // Mc
14,3 .
4. Simon van Cyrene : Mt
27,32 // Mc
15,21 // Lc
23,26 . Lc (5) : (1) Lc
5,4 . (2) Lc
5,10 . (3) Lc
6,14 . (4) Lc
6,15 . (5) Lc
23,26 .
- Een vorm van Simon (Petrus) in 9 verzen in Lc : (1) Lc
4,38 . (2) Lc
5,3 . (3) Lc
5,4 . (4) Lc
5,5 . (5) Lc
5,8 . (6) Lc
5,10 . (7) Lc
6,14 . (8) Lc
22,31 (2X) . (9) Lc
24,34 . In Lc
4,38 (2X) staat simônos (van Simon) de eerste maal zonder lidwoord
- hij wordt voor het eerst vermeld) - en de tweede maal met lidwoord . In Lc
5,3 wordt hij zonder lidwoord vermeld - het is de eerste maal in deze pericope
- . In Lc
5,4 en Lc
5,10 sprak Jezus tot Simon ; hier wordt telkens het bepaald lidw. gebruikt
bij simôna (tot Simon) . In Lc
22,31 wordt 2X de vocatief gebruikt (2 / 11) . In de andere gevallen geen
bepaald lidw. (6 / 11) : (1) Lc
4,38 . (2) Lc
5,3 . (3) Lc
5,5 . (4) Lc
5,8 . (5) Lc
6,14 . (6) Lc
24,34 . Simon Petrus wordt vermeld bij de genezing van zijn schoonmoeder
(Lc 4,38-39) , zijn roeping bij de wonderbare visvangst (Lc 5,1-11) , de aanstelling
van de twaalf (Lc 6,14) , de aankondiging van de verloochening (Lc 22,31-34)
, en de terugkomst van de twee leerlingen van Emmaüs bij de gemeenschap
in Jeruzalem (Lc 24,34) .
acc. mann. enk. Simôna | 26 | 10 | 16 | 2 | 3 | 5 | 3 | 3 | 10 | 13 | ||||
totaal | 148 | 75 | 73 | 9 | 11 | 15 | 25 | 13 | 35 | 60 |
Simôn (Simon) | syn. | Mt | Mc | Lc | syn. |
nom. + voc. mann. enk. simôn | 13 | 6 : (1) Mt 10,2 . (2) Mt 10,4 . (3) Mt 13,55 . (4) Mt 16,16 . (5) Mt 16,17 . (6) Mt 17,25 . | 2 : (1) Mc 1,36 . (2) Mc 14,37 . | 5 : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 7,40 . (4) Lc 7,43 . (5) Lc 22,31 . | 3 : (1) Mt 10,2 // Mc 3,16 // Lc 6,14 . (2) Mt 10,4 // Mc 3,18 // Lc 6,15 . (3) Mt 13,55 // Mc 6,3 . |
gen. mann. enk. Simônos | 8 | 1 : Mt 26,6 . | 5 : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 1,29 . (3) Mc 1,30 . (4) Mc 6,3 . (5) Mc 14,3 . | 2 : (1) Lc 4,38 . (2) Lc 5,3 . | 3 : (1) Mc 1,29 // Lc 4,38 . (2) Mt 26,6 // Mc 14,3 . (3) Mc 1,30 // Lc 4,38 . |
dat. mann. enk. simôni | 4 | 1 : Mc 3,16 . | 3 : (1) Lc 5,10 . (2) Lc 7,44 . (3) Lc 24,34 . | ||
acc. mann. enk. simôna | 10 | 2 : (1) Mt 4,18 . (2) Mt 27,32 . | 3 : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 3,18 . (3) Mc 15,21 . | 5 : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 6,14 . (4) Lc 6,15 . (5) Lc 23,26 . | 2 : (1) Mt 4,18 // Mc 1,16 . (2) Mt 27,32 // Mc 15,21 // Lc 23,26 . |
totaal | 35 | 9 (6 - 1 - 1 - 1) | 11 (8 - 1 - 1 - 1) | 15 (12 - 1 - 1 - 1) | 8 (19) |
Lc 5,4.5. - 8. ειπεν προς τον σιμωνα = eipen pros ton simôna (hij zei tot Simon) . Lc (2) : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,10 .
Lc 5,4.9. act. imperat. aor. 2de pers. enk. επαναγαγε = epanagage van het werkw. επαναγω = epanagô (opvaren) . Taalgebruik in het NT : epanagô (opvaren) . Taalgebruik in de LXX : epanagô . Bijbel = Lc (1) Lc 5,4 . Een vorm van επαναγω = epanagô in de LXX (5) : (1) Zach 4,12 . (2) 2 Mak 9,21 . (3) 2 Mak 12,4 . (4) Sir 17,26 . (5) Sir 26,28 , in het NT (3) : (1) Mt 21,18 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,4 .
Lc 5,4.10.
eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis
(naar) . Taalgebruik in Mc : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 5 (10) : (1) Lc
5,3 . (2) Lc
5,4 . (3) Lc
5,14 . (4) Lc
5,17 . (5) Lc
5,19 . (6) Lc
5,24 . (7) Lc
5,25 . (8) Lc
5,32 . (9) Lc
5,37 . (10) Lc
5,38 .
Lc 5,4.11.
bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (181) . Lc 5 (6) : (1) Lc
5,4 . (2) Lc
5,17 . (3) Lc
5,19 . (4) Lc
5,24 . (5) Lc
5,27 . (6) Lc
5,36 .
Lc 5,4.12.
nom. + acc. onz. enk. βαθος = bathos (diepte) . Taalgebruik
in het NT : bathos
(diepte) . Taalgebruik in de LXX : bathos
(diepte) . Bijbel (16) . OT (10) : (1) Js 7,11 . (2) Ez 31,14 . (3) Ez 31,18 . (4) Ez 32,18 . (5) Ez 32,24 . (6) Ez 43,13 . (7) Spr 18,3 . (8) Pr 7,24 . (9) Jdt 8,14 . (10) W 4,3 . NT (6) : (1) Mt 13,5 . (2) Mc
4,5 . (3) Lc 5,4 . (4) Rom 8,39 . (5) Rom
11,33 . (6) Ef 3,18 . Dit is de enigste vorm in Lc . Een vorm van βαθος = bathos in de LXX (23) , in het NT (8) : (1) Mt 13,5 . (2) Mc
4,5 . (3) Lc 5,4 . (4) Rom 8,39 . (5) Rom
11,33 . (6) 1
Kor 2,10 . (7) 2
Kor 8,2 . (8) Ef 3,18 . In de LXX is βαθος = bathos de vertaling van 10 Hebreeuwse woorden .
- Hebreeuws o.a. : מְצוּלָה = mëtsûlah (en verschillende schrijfwijzen) (diepte) . Zie : צוּלָה / מְצוּלָה = tsûlah en mëtsûlah (en verschillende schrijfwijzen) (diepte) . Taalgebruik in Tenakh : tsûlah en mëtsûlah (en verschillende schrijfwijzen) (diepte) . Getalwaarde : tsade = 18 of 90 ; waw = 6 ; lamed = 12 of 30 ; he = 5 ; totaal : 41 OF 131 . Structuur : 9 - 6 - 3 (afdalende lijn) - 5 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (4) : (1) Jon 2,4 . (2) Ps 69,3 . (3) Ps 69,16 . (4) Job 41,23 . Een vorm van in Tenakh (12) : (1) Ex 15,5 . (2) Jon 2,4 . (3) Mi 7,19 . (4) Zach
1,8 . (5) Zach
10,11 . (6) Ps 68,23 . (7) Ps 69,3 . (8) Ps 69,16 . (9) Ps 88,7 . (10) Ps 107,24 . (11) Job 41,23 . (12) Neh 9,11 .
- Latijn . dat. mv. profundis van het zelfst. naamw. profundum (diepte) < pro-fundum : vóór de grond , afgrond , diepte . Bijbel (6) : (1) Ez 27,34 . (2) Ps 68,23 . (3) Ps 69,15 . (4) Ps 88,7 . (5) Ps 130,1 . (6) Spr 9,18 .
- In de vertalingen vinden we meestal het bijvoeglijk naamwoord : het diepe . Dat klinkt minder zwaar dan de diepte , de afgrond . Daartegenover staat het werkw. επαναγαγε = epanagage (vaar bovenop) . Meestal interpreteren we het als 'vaar verder weg van de kust , ga meer de zee op' . Er staat geen nadere bepaling bij βαθος = bathos . We veronderstellen dan dat het het 'meer' moet zijn . De letterlijke interpretatie voldoent me niet . Ik voel aan dat er een diepe symbolische betekenis schuil gaat , maar welke ? Ik doe een poging . De zee is symbool van de menselijke ziel . Zolang je aan de oppervlakte , aan de kust blijft , weet je niet wie je bent . Slechts wanneer je naar de diepte van je ziel gaat , kan naar boven komen wat er diep in je ziel leeft . Een roeping is dan een oproep om naar de diepte van jezelf te gaan . De roeping van leerlingen kan dan betekenen dat Jezus zijn leerlingen leert hoe ze tot zichzelf kunnen komen opdat zij ook anderen kunnen leren tot zichzelf te komen .
- Op de wenk van Jezus reageert Petrus met een bezwaar : gedurende de hele nacht hebben we moeite gedaan , maar we hebben niets genomen (gevangen) . Blijkbaar deden Simon en zijn metgezellen alle moeite , maar omdat het nacht , donker en duister was , wisten ze niet waar ze zochten en ook niet wat ze vonden (want ze hadden hun netten moeten reinigen) . Ze hadden slechts vuil in de netten .
Lc 5,4.13. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .
Lc 5,4.14.
act. imperat. aor. 2de pers. mv. χαλασατε = chalasate (maakt los) van het werkw. χαλαω = chalaô
(ontspannen, los maken) . Taalgebruik in het N.T. : chalaô
(ontspannen, los maken) . Taalgebruik in Lc : chalaô
(ontspannen, los maken) . Lc (1) Lc
5,4 . Deze vorm slechts in Lc in de bijbel . Een vorm van χαλαω = chalaô (ontspannen,
los maken) in de LXX (4) : (1) Gn 36,28 / Gn 39,21 . (2) Js 33,23 . (3) Js 57,4 . (4) Jr 45,6 (Jr 38,6) , in het NT (7) : (1) Mc 2,4 . (2) Lc
5,4 . (3) Lc
5,5 . (4) Hnd 9,25 . (5) Hnd 27,17 . (6) Hnd 27,30 . (7) 2
Kor 11,33 , in Lc (2) : (1) Lc
5,4 . (2) Lc
5,5 . Het Griekse werkw. kan in de LXX de vetaling van 3 Hebreeuwse werkw. zijn .
- Jezus gaat van het enkelvoud naar het meervoud over . Simon is vergezeld van anderen , maar ze hebben geen naam en worden ook niet genoemd . Jezus zegt niet " gooi het net" uit , maar "gooit de netten uit" . "Netten" staat in het meervoud . We mogen veronderstellen dat ze dan met meerderen zijn . De netten dienen om de vissen naar boven te brengen . De netten zijn middelen . Ze zijn geen doel op zich . Het kan toch niet de bedoeling zijn de vissen op te sluiten in de netten .
Lc 5,4.15.
bep. lidw. nom. + acc. onz. mv. ta (de) van het bepaald lidwoord ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
L c (98) . Lc 5 (6) : (1) Lc
5,2 . (2) Lc
5,4 . (3) Lc
5,5 . (4) Lc
5,6 . (5) Lc
5,7 . (6) Lc
5,11 .
Lc 5,4.16. nom. + acc. onz. mv. δικτυα = diktua van het zelfst. naamw. δικτυον = diktuon (vissersnet)
. Taalgebruik in de bijbel : diktuon
(vissersnet) . Taalgebruik in de LXX : diktuon
(vissersnet) . Bijbel (15) : (1) 1 K 7,5 . (2) 1 K 7,27 . (3) Ez 19,8 . (4) Ez 32,3 . (5) Spr 1,17 . (6) 2
Kr 4,12 . (7) 2
Kr 4,13 . (8) Mt
4,20 . (9) Mt
4,21 . (10) Mc
1,18 . (11) Mc
1,19 . (12) Lc
5,2 . (13) Lc
5,4 . (14) Lc
5,5 . (15) Lc
5,6 . Een vorm van δικτυον = diktuon in de LXX (22) , in het NT (11) : (1) Mt
4,20 . (2) Mt
4,21 . (3) Mc
1,18 . (4) Mc
1,19 . (5) Lc
5,2 . (6) Lc
5,4 . (7) Lc
5,5 . (8) Lc
5,6 . (9) Joh
21,6 . (10) Joh
21,8 . (11) Joh
21,11 .
- filet (verkleinwoord van fil < Lat. filum = vezel) ; vezel , draad , netvormig weefsel . E. net . D. Netz . Lat. retia .
Lc 5,4.17. persoonl. voornaamw. gen. mv. humôn (jullie) . Taalgebruik in het N.T. : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord . Lc (60) . Lc 5 (2) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,22 .
Lc 5,4.18.
eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis
(naar) . Taalgebruik in Mc : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 5 (10) : (1) Lc
5,3 . (2) Lc
5,4 . (3) Lc
5,14 . (4) Lc
5,17 . (5) Lc
5,19 . (6) Lc
5,24 . (7) Lc
5,25 . (8) Lc
5,32 . (9) Lc
5,37 . (10) Lc
5,38 .
Lc 5,4.19. acc. vr. enk. αγραn = agran van het zelfst. naamw. αγρα = agra (vangst, buit) . Taalgebruik in het NT : agra (vangst, buit) . Taalgebruik in Lc : agra (vangst, buit) . Lc (1) Lc 5,4 . Een vorm van αγρα = agra in de LXX (-) , in het NT = Lc (2) : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,9 .
Lc 5,5 - Lc 5, - : 62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen : Lc 5,1-11 - Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,1 - Lc 5,2 - Lc 5,3 - Lc 5,4 - Lc 5,5 - Lc 5,6 - Lc 5,7 - Lc 5,8 - Lc 5,9 - Lc 5,10 - Lc 5,11 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 5 En Simon antwoordde en zeide tot Hem: Meester, wij hebben
den gehelen nacht over gearbeid, en niet gevangen; doch op Uw woord zal ik het
net uitwerpen. schilderij van Rafaël: De wonderbaarlijke visvangst
King James Bible . [5] And Simon answering said unto him, Master, we have toiled
all the night, and have taken nothing: nevertheless at thy word I will let down
the net.
Luther-Bibel . 5 Und Simon antwortete und sprach: Meister, wir haben die ganze
Nacht gearbeitet und nichts gefangen; aber auf dein Wort will ich die Netze
auswerfen.
Tekstuitleg van Lc 5,5 . Het vers Lc 5,5 telt 22 (2 X 11) woorden en 108 (2² X 3³) letters . De getalwaarde van Lc 5,5 is 13002 (2 X 3 X 11 X 197) .
Lc 5,5.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)
Lc 5,5.2. part. aor. nom. mann. enk. apokritheis (beantwoord) van het werkw. apokrinomai (antwoorden) . Taalgebruik in het N.T. : apokrinomai (antwoorden) . Taalgebruik in Lc : apokrinomai (antwoorden) . Lc (33) . Lc 5 (3) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,22 . (3) Lc 5,31 .
Lc 5,5.3. nom. + voc. mann. enk. simôn (Simon) . Taalgebruik in het N.T. : Simôn (Simon) . Taalgebruik in Mc : Simôn (Simon) . 1. Simon = Petrus . 2. Simon , de Kananeeër of Simon , de zeloot : Mt 10,4 // Mc 3,18 // Lc 6,15 . 3. Simon , de melaatse : Mt 26,6 // Mc 14,3 . 4. Simon van Cyrene : Mt 27,32 // Mc 15,21 // Lc 23,26 . Lc (5) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 7,40 . (4) Lc 7,43 . (5) Lc 22,31 . Een vorm van Simon (Petrus) in 9 verzen in Lc : (1) Lc 4,38 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,4 . (4) Lc 5,5 . (5) Lc 5,8 . (6) Lc 5,10 . (7) Lc 6,14 . (8) Lc 22,31 (2X) . (9) Lc 24,34 . In Lc 4,38 (2X) staat simônos (van Simon) de eerste maal zonder lidwoord - hij wordt voor het eerst vermeld) - en de tweede maal met lidwoord . In Lc 5,3 wordt hij zonder lidwoord vermeld - het is de eerste maal in deze pericope - . In Lc 5,4 en Lc 5,10 sprak Jezus tot Simon ; hier wordt telkens het bepaald lidw. gebruikt bij simôna (tot Simon) . In Lc 22,31 wordt 2X de vocatief gebruikt (2 / 11) . In de andere gevallen geen bepaald lidw. (6 / 11) : (1) Lc 4,38 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,5 . (4) Lc 5,8 . (5) Lc 6,14 . (6) Lc 24,34 . Simon Petrus wordt vermeld bij de genezing van zijn schoonmoeder (Lc 4,38-39) , zijn roeping bij de wonderbare visvangst (Lc 5,1-11) , de aanstelling van de twaalf (Lc 6,14) , de aankondiging van de verloochening (Lc 22,31-34) , en de terugkomst van de twee leerlingen van Emmaüs bij de gemeenschap in Jeruzalem (Lc 24,34) .
Lc 5,5.4.
act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô
(zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô
(zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô
(zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les ,
Fr. leçon .
Lc (223) . Lc 5 (9) : (1) Lc
5,4 . (2) Lc
5,5 . (3) Lc
5,10 . (4) Lc
5,20 . (5) Lc
5,22 . (6) Lc
5,24 . (7) Lc
5,27 . (8) Lc
5,31 . (9) Lc
5,34 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 5 in 9 verzen : (1) Lc
5,8 . (2) Lc
5,12 . (3) Lc
5,13 . (4) Lc
5,21 . (5) Lc
5,24 . (6) Lc
5,26 . (7) Lc
5,30 . (8) Lc
5,36 . (9) Lc
5,39 , van eipon (ik zei) in Lc 5 in 13 verzen : (1) Lc
5,4 . (2) Lc
5,5 . (3) Lc
5,10 . (4) Lc
5,13 . (5) Lc
5,14 . (6) Lc
5,20 . (7) Lc
5,22 . (8) Lc
5,23 . (9) Lc
5,24 . (10) Lc
5,27 . (11) Lc
5,31 . (12) Lc
5,33 . (13) Lc
5,34 .
Lc 5,5.5. voc. mann. enk. epistata van het zelfst. naamw. epistatès (bijstaander, meester) . Taalgebruik in het N.T. : epistatès (bijstaander, meester) . Taalgebruik in Lc : epistatès (bijstaander, meester) . Lc (6) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 8,24 . (3) Lc 8,45 . (4) Lc 9,33 . (5) Lc 9,49 . (6) Lc 17,13 . Dit is de enigste vorm in Lc en de bijbel .
Lc 5,5.6. dia (door, gedurende, na) . Afkorting : di' . Taalgebruik in N.T. : dia (door) . Taalgebruik in Lc : dia (door) . L. per , post . Fr. par , après . Ned. na . Lc (32 + 5 = 37) . Lc 5 (2 + 1 = 3) . dia (2) : (1) Lc 5,19 . (2) Lc 5,30 . di' (1) Lc 5,5 .
Lc 5,5.7.
gen. vr. enk. holès van het bijvoegl. naamw. holos (heel) . Taalgebruik
in N.T. : holos
(heel) . Taalgebruik in Lc : holos
(heel) .
Lc (4) : (1) Lc
4,14 . (2) Lc
5,5 . (3) Lc
10,27 . (4) Lc
23,5 .Een vorm van holos (heel) in Lc in 13 verzen : (1) Lc
1,65 . (2) Lc
4,14 . (3) Lc
5,5 . (4) Lc
7,17 . (5) Lc
8,39 . (6) Lc
8,43 . (7) Lc
9,25 . (8) Lc
10,27 . (9) Lc
11,34 . (10) Lc
11,36 . (11) Lc
13,21 . (12) Lc
23,5 . (13) Lc
23,44 .
Lc 5,5.8.
gen. vr. enk. νυκτος = nuktos van het zelfst. naamw. νυξ = nux (nacht) . Taalgebruik
in het NT : nux
(nacht) . Taalgebruik
in de LXX : nux
(nacht) . Taalgebruik in Lc : nux
(nacht) . Taalgebruik in Hnd : nux
(nacht) . Bijbel
(119) . OT (87) . NT (32) . Lc (3) : (1) Lc
2,8 . (2) Lc
5,5 . (3) Lc
18,7 . Een vorm van νυξ = nux (nacht) in de LXX (294) , in het NT (61) , in Lc (7) : (1) Lc
2,8 . (2) Lc
2,37 . (3) Lc
5,5 . (4) Lc
12,20 . (5) Lc
17,34 . (6) Lc
18,7 . (7) Lc
21,37 . In Lc : 4 vormen van νυξ = nux (nacht) in 7 verzen in 6 / 24 hoofdstukken
. In Hnd : 5 vormen van νυξ = nux (nacht) in 15 verzen in 10 / 28 hoofdstukken .
- Lat. nox . Fr. nuit . E. night . Ned. nacht . D. Nacht .
- dia tès nuktos (gedurende de nacht) . NT (4) : (1) . (2) . (3) . (4) .
Lc 5,5.9. act. part. aor. nom. mann. mv. kopiasantes van het werkw. kopiaô (moe worden, zich inspannen) . Taalgebruik in het N.T. : kopiaô (moe worden, zich inspannen) . Lc (1) Lc 5,5 . Een vorm van kopiaô (moe worden, zich inspannen) in Lc in 2 verzen : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 12,27 .
Lc 5,5.10. nom. + acc. onz. enk. ouden van het voornaamw. oudeis (niemand) . Taalgebruik in het N.T. : oudeis (niemand) . Taalgebruik in Mc : oudeis (niemand) . Taalgebruik in Lc : oudeis (niemand) . Lc (12) : (1) Lc 4,2 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 9,36 . (4) Lc 10,19 . (5) Lc 12,2 . (6) Lc 18,34 . (7) Lc 20,40 . (8) Lc 23,4 . (9) Lc 23,9 . (10) Lc 23,15 . (11) Lc 23,22 . (12) Lc 23,41 .
Lc 5,5.11. act. ind. aor. 1ste pers. mv. elabomen (wij namen) van het werkw. lambanô (nemen) . Taalgebruik in het N.T. : lambanô (nemen) . Taalgebruik in Lc : lambanô (nemen) . Lc (1) Lc 5,5 . Een vorm van lambanô (nemen) in Lc in 2 verzen : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,26 .
Lc 5,5.12.
epi (op, bij) . Afkortingen : ep' en ef' . Taalgebruik in het N.T. : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Lc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Lc (104 + 25 + 20 = 149) . Lc 5 (9 + 0 + 1 = 10) . epi (9) : (1) Lc
5,5 . (2) Lc
5,9 . (3) Lc
5,11 . (4) Lc
5,12 . (5) Lc
5,18 . (6) Lc
5,19 . (7) Lc
5,24 . (8) Lc
5,27 . (9) Lc
5,36 . ef' (1) Lc
5,25 .
Lc 5,5.13. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 5 (18 / 39) . Lc 5,1-11 (+ 8 / 11 . - 3 / 11 : (1) Lc 5,7 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 .
Lc 5,5.14.
bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho ,
hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (154) . Lc 5 (9) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,5 . (3) Lc
5,7 . (4) Lc
5,10 . (5) Lc
5,12 . (6) Lc
5,14 . (7) Lc
5,19 . (8) Lc
5,24 . (9) Lc
5,36 .
12. - 13. επι τῳ = epi tô(i) (op de) . NT (30) . Lc (8) : (1) Lc 1,29 . (2) Lc 1,47 . (3) Lc 1,59 . (4) Lc 5,5 . (5) Lc 9,48 . (6) Lc 9,49 . (7) Lc 21,8 . (8) Lc 24,47 .
Lc 5,5.15. dat. onz. enk. ρηματι = rèmati van het zelfst. naamw. ρημα = rèma (woord, uitspraak) . Taalgebruik in het NT : rèma (woord, uitspraak) . Taalgebruik in de LXX : rèma (woord, uitspraak) . LXX (18) : (1) Gn 19,21 . (2) Dt 1,26 . (3) Dt 8,3 . (4) Dt 9,23 . (5) Dt 32,51 . (6) 2 S 12,14 . (7) 1 K 13,18 . (8) Job 29,22 . (9) Da 1,17 . (10) Da 10,12 . (11) Ezr 10,13 . (12) Jdt 2,6 . (13) Sir 4,24 . (14) Sir 39,17 . (15) Sir 41,16. (16) Sir 47,8 . (17) Bar 4,37 . (18) Bar 5,5 . NT (5) : (1) Mt 4,4 . (2) Lc 5,5 . (3) Ef 5,26 . (4) Heb 1,3 . (5) Heb 11,3 . Lc (1) Lc 5,5 . Een vorm van ρημα = rèma (woord, uitspraak) in Lc in 18 verzen : (1) Lc 1,37 . (2) Lc 1,38 . (3) Lc 1,65 . (4) Lc 2,15 . (5) Lc 2,17 . (6) Lc 2,19 . (7) Lc 2,29 . (8) Lc 2,50 . (9) Lc 2,51 . (10) Lc 3,2 . (11) Lc 5,5 . (12) Lc 7,1 . (13) Lc 9,45 . (14) Lc 18,34 . (15) Lc 20,26 . (16) Lc 22,61 . (17) Lc 24,8 . (18) Lc 24,11 .
rèma (woord, uitspraak) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
dat. onz. enk. rèmati | 23 | 18 | 5 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||||
Totaal | 5 | 2 | 19 | 12 | 14 | 16 | 26 | 38 | 12 | 2 |
- επι τῳ ρηματι = epi tô(i) rèmati (op het woord) . Bijbel (6) : (1) Gn 19,21 . (2) Dt 8,3 (epi panti rèmati) . (3) Job 29,22 (epi de tô(i) rèmati) . (4) Sir 41,16. (5) Mt 4,4 (epi panti rèmati) . (6) Lc 5,5 .
- Hebreeuws . = laddâbhâr (naar het woord) . Tenakh (8) : (1). (2) . (3) . (4) . (5) . (6) . (7) . (8) .
Lc 5,5.16. gen. mann. enk. sou . Persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in N.T. : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord . Lc (81) . Lc 5 (5) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,14 . (3) Lc 5,20 . (4) Lc 5,23 . (5) Lc 5,24 .
Lc 5,5.17. act. ind. fut. 1ste pers. enk. χαλασω = chalasô (ik zal losmaken) van het werkw. χαλαω = chalaô (ontspannen, los maken) . Taalgebruik in het NT : chalaô (ontspannen, los maken) . Taalgebruik in Lc : chalaô (ontspannen, los maken) . Lc (1) Lc 5,5 . Deze vorm slechts in Lc in de bijbel . Een vorm van χαλαω = chalaô (ontspannen, los maken) in de LXX (4) : (1) Gn 36,28 / Gn 39,21 . (2) Js 33,23 . (3) Js 57,4 . (4) Jr 45,6 (Jr 38,6) , in het NT (7) : (1) Mc 2,4 . (2) Lc 5,4 . (3) Lc 5,5 . (4) Hnd 9,25 . (5) Hnd 27,17 . (6) Hnd 27,30 . (7) 2 Kor 11,33 , in Lc (2) : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,5 .
Lc 5,5.18.
bep. lidw. nom. + acc. onz. mv. ta (de) van het bepaald lidwoord ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
L c (98) . Lc 5 (10) : (1) Lc
5,2 . (2) Lc
5,4 . (3) Lc
5,5 . (4) Lc
5,6 . (5) Lc
5,7 . (6) Lc
5,11 .
Lc 5,5.19. nom. + acc. onz. mv. δικτυα = diktua van het zelfst. naamw. δικτυον = diktuon (vissersnet)
. Taalgebruik in de bijbel : diktuon
(vissersnet) . Taalgebruik in de LXX : diktuon
(vissersnet) . Bijbel (15) : (1) 1 K 7,5 . (2) 1 K 7,27 . (3) Ez 19,8 . (4) Ez 32,3 . (5) Spr 1,17 . (6) 2
Kr 4,12 . (7) 2
Kr 4,13 . (8) Mt
4,20 . (9) Mt
4,21 . (10) Mc
1,18 . (11) Mc
1,19 . (12) Lc
5,2 . (13) Lc
5,4 . (14) Lc
5,5 . (15) Lc
5,6 . Een vorm van δικτυον = diktuon in de LXX (22) , in het NT (11) : (1) Mt
4,20 . (2) Mt
4,21 . (3) Mc
1,18 . (4) Mc
1,19 . (5) Lc
5,2 . (6) Lc
5,4 . (7) Lc
5,5 . (8) Lc
5,6 . (9) Joh
21,6 . (10) Joh
21,8 . (11) Joh
21,11 .
- filet (verkleinwoord van fil < Lat. filum = vezel) ; vezel , draad , netvormig weefsel . E. net . D. Netz . Lat. retia .
Lc 5,6 - Lc 5, - : 62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen : Lc 5,1-11 - Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,1 - Lc 5,2 - Lc 5,3 - Lc 5,4 - Lc 5,5 - Lc 5,6 - Lc 5,7 - Lc 5,8 - Lc 5,9 - Lc 5,10 - Lc 5,11 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 6 En als zij dat gedaan hadden, besloten zij een grote menigte
vissen, en hun net scheurde.
King James Bible . [6] And when they had this done, they inclosed a great multitude
of fishes: and their net brake.
Luther-Bibel . 6 Und als sie das taten, fingen sie eine große Menge Fische und
ihre Netze begannen zu reißen.
Tekstuitleg van Lc 5,6 . Het vers Lc 5,6 telt 12 (2² X 3) woorden en 72 (2³ X 3²) letters . De getalwaarde van Lc 5,6 is 9746 (2 X 11 X 443) .
Lc 5,6.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)
Lc 5,6.5. nom. + acc. onz. enk. πληθος = plèthos (menigte, veelheid) . Taalgebruik in het NT : plèthos (menigte, veelheid) . Taalgebruik in de LXX : plèthos (menigte, veelheid) . Taalgebruik in Lc : plèthos (menigte, veelheid) . Taalgebruik in Hnd : plèthos (menigte, veelheid) . Mc (2) : (1) Mc 3,7 . (2) Mc 3,8 . Lc (8) : (1) Lc 1,10 . (2) Lc 2,13 . (3) Lc 5,6 . (4) Lc 6,17 . (5) Lc 8,37 . (6) Lc 19,37 . (7) Lc 23,1 . (8) Lc 23,27 . Joh (1) : Joh 5,3 . Hnd (12) : (1) Hnd 2,6 . (2) Hnd 5,16 . (3) Hnd 6,2 . (4) Hnd 14,1 . (5) Hnd 14,4 . (6) Hnd 15,12 . (7) Hnd 15,30 . (8) Hnd 17,4 . (9) Hnd 21,36 . (10) Hnd 23,7 . (11) Hnd 25,24 . (12) Hnd 28,3 . Jac (1) : Jak 5,20 . 1 Pe (1) : 1 Pe 4,8 . Een vorm van πληθος = plèthos in de LXX (288) , in het NT (31) , in Lc (8) : (1) Lc 1,10 . (2) Lc 2,13 . (3) Lc 5,6 . (4) Lc 6,17 . (5) Lc 8,37 . (6) Lc 19,37 . (7) Lc 23,1 . (8) Lc 23,27 . In de LXX is πληθος = plèthos de vertaling van 17 verschillende Hebreeuwse woorden .
plèthos (menigte) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. + acc. enk. plèthos | 172 | 147 | 25 | 2 | 8 | 1 | 12 : | 2 |
8. pass. imperf. 3de pers. enk. dierrèseto (het scheurde) van het werkw. diarrègnumi / diarrèssô (uit elkaan reten , doorbreken) ; pass. scheuren . Een vorm van in de LXX (84) ,
Lc 5,6.9. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 5 (18 / 39) . Lc 5,1-11 (+ 8 / 11 . - 3 / 11 : (1) Lc 5,7 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 .
Lc 5,6.10.
bep. lidw. nom. + acc. onz. mv. ta (de) van het bepaald lidwoord ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
L c (98) . Lc 5 (6) : (1) Lc
5,2 . (2) Lc
5,4 . (3) Lc
5,5 . (4) Lc
5,6 . (5) Lc
5,7 . (6) Lc
5,11 .
Lc 5,6.11. nom. onz. mv. diktua van het zelfst. naamw. diktuon (vissersnet) . Taalgebruik in het N.T. : diktuon (vissersnet) . Taalgebruik in Lc : diktuon (vissersnet) . Lc (4) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,4 . (3) Lc 5,5 . (4) Lc 5,6 .
Lc 5,6.12. gen. mv.autôn van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (94) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,6 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,25 . (7) Lc 5,29 . (8) Lc 5,30 . (9) Lc 5,34 . (10) Lc 5,35 .
Mensen zijn als vissen . Soms moeten ze opgevist worden en in de gemeenschap gebracht worden . Dat lijkt de boodschap van Jezus en zijn apostelen te zijn : mensen opvissen en ze bijeen brengen . Mensen hebben een vangnet nodig opdat ze niet verloren gaan . Hopelijk raken ze niet in het net verstrikt en zijn ze er erger aan toe dan voorheen .
Lc 5,7 - Lc 5,7 - : 62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen : Lc 5,1-11 - Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,1 - Lc 5,2 - Lc 5,3 - Lc 5,4 - Lc 5,5 - Lc 5,6 - Lc 5,7 - Lc 5,8 - Lc 5,9 - Lc 5,10 - Lc 5,11 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 7 En zij wenkten hun medegenoten, die in het andere schip
waren, dat zij hen zouden komen helpen. En zij kwamen, en vulden beide de schepen,
zodat zij bijna zonken.
King James Bible . [7] And they beckoned unto their partners, which were in
the other ship, that they should come and help them. And they came, and filled
both the ships, so that they began to sink.
Luther-Bibel . 7 Und sie winkten ihren Gefährten, die im andern Boot waren,
sie sollten kommen und mit ihnen ziehen. Und sie kamen und füllten beide Boote
voll, sodass sie fast sanken.
Tekstuitleg van Lc 5,7 . Het vers Lc 5,7 telt 23 woorden en 125 (5³) letters . De getalwaarde van Lc 5,7 is 14979 (3 X 4993) .
Lc 5,7.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)
2,
Lc 5,7.5.
en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 5 (10) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,3 . (3) Lc
5,7 . (4) Lc
5,12 . (5) Lc
5,16 . (6) Lc
5,17 . (7) Lc
5,22 . (8) Lc
5,29 . (9) Lc
5,34 . (10) Lc
5,35 .
Lc 5,7.6.
bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho ,
hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (154) . Lc 5 (9) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,5 . (3) Lc
5,7 . (4) Lc
5,10 . (5) Lc
5,12 . (6) Lc
5,14 . (7) Lc
5,19 . (8) Lc
5,24 . (9) Lc
5,36 .
Lc 5,7.9.
bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 5 (9) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,3 . (3) Lc
5,7 . (4) Lc
5,10 . (5) Lc
5,14 . (6) Lc
5,19 . (7) Lc
5,24 . (8) Lc
5,34 . (9) Lc
5,36 .
Lc 5,7.13. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)
Lc 5,7.15. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)
16. act. ind. aor. 3de pers. mv. επλησαν = eplèsan van het werkw. πιμπλημι = pimplèmi
(vullen) . Taalgebruik in het NT : pimplèmi
(vullen) . Taalgebruik in de LXX : pimplèmi
(vullen) . Taalgebruik in Lc : pimplèmi . Taalgebruik in Hnd : pimplèmi
(vervullen, vol maken) . Bijbel (10) : (1) Gn 26,15 . (2) Ex 2,16 . (3) 1 K 18,35 . (4) Jr 19,4 . (5) Ez 8,17 . (6) Mi 6,12 . (7) Job 3,15 . (8) Ezr 9,11. (9) 2
Kr 16,14 . (10) Lc 5,7 . Een vorm van πιμπλημι = pimplèmi (vervullen, vol maken)
in de LXX (116) , in het NT (?) . Een vorm van πιμπλημι = pimplèmi (vullen) in Lc in 13 verzen : (1) Lc
1,15 . (2) Lc
1,23 . (3) Lc
1,41 . (4) Lc
1,57 . (5) Lc
1,67 . (6) Lc
2,6 . (7) Lc
2,21 . (8) Lc
2,22 . (9) Lc
4,28 . (10) Lc
5,7 . (11) Lc
5,26 . (12) Lc
6,11 . (13) Lc
21,22 . In Lc : 5 vormen van πιμπλημι = pimplèmi (vervullen, vol maken) in 6
/ 24 hoofdstukken en in 13 verzen . In Hnd : 4 vormen van πιμπλημι = pimplèmi (vervullen,
vol maken) in 7 / 28 hoofdstukken en in 9 verzen .
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | |||
pimplèmi | Lc 1 | Lc 2 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 21 | ||
1. | act. ind. aor. 3de pers. mv. eplèsan | 1 | (1) Lc 5,7 . | |||||
2. | pass. ind. fut. 3de pers. enk. plèsthèsetai | 1 | (1) Lc 1,15 . | |||||
3. | pass. ind. aor. 3de pers. enk. eplèsthè | 3 | (1) Lc 1,41 . (2) Lc 1,57 . (3) Lc 1,67 | |||||
4. | pass. ind. aor. 3de pers. mv. eplèsthèsan | 7 | (1) Lc 1,23 . | (2) Lc 2,6 . (3) Lc 2,21 . (4) Lc 2,22 . | (5) Lc 4,28 . | (6) Lc 5,26 . | (7) Lc 6,11 . | |
5. | pass. inf. aor. plèsthènai | 1 | (1) Lc 21,22 | |||||
Totaal | 13 | 5 | 3 | 1 | 2 | 1 | 1 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | |||
pimplèmi | Hnd 2 | Hnd 3 | Hnd 4 | Hnd 5 | Hnd 9 | Hnd 13 | Hnd 19 | ||
1. | pass. ind. aor. 3de pers. enk. eplèsthè | 1 | (1) Hnd 19,29 . | ||||||
2. | pass. ind. aor. 3de pers. mv. eplèsthèsan | 5 | (1) Hnd 2,4 . | (2) Hnd 3,10 . | (3) Hnd 4,31 . | (4) Hnd 5,17 . | (5) Hnd 13,45 . | ||
3. | pass. conj. aor. 2de pers. enk. plèsthè(i)s | 1 | (1) Hnd 9,17 . | ||||||
4. | pass. part. aor. nom. mann. enk. plèstheis | 2 | (1) Hnd 4,8 . | (2) Hnd 13,9 . | |||||
Totaal | 9 | 1 | 1 | 2 | 1 | 1 | 2 | 1 |
Lc 5,7.18.
bep. lidw. nom. + acc. onz. mv. ta (de) van het bepaald lidwoord ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
L c (98) . Lc 5 (10) : (1) Lc
5,2 . (2) Lc
5,4 . (3) Lc
5,5 . (4) Lc
5,6 . (5) Lc
5,7 . (6) Lc
5,11 . (7) Lc
5,23 . (8) Lc
5,26 . (9) Lc
5,30 . (10) Lc
5,34 .
Lc 5,7.19. nom. + acc. onz. mv. van het zelfst. naamw. ploion (boot) . Taalgebruik in het N.T. : ploion (boot) . Taalgebruik in Lc. : ploion (boot) . N. vloot . L. navis . N. boot . E. ship . D. Boot . Lc (3) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,7 . (3) Lc 5,11 . Een vorm van ploion (boot) in Lc in 6 verzen : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,11 . (5) Lc 8,22 . (6) Lc 8,37 .
Lc 5,7.21. pass. inf. praes. βυθιζεσθαι = buthizesthai (zinken) van het werkw. βυθιζω = buthizô (doen zinken) . Taalgebruik in het NT : buthizô (doen zinken) . Taalgebruik in de LXX : buthizô (doen zinken) . Bijbel (1) : Lc 5,7 . Een vorm van βυθιζω = buthizô in de LXX (1) : 2 Mak 12,4 , in het NT (2) : (1) Lc 5,7 . (2) 1
Tim 6,9 .
- Speelt Lucas met de woorden βαθος = bathos (diepte) en βυθιζω = buthizô (doen zinken) .
- Er is een wonderbare visvangst , maar er gebeurt iets merkwaardigs . De netten scheuren , waardoor vissen kunnen ontsnappen . De vissers waten toch de boten laden . De beide boten werden zo overvol geladen dat ze zonken . De tekst wordt in de vertalingen wat aangepast : "... dat ze dreigden te zinken" . Maar wat wil Lucas eigenlijk zeggen ? Ik weet het niet , ik probeer te gissen . Zowel in de netten als in de boten verliezen de vissen hun biotoop . In de netten zitten ze gevangen en verliezen ze hun vrijheid . In de boten missen ze het water , kunnen er niet zwemmen maar alleen wat spartelen . Als de boten zinken (met mannen en netten) winnen de vissen opnieuw hun vrijheid en kunnen ze zwemmen in het water .
- De wonderbare visvangst loopt fallikant uit . Veronderstel dat die wonderbare visvangst de grote toeloop mensen betreft . Ligt het fiasco aan de structuur van het gezag ? Simon lijkt een 'monarch' te zijn die 'helpers' heeft . Ligt het fiasco aan de gemeenschap die mensen 'gevangen neemt' , 'omsluit' , hun vrijheid ontneemt . Zou Lucas dit verhaal geschreven hebben als een kritiek op de kerkleiding en de opvatting over de gemeenschap ?
Lc 5,8 - Lc 5, - : 62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen : Lc 5,1-11 - Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,1 - Lc 5,2 - Lc 5,3 - Lc 5,4 - Lc 5,5 - Lc 5,6 - Lc 5,7 - Lc 5,8 - Lc 5,9 - Lc 5,10 - Lc 5,11 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 8 En Simon Petrus, dat ziende, viel neder aan de knieën van
Jezus, zeggende: Heere! ga uit van mij; want ik ben een zondig mens.
King James Bible . [8] When Simon Peter saw it, he fell down at Jesus' knees,
saying, Depart from me; for I am a sinful man, O Lord.
Luther-Bibel . 8 Als das Simon Petrus sah, fiel er Jesus zu Füßen und sprach:
Herr, geh weg von mir! Ich bin ein sündiger Mensch.
Tekstuitleg van Lc 5,8 . Het vers Lc 5,8 telt 18 (2 X 3²) woorden en 86 (2 X 43) letters . De getalwaarde van Lc 5,8 is 10124 (2² X 2531) .
Lc 5,8.1. act. part. aor. nom. mann. enk. idôn (gezien) van het werkw. eiden (hij zag) . Taalgebruik in het N.T. : eiden (hij zag) . Taalgebruik in Mc. : eiden (hij zag) . L. videre . Fr. voir . Lc (20) : (1) Lc 1,12 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 7,13 . (6) Lc 7,39 . (7) Lc 8,28 . (8) Lc 10,31 . (9) Lc 10,32 . (10) Lc 10,33 . (11) Lc 11,38 . (12) Lc 13,12 . (13) Lc 17,14 . (14) Lc 17,15 . (15) Lc 18,24 . (16) Lc 18,43 . (17) Lc 19,41 . (18) Lc 22,58 . (19) Lc 23,8 . (20) Lc 23,47 . Een vorm van het werkw. eiden (hij zag) in Lc in 64 verzen , in Lc 5 in 5 verzen : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 5,26 .
Lc 5,8.2. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 5 (18 / 39) . Lc 5,1-11 (+ 8 / 11 . - 3 / 11 : (1) Lc 5,7 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 .
Lc 5,8.3. nom. + voc. mann. enk. simôn (Simon) . Taalgebruik in het N.T. : Simôn (Simon) . Taalgebruik in Mc : Simôn (Simon) . 1. Simon = Petrus . 2. Simon , de Kananeeër of Simon , de zeloot : Mt 10,4 // Mc 3,18 // Lc 6,15 . 3. Simon , de melaatse : Mt 26,6 // Mc 14,3 . 4. Simon van Cyrene : Mt 27,32 // Mc 15,21 // Lc 23,26 . Lc (5) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 7,40 . (4) Lc 7,43 . (5) Lc 22,31 . Een vorm van Simon (Petrus) in 9 verzen in Lc : (1) Lc 4,38 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,4 . (4) Lc 5,5 . (5) Lc 5,8 . (6) Lc 5,10 . (7) Lc 6,14 . (8) Lc 22,31 (2X) . (9) Lc 24,34 . In Lc 4,38 (2X) staat simônos (van Simon) de eerste maal zonder lidwoord - hij wordt voor het eerst vermeld) - en de tweede maal met lidwoord . In Lc 5,3 wordt hij zonder lidwoord vermeld - het is de eerste maal in deze pericope - . In Lc 5,4 en Lc 5,10 sprak Jezus tot Simon ; hier wordt telkens het bepaald lidw. gebruikt bij simôna (tot Simon) . In Lc 22,31 wordt 2X de vocatief gebruikt (2 / 11) . In de andere gevallen geen bepaald lidw. (6 / 11) : (1) Lc 4,38 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,5 . (4) Lc 5,8 . (5) Lc 6,14 . (6) Lc 24,34 . Simon Petrus wordt vermeld bij de genezing van zijn schoonmoeder (Lc 4,38-39) , zijn roeping bij de wonderbare visvangst (Lc 5,1-11) , de aanstelling van de twaalf (Lc 6,14) , de aankondiging van de verloochening (Lc 22,31-34) , en de terugkomst van de twee leerlingen van Emmaüs bij de gemeenschap in Jeruzalem (Lc 24,34) .
Lc 5,8.4.
nom. mann. enk. petros (Petrus) van de eigennaam petros (Petrus) . Taalgebruik
in het N.T. : petros
(Petrus) . Taalgebruik in Lc : petros
(Petrus) .
Lc (13) : (1) Lc
5,8 . (2) Lc
8,45 . (3) Lc
9,20 . (4) Lc
9,32 . (5) Lc
9,33 . (6) Lc
12,41 . (7) Lc
18,28 . (8) Lc
22,54 . (9) Lc
22,55 . (10) Lc
22,58 . (11) Lc
22,60 . (12) Lc
22,61 . (13) Lc
24,12 . Een vorm van petros (Petrus) in Lc in 18 verzen : (1) Lc
5,8 . (2) Lc
6,14 . (3) Lc
8,45 . (4) Lc
8,51 . (5) Lc
9,20 . (6) Lc
9,28 . (7) Lc
9,32 . (8) Lc
9,33 . (9) Lc
12,41 . (10) Lc
18,28 . (11) Lc
22,8 . (12) Lc
22,34 . (13) Lc
22,54 . (14) Lc
22,55 . (15) Lc
22,58 . (16) Lc
22,60 . (17) Lc
22,61 . (18) Lc
24,12 .
Lc 5,8.8. voc. + gen. + dat. mann. enk. Ièsou (Jezus) van de eigennaam ièsous (Jezus) . Taalgebruik in het N.T. : Ièsous (Jezus) . Taalgebruik in Lc : Ièsous (Jezus) . Lc (18) : (1) Lc 3,21 . (2) Lc 3,29 . (3) Lc 4,34 . (4) Lc 5,8 . (5) Lc 5,19 . (6) Lc 6,11 . (7) Lc 7,3 . (8) Lc 8,28 . (9) Lc 8,35 . (10) Lc 8,41 . (11) Lc 17,13 . (12) Lc 18,38 . (13) Lc 22,47 . (14) Lc 23,26 . (15) Lc 23,42 . (16) Lc 23,52 . (17) Lc 24,3 . (18) Lc 24,19 . Een vorm van Ièsous (Jezus) in Lc in 87 verzen , in Lc 5 (7) : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,19 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,31 . (7) Lc 5,34 . In Lc : 3 vormen in Hoofdstukken en in 87 verzen .
Lc 5,8.9. part. pr. nom. mann. enk. legôn van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (47) . Lc 5 (3) : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,13 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 5 in 9 verzen : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,13 . (4) Lc 5,21 . (5) Lc 5,24 . (6) Lc 5,26 . (7) Lc 5,30 . (8) Lc 5,36 . (9) Lc 5,39 , van eipon (ik zei) in Lc 5 in 13 verzen : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 5,13 . (5) Lc 5,14 . (6) Lc 5,20 . (7) Lc 5,22 . (8) Lc 5,23 . (9) Lc 5,24 . (10) Lc 5,27 . (11) Lc 5,31 . (12) Lc 5,33 . (13) Lc 5,34 .
Lc 5,8.10.
imperat. aor. 2de pers enk. εξελθε = exelthe (ga uit) van het werkw. εξερχομαι = exerchomai (uitgaan) . Taalgebruik in het NT : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in de LXX : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in Lc : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Mc (3) : (1) Mc
1,25 . (2) Mc
5,8 . (3) Mc
9,25 . Lc (5) : (1) Lc
4,35 . (2) Lc
5,8 . (3) Lc
13,31 . (4) Lc
14,21 . (5) Lc
14,23 . Een vorm van εξερχομαι = exerchomai in de LXX (216) , in het NT (742) , in Lc (41)
, in Lc 5 (2) : (1) Lc
5,8 . (2) Lc
5,27 .
- Uit-gaan kan betekenen : van een eerder besloten
ruimte zoals een huis, een stad enz. naar buiten gaan . Het werkwoord wordt
ook vaak gebruikt om het weggaan van een onreine geest uit een persoon aan te
geven .
exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
imperat. aor. 2de pers enk. exelthe | 30 | 20 | 10 | 3 | 5 | 2 | 8 | 8 |
Lc 5,8.11.
apo (af, van-weg) . afkoring ap' of af' . Taalgebruik in het N.T. : apo
(af , van-weg) . Taalgebruik in Mc : apo
(af , van-weg) . Voorzetsel .
Lc (73 + 32 + 9 = 114) . Lc (4 + 4 = 8) . apo (4) : (1) Lc
5,3 . (2) Lc
5,10 . (3) Lc
5,15 . (4) Lc
5,36 . ap' (4) : (1) Lc
5,2 . (2) Lc
5,8 . (3) Lc
5,13 . (4) Lc
5,35 .
Lc 5,8.12. gen. mann. enk. 1ste pers. enk. εμου = emou van het persoonl. voornaamw. εγω = egô (ik - mij) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord . Lc (17) : (1) Lc 4,7 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 8,46 . (4) Lc 9,24 . (5) Lc 10,16 . (6) Lc 11,7 . (7) Lc 11,23 . (8) Lc 12,13 . (9) Lc 13,27 . (10) Lc 15,31 . (11) Lc 16,3 . (12) Lc 22,21 . (13) Lc 22,28 . (14) Lc 22,37 . (15) Lc 22,42 . (16) Lc 23,43 . (17) Lc 24,44 .
14. mann. enk. ανηρ = anèr (man) . Taalgebruik in het NT : anèr (man) . Taalgebruik in de LXX : anèr (man) . Taalgebruik in Lc : anèr (man) . Taalgebruik in Hnd : anèr (man) . Een vorm van ανηρ = anèr (man) in de LXX (1918) , in het NT (216) , in Lc (26) . In Lc : 7 vormen van ανηρ = anèr (man) in 15 hoofdstukken en in 26 verzen . In Hnd : 9 vormen van ανηρ = anèr (man) in 26 hoofdstukken en in 99 verzen .
anèr (man) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. mann. enk. anèr | 480 | 432 | 48 | 1 | 9 | 2 | 14 | 22 | 10 | 12 | ||
Totaal | 1722 | 1513 | 209 | 8 | 4 | 26 | 7 | 99 | 64 | 1 | 38 | 45 |
anèr (man) - gunè (vrouw) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
Totaal anèr (man) | 1722 | 1513 | 209 | 8 | 4 | 26 | 7 | 99 | 64 | 1 | 38 | 45 | ||
totaal gunè (vrouw) | 1059 | 850 | 209 | 29 | 16 | 38 | 22 | 18 | 67 | 19 | 83 | 105 | 64 | 3 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | |||
anèr (man) | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 11 | Lc 14 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 19 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
1. | nom. mann. enk. anèr | 9 | (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,12 . | (3) Lc 8,27 . (4) Lc 8,38 . (5) Lc 8,41 . | (6) Lc 9,38 . | (7) Lc 19,2 . | (8) Lc 23,50 . | (9) Lc 24,19 . | |||||||||
2. | gen. mann. enk. andros | 2 | (1) Lc 2,36 . | (2) Lc 16,18 . | |||||||||||||
3. | dat. mann. enk. andri | 3 | (1) Lc 1,27 . | (2) Lc 6,8 . | (3) Lc 19,7 . | ||||||||||||
4. | acc. mann. enk. andra | 1 | (1) Lc 1,34 . | ||||||||||||||
5. | nom. + voc. mann. mv. andres | 8 | (1) Lc 5,18 . | (2) Lc 7,20 . | (3) Lc 9,14 . (4) Lc 9,30 . | (5) Lc 11,32 . | (6) Lc 17,12 . | (7) Lc 22,63 . | (8) Lc 24,4 . | ||||||||
6. | gen. mann. mv. andrôn | 2 | (1) Lc 11,31 . | (2) Lc 14,24 . | |||||||||||||
7. | acc. mann. mv. andras | 1 | (1) Lc 9,32 . | ||||||||||||||
Totaal | 26 | 2 | 1 | 3 | 1 | 1 | 3 | 4 | 2 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | 1 | 2 |
15. mann. enk. ἁμαρτωλος = hamartôlos (zondaar) . Taalgebruik in het NT : hamartôlos (zondaar) . Taalgebruik in de LXX : hamartôlos (zondaar) . Taalgebruik in Mc : hamartôlos (zondaar) . Taalgebruik in Lc : hamartôlos (zondaar) . Lc (3) : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 7,37 . (3) Lc 7,39 . Een vorm van ἁμαρτωλος = hamartôlos in de LXX (178) , in het NT (47) , in Lc (17) : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,30 . (3) Lc 5,32 . (4) Lc 6,32 . (5) Lc 6,33 . (6) Lc 6,34 . (7) Lc 7,34 . (8) Lc 7,37 . (9) Lc 7,39 . (10) Lc 13,2 . (11) Lc 15,1 . (12) Lc 15,2 . (13) Lc 15,7 . (14) Lc 15,10 . (15) Lc 18,13 . (16) Lc 19,7 . (17) Lc 24,7 .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
nom. mann. enk. hamartôlos | 3 | 3 | 3 | 3 | 6 | 2 | 1 |
15. - 16. ανηρ ἁμαρτωλος = anèr hamartôlos (zondaar) . Bijbel (3) : (1) Sir 27,30 . (2) Sir 28,9 . (3) Lc 5,8 .
Lc 5,9 - Lc 5,9 - : 62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen : Lc 5,1-11 - Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,1 - Lc 5,2 - Lc 5,3 - Lc 5,4 - Lc 5,5 - Lc 5,6 - Lc 5,7 - Lc 5,8 - Lc 5,9 - Lc 5,10 - Lc 5,11 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 9 Want verbaasdheid had hem bevangen, en allen, die met hem
waren, over de vangst der vissen, die zij gevangen hadden;
King James Bible . [9] For he was astonished, and all that were with him, at
the draught of the fishes which they had taken:
Luther-Bibel . 9 Denn ein Schrecken hatte ihn erfasst und alle, die bei ihm
waren, über diesen Fang, den sie miteinander getan hatten,
Tekstuitleg van Lc 5,9 . Het vers Lc 5,9 telt 16 (2² X 2²) en 74 (2 X 39) letters . De getalwaarde van Lc 5,9 is 10459 .
Lc 5,9.1.
nom. mann. enk. van het zelfst. naamw. θαμβος = thambos (ontzetting, verbazing) . Taalgebruik in het NT : thambos
(ontzetting, verbazing) . Taalgebruik in de LXX : thambos
(ontzetting, verbazing) . Taalgebruik in Lc : thambos
(ontzetting, verbazing) . Bijbel (6) : (1) 1 S 26,12 . (2) Ez 7,18 . (3) Hl 6,4 . (4) Hl 6,10 . (5) Lc
4,36 . (6) Lc
5,9 . Dit is de enigste vorm in Lc . Dit woord werd niet door de andere
evangelisten gebruikt . Een vorm van θαμβος = thambos in de LXX (6) : (1) 1 S 26,12 . (2) Ez 7,18 . (3) Hl 3,8 . (4) Hl 6,4 . (5) Hl 6,10 . (6) Pr 12,5 . in het NT (3) : (1) Lc
4,36 . (2) Lc
5,9 . (3) Hnd 3,10 . Dit is de enigste vorm in Lc . Dit woord werd niet door de andere
evangelisten gebruikt . In de LXX is θαμβος = thambos de vertaling van 5 verschillende Hebreeuwse woorden .
- Eventueel de vertaling van het Hebreeuwse zelfst. naamw. mann. enk. פַחַד = pachad (vrees, schrik, gesidder) . Zie het werkw. פָחַד = pâchad (vrezen, schrikken, sidderen) . Taalgebruik in Tenakh : pâchad (vrezen, schrikken, sidderen) . Getalwaarde : pe = 17 of 80 , chet = 8 , daleth = 4 ; totaal : 29 of 92 (4 X 23) . 29 en 92 zijn spiegelgetallen . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (16) : ) : (1) 1 S 11,7 . (2) Js 2,10 . (3) Js 2,19 . (4) Js 2,21 . (5) Js 24,17 . (6) Jr 30,5 . (7) Jr 48,43 . (8) Jr 49,5 . (9) Ps 36,2 . (10) Job 4,14 . (11) Job 22,10 . (12) Kl 3,47 . (13) Est 8,17 . (14) Est 9,3 . (15) 2 Kr
17,10 . (16) 2
Kr 20,29 .
- In Mc wordt 3X het werkw. θαμβεομαι = thambeomai (verbijsterd, ontsteld
zijn, met ontzetting geslagen worden) gebruikt : (1) Mc
1,27 . (2) Mc
10,24 . (3) Mc
10,32 . Een vorm van θαμβεω = thambeô in de LXX (5) : (1) Re 9,4 (A) . (2) 1 S 14,15 . (3) 2 S 22,5 . (4) 2 K 7,15 . (5) Da 8,17 (Th) , in het NT (3) = Mc : (1) Mc
1,27 . (2) Mc
10,24 . (3) Mc
10,32 . Een vorm van het Griekse werkw. θαμβεω = thambeô kan de vertaling van 5 verschillende Hebreeuwse werkwoorden . De tekst van Lc
4,36 : και εγενετο θαμβος επι παντας = kai egeneto thambos epi pantas (en er 'viel' ontzetting over allen)
is een parallel van de tekst van Mc
1,27 : και εθαμβηθησαν ἁπαντες = kai ethambèthèsan hapantes (en allen werden met ontzetting
geslagen) . Het is de reactie van de aanwezigen in de synagoge bij de uitdrijving van de duivel uit de duivelbezetene . Hier in de synagoge op sabbat had de confrontatie plaats tussen de duivelbezetene en Jezus , de heilige Gods . Door het gebruik van het zelfst. naamw. θαμβος = thambos in (1) Lc
4,36 en (2) Lc
5,9 wordt een link tussen beide pericopen gelegd .
Lc 5,9.2.
gar (want) . Taalgebruik in het N.T. : gar
(want) . Taalgebruik in Lc : gar
(want) . Hebr. kî . Fr. car . Ned. : want .
Lc (92) . Lc 5 (2) : (1) Lc
5,9 . (2) Lc
5,39 .
Lc 5,9.3. act. ind. aor. 3de pers. enk. perieschen (hij omvatte, greep aan) van het werkw. periechô (rondom houden, omvatten) . Taalgebruik in het N.T. : periechô (rondom houden, omvatten) . Taalgebruik in Lc : periechô (rondom houden, omvatten) . Lc (1) Lc 5,9 . (2) Verder geen gebruik van dit werkw. in de evangelies .
Lc 5,9.4. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (184) . Lc 5 (7) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,33 .
1. - 4. ontzetting .
- Lc 4,36
: kai egeneto thambos epi pantas (en er was ontzetting over allen) .
- Lc 5,9
: thambos gar perieschen auton... (want ontzetting omvatte hem... ) .
In Lc 1,64
begon Zacharia te spreken en vrees kwam over allen , in Lc
4,35 werd de geest met een onreine demon het zwijgen opgelegd en uitgedreven
en ontzetting kwam over allen .
In Lc 1,12
valt vrees over Zacharias na het zien van het visioen . Hij wordt met verstomming
geslagen . In Lc
1,65 gebeurt dat over alle omwonenden van Zacharia en Elisabeth nadat Zacharia
heeft duidelijk gemaakt dat het kind Johannes moet heten .
In Lc 5,9
omgaf ontzetting om Simon Petrus en zijn metgezellen na het zien van de wonderbare
visvangst . Op deze reactie volgt de geruststelling van Jezus (Lc
5,10) , zoals Zacharia werd gerustgesteld na de reactie van Zacharia (Lc
1,13) . Op die geruststelling volgt dan de boodschap in de toekomende tijd
.
Lc 5,9.5. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)
Lc 5,9.6. acc. mann. mv. pantas van het bijvoegl. naamw. pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in het N.T. : pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in Lc : pas (ieder, elk, alles) . Hebr. kol . Lat. omnis . Fr. tout . Ned. elk , ieder . Lc (14) : (1) Lc 1,65 . (2) Lc 4,36 . (3) Lc 5,9 . (4) Lc 6,10 . (5) Lc 6,19 . (6) Lc 7,16 . (7) Lc 9,23 . (8) Lc 12,41 . (9) Lc 13,2 . (10) Lc 13,4 . (11) Lc 13,28 . (12) Lc 17,27 . (13) Lc 17,29 . (14) Lc 21,35 . Een vorm van pas (ieder, elk, alles) in Lc 4 in 11 verzen : (1) Lc 4,5 . (2) Lc 4,7 . (3) Lc 4,13 . (4) Lc 4,15 . (5) Lc 4,20 . (6) Lc 4,22 . (7) Lc 4,25 . (8) Lc 4,28 . (9) Lc 4,36 . (10) Lc 4,37 . (11) Lc 4,40 .
Lc 5,9.9. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (144) . Lc 5 (7) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 . (4) Lc 5,14 . (5) Lc 5,27 . (6) Lc 5,28 . (7) Lc 5,29 .
Lc 5,9.10.
epi (op, bij) . Afkortingen : ep' en ef' . Taalgebruik in het N.T. : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Lc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Lc (104 + 25 + 20 = 149) . Lc 5 (9 + 0 + 1 = 10) . epi (9) : (1) Lc
5,5 . (2) Lc
5,9 . (3) Lc
5,11 . (4) Lc
5,12 . (5) Lc
5,18 . (6) Lc
5,19 . (7) Lc
5,24 . (8) Lc
5,27 . (9) Lc
5,36 . ef' (1) Lc
5,25 .
Lc 5,9.12.
dat. vr. enk. agra(i) van het zelfst. naamw. agra (vangst, buit) . Taalgebruik
in het N.T. : agra
(vangst, buit) . Taalgebruik in Lc : agra
(vangst, buit) .
Lc (1) Lc
5,9 . Een vorm van agra (vangst, buit) in Lc in 2 verzen : (1) Lc
5,4 . (2) Lc
5,9 .
Lc 5,9.13.
bepaald lidw. gen. mann. + vr. + onz. mv. tôn van het bepaald lidwoord
ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 5 (8) : (1) Lc
5,3 . (2) Lc
5,9 . (3) Lc
5,12 . (4) Lc
5,15 . (5) Lc
5,17 . (6) Lc
5,19 . (7) Lc
5,30 . (8) Lc
5,33 .
15. betrekk. voornaamw. gen. mann. + onz. mv. hôn van het betrekk. voornaamw. hos , hè , ho OF part. praes. nom. mann. enk. ôn van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het N.T. : betrekkelijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : betrekkelijk voornaamwoord . Lc (17) : (1) Lc 1,4 . (2) Lc 1,20 . (3) Lc 3,19 . (4) Lc 3,23 . (5) Lc 5,9 . (6) Lc 6,34 . (7) Lc 9,36 . (8) Lc 11,23 . (9) Lc 12,3 . (10) Lc 13,1 . (11) Lc 15,16 . (12) Lc 19,37 . (13) Lc 19,44 . (14) Lc 23,14 . (15) Lc 23,41 . (16) Lc 24,6 . (17) Lc 24,44 .
Lc 5,10 - Lc 5,10 : 62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen : Lc 5,1-11 - Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,1 - Lc 5,2 - Lc 5,3 - Lc 5,4 - Lc 5,5 - Lc 5,6 - Lc 5,7 - Lc 5,8 - Lc 5,9 - Lc 5,10 - Lc 5,11 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 10 En desgelijks ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs,
die medegenoten van Simon waren. En Jezus zeide tot Simon: Vrees niet; van nu
aan zult gij mensen vangen.
King James Bible . [10] And so was also James, and John, the sons of Zebedee,
which were partners with Simon. And Jesus said unto Simon, Fear not; from henceforth
thou shalt catch men.
Luther-Bibel . 10 ebenso auch Jakobus und Johannes, die Söhne des Zebedäus,
Simons Gefährten. Und Jesus sprach zu Simon: Fürchte dich nicht! Von nun an
wirst du Menschen fangen.
Tekstuitleg van Lc 5,10 . Het vers Lc 5,10 telt 28 (2² X 7) woorden en 127 letters . De getalwaarde van Lc 5,10 is 17670 (2 X 3 X 5 X 19 X 31) .
Lc 5,10.2. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 5 (18 / 39) . Lc 5,1-11 (+ 8 / 11 . - 3 / 11 : (1) Lc 5,7 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 .
Lc 5,10.3. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)
Lc 5,10.5. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)
Lc 5,10.9.
nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik
in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (165) . Lc 5 (9) : (1) Lc
5,2 . (2) Lc
5,10 . (3) Lc
5,17 . (4) Lc
5,21 . (5) Lc
5,29 . (6) Lc
5,30 . (7) Lc
5,31 . (8) Lc
5,33 . (9) Lc
5,37 .
Lc 5,10.12.
bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho ,
hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (154) . Lc 5 (9) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,5 . (3) Lc
5,7 . (4) Lc
5,10 . (5) Lc
5,12 . (6) Lc
5,14 . (7) Lc
5,19 . (8) Lc
5,24 . (9) Lc
5,36 .
13. dat. mann. enk. simôni van de eigennaam Simôn (Simon) . Taalgebruik in het N.T. : Simôn (Simon) . Taalgebruik in Mc : Simôn (Simon) . 1. Simon = Petrus . 2. Simon , de Kananeeër of Simon , de zeloot : Mt 10,4 // Mc 3,18 // Lc 6,15 . 3. Simon , de melaatse : Mt 26,6 // Mc 14,3 . 4. Simon van Cyrene : Mt 27,32 // Mc 15,21 // Lc 23,26 . Lc (3) : (1) Lc 5,10 . (2) Lc 7,44 . (3) Lc 24,34 . Een vorm van Simon (Petrus) in 9 verzen in Lc : (1) Lc 4,38 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,4 . (4) Lc 5,5 . (5) Lc 5,8 . (6) Lc 5,10 . (7) Lc 6,14 . (8) Lc 22,31 (2X) . (9) Lc 24,34 . In Lc 4,38 (2X) staat simônos (van Simon) de eerste maal zonder lidwoord - hij wordt voor het eerst vermeld) - en de tweede maal met lidwoord . In Lc 5,3 wordt hij zonder lidwoord vermeld - het is de eerste maal in deze pericope - . In Lc 5,4 en Lc 5,10 sprak Jezus tot Simon ; hier wordt telkens het bepaald lidw. gebruikt bij simôna (tot Simon) . In Lc 22,31 wordt 2X de vocatief gebruikt (2 / 11) . In de andere gevallen geen bepaald lidw. (6 / 11) : (1) Lc 4,38 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,5 . (4) Lc 5,8 . (5) Lc 6,14 . (6) Lc 24,34 . Simon Petrus wordt vermeld bij de genezing van zijn schoonmoeder (Lc 4,38-39) , zijn roeping bij de wonderbare visvangst (Lc 5,1-11) , de aanstelling van de twaalf (Lc 6,14) , de aankondiging van de verloochening (Lc 22,31-34) , en de terugkomst van de twee leerlingen van Emmaüs bij de gemeenschap in Jeruzalem (Lc 24,34) .
Lc 5,10.14. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)
Lc 5,10.15.
act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô
(zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô
(zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô
(zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les ,
Fr. leçon .
Lc (223) . Lc 5 (9) : (1) Lc
5,4 . (2) Lc
5,5 . (3) Lc
5,10 . (4) Lc
5,20 . (5) Lc
5,22 . (6) Lc
5,24 . (7) Lc
5,27 . (8) Lc
5,31 . (9) Lc
5,34 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 5 in 9 verzen : (1) Lc
5,8 . (2) Lc
5,12 . (3) Lc
5,13 . (4) Lc
5,21 . (5) Lc
5,24 . (6) Lc
5,26 . (7) Lc
5,30 . (8) Lc
5,36 . (9) Lc
5,39 , van eipon (ik zei) in Lc 5 in 13 verzen : (1) Lc
5,4 . (2) Lc
5,5 . (3) Lc
5,10 . (4) Lc
5,13 . (5) Lc
5,14 . (6) Lc
5,20 . (7) Lc
5,22 . (8) Lc
5,23 . (9) Lc
5,24 . (10) Lc
5,27 . (11) Lc
5,31 . (12) Lc
5,33 . (13) Lc
5,34 .
16. pros (naar, bij) . Taalgebruik in het N.T. : pros
(naar, bij) . Taalgebruik in Lc : pros
(naar, bij) .
Lc (158) . Lc 5 (8) : (1) Lc
5,4 . (2) Lc
5,10 . (3) Lc
5,22 . (4) Lc
5,30 . (5) Lc
5,31 . (6) Lc
5,33 . (7) Lc
5,34 . (8) Lc
5,36 .
Lc 5,10.17.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de
- het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (191) . Lc 5 (8) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,4 . (3) Lc
5,10 . (4) Lc
5,12 . (5) Lc
5,19 . (6) Lc
5,24 . (7) Lc
5,25 . (8) Lc
5,26 .
Lc 5,10.18. acc. mann. enk. simôna van de eigennaam Simôn (Simon) . Taalgebruik in het N.T. : Simôn (Simon) . Taalgebruik in Mc : Simôn (Simon) . 1. Simon = Petrus . 2. Simon , de Kananeeër of Simon , de zeloot : Mt 10,4 // Mc 3,18 // Lc 6,15 . 3. Simon , de melaatse : Mt 26,6 // Mc 14,3 . 4. Simon van Cyrene : Mt 27,32 // Mc 15,21 // Lc 23,26 . Lc (5) : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 6,14 . (4) Lc 6,15 . (5) Lc 23,26 . Een vorm van Simon (Petrus) in 9 verzen in Lc : (1) Lc 4,38 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,4 . (4) Lc 5,5 . (5) Lc 5,8 . (6) Lc 5,10 . (7) Lc 6,14 . (8) Lc 22,31 . (9) Lc 24,34 .
Lc 5,10.15. - 18. eipen pros ton simôna (hij zei tot Simon) Lc (2) : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,10 .
Lc 5,10.19.
bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) OF betrekk. voornaamw. nom. + acc. onz. enk.
ho . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (331) . Lc 5 (12) : (1) Lc
5,3 . (2) Lc
5,10 . (3) Lc
5,15 . (4) Lc
5,21 . (5) Lc
5,22 . (6) Lc
5,24 . (7) Lc
5,25 . (8) Lc
5,31 . (9) Lc
5,34 . (10) Lc
5,35 . (11) Lc
5,37 . (12) Lc
5,39 .
Lc 5,10.20.
nom. mann. enk. Ièsous (Jezus) . Taalgebruik in N.T. : Ièsous
(Jezus) . Taalgebruik in Lc : Ièsous
(Jezus) .
Lc (55) . Lc 5 (4) : (1) Lc
5,10 . (2) Lc
5,22 . (3) Lc
5,31 . (4) Lc
5,34 . Een vorm van Ièsous (Jezus) in Lc in 87 verzen , in Lc 5 (7)
: (1) Lc
5,8 . (2) Lc
5,10 . (3) Lc
5,12 . (4) Lc
5,19 . (5) Lc
5,22 . (6) Lc
5,31 . (7) Lc
5,34 .
21. mè (niet) . Ontkenning . Taalgebruik in het N.T. : mè
(niet) . Taalgebruik in Lc : mè
(niet) .
Lc (123) . Lc 5 (6) : (1) Lc
5,10 . (2) Lc
5,19 . (3) Lc
5,21 . (4) Lc
5,34 . (5) Lc
5,36 . (6) Lc
5,37 .
Lc 5,10.22.
imperat. praes. 2de pers. enk. fobou (vrees) van het werkw. fobeomai (vrezen,
door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in het N.T. : fobeomai
(vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in Lc : fobeomai
(vrezen, door fobieën bevangen worden) .
Lc (5) : (1) Lc
1,13 . Lc
1,29 . (3) Lc
5,10 . (4) Lc
8,50 . (5) Lc
12,32 . Een vorm van fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden)
in Lc in 21 verzen : (1) Lc
1,13 . (2) Lc
1,30 . (3) Lc
1,50 . (4) Lc
2,9 . (5) Lc
2,10 . (6) Lc
5,10 . (7) Lc
8,25 . (8) Lc
8,35 . (9) Lc
8,50 . (10) Lc
9,34 . (11) Lc
9,45 . (12) Lc
12,4 . (13) Lc
12,5 . (14) Lc
12,7 . (15) Lc
12,32 . (16) Lc
18,2 . (17) Lc
18,4 . (18) Lc
19,21 . (19) Lc
20,19 . (20) Lc
22,2 . (21) Lc
23,40 .
Lc 5,10.23. απο = apo (af, van-weg) ; afkorτing απ' = ap' en αφ' = af' . Taalgebruik in het NT : apo (af , van-weg) . Taalgebruik in de LXX : apo (af , van-weg) . Taalgebruik in Lc : apo (af , van-weg) .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
apo (af, van-weg) | 2984 | 2544 | 440 | 82 | 33 | 73 | 19 | 93 | 115 | 25 | 188 | 207 |
ap' | 567 | 445 | 122 | 22 | 12 | 32 | 15 | 12 | 26 | 3 | 66 | 81 |
af' | 183 | 141 | 42 | 1 | 9 | 6 | 6 | 19 | 1 | 10 | 16 | |
totaal | 3734 | 3130 | 604 | 105 | 45 | 114 | 40 | 111 | 160 | 29 | 264 | 304 |
Lc (73 + 32 + 9 = 114) . Lc (4 + 4 = 8) . απο = apo (4) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,36 . απ' = ap' (4) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,13 . (4) Lc 5,35 .
Lc 5,10.24.
bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 5 (9) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,3 . (3) Lc
5,7 . (4) Lc
5,10 . (5) Lc
5,14 . (6) Lc
5,19 . (7) Lc
5,24 . (8) Lc
5,34 . (9) Lc
5,36 .
Lc 5,10.25. νυν = nun (nu) . Taalgebruik in het NT : nun (nu) . Taalgebruik in de LXX : nun (nu) . OT (701) . NT (148) . Mt (4) . Mc (3) . Lc (12) : (1) Lc 1,48 . (2) Lc 2,29 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 6,21 . (5) Lc 6,25 . (6) Lc 11,39 . (7) Lc 12,52 . (8) Lc 16,25 . (9) Lc 19,42 . (10) Lc 22,18 . (11) Lc 22,36 . (12) Lc 22,69 . Joh (28) . Hnd (25) . In de LXX kan νυν = nun de vertaling van 19 verschillende Hebreeuwse woorden zijn .
23. - 25. απο του νυν = af van nu = vanaf nu . Bijbel = NT (6) : (1) Lc 1,48 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 12,52 . (4) Lc 22,69 . (5) Hnd 18,6 . (6) 2 Kor 5,16 .
Lc 5,10.28. act. part. praes. nom. mann. enk. ζωγρων = zôgrôn (levend vangende) van het werkw. ζωγρεω = zôgreô (levend gevangen nemen, het leven schenken) < ζωη = zôè (leven) en αγρεω = agreô (vangen) . Taalgebruik in het NT : zôgreô (levend gevangen nemen, het leven schenken) . Bijbel (1) : Lc
5,10 . Een vorm van ζωγρεω = zôgreô in de LXX (8) : (1) Nu 31,15 . (2) Nu 31,18 . (3) Dt 20,16 . (4) Joz 2,13 . (5) Joz 6,25 . (6) Joz 9,26 . (7) 2 S 8,2 . (8) 2
Kr 25,12 . In 7 verzen is het de vertaling van het Hebreeuwse werkw. חָיַה = châjah (leven, blijven leven) . Taalgebruik in Tenakh : châjah (leven, blijven leven) . Getalwaarde : chet = 8 , jod = 10 , he = 5 ; totaal : 23 . Structuur : 8 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 5 . Een vorm van ζωγρεω = zôgreô in het NT (2) : (1) Lc
5,10 . (2) 2
Tim 2,26 .
- Lucas gebruikt een omschrijving om de blijvende activiteit aan te duiden . Vanaf nu zal je bezig zijn met mensen levend te vangen , ze op te vissen uit de diepte waar ze schimmen en levend dood zijn , met mensen te laten herleven . De term levend vangen voor vissen komt eigenaardig over daar men toch mag veronderstellen dat vissen levend gevangen worden . Dat deze term gebruikt wordt om de taak van Petrus aan te duiden wekt ook verwondering : jij zult bezig zijn mensen levend te vangen .
Lc 5,11 - Lc 5,11 // Mt 4,22 // Mc 1,20 : 62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen : Lc 5,1-11 - Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,1 - Lc 5,2 - Lc 5,3 - Lc 5,4 - Lc 5,5 - Lc 5,6 - Lc 5,7 - Lc 5,8 - Lc 5,9 - Lc 5,10 - Lc 5,11 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 11 En als zij de schepen aan land gestuurd hadden, verlieten
zij alles, en volgden Hem.
King James Bible . [11] And when they had brought their ships to land, they
forsook all, and followed him.
Luther-Bibel . 11 Und sie brachten die Boote ans Land und verließen alles und
folgten ihm nach.
Tekstuitleg van Lc 5,11 . Het vers Lc 5,11 telt 10 (2 X 5) woorden en 43 letters . De getalwaarde van Lc 5,11 is 3265 (5 X 653) . Petrus en zijn metgezellen laten alles achter en volgen Jezus .
Lc 5,11.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)
Lc 5,11.3.
bep. lidw. nom. + acc. onz. mv. ta (de) van het bepaald lidwoord ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
L c (98) . Lc 5 (6) : (1) Lc
5,2 . (2) Lc
5,4 . (3) Lc
5,5 . (4) Lc
5,6 . (5) Lc
5,7 . (6) Lc
5,11 .
Lc 5,11.4. nom. + acc. onz. mv. πλοια = ploia (boten) van het zelfst. naamw. πλοιον = ploion (boot) . Taalgebruik in
het NT : ploion
(boot) . Taalgebruik in
de LXX : ploion
(boot) . OT (18) : (1) Js 23,1 . (2) Js 23,10 . (3) Js 23,14 . (4) Js 60,9 . (5) Ez 27,9 . (6) Ez 27,25 . (7) Ps 48,8 . (8) Ps 104,26 . (9) 2 Kr 8,18 . (10) 2
Kr 9,21 . (11) 2
Kr 20,36 . (12) 2
Kr 20,37 . (13) 1 Mak 8,26 . (14) 1 Mak 8,28 . (15) 1 Mak 11,1 . (16) 1 Mak 13,29 . (17) 1 Mak 15,3 . (18) 1 Mak 15,14 . NT (5) . Mc (1) Mc
4,36 . Lc (3) : (1) Lc 5,2 .
(2) Lc 5,7 . (3) Lc
5,11 . Jak (1) : Jak
4,36 . Een vorm van πλοιον = ploion (boot) in de LXX (42) , in het NT (66) , in Lc (6) : (1) Lc
5,2 . (2) Lc
5,3 . (3) Lc
5,7 . (4) Lc
5,11 . (5) Lc
8,22 . (6) Lc
8,37 . In het OT is dit mv. πλοια = ploia (boten) vaak verbonden met de havenplaats Tarsis .
- Hebreeuws . vr. mv. אֳנִיּוֹת = ´änijjôth (schepen) van het zelfst. naamw. אֳנִי = 'änî (schip, vloot) . Taalgebruik in Tenakh : 'änî (schip, vloot) . Getalwaarde : aleph = 1 ; nun = 14 of 50 , jod = 10 ; totaal : 25 (5²) OF 61 . Structuur : 1 - 5 - 1 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (15) : (1) Gn 49,13 . (2) Re 5,17 . (3) 1 K 9,27 . (4) 1 K 22,49 . (5) Js 2,16 . (6) Js 23,1 . (7) Js 23,14 . (8) Ez 27,9 . (9) Ez 27,25 . (10) Ps 48,8 . (11) Ps 104,26 . (12) Job 9,26 . (13) 2
Kr 9,21 . (14) 2
Kr 20,36 . (15) 2
Kr 20,37 .
- N. vloot (pl- -> vl-) . Gr. ναυς , gen. νεως = naus (schip) . L. navis (= schip ; navicula = boot) . Fr. navire , bateau (oud-eng. bat + suffix -eau) . N. boot . E. boat , ship . D. Boot .
- Bij Lucas ligt de nadruk op de boten , op de grote visvangst , het vullen van de boten en het verlaten van de boten .
Lc 5,11.5.
epi (op, bij) . Afkortingen : ep' en ef' . Taalgebruik in het N.T. : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Lc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Lc (104 + 25 + 20 = 149) . Lc 5 (9 + 0 + 1 = 10) . epi (9) : (1) Lc
5,5 . (2) Lc
5,9 . (3) Lc
5,11 . (4) Lc
5,12 . (5) Lc
5,18 . (6) Lc
5,19 . (7) Lc
5,24 . (8) Lc
5,27 . (9) Lc
5,36 . ef' (1) Lc
5,25 .
Lc 5,11.6.
bep. lidw. acc. vr. enk. tèn van het bepaald lidw. ho - hè - to
(de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (149) . Lc 5 (5) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,2 . (3) Lc
5,11 . (4) Lc
5,13 . (5) Lc
5,20 .
Lc 5,11.7.
acc. vr. enk. gèn (van de aarde) van het zelfst. naamw. gè (aarde)
. Taalgebruik in het N.T. : gè
(aarde) . Taalgebruik in Lc : gè
(aarde) .
Lc (12) : (1) Lc
4,25 . (2) Lc
5,11 . (3) Lc
6,49 . (4) Lc
8,8 . (5) Lc
8,27 . (6) Lc
12,49 . (7) Lc
13,7 . (8) Lc
14,35 . (9) Lc
16,17 . (10) Lc
22,44 . (11) Lc
23,44 . (12) Lc
24,5 . Een vorm van gè (aarde) in Lc in 26 verzen , in Lc 5 (3) :
(1) Lc 5,3
. (2) Lc
5,11 . (3) Lc
5,24 .
Lc 5,11.8. act. part. aor. nom. mann. mv. αφεντες = afentes (achtergelaten) van het werkw. αφιημι = afièmi
(aflaten, achterlaten) . Taalgebruik in het NT : afièmi
(aflaten, achterlaten) . Taalgebruik in de LXX : afièmi
(aflaten, achterlaten) . Taalgebruik in Mc : afièmi
(aflaten, achterlaten) . par-donner (pardon) : ver-geven . s'excuser (ex
-causa) = buiten de zaak , zich ver-ont-schuld-igen . kwijt-schelden (ont-schulden)
.
Slechts in het NT (15) . Mt (4) : (1) Mt
4,20 . (2) Mt
4,22 . (3) Mt
22,22 . (4) Mt
26,56 . Mc (6) : (1) Mc
1,18 . (2) Mc
1,20 . (3) Mc
4,36 . (4) Mc
7,8 . (5) Mc
12,12 . (6) Mc
14,50 . Lc (3) : (1) Lc 5,11 . (2) Lc
10,30 . (3) Lc
18,28 . Verder : (1) Rom 1,27 . (2) Heb 6,1 . Een vorm van αφιημι = afièmi (aflaten, achterlaten) in de LXX (138) , in het NT (142) , in Mc (35) , in Lc (31) . In de LXX kan een vorm van het Griekse αφιημι = afièmi de vertaling van 18 Hebreeuwse / Aramese woorden zijn .
- Lat. relinquere . Ned. verlaten, achterlaten . D. verlassen . Fr. laisser . E. to forsook . Arabisch : تَرَكَ = taraka (achterlaten) . Taalgebruik in de Qoran : taraka (achterlaten) .
9.
pas (al) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
8 | acc. m. enk. , nom. m. + onz. mv. panta | 1358 | 1119 | 239 | 32 | 21 | 34 | 20 | 19 | 103 | 10 | 87 | 107 |
Lc 5,11.10. ind. aor. 3de pers. mv. ηκολουθησαν = èkolouthèsan (zij volgden) van het werkw. ακολουθεω = akoloutheô (volgen) . Taalgebruik in het NT : akoloutheô (volgen) . Taalgebruik in de LXX : akoloutheô (volgen) . Taalgebruik in Lc : akoloutheô (volgen) . Ned. acoliet . Bijbel (19) : Jdt 2,3 . Mt (11) : (1) Mt 4,20 . (2) Mt 4,22 . (3) Mt 4,25 . (4) Mt 8,1 . (5) Mt 8,23 . (6) Mt 9,27 . (7) Mt 12,15 . (8) Mt 14,13 . (9) Mt 19,2 . (10) Mt 20,34 . (11) Mt 27,55 . Mc (1) : Mc 1,18 . Lc (3) : (1) Lc 5,11 . (2) Lc 9,11 . (3) Lc 22,39 . Joh (2) : (1) Joh 1,37 . (2) Joh 11,31 . Hnd (1) : Hnd 13,43 . Variante lezing in : (1) Mc 2,15 . (2) Mc 3,7 . Een vorm van ακολουθεω = akoloutheô (volgen) in de LXX (13) , in het NT (90) , in Lc (17) : (1) Lc 5,11 . (2) Lc 5,27 . (3) Lc 5,28 . (4) Lc 7,9 . (5) Lc 9,11 . (6) Lc 9,23 . (7) Lc 9,49 . (8) Lc 9,57 . (9) Lc 9,59 . (10) Lc 9,61 . (11) Lc 18,22 . (12) Lc 18,28 . (13) Lc 18,43 . (14) Lc 22,10 . (15) Lc 22,39 . (16) Lc 22,54 . (17) Lc 23,27 . In de LXX kan ακολουθεω = akoloutheô de vertaling van 4 Hebreeuwse werkwoorden zijn .
akoloutheô (volgen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
act. ind. aor. 3de pers. mv. èkolouthèsan | 19 | 1 | 18 | 11 | 1 | 3 | 2 | 1 | 15 | 17 | |||||
Totaal | 13 | 90 | 25 | 18 | 17 | 19 | 4 | 1 | 6 | 60 | 79 | 1 |
- Hebr. gaan achter ; הָלַך אַחֲרָיו = hâlakh ´achärâ(j)w (gaan achter = volgen) . Taalgebruik in Tenakh : hâlakh
(gaan) en Taalgebruik in Tenakh : ´achäre(j)
(achter) .
- Ned . : volgen . Arabisch : تَبِعَ = tabi`a (volgen) . Taalgebruik in de Qoran : tabi`a (volgen) . D. : folgen . E. : to follow . Fr. suivre . Grieks : ακολουθεω = akoloutheô
(volgen) . Taalgebruik in het NT : akoloutheô
(volgen) . Hebr. : הָלַך אַחֲרָיו = hâlakh ´achärâ(j)w (gaan achter = volgen) . Taalgebruik in Tenakh : hâlakh
(gaan) en Taalgebruik in Tenakh : ´achäre(j)
(achter) . Lat. : sequi - secutus .
Deze wonderbare visvangst doet Petrus en zijn metgezellen besluiten om alles te verlaten en Jezus te volgen . Ze verlaten hun boten waarmee ze vissen om voor het levensonderhoud van hun families te zorgen . Wie zorgt dan voor het levensonderhoud van hun families ? Vervallen hun families in armoede en moeten ze leven van wat ze van anderen krijgen ? En leefden Jezus en zijn leerlingen eveneens in armoede en waren ze aangewezen op wat ze van anderen krijgen ? Leggen de evangelisten daarom zo de klemtoon op het arm zijn en op de aanbeveling aan de 'rijken' om te verkopen en het aan de armen te geven . Voelden de leerlingen zich schuldig tegenover hun families omdat ze hen verlaten hadden ? Werd hen die schuld vergeven , omdat ze Jezus volgden ? Het Griekse = afentes kan de dubbele betekenis hebben : vergevend en achterlatend .
Lc 5,11.11. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (144) . Lc 5 (7) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 . (4) Lc 5,14 . (5) Lc 5,27 . (6) Lc 5,28 . (7) Lc 5,29 .
10. - 11. ηκολουθησαν αυτῳ = èkolouthèsan autô(i) (zij volgden hem) . 16/21 . Niet in : (1) Jdt 2,3 . (11) Mt 27,55 . Joh en Hnd .
Lc 5,3 | Lc 5,4 | Lc 5,5 | Lc 5,8 | Lc 5,10 |
embas de eis hen tôn ploiôn, ho èn Siônos, (ingestapt echter in één van de boten, die van Simon was) | kai apokritheis (en beantwoord) | idôn de (gezien hebbende echter) | kai (en) | |
Simôn (Simon) | Simôn Petros (Simon Petrus) | |||
èrôtèsen (vroeg hij) | eipen (hij zei) | eipen (zei) | prosepesen tois gonasin Ièsou legôn (viel hij op zijn voeten voor Jezus) | eipen (hij zei) |
auton (hem) | pros ton Simôna (tot Simon) | pros ton Simôna (tot Simon) | ||
ho Ièsous (Jezus) | ||||
apo tès gès (van het land) | ||||
epanagagein (van wel te steken) | epanagage (steek van wal) | katagagontes (aan land gebracht | ||
oligon (een weinig) | eis to bathos (naar het diep) | ta ploia (de boten) |
Mc 1,17-18 | Lc 5,10 |
kai (en) | kai (en) |
eipen (hij zei) | eipen (hij zei) |
autois (hen) | pros ton Simôna (tot Simon) |
ho Ièsous (Jezus) | ho Ièsous (Jezus) |
... | |
kai (en) | apo tou nun (vanaf nu) |
poièsô (ik zal maken) | |
humas genesthai haleeis anthrôpôn (dat jullie worden vissers van mensen) | anthrôpous esèi zôgrôn (mensen zult gij vangende zijn) |
18. kai (en) | kai (en) |
euthus (dadelijk) | ... |
afentes... (achterlatende) | afentes panta (alles achterlatend) |
èkolouthèsan (volgden zij) | èkolouthèsan (volgden zij) |
autôi (hem) | autôi (hem) |
23. Roeping van de eerste leerlingen : Mc 1,16-20 // Mt 4,18-22 | 62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen : Lc 5,1-11 // (Mc 1,16-20) // (Mt 4,18-22) |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | 19. | 20. | 21. | 22. | 23. | 24. | 25. | 26. | 27. | 28. | ||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
1 |
22 | 1. | 2. δε | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. και | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. και | 16. | 17. | 18. | 19. | 20. | 21. | 22. | ||||||||||
2 |
17 | 23. και | 24. | 25. | 26. πλοια | 27. | 28. | 29. | 30. | 31. δε | 32. | 33. | 34. | 35. | 36. | 37. | 38. | 39. | |||||||||||||||
3 |
25 | 40. | 41. δε | 42. | 43. | 44. | 45. πλοιων | 46. | 47. | 48. | 49. | 50. | 51. | 52. | 53. | 54. | 55. | 56. | 57. δε | 58. | 59. | 60. | 61. | 62. | 63. | 64. | |||||||
4 |
19 | 65. | 66. δε | 67. | 68. | 69. | 70. | 71. | 72. | 73. | 74. | 75. | 76. | 77. και | 78. | 79. | 80. | 81. | 82. | 83. | |||||||||||||
5 |
22 | 84. και | 85. | 86. | 87. | 88. | 89. | 90. | 91. | 92. | 93. | 94. | 95. | 96. δε | 97. | 98. | 99. | 100. | 101. | 102. | 103. | 104. | 105. | ||||||||||
6 |
12 | 106. και | 107. | 108. | 109. | 110. | 111. | 112. | 113. | 114. δε | 115. | 116. | 117. | ||||||||||||||||||||
7 |
23 | 118. και | 119. | 120. | 121. | 122. | 123. | 124. | 125. πλοιῳ | 126. | 127. | 128. | 129. | 130. και | 131. | 132. και | 133. | 134. | 135. | 136. πλοια | 137. | 138. | 139. | 140. | |||||||||
8 |
18 | 141. δε | 142. | 143. | 144. | 145. | 146. | 147. | 148. | 149. | 150. | 151. | 152. | 153. | 154. | 155. | 156. | 157. | 158. | ||||||||||||||
9 |
16 | 159. γαρ | 160. | 161. | 162. | 163. και | 164. | 165. | 166. | 167. | 168. | 169. | 170. | 171. | 172. | 173. και | 174. | ||||||||||||||||
10 |
28 | 175. δε | 176. | 177. και | 178. | 179. και | 180. | 181. | 182. | 183. | 184. | 185. | 186. | 187. | 188. | 189. | 190. | 191. | 192. | 193. | 194. | 195. | 196. | 197. | 198. | 199. | 200. | 201. | 202. | ||||
11 |
11 | 203. και | 204. | 205. | 206. πλοια | 207. | 208. | 209. | 210. | 211. | 212. | 213. | |||||||||||||||||||||
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | 19. | 20. | 21. | 22. | 23. | 24. | 25. | 26. |
213 = 3 X 71 .
- Kan Gn 15 inspiratie bieden voor Lc 5,1-11 ? (Lc) Simon heeft de hele nacht niets gevangen . (Gn) Abram zegt tegen JHWH : Ik blijf maar kinderloos . Wat heb ik aan al je gaven ? (Lc) Jezus zegt : vaar naar het diepe . (Gn) JHWH leidde Abram naar buiten en zei : "Kijk naar de hemel en tel de sterren als u kent ." "Zo talrijk zal uw nageslacht zijn" . (Lc) Simon zegt tot Jezus : "Als u het zegt zal ik de netten uitwerpen". Ze vingen zo'n massa vis... (Gn) Bij de belofte van een erfgenaam richt JHWH het woord tot Abram .
Zie : http://eindtijdinbeeld.nl/EiB%20IA's/Bijbelstudies%20PDF/De153vissen.pdf . Er staat dat er 153 grote vissen zijn. Dat getal betekent in de eerste plaats 3 kwadraat maal 17. Drie heeft te maken met de dag van de opstanding. 3 maal 3 (3 kwadraat) spreekt over de vervulling van de 3, namelijk dat dingen gestalte krijgen. 3 staat immers niet alleen voor opstanding, maar ook voor dingen die compleet zijn en voltooid zijn. Zo staat bijvoorbeeld 7 x 7 voor de vervulling van de 7, en staat de 7 óók voor voltooiing, maar dan met betrekking tot al Gods verlossingswerk. Als iets heel nauwkeurig gezegd moet worden, gaat het driemaal. De Here doet dit, de Here doet zus en de Here doet zo. Als tot Petrus gezegd wordt dat hij herder zal worden, dan staat er: "Weid Mijn lammeren, hoed Mijn schapen en Weid Mijn schapen". 153 is 3 x 3 x 17. Dus krijgt de 17 volle gestalte. De 17 kan staan voor de zeventiende dag van het jaar, de zeventiende dag van de eerste maand, de dag van de opstanding van Christus. Op de tiende van de eerste maand nam men het paaslam in huis en was de "intocht" in Jeruzalem. Een week later stond de Heer op uit de dood en was het dus de zeventiende van de eerste maand. Israël trok op de zeventiende van de eerste maand door de Schelfzee. Een beeld van opstanding, daar werd het volk Israël geboren. De zeventiende was ook de dag waarop de ark van Noach rustte op de berg Araràt. Dat was weliswaar de zeventiende van de zevende maand, maar later wordt die zevende maand toch tot eerste maand gesteld. Dan krijgt de nieuwe wereld als het ware gestalte. Als je het uitrekent blijkt diezelfde zeventiende dag ook de dag te zijn waarop Abraham in Kanaän aankwam, hoewel het niet expliciet vermeld staat. De zeventiende was ook de datum waarop Esther voor de koning verscheen en redding verkreeg voor het Joodse volk. De 17 spreekt van de dag van de opstanding. Dat is naar aanleiding van voorafgaande Bijbelteksten de makkelijkste verklaring. 153 is dus 3 x 3 x 17, dat wil zeggen dat hier de volle uitwerking (van de 17) van de opstanding van Christus gezien wordt! Dit betekent dat door Christus' opstanding wij ook opgestaan zijn. Het gaat echter verder. 17 is eigenlijk een 8 omdat 17 het achtste priemgetal is (priemgetallen zijn verborgen getallen). Het is dus een 8, maar dan in een verborgen vorm. De Heer stond op, op de achtste, het was wel de zeventiende dag van de maand, maar ook een achtste dag, namelijk de dag ná de sabbat. Er staat uitdrukkelijk: daags na de sabbat. Er zijn zeven bedelingen en de achtste is de nieuwe schepping. De achtste dag is dus ook de dag van de opstanding. Acht is ook de eerste derde macht, het is namelijk 2 x 2 x 2 (weer een drie). Op een of andere wijze kom je toch steeds weer bij hetzelfde uit. De zeventiende is een verborgen 8. Dit spreekt van de volledige uitwerking van de opstanding van Christus in verborgen vorm, namelijk de roeping van de Gemeente. Je moet er naar zoeken omdat het verborgen is. zie zijlijn 9 Er is heel wat aan de hand met het getal 17. Op een of andere wijze is het een bijzonder getal, dat op verschillende manieren uitdrukking geeft aan het tot stand komen van de roeping van de Gemeente. Er is ook nog op een derde manier te komen tot 17, namelijk: 153 is het driehoeksgetal van 17. Een driehoeksgetal telt 1 + 2 = 3 + 3 = 6 + 4 = 10 + 5 = 15 + 6 = 21 enzovoorts. Bij elkaar opgeteld tot (in dit geval) + 17, dan is de uitkomst 153. Als je het uitrekent blijkt 153 ook nog eens 12 x 12 + 3 x 3 te zijn (144 + 9 = 153). Twaalf is in de Bijbel het getal voor heerschappij. Daarom wordt, zo leert de Bijbel, de wereld straks geregeerd door de twaalf stammen van Israël. De dag wordt beheerst door twaalf uren en het jaar beheerst door twaalf maanden. Twaalf spreekt dus over heerschappij en 12 x 12 over de voltooiing van die heerschappij; dat Koninkrijk. Als in de toekomst het evangelie van het Koninkrijk gepredikt wordt, gebeurt dat door 12 x 12.000 = 144.000. Het getal drie spreekt, zoals gezegd, over gestalte krijgen, over vormwording. 3 x 3 spreekt dus over deze 12 x 12 = heerschappij, die tot stand gekomen is. Weliswaar niet zichtbaar, maar wel degelijk in de hemel. Er zijn nog een paar toepassingen van 153.Die hebben met het Hebreeuws te maken.Wat het Grieks betreft, noem ik nog het woord ichthus (= vis). Dit woord heeft een getalswaarde van 8 maal 15.Diezelfde getalswaarde wordt ook gevonden in het woord "net". De woorden "net" en "vis" vertegenwoordigen beide de getalswaarde 153. Er zijn mensen die beweren, dat als je alle mensen bij elkaar optelt die door Jezus van Nazareth gezegend of genezen werden, je op 153 komt. Het lijkt mij moeilijk om dat na te tellen. In het Oude Testament komen we het getal 153 tegen als de getalswaarde van de naam Bezaliël, een van de twee bouwers van de tabernakel. Zo kom je dus weer bij de roeping van de Gemeente terecht,want de tabernakel is wel degelijk onder andere een beeld van de Gemeente. Het gaat erom dat precies vastgesteld wordt wat de uitwerking zou zijn van de opstanding van Christus en de prediking van het evangelie in onze dagen, dus het uitwerpen van het net aan de rechterzijde.
Door de prediking van Jezus is de menigte in beweging gekomen. Zij dringt zich aan Jezus op. Ze wil nog meer woorden horen die haar in beweging heeft gezet. Er is spanning. Er staat iets te gebeuren. Een ommekeer (metanoia), een revolutie! Het koninkrijk van God komt. De heerschappij van de vijand loopt ten einde. De menigte rilt van vrees in hetgeen aan het gebeuren is.
63. Genezing van een melaatse : Lc 5,12-16 - Mc 1,40-45 - Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,12 - Lc 5,13 - Lc 5,14 - Lc 5,15 - Lc 5,16 -Toen de tekst werd geconstrueerd , was er nog geen nummering van hoofdstukken en verzen . Er moeten evenwel aanwijzingen in de tekst zijn die hem leesbaar maken . De indeling in verzen is wellicht bepaald door de verandering van personage : v.40 : de melaatse ; v.41 : Jezus ; v.42 : de melaatsheid en de melaatse ; v.43 : Jezus ; v.44 : Jezus ; v.45 : allerlei personages . Al deze zinnen beginnen met het nevenschikkend voegwoord kai (en) . Er is ook een wisseling in werkwoordtijden . We vinden ook een tweede nevenschikkende zin met het werkwoord legô (zeggen) .
Waar Lukas een directe rede inleidt , gebruikt hij het werkwoord legö (zeggen) . Een nevenschikkende zin kai legei autôi (en hij zei aan hem) na een nevenschikkende zin waarvan het onderwerp hetzelfde is , herleidt Lucas tot legôn (zeggende) .
1. | 2. | 3. | 4. | |||||||
Mc 1,40 | Lc 5,12 | Mc 1,41 ( 'Jezus') | Lc 5,13a | Mc 1,44 ('Jezus') | Lc 5,14 | Mc 1,45 (de melaatse) | Lc 5,15 - Lc 5,16 | |||
kai (en)... | kai (en) | kai (en) | kai autos (en zelf | ho de... (hij echter) | Lc 5,15 dièrcheto de ( verspreidde echter) Lc 5,16 autos de (hij echter) | |||||
legôn (zeggende) | legôn (zeggende) | legei (hij zegt) | legôn (zeggende) | legei (hij zegt) | parèggeilen (beval) | èrxato kèrussein... (begon te verkondigen) | ||||
autôi aan hem) | autôi (aan hem) | autôi (aan hem) | autôi (aan hem) | |||||||
+ directe rede (toch ingeleid door hoti : dat) | + directe rede | + directe rede | + indirecte rede | |||||||
63. Genezing van een melaatse : Mc 1,40-45 - Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16 - |
Lc 5,12 - Lc 5,12 : 63. Genezing van een melaatse - Mc 1,40-45 - Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,12 - Lc 5,13 - Lc 5,14 - Lc 5,15 - Lc 5,16 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstanalyse van Lc 5,12 . Het vers Lc 5,12 telt 31 woorden en 143 (11 X 13) letters . De getalwaarde van Lc 5,12 is 15095 (5 X 3019) .
Lc 5,12.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)
Lc 5,12.2. ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Bijbel (925) . OT (730) . NT (195) . Lc (69) . Lc 5 (3) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,17 . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) , in Lc (129) , in Lc 5 (3) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,17 . In Lc : X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 129 verzen . Het is duidelijk dat Lucas in zijn evangelie en in Handelingen εγενετο = egeneto veelvuldig gebruikt in tegenstelling tot de andere evangelisten en de andere bijbelboeken van het NT .
ginomai (worden, gebeuren) | bijbel | Tenach | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
aor. 3de pers. enk. egeneto | 925 | wajëhî : 784 | 730 | 195 | 13 | 17 | 69 | 16 | 53 | 17 | 99 | 115 |
egeneto (het gebeurde) . | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
67 | 7 | 7 | 2 | 2 | 3 | 6 | 1 | 3 | 8 | 1 | 4 | 1 | 1 | 1 | 1 | 4 | 1 | 3 | 1 | 4 | 1 | 7 |
- Hebreeuws . wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het
was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî
(en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ;
aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik
in Tenakh : hâjâh
(zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur
: 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 .Tenakh
(784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) .
12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) .
- Lat. esse . D. sein . Fr. être . Ned. zijn . E. to be .
1. - 2. εγενετο δε = egeneto de (het gebeurde echter) . NT (40) . Lc (20) : (1) Lc
1,8 . (2) Lc
2,1 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
3,21 . (5) Lc
5,1 . (6) Lc
6,1 . (7) Lc
6,6 . (8) Lc
6,12 . (9) Lc
8,40 . (10) Lc
9,28 . (11) Lc
9,37 . (12) Lc
9,51 . (13) Lc
9,57 . (14) Lc
10,38 . (15) Lc 11,14 . (16) Lc
11,27 . (17) Lc 16,22 . (18) Lc
18,35 . (19) Lc 22,24 . (20) Lc
22,44 .
- και εγενετο = kai egeneto (en het gebeurde) . NT (67) . Lc (35) : (1) Lc
1,23 . (2) Lc
1,41 . (3) Lc
1,59 . (4) Lc
1,65 . (5) Lc 2,15 . (6) Lc 2,42 . (7) Lc 2,46 . (8) Lc
4,36 . (9) Lc 5,12 . (10) Lc 5,17 . (11) Lc 6,13 . (12) Lc 6,16 . (13) Lc
6,49 . (14) Lc 7,11 . (15) Lc 8,1 . (16) Lc 8,22 . (17) Lc 8,24 . (18) Lc 9,18 . (19) Lc
9,29 . (20) Lc
9,33 . (21) Lc 11,1 . (22) Lc 13,19 . (23) Lc 14,1 .
(24) Lc 17,11 . (25) Lc 17,14 . (26) Lc
17,28 . (27) Lc 19,15 . (28) Lc
19,29 . (29) Lc 20,1 . (30) Lc 22,14 . (31) Lc
22,66 . (32) Lc 24,4 . (33) Lc 24,15 . (34) Lc
24,30 . (35) Lc
24,51 .
Dit is in totaal 55/69 wat Lc betreft en 55/107 wat het NT betreft .
Lc 5,12.3. εν = en (in, tijdens)
. Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in de LXX: en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Lc (288) . Lc 5 (10) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,3 . (3) Lc
5,7 . (4) Lc
5,12 . (5) Lc
5,16 . (6) Lc
5,17 . (7) Lc
5,22 . (8) Lc
5,29 . (9) Lc
5,34 . (10) Lc
5,35 .
en (in) . | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | synopt. | ev. |
11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
en (in) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
288 | 25 | 23 | 10 | 18 | 10 | 7 | 12 | 12 | 13 | 14 | 12 | 17 | 13 | 6 | 3 | 9 | 7 | 7 | 11 | 7 | 11 | 13 | 12 | 16 |
- Hebr. בְּ = bë . Fr. en . Ned. in . E. in . D. in . Fr. dans . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi (in).
1. - 3. εγενετο δε εν = egeneto de en = het gebeurde echter tijdens . NT (18) . Lc (14)
: (1) Lc
1,8 . (2) Lc
2,1 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
3,21 . (5) Lc
5,1 . (6) Lc
6,1 . (7) Lc
6,6 . (8) Lc
6,12 . (9) Lc
8,40 . (10) Lc
9,37 . (11) Lc
9,51 . (12) Lc
10,38 . (13) Lc
11,27 . (14) Lc
18,35 .
- και εγενετο εν = kai egeneto en = en het gebeurde tijdens . NT (23) . Mc (3) . Lc (20) : (1) Lc
1,59 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,17 . (4) Lc 7,11 . (5) Lc 8,1 . (6) Lc 8,22 . (7) Lc 9,18 . (8) Lc
9,29 . (9) Lc
9,33 . (10) Lc 11,1 . (11) Lc 14,1 .
(12) Lc 17,11 . (13) Lc 17,14 . (14) Lc
17,28 . (15) Lc 19,15 . (16) Lc 20,1 . (17) Lc 24,4 . (18) Lc 24,15 . (19) Lc
24,30 . (35) Lc
24,51 .
- 69X εγενετο = egeneto in Lc . 55X εγενετο δε = egeneto de + και εγενετο = kai egeneto . 34X εγενετο δε εν = egeneto de en + και εγενετο εν = kai egeneto en . 34X op een totaal van 41X in het NT .
Lc 5,12.4.
bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho ,
hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (154) . Lc 5 (9) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,5 . (3) Lc
5,7 . (4) Lc
5,10 . (5) Lc
5,12 . (6) Lc
5,14 . (7) Lc
5,19 . (8) Lc
5,24 . (9) Lc
5,36 .
3. - 4.
Lc 5,12.1. - 4. egeneto de en tô(i) = het gebeurde echter tijdens het ... Lc (9) : (1) Lc 1,8 . (2) Lc 2,6 . (3) Lc 3,21 . (4) Lc 5,1 . (5) Lc 8,40 . (6) Lc 9,51 . (7) Lc 10,38 . (8) Lc 11,27 . (9) Lc 18,35 . kai egeneto en tô(i) = en het gebeurde tijdens het ... Lc (14) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 8,1 . (3) Lc 9,18 . (4) Lc 9,29 . (5) Lc 9,33 . (6) Lc 11,1 . (7) Lc 14,1 . (8) Lc 17,11 . (9) Lc 17,14 . (10) Lc 19,15 . (11) Lc 24,4 . (12) Lc 24,15 . (13) Lc 24,30 . (14) Lc 24,51 .
Lc 5,12.6. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (184) . Lc 5 (7) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,33 .
Lc 5,12.1. - 6. kai egeneto en tô(i) einai auton = en het gebeurde terwijl hij was . Lc (3) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 9,18 . (3) Lc 11,1 .
Lc 5,12.7.
en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 5 (10) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,3 . (3) Lc
5,7 . (4) Lc
5,12 . (5) Lc
5,16 . (6) Lc
5,17 . (7) Lc
5,22 . (8) Lc
5,29 . (9) Lc
5,34 . (10) Lc
5,35 .
Lc 5,12.8. nom. + dat. vr. mia(i) = op de één (b.v. op dag één) van het telwoord heis , mia , hen (één) . Taalgebruik in het N.T. : telwoorden . Taalgebruik in Lc : telwoorden . Lc (7 . nom 1 / 7 . dat. 6 / 7) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 5,17 . (3) Lc 8,22 . (4) Lc 13,10 . (5) Lc 17,35 (nom.) . (6) Lc 20,1 . (7) Lc 24,1 . Een vorm van het telwoord heis , mia , hen (één) in Lc in 42 verzen , in Lc 5 in 3 verzen : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,17 .
Lc 5,12.7. - 8. en mia(i) (op één) . Lc (5 / 6 . dat. 6 / 7) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 5,17 . (3) Lc 8,22 . (4) Lc 13,10 . (5) Lc 20,1 .
Lc 5,12.9.
bepaald lidw. gen. mann. + vr. + onz. mv. tôn van het bepaald lidwoord
ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 5 (8) : (1) Lc
5,3 . (2) Lc
5,9 . (3) Lc
5,12 . (4) Lc
5,15 . (5) Lc
5,17 . (6) Lc
5,19 . (7) Lc
5,30 . (8) Lc
5,33 .
Lc 5,12.8. - 9. mia(i) tôn) (één van) . Lc (6 / 7) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 5,17 . (3) Lc 8,22 . (4) Lc 13,10 . (5) Lc 20,1 . (6) Lc 24,1 .
Lc 5,12.10.
Lc 5,12.11. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)
12. idou (zie) , zie Mt 1,20 .
Lc 5,12.13.
Lc 5,12.14.
nom. mann. enk. plèrès van het bijvoeglijk naamwoord plèrès
(vol) . Taalgebruik in het N.T. : plèrès
(vol) . Taalgebruik in Lc : plèrès
(vol) .
Lc (2) : (1) Lc
4,1 . (2) Lc
5,12 .
(1) Lc 4,1
: Jezus : plèrès pneumatos hagiou = vol van heilige geest .
(2) Lc
5,12 : kai idou anèr plèrès lepras = en zie een man
vol van melaatsheid .
Lc 5,12.15. lepras (- vol - met melaatsheid) . Genitief bij plèrès (vol) . Verwijzing : pimplèmi (vervullen, vol maken) , zie Lc 4,1 .
Lc 5,12.16. act. part. aor. nom. mann. enk. idôn (gezien) van het werkw. eiden (hij zag) . Taalgebruik in het N.T. : eiden (hij zag) . Taalgebruik in Mc. : eiden (hij zag) . L. videre . Fr. voir . Lc (20) : (1) Lc 1,12 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 7,13 . (6) Lc 7,39 . (7) Lc 8,28 . (8) Lc 10,31 . (9) Lc 10,32 . (10) Lc 10,33 . (11) Lc 11,38 . (12) Lc 13,12 . (13) Lc 17,14 . (14) Lc 17,15 . (15) Lc 18,24 . (16) Lc 18,43 . (17) Lc 19,41 . (18) Lc 22,58 . (19) Lc 23,8 . (20) Lc 23,47 . Een vorm van het werkw. eiden (hij zag) in Lc in 5 verzen : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 5,26 .
Lc 5,12.18.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de
- het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (191) . Lc 5 (8) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,4 . (3) Lc
5,10 . (4) Lc
5,12 . (5) Lc
5,19 . (6) Lc
5,24 . (7) Lc
5,25 . (8) Lc
5,26 .
Lc 5,12.21.
epi (op, bij) . Afkortingen : ep' en ef' . Taalgebruik in het N.T. : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Lc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Lc (104 + 25 + 20 = 149) . Lc 5 (9 + 0 + 1 = 10) . epi (9) : (1) Lc
5,5 . (2) Lc
5,9 . (3) Lc
5,11 . (4) Lc
5,12 . (5) Lc
5,18 . (6) Lc
5,19 . (7) Lc
5,24 . (8) Lc
5,27 . (9) Lc
5,36 . ef' (1) Lc
5,25 .
Lc 5,12.25. part. pr. nom. mann. enk. legôn van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (47) . Lc 5 (3) : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,13 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 5 in 9 verzen : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,13 . (4) Lc 5,21 . (5) Lc 5,24 . (6) Lc 5,26 . (7) Lc 5,30 . (8) Lc 5,36 . (9) Lc 5,39 , van eipon (ik zei) in Lc 5 in 13 verzen : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 5,13 . (5) Lc 5,14 . (6) Lc 5,20 . (7) Lc 5,22 . (8) Lc 5,23 . (9) Lc 5,24 . (10) Lc 5,27 . (11) Lc 5,31 . (12) Lc 5,33 . (13) Lc 5,34 .
Lc 5,14 | Lc 8,56 | Lc 9,21 | |
kai (en) autos (hij zelf) | ho de (hij echter) | ho de (hij echter) | |
parijggeilen (hij droeg op) | parijggeilen (hij droeg op) | epitimijsas autois (berispende hen) parijggeilen (hij droeg op) | |
autoi (hem) | autois (hen) | ||
mijdeni (aan niemand) | mijdeni (aan niemand) | mijdeni (aan niemand) | |
eipein (te zeggen) | eipein (te zeggen) | legein (te zeggen) | |
to gegonos (het gebeurde) | touto (dit) | ||
63. Genezing van een melaatse : Mc 1,40-45 - Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16 | 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng.
Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc
5,21-43 - Mt
9,18-26 - Lc
8,40-56 |
162. Belijdenis van Petrus : Mc
8,27-30 - Mt
16,13-20 - Lc
9,18-21 |
Lc 5,13 - Lc 5,13 : 63. Genezing van een melaatse - Mc 1,40-45 - Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,12 - Lc 5,13 - Lc 5,14 - Lc 5,15 - Lc 5,16 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Bijbeluitleg van Lc 5,13 . Het vers Lc 5,13 telt 16 (2² x 2²) woorden en 78 (2 X 3 X 13) letters . De getalwaarde van Lc 5,13 is 9512 (2³ X 29 X 41) .
In Mc 1,40 komt een melaatse tot Jezus . Omdat melaatsen besmettelijk zijn , moeten zij buiten de stad in afzondering leven . Wanneer een melaatse een gezonde aanraakt , kan de gezonde besmet en melaats worden . Het omgekeerde bestaat niet . Bij Jezus gebeurt het wel . Jezus raakt de melaatse aan . Jezus wordt niet besmet . Jezus geneest de melaatse . Dat wordt zichtbaar omdat de tekens van melaatsheid verdwijnen en de melaatse zuiver wordt .
Lc 5,13.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)
Lc 5,13.3.
bep. lidw. acc. vr. enk. tèn van het bepaald lidw. ho - hè - to
(de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (149) . Lc 5 (5) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,2 . (3) Lc
5,11 . (4) Lc
5,13 . (5) Lc
5,20 .
Lc 5,13.7. part. pr. nom. mann. enk. legôn van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (47) . Lc 5 (3) : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,13 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 5 in 9 verzen : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,13 . (4) Lc 5,21 . (5) Lc 5,24 . (6) Lc 5,26 . (7) Lc 5,30 . (8) Lc 5,36 . (9) Lc 5,39 , van eipon (ik zei) in Lc 5 in 13 verzen : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 5,13 . (5) Lc 5,14 . (6) Lc 5,20 . (7) Lc 5,22 . (8) Lc 5,23 . (9) Lc 5,24 . (10) Lc 5,27 . (11) Lc 5,31 . (12) Lc 5,33 . (13) Lc 5,34 .
Lc 5,13.10. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)
Lc 5,13.15.
apo (af, van-weg) . afkoring ap' of af' . Taalgebruik in het N.T. : apo
(af , van-weg) . Taalgebruik in Mc : apo
(af , van-weg) . Voorzetsel .
Lc (73 + 32 + 9 = 114) . Lc (4 + 4 = 8) . apo (4) : (1) Lc
5,3 . (2) Lc
5,10 . (3) Lc
5,15 . (4) Lc
5,36 . ap' (4) : (1) Lc
5,2 . (2) Lc
5,8 . (3) Lc
5,13 . (4) Lc
5,35 .
Lc 5,14 - Lc 5,14 : 63. Genezing van een melaatse - Mc 1,40-45 - Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,12 - Lc 5,13 - Lc 5,14 - Lc 5,15 - Lc 5,16 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 5,14 . Het vers Lc 5,14 telt 24 (2³ X 3) woorden en 138 (2 X 3 X 23) letters . De getalwaarde van Lc 5,14 is 15008 (2³ X 2² X 7 X 67) .
Lc 5,14.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)
Lc 5,14.2.
persoonl. voornaamw. nom. mann. enk. autos (hij) . Taalgebruik in het N.T. :
voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord
autos .
Lc (45) . Lc 5 (5) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,14 . (3) Lc
5,16 . (4) Lc
5,17 . (5) Lc
5,37 .
Lc 5,14.4. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (144) . Lc 5 (7) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 . (4) Lc 5,14 . (5) Lc 5,27 . (6) Lc 5,28 . (7) Lc 5,29 .
Lc 5,14.9. acc. mann. enk. seauton (jezelf) , wederkerig voornaamwoord . Taalgebruik in het N.T. : wederkerig voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : wederkerig voornaamwoord . Lc (6) : (1) Lc 4,9 . (2) Lc 4,23 . (3) Lc 5,14 . (4) Lc 10,27 . (5) Lc 23,37 . (6) Lc 23,39 .
Lc 5,14.11.
bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho ,
hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (154) . Lc 5 (9) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,5 . (3) Lc
5,7 . (4) Lc
5,10 . (5) Lc
5,12 . (6) Lc
5,14 . (7) Lc
5,19 . (8) Lc
5,24 . (9) Lc
5,36 .
Lc 5,14.13. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)
Lc 5,14.16.
bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 5 (9) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,3 . (3) Lc
5,7 . (4) Lc
5,10 . (5) Lc
5,14 . (6) Lc
5,19 . (7) Lc
5,24 . (8) Lc
5,34 . (9) Lc
5,36 .
Lc 5,14.18. gen. mann. enk. sou . Persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in N.T. : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord . Lc (81) . Lc 5 (5) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,14 . (3) Lc 5,20 . (4) Lc 5,23 . (5) Lc 5,24 .
Lc 5,14.19.
kathôs (zoals) . Taalgebruik in het N.T. : kathôs
(zoals) . Taalgebruik in Mc : kathôs
(zoals) . Taalgebruik in Lc : kathôs
(zoals) .
Lc (17) : (1) Lc
1,2 . (2) Lc
1,55 . (3) Lc
1,70 . (4) Lc
2,20 . (5) Lc
2,23 . (6) Lc
5,14 . (7) Lc
6,31 . (8) Lc
6,36 . (9) Lc
11,1 . (10) Lc
11,30 . (11) Lc
17,26 . (12) Lc
17,28 . (13) Lc
19,32 . (14) Lc
22,13 . (15) Lc
22,29 . (16) Lc
24,24 . (17) Lc
24,39 .
Lc 5,14.22.
eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis
(naar) . Taalgebruik in Mc : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 5 (10) : (1) Lc
5,3 . (2) Lc
5,4 . (3) Lc
5,14 . (4) Lc
5,17 . (5) Lc
5,19 . (6) Lc
5,24 . (7) Lc
5,25 . (8) Lc
5,32 . (9) Lc
5,37 . (10) Lc
5,38 .
Lc 5,14 | Lc 8,56 | Lc 9,21 | |
kai (en) autos (hij zelf) | ho de (hij echter) | ho de (hij echter) | |
parijggeilen (hij droeg op) | parijggeilen (hij droeg op) | epitimijsas autois (berispende hen) parijggeilen (hij droeg op) | |
autoi (hem) | autois (hen) | ||
mijdeni (aan niemand) | mijdeni (aan niemand) | mijdeni (aan niemand) | |
eipein (te zeggen) | eipein (te zeggen) | legein (te zeggen) | |
to gegonos (het gebeurde) | touto (dit) | ||
63. Genezing van een melaatse : Mc 1,40-45 - Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16 | 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng.
Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc
5,21-43 - Mt
9,18-26 - Lc
8,40-56 |
162. Belijdenis van Petrus : Mc
8,27-30 - Mt
16,13-20 - Lc
9,18-21 |
paraggellô : opdragen, bevelen
Lc 5,15 - Lc 5,15 : 63. Genezing van een melaatse - Mc 1,40-45 - Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,12 - Lc 5,13 - Lc 5,14 - Lc 5,15 - Lc 5,16 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuileg van Lc 5,15 . Het vers Lc 5,15 telt 20 (2² X 5) woorden en 104 (2³ X 13) letters . De getalwaarde van Lc 5,15 is 13130 (2 X 5 X 13 X 101) . In Lc 5,15b vermeldt Lucas enerzijds het samenstromen van het volk en anderzijds de tweevoudige activiteit van Jezus . In de paralleltekst Mc 1,45 eindigt Marcus het verhaal van de melaatse (Mc 1,40-45) met een zeer kort summarium (samenvatting) dat ook een verdere stap in de ontwikkeling van de verspreiding van de boodschap geeft : zij kwamen naar hem van overal . In Mc 1,39 vinden we een summarium waarin de dubbele activiteit van Jezus wordt vermeld .
Lc 5,15.4.
bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) OF betrekk. voornaamw. nom. + acc. onz. enk.
ho . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (331) . Lc 5 (12) : (1) Lc
5,3 . (2) Lc
5,10 . (3) Lc
5,15 . (4) Lc
5,21 . (5) Lc
5,22 . (6) Lc
5,24 . (7) Lc
5,25 . (8) Lc
5,31 . (9) Lc
5,34 . (10) Lc
5,35 . (11) Lc
5,37 . (12) Lc
5,39 .
Lc 5,15.5. nom. mann. enk. logos (woord) . Taalgebruik in het N.T. : logos (woord) . Taalgebruik in Lc : logos (woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (5) : (1) Lc 4,32 . (2) Lc 4,36 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 7,17 . (5) Lc 8,11 . Een vorm van logos (woord) in Lc in 33 verzen , in Lc 5 in 2 verzen : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,15 .
Lc 5,15.8. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)
Lc 5,15.10.
nom. mann. mv. ochloi van het zelfst. naamw. ochlos (menigte) . Taalgebruik
in het N.T. : ochlos
(menigte) . Taalgebruik in Lc : ochlos
(menigte) .
Lc (10) : (1) Lc
3,10 . (2) Lc
4,42 . (3) Lc
5,15 . (4) Lc
8,42 . (5) Lc
8,45 . (6) Lc
9,11 . (7) Lc
9,18 . (8) Lc
11,14 . (9) Lc
14,25 . (10) Lc
23,48 . Een vorm van ochlos (menigte) in Lc in 41 verzen . Een vorm van
ochlos (menigte) in Lc in 41 verzen , in Lc 5 in 5 verzen : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,3 . (3) Lc
5,15 . (4) Lc
5,19 . (5) Lc
5,29 .
11. nom. mann. mv. polloi (velen) van het bijvoegl. naamw. polus (veel) . Taalgebruik
in het N.T. : polus
(veel) . Taalgebruik in Lc : polus
(veel) .
Lc (8) : (1) Lc
1,1 . (2) Lc
1,14 . (3) Lc
4,27 . (4) Lc
5,15 . (5) Lc
10,24 . (6) Lc
13,24 . (7) Lc
14,25 . (8) Lc
21,8 . Een vorm van polus (veel) in Lc (44) , in Lc 5 () :
10. - 11. ochloi polloi (vele menigten) . Lc (2) : (1) Lc 5,15 . (2) Lc 14,25 .
Lc 5,15.12.
act. inf. praes. akouein van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in
het N.T. : akouô
(horen) . Taalgebruik in Lc : akouô
(horen) . Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie
Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren ,
aanhoren) -> écouter .
Lc (7) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,15 . (3) Lc
8,8 . (4) Lc
14,35 . (5) Lc
15,1 . (6) Lc
21,38 . (7) Lc
23,8 .
Lc 5,15.13. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)
Lc 5,15.15.
apo (af, van-weg) . afkoring ap' of af' . Taalgebruik in het N.T. : apo
(af , van-weg) . Taalgebruik in Mc : apo
(af , van-weg) . Voorzetsel .
Lc (73 + 32 + 9 = 114) . Lc (4 + 4 = 8) . apo (4) : (1) Lc
5,3 . (2) Lc
5,10 . (3) Lc
5,15 . (4) Lc
5,36 . ap' (4) : (1) Lc
5,2 . (2) Lc
5,8 . (3) Lc
5,13 . (4) Lc
5,35 .
16. bepaald lidw. gen. mann. + vr. + onz. mv. tôn van het bepaald lidwoord
ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 5 (8) : (1) Lc
5,3 . (2) Lc
5,9 . (3) Lc
5,12 . (4) Lc
5,15 . (5) Lc
5,17 . (6) Lc
5,19 . (7) Lc
5,30 . (8) Lc
5,33 .
Lc 5,15.18. gen. mv.autôn van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (94) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,6 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,25 . (7) Lc 5,29 . (8) Lc 5,30 . (9) Lc 5,34 . (10) Lc 5,35 .
Mc 1,45 | Lc 5,15 | Lc 6,18 | Lc 6,18 b |
kai (en) | kai (en) | kai (en) | |
èrchontai pros auton (zij komen bij hem) pantothen (van overal) | sunerchontai (- zij - komen samen) | hoi èlthon (die kwamen) | |
ochloi polloi (vele menigten) | hoi enochloumenoi (de gekwelden) | ||
Mc 1,39 | |||
kai èlthen (en hij kwam) | |||
kèrussôn (verkondigend) ... | akouein (om te luisteren) | akousai (om te luisteren) autou (naar hem) | |
kai ta daimonia ekballôn (en de duivels uitdrijvend) | kai therapeuesthai apo tôn astheneiôn autôn (en genezen te worden van hun zwakheden) | kai (en) iathènai (genezen te worden) apo tôn nosôn autôn (van hun ) | apo pneumatôn akatharthôn etherapeuonto (werden van onreine geesten genezen) |
63. Genezing van een melaatse : Mc 1,40-45 - Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16 - | 63. Genezing van een melaatse : Mc 1,40-45 - Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16 - | 98. Volkstoeloop en genezingen : Mc 3,7-12 - Mt 12,15-21 - Lc 6,17-20a |
enochleô : lastig zijn, hinderen
Lc 5,16 - Lc 5,16 : 63. Genezing van een melaatse - Mc 1,40-45 - Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,12 - Lc 5,13 - Lc 5,14 - Lc 5,15 - Lc 5,16 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 5,16 . Het vers Lc 5,16 telt 9 (3²) woorden en 46 (2 X 23) letters . De getalwaarde van Lc 5,16 is 6858 (2 X 3³ X 127) . De melaatse komt in een stad tot Jezus . Wellicht komt de melaatse van buiten de stad . De genezene zal wellicht in de stad blijven ; hij is immers genezen en mag terug in de stad wonen . In tegenstelling met de genezene verblijft Jezus op eenzame plaatsen . Het herinnert aan het verblijf van Jezus in de woestijn (Lc 4,1-11) .
Lc 5,16.1.
persoonl. voornaamw. nom. mann. enk. autos (hij) . Taalgebruik in het N.T. :
voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord
autos .
Lc (45) . Lc 5 (5) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,14 . (3) Lc
5,16 . (4) Lc
5,17 . (5) Lc
5,37 .
3. act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn (hij was) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het N.T. : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Lc (79) . Lc 5 (6) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,16 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,29 .
Lc 5,16.5.
en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 5 (10) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,3 . (3) Lc
5,7 . (4) Lc
5,12 . (5) Lc
5,16 . (6) Lc
5,17 . (7) Lc
5,22 . (8) Lc
5,29 . (9) Lc
5,34 . (10) Lc
5,35 .
Lc 5,16.7.
dat. vr. mv. erèmois van het zelfst. / bijvoegl. naamw. erèmos
(woestijn, eenzame plaats) . Taalgebruik in N.T. : erèmos
(woestijn) . Taalgebruik in Lc. : erèmos
(woestijn) . Hebr. chârëbâh (chrbh : 11) , mv. chârâbhôth
(chrbwth : 14) . De berg chorebhâh (Choreb) . hammidëbar (de woestijn)
(39) . Cfr. heremiet < herèmitos : kluizenaar (claustrum : gesloten)
. désert < Latijnse de-sertus : verlaten ; serere , sertum : aaneenrijgen
, aaneenschakelen . Een plaats is eenzaam om tot rust te komen . Een huis is
verlaten nadat de bewoners zijn gevlucht , gestorven of gedood . Een weg is
verlaten .
Lc (2) : (1) Lc
1,80 . (2) Lc
5,16 . Een vorm van erèmos (woestijn, eenzame plaats) in Lc in 10
verzen : (1) Lc
1,80 . (2) Lc
3,2 . (3) Lc
3,4 . (4) Lc
4,1 . (5) Lc
4,42 . (6) Lc
5,16 . (7) Lc
7,24 . (8) Lc
8,29 . (9) Lc
9,12 . (10) Lc
15,4 .
Lc 5,16.5. - 7. en tais erèmois (op eenzame plaatsen) . Lc (2) : (1) Lc 1,80 . (2) Lc 5,16 .
Lc 5,16.8. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)
67. Genezing van de lamme : Lc 5,17-2 - Mc 2,1-12 -- Lc 5,17-26 -- Mt 9,1-8 - Lc 5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,17 - Lc 5,18 - Lc 5,19 - Lc 5,20 - Lc 5,21 - Lc 5,22 - Lc 5,23 - Lc 5,24 - Lc 5,25 - Lc 5,26 -
Lc 5,25 - Lc 5,26 | Hnd 3,8 - Hnd 3,9 - Hnd 3,10 | Hnd 9,35 | Hnd 14,11 |
25b apèlthen eis ton oikon autou (hij ging weg naar zijn huis) | 8b kai eisèlthen sun autois eis to hieron (en hij ging met hen de tempel binnen) | ||
doxazôn ton theon (God verheerlijkend) | peripatôn kai hallomenos kai ainôn ton theon (wandelend en springend en God lovend) | ||
26. kai ekstasis elaben hapantes ... kai eplèsthèsan fobou (en ontsteltenis benam allen... en zij werden vervuld van vrees) | 10b kai eplèsthèsan thambous kai ekstaseôs epi ... (en zij werden vervuld van verbazing en ontsteltenis over...) | ||
26b hoti eidomen paradoxa sèmeron (want we hebben wonderbare dingen gezien vandaag) | 9. kai eiden pas ho laos auton ... (en heel het volk zag hem...) | kai eidan pantes hoi katoikountes Ludda kai ton Sarôna (en al de bewoners van Lyda en Sarone zagen het) | hoi te ochloi idontes ho epoisen Paulos (en de menigten ziende wat Paulus had gedaan) |
67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 | Een verlamde genezen bij de tempelpoort : Hnd 3,1-10 | Petrus in Lydda en Joppe : Hnd 9,32-43 | In Lystra : Hnd 14,8-20 |
Lc 5,17 - Lc 5,17 : 67. Genezing van de lamme - Mc 2,1-12 - - Lc 5,17-26 - - Mt 9,1-8 -- Lc 5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,17 - Lc 5,18 - Lc 5,19 - Lc 5,20 - Lc 5,21 - Lc 5,22 - Lc 5,23 - Lc 5,24 - Lc 5,25 - Lc 5,26 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 5,17 . Het vers Lc 5,17 telt 36 (2² X 3²) woorden en 184 (2³ X 23) letters . De getalwaarde van Lc 5,17 is 16278 (2 X 3 X 2713) .
Lc 5,17.2. ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Bijbel (925) . OT (730) . NT (195) . Lc (69) . Lc 5 (3) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,17 . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) , in Lc (129) , in Lc 5 (3) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,17 . In Lc : X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 129 verzen . Het is duidelijk dat Lucas in zijn evangelie en in Handelingen εγενετο = egeneto veelvuldig gebruikt in tegenstelling tot de andere evangelisten en de andere bijbelboeken van het NT .
ginomai (worden, gebeuren) | bijbel | Tenach | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
aor. 3de pers. enk. egeneto | 925 | wajëhî : 784 | 730 | 195 | 13 | 17 | 69 | 16 | 53 | 17 | 99 | 115 |
egeneto (het gebeurde) . | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
67 | 7 | 7 | 2 | 2 | 3 | 6 | 1 | 3 | 8 | 1 | 4 | 1 | 1 | 1 | 1 | 4 | 1 | 3 | 1 | 4 | 1 | 7 |
- Hebreeuws . wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het
was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî
(en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ;
aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik
in Tenakh : hâjâh
(zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur
: 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 .Tenakh
(784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) .
12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) .
- Lat. esse . D. sein . Fr. être . Ned. zijn . E. to be .
1. - 2. εγενετο δε = egeneto de (het gebeurde echter) . NT (40) . Lc (20) : (1) Lc
1,8 . (2) Lc
2,1 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
3,21 . (5) Lc
5,1 . (6) Lc
6,1 . (7) Lc
6,6 . (8) Lc
6,12 . (9) Lc
8,40 . (10) Lc
9,28 . (11) Lc
9,37 . (12) Lc
9,51 . (13) Lc
9,57 . (14) Lc
10,38 . (15) Lc 11,14 . (16) Lc
11,27 . (17) Lc 16,22 . (18) Lc
18,35 . (19) Lc 22,24 . (20) Lc
22,44 .
- και εγενετο = kai egeneto (en het gebeurde) . NT (67) . Lc (35) : (1) Lc
1,23 . (2) Lc
1,41 . (3) Lc
1,59 . (4) Lc
1,65 . (5) Lc 2,15 . (6) Lc 2,42 . (7) Lc 2,46 . (8) Lc
4,36 . (9) Lc 5,12 . (10) Lc 5,17 . (11) Lc 6,13 . (12) Lc 6,16 . (13) Lc
6,49 . (14) Lc 7,11 . (15) Lc 8,1 . (16) Lc 8,22 . (17) Lc 8,24 . (18) Lc 9,18 . (19) Lc
9,29 . (20) Lc
9,33 . (21) Lc 11,1 . (22) Lc 13,19 . (23) Lc 14,1 .
(24) Lc 17,11 . (25) Lc 17,14 . (26) Lc
17,28 . (27) Lc 19,15 . (28) Lc
19,29 . (29) Lc 20,1 . (30) Lc 22,14 . (31) Lc
22,66 . (32) Lc 24,4 . (33) Lc 24,15 . (34) Lc
24,30 . (35) Lc
24,51 .
Dit is in totaal 55/69 wat Lc betreft en 55/107 wat het NT betreft .
Lc 5,17.3. εν = en (in, tijdens)
. Taalgebruik in het NT : en
(in) . Taalgebruik in de LXX: en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Lc (288) . Lc 5 (10) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,3 . (3) Lc
5,7 . (4) Lc
5,12 . (5) Lc
5,16 . (6) Lc
5,17 . (7) Lc
5,22 . (8) Lc
5,29 . (9) Lc
5,34 . (10) Lc
5,35 .
en (in) . | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | synopt. | ev. |
11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Hebr. בְּ = bë . Fr. en . Ned. in . E. in . D. in . Fr. dans . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi (in)
1. - 3. εγενετο δε εν = egeneto de en = het gebeurde echter tijdens . NT (18) . Lc (14)
: (1) Lc
1,8 . (2) Lc
2,1 . (3) Lc
2,6 . (4) Lc
3,21 . (5) Lc
5,1 . (6) Lc
6,1 . (7) Lc
6,6 . (8) Lc
6,12 . (9) Lc
8,40 . (10) Lc
9,37 . (11) Lc
9,51 . (12) Lc
10,38 . (13) Lc
11,27 . (14) Lc
18,35 .
- και εγενετο εν = kai egeneto en = en het gebeurde tijdens . NT (23) . Mc (3) . Lc (20) : (1) Lc
1,59 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,17 . (4) Lc 7,11 . (5) Lc 8,1 . (6) Lc 8,22 . (7) Lc 9,18 . (8) Lc
9,29 . (9) Lc
9,33 . (10) Lc 11,1 . (11) Lc 14,1 .
(12) Lc 17,11 . (13) Lc 17,14 . (14) Lc
17,28 . (15) Lc 19,15 . (16) Lc 20,1 . (17) Lc 24,4 . (18) Lc 24,15 . (19) Lc
24,30 . (35) Lc
24,51 .
- 69X εγενετο = egeneto in Lc . 55X εγενετο δε = egeneto de + και εγενετο = kai egeneto . 34X εγενετο δε εν = egeneto de en + και εγενετο εν = kai egeneto en . 34X op een totaal van 41X in het NT .
Lc 5,17.4. nom. + dat. vr. mia(i) = op de één (b.v. op dag één) van het telwoord heis , mia , hen (één) . Taalgebruik in het N.T. : telwoorden . Taalgebruik in Lc : telwoorden . Lc (7 . nom 1 / 7 . dat. 6 / 7) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 5,17 . (3) Lc 8,22 . (4) Lc 13,10 . (5) Lc 17,35 (nom.) . (6) Lc 20,1 . (7) Lc 24,1 . Een vorm van het telwoord heis , mia , hen (één) in Lc in 42 verzen , in Lc 5 in 3 verzen : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,17 .
en mia(i) (op één) . Lc (5 / 6 . dat. 6 / 7) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 5,17 . (3) Lc 8,22 . (4) Lc 13,10 . (5) Lc 20,1 .
Lc 5,17.5.
bepaald lidw. gen. mann. + vr. + onz. mv. tôn van het bepaald lidwoord
ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 5 (8) : (1) Lc
5,3 . (2) Lc
5,9 . (3) Lc
5,12 . (4) Lc
5,15 . (5) Lc
5,17 . (6) Lc
5,19 . (7) Lc
5,30 . (8) Lc
5,33 .
mia(i) tôn) (één van) . Lc (6 / 7) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 5,17 . (3) Lc 8,22 . (4) Lc 13,10 . (5) Lc 20,1 . (6) Lc 24,1 .
Lc 5,17.6. genitief vrouwelijk meervoud hèmerôn van het zelfst. naamw. hèmera (dag) . Taalgebruik in het N.T. : hèmera (dag) . Taalgebruik in Lc : hèmera (dag) . Lc (4) : (1) Lc 5,17 . (2) Lc 8,22 . (3) Lc 17,22 . (4) Lc 20,1 . Een vorm van hèmera (dag) in Lc (82) , in Lc 5 : (1) Lc 5,17 . (5) Lc 5,35 .
Lc 5,17.3. - 6. en mia(i) tôn hèmerôn (op één van de dagen) . Lc (3 / 5 . en mia(i) : 5 / 6 . mia(i) dat. 6 / 7 ) . (1) Lc 5,12 . (2) Lc 5,17 . (3) Lc 20,1 . Zie ook mian tôn hèmerôn : Lc 17,22 .
Lc 5,17.1. - 6. kai egeneto en mia(i) tôn hèmerôn (en het gebeurde tijdens één van de dagen) . Lc (2) : (1) Lc 5,17 . (2) Lc 20,1 . egeneto de en mia tôn hèmerôn (het gebeurde echter tijdens één van de dagen) : Lc (1) Lc 8,22 .
Lc 5,17.8.
persoonl. voornaamw. nom. mann. enk. autos (hij) . Taalgebruik in het N.T. :
voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord
autos .
Lc (45) . Lc 5 (5) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,14 . (3) Lc
5,16 . (4) Lc
5,17 . (5) Lc
5,37 .
Lc 5,17.9. act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn (hij was) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het N.T. : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Lc (79) . Lc 5 (6) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,16 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,29 .
Lc 5,17.7. - 9. kai autos èn (en hij was) . Lc (6) : (1) Lc 1,22 . (2) Lc 3,23 . (3) Lc 5,1 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 17,16 . (6) Lc 19,2 .
Lc 5,17.17.
nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik
in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (165) . Lc 5 (9) : (1) Lc
5,2 . (2) Lc
5,10 . (3) Lc
5,17 . (4) Lc
5,21 . (5) Lc
5,29 . (6) Lc
5,30 . (7) Lc
5,31 . (8) Lc
5,33 . (9) Lc
5,37 .
Lc 5,17.20. ek of ex (uit) . Taalgebruik in het N.T. : ek (uit) . Taalgebruik in Lc : ek (uit) . Lc (46 + 37 = 83) . Lc 5 (2) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,17 .
Lc 5,17.23.
bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) van het bepaald lidwoord ho , hè
, to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (109) . Lc 5 (3) : (1) Lc
5,3 . (2) Lc
5,17 . (3) Lc
5,24 .
Lc 5,17.26. gen. vr. enk. ioudaias (van Judea) van het zelfst. naamw. ioudaia (Judea) . Taalgebruik in het N.T. : ioudaia (Judea) . Taalgebruik in Lc : ioudaia (Judea) . Lc (7) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,65 . (3) Lc 3,1 . (4) Lc 4,44 . (5) Lc 5,17 . (6) Lc 6,17 . (7) Lc 23,5 . Een vorm van ioudaia (Judea) in Lc in 10 verzen : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,65 . (3) Lc 2,4 . (4) Lc 3,1 . (5) Lc 4,44 . (6) Lc 5,17 . (7) Lc 6,17 . (8) Lc 7,17 . (9) Lc 21,21 . (10) Lc 23,5 .
Lc 5,17.33.
eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis
(naar) . Taalgebruik in Mc : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 5 (10) : (1) Lc
5,3 . (2) Lc
5,4 . (3) Lc
5,14 . (4) Lc
5,17 . (5) Lc
5,19 . (6) Lc
5,24 . (7) Lc
5,25 . (8) Lc
5,32 . (9) Lc
5,37 . (10) Lc
5,38 .
Lc 5,17.34.
bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (181) . Lc 5 (6) : (1) Lc
5,4 . (2) Lc
5,17 . (3) Lc
5,19 . (4) Lc
5,24 . (5) Lc
5,27 . (6) Lc
5,36 .
Lc 5,17.36. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (184) . Lc 5 (7) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,33 .
Lc 5,18 - Lc 5,18 : 67. Genezing van de lamme - Mc 2,1-12 - - Lc 5,17-26 - - Mt 9,1-8 -- Lc 5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,17 - Lc 5,18 - Lc 5,19 - Lc 5,20 - Lc 5,21 - Lc 5,22 - Lc 5,23 - Lc 5,24 - Lc 5,25 - Lc 5,26 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 5,18 . Het vers Lc 5,18 telt 18 (2 X 3²) woorden en 102 (2 X 51) letters . De getalwaarde van Lc 5,18 is 9425 (5² X 13 X 29) .
- Lc 5,18 : ferontes epi klinès anthrôpon os èn paralelumenos =
5. epi (op, bij) . Afkortingen : ep' en ef' . Taalgebruik in het N.T. : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Lc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Lc (104 + 25 + 20 = 149) . Lc 5 (9 + 0 + 1 = 10) . epi (9) : (1) Lc
5,5 . (2) Lc
5,9 . (3) Lc
5,11 . (4) Lc
5,12 . (5) Lc
5,18 . (6) Lc
5,19 . (7) Lc
5,24 . (8) Lc
5,27 . (9) Lc
5,36 . ef' (1) Lc
5,25 .
6. klinès . klinè (aanligbed, ziekbed , lijkbaar) .
- klinè of klinèi : nominatief vrouwelijk enkelvoud of actief
conjunctief derde persoon enkelvoud . In tien verzen in de bijbel . In acht
verzen in het O.T. . In twee verzen in het N.T. (werkwoordvorm) .
- klinès : genitief vrouwelijk enkelvoud . In vierentwintig verzen in
de bijbel . In vier verzen in het N.T. .
9. act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn (hij was) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het N.T. : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Lc (79) . Lc 5 (6) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,16 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,29 .
13. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (184) . Lc 5 (7) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,33 .
12. act. ind. imperf. 3de pers. mv. ezètoun van het werkw. zèteô (zoeken) . Taalgebruik in het N.T. : zèteô (zoeken) . Taaalgebruik in Lc : zèteô (zoeken) . Hebr. bâqasj (zoeken) . Taalgebruik in Tenach : bâqasj (zoeken) . dârasj < midrasj . Ned. zoeken . Lat. quaerere . Fr. chercher (ch / q - r) . E. search . D. suchen . D. zoeken . Lc (5) : (1) Lc 5,18 . (2) Lc 6,19 . (3) Lc 11,16 . (4) Lc 19,47 . (5) Lc 22,2 . Een vorm van zèteô (zoeken) in Lc in 26 verzen , in Lc 5 (1) Lc 5,18 . In Lc : 14 vormen van zèteô (zoeken) in 13 / 24 hoofdstukken en in 26 verzen . In Hnd : X vormen van zèteô (zoeken) in 7 / 28 hoofdstukken en in 10 verzen .
Lc 5,19 - Lc 5,19 : 67. Genezing van de lamme - Mc 2,1-12 - - Lc 5,17-26 - - Mt 9,1-8 -- Lc 5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,17 - Lc 5,18 - Lc 5,19 - Lc 5,20 - Lc 5,21 - Lc 5,22 - Lc 5,23 - Lc 5,24 - Lc 5,25 - Lc 5,26 - |
||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 5,19 . Het vers Lc 5,19 telt 28 (2² X 7) woorden en 134 (2 X 67) letters . De getalwaarde van Lc 5,19 is 15721 (79 X 199) .
3. mè (niet) . Ontkenning . Taalgebruik in het N.T. : mè
(niet) . Taalgebruik in Lc : mè
(niet) .
Lc (123) . Lc 5 (6) : (1) Lc
5,10 . (2) Lc
5,19 . (3) Lc
5,21 . (4) Lc
5,34 . (5) Lc
5,36 . (6) Lc
5,37 .
Lc 5,19.6. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (184) . Lc 5 (7) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,33 .
7. dia (door, gedurende, na) . Afkorting : di' . Taalgebruik in N.T. : dia (door) . Taalgebruik in Lc : dia (door) . L. per , post . Fr. par , après . Ned. na . Lc (32 + 5 = 37) . Lc 5 (2 + 1 = 3) . dia (2) : (1) Lc 5,19 . (2) Lc 5,30 . di' (1) Lc 5,5 .
Lc 5,19.8.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de
- het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (191) . Lc 5 (8) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,4 . (3) Lc
5,10 . (4) Lc
5,12 . (5) Lc
5,19 . (6) Lc
5,24 . (7) Lc
5,25 . (8) Lc
5,26 .
Lc 5,19.9. acc. mann. enk. οχλον = ochlon van het zelfst. naamw. οχλος = ochlos (menigte) . Taalgebruik in het NT : ochlos (menigte) . Taalgebruik in de LXX : ochlos (menigte) . Taalgebruik in Lc : ochlos (menigte) . Lc (4) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,19 . (3) Lc 8,19 . (4) Lc 9,12 . Een vorm van οχλος = ochlos (menigte) in de LXX (55) , in het NT (174) , in Lc (41) , in Lc 5 (5) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,19 . (5) Lc 5,29 .
ochlos (menigte) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
4 | acc. mann. enk. ochlon | 41 | 6 | 35 | 10 | 13 | 4 | 2 | 6 | 27 | 29 | ||
229 | 55 | 174 | 49 | 38 | 41 | 20 | 22 | 4 | 128 | 148 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | |||
ochlos | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 22 | Lc 23 | ||
1 | nom. mann. enk. ochlos | 9 | (1) Lc 5,29 . | (2) Lc 6,17 . (3) Lc 6,19 . | (4) Lc 7,11 . (5) Lc 7,12 . | (6) Lc 8,40 . | (7) Lc 9,37 . | (8) Lc 13,17 . | (9) Lc 22,47 . | ||||||||
2 | gen. mann. enk. ochlou | 9 | (1) Lc 8,4 . | (2) Lc 9,38 . | (3) Lc 11,27 . | (4) Lc 12,1 . (5) Lc 12,13 . | (6) Lc 18,36 . | (7) Lc 19,3 . (8) Lc 19,39 . | (9) Lc 22,6 . | ||||||||
3 | dat. mann. enk. ochlô(i) | 3 | (1) Lc 7,9 . | (2) Lc 9,16 . | (3) Lc 13,14 . | ||||||||||||
4 | acc. mann. enk. ochlon | 4 | (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,19 . | (3) Lc 8,19 . | (4) Lc 9,12 . | ||||||||||||
6 | nom. mann. mv. ochloi | 10 | (1) Lc 3,10 . | (2) Lc 4,42 . | (3) Lc 5,15 . | (4) Lc 8,42 . (5) Lc 8,45 . | (6) Lc 9,11 . (7) Lc 9,18 . | (8) Lc 11,14 . | (9) Lc 14,25 . | (10) Lc 23,48 . | |||||||
7 | gen. mann. mv. ochlôn | 1 | (1) Lc 11,29 . | ||||||||||||||
8 | dat. mann. mv. ochlois | 2 | (1) Lc 3,7 . | (2) Lc 12,54 . | |||||||||||||
acc. mann. mv. ochlous | 3 | (1) Lc 5,3 . | (2) Lc 7,24 . | (3) Lc 23,4 . | |||||||||||||
41 | 2 | 1 | 5 | 2 | 4 | 5 | 6 | 3 | 3 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 | 2 |
Lc 5,19.7. - 9. dia ton ochlon (omwille van de menigte) . Lc (2) : (1) Lc 5,19 . (2) Lc 8,19 .
Lc 5,19.10.
act. part. aor. nom. mann. mv. anabantes van het werkw. anabainô (naar
boven klimmen, naar boven banen) . Taalgebruik in het N.T. : anabainô
(beklimmen) . Taalgebruik in Lc : anabainô
(beklimmen) .
Lc (1) Lc
5,19 . Een vorm van anabainô (naar boven klimmen, naar boven banen)
in Lc in 9 verzen : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
2,42 . (3) Lc
5,19 . (4) Lc
9,28 . (5) Lc
18,10 . (6) Lc
18,31 . (7) Lc
19,4 . (8) Lc
19,28 . (9) Lc
24,38 .
Lc 5,19.11.
epi (op, bij) . Afkortingen : ep' en ef' . Taalgebruik in het N.T. : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Lc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Lc (104 + 25 + 20 = 149) . Lc 5 (9 + 0 + 1 = 10) . epi (9) : (1) Lc
5,5 . (2) Lc
5,9 . (3) Lc
5,11 . (4) Lc
5,12 . (5) Lc
5,18 . (6) Lc
5,19 . (7) Lc
5,24 . (8) Lc
5,27 . (9) Lc
5,36 . ef' (1) Lc
5,25 .
12. bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (181) . Lc 5 (6) : (1) Lc
5,4 . (2) Lc
5,17 . (3) Lc
5,19 . (4) Lc
5,24 . (5) Lc
5,27 . (6) Lc
5,36 .
15. bepaald lidw. gen. mann. + vr. + onz. mv. tôn van het bepaald lidwoord
ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 5 (8) : (1) Lc
5,3 . (2) Lc
5,9 . (3) Lc
5,12 . (4) Lc
5,15 . (5) Lc
5,17 . (6) Lc
5,19 . (7) Lc
5,30 . (8) Lc
5,33 .
Lc 5,19.18. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (184) . Lc 5 (7) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,33 .
Lc 5,19.20.
bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho ,
hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (154) . Lc 5 (9) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,5 . (3) Lc
5,7 . (4) Lc
5,10 . (5) Lc
5,12 . (6) Lc
5,14 . (7) Lc
5,19 . (8) Lc
5,24 . (9) Lc
5,36 .
22. eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis
(naar) . Taalgebruik in Mc : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 5 (10) : (1) Lc
5,3 . (2) Lc
5,4 . (3) Lc
5,14 . (4) Lc
5,17 . (5) Lc
5,19 . (6) Lc
5,24 . (7) Lc
5,25 . (8) Lc
5,32 . (9) Lc
5,37 . (10) Lc
5,38 .
23. bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (181) . Lc 5 (6) : (1) Lc
5,4 . (2) Lc
5,17 . (3) Lc
5,19 . (4) Lc
5,24 . (5) Lc
5,27 . (6) Lc
5,36 .
Lc 5,19.26.
bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 5 (9) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,3 . (3) Lc
5,7 . (4) Lc
5,10 . (5) Lc
5,14 . (6) Lc
5,19 . (7) Lc
5,24 . (8) Lc
5,34 . (9) Lc
5,36 .
Lc 5,20 - Lc 5,20 : 67. Genezing van de lamme - Mc 2,1-12 - - Lc 5,17-26 - - Mt 9,1-8 -- Lc 5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,17 - Lc 5,18 - Lc 5,19 - Lc 5,20 - Lc 5,21 - Lc 5,22 - Lc 5,23 - Lc 5,24 - Lc 5,25 - Lc 5,26 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 5,20 . Het vers Lc 5,20 telt 13 woorden en 62 (2 X 31) letters . De getalwaarde van Lc 5,20 is 9251 (11 X 29²) .
Lc 5,20.2. act. part. aor. nom. mann. enk. idôn (gezien) van het werkw. eiden (hij zag) . Taalgebruik in het N.T. : eiden (hij zag) . Taalgebruik in Mc. : eiden (hij zag) . L. videre . Fr. voir . Lc (20) : (1) Lc 1,12 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 7,13 . (6) Lc 7,39 . (7) Lc 8,28 . (8) Lc 10,31 . (9) Lc 10,32 . (10) Lc 10,33 . (11) Lc 11,38 . (12) Lc 13,12 . (13) Lc 17,14 . (14) Lc 17,15 . (15) Lc 18,24 . (16) Lc 18,43 . (17) Lc 19,41 . (18) Lc 22,58 . (19) Lc 23,8 . (20) Lc 23,47 . Een vorm van het werkw. eiden (hij zag) in Lc in 5 verzen : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 5,26 .
Lc 5,20.3.
bep. lidw. acc. vr. enk. tèn van het bepaald lidw. ho - hè - to
(de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (149) . Lc 5 (5) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,2 . (3) Lc
5,11 . (4) Lc
5,13 . (5) Lc
5,20 .
Lc 5,20.5. gen. mv.autôn van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (94) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,6 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,25 . (7) Lc 5,29 . (8) Lc 5,30 . (9) Lc 5,31 . (10) Lc 5,35 .
6. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô
(zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô
(zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô
(zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les ,
Fr. leçon .
Lc (223) . Lc 5 (9) : (1) Lc
5,4 . (2) Lc
5,5 . (3) Lc
5,10 . (4) Lc
5,20 . (5) Lc
5,22 . (6) Lc
5,24 . (7) Lc
5,27 . (8) Lc
5,31 . (9) Lc
5,34 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 5 in 9 verzen : (1) Lc
5,8 . (2) Lc
5,12 . (3) Lc
5,13 . (4) Lc
5,21 . (5) Lc
5,24 . (6) Lc
5,26 . (7) Lc
5,30 . (8) Lc
5,36 . (9) Lc
5,39 , van eipon (ik zei) in Lc 5 in 13 verzen : (1) Lc
5,4 . (2) Lc
5,5 . (3) Lc
5,10 . (4) Lc
5,13 . (5) Lc
5,14 . (6) Lc
5,20 . (7) Lc
5,22 . (8) Lc
5,23 . (9) Lc
5,24 . (10) Lc
5,27 . (11) Lc
5,31 . (12) Lc
5,33 . (13) Lc
5,34 .
12. gen. mann. enk. sou . Persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in N.T. : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord . Lc (81) . Lc 5 (5) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,14 . (3) Lc 5,20 . (4) Lc 5,23 . (5) Lc 5,24 .
Lc 5,21 - Lc 5,21 : 67. Genezing van de lamme - Mc 2,1-12 - - Lc 5,17-26 - - Mt 9,1-8 -- Lc 5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,17 - Lc 5,18 - Lc 5,19 - Lc 5,20 - Lc 5,21 - Lc 5,22 - Lc 5,23 - Lc 5,24 - Lc 5,25 - Lc 5,26 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 5,21 . Het vers Lc 5,21 telt 24 (2² X 3) woorden en 126 (2 X 3² X 7) letters . De getalwaarde van Lc 5,21 is 10242 (2 X 3² X 569) .
Lc 5,21.4.
nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik
in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (165) . Lc 5 (9) : (1) Lc
5,2 . (2) Lc
5,10 . (3) Lc
5,17 . (4) Lc
5,21 . (5) Lc
5,29 . (6) Lc
5,30 . (7) Lc
5,31 . (8) Lc
5,33 . (9) Lc
5,37 .
Lc 5,21.7.
nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik
in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (165) . Lc 5 (9) : (1) Lc
5,2 . (2) Lc
5,10 . (3) Lc
5,17 . (4) Lc
5,21 . (5) Lc
5,29 . (6) Lc
5,30 . (7) Lc
5,31 . (8) Lc
5,33 . (9) Lc
5,37 .
21. mè (niet) . Ontkenning . Taalgebruik in het N.T. : mè
(niet) . Taalgebruik in Lc : mè
(niet) .
Lc (123) . Lc 5 (6) : (1) Lc
5,10 . (2) Lc
5,19 . (3) Lc
5,21 . (4) Lc
5,34 . (5) Lc
5,36 . (6) Lc
5,37 .
Lc 5,21.23.
bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) OF betrekk. voornaamw. nom. + acc. onz. enk.
ho . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (331) . Lc 5 (12) : (1) Lc
5,3 . (2) Lc
5,10 . (3) Lc
5,15 . (4) Lc
5,21 . (5) Lc
5,22 . (6) Lc
5,24 . (7) Lc
5,25 . (8) Lc
5,31 . (9) Lc
5,34 . (10) Lc
5,35 . (11) Lc
5,37 . (12) Lc
5,39 .
Lc 5,22 - Lc 5,22 : 67. Genezing van de lamme - Mc 2,1-12 - - Lc 5,17-26 - - Mt 9,1-8 -- Lc 5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,17 - Lc 5,18 - Lc 5,19 - Lc 5,20 - Lc 5,21 - Lc 5,22 - Lc 5,23 - Lc 5,24 - Lc 5,25 - Lc 5,26 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 5,22 . Het vers Lc 5,22 telt 17 woorden en 94 (2 X 47) letters . De getalwaarde van Lc 5,22 is 10636 (2² X 2659) .
Lc 5,22.3.
bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) OF betrekk. voornaamw. nom. + acc. onz. enk.
ho . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (331) . Lc 5 (12) : (1) Lc
5,3 . (2) Lc
5,10 . (3) Lc
5,15 . (4) Lc
5,21 . (5) Lc
5,22 . (6) Lc
5,24 . (7) Lc
5,25 . (8) Lc
5,31 . (9) Lc
5,34 . (10) Lc
5,35 . (11) Lc
5,37 . (12) Lc
5,39 .
4. nom. mann. enk. Ièsous (Jezus) . Taalgebruik in N.T. : Ièsous
(Jezus) . Taalgebruik in Lc : Ièsous
(Jezus) .
Lc (55) . Lc 5 (4) : (1) Lc
5,10 . (2) Lc
5,22 . (3) Lc
5,31 . (4) Lc
5,34 . Een vorm van Ièsous (Jezus) in Lc in 87 verzen , in Lc 5 (7)
: (1) Lc
5,8 . (2) Lc
5,10 . (3) Lc
5,12 . (4) Lc
5,19 . (5) Lc
5,22 . (6) Lc
5,31 . (7) Lc
5,34 .
7. gen. mv.autôn van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (94) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,6 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,25 . (7) Lc 5,29 . (8) Lc 5,30 . (9) Lc 5,31 . (10) Lc 5,35 .
Lc 5,22.8. part. aor. nom. mann. enk. apokritheis (beantwoord) van het werkw. apokrinomai (antwoorden) . Taalgebruik in het N.T. : apokrinomai (antwoorden) . Taalgebruik in Lc : apokrinomai (antwoorden) . Lc (33) . Lc 5 (3) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,22 . (3) Lc 5,31 .
Lc 5,22.14.
en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 5 (10) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,3 . (3) Lc
5,7 . (4) Lc
5,12 . (5) Lc
5,16 . (6) Lc
5,17 . (7) Lc
5,22 . (8) Lc
5,29 . (9) Lc
5,34 . (10) Lc
5,35 .
9. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô
(zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô
(zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô
(zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les ,
Fr. leçon .
Lc (223) . Lc 5 (9) : (1) Lc
5,4 . (2) Lc
5,5 . (3) Lc
5,10 . (4) Lc
5,20 . (5) Lc
5,22 . (6) Lc
5,24 . (7) Lc
5,27 . (8) Lc
5,31 . (9) Lc
5,34 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 5 in 9 verzen : (1) Lc
5,8 . (2) Lc
5,12 . (3) Lc
5,13 . (4) Lc
5,21 . (5) Lc
5,24 . (6) Lc
5,26 . (7) Lc
5,30 . (8) Lc
5,36 . (9) Lc
5,39 , van eipon (ik zei) in Lc 5 in 13 verzen : (1) Lc
5,4 . (2) Lc
5,5 . (3) Lc
5,10 . (4) Lc
5,13 . (5) Lc
5,14 . (6) Lc
5,20 . (7) Lc
5,22 . (8) Lc
5,23 . (9) Lc
5,24 . (10) Lc
5,27 . (11) Lc
5,31 . (12) Lc
5,33 . (13) Lc
5,34 .
10. pros (naar, bij) . Taalgebruik in het N.T. : pros
(naar, bij) . Taalgebruik in Lc : pros
(naar, bij) .
Lc (158) . Lc 5 (8) : (1) Lc
5,4 . (2) Lc
5,10 . (3) Lc
5,22 . (4) Lc
5,30 . (5) Lc
5,31 . (6) Lc
5,33 . (7) Lc
5,34 . (8) Lc
5,36 .
17. persoonl. voornaamw. gen. mv. humôn (jullie) . Taalgebruik in het N.T. : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord . Lc (60) . Lc 5 (2) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,22 .
Lc 5,23 - Lc 5,23 : 67. Genezing van de lamme - Mc 2,1-12 - - Lc 5,17-26 - - Mt 9,1-8 -- Lc 5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,17 - Lc 5,18 - Lc 5,19 - Lc 5,20 - Lc 5,21 - Lc 5,22 - Lc 5,23 - Lc 5,24 - Lc 5,25 - Lc 5,26 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 5,23 .
9. gen. mann. enk. sou . Persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in N.T. : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord . Lc (81) . Lc 5 (5) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,14 . (3) Lc 5,20 . (4) Lc 5,23 . (5) Lc 5,24 .
Lc 5,24 - Lc 5,24 : 67. Genezing van de lamme - Mc 2,1-12 - - Lc 5,17-26 - - Mt 9,1-8 -- Lc 5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,17 - Lc 5,18 - Lc 5,19 - Lc 5,20 - Lc 5,21 - Lc 5,22 - Lc 5,23 - Lc 5,24 - Lc 5,25 - Lc 5,26 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 5,24 . Het vers Lc 5,24 telt 31 woorden en 142 (2 X 71) letters . De getalwaarde van Lc 5,24 is 15563 (79 X 197) .
Lc 5,24.5.
bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) OF betrekk. voornaamw. nom. + acc. onz. enk.
ho . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (331) . Lc 5 (12) : (1) Lc
5,3 . (2) Lc
5,10 . (3) Lc
5,15 . (4) Lc
5,21 . (5) Lc
5,22 . (6) Lc
5,24 . (7) Lc
5,25 . (8) Lc
5,31 . (9) Lc
5,34 . (10) Lc
5,35 . (11) Lc
5,37 . (12) Lc
5,39 .
Lc 5,24.7.
bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 5 (9) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,3 . (3) Lc
5,7 . (4) Lc
5,10 . (5) Lc
5,14 . (6) Lc
5,19 . (7) Lc
5,24 . (8) Lc
5,34 . (9) Lc
5,36 .
Lc 5,24.11.
epi (op, bij) . Afkortingen : ep' en ef' . Taalgebruik in het N.T. : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Lc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Lc (104 + 25 + 20 = 149) . Lc 5 (9 + 0 + 1 = 10) . epi (9) : (1) Lc
5,5 . (2) Lc
5,9 . (3) Lc
5,11 . (4) Lc
5,12 . (5) Lc
5,18 . (6) Lc
5,19 . (7) Lc
5,24 . (8) Lc
5,27 . (9) Lc
5,36 . ef' (1) Lc
5,25 .
12. bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) van het bepaald lidwoord ho ,
hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (109) . Lc 5 (3) : (1) Lc
5,3 . (2) Lc
5,17 . (3) Lc
5,24 .
13. gen. vr. enk. gès (van de aarde) van het zelfst. naamw. gè
(aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè
(aarde) . Taalgebruik in Lc : gè
(aarde) .
Lc (10) : (1) Lc
2,14 . (2) Lc
5,3 . (3) Lc
5,24 . (4) Lc
10,21 . (5) Lc
11,31 . (6) Lc
12,56 . (7) Lc
18,8 . (8) Lc
21,23 . (9) Lc
21,25 . (10) Lc
21,35 . Een vorm van gè (aarde) in Lc in 26 verzen , in Lc 5 (3)
: (1) Lc 5,3
. (2) Lc
5,11 . (3) Lc
5,24 .
16. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô
(zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô
(zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô
(zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les ,
Fr. leçon .
Lc (223) . Lc 5 (9) : (1) Lc
5,4 . (2) Lc
5,5 . (3) Lc
5,10 . (4) Lc
5,20 . (5) Lc
5,22 . (6) Lc
5,24 . (7) Lc
5,27 . (8) Lc
5,31 . (9) Lc
5,34 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 5 in 9 verzen : (1) Lc
5,8 . (2) Lc
5,12 . (3) Lc
5,13 . (4) Lc
5,21 . (5) Lc
5,24 . (6) Lc
5,26 . (7) Lc
5,30 . (8) Lc
5,36 . (9) Lc
5,39 , van eipon (ik zei) in Lc 5 in 13 verzen : (1) Lc
5,4 . (2) Lc
5,5 . (3) Lc
5,10 . (4) Lc
5,13 . (5) Lc
5,14 . (6) Lc
5,20 . (7) Lc
5,22 . (8) Lc
5,23 . (9) Lc
5,24 . (10) Lc
5,27 . (11) Lc
5,31 . (12) Lc
5,33 . (13) Lc
5,34 .
Lc 5,24.17.
bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho ,
hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (154) . Lc 5 (9) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,5 . (3) Lc
5,7 . (4) Lc
5,10 . (5) Lc
5,12 . (6) Lc
5,14 . (7) Lc
5,19 . (8) Lc
5,24 . (9) Lc
5,36 .
24. bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (181) . Lc 5 (6) : (1) Lc
5,4 . (2) Lc
5,17 . (3) Lc
5,19 . (4) Lc
5,24 . (5) Lc
5,27 . (6) Lc
5,36 .
26. gen. mann. enk. sou . Persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in N.T. : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord . Lc (81) . Lc 5 (5) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,14 . (3) Lc 5,20 . (4) Lc 5,23 . (5) Lc 5,24 .
28. eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis
(naar) . Taalgebruik in Mc : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 5 (10) : (1) Lc
5,3 . (2) Lc
5,4 . (3) Lc
5,14 . (4) Lc
5,17 . (5) Lc
5,19 . (6) Lc
5,24 . (7) Lc
5,25 . (8) Lc
5,32 . (9) Lc
5,37 . (10) Lc
5,38 .
Lc 5,24.29.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de
- het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (191) . Lc 5 (8) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,4 . (3) Lc
5,10 . (4) Lc
5,12 . (5) Lc
5,19 . (6) Lc
5,24 . (7) Lc
5,25 . (8) Lc
5,26 .
Lc 5,24.28. - 30. eis ton oikon (naar het huis) in Lc (16) : (1) Lc 1,23 . (2) Lc 1,40 . (3) Lc 1,56 . (4) Lc 5,24 . (5) Lc 5,25 . (6) Lc 6,4 . (7) Lc 7,10 . (8) Lc 8,39 . (9) Lc 8,41 . (10) Lc 9,61 . (11) Lc 10,38 . (12) Lc 11,24 . (13) Lc 15,6 . (14) Lc 16,27 . (15) Lc 18,14 . (16) Lc 22,54 .
31. gen. mann. enk. sou . Persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in N.T. : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord . Lc (81) . Lc 5 (5) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,14 . (3) Lc 5,20 . (4) Lc 5,23 . (5) Lc 5,24 .
Lc 5,25 - Lc 5,25 : 67. Genezing van de lamme - Mc 2,1-12 - - Lc 5,17-26 - - Mt 9,1-8 -- Lc 5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,17 - Lc 5,18 - Lc 5,19 - Lc 5,20 - Lc 5,21 - Lc 5,22 - Lc 5,23 - Lc 5,24 - Lc 5,25 - Lc 5,26 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 5,25 . Het vers Lc 5,25 telt 17 woorden en 85 (5 X 17) letters . De getalwaarde van Lc 5,25 is 10434 (2 X 3 X 37 X 47) .
2. parachrèma (dadelijk, op hetzelfde ogenblik) . Taalgebruik in het N.T. : parachrèma (dadelijk, op hetzelfde ogenblik) . Taalgebruik in Lc : parachrèma (dadelijk, op hetzelfde ogenblik) . Lc (10) : (1) Lc 1,64 . (2) Lc 4,39 . (3) Lc 5,25 . (4) Lc 8,44 . (5) Lc 8,47 . (6) Lc 8,55 . (7) Lc 13,13 . (8) Lc 18,43 . (9) Lc 19,11 . (10) Lc 22,60 .
5. gen. mv.autôn van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (94) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,6 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,25 . (7) Lc 5,29 . (8) Lc 5,30 . (9) Lc 5,31 . (10) Lc 5,35 .
Lc 5,25.7.
epi (op, bij) . Afkortingen : ep' en ef' . Taalgebruik in het N.T. : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Lc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Lc (104 + 25 + 20 = 149) . Lc 5 (9 + 0 + 1 = 10) . epi (9) : (1) Lc
5,5 . (2) Lc
5,9 . (3) Lc
5,11 . (4) Lc
5,12 . (5) Lc
5,18 . (6) Lc
5,19 . (7) Lc
5,24 . (8) Lc
5,27 . (9) Lc
5,36 . ef' (1) Lc
5,25 .
Lc 5,25.8.
bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) OF betrekk. voornaamw. nom. + acc. onz. enk.
ho . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (331) . Lc 5 (12) : (1) Lc
5,3 . (2) Lc
5,10 . (3) Lc
5,15 . (4) Lc
5,21 . (5) Lc
5,22 . (6) Lc
5,24 . (7) Lc
5,25 . (8) Lc
5,31 . (9) Lc
5,34 . (10) Lc
5,35 . (11) Lc
5,37 . (12) Lc
5,39 .
11. eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis
(naar) . Taalgebruik in Mc : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 5 (10) : (1) Lc
5,3 . (2) Lc
5,4 . (3) Lc
5,14 . (4) Lc
5,17 . (5) Lc
5,19 . (6) Lc
5,24 . (7) Lc
5,25 . (8) Lc
5,32 . (9) Lc
5,37 . (10) Lc
5,38 .
Lc 5,25.12.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de
- het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (191) . Lc 5 (8) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,4 . (3) Lc
5,10 . (4) Lc
5,12 . (5) Lc
5,19 . (6) Lc
5,24 . (7) Lc
5,25 . (8) Lc
5,26 .
Lc 5,25.11. - 13. eis ton oikon (naar het huis) in Lc (16) : (1) Lc 1,23 . (2) Lc 1,40 . (3) Lc 1,56 . (4) Lc 5,24 . (5) Lc 5,25 . (6) Lc 6,4 . (7) Lc 7,10 . (8) Lc 8,39 . (9) Lc 8,41 . (10) Lc 9,61 . (11) Lc 10,38 . (12) Lc 11,24 . (13) Lc 15,6 . (14) Lc 16,27 . (15) Lc 18,14 . (16) Lc 22,54 .
Lc 5,25.16.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de
- het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (191) . Lc 5 (8) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,4 . (3) Lc
5,10 . (4) Lc
5,12 . (5) Lc
5,19 . (6) Lc
5,24 . (7) Lc
5,25 . (8) Lc
5,26 .
Lc 5,26 - Lc 5,26 : 67. Genezing van de lamme - Mc 2,1-12 - - Lc 5,17-26 - - Mt 9,1-8 -- Lc 5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,17 - Lc 5,18 - Lc 5,19 - Lc 5,20 - Lc 5,21 - Lc 5,22 - Lc 5,23 - Lc 5,24 - Lc 5,25 - Lc 5,26 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 5,26 .
Lc
5,26.6. act. ind. imperf. 3de pers. mv. εδοξαζον = edoxazon (zij verheerlijkten) van het werkw. (verheerlijken, loven) . Taalgebruik in het NT : doxazô
(verheerlijken) . Taalgebruik in de LXX : doxazô
(verheerlijken) . Taalgebruik in Lc : doxazô
(verheerlijken) . Bijbel = NT (6) : (1) Lc
5,26 . (2) Lc
7,16 . (3) Hnd
4,21 . (4) Hnd
13,48 . (5) Hnd
21,20 . (6) Gal
1,24 . Een vorm van δοξαζω = doxazô in de LXX (143) , in het NT (61) , in Mt (4) , in Lc (1) , in Lc (zie hieronder) , in Joh (23) , in Hnd (5) . In de LXX kan δοξαζω = doxazô de vertaling van 19 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn .
- act. ind. aor. 3de pers. mv. εδοξασαν = edoxasan (zij verheerlijkten) van het werkw. δοξαζω = doxazô
(verheerlijken, loven) . Taalgebruik in het NT : doxazô
(verheerlijken) . Taalgebruik in de LXX : doxazô
(verheerlijken) . Taalgebruik in Lc : doxazô
(verheerlijken) . Bijbel (7) : (1) Ezr 8,36 . (2) 1 Mak
14,29 . (3) Sir 47,6 -. (4) Mt 9,8 . (5) Mt
15,31 . (6) Hnd 11,18 . (7) Rom 1,21 .
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | |||
doxazô | Lc 2 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 7 | Lc 13 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 23 | ||
1. | act. part. praes. nom. mann. enk. doxazôn | 3 | (1) Lc 5,25 . | (2) Lc 17,15 . | (3) Lc 18,43 . | |||||
2. | act. part. praes. nom. mann. mv. doxazontes | 1 | (1) Lc 2,20 . | |||||||
3. | act. ind. imperf. 3de pers. enk. edoxazen | 2 | (1) Lc 13,13 . | (2) Lc 23,47 . | ||||||
4. | act. ind. imperf. 3de pers. mv. edoxazon | 2 | (1) Lc 5,26 . | (2) Lc 7,16 . | ||||||
5. | pass. part. praes. nom. mann. enk. doxazomenos | 1 | (1) Lc 4,15 . | |||||||
9 | 1 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 |
6. - 8. Een vorm van δοξαζω = doxazô (verheerlijken, loven) + τον θεον = ton theon (God) : God verheerlijken . Lc (7) . In zes van de zeven gevallen verheerlijkt een genezene of zijn omstaanders God : (1) Lc 5,25 . (2) Lc 5,26 . (3) Lc 7,16 . (4) Lc 13,13 . (5) Lc 17,15 . (6) Lc 18,43 .In het zevende geval verheerlijkt de honderdman God bij het zien van de wijze waarop Jezus is gestorven (Lc 23,47) . Hnd (3) : (1) Hnd 4,21 . (2) Hnd 11,18 . (3) Hnd 21,20 . In Lc 2,20 verheerlijken en prijzen de engelen God . God staat bij prijzen alhoewel het bij beide werkwoorden bedoeld is . In Lc 4,15 staat een passiefvorm : 'hij wordt geprezen' door allen . Slechts in één tekst in Lucas is God niet het voorwerp van verheerlijking .
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. |
Lc 5,25 | Lc 5,26 | Lc 7,16 | Lc 13,13 | Lc 17,15 | Lc 18,43 | Lc 23,47 |
kai ekstasis elaben hapantes (en ontzetting benam allen) | elaben de fobos pantas (vrees echter benam allen) | |||||
doxazôn ton theon (God verheerlijkend) | kai edoxazon ton theon (en zij verheerlijkten God) | kai edoxazon ton theon (en zij verheerlijkten God) | kai edoxazon ton theon (en zij verheerlijkten God) | doxazôn ton theon (God verheerlijkend) | doxazôn ton theon (God verheerlijkend) | edoxazen ton theon (hij verheerlijkte God) |
67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 - | 67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 - | 110. De zoon van de weduwe van Naïn : Lc 7,11-17 - | 223. Genezing van een kromgebogen vrouw op sabbat : Lc 13,10-17 - | 253. Genezing van de tien melaatsen : Lc 17,11-19 - | 276. Genezing van de blinde Bartimeüs : Mc 10,46-52 - Lc 18,35-43 - | 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 - Mt 27,45-54 - Lc 23,44-48 |
God wordt verheerlijkt bij het begin van het leven van Jezus (Lc 2,20) en op het einde ervan (Lc 23,47) . Bij het begin van zijn openbaar leven wordt Jezus door allen verheerlijkt (Lc 4,15) . Na de genezing van een zieke of de opwekking van een dode wordt God verheerlijkt : bij de genezing van een lamme (Lc 5,17-26) , een kromgebogen vrouw ( Lc 13,10-17) , de tien melaatsen ( Lc 17,11-19) de blinde Bartimeüs (Lc 18,35-43) en bij de opwekking van een dode (Lc 7,11-17) .
Een vorm van δοξαζω = doxazô (verheerlijken, loven) + τον θεον = ton theon (God) : God verheerlijken . Lc (7) . In zes van de zeven gevallen verheerlijkt een genezene of zijn omstaanders God : (1) Lc 5,25 . (2) Lc 5,26 . (3) Lc 7,16 . (4) Lc 13,13 . (5) Lc 17,15 . (6) Lc 18,43 .In het zevende geval verheerlijkt de honderdman God bij het zien van de wijze waarop Jezus is gestorven (Lc 23,47) . Hnd (3) : (1) Hnd 4,21 . (2) Hnd 11,18 . (3) Hnd 21,20 . In Lc 2,20 verheerlijken en prijzen de engelen God . God staat bij prijzen alhoewel het bij beide werkwoorden bedoeld is . In Lc 4,15 staat een passiefvorm : 'hij wordt geprezen' door allen . Slechts in één tekst in Lucas is God niet het voorwerp van verheerlijking .
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. |
Lc 5,25 | Lc 5,26 | Lc 7,16 | Lc 13,13 | Lc 17,15 | Lc 18,43 | Lc 23,47 |
kai ekstasis elaben hapantes (en ontzetting benam allen) | elaben de fobos pantas (vrees echter benam allen) | |||||
doxazôn ton theon (God verheerlijkend) | kai edoxazon ton theon (en zij verheerlijkten God) | kai edoxazon ton theon (en zij verheerlijkten God) | kai edoxazon ton theon (en zij verheerlijkten God) | doxazôn ton theon (God verheerlijkend) | doxazôn ton theon (God verheerlijkend) | edoxazen ton theon (hij verheerlijkte God) |
67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 - | 67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 - | 110. De zoon van de weduwe van Naïn : Lc 7,11-17 - | 223. Genezing van een kromgebogen vrouw op sabbat : Lc 13,10-17 - | 253. Genezing van de tien melaatsen : Lc 17,11-19 - | 276. Genezing van de blinde Bartimeüs : Mc 10,46-52 - Lc 18,35-43 - | 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 - Mt 27,45-54 - Lc 23,44-48 |
God wordt verheerlijkt bij het begin van het leven van Jezus (Lc 2,20) en op het einde ervan (Lc 23,47) . Bij het begin van zijn openbaar leven wordt Jezus door allen verheerlijkt (Lc 4,15) . Na de genezing van een zieke of de opwekking van een dode wordt God verheerlijkt : bij de genezing van een lamme (Lc 5,17-26) , een kromgebogen vrouw ( Lc 13,10-17) , de tien melaatsen ( Lc 17,11-19) de blinde Bartimeüs (Lc 18,35-43) en bij de opwekking van een dode (Lc 7,11-17) .
7. bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to
(de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (191) . Lc 5 (8) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,4 . (3) Lc
5,10 . (4) Lc
5,12 . (5) Lc
5,19 . (6) Lc
5,24 . (7) Lc
5,25 . (8) Lc
5,26 .
Vanaf Mc 1,21 tot Mc 1,39 volgt Lucas de volgorde van het marcusevangelie : van Lc 4,31 tot Lc 4,44. Dan volgt de inlassing Lc 5,1-11 : de wonderbare visvangst en roeping van Petrus en zijn metgezellen. Dan vervolgt Lucas de volgorde van het marcusevangelie : van Mc 1,44 tot Mc 3,6 d.i. van Lc 5,12-Lc 6,11. De twee volgende pericopen van Marcus (Mc 3,7-12 en Mc 3,13-19) komen omgekeerd bij Lucas voor : Mc 3,7-12 // Lc 6,17-19 en Mc 3,13-19 // Lc 6,12-16. Hierop volgt de vlakterede : Lc 6,20-49. In deze vlakterede komen heel wat teksten overeen met de bergrede van Matteüs (Mt 5-7). Dan volgt de kleine Lucaanse inlassing : Lc 7,1-8,3. Met de gelijkenisrede volgt Lucas opnieuw het marcusevangelie Mc 4,1-9,50 // Lc 8,4-9,50 met weglating van Mc 6,45-8,26. De grote Lucaanse inlassing begint met Lc 9,51-Lc 18,14. Vanaf Mc 10,13 // Lc 18,15 volgt Lucas opnieuw het marcusevangelie.
Mc 2,4 | Lc 5,18b | Lc 5,19 | Lc 8,19 | ||||||
kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | ||||||
mè dunamenoi (niet kunnende) | ezètoun (zij zochten) | mè heurontes (niet vindende) | ouk èdunanto (zij konden niet) | ||||||
prosenegkai dragen tot) | auton eisenegkein (hem binnen te bdragen) ... | poias eisenegkôsin auton (hoe zij hem zouden binnenbrengen) | suntucein (geraken tot bij) | ||||||
autôi (bij hem) | autôi (hem) | ||||||||
dia ton ochlon (omwille van de menigte) | dia ton ochlon (omwille van de menigte) | dia ton ochlon (omwille van de menigte) | |||||||
1. De Farizeeën en de wetsgeleerden zijn reeds vanaf het begin van het
verhaal - Lc 5,17 - aanwezig.
2. De woordvolgorde : voegwoord (kai : en) , vervoegd werkwoord, lijdend voorwerp,
deelwoord van het werkwoord zeggen (legô) en citaat in rechtstreekse of
onrechtstreekse rede, komt in gelijkaardige verhalen voor.
3. Lucas voegt de Farizeeën toe.
4. De vraag is tweeledig. Zoals de tweede vraag begint Lucas ook de eerste vraag
met tís : wie...
Lc 5,21 | Lc 5,30 | Lc 15,2 | Lc 19,7 | |
voegwoord | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) |
vervoegd werkwoord | èrxanto dialogizesthai (en begonnen te discussiëren) | egogguzon (morden) |
diegogguzon (bromden) | idontes pantes diegogguzon (allen ziende bromden) |
onderwerp | hoi grammateis kai hoi Farisaioi (de schriftgeleerden en de Farizeeeën | hoi Farizaioi kai grammateis autôn (de Farizeeën en hun schriftgeleerden) | hoi te Farizaioi kai hoi grammateis (zowel de Farizeeën als de schriftgeleerden) | |
pros tous mathètas autou (tot zijn leerlingen) | ||||
inleiding om te citeren | legontes (zeggende) | legontes (zeggende) | legontes (zeggende) | legontes (zeggende) |
rechtstreekse of onrechtstreekse rede | tís estin houtos (wie is deze) hos lalaei blasfèmias; tís dunatai hamartias afienai ei mè monos ho theos; (die godslasteringen spreekt? wie kan zonden vergeven tenzij God alleen?) | dia tí meta tôn telônôn kai hamartôlôn esthiete kai pinete; (waarom eet en drinkt je met tollenaars en zondaars?) | hoti houtos hamartôlous prosdechetai kai sunesthiei autois (dat deze zondaars ontvangt en met hen eet). | hoti para hamartôlôi andri eisèlthen katalusai (dat hij bij een zondig man is binnengegaan om te logeren) |
bijbelplaats | 67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 // Mt 9,1-8 // Lc 5,17-26 - Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 - | 69. Jezus eet met tollenaars en zondaars : Mc 2,15-17 // Mt 9,10-13 // Lc 5,29-32 - Mc 2,15-17 - Mt 9,10-13 - Lc 5,29-32 - | 238. Gelijkenis van het verloren schaap : Lc 15,1-7 - Lc 15,1-7 - | 277. Zacheüs : Lc 19,1-10 - Lc 19,1-10 - |
67.8. Lc 5,26 : de drievoudige reactie van het volk
Marcus geeft de reactie van het volk op het wondergebeuren weer door een dubbele gevolgzin. Lucas schrijft drie nevenschikkende zinnen met de woordvolgorde : nevenschikkend voegwoord, werkwoord, nadere bepaling.
67. 8.1. Lc 5,26a : en ontzetting beving allen
In Mc 2,12 werd het passief van het werkwoord existamai : buiten zichzelf
zijn, ontsteld zijn gebruikt. Lc 5,25 gebruikt het zelfstandig naamwoord ekstasis
(ontzetting) , afgeleid van het werkwoord existamai. Het werkwoord lambanô
(nemen) in samenhang met ekstasis (ontzetting) kan vertaald worden als : ontzetting
greep allen of ontzetting beving (vangen, grijpen, vastnemen) allen. In Mc 2,12
is pantas (allen) in de accusatief onderwerp van de infinitiefzin. Verondersteld
wordt dat allen ook het onderwerp is van de volgende nevenschikkende infinitiefzin.
In Lc 5,26 is hapantas (allen) in de accusatief lijdend voorwerp. Het wordt
wel als onderwerp van de twee volgende nevenschikkende zinnen verondersteld.
De klinker ha- van hapantas (allen) leest vlotter in verbinding met het voorgaande
woord dat eindigt op een n van elaben (ontzetting beving).
Het gebeuren - een lamme die opstaat - verwekt ontzetting bij allen. Deze ontzetting
wordt onmiddellijk in verband met God gebracht. Want allen verheerlijken God.
Het gaat in Mc 2,1-12 om een opwekkingsverhaal - opstandingsverhaal (vv.9.11
: egeire : sta op ; ègerthè : hij werd opgewekt). De opstanding
door God begint reeds in dit leven. Dan is het ook begrijpelijk dat met dit
verhaal de zondenvergeving gepaard gaat, want zonde betekent dood voor God.
In het verrijzenisverhaal (Mc 16,1-8) vinden we ègerthè (hij werd
opgewekt). Op het einde van de pericope staat er : eichen gar autas tromos kai
ekstasis : want schrik en ontzetting (extase - buiten zichzelf zijn hadden hen
(hadden hen te pakken). Gelijkaardig lezen we in Lc 5,25a : en ontzetting greep
allen aan. Lucas heeft het ègerthè (hij werd opgewekt) van Mc
2,12 gewijzigd tot anastas (opgestaan). In de paralleltekst van Mc 16,1-8 lezen
we bij Lc 24,7 - een toevoeging van Lucas - kai tèi tritèi hèmerai
anastènai : en op de derde dag zal opstaan.
67.8.2. Lc 5,26b : en (allen) verheerlijkten God
De verheerlijking van God volgt op de ontzetting die hen heeft aangegrepen.
Lc 5,26b heeft de tweede nevenschikkende infinitiefzin van Mc 2,12 herwerkt
tot een nevenschikkende indicatiefzin. Het werkwoord edoxazon (zij - allen -
verheerlijkten) staat in de imperfectumtijd (onvoltooid verleden tijd) terwijl
de werkwoordtijden in de voorgaande en de volgde zin de aorist (een verleden
tijd) is. Het verband tussen in extase zijn en God verheerlijken is reeds bij
Mc 2,12 gegeven.
Het gaat in Mc 2,1-12 om een opwekkingsverhaal - opstandingsverhaal (vv.9.11
: egeire : sta op ; ègerthè : hij werd opgewekt). De opstanding
door God begint reeds in dit leven. Dan is het ook begrijpelijk dat met dit
verhaal de zondenvergeving gepaard gaat, want zonde betekent dood voor God.
doxazô (verheerlijken)
. Verwijzing : doxazô
(verheerlijken) , zie Lc
5,26 ; doxa
(heerlijkheid) , zie Lc
2,9 .
- doxazôn (verheerlijkend) . In zeven verzen in de bijbel . In drie verzen
in het O.T. . In vier verzen in het N.T. : (1) Lc
5,25 . (2) Lc
17,15 . (3) Lc
18,43 . (4) Joh
--- doxazontes (verheerlijkend).
--- doxason (verheerlijk). Actief imperatief praesens 2de persoon enkelvoud.
In 9 verzen in de bijbel; in 6 verzen in het O.T., in 3 verzen in het N.T.,
nl. bij Johannes.
- edoxazen (hij verheerlijkte) . In twee verzen in de bijbel : (1) Lc
13,13 . (2) Lc
23,47 . Telkens in samenhang met het lijdend voorwerp ton theon (God) :
hij verheerlijkte God .
- edoxazon (zij verheerlijkten) . Verwijzing : doxazô
(verheerlijken) , zie Lc
5,26 . In zes verzen in de bijbel , enkel in het N.T. : (1) Lc
5,26 . (2) Lc
7,16 . (3) Hnd
4,21 . (4) Hnd
13,48 . (5) Hnd
21,20 . (6) Gal
1,24 . Telkens in samenhang met het lijdend voorwerp ton theon (God) : zij
verheerlijkten God .
doxazô ton theon : God verheerlijken . In zes van de zeven verzen in Lc verheerlijkt de genezene God . In het zevende geval verheerlijkt de honderdman God bij het zien van de wijze waarop Jezus is gestorven (Lc 23,47) .
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. |
Lc 5,25 | Lc 5,26 | Lc 7,16 | Lc 13,13 | Lc 17,15 | Lc 18,43 | Lc 23,47 |
kai ekstasis elaben hapantas (en ontzetting benam allen) | elaben de fobos pantas (vrees echter benam allen) | |||||
doxazôn ton theon (God verheerlijkend) | kai edoxazon ton theon (en zij verheerlijkten God) | kai edoxazon ton theon (en zij verheerlijkten God) | kai edoxazen ton theon (en zij verheerlijkten God) | doxazôn ton theon (God verheerlijkend) | doxazôn ton theon (God verheerlijkend) | edoxazen ton theon (hij verheerlijkte God) |
67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 - | 67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 - | 110. De zoon van de weduwe van Naïn : Lc 7,11-17 - | 223. Genezing van een kromgebogen vrouw op sabbat : Lc 13,10-17 - | 253. Genezing van de tien melaatsen : Lc 17,11-19 - | 276. Genezing van de blinde Bartimeüs : Mc 10,46-52 - Lc 18,35-43 - | 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 - Mt 27,45-54 - Lc 23,44-48 |
In 6 van de 7 gevallen verheerlijkt de genezene God. In het zevende geval verheerlijkt de honderdman God bij het zien van de wijze waarop Jezus is gestorven.
67.1. Lc 5,17a : op een dag in de week . Zie ook - Lc 5,1-11 - Lc 9,51-56 -
68. Roeping van Levi / Matteüs : Lc 5,27-28
- Mc
2,13-14 - Mt
9,9 - Lc
5,27-28 - bijbeloverzicht
-- taalgebruik
-- Lc (Lucas)
-- Lc 5 -- Lc
5,27 - Lc
5,28 -
Lc 5,27 - Lc 5,27 : 68. Roeping van Levi / Matteüs - Mc 2,13-14 - Mt 9,9 - Lc 5,27-28 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,27 - Lc 5,28 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 5,27 . Het vers Lc 5,27 telt 18 (2 X 3²) woorden en 95 (5 X 19) letters . De getalwaarde van Lc 5,27 is 8857 (17 X 521) .
Lc 5,27.4. ind. aor. 3de pers. enk. εξηλθεν = exèlthen (ging uit) van het
werkw. εξερχομαι = exerchomai (uitgaan) . Taalgebruik in het NT : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in de LXX : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in Lc : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Lc (8) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
4,14 . (3) Lc
4,35 . (4) Lc
5,27 . (5) Lc
7,17 . (6) Lc
8,5 . (7) Lc
8,35 . (8) Lc
17,29 . Een vorm van εξερχομαι = exerchomai in de LXX (216) , in het NT (742) , in Lc (41) , in Lc 5 (2) : (1) Lc
5,8 . (2) Lc
5,27 .
- Uit-gaan kan betekenen : van een eerder besloten
ruimte zoals een huis, een stad enz. naar buiten gaan . Het werkwoord wordt
ook vaak gebruikt om het weggaan van een onreine geest uit een persoon aan te
geven .
exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
ind. aor. 3de pers. enk. exèlthen | 232 | 165 | 67 | 6 | 11 | 8 | 19 | 11 | 4 | 8 | 25 | 44 |
7. acc. mann. enk. telônèn (tollenaar) van het zelfst. naamw. τελωνης = telônès (tollenaar) . Taalgebruik in het NT : telônès (tollenaar) . Bijbel = NT (1) : Lc 5,27 . Een vorm van τελωνης = telônès (tollenaar) in het OT (-) , in het NT (21) , in Lc (10) : (1) Lc 3,12 . (2) Lc 5,27 . (3) Lc 5,29 . (4) Lc 5,30 (5) Lc 7,29 . (6) Lc 7,34 . (7) Lc 15,1 . (8) Lc 18,10 . (9) Lc 18,11 . (10) Lc 18,13 .
Lc 5,27.11.
epi (op, bij) . Afkortingen : ep' en ef' . Taalgebruik in het N.T. : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Lc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Lc (104 + 25 + 20 = 149) . Lc 5 (9 + 0 + 1 = 10) . epi (9) : (1) Lc
5,5 . (2) Lc
5,9 . (3) Lc
5,11 . (4) Lc
5,12 . (5) Lc
5,18 . (6) Lc
5,19 . (7) Lc
5,24 . (8) Lc
5,27 . (9) Lc
5,36 . ef' (1) Lc
5,25 .
12. bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (181) . Lc 5 (6) : (1) Lc
5,4 . (2) Lc
5,17 . (3) Lc
5,19 . (4) Lc
5,24 . (5) Lc
5,27 . (6) Lc
5,36 .
15. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô
(zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô
(zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô
(zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les ,
Fr. leçon .
Lc (223) . Lc 5 (9) : (1) Lc
5,4 . (2) Lc
5,5 . (3) Lc
5,10 . (4) Lc
5,20 . (5) Lc
5,22 . (6) Lc
5,24 . (7) Lc
5,27 . (8) Lc
5,31 . (9) Lc
5,34 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 5 in 9 verzen : (1) Lc
5,8 . (2) Lc
5,12 . (3) Lc
5,13 . (4) Lc
5,21 . (5) Lc
5,24 . (6) Lc
5,26 . (7) Lc
5,30 . (8) Lc
5,36 . (9) Lc
5,39 , van eipon (ik zei) in Lc 5 in 13 verzen : (1) Lc
5,4 . (2) Lc
5,5 . (3) Lc
5,10 . (4) Lc
5,13 . (5) Lc
5,14 . (6) Lc
5,20 . (7) Lc
5,22 . (8) Lc
5,23 . (9) Lc
5,24 . (10) Lc
5,27 . (11) Lc
5,31 . (12) Lc
5,33 . (13) Lc
5,34 .
Lc 5,27.16. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (144) . Lc 5 (7) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 . (4) Lc 5,14 . (5) Lc 5,27 . (6) Lc 5,28 . (7) Lc 5,29 .
Lc 5,28 - Lc 5,28 : 68. Roeping van Levi / Matteüs - Mc 2,13-14 - Mt 9,9 - Lc 5,27-28 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,27 - Lc 5,28 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 5,28 . Het vers Lc 5,28 telt 6 (2 X 3) woorden en 41 letters . De getalwaarde van Lc 5,28 is 4890 (2 X 3 X 5 X 163) .
Lc 5,28.5. ind. imperf. 3de pers. enk. èkolouthei van het werkw. akoloutheô (volgen) . Taalgebruik in het N.T. : akoloutheô (volgen) . Taalgebruik in Lc : akoloutheô (volgen) . Ned. acoliet . Lc (4) : (1) Lc 5,28 . (2) Lc 18,43 . (3) Lc 22,54 . (4) Lc 23,27 . Een vorm van akoloutheô (volgen) in Lc in 17 verzen : (1) Lc 5,11 . (2) Lc 5,27 . (3) Lc 5,28 . (4) Lc 7,9 . (5) Lc 9,11 . (6) Lc 9,23 . (7) Lc 9,49 . (8) Lc 9,57 . (9) Lc 9,59 . (10) Lc 9,61 . (11) Lc 18,22 . (12) Lc 18,28 . (13) Lc 18,43 . (14) Lc 22,10 . (15) Lc 22,39 . (16) Lc 22,54 . (17) Lc 23,27 .
Lc 5,28.6. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (144) . Lc 5 (7) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 . (4) Lc 5,14 . (5) Lc 5,27 . (6) Lc 5,28 . (7) Lc 5,29 .
69. Jezus eet met tollenaars en zondaars : Lc 5,29-32 - Mc 2,15-17 - Mt 9,10-13 - Lc 5,29-32 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,29 - Lc 5,30 - Lc 5,31 - Lc 5,32 -
Lc 5,29 - Lc 5,29 : 69. Jezus eet met tollenaars en zondaars - Mc 2,15-17 - Mt 9,10-13 - Lc 5,29-32 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,29 - Lc 5,30 - Lc 5,31 - Lc 5,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 5,29 . Het vers Lc 5,29 telt 23 woorden en 105 (3 X 5 X 7) letters . De getalwaarde van Lc 5,29 is 12752 (2² X 2² X 797) .
Lc 5,29.2.
act. ind. aor. 3de p. enk. epoièsen (hij deed) . van het werkw. poieô
(doen, maken) . Taalgebruik in het N.T. : poieô
(doen, maken) . Taalgebruik in Mc : poieô
(doen, maken) . Taalgebruik in Lc : poieô
(doen, maken) .
Lc (14) : (1) Lc
1,49 . (2) Lc
1,51 . (3) Lc
1,68 . (4) Lc
3,19 . (5) Lc
5,29 . (6) Lc
6,3 . (7) Lc
6,10 . (8) Lc
8,8 . (9) Lc
8,39 . (10) Lc
11,40 . (11) Lc
16,8 . (12) Lc
17,9 . (13) Lc
19,18 . (14) Lc
23,22 . Een vorm van poieô (doen, maken) in Lc 5 in 4 verzen : (1)
Lc 5,6
. (2) Lc
5,29 . (3) Lc
5,33 . (4) Lc
5,34 .
Lc 5,29.4.
acc. vr. enk. megalèn van het bijvoegl. naamw. megas (groot) . Taalgebruik
in het N.T. : megas
(groot) . Taalgebruik in Lc : megas
(groot) .
Lc (2) : (1) Lc
2,10 . (2) Lc
5,29 . Een vorm van megas (groot) in Lc in 25 verzen .
Lc 5,29.6. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (144) . Lc 5 (7) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 . (4) Lc 5,14 . (5) Lc 5,27 . (6) Lc 5,28 . (7) Lc 5,29 .
Lc 5,29.7.
en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 5 (10) : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,3 . (3) Lc
5,7 . (4) Lc
5,12 . (5) Lc
5,16 . (6) Lc
5,17 . (7) Lc
5,22 . (8) Lc
5,29 . (9) Lc
5,34 . (10) Lc
5,35 .
Lc 5,29.12. act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn (hij was) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het N.T. : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Lc (79) . Lc 5 (6) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,16 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,29 .
Lc 5,29.13.
nom. mann. enk. ochlos (menigte) . Taalgebruik in het N.T. : ochlos
(menigte) . Taalgebruik in Lc : ochlos
(menigte) .
Lc (9) : (1) Lc
5,29 . (2) Lc
6,17 . (3) Lc
6,19 . (4) Lc
7,11 . (5) Lc
7,12 . (6) Lc
8,40 . (7) Lc
9,37 . (8) Lc
13,17 . (9) Lc
22,47 . Een vorm van ochlos (menigte) in Lc in 41 verzen , in Lc 5 in 5
verzen : (1) Lc
5,1 . (2) Lc
5,3 . (3) Lc
5,15 . (4) Lc
5,19 . (5) Lc
5,29 .
Lc 5,29.18.
nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik
in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (165) . Lc 5 (9) : (1) Lc
5,2 . (2) Lc
5,10 . (3) Lc
5,17 . (4) Lc
5,21 . (5) Lc
5,29 . (6) Lc
5,30 . (7) Lc
5,31 . (8) Lc
5,33 . (9) Lc
5,37 .
Lc 5,29.21. gen. mv.autôn van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (94) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,6 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,25 . (7) Lc 5,29 . (8) Lc 5,30 . (9) Lc 5,31 . (10) Lc 5,35 .
Lc 5,30 - Lc 5,30 : 69. Jezus eet met tollenaars en zondaars - Mc 2,15-17 - Mt 9,10-13 - Lc 5,29-32 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,29 - Lc 5,30 - Lc 5,31 - Lc 5,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Lc 5,30 . Het vers Lc 5,30 telt 21 (3 X 7) woorden en 115 (5 X 23) letters . De getalwaarde van Lc 5,30 is 13673 (11² X 113) .
Lc 5,30.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (WEL : 33 / 39 . NIET : 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Hebr. : וְ = wë . Lat : et . Fr. : et . Ned. : en . E. : and . D. und . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) .
Lc
5,30.2. act. ind. imperf. 3de pers. mv. εγογγυζον = egogguzon (zij morden) van het werkw. γογγυζω = gogguzô (brommen, morren) . Taalgebruik : gogguzô
(brommen, morren) . Bijbel (3) : (1) Mt
20,11 . (2) Lc
5,30 . (3) Joh
6,41 . Een vorm van γογγυζω = gogguzô in de Bijbel (22) , in de LXX (16) , in het NT (8) : (1) Mt
20,11 . (2) Lc
5,30 . (3) Joh
6,41 . (4) Joh
6,43 . (5) Joh
6,61 . (6) Joh
7,32 . (7) 1
Kor 10,10 .
- Zie ook : act. ind. imperf. 3de pers. mv. διεγογγυζον = diegogguzon (zij morden) van het werkw. διαγογγυζω = diagogguzô (brommen, morren) . Bijbel (3) : (1) Nu
14,2 . (2) Lc
15,2 . (3) Lc
19,7 . Een vorm van het werkw. διαγογγυζω = diagogguzô in de LXX (10) , in het NT (2) : (1) Lc
15,2 . (2) Lc
19,7 .
- Hebreeuws . וַיִּלֹּנוּ = wajjillonû (zij morden tegen) < prefix
wë (en) + werkwoordvorm nifal imperfect. 3de pers. mann. mv. van het werkw. לון/ לין = lwn / ljn (morren
tegen) . Taalgebruik in Tenakh : lwn
/ ljn (morren tegen) . Tenakh (4)
: (1) Ex
15,24 . (2) Nu
14,2 . (3) Nu
17,6 . (4) Joz
9,18 .
- Lat. murmurare . Ned. morren . E. to murmure . D. murren . Fr. murmurer .
- In het OT wordt er vooral gemord tijdens de woenstijntocht . Het gaat dan om morren om wat het volk al dan niet te drinken en te eten heeft . Bij eten moet er onderscheid gemaakt worden tussen rein en onrein voedsel . Dat laatste mag niet gegeten worden . In Lc
15,2 gaat het niet om wat gegeten wordt maar met wie gegeten wordt . Blijkbaar zijn zondaars onrein en mag er met hen niet gegeten worden .
- Hier wordt het werkw. γογγυζω = gogguzô (brommen, morren) zonder het prefix voorzetsel δια = dia (tussen, over en weer) . In Lc
5,30 richten de Farizeeën en schriftgeleerden zich tot de leerlingen , in Lc
15,2 tot Jezus . In Lc
19,7 heeft het ongenoegen en gemor zich uitgebreid tot alle toeschouwers . Telkens vinden we de imperfectumvorm , wat wijst op het voortdurend karakter .
Lc 5,30.3. bepaald lidw. nom. mann. mv. οἱ = hoi . Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Lc (165) . Lc 5 (9) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 5,17 . (4) Lc 5,21 . (5) Lc 5,29 . (6) Lc 5,30 . (7) Lc 5,31 . (8) Lc 5,33 . (9) Lc 5,37 .
lidw. mv. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | ||
10. | nom. m. mv. hoi | 4230 | 3257 | 973 | 196 | 101 | 165 | 125 | 147 | 169 | 70 | 462 | 587 | |
Totaal | 23394 | 18879 | 4515 | 745 | 389 | 644 | 404 | 690 | 1228 | 415 | 1778 | 2182 |
lidw. mv. | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
10. | nom. m. mv. hoi | 165 | 3 | 7 | 1 | 2 | 9 | 13 | 10 | 15 | 12 | 4 | 8 | 2 | 5 | 2 | 3 | 6 | 4 | 5 | 7 | 16 | 3 | 11 | 9 | 9 |
Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. . Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc 5,30.4.
farisaios Farizeeër) | bijbel | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | syn. | ev. | |
3 | nom. + voc. mv. farisaioi | 49 | 49 | 21 | 8 | 10 | 9 | 1 | 39 | 48 |
farisaios (Farizeeër) | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Brieven |
nom. enk. farizaios | 5 : (1) Lc 7,39 . (2) Lc 11,37 . (3) Lc 11,38 . (4) Lc 18,10 . (5) Lc 18,11 . | 3 : (1) Hnd 5,34 . (2) Hnd 23,6 . (3) Hnd 26,5 . | 1 : Fil 3,5 . | |||
gen. enk. farisaiou | 2 : (1) Lc 7,36 . (2) Lc 7,37 . | |||||
nom. + voc. mv. farisaioi | 21 : (1) Mt 9,11 . (2) Mt 9,14 . (3) Mt 9,34 . (4) Mt 12,2 . (5) Mt 12,14 . (6) Mt 12,24 . (7) Mt 15,1 . (8) Mt 15,12 . (9) Mt 16,1 . (10) Mt 19,3 . (11) Mt 21,45 . (12) Mt 22,15 . (13) Mt 22,34 . (14) Mt 23,2 . (15) Mt 23,13 . (16) Mt 23,15 . (17) Mt 23,23 . (18) Mt 23,25 . (19) Mt 23,27 . (20) Mt 23,29 . (21) Mt 27,62 . | 8 : (1) Mc 2,18 . (2) Mc 2,24 . (3) Mc 3,6 . (4) Mc 7,1 . (5) Mc 7,3 . (6) Mc 7,5 . (7) Mc 8,11 . (8) Mc 10,2 . | 10 : (1) Lc 5,17 . (2) Lc 5,21 . (3) Lc 5,30 . (4) Lc 6,7 . (5) Lc 7,30 . (6) Lc 11,39 . (7) Lc 11,53 . (8) Lc 13,31 . (9) Lc 15,2 . (10) Lc 16,14 . | 9 : (1) Joh 4,1 . (2) Joh 7,32 . (3) Joh 7,47 . (4) Joh 8,3 . (5) Joh 8,13 . (6) Joh 9,15 . (7) Joh 11,47 . (8) Joh 11,57 . (9) Joh 12,19 . | 1 : Hnd 23,8 . | |
gen. mv. farisaiôn | 7 : (1) Mt 3,7 . (2) Mt 5,20 . (3) Mt 12,38 . (4) Mt 16,6 . (5) Mt 16,11 . (6) Mt 16,12 . (7) Mt 22,41 . | 4 : (1) Mc 2,16 . (2) Mc 2,18 . (3) Mc 8,15 . (4) Mc 12,13 . | 7 : (1) Lc 5,33 . (2) Lc 6,2 . (3) Lc 7,36 . (4) Lc 12,1 . (5) Lc 14,1 . (6) Lc 17,20 . (7) Lc 19,39 . | 6 : (1) Joh 1,24 . (2) Joh 3,1 . (3) Joh 7,48 . (4) Joh 9,16 . (5) Joh 9,40 . (6) Joh 18,3 . | 4 : (1) Hnd 15,5 . (2) Hnd 23,6 . (3) Hnd 23,7 . (4) Hnd 23,9 . | |
dat. mv. farisaiois | 2 : (1) Lc 11,42 . (2) Lc 11,43 . | |||||
acc. mv. farisaious | 1 : Lc 14,3 . | 4 : (1) Joh 7,45 . (2) Joh 9,13 . (3) Joh 11,46 . (4) Joh 12,42 . |
Lc 5,30.6.
nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik
in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (165) . Lc 5 (9) : (1) Lc
5,2 . (2) Lc
5,10 . (3) Lc
5,17 . (4) Lc
5,21 . (5) Lc
5,29 . (6) Lc
5,30 . (7) Lc
5,31 . (8) Lc
5,33 . (9) Lc
5,37 .
Lc 5,30.8. gen. mv.autôn van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (94) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,6 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,25 . (7) Lc 5,29 . (8) Lc 5,30 . (9) Lc 5,34 . (10) Lc 5,35 .
Lc 5,30.9.
pros (naar, bij) . Taalgebruik in het N.T. : pros
(naar, bij) . Taalgebruik in Lc : pros
(naar, bij) .
Lc (158) . Lc 5 (8) : (1) Lc
5,4 . (2) Lc
5,10 . (3) Lc
5,22 . (4) Lc
5,30 . (5) Lc
5,31 . (6) Lc
5,33 . (7) Lc
5,34 . (8) Lc
5,36 .
Lc 5,30.14. δια = dia (door, omwille van, na) . Taalgebruik in NT : dia (door) . Taalgebruik in de LXX : dia (door) . Taalgebruik in Lc : dia (door) . Lc (32 + 5 = 37) . Lc 5 (2 + 1 = 3) . dia (2) : (1) Lc 5,19 . (2) Lc 5,30 . di' (1) Lc 5,5 .
dia (door) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
dia | 1419 | 938 | 481 | 51 | 29 | 32 | 44 | 62 | 248 | 15 | 112 | 156 |
di' | 310 | 174 | 136 | 6 | 2 | 5 | 13 | 11 | 99 | 13 | 26 | |
totaal | 1729 | 1112 | 617 | 57 | 31 | 37 | 57 | 73 | 347 | 15 | 125 | 182 |
- L. per , post . Fr. par , après . Ned. na .
Lc 5,30.17.
bepaald lidw. gen. mann. + vr. + onz. mv. tôn van het bepaald lidwoord
ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 5 (8) : (1) Lc
5,3 . (2) Lc
5,9 . (3) Lc
5,12 . (4) Lc
5,15 . (5) Lc
5,17 . (6) Lc
5,19 . (7) Lc
5,30 . (8) Lc
5,33 .
Lc 5,30.20. van het zelfst. naamw. ἁμαρτωλος = hamartôlos (zondaar) . Taalgebruik in het NT : hamartôlos (zondaar) . Taalgebruik in de LXX : hamartôlos (zondaar) . Taalgebruik in Lc : hamartôlos (zondaar) . Een vorm van ἁμαρτωλος = hamartôlos in de LXX (178) , in het NT (47) , in Lc (17) : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,30 . (3) Lc 5,32 . (4) Lc 6,32 . (5) Lc 6,33 . (6) Lc 6,34 . (7) Lc 7,34 . (8) Lc 7,37 . (9) Lc 7,39 . (10) Lc 13,2 . (11) Lc 15,1 . (12) Lc 15,2 . (13) Lc 15,7 . (14) Lc 15,10 . (15) Lc 18,13 . (16) Lc 19,7 . (17) Lc 24,7 .
De Israëlieten morden tegen Mozes en Aäron en zeiden tegen hen (Nu 14,2) . De Farizeeën en hun schriftgeleerden morden tegen zijn leerlingen zeggende (Lc 5,30). Het morren van de Israëlieten heeft hier te maken met alles wat ze meemaken in de woestijn. In Ex 17,3 heeft morren ook te maken met dorst: Het volk echter smachtte daar naar water en het volk morde daar tegen Mozes zeggend : Waarom... In de Pentateuch heeft het morren vaak met eten of drinken te maken. Bij de synoptici heeft het morren te maken met wie je eet, wanneer je eet en hoe je eet.
Lc 5,21 | Lc 5,30 | Lc 15,2 | Lc 19,7 | |
voegwoord | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) |
vervoegd werkwoord | èrxanto dialogizesthai (en begonnen te discussiëren) | egogguzon (morden) |
diegogguzon (bromden onder elkaar) | idontes pantes diegogguzon (allen ziende bromden onder elkaar) |
onderwerp | hoi grammateis kai hoi Farisaioi (de schriftgeleerden en de Farizeeeën | hoi Farizaioi kai hoi grammateis autôn (de Farizeeën en hun schriftgeleerden) | hoi te Farizaioi kai hoi grammateis (zowel de Farizeeën als de schriftgeleerden) | |
pros tous mathètas autou (tot zijn leerlingen) | ||||
inleiding om te citeren | legontes (zeggende) | legontes (zeggende) | legontes (zeggende) | legontes (zeggende) |
rechtstreekse of onrechtstreekse rede | tís estin houtos (wie is deze) hos lalaei blasfèmias; tís dunatai hamartias afienai ei mè monos ho theos; (die godslasteringen spreekt? wie kan zonden vergeven tenzij God alleen?) | dia tí meta tôn telônôn kai hamartôlôn esthiete kai pinete; (waarom eet en drinkt je met tollenaars en zondaars?) | hoti houtos hamartôlous prosdechetai kai sunesthiei autois (dat deze zondaars ontvangt en met hen eet). | hoti para hamartôlôi andri eisèlthen katalusai (dat hij bij een zondig man is binnengegaan om te logeren) |
bijbelplaats | 67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 - | 69. Jezus eet met tollenaars en zondaars : Mc 2,15-17 - Mt 9,10-13 - Lc 5,29-32 - | 238. Gelijkenis van het verloren schaap : Lc 15,1-7 - | 277. Zacheüs : Lc 19,1-10 - |
Lc 5,31 - Lc 5,31 : 69. Jezus eet met tollenaars en zondaars - Mc 2,15-17 - Mt 9,10-13 - Lc 5,29-32 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- |