LUCASEVANGELIE , VIJFDE HOOFDSTUK , LC 5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -

- Bibliografie - Literatuur - Liturgisch gebruik - Overzicht bijbelboeken - Overzicht van de bibliografie van de bijbelboeken - Overzicht van deze website -

Overzicht van het Lucasevangelie : Lc 1 , Lc 2 , Lc 3 , Lc 4 , Lc 5 , Lc 6 , Lc 7 , Lc 8 , Lc 9 , Lc 10 , Lc 11 , Lc 12 , Lc 13 , Lc 14 , Lc 15 , Lc 16 , Lc 17 , Lc 18 , Lc 19 , Lc 20 , Lc 21 , Lc 22 , Lc 23 , Lc 24 ,
Tekstuitleg per perikope - Lc 5,1-11 - Lc 5,12-16 - Lc 5,15b - Lc 5,17-26 - Lc 5,21 - Lc 5,26a - Lc 5,27-28 - Lc 5,29-32 - Lc 5,29 - Lc 5,30 - Lc 5,31 - Lc 5,31b-32 - Lc 5,33-39 -
Tekstuitleg vers per vers : - Lc 5,1 - Lc 5,2 - Lc 5,3 - Lc 5,4 - Lc 5,5 - Lc 5,6 - Lc 5,7 - Lc 5,8 - Lc 5,9 - Lc 5,10 - Lc 5,11 - Lc 5,12 - Lc 5,13 - Lc 5,14 - Lc 5,15 - Lc 5,16 - Lc 5,17 - Lc 5,18 - Lc 5,19 - Lc 5,20 - Lc 5,21 - Lc 5,22 - Lc 5,23 - Lc 5,24 - Lc 5,25 - Lc 5,26 - Lc 5,27 - Lc 5,28 - Lc 5,29 - Lc 5,30 - Lc 5,31 - Lc 5,32 - Lc 5,33 - Lc 5,34 - Lc 5,35 - Lc 5,36 - Lc 5,37 - Lc 5,38 - Lc 5,39 -


http://strongsnumbers.com/            
1. LXX , Griekse tekst N.T.   2. Vulgata   3. Synopsis Denaux - Vervenne  4. Statenvertaling   5. Willibrordvertaling   6. Nieuwe Vertaling   7. Naardense vertaling , zie
8. Bible de Jérusalem 9. Statenvertaling   10. King James Bible  - King James Bible 11. Luther-Bibel   (2) liturgische lezing      

WEDERKERIGHEID (DIVERSITEIT - VICE VERSA) . Meer info : Arseen De Kesel . Email: arseen.de.kesel@telenet.be .
websitenamen : http://users.telenet.be/arseen.de.kesel/ en http://www.interlevensbeschouwelijk.be/index.htm .
- STARTPAGINA -- BIJ DE HAND -
ALFABETISCH OVERZICHT VAN THEMA'S EN WEBSITES :
- A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z
OF (met aanvullingen) : - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z
HOOFDTHEMA'S : - Arabisch , allochtonen , Aramees , armoede , bahá'í ,  bezinningsteksten , bijbel , bijbel en koran , boeddhisme , christendom , extreemrechts ( Vlaams Blok ) , fundamentalisme , getallen , globalisering en antiglobalisering , Grieks , Hebreeuws , Hebreeuwse lessen ,  hindoeïsme , interlevensbeschouwelijke dialoog , interreligieuze meditatie , islam , jodendom , koran , Latijn , levensbeschouwing , levensbeschouwing / godsdienst en onderwijs , racisme , samenleving , sikhisme , spiritualiteit , tewerkstelling van allochtonen , vluchtelingen en asielzoekers , vrijzinnigheid , witte scholen , multiculturele scholen en concentratiescholen , Eigen-zinnige beschouwingen , Het kleine of grote ongenoegen .

Woordenschat
- anèr (man), zie Lc 5,12 .
- doxazô (verheerlijken), zie Lc 5,26
- keimai (liggen, rusten) , zie Lc 5,1 .
Bibliografie
Literatuur
Liturgisch gebruik
-
Lc 5,1-11 : 62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen
Overzicht van de bijbelboeken - bijbeloverzicht -- taalgebruik -
- OT : Gn (Genesis) , Ex (Exodus) , Lv (Leviticus) , Nu (Numeri) , Dt (Deuteronomium) , Joz (Jozua) , Re (Rechters) , Rt (Ruth) , 1 S (1 Samuël) , 2 S (2 Samuël) , 1 K (1 Koningen) , 2 K (2 Koningen) , 1 Kr ( 1 Kronieken) , 2 Kr (2 Kronieken) , Ezr (Ezra) , Neh (Nehemia) , Tob (Tobia) , Jdt (Judith) , Est (Esther) , 1 Mak (1 Makkabeeën) , 2 Mak (2 Makkabeeën) , Job , Ps (Psalmen ) , Spr (Spreuken) , Pr (Prediker) , Hl (Hooglied) , W (Wijsheid) , Sir (Sirach) , Js (Jesaja) , Jr (Jeremia) , Kl (Klaagliederen) , Bar (Baruch) , Ez (Ezechiël) , Da (Daniël) , Hos (Hosea) , Jl (Joël) , Am (Amos) , Ob (Obadja) , Jon (Jona) , Mi (Micha) , Nah (Nahum) , Hab (Habakuk) , Sef (Sefanja) , Hag (Haggai) , Zach (Zacharia) , Mal (Maleachi) .
- NT : Mt (Matteüs) - Mc (Marcus) - Lc (Lucas) - Joh (Johannes) - Hnd (Handelingen) , Rom (Rome) , 1 Kor (Korinte) , 2 Kor (Korinte) , Gal (Galatië) , Ef (Efese) , Fil (Filippi) , Kol (Kolosse) , 1 Tes (Tessalonika) , 2 Tes (Tessalonika) , 1 Tim (Timoteüs) , 2 Tim (Timoteüs) , Tit (Titus) , Film (Filemon) , Heb (Hebreeën) , Jak (Jakobus) , 1 Pe (Petrus) , 2 Pe (Petrus) , 1 Joh (Johannes) , 2 Joh (Johannes) , 2 Joh (Johannes) , Jud (Judas) , Apk (Apokalyps) .
Overzicht van de bibliografie van de bijbelboeken : - bibliografie bijbel - bibliografie van het Oude Testament - bibliografie Matteüsevangelie - bibliografie Marcusevangelie - bibliografie Lucasevangelie - bibliografie van het Johannesevangelie - bibliografie van het Nieuwe Testament (behalve evangeliën)

In hun synopsis van de eerste drie evangeliën (Leuven, Vlaamse Bijbelstichting, 1986; Turnhout, Brepols, ) onderscheiden Adelbert Denaux en Marc Vervenne volgende pericopen in het vijfde hoofdstuk van het Lucasevangelie :
62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen : Lc 5,1-11 - Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 -
63. Genezing van een melaatse : Mc 1,40-45 - Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16 -
67. Genezing van de lamme :Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 -
68. Roeping van Levi / Matteüs : Mc 2,13-14 - Mt 9,9 - Lc 5,27-28 -
69. Jezus eet met tollenaars en zondaars : Mc 2,15-17 - Mt 9,10-13 - Lc 5,29-32 -
70. Vraag over het vasten. Het oude en het nieuwe : Mc 2,18-22 - Mt 9,14-17 - Lc 5,33-39 -.0

- MATHIEU Yvan , PIERRE, LÉVI ET LES DOUZE APÔTRES EN LUC 5,1-6,19 : Les conséquences théologiques d'une mise en discours , Science et esprit ISSN 0316-5345 , 2008, vol. 60, no2, pp. 101-118 [18 page(s) (article)] . Website : http://cat.inist.fr/?aModele=afficheN&cpsidt=20342659 .

62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen : Lc 5,1-11 -- Lc 5,1-11 - Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,1 - Lc 5,2 - Lc 5,3 - Lc 5,4 - Lc 5,5 - Lc 5,6 - Lc 5,7 - Lc 5,8 - Lc 5,9 - Lc 5,10 - Lc 5,11 -

- BOUWMAN G , De wonderbare visvangst (Lc.5,1- 11) . Een proeve van integrale exegese , in : WEREN W . e.a. , Bij de put van Jakob , Tilburg , 1986 . Website : http://publications.uvt.nl/repository/w.j.c.weren/publications.html .
- DREWERMANN E , De wonderbare visvangst , in : IDEM , Hij legde hun de handen op ; de wonderen van Jezus , Zoetermeer , Meinema , 1993 , p.144- 153
- GEYSELS L , Een bijbelse familiefoto , in : Schrift , jg. (1987) nr.114 , p. 211- 215
- JANSSEN J., De bekering van Petrus (Lc.5,4- 10 ; Joh.21,15- 19), in: De Bron, jg.17 (1991- 1992), nr.6, p.22- 25
- JANSSEN, J., Luc 5,1- 11. Kiezen in de diepte van je hart, in: De Bron, jg. (1984- 1985), nr.10, p.18- 21
- JANSSEN, J., Lc.5,1- 11: Voortaan mensen verzamelen, in: De Bron, jg. (1989- 1990) nr.2, p.20- 22
- JONCKHEERE, W., Aanpak als K- verantwoordelijke, in: Bijbel en bezinning, jg. (1995), nr.1, p.781- 784
- OTTEN, M., Roeping van de eerste leerlingen en wonderbare visvangst (Lc.5,1- 11), in: Idem, Deel in mijn vreugde. Lucas in gezin, school en catechese, Averbode/Apeldoorn, Altiora, 1990, p.32- 35
- ROSSEL, W., Volle netten, in: Catechetische informatie, jg.1¸ (1989), nr.3, p.12- 18
- SERVOTTE H , Deel één. 3. De roeping van de eerste leerlingen, in: IDEM, Wegen naar het woord. Interpretaties van evangelieteksten, Averbode, Altiora, 1991, p.41- 43

Evangelielezing van de 5de (vijfde) zondag door het jaar C : Lc 5,1-11
Op zekere dag stond Jezus aan de oever van het meer van Gennesaret, terwijl de mensen op Hem aandrongen om het woord Gods te horen. Hij zag nu twee boten liggen aan de oever van het meer; de vissers waren eruit gegaan en spoelden hun netten. Hij stapte in een van de boten, die van Simon en vroeg hem een eindje van wal te steken. Hij ging zitten en vanuit de boot vervolgde Hij zijn onderricht aan het volk. Toen Hij zijn toespraak had geëindigd zei Hij tot Simon: "Vaar nu naar het diepe en gooi uw netten uit voor de vangst." Simon antwoordde: "Meester, de hele nacht hebben we gezwoegd zonder iets te vangen; maar op uw woord zal ik de netten uitgooien." Ze deden het en vingen zulk een massa vissen in hun netten dat deze dreigden te scheuren. Daarom wenkten ze hun maats in de andere boot om hen te komen helpen. Toen die gekomen waren vulden zij de beide boten tot zinkens toe. Bij het zien daarvan viel Simon Petrus Jezus te voet en zei: "Heer, ga van mij weg want ik ben een zondig mens." Ontzetting had zich meester gemaakt van hem en van allen die bij hem waren, vanwege de vangst die ze gedaan hadden. Zo verging het ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, die met Simon samenwerkten. Jezus echter sprak tot Simon: "Wees niet bevreesd, voortaan zult ge mensen vangen." Ze brachten de boten aan land en lieten alles achter om Hem te volgen.

Lc 5,1 - Lc 5,1 : 62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen : Lc 5,1-11 - Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,1 - Lc 5,2 - Lc 5,3 - Lc 5,4 - Lc 5,5 - Lc 5,6 - Lc 5,7 - Lc 5,8 - Lc 5,9 - Lc 5,10 - Lc 5,11 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 5de (vijfde) zondag door het c-jaar Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:1 egeneto de en tô ton ochlon epikeisthai autô kai akouein ton logon tou theou kai autos èn estôs para tèn limnèn gennèsaret 1 factum est autem cum turbae inruerent in eum ut audirent verbum Dei et ipse stabat secus stagnum Gennesareth Het gebeurde nu, terwijl de volksmenigte op hem aandrong om het woord van God te horen en hij bij het meer* van Gennesaret stond, Op zekere dag stond Jezus aan de oever van het meer van Gennesaret, terwijl de mensen op Hem aandrongen om het woord Gods te horen. [1] Toen Hij aan het meer van Gennesaret stond en de mensenmenigte zich om Hem verdrong om het woord van God te horen, [1] Toen hij eens aan de oever van het Meer van Gennesaret stond en het volk zich om hem verdrong om naar het woord van God te luisteren, 1 ¶ Het geschiedt, als de schare rondom hem samendringt en het woord van God hoort, –en hij staat langs het meer van Gennesaret–  1. Or il advint, comme la foule le serrait de près et écoutait la parole de Dieu, tandis que lui se tenait sur le bord du lac de Gennésaret,  

Statenvertaling . 1 En het geschiedde, als de schare op Hem aandrong, om het Woord Gods te horen, dat Hij stond bij het meer Gennesareth.
King James Bible . [1] And it came to pass, that, as the people pressed upon him to hear the word of God, he stood by the lake of Gennesaret,
Luther-Bibel . 1 Es begab sich aber, als sich die Menge zu ihm drängte, um das Wort Gottes zu hören, da stand er am See Genezareth

Tekstuitleg van Lc 5,1 . Het vers Lc 5,1 telt 29 woorden en 142 (2 X 71) letters . De getalwaarde van Lc 5,1 is 17171 (7 X 11 X 223) .

Lc 5,1.1. ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Bijbel (925) . OT (730) . NT (195) . Lc (69) . Lc 5 (3) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,17 . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) , in Lc (129) , in Lc 5 (3) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,17 . In Lc : X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 129 verzen . Het is duidelijk dat Lucas in zijn evangelie en in Handelingen εγενετο = egeneto veelvuldig gebruikt in tegenstelling tot de andere evangelisten en de andere bijbelboeken van het NT .

ginomai (worden, gebeuren)  bijbel Tenach OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.   ev. 
aor. 3de pers. enk. egeneto  925  wajëhî : 784 730  195  13  17  69  16  53    17  99  115 
Totaal 2841   2174 667 75 55 129 51 124   38 259 310

egeneto (het gebeurde) Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24  
67 3      

    Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8
                   
ind. aor. 3de pers. enk. egeneto   69 (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,8 . (3) Lc 1,23 . (4) Lc 1,41 (5) Lc 1,44 . (6) Lc 1,59 . (7) Lc 1,65 . (8) Lc 2,1 . (9) Lc 2,2 . (10) Lc 2,6 . (11) Lc 2,13 . (12) Lc 2,15 . (13) Lc 2,42 . (14) Lc 2,46 . (15) Lc 3,2 . (16) Lc 3,21 . (17) Lc 4,25 . (18) Lc 4,36 . (19) Lc 5,1 . (20) Lc 5,12 . (21) Lc 5,17 . (22) Lc 6,1 . (23) Lc 6,6 . (24) Lc 6,12 . (25) Lc 6,13 . (26) Lc 6,16 . (27) Lc 6,49 . (28) Lc 7,11 . (29) Lc 8,1 . (30) Lc 8,22 . (31) Lc 8,24 .

- Hebreeuws . prefix verbindingswoord wa + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ; aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur : 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) . 12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) . In de LXX wordt het Hebreeuwse werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) vaak vertaald door het Griekse werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren)

eimi (zijn) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind. pr. 3de pers. enk. estin  2371  1558  813  114  69  96  147  66  296  25  176 323    
Totaal 9397 6947 2450 288 192 361 442 560 496 111 841 1283    

- werkw. Ned. : zijn . Arabisch : كانَ = kâna (zijn) . Taalgebruik in de Qoran : kâna (zijn) . D. : sein . E. : to be . Fr. : être . Grieks : ειμι = eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Hebreeuws : הָיָה = hâjâh (zijn) . Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Lat. : esse .

Lc 5,1.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . Taalgebruik in het NT : de (echter) . Taalgebruik in de LXX : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . Lc 5,1-11 (+ 8 / 11 . - 3 / 11 : (1) Lc 5,7 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 .

de (echter)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
de  6210 3754 2456 421 149 478 203 490 708 7 1048  1251 
d'  73 50  23  12      19  20 
Totaal 6283 3804 2479 433 151 483 204 490 711 7 1067 1271

de (echter)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
de (478) 17  11  13  18  15  23  37  36  21  22  26  13  16  15  11  26  16  22  14  35  34  20 
d' (5)                                        
483 17  11  13  18  15  23  37  37  23  22  26  13  16  15  12  26  16  23  14  35  34  20 
1151 verzen  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  80  52  38  44  39  49  50  56  62  42  54  59  35  35  32  31  37  43  48  47  38  71  56  53 

Lc 5,1.1. - 2. εγενετο δε = egeneto de (het gebeurde echter) . NT (40) . Lc (20) : (1) Lc 1,8 . (2) Lc 2,1 . (3) Lc 2,6 . (4) Lc 3,21 . (5) Lc 5,1 . (6) Lc 6,1 . (7) Lc 6,6 . (8) Lc 6,12 . (9) Lc 8,40 . (10) Lc 9,28 . (11) Lc 9,37 . (12) Lc 9,51 . (13) Lc 9,57 . (14) Lc 10,38 . (15) Lc 11,14 . (16) Lc 11,27 . (17) Lc 16,22 . (18) Lc 18,35 . (19) Lc 22,24 . (20) Lc 22,44 .
- και εγενετο = kai egeneto (en het gebeurde) . NT (67) . Lc (35) : (1) Lc 1,23 . (2) Lc 1,41 . (3) Lc 1,59 . (4) Lc 1,65 . (5) Lc 2,15 . (6) Lc 2,42 . (7) Lc 2,46 . (8) Lc 4,36 . (9) Lc 5,12 . (10) Lc 5,17 . (11) Lc 6,13 . (12) Lc 6,16 . (13) Lc 6,49 . (14) Lc 7,11 . (15) Lc 8,1 . (16) Lc 8,22 . (17) Lc 8,24 . (18) Lc 9,18 . (19) Lc 9,29 . (20) Lc 9,33 . (21) Lc 11,1 . (22) Lc 13,19 . (23) Lc 14,1 . (24) Lc 17,11 . (25) Lc 17,14 . (26) Lc 17,28 . (27) Lc 19,15 . (28) Lc 19,29 . (29) Lc 20,1 . (30) Lc 22,14 . (31) Lc 22,66 . (32) Lc 24,4 . (33) Lc 24,15 . (34) Lc 24,30 . (35) Lc 24,51 .
Dit is in totaal 55/69 wat Lc betreft en 55/107 wat het NT betreft .

Lc 5,1.3. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Lc (288) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,12 . (5) Lc 5,16 . (6) Lc 5,17 . (7) Lc 5,22 . (8) Lc 5,29 . (9) Lc 5,34 . (10) Lc 5,35 .

en (in) .   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk synopt. ev.
  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

en (in)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
288   25  23  10  18  10  12  12  13  14  12  17  13  11  11  13  12  16 

- Hebr. בְּ = bë . Fr. en . Ned. in . E. in . D. in . Fr. dans . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi (in) .

Lc 5,1.1. - 3. εγενετο δε εν = egeneto de en = het gebeurde echter tijdens . NT (18) . Lc (14) : (1) Lc 1,8 . (2) Lc 2,1 . (3) Lc 2,6 . (4) Lc 3,21 . (5) Lc 5,1 . (6) Lc 6,1 . (7) Lc 6,6 . (8) Lc 6,12 . (9) Lc 8,40 . (10) Lc 9,37 . (11) Lc 9,51 . (12) Lc 10,38 . (13) Lc 11,27 . (14) Lc 18,35 .
- και εγενετο εν = kai egeneto en = en het gebeurde tijdens . NT (23) . Mc (3) . Lc (20) : (1) Lc 1,59 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,17 . (4) Lc 7,11 . (5) Lc 8,1 . (6) Lc 8,22 . (7) Lc 9,18 . (8) Lc 9,29 . (9) Lc 9,33 . (10) Lc 11,1 . (11) Lc 14,1 . (12) Lc 17,11 . (13) Lc 17,14 . (14) Lc 17,28 . (15) Lc 19,15 . (16) Lc 20,1 . (17) Lc 24,4 . (18) Lc 24,15 . (19) Lc 24,30 . (35) Lc 24,51 .
- 69X εγενετο = egeneto in Lc . 55X εγενετο δε = egeneto de + και εγενετο = kai egeneto . 34X εγενετο δε εν = egeneto de en + και εγενετο εν = kai egeneto en . 34X op een totaal van 41X in het NT .

Lc 5,1.4. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Lc (154) . Lc 5 (9) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,10 . (5) Lc 5,12 . (6) Lc 5,14 . (7) Lc 5,19 . (8) Lc 5,24 . (9) Lc 5,36 .

  lidw. enk. bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
6. dat. m. + onz. enk. tô(i) 5507  4462  1045  121  68  154  98  163  367  74  343  441 

- D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .

Lc 5,1.3. - 4. εν τῳ = en tô(i) . NT (423) .

Lc 5,1.1. - 4. εγενετο δε εν τῳ = egeneto de en tô(i) = het gebeurde echter tijdens het ... Lc (9) : (1) Lc 1,8 . (2) Lc 2,6 . (3) Lc 3,21 . (4) Lc 5,1 . (5) Lc 8,40 . (6) Lc 9,51 . (7) Lc 10,38 . (8) Lc 11,27 . (9) Lc 18,35 .
- και εγενετο εν τῳ = kai egeneto en tô(i) = en het gebeurde tijdens het ... Lc (14) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 8,1 . (3) Lc 9,18 . (4) Lc 9,29 . (5) Lc 9,33 . (6) Lc 11,1 . (7) Lc 14,1 . (8) Lc 17,11 . (9) Lc 17,14 . (10) Lc 19,15 . (11) Lc 24,4 . (12) Lc 24,15 . (13) Lc 24,30 . (14) Lc 24,51 .

Lc 5,1.5. bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (191) . Lc 5 (8) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,4 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 5,12 . (5) Lc 5,19 . (6) Lc 5,24 . (7) Lc 5,25 . (8) Lc 5,26 .

Lc 5,1.6. acc. mann. enk. οχλον = ochlon van het zelfst. naamw. οχλος = ochlos (menigte) . Taalgebruik in het NT : ochlos (menigte) . Taalgebruik in de LXX : ochlos (menigte) . Taalgebruik in Lc : ochlos (menigte) . Lc (4) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,19 . (3) Lc 8,19 . (4) Lc 9,12 . Een vorm van οχλος = ochlos (menigte) in de LXX (55) , in het NT (174) , in Lc (41) , in Lc 5 (5) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,19 . (5) Lc 5,29 .

  ochlos (menigte)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br.  Apk syn.  ev. 
4 acc. mann. enk. ochlon  41  35  10  13      27  29 
    229 55 174 49 38 41 20 22 4   128 148

      1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9.  10.  11.  12.  13.  14.  15. 
  ochlos    Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 18 Lc 19 Lc 22 Lc 23
1 nom. mann. enk. ochlos  9     (1) Lc 5,29 .   (2) Lc 6,17 . (3) Lc 6,19 .   (4) Lc 7,11 . (5) Lc 7,12 .   (6) Lc 8,40 .   (7) Lc 9,37 .       (8) Lc 13,17 .         (9) Lc 22,47 .    
2 gen. mann. enk. ochlou  9           (1) Lc 8,4 . (2) Lc 9,38 . (3) Lc 11,27 . (4) Lc 12,1 . (5) Lc 12,13 .     (6) Lc 18,36 . (7) Lc 19,3 . (8) Lc 19,39 . (9) Lc 22,6 .  
3 dat. mann. enk. ochlô(i)  3         (1) Lc 7,9 .   (2) Lc 9,16 .     (3) Lc 13,14 .          
4 acc. mann. enk. ochlon  4     (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,19 .       (3) Lc 8,19 .   (4) Lc 9,12 .                  
nom. mann. mv. ochloi   10  (1) Lc 3,10 (2) Lc 4,42 .   (3) Lc 5,15 .       (4) Lc 8,42 .  (5) Lc 8,45 . (6) Lc 9,11 . (7) Lc 9,18 .   (8) Lc 11,14 .       (9) Lc 14,25 .         (10) Lc 23,48 .  
gen. mann. mv. ochlôn                 (1) Lc 11,29 .              
dat. mann. mv. ochlois  (1) Lc 3,7 .                 (2) Lc 12,54            
  acc. mann. mv. ochlous      (1) Lc 5,3 .     (2) Lc 7,24                   (3) Lc 23,4
    41 2 4 5 6 3 3 2 1 1 2 2 2

Lc 5,1.7. inf. praes. επικεισθαι = epikeisthai van het werkw. επικειμαι = epikeimai (op iets liggen, aandringen, bedreigen) . Taalgebruik in het NT : epikeimai (op iets liggen, aandringen, bedreigen) . Taalgebruik in Lc : epikeimai (op iets liggen, aandringen, bedreigen) . In twee verzen in de bijbel : (1) Ex 36,38 . (2) Lc 5,1 . Een vorm van επικειμαι = epikeimai (liggen op, opdringen, in het nauw brengen) in de LXX (7) : (1) . (2) . (3) . (4) . (5) . (6) . (7) , in het NT (7) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 23,23 . (3) Joh 11,38 . (4) Joh 21,9 . (5) Hnd 27,20 . (6) 1 Kor 9,16 . (7) Heb 9,10 .

Lc 5,1.8. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (144) . Lc 5 (7) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 . (4) Lc 5,14 . (5) Lc 5,27 . (6) Lc 5,28 . (7) Lc 5,29 .

Lc 5,1.9. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (WEL 33 / 39 . NIET : 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .

Lc 5,1.10. act. inf. praes. ακουειν = akouein van het werkw. ακουω = akouô (horen) . Taalgebruik in het NT : akouô (horen) . Taalgebruik in de Septuaginta : akouô (horen) . Taalgebruik in Lc : akouô (horen) . Taalgebruik in Hnd : akouô (horen) . Bijbel (42) . NT (20) : (1) Mt 24,6 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,23 . (4) Mc 4,33 . (5) Mc 7,37 . (6) Lc 5,1 . (7) Lc 5,15 . (8) Lc 8,8 . (9) Lc 14,35 . (10) Lc 15,1 . (11) Lc 21,38 . (12) Lc 23,8 . (13) Joh 6,60 . (14) Joh 8,43 . (15) Joh 9,27 . (16) Hnd 4,19 . (17) Hnd 8,6 . (18) Hnd 17,21 . (19) Rom 11,8 . (20) Apk 9,20 . Een vorm van ακουω = akouô (horen) in de LXX (1069) , in het NT (427) , in Lc (58) .

      Lc 1 Lc 2 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  act. inf. praes. akouein         (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,15 .     (3) Lc 8,8 .           (4) Lc 14,35 .    (5) Lc 15,1 .             (6) Lc 21,38 .   (7) Lc 23,8 .      

- Horen en oor zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter .
- Het volk dringt op Jezus om het woord van God te horen . Ofschoon er twee nevenschikkende infinitiefzinnen zijn , is de tweede infinitiefzin bedoeld als een doelzin van de eerste .

Lc 5,1.11. bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (191) . Lc 5 (8) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,4 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 5,12 . (5) Lc 5,19 . (6) Lc 5,24 . (7) Lc 5,25 . (8) Lc 5,26 .

Lc 5,1.12. acc. mann. enk. λογον = logon van het zelfst. naamw. λογος = logos (woord) . Taalgebruik in het NT : logos (woord) . Taalgebruik in Lc : logos (woord) . Taalgebruik in Hnd. : logos (woord) . Taalgebruik in de LXX : logos (woord) . Lc (10) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 8,12 . (3) Lc 8,13 . (4) Lc 8,15 . (5) Lc 8,21 . (6) Lc 10,39 . (7) Lc 11,28 . (8) Lc 12,10 . (9) Lc 16,2 . (10) Lc 20,3 . Een vorm van λογος = logos (woord) in de LXX (1238) , in het NT (331) , in Lc (33) , in Lc 5 (2) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,15 .

  logos (woord) bijbel  OT  NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br. Apk  syn. ev. 
4 acc. enk. logon 347 220 127 17 18 10 14 31 30 7 45  59 
  Totaal   1393  1071  322 31 24 32 38 65 114 18 87  125 

      1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17.
  logos (woord) Lc  Lc 1 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 16 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
1 nom. enk. logos 5     (1) Lc 4,32 . (2) Lc 4,36 .   (3) Lc 5,15 .   (4) Lc 7,17 . (5) Lc 8,11 .                        
2 gen. enk. logou 2/3 (1) Lc 1,2 .                       (2) Lc 20,20 .      () Lc 22,61 .      
3 dat. enk. logôi 3 (1) Lc 1,29 .         (2) Lc 7,7 .                     (3) Lc 24,19 .    
4 acc. mann. enk. logon 10       (1) Lc 5,1 .     (2) Lc 8,12 . (3) Lc 8,13 . (4) Lc 8,15 . (5) Lc 8,21 .     (6) Lc 10,39 . (7) Lc 11,28 . (8) Lc 12,10 . (9) Lc 16,2 . (10) Lc 20,3 .               
5 nom. mann. mv. logoi 3                           (1) Lc 21,33 .       (2) Lc 24,17 . (3) Lc 24,44 .  
6 gen. mv. logôn 3 (1) Lc 1,4 (2) Lc 3,4 .     (3) Lc 6,47 .                            
7 dat. mv. logois 3 (1) Lc 1,20 .   (2) Lc 4,22 .                         (3) Lc 23,9 .      
8 acc. mv. logous 3               (1) Lc 9,26 . (2) Lc 9,28 . (3) Lc 9,44 .                    
  Totaal   33

- logos komt van de wortel leg- , zoals ook in lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon .

Lc 5,1.13. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 5 (9) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,10 . (5) Lc 5,14 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,24 . (8) Lc 5,34 . (9) Lc 5,36 .

Lc 5,1.14. gen. mann. enk.  theou van het zelfst. naamw. theos (God) . Taalgebruik in het N.T. : theos (God) . Taalgebruik in Mc : theos (God) . Vergelijk : L. deus , Fr. dieu . vloek dju . Lc (70) . Lc 5 (1) Lc 5,1 . Een vorm van theos (God) in Lc (117) , Lc 5 (4) : (1) Lc 5,1. (2) Lc 5,21 . (3) Lc 5,25 . (4) Lc 5,26 .

11. - 14. τον λογον του θεου = ton logon tou theou (het woord van God) . NT (21) . Mc (1) : Mc 7,13 . Lc (3) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 8,21 . (3) Lc 11,28 . Hnd (9) : (1) Hnd 4,31 . (2) Hnd 6,2 . (3) Hnd 8,14 . (4) Hnd 11,1 . (5) Hnd 13,5 . (6) Hnd 13,7 . (7) Hnd 13,44 . (8) Hnd 13,46 . (9) Hnd 18,11 . Brieven (4) . Apk (4) . Vier verzen komen voor in de eerste zendingsreis van Paulus en Barnabas .
- דְבַר אֱלֹהִים = dëbhar ´èlohîm (woord van God) . Tenakh (3) : (1) Re 3,20 . (2) 1 S 9,27 . (3) 1 Kr 1 .
- דְבַר יהוה = dëbhar JHWH (woord van JHWH) . De ene opzoeking geeft volgende gegevens . Tenakh (77) . De uitdrukking komt voor in het geheel van Tenakh . Tenakh (111) . De uitdrukking komt vooral veelvuldig voor in Jeremia en Ezechiël .

Lc 5,1.15. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)

Lc 5,1.16. persoonl. voornaamw. 3de pers. enk. nom. mann. enk. αυτος = autos (hij) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord . Lc 5 (5) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,14 . (3) Lc 5,16 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,37 .

autos (hij)  3de pers. enk. bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
nom. mann. enk. autos   654  490  164  12  15  45  18  17  49  72  90 

  autos Lc Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
1 nom. mann. enk. autos   45  1 3 2 5 5 1 4 1 2 2       1 1 2 1 2 1   1 1

15. - 16. και αυτος = kai autos (en hij) . NT (67) . Lc (28) .

Lc 5,1.17. act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn (hij was) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het N.T. : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Lc (79) . Lc 5 (6) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,16 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,29 .

Lc 5,1.15. - 17. και αυτος ην = kai autos èn (en hij was) . Lc (6) : (1) Lc 1,22 . (2) Lc 3,23 . (3) Lc 5,1 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 17,16 . (6) Lc 19,2 .

Lc 5,1.18. part. perf. nom. mann. enk. hestôs van het werkw. histèmi (doen staan, staan) . Taalgebruik in het N.T. : histèmi (doen staan, staan) . Taalgebruik in Lc : histèmi (doen staan, staan) . Lc (3) : (1) Lc 1,11 . (2) Lc 5,1 . (3) Lc 18,13 . Een vorm van histèmi (doen staan, staan) in Lc in 25 verzen , in Lc 5 in 2 verzen : (1) Lc 1,11 . (2) Lc 5,2 .

Lc 5,1.19. παρα = para . Afkorting . παρ' = par' (langs, vanwege) . Taalgebruik in het NT : para (langs) . Taalgebruik in de LXX : para (langs) .

para  Lc bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
para  20 : (1) Lc 1,30 . (2) Lc 1,37 . (3) Lc 1,45 . (4) Lc 2,1 . (5) Lc 2,52 . (6) Lc 3,13 . (7) Lc 5,1 . (8) Lc 5,2 . (9) Lc 7,38 . (10) Lc 8,5 . (11) Lc 8,12 . (12) Lc 8,35 . (13) Lc 8,41 . (14) Lc 8,49 . (15) Lc 13,2 . (16) Lc 13,4 . (17) Lc 17,16 . (18) Lc 18,27 . (19) Lc 18,35 . (20) Lc 19,7 . 677  553  124  13  11  20  21  18  40  44  65     
par'  8 : (1) Lc 6,19 . (2) Lc 6,34 . (3) Lc 9,47 . (4) Lc 10,7 . (5) Lc 11,16 . (6) Lc 11,37 . (7) Lc 12,48 . (8) Lc 18,14 238  178  60  10  10  22  16  26  21 
totaal 28  915  731  184  17  15  28  31  28  62  60  91     

Lc 5,1.20. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (149) . Lc 5 (5) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,2 . (3) Lc 5,11 . (4) Lc 5,13 . (5) Lc 5,20 .

Lc 5,1.21. acc. vr. enk. λιμνην = limnèn van het zelfst. naamw. λιμνη = limnè (meer) . Taalgebruik in het NT : limnè (meer) . Taalgebruik in de LXX : limnè (meer) . Bijbel (9) . LXX (1) : 2 Mak 12,16 . Lc (4) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,2 . (3) Lc 8,23 . (4) Lc 8,33 . Apk (4) : (1) Apk 19,20 . (2) Apk 20,10 . (3) Apk 20,14 . (4) Apk 20,15 . Een vorm van λιμνη = limnè in de LXX (5) : (1) Ps 107,35 . (2) Ps 114,8 . (3) Hl 7,5 . (4) 1 Mak 11,35 . (5) 2 Mak 12,16 , in het NT (11) . Lc (5) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,2 . (3) Lc 8,22 . (4) Lc 8,23 . (5) Lc 8,33 . Apk (6) : (1) Apk 19,20 . (2) Apk 20,10 . (3) Apk 20,14 . (4) Apk 20,15 . (5) Apk 21,8 . In de LXX kan λιμνη = limnè de vertaling van 2 verschillende Hebreeuwse woorden zijn .

Lc 5,1.19. - 21. παρα την λιμνην = para tèn limnèn (langs het meer) . Lc (2) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,2 . In deze twee teksten zijn twee actoren (personages) actief : enerzijds Jezus , anderzijds de boten . Jezus stond (was staande) langs het meer . De boten stonden / lagen langs het meer . Het is een statisch moment .
- Boten horen niet thuis langs de kant van het meer , op het land . Boten horen thuis op het water . Om te vissen . Om naar de overkant te varen . Om te vluchten voor de drukte op het land en te genieten van de rust en de stilte van het water . De boten van Petrus en zijn metgezellen lagen er niet omdat ze veel en voldoende gevangen hadden ; ze lagen er omdat er niets te vangen was . Was er dan geen vis meer ? Blijkbaar wel . Niet aan de oppervlakte , maar in de diepte van het meer . Niet dicht bij de oever van het meer , maar verder het meer op . Niet dicht bij de veiligheid van de oever , maar risico nemend door het meer verder op te varen .

Lc 5,1.22. Gennèsaret (Genezaret) . Taalgebruik in het N.T. : Gennèsaret (Genezaret) . In drie verzen in de bijbel : (1) Mt 14,34 . (2) Mc 6,53 . (3) Lc 5,1 . In het woord G n n s r t zit het woord Nazareth .

Lc 5,2 - Lc 5,2 : 62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen : Lc 5,1-11 - Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,1 - Lc 5,2 - Lc 5,3 - Lc 5,4 - Lc 5,5 - Lc 5,6 - Lc 5,7 - Lc 5,8 - Lc 5,9 - Lc 5,10 - Lc 5,11 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 5de (vijfde) zondag door het c-jaar Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:2 kai eiden | ploia duo | duo ploia | estôta para tèn limnèn oi de alieis ap autôn apobantes eplunon ta diktua 2 et vidit duas naves stantes secus stagnum piscatores autem descenderant et lavabant retia dat hij twee boten zag liggen langs het meer*. De vissers waren eruit gestegen Hij zag nu twee boten liggen aan de oever van het meer; de vissers waren eruit gegaan en spoelden hun netten. [2] zag Hij twee boten bij het meer liggen. De vissers waren van boord gegaan en spoelden de netten. [2] zag hij twee boten aan de oever van het meer liggen; de vissers waren eruit gestapt, ze waren bezig de netten te spoelen. 2 dat hij twee bootjes ziet staan langs het meer; de vissers zijn eruit gestapt en maken de netten schoon.  2. qu'il vit deux petites barques arrêtées sur le bord du lac ; les pêcheurs en étaient descendus et lavaient leurs filets. 

Statenvertaling . 2 En Hij zag twee schepen aan den oever van het meer liggende, en de vissers waren daaruit gegaan, en spoelden de netten.
King James Bible . [2] And saw two ships standing by the lake: but the fishermen were gone out of them, and were washing their nets.
Luther-Bibel . 2 und sah zwei Boote am Ufer liegen; die Fischer aber waren ausgestiegen und wuschen ihre Netze.

Tekstuitleg van Lc 5,2 . Het vers Lc 5,2 telt 17 woorden en 77 (7 X 11) letters . De getalwaarde van Lc 5,2 is 7473 (3 X 47 X 53) .

Lc 5,2.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)

Lc 5,2.2. act. ind. aor. 3de pers. enk. ειδεν = eiden (hij zag) . Taalgebruik in het NT : eiden (hij zag) . Aoristvorm van ὁραω = horaô (zien) . Taalgebruik in de LXX : eiden (hij zag) . Taalgebruik in Mc. : eiden (hij zag) . Taalgebruik in Lc. : eiden (hij zag) . Lc (4) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 15,20 . (3) Lc 21,1 . (4) Lc 21,2 . Een vorm van ειδον / ειδεν = eidon / eiden in het NT (336) , in Lc (64) , in Lc 5 (5) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 5,26 .

  zien  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  ind. aor. 3de pers. enk. eiden  262  220  42  10  12  19  26     

- Ned. : zien . Arabisch : رَاهَ = ra´â (zien) . Taalgebruik in de Qoran : ra´â (zien) . D. : sehen , schauen . E. : to see . Fr. : voir . Gr. : ειδεν = eiden (hij zag) . Taalgebruik in het NT : eiden (hij zag) . Aoristvorm van ὁραω = horaô (zien) . Hebreeuws : רָאָה = râ´âh (zien, verschijnen) . Taalgebruik in Tenakh : râ´âh (zien) . Lat. : videre .

1. - 2. ειδεν δε = eiden de (hij zag echter) . NT (1) : Lc 21,2 .
- και ειδεν = kai eiden de (en hij zag) . NT (10) : (1) Mt 3,16 . (2) Mc 6,48 . (3) Lc 5,2 . (4) Joh 8,56 . (5) Joh 20,8 . (6) Hnd 3,9 . (7) Hnd 8,39 . (8) Hnd 9,12 . (9) Hnd 13,36 . (10) Apk 12,13 .

Lc 5,2.3. δυο = duo (twee) . Telwoord . Taalgebruik in het NT : telwoorden . Taalgebruik in de LXX : telwoorden . Taalgebruik in Lc : telwoorden . Lc (25) : (1) Lc 2,24 . (2) Lc 3,11 . (3) Lc 5,2 . (4) Lc 7,18 . (5) Lc 7,41 . (6) Lc 9,3 . (7) Lc 9,13 . (8) Lc 9,16 . (9) Lc 9,30 . (10) Lc 9,32 . (11) Lc 10,1 . (12) Lc 10,17 . (13) Lc 10,35 . (14) Lc 12,6 . (15) Lc 12,52 . (16) Lc 15,11 . (17) Lc 17,34 . (18) Lc 17,35 . (19) Lc 18,10 . (20) Lc 19,29 . (21) Lc 21,2 . (22) Lc 22,38 . (23) Lc 23,32 . (24) Lc 24,4 . (25) Lc 24,13 . Een vorm van δυο = duo in de LXX (694) , in het NT (136) , in Lc (28) .

  telwoorden  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  duo  624  509  115  33  14  25  13              

- Hebreeuws . שְׂנַיִם = sjënajim (twee) . Taalgebruik in Tenakh : sjënajim (twee) . Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , nun = 14 of 50 , jod = 10 , mem = 13 of 40 ; totaal : 58 (2 X 29) OF 400 (2² X 2² X 5²) . De som van de elementen is telkens 4 (2²) . Tenakh (76) . Stat. constr. mann. mv. שְׂנֵי = sjëne(j) (twee) . Tenakh (155) .
- Ned. : twee . Arabisch : اِثنَان = ´ithnân (twee) . Taalgebruik in de Qoran : ´ithnân (twee) . D. : zwei . E. : two . Fr. : deux . Grieks : δυο = duo (twee) . Taalgebruik in het NT : telwoorden . Hebreeuws : שְׂנַיִם = sjënajim (twee) . Taalgebruik in Tenakh : sjënajim (twee) . Lat. : duo .

Lc 5,2.2. - 3. ειδεν δυο = eiden duo (hij zag twee) . Bijbel (2) : (1) Mt 4,18 . (2) Lc 5,2 .

Lc 5,2.4. nom. + acc. onz. mv. πλοια = ploia (boten) van het zelfst. naamw. πλοιον = ploion (boot) . Taalgebruik in het NT : ploion (boot) . Taalgebruik in de LXX : ploion (boot) . OT (18) : (1) Js 23,1 . (2) Js 23,10 . (3) Js 23,14 . (4) Js 60,9 . (5) Ez 27,9 . (6) Ez 27,25 . (7) Ps 48,8 . (8) Ps 104,26 . (9) 2 Kr 8,18 . (10) 2 Kr 9,21 . (11) 2 Kr 20,36 . (12) 2 Kr 20,37 . (13) 1 Mak 8,26 . (14) 1 Mak 8,28 . (15) 1 Mak 11,1 . (16) 1 Mak 13,29 . (17) 1 Mak 15,3 . (18) 1 Mak 15,14 . NT (5) . Mc (1) Mc 4,36 . Lc (3) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,7 . (3) Lc 5,11 . Jak (1) : Jak 4,36 . Een vorm van πλοιον = ploion (boot) in de LXX (42) , in het NT (66) , in Lc (6) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,11 . (5) Lc 8,22 . (6) Lc 8,37 . In het OT is dit mv. πλοια = ploia (boten) vaak verbonden met de havenplaats Tarsis .
- Hebreeuws . vr. mv. אֳנִיּוֹת = ´änijjôth (schepen) van het zelfst. naamw. אֳנִי = 'änî (schip, vloot) . Taalgebruik in Tenakh : 'änî (schip, vloot) . Getalwaarde : aleph = 1 ; nun = 14 of 50 , jod = 10 ; totaal : 25 (5²) OF 61 . Structuur : 1 - 5 - 1 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (15) : (1) Gn 49,13 . (2) Re 5,17 . (3) 1 K 9,27 . (4) 1 K 22,49 . (5) Js 2,16 . (6) Js 23,1 . (7) Js 23,14 . (8) Ez 27,9 . (9) Ez 27,25 . (10) Ps 48,8 . (11) Ps 104,26 . (12) Job 9,26 . (13) 2 Kr 9,21 . (14) 2 Kr 20,36 . (15) 2 Kr 20,37 .
- N. vloot (pl- -> vl-) . Gr. ναυς , gen. νεως = naus (schip) . L. navis (= schip ; navicula = boot) . Fr. navire , bateau (oud-eng. bat + suffix -eau) . N. boot . E. boat , ship . D. Boot . In het Arabisch lijkt de letter b op een bootje met een punt eronder ; de letter t op een bootje met 2 punten erboven en th op een bootje met 3 punten erboven .
- Bij Lucas ligt de nadruk op de boten , op de grote visvangst , het vullen van de boten en het verlaten van de boten .

Lc 5,2.5. part. perf. acc. onz. mv. hestôta van het werkw. histèmi (doen staan, staan) . Taalgebruik in het N.T. : histèmi (doen staan, staan) . Taalgebruik in Lc : histèmi (doen staan, staan) . Lc (1) Lc 5,2 . Een vorm van histèmi (doen staan, staan) in Lc in 25 verzen , in Lc 5 in 2 verzen : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,2 .

Lc 5,2.6. παρα = para . Afkorting . παρ' = par' (langs, vanwege) . Taalgebruik in het NT : para (langs) . Taalgebruik in de LXX : para (langs) .

para  Lc bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
para  20 : (1) Lc 1,30 . (2) Lc 1,37 . (3) Lc 1,45 . (4) Lc 2,1 . (5) Lc 2,52 . (6) Lc 3,13 . (7) Lc 5,1 . (8) Lc 5,2 . (9) Lc 7,38 . (10) Lc 8,5 . (11) Lc 8,12 . (12) Lc 8,35 . (13) Lc 8,41 . (14) Lc 8,49 . (15) Lc 13,2 . (16) Lc 13,4 . (17) Lc 17,16 . (18) Lc 18,27 . (19) Lc 18,35 . (20) Lc 19,7 . 677  553  124  13  11  20  21  18  40  44  65     
par'  8 : (1) Lc 6,19 . (2) Lc 6,34 . (3) Lc 9,47 . (4) Lc 10,7 . (5) Lc 11,16 . (6) Lc 11,37 . (7) Lc 12,48 . (8) Lc 18,14 238  178  60  10  10  22  16  26  21 
totaal 28  915  731  184  17  15  28  31  28  62  60  91     

Lc 5,2.7. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (149) . Lc 5 (5) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,2 . (3) Lc 5,11 . (4) Lc 5,13 . (5) Lc 5,20 .

Lc 5,2.8. acc. vr. enk. λιμνην = limnèn van het zelfst. naamw. λιμνη = limnè (meer) . Taalgebruik in het NT : limnè (meer) . Taalgebruik in de LXX : limnè (meer) . Bijbel (9) . LXX (1) : 2 Mak 12,16 . Lc (4) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,2 . (3) Lc 8,23 . (4) Lc 8,33 . Apk (4) : (1) Apk 19,20 . (2) Apk 20,10 . (3) Apk 20,14 . (4) Apk 20,15 . Een vorm van λιμνη = limnè in de LXX (5) : (1) Ps 107,35 . (2) Ps 114,8 . (3) Hl 7,5 . (4) 1 Mak 11,35 . (5) 2 Mak 12,16 , in het NT (11) . Lc (5) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,2 . (3) Lc 8,22 . (4) Lc 8,23 . (5) Lc 8,33 . Apk (6) : (1) Apk 19,20 . (2) Apk 20,10 . (3) Apk 20,14 . (4) Apk 20,15 . (5) Apk 21,8 . In de LXX kan λιμνη = limnè de vertaling van 2 verschillende Hebreeuwse woorden zijn .

Lc 5,2.6. - 8. παρα την λιμνην = para tèn limnèn (langs het meer) . Lc (2) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,2 . In deze twee teksten zijn twee actoren (personages) actief : enerzijds Jezus , anderzijds de boten . Jezus stond (was staande) langs het meer . De boten stonden / lagen langs het meer . Het is een statisch moment .
- Boten horen niet thuis langs de kant van het meer , op het land . Boten horen thuis op het water . Om te vissen . Om naar de overkant te varen . Om te vluchten voor de drukte op het land en te genieten van de rust en de stilte van het water . De boten van Petrus en zijn metgezellen lagen er niet omdat ze veel en voldoende gevangen hadden ; ze lagen er omdat er niets te vangen was . Was er dan geen vis meer ? Blijkbaar wel . Niet aan de oppervlakte , maar in de diepte van het meer . Niet dicht bij de oever van het meer , maar verder het meer op . Niet dicht bij de veiligheid van de oever , maar risico nemend door het meer verder op te varen .

Lc 5,2.9. nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (165) . Lc 5 (9) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 5,17 . (4) Lc 5,21 . (5) Lc 5,29 . (6) Lc 5,30 . (7) Lc 5,31 . (8) Lc 5,33 . (9) Lc 5,37 .

Lc 5,2.10. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 5 (18 / 39) . Lc 5,1-11 (+ 8 / 11 . - 3 / 11 : (1) Lc 5,7 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 .

Lc 5,2.11. nom. mann. mv. ἁλιεις = halieis (vissers) van het zelfst. naamw. ἁλιευς = halieus (visser) . Taalgebruik in het NT : halieus (visser) . Bijbel (5) = NT : (1) Mt 4,18 . (2) Mt 4,19 . (3) Mc 1,16 . (4) Mc 1,17 . (5) Lc 5,2 . Een vorm van ἁλιευς = halieus in de LXX (1) : Job 40,31 , in het NT (5) : (1) Mt 4,18 . (2) Mt 4,19 . (3) Mc 1,16 . (4) Mc 1,17 . (5) Lc 5,2 .
- ἁλεευς = haleeus (visser) . Een vorm van ἁλεευς = haleeus in de LXX (3) : (1) Js 19,8 . (2) Jr 16,16 . (3) Ez 47,10 .
- Hebreeuws . דָג / דָגָה = dâg / dâgâh (vis) . Taalgebruik in Tenakh : dâg / dâgâh (vis) . Getalwaarde : daleth = 4 , gimel = 3 . Totaal : 7 . Structuur : 4 - 3 . De som van de elementen is telkens 7 .
- Ned. vis . Lat. piscis . Fr. poison . Ned. vis . E. fish . Zelfst. naamw. handelende persoon : Ned. visser , Lat. piscator , Fr. pêcheur , E. fishman , D. Fischer .

Lc 5,2.12. apo (af, van-weg) . afkoring ap' of af' . Taalgebruik in het N.T. : apo (af , van-weg) . Taalgebruik in Mc : apo (af , van-weg) . Voorzetsel .
Lc (73 + 32 + 9 = 114) . Lc (4 + 4 = 8) . apo (4) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,36 . ap' (4) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,13 . (4) Lc 5,35 .

Lc 5,2.13. gen. mv.autôn van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (94) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,6 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,25 . (7) Lc 5,29 . (8) Lc 5,30 . (9) Lc 5,34 . (10) Lc 5,35 .

Lc 5,2.14. act. part. aor. nom. mann. mv. αποβαντες = apobantes (afgestapt, uitgeklommen) van het werkw. αποβαινω = apobainô (afstappen, afklimmen) . Taalgebruik in het NT : apobainô (afstappen, afklimmen) . Taalgebruik in de LXX : apobainô (afstappen, afklimmen) . Bijbel = Lc (1) Lc 5,2 . Een vorm van αποβαινω = apobainô in de LXX (20) , in het NT (4) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 21,13 . (3) Joh 21,9 . (4) Fil 1,19 . In de LXX kan een vorm van het Griekse werkw. αποβαινω = apobainô de vertaling van 6 verschillende Hebreeuwse werkw. zijn .
De vissers waren uitgestapt uit hun boten om de netten proper te maken . Uit de tekst is niet duidelijk of ze iets gevangen hadden en of ze eventueel de vissen uit het net hadden gehaald . Ze zijn dus met voorbereidingswerk bezig voor een nieuwe vangst . Terwijl de menigte zich opdringt op hem , maken de vissers hun netten proper . Jezus zal in één van de boten stappen . Een tegengestelde beweging van de vissers . Zijn bedoeling is te onderrichten . Vele mensen happen toe - dat wordt althans verondersteld . Na het onderricht volgt de grote visvangst .

Lc 5,2.15. act. ind. imperf. 3de pers. mv. επλυνον = eplunon (zij wasten) van het werkw. πλυνω = plunô (wassen) . Taalgebruik in het NT : plunô (wassen) . Taalgebruik in de LXX : plunô (wassen) . Lc (1) Lc 5,2 . Enkel in Lc en de enigste vorm in de evangelies . Een vorm van πλυνω = plunô in de LXX (52) , in het NT (3) : (1) Lc 5,2 . (2) Apk 7,14 . (3) Apk 22,14 .
- De vissers steken veel energie in het vissen . Daarbij hoort het verzorgen voor hun materiaal o.a. de netten . Vissers zorgen voor voedselvoorziening . Maar mensen staan langs het meer , niet om vissen te kopen . Ze staan er om het woord van God te horen . Jezus zal Petrus uitnodigen om zijn energie te steken in mensen .

Lc 5,2.16. bep. lidw. nom. + acc. onz. mv. ta (de) van het bepaald lidwoord ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
L c (98) . Lc 5 (6) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,4 . (3) Lc 5,5 . (4) Lc 5,6 . (5) Lc 5,7 . (6) Lc 5,11 .

Lc 5,2.17. nom. onz. mv. δικτυα = diktua van het zelfst. naamw. δικτυον = diktuon (vissersnet) . Taalgebruik in het NT : diktuon (vissersnet) . Taalgebruik in de LXX : diktuon (vissersnet) . Bijbel (15) : (1) 1 K 7,5 . (2) 1 K 7,27 . (3) Ez 19,8 . (4) Ez 32,3 . (5) Spr 1,17 . (6) 2 Kr 4,12 . (7) 2 Kr 4,13 . (8) Mt 4,20 . (9) Mt 4,21 . (10) Mc 1,18 . (11) Mc 1,19 . (12) Lc 5,2 . (13) Lc 5,4 . (14) Lc 5,5 . (15) Lc 5,6 . Een vorm van δικτυον = diktuon in de LXX (22) , in het NT (11) : (1) Mt 4,20 . (2) Mt 4,21 . (3) Mc 1,18 . (4) Mc 1,19 . (5) Lc 5,2 . (6) Lc 5,4 . (7) Lc 5,5 . (8) Lc 5,6 . (9) Joh 21,6 . (10) Joh 21,8 . (11) Joh 21,11 .
- filet (verkleinwoord van fil < Lat. filum = vezel) ; vezel , draad , netvormig weefsel . E. net . D. Netz . Lat. retia .

Lc 5,3 - Lc 5, : 62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen : Lc 5,1-11 - Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,1 - Lc 5,2 - Lc 5,3 - Lc 5,4 - Lc 5,5 - Lc 5,6 - Lc 5,7 - Lc 5,8 - Lc 5,9 - Lc 5,10 - Lc 5,11 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 5de (vijfde) zondag door het c-jaar Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:3 embas de eis en tôn ploiôn o èn simônos èrôtèsen auton apo tès gès epanagagein oligon kathisas de ek tou ploiou edidasken tous ochlous 3 ascendens autem in unam navem quae erat Simonis rogavit eum a terra reducere pusillum et sedens docebat de navicula turbas Toen hij nu ingestapt was in één van de boten, die van Simon was, vroeg hij hem een beetje van het land weg uit te varen; hij ging zitten (en) leerde vanuit de boot de volkdmenigten. Hij stapte in een van de boten, die van Simon en vroeg hem een eindje van wal te steken. Hij ging zitten en vanuit de boot vervolgde Hij zijn onderricht aan het volk. [3] Hij stapte in een van die boten, die van Simon, en vroeg hem een eindje van het land af te varen. Hij ging zitten en vanuit de boot gaf Hij de mensen onderricht. [3] Hij stapte in een van de boten, die van Simon was, en vroeg hem een eindje van het land weg te varen; hij ging zitten en gaf de menigte onderricht vanuit de boot. 3 Hij stapt in een van de boten –die van Simon is geweest– en vraagt hem een eindje van het land af het water op te varen. Toen is hij gaan zitten en heeft hij vanuit de boot de scharen onderricht gegeven.  3. Il monta dans l'une des barques, qui était à Simon, et pria celui-ci de s'éloigner un peu de la terre ; puis, s'étant assis, de la barque il enseignait les foules.  

Statenvertaling . 3 En Hij ging in een van die schepen, hetwelk van Simon was, en bad hem, dat hij een weinig van het land afstak; en nederzittende, leerde Hij de scharen uit het schip.
King James Bible . [3] And he entered into one of the ships, which was Simon's, and prayed him that he would thrust out a little from the land. And he sat down, and taught the people out of the ship.
Luther-Bibel . 3 Da stieg er in eines der Boote, das Simon gehörte, und bat ihn, ein wenig vom Land wegzufahren. Und er setzte sich und lehrte die Menge vom Boot aus.

Tekstuitleg van Lc 5,3 . Het vers Lc 5,3 telt 25 (5²) woorden en 113 letters . De getalwaarde van Lc 5,3 is 13155 (3 X 5 X 877) .

Lc 5,3.1. act. part. aor. nom. mann. enk. εμβας = embas van het werkw. εμβαινω = embainô (inklimmen, beklimmen, klimmen in) . Taalgebruik in het NT : embainô (inklimmen) . Taalgebruik in de LXX : embainô (inklimmen) . Bijbel (6) : (1) 1 Mak 15,37 . (2) Mt 9,1 . (3) Mc 8,10 . (4) Mc 8,13 . (5) Lc 5,3 . (6) Lc 8,37 . Een vorm van εμβαινω = embainô in de LXX (4) : (1) Jon 1,3 . (2) Nah 3,14 . (3) 1 Mak 15,37 . (4) 2 Mak 12,3 , in het NT (17) , in Lc (3) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 8,22 . (3) Lc 8,37 .

Lc 5,3.2. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 5 (18 / 39) . Lc 5,1-11 (+ 8 / 11 . - 3 / 11 : (1) Lc 5,7 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 .

Lc 5,3.3. eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis (naar) . Taalgebruik in Mc : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,4 . (3) Lc 5,14 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,19 . (6) Lc 5,24 . (7) Lc 5,25 . (8) Lc 5,32 . (9) Lc 5,37 . (10) Lc 5,38 .

Lc 5,3.1. (2). 3. εμβας εις = embas eis (ingestapt in) . NT (3) : (1) Mt 9,1 . (2) Mc 8,10 . (3) Lc 8,37 .
- εμβας δε εις = embas de eis (ingestapt echter in) . NT (1) : Lc 5,3 .
- Zie ook act. ind. aor. 3de pers. enk. ενεβη = enebè (hij stapte in) van het werkw. Bijbel (3) : (1) Jon 1,3 . (2) Mt 15,39 . (3) Lc 8,22 . In deze 3 teksten is het werkw. ενεβη = enebè telkens gevolgd door εις = eis .
- Het is telkens Jezus die in de boot stapt . In Lc stapt Jezus 3X in de boot ; de 1ste maal om naar het diepe te varen ; de 2de maal om het meer over te steken ; de 3de maal om terug te keren .

Lc 5,3.4. en (in, met) OF acc. onz. enk. hen (één) , telwoord . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,12 . (5) Lc 5,16 . (6) Lc 5,17 . (7) Lc 5,22 . (8) Lc 5,29 . (9) Lc 5,34 . (10) Lc 5,35 .

Lc 5,3.5. bepaald lidw. gen. mann. + vr. + onz. mv. tôn van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 5 (8) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,15 . (5) Lc 5,17 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,30 . (8) Lc 5,33 .

Lc 5,3.6. gen. onz. mv. ploiôn van het zelfst. naamw. ploion (boot) . Taalgebruik in het N.T. : ploion (boot) . Taalgebruik in Lc. : ploion (boot) . N. vloot . L. navis . N. boot . E. ship . D. Boot . Lc (1) Lc 5,3 . Een vorm van ploion (boot) in Lc in 6 verzen : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,11 . (5) Lc 8,22 . (6) Lc 8,37 .

Lc 5,3.7. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) OF betrekk. voornaamw. nom. + acc. onz. enk. ho . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (331) . Lc 5 (12) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,21 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,24 . (7) Lc 5,25 . (8) Lc 5,31 . (9) Lc 5,34 . (10) Lc 5,35 . (11) Lc 5,37 . (12) Lc 5,39 .

Lc 5,3.8. act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn (hij was) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het N.T. : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Lc (79) . Lc 5 (6) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,16 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,29 .

Lc 5,3.9. gen. mann. enk. simônos van de eigennaam Simôn (Simon) . Taalgebruik in het N.T. : Simôn (Simon) . Taalgebruik in Mc : Simôn (Simon) . 1. Simon = Petrus . 2. Simon , de Kananeeër of Simon , de zeloot : Mt 10,4 // Mc 3,18 // Lc 6,15 . 3. Simon , de melaatse : Mt 26,6 // Mc 14,3 .  4. Simon van Cyrene : Mt 27,32 // Mc 15,21 // Lc 23,26 .  Lc (2) : (1) Lc 4,38 (2X) . (2) Lc 5,3 . Een vorm van Simon (Petrus) in 9 verzen in Lc : (1) Lc 4,38 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,4 . (4) Lc 5,5 . (5) Lc 5,8 . (6) Lc 5,10 . (7) Lc 6,14 . (8) Lc 22,31 (2X) . (9) Lc 24,34 . In  Lc 4,38 (2X) staat simônos (van Simon) de eerste maal zonder lidwoord - hij wordt voor het eerst vermeld) - en de tweede maal met lidwoord . In Lc 5,3 wordt hij zonder lidwoord vermeld - het is de eerste maal in deze pericope - . In Lc 5,4 en Lc 5,10 sprak Jezus tot Simon ; hier wordt telkens het bepaald lidw. gebruikt bij simôna (tot Simon) . In Lc 22,31 wordt 2X de vocatief gebruikt (2 / 11) . In de andere gevallen geen bepaald lidw. (6 / 11) : (1) Lc 4,38 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,5 . (4) Lc 5,8 . (5) Lc 6,14 . (6) Lc 24,34 . Simon Petrus wordt vermeld bij de genezing van zijn schoonmoeder (Lc 4,38-39) , zijn roeping bij de wonderbare visvangst (Lc 5,1-11) , de aanstelling van de twaalf (Lc 6,14) , de aankondiging van de verloochening (Lc 22,31-34) , en de terugkomst van de twee leerlingen van Emmaüs bij de gemeenschap in Jeruzalem (Lc 24,34) .

Lc 5,3.10. eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis (naar) . Taalgebruik in Mc : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,4 . (3) Lc 5,14 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,19 . (6) Lc 5,24 . (7) Lc 5,25 . (8) Lc 5,32 . (9) Lc 5,37 . (10) Lc 5,38 .

Lc 5,3.11. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (184) . Lc 5 (7) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,33 .

Lc 5,3.12. apo (af, van-weg) . afkoring ap' of af' . Taalgebruik in het N.T. : apo (af , van-weg) . Taalgebruik in Mc : apo (af , van-weg) . Voorzetsel .
Lc (73 + 32 + 9 = 114) . Lc (4 + 4 = 8) . apo (4) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,36 . ap' (4) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,13 . (4) Lc 5,35 .

Lc 5,3.13. bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (109) . Lc 5 (3) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,17 . (3) Lc 5,24 .

Lc 5,3.14. gen. vr. enk. gès (van de aarde) van het zelfst. naamw. gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde) . Taalgebruik in Lc : gè (aarde) .
Lc (10) : (1) Lc 2,14 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,24 . (4) Lc 10,21 . (5) Lc 11,31 . (6) Lc 12,56 . (7) Lc 18,8 . (8) Lc 21,23 . (9) Lc 21,25 . (10) Lc 21,35 . Een vorm van gè (aarde) in Lc in 26 verzen , in Lc 5 (3) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,11 . (3) Lc 5,24 .

Lc 5,3.15. act. inf. aor. επαναγαγειν = epanagagein van het werkw. επαναγω = epanagô (opvaren) . Taalgebruik in het NT : epanagô (opvaren) . Taalgebruik in de LXX : epanagô . Bijbel = Lc (1) Lc 5,3 . Een vorm van επαναγω = epanagô in de LXX (5) : (1) Zach 4,12 . (2) 2 Mak 9,21 . (3) 2 Mak 12,4 . (4) Sir 17,26 . (5) Sir 26,28 , in het NT (3) : (1) Mt 21,18 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,4 .

Lc 5,3.16. oligon (een weinig) . Taalgebruik in het N.T. : oligon (een weinig) . Taalgebruik in Lc : oligon (een weinig) . Het is meestal de vertaling van het Hebreuwse më`at (56) . Lc (2) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 7,47 .

Lc 5,3.17. act. part. aor. nom. mann. enk. καθισας = kathisas (gezeten) van het werkw. καθιζω = kathizô (zitten) . Taalgebruik in het NT : kathizô (zitten) . Taalgebruik in de LXX : kathizô (zitten) . Lc (4) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 14,28 . (3) Lc 14,31 . (4) Lc 16,6 . Een vorm van καθιζω = kathizô (zitten) in de LXX (255) , in het NT (45) , in Lc (8) : (1) Lc 4,20 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 7,15 . (4) Lc 14,28 . (5) Lc 14,31 . (6) Lc 16,6 . (7) Lc 19,30 . (8) Lc 24,49 .

  kathizô (zitten)    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. part. aor. nom. mann. enk. kathisas   2 : (1) Mc 9,35 . (2) Mc 12,41 .   14  11       

Lc 5,3.18. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 5 (18 / 39) . Lc 5,1-11 (+ 8 / 11 . - 3 / 11 : (1) Lc 5,7 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 .

Lc 5,3.19. ek of ex (uit) . Taalgebruik in het N.T. : ek (uit) . Taalgebruik in Lc : ek (uit) . Lc (46 + 37 = 83) . Lc 5 (2) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,17 .

Lc 5,3.20. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 5 (9) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,10 . (5) Lc 5,14 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,24 . (8) Lc 5,34 . (9) Lc 5,36 .

Lc 5,3.21. gen. onz. enk. ploiou (boot) van het zelfst. naamw. ploion (boot) . Taalgebruik in het N.T. : ploion (boot) . Taalgebruik in Lc. : ploion (boot) . N. vloot . L. navis . N. boot . E. ship . D. Boot . Lc (1) Lc 5,3 . Een vorm van ploion (boot) in Lc in 6 verzen : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,11 . (5) Lc 8,22 . (6) Lc 8,37 .

Lc 5,3.22. act. ind. imperf. 3de pers. enk. εδιδασκεν = edidasken (en hij onderrichtte) van het werkw. διδασκω = didaskô (leren, onderrichten) . Taalgebruik in de NT : didaskô (leren) . Taalgebruik in de LXX : didaskô (leren) . Lc (2) : (1) Lc 4,15 . (2) Lc 5,3 . Een vorm van διδασκω = didaskô (leren, onderrichten) in de LXX (107) , in het NT (95) , in Lc (15) : (1) Lc 4,15 . (2) Lc 4,31 . (3) Lc 5,3 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 6,6 . (6) Lc 11,1 . (7) Lc 12,12 . (8) Lc 13,10 . (9) Lc 13,22 . (10) Lc 13,26 . (11) Lc 19,47 . (12) Lc 20,1 . (13) Lc 20,21 . (14) Lc 21,37 . (15) Lc 23,5 .

didaskô (leren, onderrichten) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
ind. imperf. 3de pers. enk. edidasken 15 1 : Neh 8,8 . 14 2 : (1) Mt 5,2 . (2) Mt 13,54 . 6 : (1) Mc 1,21 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 4,2 . (4) Mc 9,31 . (5) Mc 10,1 . (6) Mc 11,17 . 2 : (1) Lc 4,15 . (2) Lc 5,3 . 2 : (1) Joh 7,14 . (2) Joh 8,2 . 1 : Hnd 18,25 .   1 : Apk 2,14 . 10 : (1) Lc 5,3 //Mc 4,2 . 12

- Auto-didact : iemand die door zelfstudie kennis (lering) heeft verworven . Didactiek : leer van het onderrichten . Lat. docere (doctor) . Cfr docent , documentatie .

Lc 5,3.23. bep. lidw. acc. mann. mv. tous (de) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (98) . Lc 5 (6) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,30 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,37 .

Lc 5,3.24. acc. mann. mv. οχλους = ochlous van het zelfst. naamw. οχλος = ochlos (menigte) . Taalgebruik in het NT : ochlos (menigte) . Taalgebruik in de LXX : ochlos (menigte) . Taalgebruik in Lc : ochlos (menigte) . Bijbel (22) : . Een vorm van οχλος = ochlos (menigte) in de LXX (55) , in het NT (174) , in Lc (41) , in Lc 5 (5) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,19 . (5) Lc 5,29 .

  ochlos (menigte)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br.  Apk syn.  ev. 
  acc. mann. mv. ochlous  22  17  10          13  13 
    229 55 174 49 38 41 20 22 4   128 148

      1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9.  10.  11.  12.  13.  14.  15. 
  ochlos    Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 18 Lc 19 Lc 22 Lc 23
1 nom. mann. enk. ochlos  9     (1) Lc 5,29 .   (2) Lc 6,17 . (3) Lc 6,19 .   (4) Lc 7,11 . (5) Lc 7,12 .   (6) Lc 8,40 .   (7) Lc 9,37 .       (8) Lc 13,17 .         (9) Lc 22,47 .    
2 gen. mann. enk. ochlou  9           (1) Lc 8,4 . (2) Lc 9,38 . (3) Lc 11,27 . (4) Lc 12,1 . (5) Lc 12,13 .     (6) Lc 18,36 . (7) Lc 19,3 . (8) Lc 19,39 . (9) Lc 22,6 .  
3 dat. mann. enk. ochlô(i)  3         (1) Lc 7,9 .   (2) Lc 9,16 .     (3) Lc 13,14 .          
4 acc. mann. enk. ochlon  4     (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,19 .       (3) Lc 8,19 .   (4) Lc 9,12 .                  
nom. mann. mv. ochloi   10  (1) Lc 3,10 (2) Lc 4,42 .   (3) Lc 5,15 .       (4) Lc 8,42 .  (5) Lc 8,45 . (6) Lc 9,11 . (7) Lc 9,18 .   (8) Lc 11,14 .       (9) Lc 14,25 .         (10) Lc 23,48 .  
gen. mann. mv. ochlôn                 (1) Lc 11,29 .              
dat. mann. mv. ochlois  (1) Lc 3,7 .                 (2) Lc 12,54            
  acc. mann. mv. ochlous      (1) Lc 5,3 .     (2) Lc 7,24                   (3) Lc 23,4
    41 2 4 5 6 3 3 2 1 1 2 2 2

 

Lc 5,4 - Lc 5, - : 62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen : Lc 5,1-11 - Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,1 - Lc 5,2 - Lc 5,3 - Lc 5,4 - Lc 5,5 - Lc 5,6 - Lc 5,7 - Lc 5,8 - Lc 5,9 - Lc 5,10 - Lc 5,11 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 5de (vijfde) zondag door het c-jaar Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:4 ôs de epausato lalôn eipen pros ton simôna epanagage eis to bathos kai chalasate ta diktua umôn eis agran 4 ut cessavit autem loqui dixit ad Simonem duc in altum et laxate retia vestra in capturam 4 En toen hij opgehouden had te spreken, zei hij tegen Simon: "Vaar uit naar het diep en laat je vangnetten neer voor de vangst". Toen Hij zijn toespraak had geëindigd zei Hij tot Simon: "Vaar nu naar het diepe en gooi uw netten uit voor de vangst." [4] Toen Hij uitgesproken was zei Hij tegen Simon: ‘Vaar nu het meer op naar diep water. Daar moeten jullie je netten uitwerpen.’ [4] Toen hij was opgehouden met spreken, zei hij tegen Simon: ‘Vaar naar diep water en gooi jullie netten uit om vis te vangen.’ 4 Als hij ophoudt met spreken zegt hij tot Simon: vaar naar het diepe en laat daar jullie netten neer voor de vangst!  4. Quand il eut cessé de parler, il dit à Simon : « Avance en eau profonde, et lâchez vos filets pour la pêche. » 

Statenvertaling . 4 En als Hij afliet van spreken, zeide Hij tot Simon: Steek af naar de diepte, en werp uw netten uit om te vangen.
King James Bible . [4] Now when he had left speaking, he said unto Simon, Launch out into the deep, and let down your nets for a draught.
Luther-Bibel . 4 Und als er aufgehört hatte zu reden, sprach er zu Simon: Fahre hinaus, wo es tief ist, und werft eure Netze zum Fang aus!

Tekstuitleg van Lc 5,4 . Het vers Lc 5,4 telt 19 woorden en 84 (2² X 3 X 7) letters . De getalwaarde van Lc 5,4 is 9929 .

Lc 5,4.1. hôs (zoals, zodra) . Taalgebruik in het N.T. : hôs (zoals) . Taalgebruik in Lc : hôs (zoals) . Lc (49) . Lc 5 (1) Lc 5,4 .

Lc 5,4.2. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 5 (18 / 39) . Lc 5,1-11 (+ 8 / 11 . - 3 / 11 : (1) Lc 5,7 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 .

Lc 5,4.3. med. ind. aor. 3de pers. enk. επαυσατο = epausato (hij hield op) van het werkw. παυομαι = pauomai (ophouden) . Taalgebruik in het NT : pauomai (ophouden) . Taalgebruik in de LXX : pauomai (ophouden) . Bijbel (20) : (1) Gn 18,33 . (2) Gn 24,19 . (3) Ex 31,17 . (4) Nu 16,31 . (5) Nu 25,8 . (6) Joz 7,26 . (7) 2 S 15,24 . (8) Jr 26,19 . (9) Jr 43,1 . (10) Job 31,40 . (11) Est 5,1 . (12) Tob 5,23 . (13) Tob 14,1 . (14) Jdt 5,22 . (15) Jdt 10,1 . (16) Jdt 14,9 . (17) 1 Mak 2,23 . (18) 1 Mak 3,23 . (19) Lc 5,4 . (20) Lc 11,1 . Een vorm van παυομαι = pauomai (ophouden) in de LXX (78) , in het NT (15) , in Lc (3) : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 8,24 . (3) Lc 11,1 . In de LXX kan het Griekse werkw. παυω = pauô kan de vertaling van 16 verschillende Hebreeuwse werkw. zijn .

Lc 5,4.4. act. part. praes. nom. mann. enk. lalôn van het werkw. laleô (lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in het N.T. : laleô (lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in Lc : laleô (lallen, spreken, praten) . Lc (1) Lc 5,4 . Een vorm van laleô (lallen, spreken, praten) in Lc in 31 verzen , in Lc 5 in 2 verzen : .(1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,21 .

1. - 4. hôs (de) epausato lalôn (zodra hij - echter - ophield te spreken) . Bijbel () : (1) Gn 18,33 . (2) Nu 16,31 . (3) Jdt 5,22 . (4) 1 Mak 2,23 . (5) 1 Mak 3,23 . (6) Lc 5,4 . Zie ook : (16) Jdt 14,9 . hôs de epausato lalôn (zodra hij ophield te praten) : (1) Nu 16,31 . (2) Lc 5,4 .

Lc 5,4.5. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon .
Lc (223) . Lc 5 (9) : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,24 . (7) Lc 5,27 . (8) Lc 5,31 . (9) Lc 5,34 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 5 in 9 verzen : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,13 . (4) Lc 5,21 . (5) Lc 5,24 . (6) Lc 5,26 . (7) Lc 5,30 . (8) Lc 5,36 . (9) Lc 5,39 , van eipon (ik zei) in Lc 5 in 13 verzen : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 5,13 . (5) Lc 5,14 . (6) Lc 5,20 . (7) Lc 5,22 . (8) Lc 5,23 . (9) Lc 5,24 . (10) Lc 5,27 . (11) Lc 5,31 . (12) Lc 5,33 . (13) Lc 5,34 .

Lc 5,4.6. pros (naar, bij) . Taalgebruik in het N.T. : pros (naar, bij) . Taalgebruik in Lc : pros (naar, bij) .
Lc (158) . Lc 5 (8) : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,30 . (5) Lc 5,31 . (6) Lc 5,33 . (7) Lc 5,34 . (8) Lc 5,36 .

Lc 5,4.7. bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (191) . Lc 5 (8) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,4 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 5,12 . (5) Lc 5,19 . (6) Lc 5,24 . (7) Lc 5,25 . (8) Lc 5,26 .

Lc 5,4.8. acc. mann. enk. σιμωνα = simôna van de eigennaam σιμων = Simôn (Simon) . Taalgebruik in het NT : Simôn (Simon) . Lc (5) : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 6,14 . (4) Lc 6,15 . (5) Lc 23,26
1. Simon = Petrus .
2. Simon , de Kananeeër of Simon , de zeloot : Mt 10,4 // Mc 3,18 // Lc 6,15 .
3. Simon , de melaatse : Mt 26,6 // Mc 14,3
4. Simon van Cyrene : Mt 27,32 // Mc 15,21 // Lc 23,26 .  Lc (5) : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 6,14 . (4) Lc 6,15 . (5) Lc 23,26
- Een vorm van Simon (Petrus) in 9 verzen in Lc : (1) Lc 4,38 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,4 . (4) Lc 5,5 . (5) Lc 5,8 . (6) Lc 5,10 . (7) Lc 6,14 . (8) Lc 22,31 (2X) . (9) Lc 24,34 . In  Lc 4,38 (2X) staat simônos (van Simon) de eerste maal zonder lidwoord - hij wordt voor het eerst vermeld) - en de tweede maal met lidwoord . In Lc 5,3 wordt hij zonder lidwoord vermeld - het is de eerste maal in deze pericope - . In Lc 5,4 en Lc 5,10 sprak Jezus tot Simon ; hier wordt telkens het bepaald lidw. gebruikt bij simôna (tot Simon) . In Lc 22,31 wordt 2X de vocatief gebruikt (2 / 11) . In de andere gevallen geen bepaald lidw. (6 / 11) : (1) Lc 4,38 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,5 . (4) Lc 5,8 . (5) Lc 6,14 . (6) Lc 24,34 . Simon Petrus wordt vermeld bij de genezing van zijn schoonmoeder (Lc 4,38-39) , zijn roeping bij de wonderbare visvangst (Lc 5,1-11) , de aanstelling van de twaalf (Lc 6,14) , de aankondiging van de verloochening (Lc 22,31-34) , en de terugkomst van de twee leerlingen van Emmaüs bij de gemeenschap in Jeruzalem (Lc 24,34) .

acc. mann. enk. Simôna  26  10  16      10  13     
totaal 148  75  73  11  15  25  13      35  60     

Simôn (Simon)   syn.  Mt Mc Lc syn. 
nom. + voc. mann. enk. simôn  13  6 : (1) Mt 10,2 . (2) Mt 10,4 . (3) Mt 13,55 . (4) Mt 16,16 . (5) Mt 16,17 . (6) Mt 17,25 . 2 : (1) Mc 1,36 . (2) Mc 14,37 .   5 : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 7,40 . (4) Lc 7,43 . (5) Lc 22,31 . 3 : (1) Mt 10,2 // Mc 3,16 // Lc 6,14 . (2) Mt 10,4 // Mc 3,18 // Lc 6,15 . (3) Mt 13,55 // Mc 6,3 .
gen. mann. enk. Simônos  1 : Mt 26,6 . 5 : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 1,29 . (3) Mc 1,30 . (4) Mc 6,3 . (5) Mc 14,3 2 : (1) Lc 4,38 . (2) Lc 5,3 .   3 : (1) Mc 1,29 // Lc 4,38 . (2) Mt 26,6 // Mc 14,3 . (3) Mc 1,30 // Lc 4,38 .
dat. mann. enk. simôni    1 : Mc 3,16 .   3 : (1) Lc 5,10 . (2) Lc 7,44 . (3) Lc 24,34 .    
acc. mann. enk. simôna  10  2 : (1) Mt 4,18 . (2) Mt 27,32 .   3 : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 3,18 . (3) Mc 15,21 .   5 : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 6,14 . (4) Lc 6,15 . (5) Lc 23,26 2 : (1) Mt 4,18 // Mc 1,16 . (2) Mt 27,32 // Mc 15,21 // Lc 23,26
totaal 35  9 (6 - 1 - 1 - 1) 11 (8 - 1 - 1 - 1) 15 (12 - 1 - 1 - 1) 8 (19)

Lc 5,4.5. - 8. ειπεν προς τον σιμωνα = eipen pros ton simôna (hij zei tot Simon) . Lc (2) :  (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,10 .

Lc 5,4.9. act. imperat. aor. 2de pers. enk. επαναγαγε = epanagage van het werkw. επαναγω = epanagô (opvaren) . Taalgebruik in het NT : epanagô (opvaren) . Taalgebruik in de LXX : epanagô . Bijbel = Lc (1) Lc 5,4 . Een vorm van επαναγω = epanagô in de LXX (5) : (1) Zach 4,12 . (2) 2 Mak 9,21 . (3) 2 Mak 12,4 . (4) Sir 17,26 . (5) Sir 26,28 , in het NT (3) : (1) Mt 21,18 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,4 .

Lc 5,4.10. eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis (naar) . Taalgebruik in Mc : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,4 . (3) Lc 5,14 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,19 . (6) Lc 5,24 . (7) Lc 5,25 . (8) Lc 5,32 . (9) Lc 5,37 . (10) Lc 5,38 .

Lc 5,4.11. bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (181) . Lc 5 (6) : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,17 . (3) Lc 5,19 . (4) Lc 5,24 . (5) Lc 5,27 . (6) Lc 5,36 .

Lc 5,4.12. nom. + acc. onz. enk. βαθος = bathos (diepte) . Taalgebruik in het NT : bathos (diepte) . Taalgebruik in de LXX : bathos (diepte) . Bijbel (16) . OT (10) : (1) Js 7,11 . (2) Ez 31,14 . (3) Ez 31,18 . (4) Ez 32,18 . (5) Ez 32,24 . (6) Ez 43,13 . (7) Spr 18,3 . (8) Pr 7,24 . (9) Jdt 8,14 . (10) W 4,3 . NT (6) : (1) Mt 13,5 . (2) Mc 4,5 . (3) Lc 5,4 . (4) Rom 8,39 . (5) Rom 11,33 . (6) Ef 3,18 . Dit is de enigste vorm in Lc . Een vorm van βαθος = bathos in de LXX (23) , in het NT (8) : (1) Mt 13,5 . (2) Mc 4,5 . (3) Lc 5,4 . (4) Rom 8,39 . (5) Rom 11,33 . (6) 1 Kor 2,10 . (7) 2 Kor 8,2 . (8) Ef 3,18 . In de LXX is βαθος = bathos de vertaling van 10 Hebreeuwse woorden .
- Hebreeuws o.a. : מְצוּלָה = mëtsûlah (en verschillende schrijfwijzen) (diepte) . Zie : צוּלָה / מְצוּלָה = tsûlah en mëtsûlah (en verschillende schrijfwijzen) (diepte) . Taalgebruik in Tenakh : tsûlah en mëtsûlah (en verschillende schrijfwijzen) (diepte) . Getalwaarde : tsade = 18 of 90 ; waw = 6 ; lamed = 12 of 30 ; he = 5 ; totaal : 41 OF 131 . Structuur : 9 - 6 - 3 (afdalende lijn) - 5 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (4) : (1) Jon 2,4 . (2) Ps 69,3 . (3) Ps 69,16 . (4) Job 41,23 . Een vorm van in Tenakh (12) : (1) Ex 15,5 . (2) Jon 2,4 . (3) Mi 7,19 . (4) Zach 1,8 . (5) Zach 10,11 . (6) Ps 68,23 . (7) Ps 69,3 . (8) Ps 69,16 . (9) Ps 88,7 . (10) Ps 107,24 . (11) Job 41,23 . (12) Neh 9,11 .
- Latijn . dat. mv. profundis van het zelfst. naamw. profundum (diepte) < pro-fundum : vóór de grond , afgrond , diepte . Bijbel (6) : (1) Ez 27,34 . (2) Ps 68,23 . (3) Ps 69,15 . (4) Ps 88,7 . (5) Ps 130,1 . (6) Spr 9,18 .
- In de vertalingen vinden we meestal het bijvoeglijk naamwoord : het diepe . Dat klinkt minder zwaar dan de diepte , de afgrond . Daartegenover staat het werkw. επαναγαγε = epanagage (vaar bovenop) . Meestal interpreteren we het als 'vaar verder weg van de kust , ga meer de zee op' . Er staat geen nadere bepaling bij βαθος = bathos . We veronderstellen dan dat het het 'meer' moet zijn . De letterlijke interpretatie voldoent me niet . Ik voel aan dat er een diepe symbolische betekenis schuil gaat , maar welke ? Ik doe een poging . De zee is symbool van de menselijke ziel . Zolang je aan de oppervlakte , aan de kust blijft , weet je niet wie je bent . Slechts wanneer je naar de diepte van je ziel gaat , kan naar boven komen wat er diep in je ziel leeft . Een roeping is dan een oproep om naar de diepte van jezelf te gaan . De roeping van leerlingen kan dan betekenen dat Jezus zijn leerlingen leert hoe ze tot zichzelf kunnen komen opdat zij ook anderen kunnen leren tot zichzelf te komen .
- Op de wenk van Jezus reageert Petrus met een bezwaar : gedurende de hele nacht hebben we moeite gedaan , maar we hebben niets genomen (gevangen) . Blijkbaar deden Simon en zijn metgezellen alle moeite , maar omdat het nacht , donker en duister was , wisten ze niet waar ze zochten en ook niet wat ze vonden (want ze hadden hun netten moeten reinigen) . Ze hadden slechts vuil in de netten .

Lc 5,4.13. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .

Lc 5,4.14. act. imperat. aor. 2de pers. mv. χαλασατε = chalasate (maakt los) van het werkw. χαλαω = chalaô (ontspannen, los maken) . Taalgebruik in het N.T. : chalaô (ontspannen, los maken) . Taalgebruik in Lc : chalaô (ontspannen, los maken) . Lc (1) Lc 5,4 . Deze vorm slechts in Lc in de bijbel . Een vorm van χαλαω = chalaô (ontspannen, los maken) in de LXX (4) : (1) Gn 36,28 / Gn 39,21 . (2) Js 33,23 . (3) Js 57,4 . (4) Jr 45,6 (Jr 38,6) , in het NT (7) : (1) Mc 2,4 . (2) Lc 5,4 . (3) Lc 5,5 . (4) Hnd 9,25 . (5) Hnd 27,17 . (6) Hnd 27,30 . (7) 2 Kor 11,33 , in Lc (2) : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,5 . Het Griekse werkw. kan in de LXX de vetaling van 3 Hebreeuwse werkw. zijn .
- Jezus gaat van het enkelvoud naar het meervoud over . Simon is vergezeld van anderen , maar ze hebben geen naam en worden ook niet genoemd . Jezus zegt niet " gooi het net" uit , maar "gooit de netten uit" . "Netten" staat in het meervoud . We mogen veronderstellen dat ze dan met meerderen zijn . De netten dienen om de vissen naar boven te brengen . De netten zijn middelen . Ze zijn geen doel op zich . Het kan toch niet de bedoeling zijn de vissen op te sluiten in de netten .

Lc 5,4.15. bep. lidw. nom. + acc. onz. mv. ta (de) van het bepaald lidwoord ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
L c (98) . Lc 5 (6) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,4 . (3) Lc 5,5 . (4) Lc 5,6 . (5) Lc 5,7 . (6) Lc 5,11 .

Lc 5,4.16. nom. + acc. onz. mv. δικτυα = diktua van het zelfst. naamw. δικτυον = diktuon (vissersnet) . Taalgebruik in de bijbel : diktuon (vissersnet) . Taalgebruik in de LXX : diktuon (vissersnet) . Bijbel (15) : (1) 1 K 7,5 . (2) 1 K 7,27 . (3) Ez 19,8 . (4) Ez 32,3 . (5) Spr 1,17 . (6) 2 Kr 4,12 . (7) 2 Kr 4,13 . (8) Mt 4,20 . (9) Mt 4,21 . (10) Mc 1,18 . (11) Mc 1,19 . (12) Lc 5,2 . (13) Lc 5,4 . (14) Lc 5,5 . (15) Lc 5,6 . Een vorm van δικτυον = diktuon in de LXX (22) , in het NT (11) : (1) Mt 4,20 . (2) Mt 4,21 . (3) Mc 1,18 . (4) Mc 1,19 . (5) Lc 5,2 . (6) Lc 5,4 . (7) Lc 5,5 . (8) Lc 5,6 . (9) Joh 21,6 . (10) Joh 21,8 . (11) Joh 21,11 .
- filet (verkleinwoord van fil < Lat. filum = vezel) ; vezel , draad , netvormig weefsel . E. net . D. Netz . Lat. retia .

Lc 5,4.17. persoonl. voornaamw. gen. mv. humôn (jullie) . Taalgebruik in het N.T. : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord . Lc (60) . Lc 5 (2) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,22 .

Lc 5,4.18. eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis (naar) . Taalgebruik in Mc : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,4 . (3) Lc 5,14 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,19 . (6) Lc 5,24 . (7) Lc 5,25 . (8) Lc 5,32 . (9) Lc 5,37 . (10) Lc 5,38 .

Lc 5,4.19. acc. vr. enk. αγραn = agran van het zelfst. naamw. αγρα = agra (vangst, buit) . Taalgebruik in het NT : agra (vangst, buit) . Taalgebruik in Lc : agra (vangst, buit) . Lc (1) Lc 5,4 . Een vorm van αγρα = agra in de LXX (-) , in het NT = Lc (2) : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,9 .

Lc 5,5 - Lc 5, - : 62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen : Lc 5,1-11 - Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,1 - Lc 5,2 - Lc 5,3 - Lc 5,4 - Lc 5,5 - Lc 5,6 - Lc 5,7 - Lc 5,8 - Lc 5,9 - Lc 5,10 - Lc 5,11 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 5de (vijfde) zondag door het c-jaar Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:5 kai apokritheis simôn eipen epistata di olès nuktos kopiasantes ouden elabomen epi de tô rèmati sou chalasô ta diktua 5 et respondens Simon dixit illi praeceptor per totam noctem laborantes nihil cepimus in verbo autem tuo laxabo rete 5 En Simon antwoordde (en) zei: "Meester, gedurende een hele nacht hebben we gezwoegd maar niets gevangen; op uw woord echter zal ik de vangnetten neerlaten". Simon antwoordde: "Meester, de hele nacht hebben we gezwoegd zonder iets te vangen; maar op uw woord zal ik de netten uitgooien." [5] ‘Meester,’ antwoordde Simon, ‘de hele nacht hebben we ons al afgetobd zonder iets te vangen. Maar als U het zegt zal ik de netten uitwerpen.’ [5] Simon antwoordde: ‘Meester, de hele nacht hebben we ons ingespannen en niets gevangen. Maar als u het zegt, zal ik de netten uitwerpen.’ 5 Ten antwoord zegt Simon: meester, heel de nacht hebben wij gezwoegd en niets kunnen meenemen,– maar omdat u het zegt zal ik de netten neerlaten!  5. Simon répondit : « Maître, nous avons peiné toute une nuit sans rien prendre, mais sur ta parole je vais lâcher les filets. »  

Statenvertaling . 5 En Simon antwoordde en zeide tot Hem: Meester, wij hebben den gehelen nacht over gearbeid, en niet gevangen; doch op Uw woord zal ik het net uitwerpen. schilderij van Rafaël: De wonderbaarlijke visvangst
King James Bible . [5] And Simon answering said unto him, Master, we have toiled all the night, and have taken nothing: nevertheless at thy word I will let down the net.
Luther-Bibel . 5 Und Simon antwortete und sprach: Meister, wir haben die ganze Nacht gearbeitet und nichts gefangen; aber auf dein Wort will ich die Netze auswerfen.

Tekstuitleg van Lc 5,5 . Het vers Lc 5,5 telt 22 (2 X 11) woorden en 108 (2² X 3³) letters . De getalwaarde van Lc 5,5 is 13002 (2 X 3 X 11 X 197) .

Lc 5,5.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)

Lc 5,5.2. part. aor. nom. mann. enk. apokritheis (beantwoord) van het werkw. apokrinomai (antwoorden) . Taalgebruik in het N.T. : apokrinomai (antwoorden) . Taalgebruik in Lc : apokrinomai (antwoorden) . Lc (33) . Lc 5 (3) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,22 . (3) Lc 5,31 .

Lc 5,5.3. nom. + voc. mann. enk. simôn (Simon) . Taalgebruik in het N.T. : Simôn (Simon) . Taalgebruik in Mc : Simôn (Simon) . 1. Simon = Petrus . 2. Simon , de Kananeeër of Simon , de zeloot : Mt 10,4 // Mc 3,18 // Lc 6,15 . 3. Simon , de melaatse : Mt 26,6 // Mc 14,3 .  4. Simon van Cyrene : Mt 27,32 // Mc 15,21 // Lc 23,26 .  Lc (5) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 7,40 . (4) Lc 7,43 . (5) Lc 22,31 . Een vorm van Simon (Petrus) in 9 verzen in Lc : (1) Lc 4,38 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,4 . (4) Lc 5,5 . (5) Lc 5,8 . (6) Lc 5,10 . (7) Lc 6,14 . (8) Lc 22,31 (2X) . (9) Lc 24,34 . In  Lc 4,38 (2X) staat simônos (van Simon) de eerste maal zonder lidwoord - hij wordt voor het eerst vermeld) - en de tweede maal met lidwoord . In Lc 5,3 wordt hij zonder lidwoord vermeld - het is de eerste maal in deze pericope - . In Lc 5,4 en Lc 5,10 sprak Jezus tot Simon ; hier wordt telkens het bepaald lidw. gebruikt bij simôna (tot Simon) . In Lc 22,31 wordt 2X de vocatief gebruikt (2 / 11) . In de andere gevallen geen bepaald lidw. (6 / 11) : (1) Lc 4,38 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,5 . (4) Lc 5,8 . (5) Lc 6,14 . (6) Lc 24,34 . Simon Petrus wordt vermeld bij de genezing van zijn schoonmoeder (Lc 4,38-39) , zijn roeping bij de wonderbare visvangst (Lc 5,1-11) , de aanstelling van de twaalf (Lc 6,14) , de aankondiging van de verloochening (Lc 22,31-34) , en de terugkomst van de twee leerlingen van Emmaüs bij de gemeenschap in Jeruzalem (Lc 24,34) .

Lc 5,5.4. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon .
Lc (223) . Lc 5 (9) : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,24 . (7) Lc 5,27 . (8) Lc 5,31 . (9) Lc 5,34 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 5 in 9 verzen : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,13 . (4) Lc 5,21 . (5) Lc 5,24 . (6) Lc 5,26 . (7) Lc 5,30 . (8) Lc 5,36 . (9) Lc 5,39 , van eipon (ik zei) in Lc 5 in 13 verzen : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 5,13 . (5) Lc 5,14 . (6) Lc 5,20 . (7) Lc 5,22 . (8) Lc 5,23 . (9) Lc 5,24 . (10) Lc 5,27 . (11) Lc 5,31 . (12) Lc 5,33 . (13) Lc 5,34 .

Lc 5,5.5. voc. mann. enk. epistata van het zelfst. naamw. epistatès (bijstaander, meester) . Taalgebruik in het N.T. : epistatès (bijstaander, meester) . Taalgebruik in Lc : epistatès (bijstaander, meester) . Lc (6) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 8,24 . (3) Lc 8,45 . (4) Lc 9,33 . (5) Lc 9,49 . (6) Lc 17,13 . Dit is de enigste vorm in Lc en de bijbel .

Lc 5,5.6. dia (door, gedurende, na) . Afkorting : di' . Taalgebruik in N.T. : dia (door) . Taalgebruik in Lc : dia (door) . L. per , post . Fr. par , après . Ned. na . Lc (32 + 5 = 37) . Lc 5 (2 + 1 = 3) . dia (2) : (1) Lc 5,19 . (2) Lc 5,30 . di' (1) Lc 5,5 .

Lc 5,5.7. gen. vr. enk. holès van het bijvoegl. naamw. holos (heel) . Taalgebruik in N.T. : holos (heel) . Taalgebruik in Lc : holos (heel) .
Lc (4) : (1) Lc 4,14 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 10,27 . (4) Lc 23,5 .Een vorm van holos (heel) in Lc in 13 verzen : (1) Lc 1,65 . (2) Lc 4,14 . (3) Lc 5,5 . (4) Lc 7,17 . (5) Lc 8,39 . (6) Lc 8,43 . (7) Lc 9,25 . (8) Lc 10,27 . (9) Lc 11,34 . (10) Lc 11,36 . (11) Lc 13,21 . (12) Lc 23,5 . (13) Lc 23,44 .

Lc 5,5.8. gen. vr. enk. νυκτος = nuktos van het zelfst. naamw. νυξ = nux (nacht) . Taalgebruik in het NT : nux (nacht) . Taalgebruik in de LXX : nux (nacht) . Taalgebruik in Lc : nux (nacht) . Taalgebruik in Hnd : nux (nacht) . Bijbel (119) . OT (87) . NT (32) . Lc (3) : (1) Lc 2,8 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 18,7 . Een vorm van νυξ = nux (nacht) in de LXX (294) , in het NT (61) , in Lc (7) : (1) Lc 2,8 . (2) Lc 2,37 . (3) Lc 5,5 . (4) Lc 12,20 . (5) Lc 17,34 . (6) Lc 18,7 . (7) Lc 21,37 . In Lc : 4 vormen van νυξ = nux (nacht) in 7 verzen in 6 / 24 hoofdstukken . In Hnd : 5 vormen van νυξ = nux (nacht) in 15 verzen in 10 / 28 hoofdstukken .
- Lat. nox . Fr. nuit . E. night . Ned. nacht . D. Nacht .

- dia tès nuktos (gedurende de nacht) . NT (4) : (1) . (2) . (3) . (4) .

Lc 5,5.9. act. part. aor. nom. mann. mv. kopiasantes van het werkw. kopiaô (moe worden, zich inspannen) . Taalgebruik in het N.T. : kopiaô (moe worden, zich inspannen) . Lc (1) Lc 5,5 . Een vorm van kopiaô (moe worden, zich inspannen) in Lc in 2 verzen : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 12,27 .

Lc 5,5.10. nom. + acc. onz. enk. ouden van het voornaamw. oudeis (niemand) . Taalgebruik in het N.T. : oudeis (niemand) . Taalgebruik in Mc : oudeis (niemand) . Taalgebruik in Lc : oudeis (niemand) . Lc (12) : (1) Lc 4,2 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 9,36 . (4) Lc 10,19 . (5) Lc 12,2 . (6) Lc 18,34 . (7) Lc 20,40 . (8) Lc 23,4 . (9) Lc 23,9 . (10) Lc 23,15 . (11) Lc 23,22 . (12) Lc 23,41 .

Lc 5,5.11. act. ind. aor. 1ste pers. mv. elabomen (wij namen) van het werkw. lambanô (nemen) . Taalgebruik in het N.T. : lambanô (nemen) . Taalgebruik in Lc : lambanô (nemen) . Lc (1) Lc 5,5 . Een vorm van lambanô (nemen) in Lc in 2 verzen : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,26 .

Lc 5,5.12. epi (op, bij) . Afkortingen : ep' en ef' . Taalgebruik in het N.T. : epi (op, bij) . Taalgebruik in Lc : epi (op, bij) . Ned. op .
Lc (104 + 25 + 20 = 149) . Lc 5 (9 + 0 + 1 = 10) . epi (9) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 . (4) Lc 5,12 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,24 . (8) Lc 5,27 . (9) Lc 5,36 . ef' (1) Lc 5,25 .

Lc 5,5.13. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 5 (18 / 39) . Lc 5,1-11 (+ 8 / 11 . - 3 / 11 : (1) Lc 5,7 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 .

Lc 5,5.14. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (154) . Lc 5 (9) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,10 . (5) Lc 5,12 . (6) Lc 5,14 . (7) Lc 5,19 . (8) Lc 5,24 . (9) Lc 5,36 .

12. - 13. επι τῳ = epi tô(i) (op de) . NT (30) . Lc (8) : (1) Lc 1,29 . (2) Lc 1,47 . (3) Lc 1,59 . (4) Lc 5,5 . (5) Lc 9,48 . (6) Lc 9,49 . (7) Lc 21,8 . (8) Lc 24,47 .

Lc 5,5.15. dat. onz. enk. ρηματι = rèmati van het zelfst. naamw. ρημα = rèma (woord, uitspraak) . Taalgebruik in het NT : rèma (woord, uitspraak) . Taalgebruik in de LXX : rèma (woord, uitspraak) . LXX (18) : (1) Gn 19,21 . (2) Dt 1,26 . (3) Dt 8,3 . (4) Dt 9,23 . (5) Dt 32,51 . (6) 2 S 12,14 . (7) 1 K 13,18 . (8) Job 29,22 . (9) Da 1,17 . (10) Da 10,12 . (11) Ezr 10,13 . (12) Jdt 2,6 . (13) Sir 4,24 . (14) Sir 39,17 . (15) Sir 41,16. (16) Sir 47,8 . (17) Bar 4,37 . (18) Bar 5,5 . NT (5) : (1) Mt 4,4 . (2) Lc 5,5 . (3) Ef 5,26 . (4) Heb 1,3 . (5) Heb 11,3 . Lc (1) Lc 5,5 . Een vorm van ρημα = rèma (woord, uitspraak) in Lc in 18 verzen : (1) Lc 1,37 . (2) Lc 1,38 . (3) Lc 1,65 . (4) Lc 2,15 . (5) Lc 2,17 . (6) Lc 2,19 . (7) Lc 2,29 . (8) Lc 2,50 . (9) Lc 2,51 . (10) Lc 3,2 . (11) Lc 5,5 . (12) Lc 7,1 . (13) Lc 9,45 . (14) Lc 18,34 . (15) Lc 20,26 . (16) Lc 22,61 . (17) Lc 24,8 . (18) Lc 24,11 .

  rèma (woord, uitspraak)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  dat. onz. enk. rèmati   23  18               
  Totaal       5 2 19 12 14 16   26 38 12 2

- επι τῳ ρηματι = epi tô(i) rèmati (op het woord) . Bijbel (6) : (1) Gn 19,21 . (2) Dt 8,3 (epi panti rèmati) . (3) Job 29,22 (epi de tô(i) rèmati) . (4) Sir 41,16. (5) Mt 4,4 (epi panti rèmati) . (6) Lc 5,5 .

- Hebreeuws . = laddâbhâr (naar het woord) . Tenakh (8) : (1). (2) . (3) . (4) . (5) . (6) . (7) . (8) .

Lc 5,5.16. gen. mann. enk. sou . Persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in N.T. : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord . Lc (81) . Lc 5 (5) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,14 . (3) Lc 5,20 . (4) Lc 5,23 . (5) Lc 5,24 .

Lc 5,5.17. act. ind. fut. 1ste pers. enk. χαλασω = chalasô (ik zal losmaken) van het werkw. χαλαω = chalaô (ontspannen, los maken) . Taalgebruik in het NT : chalaô (ontspannen, los maken) . Taalgebruik in Lc : chalaô (ontspannen, los maken) . Lc (1) Lc 5,5 . Deze vorm slechts in Lc in de bijbel . Een vorm van χαλαω = chalaô (ontspannen, los maken) in de LXX (4) : (1) Gn 36,28 / Gn 39,21 . (2) Js 33,23 . (3) Js 57,4 . (4) Jr 45,6 (Jr 38,6) , in het NT (7) : (1) Mc 2,4 . (2) Lc 5,4 . (3) Lc 5,5 . (4) Hnd 9,25 . (5) Hnd 27,17 . (6) Hnd 27,30 . (7) 2 Kor 11,33 , in Lc (2) : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,5 .

Lc 5,5.18. bep. lidw. nom. + acc. onz. mv. ta (de) van het bepaald lidwoord ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
L c (98) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,4 . (3) Lc 5,5 . (4) Lc 5,6 . (5) Lc 5,7 . (6) Lc 5,11 .

Lc 5,5.19. nom. + acc. onz. mv. δικτυα = diktua van het zelfst. naamw. δικτυον = diktuon (vissersnet) . Taalgebruik in de bijbel : diktuon (vissersnet) . Taalgebruik in de LXX : diktuon (vissersnet) . Bijbel (15) : (1) 1 K 7,5 . (2) 1 K 7,27 . (3) Ez 19,8 . (4) Ez 32,3 . (5) Spr 1,17 . (6) 2 Kr 4,12 . (7) 2 Kr 4,13 . (8) Mt 4,20 . (9) Mt 4,21 . (10) Mc 1,18 . (11) Mc 1,19 . (12) Lc 5,2 . (13) Lc 5,4 . (14) Lc 5,5 . (15) Lc 5,6 . Een vorm van δικτυον = diktuon in de LXX (22) , in het NT (11) : (1) Mt 4,20 . (2) Mt 4,21 . (3) Mc 1,18 . (4) Mc 1,19 . (5) Lc 5,2 . (6) Lc 5,4 . (7) Lc 5,5 . (8) Lc 5,6 . (9) Joh 21,6 . (10) Joh 21,8 . (11) Joh 21,11 .
- filet (verkleinwoord van fil < Lat. filum = vezel) ; vezel , draad , netvormig weefsel . E. net . D. Netz . Lat. retia .

Lc 5,6 - Lc 5, - : 62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen : Lc 5,1-11 - Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,1 - Lc 5,2 - Lc 5,3 - Lc 5,4 - Lc 5,5 - Lc 5,6 - Lc 5,7 - Lc 5,8 - Lc 5,9 - Lc 5,10 - Lc 5,11 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 5de (vijfde) zondag door het c-jaar Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:6 kai touto poièsantes sunekleisan plèthos ichthuôn polu dierrèsseto de ta diktua autôn 6 et cum hoc fecissent concluserunt piscium multitudinem copiosam rumpebatur autem rete eorum 6 En toen ze dit gedaan hadden, sloten ze een grote menigte vissen in; en hun vangnetten dreigden te scheuren. Ze deden het en vingen zulk een massa vissen in hun netten dat deze dreigden te scheuren. [6] Dat deden ze en ze vingen zo’n massa vis dat hun netten ervan scheurden. [6] En toen ze dat gedaan hadden, zwom er zo’n enorme school vissen in de netten dat die dreigden te scheuren. 6 Ze doen dat en halen een menigte vissen in, zó groot dat hun netten scheuren;  6. Et l'ayant fait, ils capturèrent une grande multitude de poissons, et leurs filets se rompaient. 

Statenvertaling . 6 En als zij dat gedaan hadden, besloten zij een grote menigte vissen, en hun net scheurde.
King James Bible . [6] And when they had this done, they inclosed a great multitude of fishes: and their net brake.
Luther-Bibel . 6 Und als sie das taten, fingen sie eine große Menge Fische und ihre Netze begannen zu reißen.

Tekstuitleg van Lc 5,6 . Het vers Lc 5,6 telt 12 (2² X 3) woorden en 72 (2³ X 3²) letters . De getalwaarde van Lc 5,6 is 9746 (2 X 11 X 443) .

Lc 5,6.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)

Lc 5,6.5. nom. + acc. onz. enk. πληθος = plèthos (menigte, veelheid) . Taalgebruik in het NT : plèthos (menigte, veelheid) . Taalgebruik in de LXX : plèthos (menigte, veelheid) . Taalgebruik in Lc : plèthos (menigte, veelheid) . Taalgebruik in Hnd : plèthos (menigte, veelheid) . Mc (2) : (1) Mc 3,7 . (2) Mc 3,8 . Lc (8) : (1) Lc 1,10 . (2) Lc 2,13 . (3) Lc 5,6 . (4) Lc 6,17 . (5) Lc 8,37 . (6) Lc 19,37 . (7) Lc 23,1 . (8) Lc 23,27 . Joh (1) : Joh 5,3 . Hnd (12) : (1) Hnd 2,6 . (2) Hnd 5,16 . (3) Hnd 6,2 . (4) Hnd 14,1 . (5) Hnd 14,4 . (6) Hnd 15,12 . (7) Hnd 15,30 . (8) Hnd 17,4 . (9) Hnd 21,36 . (10) Hnd 23,7 . (11) Hnd 25,24 . (12) Hnd 28,3 . Jac (1) : Jak 5,20 . 1 Pe (1) : 1 Pe 4,8 . Een vorm van πληθος = plèthos in de LXX (288) , in het NT (31) , in Lc (8) : (1) Lc 1,10 . (2) Lc 2,13 . (3) Lc 5,6 . (4) Lc 6,17 . (5) Lc 8,37 . (6) Lc 19,37 . (7) Lc 23,1 . (8) Lc 23,27 . In de LXX is πληθος = plèthos de vertaling van 17 verschillende Hebreeuwse woorden .

plèthos (menigte) bijbel  OT  NT  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Br. Apk  syn.  ev. 
nom. + acc. enk. plèthos 172 147 25   2 8 1 12 : 2      

8. pass. imperf. 3de pers. enk. dierrèseto (het scheurde) van het werkw. diarrègnumi / diarrèssô (uit elkaan reten , doorbreken) ; pass. scheuren . Een vorm van in de LXX (84) ,

Lc 5,6.9. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 5 (18 / 39) . Lc 5,1-11 (+ 8 / 11 . - 3 / 11 : (1) Lc 5,7 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 .

Lc 5,6.10. bep. lidw. nom. + acc. onz. mv. ta (de) van het bepaald lidwoord ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
L c (98) . Lc 5 (6) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,4 . (3) Lc 5,5 . (4) Lc 5,6 . (5) Lc 5,7 . (6) Lc 5,11 .

Lc 5,6.11. nom. onz. mv. diktua van het zelfst. naamw. diktuon (vissersnet) . Taalgebruik in het N.T. : diktuon (vissersnet) . Taalgebruik in Lc : diktuon (vissersnet) . Lc (4) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,4 . (3) Lc 5,5 . (4) Lc 5,6 .

Lc 5,6.12. gen. mv.autôn van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (94) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,6 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,25 . (7) Lc 5,29 . (8) Lc 5,30 . (9) Lc 5,34 . (10) Lc 5,35 .

Mensen zijn als vissen . Soms moeten ze opgevist worden en in de gemeenschap gebracht worden . Dat lijkt de boodschap van Jezus en zijn apostelen te zijn : mensen opvissen en ze bijeen brengen . Mensen hebben een vangnet nodig opdat ze niet verloren gaan . Hopelijk raken ze niet in het net verstrikt en zijn ze er erger aan toe dan voorheen .

Lc 5,7 - Lc 5,7 - : 62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen : Lc 5,1-11 - Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,1 - Lc 5,2 - Lc 5,3 - Lc 5,4 - Lc 5,5 - Lc 5,6 - Lc 5,7 - Lc 5,8 - Lc 5,9 - Lc 5,10 - Lc 5,11 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 5de (vijfde) zondag door het c-jaar Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:7 kai kateneusan tois metochois en tô eterô ploiô tou elthontas sullabesthai autois kai èlthon kai eplèsan amfotera ta ploia ôste buthizesthai auta 7 et annuerunt sociis qui erant in alia navi ut et adiuvarent eos et venerunt et impleverunt ambas naviculas ita ut mergerentur En ze wenkten hun maats in de andere boot dat ze zouden komen om hen bij te staan; en ze kwamen en vulden de beide boten zodat ze dreigden te zinken. Daarom wenkten ze hun maats in de andere boot om hen te komen helpen. Toen die gekomen waren vulden zij de beide boten tot zinkens toe. [7] Daarom wenkten ze hun maats in de andere boot om hen te komen helpen. Die kwamen, en beide boten vulden ze tot zinkens toe. [7] Ze gebaarden naar de mannen in de andere boot dat die hen moesten komen helpen; nadat dezen bij hen waren gekomen, vulden ze de beide boten met zo veel vis dat ze bijna zonken. 7 ze wenken hun maats in de andere boot om hen te komen helpen; die komen en vullen elk van beide boten tot zinkens toe.  7. Ils firent signe alors à leurs associés qui étaient dans l'autre barque de venir à leur aide. Ils vinrent, et l'on remplit les deux barques, au point qu'elles enfonçaient. 

Statenvertaling . 7 En zij wenkten hun medegenoten, die in het andere schip waren, dat zij hen zouden komen helpen. En zij kwamen, en vulden beide de schepen, zodat zij bijna zonken.
King James Bible . [7] And they beckoned unto their partners, which were in the other ship, that they should come and help them. And they came, and filled both the ships, so that they began to sink.
Luther-Bibel . 7 Und sie winkten ihren Gefährten, die im andern Boot waren, sie sollten kommen und mit ihnen ziehen. Und sie kamen und füllten beide Boote voll, sodass sie fast sanken.

Tekstuitleg van Lc 5,7 . Het vers Lc 5,7 telt 23 woorden en 125 (5³) letters . De getalwaarde van Lc 5,7 is 14979 (3 X 4993) .

Lc 5,7.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)

2,

Lc 5,7.5. en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,12 . (5) Lc 5,16 . (6) Lc 5,17 . (7) Lc 5,22 . (8) Lc 5,29 . (9) Lc 5,34 . (10) Lc 5,35 .

Lc 5,7.6. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (154) . Lc 5 (9) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,10 . (5) Lc 5,12 . (6) Lc 5,14 . (7) Lc 5,19 . (8) Lc 5,24 . (9) Lc 5,36 .

Lc 5,7.9. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 5 (9) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,10 . (5) Lc 5,14 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,24 . (8) Lc 5,34 . (9) Lc 5,36 .

Lc 5,7.13. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)

Lc 5,7.15. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)

16. act. ind. aor. 3de pers. mv. επλησαν = eplèsan van het werkw. πιμπλημι = pimplèmi (vullen) . Taalgebruik in het NT : pimplèmi (vullen) . Taalgebruik in de LXX : pimplèmi (vullen) . Taalgebruik in Lc : pimplèmi . Taalgebruik in Hnd : pimplèmi (vervullen, vol maken) . Bijbel (10) : (1) Gn 26,15 . (2) Ex 2,16 . (3) 1 K 18,35 . (4) Jr 19,4 . (5) Ez 8,17 . (6) Mi 6,12 . (7) Job 3,15 . (8) Ezr 9,11. (9) 2 Kr 16,14 . (10) Lc 5,7 . Een vorm van πιμπλημι = pimplèmi (vervullen, vol maken) in de LXX (116) , in het NT (?) . Een vorm van πιμπλημι = pimplèmi (vullen) in Lc in 13 verzen : (1) Lc 1,15 . (2) Lc 1,23 . (3) Lc 1,41 . (4) Lc 1,57 . (5) Lc 1,67 . (6) Lc 2,6 . (7) Lc 2,21 . (8) Lc 2,22 . (9) Lc 4,28 . (10) Lc 5,7 . (11) Lc 5,26 . (12) Lc 6,11 . (13) Lc 21,22 . In Lc : 5 vormen van πιμπλημι = pimplèmi (vervullen, vol maken) in 6 / 24 hoofdstukken en in 13 verzen . In Hnd : 4 vormen van πιμπλημι = pimplèmi (vervullen, vol maken) in 7 / 28 hoofdstukken en in 9 verzen .

      1.  2.  3.  4.  5.  6. 
  pimplèmi    Lc 1 Lc 2 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 21
1.  act. ind. aor. 3de pers. mv. eplèsan         (1) Lc 5,7 .      
2.  pass. ind. fut. 3de pers. enk. plèsthèsetai (1) Lc 1,15 .            
3.  pass. ind. aor. 3de pers. enk. eplèsthè   (1) Lc 1,41 . (2) Lc 1,57 . (3) Lc 1,67          
4.  pass. ind. aor. 3de pers. mv. eplèsthèsan (1) Lc 1,23 .   (2) Lc 2,6 . (3) Lc 2,21 . (4) Lc 2,22 . (5) Lc 4,28 . (6) Lc 5,26 . (7) Lc 6,11 .  
5.  pass. inf. aor. plèsthènai   1           (1) Lc 21,22  
  Totaal  13

      1.  2.  3.  4.  5.  6.  7. 
  pimplèmi    Hnd 2 Hnd 3 Hnd 4 Hnd 5 Hnd 9 Hnd 13 Hnd 19
1.  pass. ind. aor. 3de pers. enk. eplèsthè               (1) Hnd 19,29
2.  pass. ind. aor. 3de pers. mv. eplèsthèsan (1) Hnd 2,4 . (2) Hnd 3,10 . (3) Hnd 4,31 . (4) Hnd 5,17 .   (5) Hnd 13,45 .        
3.  pass. conj. aor. 2de pers. enk. plèsthè(i)s           (1) Hnd 9,17 .      
4.  pass. part. aor. nom. mann. enk. plèstheis       (1) Hnd 4,8 .       (2) Hnd 13,9 .    
  Totaal 

Lc 5,7.18. bep. lidw. nom. + acc. onz. mv. ta (de) van het bepaald lidwoord ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
L c (98) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,4 . (3) Lc 5,5 . (4) Lc 5,6 . (5) Lc 5,7 . (6) Lc 5,11 . (7) Lc 5,23 . (8) Lc 5,26 . (9) Lc 5,30 . (10) Lc 5,34 .

Lc 5,7.19. nom. + acc. onz. mv. van het zelfst. naamw. ploion (boot) . Taalgebruik in het N.T. : ploion (boot) . Taalgebruik in Lc. : ploion (boot) . N. vloot . L. navis . N. boot . E. ship . D. Boot . Lc (3) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,7 . (3) Lc 5,11 . Een vorm van ploion (boot) in Lc in 6 verzen : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,11 . (5) Lc 8,22 . (6) Lc 8,37 .

Lc 5,7.21. pass. inf. praes. βυθιζεσθαι = buthizesthai (zinken) van het werkw. βυθιζω = buthizô (doen zinken) . Taalgebruik in het NT : buthizô (doen zinken) . Taalgebruik in de LXX : buthizô (doen zinken) . Bijbel (1) : Lc 5,7 . Een vorm van βυθιζω = buthizô in de LXX (1) : 2 Mak 12,4 , in het NT (2) : (1) Lc 5,7 . (2) 1 Tim 6,9 .
- Speelt Lucas met de woorden βαθος = bathos (diepte) en βυθιζω = buthizô (doen zinken) .
- Er is een wonderbare visvangst , maar er gebeurt iets merkwaardigs . De netten scheuren , waardoor vissen kunnen ontsnappen . De vissers waten toch de boten laden . De beide boten werden zo overvol geladen dat ze zonken . De tekst wordt in de vertalingen wat aangepast : "... dat ze dreigden te zinken" . Maar wat wil Lucas eigenlijk zeggen ? Ik weet het niet , ik probeer te gissen . Zowel in de netten als in de boten verliezen de vissen hun biotoop . In de netten zitten ze gevangen en verliezen ze hun vrijheid . In de boten missen ze het water , kunnen er niet zwemmen maar alleen wat spartelen . Als de boten zinken (met mannen en netten) winnen de vissen opnieuw hun vrijheid en kunnen ze zwemmen in het water .
- De wonderbare visvangst loopt fallikant uit . Veronderstel dat die wonderbare visvangst de grote toeloop mensen betreft . Ligt het fiasco aan de structuur van het gezag ? Simon lijkt een 'monarch' te zijn die 'helpers' heeft . Ligt het fiasco aan de gemeenschap die mensen 'gevangen neemt' , 'omsluit' , hun vrijheid ontneemt . Zou Lucas dit verhaal geschreven hebben als een kritiek op de kerkleiding en de opvatting over de gemeenschap ?

Lc 5,8 - Lc 5, - : 62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen : Lc 5,1-11 - Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,1 - Lc 5,2 - Lc 5,3 - Lc 5,4 - Lc 5,5 - Lc 5,6 - Lc 5,7 - Lc 5,8 - Lc 5,9 - Lc 5,10 - Lc 5,11 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 5de (vijfde) zondag door het c-jaar Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:8 idôn de simôn petros prosepesen tois gonasin ièsou legôn exelthe ap emou oti anèr amartôlos eimi kurie 8 quod cum videret Simon Petrus procidit ad genua Iesu dicens exi a me quia homo peccator sum Domine 8 Toen nu +Simon Petrus+ dit zag, viel hij neer voor de knieën van Jezus, zeggend: "Ga weg van mij, want ik ben een zondig man, Heer". Bij het zien daarvan viel Simon Petrus Jezus te voet en zei: "Heer, ga van mij weg want ik ben een zondig mens." [8] Toen Simon Petrus dat zag, viel hij op z’n knieën voor Jezus en zei: ‘Ga weg van mij, Heer, ik ben een zondig mens.’ [8] Toen Simon Petrus dat zag, viel hij op zijn knieën voor Jezus neer en zei: ‘Ga weg van mij, Heer, want ik ben een zondig mens.’ 8 Als hij dat ziet valt Simon Petrus op de knieën voor Jezus neer en zegt: ga weg van mij, want ik ben een zondig man, heer!  8. A cette vue, Simon-Pierre se jeta aux genoux de Jésus, en disant : « Éloigne-toi de moi, Seigneur, car je suis un homme pécheur ! » 

Statenvertaling . 8 En Simon Petrus, dat ziende, viel neder aan de knieën van Jezus, zeggende: Heere! ga uit van mij; want ik ben een zondig mens.
King James Bible . [8] When Simon Peter saw it, he fell down at Jesus' knees, saying, Depart from me; for I am a sinful man, O Lord.
Luther-Bibel . 8 Als das Simon Petrus sah, fiel er Jesus zu Füßen und sprach: Herr, geh weg von mir! Ich bin ein sündiger Mensch.

Tekstuitleg van Lc 5,8 . Het vers Lc 5,8 telt 18 (2 X 3²) woorden en 86 (2 X 43) letters . De getalwaarde van Lc 5,8 is 10124 (2² X 2531) .

Lc 5,8.1. act. part. aor. nom. mann. enk. idôn (gezien) van het werkw. eiden (hij zag) . Taalgebruik in het N.T. : eiden (hij zag) . Taalgebruik in Mc. : eiden (hij zag) . L. videre . Fr. voir . Lc (20) : (1) Lc 1,12 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 7,13 . (6) Lc 7,39 . (7) Lc 8,28 . (8) Lc 10,31 . (9) Lc 10,32 . (10) Lc 10,33 . (11) Lc 11,38 . (12) Lc 13,12 . (13) Lc 17,14 . (14) Lc 17,15 . (15) Lc 18,24 . (16) Lc 18,43 . (17) Lc 19,41 . (18) Lc 22,58 . (19) Lc 23,8 . (20) Lc 23,47 . Een vorm van het werkw. eiden (hij zag) in Lc in 64 verzen , in Lc 5 in 5 verzen : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 5,26 .

Lc 5,8.2. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 5 (18 / 39) . Lc 5,1-11 (+ 8 / 11 . - 3 / 11 : (1) Lc 5,7 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 .

Lc 5,8.3. nom. + voc. mann. enk. simôn (Simon) . Taalgebruik in het N.T. : Simôn (Simon) . Taalgebruik in Mc : Simôn (Simon) . 1. Simon = Petrus . 2. Simon , de Kananeeër of Simon , de zeloot : Mt 10,4 // Mc 3,18 // Lc 6,15 . 3. Simon , de melaatse : Mt 26,6 // Mc 14,3 .  4. Simon van Cyrene : Mt 27,32 // Mc 15,21 // Lc 23,26 .  Lc (5) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 7,40 . (4) Lc 7,43 . (5) Lc 22,31 . Een vorm van Simon (Petrus) in 9 verzen in Lc : (1) Lc 4,38 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,4 . (4) Lc 5,5 . (5) Lc 5,8 . (6) Lc 5,10 . (7) Lc 6,14 . (8) Lc 22,31 (2X) . (9) Lc 24,34 . In  Lc 4,38 (2X) staat simônos (van Simon) de eerste maal zonder lidwoord - hij wordt voor het eerst vermeld) - en de tweede maal met lidwoord . In Lc 5,3 wordt hij zonder lidwoord vermeld - het is de eerste maal in deze pericope - . In Lc 5,4 en Lc 5,10 sprak Jezus tot Simon ; hier wordt telkens het bepaald lidw. gebruikt bij simôna (tot Simon) . In Lc 22,31 wordt 2X de vocatief gebruikt (2 / 11) . In de andere gevallen geen bepaald lidw. (6 / 11) : (1) Lc 4,38 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,5 . (4) Lc 5,8 . (5) Lc 6,14 . (6) Lc 24,34 . Simon Petrus wordt vermeld bij de genezing van zijn schoonmoeder (Lc 4,38-39) , zijn roeping bij de wonderbare visvangst (Lc 5,1-11) , de aanstelling van de twaalf (Lc 6,14) , de aankondiging van de verloochening (Lc 22,31-34) , en de terugkomst van de twee leerlingen van Emmaüs bij de gemeenschap in Jeruzalem (Lc 24,34) .

Lc 5,8.4. nom. mann. enk. petros  (Petrus) van de eigennaam petros (Petrus) . Taalgebruik in het N.T. : petros (Petrus) . Taalgebruik in Lc : petros (Petrus) .
Lc (13) : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 8,45 . (3) Lc 9,20 . (4) Lc 9,32 . (5) Lc 9,33 . (6) Lc 12,41 . (7) Lc 18,28 . (8) Lc 22,54 . (9) Lc 22,55 . (10) Lc 22,58 . (11) Lc 22,60 . (12) Lc 22,61 . (13) Lc 24,12 . Een vorm van petros (Petrus) in Lc in 18 verzen : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 6,14 . (3) Lc 8,45 . (4) Lc 8,51 . (5) Lc 9,20 . (6) Lc 9,28 . (7) Lc 9,32 . (8) Lc 9,33 . (9) Lc 12,41 . (10) Lc 18,28 . (11) Lc 22,8 . (12) Lc 22,34 . (13) Lc 22,54 . (14) Lc 22,55 . (15) Lc 22,58 . (16) Lc 22,60 . (17) Lc 22,61 . (18) Lc 24,12 .

Lc 5,8.8. voc. + gen. + dat. mann. enk. Ièsou (Jezus) van de eigennaam ièsous (Jezus) . Taalgebruik in het N.T. : Ièsous (Jezus) . Taalgebruik in Lc : Ièsous (Jezus) . Lc (18) : (1) Lc 3,21 . (2) Lc 3,29 . (3) Lc 4,34 . (4) Lc 5,8 . (5) Lc 5,19 . (6) Lc 6,11 . (7) Lc 7,3 . (8) Lc 8,28 . (9) Lc 8,35 . (10) Lc 8,41 . (11) Lc 17,13 . (12) Lc 18,38 . (13) Lc 22,47 . (14) Lc 23,26 . (15) Lc 23,42 . (16) Lc 23,52 . (17) Lc 24,3 . (18) Lc 24,19 . Een vorm van Ièsous (Jezus) in Lc in 87 verzen , in Lc 5 (7) : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,19 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,31 . (7) Lc 5,34 . In Lc : 3 vormen in Hoofdstukken en in 87 verzen .

Lc 5,8.9. part. pr. nom. mann. enk. legôn van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (47) . Lc 5 (3) : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,13 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 5 in 9 verzen : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,13 . (4) Lc 5,21 . (5) Lc 5,24 . (6) Lc 5,26 . (7) Lc 5,30 . (8) Lc 5,36 . (9) Lc 5,39 , van eipon (ik zei) in Lc 5 in 13 verzen : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 5,13 . (5) Lc 5,14 . (6) Lc 5,20 . (7) Lc 5,22 . (8) Lc 5,23 . (9) Lc 5,24 . (10) Lc 5,27 . (11) Lc 5,31 . (12) Lc 5,33 . (13) Lc 5,34 .

Lc 5,8.10. imperat. aor. 2de pers enk. εξελθε = exelthe (ga uit) van het werkw. εξερχομαι = exerchomai (uitgaan) . Taalgebruik in het NT : exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in de LXX : exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in Lc : exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) . Mc (3) : (1) Mc 1,25 . (2) Mc 5,8 . (3) Mc 9,25 . Lc (5) : (1) Lc 4,35 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 13,31 . (4) Lc 14,21 . (5) Lc 14,23 . Een vorm van εξερχομαι = exerchomai in de LXX (216) , in het NT (742) , in Lc (41) , in Lc 5 (2) : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,27 .
- Uit-gaan kan betekenen : van een eerder besloten ruimte zoals een huis, een stad enz. naar buiten gaan . Het werkwoord wordt ook vaak gebruikt om het weggaan van een onreine geest uit een persoon aan te geven .

  exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  imperat. aor. 2de pers enk. exelthe   30  20  10             

Lc 5,8.11. apo (af, van-weg) . afkoring ap' of af' . Taalgebruik in het N.T. : apo (af , van-weg) . Taalgebruik in Mc : apo (af , van-weg) . Voorzetsel .
Lc (73 + 32 + 9 = 114) . Lc (4 + 4 = 8) . apo (4) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,36 . ap' (4) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,13 . (4) Lc 5,35 .

Lc 5,8.12. gen. mann. enk. 1ste pers. enk. εμου = emou van het persoonl. voornaamw. εγω = egô (ik - mij) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord . Lc (17) : (1) Lc 4,7 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 8,46 . (4) Lc 9,24 . (5) Lc 10,16 . (6) Lc 11,7 . (7) Lc 11,23 . (8) Lc 12,13 . (9) Lc 13,27 . (10) Lc 15,31 . (11) Lc 16,3 . (12) Lc 22,21 . (13) Lc 22,28 . (14) Lc 22,37 . (15) Lc 22,42 . (16) Lc 23,43 . (17) Lc 24,44 .

14. mann. enk. ανηρ = anèr (man) . Taalgebruik in het NT : anèr (man) . Taalgebruik in de LXX : anèr (man) . Taalgebruik in Lc : anèr (man) . Taalgebruik in Hnd : anèr (man) . Een vorm van ανηρ = anèr (man) in de LXX (1918) , in het NT (216) , in Lc (26) .   In Lc : 7 vormen van ανηρ = anèr (man) in 15 hoofdstukken en in 26 verzen . In Hnd : 9 vormen van ανηρ = anèr (man) in 26 hoofdstukken en in 99 verzen .

  anèr (man) bijbel  OT NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br. Apk syn. ev.
1 nom. mann. enk. anèr 480 432 48 1   9 2 14 22   10  12 
  Totaal   1722 1513 209 26  99  6 38  45 

anèr (man) - gunè (vrouw)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
Totaal  anèr (man) 1722 1513 209 26  99  6 38  45     
totaal gunè (vrouw) 1059  850  209  29  16  38  22  18  67  19  83  105  64 

      1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9.  10.  11.  12.  13.  14.  15.  
  anèr (man) Lc  Lc 1 Lc 2 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 11 Lc 14 Lc 16 Lc 17 Lc 19 Lc 22 Lc 23 Lc 24
1. nom. mann. enk. anèr 9     (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,12 .     (3) Lc 8,27 . (4) Lc 8,38 . (5) Lc 8,41 . (6) Lc 9,38 .         (7) Lc 19,2 .        (8) Lc 23,50 . (9) Lc 24,19 .  
2. gen.  mann. enk. andros 2   (1) Lc 2,36 .                 (2) Lc 16,18 .            
3. dat. mann. enk. andri 3 (1) Lc 1,27 .       (2) Lc 6,8 .                 (3) Lc 19,7 .        
4. acc. mann. enk. andra 1 (1) Lc 1,34 .                              
5. nom. + voc. mann. mv. andres 8     (1) Lc 5,18 .   (2) Lc 7,20 .   (3) Lc 9,14 . (4) Lc 9,30 . (5) Lc 11,32 .     (6) Lc 17,12 .   (7) Lc 22,63 .        (8) Lc 24,4 .   
6. gen.  mann. mv. andrôn 2               (1) Lc 11,31 .   (2) Lc 14,24 .              
7. acc.  mann. mv. andras 1             (1) Lc 9,32 .                  
  Totaal   26  3

15. mann. enk. ἁμαρτωλος = hamartôlos (zondaar) . Taalgebruik in het NT : hamartôlos (zondaar) . Taalgebruik in de LXX : hamartôlos (zondaar) . Taalgebruik in Mc : hamartôlos (zondaar) . Taalgebruik in Lc : hamartôlos (zondaar) . Lc (3) : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 7,37 . (3) Lc 7,39 . Een vorm van ἁμαρτωλος = hamartôlos in de LXX (178) , in het NT (47) , in Lc (17) : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,30 . (3) Lc 5,32 . (4) Lc 6,32 . (5) Lc 6,33 . (6) Lc 6,34 . (7) Lc 7,34 . (8) Lc 7,37 . (9) Lc 7,39 . (10) Lc 13,2 . (11) Lc 15,1 . (12) Lc 15,2 . (13) Lc 15,7 . (14) Lc 15,10 . (15) Lc 18,13 . (16) Lc 19,7 . (17) Lc 24,7 .

    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  nom. mann. enk. hamartôlos           3 3   3   3 6 2 1

15. - 16. ανηρ ἁμαρτωλος = anèr hamartôlos (zondaar) . Bijbel (3) : (1) Sir 27,30 . (2) Sir 28,9 . (3) Lc 5,8 .

Lc 5,9 - Lc 5,9 - : 62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen : Lc 5,1-11 - Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,1 - Lc 5,2 - Lc 5,3 - Lc 5,4 - Lc 5,5 - Lc 5,6 - Lc 5,7 - Lc 5,8 - Lc 5,9 - Lc 5,10 - Lc 5,11 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 5de (vijfde) zondag door het c-jaar Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:9 thambos gar perieschen auton kai pantas tous sun autô epi tè agra tôn ichthuôn ôn sunelabon 9 stupor enim circumdederat eum et omnes qui cum illo erant in captura piscium quam ceperant 9 Verbijstering immers had hem bevangen, en allen die met hem waren, wegens de vangst van de vissen die ze gevangen hadden, Ontzetting had zich meester gemaakt van hem en van allen die bij hem waren, vanwege de vangst die ze gedaan hadden. [9] Want schrik had hem, en allen die bij hem waren, bevangen, vanwege de vissen die ze samen gevangen hadden. [9] Hij was verbijsterd, net als allen die bij hem waren, over de enorme hoeveelheid vis die ze gevangen hadden; 9 Want verbazing heeft hem bevangen en allen die met hem zijn,– over de vangst van de vissen die ze hebben kunnen meenemen;  9. La frayeur en effet l'avait envahi, lui et tous ceux qui étaient avec lui, à cause du coup de filet qu'ils venaient de faire ;  

Statenvertaling . 9 Want verbaasdheid had hem bevangen, en allen, die met hem waren, over de vangst der vissen, die zij gevangen hadden;
King James Bible . [9] For he was astonished, and all that were with him, at the draught of the fishes which they had taken:
Luther-Bibel . 9 Denn ein Schrecken hatte ihn erfasst und alle, die bei ihm waren, über diesen Fang, den sie miteinander getan hatten,

Tekstuitleg van Lc 5,9 . Het vers Lc 5,9 telt 16 (2² X 2²) en 74 (2 X 39) letters . De getalwaarde van Lc 5,9 is 10459 .

Lc 5,9.1. nom. mann. enk. van het zelfst. naamw. θαμβος = thambos (ontzetting, verbazing) . Taalgebruik in het NT : thambos (ontzetting, verbazing) . Taalgebruik in de LXX : thambos (ontzetting, verbazing) . Taalgebruik in Lc : thambos (ontzetting, verbazing) . Bijbel (6) : (1) 1 S 26,12 . (2) Ez 7,18 . (3) Hl 6,4 . (4) Hl 6,10 . (5) Lc 4,36 . (6) Lc 5,9 . Dit is de enigste vorm in Lc . Dit woord werd niet door de andere evangelisten gebruikt . Een vorm van θαμβος = thambos in de LXX (6) : (1) 1 S 26,12 . (2) Ez 7,18 . (3) Hl 3,8 . (4) Hl 6,4 . (5) Hl 6,10 . (6) Pr 12,5 . in het NT (3) : (1) Lc 4,36 . (2) Lc 5,9 . (3) Hnd 3,10 . Dit is de enigste vorm in Lc . Dit woord werd niet door de andere evangelisten gebruikt . In de LXX is θαμβος = thambos de vertaling van 5 verschillende Hebreeuwse woorden .
- Eventueel de vertaling van het Hebreeuwse zelfst. naamw. mann. enk. פַחַד = pachad (vrees, schrik, gesidder) . Zie het werkw. פָחַד = pâchad (vrezen, schrikken, sidderen) . Taalgebruik in Tenakh : pâchad (vrezen, schrikken, sidderen) . Getalwaarde : pe = 17 of 80 , chet = 8 , daleth = 4 ; totaal : 29 of 92 (4 X 23) . 29 en 92 zijn spiegelgetallen . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (16) : ) : (1) 1 S 11,7 . (2) Js 2,10 . (3) Js 2,19 . (4) Js 2,21 . (5) Js 24,17 . (6) Jr 30,5 . (7) Jr 48,43 . (8) Jr 49,5 . (9) Ps 36,2 . (10) Job 4,14 . (11) Job 22,10 . (12) Kl 3,47 . (13) Est 8,17 . (14) Est 9,3 . (15) 2 Kr 17,10 . (16) 2 Kr 20,29 .
- In Mc wordt 3X het werkw. θαμβεομαι = thambeomai (verbijsterd, ontsteld zijn, met ontzetting geslagen worden) gebruikt : (1) Mc 1,27 . (2) Mc 10,24 . (3) Mc 10,32 . Een vorm van θαμβεω = thambeô in de LXX (5) : (1) Re 9,4 (A) . (2) 1 S 14,15 . (3) 2 S 22,5 . (4) 2 K 7,15 . (5) Da 8,17 (Th) , in het NT (3) = Mc : (1) Mc 1,27 . (2) Mc 10,24 . (3) Mc 10,32 . Een vorm van het Griekse werkw. θαμβεω = thambeô kan de vertaling van 5 verschillende Hebreeuwse werkwoorden . De tekst van Lc 4,36 : και εγενετο θαμβος επι παντας = kai egeneto thambos epi pantas (en er 'viel' ontzetting over allen) is een parallel van de tekst van Mc 1,27 : και εθαμβηθησαν ἁπαντες = kai ethambèthèsan hapantes (en allen werden met ontzetting geslagen) . Het is de reactie van de aanwezigen in de synagoge bij de uitdrijving van de duivel uit de duivelbezetene . Hier in de synagoge op sabbat had de confrontatie plaats tussen de duivelbezetene en Jezus , de heilige Gods . Door het gebruik van het zelfst. naamw. θαμβος = thambos in (1) Lc 4,36 en (2) Lc 5,9 wordt een link tussen beide pericopen gelegd .

Lc 5,9.2. gar (want) . Taalgebruik in het N.T. : gar (want) . Taalgebruik in Lc : gar (want) . Hebr. kî . Fr. car . Ned. : want .
Lc (92) . Lc 5 (2) : (1) Lc 5,9 . (2) Lc 5,39 .

Lc 5,9.3. act. ind. aor. 3de pers. enk. perieschen (hij omvatte, greep aan) van het werkw. periechô (rondom houden, omvatten) . Taalgebruik in het N.T. : periechô (rondom houden, omvatten) . Taalgebruik in Lc : periechô (rondom houden, omvatten) . Lc (1) Lc 5,9 . (2) Verder geen gebruik van dit werkw. in de evangelies .

Lc 5,9.4. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (184) . Lc 5 (7) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,33 .

1. - 4. ontzetting .
- Lc 4,36 : kai egeneto thambos epi pantas (en er was ontzetting over allen) .
- Lc 5,9 : thambos gar perieschen auton... (want ontzetting omvatte hem... ) .
In Lc 1,64 begon Zacharia te spreken en vrees kwam over allen , in Lc 4,35 werd de geest met een onreine demon het zwijgen opgelegd en uitgedreven en ontzetting kwam over allen .
In Lc 1,12 valt vrees over Zacharias na het zien van het visioen . Hij wordt met verstomming geslagen . In Lc 1,65 gebeurt dat over alle omwonenden van Zacharia en Elisabeth nadat Zacharia heeft duidelijk gemaakt dat het kind Johannes moet heten .
In Lc 5,9 omgaf ontzetting om Simon Petrus en zijn metgezellen na het zien van de wonderbare visvangst . Op deze reactie volgt de geruststelling van Jezus (Lc 5,10) , zoals Zacharia werd gerustgesteld na de reactie van Zacharia (Lc 1,13) . Op die geruststelling volgt dan de boodschap in de toekomende tijd .

Lc 5,9.5. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)

Lc 5,9.6. acc. mann. mv. pantas van het bijvoegl. naamw. pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in het N.T. : pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in Lc : pas (ieder, elk, alles) . Hebr. kol . Lat. omnis . Fr. tout . Ned. elk , ieder . Lc (14) : (1) Lc 1,65 . (2) Lc 4,36 . (3) Lc 5,9 . (4) Lc 6,10 . (5) Lc 6,19 . (6) Lc 7,16 . (7) Lc 9,23 . (8) Lc 12,41 . (9) Lc 13,2 . (10) Lc 13,4 . (11) Lc 13,28 . (12) Lc 17,27 . (13) Lc 17,29 . (14) Lc 21,35 . Een vorm van pas (ieder, elk, alles) in Lc 4 in 11 verzen : (1) Lc 4,5 . (2) Lc 4,7 . (3) Lc 4,13 . (4) Lc 4,15 . (5) Lc 4,20 . (6) Lc 4,22 . (7) Lc 4,25 . (8) Lc 4,28 . (9) Lc 4,36 . (10) Lc 4,37 . (11) Lc 4,40 .

Lc 5,9.9. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (144) . Lc 5 (7) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 . (4) Lc 5,14 . (5) Lc 5,27 . (6) Lc 5,28 . (7) Lc 5,29 .

Lc 5,9.10. epi (op, bij) . Afkortingen : ep' en ef' . Taalgebruik in het N.T. : epi (op, bij) . Taalgebruik in Lc : epi (op, bij) . Ned. op .
Lc (104 + 25 + 20 = 149) . Lc 5 (9 + 0 + 1 = 10) . epi (9) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 . (4) Lc 5,12 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,24 . (8) Lc 5,27 . (9) Lc 5,36 . ef' (1) Lc 5,25 .

Lc 5,9.12. dat. vr. enk. agra(i) van het zelfst. naamw. agra (vangst, buit) . Taalgebruik in het N.T. : agra (vangst, buit) . Taalgebruik in Lc : agra (vangst, buit) .
Lc (1) Lc 5,9 . Een vorm van agra (vangst, buit) in Lc in 2 verzen : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,9 .

Lc 5,9.13. bepaald lidw. gen. mann. + vr. + onz. mv. tôn van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 5 (8) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,15 . (5) Lc 5,17 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,30 . (8) Lc 5,33 .

15. betrekk. voornaamw. gen. mann. + onz. mv. hôn van het betrekk. voornaamw. hos , hè , ho OF part. praes. nom. mann. enk. ôn van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het N.T. : betrekkelijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : betrekkelijk voornaamwoord . Lc (17) : (1) Lc 1,4 . (2) Lc 1,20 . (3) Lc 3,19 . (4) Lc 3,23 . (5) Lc 5,9 . (6) Lc 6,34 . (7) Lc 9,36 . (8) Lc 11,23 . (9) Lc 12,3 . (10) Lc 13,1 . (11) Lc 15,16 . (12) Lc 19,37 . (13) Lc 19,44 . (14) Lc 23,14 . (15) Lc 23,41 . (16) Lc 24,6 . (17) Lc 24,44 .

Lc 5,10 - Lc 5,10 : 62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen : Lc 5,1-11 - Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,1 - Lc 5,2 - Lc 5,3 - Lc 5,4 - Lc 5,5 - Lc 5,6 - Lc 5,7 - Lc 5,8 - Lc 5,9 - Lc 5,10 - Lc 5,11 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 5de (vijfde) zondag door het c-jaar Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:10 omoiôs de kai iakôbon kai iôannèn uious zebedaiou oi èsan koinônoi tô simôni kai eipen pros ton simôna | | o | ièsous mè fobou apo tou nun anthrôpous esè zôgrôn 10 similiter autem Iacobum et Iohannem filios Zebedaei qui erant socii Simonis et ait ad Simonem Iesus noli timere ex hoc iam homines eris capiens 10 insgelijks ook Jakobus en Johannes de zonen van Zebedeüs, die metgezellen waren voor Simon. En Jezus zei tegen Simon: "Vrees niet, van nu af zul je mensen levend vangen". Zo verging het ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, die met Simon samenwerkten. Jezus echter sprak tot Simon: "Wees niet bevreesd, voortaan zult ge mensen vangen." [10] Zo verging het ook Jakobus en Johannes, zonen van Zebedeüs, die met Simon samenwerkten. Maar Jezus zei tegen Simon: ‘Wees niet bang. Voortaan zul je mensen* vangen.’ [10] zo verging het ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, die met Simon samenwerkten. Jezus zei tegen Simon: ‘Wees niet bang, voortaan zul je mensen vangen.’ 10 evenzo ook Jacobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, die metgezellen zijn van Simon. Jezus zegt tot Simon: vrees niet!– van nu af zul je iemand zijn die mensen vangt ten leven!   10. pareillement Jacques et Jean, fils de Zébédée, les compagnons de Simon. Mais Jésus dit à Simon : « Sois sans crainte ; désormais ce sont des hommes que tu prendras. »  

Statenvertaling . 10 En desgelijks ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, die medegenoten van Simon waren. En Jezus zeide tot Simon: Vrees niet; van nu aan zult gij mensen vangen.
King James Bible . [10] And so was also James, and John, the sons of Zebedee, which were partners with Simon. And Jesus said unto Simon, Fear not; from henceforth thou shalt catch men.
Luther-Bibel . 10 ebenso auch Jakobus und Johannes, die Söhne des Zebedäus, Simons Gefährten. Und Jesus sprach zu Simon: Fürchte dich nicht! Von nun an wirst du Menschen fangen.

Tekstuitleg van Lc 5,10 . Het vers Lc 5,10 telt 28 (2² X 7) woorden en 127 letters . De getalwaarde van Lc 5,10 is 17670 (2 X 3 X 5 X 19 X 31) .

Lc 5,10.2. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (487 + 5 = 483) . Lc 5 (18 / 39) . Lc 5,1-11 (+ 8 / 11 . - 3 / 11 : (1) Lc 5,7 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 .

Lc 5,10.3. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)

Lc 5,10.5. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)

Lc 5,10.9. nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (165) . Lc 5 (9) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 5,17 . (4) Lc 5,21 . (5) Lc 5,29 . (6) Lc 5,30 . (7) Lc 5,31 . (8) Lc 5,33 . (9) Lc 5,37 .

Lc 5,10.12. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (154) . Lc 5 (9) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,10 . (5) Lc 5,12 . (6) Lc 5,14 . (7) Lc 5,19 . (8) Lc 5,24 . (9) Lc 5,36 .

13. dat. mann. enk. simôni van de eigennaam Simôn (Simon) . Taalgebruik in het N.T. : Simôn (Simon) . Taalgebruik in Mc : Simôn (Simon) . 1. Simon = Petrus . 2. Simon , de Kananeeër of Simon , de zeloot : Mt 10,4 // Mc 3,18 // Lc 6,15 . 3. Simon , de melaatse : Mt 26,6 // Mc 14,3 .  4. Simon van Cyrene : Mt 27,32 // Mc 15,21 // Lc 23,26 .  Lc (3) : (1) Lc 5,10 . (2) Lc 7,44 . (3) Lc 24,34 . Een vorm van Simon (Petrus) in 9 verzen in Lc : (1) Lc 4,38 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,4 . (4) Lc 5,5 . (5) Lc 5,8 . (6) Lc 5,10 . (7) Lc 6,14 . (8) Lc 22,31 (2X) . (9) Lc 24,34 . In  Lc 4,38 (2X) staat simônos (van Simon) de eerste maal zonder lidwoord - hij wordt voor het eerst vermeld) - en de tweede maal met lidwoord . In Lc 5,3 wordt hij zonder lidwoord vermeld - het is de eerste maal in deze pericope - . In Lc 5,4 en Lc 5,10 sprak Jezus tot Simon ; hier wordt telkens het bepaald lidw. gebruikt bij simôna (tot Simon) . In Lc 22,31 wordt 2X de vocatief gebruikt (2 / 11) . In de andere gevallen geen bepaald lidw. (6 / 11) : (1) Lc 4,38 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,5 . (4) Lc 5,8 . (5) Lc 6,14 . (6) Lc 24,34 . Simon Petrus wordt vermeld bij de genezing van zijn schoonmoeder (Lc 4,38-39) , zijn roeping bij de wonderbare visvangst (Lc 5,1-11) , de aanstelling van de twaalf (Lc 6,14) , de aankondiging van de verloochening (Lc 22,31-34) , en de terugkomst van de twee leerlingen van Emmaüs bij de gemeenschap in Jeruzalem (Lc 24,34) .

Lc 5,10.14. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)

Lc 5,10.15. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon .
Lc (223) . Lc 5 (9) : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,24 . (7) Lc 5,27 . (8) Lc 5,31 . (9) Lc 5,34 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 5 in 9 verzen : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,13 . (4) Lc 5,21 . (5) Lc 5,24 . (6) Lc 5,26 . (7) Lc 5,30 . (8) Lc 5,36 . (9) Lc 5,39 , van eipon (ik zei) in Lc 5 in 13 verzen : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 5,13 . (5) Lc 5,14 . (6) Lc 5,20 . (7) Lc 5,22 . (8) Lc 5,23 . (9) Lc 5,24 . (10) Lc 5,27 . (11) Lc 5,31 . (12) Lc 5,33 . (13) Lc 5,34 .

16. pros (naar, bij) . Taalgebruik in het N.T. : pros (naar, bij) . Taalgebruik in Lc : pros (naar, bij) .
Lc (158) . Lc 5 (8) : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,30 . (5) Lc 5,31 . (6) Lc 5,33 . (7) Lc 5,34 . (8) Lc 5,36 .

Lc 5,10.17. bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (191) . Lc 5 (8) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,4 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 5,12 . (5) Lc 5,19 . (6) Lc 5,24 . (7) Lc 5,25 . (8) Lc 5,26 .

Lc 5,10.18. acc. mann. enk. simôna van de eigennaam Simôn (Simon) . Taalgebruik in het N.T. : Simôn (Simon) . Taalgebruik in Mc : Simôn (Simon) . 1. Simon = Petrus . 2. Simon , de Kananeeër of Simon , de zeloot : Mt 10,4 // Mc 3,18 // Lc 6,15 . 3. Simon , de melaatse : Mt 26,6 // Mc 14,3 .  4. Simon van Cyrene : Mt 27,32 // Mc 15,21 // Lc 23,26 .  Lc (5) : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 6,14 . (4) Lc 6,15 . (5) Lc 23,26 . Een vorm van Simon (Petrus) in 9 verzen in Lc : (1) Lc 4,38 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,4 . (4) Lc 5,5 . (5) Lc 5,8 . (6) Lc 5,10 . (7) Lc 6,14 . (8) Lc 22,31 . (9) Lc 24,34 .

Lc 5,10.15. - 18. eipen pros ton simôna (hij zei tot Simon) Lc (2) :  (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,10 .

Lc 5,10.19. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) OF betrekk. voornaamw. nom. + acc. onz. enk. ho . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (331) . Lc 5 (12) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,21 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,24 . (7) Lc 5,25 . (8) Lc 5,31 . (9) Lc 5,34 . (10) Lc 5,35 . (11) Lc 5,37 . (12) Lc 5,39 .

Lc 5,10.20. nom. mann. enk. Ièsous (Jezus) . Taalgebruik in N.T. : Ièsous (Jezus) . Taalgebruik in Lc : Ièsous (Jezus) .
Lc (55) . Lc 5 (4) : (1) Lc 5,10 . (2) Lc 5,22 . (3) Lc 5,31 . (4) Lc 5,34 . Een vorm van Ièsous (Jezus) in Lc in 87 verzen , in Lc 5 (7) : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,19 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,31 . (7) Lc 5,34 .

21. mè (niet) . Ontkenning . Taalgebruik in het N.T. : mè (niet) . Taalgebruik in Lc : mè (niet) .
Lc (123) . Lc 5 (6) : (1) Lc 5,10 . (2) Lc 5,19 . (3) Lc 5,21 . (4) Lc 5,34 . (5) Lc 5,36 . (6) Lc 5,37 .

Lc 5,10.22. imperat. praes. 2de pers. enk. fobou (vrees) van het werkw. fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in het N.T. : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in Lc : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) .
Lc (5) : (1) Lc 1,13 . Lc 1,29 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 8,50 . (5) Lc 12,32 . Een vorm van fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) in Lc in 21 verzen : (1) Lc 1,13 . (2) Lc 1,30 . (3) Lc 1,50 . (4) Lc 2,9 . (5) Lc 2,10 . (6) Lc 5,10 . (7) Lc 8,25 . (8) Lc 8,35 . (9) Lc 8,50 . (10) Lc 9,34 . (11) Lc 9,45 . (12) Lc 12,4 . (13) Lc 12,5 . (14) Lc 12,7 . (15) Lc 12,32 . (16) Lc 18,2 . (17) Lc 18,4 . (18) Lc 19,21 . (19) Lc 20,19 . (20) Lc 22,2 . (21) Lc 23,40 .

Lc 5,10.23. απο = apo (af, van-weg) ; afkorτing απ' = ap' en αφ' = af' . Taalgebruik in het NT : apo (af , van-weg) . Taalgebruik in de LXX : apo (af , van-weg) . Taalgebruik in Lc : apo (af , van-weg) .

  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
apo (af, van-weg)   2984 2544 440 82 33 73 19 93 115 25 188  207 
ap'  567  445  122  22  12  32  15  12  26  66  81 
af'  183  141  42    19  10  16 
totaal   3734 3130  604  105  45  114  40  111 160  29   264 304 

Lc (73 + 32 + 9 = 114) . Lc (4 + 4 = 8) . απο = apo (4) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,36 . απ' = ap' (4) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,13 . (4) Lc 5,35 .

Lc 5,10.24. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 5 (9) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,10 . (5) Lc 5,14 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,24 . (8) Lc 5,34 . (9) Lc 5,36 .

Lc 5,10.25. νυν = nun (nu) . Taalgebruik in het NT : nun (nu) . Taalgebruik in de LXX : nun (nu) . OT (701) . NT (148) . Mt (4) . Mc (3) . Lc (12) : (1) Lc 1,48 . (2) Lc 2,29 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 6,21 . (5) Lc 6,25 . (6) Lc 11,39 . (7) Lc 12,52 . (8) Lc 16,25 . (9) Lc 19,42 . (10) Lc 22,18 . (11) Lc 22,36 . (12) Lc 22,69 . Joh (28) . Hnd (25) . In de LXX kan νυν = nun de vertaling van 19 verschillende Hebreeuwse woorden zijn .

23. - 25. απο του νυν = af van nu = vanaf nu . Bijbel = NT (6) : (1) Lc 1,48 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 12,52 . (4) Lc 22,69 . (5) Hnd 18,6 . (6) 2 Kor 5,16 .

Lc 5,10.28. act. part. praes. nom. mann. enk. ζωγρων = zôgrôn (levend vangende) van het werkw. ζωγρεω = zôgreô (levend gevangen nemen, het leven schenken) < ζωη = zôè (leven) en αγρεω = agreô (vangen) . Taalgebruik in het NT : zôgreô (levend gevangen nemen, het leven schenken) . Bijbel (1) : Lc 5,10 . Een vorm van ζωγρεω = zôgreô in de LXX (8) : (1) Nu 31,15 . (2) Nu 31,18 . (3) Dt 20,16 . (4) Joz 2,13 . (5) Joz 6,25 . (6) Joz 9,26 . (7) 2 S 8,2 . (8) 2 Kr 25,12 . In 7 verzen is het de vertaling van het Hebreeuwse werkw. חָיַה = châjah (leven, blijven leven) . Taalgebruik in Tenakh : châjah (leven, blijven leven) . Getalwaarde : chet = 8 , jod = 10 , he = 5 ; totaal : 23 . Structuur : 8 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 5 . Een vorm van ζωγρεω = zôgreô in het NT (2) : (1) Lc 5,10 . (2) 2 Tim 2,26 .
- Lucas gebruikt een omschrijving om de blijvende activiteit aan te duiden . Vanaf nu zal je bezig zijn met mensen levend te vangen , ze op te vissen uit de diepte waar ze schimmen en levend dood zijn , met mensen te laten herleven . De term levend vangen voor vissen komt eigenaardig over daar men toch mag veronderstellen dat vissen levend gevangen worden . Dat deze term gebruikt wordt om de taak van Petrus aan te duiden wekt ook verwondering : jij zult bezig zijn mensen levend te vangen .

Lc 5,11 - Lc 5,11 // Mt 4,22 // Mc 1,20 : 62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen : Lc 5,1-11 - Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,1 - Lc 5,2 - Lc 5,3 - Lc 5,4 - Lc 5,5 - Lc 5,6 - Lc 5,7 - Lc 5,8 - Lc 5,9 - Lc 5,10 - Lc 5,11 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 5de (vijfde) zondag door het c-jaar Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:11 kai katagagontes ta ploia epi tèn gèn afentes panta èkolouthèsan autô 11 et subductis ad terram navibus relictis omnibus secuti sunt illum 11. En nadat ze de boten aan land teruggebracht hadden, lieten ze alles achter (en) volgden hem. Ze brachten de boten aan land en lieten alles achter om Hem te volgen. [11] Ze brachten de boten aan land, lieten* alles achter en volgden Hem. [11] En nadat ze de boten aan land hadden gebracht, lieten ze alles achter en volgden hem.  11 Ze varen de boten het land op, laten alles achter en volgen hem!   11. Et ramenant les barques à terre, laissant tout, ils le suivirent.  

Statenvertaling . 11 En als zij de schepen aan land gestuurd hadden, verlieten zij alles, en volgden Hem.
King James Bible . [11] And when they had brought their ships to land, they forsook all, and followed him.
Luther-Bibel . 11 Und sie brachten die Boote ans Land und verließen alles und folgten ihm nach.

Tekstuitleg van Lc 5,11 . Het vers Lc 5,11 telt 10 (2 X 5) woorden en 43 letters . De getalwaarde van Lc 5,11 is 3265 (5 X 653) . Petrus en zijn metgezellen laten alles achter en volgen Jezus .

Lc 5,11.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)

Lc 5,11.3. bep. lidw. nom. + acc. onz. mv. ta (de) van het bepaald lidwoord ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
L c (98) . Lc 5 (6) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,4 . (3) Lc 5,5 . (4) Lc 5,6 . (5) Lc 5,7 . (6) Lc 5,11 .

Lc 5,11.4. nom. + acc. onz. mv. πλοια = ploia (boten) van het zelfst. naamw. πλοιον = ploion (boot) . Taalgebruik in het NT : ploion (boot) . Taalgebruik in de LXX : ploion (boot) . OT (18) : (1) Js 23,1 . (2) Js 23,10 . (3) Js 23,14 . (4) Js 60,9 . (5) Ez 27,9 . (6) Ez 27,25 . (7) Ps 48,8 . (8) Ps 104,26 . (9) 2 Kr 8,18 . (10) 2 Kr 9,21 . (11) 2 Kr 20,36 . (12) 2 Kr 20,37 . (13) 1 Mak 8,26 . (14) 1 Mak 8,28 . (15) 1 Mak 11,1 . (16) 1 Mak 13,29 . (17) 1 Mak 15,3 . (18) 1 Mak 15,14 . NT (5) . Mc (1) Mc 4,36 . Lc (3) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,7 . (3) Lc 5,11 . Jak (1) : Jak 4,36 . Een vorm van πλοιον = ploion (boot) in de LXX (42) , in het NT (66) , in Lc (6) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,11 . (5) Lc 8,22 . (6) Lc 8,37 . In het OT is dit mv. πλοια = ploia (boten) vaak verbonden met de havenplaats Tarsis .
- Hebreeuws . vr. mv. אֳנִיּוֹת = ´änijjôth (schepen) van het zelfst. naamw. אֳנִי = 'änî (schip, vloot) . Taalgebruik in Tenakh : 'änî (schip, vloot) . Getalwaarde : aleph = 1 ; nun = 14 of 50 , jod = 10 ; totaal : 25 (5²) OF 61 . Structuur : 1 - 5 - 1 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (15) : (1) Gn 49,13 . (2) Re 5,17 . (3) 1 K 9,27 . (4) 1 K 22,49 . (5) Js 2,16 . (6) Js 23,1 . (7) Js 23,14 . (8) Ez 27,9 . (9) Ez 27,25 . (10) Ps 48,8 . (11) Ps 104,26 . (12) Job 9,26 . (13) 2 Kr 9,21 . (14) 2 Kr 20,36 . (15) 2 Kr 20,37 .
- N. vloot (pl- -> vl-) . Gr. ναυς , gen. νεως = naus (schip) . L. navis (= schip ; navicula = boot) . Fr. navire , bateau (oud-eng. bat + suffix -eau) . N. boot . E. boat , ship . D. Boot .
- Bij Lucas ligt de nadruk op de boten , op de grote visvangst , het vullen van de boten en het verlaten van de boten .

Lc 5,11.5. epi (op, bij) . Afkortingen : ep' en ef' . Taalgebruik in het N.T. : epi (op, bij) . Taalgebruik in Lc : epi (op, bij) . Ned. op .
Lc (104 + 25 + 20 = 149) . Lc 5 (9 + 0 + 1 = 10) . epi (9) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 . (4) Lc 5,12 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,24 . (8) Lc 5,27 . (9) Lc 5,36 . ef' (1) Lc 5,25 .

Lc 5,11.6. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (149) . Lc 5 (5) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,2 . (3) Lc 5,11 . (4) Lc 5,13 . (5) Lc 5,20 .

Lc 5,11.7. acc. vr. enk. gèn (van de aarde) van het zelfst. naamw. gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde) . Taalgebruik in Lc : gè (aarde) .
Lc (12) : (1) Lc 4,25 . (2) Lc 5,11 . (3) Lc 6,49 . (4) Lc 8,8 . (5) Lc 8,27 . (6) Lc 12,49 . (7) Lc 13,7 . (8) Lc 14,35 . (9) Lc 16,17 . (10) Lc 22,44 . (11) Lc 23,44 . (12) Lc 24,5 . Een vorm van gè (aarde) in Lc in 26 verzen , in Lc 5 (3) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,11 . (3) Lc 5,24 .

Lc 5,11.8. act. part. aor. nom. mann. mv. αφεντες = afentes (achtergelaten) van het werkw. αφιημι = afièmi (aflaten, achterlaten) . Taalgebruik in het NT : afièmi (aflaten, achterlaten) . Taalgebruik in de LXX : afièmi (aflaten, achterlaten) . Taalgebruik in Mc : afièmi (aflaten, achterlaten) . par-donner (pardon) : ver-geven . s'excuser (ex -causa) = buiten de zaak , zich ver-ont-schuld-igen . kwijt-schelden (ont-schulden) . Slechts in het NT (15) . Mt (4) : (1) Mt 4,20 . (2) Mt 4,22 . (3) Mt 22,22 . (4) Mt 26,56 . Mc (6) : (1) Mc 1,18 . (2) Mc 1,20 . (3) Mc 4,36 . (4) Mc 7,8 . (5) Mc 12,12 . (6) Mc 14,50 . Lc (3) : (1) Lc 5,11 . (2) Lc 10,30 . (3) Lc 18,28 . Verder : (1) Rom 1,27 . (2) Heb 6,1 . Een vorm van αφιημι = afièmi (aflaten, achterlaten) in de LXX (138) , in het NT (142) , in Mc (35) , in Lc (31) . In de LXX kan een vorm van het Griekse αφιημι = afièmi de vertaling van 18 Hebreeuwse / Aramese woorden zijn .
- Lat. relinquere . Ned. verlaten, achterlaten . D. verlassen . Fr. laisser . E. to forsook . Arabisch : تَرَكَ = taraka (achterlaten) . Taalgebruik in de Qoran : taraka (achterlaten) .

9.

  pas (al) bijbel  OT  NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
8 acc. m. enk. , nom. m. + onz. mv. panta 1358 1119 239 32  21 34  20  19  103 10  87  107 

Lc 5,11.10. ind. aor. 3de pers. mv. ηκολουθησαν = èkolouthèsan (zij volgden) van het werkw. ακολουθεω = akoloutheô (volgen) . Taalgebruik in het NT : akoloutheô (volgen) . Taalgebruik in de LXX : akoloutheô (volgen) . Taalgebruik in Lc : akoloutheô (volgen) . Ned. acoliet . Bijbel (19) : Jdt 2,3 . Mt (11) : (1) Mt 4,20 . (2) Mt 4,22 . (3) Mt 4,25 . (4) Mt 8,1 . (5) Mt 8,23 . (6) Mt 9,27 . (7) Mt 12,15 . (8) Mt 14,13 . (9) Mt 19,2 . (10) Mt 20,34 . (11) Mt 27,55 . Mc (1) : Mc 1,18 . Lc (3) : (1) Lc 5,11 . (2) Lc 9,11 . (3) Lc 22,39 . Joh (2) : (1) Joh 1,37 . (2) Joh 11,31 . Hnd (1) : Hnd 13,43 . Variante lezing in : (1) Mc 2,15 . (2) Mc 3,7 . Een vorm van ακολουθεω = akoloutheô (volgen) in de LXX (13) , in het NT (90) , in Lc (17) : (1) Lc 5,11 . (2) Lc 5,27 . (3) Lc 5,28 . (4) Lc 7,9 . (5) Lc 9,11 . (6) Lc 9,23 . (7) Lc 9,49 . (8) Lc 9,57 . (9) Lc 9,59 . (10) Lc 9,61 . (11) Lc 18,22 . (12) Lc 18,28 . (13) Lc 18,43 . (14) Lc 22,10 . (15) Lc 22,39 . (16) Lc 22,54 . (17) Lc 23,27 . In de LXX kan ακολουθεω = akoloutheô de vertaling van 4 Hebreeuwse werkwoorden zijn .

  akoloutheô (volgen)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  act. ind. aor. 3de pers. mv. èkolouthèsan  19  18  11      15  17     
  Totaal   13 90 25 18 17 19 4 1 6 60 79 1  

- Hebr. gaan achter ; הָלַך אַחֲרָיו = hâlakh ´achärâ(j)w (gaan achter = volgen) . Taalgebruik in Tenakh : hâlakh (gaan) en Taalgebruik in Tenakh : ´achäre(j) (achter) .
- Ned . : volgen . Arabisch : تَبِعَ = tabi`a (volgen) . Taalgebruik in de Qoran : tabi`a (volgen) . D. : folgen . E. : to follow . Fr. suivre . Grieks : ακολουθεω = akoloutheô (volgen) . Taalgebruik in het NT : akoloutheô (volgen) . Hebr. : הָלַך אַחֲרָיו = hâlakh ´achärâ(j)w (gaan achter = volgen) . Taalgebruik in Tenakh : hâlakh (gaan) en Taalgebruik in Tenakh : ´achäre(j) (achter) . Lat. : sequi - secutus .


Deze wonderbare visvangst doet Petrus en zijn metgezellen besluiten om alles te verlaten en Jezus te volgen . Ze verlaten hun boten waarmee ze vissen om voor het levensonderhoud van hun families te zorgen . Wie zorgt dan voor het levensonderhoud van hun families ? Vervallen hun families in armoede en moeten ze leven van wat ze van anderen krijgen ? En leefden Jezus en zijn leerlingen eveneens in armoede en waren ze aangewezen op wat ze van anderen krijgen ? Leggen de evangelisten daarom zo de klemtoon op het arm zijn en op de aanbeveling aan de 'rijken' om te verkopen en het aan de armen te geven . Voelden de leerlingen zich schuldig tegenover hun families omdat ze hen verlaten hadden ? Werd hen die schuld vergeven , omdat ze Jezus volgden ? Het Griekse = afentes kan de dubbele betekenis hebben : vergevend en achterlatend .

Lc 5,11.11. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (144) . Lc 5 (7) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 . (4) Lc 5,14 . (5) Lc 5,27 . (6) Lc 5,28 . (7) Lc 5,29 .

10. - 11. ηκολουθησαν αυτῳ = èkolouthèsan autô(i) (zij volgden hem) . 16/21 . Niet in : (1) Jdt 2,3 . (11) Mt 27,55 . Joh en Hnd .

         
Lc 5,3 Lc 5,4 Lc 5,5 Lc 5,8 Lc 5,10
embas de eis hen tôn ploiôn, ho èn Siônos, (ingestapt echter in één van de boten, die van Simon was)   kai apokritheis (en beantwoord) idôn de (gezien hebbende echter) kai (en)
    Simôn (Simon) Simôn Petros (Simon Petrus)  
èrôtèsen (vroeg hij) eipen (hij zei) eipen (zei) prosepesen tois gonasin Ièsou legôn (viel hij op zijn voeten voor Jezus) eipen (hij zei)
auton (hem) pros ton Simôna (tot Simon)     pros ton Simôna (tot Simon)
        ho Ièsous (Jezus)
apo tès gès (van het land)        
epanagagein (van wel te steken)   epanagage (steek van wal)      katagagontes (aan land gebracht
 oligon (een weinig) eis to bathos (naar het diep)       ta ploia (de boten) 


Mc 1,17-18 Lc 5,10
kai (en) kai (en)
eipen (hij zei) eipen (hij zei)
autois (hen) pros ton Simôna (tot Simon)
ho Ièsous (Jezus) ho Ièsous (Jezus)
...  
kai (en) apo tou nun (vanaf nu)
poièsô (ik zal maken)  
humas genesthai haleeis anthrôpôn (dat jullie worden vissers van mensen) anthrôpous esèi zôgrôn (mensen zult gij vangende zijn)
18. kai (en) kai (en)
euthus (dadelijk) ...
afentes... (achterlatende) afentes panta (alles achterlatend)
èkolouthèsan (volgden zij) èkolouthèsan (volgden zij)
autôi (hem) autôi (hem)
   23. Roeping van de eerste leerlingen : Mc 1,16-20 // Mt 4,18-22  62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen : Lc 5,1-11 // (Mc 1,16-20) // (Mt 4,18-22)

          1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9.  10.  11.  12.  13.  14.  15.  16.  17.  18.  19.  20.  21.  22.  23.  24.  25.  26.  27. 28.  
 

 

                                                               
 

1

  22   1.  2. δε 3.  4.  5.  6.  7.  8.  9. και 10.  11.  12.  13.  14. 15. και 16.  17.  18.  19.  20.  21.  22.              
 

2

  17   23. και 24.  25.  26. πλοια   27.  28.  29.  30.  31. δε 32.  33.  34.  35.  36. 37. 38. 39.                        
 

3

  25   40. 41. δε 42. 43. 44. 45. πλοιων 46. 47. 48. 49. 50. 51. 52. 53. 54. 55. 56. 57. δε 58. 59. 60. 61. 62. 63. 64.        
 

4

  19   65. 66. δε 67. 68. 69. 70. 71. 72. 73. 74. 75. 76. 77. και 78. 79. 80. 81. 82. 83.                    
 

5

  22   84. και 85. 86. 87. 88. 89. 90. 91. 92. 93. 94. 95. 96. δε 97. 98. 99. 100. 101. 102. 103. 104. 105.              
 

6

  12   106. και 107. 108. 109. 110. 111. 112. 113. 114. δε 115. 116. 117.                                  
 

7

  23   118. και 119. 120. 121. 122. 123. 124. 125. πλοιῳ 126. 127. 128. 129. 130. και 131. 132. και 133. 134. 135. 136. πλοια 137. 138. 139. 140.            
 

8

  18   141. δε 142. 143. 144. 145. 146. 147. 148. 149. 150. 151. 152. 153. 154. 155. 156. 157. 158.                      
 

9

  16   159. γαρ 160. 161. 162. 163. και 164. 165. 166. 167. 168. 169. 170. 171. 172. 173. και 174.                          
 

10

  28   175. δε 176. 177. και 178. 179. και 180. 181. 182. 183. 184. 185. 186. 187. 188. 189. 190. 191. 192. 193. 194. 195. 196. 197. 198. 199. 200. 201. 202.  
 

11

  11   203. και 204. 205. 206. πλοια 207. 208. 209. 210. 211. 212. 213.                                    
          1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9.  10.  11.  12.  13.  14.  15.  16.  17.  18.  19.  20.  21.  22.  23.  24.  25.  26.       

213 = 3 X 71 .

- Kan Gn 15 inspiratie bieden voor Lc 5,1-11 ? (Lc) Simon heeft de hele nacht niets gevangen . (Gn) Abram zegt tegen JHWH : Ik blijf maar kinderloos . Wat heb ik aan al je gaven ? (Lc) Jezus zegt : vaar naar het diepe . (Gn) JHWH leidde Abram naar buiten en zei : "Kijk naar de hemel en tel de sterren als u kent ." "Zo talrijk zal uw nageslacht zijn" . (Lc) Simon zegt tot Jezus : "Als u het zegt zal ik de netten uitwerpen". Ze vingen zo'n massa vis... (Gn) Bij de belofte van een erfgenaam richt JHWH het woord tot Abram .

Zie : http://eindtijdinbeeld.nl/EiB%20IA's/Bijbelstudies%20PDF/De153vissen.pdf . Er staat dat er 153 grote vissen zijn. Dat getal betekent in de eerste plaats 3 kwadraat maal 17. Drie heeft te maken met de dag van de opstanding. 3 maal 3 (3 kwadraat) spreekt over de vervulling van de 3, namelijk dat dingen gestalte krijgen. 3 staat immers niet alleen voor opstanding, maar ook voor dingen die compleet zijn en voltooid zijn. Zo staat bijvoorbeeld 7 x 7 voor de vervulling van de 7, en staat de 7 óók voor voltooiing, maar dan met betrekking tot al Gods verlossingswerk. Als iets heel nauwkeurig gezegd moet worden, gaat het driemaal. De Here doet dit, de Here doet zus en de Here doet zo. Als tot Petrus gezegd wordt dat hij herder zal worden, dan staat er: "Weid Mijn lammeren, hoed Mijn schapen en Weid Mijn schapen". 153 is 3 x 3 x 17. Dus krijgt de 17 volle gestalte. De 17 kan staan voor de zeventiende dag van het jaar, de zeventiende dag van de eerste maand, de dag van de opstanding van Christus. Op de tiende van de eerste maand nam men het paaslam in huis en was de "intocht" in Jeruzalem. Een week later stond de Heer op uit de dood en was het dus de zeventiende van de eerste maand. Israël trok op de zeventiende van de eerste maand door de Schelfzee. Een beeld van opstanding, daar werd het volk Israël geboren. De zeventiende was ook de dag waarop de ark van Noach rustte op de berg Araràt. Dat was weliswaar de zeventiende van de zevende maand, maar later wordt die zevende maand toch tot eerste maand gesteld. Dan krijgt de nieuwe wereld als het ware gestalte. Als je het uitrekent blijkt diezelfde zeventiende dag ook de dag te zijn waarop Abraham in Kanaän aankwam, hoewel het niet expliciet vermeld staat. De zeventiende was ook de datum waarop Esther voor de koning verscheen en redding verkreeg voor het Joodse volk. De 17 spreekt van de dag van de opstanding. Dat is naar aanleiding van voorafgaande Bijbelteksten de makkelijkste verklaring. 153 is dus 3 x 3 x 17, dat wil zeggen dat hier de volle uitwerking (van de 17) van de opstanding van Christus gezien wordt! Dit betekent dat door Christus' opstanding wij ook opgestaan zijn. Het gaat echter verder. 17 is eigenlijk een 8 omdat 17 het achtste priemgetal is (priemgetallen zijn verborgen getallen). Het is dus een 8, maar dan in een verborgen vorm. De Heer stond op, op de achtste, het was wel de zeventiende dag van de maand, maar ook een achtste dag, namelijk de dag ná de sabbat. Er staat uitdrukkelijk: daags na de sabbat. Er zijn zeven bedelingen en de achtste is de nieuwe schepping. De achtste dag is dus ook de dag van de opstanding. Acht is ook de eerste derde macht, het is namelijk 2 x 2 x 2 (weer een drie). Op een of andere wijze kom je toch steeds weer bij hetzelfde uit. De zeventiende is een verborgen 8. Dit spreekt van de volledige uitwerking van de opstanding van Christus in verborgen vorm, namelijk de roeping van de Gemeente. Je moet er naar zoeken omdat het verborgen is. zie zijlijn 9 Er is heel wat aan de hand met het getal 17. Op een of andere wijze is het een bijzonder getal, dat op verschillende manieren uitdrukking geeft aan het tot stand komen van de roeping van de Gemeente. Er is ook nog op een derde manier te komen tot 17, namelijk: 153 is het driehoeksgetal van 17. Een driehoeksgetal telt 1 + 2 = 3 + 3 = 6 + 4 = 10 + 5 = 15 + 6 = 21 enzovoorts. Bij elkaar opgeteld tot (in dit geval) + 17, dan is de uitkomst 153. Als je het uitrekent blijkt 153 ook nog eens 12 x 12 + 3 x 3 te zijn (144 + 9 = 153). Twaalf is in de Bijbel het getal voor heerschappij. Daarom wordt, zo leert de Bijbel, de wereld straks geregeerd door de twaalf stammen van Israël. De dag wordt beheerst door twaalf uren en het jaar beheerst door twaalf maanden. Twaalf spreekt dus over heerschappij en 12 x 12 over de voltooiing van die heerschappij; dat Koninkrijk. Als in de toekomst het evangelie van het Koninkrijk gepredikt wordt, gebeurt dat door 12 x 12.000 = 144.000. Het getal drie spreekt, zoals gezegd, over gestalte krijgen, over vormwording. 3 x 3 spreekt dus over deze 12 x 12 = heerschappij, die tot stand gekomen is. Weliswaar niet zichtbaar, maar wel degelijk in de hemel. Er zijn nog een paar toepassingen van 153.Die hebben met het Hebreeuws te maken.Wat het Grieks betreft, noem ik nog het woord ichthus (= vis). Dit woord heeft een getalswaarde van 8 maal 15.Diezelfde getalswaarde wordt ook gevonden in het woord "net". De woorden "net" en "vis" vertegenwoordigen beide de getalswaarde 153. Er zijn mensen die beweren, dat als je alle mensen bij elkaar optelt die door Jezus van Nazareth gezegend of genezen werden, je op 153 komt. Het lijkt mij moeilijk om dat na te tellen. In het Oude Testament komen we het getal 153 tegen als de getalswaarde van de naam Bezaliël, een van de twee bouwers van de tabernakel. Zo kom je dus weer bij de roeping van de Gemeente terecht,want de tabernakel is wel degelijk onder andere een beeld van de Gemeente. Het gaat erom dat precies vastgesteld wordt wat de uitwerking zou zijn van de opstanding van Christus en de prediking van het evangelie in onze dagen, dus het uitwerpen van het net aan de rechterzijde. 

62.1. het samenstromen van het volk : Lc 5,1a . Zie ook - Lc 9,51-56 - Lc 5,17-26 -

Door de prediking van Jezus is de menigte in beweging gekomen. Zij dringt zich aan Jezus op. Ze wil nog meer woorden horen die haar in beweging heeft gezet. Er is spanning. Er staat iets te gebeuren. Een ommekeer (metanoia), een revolutie! Het koninkrijk van God komt. De heerschappij van de vijand loopt ten einde. De menigte rilt van vrees in hetgeen aan het gebeuren is.

63. Genezing van een melaatse : Lc 5,12-16 - Mc 1,40-45 - Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,12 - Lc 5,13 - Lc 5,14 - Lc 5,15 - Lc 5,16 -

Toen de tekst werd geconstrueerd , was er nog geen nummering van hoofdstukken en verzen . Er moeten evenwel aanwijzingen in de tekst zijn die hem leesbaar maken . De indeling in verzen is wellicht bepaald door de verandering van personage : v.40 : de melaatse ; v.41 : Jezus ; v.42 : de melaatsheid en de melaatse ; v.43 : Jezus ; v.44 : Jezus ; v.45 : allerlei personages . Al deze zinnen beginnen met het nevenschikkend voegwoord kai (en) . Er is ook een wisseling in werkwoordtijden . We vinden ook een tweede nevenschikkende zin met het werkwoord legô (zeggen) .

Waar Lukas een directe rede inleidt , gebruikt hij het werkwoord legö (zeggen) . Een nevenschikkende zin kai legei autôi (en hij zei aan hem) na een nevenschikkende zin waarvan het onderwerp hetzelfde is , herleidt Lucas tot legôn (zeggende) .

1.     2.     3.     4.  
Mc 1,40 Lc 5,12   Mc 1,41 ( 'Jezus') Lc 5,13a   Mc 1,44 ('Jezus') Lc 5,14   Mc 1,45 (de melaatse) Lc 5,15 - Lc 5,16
kai (en)...     kai (en)     kai (en) kai autos (en zelf   ho de... (hij echter) Lc 5,15 dièrcheto de ( verspreidde echter) Lc 5,16 autos de (hij echter)
legôn (zeggende) legôn (zeggende)   legei (hij zegt) legôn (zeggende)   legei (hij zegt) parèggeilen (beval)   èrxato kèrussein... (begon te verkondigen)  
autôi aan hem)     autôi (aan hem)     autôi (aan hem) autôi (aan hem)      
+ directe rede (toch ingeleid door hoti : dat)     + directe rede     + directe rede + indirecte rede      
63. Genezing van een melaatse : Mc 1,40-45 - Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16 -                    

 

Lc 5,12 - Lc 5,12 : 63. Genezing van een melaatse - Mc 1,40-45 - Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,12 - Lc 5,13 - Lc 5,14 - Lc 5,15 - Lc 5,16 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
kai idou anèr plèrès lepras 5:12 kai egeneto en tô einai auton en mia tôn poleôn kai idou anèr plèrès lepras idôn de ton ièsoun pesôn epi prosôpon edeèthè autou legôn kurie ean thelès dunasai me katharisai   12 et factum est cum esset in una civitatum et ecce vir plenus lepra et videns Iesum et procidens in faciem rogavit eum dicens Domine si vis potes me mundare  En het gebeurde, toen hij in één van de steden was, en zie (daar was) een man vol van melaatsheid. En toen hij Jezus zag, viel hij op zijn gezicht (en) smeekte hem, zeggend: "Heer, als u wilt, kunt u me reinigen".     [12] Toen Hij in een of andere stad was, dook er opeens een man op, van onder tot boven melaats. Toen hij Jezus zag boog hij diep voor Hem neer en smeekte: ‘Heer, als U wilt, kunt U me rein maken.’ 
[12] In een van de steden waar hij kwam, stond er plotseling een man voor hem die door huidvraat getekend was. Toen hij Jezus zag, liet hij zich languit op de grond vallen en smeekte hem om hulp met de woorden: ‘Heer, als u wilt, kunt u mij rein maken.’
 
12 ¶ Het geschiedt als hij in een van de steden is: zie, een man die een en al melaatsheid is ziet Jezus, valt neer op zijn gelaat en smeekt hem,– zegt: Heer, als u het wilt bent u bij machte mij te reinigen!   

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstanalyse van Lc 5,12 . Het vers Lc 5,12 telt 31 woorden en 143 (11 X 13) letters . De getalwaarde van Lc 5,12 is 15095 (5 X 3019) .

Lc 5,12.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)

Lc 5,12.2. ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Bijbel (925) . OT (730) . NT (195) . Lc (69) . Lc 5 (3) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,17 . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) , in Lc (129) , in Lc 5 (3) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,17 . In Lc : X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 129 verzen . Het is duidelijk dat Lucas in zijn evangelie en in Handelingen εγενετο = egeneto veelvuldig gebruikt in tegenstelling tot de andere evangelisten en de andere bijbelboeken van het NT .

ginomai (worden, gebeuren)  bijbel Tenach OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.   ev. 
aor. 3de pers. enk. egeneto  925  wajëhî : 784 730  195  13  17  69  16  53    17  99  115 

egeneto (het gebeurde) Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24  
67 3      

- Hebreeuws . wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ; aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur : 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 .Tenakh (784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) . 12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) .
- Lat. esse . D. sein . Fr. être . Ned. zijn . E. to be .

1. - 2. εγενετο δε = egeneto de (het gebeurde echter) . NT (40) . Lc (20) : (1) Lc 1,8 . (2) Lc 2,1 . (3) Lc 2,6 . (4) Lc 3,21 . (5) Lc 5,1 . (6) Lc 6,1 . (7) Lc 6,6 . (8) Lc 6,12 . (9) Lc 8,40 . (10) Lc 9,28 . (11) Lc 9,37 . (12) Lc 9,51 . (13) Lc 9,57 . (14) Lc 10,38 . (15) Lc 11,14 . (16) Lc 11,27 . (17) Lc 16,22 . (18) Lc 18,35 . (19) Lc 22,24 . (20) Lc 22,44 .
- και εγενετο = kai egeneto (en het gebeurde) . NT (67) . Lc (35) : (1) Lc 1,23 . (2) Lc 1,41 . (3) Lc 1,59 . (4) Lc 1,65 . (5) Lc 2,15 . (6) Lc 2,42 . (7) Lc 2,46 . (8) Lc 4,36 . (9) Lc 5,12 . (10) Lc 5,17 . (11) Lc 6,13 . (12) Lc 6,16 . (13) Lc 6,49 . (14) Lc 7,11 . (15) Lc 8,1 . (16) Lc 8,22 . (17) Lc 8,24 . (18) Lc 9,18 . (19) Lc 9,29 . (20) Lc 9,33 . (21) Lc 11,1 . (22) Lc 13,19 . (23) Lc 14,1 . (24) Lc 17,11 . (25) Lc 17,14 . (26) Lc 17,28 . (27) Lc 19,15 . (28) Lc 19,29 . (29) Lc 20,1 . (30) Lc 22,14 . (31) Lc 22,66 . (32) Lc 24,4 . (33) Lc 24,15 . (34) Lc 24,30 . (35) Lc 24,51 .
Dit is in totaal 55/69 wat Lc betreft en 55/107 wat het NT betreft .

Lc 5,12.3. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Lc (288) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,12 . (5) Lc 5,16 . (6) Lc 5,17 . (7) Lc 5,22 . (8) Lc 5,29 . (9) Lc 5,34 . (10) Lc 5,35 .

en (in) .   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk synopt. ev.
  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

en (in)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
288   25  23  10  18  10  12  12  13  14  12  17  13  11  11  13  12  16 

- Hebr. בְּ = bë . Fr. en . Ned. in . E. in . D. in . Fr. dans . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi (in).

1. - 3. εγενετο δε εν = egeneto de en = het gebeurde echter tijdens . NT (18) . Lc (14) : (1) Lc 1,8 . (2) Lc 2,1 . (3) Lc 2,6 . (4) Lc 3,21 . (5) Lc 5,1 . (6) Lc 6,1 . (7) Lc 6,6 . (8) Lc 6,12 . (9) Lc 8,40 . (10) Lc 9,37 . (11) Lc 9,51 . (12) Lc 10,38 . (13) Lc 11,27 . (14) Lc 18,35 .
- και εγενετο εν = kai egeneto en = en het gebeurde tijdens . NT (23) . Mc (3) . Lc (20) : (1) Lc 1,59 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,17 . (4) Lc 7,11 . (5) Lc 8,1 . (6) Lc 8,22 . (7) Lc 9,18 . (8) Lc 9,29 . (9) Lc 9,33 . (10) Lc 11,1 . (11) Lc 14,1 . (12) Lc 17,11 . (13) Lc 17,14 . (14) Lc 17,28 . (15) Lc 19,15 . (16) Lc 20,1 . (17) Lc 24,4 . (18) Lc 24,15 . (19) Lc 24,30 . (35) Lc 24,51 .
- 69X εγενετο = egeneto in Lc . 55X εγενετο δε = egeneto de + και εγενετο = kai egeneto . 34X εγενετο δε εν = egeneto de en + και εγενετο εν = kai egeneto en . 34X op een totaal van 41X in het NT .

Lc 5,12.4. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (154) . Lc 5 (9) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,10 . (5) Lc 5,12 . (6) Lc 5,14 . (7) Lc 5,19 . (8) Lc 5,24 . (9) Lc 5,36 .

3. - 4.

Lc 5,12.1. - 4. egeneto de en tô(i) = het gebeurde echter tijdens het ... Lc (9) : (1) Lc 1,8 . (2) Lc 2,6 . (3) Lc 3,21 . (4) Lc 5,1 . (5) Lc 8,40 . (6) Lc 9,51 . (7) Lc 10,38 . (8) Lc 11,27 . (9) Lc 18,35 . kai egeneto en tô(i) = en het gebeurde tijdens het ... Lc (14) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 8,1 . (3) Lc 9,18 . (4) Lc 9,29 . (5) Lc 9,33 . (6) Lc 11,1 . (7) Lc 14,1 . (8) Lc 17,11 . (9) Lc 17,14 . (10) Lc 19,15 . (11) Lc 24,4 . (12) Lc 24,15 . (13) Lc 24,30 . (14) Lc 24,51 .

Lc 5,12.6. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (184) . Lc 5 (7) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,33 .

Lc 5,12.1. - 6. kai egeneto en tô(i) einai auton = en het gebeurde terwijl hij was . Lc (3) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 9,18 . (3) Lc 11,1 .

Lc 5,12.7. en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,12 . (5) Lc 5,16 . (6) Lc 5,17 . (7) Lc 5,22 . (8) Lc 5,29 . (9) Lc 5,34 . (10) Lc 5,35 .

Lc 5,12.8. nom. + dat. vr. mia(i) = op de één (b.v. op dag één) van het telwoord heis , mia , hen (één) . Taalgebruik in het N.T. : telwoorden . Taalgebruik in Lc : telwoorden . Lc (7 . nom 1 / 7 . dat. 6 / 7) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 5,17 . (3) Lc 8,22 . (4) Lc 13,10 . (5) Lc 17,35 (nom.) . (6) Lc 20,1 . (7) Lc 24,1 . Een vorm van het telwoord heis , mia , hen (één) in Lc in 42 verzen , in Lc 5 in 3 verzen : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,17 .

Lc 5,12.7. - 8. en mia(i) (op één) . Lc (5 / 6 . dat. 6 / 7) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 5,17 . (3) Lc 8,22 . (4) Lc 13,10 . (5) Lc 20,1 .

Lc 5,12.9. bepaald lidw. gen. mann. + vr. + onz. mv. tôn van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 5 (8) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,15 . (5) Lc 5,17 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,30 . (8) Lc 5,33 .

Lc 5,12.8. - 9. mia(i) tôn) (één van) . Lc (6 / 7) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 5,17 . (3) Lc 8,22 . (4) Lc 13,10 . (5) Lc 20,1 . (6) Lc 24,1 .

Lc 5,12.10.

Lc 5,12.11. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)

12. idou (zie) , zie Mt 1,20 .

Lc 5,12.13.

Lc 5,12.14. nom. mann. enk. plèrès van het bijvoeglijk naamwoord plèrès (vol) . Taalgebruik in het N.T. : plèrès (vol) . Taalgebruik in Lc : plèrès (vol) .
Lc (2) : (1) Lc 4,1 . (2) Lc 5,12 .
(1) Lc 4,1 : Jezus : plèrès pneumatos hagiou = vol van heilige geest .
(2) Lc 5,12 : kai idou anèr plèrès lepras = en zie een man vol van melaatsheid .

Lc 5,12.15. lepras (- vol - met melaatsheid) . Genitief bij plèrès (vol) . Verwijzing : pimplèmi (vervullen, vol maken) , zie Lc 4,1 .

Lc 5,12.16. act. part. aor. nom. mann. enk. idôn (gezien) van het werkw. eiden (hij zag) . Taalgebruik in het N.T. : eiden (hij zag) . Taalgebruik in Mc. : eiden (hij zag) . L. videre . Fr. voir . Lc (20) : (1) Lc 1,12 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 7,13 . (6) Lc 7,39 . (7) Lc 8,28 . (8) Lc 10,31 . (9) Lc 10,32 . (10) Lc 10,33 . (11) Lc 11,38 . (12) Lc 13,12 . (13) Lc 17,14 . (14) Lc 17,15 . (15) Lc 18,24 . (16) Lc 18,43 . (17) Lc 19,41 . (18) Lc 22,58 . (19) Lc 23,8 . (20) Lc 23,47 . Een vorm van het werkw. eiden (hij zag) in Lc in 5 verzen : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 5,26 .

Lc 5,12.18. bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (191) . Lc 5 (8) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,4 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 5,12 . (5) Lc 5,19 . (6) Lc 5,24 . (7) Lc 5,25 . (8) Lc 5,26 .

Lc 5,12.21. epi (op, bij) . Afkortingen : ep' en ef' . Taalgebruik in het N.T. : epi (op, bij) . Taalgebruik in Lc : epi (op, bij) . Ned. op .
Lc (104 + 25 + 20 = 149) . Lc 5 (9 + 0 + 1 = 10) . epi (9) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 . (4) Lc 5,12 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,24 . (8) Lc 5,27 . (9) Lc 5,36 . ef' (1) Lc 5,25 .

Lc 5,12.25. part. pr. nom. mann. enk. legôn van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (47) . Lc 5 (3) : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,13 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 5 in 9 verzen : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,13 . (4) Lc 5,21 . (5) Lc 5,24 . (6) Lc 5,26 . (7) Lc 5,30 . (8) Lc 5,36 . (9) Lc 5,39 , van eipon (ik zei) in Lc 5 in 13 verzen : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 5,13 . (5) Lc 5,14 . (6) Lc 5,20 . (7) Lc 5,22 . (8) Lc 5,23 . (9) Lc 5,24 . (10) Lc 5,27 . (11) Lc 5,31 . (12) Lc 5,33 . (13) Lc 5,34 .

Lc 5,14 Lc 8,56 Lc 9,21  
kai (en) autos (hij zelf) ho de (hij echter) ho de (hij echter)  
parijggeilen (hij droeg op) parijggeilen (hij droeg op) epitimijsas autois (berispende hen) parijggeilen (hij droeg op)  
autoi (hem) autois (hen)    
mijdeni (aan niemand) mijdeni (aan niemand) mijdeni (aan niemand)  
eipein (te zeggen) eipein (te zeggen) legein (te zeggen)  
  to gegonos (het gebeurde) touto (dit)  
63. Genezing van een melaatse : Mc 1,40-45 - Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56
162. Belijdenis van Petrus : Mc 8,27-30 - Mt 16,13-20 - Lc 9,18-21

 

Lc 5,13 - Lc 5,13 : 63. Genezing van een melaatse - Mc 1,40-45 - Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,12 - Lc 5,13 - Lc 5,14 - Lc 5,15 - Lc 5,16 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:13 kai ekteinas tèn cheira èpsato autou legôn thelô katharisthèti kai eutheôs è lepra apèlthen ap autou  13 et extendens manum tetigit illum dicens volo mundare et confestim lepra discessit ab illo   13 En hij strekte de hand uit (en) raakte hem aan, zeggend: ik wil, word rein . En aanstonds ging de melaatsheid van hem heen.   [13] Hij stak zijn hand uit en raakte hem aan. ‘Ik wil het. Word rein’, zei Hij. En onmiddellijk verdween zijn melaatsheid.  [13] Jezus stak zijn hand uit, raakte hem aan en zei: ‘Ik wil het, word rein!’ En meteen verdween zijn huidvraat.  13 Hij strekt de hand uit, omhelst hem en zegt: ik wil het, wórd gereinigd! En terstond gaat de melaatsheid van hem weg!   

King James Bible .
Luther-Bibel .

Bijbeluitleg van Lc 5,13 . Het vers Lc 5,13 telt 16 (2² x 2²) woorden en 78 (2 X 3 X 13) letters . De getalwaarde van Lc 5,13 is 9512 (2³ X 29 X 41) .

In Mc 1,40 komt een melaatse tot Jezus . Omdat melaatsen besmettelijk zijn , moeten zij buiten de stad in afzondering leven . Wanneer een melaatse een gezonde aanraakt , kan de gezonde besmet en melaats worden . Het omgekeerde bestaat niet . Bij Jezus gebeurt het wel . Jezus raakt de melaatse aan . Jezus wordt niet besmet . Jezus geneest de melaatse . Dat wordt zichtbaar omdat de tekens van melaatsheid verdwijnen en de melaatse zuiver wordt .

Lc 5,13.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)

Lc 5,13.3. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (149) . Lc 5 (5) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,2 . (3) Lc 5,11 . (4) Lc 5,13 . (5) Lc 5,20 .

Lc 5,13.7. part. pr. nom. mann. enk. legôn van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (47) . Lc 5 (3) : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,13 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 5 in 9 verzen : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,13 . (4) Lc 5,21 . (5) Lc 5,24 . (6) Lc 5,26 . (7) Lc 5,30 . (8) Lc 5,36 . (9) Lc 5,39 , van eipon (ik zei) in Lc 5 in 13 verzen : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 5,13 . (5) Lc 5,14 . (6) Lc 5,20 . (7) Lc 5,22 . (8) Lc 5,23 . (9) Lc 5,24 . (10) Lc 5,27 . (11) Lc 5,31 . (12) Lc 5,33 . (13) Lc 5,34 .

Lc 5,13.10. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)

Lc 5,13.15. apo (af, van-weg) . afkoring ap' of af' . Taalgebruik in het N.T. : apo (af , van-weg) . Taalgebruik in Mc : apo (af , van-weg) . Voorzetsel .
Lc (73 + 32 + 9 = 114) . Lc (4 + 4 = 8) . apo (4) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,36 . ap' (4) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,13 . (4) Lc 5,35 .

Lc 5,14 - Lc 5,14 : 63. Genezing van een melaatse - Mc 1,40-45 - Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,12 - Lc 5,13 - Lc 5,14 - Lc 5,15 - Lc 5,16 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:14 kai autos parèggeilen autô mèdeni eipein alla apelthôn deixon seauton tô ierei kai prosenegke peri tou katharismou sou kathôs prosetaxen môusès eis marturion autois  14 et ipse praecepit illi ut nemini diceret sed vade ostende te sacerdoti et offer pro emundatione tua sicut praecepit Moses in testimonium illis  En hij droeg hem op om het aan niemand te zeggen, maar (zei hij): "Ga heen", (en) toon jezelf aan de priester en breng voor je reiniging aan zoals Mozes verordend heeft tot getuigenis van hen".    [14] Hij waarschuwde hem er met niemand over te praten. ‘Ga u laten zien aan de priester en breng, zoals Mozes voorgeschreven heeft, een offer voor uw reiniging; dat zal hun het bewijs leveren.’  [14] Hij beval hem er met niemand over te spreken, maar zei: ‘Ga u aan de priester laten zien en breng een offer voor uw reiniging, zoals Mozes heeft voorgeschreven, als getuigenis voor de mensen.’  14 Hij kondigt aan hem af: aan niemand iets zeggen! nee, ga weg en ‘toon jezelf aan de heiligdomsdienaar’ en offer voor je reiniging, zoals Mozes heeft geboden tot een getuigenis voor hen!    

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van Lc 5,14 . Het vers Lc 5,14 telt 24 (2³ X 3) woorden en 138 (2 X 3 X 23) letters . De getalwaarde van Lc 5,14 is 15008 (2³ X 2² X 7 X 67) .

Lc 5,14.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)

Lc 5,14.2. persoonl. voornaamw. nom. mann. enk. autos (hij) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos .
Lc (45) . Lc 5 (5) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,14 . (3) Lc 5,16 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,37 .

Lc 5,14.4. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (144) . Lc 5 (7) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 . (4) Lc 5,14 . (5) Lc 5,27 . (6) Lc 5,28 . (7) Lc 5,29 .

Lc 5,14.9. acc. mann. enk. seauton (jezelf) , wederkerig voornaamwoord . Taalgebruik in het N.T. : wederkerig voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : wederkerig voornaamwoord . Lc (6) : (1) Lc 4,9 . (2) Lc 4,23 . (3) Lc 5,14 . (4) Lc 10,27 . (5) Lc 23,37 . (6) Lc 23,39 .

Lc 5,14.11. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (154) . Lc 5 (9) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,10 . (5) Lc 5,12 . (6) Lc 5,14 . (7) Lc 5,19 . (8) Lc 5,24 . (9) Lc 5,36 .

Lc 5,14.13. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)

Lc 5,14.16. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 5 (9) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,10 . (5) Lc 5,14 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,24 . (8) Lc 5,34 . (9) Lc 5,36 .

Lc 5,14.18. gen. mann. enk. sou . Persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in N.T. : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord . Lc (81) . Lc 5 (5) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,14 . (3) Lc 5,20 . (4) Lc 5,23 . (5) Lc 5,24 .

Lc 5,14.19. kathôs (zoals) . Taalgebruik in het N.T. : kathôs (zoals) . Taalgebruik in Mc : kathôs (zoals) . Taalgebruik in Lc : kathôs (zoals) .
Lc (17) : (1) Lc 1,2 . (2) Lc 1,55 . (3) Lc 1,70 . (4) Lc 2,20 . (5) Lc 2,23 . (6) Lc 5,14 . (7) Lc 6,31 . (8) Lc 6,36 . (9) Lc 11,1 . (10) Lc 11,30 . (11) Lc 17,26 . (12) Lc 17,28 . (13) Lc 19,32 . (14) Lc 22,13 . (15) Lc 22,29 . (16) Lc 24,24 . (17) Lc 24,39 .

Lc 5,14.22. eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis (naar) . Taalgebruik in Mc : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,4 . (3) Lc 5,14 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,19 . (6) Lc 5,24 . (7) Lc 5,25 . (8) Lc 5,32 . (9) Lc 5,37 . (10) Lc 5,38 .

Lc 5,14 Lc 8,56 Lc 9,21  
kai (en) autos (hij zelf) ho de (hij echter) ho de (hij echter)  
parijggeilen (hij droeg op) parijggeilen (hij droeg op) epitimijsas autois (berispende hen) parijggeilen (hij droeg op)  
autoi (hem) autois (hen)    
mijdeni (aan niemand) mijdeni (aan niemand) mijdeni (aan niemand)  
eipein (te zeggen) eipein (te zeggen) legein (te zeggen)  
  to gegonos (het gebeurde) touto (dit)  
63. Genezing van een melaatse : Mc 1,40-45 - Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56
162. Belijdenis van Petrus : Mc 8,27-30 - Mt 16,13-20 - Lc 9,18-21

paraggellô : opdragen, bevelen

Lc 5,15 - Lc 5,15 : 63. Genezing van een melaatse - Mc 1,40-45 - Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,12 - Lc 5,13 - Lc 5,14 - Lc 5,15 - Lc 5,16 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:15 dièrcheto de mallon o logos peri autou kai sunèrchonto ochloi polloi akouein kai therapeuesthai apo tôn astheneiôn autôn 15 perambulabat autem magis sermo de illo et conveniebant turbae multae ut audirent et curarentur ab infirmitatibus suis  Het woord nu omtrent hem drong meer door, en veel volksmenigten kwamen samen om (hem) te horen en genezen te worden van hun ziekten.     [15] Verhalen over Hem deden nu in nog wijdere kring de ronde. Grote drommen mensen stroomden samen om Hem te horen en hun ziekten te laten genezen.  [15] Maar het nieuws over hem verspreidde zich juist verder, en grote mensenmassa’s verzamelden zich om naar hem te luisteren en zich van hun ziekten te laten genezen.  15 Maar eens te méér is het woord over hem tot overal gekomen en grote scharen zijn samengekomen om hem te horen en genezen te worden van hun ziekten;   

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuileg van Lc 5,15 . Het vers Lc 5,15 telt 20 (2² X 5) woorden en 104 (2³ X 13) letters . De getalwaarde van Lc 5,15 is 13130 (2 X 5 X 13 X 101) . In Lc 5,15b vermeldt Lucas enerzijds het samenstromen van het volk en anderzijds de tweevoudige activiteit van Jezus . In de paralleltekst Mc 1,45 eindigt Marcus het verhaal van de melaatse (Mc 1,40-45) met een zeer kort summarium (samenvatting) dat ook een verdere stap in de ontwikkeling van de verspreiding van de boodschap geeft : zij kwamen naar hem van overal . In Mc 1,39 vinden we een summarium waarin de dubbele activiteit van Jezus wordt vermeld .

Lc 5,15.4. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) OF betrekk. voornaamw. nom. + acc. onz. enk. ho . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (331) . Lc 5 (12) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,21 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,24 . (7) Lc 5,25 . (8) Lc 5,31 . (9) Lc 5,34 . (10) Lc 5,35 . (11) Lc 5,37 . (12) Lc 5,39 .

Lc 5,15.5. nom. mann. enk. logos (woord) . Taalgebruik in het N.T. : logos (woord) . Taalgebruik in Lc : logos (woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (5) : (1) Lc 4,32 . (2) Lc 4,36 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 7,17 . (5) Lc 8,11 . Een vorm van logos (woord) in Lc in 33 verzen , in Lc 5 in 2 verzen : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,15 .

Lc 5,15.8. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)

Lc 5,15.10. nom. mann. mv. ochloi van het zelfst. naamw. ochlos (menigte) . Taalgebruik in het N.T. : ochlos (menigte) . Taalgebruik in Lc : ochlos (menigte) .
Lc (10) : (1) Lc 3,10 . (2) Lc 4,42 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 8,42 . (5) Lc 8,45 . (6) Lc 9,11 . (7) Lc 9,18 . (8) Lc 11,14 . (9) Lc 14,25 . (10) Lc 23,48 . Een vorm van ochlos (menigte) in Lc in 41 verzen . Een vorm van ochlos (menigte) in Lc in 41 verzen , in Lc 5 in 5 verzen : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,19 . (5) Lc 5,29 .

11. nom. mann. mv. polloi (velen) van het bijvoegl. naamw. polus (veel) . Taalgebruik in het N.T. : polus (veel) . Taalgebruik in Lc : polus (veel) .
Lc (8) : (1) Lc 1,1 . (2) Lc 1,14 . (3) Lc 4,27 . (4) Lc 5,15 . (5) Lc 10,24 . (6) Lc 13,24 . (7) Lc 14,25 . (8) Lc 21,8 . Een vorm van polus (veel) in Lc (44) , in Lc 5 () :

10. - 11. ochloi polloi (vele menigten) . Lc (2) : (1) Lc 5,15 . (2) Lc 14,25 .

Lc 5,15.12. act. inf. praes. akouein van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen) . Taalgebruik in Lc : akouô (horen) . Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter .
Lc (7) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,15 . (3) Lc 8,8 . (4) Lc 14,35 . (5) Lc 15,1 . (6) Lc 21,38 . (7) Lc 23,8 .

Lc 5,15.13. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)

Lc 5,15.15. apo (af, van-weg) . afkoring ap' of af' . Taalgebruik in het N.T. : apo (af , van-weg) . Taalgebruik in Mc : apo (af , van-weg) . Voorzetsel .
Lc (73 + 32 + 9 = 114) . Lc (4 + 4 = 8) . apo (4) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,36 . ap' (4) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,13 . (4) Lc 5,35 .

16. bepaald lidw. gen. mann. + vr. + onz. mv. tôn van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 5 (8) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,15 . (5) Lc 5,17 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,30 . (8) Lc 5,33 .

Lc 5,15.18. gen. mv.autôn van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (94) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,6 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,25 . (7) Lc 5,29 . (8) Lc 5,30 . (9) Lc 5,34 . (10) Lc 5,35 .

Mc 1,45 Lc 5,15 Lc 6,18 Lc 6,18
kai (en) kai (en)   kai (en)
èrchontai pros auton (zij komen bij hem) pantothen (van overal) sunerchontai (- zij - komen samen) hoi èlthon (die kwamen)  
  ochloi polloi (vele menigten)    hoi enochloumenoi (de gekwelden) 
Mc 1,39        
kai èlthen (en hij kwam)      
kèrussôn (verkondigend) ...  akouein (om te luisteren) akousai (om te luisteren) autou (naar hem)  
kai ta daimonia ekballôn (en de duivels uitdrijvend) kai therapeuesthai apo tôn astheneiôn autôn (en genezen te worden van hun zwakheden) kai (en) iathènai (genezen te worden) apo tôn nosôn autôn (van hun ) apo pneumatôn akatharthôn etherapeuonto (werden van onreine geesten genezen)  
63. Genezing van een melaatse : Mc 1,40-45 - Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16 - 63. Genezing van een melaatse : Mc 1,40-45 - Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16 - 98. Volkstoeloop en genezingen : Mc 3,7-12 - Mt 12,15-21 - Lc 6,17-20a  

enochleô : lastig zijn, hinderen

Lc 5,16 - Lc 5,16 : 63. Genezing van een melaatse - Mc 1,40-45 - Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,12 - Lc 5,13 - Lc 5,14 - Lc 5,15 - Lc 5,16 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:16 autos de èn upochôrôn en tais erèmois kai proseuchomenos   16 ipse autem secedebat in deserto et orabat  Hij echter was teruggetrokken in de woestijn en bad.     [16] Maar Hij trok zich telkens terug in de eenzaamheid om te bidden.  [16] Hijzelf trok zich geregeld terug op eenzame plaatsen om er te bidden.  16 hij trok zich steeds terug in de woestijnen: om te bidden.   

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van Lc 5,16 . Het vers Lc 5,16 telt 9 (3²) woorden en 46 (2 X 23) letters . De getalwaarde van Lc 5,16 is 6858 (2 X 3³ X 127) . De melaatse komt in een stad tot Jezus . Wellicht komt de melaatse van buiten de stad . De genezene zal wellicht in de stad blijven ; hij is immers genezen en mag terug in de stad wonen . In tegenstelling met de genezene verblijft Jezus op eenzame plaatsen . Het herinnert aan het verblijf van Jezus in de woestijn (Lc 4,1-11) .

Lc 5,16.1. persoonl. voornaamw. nom. mann. enk. autos (hij) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos .
Lc (45) . Lc 5 (5) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,14 . (3) Lc 5,16 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,37 .

3. act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn (hij was) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het N.T. : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Lc (79) . Lc 5 (6) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,16 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,29 .

Lc 5,16.5. en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,12 . (5) Lc 5,16 . (6) Lc 5,17 . (7) Lc 5,22 . (8) Lc 5,29 . (9) Lc 5,34 . (10) Lc 5,35 .

Lc 5,16.7. dat. vr. mv.  erèmois van het zelfst. / bijvoegl. naamw. erèmos (woestijn, eenzame plaats) . Taalgebruik in N.T. : erèmos (woestijn) . Taalgebruik in Lc. : erèmos (woestijn) . Hebr. chârëbâh (chrbh : 11) , mv. chârâbhôth (chrbwth : 14) . De berg chorebhâh (Choreb) . hammidëbar (de woestijn) (39) . Cfr. heremiet < herèmitos : kluizenaar (claustrum : gesloten) . désert < Latijnse de-sertus : verlaten ; serere , sertum : aaneenrijgen , aaneenschakelen . Een plaats is eenzaam om tot rust te komen . Een huis is verlaten nadat de bewoners zijn gevlucht , gestorven of gedood . Een weg is verlaten .
Lc (2) : (1) Lc 1,80 . (2) Lc 5,16 . Een vorm van erèmos (woestijn, eenzame plaats) in Lc in 10 verzen : (1) Lc 1,80 . (2) Lc 3,2 . (3) Lc 3,4 . (4) Lc 4,1 . (5) Lc 4,42 . (6) Lc 5,16 . (7) Lc 7,24 . (8) Lc 8,29 . (9) Lc 9,12 . (10) Lc 15,4 .

Lc 5,16.5. - 7. en tais erèmois (op eenzame plaatsen) . Lc (2) : (1) Lc 1,80 . (2) Lc 5,16 .

Lc 5,16.8. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (+ 33 / 39 . - 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .)

67. Genezing van de lamme : Lc 5,17-2 - Mc 2,1-12 -- Lc 5,17-26 -- Mt 9,1-8 - Lc 5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,17 - Lc 5,18 - Lc 5,19 - Lc 5,20 - Lc 5,21 - Lc 5,22 - Lc 5,23 - Lc 5,24 - Lc 5,25 - Lc 5,26 -

Lc 5,25 - Lc 5,26 Hnd 3,8 - Hnd 3,9 - Hnd 3,10 Hnd 9,35 Hnd 14,11
25b apèlthen eis ton oikon autou (hij ging weg naar zijn huis) 8b kai eisèlthen sun autois eis to hieron (en hij ging met hen de tempel binnen)    
doxazôn ton theon (God verheerlijkend) peripatôn kai hallomenos kai ainôn ton theon (wandelend en springend en God lovend)    
26. kai ekstasis elaben hapantes ... kai eplèsthèsan fobou (en ontsteltenis benam allen... en zij werden vervuld van vrees) 10b kai eplèsthèsan thambous kai ekstaseôs epi ... (en zij werden vervuld van verbazing en ontsteltenis over...)    
26b hoti eidomen paradoxa sèmeron (want we hebben wonderbare dingen gezien vandaag) 9. kai eiden pas ho laos auton ... (en heel het volk zag hem...) kai eidan pantes hoi katoikountes Ludda kai ton Sarôna (en al de bewoners van Lyda en Sarone zagen het) hoi te ochloi idontes ho epoisen Paulos (en de menigten ziende wat Paulus had gedaan)
67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8   Een verlamde genezen bij de tempelpoort : Hnd 3,1-10   Petrus in Lydda en Joppe : Hnd 9,32-43  In Lystra : Hnd 14,8-20  

 

Lc 5,17 - Lc 5,17 : 67. Genezing van de lamme - Mc 2,1-12 - - Lc 5,17-26 - - Mt 9,1-8 -- Lc 5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,17 - Lc 5,18 - Lc 5,19 - Lc 5,20 - Lc 5,21 - Lc 5,22 - Lc 5,23 - Lc 5,24 - Lc 5,25 - Lc 5,26 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:17 kai egeneto en mia tôn èmerôn kai autos èn didaskôn kai èsan kathèmenoi farisaioi kai nomodidaskaloi oi èsan elèluthotes ek pasès kômès tès galilaias kai ioudaias kai ierousalèm kai dunamis kuriou èn eis to iasthai auton  17 et factum est in una dierum et ipse sedebat docens et erant Pharisaei sedentes et legis doctores qui venerant ex omni castello Galilaeae et Iudaeae et Hierusalem et virtus erat Domini ad sanandum eos  17 En het gebeurde op één van de dagen dat hij aan het leren was, en er waren Farizeeën gezeten en wetsleraars die gekomen waren uit ieder dorp van Galilea en Judea en Jeruzalem; en er was kracbt van de Heer zodat hij kon genezen.    [17] Op een dag gaf Hij onderricht terwijl er farizeeën* en wetsleraren bij zaten. Ze waren gekomen uit alle plaatsen van Galilea en Judea en uit Jeruzalem. In Hem was kracht van de Heer om te genezen.   [17] Toen hij op een dag onderricht gaf, bevonden zich onder zijn gehoor ook Farizeeën en wetgeleerden die uit allerlei plaatsen in Galilea en Judea en uit Jeruzalem waren gekomen. De kracht van de Heer was werkzaam in hem, opdat hij zieken zou genezen.  17 ¶ Het geschiedt op één van die dagen: hij geeft onderricht en er zitten ook farizeeërs en wetleraars,– gekomen uit elk dorp van Galilea en Judea en uit Jeruzalem; en er is kracht van de Heer, zodat hij kan genezen.    

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van Lc 5,17 . Het vers Lc 5,17 telt 36 (2² X 3²) woorden en 184 (2³ X 23) letters . De getalwaarde van Lc 5,17 is 16278 (2 X 3 X 2713) .

Lc 5,17.2. ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Bijbel (925) . OT (730) . NT (195) . Lc (69) . Lc 5 (3) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,17 . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) , in Lc (129) , in Lc 5 (3) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,17 . In Lc : X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 129 verzen . Het is duidelijk dat Lucas in zijn evangelie en in Handelingen εγενετο = egeneto veelvuldig gebruikt in tegenstelling tot de andere evangelisten en de andere bijbelboeken van het NT .

ginomai (worden, gebeuren)  bijbel Tenach OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.   ev. 
aor. 3de pers. enk. egeneto  925  wajëhî : 784 730  195  13  17  69  16  53    17  99  115 

egeneto (het gebeurde) Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24  
67 3      

- Hebreeuws . wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ; aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur : 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 .Tenakh (784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) . 12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) .
- Lat. esse . D. sein . Fr. être . Ned. zijn . E. to be .

1. - 2. εγενετο δε = egeneto de (het gebeurde echter) . NT (40) . Lc (20) : (1) Lc 1,8 . (2) Lc 2,1 . (3) Lc 2,6 . (4) Lc 3,21 . (5) Lc 5,1 . (6) Lc 6,1 . (7) Lc 6,6 . (8) Lc 6,12 . (9) Lc 8,40 . (10) Lc 9,28 . (11) Lc 9,37 . (12) Lc 9,51 . (13) Lc 9,57 . (14) Lc 10,38 . (15) Lc 11,14 . (16) Lc 11,27 . (17) Lc 16,22 . (18) Lc 18,35 . (19) Lc 22,24 . (20) Lc 22,44 .
- και εγενετο = kai egeneto (en het gebeurde) . NT (67) . Lc (35) : (1) Lc 1,23 . (2) Lc 1,41 . (3) Lc 1,59 . (4) Lc 1,65 . (5) Lc 2,15 . (6) Lc 2,42 . (7) Lc 2,46 . (8) Lc 4,36 . (9) Lc 5,12 . (10) Lc 5,17 . (11) Lc 6,13 . (12) Lc 6,16 . (13) Lc 6,49 . (14) Lc 7,11 . (15) Lc 8,1 . (16) Lc 8,22 . (17) Lc 8,24 . (18) Lc 9,18 . (19) Lc 9,29 . (20) Lc 9,33 . (21) Lc 11,1 . (22) Lc 13,19 . (23) Lc 14,1 . (24) Lc 17,11 . (25) Lc 17,14 . (26) Lc 17,28 . (27) Lc 19,15 . (28) Lc 19,29 . (29) Lc 20,1 . (30) Lc 22,14 . (31) Lc 22,66 . (32) Lc 24,4 . (33) Lc 24,15 . (34) Lc 24,30 . (35) Lc 24,51 .
Dit is in totaal 55/69 wat Lc betreft en 55/107 wat het NT betreft .

Lc 5,17.3. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Lc (288) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,12 . (5) Lc 5,16 . (6) Lc 5,17 . (7) Lc 5,22 . (8) Lc 5,29 . (9) Lc 5,34 . (10) Lc 5,35 .

en (in) .   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk synopt. ev.
  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

- Hebr. בְּ = bë . Fr. en . Ned. in . E. in . D. in . Fr. dans . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi (in)

1. - 3. εγενετο δε εν = egeneto de en = het gebeurde echter tijdens . NT (18) . Lc (14) : (1) Lc 1,8 . (2) Lc 2,1 . (3) Lc 2,6 . (4) Lc 3,21 . (5) Lc 5,1 . (6) Lc 6,1 . (7) Lc 6,6 . (8) Lc 6,12 . (9) Lc 8,40 . (10) Lc 9,37 . (11) Lc 9,51 . (12) Lc 10,38 . (13) Lc 11,27 . (14) Lc 18,35 .
- και εγενετο εν = kai egeneto en = en het gebeurde tijdens . NT (23) . Mc (3) . Lc (20) : (1) Lc 1,59 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,17 . (4) Lc 7,11 . (5) Lc 8,1 . (6) Lc 8,22 . (7) Lc 9,18 . (8) Lc 9,29 . (9) Lc 9,33 . (10) Lc 11,1 . (11) Lc 14,1 . (12) Lc 17,11 . (13) Lc 17,14 . (14) Lc 17,28 . (15) Lc 19,15 . (16) Lc 20,1 . (17) Lc 24,4 . (18) Lc 24,15 . (19) Lc 24,30 . (35) Lc 24,51 .
- 69X εγενετο = egeneto in Lc . 55X εγενετο δε = egeneto de + και εγενετο = kai egeneto . 34X εγενετο δε εν = egeneto de en + και εγενετο εν = kai egeneto en . 34X op een totaal van 41X in het NT .

Lc 5,17.4. nom. + dat. vr. mia(i) = op de één (b.v. op dag één) van het telwoord heis , mia , hen (één) . Taalgebruik in het N.T. : telwoorden . Taalgebruik in Lc : telwoorden . Lc (7 . nom 1 / 7 . dat. 6 / 7) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 5,17 . (3) Lc 8,22 . (4) Lc 13,10 . (5) Lc 17,35 (nom.) . (6) Lc 20,1 . (7) Lc 24,1 . Een vorm van het telwoord heis , mia , hen (één) in Lc in 42 verzen , in Lc 5 in 3 verzen : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,17 .

en mia(i) (op één) . Lc (5 / 6 . dat. 6 / 7) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 5,17 . (3) Lc 8,22 . (4) Lc 13,10 . (5) Lc 20,1 .

Lc 5,17.5. bepaald lidw. gen. mann. + vr. + onz. mv. tôn van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 5 (8) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,15 . (5) Lc 5,17 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,30 . (8) Lc 5,33 .

mia(i) tôn) (één van) . Lc (6 / 7) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 5,17 . (3) Lc 8,22 . (4) Lc 13,10 . (5) Lc 20,1 . (6) Lc 24,1 .

Lc 5,17.6. genitief vrouwelijk meervoud hèmerôn van het zelfst. naamw. hèmera (dag) . Taalgebruik in het N.T. : hèmera (dag) . Taalgebruik in Lc : hèmera (dag) . Lc (4) : (1) Lc 5,17 . (2) Lc 8,22 . (3) Lc 17,22 . (4) Lc 20,1 . Een vorm van hèmera (dag) in Lc (82) , in Lc 5 : (1) Lc 5,17 . (5) Lc 5,35 .

Lc 5,17.3. - 6. en mia(i) tôn hèmerôn (op één van de dagen) . Lc (3 / 5 . en mia(i) : 5 / 6 . mia(i) dat. 6 / 7 ) . (1) Lc 5,12 . (2) Lc 5,17 . (3) Lc 20,1 . Zie ook mian tôn hèmerôn : Lc 17,22 .

Lc 5,17.1. - 6. kai egeneto en mia(i) tôn hèmerôn (en het gebeurde tijdens één van de dagen) . Lc (2) : (1) Lc 5,17 . (2) Lc 20,1 . egeneto de en mia tôn hèmerôn (het gebeurde echter tijdens één van de dagen) : Lc (1) Lc 8,22 .

Lc 5,17.8. persoonl. voornaamw. nom. mann. enk. autos (hij) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos .
Lc (45) . Lc 5 (5) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,14 . (3) Lc 5,16 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,37 .

Lc 5,17.9. act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn (hij was) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het N.T. : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Lc (79) . Lc 5 (6) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,16 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,29 .

Lc 5,17.7. - 9. kai autos èn (en hij was) . Lc (6) : (1) Lc 1,22 . (2) Lc 3,23 . (3) Lc 5,1 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 17,16 . (6) Lc 19,2 .

Lc 5,17.17. nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (165) . Lc 5 (9) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 5,17 . (4) Lc 5,21 . (5) Lc 5,29 . (6) Lc 5,30 . (7) Lc 5,31 . (8) Lc 5,33 . (9) Lc 5,37 .

Lc 5,17.20. ek of ex (uit) . Taalgebruik in het N.T. : ek (uit) . Taalgebruik in Lc : ek (uit) . Lc (46 + 37 = 83) . Lc 5 (2) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,17 .

Lc 5,17.23. bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (109) . Lc 5 (3) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,17 . (3) Lc 5,24 .

Lc 5,17.26. gen. vr. enk. ioudaias (van Judea) van het zelfst. naamw. ioudaia (Judea) . Taalgebruik in het N.T. : ioudaia (Judea) . Taalgebruik in Lc : ioudaia (Judea) . Lc (7) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,65 . (3) Lc 3,1 . (4) Lc 4,44 . (5) Lc 5,17 . (6) Lc 6,17 . (7) Lc 23,5 . Een vorm van ioudaia (Judea) in Lc in 10 verzen : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,65 . (3) Lc 2,4 . (4) Lc 3,1 . (5) Lc 4,44 . (6) Lc 5,17 . (7) Lc 6,17 . (8) Lc 7,17 . (9) Lc 21,21 . (10) Lc 23,5 .

Lc 5,17.33. eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis (naar) . Taalgebruik in Mc : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,4 . (3) Lc 5,14 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,19 . (6) Lc 5,24 . (7) Lc 5,25 . (8) Lc 5,32 . (9) Lc 5,37 . (10) Lc 5,38 .

Lc 5,17.34. bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (181) . Lc 5 (6) : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,17 . (3) Lc 5,19 . (4) Lc 5,24 . (5) Lc 5,27 . (6) Lc 5,36 .

Lc 5,17.36. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (184) . Lc 5 (7) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,33 .

Lc 5,18 - Lc 5,18 : 67. Genezing van de lamme - Mc 2,1-12 - - Lc 5,17-26 - - Mt 9,1-8 -- Lc 5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,17 - Lc 5,18 - Lc 5,19 - Lc 5,20 - Lc 5,21 - Lc 5,22 - Lc 5,23 - Lc 5,24 - Lc 5,25 - Lc 5,26 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:18 kai idou andres ferontes epi klinès anthrôpon os èn paralelumenos kai ezètoun auton eisenegkein kai theinai [auton] enôpion autou  18 et ecce viri portantes in lecto hominem qui erat paralyticus et quaerebant eum inferre et ponere ante eum  18 En zie, mannen brachten op een bed een mens die verlamd was; en ze zochten hem binnen te brengen en vóór hem te leggen.    [18] Toen kwamen er mannen aan, met op een draagbed iemand die verlamd was. Ze zochten een mogelijkheid om hem binnen te brengen en voor Hem neer te zetten. 

[18] Er kwam

µen een paar mannen met een verlamde op een draagbed, die ze naar binnen wilden brengen om hem voor Jezus neer te leggen.  

18 Ziedaar: mannen die op een baar een mens meedragen die verlamd is, en een weg hebben gezocht om hem binnen te brengen en voor zijn aanschijn te leggen.    

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van Lc 5,18 . Het vers Lc 5,18 telt 18 (2 X 3²) woorden en 102 (2 X 51) letters . De getalwaarde van Lc 5,18 is 9425 (5² X 13 X 29) .

- Lc 5,18 : ferontes epi klinès anthrôpon os èn paralelumenos =

5. epi (op, bij) . Afkortingen : ep' en ef' . Taalgebruik in het N.T. : epi (op, bij) . Taalgebruik in Lc : epi (op, bij) . Ned. op .
Lc (104 + 25 + 20 = 149) . Lc 5 (9 + 0 + 1 = 10) . epi (9) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 . (4) Lc 5,12 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,24 . (8) Lc 5,27 . (9) Lc 5,36 . ef' (1) Lc 5,25 .

6. klinès . klinè (aanligbed, ziekbed , lijkbaar) .
- klinè of klinèi : nominatief vrouwelijk enkelvoud of actief conjunctief derde persoon enkelvoud . In tien verzen in de bijbel . In acht verzen in het O.T. . In twee verzen in het N.T. (werkwoordvorm) .
- klinès : genitief vrouwelijk enkelvoud . In vierentwintig verzen in de bijbel . In vier verzen in het N.T. .

9. act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn (hij was) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het N.T. : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Lc (79) . Lc 5 (6) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,16 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,29 .

13. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (184) . Lc 5 (7) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,33 .

12. act. ind. imperf. 3de pers. mv. ezètoun van het werkw. zèteô (zoeken) . Taalgebruik in het N.T. : zèteô (zoeken) . Taaalgebruik in Lc : zèteô (zoeken) . Hebr. bâqasj (zoeken) . Taalgebruik in Tenach : bâqasj (zoeken) . dârasj < midrasj . Ned. zoeken . Lat. quaerere . Fr. chercher (ch / q - r) . E. search . D. suchen . D. zoeken . Lc (5) : (1) Lc 5,18 . (2) Lc 6,19 . (3) Lc 11,16 . (4) Lc 19,47 . (5) Lc 22,2 . Een vorm van zèteô (zoeken) in Lc in 26 verzen , in Lc 5 (1) Lc 5,18 . In Lc : 14 vormen van zèteô (zoeken) in 13 / 24 hoofdstukken en in 26 verzen . In Hnd : X vormen van zèteô (zoeken) in 7 / 28 hoofdstukken en in 10 verzen .

Lc 5,19 - Lc 5,19 : 67. Genezing van de lamme - Mc 2,1-12 - - Lc 5,17-26 - - Mt 9,1-8 -- Lc 5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,17 - Lc 5,18 - Lc 5,19 - Lc 5,20 - Lc 5,21 - Lc 5,22 - Lc 5,23 - Lc 5,24 - Lc 5,25 - Lc 5,26 -

Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:19 kai mè eurontes poias eisenegkôsin auton dia ton ochlon anabantes epi to dôma dia tôn keramôn kathèkan auton sun tô klinidiô eis to meson emprosthen tou ièsou  19 et non invenientes qua parte illum inferrent prae turba ascenderunt supra tectum per tegulas submiserunt illum cum lecto in medium ante Iesum  19 En doordat ze niet vonden langs welke weg ze hem konden binnenbrengen, vanwege de volksmenigte, klommen ze op het dak (en) door de dakpannen lieten ze hem zakken met het rustbed,  in het midden voor Jezus .   [19] Maar omdat ze vanwege de menigte geen kans zagen om hem binnen te brengen, gingen ze het dak op en lieten ze hem met bed en al tussen de tegels* door neer in de kring vóór Jezus.  [19] Maar ze zagen geen kans om door de mensenmassa heen te komen, en dus gingen ze het dak op en lieten hem op het bed door een opening in het tegeldak naar beneden zakken tot vlak voor Jezus.  19 Toen ze, vanwege de schare, geen weg vonden waarlangs ze hem naar binnen konden brengen, zijn ze het platte dak opgeklommen en hebben ze hem door de tegels heen met bed en al neergelaten,– in het midden, vlak voor Jezus.   

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van Lc 5,19 . Het vers Lc 5,19 telt 28 (2² X 7) woorden en 134 (2 X 67) letters . De getalwaarde van Lc 5,19 is 15721 (79 X 199) .

3. mè (niet) . Ontkenning . Taalgebruik in het N.T. : mè (niet) . Taalgebruik in Lc : mè (niet) .
Lc (123) . Lc 5 (6) : (1) Lc 5,10 . (2) Lc 5,19 . (3) Lc 5,21 . (4) Lc 5,34 . (5) Lc 5,36 . (6) Lc 5,37 .

Lc 5,19.6. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (184) . Lc 5 (7) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,33 .

7. dia (door, gedurende, na) . Afkorting : di' . Taalgebruik in N.T. : dia (door) . Taalgebruik in Lc : dia (door) . L. per , post . Fr. par , après . Ned. na . Lc (32 + 5 = 37) . Lc 5 (2 + 1 = 3) . dia (2) : (1) Lc 5,19 . (2) Lc 5,30 . di' (1) Lc 5,5 .

Lc 5,19.8. bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (191) . Lc 5 (8) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,4 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 5,12 . (5) Lc 5,19 . (6) Lc 5,24 . (7) Lc 5,25 . (8) Lc 5,26 .

Lc 5,19.9. acc. mann. enk. οχλον = ochlon van het zelfst. naamw. οχλος = ochlos (menigte) . Taalgebruik in het NT : ochlos (menigte) . Taalgebruik in de LXX : ochlos (menigte) . Taalgebruik in Lc : ochlos (menigte) . Lc (4) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,19 . (3) Lc 8,19 . (4) Lc 9,12 . Een vorm van οχλος = ochlos (menigte) in de LXX (55) , in het NT (174) , in Lc (41) , in Lc 5 (5) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,19 . (5) Lc 5,29 .

  ochlos (menigte)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br.  Apk syn.  ev. 
4 acc. mann. enk. ochlon  41  35  10  13      27  29 
    229 55 174 49 38 41 20 22 4   128 148

      1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9.  10.  11.  12.  13.  14.  15. 
  ochlos    Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 18 Lc 19 Lc 22 Lc 23
1 nom. mann. enk. ochlos  9     (1) Lc 5,29 .   (2) Lc 6,17 . (3) Lc 6,19 .   (4) Lc 7,11 . (5) Lc 7,12 .   (6) Lc 8,40 .   (7) Lc 9,37 .       (8) Lc 13,17 .         (9) Lc 22,47 .    
2 gen. mann. enk. ochlou  9           (1) Lc 8,4 . (2) Lc 9,38 . (3) Lc 11,27 . (4) Lc 12,1 . (5) Lc 12,13 .     (6) Lc 18,36 . (7) Lc 19,3 . (8) Lc 19,39 . (9) Lc 22,6 .  
3 dat. mann. enk. ochlô(i)  3         (1) Lc 7,9 .   (2) Lc 9,16 .     (3) Lc 13,14 .          
4 acc. mann. enk. ochlon  4     (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,19 .       (3) Lc 8,19 .   (4) Lc 9,12 .                  
nom. mann. mv. ochloi   10  (1) Lc 3,10 (2) Lc 4,42 .   (3) Lc 5,15 .       (4) Lc 8,42 .  (5) Lc 8,45 . (6) Lc 9,11 . (7) Lc 9,18 .   (8) Lc 11,14 .       (9) Lc 14,25 .         (10) Lc 23,48 .  
gen. mann. mv. ochlôn                 (1) Lc 11,29 .              
dat. mann. mv. ochlois  (1) Lc 3,7 .                 (2) Lc 12,54            
  acc. mann. mv. ochlous      (1) Lc 5,3 .     (2) Lc 7,24                   (3) Lc 23,4
    41 2 4 5 6 3 3 2 1 1 2 2 2

Lc 5,19.7. - 9. dia ton ochlon (omwille van de menigte) . Lc (2) : (1) Lc 5,19 . (2) Lc 8,19 .

Lc 5,19.10. act. part. aor. nom. mann. mv. anabantes van het werkw. anabainô (naar boven klimmen, naar boven banen) . Taalgebruik in het N.T. : anabainô (beklimmen) . Taalgebruik in Lc : anabainô (beklimmen) .
Lc (1) Lc 5,19 . Een vorm van anabainô (naar boven klimmen, naar boven banen) in Lc in 9 verzen : (1) Lc 2,4 . (2) Lc 2,42 . (3) Lc 5,19 . (4) Lc 9,28 . (5) Lc 18,10 . (6) Lc 18,31 . (7) Lc 19,4 . (8) Lc 19,28 . (9) Lc 24,38 .

Lc 5,19.11. epi (op, bij) . Afkortingen : ep' en ef' . Taalgebruik in het N.T. : epi (op, bij) . Taalgebruik in Lc : epi (op, bij) . Ned. op .
Lc (104 + 25 + 20 = 149) . Lc 5 (9 + 0 + 1 = 10) . epi (9) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 . (4) Lc 5,12 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,24 . (8) Lc 5,27 . (9) Lc 5,36 . ef' (1) Lc 5,25 .

12. bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (181) . Lc 5 (6) : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,17 . (3) Lc 5,19 . (4) Lc 5,24 . (5) Lc 5,27 . (6) Lc 5,36 .

15. bepaald lidw. gen. mann. + vr. + onz. mv. tôn van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 5 (8) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,15 . (5) Lc 5,17 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,30 . (8) Lc 5,33 .

Lc 5,19.18. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (184) . Lc 5 (7) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,33 .

Lc 5,19.20. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (154) . Lc 5 (9) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,10 . (5) Lc 5,12 . (6) Lc 5,14 . (7) Lc 5,19 . (8) Lc 5,24 . (9) Lc 5,36 .

22. eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis (naar) . Taalgebruik in Mc : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,4 . (3) Lc 5,14 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,19 . (6) Lc 5,24 . (7) Lc 5,25 . (8) Lc 5,32 . (9) Lc 5,37 . (10) Lc 5,38 .

23. bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (181) . Lc 5 (6) : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,17 . (3) Lc 5,19 . (4) Lc 5,24 . (5) Lc 5,27 . (6) Lc 5,36 .

Lc 5,19.26. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 5 (9) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,10 . (5) Lc 5,14 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,24 . (8) Lc 5,34 . (9) Lc 5,36 .

Lc 5,20 - Lc 5,20 : 67. Genezing van de lamme - Mc 2,1-12 - - Lc 5,17-26 - - Mt 9,1-8 -- Lc 5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,17 - Lc 5,18 - Lc 5,19 - Lc 5,20 - Lc 5,21 - Lc 5,22 - Lc 5,23 - Lc 5,24 - Lc 5,25 - Lc 5,26 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:20 kai idôn tèn pistin autôn eipen anthrôpe afeôntai soi ai amartiai sou  20 quorum fidem ut vidit dixit homo remittuntur tibi peccata tua   toen hij hun geloof zag, zei hij: Mens, je zonden zijn je vergeven.     [20] Toen Hij hun vertrouwen zag zei Hij tegen de man: ‘Uw zonden zijn u vergeven.’   [20] Toen hij hun geloof zag, zei hij tegen hem: ‘Uw zonden zijn u vergeven.’  20 Bij het zien van hun vertrouwen zegt hij: o mens,– dat jou je zonden worden vergeven!   

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van Lc 5,20 . Het vers Lc 5,20 telt 13 woorden en 62 (2 X 31) letters . De getalwaarde van Lc 5,20 is 9251 (11 X 29²) .

Lc 5,20.2. act. part. aor. nom. mann. enk. idôn (gezien) van het werkw. eiden (hij zag) . Taalgebruik in het N.T. : eiden (hij zag) . Taalgebruik in Mc. : eiden (hij zag) . L. videre . Fr. voir . Lc (20) : (1) Lc 1,12 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 7,13 . (6) Lc 7,39 . (7) Lc 8,28 . (8) Lc 10,31 . (9) Lc 10,32 . (10) Lc 10,33 . (11) Lc 11,38 . (12) Lc 13,12 . (13) Lc 17,14 . (14) Lc 17,15 . (15) Lc 18,24 . (16) Lc 18,43 . (17) Lc 19,41 . (18) Lc 22,58 . (19) Lc 23,8 . (20) Lc 23,47 . Een vorm van het werkw. eiden (hij zag) in Lc in 5 verzen : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 5,26 .

Lc 5,20.3. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (149) . Lc 5 (5) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,2 . (3) Lc 5,11 . (4) Lc 5,13 . (5) Lc 5,20 .

Lc 5,20.5. gen. mv.autôn van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (94) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,6 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,25 . (7) Lc 5,29 . (8) Lc 5,30 . (9) Lc 5,31 . (10) Lc 5,35 .

6. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon .
Lc (223) . Lc 5 (9) : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,24 . (7) Lc 5,27 . (8) Lc 5,31 . (9) Lc 5,34 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 5 in 9 verzen : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,13 . (4) Lc 5,21 . (5) Lc 5,24 . (6) Lc 5,26 . (7) Lc 5,30 . (8) Lc 5,36 . (9) Lc 5,39 , van eipon (ik zei) in Lc 5 in 13 verzen : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 5,13 . (5) Lc 5,14 . (6) Lc 5,20 . (7) Lc 5,22 . (8) Lc 5,23 . (9) Lc 5,24 . (10) Lc 5,27 . (11) Lc 5,31 . (12) Lc 5,33 . (13) Lc 5,34 .

12. gen. mann. enk. sou . Persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in N.T. : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord . Lc (81) . Lc 5 (5) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,14 . (3) Lc 5,20 . (4) Lc 5,23 . (5) Lc 5,24 .

Lc 5,21 - Lc 5,21 : 67. Genezing van de lamme - Mc 2,1-12 - - Lc 5,17-26 - - Mt 9,1-8 -- Lc 5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,17 - Lc 5,18 - Lc 5,19 - Lc 5,20 - Lc 5,21 - Lc 5,22 - Lc 5,23 - Lc 5,24 - Lc 5,25 - Lc 5,26 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:21 kai èrxanto dialogizesthai oi grammateis kai oi farisaioi legontes tis estin outos os lalei blasfèmias tis dunatai amartias afeinai ei mè monos o theos  21 et coeperunt cogitare scribae et Pharisaei dicentes quis est hic qui loquitur blasphemias quis potest dimittere peccata nisi solus Deus  21 De schriftgeleerden en de Farizeeën begonnen te overleggen, zeggend Wie is deze die godslasteringen spreekt? Wie kan zonden vergeven behalve de enige God ?    [21] De schriftgeleerden* en farizeeën hadden hun bedenkingen. ‘Wat* is dat voor iemand,’ zeiden ze, ‘die zo godslasterlijk spreekt? Wie anders dan God alleen kan zonden vergeven?’  [21] De schriftgeleerden en de Farizeeën begonnen zich af te vragen: Wie is die man dat hij deze godslasterlijke taal spreekt? Wie kan zonden vergeven dan God alleen?  21 Dan beginnen de schriftgeleerden en de farizeeërs hun bedenkingen te uiten; ze zeggen: wie is deze man wel die godslasteringen uitspreekt?– wie heeft kracht om zonden te vergeven dan God alleen?   

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van Lc 5,21 . Het vers Lc 5,21 telt 24 (2² X 3) woorden en 126 (2 X 3² X 7) letters . De getalwaarde van Lc 5,21 is 10242 (2 X 3² X 569) .

Lc 5,21.4. nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (165) . Lc 5 (9) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 5,17 . (4) Lc 5,21 . (5) Lc 5,29 . (6) Lc 5,30 . (7) Lc 5,31 . (8) Lc 5,33 . (9) Lc 5,37 .

Lc 5,21.7. nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (165) . Lc 5 (9) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 5,17 . (4) Lc 5,21 . (5) Lc 5,29 . (6) Lc 5,30 . (7) Lc 5,31 . (8) Lc 5,33 . (9) Lc 5,37 .

21. mè (niet) . Ontkenning . Taalgebruik in het N.T. : mè (niet) . Taalgebruik in Lc : mè (niet) .
Lc (123) . Lc 5 (6) : (1) Lc 5,10 . (2) Lc 5,19 . (3) Lc 5,21 . (4) Lc 5,34 . (5) Lc 5,36 . (6) Lc 5,37 .

Lc 5,21.23. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) OF betrekk. voornaamw. nom. + acc. onz. enk. ho . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (331) . Lc 5 (12) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,21 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,24 . (7) Lc 5,25 . (8) Lc 5,31 . (9) Lc 5,34 . (10) Lc 5,35 . (11) Lc 5,37 . (12) Lc 5,39 .

Lc 5,22 - Lc 5,22 : 67. Genezing van de lamme - Mc 2,1-12 - - Lc 5,17-26 - - Mt 9,1-8 -- Lc 5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,17 - Lc 5,18 - Lc 5,19 - Lc 5,20 - Lc 5,21 - Lc 5,22 - Lc 5,23 - Lc 5,24 - Lc 5,25 - Lc 5,26 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:22 epignous de o ièsous tous dialogismous autôn apokritheis eipen pros autous ti dialogizesthe en tais kardiais umôn 22 ut cognovit autem Iesus cogitationes eorum respondens dixit ad illos quid cogitatis in cordibus vestris  22 Jezus echter begreep hun overleggingen, antwoordde (en) zei tegen hen: Waarom overlegt u in uw harten?    [22] Jezus doorzag hun bezwaren en gaf hun een weerwoord: ‘Wat hebt u voor bezwaar?   [22] Maar Jezus begreep wat ze dachten en zei tegen hen: ‘Vanwaar toch al die bedenkingen?  22 Jezus merkt hun bedenkingen op en zegt ten antwoord tot hen: wat overweegt ge toch in uw harten?–   

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van Lc 5,22 . Het vers Lc 5,22 telt 17 woorden en 94 (2 X 47) letters . De getalwaarde van Lc 5,22 is 10636 (2² X 2659) .

Lc 5,22.3. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) OF betrekk. voornaamw. nom. + acc. onz. enk. ho . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (331) . Lc 5 (12) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,21 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,24 . (7) Lc 5,25 . (8) Lc 5,31 . (9) Lc 5,34 . (10) Lc 5,35 . (11) Lc 5,37 . (12) Lc 5,39 .

4. nom. mann. enk. Ièsous (Jezus) . Taalgebruik in N.T. : Ièsous (Jezus) . Taalgebruik in Lc : Ièsous (Jezus) .
Lc (55) . Lc 5 (4) : (1) Lc 5,10 . (2) Lc 5,22 . (3) Lc 5,31 . (4) Lc 5,34 . Een vorm van Ièsous (Jezus) in Lc in 87 verzen , in Lc 5 (7) : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,19 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,31 . (7) Lc 5,34 .

7. gen. mv.autôn van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (94) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,6 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,25 . (7) Lc 5,29 . (8) Lc 5,30 . (9) Lc 5,31 . (10) Lc 5,35 .

Lc 5,22.8. part. aor. nom. mann. enk. apokritheis (beantwoord) van het werkw. apokrinomai (antwoorden) . Taalgebruik in het N.T. : apokrinomai (antwoorden) . Taalgebruik in Lc : apokrinomai (antwoorden) . Lc (33) . Lc 5 (3) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,22 . (3) Lc 5,31 .

Lc 5,22.14. en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,12 . (5) Lc 5,16 . (6) Lc 5,17 . (7) Lc 5,22 . (8) Lc 5,29 . (9) Lc 5,34 . (10) Lc 5,35 .

9. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon .
Lc (223) . Lc 5 (9) : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,24 . (7) Lc 5,27 . (8) Lc 5,31 . (9) Lc 5,34 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 5 in 9 verzen : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,13 . (4) Lc 5,21 . (5) Lc 5,24 . (6) Lc 5,26 . (7) Lc 5,30 . (8) Lc 5,36 . (9) Lc 5,39 , van eipon (ik zei) in Lc 5 in 13 verzen : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 5,13 . (5) Lc 5,14 . (6) Lc 5,20 . (7) Lc 5,22 . (8) Lc 5,23 . (9) Lc 5,24 . (10) Lc 5,27 . (11) Lc 5,31 . (12) Lc 5,33 . (13) Lc 5,34 .

10. pros (naar, bij) . Taalgebruik in het N.T. : pros (naar, bij) . Taalgebruik in Lc : pros (naar, bij) .
Lc (158) . Lc 5 (8) : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,30 . (5) Lc 5,31 . (6) Lc 5,33 . (7) Lc 5,34 . (8) Lc 5,36 .

17. persoonl. voornaamw. gen. mv. humôn (jullie) . Taalgebruik in het N.T. : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord . Lc (60) . Lc 5 (2) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,22 .

Lc 5,23 - Lc 5,23 : 67. Genezing van de lamme - Mc 2,1-12 - - Lc 5,17-26 - - Mt 9,1-8 -- Lc 5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,17 - Lc 5,18 - Lc 5,19 - Lc 5,20 - Lc 5,21 - Lc 5,22 - Lc 5,23 - Lc 5,24 - Lc 5,25 - Lc 5,26 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:23 ti estin eukopôteron eipein afeôntai soi ai amartiai sou è eipein egeire kai peripatei  23 quid est facilius dicere dimittuntur tibi peccata an dicere surge et ambula  23 Wat is gemakkelijker, te zeggen: je zonden zijn je vergeven of te zeggen: sta op en wandel?    [23] Wat is eenvoudiger? Zeggen: “Uw zonden zijn u vergeven”, of zeggen: “Sta op en loop”?   [23] Wat is gemakkelijker, te zeggen: “Uw zonden zijn u vergeven” of: “Sta op en loop”?   23 wat is gemakkelijker: te zeggen dat jou je zonden worden vergeven óf te zeggen: waak op en wandel!?–    

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van Lc 5,23 .

9. gen. mann. enk. sou . Persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in N.T. : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord . Lc (81) . Lc 5 (5) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,14 . (3) Lc 5,20 . (4) Lc 5,23 . (5) Lc 5,24 .

Lc 5,24 - Lc 5,24 : 67. Genezing van de lamme - Mc 2,1-12 - - Lc 5,17-26 - - Mt 9,1-8 -- Lc 5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,17 - Lc 5,18 - Lc 5,19 - Lc 5,20 - Lc 5,21 - Lc 5,22 - Lc 5,23 - Lc 5,24 - Lc 5,25 - Lc 5,26 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:24 ina de eidète oti o uios tou anthrôpou exousian echei epi tès gès afienai amartias eipen tô paralelumenô soi legô egeire kai aras to klinidion sou poreuou eis ton oikon sou  24 ut autem sciatis quia Filius hominis potestatem habet in terra dimittere peccata ait paralytico tibi dico surge tolle lectum tuum et vade in domum tuam  24 Opdat u nu weet dat de Mensenzoon macht heeft op aarde om zonden te vergeven —hij zei aan de verlamde: Ik zeg je, sta op en neem je rustbed op (en) ga naar je huis.    [24] Maar opdat u weet dat de Mensenzoon bevoegd is om op aarde zonden te vergeven’, zei Hij, nu tegen de verlamde: ‘Ik zeg u, sta op, pak uw bed op en ga naar huis.’  [24] Ik zal u laten zien dat de Mensenzoon volmacht heeft om op aarde zonden te vergeven.’ En hij zei tegen de verlamde: ‘Ik zeg u, sta op, pak uw bed en ga naar huis.’  24 maar opdat ge moogt weten dat de mensenzoon volmacht heeft op aarde om zonden te vergeven,– zegt hij tot de verlamde: jou zeg ik: ontwaak, neem je bed op en vertrek naar je huis!    

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van Lc 5,24 . Het vers Lc 5,24 telt 31 woorden en 142 (2 X 71) letters . De getalwaarde van Lc 5,24 is 15563 (79 X 197) .

Lc 5,24.5. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) OF betrekk. voornaamw. nom. + acc. onz. enk. ho . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (331) . Lc 5 (12) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,21 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,24 . (7) Lc 5,25 . (8) Lc 5,31 . (9) Lc 5,34 . (10) Lc 5,35 . (11) Lc 5,37 . (12) Lc 5,39 .

Lc 5,24.7. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 5 (9) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,10 . (5) Lc 5,14 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,24 . (8) Lc 5,34 . (9) Lc 5,36 .

Lc 5,24.11. epi (op, bij) . Afkortingen : ep' en ef' . Taalgebruik in het N.T. : epi (op, bij) . Taalgebruik in Lc : epi (op, bij) . Ned. op .
Lc (104 + 25 + 20 = 149) . Lc 5 (9 + 0 + 1 = 10) . epi (9) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 . (4) Lc 5,12 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,24 . (8) Lc 5,27 . (9) Lc 5,36 . ef' (1) Lc 5,25 .

12. bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (109) . Lc 5 (3) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,17 . (3) Lc 5,24 .

13. gen. vr. enk. gès (van de aarde) van het zelfst. naamw. gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde) . Taalgebruik in Lc : gè (aarde) .
Lc (10) : (1) Lc 2,14 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,24 . (4) Lc 10,21 . (5) Lc 11,31 . (6) Lc 12,56 . (7) Lc 18,8 . (8) Lc 21,23 . (9) Lc 21,25 . (10) Lc 21,35 . Een vorm van gè (aarde) in Lc in 26 verzen , in Lc 5 (3) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,11 . (3) Lc 5,24 .

16. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon .
Lc (223) . Lc 5 (9) : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,24 . (7) Lc 5,27 . (8) Lc 5,31 . (9) Lc 5,34 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 5 in 9 verzen : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,13 . (4) Lc 5,21 . (5) Lc 5,24 . (6) Lc 5,26 . (7) Lc 5,30 . (8) Lc 5,36 . (9) Lc 5,39 , van eipon (ik zei) in Lc 5 in 13 verzen : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 5,13 . (5) Lc 5,14 . (6) Lc 5,20 . (7) Lc 5,22 . (8) Lc 5,23 . (9) Lc 5,24 . (10) Lc 5,27 . (11) Lc 5,31 . (12) Lc 5,33 . (13) Lc 5,34 .

Lc 5,24.17. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (154) . Lc 5 (9) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,10 . (5) Lc 5,12 . (6) Lc 5,14 . (7) Lc 5,19 . (8) Lc 5,24 . (9) Lc 5,36 .

24. bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (181) . Lc 5 (6) : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,17 . (3) Lc 5,19 . (4) Lc 5,24 . (5) Lc 5,27 . (6) Lc 5,36 .

26. gen. mann. enk. sou . Persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in N.T. : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord . Lc (81) . Lc 5 (5) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,14 . (3) Lc 5,20 . (4) Lc 5,23 . (5) Lc 5,24 .

28. eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis (naar) . Taalgebruik in Mc : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,4 . (3) Lc 5,14 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,19 . (6) Lc 5,24 . (7) Lc 5,25 . (8) Lc 5,32 . (9) Lc 5,37 . (10) Lc 5,38 .

Lc 5,24.29. bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (191) . Lc 5 (8) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,4 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 5,12 . (5) Lc 5,19 . (6) Lc 5,24 . (7) Lc 5,25 . (8) Lc 5,26 .

Lc 5,24.28. - 30. eis ton oikon (naar het huis) in Lc (16) : (1) Lc 1,23 . (2) Lc 1,40 . (3) Lc 1,56 . (4) Lc 5,24 . (5) Lc 5,25 . (6) Lc 6,4 . (7) Lc 7,10 . (8) Lc 8,39 . (9) Lc 8,41 . (10) Lc 9,61 . (11) Lc 10,38 . (12) Lc 11,24 . (13) Lc 15,6 . (14) Lc 16,27 . (15) Lc 18,14 . (16) Lc 22,54 .

31. gen. mann. enk. sou . Persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in N.T. : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord . Lc (81) . Lc 5 (5) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,14 . (3) Lc 5,20 . (4) Lc 5,23 . (5) Lc 5,24 .

Lc 5,25 - Lc 5,25 : 67. Genezing van de lamme - Mc 2,1-12 - - Lc 5,17-26 - - Mt 9,1-8 -- Lc 5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,17 - Lc 5,18 - Lc 5,19 - Lc 5,20 - Lc 5,21 - Lc 5,22 - Lc 5,23 - Lc 5,24 - Lc 5,25 - Lc 5,26 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:25 kai parachrèma anastas enôpion autôn aras ef o katekeito apèlthen eis ton oikon autou doxazôn ton theon 25 et confestim surgens coram illis tulit in quo iacebat et abiit in domum suam magnificans Deum  25 En ogenblikkelijk stond hij op* vóór hen, nam datgene waarop hij neerlag op (en) ging heen* naar zijn huis, God verheerlijkend.    [25] En meteen stond hij voor hun ogen op, pakte het bed waarop hij had gelegen, en ging naar huis terwijl hij God verheerlijkte.  [25] En onmiddellijk stond hij voor de ogen van alle aanwezigen op, pakte het bed waarop hij altijd had gelegen en vertrok naar huis, terwijl hij God loofde.  25 En ineens staat hij op, daar voor hun aanschijn, neemt het op, dat waarop hij neerlag, en gaat weg naar zijn huis, God verheerlijkend!   

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van Lc 5,25 . Het vers Lc 5,25 telt 17 woorden en 85 (5 X 17) letters . De getalwaarde van Lc 5,25 is 10434 (2 X 3 X 37 X 47) .

2. parachrèma (dadelijk, op hetzelfde ogenblik) . Taalgebruik in het N.T. : parachrèma (dadelijk, op hetzelfde ogenblik) . Taalgebruik in Lc : parachrèma (dadelijk, op hetzelfde ogenblik) . Lc (10) : (1) Lc 1,64 . (2) Lc 4,39 . (3) Lc 5,25 . (4) Lc 8,44 . (5) Lc 8,47 . (6) Lc 8,55 . (7) Lc 13,13 . (8) Lc 18,43 . (9) Lc 19,11 . (10) Lc 22,60 .

5. gen. mv.autôn van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (94) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,6 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,25 . (7) Lc 5,29 . (8) Lc 5,30 . (9) Lc 5,31 . (10) Lc 5,35 .

Lc 5,25.7. epi (op, bij) . Afkortingen : ep' en ef' . Taalgebruik in het N.T. : epi (op, bij) . Taalgebruik in Lc : epi (op, bij) . Ned. op .
Lc (104 + 25 + 20 = 149) . Lc 5 (9 + 0 + 1 = 10) . epi (9) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 . (4) Lc 5,12 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,24 . (8) Lc 5,27 . (9) Lc 5,36 . ef' (1) Lc 5,25 .

Lc 5,25.8. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) OF betrekk. voornaamw. nom. + acc. onz. enk. ho . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (331) . Lc 5 (12) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,21 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,24 . (7) Lc 5,25 . (8) Lc 5,31 . (9) Lc 5,34 . (10) Lc 5,35 . (11) Lc 5,37 . (12) Lc 5,39 .

11. eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis (naar) . Taalgebruik in Mc : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Lc (210) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,4 . (3) Lc 5,14 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,19 . (6) Lc 5,24 . (7) Lc 5,25 . (8) Lc 5,32 . (9) Lc 5,37 . (10) Lc 5,38 .

Lc 5,25.12. bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (191) . Lc 5 (8) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,4 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 5,12 . (5) Lc 5,19 . (6) Lc 5,24 . (7) Lc 5,25 . (8) Lc 5,26 .

Lc 5,25.11. - 13. eis ton oikon (naar het huis) in Lc (16) : (1) Lc 1,23 . (2) Lc 1,40 . (3) Lc 1,56 . (4) Lc 5,24 . (5) Lc 5,25 . (6) Lc 6,4 . (7) Lc 7,10 . (8) Lc 8,39 . (9) Lc 8,41 . (10) Lc 9,61 . (11) Lc 10,38 . (12) Lc 11,24 . (13) Lc 15,6 . (14) Lc 16,27 . (15) Lc 18,14 . (16) Lc 22,54 .

Lc 5,25.16. bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (191) . Lc 5 (8) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,4 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 5,12 . (5) Lc 5,19 . (6) Lc 5,24 . (7) Lc 5,25 . (8) Lc 5,26 .

Lc 5,26 - Lc 5,26 : 67. Genezing van de lamme - Mc 2,1-12 - - Lc 5,17-26 - - Mt 9,1-8 -- Lc 5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,17 - Lc 5,18 - Lc 5,19 - Lc 5,20 - Lc 5,21 - Lc 5,22 - Lc 5,23 - Lc 5,24 - Lc 5,25 - Lc 5,26 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:26 kai ekstasis elaben apantas kai edoxazon ton theon kai eplèsthèsan fobou legontes oti eidomen paradoxa sèmeron  26 et stupor adprehendit omnes et magnificabant Deum et repleti sunt timore dicentes quia vidimus mirabilia hodie  26 En ontzetting greep allen* aan en ze verheerlijkten God en ze waren vervuld van vrees, zeggend: Ongelofelijke dingen hebben we vandaag gezien .     [26] Verrukking maakte zich van iedereen meester. Ze verheerlijkten God en zeiden vol ontzag: ‘Het is ongelooflijk wat we vandaag gezien hebben.’  [26] Allen stonden versteld en ze loofden God, en zeiden, vervuld van ontzag: ‘Vandaag hebben we iets ongelooflijks gezien!’  26 Verrukking neemt allen in bezit en zij zijn God gaan verheerlijken; vervuld van vreze zeggen zij: té heerlijke dingen hebben wij heden gezien!   

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van Lc 5,26 .

Lc 5,26.6. act. ind. imperf. 3de pers. mv. εδοξαζον = edoxazon (zij verheerlijkten) van het werkw. (verheerlijken, loven) . Taalgebruik in het NT : doxazô (verheerlijken) . Taalgebruik in de LXX : doxazô (verheerlijken) . Taalgebruik in Lc : doxazô (verheerlijken) . Bijbel = NT (6) : (1) Lc 5,26 . (2) Lc 7,16 . (3) Hnd 4,21 . (4) Hnd 13,48 . (5) Hnd 21,20 . (6) Gal 1,24 . Een vorm van δοξαζω = doxazô in de LXX (143) , in het NT (61) , in Mt (4) , in Lc (1) , in Lc (zie hieronder) , in Joh (23) , in Hnd (5) . In de LXX kan δοξαζω = doxazô de vertaling van 19 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn .
- act. ind. aor. 3de pers. mv. εδοξασαν = edoxasan (zij verheerlijkten) van het werkw. δοξαζω = doxazô (verheerlijken, loven) . Taalgebruik in het NT : doxazô (verheerlijken) . Taalgebruik in de LXX : doxazô (verheerlijken) . Taalgebruik in Lc : doxazô (verheerlijken) . Bijbel (7) : (1) Ezr 8,36 . (2) 1 Mak 14,29 . (3) Sir 47,6 -. (4) Mt 9,8 . (5) Mt 15,31 . (6) Hnd 11,18 . (7) Rom 1,21 .

      1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
  doxazô    Lc 2 Lc 4 Lc 5 Lc 7 Lc 13 Lc 17 Lc 18 Lc 23
1. act. part. praes. nom. mann. enk. doxazôn       (1) Lc 5,25 .     (2) Lc 17,15 . (3) Lc 18,43 .      
2.   act. part. praes. nom. mann. mv. doxazontes   (1) Lc 2,20 .                
3.   act. ind. imperf. 3de pers. enk. edoxazen           (1) Lc 13,13 .     (2) Lc 23,47 .  
4.   act. ind. imperf. 3de pers. mv. edoxazon       (1) Lc 5,26 . (2) Lc 7,16 .        
5.   pass. part. praes. nom. mann. enk. doxazomenos    (1) Lc 4,15 .              
   

6. - 8. Een vorm van δοξαζω = doxazô (verheerlijken, loven) + τον θεον = ton theon (God) : God verheerlijken . Lc (7) . In zes van de zeven gevallen verheerlijkt een genezene of zijn omstaanders God : (1) Lc 5,25 . (2) Lc 5,26 . (3) Lc 7,16 . (4) Lc 13,13 . (5) Lc 17,15 . (6) Lc 18,43 .In het zevende geval verheerlijkt de honderdman God bij het zien van de wijze waarop Jezus is gestorven (Lc 23,47) . Hnd (3) : (1) Hnd 4,21 . (2) Hnd 11,18 . (3) Hnd 21,20 . In Lc 2,20 verheerlijken en prijzen de engelen God . God staat bij prijzen alhoewel het bij beide werkwoorden bedoeld is . In Lc 4,15 staat een passiefvorm : 'hij wordt geprezen' door allen . Slechts in één tekst in Lucas is God niet het voorwerp van verheerlijking .

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Lc 5,25 Lc 5,26  Lc 7,16   Lc 13,13   Lc 17,15 Lc 18,43  Lc 23,47
  kai ekstasis elaben hapantes (en ontzetting benam allen)   elaben de fobos pantas (vrees echter benam allen)        
doxazôn ton theon (God verheerlijkend) kai edoxazon ton theon (en zij verheerlijkten God)  kai edoxazon ton theon (en zij verheerlijkten God) kai edoxazon ton theon (en zij verheerlijkten God) doxazôn ton theon (God verheerlijkend)  doxazôn ton theon (God verheerlijkend)   edoxazen ton theon (hij verheerlijkte God)
67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 - 67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 - 110. De zoon van de weduwe van Naïn : Lc 7,11-17 - 223. Genezing van een kromgebogen vrouw op sabbat : Lc 13,10-17 - 253. Genezing van de tien melaatsen : Lc 17,11-19 - 276. Genezing van de blinde Bartimeüs : Mc 10,46-52 - Lc 18,35-43 - 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 - Mt 27,45-54 - Lc 23,44-48

God wordt verheerlijkt bij het begin van het leven van Jezus (Lc 2,20) en op het einde ervan (Lc 23,47) . Bij het begin van zijn openbaar leven wordt Jezus door allen verheerlijkt (Lc 4,15) . Na de genezing van een zieke of de opwekking van een dode wordt God verheerlijkt : bij de genezing van een lamme (Lc 5,17-26) , een kromgebogen vrouw ( Lc 13,10-17) , de tien melaatsen ( Lc 17,11-19) de blinde Bartimeüs (Lc 18,35-43) en bij de opwekking van een dode (Lc 7,11-17) .

Een vorm van δοξαζω = doxazô (verheerlijken, loven) + τον θεον = ton theon (God) : God verheerlijken . Lc (7) . In zes van de zeven gevallen verheerlijkt een genezene of zijn omstaanders God : (1) Lc 5,25 . (2) Lc 5,26 . (3) Lc 7,16 . (4) Lc 13,13 . (5) Lc 17,15 . (6) Lc 18,43 .In het zevende geval verheerlijkt de honderdman God bij het zien van de wijze waarop Jezus is gestorven (Lc 23,47) . Hnd (3) : (1) Hnd 4,21 . (2) Hnd 11,18 . (3) Hnd 21,20 . In Lc 2,20 verheerlijken en prijzen de engelen God . God staat bij prijzen alhoewel het bij beide werkwoorden bedoeld is . In Lc 4,15 staat een passiefvorm : 'hij wordt geprezen' door allen . Slechts in één tekst in Lucas is God niet het voorwerp van verheerlijking .

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Lc 5,25 Lc 5,26  Lc 7,16   Lc 13,13   Lc 17,15 Lc 18,43  Lc 23,47
  kai ekstasis elaben hapantes (en ontzetting benam allen)   elaben de fobos pantas (vrees echter benam allen)        
doxazôn ton theon (God verheerlijkend) kai edoxazon ton theon (en zij verheerlijkten God)  kai edoxazon ton theon (en zij verheerlijkten God) kai edoxazon ton theon (en zij verheerlijkten God) doxazôn ton theon (God verheerlijkend)  doxazôn ton theon (God verheerlijkend)   edoxazen ton theon (hij verheerlijkte God)
67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 - 67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 - 110. De zoon van de weduwe van Naïn : Lc 7,11-17 - 223. Genezing van een kromgebogen vrouw op sabbat : Lc 13,10-17 - 253. Genezing van de tien melaatsen : Lc 17,11-19 - 276. Genezing van de blinde Bartimeüs : Mc 10,46-52 - Lc 18,35-43 - 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 - Mt 27,45-54 - Lc 23,44-48

God wordt verheerlijkt bij het begin van het leven van Jezus (Lc 2,20) en op het einde ervan (Lc 23,47) . Bij het begin van zijn openbaar leven wordt Jezus door allen verheerlijkt (Lc 4,15) . Na de genezing van een zieke of de opwekking van een dode wordt God verheerlijkt : bij de genezing van een lamme (Lc 5,17-26) , een kromgebogen vrouw ( Lc 13,10-17) , de tien melaatsen ( Lc 17,11-19) de blinde Bartimeüs (Lc 18,35-43) en bij de opwekking van een dode (Lc 7,11-17) .

7. bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (191) . Lc 5 (8) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,4 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 5,12 . (5) Lc 5,19 . (6) Lc 5,24 . (7) Lc 5,25 . (8) Lc 5,26 .

Vanaf Mc 1,21 tot Mc 1,39 volgt Lucas de volgorde van het marcusevangelie : van Lc 4,31 tot Lc 4,44. Dan volgt de inlassing Lc 5,1-11 : de wonderbare visvangst en roeping van Petrus en zijn metgezellen. Dan vervolgt Lucas de volgorde van het marcusevangelie : van Mc 1,44 tot Mc 3,6 d.i. van Lc 5,12-Lc 6,11. De twee volgende pericopen van Marcus (Mc 3,7-12 en Mc 3,13-19) komen omgekeerd bij Lucas voor : Mc 3,7-12 // Lc 6,17-19 en Mc 3,13-19 // Lc 6,12-16. Hierop volgt de vlakterede : Lc 6,20-49. In deze vlakterede komen heel wat teksten overeen met de bergrede van Matteüs (Mt 5-7). Dan volgt de kleine Lucaanse inlassing : Lc 7,1-8,3. Met de gelijkenisrede volgt Lucas opnieuw het marcusevangelie Mc 4,1-9,50 // Lc 8,4-9,50 met weglating van Mc 6,45-8,26. De grote Lucaanse inlassing begint met Lc 9,51-Lc 18,14. Vanaf Mc 10,13 // Lc 18,15 volgt Lucas opnieuw het marcusevangelie.

Mc 2,4 Lc 5,18b Lc 5,19 Lc 8,19            
kai (en) kai (en) kai (en) kai (en)            
mè dunamenoi (niet kunnende) ezètoun (zij zochten) mè heurontes (niet vindende) ouk èdunanto (zij konden niet)            
prosenegkai dragen tot) auton eisenegkein (hem binnen te bdragen) ... poias eisenegkôsin auton (hoe zij hem zouden binnenbrengen) suntucein (geraken tot bij)            
autôi (bij hem)     autôi (hem)            
dia ton ochlon (omwille van de menigte)   dia ton ochlon (omwille van de menigte) dia ton ochlon (omwille van de menigte)            
                   
                   
                   
                   
suntuchein: inf. aorist van suntagchanô : samenkomen, samentreffen

Lc 5,21

1. De Farizeeën en de wetsgeleerden zijn reeds vanaf het begin van het verhaal - Lc 5,17 - aanwezig.
2. De woordvolgorde : voegwoord (kai : en) , vervoegd werkwoord, lijdend voorwerp, deelwoord van het werkwoord zeggen (legô) en citaat in rechtstreekse of onrechtstreekse rede, komt in gelijkaardige verhalen voor.
3. Lucas voegt de Farizeeën toe.
4. De vraag is tweeledig. Zoals de tweede vraag begint Lucas ook de eerste vraag met tís : wie...

   Lc 5,21 Lc 5,30  Lc 15,2  Lc 19,7
voegwoord  kai (en) kai (en)  kai (en)  kai (en)
vervoegd werkwoord èrxanto dialogizesthai (en begonnen te discussiëren) 

egogguzon (morden)

diegogguzon (bromden)   idontes pantes diegogguzon (allen ziende bromden)
onderwerp hoi grammateis kai hoi Farisaioi (de schriftgeleerden en de Farizeeeën hoi Farizaioi kai grammateis autôn (de Farizeeën en hun schriftgeleerden) hoi te Farizaioi kai hoi grammateis  (zowel de Farizeeën als de schriftgeleerden)  
    pros tous mathètas autou (tot zijn leerlingen)    
inleiding om te citeren  legontes (zeggende) legontes (zeggende)  legontes (zeggende) legontes (zeggende) 
rechtstreekse of onrechtstreekse rede  tís estin houtos (wie is deze) hos lalaei blasfèmias; tís dunatai hamartias afienai ei mè monos ho theos; (die godslasteringen spreekt? wie kan zonden vergeven tenzij God alleen?)  dia tí meta tôn telônôn kai hamartôlôn esthiete kai pinete; (waarom eet en drinkt je met tollenaars en zondaars?) hoti houtos hamartôlous prosdechetai kai sunesthiei autois (dat deze zondaars ontvangt en met hen eet).   hoti para hamartôlôi andri eisèlthen katalusai (dat hij bij een zondig man is binnengegaan om te logeren)
bijbelplaats  67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 // Mt 9,1-8 // Lc 5,17-26 - Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 -  69. Jezus eet met tollenaars en zondaars : Mc 2,15-17 // Mt 9,10-13 // Lc 5,29-32 - Mc 2,15-17 - Mt 9,10-13 - Lc 5,29-32 -  238. Gelijkenis van het verloren schaap : Lc 15,1-7 - Lc 15,1-7 -  277. Zacheüs : Lc 19,1-10 - Lc 19,1-10 -

67.8. Lc 5,26 : de drievoudige reactie van het volk

Marcus geeft de reactie van het volk op het wondergebeuren weer door een dubbele gevolgzin. Lucas schrijft drie nevenschikkende zinnen met de woordvolgorde : nevenschikkend voegwoord, werkwoord, nadere bepaling.

67. 8.1. Lc 5,26a : en ontzetting beving allen

In Mc 2,12 werd het passief van het werkwoord existamai : buiten zichzelf zijn, ontsteld zijn gebruikt. Lc 5,25 gebruikt het zelfstandig naamwoord ekstasis (ontzetting) , afgeleid van het werkwoord existamai. Het werkwoord lambanô (nemen) in samenhang met ekstasis (ontzetting) kan vertaald worden als : ontzetting greep allen of ontzetting beving (vangen, grijpen, vastnemen) allen. In Mc 2,12 is pantas (allen) in de accusatief onderwerp van de infinitiefzin. Verondersteld wordt dat allen ook het onderwerp is van de volgende nevenschikkende infinitiefzin. In Lc 5,26 is hapantas (allen) in de accusatief lijdend voorwerp. Het wordt wel als onderwerp van de twee volgende nevenschikkende zinnen verondersteld. De klinker ha- van hapantas (allen) leest vlotter in verbinding met het voorgaande woord dat eindigt op een n van elaben (ontzetting beving).
Het gebeuren - een lamme die opstaat - verwekt ontzetting bij allen. Deze ontzetting wordt onmiddellijk in verband met God gebracht. Want allen verheerlijken God.
Het gaat in Mc 2,1-12 om een opwekkingsverhaal - opstandingsverhaal (vv.9.11 : egeire : sta op ; ègerthè : hij werd opgewekt). De opstanding door God begint reeds in dit leven. Dan is het ook begrijpelijk dat met dit verhaal de zondenvergeving gepaard gaat, want zonde betekent dood voor God. In het verrijzenisverhaal (Mc 16,1-8) vinden we ègerthè (hij werd opgewekt). Op het einde van de pericope staat er : eichen gar autas tromos kai ekstasis : want schrik en ontzetting (extase - buiten zichzelf zijn hadden hen (hadden hen te pakken). Gelijkaardig lezen we in Lc 5,25a : en ontzetting greep allen aan. Lucas heeft het ègerthè (hij werd opgewekt) van Mc 2,12 gewijzigd tot anastas (opgestaan). In de paralleltekst van Mc 16,1-8 lezen we bij Lc 24,7 - een toevoeging van Lucas - kai tèi tritèi hèmerai anastènai : en op de derde dag zal opstaan.

67.8.2. Lc 5,26b : en (allen) verheerlijkten God

De verheerlijking van God volgt op de ontzetting die hen heeft aangegrepen. Lc 5,26b heeft de tweede nevenschikkende infinitiefzin van Mc 2,12 herwerkt tot een nevenschikkende indicatiefzin. Het werkwoord edoxazon (zij - allen - verheerlijkten) staat in de imperfectumtijd (onvoltooid verleden tijd) terwijl de werkwoordtijden in de voorgaande en de volgde zin de aorist (een verleden tijd) is. Het verband tussen in extase zijn en God verheerlijken is reeds bij Mc 2,12 gegeven.
Het gaat in Mc 2,1-12 om een opwekkingsverhaal - opstandingsverhaal (vv.9.11 : egeire : sta op ; ègerthè : hij werd opgewekt). De opstanding door God begint reeds in dit leven. Dan is het ook begrijpelijk dat met dit verhaal de zondenvergeving gepaard gaat, want zonde betekent dood voor God.

doxazô (verheerlijken) . Verwijzing : doxazô (verheerlijken) , zie Lc 5,26 ; doxa (heerlijkheid) , zie Lc 2,9 .
- doxazôn (verheerlijkend) . In zeven verzen in de bijbel . In drie verzen in het O.T. . In vier verzen in het N.T. : (1) Lc 5,25 . (2) Lc 17,15 . (3) Lc 18,43 . (4) Joh
--- doxazontes (verheerlijkend).
--- doxason (verheerlijk). Actief imperatief praesens 2de persoon enkelvoud. In 9 verzen in de bijbel; in 6 verzen in het O.T., in 3 verzen in het N.T., nl. bij Johannes.
- edoxazen (hij verheerlijkte) . In twee verzen in de bijbel : (1) Lc 13,13 . (2) Lc 23,47 . Telkens in samenhang met het lijdend voorwerp ton theon (God) : hij verheerlijkte God .
- edoxazon (zij verheerlijkten) . Verwijzing : doxazô (verheerlijken) , zie Lc 5,26 . In zes verzen in de bijbel , enkel in het N.T. : (1) Lc 5,26 . (2) Lc 7,16 . (3) Hnd 4,21 . (4) Hnd 13,48 . (5) Hnd 21,20 . (6) Gal 1,24 . Telkens in samenhang met het lijdend voorwerp ton theon (God) : zij verheerlijkten God .

doxazô ton theon : God verheerlijken . In zes van de zeven verzen in Lc verheerlijkt de genezene God . In het zevende geval verheerlijkt de honderdman God bij het zien van de wijze waarop Jezus is gestorven (Lc 23,47) .

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Lc 5,25 Lc 5,26  Lc 7,16   Lc 13,13   Lc 17,15 Lc 18,43  Lc 23,47
  kai ekstasis elaben hapantas (en ontzetting benam allen)   elaben de fobos pantas (vrees echter benam allen)        
doxazôn ton theon (God verheerlijkend) kai edoxazon ton theon (en zij verheerlijkten God)  kai edoxazon ton theon (en zij verheerlijkten God) kai edoxazen ton theon (en zij verheerlijkten God) doxazôn ton theon (God verheerlijkend)  doxazôn ton theon (God verheerlijkend)   edoxazen ton theon (hij verheerlijkte God)
67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 - 67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 - 110. De zoon van de weduwe van Naïn : Lc 7,11-17 - 223. Genezing van een kromgebogen vrouw op sabbat : Lc 13,10-17 - 253. Genezing van de tien melaatsen : Lc 17,11-19 - 276. Genezing van de blinde Bartimeüs : Mc 10,46-52 - Lc 18,35-43 - 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 - Mt 27,45-54 - Lc 23,44-48

In 6 van de 7 gevallen verheerlijkt de genezene God. In het zevende geval verheerlijkt de honderdman God bij het zien van de wijze waarop Jezus is gestorven.

67.1. Lc 5,17a : op een dag in de week . Zie ook - Lc 5,1-11 - Lc 9,51-56 -




68. Roeping van Levi / Matteüs : Lc 5,27-28
- Mc 2,13-14 - Mt 9,9 - Lc 5,27-28 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,27 - Lc 5,28 -

Lc 5,27 - Lc 5,27 : 68. Roeping van Levi / Matteüs - Mc 2,13-14 - Mt 9,9 - Lc 5,27-28 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,27 - Lc 5,28 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:27 kai meta tauta exèlthen kai etheasato telônèn onomati leuin kathèmenon epi to telônion kai eipen autô akolouthei moi  27 et post haec exiit et vidit publicanum nomine Levi sedentem ad teloneum et ait illi sequere me       [27] Daarna* ging Hij naar buiten en zag bij het tolkantoor een tollenaar zitten, Levi genaamd, en zei tegen hem: ‘Volg Mij.’  [27] Daarna ging hij naar buiten en zag hij bij het tolhuis een tollenaar zitten die Levi heette. Hij zei tegen hem: ‘Volg mij!’   27 ¶ Na dat alles gaat hij de stad uit; hij krijgt een tollenaar in het oog met de naam Levi,– gezeten voor het tolhuis; hij zegt tot hem: volg mij!   

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van Lc 5,27 . Het vers Lc 5,27 telt 18 (2 X 3²) woorden en 95 (5 X 19) letters . De getalwaarde van Lc 5,27 is 8857 (17 X 521) .

Lc 5,27.4. ind. aor. 3de pers. enk. εξηλθεν = exèlthen (ging uit) van het werkw. εξερχομαι = exerchomai (uitgaan) . Taalgebruik in het NT : exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in de LXX : exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in Lc : exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) . Lc (8) : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 4,14 . (3) Lc 4,35 . (4) Lc 5,27 . (5) Lc 7,17 . (6) Lc 8,5 . (7) Lc 8,35 . (8) Lc 17,29 . Een vorm van εξερχομαι = exerchomai in de LXX (216) , in het NT (742) , in Lc (41) , in Lc 5 (2) : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,27 .
- Uit-gaan kan betekenen : van een eerder besloten ruimte zoals een huis, een stad enz. naar buiten gaan . Het werkwoord wordt ook vaak gebruikt om het weggaan van een onreine geest uit een persoon aan te geven .

  exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  ind. aor. 3de pers. enk. exèlthen   232  165  67  11  19  11  25  44     

7. acc. mann. enk. telônèn (tollenaar) van het zelfst. naamw. τελωνης = telônès (tollenaar) . Taalgebruik in het NT : telônès (tollenaar) . Bijbel = NT (1) : Lc 5,27 . Een vorm van τελωνης = telônès (tollenaar) in het OT (-) , in het NT (21) , in Lc (10) : (1) Lc 3,12 . (2) Lc 5,27 . (3) Lc 5,29 . (4) Lc 5,30 (5) Lc 7,29 . (6) Lc 7,34 . (7) Lc 15,1 . (8) Lc 18,10 . (9) Lc 18,11 . (10) Lc 18,13 .

Lc 5,27.11. epi (op, bij) . Afkortingen : ep' en ef' . Taalgebruik in het N.T. : epi (op, bij) . Taalgebruik in Lc : epi (op, bij) . Ned. op .
Lc (104 + 25 + 20 = 149) . Lc 5 (9 + 0 + 1 = 10) . epi (9) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 . (4) Lc 5,12 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,24 . (8) Lc 5,27 . (9) Lc 5,36 . ef' (1) Lc 5,25 .

12. bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (181) . Lc 5 (6) : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,17 . (3) Lc 5,19 . (4) Lc 5,24 . (5) Lc 5,27 . (6) Lc 5,36 .

15. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon .
Lc (223) . Lc 5 (9) : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,24 . (7) Lc 5,27 . (8) Lc 5,31 . (9) Lc 5,34 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 5 in 9 verzen : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,13 . (4) Lc 5,21 . (5) Lc 5,24 . (6) Lc 5,26 . (7) Lc 5,30 . (8) Lc 5,36 . (9) Lc 5,39 , van eipon (ik zei) in Lc 5 in 13 verzen : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 5,10 . (4) Lc 5,13 . (5) Lc 5,14 . (6) Lc 5,20 . (7) Lc 5,22 . (8) Lc 5,23 . (9) Lc 5,24 . (10) Lc 5,27 . (11) Lc 5,31 . (12) Lc 5,33 . (13) Lc 5,34 .

Lc 5,27.16. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (144) . Lc 5 (7) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 . (4) Lc 5,14 . (5) Lc 5,27 . (6) Lc 5,28 . (7) Lc 5,29 .

Lc 5,28 - Lc 5,28 : 68. Roeping van Levi / Matteüs - Mc 2,13-14 - Mt 9,9 - Lc 5,27-28 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,27 - Lc 5,28 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:28 kai katalipôn panta anastas èkolouthei autô  28 et relictis omnibus surgens secutus est eum       [28] Hij stond op, liet alles achter en volgde Hem.   [28] Levi stond op, liet alles achter en volgde hem.  28 Hij laat alles achter, staat op en wordt volgeling van hem.   

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van Lc 5,28 . Het vers Lc 5,28 telt 6 (2 X 3) woorden en 41 letters . De getalwaarde van Lc 5,28 is 4890 (2 X 3 X 5 X 163) .

Lc 5,28.5. ind. imperf. 3de pers. enk. èkolouthei van het werkw. akoloutheô (volgen) . Taalgebruik in het N.T. : akoloutheô (volgen) . Taalgebruik in Lc : akoloutheô (volgen) . Ned. acoliet . Lc (4) : (1) Lc 5,28 . (2) Lc 18,43 . (3) Lc 22,54 . (4) Lc 23,27 . Een vorm van akoloutheô (volgen) in Lc in 17 verzen : (1) Lc 5,11 . (2) Lc 5,27 . (3) Lc 5,28 . (4) Lc 7,9 . (5) Lc 9,11 . (6) Lc 9,23 . (7) Lc 9,49 . (8) Lc 9,57 . (9) Lc 9,59 . (10) Lc 9,61 . (11) Lc 18,22 . (12) Lc 18,28 . (13) Lc 18,43 . (14) Lc 22,10 . (15) Lc 22,39 . (16) Lc 22,54 . (17) Lc 23,27 .

Lc 5,28.6. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (144) . Lc 5 (7) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 . (4) Lc 5,14 . (5) Lc 5,27 . (6) Lc 5,28 . (7) Lc 5,29 .

69. Jezus eet met tollenaars en zondaars : Lc 5,29-32 - Mc 2,15-17 - Mt 9,10-13 - Lc 5,29-32 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,29 - Lc 5,30 - Lc 5,31 - Lc 5,32 -

Lc 5,29 - Lc 5,29 : 69. Jezus eet met tollenaars en zondaars - Mc 2,15-17 - Mt 9,10-13 - Lc 5,29-32 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,29 - Lc 5,30 - Lc 5,31 - Lc 5,32 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:29 kai epoièsen dochèn megalèn leuis autô en tè oikia autou kai èn ochlos polus telônôn kai allôn oi èsan met autôn katakeimenoi  29 et fecit ei convivium magnum Levi in domo sua et erat turba multa publicanorum et aliorum qui cum illis erant discumbentes       [29] Levi richtte een groot feest voor Hem aan in zijn huis. Er was een talrijk gezelschap van tollenaars en andere mensen met hen aan tafel.  [29] Hij richtte in zijn huis een groot feestmaal voor hem aan, waarop een groot aantal tollenaars en anderen samen met Jezus aanwezig waren.  29 De ontvangst die Levi voor hem in zijn huis houdt is groots: het is een talrijke schare van tollenaars en anderen die met hem aanliggen.   

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van Lc 5,29 . Het vers Lc 5,29 telt 23 woorden en 105 (3 X 5 X 7) letters . De getalwaarde van Lc 5,29 is 12752 (2² X 2² X 797) .

Lc 5,29.2. act. ind. aor. 3de p. enk. epoièsen (hij deed) . van het werkw. poieô (doen, maken) . Taalgebruik in het N.T. : poieô (doen, maken) . Taalgebruik in Mc : poieô (doen, maken) . Taalgebruik in Lc : poieô (doen, maken) .
Lc (14) : (1) Lc 1,49 . (2) Lc 1,51 . (3) Lc 1,68 . (4) Lc 3,19 . (5) Lc 5,29 . (6) Lc 6,3 . (7) Lc 6,10 . (8) Lc 8,8 . (9) Lc 8,39 . (10) Lc 11,40 . (11) Lc 16,8 . (12) Lc 17,9 . (13) Lc 19,18 . (14) Lc 23,22 . Een vorm van poieô (doen, maken) in Lc 5 in 4 verzen : (1) Lc 5,6 . (2) Lc 5,29 . (3) Lc 5,33 . (4) Lc 5,34 .

Lc 5,29.4. acc. vr. enk. megalèn van het bijvoegl. naamw. megas (groot) . Taalgebruik in het N.T. : megas (groot) . Taalgebruik in Lc : megas (groot) .
Lc (2) : (1) Lc 2,10 . (2) Lc 5,29 . Een vorm van megas (groot) in Lc in 25 verzen .

Lc 5,29.6. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (144) . Lc 5 (7) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,11 . (4) Lc 5,14 . (5) Lc 5,27 . (6) Lc 5,28 . (7) Lc 5,29 .

Lc 5,29.7. en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,7 . (4) Lc 5,12 . (5) Lc 5,16 . (6) Lc 5,17 . (7) Lc 5,22 . (8) Lc 5,29 . (9) Lc 5,34 . (10) Lc 5,35 .

Lc 5,29.12. act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn (hij was) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het N.T. : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Lc (79) . Lc 5 (6) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,16 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 5,18 . (6) Lc 5,29 .

Lc 5,29.13. nom. mann. enk. ochlos (menigte) . Taalgebruik in het N.T. : ochlos (menigte) . Taalgebruik in Lc : ochlos (menigte) .
Lc (9) : (1) Lc 5,29 . (2) Lc 6,17 . (3) Lc 6,19 . (4) Lc 7,11 . (5) Lc 7,12 . (6) Lc 8,40 . (7) Lc 9,37 . (8) Lc 13,17 . (9) Lc 22,47 . Een vorm van ochlos (menigte) in Lc in 41 verzen , in Lc 5 in 5 verzen : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,19 . (5) Lc 5,29 .

Lc 5,29.18. nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (165) . Lc 5 (9) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 5,17 . (4) Lc 5,21 . (5) Lc 5,29 . (6) Lc 5,30 . (7) Lc 5,31 . (8) Lc 5,33 . (9) Lc 5,37 .

Lc 5,29.21. gen. mv.autôn van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (94) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,6 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,25 . (7) Lc 5,29 . (8) Lc 5,30 . (9) Lc 5,31 . (10) Lc 5,35 .

Lc 5,30 - Lc 5,30 : 69. Jezus eet met tollenaars en zondaars - Mc 2,15-17 - Mt 9,10-13 - Lc 5,29-32 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 5 -- Lc 5,29 - Lc 5,30 - Lc 5,31 - Lc 5,32 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5:30 kai egogguzon oi farisaioi kai oi grammateis autôn pros tous mathètas autou legontes dia ti meta tôn telônôn kai amartôlôn esthiete kai pinete  30 et murmurabant Pharisaei et scribae eorum dicentes ad discipulos eius quare cum publicanis et peccatoribus manducatis et bibitis      [30] De farizeeën, en vooral de schriftgeleerden onder hen, klaagden daarover tegen zijn leerlingen. ‘Waarom’, zeiden ze, ‘eten en drinken jullie met tollenaars en zondaars?’  [30] De Farizeeën en hun schriftgeleerden zeiden morrend tegen zijn leerlingen: ‘Waarom eet en drinkt u met tollenaars en zondaars?’  30 Toen zijn de farizeeërs en de schriftgeleerden onder hen gaan morren; zij zeggen tot zijn leerlingen: waarom eet en drinkt ge met die tollenaars en zondaars?   

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van Lc 5,30 . Het vers Lc 5,30 telt 21 (3 X 7) woorden en 115 (5 X 23) letters . De getalwaarde van Lc 5,30 is 13673 (11² X 113) .

Lc 5,30.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Lc (822 / 1151) . Lc 5 (WEL : 33 / 39 . NIET : 6 / 39 : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,32 . (5) Lc 5,34 . (6) Lc 5,38 .

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Hebr. : וְ = wë . Lat : et . Fr. : et . Ned. : en . E. : and . D. und . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) .

Lc 5,30.2. act. ind. imperf. 3de pers. mv. εγογγυζον = egogguzon (zij morden) van het werkw. γογγυζω = gogguzô (brommen, morren) . Taalgebruik : gogguzô (brommen, morren) . Bijbel (3) : (1) Mt 20,11 . (2) Lc 5,30 . (3) Joh 6,41 . Een vorm van γογγυζω = gogguzô in de Bijbel (22) , in de LXX (16) , in het NT (8) : (1) Mt 20,11 . (2) Lc 5,30 . (3) Joh 6,41 . (4) Joh 6,43 . (5) Joh 6,61 . (6) Joh 7,32 . (7) 1 Kor 10,10 .
- Zie ook : act. ind. imperf. 3de pers. mv. διεγογγυζον = diegogguzon (zij morden) van het werkw. διαγογγυζω = diagogguzô (brommen, morren) . Bijbel (3) : (1) Nu 14,2 . (2) Lc 15,2 . (3) Lc 19,7 . Een vorm van het werkw. διαγογγυζω = diagogguzô in de LXX (10) , in het NT (2) : (1) Lc 15,2 . (2) Lc 19,7 .
- Hebreeuws . וַיִּלֹּנוּ = wajjillonû (zij morden tegen) < prefix wë (en) + werkwoordvorm nifal imperfect. 3de pers. mann. mv. van het werkw. לון/ לין = lwn / ljn (morren tegen) . Taalgebruik in Tenakh : lwn / ljn (morren tegen) . Tenakh (4) : (1) Ex 15,24 . (2) Nu 14,2 . (3) Nu 17,6 . (4) Joz 9,18 .
- Lat. murmurare . Ned. morren . E. to murmure . D. murren . Fr. murmurer .
- In het OT wordt er vooral gemord tijdens de woenstijntocht . Het gaat dan om morren om wat het volk al dan niet te drinken en te eten heeft . Bij eten moet er onderscheid gemaakt worden tussen rein en onrein voedsel . Dat laatste mag niet gegeten worden . In Lc 15,2 gaat het niet om wat gegeten wordt maar met wie gegeten wordt . Blijkbaar zijn zondaars onrein en mag er met hen niet gegeten worden .
- Hier wordt het werkw. γογγυζω = gogguzô (brommen, morren) zonder het prefix voorzetsel δια = dia (tussen, over en weer) . In Lc 5,30 richten de Farizeeën en schriftgeleerden zich tot de leerlingen , in Lc 15,2 tot Jezus . In Lc 19,7 heeft het ongenoegen en gemor zich uitgebreid tot alle toeschouwers . Telkens vinden we de imperfectumvorm , wat wijst op het voortdurend karakter .

Lc 5,30.3. bepaald lidw. nom. mann. mv. οἱ = hoi . Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Lc (165) . Lc 5 (9) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 5,17 . (4) Lc 5,21 . (5) Lc 5,29 . (6) Lc 5,30 . (7) Lc 5,31 . (8) Lc 5,33 . (9) Lc 5,37 .

  lidw. mv.   bijbel  OT  NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br. Apk  syn. ev.
10. nom. m. mv. hoi   4230 3257 973 196 101 165 125 147 169 70 462  587 
  Totaal     23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

  lidw. mv. Lc  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
10. nom. m. mv. hoi 165 3 7 1 2 9 13 10 15 12 4 8 2 5 2 3 6 4 5 7 16 3 11 9 9

Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. . Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .

Lc 5,30.4.

  farisaios Farizeeër) bijbel  NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br. syn. ev.
3 nom. + voc. mv. farisaioi 49 49 21 8 10 9 1   39  48 

 

farisaios (Farizeeër) Mt Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven 
nom. enk. farizaios     5 : (1) Lc 7,39 . (2) Lc 11,37 . (3) Lc 11,38 . (4) Lc 18,10 . (5) Lc 18,11 .   3 : (1) Hnd 5,34 . (2) Hnd 23,6 . (3) Hnd 26,5 . 1 : Fil 3,5 .
gen. enk. farisaiou     2 : (1) Lc 7,36 . (2) Lc 7,37 .      
nom. + voc. mv. farisaioi 21 : (1) Mt 9,11 . (2) Mt 9,14 . (3) Mt 9,34 . (4) Mt 12,2 . (5) Mt 12,14 . (6) Mt 12,24 . (7) Mt 15,1 . (8) Mt 15,12 . (9) Mt 16,1 . (10) Mt 19,3 . (11) Mt 21,45 . (12) Mt 22,15 . (13) Mt 22,34 . (14) Mt 23,2 . (15) Mt 23,13 . (16) Mt 23,15 . (17) Mt 23,23 . (18) Mt 23,25 . (19) Mt 23,27 . (20) Mt 23,29 . (21) Mt 27,62 . 8 : (1) Mc 2,18 . (2) Mc 2,24 . (3) Mc 3,6 . (4) Mc 7,1 . (5) Mc 7,3 . (6) Mc 7,5 . (7) Mc 8,11 . (8) Mc 10,2 . 10 : (1) Lc 5,17 . (2) Lc 5,21 . (3) Lc 5,30 . (4) Lc 6,7 . (5) Lc 7,30 . (6) Lc 11,39 . (7) Lc 11,53 . (8) Lc 13,31 . (9) Lc 15,2 . (10) Lc 16,14 . 9 : (1) Joh 4,1 . (2) Joh 7,32 . (3) Joh 7,47 . (4) Joh 8,3 . (5) Joh 8,13 . (6) Joh 9,15 . (7) Joh 11,47 . (8) Joh 11,57 . (9) Joh 12,19 . 1 : Hnd 23,8 .  
gen. mv. farisaiôn 7 : (1) Mt 3,7 . (2) Mt 5,20 . (3) Mt 12,38 . (4) Mt 16,6 . (5) Mt 16,11 . (6) Mt 16,12 . (7) Mt 22,41 . 4 : (1) Mc 2,16 . (2) Mc 2,18 . (3) Mc 8,15 . (4) Mc 12,13 . 7 : (1) Lc 5,33 . (2) Lc 6,2 . (3) Lc 7,36 . (4) Lc 12,1 . (5) Lc 14,1 . (6) Lc 17,20 . (7) Lc 19,39 . 6 : (1) Joh 1,24 . (2) Joh 3,1 . (3) Joh 7,48 . (4) Joh 9,16 . (5) Joh 9,40 . (6) Joh 18,3 . 4  : (1) Hnd 15,5 . (2) Hnd 23,6 . (3) Hnd 23,7 . (4) Hnd 23,9 .  
dat. mv. farisaiois     2 : (1) Lc 11,42 . (2) Lc 11,43 .      
acc. mv. farisaious     1 : Lc 14,3 . 4  : (1) Joh 7,45 . (2) Joh 9,13 . (3) Joh 11,46 . (4) Joh 12,42 .    

Lc 5,30.6. nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (165) . Lc 5 (9) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 5,17 . (4) Lc 5,21 . (5) Lc 5,29 . (6) Lc 5,30 . (7) Lc 5,31 . (8) Lc 5,33 . (9) Lc 5,37 .

Lc 5,30.8. gen. mv.autôn van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (94) . Lc 5 (10) : (1) Lc 5,2 . (2) Lc 5,6 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 5,22 . (6) Lc 5,25 . (7) Lc 5,29 . (8) Lc 5,30 . (9) Lc 5,34 . (10) Lc 5,35 .

Lc 5,30.9. pros (naar, bij) . Taalgebruik in het N.T. : pros (naar, bij) . Taalgebruik in Lc : pros (naar, bij) .
Lc (158) . Lc 5 (8) : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 5,22 . (4) Lc 5,30 . (5) Lc 5,31 . (6) Lc 5,33 . (7) Lc 5,34 . (8) Lc 5,36 .

Lc 5,30.14. δια = dia (door, omwille van, na) . Taalgebruik in NT : dia (door) . Taalgebruik in de LXX : dia (door) . Taalgebruik in Lc : dia (door) . Lc (32 + 5 = 37) . Lc 5 (2 + 1 = 3) . dia (2) : (1) Lc 5,19 . (2) Lc 5,30 . di' (1) Lc 5,5 .

dia (door)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
dia  1419  938  481  51  29  32  44  62  248  15  112  156 
di'  310 174 136 6 2 5 13 11 99   13  26 
totaal  1729 1112 617 57 31 37 57 73 347 15 125  182 

- L. per , post . Fr. par , après . Ned. na .

Lc 5,30.17. bepaald lidw. gen. mann. + vr. + onz. mv. tôn van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 5 (8) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 5,9 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,15 . (5) Lc 5,17 . (6) Lc 5,19 . (7) Lc 5,30 . (8) Lc 5,33 .

Lc 5,30.20. van het zelfst. naamw. ἁμαρτωλος = hamartôlos (zondaar) . Taalgebruik in het NT : hamartôlos (zondaar) . Taalgebruik in de LXX : hamartôlos (zondaar) . Taalgebruik in Lc : hamartôlos (zondaar) . Een vorm van ἁμαρτωλος = hamartôlos in de LXX (178) , in het NT (47) , in Lc (17) : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,30 . (3) Lc 5,32 . (4) Lc 6,32 . (5) Lc 6,33 . (6) Lc 6,34 . (7) Lc 7,34 . (8) Lc 7,37 . (9) Lc 7,39 . (10) Lc 13,2 . (11) Lc 15,1 . (12) Lc 15,2 . (13) Lc 15,7 . (14) Lc 15,10 . (15) Lc 18,13 . (16) Lc 19,7 . (17) Lc 24,7 .

De Israëlieten morden tegen Mozes en Aäron en zeiden tegen hen (Nu 14,2) . De Farizeeën en hun schriftgeleerden morden tegen zijn leerlingen zeggende (Lc 5,30). Het morren van de Israëlieten heeft hier te maken met alles wat ze meemaken in de woestijn. In Ex 17,3 heeft morren ook te maken met dorst: Het volk echter smachtte daar naar water en het volk morde daar tegen Mozes zeggend : Waarom... In de Pentateuch heeft het morren vaak met eten of drinken te maken. Bij de synoptici heeft het morren te maken met wie je eet, wanneer je eet en hoe je eet.

  Lc 5,21 Lc 5,30 Lc 15,2 Lc 19,7
voegwoord  kai (en) kai (en) kai (en) kai (en)
vervoegd werkwoord èrxanto dialogizesthai (en begonnen te discussiëren) 

egogguzon (morden)

diegogguzon (bromden onder elkaar)  idontes pantes diegogguzon (allen ziende bromden onder elkaar)
onderwerp hoi grammateis kai hoi Farisaioi (de schriftgeleerden en de Farizeeeën hoi Farizaioi kai hoi grammateis autôn (de Farizeeën en hun schriftgeleerden) hoi te Farizaioi kai hoi grammateis  (zowel de Farizeeën als de schriftgeleerden)  
    pros tous mathètas autou (tot zijn leerlingen)    
inleiding om te citeren  legontes (zeggende) legontes (zeggende)  legontes (zeggende) legontes (zeggende) 
rechtstreekse of onrechtstreekse rede  tís estin houtos (wie is deze) hos lalaei blasfèmias; tís dunatai hamartias afienai ei mè monos ho theos; (die godslasteringen spreekt? wie kan zonden vergeven tenzij God alleen?)  dia tí meta tôn telônôn kai hamartôlôn esthiete kai pinete; (waarom eet en drinkt je met tollenaars en zondaars?) hoti houtos hamartôlous prosdechetai kai sunesthiei autois (dat deze zondaars ontvangt en met hen eet).   hoti para hamartôlôi andri eisèlthen katalusai (dat hij bij een zondig man is binnengegaan om te logeren)
bijbelplaats 67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 - 69. Jezus eet met tollenaars en zondaars : Mc 2,15-17 - Mt 9,10-13 - Lc 5,29-32 - 238. Gelijkenis van het verloren schaap : Lc 15,1-7 - 277. Zacheüs : Lc 19,1-10 -

 

Lc 5,31 - Lc 5,31 : 69. Jezus eet met tollenaars en zondaars - Mc 2,15-17 - Mt 9,10-13 - Lc 5,29-32 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) --