- Bibliografie - Literatuur - Liturgisch gebruik - Overzicht bijbelboeken - Overzicht van de bibliografie van de bijbelboeken - Overzicht van deze website -
![]() |
ZOEKEN OP DEZE WEBSITE |
1. LXX , Griekse tekst N.T. | 2. Vulgata | 3. Synopsis Denaux - Vervenne | 4. Statenvertaling | 5. Willibrordvertaling | 6. Nieuwe Vertaling | 7. Naardense vertaling , zie |
8. Bible de Jérusalem | 9. Statenvertaling | 10. King James Bible - King James Bible | 11. Luther-Bibel |
In volgende tabel worden een reeks inleidingen met elkaar vergeleken vooral met het oog op de inleiding in Lc 6,6. Lc 6,6 is parallel aan Mc 3,1. Hieraan heeft Lucas het binnengaan in de synagoge ontleend. De constructie met egeneto (het gebeurde) gelijkt heel sterk op de inleiding van Lc 6,1. Die heeft Lucas ontleend aan Mc 2,23, de paralleltekst.
Mc 1,21 | Mc 3,1 // Lc 6,6 - Mc 3,1-6 - | Lc 6,6 - Lc 6,6-11 - | Lc 7,36 | Lc 14,1 - Lc 14,1-6 - | Mc 2,23 // Lc 8,1 | Lc 6,1 |
kai euthus (en terstond) | kai (en) | egeneto de (het gebeurde echter) | kai (en) | kai egeneto (en het gebeurde) | kai egeneto (en het gebeurde) | egeneto de (het gebeurde echter) |
tois sabbasin (op sabbat) | en heterôi sabbatôi (op een andere sabbat) | auton en tois sabbasin (hij op sabbat) | en sabbatôi (op een sabbat) | |||
eiselthôn (binnengegaan zijnde) | eisèlthen (hij ging binnen) | eiselthein auton (in het binnengaan - hij -) | eiselthôn (binnengegaan zijnde) | en tôi elthein auton (in het gaan - hij - ) | paraporeuesthai (langs gaan) | diaporeuesthai (in het doortrekken) |
palin (opnieuw) | ||||||
eis (in) | eis (in) | eis (in) | eis (in) | eis (in) | dia (door) | dia (door) |
tèn sunagôgèn (de synagoge) | sunagôgèn (een synagoge) | tèn sunagôgèn (de synagoge) | ton oikon tou Farisaiou (in het huis van de Farizeeër) | oikon tôn archontôn tôn Farisaiôn (het huis van de leiders van de Farizeeën) | tôn sporimôn (de korenvelden) | sporimôn (de korenvelden) |
edidasken (onderrichtte hij) | kai didaskein (en het leren) | 36a ... hina fagèi met'autou (opdat hij met hem zou eten) | sabbatôi fagein arton (op sabbat om brood te eten) | |||
24. Jezus leert en geneest : Mc 1,21 // Mt 4,23-25; 5,1-2 // Lc 4,31 | 95. Genezing van een verdorde hand op sabbat : Mc 3,1-6 // Mt 12,9-14 // Lc 6,6-11 // (Lc 14,1-6) - Mc 3,1-6 - Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 - | 95. Genezing van een verdorde hand op sabbat : Mc 3,1-6 // Mt 12,9-14 // Lc 6,6-11 // (Lc 14,1-6) - Mc 3,1-6 - Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 - | 115. De boetvaardige zondares : Lc 7,36-50 // ( Mc 14,3 ) // ( Mt 26,6-7 ) | 95. Genezing van een verdorde hand op sabbat : Mc 3,1-6 // Mt 12,9-14 // Lc 6,6-11 // (Lc 14,1-6) - Mc 3,1-6 - Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 - | 94. Aren uittrekken op sabbat : Mc 2,23-28 // Mt 12,1-8 // Lc 6,1-5 | 94. Aren uittrekken op sabbat : Mc 2,23-28 // Mt 12,1-8 // Lc 6,1-5 |
94. Aren uittrekken op sabbat : Lc 6,1-5 - Mc 2,23-28 - Mt 12,1-8 - Lc 6,1-5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,1 - Lc 6,2 - Lc 6,3 - Lc 6,4 - Lc 6,5 -
Lc 6,1 - Lc 6,1 : 94. Aren uittrekken op sabbat - Mc 2,23-28 - Mt 12,1-8 - Lc 6,1-5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,1 - Lc 6,2 - Lc 6,3 - Lc 6,4 - Lc 6,5 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [1] And it came to pass on the second sabbath after the
first, that he went through the corn fields; and his disciples plucked the ears
of corn, and did eat, rubbing them in their hands.
Luther-Bibel . 1 Und es begab sich an einem Sabbat, dass er durch ein Kornfeld
ging; und seine Jünger rauften Ähren aus und zerrieben sie mit den Händen und
aßen.
Tekstuitleg van Lc 6,1 .
3. en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 6 (7) : (1) Lc
6,1 . (2) Lc
6,6 . (3) Lc
6,7 . (4) Lc
6,12 . (5) Lc
6,23 . (6) Lc
6,41 . (7) Lc
6,42 .
Lc 6,2 - Lc 6,2 : 94. Aren uittrekken op sabbat - Mc 2,23-28 - Mt 12,1-8 - Lc 6,1-5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,1 - Lc 6,2 - Lc 6,3 - Lc 6,4 - Lc 6,5 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [2] And certain of the Pharisees said unto them, Why do
ye that which is not lawful to do on the sabbath days?
Luther-Bibel . 2 Einige der Pharisäer aber sprachen: Warum tut ihr, was am Sabbat
nicht erlaubt ist?
Tekstuitleg van Lc 6,2 .
Lc 6,3 - Lc 6,3 : 94. Aren uittrekken op sabbat - Mc 2,23-28 - Mt 12,1-8 - Lc 6,1-5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,1 - Lc 6,2 - Lc 6,3 - Lc 6,4 - Lc 6,5 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [3] And Jesus answering them said, Have ye not read so much
as this, what David did, when himself was an hungred, and they which were with
him;
Luther-Bibel . 3 Und Jesus antwortete und sprach zu ihnen: Habt ihr nicht das
gelesen, was David tat, als ihn hungerte, und die, die bei ihm waren?
Tekstuitleg van Lc 6,3 . Het vers Lc 6,3 telt 21 (3 X 7) woorden en 102 (2 X 3 X 17) letters . De getalwaarde van Lc 6,3 is 10921 (67 X 163) .
Lc 6,3.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 6 (+ 11 / 49 . - 38 / 49 : (1) Lc 6,2 . (2) Lc 6,9 . (3) Lc 6,21 . (4) Lc 6,24 . (5) Lc 6,26 . (6) Lc 6,27 . (7) Lc 6,28 . (8) Lc 6,40 . (9) Lc 6,41 . (10) Lc 6,43 . (11) Lc 6,44 . )
Lc 6,3.12.
act. ind. aor. 3de p. enk. epoièsen (hij deed) . van het werkw. poieô
(doen, maken) . Taalgebruik in het N.T. : poieô
(doen, maken) . Taalgebruik in Mc : poieô
(doen, maken) . Taalgebruik in Lc : poieô
(doen, maken) .
Lc (14) : (1) Lc
1,49 . (2) Lc
1,51 . (3) Lc
1,68 . (4) Lc
3,19 . (5) Lc
5,29 . (6) Lc
6,3 . (7) Lc
6,10 . (8) Lc
8,8 . (9) Lc
8,39 . (10) Lc
11,40 . (11) Lc
16,8 . (12) Lc
17,9 . (13) Lc
19,18 . (14) Lc
23,22 . Een vorm van poieô (doen, maken) in Lc 6 (13) : (1) Lc
6,2 . (2) Lc
6,3 . (3) Lc
6,10 . (4) Lc
6,11 . (5) Lc
6,23 . (6) Lc
6,26 . (7) Lc
6,27 . (8) Lc
6,31 . (9) Lc
6,33 . (10) Lc
6,43 . (11) Lc
6,46 . (12) Lc
6,47 . (13) Lc
6,49 .
Lc 6,3.:13.
dauid (David) . Taalgebruik in het N.T. : dauid
(David) . Taalgebruik in Mc : dauid
(David) .
Lc (12) : (1) Lc
1,27 . (2) Lc
1,32 . (3) Lc
1,69 . (4) Lc
2,4 . (5) Lc
2,11 . (6) Lc
3,31 . (7) Lc
6,3 . (8) Lc
18,38 . (9) Lc
18,39 . (10) Lc
20,41 . (11) Lc
20,42 . (12) Lc
20,44 .
15. act. ind. aor. 3de pers. enk. epeinasen (hij had honger) van het werkw. peinaô (hongeren, honger hebben) . Taalgebruik in het N.T. : peinaô (hongeren, honger hebben) . Taalgebruik in Lc : peinaô (hongeren, honger hebben) . Lc (2) : (1) Lc 4,2 . (2) Lc 6,3 . Een vorm van peinaô (hongeren, honger hebben) in Lc in 5 verzen : (1) Lc 1,53 . (2) Lc 4,2 . (3) Lc 6,3 . (4) Lc 6,21 . (5) Lc 6,25 .
Lc 6,4 - Lc 6,4 : 94. Aren uittrekken op sabbat - Mc 2,23-28 - Mt 12,1-8 - Lc 6,1-5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,1 - Lc 6,2 - Lc 6,3 - Lc 6,4 - Lc 6,5 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [4] How he went into the house of God, and did take and
eat the shewbread, and gave also to them that were with him; which it is not
lawful to eat but for the priests alone?
Luther-Bibel . 4 Wie er in das Haus Gottes ging und die Schaubrote nahm und
aß, die doch niemand essen durfte als die Priester allein, und wie er sie auch
denen gab, die bei ihm waren?
Tekstuitleg van Lc 6,4 . Het vers Lc 6,4 telt 30 (2 X 3 X 5) woorden en 127 letters . De getalwaarde van Lc 6,4 is 15557 (47 X 331) .
Lc 6,4.1. hôs (zoals, zodra) . Taalgebruik in het N.T. : hôs (zoals) . Taalgebruik in Lc : hôs (zoals) . Lc (49) . Lc 6 (3) : (1) Lc 6,4 . (2) Lc 6,22 . (3) Lc 6,40 .
Lc 6,4.2. ind. aor. 3de pers. enk. eisèlthen (hij ging binnen) van het werkw. eiserchomai (binnengaan) . Taalgebruik in het N.T. : eiserchomai (binnengaan) . Taalgebruik in Lc : eiserchomai (binnengaan) . Lc (12) : In twaalf verzen bij Lc : (1) Lc 1,40 . (2) Lc 4,16 . (3) Lc 4,38 . (4) Lc 6,4 . (5) Lc 7,1 . (6) Lc 8,30 . (7) Lc 9,46 . (8) Lc 10,38 . (9) Lc 17,27 . (10) Lc 19,7 . (11) Lc 22,3 . (12) Lc 24,29 . Een vorm van eiserchomai (binnengaan) in Lc in 45 verzen , in Lc 6 in 2 verzen : (4) Lc 6,4 . (2) Lc 6,6 .
Lc 6,4.2. - 3. eisèlthen eis (hij / zij ging binnen in) . (7 / 12) : (1) Lc 1,40 . (2) Lc 4,38 . (3) Lc 6,4 . (4 ) Lc 7,1 . (5) Lc 8,30 . (6) Lc 10,38 . (7) Lc 17,27 .
Lc 6,4.5.
acc. mann. enk. oikon van het zelfst. naamw. oikos (huis) . Taalgebruik in het
N.T. : oikos
(huis) . Taalgebruik in Lc : oikos
(huis) .
Lc (19) : (1) Lc
1,23 . (2) Lc
1,33 (epi ton oikon = over het huis) . (3) Lc
1,40 . (4) Lc
1,56 . (5) Lc
5,24 . (6) Lc
5,25 . (7) Lc
6,4 . (8) Lc
7,10 . (9) Lc
7,36 . (10) Lc
8,39 . (11) Lc
8,41 . (12) Lc
9,61 . (13) Lc
11,17 . (14) Lc
11,24 . (15) Lc
12,39 . (16) Lc
14,1 . (17) Lc
15,6 . (18) Lc
16,27 . (19) Lc
18,14 . Een vorm van oikos (huis) in Lc in 32 verzen .
Lc 6,4.3. - 5. eis ton oikon (naar het huis) in Lc (16) : (1) Lc 1,23 . (2) Lc 1,40 . (3) Lc 1,56 . (4) Lc 5,24 . (5) Lc 5,25 . (6) Lc 6,4 . (7) Lc 7,10 . (8) Lc 8,39 . (9) Lc 8,41 . (10) Lc 9,61 . (11) Lc 10,38 . (12) Lc 11,24 . (13) Lc 15,6 . (14) Lc 16,27 . (15) Lc 18,14 . (16) Lc 22,54 .
Lc 6,4.2. - 5. eisèlthen eis ton oikon (hij / zij ging binnen in het huis) . Lc (2) : (1) Lc 1,40 . (2) Lc 6,4 .
10. acc. mann. mv. artous van het zelfst. naamw. artos (brood) . Taalgebruik in het N.T. : artos (brood) . Taalgebruik in Lc : artos (brood) . Taalgebruik in Hnd : artos (brood) . Taalgebruik in de Septuaginta : artos (brood) . Hebr. lèchèm (brood) . Taalgebruik in Tenach : lèchèm (brood) . Lat. panis . Fr. pain . N. brood . D. Brot . E. bread . Lc (3) : (1) Lc 6,4 . (2) Lc 9,16 . (3) Lc 11,5 . Bijbel (93) . LXX (65) . N.T. (28) . Een vorm van artos (brood) in Lc in 16 verzen : (1) Lc 4,3 . (2) Lc 4,4 . (3) Lc 6,4 . (4) Lc 7,33 . (5) Lc 9,3 . (6) Lc 9,13 . (7) Lc 9,16 . (8) Lc 11,3 . (9) Lc 11,5 . (10) Lc 11,11 . (11) Lc 14,1 . (12) Lc 14,15 . (13) Lc 15,17 . (14) Lc 22,19 . (15) Lc 24,30 . (16) Lc 24,35 . In Lc : 7 vormen van artos (brood) in 16 verzen in 9 / 24 hoofdstukken . In Hnd : 2 vormen van artos (brood) in 5 verzen in 3 / 28 hoofdstukken . Een vorm van artos (brood) , in het N.T. (97) , in de LXX (307) .
13. act. part. aor. nom. mann. enk. labôn van het werkw. lambanô (nemen) . Taalgebruik in de Septuaginta : lambanô (nemen) . Taalgebruik in het N.T. : lambanô (nemen) . Hebr. nâthan (nemen) . Taalgebruik in Tenach : nâthan (nemen) . Lat. accipere (ad-capere = aan-grijpen, aannemen) . Fr. prendre . N. nemen . D. nehmen . E. take . Lc (7) : (1) Lc 6,4 . (2) Lc 9,16 . (3) Lc 13,19 . (4) Lc 20,29 . (5) Lc 22,19 . (6) Lc 24,30 . (7) Lc 24,43 . LXX (40) . N.T. (46) . In Lc : X vormen van lambanô (nemen) in 23 verzen in 11 / 24 hoofdstukken . In Hnd : X vormen van lambanô (nemen) in 29 verzen in 18 / 28 hoofdstukken . Een vorm van lambanô (nemen) in het N.T. (258) , in de LXX (1335) .
Lc 6,4.25.
mè (niet) . Ontkenning . Taalgebruik in het N.T. : mè
(niet) . Taalgebruik in Lc : mè
(niet) .
Lc (123) . Lc 6 (5) : (1) Lc
6,4 . (2) Lc
6,29 . (3) Lc
6,30 . (4) Lc
6,37 . (5) Lc
6,49 .
Lc 6,5 - Lc 6,5 : 94. Aren uittrekken op sabbat - Mc 2,23-28 - Mt 12,1-8 - Lc 6,1-5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,1 - Lc 6,2 - Lc 6,3 - Lc 6,4 - Lc 6,5 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [5] And he said unto them, That the Son of man is Lord also
of the sabbath.
Luther-Bibel . 5 Und er sprach zu ihnen: Der Menschensohn ist ein Herr über
den Sabbat.
Tekstuitleg van Lc 6,5 .
95. Genezing van een verdorde hand op sabbat : Lc 6,6-11 - Mc 3,1-6 - Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,6 - Lc 6,7 - Lc 6,8 - Lc 6,9 - Lc 6,10 - Lc 6,11 -
Lc 6,6 - Lc 6,6 - 95. Genezing van een verdorde hand op sabbat : Mc 3,1-6 - Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,6 - Lc 6,7 - Lc 6,8 - Lc 6,9 - Lc 6,10 - Lc 6,11 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [6] And it came to pass also on another sabbath, that he
entered into the synagogue and taught: and there was a man whose right hand
was withered.
Luther-Bibel . 6 Es geschah aber an einem andern Sabbat, dass er in die Synagoge
ging und lehrte. Und da war ein Mensch, dessen rechte Hand war verdorrt.
Tekstuitleg van Lc 6,6 .
3. en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 6 (7) : (1) Lc
6,1 . (2) Lc
6,6 . (3) Lc
6,7 . (4) Lc
6,12 . (5) Lc
6,23 . (6) Lc
6,41 . (7) Lc
6,42 .
12. didaskein (onderwijzen, leren) . Verwijzing : didaskô (onderrichten - onderwijzen) , zie Mc 1,45 . Infinitief praesens . In dertien verzen in het N.T. . In één vers bij Lucas : (6) Lc 6,6 (eiselthein ... kai didaskein = binnengaan en onderrichten) . In vier verzen in Hnd : (8) Hnd 1,1 (poiein te kai didaskein = doen evenals onderrichten) . (9) Hnd 4,2 : dia to didaskein autous ton laon = omdat zij het volk onderrichtten in de tempel . (10) Hnd 4,18 : mède didaskein epi tôi onomati tou Ièsou = noch te onderrichten in de naam van Jezus . (een duidelijke verwijzing naar Hnd 4,2) . (11) Hnd 5,28 : mè didaskein epi tôi onomati toutôi = noch te onderrichten in deze naam .
Lc 6,7 - Lc 6,7 -95. Genezing van een verdorde hand op sabbat : Mc 3,1-6 - Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,6 - Lc 6,7 - Lc 6,8 - Lc 6,9 - Lc 6,10 - Lc 6,11 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [7] And the scribes and Pharisees watched him, whether he
would heal on the sabbath day; that they might find an accusation against him.
Luther-Bibel . 7 Aber die Schriftgelehrten und Pharisäer lauerten darauf, ob
er auch am Sabbat heilen würde, damit sie etwas fänden, ihn zu verklagen.
Tekstuitleg van Lc 6,7 .
10. en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 6 (7) : (1) Lc
6,1 . (2) Lc
6,6 . (3) Lc
6,7 . (4) Lc
6,12 . (5) Lc
6,23 . (6) Lc
6,41 . (7) Lc
6,42 .
16. act. inf. praes. katègorein van het werkw. katègoreô (iemand van iets beschuldigen) . Taalgebruik in het N.T. : katègoreô (iemand van iets beschuldigen) . Taalgebruik in Lc : katègoreô (iemand van iets beschuldigen) . Taalgebruik in Hnd : katègoreô (iemand van iets beschuldigen) . Lc (2) : (1) Lc 6,7 . (2) Lc 23,2 . Een vorm van katègoreô (iemand van iets beschuldigen) in Lc in 5 verzen : (1) Lc 6,7 . (2) Lc 11,54 . (3) Lc 23,2 . (4) Lc 23,10 . (5) Lc 23,14 . In Lc : 4 vormen van katègoreô (iemand van iets beschuldigen) in 3 hoofdstukken in 5 verzen . In Hnd : 7 vormen van katègoreô (iemand van iets beschuldigen) in 4 hoofdstukken in 9 verzen .
Lc 6,8 - Lc 6,8 - 95. Genezing van een verdorde hand op sabbat : Mc 3,1-6 - Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,6 - Lc 6,7 - Lc 6,8 - Lc 6,9 - Lc 6,10 - Lc 6,11 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [8] But he knew their thoughts, and said to the man which
had the withered hand, Rise up, and stand forth in the midst. And he arose and
stood forth.
Luther-Bibel . 8 Er aber merkte ihre Gedanken und sprach zu dem Mann mit der
verdorrten Hand: Steh auf und tritt hervor! Und er stand auf und trat vor.
Tekstuitleg van Lc 6,8 .
Lc 6,9 - Lc 6,9 - 95. Genezing van een verdorde hand op sabbat : Mc 3,1-6 - Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,6 - Lc 6,7 - Lc 6,8 - Lc 6,9 - Lc 6,10 - Lc 6,11 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [9] Then said Jesus unto them, I will ask you one thing;
Is it lawful on the sabbath days to do good, or to do evil? to save life, or
to destroy it?
Luther-Bibel . 9 Da sprach Jesus zu ihnen: Ich frage euch: Ist's erlaubt, am
Sabbat Gutes zu tun oder Böses, Leben zu erhalten oder zu vernichten?
Tekstuitleg van Lc 6,9 .
12. dat. onz. enk. σαββατῳ = sabbatô(i) van het zelfst. naamw. σαββατον = sabbaton (sabbat) . Taalgebruik in het NT : sabbaton (sabbat) . Taalgebruik in de LXX : sabbaton (sabbat) . Taalgebruik in Lc : sabbaton (sabbat) .
sabbaton (sabbat) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
3 | dat. onz. enk. sabbatô(i) | 19 | 4 | 15 | 2 | 8 | 4 | 1 | 10 | 14 | |||||
totaal | 174 | 109 | 65 | 10 | 11 | 20 | 12 | 10 | 2 | 41 | 53 | 2 |
Mt | Mc | Lc | Joh | syn. | ev. | ||
1 | nom. + acc. onz. enk. sabbaton | 1 : Mt 12,5 . | 1 : Mc 2,27 . | 2 : (1) Lc 23,54 . (2) Lc 23,56 . | 5 : (1) Joh 5,9 . (2) Joh 5,10 . (3) Joh 5,18 . (4) Joh 9,14 . (5) Joh 9,16 . | 4 | 9 |
2 | gen. onz. enk. sabbatou | 1 : Mt 12,8 . | 4 : (1) Mc 2,28 . (2) Mc 6,2 . (3) Mc 16,1 . (4) Mc 16,9 . | 5 : (1) Lc 6,5 . (2) Lc 13,14 . (3) Lc 13,16 . (4) Lc 14,5 . (5) Lc 18,12 . | 1 : Joh 19,31 . | 10 : (1) Mt 12,8 // Mc 2,28 // Lc 6,5 . (2) Mc 6,2 // Lc 4,16 . | 11 |
3 | dat. onz. enk. sabbatô(i) | 2 : (1) Mt 12,2 . (2) Mt 24,20 . | 8 : (1) Lc 6,1 . (2) Lc 6,6 . (3) Lc 6,7 . (4) Lc 6,9 . (5) Lc 13,14 . (6) Lc 13,15 . (7) Lc 14,1 . (8) Lc 14,3 . | 4 : (1) Joh 5,16 . (2) Joh 7,22 . (3) Joh 7,23 . (4) Joh 19,31 . | 10 : (1) Mt 12,2 // Mc 2,24 // Lc 6,2 . | 14 | |
5 | gen. onz. mv. sabbatôn | 1 : Mt 28,1 . | 1 : Mc 16,2 . | 2 : (1) Lc 4,16 . (2) Lc 24,1 . | 2 : (1) Joh 20,19 . (2) Joh 20,19 . | 4 : | 6 : (1) Mt 24,20 // Mc 16,2 (// Lc 24,1 // Joh 20,1 |
6 | dat. onz. mv. sabbasin | 5 : (1) Mt 12,1 . (2) Mt 12,5 . (3) Mt 12,10 . (4) Mt 12,11 . (5) Mt 12,12 . | 5 : (1) Mc 1,21 . (2) Mc 2,23 . (3) Mc 2,24 . (4) Mc 3,2 . (5) Mc 3,4 . | 3 : (1) Lc 4,31 . (2) Lc 6,2 . (3) Lc 13,10 . | 13 : (1) Mt 12,1 // Mc 2,23 // Lc 6,1 . (2) Mt 12,10 // Mc 3,2 // Lc 6,7 . (3) Mt 12,12 // Mc 3,4 // Lc 6,9 . (4) Mc 1,21 // Lc 4,31 . | 13 | |
totaal | 10 | 11 | 20 | 12 | 41 | 53 |
16. acc. vr. enk. ψυχην = psuchèn van het zelfst. naamw. ψυχη = psuchè (adem, geest, leven) . Taalgebruik in het NT : psuchè (adem, geest, leven) . Taalgebruik in de LXX : psuchè (adem, geest, leven) . Lc (6) : (1) Lc 2,35 . (2) Lc 6,9 . (3) Lc 9,24 . (4) Lc 12,20 . (5) Lc 14,26 . (6) Lc 17,33 . Een vorm van ψυχη = psuchè in de LXX (976) , in het NT (101) , in Lc (13) : (1) Lc 1,47 . (2) Lc 2,35 . (3) Lc 6,9 . (4) Lc 9,24 . (5) Lc 9,56 . (6) Lc 10,27 . (7) Lc 12,19 . (8) Lc 12,20 . (9) Lc 12,22 . (10) Lc 12,23 . (11) Lc 14,26 . (12) Lc 17,33 . (13) Lc 21,19 .
psuchè (adem, geest, leven) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
acc. vr. enk. psuchèn | 289 | 254 | 35 | 6 | 4 | 6 | 8 | 2 | 8 | 1 | 16 | 24 | 4 | 4 |
19. act. inf. aor. απολεσαι = apolesai van het werkw. απολλυμι = apollumi (verderven, verdoemen) . Taalgebruik in het NT : apollumi ( ten gronde richten , doden , verliezen ) . Taalgebruik in de LXX : apollumi (ten gronde richten , doden , verliezen) . Taalgebruik in Lc : apollumi (ten gronde richten , doden , verliezen) . Bijbel (31) . OT (24) . NT (7) : (1) Mt 2,13 en (2) Mt 10,28 // Lc 12,5 . (3) Mc 1,24 // Lc 4,34 . (4) Lc 4,34 // Mc 1,24 . (5) Lc 6,9 // Mc 3,4 . (6) Lc 19,47 // Mc 11,18 . (7) Jak 4,12 . Een vorm van απολλυμι = apollumi in de LXX (378) , in het NT (90) , in Mt (19) , in Mc (10) , in Lc (25) :
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | |||
apollumi | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 11 | Lc 13 | Lc 15 | Lc 17 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | ||
1. | pass. ind. praes. 1ste pers. enk. apollumai | 1 | (1) Lc 15,17 . | |||||||||||
2. | pass. ind. praes. 1ste pers. mv. apollumetha | 1 | (1) Lc 8,24 . | |||||||||||
3. | ind. fut. 3de pers. enk. apolesei | 3 | (1) Lc 9,24 . | (2) Lc 17,33 . | (3) Lc 20,16 . | |||||||||
4. | ind. aor. 3de pers. enk. apôlesen | 2 | (1) Lc 17,27 . (2) Lc 17,29 . | |||||||||||
5. | ind. aor. 1ste pers. enk. apôlesa | 1 | (1) Lc 15,9 . | |||||||||||
6. | ind. fut. 3de pers. mv.. apolountai | 1 | (1) Lc 5,37 . | |||||||||||
7. | ind. fut. 2de pers. mv. apoleisthe | 2 | (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . | |||||||||||
8. | conj. aor. 3de pers. enk. apolètai | 1 | (1) Lc 21,18 . | |||||||||||
9. | conj. ind. aor. 3de pers. enk. apolesè(i) | 3 | (1) Lc 9,24 . | (2) Lc 15,8 . | (3) Lc 17,33 . | |||||||||
10. | conj. aor. 3de pers. mv. apolesôsin | |||||||||||||
11. | inf. aor. apolesai | 4 | (1) Lc 4,34 . | (2) Lc 6,9 . | (3) Lc 9,56 . | (4) Lc 19,47 . | ||||||||
12. | inf. aor. apolesthai | 1 | (1) Lc 13,33 . | |||||||||||
13. | part. aor. nom. mann. enk. apolesas | 2 | (1) Lc 9,25 . | (2) Lc 15,4 . | ||||||||||
14. | part. aor. gen. mann. + onz. enk. apolomenou | 1 | (1) Lc 11,51 . | |||||||||||
15. | part. perf. nom. mann. enk. apolôlôs | 2 | (1) Lc 15,24 . (2) Lc 15,32 . | |||||||||||
16. | part. perf. nom. + acc. onz. enk. apolôlos | 3 | (1) Lc 15,4 . (2) Lc 15,6 | (3) Lc 19,10 . | ||||||||||
totaal | 25 | 1 | 1 | 1 | 1 | 3 | 1 | 3 | 7 | 3 | 2 | 1 | 1 |
- In de LXX kan een vorm van απολλυμι = apollumi (verderven, verdoemen, ten gronde richten, doden) de vertaling van 42 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn .
- In verschillende situaties wordt het werkw. απολλυμι = apollumi (verderven, verdoemen, ten gronde richten, doden) gebruikt :
(1) Jezus komt om de onreine geest te verdelgen .
(2) Jezus komt om wat aan het verloren gaan is te zoeken opdat het zou herleven .
(3) Farizeeën en schriftgeleerden zoeken Jezus te doden .
Lc 6,10 - Lc 6,10 - 95. Genezing van een verdorde hand op sabbat : Mc 3,1-6 - Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,6 - Lc 6,7 - Lc 6,8 - Lc 6,9 - Lc 6,10 - Lc 6,11 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [10] And looking round about upon them all, he said unto
the man, Stretch forth thy hand. And he did so: and his hand was restored whole
as the other.
Luther-Bibel . 10 Und er sah sie alle ringsum an und sprach zu ihm: Strecke
deine Hand aus! Und er tat's; da wurde seine Hand wieder zurechtgebracht.
Tekstuitleg van Lc 6,10 . Het vers Lc 6,10 telt 24 (2³ X 3) woorden en 115 (5 X 23) letters . De getalwaarde van Lc 6,10 is 15341 (23² X 29) .
Lc 6,10.13.
act. ind. aor. 3de p. enk. epoièsen (hij deed) . van het werkw. poieô
(doen, maken) . Taalgebruik in het N.T. : poieô
(doen, maken) . Taalgebruik in Mc : poieô
(doen, maken) . Taalgebruik in Lc : poieô
(doen, maken) .
Lc (14) : (1) Lc
1,49 . (2) Lc
1,51 . (3) Lc
1,68 . (4) Lc
3,19 . (5) Lc
5,29 . (6) Lc
6,3 . (7) Lc
6,10 . (8) Lc
8,8 . (9) Lc
8,39 . (10) Lc
11,40 . (11) Lc
16,8 . (12) Lc
17,9 . (13) Lc
19,18 . (14) Lc
23,22 . Een vorm van poieô (doen, maken) in Lc 6 (13) : (1) Lc
6,2 . (2) Lc
6,3 . (3) Lc
6,10 . (4) Lc
6,11 . (5) Lc
6,23 . (6) Lc
6,26 . (7) Lc
6,27 . (8) Lc
6,31 . (9) Lc
6,33 . (10) Lc
6,43 . (11) Lc
6,46 . (12) Lc
6,47 . (13) Lc
6,49 .
Lc 6,11 - Lc 6,11 - 95. Genezing van een verdorde hand op sabbat : Mc 3,1-6 - Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,6 - Lc 6,7 - Lc 6,8 - Lc 6,9 - Lc 6,10 - Lc 6,11 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [11] And they were filled with madness; and communed one
with another what they might do to Jesus.
Luther-Bibel . 11 Sie aber wurden ganz von Sinnen und beredeten sich miteinander,
was sie Jesus tun wollten.
Tekstuitleg van Lc 6,11 .
Om de directe rede in het leiden gebruikt Marcus het werkwoord legô
(zeggen). In dit verhaal staat het telkens in de onvoltooid tegenwoordige
tijd. De woordvolgorde van de zin is : eventueel het nevenschikkend voegwoord
kai (en), het werkwoord, de bestemmeling (de man, de Farizeeën samen met
de Herodianen). Lucas plaatst het werkwoord in de aoristvorm
(verleden tijd).
Mc 3,3 : het nevenschikkend voegwoord kai (en) wijzigt Lc 6,8b
tot het partikel de (echter). Het werkwoord in de onvoltooid tegenwoordige tijd
legei (hij zegt) plaatst Lucas in de verleden aoristtijd eipen (hij zei). De
formulering van de bestemmeling is bij Lucas bijna dezelfde als bij Marcus,
maar met enkele wijzigingen; anthrôpoi (aan de mens) verandert Lc 6,8b
in andri (aan de man); xèran (verschrompeld) staat tussen tèn
cheira (de hand) en echonti (hebbende). Lc 6,8b plaatst xèran (verschrompeld)
vooraan en het dichst bij het woord waarbij de bijstelling staat zoals in Mc
3,1.
Mc 3,4 . kai (en) en legei (hij zegt) wordt gewijzigd in Lc
6,9 (eipen de : hij zei echter) zoals dat in Lc 6,8b gebeurde met Mc 3,3. Lucas
wijzigt de bepaling autois (aan hen) in pros autous (tot hen) zoals Lucas dat
telkens doet tijdens de twistgesprekken van Mc 2,1-3,6 wanneer Jezus zich richt
tot zijn tegenstanders. Lc 3,9 voegt hier ho Ièsous (Jezus) toe.
Mc 3,5 . Een participiumzin als bijstelling bij het onderwerp
(Jezus) gaat aan de inleidingsformule op het citaat vooraf. Lucas behoudt het
kai (en) van Marcus. legei (hij zegt) wordt eipen (hij zei). tôi anthoôpôi
(aan de mens) wijzigt Lc 6,10 in autôi (aan hem). Lucas houdt blijkbaar
van wat variatie in de formulering van het driemaal voorkomende anthrôpos
(de mens) in Mc 3,1.3.5).
inleingsformule op een citaat | 1. | 2. | 3. | |||||
Mc 3,3 // Lc 6,8 | Lc 6,8 // Mc 3,3 | Mc 3,4 // Lc 6,9 | Lc 6,9 | Mc 3,5 | Lc 6,10 | |||
nevenschikkend voegwoord kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) .... | kai (en)... | ||||
werkwoord en eventueel het partikel de (echter) | legei (hij zegt) | eipen de (zei hij echter) | legei (hij zegt) | eipen de (zei hij echter) | legei (hij zegt) | eipen (zei hij) | ||
onderwerp | ho Ièsous (Jezus) | |||||||
bestemmeling | tôi anthrôpôi (aan de mens) | tôi andri (tot de man) | autois (aan hen) | pros autous (tot hen) | tôi znthrôpôi (aan de mens) | autôi (aan hem) | ||
95. Genezing van een verdorde hand op sabbat : Mc 3,1-6 - Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 - |
Marcustekst
De indeler van de verzen heeft zich hoofdzakelijk laten leiden door de wisseling
van de personages of door de wisseling van de bestemmeling bij eenzelfde personage.
Uitzondering hierop vormen de twee nevenschikkende zinnen (Mc 6,5c) waar de
gehandicapte uitvoert wat Jezus gebiedt en genezen wordt. Ook de voorstelling
van de man in Mc 3,1b gaf geen aanleiding tot een nieuw vers. Zo werd de versindeling
bepaald door de twee actoren : Jezus en zijn tegenstanders. Ook de reactie van
de tegenstanders in Mc 6,4c gaf geen aanleiding tot een nieuw vers. Het valt
echter op dat hier het zachte partikel de (echter) wordt gebruikt en in alle
andere gevallen het nevenschikkend voegwoord kai (en) nl. 9X telkens als verbindend
voegwoord van een nevenschikkende zin. Van deze 9 gevallen staan er 6 bij het
begin van een vers.
Na kai (en) of de (echter) staat het vervoegd werkwoord of het werkwoord in
de participiumvorm nominatief als bijstelling bij het onderwerp van de hoofdzin.
De werkwoordvormen zijn tegenwoordige tijd (indicatief en participium praesens)
en verschillende vormen van verleden tijd (imperfectum en aorist).
Deze pericope had 9 verzen mogen tellen.
In deze pericope is de gehandicapte slechts 1X actief : nl. bij het uitstrekken
van zijn hand (Mc 3,5c1). Door de versindeling valt de man helemaal in de plooien
van het verhaal en wordt de tegenstelling tussen Jezus enerzijds en de Farizeeën
en Herodianen anderzijds nog versterkt. In het verhaal is de situatie van de
man aanleiding tot een twist tussen Jezus en zijn tegenstanders.
Lucastekst
Hoe weet een lezer hoe hij een tekst moet lezen? Van de zes verzen vinden we
de (echter) op de tweede plaats van de zin; het heeft de functie van de zwakkere
vorm van het nevenschikkend voegwoord kai (en). In Lc 6,8 staan twee nevenschikkende
zinnen met hetzelfde onderwerp (Jezus); in de tweede zin staat eveneens de (echter)
in de plaats van het nevenschikkend voegwoord kai (en). In Lc 6,10b staat een
tweede maal de (echter) in de zin; daar geeft het een verandering van personage
aan.
Het woordje de (echter) duidt de verandering van personage aan. Blijft het personage
hetzelfde, maar richt het personage zich tot een andere bestemmeling, dan kan
ook de (echter) gebruikt worden : Lc 6,8-10.
In vijf van de zes gevallen werd door Lucas het nevenschikkend voegwoord kai
(en) bij het begin van een vers gewijzigd in het partikel de (echter). Marcus
gebruikte 9 X het nevenschikkend voegwoord kai (en). In zes gevallen heeft Lucas
het gewijzigd in de (echter). Naast de drie gevallen waarin kai (en) behouden
blijft, gebruikt Lucas nog 6x kai (en). In Lc 6,8 voert de gehandicapte de uitnodiging
van Jezus uit. Er heeft hier verandering van personage plaats; toch schrijft
Lucas : kai anastas estè : en opgestaan ging hij (in het midden) staan.
We hadden hier eerder de (echter) in plaats van kai (en) verwacht.
In deze tekst kunnen we zien hoe Lucas zijn tekst leesbaar maakt en hoe hij
zijn bron redigeert.
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | |
Lc 6,6a (Jezus) | Lc 6,6b (man met de verschrompelde hand) | Lc 6,7 (schriftgeleerden en Farizeeën) | Lc 6,8a (Jezusi.v.m. de tegenstanders)) | Lc 6,8b (Jezuz tot de man) | Lc 6,9 (Jezus tot de tegenstanders) | Lc 6,10a (Jezus tot de man) | Lc 6,10b (de man) | Lc 6,11 (de tegenstanders) | |
werkwoord (ingeval van de : echter) | egeneto (het gebeurde) | kai (en) | paretèrounto (zij hielden in het oog) | autos (hij) | eipen (hij zei) | eipen (hij zei) | kai (en)... | autoi (zij) | |
partikel de (echter) | de (echter)... | de (echter) | de (echter) | de (echter) | de (echter) | ho de (hij echter) | de (echter) | ||
eiselthein (bij het gaan naar) | èn (er was) | auton (hem) | èidei (wist) | eipen (hij zei) | epoièsen (deed) | eplèsthèsan (werden vervuld) | |||
onderwerp | auton (hij) | anthrôpos (een mens -man) | hoi grammateis kai hoi Farisaioi (de schriftgeleerden en de Farizeeën) | ho Ièsous (Jezus) | |||||
bestemmeling | tôi andri (de man) | pros autous (tot hen) | autôi (aan hem) | ||||||
95. Genezing van een verdorde hand op sabbat : Mc 3,1-6 // Mt 12,9-14 // Lc 6,6-11 // (Lc 14,1-6) - Mc 3,1-6 - Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 - |
1. | 2. | 3. | ||||
Mc 3,1a // Lc 6,6a (Jezus) | Lc 6,6a // Mc 3,1a (Jezus) | Mc 3,1b // Lc 6,6b (de gehandicapte) | Lc 6,6b// Mc 3,1b (man met de verschrompelde hand) | Mc 3,2 // Lc 6,7 (tegenstanders) | Lc 6,7 // Mc 3,2 (tegenstanders) | |
werkwoord | egeneto (het gebeurde) | paretèrounto (zij sloegen gade) | ||||
nevenschikkend voegwoord kai (en) of de (echter) | Kai (en) | de (echter)... | kai (en) | kai (en) | kai (en) | de (echter) |
werkwoord eventueel met de (echter) | eisèlthen (hij ging naar) | eiselthein (bij het gaan naar) | èn ekei anthrôpos (daar was een mens) | èn (er was) anthrôpos (een mens -man) | paretèroun (zij sloegen gade) | |
auton (hem) | auton (hem) | |||||
5 woorden; 11 lettergrepen | 12 woorden; 27 lettergrepen | 8 woorden; 17 lettergrepen | 12 woorden; 19 lettergrepen | 11 woorden; 26 lettergrepen | 17 woorden; 39 lettergrepen | |
95. Genezing van een verdorde hand op sabbat : . - Mc 3,1-6 - Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 - |
4. | 5. | 6. | ||||
Mc 3,3 // Lc 6,8 (Jezus tot de gehandicapte) | Lc 6,8 // Mc 3,3 (Jezus tot de gehandicapte) | Mc 3,4a // Lc 6,9 (Jezus tot de tegenstanders) | Lc 6,9 // Mc 3,4a (Jezus tot de tegenstanders) | Mc 3,4c | - | |
werkwoord | eipen (hij zei) | eipen (hij zei) | ||||
nevenschikkend voegwoord kai (en) | kai (en) | de (echter) | kai (en) | de (echter) | oi de (zij echter) | - |
werkwoord eventueel met de (echter) | legei (hij zegt) | legei (hij zegt) | esiôpôn (zwegen) | - | ||
tôi anthrôpôi (aan de mens) | tôi andri (aan de man) | autois (aan hen) | ||||
13 woorden; 23 lettergrepen | 24 woorden; 44 lettergrepen | 14 woorden; 33 lettergrepen | 19 woorden; 43 lettergrepen | 3 woorden; 6 lettergrepen | - | |
95. Genezing van een verdorde hand op sabbat : . - Mc 3,1-6 - Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 - |
7. | 8. | 9. | 10. | |||||
Mc 3,5 // Lc 6,10 (Jezus tot de gehandicapte) | Lc 6,10 // Mc 3,5 (Jezus tot de gehandicapte) | Mc 3,5c1 // Lc 6,10c1 (de gehandicapte) | Lc 6,10c1 // Mc 3,5c1 (de gehandicapte) | Mc 3,5c2 // Lc 6,10c2 (de gehandicapte) | Lc 6,10c2 // Mc 3,5c2 (de gehandicapte) | Mc 3,6 // Lc 6,11 (de tegenstanders) | Lc 6,11 // Mc 3,6 (de tegenstanders) | |
werkwoord | ||||||||
nevenschikkend voegwoord kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | ho de (hij echter) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | autoi de (zij echter) |
werkwoord eventueel met de (echter) | periblexamenos (om zich heen kijkend) autous (naar hen) ... legei (zegt) | periblexamenos (om zich heen kijkend)pantas autous (naar hen allen) eipen (zei hij) | exeteinen (hij strekte uit) | epoièsen (deed het) | apekatestathè hè cheir autou (en zijn hand werd hersteld) | apekatestathè hè cheir autou (en zijn hand werd hersteld) | exelthontes hoi Farisaioi ... meta tôn Hèrôdiôn (de Farizeeën samen met de Herodianen naar buiten gaand ) sumboulion edidoun (pleegden overleg) | |
tôi anthrôpôi aan de mens) | kat'autou (tegen hem) | |||||||
15 woorden; 35 lettergrepen | 6 woorden; 11 lettergrepen | 2 woorden; 5 lettergrepen | 3 woorden; 6 lettergrepen | 5 woorden; 11 lettergrepen | 5 woorden; 11 lettergrepen | 15 woorden; 39 lettergrepen | 13 woorden; 28 lettergrepen | |
95. Genezing van een verdorde hand op sabbat : . - Mc 3,1-6 - Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 - | Totaal: 91 woorden; 206 lettergrepen | Totaal : 111 woorden; 228 lettergrepen |
95.1. Lc 6,6. Inleidend vers
Ons vertrekpunt is Lc 6,6 . Hier treffen we de bekende formulering egeneto
... en (het gebeurde ... op ...) .Het gebeurde op een andere sabbat. Ander verwijst
naar een eerdere sabbat. Daarvan is sprake in Lc 6,1. De formulering van Lc
6,1 is een redactie van de paralleltekst Mc 2,23. Zo krijgen we tussen Lc 6,6
en Lc 6,1 een treffend parallelisme.
Lc 6,6-11 en Lc 14,1-6 lijken sterk op elkaar en behandelen eenzelfde thema.
Zoals we hierboven gezien hebben, duidt de (echter) vaak de verandering van
het personage in het verhaal aan en begint vaak een nieuw vers. Dat is niet
het geval met de tekst van Lc 14,1-6. Daar duidt 7X het nevenschikkend voegwoord
kai (en) de verandering van het personage of van de bestemmeling aan. Toch eigenaardig
vermits Lucas de kai-tekst van Mc 3,1-6 herwerkt heeft tot een de-tekst (Lc
6,6-11).
Eenzelfde thema : mag je op sabbat genezen. In twee verschillende situaties | genezing in de synagoge | genezing in een huis van de leiders van de Farizeeën | |||
Mc 2,23 // Lc 6,1 | Lc 6,1 // Mc 2,23 | Mc 3,1 // Lc 6,6 | Lc 6,6 // Mc 3,1 - Lc 6,6-11 - | Lc 14,1a - Lc 14,1-6 - | |
nevenschikkend voegwoord | kai (en) | kai (en) | Kai (en) | ||
hoofdwerkwoord | egeneto (het gebeurde) | egeneto de (het gebeurde echter) | egeneto de (het gebeurde echter) | egeneto (het gebeurde) | |
voorzetsel | auton en (dat hij op) | en (op) | en (op) | en (in) | |
lidwoord | tois sabbasin (sabbat) | sabbatôi ( sabbat) | heterôi sabbatôi (een andere sabbat) | ||
werkwoord in de infinitief | paraporeuesthai (doortrok) | diaporeuesthai auton (doortrekken hij) | eisèlthen palin (hij ging opnieuw binnen) | eiselthein auton (binnengaan hij) | tôi elthein auton ( het binnengaan hij) |
plaatsbepaling | dia tôn sporimôn (door de korenvelden) | dia sporimôn (door korenvelden) | eis sunagôgèn (in een synagoge) | eis tèn sunagôgèn (in de synagoge) | eis oikon tinos tôn archôntôn tôn Farisaiôn (in het huis van iemand van de leiders van de Farizeeën |
sabbatôi fagein arton (op sabbat om brood te eten) | |||||
94. Aren uittrekken op sabbat : - Mc 2,23-28 - Mt 12,1-8 - Lc 6,1-5 - | 95. Genezing van een verdorde hand op sabbat : Mc 3,1-6 // Mt 12,9-14 // Lc 6,6-11 // (Lc 14,1-6) - Mc 3,1-6 - Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 - | 230. Genezing van een waterzuchtige op sabbat : Lc 14,1-6 - Mc 3,1-6 -Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 -Mt 12,9-14 - |
Er is omtrent deze inleiding nog meer te zeggen. Mc 1,21-3,6 vormt een verhalenbundel. Het eerste en het laatste verhaal is een wonderverhaal. Ze hebben beide plaats op sabbat in de synagoge. In Mc 1,21-28 wordt de totaalactiviteit (woord en daad) van Jezus voorgesteld. Door de toevoeging van Lucas kai didaskein (en onderwijzen) in Lc 6,6 doet Lucas in Lc 6,6-11 hetzelfde. Het is hetzelfde werkwoord als Mc 1,21. De daad volgt op het woord. Door het woord kan geloof onder de toehoorders groeien, waardoor zij de genezende kracht van Jezus kunnen ervaren.
Mc 1,21 | Mc 3,1 // Lc 6,6 - Mc 3,1-6 - | Lc 6,6 - Lc 6,6-11 - | Lc 7,36 | Lc 14,1 - Lc 14,1-6 - | Mc 2,23 // Lc 6,1 | Lc 6,1 |
kai euthus (en terstond) | kai (en) | egeneto de (het gebeurde echter) | kai (en) | kai egeneto (en het gebeurde) | kai egeneto (en het gebeurde) | egeneto de (het gebeurde echter) |
tois sabbasin (op sabbat) | en heterôi sabbatôi (op een andere sabbat) | auton en tois sabbasin (hij op sabbat) | en sabbatôi (op een sabbat) | |||
eiselthôn (binnengegaan zijnde) | eisèlthen (hij ging binnen) | eiselthein auton (in het binnengaan - hij -) | eiselthôn (binnengegaan zijnde) | en tôi elthein auton (in het gaan - hij - ) | paraporeuesthai (langs gaan) | diaporeuesthai (in het doortrekken) |
palin (opnieuw) | ||||||
eis (in) | eis (in) | eis (in) | eis (in) | eis (in) | dia (door) | dia (door) |
tèn sunagôgèn (de synagoge) | sunagôgèn (een synagoge) | tèn sunagôgèn (de synagoge) | ton oikon tou Farisaiou (in het huis van de Farizeeër) | oikon tôn archontôn tôn Farisaiôn (het huis van de leiders van de Farizeeën) | tôn sporimôn (de korenvelden) | sporimôn (de korenvelden) |
edidasken (onderrichtte hij) | kai didaskein (en het leren) | 36a ... hina fagèi met'autou (opdat hij met hem zou eten) | sabbatôi fagein arton (op sabbat om brood te eten) | |||
24. Jezus leert en geneest : Mc 1,21 // Mt 4,23-25; 5,1-2 // Lc 4,31 | 95. Genezing van een verdorde hand op sabbat :) - Mc 3,1-6 - Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 - | 95. Genezing van een verdorde hand op sabbat : - Mc 3,1-6 - Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 - | 115. De boetvaardige zondares : Lc 7,36-50 // ( Mc 14,3 ) // ( Mt 26,6-7 ) - Lc 7,36-50 | 95. Genezing van een verdorde hand op sabbat : - Mc 3,1-6 - Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 - | 94. Aren uittrekken op sabbat : - Mc 2,23-28 - Mt 12,1-8 - Lc 6,1-5 - | 94. Aren uittrekken op sabbat : - Mc 2,23-28 - Mt 12,1-8 - Lc 6,1-5 - |
het antwoord van Jezus tot de Farizeeën tijdens de twistgesprekken
Mc 2,1-3,6.
1. Op een vraag volgt een antwoord : apokeitheis (antwoordende).
2. Het vervoegd werkwoord zeggen staat steeds in de verleden tijd (indicatief
aorist eipen : hij zei).
3. Steeds is de naam Jezus vermeld. Daardoor komt de vraag of de opmerking of
het gadeslaan van de Farizeeën en de beantwoording door Jezus beter tot
zijn recht.
4. Marcus gebruikt geen voorzetsel om degenen aan te duiden tot wie Jezus zich
richt. Lucas gebruikt telkens het voorzetsel pros : tot, tegen.
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | ||||||||||||
Mc 2,8 // Lc 5;22 | Lc 5,22 // Mc 2,8 | Mc 2,17 // Lc 5,31 | Lc 5,31 // Mc 2,17 | Mc 2,19 // Lc 5,34 | Lc 5,34 // Mc 2,19 | Mc 2,25 // Lc 6,3 | Lc 6,3 // Mc 2,25 | Mc 3,4 // Lc 6,9 | Lc 6,9 // Mc 3,4 | Lc 15,3 | Lc 19,9 | |||||
kai euthus (en omiddellijk) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | ||||||||||
epignous (wetend) | epignous (wetend) | akousas (horend) | apokritheis (ant<oordend) | apokritheis (ant<oordend) | eipen de (hij zei echter) | eipen de (hij zei echter) | eipen de (hij zei echter) | |||||||||
de (echter) | ||||||||||||||||
ho Ièsous (Jezus) | ho Ièsous (Jezus) | ho Ièsous (Jezus) | ho Ièsous (Jezus) | ho de Ièsous (Jezus echter) | ho Ièsous (Jezus) | |||||||||||
apokritheis (antwoordend) | ||||||||||||||||
legei (zegt) | eipen (zei hij) | legei (hij zegt) | eipen (zei hij) | eipen (zei) | eipen (zei hij) | legei (hij zegt) | pros autous eipen (zei hij tot hen) | legei (hij zegt) | ||||||||
autois (aan hen) | pros autous (tot hen) | autois (aan hen) | pros autous (tot hen) | autois (aanhen) | pros autous (tot hen) | autois (aan hen) | autois (aan hen) | pros autous (tot hen) | pros autous (tot hen) | pros auton (tot hem) | ||||||
hi Ièsous (Jezus) | ho Ièsous (Jezus) | tèn parabolèn tautèn legôn (deze parabel zeggende) | ho Ièsous (Jezus) | |||||||||||||
67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 // Mt 9,1-8 // Lc 5,17-26 - Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 - | 67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 // Mt 9,1-8 // Lc 5,17-26 - Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 - | 69. Jezus eet met tollenaars en zondaars : Mc 2,15-17 // Mt 9,10-13 // Lc 5,29-32 - Mc 2,15-17 - Mt 9,10-13 - Lc 5,29-32 - | 69. Jezus eet met tollenaars en zondaars : Mc 2,15-17 // Mt 9,10-13 // Lc 5,29-32 - Mc 2,15-17 - Mt 9,10-13 - Lc 5,29-32 - | 70. Vraag over het vasten. Het oude en het nieuwe : Mc 2,18-22 // Mt 9,14-17 // Lc 5,33-39 - Mc 2,18-22 - Mt 9,14-17 - Lc 5,33-39 - | 70. Vraag over het vasten. Het oude en het nieuwe : Mc 2,18-22 // Mt 9,14-17 // Lc 5,33-39 - Mc 2,18-22 - Mt 9,14-17 - Lc 5,33-39 - | 94. Aren uittrekken op sabbat : Mc 2,23-28 // Mt 12,1-8 // Lc 6,1-5 - Mc 2,23-28 - Mt 12,1-8 - Lc 6,1-5 - | 94. Aren uittrekken op sabbat : Mc 2,23-28 // Mt 12,1-8 // Lc 6,1-5 - Mc 2,23-28 - Mt 12,1-8 - Lc 6,1-5 - | 95. Genezing van een verdorde hand op sabbat : Mc 3,1-6 // Mt 12,9-14 // Lc 6,6-11 // (Lc 14,1-6) - Mc 3,1-6 - Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 - | 95. Genezing van een verdorde hand op sabbat : Mc 3,1-6 // Mt 12,9-14 // Lc 6,6-11 // (Lc 14,1-6) - Mc 3,1-6 - Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 - | 238. Gelijkenis van het verloren schaap : Lc 15,1-7 - Lc 15,1-7 - | 277. Zacheüs : Lc 19,1-10 - Lc 19,1-10 - |
97. Roeping van de Twaalf : Lc 6,12-16 - Mc 3,13-19 - Lc 6,12-16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,12 - Lc 6,13 - Lc 6,14 - Lc 6,15 - Lc 6,16 -
Lc 6,12 - Lc 6,12 : 97. Roeping van de Twaalf - Mc 3,13-19 - Lc 6,12-16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,12 - Lc 6,13 - Lc 6,14 - Lc 6,15 - Lc 6,16 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [12] And it came to pass in those days, that he went out
into a mountain to pray, and continued all night in prayer to God.
Luther-Bibel . 12 Es begab sich aber zu der Zeit, dass er auf einen Berg ging,
um zu beten; und er blieb die Nacht über im Gebet zu Gott.
Tekstuitleg van Lc 6,12 .
1. ind. aor. 3de pers. enk. egeneto (het gebeurde) van het werkw. ginomai (worden,
gebeuren) . Taalgebruik in het N.T. : ginomai
(worden) . Taalgebruik in Lc : ginomai
(worden) . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen
van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) ,
een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van
zijn (er was eens... ) zoals vele verhalen bij ons beginnen .
Lc (69) . Lc (6) : (1) Lc
6,1 . (2) Lc
6,6 . (3) Lc
6,12 . (4) Lc
6,13 . (5) Lc
6,16 . (6) Lc
6,49 . Een vorm van ginomai (worden, gebeuren) in Lc in 8 verzen : (1) Lc
6,1 . (2) Lc
6,6 . (3) Lc
6,12 . (4) Lc
6,13 . (5) Lc
6,16 . (6) Lc
6,36 . (7) Lc
6,48 . (8) Lc
6,49 .
3. en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 6 (7) : (1) Lc
6,1 . (2) Lc
6,6 . (3) Lc
6,7 . (4) Lc
6,12 . (5) Lc
6,23 . (6) Lc
6,41 . (7) Lc
6,42 .
3. - 5. en tais hèmerais (in de dagen) . Lc (11 / 18) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,7 . (3) Lc 1,18 . (4) Lc 1,39 . (5) Lc 2,1 . (6) Lc 4,2 . (7) Lc 4,25 . (8) Lc 6,12 . (9) Lc 17,26 . (10) Lc 17,28 . (11) Lc 24,18 .
1. - 5. egeneto en tais hèmerais (het gebeurde in die dagen) . Lc (3) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 17,26 . (3) Lc 17,28 . egeneto de en tais hèmerais (het gebeurde echter in de dagen) . Lc (1) : (2) Lc 2,1 . (2) Lc 6,12 .
6. aanwijz. voornaamw. dat. vr. mv. tautais van het aanwijz. voornaamw. houtos
(deze) . Taalgebruik in het N.T. : houtos
(deze) . Taalgebruik in Mc : houtos
(deze) . Taalgebruik in Lc : houtos
(deze) .
Lc (4) : (1) Lc
1,39 . (2) Lc
6,12 . (3) Lc
23,7 . (4) Lc
24,18 .
1. - 6. en tais hèmerais tautais (in deze dagen) . Lc (3) : (1) Lc 1,39 . (2) Lc 6,12 . (3) Lc 24,18 . In bredere contekst . (1) Lc 1,39 : anastasa de mariam en tais hèmerais tautais eporeuthè eis tèn oreinèn (Maria echter opgestaan in deze dagen begaf zich op weg naar het gebergte) . (2) Lc 6,12 : egeneto de en tais hèmerais tautais exèlthen eis to horos (het gebeurde echter in deze dagen . Hij ging uit naar de berg) . Hebr. bajjâmim hâ´ellèh (in deze dagen) : Zach 8,9 en Zach 8,15 .
Lc 6,13 - Lc 6,13 : 97. Roeping van de Twaalf - Mc 3,13-19 - Lc 6,12-16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,12 - Lc 6,13 - Lc 6,14 - Lc 6,15 - Lc 6,16 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [13] And when it was day, he called unto him his disciples:
and of them he chose twelve, whom also he named apostles;
Luther-Bibel . 13 Und als es Tag wurde, rief er seine Jünger und erwählte zwölf
von ihnen, die er auch Apostel nannte:Tekstuitleg van Lc
6,13 .
Lc 6,14 - Lc 6,14 : 97. Roeping van de Twaalf - Mc 3,13-19 - Lc 6,12-16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,12 - Lc 6,13 - Lc 6,14 - Lc 6,15 - Lc 6,16 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [14] Simon, (whom he also named Peter,) and Andrew his brother,
James and John, Philip and Bartholomew,
Luther-Bibel . 14 Simon, den er auch Petrus nannte, und Andreas, seinen Bruder,
Jakobus und Johannes; Philippus und Bartholomäus;
Tekstuitleg van Lc 6,14 . Het vers Lc 6,14 telt 16 (2² X 2²) woorden en 89 letters . De getalwaarde van Lc 6,14 is 8783 .
Lc 6,14.1. acc. mann. enk. simôna van de eigennaam Simôn (Simon) . Taalgebruik in het N.T. : Simôn (Simon) . Taalgebruik in Mc : Simôn (Simon) . 1. Simon = Petrus . 2. Simon , de Kananeeër of Simon , de zeloot : Mt 10,4 // Mc 3,18 // Lc 6,15 . 3. Simon , de melaatse : Mt 26,6 // Mc 14,3 . 4. Simon van Cyrene : Mt 27,32 // Mc 15,21 // Lc 23,26 . Lc (5) : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 6,14 . (4) Lc 6,15 . (5) Lc 23,26 . Een vorm van Simon (Petrus) in 9 verzen in Lc : (1) Lc 4,38 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,4 . (4) Lc 5,5 . (5) Lc 5,8 . (6) Lc 5,10 . (7) Lc 6,14 . (8) Lc 22,31 (2X) . (9) Lc 24,34 . In Lc 4,38 (2X) staat simônos (van Simon) de eerste maal zonder lidwoord - hij wordt voor het eerst vermeld) - en de tweede maal met lidwoord . In Lc 5,3 wordt hij zonder lidwoord vermeld - het is de eerste maal in deze pericope - . In Lc 5,4 en Lc 5,10 sprak Jezus tot Simon ; hier wordt telkens het bepaald lidw. gebruikt bij simôna (tot Simon) . In Lc 22,31 wordt 2X de vocatief gebruikt (2 / 11) . In de andere gevallen geen bepaald lidw. (6 / 11) : (1) Lc 4,38 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,5 . (4) Lc 5,8 . (5) Lc 6,14 . (6) Lc 24,34 . Simon Petrus wordt vermeld bij de genezing van zijn schoonmoeder (Lc 4,38-39) , zijn roeping bij de wonderbare visvangst (Lc 5,1-11) , de aanstelling van de twaalf (Lc 6,14) , de aankondiging van de verloochening (Lc 22,31-34) , en de terugkomst van de twee leerlingen van Emmaüs bij de gemeenschap in Jeruzalem (Lc 24,34) .
Lc 6,14..5.
acc. mann. enk. petron van de eigennaam petros (Petrus) . Taalgebruik in het
N.T. : petros
(Petrus) . Taalgebruik in Lc : petros
(Petrus) .
Lc (4) : (1) Lc
6,14 . (2) Lc
8,51 . (3) Lc
9,28 . (4) Lc
22,8 . Een vorm van petros (Petrus) in Lc in 18 verzen : (1) Lc
5,8 . (2) Lc
6,14 . (3) Lc
8,45 . (4) Lc
8,51 . (5) Lc
9,20 . (6) Lc
9,28 . (7) Lc
9,32 . (8) Lc
9,33 . (9) Lc
12,41 . (10) Lc
18,28 . (11) Lc
22,8 . (12) Lc
22,34 . (13) Lc
22,54 . (14) Lc
22,55 . (15) Lc
22,58 . (16) Lc
22,60 . (17) Lc
22,61 . (18) Lc
24,12 .
Lc 6,15 - Lc 6,15 : 97. Roeping van de Twaalf - Mc 3,13-19 - Lc 6,12-16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,12 - Lc 6,13 - Lc 6,14 - Lc 6,15 - Lc 6,16 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [15] Matthew and Thomas, James the son of Alphaeus, and
Simon called Zelotes,
Luther-Bibel . 15 Matthäus und Thomas; Jakobus, den Sohn des Alphäus, und Simon,
genannt der Zelot;
Tekstuitleg van Lc 6,15 . Het vers Lc 6,15 telt 12 (2² X 3) woorden en 65 (5 X 13) letters . De getalwaarde van Lc 6,15 is 8058 (2 X 13 X 17 X 79) .
Lc 6,15.9. acc. mann. enk. simôna van de eigennaam Simôn (Simon) . Taalgebruik in het N.T. : Simôn (Simon) . Taalgebruik in Mc : Simôn (Simon) . 1. Simon = Petrus . 2. Simon , de Kananeeër of Simon , de zeloot : Mt 10,4 // Mc 3,18 // Lc 6,15 . 3. Simon , de melaatse : Mt 26,6 // Mc 14,3 . 4. Simon van Cyrene : Mt 27,32 // Mc 15,21 // Lc 23,26 . Lc (5) : (1) Lc 5,4 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 6,14 . (4) Lc 6,15 . (5) Lc 23,26 .
Lc 6,16 - Lc 6,16 : 97. Roeping van de Twaalf - Mc 3,13-19 - Lc 6,12-16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,12 - Lc 6,13 - Lc 6,14 - Lc 6,15 - Lc 6,16 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [16] And Judas the brother of James, and Judas Iscariot,
which also was the traitor.
Luther-Bibel . 16 Judas, den Sohn des Jakobus, und Judas Iskariot, der zum Verräter
wurde.
Tekstuitleg van Lc 6,16 .
Lc 5,1-11 - Lc 5,1-11 - | Lc 5,12-16 - Lc 5,12-16 - | Lc 5,17-26 - Lc 5,17-26 | Lc 6,1 - Lc 6,1-5 - | Lc 6,6 - Lc 6,6-11 - | Lc 6,12 - Lc 6,12-16 - | |
nevenschikkend voegwoord | Kai (en) | Kai (en) | Kai (en) | |||
hoofdwerkwoord | egeneto (het gebeurde) | egeneto (het gebeurde) | egeneto (het gebeurde) | egeneto de (het gebeurde echter) | egeneto de (het gebeurde echter) | egeneto de (het gebeurde echter) |
voorzetsel | en (in) | en (in) | en (op) | en (op) | en (op) | en (in) |
lidwoord | tôi (het) | tôi (het) | miai tôn hèmerôn (de eerste dag van de week) | sabbatôi (een sabbat) | heterôi sabbatôi (een andere sabbat) | tais hèjmerais tautais (die dagen) |
werkwoord in de infinitief | ton ochlon epikeisthai autôi kai akouein ton logon tou theou (opdringen van de menigte op hem en het luisteren naar het woord van God) | einai auton (aanwezig zijn hij) | diaporeuesthai auton (doortrekken hij) | eiselthein auton (binnengaan hij) | ekselthein auton (naar buiten gaan hij) | |
plaatsbepaling | en miai tôn poleôn (in één van de steden) | dia sporimôn (door korenvelden) | eis tèn sunagôgèn (in de synagoge) | eis to oros (naar de berg) | ||
kai autos (en hij) | ||||||
62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen : Lc 5,1-11 // (Mc 1,16-20) // (Mt 4,18-22) | 63. Genezing van een melaatse : Mc 1,40-45 // (Mt 8,2-4) // Lc 5,12-16 | 67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 // Mt 9,1-8 // Lc 5,17-26 | 94. Aren uittrekken op sabbat : Mc 2,23-28 // Mt 12,1-8 // Lc 6,1-5 | 95. Genezing van een verdorde hand op sabbat : Mc 3,1-6 // Mt 12,9-14 // Lc 6,6-11 // (Lc 14,1-6) | 97. Roeping van de Twaalf : Mc 3,13-19 // Lc 6,12-16 |
Lc 5,1-11 - Lc 5,1-11 - | Lc 5,12-16 - Lc 5,12-16 - | Lc 5,17-26 - Lc 5,17-26 | Mc 2,23 // Lc 6,1 | Lc 6,1 // Mc 2,23 - Lc 6,1-5 - | Lc 6,6 - Lc 6,6-11 - | Lc 6,12 - Lc 6,12-16 - | |
nevenschikkend voegwoord | Kai (en) | Kai (en) | Kai (en) | Kai (en) | |||
hoofdwerkwoord | egeneto (het gebeurde) | egeneto (het gebeurde) | egeneto (het gebeurde) | egeneto (het gebeurde) | egeneto de (het gebeurde echter) | egeneto de (het gebeurde echter) | egeneto de (het gebeurde echter) |
voorzetsel | en (in) | en (in) | en (op) | en (op) | en (op) | en (op) | en (in) |
lidwoord | tôi (het) | tôi (het) | miai tôn hèmerôn (de eerste dag van de week) | sabbatôi (een sabbat) | heterôi sabbatôi (een andere sabbat) | tais hèjmerais tautais (die dagen) | |
werkwoord in de infinitief | ton ochlon epikeisthai autôi kai akouein ton logon tou theou (opdringen van de menigte op hem en het luisteren naar het woord van God) | einai auton (aanwezig zijn hij) | diaporeuesthai auton (doortrekken hij) | eiselthein auton (binnengaan hij) | ekselthein auton (naar buiten gaan hij) | ||
plaatsbepaling | en miai tôn poleôn (in één van de steden) | dia sporimôn (door korenvelden) | eis tèn sunagôgèn (in de synagoge) | eis to oros (naar de berg) | |||
kai autos (en hij) | |||||||
62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen : Lc 5,1-11 // (Mc 1,16-20) // (Mt 4,18-22) | 63. Genezing van een melaatse : Mc 1,40-45 // (Mt 8,2-4) // Lc 5,12-16 | 67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 // Mt 9,1-8 // Lc 5,17-26 | 94. Aren uittrekken op sabbat : Mc 2,23-28 // Mt 12,1-8 // Lc 6,1-5 | 95. Genezing van een verdorde hand op sabbat : Mc 3,1-6 // Mt 12,9-14 // Lc 6,6-11 // (Lc 14,1-6) | 97. Roeping van de Twaalf : Mc 3,13-19 // Lc 6,12-16 |
Evangelielezing van de 6de
(zesde) zondag door het jaar C : Lc 6,17.20-26 .
Verwijzing : Lc
6,17.20-26 :
In die tijd daalde Jezus samen met de twaalf van de berg af. Hij bleef
staan op een vlak terrein. Daar bevond zich een talrijke groep van zijn leerlingen
en een grote volksmenigte uit heel het Joodse land, uit Jeruzalem en uit het
kustland Tyrus en Sidon. Hij sloeg nu zijn ogen op, keek zijn leerlingen aan
en sprak: "Zalig gij die arm zijt, want aan u behoort het Rijk Gods. Zalig
die nu honger lijdt, want gij zult verzadigd worden. Zalig die nu weent, want
gij zult lachen. Zalig zijt gij wanneer omwille van de Mensenzoon de mensen
u haten, wanneer zij u uitstoten en u beschimpen en uw naam uit de samenleving
bannen als iets verfoeilijks. Als die dag komt, springt dan op van blijdschap,
want groot is uw loon in de hemel. Op dezelfde manier behandelden hun voorvaders
de profeten. Maar wee u, rijken, want wat u vertroost hebt ge al ontvangen.
Wee u, die nu verzadigd zijt, want ge zult honger lijden. Wee u, die nu lacht,
want ge zult klagen en wenen. Wee u, wanneer alle mensen met lof over u spreken,
want hun voorvaderen deden hetzelfde met de valse profeten."
98. Volkstoeloop en genezingen : Lc 6,17-20a - Mc 3,7-12 - Mt 12,15-21 - Lc 6,17-20a -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,17 - Lc 6,18 - Lc 6,19 -
Lc 6,17 - Lc 6,17 : 98. Volkstoeloop en genezingen - Mc 3,7-12 - Mt 12,15-21 - Lc 6,17-20a -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,17 - Lc 6,18 - Lc 6,19 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [17] And he came down with them, and stood in the plain,
and the company of his disciples, and a great multitude of people out of all
Judaea and Jerusalem, and from the sea coast of Tyre and Sidon, which came to
hear him, and to be healed of their diseases;
Luther-Bibel . 17 Und er ging mit ihnen hinab und trat auf ein ebenes Feld.
Und um ihn war eine große Schar seiner Jünger und eine große Menge des Volkes
aus ganz Judäa und Jerusalem und aus dem Küstenland von Tyrus und Sidon,
Tekstuitleg van Lc 6,17 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 6 (+ 11 / 49 . - 38 / 49 : (1) Lc 6,2 . (2) Lc 6,9 . (3) Lc 6,21 . (4) Lc 6,24 . (5) Lc 6,26 . (6) Lc 6,27 . (7) Lc 6,28 . (8) Lc 6,40 . (9) Lc 6,41 . (10) Lc 6,43 . (11) Lc 6,44 . )
9. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 6 (+ 11 / 49 . - 38 / 49 : (1) Lc 6,2 . (2) Lc 6,9 . (3) Lc 6,21 . (4) Lc 6,24 . (5) Lc 6,26 . (6) Lc 6,27 . (7) Lc 6,28 . (8) Lc 6,40 . (9) Lc 6,41 . (10) Lc 6,43 . (11) Lc 6,44 . )
14. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 6 (+ 11 / 49 . - 38 / 49 : (1) Lc 6,2 . (2) Lc 6,9 . (3) Lc 6,21 . (4) Lc 6,24 . (5) Lc 6,26 . (6) Lc 6,27 . (7) Lc 6,28 . (8) Lc 6,40 . (9) Lc 6,41 . (10) Lc 6,43 . (11) Lc 6,44 . )
15. nom. + acc. onz. enk. πληθος = plèthos (menigte, veelheid) . Taalgebruik in het NT : plèthos (menigte, veelheid) . Taalgebruik in de LXX : plèthos (menigte, veelheid) . Taalgebruik in Lc : plèthos (menigte, veelheid) . Taalgebruik in Hnd : plèthos (menigte, veelheid) . Mc (2) : (1) Mc 3,7 . (2) Mc 3,8 . Lc (8) : (1) Lc 1,10 . (2) Lc 2,13 . (3) Lc 5,6 . (4) Lc 6,17 . (5) Lc 8,37 . (6) Lc 19,37 . (7) Lc 23,1 . (8) Lc 23,27 . Joh (1) : Joh 5,3 . Hnd (12) : (1) Hnd 2,6 . (2) Hnd 5,16 . (3) Hnd 6,2 . (4) Hnd 14,1 . (5) Hnd 14,4 . (6) Hnd 15,12 . (7) Hnd 15,30 . (8) Hnd 17,4 . (9) Hnd 21,36 . (10) Hnd 23,7 . (11) Hnd 25,24 . (12) Hnd 28,3 . Jac (1) : Jak 5,20 . 1 Pe (1) : 1 Pe 4,8 . Een vorm van πληθος = plèthos in de LXX (288) , in het NT (31) , in Lc (8) : (1) Lc 1,10 . (2) Lc 2,13 . (3) Lc 5,6 . (4) Lc 6,17 . (5) Lc 8,37 . (6) Lc 19,37 . (7) Lc 23,1 . (8) Lc 23,27 . In de LXX is πληθος = plèthos de vertaling van 17 verschillende Hebreeuwse woorden .
22. gen. vr. enk. ioudaias (van Judea) van het zelfst. naamw. ioudaia (Judea)
. Taalgebruik in het N.T. : ioudaia
(Judea) . Taalgebruik in Lc : ioudaia
(Judea) .
Lc (7) : (1) Lc
1,5 . (2) Lc
1,65 . (3) Lc
3,1 . (4) Lc
4,44 . (5) Lc
5,17 . (6) Lc
6,17 . (7) Lc
23,5 . Een vorm van ioudaia (Judea) in Lc in 10 verzen : (1) Lc
1,5 . (2) Lc
1,65 . (3) Lc
2,4 . (4) Lc
3,1 . (5) Lc
4,44 . (6) Lc
5,17 . (7) Lc
6,17 . (8) Lc
7,17 . (9) Lc
21,21 . (10) Lc
23,5 .
23. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 6 (+ 11 / 49 . - 38 / 49 : (1) Lc 6,2 . (2) Lc 6,9 . (3) Lc 6,21 . (4) Lc 6,24 . (5) Lc 6,26 . (6) Lc 6,27 . (7) Lc 6,28 . (8) Lc 6,40 . (9) Lc 6,41 . (10) Lc 6,43 . (11) Lc 6,44 . )
25. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 6 (+ 11 / 49 . - 38 / 49 : (1) Lc 6,2 . (2) Lc 6,9 . (3) Lc 6,21 . (4) Lc 6,24 . (5) Lc 6,26 . (6) Lc 6,27 . (7) Lc 6,28 . (8) Lc 6,40 . (9) Lc 6,41 . (10) Lc 6,43 . (11) Lc 6,44 . )
29. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 6 (+ 11 / 49 . - 38 / 49 : (1) Lc 6,2 . (2) Lc 6,9 . (3) Lc 6,21 . (4) Lc 6,24 . (5) Lc 6,26 . (6) Lc 6,27 . (7) Lc 6,28 . (8) Lc 6,40 . (9) Lc 6,41 . (10) Lc 6,43 . (11) Lc 6,44 . )
Lc 6,18 - Lc 6,18 : 98. Volkstoeloop en genezingen - Mc 3,7-12 - Mt 12,15-21 - Lc 6,17-20a -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,17 - Lc 6,18 - Lc 6,19 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [18] And they that were vexed with unclean spirits: and
they were healed.
Luther-Bibel . 18 die gekommen waren, ihn zu hören und von ihren Krankheiten
geheilt zu werden; und die von unreinen Geistern umgetrieben waren, wurden gesund.
Tekstuitleg van Lc 6,18 .
Lc 6,19 - Lc 6,19 : 98. Volkstoeloop en genezingen - Mc 3,7-12 - Mt 12,15-21 - Lc 6,17-20a -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,17 - Lc 6,18 - Lc 6,19 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [19] And the whole multitude sought to touch him: for there
went virtue out of him, and healed them all.
Luther-Bibel . 19 Und alles Volk suchte ihn anzurühren; denn es ging Kraft von
ihm aus und er heilte sie alle.
Tekstuitleg van Lc 6,19 .
5. act. ind. imperf. 3de pers. mv. ezètoun van het werkw. zèteô (zoeken) . Taalgebruik in het N.T. : zèteô (zoeken) . Taaalgebruik in Lc : zèteô (zoeken) . Hebr. bâqasj (zoeken) . Taalgebruik in Tenach : bâqasj (zoeken) . dârasj < midrasj . Ned. zoeken . Lat. quaerere . Fr. chercher (ch / q - r) . E. search . D. suchen . D. zoeken . Lc (5) : (1) Lc 5,18 . (2) Lc 6,19 . (3) Lc 11,16 . (4) Lc 19,47 . (5) Lc 22,2 . Een vorm van zèteô (zoeken) in Lc in 26 verzen , in Lc 6 (1) Lc 6,19 . In Lc : 14 vormen van zèteô (zoeken) in 13 / 24 hoofdstukken en in 26 verzen . In Hnd : X vormen van zèteô (zoeken) in 7 / 28 hoofdstukken en in 10 verzen .
99. De zaligsprekingen : Lc 6,20b-23 - Lc 6,20b-23 - Mt 5,3-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,20 - Lc 6,21 - Lc 6,22 - Lc 6,23 -
Lc 6,20 - Lc 6,20 : 99. De zaligsprekingen - Lc 6,20b-23 - Mt 5,3-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,20 - Lc 6,21 - Lc 6,22 - Lc 6,23 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [20] And he lifted up his eyes on his disciples, and said,
Blessed be ye poor: for yours is the kingdom of God.
Luther-Bibel . 20 Und er hob seine Augen auf über seine Jünger und sprach: Selig
seid ihr Armen; denn das Reich Gottes ist euer.
Tekstuitleg van Lc 6,20 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 6 (+ 11 / 49 . - 38 / 49 : (1) Lc 6,2 . (2) Lc 6,9 . (3) Lc 6,21 . (4) Lc 6,24 . (5) Lc 6,26 . (6) Lc 6,27 . (7) Lc 6,28 . (8) Lc 6,40 . (9) Lc 6,41 . (10) Lc 6,43 . (11) Lc 6,44 . )
3. act. part. aor. nom. mann. enk. eparas (opgeheven) van het werkw. epairô (opheffen, verheffen) . Taalgebruik in het N.T. : epairô (opheffen, verheffen) . Taalgebruik in Lc : epairô (opheffen, verheffen) . Taalgebruik in Hnd : epairô (opheffen, verheffen) . Taalgebruik in de Septuaginta : epairô (opheffen, verheffen) . Hebr. nâshâ´(dragen, opnemen, verheffen) . Taalgebruik in Tenach : nâshâ´ (dragen, opnemen, verheffen) . Lat. levare (elevare) . Fr. lever . E. to lift up . D. aufheben . Lc (3) : (1) Lc 6,20 . (2) Lc 16,23 . (3) Lc 24,50 . Een vorm van epairô (opheffen, verheffen) in Lc in 6 verzen : (1) Lc 6,20 . (2) Lc 11,27 . (3) Lc 16,23 . (4) Lc 18,13 . (5) Lc 21,28 . (6) Lc 24,50 . In Lc : 4 vormen van epairô (opheffen, verheffen) in 6 verzen in 6 hoofdstukken . In Hnd : 4 vormen van epairô (opheffen, verheffen) in 5 verzen in 5 hoofdstukken . Een vorm van epairô (opheffen, verheffen) in het N.T. (19) , de LXX (83) .
Lc 6,21 - Lc 6,21 : 99. De zaligsprekingen - Lc 6,20b-23 - Mt 5,3-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,20 - Lc 6,21 - Lc 6,22 - Lc 6,23 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [21] Blessed are ye that hunger now: for ye shall be filled.
Blessed are ye that weep now: for ye shall laugh.
Luther-Bibel . 21 Selig seid ihr, die ihr jetzt hungert; denn ihr sollt satt
werden. Selig seid ihr, die ihr jetzt weint; denn ihr werdet lachen.
Tekstuitleg van Lc 6,21 . Het vers Lc 6,21 telt 12 (2² X 3) woorden en 71 letters . De getalwaarde van Lc 6,21 is 6866 (2 X 3433) .
Lc 6,21.3. act. part. praes. nom. mann. enk. peinôntes van het werkw. peinaô (hongeren, honger hebben) . Taalgebruik in het N.T. : peinaô (hongeren, honger hebben) . Taalgebruik in Lc : peinaô (hongeren, honger hebben) . Lc (1) Lc 6,21 . Een vorm van peinaô (hongeren, honger hebben) in Lc in 5 verzen : (1) Lc 1,53 . (2) Lc 4,2 . (3) Lc 6,3 . (4) Lc 6,21 . (5) Lc 6,25 .
Lc 6,22 - Lc 6,22 : 99. De zaligsprekingen - Lc 6,20b-23 - Mt 5,3-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,20 - Lc 6,21 - Lc 6,22 - Lc 6,23 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [22] Blessed are ye, when men shall hate you, and when they
shall separate you from their company, and shall reproach you, and cast out
your name as evil, for the Son of man's sake.
Luther-Bibel . 22 Selig seid ihr, wenn euch die Menschen hassen und euch ausstoßen
und schmähen und verwerfen euren Namen als böse um des Menschensohnes willen.
Tekstuitleg van Lc 6,22 . Het vers Lc 6,22 telt 25 (5²) woorden en 127 letters . De getalwaarde van Lc 6,22 is 17395 (5 X 7² X 71) .
Lc 6,22.8. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 6 (+ 11 / 49 . - 38 / 49 : (1) Lc 6,2 . (2) Lc 6,9 . (3) Lc 6,21 . (4) Lc 6,24 . (5) Lc 6,26 . (6) Lc 6,27 . (7) Lc 6,28 . (8) Lc 6,40 . (9) Lc 6,41 . (10) Lc 6,43 . (11) Lc 6,44 . )
Lc 6,22.12. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 6 (+ 11 / 49 . - 38 / 49 : (1) Lc 6,2 . (2) Lc 6,9 . (3) Lc 6,21 . (4) Lc 6,24 . (5) Lc 6,26 . (6) Lc 6,27 . (7) Lc 6,28 . (8) Lc 6,40 . (9) Lc 6,41 . (10) Lc 6,43 . (11) Lc 6,44 . )
Lc 6,22.14. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 6 (+ 11 / 49 . - 38 / 49 : (1) Lc 6,2 . (2) Lc 6,9 . (3) Lc 6,21 . (4) Lc 6,24 . (5) Lc 6,26 . (6) Lc 6,27 . (7) Lc 6,28 . (8) Lc 6,40 . (9) Lc 6,41 . (10) Lc 6,43 . (11) Lc 6,44 . )
Lc 6,22.17. nom. + acc. onz. enk. : onoma (naam) . Taalgebruik in het N.T. : onoma (naam) . Taalgebruik in Lc : onoma (naam) . Stam : N ... M . Fr. nom . Ned. naam . Eng. name . Lc (15) : (1) Lc 1,5 (kai to onoma autès Elisabet = en haar naam was Elisabet) . (2) Lc 1,13 (kai kaleseis to onoma autou Iôannèn = en je zult zijn naam Johannes noemen) . (3) Lc 1,26 (hèi onoma Nazareth = aan wie de naam Nazareth) . (4) Lc 1,27 (hôi onoma Iôsèf = aan wie de naam Jozef) . (5) Lc 1,31 (kai kaleseis to onoma autou Ièsoun = en je zult zijn naam Jezus noemen) . (6) Lc 1,49 . (7) Lc 1,63 (Iôannès estin onoma autou = Johannes is zijn naam) . (8) Lc 2,21 (kai eklèthè to onoma autou Ièsous (en zijn naam werd Jezus genoemd) . (9) Lc 2,25 (hôi onoma Sumeôn = aan wie de naam Simeon) . (10) Lc 6,22 . (11) Lc 8,30 . (12) Lc 8,41 (hôi onoma Iaïros = aan wie de naam Jaïrus) . (13) Lc 11,2 . (14) Lc 21,17 . (15) Lc 24,13 (hèi onoma Emmaous = aan wie de naam Emmaüs) . Een vorm van onoma (naam) in Lc in 33 verzen .
Lc 6,22.19. hôs (zoals, zodra) . Taalgebruik in het N.T. : hôs (zoals) . Taalgebruik in Lc : hôs (zoals) . Lc (49) . Lc 6 (3) : (1) Lc 6,4 . (2) Lc 6,22 . (3) Lc 6,40
Lc 6,23 - Lc 6,23 : 99. De zaligsprekingen - Lc 6,20b-23 - Mt 5,3-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,20 - Lc 6,21 - Lc 6,22 - Lc 6,23 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [23] Rejoice ye in that day, and leap for joy: for, behold,
your reward is great in heaven: for in the like manner did their fathers unto
the prophets.
Luther-Bibel . 23 Freut euch an jenem Tage und springt vor Freude; denn siehe,
euer Lohn ist groß im Himmel. Denn das Gleiche haben ihre Väter den Propheten
getan.
Tekstuitleg van Lc 6,23 .
2. en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 6 (7) : (1) Lc
6,1 . (2) Lc
6,6 . (3) Lc
6,7 . (4) Lc
6,12 . (5) Lc
6,23 . (6) Lc
6,41 . (7) Lc
6,42 .
6. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 6 (+ 11 / 49 . - 38 / 49 : (1) Lc 6,2 . (2) Lc 6,9 . (3) Lc 6,21 . (4) Lc 6,24 . (5) Lc 6,26 . (6) Lc 6,27 . (7) Lc 6,28 . (8) Lc 6,40 . (9) Lc 6,41 . (10) Lc 6,43 . (11) Lc 6,44 . )
7. act. imperat. aor. 2de pers. mv. skirtèsate (springt op) van het
werkw. skirtaô (huppelen, springen, dansen) . Taalgebruik in het N.T.
: skirtaô
(huppelen, springen, dansen) . Taalgebruik in Lc : skirtaô
(huppelen, springen, dansen) .
Lc (1) Lc
6,23 . Een vorm van skirtaô (huppelen, springen, dansen) in Lc in
3 verzen : (1) Lc
1,41 . (2) Lc
1,44 . (3) Lc
6,23 .
14. en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 6 (7) : (1) Lc
6,1 . (2) Lc
6,6 . (3) Lc
6,7 . (4) Lc
6,12 . (5) Lc
6,23 . (6) Lc
6,41 . (7) Lc
6,42 .
Lc 6,21 | Lc 6,25 | Lc 6,20b | Lc 6,24 | Lc 1,53 a | Lc 1,53b | Lc 16,25c | Lc 16,25d | Lc 16,25e | Lc 16,25f |
makarioi (zalig - geluukig) | ouai humin (wee aan u) | makarioi (zalig - gelukkig) | ouai humin (wee aan u) | kai (en) | hoti (want) | kai (en) | |||
hoi peinôntes (peinaô : hongeren) | hoi empeplèsmenoi (de verzadigden) empimplèmi : verzadigen, vol zijn | hoi ptôchoi (de armen) | tois plousiois (rijken) | peinôntas eneplèsen (hongerigen verzadigde Hij) | ploutountas (die zich verrijkten) | lazaros homoiôs (en Lazarus op gelijke wijze) | su de (gij echter) | ||
nun (nu) | nun (nu) | exapesteilen (zond Hij heen) | apelabes (gij hebt ontvangen) | nun de (nu echter) | |||||
hoti (want) | hoti (want) | hoti (wxant) | hoti | ||||||
chortasthèsesthe (chortazô : gevoed worden, verzadigen) (gij zult verzadigd worden) | peinasete (gij zult hongeren) | humetera estin hè basileia tou theou (het uwe is het koninkrijk van God) | apechete tèn paraklèsin humôn (want uw vertroosting houdt u van u af) | agathôn (met goederen) | kenous (ledig) | ta agatha sou (jouw goederen) | ta kaka (de kwalen) | hôde parakaleitai (vindt hij hier troost) | odunasai (lijdt pijn) |
en tài zôèi sou (in uw leven) | |||||||||
99. De zaligsprekingen : Lc 6,20b-23 // (Mt 5,3-12 - Lc 6,20b-23 - Mt 5,3-12 - | 100. De weespreuken : Lc 6,24-26 - Lc 6,24-26 - | 99. De zaligsprekingen : Lc 6,20b-23 // (Mt 5,3-12 - Lc 6,20b-23 - Mt 5,3-12 - | 100. De weespreuken : Lc 6,24-26 - Lc 6,24-26 - | 4. Bezoek van Maria aan Elisabet : Lc 1,39-56 - Lc 1,39-56 - | 4. Bezoek van Maria aan Elisabet : Lc 1,39-56 - Lc 1,39-56 - | 248. Gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus : Lc 16,19-31 | 248. Gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus : Lc 16,19-31 | 248. Gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus : Lc 16,19-31 | 248. Gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus : Lc 16,19-31 |
100. De weespreuken : Lc 6,24-26 - Lc 6,24-26 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,24 - Lc 6,25 - Lc 6,26 -
Lc 6,24 - Lc 6,24 : 100. De weespreuken - Lc 6,24-26 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,24 - Lc 6,25 - Lc 6,26 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [24] But woe unto you that are rich! for ye have received
your consolation.
Luther-Bibel . 24 Aber dagegen: Weh euch Reichen! Denn ihr habt euren Trost
schon gehabt.
Tekstuitleg van Lc 6,24 .
Lc 6,25 - Lc 6,25 : 100. De weespreuken - Lc 6,24-26 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,24 - Lc 6,25 - Lc 6,26 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [25] Woe unto you that are full! for ye shall hunger. Woe
unto you that laugh now! for ye shall mourn and weep.
Luther-Bibel . 25 Weh euch, die ihr jetzt satt seid! Denn ihr werdet hungern.
Weh euch, die ihr jetzt lacht! Denn ihr werdet weinen und klagen.
Tekstuitleg van Lc 6,25 . Het vers Lc 6,25 telt 15 (3 X 5) woorden en 79 letters . De getalwaarde van Lc 6,25 is 7708 (2² X 41 X 47) .
Lc 6,25.7. act. ind. fut. 2de pers. mv. peinasete (jullie zullen honger hebben) van het werkw. peinaô (hongeren, honger hebben) . Taalgebruik in het N.T. : peinaô (hongeren, honger hebben) . Taalgebruik in Lc : peinaô (hongeren, honger hebben) . Lc (1) Lc 6,25 . Een vorm van peinaô (hongeren, honger hebben) in Lc in 5 verzen : (1) Lc 1,53 . (2) Lc 4,2 . (3) Lc 6,3 . (4) Lc 6,21 . (5) Lc 6,25 .
Lc 6,25.14. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 6 (+ 11 / 49 . - 38 / 49 : (1) Lc 6,2 . (2) Lc 6,9 . (3) Lc 6,21 . (4) Lc 6,24 . (5) Lc 6,26 . (6) Lc 6,27 . (7) Lc 6,28 . (8) Lc 6,40 . (9) Lc 6,41 . (10) Lc 6,43 . (11) Lc 6,44 . )
Lc 6,26 - Lc 6,26 : 100. De weespreuken - Lc 6,24-26 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,24 - Lc 6,25 - Lc 6,26 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [26] Woe unto you, when all men shall speak well of you!
for so did their fathers to the false prophets.
Luther-Bibel . 26 Weh euch, wenn euch jedermann wohlredet! Denn das Gleiche
haben ihre Väter den falschen Propheten getan.
Tekstuitleg van Lc 6,26 .
101. Liefde tot de vijanden en wederkerigheidsmoraal : Lc 6,27-36 - Lc 6,27-36 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,27 - Lc 6,28 - Lc 6,29 - Lc 6,30 - Lc 6,31 - Lc 6,32 - Lc 6,33 - Lc 6,34 - Lc 6,35 - Lc 6,36 -
Lc 6,27 - Lc 6,27 : 101. Liefde tot de vijanden en wederkerigheidsmoraal : Lc 6,27-36 - Lc 6,27-36 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,27 - Lc 6,28 - Lc 6,29 - Lc 6,30 - Lc 6,31 - Lc 6,32 - Lc 6,33 - Lc 6,34 - Lc 6,35 - Lc 6,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [27] But I say unto you which hear, Love your enemies, do
good to them which hate you,
Luther-Bibel . 27 Aber ich sage euch, die ihr zuhört: Liebt eure Feinde; tut
wohl denen, die euch hassen;
Tekstuitleg van Lc 6,27 .
6. act. ind. praes. + imperat. 2de pers. mv. αγαπατε = agapate (jullie beminnen, bemint) van het werkw. αγαπαω = agapaô (liefhebben) . Taalgebruik in het NT : agapaô (liefhebben) . Taalgebruik in de LXX : agapaô (liefhebben) . Bijbel (17) : (1) Dt 13,4 . (2) Zach 8,17 . (3) Ps 4,3 . (4) Mt 5,44 . (5) Lc 6,27 . (6) Lc 6,32 . (7) Lc 6,35 . (8) Lc 11,43 . (9) Joh 13,34 . (10) Joh 14,15 . (11) Joh 15,12 . (12) Joh 15,17 . (13) Ef 5,25 . (14) Kol 3,19 . (15) 1 Pe 1,8 . (16) 1 Pe 2,17 . (17) 1 Joh 2,15 . Een vorm van αγαπαω = agapaô in de LXX (283) , in het NT (141) , in Lc (13?) : (1) Lc 6,27 . (2) Lc 6,32 (2 vormen) . (3) Lc 6,35 . (4) Lc 7,5 . (5) Lc 7,42 . (6) Lc 7,47 . (7) Lc 10,27 . (8) Lc 11,43 . (9) Lc 16,13 . In de LXX kan vorm van αγαπαω = agapaô de vertaling van 19 verschillende Hebreeuwse werkw. zijn .
11. act. ind praes. + imperat. 2de praes. mv. ποιειτε = poieite (jullie doen of doet) van het werkw. ποιεω = poieô (doen, maken) . Taalgebruik in het NT : poieô (doen, maken) . Taalgebruik in de LXX : poieô (doen, maken) . Taalgebruik in Lc : poieô (doen, maken) . Taalgebruik in Hnd : poieô (doen, maken) . Lc (6) : (1) Lc 3,4 . (2) Lc 6,2 . (3) Lc 6,27 . (4) Lc 6,31 . (5) Lc 6,46 . (6) Lc 22,19 .
poieô (doen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
act. ind praes. + imp. 2de praes. mv. poieite | 51 | 18 | 33 | 6 | 4 | 6 | 3 | 2 | 12 |
13. act. part. praes. dat. mann. mv. μισουσιν = misousin (aan hen die haten) van het werkw. μισεω = miseô (haten) . Taalgebruik in het NT : miseô (haten) . Taalgebruik in de LXX : miseô (haten) . Bijbel (7) : (1) Ex 20,5 . (2) Dt 5,9 . (3) Dt 7,10 . (4) Dt 32,41 . (5) Dt 32,43 . (6) Js 66,5 . (7) Lc 6,27 . Een vorm van μισεω = miseô in de LXX (182) , in het NT (39) , in Lc (7) : (1) Lc 1,71 . (2) Lc 6,22 . (3) Lc 6,27 . (4) Lc 14,26 . (5) Lc 16,13 . (6) Lc 19,14 . (7) Lc 21,17 . In de LXX is μισεω = miseô (haten) de vertaling van 8 verschillende Hebreeuwse woorden .
Lc 6,28 - Lc 6,28 : 101. Liefde tot de vijanden en wederkerigheidsmoraal : Lc 6,27-36 - Lc 6,27-36 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,27 - Lc 6,28 - Lc 6,29 - Lc 6,30 - Lc 6,31 - Lc 6,32 - Lc 6,33 - Lc 6,34 - Lc 6,35 - Lc 6,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [28] Bless them that curse you, and pray for them which
despitefully use you.
Luther-Bibel . 28 segnet, die euch verfluchen; bittet für die, die euch beleidigen.
Tekstuitleg van Lc 6,28 .
5. ind. praes. + imperat. praes. 2de pers. mv. proseuchesthe (bidt) van het werkw. proseuchomai (bidden) . Taalgebruik in het N.T. : proseuchomai (bidden) . Taalgebruik in Lc : proseuchomai (bidden) . Lc (3) : (1) Lc 6,28 . (2) Lc 22,40 . (3) Lc 22,46 . Een vorm van proseuchomai (bidden) in Lc in 18 verzen : (1) Lc 1,10 . (2) Lc 3,21 . (3) Lc 5,16 . (4) Lc 6,12 . (5) Lc 6,28 . (6) Lc 9,18 . (7) Lc 9,28 . (8) Lc 9,29 . (9) Lc 11,1 . (10) Lc 11,2 . (11) Lc 18,1 . (12) Lc 18,10 . (13) Lc 18,11 . (14) Lc 20,47 . (15) Lc 22,40 . (16) Lc 22,41 . (17) Lc 22,44 . (18) Lc 22,46 .
Lc 6,29 - Lc 6,29 : 101. Liefde tot de vijanden en wederkerigheidsmoraal : Lc 6,27-36 - Lc 6,27-36 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,27 - Lc 6,28 - Lc 6,29 - Lc 6,30 - Lc 6,31 - Lc 6,32 - Lc 6,33 - Lc 6,34 - Lc 6,35 - Lc 6,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [29] And unto him that smiteth thee on the one cheek offer
also the other; and him that taketh away thy cloke forbid not to take thy coat
also.
Luther-Bibel . 29 Und wer dich auf die eine Backe schlägt, dem biete die andere
auch dar; und wer dir den Mantel nimmt, dem verweigere auch den Rock nicht.
Tekstuitleg van Lc 6,29 . Het vers Lc 6,29 telt 22 (2 X 11) woorden en 94 (2 X 47) letters . De getalwaarde van Lc 6,29 is 12114 (2 X 3² X 673) .
Lc 6,29.21.
mè (niet) . Ontkenning . Taalgebruik in het N.T. : mè
(niet) . Taalgebruik in Lc : mè
(niet) .
Lc (123) . Lc 6 (5) : (1) Lc
6,4 . (2) Lc
6,29 . (3) Lc
6,30 . (4) Lc
6,37 . (5) Lc
6,49 .
Lc 6,30 - Lc 6,30 : 101. Liefde tot de vijanden en wederkerigheidsmoraal : Lc 6,27-36 - Lc 6,27-36 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,27 - Lc 6,28 - Lc 6,29 - Lc 6,30 - Lc 6,31 - Lc 6,32 - Lc 6,33 - Lc 6,34 - Lc 6,35 - Lc 6,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .[30] Give to every man that asketh of thee; and of him that
taketh away thy goods ask them not again.
Luther-Bibel . 30 Wer dich bittet, dem gib; und wer dir das Deine nimmt, von
dem fordere es nicht zurück.
Tekstuitleg van Lc 6,30 .
11. mè (niet) . Ontkenning . Taalgebruik in het N.T. : mè
(niet) . Taalgebruik in Lc : mè
(niet) .
Lc (123) . Lc 6 (5) : (1) Lc
6,4 . (2) Lc
6,29 . (3) Lc
6,30 . (4) Lc
6,37 . (5) Lc
6,49 .
Lc 6,31 - Lc 6,31 : 101. Liefde tot de vijanden en wederkerigheidsmoraal : Lc 6,27-36 - Lc 6,27-36 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,27 - Lc 6,28 - Lc 6,29 - Lc 6,30 - Lc 6,31 - Lc 6,32 - Lc 6,33 - Lc 6,34 - Lc 6,35 - Lc 6,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [31] And as ye would that men should do to you, do ye also
to them likewise.
Luther-Bibel . 31 Und wie ihr wollt, dass euch die Leute tun sollen, so tut
ihnen auch!
Tekstuitleg van Lc 6,31 .
2. kathôs (zoals) . Taalgebruik in het N.T. : kathôs
(zoals) . Taalgebruik in Mc : kathôs
(zoals) . Taalgebruik in Lc : kathôs
(zoals) .
Lc (17) : (1) Lc
1,2 . (2) Lc
1,55 . (3) Lc
1,70 . (4) Lc
2,20 . (5) Lc
2,23 . (6) Lc
5,14 . (7) Lc
6,31 . (8) Lc
6,36 . (9) Lc
11,1 . (10) Lc
11,30 . (11) Lc
17,26 . (12) Lc
17,28 . (13) Lc
19,32 . (14) Lc
22,13 . (15) Lc
22,29 . (16) Lc
24,24 . (17) Lc
24,39 .
Lc 6,32 - Lc 6,32 : 101. Liefde tot de vijanden en wederkerigheidsmoraal : Lc 6,27-36 - Lc 6,27-36 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,27 - Lc 6,28 - Lc 6,29 - Lc 6,30 - Lc 6,31 - Lc 6,32 - Lc 6,33 - Lc 6,34 - Lc 6,35 - Lc 6,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [32] For if ye love them which love you, what thank have
ye? for sinners also love those that love them.
Luther-Bibel . 32 Und wenn ihr die liebt, die euch lieben, welchen Dank habt
ihr davon? Denn auch die Sünder lieben ihre Freunde.
Tekstuitleg van Lc 6,32 .
14. nom. mann. mv. ἁμαρτωλοι = hamartôloi (zondaars) van het zelfst. naamw. ἁμαρτωλος = hamartôlos (zondaar) . Taalgebruik in het NT : hamartôlos (zondaar) . Taalgebruik in de LXX : hamartôlos (zondaar) . Taalgebruik in Lc : hamartôlos (zondaar) . Bijbel (35) . OT (23) . NT (12) : (1) Mt 9,10 . (2) Mc 2,15 . (3) Lc 6,32 . (4) Lc 6,33 . (5) Lc 6,34 . (6) Lc 13,2 . (7) Lc 15,1 . (8) Rom 5,19 . (9) Gal 2,15 . (10) Gal 2,17 . (11) Jak 4,8 . (12) . Jud 1,15 . Een vorm van ἁμαρτωλος = hamartôlos in de LXX (178) , in het NT (47) , in Lc (17) : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,30 . (3) Lc 5,32 . (4) Lc 6,32 . (5) Lc 6,33 . (6) Lc 6,34 . (7) Lc 7,34 . (8) Lc 7,37 . (9) Lc 7,39 . (10) Lc 13,2 . (11) Lc 15,1 . (12) Lc 15,2 . (13) Lc 15,7 . (14) Lc 15,10 . (15) Lc 18,13 . (16) Lc 19,7 . (17) Lc 24,7 .
Lc 6,33 - Lc 6,33 : 101. Liefde tot de vijanden en wederkerigheidsmoraal : Lc 6,27-36 - Lc 6,27-36 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,27 - Lc 6,28 - Lc 6,29 - Lc 6,30 - Lc 6,31 - Lc 6,32 - Lc 6,33 - Lc 6,34 - Lc 6,35 - Lc 6,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [33] And if ye do good to them which do good to you, what
thank have ye? for sinners also do even the same.
Luther-Bibel . 33 Und wenn ihr euren Wohltätern wohltut, welchen Dank habt ihr
davon? Denn die Sünder tun dasselbe auch.
Tekstuitleg van Lc 6,33 .
14. nom. mann. mv. ἁμαρτωλοι = hamartôloi (zondaars) van het zelfst. naamw. ἁμαρτωλος = hamartôlos (zondaar) . Taalgebruik in het NT : hamartôlos (zondaar) . Taalgebruik in de LXX : hamartôlos (zondaar) . Taalgebruik in Lc : hamartôlos (zondaar) . Bijbel (35) . OT (23) . NT (12) : (1) Mt 9,10 . (2) Mc 2,15 . (3) Lc 6,32 . (4) Lc 6,33 . (5) Lc 6,34 . (6) Lc 13,2 . (7) Lc 15,1 . (8) Rom 5,19 . (9) Gal 2,15 . (10) Gal 2,17 . (11) Jak 4,8 . (12) . Jud 1,15 . Een vorm van ἁμαρτωλος = hamartôlos in de LXX (178) , in het NT (47) , in Lc (17) : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,30 . (3) Lc 5,32 . (4) Lc 6,32 . (5) Lc 6,33 . (6) Lc 6,34 . (7) Lc 7,34 . (8) Lc 7,37 . (9) Lc 7,39 . (10) Lc 13,2 . (11) Lc 15,1 . (12) Lc 15,2 . (13) Lc 15,7 . (14) Lc 15,10 . (15) Lc 18,13 . (16) Lc 19,7 . (17) Lc 24,7 .
Lc 6,34 - Lc 6,34 : 101. Liefde tot de vijanden en wederkerigheidsmoraal : Lc 6,27-36 - Lc 6,27-36 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,27 - Lc 6,28 - Lc 6,29 - Lc 6,30 - Lc 6,31 - Lc 6,32 - Lc 6,33 - Lc 6,34 - Lc 6,35 - Lc 6,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [34] And if ye lend to them of whom ye hope to receive,
what thank have ye? for sinners also lend to sinners, to receive as much again.
Luther-Bibel . 34 Und wenn ihr denen leiht, von denen ihr etwas zu bekommen
hofft, welchen Dank habt ihr davon? Auch die Sünder leihen den Sündern, damit
sie das Gleiche bekommen.
Tekstuitleg van Lc 6,34 .
13. nom. mann. mv. ἁμαρτωλοι = hamartôloi (zondaars) van het zelfst. naamw. ἁμαρτωλος = hamartôlos (zondaar) . Taalgebruik in het NT : hamartôlos (zondaar) . Taalgebruik in de LXX : hamartôlos (zondaar) . Taalgebruik in Lc : hamartôlos (zondaar) . Bijbel (35) . OT (23) . NT (12) : (1) Mt 9,10 . (2) Mc 2,15 . (3) Lc 6,32 . (4) Lc 6,33 . (5) Lc 6,34 . (6) Lc 13,2 . (7) Lc 15,1 . (8) Rom 5,19 . (9) Gal 2,15 . (10) Gal 2,17 . (11) Jak 4,8 . (12) . Jud 1,15 . Een vorm van ἁμαρτωλος = hamartôlos in de LXX (178) , in het NT (47) , in Lc (17) : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,30 . (3) Lc 5,32 . (4) Lc 6,32 . (5) Lc 6,33 . (6) Lc 6,34 . (7) Lc 7,34 . (8) Lc 7,37 . (9) Lc 7,39 . (10) Lc 13,2 . (11) Lc 15,1 . (12) Lc 15,2 . (13) Lc 15,7 . (14) Lc 15,10 . (15) Lc 18,13 . (16) Lc 19,7 . (17) Lc 24,7 .
Lc 6,35 - Lc 6,35 : 101. Liefde tot de vijanden en wederkerigheidsmoraal : Lc 6,27-36 - Lc 6,27-36 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,27 - Lc 6,28 - Lc 6,29 - Lc 6,30 - Lc 6,31 - Lc 6,32 - Lc 6,33 - Lc 6,34 - Lc 6,35 - Lc 6,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [35] But love ye your enemies, and do good, and lend, hoping
for nothing again; and your reward shall be great, and ye shall be the children
of the Highest: for he is kind unto the unthankful and to the evil.
Luther-Bibel . 35 Vielmehr liebt eure Feinde; tut Gutes und leiht, wo ihr nichts
dafür zu bekommen hofft. So wird euer Lohn groß sein und ihr werdet Kinder des
Allerhöchsten sein; denn er ist gütig gegen die Undankbaren und Bösen.
Tekstuitleg van Lc 6,35 .
Lc 6,36 - Lc 6,36 : 101. Liefde tot de vijanden en wederkerigheidsmoraal : Lc 6,27-36 - Lc 6,27-36 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,27 - Lc 6,28 - Lc 6,29 - Lc 6,30 - Lc 6,31 - Lc 6,32 - Lc 6,33 - Lc 6,34 - Lc 6,35 - Lc 6,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [36] Be ye therefore merciful, as your Father also is merciful.
Luther-Bibel . 36 Seid barmherzig, wie auch euer Vater barmherzig ist.
Tekstuitleg van Lc 6,36 .
3. kathôs (zoals) . Taalgebruik in het N.T. : kathôs
(zoals) . Taalgebruik in Mc : kathôs
(zoals) . Taalgebruik in Lc : kathôs
(zoals) .
Lc (17) : (1) Lc
1,2 . (2) Lc
1,55 . (3) Lc
1,70 . (4) Lc
2,20 . (5) Lc
2,23 . (6) Lc
5,14 . (7) Lc
6,31 . (8) Lc
6,36 . (9) Lc
11,1 . (10) Lc
11,30 . (11) Lc
17,26 . (12) Lc
17,28 . (13) Lc
19,32 . (14) Lc
22,13 . (15) Lc
22,29 . (16) Lc
24,24 . (17) Lc
24,39 .
Lc 3,8 // Mt 3,9 - Lc 3,7-9 - | Lc 4,24 - Lc 4,16-30 - | Lc 6,27 - Lc 6,27-36 - | Lc 7,9 - Lc 7,1-10 - | Lc 7,26 - Lc 7,24-28 - | Lc 7,29 | ||||||
eipen de (hij zei echter) | Alla (maar) | ... eipen (zei hij) | nai (ja) | ||||||||
amèn (voorwaar) | |||||||||||
humin | |||||||||||
legô (ik zeg) | legô (ik zeg) | legô (zeg ik) | legô (ik zeg) | legô (ik zeg) | legô (ik zeg) | ||||||
gar (immers) | |||||||||||
humin (jullie) | humin (jullie) | tois akouousin (de luisteraars) | humin (jullie) | humin (jullie) | humin (jullie) | ||||||
hoti (dat) .... | hoti (dat) .... | ||||||||||
14. Eschatologische prediking van Johannes de Doper : Lc 3,7-9 // Mt 3,7-10 | 22. Prediking te Nazaret en verwerping : Lc 4,16-30 // (Mc 6,1-6a) // Mt 13,53-58 | 101. Liefde tot de vijanden en wederkerigheidsmoraal : Lc 6,27-36 | 109. De honderdman van Kafarnaüm : Lc 7,1-10 // ( Mt 8,5-10 ) | 112. Jezus'getuigenis over Johannes de Doper : Lc 7,24-28 // ( Mt 11,7-11 ) | |||||||
102. Oordelen : Lc 6,37-38 - Lc 6,37-38 - Mt 7,1-5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,37 - Lc 6,38 -
Lc 6,37 - Lc 6,37 : 102. Oordelen - Lc 6,37-38 - Mt 7,1-5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,37 - Lc 6,38 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [37] Judge not, and ye shall not be judged: condemn not,
and ye shall not be condemned: forgive, and ye shall be forgiven:
Luther-Bibel . 37 Und richtet nicht, so werdet ihr auch nicht gerichtet. Verdammt
nicht, so werdet ihr nicht verdammt. Vergebt, so wird euch vergeben.
Tekstuitleg van Lc 6,37 .
6. mè (niet) . Ontkenning . Taalgebruik in het N.T. : mè
(niet) . Taalgebruik in Lc : mè
(niet) .
Lc (123) . Lc 6 (5) : (1) Lc
6,4 . (2) Lc
6,29 . (3) Lc
6,30 . (4) Lc
6,37 . (5) Lc
6,49 .
9. mè (niet) . Ontkenning . Taalgebruik in het N.T. : mè
(niet) . Taalgebruik in Lc : mè
(niet) .
Lc (123) . Lc 6 (5) : (1) Lc
6,4 . (2) Lc
6,29 . (3) Lc
6,30 . (4) Lc
6,37 . (5) Lc
6,49 .
13. mè (niet) . Ontkenning . Taalgebruik in het N.T. : mè
(niet) . Taalgebruik in Lc : mè
(niet) .
Lc (123) . Lc 6 (5) : (1) Lc
6,4 . (2) Lc
6,29 . (3) Lc
6,30 . (4) Lc
6,37 . (5) Lc
6,49 .
Lc 6,38 - Lc 6,38 : 102. Oordelen - Lc 6,37-38 - Mt 7,1-5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,37 - Lc 6,38 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [38] Give, and it shall be given unto you; good measure,
pressed down, and shaken together, and running over, shall men give into your
bosom. For with the same measure that ye mete withal it shall be measured to
you again.
Luther-Bibel . 38 Gebt, so wird euch gegeben. Ein volles, gedrücktes, gerütteltes
und überfließendes Maß wird man in euren Schoß geben; denn eben mit dem Maß,
mit dem ihr messt, wird man euch wieder messen.
Tekstuitleg van Lc 6,38 .
103. Als blinden blinden gidsen : Lc 6,39 - Lc 6,39 - Mt 15,10-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -
Lc 6,39 - Lc 6,39 : 103. Als blinden blinden gidsen - Lc 6,39 - Mt 15,10-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [39] And he spake a parable unto them, Can the blind lead
the blind? shall they not both fall into the ditch?
Luther-Bibel . 39 Er sagte ihnen aber auch ein Gleichnis: Kann auch ein Blinder
einem Blinden den Weg weisen? Werden sie nicht alle beide in die Grube fallen?
Tekstuitleg van Lc 6,39 .
104. De leerling niet boven de leraar - Lc 6,40 - Mt 10,24-25 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -
Lc 6,40 - Lc 6,40 : 104. De leerling niet boven de leraar : Lc 6,40 - Lc 6,40 - Mt 10,24-25 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [40] The disciple is not above his master: but every one
that is perfect shall be as his master.
Luther-Bibel . 40 Der Jünger steht nicht über dem Meister; wenn er vollkommen
ist, so ist er wie sein Meister.
Tekstuitleg van Lc 6,40 . Het vers Lc 6,40 telt 15 (3 X 5) woorden en 77 (7 X 11) letters . De getalwaarde van Lc 6,40 is 9028 (2² X 37 X 61) .
Lc 6,40.11. hôs (zoals, zodra) . Taalgebruik in het N.T. : hôs (zoals) . Taalgebruik in Lc : hôs (zoals) . Lc (49) . Lc 6 (3) : (1) Lc 6,4 . (2) Lc 6,22 . (3) Lc 6,40
De eerste zin is identiek aan Mt 10,24 .
Lc 5,1-11 - Lc 5,1-11 - | Lc 5,12-16 - Lc 5,12-16 - | Lc 5,17-26 - Lc 5,17-26 | Lc 6,1 - Lc 6,1-5 - | Lc 6,6 - Lc 6,6-11 - | Lc 6,12 - Lc 6,12-16 - | |
nevenschikkend voegwoord | Kai (en) | Kai (en) | Kai (en) | |||
hoofdwerkwoord | egeneto (het gebeurde) | egeneto (het gebeurde) | egeneto (het gebeurde) | egeneto de (het gebeurde echter) | egeneto de (het gebeurde echter) | egeneto de (het gebeurde echter) |
voorzetsel | en (in) | en (in) | en (op) | en (op) | en (op) | en (in) |
lidwoord | tôi (het) | tôi (het) | miai tôn hèmerôn (de eerste dag van de week) | sabbatôi (een sabbat) | heterôi sabbatôi (een andere sabbat) | tais hèjmerais tautais (die dagen) |
werkwoord in de infinitief | ton ochlon epikeisthai autôi kai akouein ton logon tou theou (opdringen van de menigte op hem en het luisteren naar het woord van God) | einai auton (aanwezig zijn hij) | diaporeuesthai auton (doortrekken hij) | eiselthein auton (binnengaan hij) | ekselthein auton (naar buiten gaan hij) | |
plaatsbepaling | en miai tôn poleôn (in één van de steden) | dia sporimôn (door korenvelden) | eis tèn sunagôgèn (in de synagoge) | eis to oros (naar de berg) | ||
kai autos (en hij) | ||||||
62. Wonderbare visvangst. Roeping van Simon Petrus en metgezellen : Lc 5,1-11 // (Mc 1,16-20) // (Mt 4,18-22) | 63. Genezing van een melaatse : Mc 1,40-45 // (Mt 8,2-4) // Lc 5,12-16 | 67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 // Mt 9,1-8 // Lc 5,17-26 | 94. Aren uittrekken op sabbat : Mc 2,23-28 // Mt 12,1-8 // Lc 6,1-5 | 95. Genezing van een verdorde hand op sabbat : Mc 3,1-6 // Mt 12,9-14 // Lc 6,6-11 // (Lc 14,1-6) | 97. Roeping van de Twaalf : Mc 3,13-19 // Lc 6,12-16 |
105. De splinter en de balk : Lc 6,41-42 - Lc 6,41-42 - Mt 7,1-5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,41 - Lc 6,42 -
Lc 6,41 - Lc 6,41 : 105. De splinter en de balk - Lc 6,41-42 - Mt 7,1-5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,41 - Lc 6,42 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [41] And why beholdest thou the mote that is in thy brother's
eye, but perceivest not the beam that is in thine own eye?
Luther-Bibel . 41 Was siehst du aber den Splitter in deines Bruders Auge und
den Balken in deinem Auge nimmst du nicht wahr?
Tekstuitleg van Lc 6,41 .
7. en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 6 (7) : (1) Lc
6,1 . (2) Lc
6,6 . (3) Lc
6,7 . (4) Lc
6,12 . (5) Lc
6,23 . (6) Lc
6,41 . (7) Lc
6,42 .
17. en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 6 (7) : (1) Lc
6,1 . (2) Lc
6,6 . (3) Lc
6,7 . (4) Lc
6,12 . (5) Lc
6,23 . (6) Lc
6,41 . (7) Lc
6,42 .
Lc 6,42 - Lc 6,42 : 105. De splinter en de balk - Lc 6,41-42 - Mt 7,1-5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,41 - Lc 6,42 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [42] Either how canst thou say to thy brother, Brother,
let me pull out the mote that is in thine eye, when thou thyself beholdest not
the beam that is in thine own eye? Thou hypocrite, cast out first the beam out
of thine own eye, and then shalt thou see clearly to pull out the mote that
is in thy brother's eye.
Luther-Bibel . 42 Wie kannst du sagen zu deinem Bruder: Halt still, Bruder,
ich will den Splitter aus deinem Auge ziehen, und du siehst selbst nicht den
Balken in deinem Auge? Du Heuchler, zieh zuerst den Balken aus deinem Auge und
sieh dann zu, dass du den Splitter aus deines Bruders Auge ziehst!
Tekstuitleg van Lc 6,42 .
106. De boom en zijn vrucht : Lc 6,43-45 - Lc 6,43-45 - Mt 7,15-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,43 - Lc 6,44 - Lc 6,45 -
Lc 6,43 - Lc 6,43 : 106. De boom en zijn vrucht - Lc 6,43-45 - Mt 7,15-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,43 - Lc 6,44 - Lc 6,45 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [43] For a good tree bringeth not forth corrupt fruit; neither
doth a corrupt tree bring forth good fruit.
Luther-Bibel . 43 Denn es gibt keinen guten Baum, der faule Frucht trägt, und
keinen faulen Baum, der gute Frucht trägt.
Tekstuitleg van Lc 6,43 .
Lc 6,44 - Lc 6,44 : 106. De boom en zijn vrucht - Lc 6,43-45 - Mt 7,15-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,43 - Lc 6,44 - Lc 6,45 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [44] For every tree is known by his own fruit. For of thorns
men do not gather figs, nor of a bramble bush gather they grapes.
Luther-Bibel . 44 Denn jeder Baum wird an seiner eigenen Frucht erkannt. Man
pflückt ja nicht Feigen von den Dornen, auch liest man nicht Trauben von den
Hecken.
Tekstuitleg van Lc 6,44 .
Lc 6,45 - Lc 6,45 : 106. De boom en zijn vrucht - Lc 6,43-45 - Mt 7,15-20 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,43 - Lc 6,44 - Lc 6,45 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [45] A good man out of the good treasure of his heart bringeth
forth that which is good; and an evil man out of the evil treasure of his heart
bringeth forth that which is evil: for of the abundance of the heart his mouth
speaketh.
Luther-Bibel .45 Ein guter Mensch bringt Gutes hervor aus dem guten Schatz seines
Herzens; und ein böser bringt Böses hervor aus dem bösen. Denn wes das Herz
voll ist, des geht der Mund über.
Tekstuitleg van Lc 6,45 . Het vers Lc 6,45 telt 37 woorden en 184 (2³ X 23) letters . De getalwaarde van Lc 6,45 is 21535 (5 X 59 X 73) .
Lc 6,45.28.
nom. + acc. onz. enk. stoma van het zelfst. naamw. stoma (mond) . Taalgebruik
in het N.T. : stoma
(mond) . Taalgebruik in Lc : stoma
(mond) .
Lc (3) : (1) Lc
1,64 . (2) Lc
6,45 . (3) Lc
21,15 . Een vorm van stoma (mond) in Lc in 9 verzen : (1) Lc
1,64 . (2) Lc
1,70 . (3) Lc
4,22 . (4) Lc
6,45 . (5) Lc
11,54 . (6) Lc
19,22 . (7) Lc
21,15 . (8) Lc
21,24 . (9) Lc
22,71 .
107. Belijden en doen : Lc 6,46 - Lc 6,46 - Mt 7,21-23 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -
Lc 6,46 - Lc 6,46 : 107. Belijden en doen - Lc 6,46 - Mt 7,21-23 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [46] And why call ye me, Lord, Lord, and do not the things
which I say?
Luther-Bibel . 46 Was nennt ihr mich aber Herr, Herr, und tut nicht, was ich
euch sage?
Tekstuitleg van Lc 6,46 .
108. Het huis met of zonder fundament : Lc 6,47-49 - Lc 6,47-49 - Mt 7,24-27 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,47 - Lc 6,48 - Lc 6,49 -
Lc 6,47 - Lc 6,47 : 108. Het huis met of zonder fundament - Lc 6,47-49 - Mt 7,24-27 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,47 - Lc 6,48 - Lc 6,49 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [47] Whosoever cometh to me, and heareth my sayings, and
doeth them, I will shew you to whom he is like:
Luther-Bibel . 47 Wer zu mir kommt und hört meine Rede und tut sie - ich will
euch zeigen, wem er gleicht.
Tekstuitleg van Lc 6,47 .
Lc 6,48 - Lc 6,48 : 108. Het huis met of zonder fundament - Lc 6,47-49 - Mt 7,24-27 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,47 - Lc 6,48 - Lc 6,49 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [48] He is like a man which built an house, and digged deep,
and laid the foundation on a rock: and when the flood arose, the stream beat
vehemently upon that house, and could not shake it: for it was founded upon
a rock.
Luther-Bibel . 48 Er gleicht einem Menschen, der ein Haus baute und grub tief
und legte den Grund auf Fels. Als aber eine Wasserflut kam, da riss der Strom
an dem Haus und konnte es nicht bewegen; denn es war gut gebaut.
Tekstuitleg van Lc 6,48 .
11. act. ind. aor. 3de pers. enk. εθηκεν = ethèken (hij legde) van het werkw. τιθημι = tithèmi (zetten, plaatsen, maken) . Taalgebruik in het NT : tithèmi (zetten, plaatsen, maken) . Taalgebruik in de LXX : tithèmi (zetten, plaatsen, maken) . Bijbel (67) . OT (50) . NT (11) : (1) Mt 27,60 . (2) Mc 15,46 . (3) Lc 6,48 . (4) Lc 23,53 . (5) Joh 19,19 . (6) Hnd 4,37 . (7) Hnd 5,2 . (8) Heb 1,2 . (9) 1 Joh 3,16 . (10) Apk 1,17 . (11) Apk 10,2 . Een vorm van τιθημι = tithèmi (zetten, plaatsen, maken) in de LXX (558) , in het NT (101) .
Lc 6,49 - Lc 6,49 : 108. Het huis met of zonder fundament - Lc 6,47-49 - Mt 7,24-27 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 6 -- Lc 6,47 - Lc 6,48 - Lc 6,49 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [49] But he that heareth, and doeth not, is like a man that
without a foundation built an house upon the earth; against which the stream
did beat vehemently, and immediately it fell; and the ruin of that house was
great.
Luther-Bibel . 49 Wer aber hört und nicht tut, der gleicht einem Menschen, der
ein Haus baute auf die Erde, ohne Grund zu legen; und der Strom riss an ihm
und es fiel gleich zusammen und sein Einsturz war groß.
Tekstuitleg van Lc 6,49 .
5. mè (niet) . Ontkenning . Taalgebruik in het N.T. : mè
(niet) . Taalgebruik in Lc : mè
(niet) .
Lc (123) . Lc 6 (5) : (1) Lc
6,4 . (2) Lc
6,29 . (3) Lc
6,30 . (4) Lc
6,37 . (5) Lc
6,49 .
Griekse tekst
1Ἐγένετο δὲ ἐν σαββάτῳ διαπορεύεσθαι αὐτὸν διὰ σπορίμων, καὶ ἔτιλλον οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ καὶ ἤσθιον τοὺς στάχυας ψώχοντες ταῖς χερσίν. 2τινὲς δὲ τῶν Φαρισαίων εἶπαν, Τί ποιεῖτε ὃ οὐκ ἔξεστιν τοῖς σάββασιν; 3καὶ ἀποκριθεὶς πρὸς αὐτοὺς εἶπεν ὁ Ἰησοῦς, Οὐδὲ τοῦτο ἀνέγνωτε ὃ ἐποίησεν Δαυὶδ ὅτε ἐπείνασεν αὐτὸς καὶ οἱ μετ' αὐτοῦ [ὄντες]; 4[ὡς] εἰσῆλθεν εἰς τὸν οἶκον τοῦ θεοῦ καὶ τοὺς ἄρτους τῆς προθέσεως λαβὼν ἔφαγεν καὶ ἔδωκεν τοῖς μετ' αὐτοῦ, οὓς οὐκ ἔξεστιν φαγεῖν εἰ μὴ μόνους τοὺς ἱερεῖς; 5καὶ ἔλεγεν αὐτοῖς, Κύριός ἐστιν τοῦ σαββάτου ὁ υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου. 6Ἐγένετο δὲ ἐν ἑτέρῳ σαββάτῳ εἰσελθεῖν αὐτὸν εἰς τὴν συναγωγὴν καὶ διδάσκειν: καὶ ἦν ἄνθρωπος ἐκεῖ καὶ ἡ χεὶρ αὐτοῦ ἡ δεξιὰ ἦν ξηρά: 7παρετηροῦντο δὲ αὐτὸν οἱ γραμματεῖς καὶ οἱ Φαρισαῖοι εἰ ἐν τῷ σαββάτῳ θεραπεύει, ἵνα εὕρωσιν κατηγορεῖν αὐτοῦ. 8αὐτὸς δὲ ᾔδει τοὺς διαλογισμοὺς αὐτῶν, εἶπεν δὲ τῷ ἀνδρὶ τῷ ξηρὰν ἔχοντι τὴν χεῖρα, Ἔγειρε καὶ στῆθι εἰς τὸ μέσον: καὶ ἀναστὰς ἔστη. 9εἶπεν δὲ ὁ Ἰησοῦς πρὸς αὐτούς, Ἐπερωτῶ ὑμᾶς, εἰ ἔξεστιν τῷ σαββάτῳ ἀγαθοποιῆσαι ἢ κακοποιῆσαι, ψυχὴν σῶσαι ἢ ἀπολέσαι; 10καὶ περιβλεψάμενος πάντας αὐτοὺς εἶπεν αὐτῷ, Ἔκτεινον τὴν χεῖρά σου. ὁ δὲ ἐποίησεν, καὶ ἀπεκατεστάθη ἡ χεὶρ αὐτοῦ. 11αὐτοὶ δὲ ἐπλήσθησαν ἀνοίας, καὶ διελάλουν πρὸς ἀλλήλους τί ἂν ποιήσαιεν τῷ Ἰησοῦ. 12Ἐγένετο δὲ ἐν ταῖς ἡμέραις ταύταις ἐξελθεῖν αὐτὸν εἰς τὸ ὄρος προσεύξασθαι, καὶ ἦν διανυκτερεύων ἐν τῇ προσευχῇ τοῦ θεοῦ. 13καὶ ὅτε ἐγένετο ἡμέρα, προσεφώνησεν τοὺς μαθητὰς αὐτοῦ, καὶ ἐκλεξάμενος ἀπ' αὐτῶν δώδεκα, οὓς καὶ ἀποστόλους ὠνόμασεν, 14Σίμωνα, ὃν καὶ ὠνόμασεν Πέτρον, καὶ Ἀνδρέαν τὸν ἀδελφὸν αὐτοῦ, καὶ Ἰάκωβον καὶ Ἰωάννην καὶ Φίλιππον καὶ Βαρθολομαῖον 15καὶ Μαθθαῖον καὶ Θωμᾶν καὶ Ἰάκωβον Ἁλφαίου καὶ Σίμωνα τὸν καλούμενον Ζηλωτὴν 16καὶ Ἰούδαν Ἰακώβου καὶ Ἰούδαν Ἰσκαριώθ, ὃς ἐγένετο προδότης. 17Καὶ καταβὰς μετ' αὐτῶν ἔστη ἐπὶ τόπου πεδινοῦ, καὶ ὄχλος πολὺς μαθητῶν αὐτοῦ, καὶ πλῆθος πολὺ τοῦ λαοῦ ἀπὸ πάσης τῆς Ἰουδαίας καὶ Ἰερουσαλὴμ καὶ τῆς παραλίου Τύρου καὶ Σιδῶνος, 18οἳ ἦλθον ἀκοῦσαι αὐτοῦ καὶ ἰαθῆναι ἀπὸ τῶν νόσων αὐτῶν: καὶ οἱ ἐνοχλούμενοι ἀπὸ πνευμάτων ἀκαθάρτων ἐθεραπεύοντο. 19καὶ πᾶς ὁ ὄχλος ἐζήτουν ἅπτεσθαι αὐτοῦ, ὅτι δύναμις παρ' αὐτοῦ ἐξήρχετο καὶ ἰᾶτο πάντας. 20Καὶ αὐτὸς ἐπάρας τοὺς ὀφθαλμοὺς αὐτοῦ εἰς τοὺς μαθητὰς αὐτοῦ ἔλεγεν, Μακάριοι οἱ πτωχοί, ὅτι ὑμετέρα ἐστὶν ἡ βασιλεία τοῦ θεοῦ. 21μακάριοι οἱ πεινῶντες νῦν, ὅτι χορτασθήσεσθε. μακάριοι οἱ κλαίοντες νῦν, ὅτι γελάσετε. 22μακάριοί ἐστε ὅταν μισήσωσιν ὑμᾶς οἱ ἄνθρωποι, καὶ ὅταν ἀφορίσωσιν ὑμᾶς καὶ ὀνειδίσωσιν καὶ ἐκβάλωσιν τὸ ὄνομα ὑμῶν ὡς πονηρὸν ἕνεκα τοῦ υἱοῦ τοῦ ἀνθρώπου: 23χάρητε ἐν ἐκείνῃ τῇ ἡμέρᾳ καὶ σκιρτήσατε, ἰδοὺ γὰρ ὁ μισθὸς ὑμῶν πολὺς ἐν τῷ οὐρανῷ: κατὰ τὰ αὐτὰ γὰρ ἐποίουν τοῖς προφήταις οἱ πατέρες αὐτῶν. 24Πλὴν οὐαὶ ὑμῖν τοῖς πλουσίοις, ὅτι ἀπέχετε τὴν παράκλησιν ὑμῶν. 25οὐαὶ ὑμῖν, οἱ ἐμπεπλησμένοι νῦν, ὅτι πεινάσετε. οὐαί, οἱ γελῶντες νῦν, ὅτι πενθήσετε καὶ κλαύσετε. 26οὐαὶ ὅταν ὑμᾶς καλῶς εἴπωσιν πάντες οἱ ἄνθρωποι, κατὰ τὰ αὐτὰ γὰρ ἐποίουν τοῖς ψευδοπροφήταις οἱ πατέρες αὐτῶν. 27Ἀλλὰ ὑμῖν λέγω τοῖς ἀκούουσιν, ἀγαπᾶτε τοὺς ἐχθροὺς ὑμῶν, καλῶς ποιεῖτε τοῖς μισοῦσιν ὑμᾶς, 28εὐλογεῖτε τοὺς καταρωμένους ὑμᾶς, προσεύχεσθε περὶ τῶν ἐπηρεαζόντων ὑμᾶς. 29τῷ τύπτοντί σε ἐπὶ τὴν σιαγόνα πάρεχε καὶ τὴν ἄλλην, καὶ ἀπὸ τοῦ αἴροντός σου τὸ ἱμάτιον καὶ τὸν χιτῶνα μὴ κωλύσῃς. 30παντὶ αἰτοῦντί σε δίδου, καὶ ἀπὸ τοῦ αἴροντος τὰ σὰ μὴ ἀπαίτει. 31καὶ καθὼς θέλετε ἵνα ποιῶσιν ὑμῖν οἱ ἄνθρωποι, ποιεῖτε αὐτοῖς ὁμοίως. 32καὶ εἰ ἀγαπᾶτε τοὺς ἀγαπῶντας ὑμᾶς, ποία ὑμῖν χάρις ἐστίν; καὶ γὰρ οἱ ἁμαρτωλοὶ τοὺς ἀγαπῶντας αὐτοὺς ἀγαπῶσιν. 33καὶ [γὰρ] ἐὰν ἀγαθοποιῆτε τοὺς ἀγαθοποιοῦντας ὑμᾶς, ποία ὑμῖν χάρις ἐστίν; καὶ οἱ ἁμαρτωλοὶ τὸ αὐτὸ ποιοῦσιν. 34καὶ ἐὰν δανίσητε παρ' ὧν ἐλπίζετε λαβεῖν, ποία ὑμῖν χάρις [ἐστίν]; καὶ ἁμαρτωλοὶ ἁμαρτωλοῖς δανίζουσιν ἵνα ἀπολάβωσιν τὰ ἴσα. 35πλὴν ἀγαπᾶτε τοὺς ἐχθροὺς ὑμῶν καὶ ἀγαθοποιεῖτε καὶ δανίζετε μηδὲν ἀπελπίζοντες: καὶ ἔσται ὁ μισθὸς ὑμῶν πολύς, καὶ ἔσεσθε υἱοὶ ὑψίστου, ὅτι αὐτὸς χρηστός ἐστιν ἐπὶ τοὺς ἀχαρίστους καὶ πονηρούς. 36Γίνεσθε οἰκτίρμονες καθὼς [καὶ] ὁ πατὴρ ὑμῶν οἰκτίρμων ἐστίν. 37Καὶ μὴ κρίνετε, καὶ οὐ μὴ κριθῆτε: καὶ μὴ καταδικάζετε, καὶ οὐ μὴ καταδικασθῆτε. ἀπολύετε, καὶ ἀπολυθήσεσθε: 38δίδοτε, καὶ δοθήσεται ὑμῖν: μέτρον καλὸν πεπιεσμένον σεσαλευμένον ὑπερεκχυννόμενον δώσουσιν εἰς τὸν κόλπον ὑμῶν: ᾧ γὰρ μέτρῳ μετρεῖτε ἀντιμετρηθήσεται ὑμῖν. 39Εἶπεν δὲ καὶ παραβολὴν αὐτοῖς: Μήτι δύναται τυφλὸς τυφλὸν ὁδηγεῖν; οὐχὶ ἀμφότεροι εἰς βόθυνον ἐμπεσοῦνται; 40οὐκ ἔστιν μαθητὴς ὑπὲρ τὸν διδάσκαλον, κατηρτισμένος δὲ πᾶς ἔσται ὡς ὁ διδάσκαλος αὐτοῦ. 41Τί δὲ βλέπεις τὸ κάρφος τὸ ἐν τῷ ὀφθαλμῷ τοῦ ἀδελφοῦ σου, τὴν δὲ δοκὸν τὴν ἐν τῷ ἰδίῳ ὀφθαλμῷ οὐ κατανοεῖς; 42πῶς δύνασαι λέγειν τῷ ἀδελφῷ σου, Ἀδελφέ, ἄφες ἐκβάλω τὸ κάρφος τὸ ἐν τῷ ὀφθαλμῷ σου, αὐτὸς τὴν ἐν τῷ ὀφθαλμῷ σοῦ δοκὸν οὐ βλέπων; ὑποκριτά, ἔκβαλε πρῶτον τὴν δοκὸν ἐκ τοῦ ὀφθαλμοῦ σοῦ, καὶ τότε διαβλέψεις τὸ κάρφος τὸ ἐν τῷ ὀφθαλμῷ τοῦ ἀδελφοῦ σου ἐκβαλεῖν. 43Οὐ γάρ ἐστιν δένδρον καλὸν ποιοῦν καρπὸν σαπρόν, οὐδὲ πάλιν δένδρον σαπρὸν ποιοῦν καρπὸν καλόν. 44ἕκαστον γὰρ δένδρον ἐκ τοῦ ἰδίου καρποῦ γινώσκεται: οὐ γὰρ ἐξ ἀκανθῶν συλλέγουσιν σῦκα, οὐδὲ ἐκ βάτου σταφυλὴν τρυγῶσιν. 45ὁ ἀγαθὸς ἄνθρωπος ἐκ τοῦ ἀγαθοῦ θησαυροῦ τῆς καρδίας προφέρει τὸ ἀγαθόν, καὶ ὁ πονηρὸς ἐκ τοῦ πονηροῦ προφέρει τὸ πονηρόν: ἐκ γὰρ περισσεύματος καρδίας λαλεῖ τὸ στόμα αὐτοῦ. 46Τί δέ με καλεῖτε, Κύριε κύριε, καὶ οὐ ποιεῖτε ἃ λέγω; 47πᾶς ὁ ἐρχόμενος πρός με καὶ ἀκούων μου τῶν λόγων καὶ ποιῶν αὐτούς, ὑποδείξω ὑμῖν τίνι ἐστὶν ὅμοιος: 48ὅμοιός ἐστιν ἀνθρώπῳ οἰκοδομοῦντι οἰκίαν ὃς ἔσκαψεν καὶ ἐβάθυνεν καὶ ἔθηκεν θεμέλιον ἐπὶ τὴν πέτραν: πλημμύρης δὲ γενομένης προσέρηξεν ὁ ποταμὸς τῇ οἰκίᾳ ἐκείνῃ, καὶ οὐκ ἴσχυσεν σαλεῦσαι αὐτὴν διὰ τὸ καλῶς οἰκοδομῆσθαι αὐτήν. 49ὁ δὲ ἀκούσας καὶ μὴ ποιήσας ὅμοιός ἐστιν ἀνθρώπῳ οἰκοδομήσαντι οἰκίαν ἐπὶ τὴν γῆν χωρὶς θεμελίου, ἧ προσέρηξεν ὁ ποταμός, καὶ εὐθὺς συνέπεσεν, καὶ ἐγένετο τὸ ῥῆγμα τῆς οἰκίας ἐκείνης μέγα.