- Bibliografie - Literatuur - Liturgisch gebruik - Overzicht bijbelboeken - Overzicht van de bibliografie van de bijbelboeken - Overzicht van deze website -
![]() |
ZOEKEN OP DEZE WEBSITE |
bibliografie synoptici en Handelingen |
1. LXX , Griekse tekst N.T. | 2. Vulgata | 3. Synopsis Denaux - Vervenne | 4. Statenvertaling | 5. Willibrordvertaling | 6. Nieuwe Vertaling | 7. Naardense vertaling , zie |
8. Bible de Jérusalem | 9. Statenvertaling | 10. King James Bible - King James Bible | 11. Luther-Bibel | liturgische lezing |
In hun synopsis van de eerste drie evangeliën (Leuven, Vlaamse
Bijbelstichting, 1986; Turnhout, Brepols, ) onderscheiden Adelbert Denaux en
Marc Vervenne volgende pericopen in het negende hoofdstuk van het Lucasevangelie
:
147. Zending van de twaalf : Mc
6,7-13 - Lc
9,1-6 -
148. Herodes'mening over Jezus : Mc
6,14-16 - Mt
14,1-2 - Lc
9,7-9 -
150. Terugkeer van de apostelen. Volkstoeloop : Mc
6,30-34 - Mt
14,13-14 -Lc
9,10-11 -
151. Eerste broodvermenigvuldiging : Mc
6,35-44a - Mt
14,15-21a - Lc
9,12-17a -
162. Belijdenis van Petrus : Mc
8,27-30 - Mt
16,13-20 - Lc
9,18-21 -
163. Eerste lijdensvoorspelling : Mc
8,31-32 - Mt
16,21 - Lc
9,22 -
165. Zijn kruis opnemen. Zijn leven verliezen om het te winnen : Mc
8,34-35 - Mt
16,24-25 - Lc
9,23-24 -
166. Wat baat het een mens de hele wereld te winnen : Mc
8,36-38 - Mt
16,26-27 - Lc
9,25-26 -
167. Nabijheid van het Rijk Gods : Mc
9,1 - Mt
16,28 - Lc
9,27 -
168. Verheerlijking van Jezus : Mc
9,2-10 - Mt
17,1-9 - Lc
9,28-36 -
170. Genezing van een bezeten kind : Mc
9,14-29 - Mt
17,14-21 - Lc
9,37-43a -
171. Tweede lijdensvoorspelling : Mc
9,30-32 - Mt
17,22-23 - Lc
9,43b-45 -
173. De grootste in het Rijk Gods : Mc
9,33-37 - Mt
18,1-5 - Lc
9,46-48 -
174. Het gebruiken van Jezus'naam : Mc
9,38-41 - Lc
9,49-50 -
183. Het ongastvrije samaritanendorp : Lc
9,51-56 - Lc
9,51a
184. Voorwaarden van het volgen : Lc
9,57-62 - Mt
8,18-22
147. Lc 9,1-6 : zending van de twaalf - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -- Mc 6,7-13 - Lc 9,1-6 -- Lc 9,1 - Lc 9,2 - Lc 9,3 - Lc 9,4 - Lc 9,5 - Lc 9,6 -
Lc 9,1 - Lc 9,1 : 147. Zending van de twaalf - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -- Mc 6,7-13 - Lc 9,1-6 -- Lc 9,1 - Lc 9,2 - Lc 9,3 - Lc 9,4 - Lc 9,5 - Lc 9,6 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [1] Then he called his twelve disciples together, and gave
them power and authority over all devils, and to cure diseases.
Luther-Bibel . 9 1 Er rief aber die Zwölf zusammen und gab ihnen Gewalt und
Macht über alle bösen Geister und dass sie Krankheiten heilen konnten
Tekstuitleg van Lc 9,1 .
3. bep. lidw. acc. mann. mv. tous (de) van het bepaald lidwoord ho , hè
, to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (98) . Lc 9 (11) : (1) Lc
9,1 . (2) Lc
9,2 . (3) Lc
9,11 . (4) Lc
9,14 . (5) Lc
9,16 . (6) Lc
9,26 . (7) Lc
9,28 . (8) Lc
9,32 . (9) Lc
9,43 . (10) Lc
9,44 . (11) Lc
9,60 .
Lc 9,2 - Lc 9,2 : 147. Zending van de twaalf - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -- Mc 6,7-13 - Lc 9,1-6 -- Lc 9,1 - Lc 9,2 - Lc 9,3 - Lc 9,4 - Lc 9,5 - Lc 9,6 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . And he sent them to preach the kingdom of God, and to heal
the sick.
Luther-Bibel . 2 und sandte sie aus, zu predigen das Reich Gottes und die Kranken
zu heilen.
Tekstuitleg van Lc 9,2 . Dit vers Lc 9,2 telt 12 (2 X 2 X 3) woorden en 71 letters . De getalwaarde van Lc 9,2 is 7520 (2 X 2 X 2 X 2 X 2 X 5 X 47) .
5. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (149) . Lc 9 (11) : (1) Lc 9,2 . (2) Lc 9,3 . (3) Lc 9,24 . (4) Lc 9,27 . (5) Lc 9,31 . (6) Lc 9,32 . (7) Lc 9,34 . (8) Lc 9,36 . (9) Lc 9,58 . (10) Lc 9,60 . (11) Lc 9,62 .
5. - 8. tèn basileian tou theou (het koninkrijk van God) .
3. pers. voornaamw. acc. mann. mv. autous (hen) van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (83) . Lc 9 (12) : (1) Lc 9,2 . (2) Lc 9,3 . (3) Lc 9,5 . (4) Lc 9,10 . (5) Lc 9,11 . (6) Lc 9,13 . (7) Lc 9,14 . (8) Lc 9,16 . (9) Lc 9,18 . (10) Lc 9,33 . (11) Lc 9,34 . (12) Lc 9,54 .
11. bep. lidw. acc. mann. mv. tous (de) van het bepaald lidwoord ho , hè
, to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (98) . Lc 9 (11) : (1) Lc
9,1 . (2) Lc
9,2 . (3) Lc
9,11 . (4) Lc
9,14 . (5) Lc
9,16 . (6) Lc
9,26 . (7) Lc
9,28 . (8) Lc
9,32 . (9) Lc
9,43 . (10) Lc
9,44 . (11) Lc
9,60 .
Lc 9,3 - Lc 9,3 : 147. Zending van de twaalf - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -- Mc 6,7-13 - Lc 9,1-6 -- Lc 9,1 - Lc 9,2 - Lc 9,3 - Lc 9,4 - Lc 9,5 - Lc 9,6 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [3] And he said unto them, Take nothing for your journey,
neither staves, nor scrip, neither bread, neither money; neither have two coats
apiece.
Luther-Bibel .3 Und er sprach zu ihnen: Ihr sollt nichts mit auf den Weg nehmen,
weder Stab noch Tasche noch Brot noch Geld; es soll auch einer nicht zwei Hemden
haben.
Tekstuitleg van Lc 9,3 .
Lc 9,3.3. pros (naar, bij) . Taalgebruik in het N.T. : pros (naar, bij) . Taalgebruik in Lc : pros (naar, bij) . Lc (158) . Lc 9 (11) : (1) Lc 9,3 . (2) Lc 9,13 . (3) Lc 9,14 . (4) Lc 9,23 . (5) Lc 9,33 . (6) Lc 9,41 . (7) Lc 9,43 . (8) Lc 9,50 . (9) Lc 9,57 . (10) Lc 9,59 . (11) Lc 9,62 .
Lc 9,3.4. pers. voornaamw. acc. mann. mv. autous (hen) van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (83) . Lc 9 (12) : (1) Lc 9,2 . (2) Lc 9,3 . (3) Lc 9,5 . (4) Lc 9,10 . (5) Lc 9,11 . (6) Lc 9,13 . (7) Lc 9,14 . (8) Lc 9,16 . (9) Lc 9,18 . (10) Lc 9,33 . (11) Lc 9,34 . (12) Lc 9,54 .
Lc 9,3.7. eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis (naar) . Taalgebruik in Lc : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach . Lc (210) . Lc 9 (16) : (1) Lc 9,3 . (2) Lc 9,4 . (3) Lc 9,5 . (4) Lc 9,10 . (5) Lc 9,12 . (6) Lc 9,13 . (7) Lc 9,16 . (8) Lc 9,28 . (9) Lc 9,34 . (10) Lc 9,44 . (11) Lc 9,51 . (12) Lc 9,52 . (13) Lc 9,53 . (14) Lc 9,56 . (15) Lc 9,61 . (16) Lc 9,62 .
Lc
9,3.15. acc. mann. enk. αρτον = arton van het zelfst. naamw. αρτος = artos (brood) . Taalgebruik in
het NT : artos
(brood) . Taalgebruik in de Septuaginta : artos
(brood) . Taalgebruik in Lc : artos
(brood) . Taalgebruik in Hnd : artos
(brood) . Bijbel (133) . LXX (96) . NT (37) . Lc (7)
: (1) Lc
7,33 . (2) Lc
9,3 . (3) Lc
11,3 . (4) Lc
14,1 . (5) Lc
14,15 . (6) Lc
22,19 . (7) Lc
24,30 . Een
vorm van αρτος = artos (brood) in het NT (97) , in de LXX (307) ,
in Lc (16) : (1) Lc
4,3 . (2) Lc
4,4 . (3) Lc
6,4 . (4) Lc
7,33 . (5) Lc
9,3 . (6) Lc
9,13 . (7) Lc
9,16 . (8) Lc
11,3 . (9) Lc
11,5 . (10) Lc
11,11 . (11) Lc
14,1 . (12) Lc
14,15 . (13) Lc
15,17 . (14) Lc
22,19 . (15) Lc
24,30 . (16) Lc
24,35 . In Lc : 7 vormen van αρτος = artos (brood) in 16 verzen in 9 / 24 hoofdstukken
. 10 X een vorm in het enk. , 5X een vorm in het mv. In Hnd : 2 vormen van αρτος = artos (brood) in 5 verzen in 3 / 28 hoofdstukken . In de LXX kan αρτος = artos de vertaling van 5 verschillende Hebreeuwse woorden van Tenakh zijn .
artos (brood) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
acc. mann. enk. arton | 133 | 96 | 37 | 5 | 6 | 7 | 8 | 4 | 7 | 18 | 26 | |
Totaal | 414 | 307 | 97 | 21 | 21 | 15 | 24 | 5 | 11 | 57 | 81 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | |||
artos | Lc 4 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 9 | Lc 11 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 22 | Lc 24 | ||
1. | nom. mann. enk. artos | 1 | (1) Lc 4,3 . | ||||||||
2. | gen. mann. enk. artou | 1 | (1) Lc 24,35 . | ||||||||
3. | dat. mann. enk. artô(i) | 1 | (1) Lc 4,4 . | ||||||||
4. | acc. mann. enk. arton | 7 | (1) Lc 7,33 . | (2) Lc 9,3 . | (3) Lc 11,3 . | (4) Lc 14,1 . (5) Lc 14,15 . | (6) Lc 22,19 . | (7) Lc 24,30 . | |||
5. | nom. + voc. mann. mv. artoi | 1 | (1) Lc 9,13 . | ||||||||
6. | gen. mann. mv. artôn | 1 | (1) Lc 15,17 . | ||||||||
7. | acc. mann. mv. artous | 3 | (1) Lc 6,4 . | (2) Lc 9,16 . | (3) Lc 11,5 . | ||||||
15 | 2 | 1 | 1 | 3 | 2 | 2 | 1 | 1 | 2 |
- Hebreeuws . לֶחֶמ = lèchèm
(brood) . qatl-vorm (לַחמ) ; de 2de medeklinker , een gutturaal , ח = chet heeft normalerwijze een patach ַ (Joüon 88Cc) . Het is moeilijk om zeggen waarom de 2 woorden לֶחֶמ = lèchèm (brood) en רֶחֶמ = rèchèm (schoot, moederschoot) een segol ֶ hebben (Joüon 96Ai) . Taalgebruik in Tenakh : lèchèm
(brood) . Getalwaarde : lamed = 12 of 30 , chet = 8 , mem = 13 of 40 . Totaal
: 33 (3 X 11) of 78 ( 2 X 39 OF 6 X 13) . Structuur : 3 - 8 - 4 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh
(227) . Pentateuch (51) . Eerdere Profeten (81) . Latere Profeten (21) . 12 Kleine
Profeten (5) . Geschriften (69) . In Tenakh komt een vorm van לֶחֶמ = lèchèm in 277 verzen voor .
- Lat. panis . Fr. pain . N. brood . D. Brot . E. bread . Aramees : לַחְמָא = lachëmâ´(brood) ; לְחֵים = lëche(j)m ; לְחֵם = lëchem . Arabisch : خُبز = chubz (brood) . Taalgebruik in de Qoran : chubz (brood) . In het Arabisch heeft lachm een andere betekenis . Zie لَحْم = lachm (vlees) . Taalgebruik in de Qoran : lachm (vlees) .
Lc 9,3.21. acc. mann. mv. χιτωνας = chitônas (kleren) van het zelfst. naamw. χιτων = chitôn (wollen of linnen onderkleed) . Taalgebruik in het NT : chitôn (wollen of linnen onderkleed) . Taalgebruik in de LXX : chitôn (wollen of linnen onderkleed) . Taalgebruik in Lc : chitôn (wollen of linnen onderkleed) . Gn (19) : (1) Gn 3,21 . (2) Ex 28,40 . (3) Ex 29,9 . (4) Ex 35,19 . (5) Ex 36,34 . (6) Ex 40,14 . (7) Lv 8,13 . (8) Js 3,16 . (9) Js 36,22 . (10) Jdt 14,19 . (11) 2 Mak 4,38 . (12) 2 Mak 12,40 . (13) Bar 6,30 . (14) Mt 10,10 // Mc 6,9 // Lc 9,3 . (15) Mc 14,63 . (16) Mt 10,10 // Mc 6,9 // Lc 9,3 . (17) Lc 3,11 . (18) Mt 10,10 // Mc 6,9 // Lc 9,3 . (19) Hnd 9,39 . Een vorm van χιτων = chitôn chitôn (wollen of linnen onderkleed) in de LXX (27) , in het NT (10) , in Lc (3) : : (1) Lc 3,11 . (2) Lc 6,29 . (3) Lc 9,3 .
chitôn | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | acc. mann. enk. chitôna | 18 | 14 | 4 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 3 | 1 | ||||
2 | acc. mann. mv. chitônas | 19 | 13 | 6 | 1 | 2 | 2 | 1 | 5 | 5 | |||||
Totaal | 37 | 27 | 10 | 2 | 2 | 3 | 1 | 1 | 1 | 7 | 8 | 1 |
20. - 21. τους χιτωνας αυτου = tous chitônas autou (zijn kleren) . NT (1) : (1) Mc
14,63 .
- δυο χιτωνας = duo chitônas (2 kledingstukken) . NT (4) : (1) Mt
10,10 // Mc 6,9 // Lc
9,3 . (2) Mt
10,10 // Mc 6,9 // Lc
9,3 . (3) Lc
3,11 . (4) Mt
10,10 // Mc 6,9 // Lc
9,3 .
Lc 9,4 - Lc 9,4 : 147. Zending van de twaalf - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -- Mc 6,7-13 - Lc 9,1-6 -- Lc 9,1 - Lc 9,2 - Lc 9,3 - Lc 9,4 - Lc 9,5 - Lc 9,6 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [4] And whatsoever house ye enter into, there abide, and
thence depart.
Luther-Bibel . 4 Und wenn ihr in ein Haus geht, dann bleibt dort, bis ihr weiterzieht.
Tekstuitleg van Lc 9,4 .
2. eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis (naar) . Taalgebruik in Lc : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach . Lc (210) . Lc 9 (16) : (1) Lc 9,3 . (2) Lc 9,4 . (3) Lc 9,5 . (4) Lc 9,10 . (5) Lc 9,12 . (6) Lc 9,13 . (7) Lc 9,16 . (8) Lc 9,28 . (9) Lc 9,34 . (10) Lc 9,44 . (11) Lc 9,51 . (12) Lc 9,52 . (13) Lc 9,53 . (14) Lc 9,56 . (15) Lc 9,61 . (16) Lc 9,62 .
10. εκειθεν = ekeithen . Taalgebruik
in het NT : vanhier,
vandaar . Taalgebruik
in de LXX : vanhier,
vandaar . Taalgebruik in Mc : vanhier,
vandaar . Mc (5) : (1) Mc
6,1 . (2) Mc
6,10 . (3) Mc
6,11 . (4) Mc
7,24 . (5) Mc
10,1 .
- Mc
6,10 en Mc
6,11 behoren tot de zendingsrede . εκειθεν = ekeithen (vandaar) in de andere drie
verzen maken telkens deel uit van de linken tussen οχλος = ochlos (menigte) , οικος = oikos
of οικια = oikia (huis) en εκειθεν = ekeithen (vandaar) .
- και εκειθεν = kai ekeithen (en vandaar) . LXX (9) . NT (2) : (1) Mc
7,24 . (2) Lc 9,4 .
- εκειθεν δε = de ekeithen (echter vandaar) . LXX (5) . NT (0) .
ekeithen (vandaar) | Mc | Mc 6 | Mc 7 | Mc 9 | Mc 10 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | ekeithen | 5 | (1) Mc 6,1 . (2) Mc 6,10 . (3) Mc 6,11 | (4) Mc 7,24 . | (5) Mc 10,1 | 157 | 130 | 27 | 12 | 5 | 3 | 2 | 4 | 1 | 20 | 22 | ||
2 | kakeithen | 1 | (1) Mc 9,30 . | 10 | 10 | 1 | 1 | 8 | ||||||||||
totaal | 6 | 3 | 1 | 1 | 1 | 167 | 130 | 37 | 12 | 6 | 4 | 2 | 12 | 1 | 20 | 22 |
- Hebreeuws : מִשָּׁם = misjsjâm (vandaar) < prefix voorzetsel min + bijwoord van sj-m . שָׁם = sjâm (daar) OF שֵׁם = sjem (naam) . Taalgebruik in Tenakh : sjem
(naam) . Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , mem = 13 of 40 ; totaal : 34 (2
X 17) of 340 (10 X 2 X 17) . Structuur : 3 - 4 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (103) . Pentateuch (37) .
- וּמִשָּׁם = ûmisjsjam (en vandaar) < prefix voegwoord wë + prefix voorzetsel min + bijwoord sj-m . Tenakh (8) .
Lc 9,5 - Lc 9,5 : 147. Zending van de twaalf - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -- Mc 6,7-13 - Lc 9,1-6 -- Lc 9,1 - Lc 9,2 - Lc 9,3 - Lc 9,4 - Lc 9,5 - Lc 9,6 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [5] And whosoever will not receive you, when ye go out of
that city, shake off the very dust from your feet for a testimony against them.
Luther-Bibel . 5 Und wenn sie euch nicht aufnehmen, dann geht fort aus dieser
Stadt und schüttelt den Staub von euren Füßen zu einem Zeugnis gegen sie.
Tekstuitleg van Lc 9,5 .
2. nom. mann. mv. hosoi van het bijvoegl. naamw. osos (zo groot als) . Taalgebruik in het NT : osos (zo groot als) . Taalgebruik in Lc : osos (zo groot als) . Lc (2) : (1) Lc 4,40 . (2) Lc 9,5 . Een vorm van hosos (zo groot als) in Lc in 10 verzen : (1) Lc 4,23 . (2) Lc 4,40 . (3) Lc 8,39 . (4) Lc 9,5 . (5) Lc 9,10 . (6) Lc 11,8 . (7) Lc 12,3 . (8) Lc 18,12 . (9) Lc 18,22 .
10. gen. vr. enk. poleôs (van de stad) van het zelfst. naamw. polis (stad) . Taalgebruik in het NT : polis (stad) . Taalgebruik in Lc : polis (stad) .
Lc (8) : (1) Lc 2,4 . (2) Lc 4,29 . (3) Lc 7,12 . (4) Lc 8,27 . (5) Lc 9,5 . (6) Lc 10,11 . (7) Lc 14,21 . (8) Lc 23,51 . Een vorm van polis (stad) in Lc in 37 verzen , in Lc 4 in 3 verzen : (1) Lc 4,29 . (2) Lc 4,31 . (3) Lc 4,43 .
19. eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis (naar) . Taalgebruik in Lc : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach . Lc (210) . Lc 9 (16) : (1) Lc 9,3 . (2) Lc 9,4 . (3) Lc 9,5 . (4) Lc 9,10 . (5) Lc 9,12 . (6) Lc 9,13 . (7) Lc 9,16 . (8) Lc 9,28 . (9) Lc 9,34 . (10) Lc 9,44 . (11) Lc 9,51 . (12) Lc 9,52 . (13) Lc 9,53 . (14) Lc 9,56 . (15) Lc 9,61 . (16) Lc 9,62 .
22. pers. voornaamw. acc. mann. mv. autous (hen) van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (83) . Lc 9 (12) : (1) Lc 9,2 . (2) Lc 9,3 . (3) Lc 9,5 . (4) Lc 9,10 . (5) Lc 9,11 . (6) Lc 9,13 . (7) Lc 9,14 . (8) Lc 9,16 . (9) Lc 9,18 . (10) Lc 9,33 . (11) Lc 9,34 . (12) Lc 9,54 .
Lc 9,6 - Lc 9,6 : 147. Zending van de twaalf - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -- Mc 6,7-13 - Lc 9,1-6 -- Lc 9,1 - Lc 9,2 - Lc 9,3 - Lc 9,4 - Lc 9,5 - Lc 9,6 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [6] And they departed, and went through the towns, preaching
the gospel, and healing every where.
Luther-Bibel . 6 Und sie gingen hinaus und zogen von Dorf zu Dorf, predigten
das Evangelium und machten gesund an allen Orten. Herodes und Jesus
Tekstuitleg van Lc 9,6 .
148. Lc 9,7-9 : Herodes'mening over Jezus - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -- Mc 6,14-16 - Mt 14,1-2 - Lc 9,7-9 -- Lc 9,7 - Lc 9,8 - Lc 9,9 -
Lc 9,7 - Lc 9,7 : 148. Herodes'mening over Jezus - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -- Mc 6,14-16 - Mt 14,1-2 - Lc 9,7-9 -- Lc 9,7 - Lc 9,8 - Lc 9,9 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [7] Now Herod the tetrarch heard of all that was done by
him: and he was perplexed, because that it was said of some, that John was risen
from the dead;
Luther-Bibel . 7 Es kam aber vor Herodes, den Landesfürsten, alles, was geschah;
und er wurde unruhig, weil von einigen gesagt wurde: Johannes ist von den Toten
auferstanden;
Tekstuitleg van Lc 9,7 .
3. ἡρῳδης = hèrô(i)dès (Herodes) . Taalgebruik in het NT : hèrô(i)dès (Herodes) . Taalgebruik in de LXX : hèrô(i)dès (Herodes) . Taalgebruik in Lc : hèrô(i)dès (Herodes) . Lc (8) : (1) Lc 3,19 . (2) Lc 9,7 . (3) Lc 9,9 . (4) Lc 13,31 . (5) Lc 23,8 . (6) Lc 23,11 . (7) Lc 23,12 . (8) Lc 23,15 . Een vorm van ἡρῳδης = hèrô(i)dès (Herodes) in het NT (43) , in Lc (12) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 3,1 . (3) Lc 3,19 . (4) Lc 8,3 . (5) Lc 9,7 . (6) Lc 9,9 . (7) Lc 13,31 . (8) Lc 23,7 (hèrô(i)dou en herô(i)dèn) . (9) Lc 23,8 . (10) Lc 23,11 . (11) Lc 23,12 . (12) Lc 23,15 .
hèrô(i)dès (Herodes) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. mann. enk. hèrô(i)dès | 24 | 24 | 6 | 5 | 8 | 5 | 19 | 19 |
12. bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (181) . Lc 9 (10) : (1) Lc
9,7 . (2) Lc
9,17 . (3) Lc
9,28 . (4) Lc
9,29 . (5) Lc
9,42 . (6) Lc
9,45 . (7) Lc
9,46 . (8) Lc
9,48 . (9) Lc
9,51 . (10) Lc
9,53 .
Lc 9,8 - Lc 9,8 : 148. Herodes'mening over Jezus - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -- Mc 6,14-16 - Mt 14,1-2 - Lc 9,7-9 -- Lc 9,7 - Lc 9,8 - Lc 9,9 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [8] And of some, that Elias had appeared; and of others,
that one of the old prophets was risen again.
Luther-Bibel . 8 von einigen aber: Elia ist erschienen; von andern aber: Einer
von den alten Propheten ist auferstanden.
Tekstuitleg van Lc 9,8 .
10. nom. mann. enk. profètès (profeet) . Taalgebruik in het N.T.
: profètès
(profeet) . Taalgebruik in Mc : profètès
(profeet) . pro-fèmi (voor zich uitspreken) .
Lc (7) : (1) Lc
1,76 . (2) Lc
4,24 . (3) Lc
7,16 . (4) Lc
7,39 . (5) Lc
9,8 . (6) Lc
9,19 . (7) Lc
24,19 . Een vorm van profètès (profeet) in Lc in 29 verzen
, in Lc 9 (2) : (1) Lc
9,8 . (2) Lc
9,19 .
Lc 9,9 - Lc 9,9 : 148. Herodes'mening over Jezus - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -- Mc 6,14-16 - Mt 14,1-2 - Lc 9,7-9 -- Lc 9,7 - Lc 9,8 - Lc 9,9 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [9] And Herod said, John have I beheaded: but who is this,
of whom I hear such things? And he desired to see him.
Luther-Bibel . 9 Und Herodes sprach: Johannes, den habe ich enthauptet; wer
ist aber dieser, über den ich solches höre? Und er begehrte ihn zu sehen. Die
Speisung der Fünftausend
Tekstuitleg van Lc 9,9 .
3. ἡρῳδης = hèrô(i)dès (Herodes) . Taalgebruik in het NT : hèrô(i)dès (Herodes) . Taalgebruik in de LXX : hèrô(i)dès (Herodes) . Taalgebruik in Lc : hèrô(i)dès (Herodes) . Lc (8) : (1) Lc 3,19 . (2) Lc 9,7 . (3) Lc 9,9 . (4) Lc 13,31 . (5) Lc 23,8 . (6) Lc 23,11 . (7) Lc 23,12 . (8) Lc 23,15 . Een vorm van ἡρῳδης = hèrô(i)dès (Herodes) in het NT (43) , in Lc (12) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 3,1 . (3) Lc 3,19 . (4) Lc 8,3 . (5) Lc 9,7 . (6) Lc 9,9 . (7) Lc 13,31 . (8) Lc 23,7 (hèrô(i)dou en herô(i)dèn) . (9) Lc 23,8 . (10) Lc 23,11 . (11) Lc 23,12 . (12) Lc 23,15 .
hèrô(i)dès (Herodes) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. mann. enk. hèrô(i)dès | 24 | 24 | 6 | 5 | 8 | 5 | 19 | 19 |
18. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (184) . Lc 9 (11) : (1) Lc 9,9 . (2) Lc 9,18 . (3) Lc 9,29 . (4) Lc 9,39 . (5) Lc 9,42 . (6) Lc 9,45 . (7) Lc 9,49 . (8) Lc 9,50 . (9) Lc 9,53 . (10) Lc 9,57 . (11) Lc 9,62 .
150. Lc 9,10-11 : terugkeer van de apostelen. Volkstoeloop - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -- Mc 6,30-34 - Mt 14,13-14 -Lc 9,10-11 -- Lc 9,10 - Lc 9,11 -
|
King James Bible . [10] And the apostles, when they were returned, told him
all that they had done. And he took them, and went aside privately into a desert
place belonging to the city called Bethsaida.
Luther-Bibel . 10 Und die Apostel kamen zurück und erzählten Jesus, wie große
Dinge sie getan hatten. Und er nahm sie zu sich, und er zog sich mit ihnen allein
in die Stadt zurück, die heißt Betsaida.
Tekstuitleg van Lc 9,10 .
11. pers. voornaamw. acc. mann. mv. autous (hen) van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (83) . Lc 9 (12) : (1) Lc 9,2 . (2) Lc 9,3 . (3) Lc 9,5 . (4) Lc 9,10 . (5) Lc 9,11 . (6) Lc 9,13 . (7) Lc 9,14 . (8) Lc 9,16 . (9) Lc 9,18 . (10) Lc 9,33 . (11) Lc 9,34 . (12) Lc 9,54 .
15. eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis (naar) . Taalgebruik in Lc : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach . Lc (210) . Lc 9 (16) : (1) Lc 9,3 . (2) Lc 9,4 . (3) Lc 9,5 . (4) Lc 9,10 . (5) Lc 9,12 . (6) Lc 9,13 . (7) Lc 9,16 . (8) Lc 9,28 . (9) Lc 9,34 . (10) Lc 9,44 . (11) Lc 9,51 . (12) Lc 9,52 . (13) Lc 9,53 . (14) Lc 9,56 . (15) Lc 9,61 . (16) Lc 9,62 .
16. acc. vr. enk. polin van het zelfst. naamw. polis (stad) . Taalgebruik in
het N.T. : polis
(stad) . Taalgebruik in Lc : polis
(stad) .
Lc (17) : (1) Lc
1,26 . (2) Lc
1,39 . (3) Lc
2,3 . (4) Lc
2,4 . (5) Lc
2,39 . (6) Lc
4,31 . (7) Lc
7,11 . (8) Lc
8,1 . (9) Lc
8,4 . (10) Lc
8,34 . (11) Lc
8,39 . (12) Lc
9,10 . (13) Lc
10,1 . (14) Lc
10,8 . (15) Lc
10,10 . (16) Lc
19,41 . (17) Lc
22,10 . Een vorm van polis (stad) in Lc in 38 verzen .
Lc 9,11 - Lc 9,11 : 150. Terugkeer van de apostelen. Volkstoeloop - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -- Mc 6,30-34 - Mt 14,13-14 -Lc 9,10-11 -- Lc 9,10 - Lc 9,11 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [11] And the people, when they knew it, followed him: and
he received them, and spake unto them of the kingdom of God, and healed them
that had need of healing.
Luther-Bibel . 11 Als die Menge das merkte, zog sie ihm nach. Und er ließ sie
zu sich und sprach zu ihnen vom Reich Gottes und machte gesund, die der Heilung
bedurften.
Tekstuitleg van Lc 9,11 . Het vers Lc 9,11 telt 22 (2 X 11) woorden en 118 (2 X 59) letters . De getalwaarde van Lc 9,11 is 13024 (2² X 2³ X 11 X 37) .
Lc
9,11.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . Taalgebruik in het NT : de
(echter) . Taalgebruik in de LXX : de
(echter) . Taalgebruik in Lc : de
(echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . Lc 9 (36 + 1 = 37) .
Bij Lucas wordt het partikel δε = de veelvuldig gebruikt . Hebben we meer met een geschreven dan met een gesproken tekst te maken ? Na de terugkeer van de apostelen zoekt Jezus met hen een plaats waar ze afgezonderd kunnen zijn (Lc
9,10) . Maar de menigten volgden hem echter (Lc
9,11) . Er is verandering van personage . Vandaar gebruikt Lucas δε = de .
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
Lc 9,11.3. nom. mann. mv. οχλοι = ochloi van het zelfst. naamw. οχλος = ochlos (menigte) . Taalgebruik in het NT : ochlos (menigte) . Taalgebruik in de LXX : ochlos (menigte) . Taalgebruik in Lc : ochlos (menigte) . Lc (10) : (1) Lc 3,10 . (2) Lc 4,42 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 8,42 . (5) Lc 8,45 . (6) Lc 9,11 . (7) Lc 9,18 . (8) Lc 11,14 . (9) Lc 14,25 . (10) Lc 23,48 . Een vorm van οχλος = ochlos (menigte) in Lc in 41 verzen , in Lc 5 in 5 verzen : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,3 . (3) Lc 5,15 . (4) Lc 5,19 . (5) Lc 5,29 . In de LXX is οχλος = ochlos de vertaling van 9 Hebreeuwse werkwoorden .
ochlos (menigte) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Apk | syn. | ev. | |
5 | nom. mann. mv. ochloi | 28 | 28 | 14 | 1 | 10 | 3 | 25 | 25 | |||
totaal enk. en mv. | 212 | 39 | 173 | 50 | 36 | 41 | 20 | 23 | 3 | 127 | 147 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | |||
ochlos | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 22 | Lc 23 | ||
1 | nom. mann. enk. ochlos | 9 | (1) Lc 5,29 . | (2) Lc 6,17 . (3) Lc 6,19 . | (4) Lc 7,11 . (5) Lc 7,12 . | (6) Lc 8,40 . | (7) Lc 9,37 . | (8) Lc 13,17 . | (9) Lc 22,47 . | ||||||||
2 | gen. mann. enk. ochlou | 9 | (1) Lc 8,4 . | (2) Lc 9,38 . | (3) Lc 11,27 . | (4) Lc 12,1 . (5) Lc 12,13 . | (6) Lc 18,36 . | (7) Lc 19,3 . (8) Lc 19,39 . | (9) Lc 22,6 . | ||||||||
3 | dat. mann. enk. ochlô(i) | 3 | (1) Lc 7,9 . | (2) Lc 9,16 . | (3) Lc 13,14 . | ||||||||||||
4 | acc. mann. enk. ochlon | 4 | (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,19 . | (3) Lc 8,19 . | (4) Lc 9,12 . | ||||||||||||
6 | nom. mann. mv. ochloi | 10 | (1) Lc 3,10 . | (2) Lc 4,42 . | (3) Lc 5,15 . | (4) Lc 8,42 . (5) Lc 8,45 . | (6) Lc 9,11 . (7) Lc 9,18 . | (8) Lc 11,14 . | (9) Lc 14,25 . | (10) Lc 23,48 . | |||||||
7 | gen. mann. mv. ochlôn | 1 | (1) Lc 11,29 . | ||||||||||||||
8 | dat. mann. mv. ochlois | 2 | (1) Lc 3,7 . | (2) Lc 12,54 . | |||||||||||||
acc. mann. mv. ochlous | 3 | (1) Lc 5,3 . | (2) Lc 7,24 . | (3) Lc 23,4 . | |||||||||||||
41 | 2 | 1 | 5 | 2 | 4 | 5 | 6 | 3 | 3 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 | 2 |
Lc 9,11.5. ind. aor. 3de pers. mv. ηκολουθησαν = èkolouthèsan (zij volgden) van het werkw. ακολουθεω = akoloutheô (volgen) . Taalgebruik in het NT : akoloutheô (volgen) . Taalgebruik in de LXX : akoloutheô (volgen) . Taalgebruik in Lc : akoloutheô (volgen) . Ned. acoliet . Bijbel (19) : Jdt 2,3 . Mt (11) : (1) Mt 4,20 . (2) Mt 4,22 . (3) Mt 4,25 . (4) Mt 8,1 . (5) Mt 8,23 . (6) Mt 9,27 . (7) Mt 12,15 . (8) Mt 14,13 . (9) Mt 19,2 . (10) Mt 20,34 . (11) Mt 27,55 . Mc (1) : Mc 1,18 . Lc (3) : (1) Lc 5,11 . (2) Lc 9,11 . (3) Lc 22,39 . Joh (2) : (1) Joh 1,37 . (2) Joh 11,31 . Hnd (1) : Hnd 13,43 . Variante lezing in : (1) Mc 2,15 . (2) Mc 3,7 . Een vorm van ακολουθεω = akoloutheô (volgen) in de LXX (13) , in het NT (90) , in Lc (17) : (1) Lc 5,11 . (2) Lc 5,27 . (3) Lc 5,28 . (4) Lc 7,9 . (5) Lc 9,11 . (6) Lc 9,23 . (7) Lc 9,49 . (8) Lc 9,57 . (9) Lc 9,59 . (10) Lc 9,61 . (11) Lc 18,22 . (12) Lc 18,28 . (13) Lc 18,43 . (14) Lc 22,10 . (15) Lc 22,39 . (16) Lc 22,54 . (17) Lc 23,27 . In de LXX kan ακολουθεω = akoloutheô de vertaling van 4 Hebreeuwse werkwoorden zijn .
akoloutheô (volgen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
act. ind. aor. 3de pers. mv. èkolouthèsan | 19 | 1 | 18 | 11 | 1 | 3 | 2 | 1 | 15 | 17 | |||||
Totaal | 13 | 90 | 25 | 18 | 17 | 19 | 4 | 1 | 6 | 60 | 79 | 1 |
Door iemand te volgen kan je je gedrag in woord en daad verantwoorden op basis van degene die je volgt . Iemand volgen kan ook de behoefte uitdrukken om van iemand te leren om een persoonlijk gedrag te ontwikkelen . In het eerste geval is er sprake van imitatie (navolging) , in het tweede geval van zelfwording . In de zelfwording is men zelf verantwoordelijk voor zijn gedrag . Wat beoogde Jezus : de navolging van Jezus of het zelfstandig worden .
5. - 6. ηκολουθησαν αυτῳ = èkolouthèsan autô(i) (zij volgden hem) . NT (16/21) . Niet in : (1) Jdt 2,3 . (11) Mt 27,55 . Joh en Hnd .
Lc 9,11.7. act. ind. imperf. 3de pers. enk. elalei (hij sprak) van het werkw. laleô (lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in het N.T. : laleô (lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in Lc : laleô (lallen, spreken, praten) . Lc (4) : (1) Lc 1,64 . (2) Lc 2,38 . (3) Lc 9,11 . (4) Lc 24,32 . Een vorm van laleô (lallen, spreken, praten) in Lc in 31 verzen .
9. pers. voornaamw. acc. mann. mv. autous (hen) van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (83) . Lc 9 (12) : (1) Lc 9,2 . (2) Lc 9,3 . (3) Lc 9,5 . (4) Lc 9,10 . (5) Lc 9,11 . (6) Lc 9,13 . (7) Lc 9,14 . (8) Lc 9,16 . (9) Lc 9,18 . (10) Lc 9,33 . (11) Lc 9,34 . (12) Lc 9,54 .
18. bep. lidw. acc. mann. mv. tous (de) van het bepaald lidwoord ho , hè
, to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (98) . Lc 9 (11) : (1) Lc
9,1 . (2) Lc
9,2 . (3) Lc
9,11 . (4) Lc
9,14 . (5) Lc
9,16 . (6) Lc
9,26 . (7) Lc
9,28 . (8) Lc
9,32 . (9) Lc
9,43 . (10) Lc
9,44 . (11) Lc
9,60 .
151. Lc 9,12-17a : eerste broodvermenigvuldiging
- bijbeloverzicht
-- Lc (Lucas)
-- Lc 9 -- taalgebruik
-- Mc 6,35-44a
- Mt 14,15-21a
- Lc 9,12-17a
-- Lc 9,12
- Lc 9,13
- Lc 9,14
- Lc 9,15
- Lc 9,16
- Lc 9,17
-
- Het verhaal van de broodvermenigvuldiging situeert zich in het eerste deel van het Lucasevangelie (Lc 4,14-9,50) . Het Lucasevangelie is gecomponeerd in 4 delen : (1) ouverture : Johannes en Jezus (Lc 1,5-4,13) , (2) Jezus in Galilea (Lc 4,14-9,50) , (3) Jezus op weg naar Jeruzalem (Lc 9,51-19,46) , (4) Jezus in Jeruzalem (Lc 19,47-24,53) .
- Het verhaal kadert binnen de cyclus van de zending van de twaalf . Jezus had hen gezonden (Lc 9,1-6) . Na hun terugkomst trok Jezus zich met hen terug in afzondering , maar de massa volgde hen . Jezus gaf hen onderricht en genas hun zieken . Dan komt een grote leemte in het Lucasevangelie . Hij laat het Mc-evangelie voor wat het is (vanaf Mc 6,45) en sluit weer aan bij Mc 8,17 .
- Het verhaal van de broodvermenigvuldiging wordt bij alle evangelisten verteld en bij Mt en Mc zelf een 2de maal : Mc
6,35-44a - Mt
14,15-21a - Lc
9,12-17a ; Mc
8,1-10 - Mt
15,32-39 ; Joh
6,1-15 .
- In het broodverhaal heeft er allereerst een dialoog plaats tussen de leerlingen van Jezus en Jezus zelf . De leerlingen zijn uitvoerig , Jezus houdt het kort en krachtig ; slechts 4 en 6 woorden . Hij geeft telkens de leerlingen een opdracht met het oog op het gaan eten . Jezus vervult het ritueel bij de maaltijd . De leerlingen zetten het de massa voor . De massa eet en verzadigt zich . Er blijven nog 12 manden gebroken brood over .
Lc 9,12 - Lc 9,12 : 151. Eerste broodvermenigvuldiging - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -- Mc 6,35-44a - Mt 14,15-21a - Lc 9,12-17a -- Lc 9,12 - Lc 9,13 - Lc 9,14 - Lc 9,15 - Lc 9,16 - Lc 9,17 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [12] And when the day began to wear away, then came the
twelve, and said unto him, Send the multitude away, that they may go into the
towns and country round about, and lodge, and get victuals: for we are here
in a desert place.
Luther-Bibel . 12 Aber der Tag fing an, sich zu neigen. Da traten die Zwölf
zu ihm und sprachen: Lass das Volk gehen, damit sie hingehen in die Dörfer und
Höfe ringsum und Herberge und Essen finden; denn wir sind hier in der Wüste.
Tekstuitleg van Lc
9,12 . Het vers Lc
9,12 telt 33 (3 X 11) woorden en 167 verzen . De getalwaarde van Lc
9,12 is 20737 (89 X 233) . De leerlingen , die van hun missie / stageopdracht
zijn teruggekomen , willen een bemiddelende rol spelen . Zij hebben blijkbaar leren omgaan met groepen en hebben oog voor het praktische terwijl Jezus blijkbaar opgaat in zijn prediking . Zij vragen Jezus de
menigte te ontbinden opdat ze eten kan zoeken in de omliggende dorpen en steden
, want het is avond en het is een eenzame plaats . De plaats doet denken aan
de woestijn , waarin Mozes en de Israëlieten zich bevonden en honger leden
(Ex 16,2) . In plaats van de verantwoordelijkheid op de menigte te leggen ,
stelt Jezus zijn leerlingen voor hun verantwoordelijkheid : geven jullie hen te eten . En dan belanden wij bij de profeet Elisa , die 100 man met 20 broden voedt (2 K 4,42-44) .
- Het vers bestaat uit een tijdszin , een inleiding op een citaat en het citaat .
Allereerst de tijdszin . Hij bestaat uit 5 woorden . Het onderwerp staat vooraan waardoor het klemtoon krijgt . Er is verandering van tijd .
Lc 9,12.1. bepaald lidw. nom. vr. enk. ἡ = hè . Taalgebruik in NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . bep. lidw. nom. vr. enk. ἡ = hè of betrekk. voornaamw. dat. vr. enk. ᾑ = hè(i) of partikel van vergelijking ἠ = è (of) . Lc (143) . Lc 9 (3) : (1) Lc 9,12 . (2) Lc 9,13 . (3) Lc 9,25 . In Lc 9 komt slechts 1X het bepaald lidw. ἡ = hè voor .
lidw. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
2. | nom. vr. enk. hè | 4860 | 3762 | 1098 | 151 | 76 | 143 | 117 | 83 | 443 | 85 | 370 | 487 |
Totaal | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
Lc
9,12.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . Taalgebruik in het NT : de
(echter) . Taalgebruik in de LXX : de
(echter) . Taalgebruik in Lc : de
(echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . Lc 9 (36 + 1 = 37) . Lc
9,12-17a (4) : (1) Lc
9,12 . (2) Lc
9,13 . (3) Lc
9,14 . (4) Lc
9,16 .
Bij Lucas wordt het partikel δε = de veelvuldig gebruikt . Hebben we meer met een geschreven dan met een gesproken tekst te maken ? In Lc 9,11 was Jezus druk doende in woord en daad met de massa die hem volgde . Het invallen van de avond is blijkbaar een keerpunt , althans voor de leerlingen van Jezus (Lc
9,12) . Zij willen dat Jezus zijn activiteit stopzet opdat de massa voedsel kan gaan kopen . Vandaar gebruikt Lucas het partikel δε = de (echter) .
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
Lc 9,12.1. - 2. ἡ δε = hè de (... echter) . NT (51) . Lc (4) : (1) Lc 1,29 . (2) Lc 2,19 . (3) Lc 9,12 . (4) Lc 17,29 . ἡ = hè , is bepaald lidw. nom. vr. enk. . In Lc 1,29 is het zelfstandig en verwijzend gebruikt ; het verwijst naar Maria . In Lc 2,19 wordt Maria uitdrukkelijk vermeld . In Lc 9,12 en Lc 17,29 gaat het over de dag . Het zijn verzen die in paren voorkomen . Door het onderwerp vooraan te plaatsen , krijgt het onderwerp een bijzondere klemtoon .
Lc 9,12.3. nom. vr. . enk. + dat. vr. enk. ἡμερα = hèmera (dag) . Taalgebruik in het NT : hèmera (dag) . Taalgebruik in de Septuaginta : hèmera (dag) . Taalgebruik in Lc : hèmera (dag) . Taalgebruik in Hnd : hèmera (dag) . Een vorm van ἡμερα = hèmera (dag) in de LXX (2567) , in het NT (388) , in Lc (82) , in Hnd (93) . Lc 9 (3) : (1) Lc 9,12 . (2) Lc 9,22 . (3) Lc 9,37 . Een vorm van ἡμερα = hèmera (dag) in Lc (82) , in Lc 9 (7) : (1) Lc 9,12 . (2) Lc 9,22 . (3) Lc 9,23 . (4) Lc 9,28 . (5) Lc 9,36 . (6) Lc 9,37 . (7) Lc 9,51 . In Lc : 6 vormen van ἡμερα = hèmera (dag) in 22 / 24 hoofdstukken en in 78 verzen . In Hnd : 6 vormen van ἡμερα = hèmera (dag) in 25 / 28 hoofdstukken en in 91 verzen .
hèmera (dag) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. en dat. vr. enk. hèmera(i) | 854 | 750 | 104 | 13 | 3 | 27 | 17 | 12 | 28 | 4 | 43 | 60 | ||
Totaal | 2955 | 2567 | 388 | 45 | 27 | 83 | 31 | 94 | 87 | 21 | 155 | 186 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | 19. | 20. | 21. | 22. | |||
hèmera (dag) | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
1 | nom. en dat. vr. enk. hèmera(i) | 27 | (1) Lc 1,59 . | (1) Lc 4,16 . | (1) Lc 6,13 . (2) Lc 6,23 . | (1) Lc 9,12 . (2) Lc 9,22 . (3) Lc 9,37 . | (1) Lc 10,12 . | |||||||||||||||||
2 | gen. vr. enk. + acc. vr. mv hèmeras | 14 | (1) Lc 1,20 . (2) Lc 1,24 . (3) Lc 1,80 . | (4) Lc 2,43 . (5) Lc 2,44 . (6) Lc 2,46 . | (7) Lc 4,2 . (8) Lc 4,42 . | (9) Lc 9,51 . | (10) Lc 15,13 . | (11) Lc 17,4 . (12) Lc 17,27 . | (13) Lc 18,7 . | (14) Lc 21,37 . | ||||||||||||||
3 | acc. vr. enk. hèmeran | 7 | (1) Lc 2,37 . | (2) Lc 9,23 . | (3) Lc 11,3 . | (4) Lc 16,19 . | (5) Lc 19,47 . | (6) Lc 22,53 . | (7) Lc 24,21 . | |||||||||||||||
4 | nom. vr. mv. hèmerai | 12 | (1) Lc 1,23 . | (2) Lc 2,6 . (3) Lc 2,21 . (4) Lc 2,22 . | (5) Lc 5,35 . | (6) Lc 9,28 . | (7) Lc 13,14 . | (8) Lc 17,22 . | (9) Lc 19,43 . | (10) Lc 21,6 . (11) Lc 21,22 . | (12) Lc 23,29 . | |||||||||||||
5 | gen. vr. mv. hèmerôn | 4 | (1) Lc 5,17 . | (2) Lc 8,22 . | (3) Lc 17,22 . | (4) Lc 20,1 . | ||||||||||||||||||
6 | dat. vr. mv. hèmerais | 18 | (1) Lc 1,5 . (2) Lc 1,7 . (3) Lc 1,18 . (4) Lc 1,25 . (5) Lc 1,39 . (6) Lc 1,75 . | (7) Lc 2,1 . (8) Lc 2,36 . | (9) Lc 4,2 . (10) Lc 4,25 . | (11) Lc 5,35 . | (12) Lc 6,12 . | (13) Lc 9,36 . | (14) Lc 17,26 . (15) Lc 17,28 . | (16) Lc 21,23 . | (17) Lc 23,7 . | (18) Lc 24,18 . | ||||||||||||
totaal | 78 / '82' | 11 | 9 | 4 | '2' | 3 | 1 | 7 | 1 | 1 |
- Hebreeuws . יוֹם = jôm (dag) . Taalgebruik
in Tenakh : jôm
(dag) . Getalwaarde : jod = 10 , waw = 6 , mem = 13 of 40 ; totaal : 29
OF 56 (2³ X 7) . Structuur : 1 - 6 - 4 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (209) . Pentateuch (76) . Eerdere Profeten (23) . Latere
Profeten (33) . 12 Kleine Profeten (24) . Geschriften (53) . Pentateuch (76)
. Gn (23) . Ex (14) . Lv (11) . Nu (17) . Dt (11) .
- Lat. dies . Ned. dag . D. Tag . E. day . F. jour < Lat. diurnum
. Cfr journaal . Arabisch : يَوم = jaum (dag) . Taalgebruik in de Qoran : dag (jaum) .
Lc
9,12.1. - 3. ἡ δε ἡμερα = hè de hèmera (de dag echter) . NT (3) : (1) Lc
9,12 . (2) Lc
17,29 . (3) Rom 13,12 .
- ἡ ἡμερα = hè hèmera (de dag) . NT (10) : (1) Lc
21,34 . (2) Lc 22,7 . (3) Lc
24,29 . (4) Joh
19,31 . (5) Rom 13,12 . (6) 1
Kor 3,13 . (7) 1
Tes 5,2 . (8) 1
Tes 5,4 . (9) 2
Tes 2,2 . (10) 2 Pe
3,10
Lc 9,12.4. ind. aor. 3de pers. enk. ηρξατο = èrxato (hij begon) van het werkw. αρχομαι = archomai (beginnen, aanvangen, heersen) . Taalgebruik in het NT : archomai (beginnen, aanvangen, heersen) . Taalgebruik in de LXX : archomai (beginnen, aanvangen, heersen) . In de LXX kan αρχομαι = archomai de vertaling zijn van 23 Hebreeuwse werkwoorden . Onder de evangelisten gebruikt Lucas het vaakst het werkwoord αρχομαι = archomai (beginnen, aanvangen, heersen) . Marcus gebruikt vooral deze werkwoordvorm .
archomai (beginnen, aanvangen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Brieven | Apk | Lc | Hnd |
ind. aor. 3de p. enk. èrxato | 76 | 35 | 41 | 7 | 18 | 11 | 1 | 4 | (1) Lc 4,21 . (2) Lc 7,15 . (3) Lc 7,24 . (4) Lc 7,38 . (5) Lc 9,12 . (6) Lc 11,29 . (7) Lc 12,1 . (8) Lc 14,30 . (9) Lc 15,14 . (10) Lc 19,45 . (11) Lc 20,9 . | (1) Hnd 1,1 . (2) Hnd 18,26 . (3) (3) Hnd 24,2 . (4) Hnd 27,35 . | ||
Totaal | 123 | 85 | 13 | 27 | 31 | 1 | 10 | 2 + 1 |
Lc
9,12.5. act. inf. praes. κλινειν = klinein van het werkw. κλινω = klinô (doen leunen, neerleggen, neigen) . Taalgebruik in het NT : klinô (doen leunen, neerleggen, neigen) . Taalgebruik in de LXX : klinô (doen leunen, neerleggen, neigen) . Bijbel = Lc (1) : Lc
9,12 . Een vorm van het werkw. κλινω = klinô in de LXX (63) , in het NT (7) : (1) Mt
8,20 . (2) Lc
9,12 . (3) Lc
9,58 . (4) Lc 24,5 . (5) Lc
24,29 . (6) Joh
19,30 . (7) Heb 11,34 , in Lc (4) . In de LXX kan κλινω = klinô de vertaling van 15 Hebreeuwse werkw. zijn .
- Hebreeuws . act. qal perf. 3de pers. mann. enk. רָפָה = râphâh (zich neigen , slap zijn , moedeloos zijn) . Taalgebruik in Tenakh : râphâh (zich neigen , slap zijn , moedeloos zijn) . Getalwaarde : resj = 20 of 200 : pe = 17 of 80 ; he = 5 ; totaal : 42 ( 2² X 7) OF 285 (3 X 5 X 19) . Structuur : 2 - 8 - 5 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (1) : Re 19,9 .
Lc
9,12.1. - 5. De Hebreeuwse vertaling van het NBG van Lc
9,12a komt overeen met een versdeel van Re 19,9 : לַעֲרֹב היּוֹמ רָפָה = râphâ hajjôm la`ärobh (de dag neigt naar de avond) .
- De dag begint te vallen (Re 19,9) , doet denken aan het verhaal van Re 19 . Een Leviet woont diep in het bergland van Efraïm . Zijn bijvrouw was hem ontrouw en was naar haar vader in Betlehem terugggegaan . De Leviet ging naar Betlehem en werd hartelijk ontvangen door de vader . Na 5 dagen vertrok hij met zijn bijvrouw . In Gibea zocht hij onderdak . Een oude man , een vreemdeling , gaf hem onderdak . De bewoners waren Benjamieten . Een troep herrieschoppers verkrachtten de hele nacht de bijvrouw van de Leviet . De vrouw overleefde het niet . De gastvrijheid in Bethlehem en die van de oude vreemdeling in Gibea is groot . Die staat in schril contrast tegen de ongastvrijheid van de Benjamieten in Gibea en de gewelpleging van een bende Benjaminitische herrieschoppers en hun straffeloosheid .
De dag begint te vallen , blikt vooruit op het verhaal van de Emmaüsgangers (Lc
24,29) waar Jezus op uitnodiging het huis binnengaat . Bij het breken van het brood is de zichtbare onzichtbare aanwezig . Het zijn Jezus' handen die het brood breken terwijl zij het brood voor elkaar breken en met elkaar delen . Het gebeurt terwijl het duister en donker is . Bij de Emmaüsgangers gaat een licht op , staan op en gaan naar Jeruzalem terug , een dagreis ver .
Het tweede deel van het vers begint . De teruggekomen twaalf stellen aan Jezus voor om de massa te ontbinden en ze naar huis te sturen zodat ze kunnen eten . Dit wordt door een inleidingsformule ingeleid .
Lc
9,12.6. part. aor. nom. mann. en vr. mv. προσελθοντες = proselthontes (gekomen bij) van het werkw. προσερχομαι = proserchomai (naderbijkomen) . Taalgebruik in het NT : proserchomai
(naderbijkomen) . Taalgebruik in de LXX : proserchomai
(naderbijkomen) . Bijbel (23) . OT (6) : (1) Gn 43,19 . (2) Nu 32,2 . (3) Joz 10,24 . (4) Da 3,8 . (5) Jdt 7,8 . (6) 2 Mak 2,6 . NT (17) : (1) Mt
8,25 . (2) Mt
13,10 . (3) Mt
13,27 . (4) Mt
14,12 . (5) Mt
15,12 . (6) Mt
15,23 . (7) Mt 16,1 . (8) Mt 17,19 . (9) Mt
26,50 . (10) Mt
26,60 . (11) Mt
26,73 . (12) Mc 6,35 . (13) Mc 10,2 . (14) Lc 8,24 . (15) Lc 9,12 . (16) Lc
20,27 . (17) Hnd 23,14 . Een vorm van προσερχομαι = proserchomai in de LXX (113) , in het NT (87) , in het NT (87) ,
in Mt (51) , in Mt 8 (4) : (4) Mt
8,2 (part. aor. nom. mann. enk. proselthôn) . (5) Mt
8,5 (ind. aor. 3de p. enk. prosèlthen) . (6) Mt
8,19 (part. aor. nom. mann. enk. proselthôn) . (7) Mt
8,25 (part. aor. nom. m. + vr. mv. proselthontes) , in Lc (10) : (1) Lc
1,17 . (2) Lc 7,14 . (3) Lc 8,24 . (4) Lc
8,44 . (5) Lc 9,12 . (6) Lc
9,42 . (7) Lc
10,34 . (8) Lc
13,31 . (9) Lc
20,27 . (10) Lc
23,36 . (11) Lc
23,52 . Een vorm van het werkw. προσερχομαι = proserchomai kan in de LXX de vertaling van 12 verschillende Hebreeuwse werkw. zijn .
- In de Bijbel wordt het deelwoord προσελθοντες = proselthontes (naderbijgekomen) vaak gebruikt om iets te zeggen , te vragen , enz...
Lc
9,12.7. Voor de 2de maal in dit vers wordt het parikel δε = de (echter) gebruikt .
- δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . Taalgebruik in het NT : de
(echter) . Taalgebruik in de LXX : de
(echter) . Taalgebruik in Lc : de
(echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . Lc 9 (36 + 1 = 37) . Lc
9,12-17a (4) : (1) Lc
9,12 . (2) Lc
9,13 . (3) Lc
9,14 . (4) Lc
9,16 .
Bij Lucas wordt het partikel δε = de veelvuldig gebruikt . Hebben we meer met een geschreven dan met een gesproken tekst te maken ? In Lc 9,11 was Jezus druk doende in woord en daad met de massa die hem volgde . Het invallen van de avond is blijkbaar een keerpunt , althans voor de leerlingen van Jezus (Lc
9,12) . Zij willen dat Jezus zijn activiteit stopzet opdat de massa voedsel kan gaan kopen . Vandaar gebruikt Lucas het partikel δε = de (echter) .
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
Lc
9,12.6. - 7. προσελθοντες δε = proselthontes de (gegaan echter naar) . NT (4) : (1) Mt
13,27 . (2) Lc 8,24 . (3) Lc 9,12 . (4) Lc
20,27 .
- και προσελθοντες = kai proselthontes (en naderbijgekomen / en gegaan naar) . NT (6) : (1) Mt
8,25 . (2) Mt
13,10 . (3) Mt
14,12 . (4) Mt
15,23 . (5) Mt 16,1 . (6) Mc 10,2 .
- De beide uitdrukkingen kunnen de weergave zijn van de Hebreeuwe vorm wa consecutivum + imperf. , m.a.w. 2 nevenschikkende op elkaar volgende werkw. .
Lc
9,12.9. δωδεκα = dôdeka (twaalf)
. Taalgebruik in het NT : dôdeka (twaalf) . Taalgebruik in de LXX : dôdeka (twaalf) . Bijbel (136) . OT (65) . NT (61) . Lc (12) : (1) Lc 2,42 . (2) Lc 6,13 . (3) Lc 8,1 . (4) Lc
8,42 . (5) Lc
8,43 . (6) Lc 9,1 . (7) Lc 9,12 . (8) Lc 9,17 . (9) Lc
18,31 . (10) Lc 22,3 . (11) Lc
22,30 . (12) Lc
22,47 .
- Hebreeuws . עָשַׂר = `âshâr (tien) . Taalgebruik in Tenakh : `âshâr (tien) . Getalwaarde : ajin = 16 of 70 , shin = 21 of 300 , resj = 20 of 200 ; totaal : 57 (3 X 19) OF 570 (2 X 3 X 5 X 19) . Structuur : 7 - 3 - 2 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (242) . Pentateuch (67) . Eerdere Profeten (55) . Latere Profeten (14) . 12 Kleine
Profeten (3) . Geschriften (103) . 10 doet denken aan de 10 geboden van Mozes , geschreven op de 2 stenen tafelen (12 = 10 + 2) .
- Latijn . decem . Fr. dix . E. ten . D. zehn . Aramees : עֲשַׂר = `äshar (tien, 10) . Arabisch : عَشَرَة = `asara (tien) . Taalgebruik in de Qoran : `asara (tien) .
-- עָשַׂר שְׁנִים = sjënîm `âshâr (12) . Tenakh (64) . 64 = (5 X 12) + 4 . Tenakh (64) . Bij het begin van het broodverhaal volgens Lucas stellen de twaalf voor om de massa te ontbinden , op het einde (het laatste woord) van het verhaal komt het woord twaalf voor als het aantal korven gebroken brood . De twaalf symboliseren de 12 stammen van Israël , het hele volk . Wellicht verbeelden de 12 korven de 12 stammen van Israël , het hele volk . Toen Mozes in de woestijn vertoefde , mocht het volk op de 6de dag een dubbele portie manna rapen : één voor de 6de dag en één voor de sabbat . Is de aanwezigheid van de 12 korven gebroken brood de aankondiging van de naderende sabbat , de dag van de Heer .
Lc 9,12.8. - 9. οἱ δωδεκα = hoi dôdeka (de twaalf) . NT (5) : (1) Lc 8,1 . (2) Lc 9,12 . (3) Lc 22,14 (variante lezing ; de 12 apostelen) . (4) Hnd 6,12 . (5) Apk 21,21 . In de parallelteksten schrijven Mt en Mc "de leerlingen" .
Lc 9,12.10. act. ind. 2de aor. 3de pers. mv. ειπαν = eipan (zij zeiden) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de LXX : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . Lc (28) . Lc 9 (4) : (1) Lc 9,12 . (2) Lc 9,13 . (3) Lc 9,19 . (4) Lc 9,54 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in Lc 9 in 21 verzen : (1) Lc 9,9 . (2) Lc 9,12 . (3) Lc 9,13 . (4) Lc 9,14 . (5) Lc 9,19 . (6) Lc 9,20 . (7) Lc 9,22 . (8) Lc 9,33 . (9) Lc 9,41 . (10) Lc 9,43 . (11) Lc 9,48 . (12) Lc 9,49 . (13) Lc 9,50 . (14) Lc 9,54 . (15) Lc 9,55 . (16) Lc 9,57 . (17) Lc 9,58 . (18) Lc 9,60 . (19) . (20) Lc 9,61 . (21) Lc 9,62 ; van ειπον = eipon (ik zei) in Lc 9 in 11 verzen : (1) Lc 9,7 . (2) Lc 9,18 . (3) Lc 9,20 . (4) Lc 9,21 . (5) Lc 9,23 . (6) Lc 9,27 . (7) Lc 9,31 . (8) Lc 9,33 . (9) Lc 9,34 . (10) Lc 9,35 . (11) Lc 9,38 . Totaal : Lc 9 (21 + 11 = 33) .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
act. ind. aor. 3de p. mv. eipan | 384 | 289 | 95 | 16 | 9 | 28 | 26 | 17 |
- Hebreeuws . וַיּאֹמֶר = wajj´omèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë
+ werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) . Getalwaarde : aleph = 1 , mem
= 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh
(1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) .
12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) .
- legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les .
Lat. legere . Fr. leçon . E. to say . Fr. dire . D. sprechen (spreken)
.
Lc 9,12.10. - 11. ειπαν αυτῳ = eipan autô(i) (zij zeiden hem) . NT (39) . Lc (5) : (1) Lc 9,12 . (2) Lc 19,25 .
Het derde deel van het vers is het uitvoerige citaat van de twaalf .
Lc 9,12.16. part. aor. nom. mann. + vr. mv. πορευθεντες = poreuthentes (zich op weg begeven) van het werkw. πορευομαι = poreuomai (zich op weg begeven , op weg gaan) . Taalgebruik in het NT : poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan) . Taalgebruik in de LXX : poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan) . Taalgebruik in Lc : poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan) . Lucas
(7) : (1) Lc
7,22 . (2) Lc
9,12 . (3) Lc
9,13 . (4) Lc
9,52 . (5) Lc
13,32 . (6) Lc
17,14 . (7) Lc
22,8 .
- por-euomai . p of ph = f -> v + r
. Zelfstandig naamwoord πορος = poros : weg door een water heen , wad , voorde , veer
, doorwaadbare plaats . Lat. por-tus : haven . Mnd. voort , ofries forda ,
oeng. ford . Het woord behoort tot de groep van varen . πορευομαι = poreuomai kan in de LXX de vertaling van 19 verschillende werkw. zijn .
poreuomai (zich op weg begeven) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | |
part. aor. nom. m. + vr. mv. poreuthentes | 26 | 11 | 15 | 7 | 1 | 7 | |||||
Totaal | 1236 | 150 | 29 | 3 | 51 | 13 | 37 | 8 + 6 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | |||
poreuomai | Lc 1 | Lc 2 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 19 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 24 | ||
1. | ind. praes. 3de pers. enk. poreuetai | 4 | (1) Lc 7,8 . | (2) Lc 11,26 . | (3) Lc 15,4 . | (4) Lc 22,22 | ||||||||||||||
2. | ind. praes. 1ste pers. enk. poreuomai |
1 | (1) Lc 14,19 . | |||||||||||||||||
3. | ind. fut. 3de pers. enk. poreusetai | 1 | (1) Lc 11,5 . | |||||||||||||||||
4. | ind. fut. 1ste pers. enk. poreusomai | 1 | (1) Lc 15,18 . | |||||||||||||||||
5. | imperat. praes. 2de pers. enk. poreuou | 6 | (1) Lc 5,24 . | (2) Lc 7,50 . | (3) Lc 8,48 . | (4) Lc 10,37 . | (5) Lc 13,31 . | (6) Lc 17,19 . | ||||||||||||
6. | part. praes. nom. mann. enk. poreuomenos | 1 | (1) Lc 14,31 . | |||||||||||||||||
7. | part. praes. gen. mann. enk. poreuomenou | 1 | (1) Lc 19,36 . | |||||||||||||||||
8. | part. praes. acc. mann. enk. poreuomenon | 1 | (1) Lc 9,53 . | |||||||||||||||||
9. | part. praes. nom. mann. mv. poreuomenoi | 3 | (1) Lc 1,6 . | (2) Lc 8,14 . | (3) Lc 24,13 . | |||||||||||||||
10. | part. praes. gen. mv. poreuomenôn | 1 | (1) Lc 9,57 . | |||||||||||||||||
11. | ind imperf. 3de pers. enk. eporeueto | 3 | (1) Lc 4,30 . | (2) Lc 7,6 . | (3) Lc 19,28 . | |||||||||||||||
12. | ind. imperf. 3de pers. mv. eporeuonto | 2 | (1) Lc 2,3 . (2) Lc 2,41 . | (3) Lc 24,28 . | ||||||||||||||||
13. | inf. praes. poreuesthai | 7 | (1) Lc 4,42 . | (2) Lc 9,51 . | (3) Lc 10,38 . | (4) Lc 13,33 . | (5) Lc 17,11 . | (6) Lc 22,33 . | (7) Lc 24,28 . | |||||||||||
14. | ind. aor. 3de pers. enk. eporeuthè | 5 | (1) Lc 1,39 . | (2) Lc 4,42 . | (3) Lc 7,11 . | (4) Lc 19,12 . | (5) Lc 22,39 . | |||||||||||||
15. | ind. aor. 3de pers. mv. eporeuthèsan | 1 | (1) Lc 9,56 . | |||||||||||||||||
16. | conj. aor. 3de pers. enk. poreuthè(i) | 1 | (1) Lc 16,30 . | |||||||||||||||||
17. | imerat. aor. 2de pers. mv. poreuthète | 1 | (1) Lc 21,8 . | |||||||||||||||||
18. | part. aor. nom. mann. enk. poreutheis | 2 | (1) Lc 14,10 . | (2) Lc 15,15 . | ||||||||||||||||
19. | part. aor. nom. mann. + vr. mv. poreuthentes | 7 | (1) Lc 7,22 . | (2) Lc 9,12 . (3) Lc 9,13 . (4) Lc 9,52 . | (5) Lc 13,32 . | (6) Lc 17,14 . | (7) Lc 22,8 . | |||||||||||||
'48' | 2 | 2 | 2 | 1 | 5 | 2 | 7 | 2 | 2 | 3 | 3 | 3 | 1 | 3 | 3 | 1 | 4 | 2 |
- wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. וַיָּבֹאוּ= wajjâbo´û (en zij gingen) OF wë + act. hifil imperf. 3de pers. mann. mv. וַיָּבִאוּ = wajjâbhi´û (en zij lieten komen, zij brachten) van het werkw. בָּא = bâ´ (gaan, komen) . Taalgebruik in Tenakh : bâ´ (gaan, komen) . Getalwaarde : beth = 2 , aleph = 1 ; totaal : 3 . Structuur : 2 - 1 . Spiegelbeeld van het woord אַב = ´ab (vader) . Tenakh (195) . Pentateuch (47) . Eerdere Profeten (99) Latere Profeten (14) . 12 Kleine Profeten (2) . Geschriften (33) .
Lc 9,12.17. eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis (naar) . Taalgebruik in Lc : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach . Lc (210) . Lc 9 (16) : (1) Lc 9,3 . (2) Lc 9,4 . (3) Lc 9,5 . (4) Lc 9,10 . (5) Lc 9,12 . (6) Lc 9,13 . (7) Lc 9,16 . (8) Lc 9,28 . (9) Lc 9,34 . (10) Lc 9,44 . (11) Lc 9,51 . (12) Lc 9,52 . (13) Lc 9,53 . (14) Lc 9,56 . (15) Lc 9,61 . (16) Lc 9,62 .
Lc 9,12.29.
en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 9 (13) : (1) Lc
9,12 . (2) Lc
9,18 . (3) Lc
9,26 . (4) Lc
9,29 . (5) Lc
9,31 . (6) Lc
9,33 . (7) Lc
9,34 . (8) Lc
9,36 . (9) Lc
9,46 . (10) Lc
9,48 . (11) Lc
9,49 . (12) Lc
9,51 . (13) Lc
9,57 .
Lc 9,12.30.
dat. vr. enk. erèmô(i) van het zelfst. / bijvoegl. naamw. erèmos
(woestijn, eenzame plaats) . Taalgebruik in N.T. : erèmos
(woestijn) . Taalgebruik in Lc. : erèmos
(woestijn) . Taalgebruik in Hnd. : erèmos
(woestijn) . Taalgebruik in de Septuaginta . : erèmos
(woestijn) . Hebr. chârëbâh (woestenij, puinhoop) . Taalgebruik
in Tenach : chârëbâh
(woestenij, puinhoop) . chârëbâh (chrbh : 11) , mv. chârâbhôth
(chrbwth : 14) . De berg chorebhâh (Choreb) . hammidëbar (de woestijn)
(39) . Cfr. heremiet < herèmitos : kluizenaar (claustrum : gesloten)
. Fr. désert < Latijnse de-sertus : verlaten ; serere , sertum : aaneenrijgen
, aaneenschakelen . E. desert . D. die Wüste . Een plaats is eenzaam om
tot rust te komen . Een huis is verlaten nadat de bewoners zijn gevlucht , gestorven
of gedood . Een weg is verlaten .
Lc (5) : (1) Lc
3,2 . (2) Lc
3,4 . (3) Lc
4,1 . (4) Lc
9,12 . (5) Lc
15,4 . Een vorm van erèmos (woestijn, eenzame plaats) in Lc in 10
verzen : (1) Lc
1,80 . (2) Lc
3,2 . (3) Lc
3,4 . (4) Lc
4,1 . (5) Lc
4,42 . (6) Lc
5,16 . (7) Lc
7,24 . (8) Lc
8,29 . (9) Lc
9,12 . (10) Lc
15,4 .
Lc 9,13 - Lc 9,13 : 151. Eerste broodvermenigvuldiging - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -- Mc 6,35-44a - Mt 14,15-21a - Lc 9,12-17a -- Lc 9,12 - Lc 9,13 - Lc 9,14 - Lc 9,15 - Lc 9,16 - Lc 9,17 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [13] But he said unto them, Give ye them to eat. And they
said, We have no more but five loaves and two fishes; except we should go and
buy meat for all this people.
Luther-Bibel . 13 Er aber sprach zu ihnen: Gebt ihr ihnen zu essen. Sie sprachen:
Wir haben nicht mehr als fünf Brote und zwei Fische, es sei denn, dass wir hingehen
sollen und für alle diese Leute Essen kaufen.
Tekstuitleg van Lc
9,13 . Het
vers Lc 9,13
telt 32 (2³ X 2²) woorden en 147 (3 X 7²) letters . De getalswaarde
van Lc 9,13
is 15376 (2² X 2² X 31²) . Het vers bestaat uit 4 versdelen . Jezus wordt geciteerd , vervolgens zijn leerlingen . Beide citaten worden ingeleid door een inleidingsformule . De leerlingen krijgen de opdracht van Jezus het volk eten te geven . Zij opperen het bezwaar dat er slechts 5 broden en 2 vissen voorhanden zijn . Ze stellen een alternatief voor : eten gaan kopen . Hadden de leerlingen voldoende brood voor hun groep in reserve ? Er is niet geweten of sommige toehoorders ook eten bij hebben . Mogen we veronderstellen dat hun voorstel om eten te gaan kopen inhoudt dat ze over voldoende geld beschikten ?
- Dit broodverhaal roept natuurlijk het broodverhaal van Elisa op (2 K 4,42-44) . Daar zijn 20 gerstebroden ter beschikking (2
K 4,42) . Elisa geeft zijn dienaar de opdracht de 100 man eten te geven . De dienaar maakt het bezwaar hoe hij dat kan voorzetten aan 100 man . Elisa dringt erop aan het hen te geven . Hij doet dat op basis van het woord van de Heer : zij zullen eten en overhouden . Wie is Elisa ? De profeet Elisa is de leerling van de profeet Elia . Hij trad op in het Noordrijk in de 9e eeuw v. Chr. onder o.a. koning Joram (852-841) . Elia en Elisa ijveren voor het zuiver houden van de Jahweh-eredienst tegen het syncretisme . Hij ontving een dubbel deel van de geest van Elia en deed dubbel zoveel wonderen als zijn meester . Het broodverhaal maakt deel uit van een reeks wonderverhalen van Elisa .
- Bij Jezus zijn er 5 broden ter beschikking ; dat is een handvol . Later zal blijken dat er 5000 man gegeten heeft . Er is dus 1 brood voor 1000 man . Er zijn ook 2 vissen ter beschikking ; twee mannen als zodanig . 5 en 2 is 7 , een getal van volheid ; denk aan een week . Op een creatieve wijze worden de getallen 5 en 2 geïnterpreteerd . In het manna-verhaal wordt verteld dat men de eerste vijf dagen van de week 1 portie manna mocht rapen , de zesde dag moest men 2 porties rapen : één portie voor de zesde dag en één portie voor de zevende dag , de sjabbat . Bij Elisa zijn er 20 broden voor 100 man ; dat maakt 1 brood voor 5 man . De getallen 20 en 100 kunnen in 2 elementen gedeeld worden : 20 = 2² X 5 ; 100 = 2² X 5² .
- In beide verhalen ligt de klemtoon op geven , hoe weinig het ook is . Blijkbaar gaat er van dat geven een kracht uit waardoor allen eten en nog overhouden .
Het 1ste versdeel bestaat uit de inleidingsformule op het citaat . Deze inleiding bestaat uit 4 woorden . Het leidt het citaat van Jezus in .
Lc 9,13.1. act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . Taalgebruik in Hnd : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Lc (223) . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in het NT (1318) , in de LXX (4610) . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in Lc 9 in 21 verzen : (1) Lc 9,9 . (2) Lc 9,12 . (3) Lc 9,13 . (4) Lc 9,14 . (5) Lc 9,19 . (6) Lc 9,20 . (7) Lc 9,22 . (8) Lc 9,33 . (9) Lc 9,41 . (10) Lc 9,43 . (11) Lc 9,48 . (12) Lc 9,49 . (13) Lc 9,50 . (14) Lc 9,54 . (15) Lc 9,55 . (16) Lc 9,57 . (17) Lc 9,58 . (18) Lc 9,60 . (19) . (20) Lc 9,61 . (21) Lc 9,62 ; van eipon (ik zei) in Lc 9 in 11 verzen : (1) Lc 9,7 . (2) Lc 9,18 . (3) Lc 9,20 . (4) Lc 9,21 . (5) Lc 9,23 . (6) Lc 9,27 . (7) Lc 9,31 . (8) Lc 9,33 . (9) Lc 9,34 . (10) Lc 9,35 . (11) Lc 9,38 . Totaal : Lc 9 (21 + 11 = 33) .
legô (zeggen) . eipen | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen | 223 | 11 | 5 | 2 | 8 | 9 | 5 | 9 | 11 | 17 | 12 | 9 | 9 | 7 | 11 | 8 | 10 | 8 | 13 | 12 | 11 | 4 | 18 | 6 | 8 |
act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô
(zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô
(zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô
(zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les ,
Fr. leçon .
Lc (223) . Lc 9 () : Een vorm van legô (zeggen) in Lc 9 in verzen : ;
van eipon (ik zei) in Lc 9 in verzen :
Lc 9,13.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . Taalgebruik in het NT : de (echter) . Taalgebruik in de LXX : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . Lc 9 (36 + 1 = 37) . Lc 9,12-17a (4) : (1) Lc 9,12 . (2) Lc 9,13 . (3) Lc 9,14 . (4) Lc 9,16 . Bij Lucas wordt het partikel δε = de veelvuldig gebruikt . Hebben we meer met een geschreven dan met een gesproken tekst te maken ? In Lc 9,12 waren de leerlingen aan het woord , in Lc 9,13 is Jezus aan het woord . Vandaar wordt het partikel δε = de (echter) gebruikt .
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
Lc 9,13.1. - 2. - και ειπεν = kai eipen (en hij zei) . NT (140) .
-ειπεν δε = eipen de (hij zei echter) in NT (78) . Lc (52) .
Lc 9,13.3. προς = pros (naar, bij) . Taalgebruik in het NT : pros (naar, bij) . Taalgebruik in de LXX : pros (naar, bij) . Taalgebruik in Lc : pros (naar, bij) . Lc (158) . Lc 9 (11) : (1) Lc 9,3 . (2) Lc 9,13 . (3) Lc 9,14 . (4) Lc 9,23 . (5) Lc 9,33 . (6) Lc 9,41 . (7) Lc 9,43 . (8) Lc 9,50 . (9) Lc 9,57 . (10) Lc 9,59 . (11) Lc 9,62 .
pros (bij) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
3919 | 3272 | 647 | 41 | 62 | 158 | 91 | 122 | 166 | 7 | 261 | 352 |
pros | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
158 | 11 | 6 | 3 | 8 | 8 | 4 | 9 | 7 | 11 | 5 | 4 | 8 | 3 | 8 | 4 | 4 | 3 | 7 | 10 | 101 | 1 | 6 | 7 | 11 |
Lc 9,13.4. pers. voornaamw. acc. mann. mv. autous (hen) van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (83) . Lc 9 (12) : (1) Lc 9,2 . (2) Lc 9,3 . (3) Lc 9,5 . (4) Lc 9,10 . (5) Lc 9,11 . (6) Lc 9,13 . (7) Lc 9,14 . (8) Lc 9,16 . (9) Lc 9,18 . (10) Lc 9,33 . (11) Lc 9,34 . (12) Lc 9,54 .
Lc 9,13.1. - 4. - και ειπεν προς αυτους = kai eipen pros autous (en hij zei tot hen) . NT (= Lc) (8) : (1) Lc 2,49 . (2) Lc 3,14 . (3) Lc 4,23 . (4) Lc 8,22 . (5) Lc 9,3 . (6) Lc 11,5 . (7) Lc 19,13 . (8) Lc 22,15 .
- ειπεν δε προς αυτους = eipen de pros autous (hij zei echter tot hen) . NT (6) : (1) Lc 9,13 . (2) Lc 12,15 . (3) Lc 15,3 . (4) Lc
20,41 . (5) Lc 24,17 . (6) Hnd
1,7 .
- και ειπεν αυτοις = kai eipen autois (en hij zei hen) . NT (30) . Slechts in de evangelies . Lc (9) : (1) Lc
2,10 . (2) Lc
9,48 . (3) Lc
13,22 . (4) Lc
16,15 . (5) Lc
22,35 . (6) Lc
22,46 . (7) Lc
24,19 . (8) Lc
24,38 . (9) Lc
24,46 .
- ειπεν δε αυτοις = eipen de autois (hij zei echter aan hen) . NT (7) : (1) Lc 8,25 . (2) Lc 9,20 . (3) Lc 10,18 . (4) Lc 11,2 . (5) Lc
22,67 . (6) Lc
24,44 . (7) Joh
6,35 .
Na de inleidingsformule wordt Jezus geciteerd . Dit citaat bestaat uit 4 woorden . Bij de synoptici treffen we deze 4 woorden aan : δοτε αυτοις ὑμεις φαγειν = dote autois humeis fagein (geeft jullie hen te eten) . Dit versdeel benadert zeer sterk de opdracht van Elisa (2 K 4,42 - 2 K 4,43) : וְיאֹכֵלוּ לָעָם תֵן = then lä`âm wëjo´khelû (geef aan het volk en dat zij eten) . In plaats van een jussiefvorm krijgen we een infinitief aor. . Bij de synoptici is ὑμεις = humeis toegevoegd . Daar ligt ook de klemtoon . Het vormt het contrast met het voorstel van de leerlingen om de massa naar huis te sturen . De leerlingen hadden kunnen weten dat het verhaal naar Elisa verwijst . Dan hadden ze misschien de profetische boodschap begrepen . Maar het verhaal verloopt zoals het verhaal van Elisa . Er komt een bezwaar .
Lc 9,13.5. act. imperat. aor. 2de pers. mv. δοτε = dote (geeft) van het werkw. διδωμι = didômi (geven) . Taalgebruik in het NT : didômi (geven) . Taalgebruik in de Septuaginta : didômi (geven) . NT (14) : (1) Mt 10,8 . (2) Mt 14,16 . (3) Mt 25,8 . (4) Mt 25,28 . (5) Mc 6,37 . (6) Lc 9,13 . (7) Lc 11,41 . (8) Lc 12,33 . (9) Lc 15,22 . (10) Lc 19,24 . (11) Hnd 8,19 . (12) Rom 12,19 . (13) Apk 14,7 . (14) Apk 18,7 . Een vorm van διδωμι = didômi (geven) in Lc in 54 verzen , in Lc 9 (3) : (1) Lc 9,1 . (2) Lc 9,13 . (3) Lc 9,16 . In Lc : X vormen van didômi (geven) in 54 verzen in 20 / 24 hoofdstukken . In Hnd : X vormen van didômi (geven) in 34 verzen in 18 / 28 hoofdstukken .
didômi (geven) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
act. imperat. aor. 2de pers. mv. dote | 50 | 36 | 14 | 4 | 1 | 5 | 1 | 1 | 2 | 10 | 10 | 1 | |||
Totaal | 2131 | 416 | 56 | 39 | 60 | 76 | 35 | 72 + 4 | 58 | 155 | 231 | 76 | 16 |
- Hebreeuws . act. imperat. perf. 2de pers. mann. mv. תְנוּ = thënû (geeft) van het werkw. נָתַן = nâthan (geven) . Taalgebruik
in Tenakh : nâthan
(geven) . Getalwaarde : nun = 14 of 50 , thaw = 22 of 400 ; totaal : 50
of 500 . Structuur : 5 - 4 - 5 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (23) : (1) Gn 23,4 . (2) Gn 34,8 . (3) Ex 7,9 . (4) Ex 17,2 . (5) Joz 20,2 . (6) Re 8,5 . (7) Re 20,13 . (8) 1 S 11,12 . (9) 1 S 17,10 . (10) 2 S 20,21 . (11) 1 K 3,26 . (12) 1 K 3,27 . (13) Jr 13,16 . (14) Jr 22,3 . (15) Jr 29,6 . (16) Jr 48,9 . (17) Ps 68,35 . (18) Spr 31,6 . (19) Spr 31,31 . (20) Ezr 10,11 . (21) 2
Kr 22,19 . (22) 2 Kr 30,8 . (23) 2 Kr 35,3 .
- Lat. dare / donare - donum : geven - gave , gift . Fr. donner
- don : geven - gave . D. geben . E. to give .
- In het broodverhaal van Elisa (2 K 4,42-44) geeft Elisa 2X de opdracht om te geven . In het broodverhaal volgens Lucas (Lc
9,12-17a) geeft Jezus 1X de opdracht om te geven . De tweede opdracht bestaat in het vormen van de groepen om aan "tafel te gaan" .
- Een profeet wil attent maken waarop het aankomt , op de goddelijke grondwet , op de thorah waarin de woorden van God neergeschreven staan . Eén wet ervan is de hongerigen spijzen .
- Jezus maakt zijn leerlingen erop attent om de hongerigen eten te geven . Wat er ook gebeurd is , de aanwezigen hebben gegeten en zich verzadigd . Iedereen had dus genoeg en er was nog over ook .
- In het broodverhaal geeft Jezus zijn leerlingen de opdracht de menigte eten te geven . In Lc
12,33 spoort Jezus zijn leerlingen aan hun bezittingen te verkopen en aalmoes te geven . Het geven in het broodverhaal is dus meer dan delen . Het is geven van wat men heeft . Door dat te doen word je zelf arm en ben je op de liefdadigheid van de anderen aangewezen . Maar je weet waarom je het doet . Je bezit heel andere goederen . Al je aandacht kan daar naartoe gaan .
Lc 9,13.6. persoonl. voornaamw. 3de persoon dat. mann. mv. αυτοις = autois (aan hen) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord . Lc 9 (9) :
autoi | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
7 | dat. mann. en onz. mv.autois | 1722 | 1180 | 542 | 101 | 117 | 89 | 97 | 75 | 47 | 16 | 307 | 404 |
totaal | 7770 | 6306 | 1464 | 250 | 196 | 285 | 155 | 269 | 200 | 109 | 731 | 886 |
Lc 9,13.7. persoonl. voornaamw. 2de pers. nom. mann. mv. ὑμεις = humeis (jullie) . Zie Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord . Mc (10) : (1) Mc 6,31 . (2) Mc 6,37 . (3) Mc 7,11 . (4) Mc 7,18 . (5) Mc 8,29 . (6) Mc 11,17 . (7) Mc 13,9 . (8) Mc 13,11 . (9) Mc 13,23 . (10) Mc 13,29 . Lc (20) : (1) Lc 9,13 . (2) Lc 9,20 . (3) Lc 9,44 . (4) Lc 10,24 . (5) Lc 11,13 . (6) Lc 11,39 . (7) Lc 11,48 . (8) Lc 12,24 . (9) Lc 12,29 . (10) Lc 12,36 . (11) Lc 12,40 . (12) Lc 16,15 . (13) Lc 17,10 . (14) Lc 19,46 . (15) Lc 21,31 . (16) Lc 22,26 . (17) Lc 22,28 . (18) Lc 22,70 . (19) Lc 24,48 . (20) Lc 24,49 .
pers. vnw. 2de p. mv. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. mv. humeis | 506 | 284 | 222 | 29 | 10 | 20 | 62 | 24 | 77 | 59 | 121 | |
totaal | 4034 | 2377 | 1657 | 224 | 69 | 205 | 219 | 116 | 813 | 11 | 498 | 717 |
Lc 9,13.8. act. infinitief aor (2de) φαγειν = fagein (te eten) van het werkw. εσθιω = esthiô (eten) . Taalgebruik in het NT : esthiô (eten) . Gr. εσθιω = esthiô , fut. εδομαι = edomai , aor. εφαγον = efagon , perf. εδηδως = edèdôs , EΝ het werkw. φαγω = fagô (eten) . Lc (5) : (1) Lc 6,4 . (2) Lc 8,55 . (3) Lc 9,13 . (4) Lc 14,1 . (5) Lc 22,15 .
esthiô (eten) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
act. infinitief aor (2de) fagein | 97 | 64 | 33 | 6 | 5 | 5 | 4 | 2 | 8 | 3 | 16 | 20 | 8 | ||
totaal fagô | 94 | 13 | 17 | 21 | 15 | 6 | 16 | 6 | 51 | 66 | 15 | 1 |
De opdracht van Jezus lokt een bezwaar van de leerlingen uit . De inleidingsformule bestaat uit 3 woorden , het citaat uit 21 woorden . Naast het bezwaar doen ze het voorstel om voedsel te gaan kopen . Dat komt ons als een goed voorstel over . Maar dan komt de voedselverstrekking van bovenaf . Dan wordt er niet solidair met elkaar gedeeld . Dat is echter de richting die de thora aanwijst .
Lc 9,13.10.
de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de
(echter) . Taalgebruik in Lc : de
(echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden .
Mc (478 + 5 = 483) . Lc 9 (36 + 1 = 37) . Lc
9,12-17a (4) : (1) Lc
9,12 . (2) Lc
9,13 . (3) Lc
9,14 . (4) Lc
9,16 .
Lc 9,13.17. nom. mann. mv. αρτοι = artoi (broden) van het zelfst. naamw. αρτος = artos (brood) . Taalgebruik in het NT : artos (brood) . Taalgebruik in de Septuaginta : artos (brood) . Taalgebruik in Lc : artos (brood) . Taalgebruik in Hnd : artos (brood) . Bijbel (20) : (1) Gn 41,54 . (2) Nu 4,7 . (3) Joz 9,12 . (4) 1 S 9,7 . (5) 1 S 21,4 . (6) 1 S 21,5 . (7) 1 S 21,7 . (8) 2 S 16,1 . (9) 2 S 16,2 . (10) 1 K 7,34 . (11) 2 K 25,3 . (12) Jr 37,21 . (13) Jr 38,9 . (14) Jr 52,6 . (15) Hos 9,4 . (16) 2 Kr 4,19 . (17) Mt 4,3 . (18) Mt 15,33 . (19) Lc 9,13 . (20) Joh 6,7 . Een vorm van αρτος = artos (brood) in de LXX (307) , in het NT (97) ,in Lc (16) : (1) Lc 4,3 . (2) Lc 4,4 . (3) Lc 6,4 . (4) Lc 7,33 . (5) Lc 9,3 . (6) Lc 9,13 . (7) Lc 9,16 . (8) Lc 11,3 . (9) Lc 11,5 . (10) Lc 11,11 . (11) Lc 14,1 . (12) Lc 14,15 . (13) Lc 15,17 . (14) Lc 22,19 . (15) Lc 24,30 . (16) Lc 24,35 . In Lc : 7 vormen van αρτος = artos (brood) in 16 verzen in 9 / 24 hoofdstukken . 10 X een vorm in het enk. , 5X een vorm in het mv. In Hnd : 2 vormen van αρτος = artos (brood) in 5 verzen in 3 / 28 hoofdstukken . In de LXX kan αρτος = artos de vertaling van 5 verschillende Hebreeuwse woorden van Tenakh zijn .
artos (brood) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
Totaal | 414 | 307 | 97 | 21 | 21 | 15 | 24 | 5 | 11 | 57 | 81 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | |||
artos | Lc 4 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 9 | Lc 11 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 22 | Lc 24 | ||
1. | nom. mann. enk. artos | 1 | (1) Lc 4,3 . | ||||||||
2. | gen. mann. enk. artou | 1 | (1) Lc 24,35 . | ||||||||
3. | dat. mann. enk. artô(i) | 1 | (1) Lc 4,4 . | ||||||||
4. | acc. mann. enk. arton | 7 | (1) Lc 7,33 . | (2) Lc 9,3 . | (3) Lc 11,3 . | (4) Lc 14,1 . (5) Lc 14,15 . | (6) Lc 22,19 . | (7) Lc 24,30 . | |||
5. | nom. + voc. mann. mv. artoi | 1 | (1) Lc 9,13 . | ||||||||
6. | gen. mann. mv. artôn | 1 | (1) Lc 15,17 . | ||||||||
7. | acc. mann. mv. artous | 3 | (1) Lc 6,4 . | (2) Lc 9,16 . | (3) Lc 11,5 . | ||||||
15 | 2 | 1 | 1 | 3 | 2 | 2 | 1 | 1 | 2 |
- Hebreeuws . לֶחֶמ = lèchèm
(brood) . qatl-vorm (לַחמ) ; de 2de medeklinker , een gutturaal , ח = chet heeft normalerwijze een patach ַ (Joüon 88Cc) . Het is moeilijk om zeggen waarom de 2 woorden לֶחֶמ = lèchèm (brood) en רֶחֶמ = rèchèm (schoot, moederschoot) een segol ֶ hebben (Joüon 96Ai) . Taalgebruik in Tenakh : lèchèm
(brood) . Getalwaarde : lamed = 12 of 30 , chet = 8 , mem = 13 of 40 . Totaal
: 33 (3 X 11) of 78 ( 2 X 39 OF 6 X 13) . Structuur : 3 - 8 - 4 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh
(227) . Pentateuch (51) . Eerdere Profeten (81) . Latere Profeten (21) . 12 Kleine
Profeten (5) . Geschriften (69) . In Tenakh komt een vorm van לֶחֶמ = lèchèm in 277 verzen voor .
- Lat. panis . Fr. pain . N. brood . D. Brot . E. bread . Aramees : לַחְמָא = lachëmâ´(brood) ; לְחֵים = lëche(j)m ; לְחֵם = lëchem . Arabisch : خُبز = chubz (brood) . Taalgebruik in de Qoran : chubz (brood) . In het Arabisch heeft lachm een andere betekenis . Zie لَحْم = lachm (vlees) . Taalgebruik in de Qoran : lachm (vlees) .
Lc 9,13.18. πεντε = pente (vijf, 5) . Taalgebruik in het NT : pente (vijf, 5) . Taalgebruik in de LXX : pente (vijf, 5) . Bijbel (231) . OT (198) . Gn (20) : zie hieronder , niet in : (1) Gn 5,32 . (2) Gn 11,11 . (3) Gn 43,34 . Verder wel nog in : (1) Gn 14,9 . (2) Gn 18,28 . (3) Gn 25,7 . (4) Gn 45,22 . (5) Gn 46,27 . (6) Gn 47,2 . NT (33) . Lc (9) : (1) Lc
1,24 . (2) Lc 9,13 . (3) Lc 9,16 . (4) Lc 12,6 . (5) Lc
12,52 . (6) Lc 14,19 . (7) Lc
16,28 . (8) Lc 19,18 . (9) Lc 19,19 .
- Hebreeuws . חֲמֵשׁ / חָמֵשׁ = châmesj / chämesj (vijf) . Taalgebruik in Tenakh : châmesj (vijf) . Getalwaarde : chet = 8 , mem = 13 of 40 , sjin = 21 of 300 ; totaal : 42 (2 X 3 X 7) OF 348 (2² X 3 X 29 OF 12 X 29) . Structuur : 8 - 4 - 3 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (88) . De getalwaarde 348 is het spiegelbeeld van de structuur van het woord . Pentateuch (34) . Eerdere Profeten (13) . Latere Profeten (26) . 12 Kleine
Profeten (0) . Geschriften (15) . Gn (17) : (1) Gn 5,6 . (2) Gn 5,10 . (3) Gn 5,11 . (4) Gn 5,15 . (5) Gn 5,17 . (6) Gn 5,21 . (7) Gn 5,23 . (8) Gn 5,30 . (9) Gn 5,32 . (10) Gn 7,20 . (11) Gn 11,11 . (12) Gn 11,12 . (13) Gn 11,32 . (14) Gn 12,4 . (15) Gn 43,34 . (16) Gn 45,6 . (17) Gn 45,11 .
- de vijfde letter van het Hebreeuwse alfabet is de letter he , symbool van de adem , wind , geest . De Thorah bestaat uit 5 boeken , vandaar penta-teuch .
- Lat. quinque . Fr. cinq . Ned. vijf . E. five . D. fünf . Arabisch : ذَمس = chams (vijf) . Taalgebruik in de Qoran : chams (vijf) .
Lc 9,13.17. - 21. 5 broden en 2 vissen ; 5 + 2 = 7 ; 5 X 2 = 10 . Er zijn vele interpretaties ontwikkeld , o.a. de 5 broden verbeelden de 5 boeken van de Thorah en de 2 vissen de 2 stenen tafelen van Mozes met de 10 geboden . Op de 2 stenen tafelen is de hele Thorah vervat . De vis is het symbool van Christus . Zoals Mozes en zovelen brengt hij de Thorah tot expressie . Deze interpretaie kan geïnspireerd zijn op het woord van Dt : een mens leeft niet van brood alleen maar van elk woord dat uit de mond van God komt .
Lc 9,13.26. act. ind. fut. 1ste pers. mv. OF act. conjunct. aor. 1ste pers. mv. αγορασωμεν = agorasômen (dat wij zouden kopen) van het werkwoord αγοραζω = agorazô (kopen) . Taalgebruik in het NT : agorazô (kopen) . Taalgebruik in de LXX : agorazô (kopen) . Website(s) : http://logophile.no-ip.org/logophile/page194/page196/page4/files/agorazo0302-0028acheter0029.pdf . Bijbel (4) : (1) Gn 43,4 . (2) Mc 6,37 . (3) Lc 9,13 . (4) Joh
6,5 . Een vorm van αγοραζω = agorazô (kopen) in de LXX (24) , in het NT (30) . In de LXX is αγοραζω = agorazô (kopen) de vertaling van 5 Hebreeuwse werkwoorden .
- Voedsel lijkt handelswaar , koopwaar . Wie geld heeft , kan voedsel kopen . Wie geen geld heeft , kan honger lijden of is afhankelijk van wie het wel heeft en geeft .
- Honger lijden doet natuurlijk denken aan het verblijf van 40 jaren van Mozes in de woestijn of van het verbleef van 40 dagen van Jezus in de woestijn . In beide verhalen en teksten wordt erop gewezen dat de mens niet alleen leeft van brood .
Lc 9,13.27. eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis (naar) . Taalgebruik in Lc : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach . Lc (210) . Lc 9 (16) : (1) Lc 9,3 . (2) Lc 9,4 . (3) Lc 9,5 . (4) Lc 9,10 . (5) Lc 9,12 . (6) Lc 9,13 . (7) Lc 9,16 . (8) Lc 9,28 . (9) Lc 9,34 . (10) Lc 9,44 . (11) Lc 9,51 . (12) Lc 9,52 . (13) Lc 9,53 . (14) Lc 9,56 . (15) Lc 9,61 . (16) Lc 9,62 .
Lc 9,14 - Lc 9,14 : 151. Eerste broodvermenigvuldiging - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -- Mc 6,35-44a - Mt 14,15-21a - Lc 9,12-17a -- Lc 9,12 - Lc 9,13 - Lc 9,14 - Lc 9,15 - Lc 9,16 - Lc 9,17 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [14] For they were about five thousand men. And he said
to his disciples, Make them sit down by fifties in a company.
Luther-Bibel . 14 Denn es waren etwa fünftausend Mann. Er sprach aber zu seinen
Jüngern: Lasst sie sich setzen in Gruppen zu je fünfzig.
Tekstuitleg van Lc 9,14 . Het vers Lc 9,14 telt 16 (2² X 2²) woorden en 94 (2 X 47) letters . De getalwaarde van Lc 9,14 is 9909 (3³ X367) .
6.
Lc
9,14.7. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de
(echter) . Taalgebruik in Lc : de
(echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden .
Mc (478 + 5 = 483) . Lc 9 (36 + 1 = 37) . Lc
9,12-17a (4) : (1) Lc
9,12 . (2) Lc
9,13 . (3) Lc
9,14 . (4) Lc
9,16 .
Lc 9,14.8. pros (naar, bij) . Taalgebruik in het N.T. : pros (naar, bij) . Taalgebruik in Lc : pros (naar, bij) . Lc (158) . Lc 9 (11) : (1) Lc 9,3 . (2) Lc 9,13 . (3) Lc 9,14 . (4) Lc 9,23 . (5) Lc 9,33 . (6) Lc 9,41 . (7) Lc 9,43 . (8) Lc 9,50 . (9) Lc 9,57 . (10) Lc 9,59 . (11) Lc 9,62 .
Lc
9,14.9. bep. lidw. acc. mann. mv. tous (de) van het bepaald lidwoord ho , hè
, to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (98) . Lc 9 (11) : (1) Lc
9,1 . (2) Lc
9,2 . (3) Lc
9,11 . (4) Lc
9,14 . (5) Lc
9,16 . (6) Lc
9,26 . (7) Lc
9,28 . (8) Lc
9,32 . (9) Lc
9,43 . (10) Lc
9,44 . (11) Lc
9,60 .
10. acc. mann. mv. μαθητας = mathètas (leerlingen) van het zelfst. naamw. μαθητης = mathètès (leerling) . Taalgebruik in het NT : mathètès (leerling) . Taalgebruik in de LXX : mathètès (leerling) . Taalgebruik in Lc : mathètès (leerling) . Lc (13) : (1) Lc 5,30 . (2) Lc 6,13 . (3) Lc 6,20 . (4) Lc 9,14 . (5) Lc 9,43 . (6) Lc 10,23 . (7) Lc 11,1 . (8) Lc 12,1 . (9) Lc 12,22 . (10) Lc 16,1 . (11) Lc 17,1 . (12) Lc 17,22 . (13) Lc 22,45 . Een vorm van μαθητης = mathètès in de LXX (-) , in het NT (262) , in Lc (37) . In Lc 5 verschillende vormen in 15 hoofdstukken en 37 verzen .
mathètès (leerling) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
5 | nom. mv. mathètai | 105 | 105 | 38 | 17 | 10 | 36 | 4 | 65 | 101 | |||
8 | acc. mv. mathètas | 39 | 39 | 10 | 7 | 13 | 1 | 8 | 30 | 31 | |||
Totaal | 262 | 73 | 46 | 37 | 78 | 28 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | |||
mathètès (leerling) | Lc | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 14 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 22 | |
1 | nom. enk. mathètès | 4 | (1) Lc 6,40 . | (2) Lc 14,26 - (3) Lc 14,27 . (3) Lc 14,33 . | |||||||||||||
2 | nom. mv. mathètai | 10 | (1) Lc 5,33 . | (2) Lc 6,1 . | (3) Lc 7,11 . (4) Lc 7,18 . | (5) Lc 8,9 . (6) Lc 8,22 . | (7) Lc 9,18 . (8) Lc 9,54 . | (9) Lc 18,15 . | (10) Lc 22,39 . | ||||||||
3 | gen. mann. mv. mathètôn | 7 | (1) Lc 6,17 . | (2) Lc 7,18 . | (3) Lc 9,40 . | (4) Lc 11,1 . | (5) Lc 19,29 . (6) Lc 19,37 . | (7) Lc 22,11 . | |||||||||
4 | dat. mv. mathètais | 3 | (1) Lc 9,16 . | (2) Lc 19,39 . | (3) Lc 20,45 . | ||||||||||||
5 | acc. mv. mathètas | 13 | (1) Lc 5,30 . | (2) Lc 6,13 . (3) Lc 6,20 . | (4) Lc 9,14 . (5) Lc 9,43 . | (6) Lc 10,23 . | (7) Lc 11,1 . | (8) Lc 12,1 . (9) Lc 12,22 . | (10) Lc 16,1 . | (11) Lc 17,1 . (12) Lc 17,22 . | (13) Lc 22,45 . | ||||||
Totaal | 37 | 2 | 5 | 3 | 2 | 6 | 2 | 1 | 2 | 3 | 1 | 2 | 1 | 3 | 1 | 3 |
Lc 9,14.11. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. autou van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (220) . Lc 9 (17) : (1) Lc 9,14 . (2) Lc 9,23 . (3) Lc 9,24 . (4) Lc 9,26 . (5) Lc 9,27 . (6) Lc 9,29 . (7) Lc 9,31 . (8) Lc 9,32 . (9) Lc 9,33 . (10) Lc 9,34 . (11) Lc 9,35 . (12) Lc 9,39 . (13) Lc 9,42 . (14) Lc 9,43 . (15) Lc 9,51 . (16) Lc 9,52 . (17) Lc 9,53 .
Lc 9,14.13. pers. voornaamw. acc. mann. mv. autous (hen) van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (83) . Lc 9 (12) : (1) Lc 9,2 . (2) Lc 9,3 . (3) Lc 9,5 . (4) Lc 9,10 . (5) Lc 9,11 . (6) Lc 9,13 . (7) Lc 9,14 . (8) Lc 9,16 . (9) Lc 9,18 . (10) Lc 9,33 . (11) Lc 9,34 . (12) Lc 9,54 .
Lc 9,14.14. med. ind. aor. 3de pers. enk. anestè (hij stond op) van het werkw. anistèmi (opstaan) . Taalgebruik in het N.T. : anistèmi (opstaan) . Taalgebruik in Lc : anistèmi (opstaan) . Lc (5) : (1) Lc 4,16 . (2) Lc 8,55 . (3) Lc 9,8 . (4) Lc 9,19 . (5) Lc 10,25 .
Lc
9,14.17. πεντηκοστα = pentèkosta (vijftig) . Zie telwoorden . Taalgebruik in het NT
: telwoorden . Taalgebruik in de LXX : telwoorden . Bijbel (146) . OT (139) . NT (7) : (1) Mc 6,40 . (2) Lc
7,41 . (3) Lc 9,14 . (4) Lc 16,6 . (5) Joh
8,57 . (6) Joh
21,11 . (7) Hnd 13,20 .
- Hebreeuws . חֲמִשִׁים = chämisjsjîm (vijftig) . Zie het telwoord חֲמֵשׁ / חָמֵשׁ = châmesj / chämesj (vijf) . Taalgebruik in Tenakh : châmesj (vijf) . Getalwaarde : chet = 8 , mem = 13 of 40 , sjin = 21 of 300 ; totaal : 42 (2 X 3 X 7) OF 348 (2² X 3 X 29 OF 12 X 29) . Structuur : 8 - 4 - 3 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (92) . Pentateuch (37) . Eerdere Profeten (20) . Latere Profeten (11) . 12 Kleine
Profeten (1) . Geschriften (23) .
- Latijn : quinquaginta . Fr. cinquante .
- Er waren ongeveer 5000 man . In groepen van 50 verdeeld , maakt dat de massa in 100 groepen is verdeeld . De 100 groepen volgens het verhaal van Lucas komt overeen met de 100 man in het verhaal van Elisa . 100 ligt in het verlengde van 1 en wijst op éénheid . Bij Jezus waren de 12 . Het getal 100 is niet zomaar deelbaar door 12 . Het is dus niet zo dat elk van de 12 verantwoordelijk is voor een precies aantal groepen .
- In het verhaal van Elisa waren er 20 broden voor 100 man ; dit maakt 1 brood voor 5 man . In het verhaal van Lucas zijn er 5 broden voor 100 groepen ; dit maakt 1 brood voor 20 groepen . In beide verhalen komen de getallen 1 - 5 - 20 - 100 voor .
- In het verhaal van Lucas komt het getal 5 veelvuldig voor : 5 , 50 , 5000 .
- Het getal 50 doet denken aan de 50ste dag na Pasen , nl. Pinksteren en aan het 50ste jaar , het jubeljaar . 50 duidt een volheid aan : (7 X 7) + 1 . In het 50ste jaar keert iedere stamgenoot naar zijn stam terug en in dat jaar worden de schulden kwijtgescholden . Dan wordt de oorspronkelijke situatie hersteld en heeft ieder voldoende .
Lc 9,15 - Lc 9,15 : 151. Eerste broodvermenigvuldiging - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -- Mc 6,35-44a - Mt 14,15-21a - Lc 9,12-17a -- Lc 9,12 - Lc 9,13 - Lc 9,14 - Lc 9,15 - Lc 9,16 - Lc 9,17 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [15] And they did so, and made them all sit down.
Luther-Bibel . 15 Und sie taten das und ließen alle sich setzen.
Tekstuitleg van Lc 9,15 . Het vers Lc 9,15 telt 6 (2 X 3) woorden en 34 (2 X 17) letters . De getalwaarde van Lc 9,15 is 2906 (2 X 1453) .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc
Lc 9,16 - Lc 9,16 : 151. Eerste broodvermenigvuldiging - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -- Mc 6,35-44a - Mt 14,15-21a - Lc 9,12-17a -- Lc 9,12 - Lc 9,13 - Lc 9,14 - Lc 9,15 - Lc 9,16 - Lc 9,17 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [16] Then he took the five loaves and the two fishes, and
looking up to heaven, he blessed them, and brake, and gave to the disciples
to set before the multitude.
Luther-Bibel . 16 Da nahm er die fünf Brote und zwei Fische und sah auf zum
Himmel und dankte, brach sie und gab sie den Jüngern, damit sie dem Volk austeilten.
Tekstuitleg van Lc 9,16 . Het vers Lc 9,16 telt 24 (2² X 3) woorden en 127 letters . De getalwaarde van Lc 9,16 is 16049 (11 X 1459) . Bij de synoptici stelt Jezus 5 handelingen : nemen , de ogen naar de hemel slaan , zegenen , breken en geven ; de eerste twee werkw. zijn een deelwoord ; van de volgende drie zijn er twee hoofdwerkwoord ; één werkw. is verschillend van functie in de zin (deelwoord of hoofdwerkwoord) .
Het eerste werkwoord is nemen . Bij de synoptici is het een part. aor. nom. mann. enk. : Mt 14,19 . Mc 6,41 . Lc 9,16 . Het is een werkw. dat in de LXX veelvuldig wordt gebruikt en Matteüs gebruikt het graag . Deze vorm komt ook voor in de verhalen van het laatste Avondmaal ; bij het nemen van brood bij de 3 synoptici : Mt 26,26 . Mc 14,22 . Lc 22,19 ; bjj het nemen van de beker slechts bij Mt en Mc : Mt 26,27 . Mc 14,23 .
Lc 9,16.1. act. part. aor. nom. mann. enk. λαβων = labôn (genomen hebbende) van het werkw. λαμβανω = lambanô (nemen) . Taalgebruik in de Septuaginta : lambanô (nemen) . Taalgebruik in het NT : lambanô (nemen) . Bijbel (86) . LXX (46) . NT (40) . Pentateuch (27) . Ex (9) . Ex 24 (3) : Ex 24,6 - Ex 24,7 - Ex 24,8 . Mt (11) : (1) Mt 13,31 . (2) Mt 14,19 . (3) Mt 17,27 . (4) Mt 25,16 . (5) Mt 25,18 . (6) Mt 25,20 . (7) Mt 26,26 . (8) Mt 26,27 . (9) Mt 27,24 . (10) Mt 27,48 . (11) Mt 27,59 . Mc (5) : (1) Mc 6,41 . (2) Mc 8,6 . (3) Mc 9,36 . (4) Mc 14,22 . (5) Mc 14,23 . Lc (7) : (1) Lc 6,4 . (2) Lc 9,16 . (3) Lc 13,19 . (4) Lc 20,29 . (5) Lc 22,19 . (6) Lc 24,30 . (7) Lc 24,43 . Joh (4) : (1) Joh 3,33 . (2) Joh 13,4 . (3) Joh 13,30 . (4) Joh 18,3 . Een vorm van λαμβανω = lambanô (nemen) in het NT (258) , in de LXX (1335) . In Lc : X vormen van lambanô (nemen) in 23 verzen in 11 / 24 hoofdstukken . In Hnd : X vormen van lambanô (nemen) in 29 verzen in 18 / 28 hoofdstukken . In de LXX kan λαμβανω = lambanô de vertaling van 39 Hebreeuwse werkw. zijn .
lambanô (nemen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
Totaal |
1593 | 1335 | 258 | 53 | 20 | 22 | 46 | 29 | 34+16 | 23 | 95 | 141 | 50 | 15 |
- Hebreeuws . וַיּקַּח = wajjiqqach (en hij nam) < prefix nevensch. voegwoord waw + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. לָקַח = lâqach (nemen, grijpen, ontvangen) . Taalgebruik in Tenakh : lâqach
(nemen, grijpen, ontvangen) . Getalwaarde : lamed = 12 of 30 , qoph = 19 of
100 , chet = 8 ; totaal : 39 (3 X 13) OF 138 (2 X 3 X 23) . Structuur : 3 - 1
- 8 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (199) . Pentateuch (86) . Eerdere Profeten (80) . Latere Profeten (17) . 12 Kleine
Profeten (1) . Geschriften (15) . Gn (46) . Ex (15) : (1) Ex
2,1 . (2) Ex
4,20 . (3) Ex
6,20 . (4) Ex
6,23 . (5) Ex
13,19. (6) Ex
14,7 . (7) Ex
18,2 . (8) Ex
18,12 . (9) Ex
24,6 . (10) Ex
24,7 . (11) Ex
24,8 . (12) Ex
32,4 . (13) Ex
32,20 . (14) Ex
34,4 . (15) Ex
40,20 . Ex 24 (3) . Ex
24,6 - Ex
24,7 - Ex
24,8 beginnen met וַיּקַּח = wajjiqqach (en hij nam) . Een vorm van לָקַח = lâqach in Tenakh (90) .
- Ned. : nemen . D. : nehmen . E. : take . Fr. : prendre . Grieks : λαμβανω = lambanô (nemen) . Taalgebruik in het NT : lambanô (nemen) .Hebreeuws : לָקַח = lâqach (nemen, grijpen, ontvangen) . Taalgebruik in Tenakh : lâqach (nemen, grijpen, ontvangen) . Lat. : accipere (ad-capere = aan-grijpen, aannemen) .
Lc 9,16.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . Taalgebruik in het NT : de (echter) . Taalgebruik in de LXX : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . Lc 9 (36 + 1 = 37) . Lc 9,12-17a (4) : (1) Lc 9,12 . (2) Lc 9,13 . (3) Lc 9,14 . (4) Lc 9,16 . Bij Lucas wordt het partikel δε = de veelvuldig gebruikt . Hebben we meer met een geschreven dan met een gesproken tekst te maken ? In Lc 9,15 zijn de twaalf onderwerp . In Lc 9,16 is Jezus onderwerp . Er heeft dus verandering van personage plaats . Vandaar gebruikt Lucas het partikel δε = de (echter) .
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
Lc 9,16.3. bep. lidw. acc. mann. mv. τους = tous (de) . Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Lc (98) . Lc 9 (11) : (1) Lc 9,1 . (2) Lc 9,2 . (3) Lc 9,11 . (4) Lc 9,14 . (5) Lc 9,16 . (6) Lc 9,26 . (7) Lc 9,28 . (8) Lc 9,32 . (9) Lc 9,43 . (10) Lc 9,44 . (11) Lc 9,60 .
lidw. mv. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | ||
16. | acc. m. mv. tous | 2960 | 2330 | 630 | 91 | 52 | 98 | 51 | 122 | 156 | 60 | |||
Totaal | 23394 | 18879 | 4515 | 745 | 389 | 644 | 404 | 690 | 1228 | 415 | 1778 | 2182 |
- N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc 9,16.4. πεντε = pente (vijf, 5) . Taalgebruik in het NT : pente (vijf, 5) . Taalgebruik in de LXX : pente (vijf, 5) . Bijbel (231) . OT (198) . Gn (20) : zie hieronder , niet in : (1) Gn 5,32 . (2) Gn 11,11 . (3) Gn 43,34 . Verder wel nog in : (1) Gn 14,9 . (2) Gn 18,28 . (3) Gn 25,7 . (4) Gn 45,22 . (5) Gn 46,27 . (6) Gn 47,2 . NT (33) . Lc (9) : (1) Lc
1,24 . (2) Lc 9,13 . (3) Lc 9,16 . (4) Lc 12,6 . (5) Lc
12,52 . (6) Lc 14,19 . (7) Lc
16,28 . (8) Lc 19,18 . (9) Lc 19,19 .
- Hebreeuws . חֲמֵשׁ / חָמֵשׁ = châmesj / chämesj (vijf) . Taalgebruik in Tenakh : châmesj (vijf) . Getalwaarde : chet = 8 , mem = 13 of 40 , sjin = 21 of 300 ; totaal : 42 (2 X 3 X 7) OF 348 (2² X 3 X 29 OF 12 X 29) . Structuur : 8 - 4 - 3 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (88) . De getalwaarde 348 is het spiegelbeeld van de structuur van het woord . Pentateuch (34) . Eerdere Profeten (13) . Latere Profeten (26) . 12 Kleine
Profeten (0) . Geschriften (15) . Gn (17) : (1) Gn 5,6 . (2) Gn 5,10 . (3) Gn 5,11 . (4) Gn 5,15 . (5) Gn 5,17 . (6) Gn 5,21 . (7) Gn 5,23 . (8) Gn 5,30 . (9) Gn 5,32 . (10) Gn 7,20 . (11) Gn 11,11 . (12) Gn 11,12 . (13) Gn 11,32 . (14) Gn 12,4 . (15) Gn 43,34 . (16) Gn 45,6 . (17) Gn 45,11 .
- de vijfde letter van het Hebreeuwse alfabet is de letter he , symbool van de adem , wind , geest . De Thorah bestaat uit 5 boeken , vandaar penta-teuch . Ned. : vijf . Arabisch : ذَمس = chams (vijf) . Taalgebruik in de Qoran : chams (vijf) . D. : fünf . E. : five . Fr. : cinq . Grieks : πεντε = pente (vijf, 5) . Taalgebruik in het NT : pente (vijf, 5) . Hebreeuws : חֲמֵשׁ / חָמֵשׁ = châmesj / chämesj (vijf) . Taalgebruik in Tenakh : châmesj (vijf) . Lat. : quinque .
3. - 4. τους πεντε = tous pente (de vijf, 5) . LXX (6) . NT (5) : (1) Mt 14,19 . (2) Mt 15,36 . (3) Mc 6,41 . (4) Mc 8,6 . (5) Lc 9,16 .
Lc 9,16.5. acc. mann. mv. αρτους = artous (broden) van het zelfst. naamw. αρτος = artos (brood) . Taalgebruik in het NT : artos (brood) . Taalgebruik in de Septuaginta : artos (brood) . Taalgebruik in Lc : artos (brood) . Taalgebruik in Hnd : artos (brood) . Lc (3) : (1) Lc 6,4 . (2) Lc 9,16 . (3) Lc 11,5 . Een vorm van αρτος = artos (brood) in de LXX (307) , in het NT (97) ,in Lc (16) : (1) Lc 4,3 . (2) Lc 4,4 . (3) Lc 6,4 . (4) Lc 7,33 . (5) Lc 9,3 . (6) Lc 9,13 . (7) Lc 9,16 . (8) Lc 11,3 . (9) Lc 11,5 . (10) Lc 11,11 . (11) Lc 14,1 . (12) Lc 14,15 . (13) Lc 15,17 . (14) Lc 22,19 . (15) Lc 24,30 . (16) Lc 24,35 . In Lc : 7 vormen van αρτος = artos (brood) in 16 verzen in 9 / 24 hoofdstukken . 10 X een vorm in het enk. , 5X een vorm in het mv. In Hnd : 2 vormen van αρτος = artos (brood) in 5 verzen in 3 / 28 hoofdstukken . In de LXX kan αρτος = artos de vertaling van 5 verschillende Hebreeuwse woorden van Tenakh zijn .
artos (brood) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
acc. mann. mv. artous | 93 | 65 | 28 | 10 | 12 | 3 | 3 | |||||
Totaal | 414 | 307 | 97 | 21 | 21 | 15 | 24 | 5 | 11 | 57 | 81 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | |||
artos | Lc 4 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 9 | Lc 11 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 22 | Lc 24 | ||
1. | nom. mann. enk. artos | 1 | (1) Lc 4,3 . | ||||||||
2. | gen. mann. enk. artou | 1 | (1) Lc 24,35 . | ||||||||
3. | dat. mann. enk. artô(i) | 1 | (1) Lc 4,4 . | ||||||||
4. | acc. mann. enk. arton | 7 | (1) Lc 7,33 . | (2) Lc 9,3 . | (3) Lc 11,3 . | (4) Lc 14,1 . (5) Lc 14,15 . | (6) Lc 22,19 . | (7) Lc 24,30 . | |||
5. | nom. + voc. mann. mv. artoi | 1 | (1) Lc 9,13 . | ||||||||
6. | gen. mann. mv. artôn | 1 | (1) Lc 15,17 . | ||||||||
7. | acc. mann. mv. artous | 3 | (1) Lc 6,4 . | (2) Lc 9,16 . | (3) Lc 11,5 . | ||||||
15 | 2 | 1 | 1 | 3 | 2 | 2 | 1 | 1 | 2 |
- Hebreeuws . לֶחֶמ = lèchèm (brood) . qatl-vorm (לַחמ) ; de 2de medeklinker , een gutturaal , ח = chet heeft normalerwijze een patach ַ (Joüon 88Cc) . Het is moeilijk om zeggen waarom de 2 woorden לֶחֶמ = lèchèm (brood) en רֶחֶמ = rèchèm (schoot, moederschoot) een segol ֶ hebben (Joüon 96Ai) . Taalgebruik in Tenakh : lèchèm (brood) . Getalwaarde : lamed = 12 of 30 , chet = 8 , mem = 13 of 40 . Totaal : 33 (3 X 11) of 78 ( 2 X 39 OF 6 X 13) . Structuur : 3 - 8 - 4 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (227) . Pentateuch (51) . Eerdere Profeten (81) . Latere Profeten (21) . 12 Kleine Profeten (5) . Geschriften (69) . In Tenakh komt een vorm van לֶחֶמ = lèchèm in 277 verzen voor . Ned. : brood . Arabisch : خُبز = chubz (brood) . Taalgebruik in de Qoran : chubz (brood) . In het Arabisch heeft lachm een andere betekenis . Zie لَحْم = lachm (vlees) . Taalgebruik in de Qoran : lachm (vlees) . Aramees : לַחְמָא = lachëmâ´(brood) ; לְחֵים = lëche(j)m ; לְחֵם = lëchem . D. : Brot . E. : bread . Fr. pain . Grieks : αρτος = artos (brood) . Taalgebruik in het NT : artos (brood) . Hebreeuws : לֶחֶמ = lèchèm (brood) . Taalgebruik in Tenakh : lèchèm (brood) . Lat. : panis .
Lc 9,16.3. - 5. τους πεντε αρτους = tous pente artous (de 5 broden) komt voor in de 3 broodverhalen van de synoptici en in verhalen bij Mt en Mc die naar die verhalen verwijzen : (1) Mt 14,19 . (2) Mt 16,9 . (3) Mc 6,41 . (4) Mc 8,19 . (5) Lc 9,16 .
Lc 9,16.7.
bep. lidw. acc. mann. mv. tous (de) van het bepaald lidwoord ho , hè
, to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (98) . Lc 9 (11) : (1) Lc
9,1 . (2) Lc
9,2 . (3) Lc
9,11 . (4) Lc
9,14 . (5) Lc
9,16 . (6) Lc
9,26 . (7) Lc
9,28 . (8) Lc
9,32 . (9) Lc
9,43 . (10) Lc
9,44 . (11) Lc
9,60 .
Lc 9,16.11. eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis (naar) . Taalgebruik in Lc : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach . Lc (210) . Lc 9 (16) : (1) Lc 9,3 . (2) Lc 9,4 . (3) Lc 9,5 . (4) Lc 9,10 . (5) Lc 9,12 . (6) Lc 9,13 . (7) Lc 9,16 . (8) Lc 9,28 . (9) Lc 9,34 . (10) Lc 9,44 . (11) Lc 9,51 . (12) Lc 9,52 . (13) Lc 9,53 . (14) Lc 9,56 . (15) Lc 9,61 . (16) Lc 9,62 .
Lc 9,16.10. act. ind. futurum 2de pers. enk. + act. part. aor. nom. mann. enk. αναβλεψας = anablepsas (omhooggeblikt) van het werkw.
αναβλεπω = anablepô (naar boven / omhoog blikken , opkijken) . Taalgebruik in het NT : anablepô
(naar boven blikken) . Taalgebruik in de LXX : anablepô
(naar boven blikken) . Taalgebruik in Mc : anablepô
(naar boven blikken) . Bijbel (22) : (1) Gn 13,14 . (2) Gn
18,2 . (3) Gn
22,4 . (4) Gn
22,13 . (5) Gn 24,63 . (6) Gn
32,2 . (7) Gn
33,1 . (8) Gn
33,5 . (9) Gn 43,29 . (10) Dt 3,27 . (11) Dt 4,19 . (12) Joz 5,13 . (13) Re 19,17 . (14) Job 22,26 . (15) Da 8,3 . (16) Mt
14,19 . (17) Mc
6,41 . (18) Mc
7,34 . (19) Mc
8,24 . (20) Lc 9,16 . (21) Lc 19,5 . (22) Lc 21,1 . Een vorm van αναβλεπω = anablepô (naar boven / omhoog blikken, opkijken)
in de LXX (35) , in het NT (25) , in Mt (3) : (1) Mt 11,5 . (2) Mt
14,19 . (3) Mt
20,34 ; in Mc (6) : (1) Mc
6,41 . (2) Mc
7,34 . (3) Mc
8,24 . (4) Mc
10,52 . (5) Mc
10,51 . (6) Mc
16,4 ; in Lc (7) : (1) Lc 7,22 . (2) Lc 9,16 . (3) Lc
18,41 . (4) Lc
18,42 . (5) Lc
18,43 . (6) Lc 19,5 . (7) Lc 21,1 .
- Hebreeuws . verbindingsprefix waw (en) + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיִּשָּׂא = wajjishshâ´
(en hij hief op) van het werkw. נָשָׂא = nâshâ´ (dragen, opnemen,
verheffen) . Taalgebruik in Tenakh : nâshâ´
(dragen, opnemen, verheffen) . Getalwaarde : nun = 14 of 50 , shin = 21
of 300 , aleph = 1 ; totaal : 36 (2² X 3²) OF 351 (3³ X 13) .
Structuur : 5 - 3 - 1 . De som van de elementen is telkens 9 . נָשָׂא = nâshâ´ wordt gebruikt in
uitdrukkingen als de tenten opbreken , een rijdier bestijgen , de ogen opslaan , zijn stem verheffen , zijn voeten opheffen
(= voortgaan) . Tenakh (42) . Pentateuch (25) . Eerdere Profeten (11) . Latere Profeten (1) . 12 Kleine
Profeten (0) . Geschriften (5) . Gn (14) : (1) Gn
13,10 . (2) Gn
18,2 . (3) Gn
22,4 . (4) Gn
22,13 . (5) Gn 24,63 . (6) Gn
27,38 . (7) Gn
29,1 . (8) Gn
29,11 . (9) Gn
31,17 . (10) Gn
33,1 . (11) Gn
33,5 . (12) Gn
40,20 . (13) Gn 43,29 . (14) Gn 43,34 . Ex (2) : (1) Ex 10,19 . (2) Ex 12,34 . Lv (1) Lv
9,22 .
Lc 9,16.13. acc. mann. enk. ουρανον = ouranon (hemel) van het zelfst. naamw. ουρανος = ouranos (hemel) . Taalgebruik
in het NT : ouranos
(hemel) . Taalgebruik in de Septuaginta : ouranos
(hemel) . Taalgebruik in Lc : ouranos
(hemel) . Taalgebruik in Hnd : ouranos
(hemel) .
Lc (9) : (1) Lc
2,15 . (2) Lc
3,21 . (3) Lc
9,16 . (4) Lc
15,18 . (5) Lc
15,21 . (6) Lc
16,17 . (7) Lc
17,24 . (8) Lc
18,13 . (9) Lc
24,51 . Een vorm van ουρανος = ouranos (hemel) in de LXX (682) , in het NT (272) , in Lc (36) , in Lc 2 (2)
: (1) Lc
2,13 . (2) Lc
2,15 . In Lc : 6 vormen in 19 hoofdstukken en 36 verzen . In Hnd : X vormen van ουρανος = ouranos (hemel) in 24 verzen in 12 / 28 hoofdstukken
.
- שָׁמַיִם / שָׁמָיִם = sjâmajim
/ sjâmâjim (hemelen) . Taalgebruik in Tenakh : sjâmajim
(hemelen) . Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , mem = 13 of 40 , jod = 10 ,
mem = 13 of 40 ; totaal : 57 (3 X 19) OF 390 (2 X 3 X 5 X 13 = 15 X 26) . Structuur
: 3 - 4 - 1 - 4 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (92)
. Pentateuch (7) . Eerdere Profeten (5) . Latere Profeten (25) . 12 Kleine
Profeten (6) . Geschriften (49) .
ouranos (hemel) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
5 | acc. mann. enk. ouranon | 182 | 142 | 40 | 1 | 3 | 9 | 3 | 11 | 6 | 7 | 13 | 16 | 4 | 2 |
Totaal | 954 | 682 | 272 | 82 | 18 | 34 | 18 | 26 | 21 | 52 | 134 | 152 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | 19. | |||
ouranos (hemel) | Lc | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 6 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 24 | |
1. | nom. mann. enk. ouranos | 2 | (1) Lc 4,25 . | (2) Lc 21,33 . | |||||||||||||||||
2. | gen. mann. enk. ouranou | 16 + 1 | ( ) Lc 2,13 . | (1) Lc 3,22 . | (2) Lc 8,5 . | (3) Lc 9,54 . (4) Lc 9,58 . | (5) Lc 10,15 . (6) Lc 10,18 . (7) Lc 10,21 . | (8) Lc 11,13 . (9) Lc 11,16 . | (10) Lc 12,56 . | (11) Lc 13,19 . | (12) Lc 17,29 . | (13) Lc 20,4 . (14) Lc 20,5 . | (15) Lc 21,11 . | (16) Lc 22,43 . | |||||||
3. | dat. mann. enk. ouranô(i) | 3 | (1) Lc 6,23 . | () Lc 11,2 . | (2) Lc 15,7 . | (3) Lc 19,38 . | |||||||||||||||
4. | acc. mann. enk. ouranon | 9 | (1) Lc 2,15 . | (2) Lc 3,21 . | (3) Lc 9,16 . | (4) Lc 15,18 . (5) Lc 15,21 . | (6) Lc 16,17 . | (7) Lc 17,24 . | (8) Lc 18,13 . | (9) Lc 24,51 . | |||||||||||
5. | gen. mann. mv. ouranôn | 1 | (1) Lc 21,26 . | ||||||||||||||||||
6. | dat. mann. mv. ouranois | 3 | (1) Lc 10,20 . | () Lc 11,2 . |
(2) Lc 12,33 . | (3) Lc 18,22 . | |||||||||||||||
totaal | 36 | 2 | 2 | 1 | 1 | 1 | 3 | 4 | 3 | 2 | 1 | 3 | 1 | 2 | 2 | 1 | 2 | 3 | 1 | 1 |
- Lat. coelum . Fr. ciel . Ned. hemel . D. Himmel . E. heaven . Arabisch : سَمَاة = samâ´ (hemel) . Taalgebruik in de Qoran : samâ´ (hemel) .
Lc 9,16.11. - 13. εις τον ουρανον = eis ton ouranon (naar de hemel) . NT (20) : (1) Mt
14,19 . (2) Mc 6,41 . (3) Mc
7,34 . (4) Mc
16,19 . Lc (6 / 9) : (5) Lc
2,15 . (6) Lc
9,16 . (7) Lc
15,18 . (8) Lc
15,21 . (9) Lc
18,13 . (10) Lc
24,51 . (11) Joh
3,13 . (12) Joh
17,1 . (13) Hnd
1,10 . (14) Hnd
1,11 . (15) Hnd 7,55 . (16) Hnd 10,16 . (17) Hnd 11,10 . (18) Rom 10,6 . (19) Apk 10,5 . (20) Apk 11,12 .
- הַשָּׁמַיִמָה = hasjsjâmajëmâh (naar de hemel) < bepaald lidw.
ha + zelfst. naamw. stat. constr. mann. mv. + hâ van richting . Zie : Tenakh (11) : (1) Gn 15,5 . (2) Gn 28,12 . (3) Ex 9,8 . (4) Ex 9,10 . (5) Dt 4,19 . (6) Dt 30,12 . (7) Joz 8,20 . (8) Re 13,20 . (9) Re 20,40 . (10) Job
2,12 . (11) 2
Kr 6,13 .
Lc 9,16.10. - 13. αναβλεψας εις τον ουρανον = anablepsas eis ton ouranon (omhooggeblikt naar de hemel) . NT (4) : (1) Mt 14,19 . (2) Mc 6,41 . (3) Mc 7,34 . (4) Lc 9,16 .
Lc 9,16.14. act. ind. aor. 3de pers. enk. ευλογησεν = eulogèsen (hij zegende) van het werkw. ευλογεω = eulogeô (goed spreken, loven, prijzen, zegenen) . Taalgebruik in het NT : eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Taalgebruik in Lc : eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Taalgebruik in Hnd : eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Taalgebruik in de Septuaginta : eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Bijbel (69) . OT (60) . Pentateuch (23) : (1) Gn 5,2 . (2) Gn 24,1 . (3) Gn 24,35 . (4) Gn 25,11 . (5) Gn 26,12 . (6) Gn 27,41 . (7) Gn 28,1 . (8) Gn 28,6 . (9) Gn 30,27 . (10) Gn 32,1 . (11) Gn 47,7 . (12) Gn 48,3 . (13) Gn 48,20 . (14) Gn 49,25 . (15) Gn 49,28 . (16) Ex 20,11 . (17) Ex 39,23 . (18) Lv 9,22 . (19) Dt 2,7 . (20) Dt 12,7 . (21) Dt 15,6 . (22) Dt 15,14 . (23) Dt 33,1 . NT (9) : (1) (1) Mt 14,19 . (2) Mc 6,41 . (3) Lc 2,28 . (4) Lc 2,34 . (5) Lc 9,16 . (6) Lc 24,30 . (7) Lc 24,50 . (8) Heb 11,20 . (9) Heb 11,21 . Een vorm van ευλογεω = eulogeô (goed spreken, loven, prijzen, zegenen) in de LXX (516) , in het NT (42) , in Lc (13) : (1) Lc 1,28 . (2) Lc 1,42 . (3) Lc 1,64 . (4) Lc 2,28 . (5) Lc 2,34 . (6) Lc 6,28 . (7) Lc 9,16 . (8) Lc 13,35 . (9) Lc 19,38 . (10) Lc 24,30 . (11) Lc 24,50 . (12) Lc 24,51 . (13) Lc 24,53 . In Lc : 7 vormen in 7 / 24 hoofdstukken en in 13 verzen . In Hnd : 2 vormen van eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) in 2 verzen in 1 / 28 hoofdstukken . In Lc : 5 verzen in de kindsheidsverhalen , 4 verzen in de verschijningsverhalen , in de verhalen van de vlakterede en de broodvermenigvuldiging , in een citaat (Ps 118,26) in Lc 13,35 dat ook bij de intrede van Jezus in Jeruzalem wordt aangehaald .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
act. ind. aor. 3de pers. enk. eulogèsen | 69 | 60 | 9 | 1 | 1 | 5 | 2 | 7 | 7 | ||||||
Totaal | 558 | 516 | 42 | 5 | 5 | 13 | 1 | 2 | 16 | 23 | 24 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | |||
eulogeô | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 6 | Lc 9 | Lc 13 | Lc 19 | Lc 24 | |
1. | act imperat. praes. 2de pers. mv. eulogeite | 1 | (1) Lc 6,28 . | ||||||
2. | act. part. praes. nom. mann. enk. eulogôn | 1 | (1) Lc 1,64 . | ||||||
3. | act. part. praes. nom. mann. mv. eulogountes | (1) Lc 24,53 . | |||||||
4. | act. ind. aor. 3de pers. enk. eulogèsen | 5 | (1) Lc 2,28 . (2) Lc 2,34 | (3) Lc 9,16 . | (4) Lc 24,30 . (5) Lc 24,50 . | ||||
5. | act. inf. praes. eulogein | 1 | (1) Lc 24,51 . | ||||||
6. | pass. part. praes. nom. mann. enk. eulogèmenos | 3 | (1) Lc 1,42 . | (2) Lc 13,35 . | (3) Lc 19,38 . | ||||
7. | pass. part. praes. nom. vr. enk. eulogèmenè | 2 | () Lc 1,28 . (1) Lc 1,42 | ||||||
13 | 3 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 4 |
- Hebreeuws NBG Lc 24,50 . וַיְבָרְכֵם = wajëbhârëkhem (en hij zegende hen) < prefix waw consec. + actief piel imperf.
3de pers. mann. enk. + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. mv. . בָרַך = bârakh (zegenen, loven, prijzen) . Taalgebruik
in Tenakh : bârakh
(zegenen, loven, prijzen) . Getalwaarde : beth = 2 , resj = 20 of 200 ,
kaf = 11 of 20 . Totaal : 33 (3 X 11) of 222 (6 X 37 OF 2 X 111) . 111 = 3 X 37 OF (5 X 17) + 26 . Structuur : 2 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (5) : (1) Gn 48,20 . (2) Lv 9,20 . (3) Joz 22,6 . (4) Joz 22,7 . (5) Ps 107,38 .
- eulogeô = Lat. benedicere (benedijen)
. Fr. bénir . Ned. zegenen < signare (tekenen) , het signum (teken)
van het kruis slaan . E. to bless . D. segnen . Arabisch : بَارَكَ = bâraka (zegenen) . Taalgebruik in de Qoran : bâraka (zegenen) .
Lc 9,16.15. pers. voornaamw. acc. mann. mv. autous (hen) van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (83) . Lc 9 (12) : (1) Lc 9,2 . (2) Lc 9,3 . (3) Lc 9,5 . (4) Lc 9,10 . (5) Lc 9,11 . (6) Lc 9,13 . (7) Lc 9,14 . (8) Lc 9,16 . (9) Lc 9,18 . (10) Lc 9,33 . (11) Lc 9,34 . (12) Lc 9,54 .
Lc 9,16.23.
bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho ,
hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (154) . Lc 9 (10) : (1) Lc
9,16 . (2) Lc
9,18 . (3) Lc
9,29 . (4) Lc
9,33 . (5) Lc
9,34 . (6) Lc
9,36 . (7) Lc
9,42 . (8) Lc
9,48 . (9) Lc
9,49 . (10) Lc
9,51 .
Lc 9,17 - Lc 9,17 : 151. Eerste broodvermenigvuldiging - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -- Mc 6,35-44a - Mt 14,15-21a - Lc 9,12-17a -- Lc 9,12 - Lc 9,13 - Lc 9,14 - Lc 9,15 - Lc 9,16 - Lc 9,17 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [17] And they did eat, and were all filled: and there was
taken up of fragments that remained to them twelve baskets.
Luther-Bibel . 17 Und sie aßen und wurden alle satt; und es wurde aufgesammelt,
was sie an Brocken übrig ließen, zwölf Körbe voll. Das Bekenntnis des Petrus
Tekstuitleg van Lc 9,17 . Het vers Lc 9,17 telt 13 woorden en 78 (2 X 3 X 13) letters . De getalwaarde van Lc 9,17 is 8635 (5 X 11 X 157) . De aanwezigen aten en werden verzadigd en er was nog over . Dit vers is een midrasj van 2 K 4,44 . Het lijkt de realisatie van de belofte : zij zullen eten en zullen verzadigd worden . Daarom onderzoeken we niet alleen de verleden tijd van de werkw. maar ook de toekomende tijd .
Lc
9,17.2. act. ind. aor. 1ste pers. enk. en 3de pers. mv. εφαγον = efagon (zij aten) . Zie het werkw. εσθιω = esthiô (eten) . Taalgebruik in het NT : esthiô (eten) . Taalgebruik in de LXX : esthiô (eten) . Gr. εσθιω = esthiô , fut. εδομαι = edomai , aor. εφαγον = efagon , perf. εδηδως = edèdôs , EΝ het werkw. φαγω = fagô (eten) . Bijbel (57) . Pentateuch (15) . NT (13) : (1) Mt 12,4 . (2) Mt 14,20 . (3) Mt 15,37 . (4) Mc 6,42 . (5) Mc 8,8 . (6) Lc 9,17 . (7) Joh 6,23 . (8) Joh 6,31 . (9) Joh 6,49 . (10) Joh 6,58 . (11) Hnd 10,14 . (12) 1 Kor 10,3 . (13) Apk 10,10 . Een vorm van esθιω = esthiô in de LXX (686) , in het NT (65) , in Mt (11) , in Mc (11) , in Lc (12) . Een vorm van φαγω = fagô in de LXX (zie εσθιω = esthiô) , in het NT (94) , in Mt (13) , in Mc (17) , in Lc (21) , in Joh (15) .
- Hebreeuws : וַיּאֹכְלוּ = wajjo´khëlû (en zij aten) < wa consecutivum + act. ind. imperf. 3de pers. mann. mv. van het werkw. אָכַל = ´âkhal (eten) . Taalgebruik in Tenakh : ´âkhal (eten) . De getalwaarde van אָכַל = ´âkhal (eten) is : aleph = 1 , kaph = 11 of 20 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 24 (2³ X 3) of 51 (3 X 17) . Structuur : 1 - 2 - 3 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (25) . Pentateuch (5) : (1) Gn 24,54 . (2) Gn 26,30 . (3) Gn 31,46 . (4) Gn 31,54 . (5) Ex 24,11 . Vroege Profeten (10) : (1) Joz 5,11 . (2) Joz 5,12 . (3) Re 9,27 . (4) Re 19,4 . (5) Re 19,6 . (6) Re 19,8 . (7) Re 19,21 . (8) 2 K 4,44 . (9) 2 K 6,23 . (10) 2 K 7,8 . Ps (2) : (1) Ps 78,29 . (2) Ps 106,28 . Een vorm van אָכַל = ´âkhal
(eten) in Tenakh (683) . In de LXX zijn vele (werk)woorden de vertaling van אָכַל = ´âkhal
(eten) .
- Ned. : eten (vgl Gr. e -s-th-) . Arabisch : أَكَلَ = ´akala (eten) . Taalgebruik in de Qoran : ´akala (eten) . Fr. : manger . E. : to eat . D. : essen . Grieks : εσθιω = esthiô (eten) . Taalgebruik in het NT : esthiô (eten) . Hebreeuws : אָכַל = ´âkhal (eten) . Taalgebruik in Tenakh : ´âkhal (eten) . Lat. : manducare (zie manger) ; comedere (eten, verteren, meeëten) .
- ind. fut. 3de pers. mv. φαγονται = fagontai (zij zullen eten) . Zie het werkw. εσθιω = esthiô (eten)
. Taalgebruik in het NT : esthiô
(eten) . Taalgebruik in de LXX : esthiô
(eten) . Gr. εσθιω = esthiô , fut. εδομαι = edomai , aor. εφαγον = efagon , perf. εδηδως = edèdôs
EΝ het werkw. φαγω = fagô (eten) . Bijbel (45) . OT (44) . NT (1) . Pentateuch () : (1) Gn 43,16 . (2) Ex 12,8 . (3) Lv 8,31 . (4) Lv 22,11 . (5) Lv 24,9 . (6) Nu 9,11 . (7) Nu 11,21 . (8) Dt 14,29 . (9) Dt 18,1 . (10) Dt 26,12 . (11) Dt 31,20 . Vroege Profeten (2) : (1) 1 K 21,24 . (2) 2 K 4,43 .
- act. ind. perf. 3de pers. mv. אָכְלוּ = ´âkhëlû (zij zullen eten) van het werkw. אָכַל = ´âkhal
(eten) . Taalgebruik in Tenakh : ´âkhal
(eten) . De getalwaarde van אָכַל = ´âkhal
(eten) is : aleph = 1 , kaph = 11 of 20 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 24 (2³ X 3) of 51 (3 X 17) . Structuur : 1 - 2 - 3 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (12) : (1) Gn 14,24 . (2) Ex 16,35 . (3) 2 K 23,9 . (4) Jr 10,25 . (5) Jr 31,29 . (6) Ez 22,9 . (7) Hos 7,9 . (8) Mi 3,3 . (9) Ps 14,4 . (10) Ps 22,30 . (11) Ps 53,5 . (12) 2
Kr 30,18 .
- וְאָכְלוּ = wë´âkhëlû (en zij zullen eten) < verbindingswoord wë + act. ind. perf. 3de pers. mv. van het werkw. אָכַל = ´âkhal
(eten) . Taalgebruik in Tenakh : ´âkhal
(eten) . De getalwaarde van אָכַל = ´âkhal
(eten) is : aleph = 1 , kaph = 11 of 20 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 24 (2³ X 3) of 51 (3 X 17) . Structuur : 1 - 2 - 3 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (15) : (1) Gn 47,22 . (2) Ex 12,8 . (3) Ex 23,11 . (4) Ex 29,33 . (5) Nu 11,21 . (6) Dt 14,29 . (7) Dt 26,12 . (8) Js
65,21 . (9) Jr 7,21 . (10) Ez 4,16 . (11) Hos 4,10 . (12) Hos 7,7 . (13) Am 9,14 . (14) Zach
9,15 . (15) Zach
12,6 . Een vorm van אָכַל = ´âkhal
(eten) in Tenakh (683) . In de LXX zijn vele (werk)woorden de vertaling van אָכַל = ´âkhal
(eten) .
Lc 9,17.1. - 2. και εφαγον = kai efagon (en zij aten) . LXX (26) . NT (4) : (1) Mt 14,20 . (2) Mt 15,37 . (3) Mc 6,42 . (4) Lc 9,17 .
Lc
9,17.4. pass. ind. aor. 3de pers. mv. εχορασθησαν = echorasthèsan (zij werden verzadigd) van het werkw. χορταζω = chortazô (vet mesten, voeden, verzadigen) . Taalgebruik in het NT : chortazô (vet mesten, voeden, verzadigen) . Taalgebruik in de LXX : chortazô (vet mesten, voeden, verzadigen) . Bijbel (7) : (1) Ps 17,14 . (2) Mt 14,20 . (3) Mt 15,37 . (4) Mc 6,42 . (5) Mc 8,8 . (6) Lc 9,17 . (7) Apk 19,21 . Zie website http://lexicon.katabiblon.com/index.php?lemma=%CF%87%CE%BF%CF%81%CF%84%E1%BD%B1%CE%B6%CF%89 . Een vorm van χορταζω = chortazô in de LXX (13) : (1) Jr 5,7 . (2) Kl 3,15 . (3) Kl 3,30 . (4) Ps 17,14 . (5) Ps 17,15 . (6) Ps 37,19 . (7) Ps 59,16 . (8) Ps 81,17 . (9) Ps 104,13 . (10) Ps 104,16 . (11) Ps 107,9 . (12) Ps 132,15 . (13) Job 38,27 . In het NT (15) : (1) Mt 5,6 . (2) Mt 14,20 . (3) Mt 15,33 . (4) Mt 15,37 . (5) Mc 6,42 . (6) Mc 7,27 . (7) Mc 8,4 . (8) Mc 8,8 . (9) Lc 6,21 . (10) Lc 9,17 . (11) Lc 15,16 . (12) Lc 16,21 . (13) Joh 6,26 . (14) Fil 4,12 . (15) Jak 2,16 . (16) Apk 19,21 . In de LXX is het de vertaling van het Hebreeuwse werkwoord שָׂבַע = shâbha` . In de LXX wordt שָׂבַע = shâbha` zelf door 7 verschillende Griekse (werk)woorden vertaald . Het is de vertaling van het Hebreeuwse werkwoord שָׂבַע = shâbha` .
- pass. ind. fut. 3de pers. mv. χορτασθησονται = chortasthèsontai (zij zullen verzadigd worden) van het werkw. χορταζω = chortazô (vet mesten, voeden, verzadigen) . Taalgebruik in het NT : chortazô (vet mesten, voeden, verzadigen) . Taalgebruik in de LXX : chortazô (vet mesten, voeden, verzadigen) . Bijbel (2) : (1) Ps 37,19 . Alfabetpsalm , letter jod . (2) Mt 5,6 . Een vorm van χορταζω = chortazô in de LXX (14) , in het NT (15) . In de LXX is het de vertaling van het Hebreeuwse werkwoord שָׂבַע = shâbha` . In de LXX wordt שָׂבַע = shâbha` zelf door 7 verschillende Griekse (werk)woorden vertaald .
- Hebreeuws : שָׁבָע = sjâbhâ` (zweren, vervolledigen / vervullen) . Taalgebruik in Tenakh : sjâbhâ`(zweren) . Taalgebruik in Dt : sjâbhâ`(zweren) . Getalswaarde : sjin = 21 of 300 , beth = 2 , ajin = 16 of 70 ; totaal : 39 ( 3 X 13 of 26 + 13) of 372 (12 X 31) . Structuur : 3 - 2 - 7 . De som van de elementen is telkens 3 .
- pass. fut. 3de pers. mv. saturabuntur (zij zullen verzadigd worden) van het werkw. saturare . Bijbel (8) : (1) Dt 14,29 . (2) Hos 4,10 . (3) Ps 22,27 . (4) Ps 37,19 . (5) Ps 104,16 . (6) Spr 1,31 . (7) Job 27,14 . (8) Mt 5,6 .
Een synoniem van χορταζω = chortazô (vet mesten, voeden, verzadigen) is het werkw. εμπιμπλημι = empimplèmi (vervullen) . Het is vaak de vertaling van het Hebreeuwse שָׂבַע = shâbha` (verzadigd worden, genoeg hebben van) .
- pass. ind. fut. 3de pers. mv. εμπλησθησονται = emplèsthèsontai (zij zullen zich vullen) van het werkw. εμπιμπλημι = empimplèmi (vervullen) . Zie het werkw. πιμπλημι = pimplèmi
(vullen) . Taalgebruik in het NT : pimplèmi
(vullen) . Taalgebruik in de LXX : pimplèmi
(vullen) . Bijbel (8) : (1) Dt 14,29 . (2) Dt 26,12 . (3) Js 13,21 . (4) Js 29,19 . (5) Jr 50,10 . (6) Ps 22,27 . (7) Sir 2,16 . (8) Sir 4,12 . Een vorm van εμπιμπλημι = empimplèmiin de LXX (142) , in het NT (5) : (1) Lc
1,53 . (2) Lc
6,25 . (3) Joh
6,12 . (4) Hnd 14,17 . (5) Rom
15,24 . In de LXX is εμπιμπλημι = empimplèmi de vertaling van 9 Hebreeuwse (werk)woorden .
- pass. ind. aor. 3de pers. mv. ενεπλησθησαν = eneplèsthèsan (zij werden vervuld) van het werkw. εμπιμπλημι = empimplèmi (vervullen) . Zie het werkw. πιμπλημι = pimplèmi
(vullen) . Taalgebruik in het NT : pimplèmi
(vullen) . Taalgebruik in de LXX : pimplèmi
(vullen) . Bijbel (5) : (1) Hos 13,6 . (2) Ps 22,27 . (3) Ps 78,29 . (4) Neh 9,25 .
- Hebreeuws . וְשָׂבֵעוּ = wësâbhe`û (en zij zullen verzadigd worden) < prefix verbindingswoord wë + act. qal perf. 3de pers. mann. mv. van het werkw. שָׂבַע = shâbha` (verzadigd worden, genoeg hebben
van) . Taalgebruik in Tenakh : shâbha`
(verzadigd worden, genoeg hebben van) . Getalwaarde : shin = 21 of 300 ,
beth = 2 , ajin = 16 of 70 ; totaal : 39 (3 X 13 of 26 + 13) of 372 (12 X 31)
. Structuur : 3 - 2 - 7 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (2) : (1) Dt 14,29 . (2) Dt 26,12 . Een vorm van שָׂבַע = shâbha` in Tenakh (93) .
- In deze 2 verzen lezen we וְאָכְלוּ וְשָׂבֵעוּ = wë´âkhëlû wësâbhe`û (en zij zullen eten en zij zullen verzadigd worden) ; in het Grieks telkens : φαγονται = fagontai (zij zullen eten) και = kai (en) εμπλησθησονται = emplèsthèsontai (zij zullen zich vullen) . In beide teksten gaat het om de tienden die om de 3 jaar aan de Levieten , vreemdelingen , weduwen en wezen moeten afgestaan worden .
- Latijn . pass. fut. 3de pers. mv. saturabuntur (zij zullen verzadigd worden) van het werkw. saturare . Bijbel (8) : (1) Dt 14,29 . (2) Hos 4,10 . (3) Ps 22,27 . (4) Ps 37,19 . (5) Ps 104,16 . (6) Spr 1,31 . (7) Job 27,14 . (8) Mt
5,6 .
Verwant met het werkw. שָׂבַע = shâbha` (verzadigd worden, genoeg hebben van) is het telwoord . Tussen beide bestaat slechts dit verschil : een punt op de s , al dan niet links of rechts . 7 is een symbool van volheid . Er zijn 5 broden en 2 vissen ; in aantal 7 .
Lc 9,17.3. - 4. και εχορασθησαν = kai echorasthèsan (en zij werden verzadigd) . Bijbel = NT (5) : (1) Mt 14,20 . (2) Mt 15,37 . (3) Mc 6,42 . (4) Mc 8,8 . (5) Lc 9,17 .
In 2
K 4,43 - 2
K 4,44 is er sprake van eten en overhouden . In Lc
9,17 wordt het werkwoord overhouden niet gebruikt , maar wat overblijft is wel groot . De koppeling van enkele werkw. is wel opmerkelijk : - אָכוֹל וְשָׂבוֹעַ = ´âkhôl wëshâbô`a (om te eten en verzadigd te worden) . Tenakh (2) : (1) Jl 2,26 . (2) 2 Kr
31,10 .
- אָכוֹל וְהוֹתֵר (...) = ´âkhôl (...) wëhôther (om te eten en over te houden) . Tenakh (1) 2 Kr
31,10 .
- אָכֹל וְהוֹתֵר = ´âkhol wëhôther (om te eten en over te houden) . Tenakh (1) : 2 K 4,43 .
- In 2 Kr
31,10 gaat het over het resultaat van het geven van tienden .
- De tienden beogen een solidariteit met hen die geen inkomen hebben : Levieten en priesters , vreemdelingen , weduwen en wezen .
Lc
9,17.8. bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (181) . Lc 9 (10) : (1) Lc
9,7 . (2) Lc
9,17 . (3) Lc
9,28 . (4) Lc
9,29 . (5) Lc
9,42 . (6) Lc
9,45 . (7) Lc
9,46 . (8) Lc
9,48 . (9) Lc
9,51 . (10) Lc
9,53 .
15. gen. onz. mv. κλασματων = klasmatôn (van het gebroken brood, van de brokken) van het zelfst. naamw. κλασμα = klasma (het gebrokene, gebroken brood) . Zie het werkw. κλαω = klaô (breken) . Taalgebruik in het NT : klaô (breken) . Taalgebruik in de LXX : klaô (breken) . Website : http://lexicon.katabiblon.com/index.php?lemma=%CE%BA%CE%BB%E1%BD%B1%CF%83%CE%BC%CE%B1&diacritics=off . Bijbel (9) : (1) Dt 6,14 . (2) Ez 13,19 . (3) Mt 14,20 . (4) Mt 15,37 . (5) Mc 8,8 . (6) Mc 8,19 . (7) Mc 8,20 . (8) Lc 9,17 . (9) Joh 6,13 . Een vorm van κλασμα = klasma in de LXX (8) : (1) Lv 2,6 . (2) Lv 6,14 . (3) Re 9,53 . (4) Re 19,5 . (5) 1 S 30,12 . (6) 2 S 11,21 . (7) 2 S 11,22 . (8) Ez 13,19 . In het NT (9) : (1) Mt 14,20 . (2) Mt 15,37 . (3) Mc 6,43 . (4) Mc 8,8 . (5) Mc 8,19 . (6) Mc 8,20 . (7) Lc 9,17 . (8) Joh 6,12 . (9) Joh 6,13 .
Lc
9,17.13. δωδεκα = dôdeka (twaalf) . Taalgebruik in het NT : dôdeka (twaalf) . Taalgebruik in de LXX : dôdeka (twaalf) . Bijbel (136) . OT (65) . NT (61) . Lc (12) : (1) Lc 2,42 . (2) Lc 6,13 . (3) Lc 8,1 . (4) Lc
8,42 . (5) Lc
8,43 . (6) Lc 9,1 . (7) Lc 9,12 . (8) Lc 9,17 . (9) Lc
18,31 . (10) Lc 22,3 . (11) Lc
22,30 . (12) Lc
22,47 .
- Hebreeuws . עָשַׂר = `âshâr (tien) . Taalgebruik in Tenakh : `âshâr (tien) . Getalwaarde : ajin = 16 of 70 , shin = 21 of 300 , resj = 20 of 200 ; totaal : 57 (3 X 19) OF 570 (2 X 3 X 5 X 19) . Structuur : 7 - 3 - 2 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (242) . Pentateuch (67) . Eerdere Profeten (55) . Latere Profeten (14) . 12 Kleine
Profeten (3) . Geschriften (103) . 10 doet denken aan de 10 geboden van Mozes , geschreven op de 2 stenen tafelen (12 = 10 + 2) .
- Latijn . decem . Fr. dix . E. ten . D. zehn . Aramees : עֲשַׂר = `äshar (tien, 10) . Arabisch : عَشَرَة = `asara (tien) . Taalgebruik in de Qoran : `asara (tien) .
-- עָשַׂר שְׁנִים = sjënîm `âshâr (12) . Tenakh (64) . 64 = (5 X 12) + 4 . Tenakh (64) . Bij het begin van het broodverhaal volgens Lucas stellen de twaalf voor om de massa te ontbinden , op het einde (het laatste woord) van het verhaal komt het woord twaalf voor als het aantal korven gebroken brood . Wellicht verbeelden de 12 korven de 12 stammen van Israël , het hele volk . Toen Mozes in de woestijn vertoefde , mocht het volk op de 6de dag een dubbele portie manna rapen : één voor de 6de dag en één voor de sabbat . Is de aanwezigheid van de 12 korven gebroken brood de aankondiging van de naderende sabbat , de dag van de Heer .
Men durft nogal wat denigrerend doen wanneer iemand het verhaal van de broodvermenigvuldiging interpreteert als een verhaal over delen , alsof delen gemakkelijk en vanzelfsprekend is . Men zou dan aan het theologische en christologische aspect voorbijgaan . Het zou te horizontaal geïnterpreteerd worden en te weinig vertikaal . Wat is meer transcendent dan zichzelf en wat je toebehoort te delen met een ander . Solidariteit is geen lachertje . Het is naast de ander gaan staan , niet lager en niet hoger , als gelijke . Het is lotgenoot zijn , de ene mens naast de andere mens . Het is solidair zijn op materieel vlak . Dat betekent wat vandaag . Hoeveel hebberigen lopen er niet rond die ervan overtuigd zijn dat zij wat meer mogen hebben omdat ze "wat meer zijn" . Het is solidair zijn op spiritueel vlak . Gedachten en gevoelens met elkaar delen . Meeleven met elkaar .
- We weten niet wat er tijdens het ronddelen van het brood is gebeurd . We noemen het verhaal broodvermenigvuldiging , maar is het brood wel vermenigvuldigd ? Of is het vermenigvuldiging van het breken ? En heeft men zoveel met elkaar gebroken en gedeeld dat er 12 korven over zijn , een volheid voor iedere stam , voor het hele volk , voor iedereen .
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | 19. | 20. | 21. | 22. | 23. | 24. | 25. | 26. | 27. | 28. | 29. | 30. | 31. | 32. | 33. | ||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12 | 33 | 1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | 19. | 20. | 21. | 22. | 23. | 24. | 25. | 26. | 27. | 28. | 29. | 30. | 31. | 32. | 33. | ||||
13 | 32 | 34. | 35. | 36. | 37. | 38. | 39. | 40. | 41. | 42. | 43. | 44. | 45. | 46. | 47. | 48. | 49. | 50. | 51. | 52. | 53. | 54. | 55. | 56. | 57. | 58. | 59. | 60. | 61. | 62. | 63. | 64. | 65. | |||||
14 | 16 | 66. |
67. | 68. | 69. | 70. | 71. | 72. | 73. | 74. | 75. | 76. | 77. | 78. | 79. | 80. | 81. | |||||||||||||||||||||
15 | 6 | 82. | 83. | 84. | 85. | 86. | 87. | |||||||||||||||||||||||||||||||
16 | 24 | 88. | 89. | 90. | 91. | 92. | 93. | 94. | 95. | 96. | 97. | 98. | 99. | 100. | 101. | 102. | 103. | 104. | 105. | 106. | 107. | 108. | 109. | 110. | 111. | |||||||||||||
17 | 13 | 112. | 113. | 114. | 115. | 116. | 117. | 118. | 119. | 120. | 121. | 122. | 123. | 124. | ||||||||||||||||||||||||
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | 19. | 20. | 21. | 22. | 23. | 24. | 25. | 26. | 27. | 28. | 29. | 30. | 31. | 32. | 33. |
Evangelie op de 12de
(twaalfde) zondag door het c-jaar : Lc 9,18-24 . Lc
9,18-24 .
Toen Jezus eens alleen aan het bidden was en zijn leerlingen bij Hem kwamen
stelde Hij hun de vraag: "Wie zeggen de mensen, dat Ik ben?" Zij antwoordden:
"Johannes de Doper, anderen zeggen: Elia, en weer anderen: een van de oude profeten
is opgestaan." Hierop zeide Hij tot hen: "Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben?"
Nu antwoordde Petrus: "De Gezalfde van God." Maar Hij verbood hun nadrukkelijk
dit aan iemand te zeggen. "De Mensenzoon, - zo sprak Hij - moet veel lijden
en door de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden verworpen worden, maar
na ter dood te zijn gebracht zal Hij op de derde dag verrijzen." Maar tot allen
sprak Hij: "Wie mijn volgeling wil zijn, moet Mij volgen door zichzelf te verloochenen
en door elke dag opnieuw zijn kruis op te nemen. Want wie zijn leven wil redden
zal het verliezen. Maar wie zijn leven verliest om Mijnentwil, zal het redden."
162. Belijdenis van Petrus : Lc 9,18-21 - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -- Mc 8,27-30 - Mt 16,13-20 - Lc 9,18-21 -- Lc 9,18 - Lc 9,19 - Lc 9,20 - Lc 9,21 -
Lc 9,18 - Lc 9,18 : 162. Belijdenis van Petrus : verwijzingen -- Mc 8,27-30 - Mt 16,13-20 - Lc 9,18-21 -- Lc 9,18 - Lc 9,19 - Lc 9,20 - Lc 9,21 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [18] And it came to pass, as he was alone praying, his disciples
were with him: and he asked them, saying, Whom say the people that I am?
Luther-Bibel . 18 Und es begab sich, als Jesus allein war und betete und nur
seine Jünger bei ihm waren, da fragte er sie und sprach: Wer, sagen die Leute,
dass ich sei?
Tekstuitleg van Lc 9,18 . Het vers Lc 9,18 telt 22 (2 X 11) woorden en 118 (2 X 59) letters . De getalwaarde van Lc 9,18 is 13779 (3² X 1531) .
Lc 9,18.2. ind. aor. 3de pers. enk. egeneto (het gebeurde) van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in het N.T. : ginomai (worden) . Taalgebruik in Lc : ginomai (worden) . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... ) zoals vele verhalen bij ons beginnen . Lc (69) . Lc 9 (8) : (1) Lc 9,18 . (2) Lc 9,28 . (3) Lc 9,29 . (4) Lc 9,33 . (5) Lc 9,34 . (6) Lc 9,35 . (7) Lc 9,37 . (8) Lc 9,51 . Een vorm van ginomai (worden, gebeuren) in Lc 9 (10) : (1) Lc 9,7 . (2) Lc 9,18 . (3) Lc 9,28 . (4) Lc 9,29 . (5) Lc 9,33 . (6) Lc 9,34 . (7) Lc 9,35 . (8) Lc 9,36 . (9) Lc 9,37 . (10) Lc 9,51 .
Lc 9,18.3.
en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 9 (13) : (1) Lc
9,12 . (2) Lc
9,18 . (3) Lc
9,26 . (4) Lc
9,29 . (5) Lc
9,31 . (6) Lc
9,33 . (7) Lc
9,34 . (8) Lc
9,36 . (9) Lc
9,46 . (10) Lc
9,48 . (11) Lc
9,49 . (12) Lc
9,51 . (13) Lc
9,57 .
Lc 9,18.4.
bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho ,
hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (154) . Lc 9 (10) : (1) Lc
9,16 . (2) Lc
9,18 . (3) Lc
9,29 . (4) Lc
9,33 . (5) Lc
9,34 . (6) Lc
9,36 . (7) Lc
9,42 . (8) Lc
9,48 . (9) Lc
9,49 . (10) Lc
9,51 .
Lc 9,18.1. - 4. egeneto de en tô(i) = het gebeurde echter tijdens het ... Lc (9) : (1) Lc 1,8 . (2) Lc 2,6 . (3) Lc 3,21 . (4) Lc 5,1 . (5) Lc 8,40 . (6) Lc 9,51 . (7) Lc 10,38 . (8) Lc 11,27 . (9) Lc 18,35 . kai egeneto en tô(i) = en het gebeurde tijdens het ... Lc (14) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 8,1 . (3) Lc 9,18 . (4) Lc 9,29 . (5) Lc 9,33 . (6) Lc 11,1 . (7) Lc 14,1 . (8) Lc 17,11 . (9) Lc 17,14 . (10) Lc 19,15 . (11) Lc 24,4 . (12) Lc 24,15 . (13) Lc 24,30 . (14) Lc 24,51 .
Lc 9,18.6. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (184) . Lc 9 (11) : (1) Lc 9,9 . (2) Lc 9,18 . (3) Lc 9,29 . (4) Lc 9,39 . (5) Lc 9,42 . (6) Lc 9,45 . (7) Lc 9,49 . (8) Lc 9,50 . (9) Lc 9,53 . (10) Lc 9,57 . (11) Lc 9,62 .
Lc 9,18.1. - 6. kai egeneto en tô(i) einai auton = en het gebeurde terwijl hij was . Lc (3) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 9,18 . (3) Lc 11,1 .
Lc 9,18.7. part. pr. acc. mann. enk. proseuchomenon van het werkw. proseuchomai (bidden) . Taalgebruik in het N.T. : proseuchomai (bidden) . Taalgebruik in Lc : proseuchomai (bidden) . Lc (3) : (1) Lc 1,10 . (2) Lc 9,18 . (3) Lc 11,1 . Een vorm van proseuchomai (bidden) in Lc in 18 verzen : (1) Lc 1,10 . (2) Lc 3,21 . (3) Lc 5,16 . (4) Lc 6,12 . (5) Lc 6,28 . (6) Lc 9,18 . (7) Lc 9,28 . (8) Lc 9,29 . (9) Lc 11,1 . (10) Lc 11,2 . (11) Lc 18,1 . (12) Lc 18,10 . (13) Lc 18,11 . (14) Lc 20,47 . (15) Lc 22,40 . (16) Lc 22,41 . (17) Lc 22,44 . (18) Lc 22,46 .
Lc 9,18.1. - 7. kai egeneto en tô(i) einai auton (...) proseuchomenon = en het gebeurde terwijl hij aan het bidden was . Lc (2 : (1) Lc 9,18 . (2) Lc 11,1 .
Lc 9,18.16. pers. voornaamw. acc. mann. mv. autous (hen) van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (83) . Lc 9 (12) : (1) Lc 9,2 . (2) Lc 9,3 . (3) Lc 9,5 . (4) Lc 9,10 . (5) Lc 9,11 . (6) Lc 9,13 . (7) Lc 9,14 . (8) Lc 9,16 . (9) Lc 9,18 . (10) Lc 9,33 . (11) Lc 9,34 . (12) Lc 9,54 .
Lc 9,19 - Lc 9,19 : 162. Belijdenis van Petrus : verwijzingen -- Mc 8,27-30 - Mt 16,13-20 - Lc 9,18-21 -- Lc 9,18 - Lc 9,19 - Lc 9,20 - Lc 9,21 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [19] They answering said, John the Baptist; but some say,
Elias; and others say, that one of the old prophets is risen again.
Luther-Bibel . 19 Sie antworteten und sprachen: Sie sagen, du seist Johannes
der Täufer; einige aber, du seist Elia; andere aber, es sei einer der alten
Propheten auferstanden.
Tekstuitleg van Lc 9,19 . Het vers Lc 9,19 telt 18 (2 X 3²) woorden en 89 letters . De getalwaarde van Lc 9,19 is 9325 (5² X 373) .
14. nom. mann. enk. profètès (profeet) . Taalgebruik in het N.T.
: profètès
(profeet) . Taalgebruik in Lc : profètès
(profeet) . pro-fèmi (voor zich uitspreken) .
Lc (7) : (1) Lc
1,76 . (2) Lc
4,24 . (3) Lc
7,16 . (4) Lc
7,39 . (5) Lc
9,8 . (6) Lc
9,19 . (7) Lc
24,19 . Een vorm van profètès (profeet) in Lc in 29 verzen
, in Lc 9 (2) : (1) Lc
9,8 . (2) Lc
9,19 .
18. med. ind. aor. 3de pers. enk. anestè (hij stond op) van het werkw. anistèmi (opstaan) . Taalgebruik in het N.T. : anistèmi (opstaan) . Taalgebruik in Lc : anistèmi (opstaan) . Lc (5) : (1) Lc 4,16 . (2) Lc 8,55 . (3) Lc 9,8 . (4) Lc 9,19 . (5) Lc 10,25 .
Lc 9,20 - Lc 9,20 : 162. Belijdenis van Petrus : verwijzingen -- Mc 8,27-30 - Mt 16,13-20 - Lc 9,18-21 -- Lc 9,18 - Lc 9,19 - Lc 9,20 - Lc 9,21 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [20] He said unto them, But whom say ye that I am? Peter
answering said, The Christ of God.
Luther-Bibel . 20 Er aber sprach zu ihnen: Wer, sagt ihr aber, dass ich sei?
Da antwortete Petrus und sprach: Du bist der Christus Gottes! Die erste Ankündigung
von Jesu Leiden und Auferstehung
Tekstuitleg van Lc 9,20 .
10. nom. mann. enk. petros (Petrus) van de eigennaam petros (Petrus)
. Taalgebruik in het N.T. : petros
(Petrus) . Taalgebruik in Lc : petros
(Petrus) .
Lc (13) : (1) Lc
5,8 . (2) Lc
8,45 . (3) Lc
9,20 . (4) Lc
9,32 . (5) Lc
9,33 . (6) Lc
12,41 . (7) Lc
18,28 . (8) Lc
22,54 . (9) Lc
22,55 . (10) Lc
22,58 . (11) Lc
22,60 . (12) Lc
22,61 . (13) Lc
24,12 . Een vorm van petros (Petrus) in Lc in 18 verzen : (1) Lc
5,8 . (2) Lc
6,14 . (3) Lc
8,45 . (4) Lc
8,51 . (5) Lc
9,20 . (6) Lc
9,28 . (7) Lc
9,32 . (8) Lc
9,33 . (9) Lc
12,41 . (10) Lc
18,28 . (11) Lc
22,8 . (12) Lc
22,34 . (13) Lc
22,54 . (14) Lc
22,55 . (15) Lc
22,58 . (16) Lc
22,60 . (17) Lc
22,61 . (18) Lc
24,12 .
Lc 9,21 - Lc 9,21 : 162. Belijdenis van Petrus : verwijzingen -- Mc 8,27-30 - Mt 16,13-20 - Lc 9,18-21 -- Lc 9,18 - Lc 9,19 - Lc 9,20 - Lc 9,21 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [21] And he straitly charged them, and commanded them to
tell no man that thing;
Luther-Bibel . 21 Er aber gebot ihnen, dass sie das niemandem sagen sollten,
Tekstuitleg van Lc 9,21 .
163. Eerste lijdensvoorspelling : Lc 9,22 - Mc 8,31-32 - Mt 16,21 - Lc 9,22 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -
Lc 9,22 - Lc 9,22 : 163. Eerste lijdensvoorspelling : Mc 8,31-32 - Mt 16,21 - Lc 9,22 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [22] Saying, The Son of man must suffer many things, and
be rejected of the elders and chief priests and scribes, and be slain, and be
raised the third day.
Luther-Bibel . 22 und sprach: Der Menschensohn muss viel leiden und verworfen
werden von den Ältesten und Hohenpriestern und Schriftgelehrten und getötet
werden und am dritten Tag auferstehen. Von der Nachfolge
Tekstuitleg van Lc 9,22
Mt 16,21 | apo tote èrxato Ièsous Christos deiknuein tois mathètais autou | hoti dei auton eis Hierosoluma apelthein kai polla pathein | apo tôn presbuterôn kai archiereôn kai grammateôn | kai apoktanthènai | kai tritèi hèmerai egerthènai |
Mc 8,31 | kai èrxato didaskein autous | hoti dei ton huion tou anthrôpou polla pathein | kai apodokimasthènai hupo tôn presbuterôn kai tôn archiereôn kai tôn grammateôn | kai apoktanthènai | kai meta treis hèmeras anastènai |
Lc 9,22 | eipôn | hoti dei ton huion tou anthrôpou polla pathein | kai apodokimasthènai apo tôn presbuterôn kai archiereôn kai grammateôn | kai apoktanthènai | kai tritèi hèmerai egerthènai |
1. act. part. aor. nom. mann. enk. eipôn (gezegd) van het werkw. legô
(zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô
(zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô
(zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les ,
Fr. leçon . In vijf verzen bij Lucas :
(1) Lc
9,22 (eerste lijdensvoorspelling) .
(2) Lc
19,28 (kai eipôn tauta = en dit gezegd) . Jezus was op weg naar Jeruzalem
.
(3) Lc 22,8
. Bij de zending van Petrus en Johannes gaf Jezus hen een opdracht , die ingeleid
wordt door eipôn (gezegd) .
(4) Lc
23,46 ( touto de eipôn = dit echter gezegd) . Daarop stierf Jezus
.
(5) Lc
24,40 (kai touto eipôn = en dit gezegd) . Daarop toonde Jezus zijn
handen en zijn voeten .
In Lc 9,22
(eerste lijdensvoorspelling) . Op eipôn (gezegd) volgt een voorwerpszin
, ingeleid door hoti (dat) . Het is de enigste zin bij Lucas waarbij eipôn
(gezegd) gevolgd wordt door een voorwerpszin .
Lc 9 (21 + 11 = 33) : Een vorm van legô (zeggen) in Lc 9 in 21 verzen
: (1) Lc
9,9 . (2) Lc
9,12 . (3) Lc
9,13 . (4) Lc
9,14 . (5) Lc
9,19 . (6) Lc
9,20 . (7) Lc
9,22 . (8) Lc
9,33 . (9) Lc
9,41 . (10) Lc
9,43 . (11) Lc
9,48 . (12) Lc
9,49 . (13) Lc
9,50 . (14) Lc
9,54 . (15) Lc
9,55 . (16) Lc
9,57 . (17) Lc
9,58 . (18) Lc
9,60 . (19) . (20) Lc
9,61 . (21) Lc
9,62 ; van eipon (ik zei) in Lc 9 in 11 verzen : (1) Lc
9,7 . (2) Lc
9,18 . (3) Lc
9,20 . (4) Lc
9,21 . (5) Lc
9,23 . (6) Lc
9,27 . (7) Lc
9,31 . (8) Lc
9,33 . (9) Lc
9,34 . (10) Lc
9,35 . (11) Lc
9,38 .
2. hoti (dat) . hoti (dat, omdat) , zie Mt 2,16 . Het leidt een voorwerpszin in .
3. act. ind. praes. 3de pers. enk. dei (hij / het moet) . Taalgebruik in het N.T. : dei (moet) . Taalgebruik in Lc : dei (moet) . Taalgebruik in Hnd : dei (moet) . Lc (12) : (1) Lc 2,49 . (2) Lc 4,43 . (3) Lc 9,22 . (4) Lc 12,12 . (5) Lc 13,14 . (6) Lc 13,33 . (7) Lc 17,25 . (8) Lc 19,5 . (9) Lc 21,9 . (10) Lc 22,37 . (11) Lc 24,7 . (12) Lc 24,44 . Een vorm van dei (hij / het moet) in Lc in 18 verzen : (1) Lc 2,49 . (2) Lc 4,43 . (3) Lc 9,22 . (4) Lc 11,42 . (5) Lc 12,12 . (6) Lc 13,14 . (7) Lc 13,16 . (8) Lc 13,33 . (9) Lc 15,32 . (10) Lc 17,25 . (11) (1) Lc 18,1 . (12) Lc 19,5 . (13) Lc 21,9 . (14) Lc 22,7 . (15) Lc 22,37 . (16) Lc 24,7 . (17) Lc 24,26 . (18) Lc 24,44 . In Lc : 3 vormen van dei (hij / het moet) in 13 / 24 hoofdstukken en in 18 verzen . In Hnd : 4 vormen van dei (hij / het moet) in 18 / 28 hoofdstukken en in 24 verzen .
dei (hij moet) . Verwijzing : deô
(moeten) , zie Mt
16,21 . In twaalf verzen bij Lucas , o.a.
- (3) Lc 9,22
: eipôn hoti dei ton huion tou anthrôpou polla pathein = zeggende
dat de mensenzoon veel zal moeten lijden (eerste lijdensvoorspelling) .
Er zijn in de evangelies een aantal teksten waarin dei / edei met de infinitief
pathein (lijden) met elkaar verbonden zijn : de eerste lijdensvoorspelling (Lc
9,22 ( // Mc
8,31 // Mt
16,21) , de mensenzoon (Lc
17,25) , de vrouwen bij het graf (Lc
24,7) , de Emmaüsgangers (Lc
24,26) .
--- dei ... polla pathein (hij moet veel lijden) . In Lc
9,22 en Lc
17,25 :
--- -- (3) Lc
9,22 : eipôn hoti dei ton huion tou anthrôpou polla pathein
= zeggende dat de mensenzoon veel zal moeten lijden (eerste lijdensvoorspelling)
.
--- -- (7) Lc
17,25 : prôton de dei auton polla pathein = eerst echter moet hij
veel lijden (de mensenzoon) .
--- De verhalen van de eerste lijdensvoorspelling (Lc
9,22) en het eerste verschijningsverhaal (Lc
24,26) worden aan elkaar gelinkt . Deze teksten verwijzen naar elkaar .
--- -- (3) Lc
9,22 : eipôn hoti dei ton huion tou anthrôpou polla pathein
= zeggende dat de mensenzoon veel zal moeten lijden (eerste lijdensvoorspelling)
.
--- -- Lc 24,26
: ouchi tauta edei pathein ton Christon (moest de Christus dat niet lijden?)
.
--- De gelijkenis tussen Lc
9,22 (eerste lijdensvoorspelling) en Lc
24,7 (de vrouwen bij het graf) is groot (participium van het werkwoord legô
= zeggen ; een voorwerpszin , ingeleid door het voegwoord hoti = dat ; het hoofdwerkwoord
dei = moet ; onderwerp van de infinitiefzin ton huion tou anthrôpou =
de mensenzoon . In deze beide verzen volgt op het werkwoord dei = moet drie
nevenschikkende infinitiefzinnen .
--- Lc 9,22
: : eipôn hoti dei ton huion tou anthrôpou polla pathein = zeggende
dat de mensenzoon veel zal moeten lijden (eerste lijdensvoorspelling) .
--- Lc 24,7
: legôn ton huion tou anthrôpou hoti dei = zeggende dat de mensenzoon
moet (de vrouwen bij het graf ) .
8. polla (veel) . Nominatief of accusatief onzijdig meervoud . In zeven verzen bij Lucas .
9. pathein (lijden) . Infinitief aorist .
16. gen. mann. mv. archiereôn van het zelfst. naamw. archiereus (hogepriester) . Taalgebruik in het N.T. : archiereus (hogepriester) . Taalgebruik in Lc : archiereus (hogepriester) . Taalgebruik in Hnd : archiereus (hogepriester) . De eerste in de rij van priesters . Lc (1) Lc 9,22 . Een vorm van archiereus (hogepriester) in Lc in 15 verzen : (1) Lc 3,2 . (2) Lc 9,22 . (3) Lc 19,47 . (4) Lc 20,1 . (5) Lc 20,19 . (6) Lc 22,2 . (7) Lc 22,4 . (8) Lc 22,50 . (9) Lc 22,52 . (10) Lc 22,54 . (11) Lc 22,66 . (12) Lc 23,4 . (13) Lc 23,10 . (14) Lc 23,13 . (15) Lc 24,20 . In Lc : 4 vormen van archiereus (hogepriester) in 15 verzen in 6 hoofdstukken . In Hnd : 7 vormen van archiereus (hogepriester) in 10 hoofdstukken in 23 verzen .
23. dat. vr. enk. tritè(i) ( - op de - derde) van het telwoord treis (drie) . Taalgebruik in het N.T. : telwoorden . Taalgebruik in Lc : telwoorden . Taalgebruik in Hnd : telwoorden . Lc (6) : (1) Lc 9,22 . (2) Lc 12,38 . (3) Lc 13,32 . (4) Lc 18,33 . (5) Lc 24,7 . (6) Lc 24,46 .
24. nom. en dat. vr. enk. hèmera(i) (dag) . Taalgebruik in het N.T. : hèmera (dag) . Taalgebruik in Lc : hèmera (dag) . Taalgebruik in Hnd : hèmera (dag) . Taalgebruik in de Septuaginta : hèmera (dag) . Hebr. jôm (dag) . Taalgebruik in Tenach : jôm (dag) . Lat. dies . Ned. dag . D. Tag . E. day . F. jour < Lat. diurnum . Cfr journaal . Lc 9 (3) : (1) Lc 9,12 . (2) Lc 9,22 . (3) Lc 9,37 . Bijbel (854) . O.T. (750) . N.T. (104) . Lc (27) . Een vorm van hèmera (dag) in Lc (82) , in Lc 9 (7) : (1) Lc 9,12 . (2) Lc 9,22 . (3) Lc 9,23 . (4) Lc 9,28 . (5) Lc 9,36 . (6) Lc 9,37 . (7) Lc 9,51 . In Lc : 6 vormen van hèmera (dag) in 22 / 24 hoofdstukken en in 78 verzen . In Hnd : 6 vormen van hèmera (dag) in 25 / 28 hoofdstukken en in 91 verzen . Een vorm van hèmera(i) (dag) in het N.T. (388) , in de LXX (2567) .
22. - 24. tè(i) tritè(i) hèmera(i) = op de derde dag . Lc (3) : (1) Lc 9,22 . (2) Lc 24,7 . (3) Lc 24,46 . Hnd (1) Hnd 10,40 . Hebr. bajjôm hasjsjëlîsjî (op de derde dag) , zie Hebr. jôm (dag) . Taalgebruik in Tenach : jôm (dag) .
25b. Variante : inf. aor. anastènai van het werkw. anistèmi (opstaan) . Taalgebruik in het N.T. : anistèmi (opstaan) . Taalgebruik in Lc : anistèmi (opstaan) . Taalgebruik in Hnd : anistèmi (opstaan) . Hebr. qûm (opstaan) . Taalgebruik in Tenach : qûm (opstaan) . Lc (3) : (1) Lc 9,22 . (2) Lc 24,7 . (3) Lc 24,46 . Een vorm van anistèmi (opstaan) in Lc (29) , in Lc 9 (3) : (1) Lc 9,8 . (2) Lc 9,19 . (3) Lc 9,22 . In Lc : 10 vormen van anistèmi (opstaan) in 15 hoofdstukken en in 29 verzen . In Hnd : X vormen van anistèmi (opstaan) in 17 / 28 hoofdstukken en in 34 verzen .
22. - 25b. tè(i) tritè(i) hèmera(i) = op de derde dag
in combinatie met een vorm van anistèmi (opstaan) . Lc (3) : (1) Lc
9,22 (variante) . (2) Lc
24,7 . (3) Lc
24,46 . Hos 6,2 : bajjôm hasjsjëlîsjî jëqimenû
(op de derde dag zal hij ons doen opstaan) . jëqimenû : hifil imperfectum
3de pers. enk. ) + nû : suffix pers. voornaamw. 1ste pers. mv. LXX : en
tè èmera tè tritè anastèsometha (op de derde dag zullen wij 'opgewekt' worden)
. Lc 18,33
: tè(i) hèmera(i) tè(i) tritè(i) = op de derde dag
zal hij 'opgewekt' worden . De lezing van Lc
18,33 benadert de LXX van Hos 6,2 het sterkst .
- tè(i) tritè(i) hèmera(i) = op de derde dag in combinatie
met een vorm van egeirô (opwekken) . Lc (1) Lc
9,22 . Hnd (1) Hnd
10,40 .
165. Zijn kruis opnemen. Zijn leven verliezen om het te winnen : Lc 9,23-24 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -Mc 8,34-35 - Mt 16,24-25 - Lc 9,23-24 -- Lc 9,23 - Lc 9,24 -
Lc 9,23 - Lc 9,23 : 165. Zijn kruis opnemen. Zijn leven verliezen om het te winnen -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -Mc 8,34-35 - Mt 16,24-25 - Lc 9,23-24 -- Lc 9,23 - Lc 9,24 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [23] And he said to them all, If any man will come after
me, let him deny himself, and take up his cross daily, and follow me.
Luther-Bibel . 23 Da sprach er zu ihnen allen: Wer mir folgen will, der verleugne
sich selbst und nehme sein Kreuz auf sich täglich und folge mir nach.
Tekstuitleg van Lc 9,23 .
3. pros (naar, bij) . Taalgebruik in het N.T. : pros (naar, bij) . Taalgebruik in Lc : pros (naar, bij) . Lc (158) . Lc 9 (11) : (1) Lc 9,3 . (2) Lc 9,13 . (3) Lc 9,14 . (4) Lc 9,23 . (5) Lc 9,33 . (6) Lc 9,41 . (7) Lc 9,43 . (8) Lc 9,50 . (9) Lc 9,57 . (10) Lc 9,59 . (11) Lc 9,62 .
13. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. autou van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (220) . Lc 9 (17) : (1) Lc 9,14 . (2) Lc 9,23 . (3) Lc 9,24 . (4) Lc 9,26 . (5) Lc 9,27 . (6) Lc 9,29 . (7) Lc 9,31 . (8) Lc 9,32 . (9) Lc 9,33 . (10) Lc 9,34 . (11) Lc 9,35 . (12) Lc 9,39 . (13) Lc 9,42 . (14) Lc 9,43 . (15) Lc 9,51 . (16) Lc 9,52 . (17) Lc 9,53 .
Lc 9,24 - Lc 9,24 : 165. Zijn kruis opnemen. Zijn leven verliezen om het te winnen -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -Mc 8,34-35 - Mt 16,24-25 - Lc 9,23-24 -- Lc 9,23 - Lc 9,24 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [24] For whosoever will save his life shall lose it: but
whosoever will lose his life for my sake, the same shall save it.
Luther-Bibel . 24 Denn wer sein Leben erhalten will, der wird es verlieren;
wer aber sein Leben verliert um meinetwillen, der wird's erhalten.
Tekstuitleg van Lc 9,24 .
7. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. autou van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (220) . Lc 9 (17) : (1) Lc 9,14 . (2) Lc 9,23 . (3) Lc 9,24 . (4) Lc 9,26 . (5) Lc 9,27 . (6) Lc 9,29 . (7) Lc 9,31 . (8) Lc 9,32 . (9) Lc 9,33 . (10) Lc 9,34 . (11) Lc 9,35 . (12) Lc 9,39 . (13) Lc 9,42 . (14) Lc 9,43 . (15) Lc 9,51 . (16) Lc 9,52 . (17) Lc 9,53 .
17. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. autou van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (220) . Lc 9 (17) : (1) Lc 9,14 . (2) Lc 9,23 . (3) Lc 9,24 . (4) Lc 9,26 . (5) Lc 9,27 . (6) Lc 9,29 . (7) Lc 9,31 . (8) Lc 9,32 . (9) Lc 9,33 . (10) Lc 9,34 . (11) Lc 9,35 . (12) Lc 9,39 . (13) Lc 9,42 . (14) Lc 9,43 . (15) Lc 9,51 . (16) Lc 9,52 . (17) Lc 9,53 .
166. Wat baat het een mens de hele wereld te winnen : Lc 9,25-26 - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -Mc 8,36-38 - Mt 16,26-27 - Lc 9,25-26 -- Lc 9,25 - Lc 9,26 -
Lc 9,25 - Lc 9,25 : 166. Wat baat het een mens de hele wereld te winnen - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -Mc 8,36-38 - Mt 16,26-27 - Lc 9,25-26 -- Lc 9,25 - Lc 9,26 | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [25] For what is a man advantaged, if he gain the whole
world, and lose himself, or be cast away?
Luther-Bibel . 25 Denn welchen Nutzen hätte der Mensch, wenn er die ganze Welt
gewönne und verlöre sich selbst oder nähme Schaden an sich selbst?
Tekstuitleg van Lc 9,25 .
Lc 9,26 - Lc 9,26 : 166. Wat baat het een mens de hele wereld te winnen - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -Mc 8,36-38 - Mt 16,26-27 - Lc 9,25-26 -- Lc 9,25 - Lc 9,26 | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [26] For whosoever shall be ashamed of me and of my words,
of him shall the Son of man be ashamed, when he shall come in his own glory,
and in his Father's, and of the holy angels.
Luther-Bibel . 26 Wer sich aber meiner und meiner Worte schämt, dessen wird
sich der Menschensohn auch schämen, wenn er kommen wird in seiner Herrlichkeit
und der des Vaters und der heiligen Engel.
Tekstuitleg van Lc 9,26 .
7. bep. lidw. acc. mann. mv. tous (de) van het bepaald lidwoord ho , hè
, to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (98) . Lc 9 (11) : (1) Lc
9,1 . (2) Lc
9,2 . (3) Lc
9,11 . (4) Lc
9,14 . (5) Lc
9,16 . (6) Lc
9,26 . (7) Lc
9,28 . (8) Lc
9,32 . (9) Lc
9,43 . (10) Lc
9,44 . (11) Lc
9,60 .
9. acc. mann. mv. logous van het zelfst. naamw. logos (woord) . Taalgebruik in het N.T. : logos (woord) . Taalgebruik in Lc : logos (woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (3) : (1) Lc 9,26 . (2) Lc 9,28 . (3) Lc 9,44 . Een vorm van logos (woord) in Lc in 33 verzen , in Lc 9 in 3 verzen .
18. en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 9 (13) : (1) Lc
9,12 . (2) Lc
9,18 . (3) Lc
9,26 . (4) Lc
9,29 . (5) Lc
9,31 . (6) Lc
9,33 . (7) Lc
9,34 . (8) Lc
9,36 . (9) Lc
9,46 . (10) Lc
9,48 . (11) Lc
9,49 . (12) Lc
9,51 . (13) Lc
9,57 .
21. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. autou van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (220) . Lc 9 (17) : (1) Lc 9,14 . (2) Lc 9,23 . (3) Lc 9,24 . (4) Lc 9,26 . (5) Lc 9,27 . (6) Lc 9,29 . (7) Lc 9,31 . (8) Lc 9,32 . (9) Lc 9,33 . (10) Lc 9,34 . (11) Lc 9,35 . (12) Lc 9,39 . (13) Lc 9,42 . (14) Lc 9,43 . (15) Lc 9,51 . (16) Lc 9,52 . (17) Lc 9,53 .
167. Nabijheid van het Rijk Gods : Lc 9,27 - Mc 9,1 - Mt 16,28 - Lc 9,27 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -
Lc 9,27 - Lc 9,27 : 167. Nabijheid van het Rijk Gods - Mc 9,1 - Mt 16,28 - Lc 9,27 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . But I tell you of a truth, there be some standing here,
which shall not taste of death, till they see the kingdom of God.
Luther-Bibel . 27 Ich sage euch aber wahrlich: Einige von denen, die hier stehen,
werden den Tod nicht schmecken, bis sie das Reich Gottes sehen.
Tekstuitleg van Lc 9,27 . Dit vers Lc 9,27 telt 21 (3 X 7) woorden en 91 letters . De getalwaarde van Lc 9,27 is 13366 (2 X 41 X 163) .
8. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. autou van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (220) . Lc 9 (17) : (1) Lc 9,14 . (2) Lc 9,23 . (3) Lc 9,24 . (4) Lc 9,26 . (5) Lc 9,27 . (6) Lc 9,29 . (7) Lc 9,31 . (8) Lc 9,32 . (9) Lc 9,33 . (10) Lc 9,34 . (11) Lc 9,35 . (12) Lc 9,39 . (13) Lc 9,42 . (14) Lc 9,43 . (15) Lc 9,51 . (16) Lc 9,52 . (17) Lc 9,53 .
14. gen. mann. enk. thanatou van het zelfst. naamw. thanatos (dood) . Taalgebruik in het N.T. : thanatos (dood) . Taalgebruik in Lc : thanatos (dood) . Taalgebruik in Hnd : thanatos (dood) . Hebr. mâwèth / mâwëthâh (dood) . Taalgebruik in Tenach : mâwèth / mâwëthâh (dood) . Lc (5) : (1) Lc 1,79 . (2) Lc 9,27 . (3) Lc 23,15 . (4) Lc 23,22 . (5) Lc 24,20 . Een vorm van thanatos (dood) in Lc in 7 verzen : (1) Lc 1,79 . (2) Lc 2,26 . (3) Lc 9,27 . (4) Lc 22,33 . (5) Lc 23,15 . (6) Lc 23,22 . (7) Lc 24,20 . In Lc : 2 vormen van thanatos (dood) in 7 verzen in 6 hoofdstukken . In Hnd : 1 vorm van thanatos (dood) in 7 verzen in 6 hoofdstukken .
18. - 21. tèn basileian tou theou (het koninkrijk van God) .
168. Verheerlijking van Jezus : Lc 9,28-36 - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -- Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 -- Lc 9,28 - Lc 9,29 - Lc 9,30 - Lc 9,31 - Lc 9,32 - Lc 9,33 - Lc 9,34 - Lc 9,35 - Lc 9,36 -
- COUNE M. Lucas en het mysterie van Jezus'gedaanteverandering in: Sacerdos,
jg.53 (1985- 1986), p.465- 473
- GERITS H. Op een berg in: Bijbel en bezinning jg.3 (1984) nr.1 p.109- 112
- JANSSEN J. Jezus' Tabormoment in: De bron jg. (1989- 1990) nr.5 p.30- 32
- OTTEN M. De verheerlijking van Jezus (Lc.9,28- 36) in: Idem Deel in mijn vreugde.
Lucas in gezin school en catechese Averbode/Apeldoorn Altiora 1990 p.84- 87
- ROSSEL W. Een gelaat als de zon in: IDEM Gij zijt mij te sterk. Gelovig leven
in het licht van de bijbel Antwerpen- Amsterdam Patmos 1978 p.110- 126
- STANDAERT B. Leven van Jezus in: Heiliging jg.31 (1989) nr.3 p.47- 54
- TIGCHELER J. Jezus hield vast aan zijn oorsprong in: Speling jg.36 (1984),
nr.4, p.89- 94
- TIGCHELER J. Zijn gezicht begon te stralen in: Speling jg.43 (1991), nr.3,
p.48- 59
Evangelielezing op de 2de
(tweede) zondag in de veertigdagentijd C : Lc
9,28-36 :
In die tijd nam Jezus Petrus, Johannes en Jakobus met zich mee en besteeg de
berg Tabor om er te bidden. Terwijl Hij in gebed was veranderde zijn gelaat
van aanblik en werden zijn kleren verblindend wit. En zie, twee mannen waren
met Hem in gesprek; het waren Mozes en Elia die in heerlijkheid verschenen waren,
en zij spraken over zijn heengaan dat Hij in Jeruzalem zou voltrekken. Petrus
en zijn metgezellen waren intussen door slaap overmand. Klaar wakker geworden
zagen zij zijn heerlijkheid en de twee mannen die bij Hem stonden. Toen dezen
van Hem heen wilden gaan zei Petrus tot Jezus: "Meester, het is goed dat
wij hier zijn. Laten we drie tenten bouwen, een voor U, een voor Mozes en een
voor Elia". Maar hij wist niet wat hij zei. Terwijl hij zo sprak kwam er
een wolk die hen overschaduwde. Toen de wolk hen omhulde werden zij door vrees
bevangen. Uit de wolk klonk een stem die sprak: "Dit is mijn Zoon, de Uitverkorene,
luistert naar Hem." Terwijl de stem weerklonk bemerkten zij dat Jezus alleen
was. Zij zwegen er over en verhaalden in die tijd aan niemand iets van wat zij
gezien hadden.
Lc 9,28-36 telt negen verzen . Vijf verzen beginnen met kai (en) . In drie verzen staat het partikel de (echter) op de tweede plaats in de zin .
Lc 9,28 - Lc 9,28 : 168. Verheerlijking van Jezus - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -- Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 -- Lc 9,28 - Lc 9,29 - Lc 9,30 - Lc 9,31 - Lc 9,32 - Lc 9,33 - Lc 9,34 - Lc 9,35 - Lc 9,36 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [28] And it came to pass about an eight days after these
sayings, he took Peter and John and James, and went up into a mountain to pray.
Luther-Bibel . 28 Und es begab sich, etwa acht Tage nach diesen Reden, dass
er mit sich nahm Petrus, Johannes und Jakobus und ging auf einen Berg, um zu
beten.
Tekstuitleg van Lc 9,28 . Het vers Lc 9,28 telt 22 (2 X 11) woorden en 111 letters . De getalwaarde van Lc 9,28 is 12977 (19 X 683) .
Lc 9,28.1.
ind. aor. 3de pers. enk. egeneto (het gebeurde) van het werkw. ginomai (worden,
gebeuren) . Taalgebruik in het N.T. : ginomai
(worden) . Taalgebruik in Lc : ginomai
(worden) . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen
van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) ,
een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van
zijn (er was eens... ) zoals vele verhalen bij ons beginnen . Lc (69) . Lc 9
(8) : (1) Lc
9,18 . (2) Lc
9,28 . (3) Lc
9,29 . (4) Lc
9,33 . (5) Lc
9,34 . (6) Lc
9,35 . (7) Lc
9,37 . (8) Lc
9,51 . Een vorm van ginomai (worden, gebeuren) in Lc 9 (10) : (1)
Lc 9,7 . (2) Lc
9,18 . (3) Lc
9,28 . (4) Lc
9,29 . (5) Lc
9,33 . (6) Lc
9,34 . (7) Lc
9,35 . (8) Lc
9,36 . (9) Lc
9,37 . (10) Lc
9,51 .
- egeneto de meta tous logous toutous = wajjëhî ´achar haddëbharîm
hâ´ellèh (en het gebeurde na deze woorden) . In vijf verzen
in de bijbel : (1) Gn 22,1 . (2) Gn 39,7 . (3) Gn 40,1 . (4) 1 K 17,17 . (5)
1 K 21,1 .
Lc 9,28.2.
de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de
(echter) . Taalgebruik in Lc : de
(echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden .
Lc (478 + 5 = 483) . Lc 9 (36 + 1 = 37) . Lc
9,28-36 (3) : (1) Lc
9,28 . (2) Lc
9,32 . (3) Lc
9,34 .
Lc 9,28.3.
meta (met , na) . Afkorting : met' of meth' . Taalgebruik in het N.T. : meta
(na , met) . Taalgebruik in Mc : meta
(na , met) . Voorzetsel . Hebr. `im .
- Lat. cum . Ned. met (Gr. me - ta = met die dingen) . D. mit . E. with . Fr.
avec (< apud hoc : met dat) .
- Lat. post-quam . Ned. na-dat . D. nachdem . Fr. après (< ad pressum
= tot ge-perst , opeengeperst ; primere , pressum : persen ) . E. after .
Lc (37 + 21 + 4 = 62) . Lc 9 (2+ 0 + 1 = 3) . meta (2) : (2) Lc
9,28 . (2) Lc
9,39 . meth' (1) Lc
9,49 .
Lc 9,28.4.
bep. lidw. acc. mann. mv. tous (de) van het bepaald lidwoord ho , hè
, to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (98) . Lc 9 (11) : (1) Lc
9,1 . (2) Lc
9,2 . (3) Lc
9,11 . (4) Lc
9,14 . (5) Lc
9,16 . (6) Lc
9,26 . (7) Lc
9,28 . (8) Lc
9,32 . (9) Lc
9,43 . (10) Lc
9,44 . (11) Lc
9,60 .
Lc 9,28.5. acc. mann. mv. logous van het zelfst. naamw. logos (woord) . Taalgebruik in het N.T. : logos (woord) . Taalgebruik in Lc : logos (woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (3) : (1) Lc 9,26 . (2) Lc 9,28 . (3) Lc 9,44 . Een vorm van logos (woord) in Lc in 33 verzen , in Lc 9 in 3 verzen .
Lc 9,28.6. acc. mann. mv. toutous van het aanwijz. voornaamw. houtos (deze) . Taalgebruik in het N.T. : houtos (deze) . Taalgebruik in Lc : houtos (deze) . Lc (5) : (1) Lc 9,28 . (2) Lc 9,44 . (3) Lc 19,15 . (4) Lc 19,27 . (5) Lc 20,16 .
Lc 9,28.7.
hôsei (als of , evenals, ongeveer) . Taalgebruik in het N.T. : hôsei
(als of , evenals, ongeveer) . Taalgebruik in Lc : hôsei
(als of , evenals, ongeveer) . Lc (8) : (1) Lc
3,23 . (2) Lc
9,14 . (3) Lc
9,28 . (4) Lc
22,41 . (5) Lc
22,44 . (6) Lc
22,59 . (7) Lc
23,44 . (8) Lc
24,11 .
Lc 9,28.8.
oktô (acht) . Telwoord . Taalgebruik in het N.T. : telwoorden
. Taalgebruik in Lc : telwoorden
. Lc (3) : (1) Lc
2,21 . (2) Lc
9,28 . (3) Lc
13,16 . De verheerlijking van Jezus (Mc
9,2-10 - Mt
17,1-9 - Lc
9,28-36) heeft plaats op de berg . Dat gebeurde ook bij Mozes (Ex
24,16) . Toen Mozes de berg opging , was de berg gedurende zes dagen in
een wolk gehuld . De zevende dag (de sabbat) ging Mozes de wolk binnen . Bij
de christenen was niet de zevende , maar de achtste dag de belangrijkste dag
. Marcus schrijft : kai meta hèmeras heks (na zes dagen) , Matteüs
schrijft ongeveer hetzelfde : kai meth'hèmeras heks (na zes dagen) .
En Lucas schrijft hôsei èmerai oktô : na deze woorden ongeveer
acht dagen (later) .
- sjesjèth jâmîm (gedurende zes dagen) . Tenach (14) . Pentateuch
(12) . Joz (2) . In de Pentateuch (12) : Ex (9) . Lv (1) . Dt (2) .
- bajjôm hasjëbhî`î (op de zevende dag) . Tenach (25)
. Pentateuch (17) . Gn (1) . Ex (4) . Lv (8) . Nu (4) .
Lc 9,28.9.
nom. vr. mv. hèmerai van het zelfst. naamw. hèmera (dag) . Taalgebruik
in het N.T. : hèmera
(dag) . Taalgebruik in Lc : hèmera
(dag) .
Lc (12) : (1) Lc
1,23 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
2,21 . (4) Lc
2,22 . (5) Lc
5,35 . (6) Lc
9,28 . (7) Lc
13,14 . (8) Lc
17,22 . (9) Lc
19,43 . (10) Lc
21,6 . (11) Lc
21,22 . (12) Lc
23,29 . Een vorm van hèmera (dag) in Lc (82) , in Lc 9 (7) : (1)
Lc 9,12
. (2) Lc
9,22 . (3) Lc
9,23 . (4) Lc
9,28 . (5) Lc
9,36 . (6) Lc
9,37 . (7) Lc
9,51 .
Lc 9,28.10. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 9 (+ 44 / 62 . - 18 / 62) . Lc 9,28-36 (+ 8 / 9 . - 1 / 9 : Lc 9,31 ) .
Lc 9,28.11. actief participium aorist nominatief mannelijk enkelvoud paralabôn (naast zich genomen) van het werkw. paralambanô (overnemen) . Taalgebruik in het N.T. : paralambanô (overnemen) . Taalgebruik in Mc : paralambanô (overnemen) . Taalgebruik in Lc : paralambanô (overnemen) . Lat. accipere ( ad- capere = aan-nemen , aanvaarden ) . Fr. accepter , reçevoir . Lucas (3) : (1) Lc 9,10 . (2) Lc 9,28 . (3) Lc 18,31 . Een vorm van paralambanô (overnemen) in Lc in 6 verzen : (1) Lc 9,10 . (2) Lc 9,28 . (3) Lc 11,26 . (4) Lc 17,34 . (5) Lc 17,35 . (6) Lc 18,31 .
Lc 9,28.12.
acc. mann. enk. petron van de eigennaam petros (Petrus) . Taalgebruik in het
N.T. : petros
(Petrus) . Taalgebruik in Lc : petros
(Petrus) .
Lc (4) : (1) Lc
6,14 . (2) Lc
8,51 . (3) Lc
9,28 . (4) Lc
22,8 . Een vorm van petros (Petrus) in Lc in 18 verzen : (1) Lc
5,8 . (2) Lc
6,14 . (3) Lc
8,45 . (4) Lc
8,51 . (5) Lc
9,20 . (6) Lc
9,28 . (7) Lc
9,32 . (8) Lc
9,33 . (9) Lc
12,41 . (10) Lc
18,28 . (11) Lc
22,8 . (12) Lc
22,34 . (13) Lc
22,54 . (14) Lc
22,55 . (15) Lc
22,58 . (16) Lc
22,60 . (17) Lc
22,61 . (18) Lc
24,12 .
Lc 9,28.13. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 9 (+ 44 / 62 . - 18 / 62) . Lc 9,28-36 (+ 8 / 9 . - 1 / 9 : Lc 9,31 ) .
Lc 9,28.14. acc. mann. enk. Iôannèn van het zelfst. naamw. iôannès (Johannes) . Taalgebruik in het N.T. : Iôannès (Johannes) . Taalgebruik in Lc : Iôannès (Johannes) . Hebr. jôchanan . Ned. Johan . D. Johannes . Fr. Jean . E. John . Lc (11) . Johannes de Doper (6) : (1) Lc 1,13 . (2) Lc 3,2 . (3) Lc 3,20 . (4) Lc 9,9 . (5) Lc 9,19 . (6) . Lc 20,6 . Johannes de apostel (5) : (1) Lc 5,10 . (2) Lc 6,14 . (3) Lc 8,51 . (4) Lc 9,28 . (5) Lc 22,8 . Een vorm van iôannès (Johannes) in Lc in 30 verzen , in Lc 9 in 6 verzen : (1) Lc 9,7 . (2) Lc 9,9 . (3) Lc 9,19 . (4) Lc 9,28 . (5) Lc 9,49 . (6) Lc 9,54 .
Lc 9,28.15. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 9 (+ 44 / 62 . - 18 / 62) . Lc 9,28-36 (+ 8 / 9 . - 1 / 9 : Lc 9,31 ) .
Lc 9,28.16. acc. nom. enk. iakôbon van de eigennaam iakôbos (Jakobus) . Taalgebruik in het N.T. : iakôbos (Jakobus) . Taalgebruik in Lc : iakôbos (Jakobus) . Lc (5) : (1) Lc 5,10 . (2) Lc 6,14 . (3) Lc 6,15 . (4) Lc 8,51 . (5) Lc 9,28 . Een vorm van iakôbos (Jakobus) in Lc in 8 verzen : (1) Lc 5,10 . (2) Lc 6,14 . (3) Lc 6,15 . (4) Lc 6,16 . (5) Lc 8,51 . (6) Lc 9,28 . (7) Lc 9,54 . (8) Lc 24,10 .
Lc 9,28.17. act. ind. aor. 3de pers. enk. anebè (hij klom naar boven) van het werkw. anabainô (naar boven klimmen, naar boven banen) . Taalgebruik in het N.T. : anabainô (beklimmen) . Taalgebruik in Lc : anabainô (beklimmen) . Lc (3) : (1) Lc 2,4 . (2) Lc 9,28 . (3) Lc 19,4 . Een vorm van anabainô (naar boven klimmen, naar boven banen) in Lc in 9 verzen : (1) Lc 2,4 . (2) Lc 2,42 . (3) Lc 5,19 . (4) Lc 9,28 . (5) Lc 18,10 . (6) Lc 18,31 . (7) Lc 19,4 . (8) Lc 19,28 . (9) Lc 24,38 . In Lc 7 vormen in 6 hoofdstukken .
Lc 9,28.18. eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis (naar) . Taalgebruik in Lc : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach . Lc (210) . Lc 9 (16) : (1) Lc 9,3 . (2) Lc 9,4 . (3) Lc 9,5 . (4) Lc 9,10 . (5) Lc 9,12 . (6) Lc 9,13 . (7) Lc 9,16 . (8) Lc 9,28 . (9) Lc 9,34 . (10) Lc 9,44 . (11) Lc 9,51 . (12) Lc 9,52 . (13) Lc 9,53 . (14) Lc 9,56 . (15) Lc 9,61 . (16) Lc 9,62 .
17. - 18. Een vorm van anabainô (naar boven klimmen, naar boven banen) + eis (naar) in Lc in 5 / 9 verzen : (1) Lc 2,4 . (2) Lc 9,28 . (3) Lc 18,10 . (4) Lc 18,31 . (5) Lc 19,28 .
Lc 9,28.19.
bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (181) . Lc 9 (10) : (1) Lc
9,7 . (2) Lc
9,17 . (3) Lc
9,28 . (4) Lc
9,29 . (5) Lc
9,42 . (6) Lc
9,45 . (7) Lc
9,46 . (8) Lc
9,48 . (9) Lc
9,51 . (10) Lc
9,53 .
Lc 9,28.20. nom. + acc. onz. enk. oros (berg) . Taalgebruik in N.T. : oros (berg) . Taalgebruik in Lc : oros (berg) . Lc (6) : (1) Lc 3,5 . (2) Lc 6,12 . (3) Lc 9,28 . (4) Lc 19,29 . (5) Lc 21,37 . (6) Lc 22,39 . Een vorm van oros (berg) in Lc in 12 verzen : (1) Lc 3,5 . (2) Lc 4,29 . (3) Lc 6,12 . (4) Lc 8,32 . (5) Lc 9,28 . (6) Lc 9,37 . (7) Lc 19,29 . (8) Lc 19,37 . (9) Lc 21,21 . (10) Lc 21,37 . (11) Lc 22,39 . (12) Lc 23,30 .
Lc 9,28.18. - 20. eis to oros (naar de berg) . Lc (4) : (1) Lc 6,12 . (2) Lc 9,28 . (3) Lc 21,37 . (4) Lc 22,39 . pros to oros (bij de berg) . Lc (1) Lc 19,29 .
Lc 9,28.21. inf. aor. proseuxasthai van het werkw. proseuchomai (bidden) . Taalgebruik in het N.T. : proseuchomai (bidden) . Taalgebruik in Lc : proseuchomai (bidden) . Lc (3) : (1) Lc 6,12 . (2) Lc 9,28 . (3) Lc 18,10 . Een vorm van proseuchomai (bidden) in Lc in 18 verzen : (1) Lc 1,10 . (2) Lc 3,21 . (3) Lc 5,16 . (4) Lc 6,12 . (5) Lc 6,28 . (6) Lc 9,18 . (7) Lc 9,28 . (8) Lc 9,29 . (9) Lc 11,1 . (10) Lc 11,2 . (11) Lc 18,1 . (12) Lc 18,10 . (13) Lc 18,11 . (14) Lc 20,47 . (15) Lc 22,40 . (16) Lc 22,41 . (17) Lc 22,44 . (18) Lc 22,46 .
Betekenis van Lc 9,28
Op een bijna identieke manier beschrijft Marcus het begin van het gebeuren in Getsemane of de hof van Olijven . Op deze wijze worden de taferelen van de verheerlijking en van de doodstrijd in de hof van Olijven naast elkaar geplaatst . Volgens Lucas hebben beide gebeurtenissen plaats op een berg in het kader van gebed , in contact met God . Een berg is een uitgelezen plaats voor de ontmoeting met God , vermits op de berg 'aarde' en 'hemel' elkaar raken . De berg opgaan betekent naar God gaan. Zo begrijpen we beter de uitdrukking van de evangelist Johannes : opgaan naar de Vader . Door beide taferelen als een tweeluik naast elkaar te plaatsen , worden lijden (en dood) en verrijzenis in elkaars verlengde geplaatst . Johannes zal zeggen dat de weg van het lijden en de dood een openbaring van Gods heerlijkheid is . Op de berg immers openbaart God zich . In deze context betekent bidden : zich bewust zijn van Gods aanwezigheid , gesluierd , omhuld , niet zichtbaar . Bij Mozes openbaart God zich door het geven van de tien geboden op twee stenen tafelen en van het verbondsboek . Bij Jezus openbaart God zich in wat aan Jezus gebeurt : zijn doodstrijd , zijn dood , zijn hemelvaart (en een wolk onttrok hem aan hun ogen) .
Lc 9,29 - Lc 9,29 : 168. Verheerlijking van Jezus - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -- Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 -- Lc 9,28 - Lc 9,29 - Lc 9,30 - Lc 9,31 - Lc 9,32 - Lc 9,33 - Lc 9,34 - Lc 9,35 - Lc 9,36 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [29] And as he prayed, the fashion of his countenance was
altered, and his raiment was white and glistering.
Luther-Bibel . 29 Und als er betete, wurde das Aussehen seines Angesichts anders,
und sein Gewand wurde weiß und glänzte.
Tekstuitleg van Lc 9,29 . Het vers Lc 9,29 telt 18 (2 X 3²) woorden en 96 (2³ X 2² X 3) letters . De getalwaarde van Lc 9,29 is 13830 (2 X 3 X 5 X 461) .
Lc 9,29.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 9 (+ 44 / 62 . - 18 / 62) . Lc 9,28-36 (+ 8 / 9 . - 1 / 9 : Lc 9,31 ) .
Lc 9,29.2. ind. aor. 3de pers. enk. egeneto (het gebeurde) van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in het N.T. : ginomai (worden) . Taalgebruik in Lc : ginomai (worden) . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... ) zoals vele verhalen bij ons beginnen . Lc (69) . Lc 9 (8) : (1) Lc 9,18 . (2) Lc 9,28 . (3) Lc 9,29 . (4) Lc 9,33 . (5) Lc 9,34 . (6) Lc 9,35 . (7) Lc 9,37 . (8) Lc 9,51 . Een vorm van ginomai (worden, gebeuren) in Lc 9 (10) : (1) Lc 9,7 . (2) Lc 9,18 . (3) Lc 9,28 . (4) Lc 9,29 . (5) Lc 9,33 . (6) Lc 9,34 . (7) Lc 9,35 . (8) Lc 9,36 . (9) Lc 9,37 . (10) Lc 9,51 .
Lc 9,29.3.
en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 9 (13) : (1) Lc
9,12 . (2) Lc
9,18 . (3) Lc
9,26 . (4) Lc
9,29 . (5) Lc
9,31 . (6) Lc
9,33 . (7) Lc
9,34 . (8) Lc
9,36 . (9) Lc
9,46 . (10) Lc
9,48 . (11) Lc
9,49 . (12) Lc
9,51 . (13) Lc
9,57 .
Lc 9,29.4.
bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho ,
hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (154) . Lc 9 (10) : (1) Lc
9,16 . (2) Lc
9,18 . (3) Lc
9,29 . (4) Lc
9,33 . (5) Lc
9,34 . (6) Lc
9,36 . (7) Lc
9,42 . (8) Lc
9,48 . (9) Lc
9,49 . (10) Lc
9,51 .
Lc 9,29.1. - 4. egeneto de en tô(i) = het gebeurde echter tijdens het ... Lc (9) : (1) Lc 1,8 . (2) Lc 2,6 . (3) Lc 3,21 . (4) Lc 5,1 . (5) Lc 8,40 . (6) Lc 9,51 . (7) Lc 10,38 . (8) Lc 11,27 . (9) Lc 18,35 . kai egeneto en tô(i) = en het gebeurde tijdens het ... Lc (14) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 8,1 . (3) Lc 9,18 . (4) Lc 9,29 . (5) Lc 9,33 . (6) Lc 11,1 . (7) Lc 14,1 . (8) Lc 17,11 . (9) Lc 17,14 . (10) Lc 19,15 . (11) Lc 24,4 . (12) Lc 24,15 . (13) Lc 24,30 . (14) Lc 24,51 .
Lc 9,29.5. act. inf. aor. proseuchesthai van het werkw. proseuchomai (bidden) . Taalgebruik in het N.T. : proseuchomai (bidden) . Taalgebruik in Lc : proseuchomai (bidden) . Lc (3) : (1) Lc 9,29 . (2) Lc 11,1 . (3) Lc 18,1 . Een vorm van proseuchomai (bidden) in Lc in 18 verzen : (1) Lc 1,10 . (2) Lc 3,21 . (3) Lc 5,16 . (4) Lc 6,12 . (5) Lc 6,28 . (6) Lc 9,18 . (7) Lc 9,28 . (8) Lc 9,29 . (9) Lc 11,1 . (10) Lc 11,2 . (11) Lc 18,1 . (12) Lc 18,10 . (13) Lc 18,11 . (14) Lc 20,47 . (15) Lc 22,40 . (16) Lc 22,41 . (17) Lc 22,44 . (18) Lc 22,46 .
Lc 9,29.6. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (184) . Lc 9 (11) : (1) Lc 9,9 . (2) Lc 9,18 . (3) Lc 9,29 . (4) Lc 9,39 . (5) Lc 9,42 . (6) Lc 9,45 . (7) Lc 9,49 . (8) Lc 9,50 . (9) Lc 9,53 . (10) Lc 9,57 . (11) Lc 9,62 .
Lc 9,29.7.
bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (181) . Lc 9 (10) : (1) Lc
9,7 . (2) Lc
9,17 . (3) Lc
9,28 . (4) Lc
9,29 . (5) Lc
9,42 . (6) Lc
9,45 . (7) Lc
9,46 . (8) Lc
9,48 . (9) Lc
9,51 . (10) Lc
9,53 .
Lc 9,29.8.
nom. + acc. onz. enk. eidos (gezicht, gestalte) . Taalgebruik in het N.T. :
eidos
(gezicht, gestalte) . Taalgebruik in Lc : eidos
(gezicht, gestalte) .
Lc (1) Lc 9,29
. Een vorm van eidos (gezicht, gestalte) in Lc in 2 verzen : (1) Lc
3,22 . (2) Lc
9,29 .
Lc 9,29.9.
bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (272) . Lc 9 (17) : (1) Lc
9,2 . (2) Lc
9,11 . (3) Lc
9,20 . (4) Lc
9,22 . (5) Lc
9,26 . (6) Lc
9,27 . (7) Lc
9,29 . (8) Lc
9,37 . (9) Lc
9,38 . (10) Lc
9,43 . (11) Lc
9,44 . (12) Lc
9,45 . (13) Lc
9,51 . (14) Lc
9,54 . (15) Lc
9,58 . (16) Lc
9,60 . (17) Lc
9,62 .
Lc 9,29.10. gen. onz. enk. prosôpou van het zelfst. naamw. prosôpon (aangezicht) . Taalgebruik in het N.T. : prosôpon (aangezicht) . Taalgebruik in Lc : prosôpon (aangezicht) . pros : naar , bij (aan-) , ôpon , zie optie , optieken enz ... op- : zien . aangezicht , waarnaar je kijkt . Of : pro -s -opon , waaruit het Latijnse per- son -a (doorheen -klinken) , wat wijst op een masker waardoor men sprak . Lc (4) : (1) Lc 7,27 . (2) Lc 9,29 . (3) Lc 9,52 . (4) Lc 10,1 . Een vorm van prosôpon (aangezicht) in Lc in 15 verzen : (1) Lc 2,31 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 7,27 . (4) Lc 9,29 . (5) Lc 9,51 . (6) Lc 9,52 . (7) Lc 9,53 . (8) Lc 10,1 . (9) Lc 12,56 . (10) Lc 17,16 . (11) Lc 20,21 . (12) Lc 21,35 . (13) Lc 24,5 .
Lc 9,29.11. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. autou van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (220) . Lc 9 (17) : (1) Lc 9,14 . (2) Lc 9,23 . (3) Lc 9,24 . (4) Lc 9,26 . (5) Lc 9,27 . (6) Lc 9,29 . (7) Lc 9,31 . (8) Lc 9,32 . (9) Lc 9,33 . (10) Lc 9,34 . (11) Lc 9,35 . (12) Lc 9,39 . (13) Lc 9,42 . (14) Lc 9,43 . (15) Lc 9,51 . (16) Lc 9,52 . (17) Lc 9,53 .
Lc 9,29.12. nom. + acc. onz. enk. heteron van het bijvoegl. voornaamw. heteros (ander) . Taalgebruik in het N.T. : heteros (ander) . Taalgebruik in Lc : heteros (ander) . heteros , -a , -on (een van de twee) . Lat. uter , utra , utrum . Lc (7) : (1) Lc 8,6 . (2) Lc 8,7 . (3) Lc 8,8 . (4) Lc 9,29 . (5) Lc 9,59 . (6) Lc 16,13 . (7) Lc 20,11 .
Lc 9,29.13. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 9 (+ 44 / 62 . - 18 / 62) . Lc 9,28-36 (+ 8 / 9 . - 1 / 9 : Lc 9,31 ) .
Lc 9,29.14. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (331) . Lc 9 (16) : (1) Lc 9,7 . (2) Lc 9,21 . (3) Lc 9,26 . (4) Lc 9,29 . (5) Lc 9,32 . (6) Lc 9,33 . (7) Lc 9,35 . (8) Lc 9,41 . (9) Lc 9,42 . (10) Lc 9,44 . (11) Lc 9,47 . (12) Lc 9,48 . (13) Lc 9,50 . (14) Lc 9,58 . (15) Lc 9,59 . (16) Lc 9,62 .
Lc 9,29.15. nom. mann. enk. himatismos (kleed) . Taalgebruik in het N.T. : himatismos (kleed) . Taalgebruik in Lc : himatismos (kleed) .Lc (1) Lc 9,29 . Een vorm van himatismos (kleed) in Lc in 2 verzen : (1) Lc 7,25 . (2) Lc 9,29 .
Lc 9,29.16. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. autou van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (220) . Lc 9 (17) : (1) Lc 9,14 . (2) Lc 9,23 . (3) Lc 9,24 . (4) Lc 9,26 . (5) Lc 9,27 . (6) Lc 9,29 . (7) Lc 9,31 . (8) Lc 9,32 . (9) Lc 9,33 . (10) Lc 9,34 . (11) Lc 9,35 . (12) Lc 9,39 . (13) Lc 9,42 . (14) Lc 9,43 . (15) Lc 9,51 . (16) Lc 9,52 . (17) Lc 9,53 .
Lc 9,29.17. mann. enk. λευκος = leukos (wit) . Taalgebruik in het NT : leukos (wit) . Taalgebruik in de LXX : leukos (wit) . Taalgebruik in Lc : leukos (wit) . Bijbel (4) : (1) Hl 5,10 . (2) Lc 9,29 . (3) Apk 6,2 . (4) Apk 19,11 . Een vorm van λευκος = leukos in de LXX (32) , in het NT (24) . In de LXX kan een vorm van λευκος = leukos de vertaling van 6 verschillende Hebreeuws / Aramese woorden zijn .
Lc 9,29.18. act. part. praes. nom. mann. enk. aspraptôn (uitstralend) van het werkw. exastraptô (uitstralen) . Taalgebruik in het N.T. : exastraptô (uitstralen) . Taalgebruik in Lc : exastraptô (uitstralen) . Lc (1) Lc 9,29 . Dit is de enigste vorm in het N.T. .
Lc 9,30 - Lc 9,30 : 168. Verheerlijking van Jezus - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -- Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 -- Lc 9,28 - Lc 9,29 - Lc 9,30 - Lc 9,31 - Lc 9,32 - Lc 9,33 - Lc 9,34 - Lc 9,35 - Lc 9,36 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [30] And, behold, there talked with him two men, which were
Moses and Elias:
Luther-Bibel . 30 Und siehe, zwei Männer redeten mit ihm; das waren Mose und
Elia.
Tekstuitleg van Lc 9,30 . Het vers Lc 9,30 telt 11 woorden en 55 (5 X 11) letters . De getalwaarde van Lc 9,30 is 6528 (2² X 2² X 2³ X 3 X 17) .
Lc 9,30.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 9 (+ 44 / 62 . - 18 / 62) . Lc 9,28-36 (+ 8 / 9 . - 1 / 9 : Lc 9,31 ) .
Lc 9,30.2. idou (zie) . Taalgebruik in het N.T. : idou (zie) . Taalgebruik in Lc : idou (zie) . Lc (55) . Lc 9 (3) : (1) Lc 9,30 . (2) Lc 9,38 . (3) Lc 9,39 .
Lc 9,30.3. nom. + voc. mann. mv. andres van het zelfst. naamw. anèr (man) . Taalgebruik in het N.T. : anèr (man) . Taalgebruik in Lc : anèr (man) . Lc (8) : (1) Lc 5,18 . (2) Lc 7,20 . (3) Lc 9,14 . (4) Lc 9,30 . (5) Lc 11,32 . (6) Lc 17,12 . (7) Lc 22,63 . (8) Lc 24,4 . Een vorm van anèr (man) in Lc in 27 verzen , in Lc 9 in 4 verzen : (1) Lc 9,14 . (2) Lc 9,30 . (3) Lc 9,32 . (4) Lc 9,38 .
Lc 9,30.1. - 3. kai idou andres (en zie mannen) : (1) Lc 5,18 . (2) Lc 9,30 . (3) Lc 24,4 : kai idou andres duo = en zie twee mannen . (4) Hnd 1,10 : kai idou andres duo = en zie twee mannen .
Lc 9,30.4. duo (twee) . Telwoord . Taalgebruik in het N.T. : telwoorden . Taalgebruik in Lc : telwoorden . F. deux . E. two . D. zwei . Lc (25) . Lc 9 (5) : (1) Lc 9,3 . (2) Lc 9,13 . (3) Lc 9,16 . (4) Lc 9,30 . (5) Lc 9,32 .
Lc 9,30.5. act. ind. imperf. 3de pers. mv. sunelaloun van het werkw. sunlaleô (samenspreken) . Taalgebruik in het N.T. : sunlaleô (samenspreken) . Taalgebruik in Lc : sunlaleô (samenspreken) . Lc (2) : (1) Lc 4,36 . (2) Lc 9,30 . Een vorm van sunlaleô (samenspreken) in Lc in 3 verzen : (1) Lc 4,36 . (2) Lc 9,30 . (3) Lc 22,4 .
Lc 9,30.6. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (144) . Lc 9 (10) : (1) Lc 9,10 . (2) Lc 9,11 . (3) Lc 9,12 . (4) Lc 9,18 . (5) Lc 9,30 . (6) Lc 9,32 . (7) Lc 9,37 . (8) Lc 9,52 . (9) Lc 9,58 . (10) Lc 9,60 .
Lc 9,30.7. nom. mann. mv. hoitines . Taalgebruik in het N.T. : betrekkelijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : betrekkelijk voornaamwoord . Lc (4) : (1) Lc 1,20 . (2) Lc 8,15 . (3) Lc 9,30 . (4) Lc 15,7 .
Lc 9,30.8. act. ind. imperf. 3de pers. mv. èsan (zij waren) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het N.T. : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Lc (22) : (1) Lc 1,6 . (2) Lc 1,7 . (3) Lc 2,8 . (4) Lc 4,20 . (5) Lc 4,25 . (6) Lc 4,27 . (7) Lc 5,10 . (8) Lc 5,17 . (9) Lc 5,29 . (10) Lc 7,41 . (11) Lc 8,2 . (12) Lc 8,40 . (13) Lc 9,14 . (14) Lc 9,30 . (15) Lc 9,32 . (16) Lc 14,1 . (17) Lc 15,1 . (18) Lc 20,29 . (19) Lc 23,55 . (20) Lc 24,10 . (21) Lc 24,13 . (22) Lc 24,53 .
Lc 9,30.9. nom. mann. enk. môusès (Mozes) . Taalgebruik in het N.T. : môusès (Mozes) . Taalgebruik in Mc : môusès (Mozes) . Taalgebruik in Lc : môusès (Mozes) . Lc (4) : (1) Lc 5,14 . (2) Lc 9,30 . (3) Lc 20,28 . (4) Lc 20,37 . Een vorm van môusès (Mozes) in Lc in 10 verzen : (1) Lc 2,22 . (2) Lc 5,14 . (3) Lc 9,30 . (4) Lc 9,33 . (5) Lc 16,29 . (6) Lc 16,31 . (7) Lc 20,28 . (8) Lc 20,37 . (9) Lc 24,27 . (10) Lc 24,44 .
Lc 9,30.10. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 9 (+ 44 / 62 . - 18 / 62) . Lc 9,28-36 (+ 8 / 9 . - 1 / 9 : Lc 9,31 ) .
Lc 9,30.11. nom. mann. enk. (h)èlias ( Elia) . Taalgebruik in het N.T. : hèlios (zon) . Taalgebruik in Lc . : hèlios (zon) . Lc (3) : (1) Lc 4,26 . (2) Lc 9,8 . (3) Lc 9,30 . Een vorm van (h)èlios (zon / Elia) in 5 verzen : (1) Lc 1,17 (Elia) . (2) Lc 4,25 (Elia) . (3) Lc 4,40 . (4) Lc 21,25 . (5) Lc 23,45 .
Lc 9,31 - Lc 9,31 : 168. Verheerlijking van Jezus - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -- Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 -- Lc 9,28 - Lc 9,29 - Lc 9,30 - Lc 9,31 - Lc 9,32 - Lc 9,33 - Lc 9,34 - Lc 9,35 - Lc 9,36 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [31] Who appeared in glory, and spake of his decease which
he should accomplish at Jerusalem.
Luther-Bibel . 31 Sie erschienen verklärt und redeten von seinem Ende, das er
in Jerusalem erfüllen sollte.
Tekstuitleg van Lc 9,31 . Het vers Lc 9,31 telt 13 woorden en 64 (2³ X 2³) letters . De getalwaarde van Lc 9,31 is 5207 (41 X 127) .
Lc 9,31.1. nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (165) . Lc 9 (12) : (1) Lc 9,9 . (2) Lc 9,10 . (3) Lc 9,11 . (4) Lc 9,12 . (5) Lc 9,13 . (6) Lc 9,18 . (7) Lc 9,19 . (8) Lc 9,27 . (9) Lc 9,31 . (10) Lc 9,32 . (11) Lc 9,45 . (12) Lc 9,54 .
Lc 9,31.2. pass. part. aor. nom. mann. mv. ofthentes van het werkw. horaô (zien) . Taalgebruik in het N.T. : horaô (zien) . Taalgebruik in Mc : horaô (zien) . Taalgebruik in Lc : horaô (zien) . Lc (1) Lc 9,31 . Een vorm van horaô (zien) in Lc in 14 verzen : (1) Lc 1,11 . (2) Lc 1,22 . (3) Lc 3,6 . (4) Lc 9,31 . (5) Lc 9,36 . (6) Lc 12,15 . (7) Lc 13,28 . (8) Lc 16,23 . (9) Lc 17,22 . (10) Lc 21,27 . (11) Lc 22,43 . (12) Lc 23,49 . (13) Lc 24,23 . (14) Lc 24,34 .
Lc 9,31.3.
en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 9 (13) : (1) Lc
9,12 . (2) Lc
9,18 . (3) Lc
9,26 . (4) Lc
9,29 . (5) Lc
9,31 . (6) Lc
9,33 . (7) Lc
9,34 . (8) Lc
9,36 . (9) Lc
9,46 . (10) Lc
9,48 . (11) Lc
9,49 . (12) Lc
9,51 . (13) Lc
9,57 .
Lc 9,31.4. dat. vr. enk. doxè(i) van het zelfst. naamw. doxa (heerlijkheid) . Taalgebruik in het N.T. : doxa (heerlijkheid) . Taalgebruik in Lc : doxa (heerlijkheid) . Hebr. khabhôd (heerlijkheid) . In Hebreeuws betekent het zwaarte (b.v. van zijn mantel) . In het Grieks getransponeerd naar iets lichts , heerlijks : doxa . Lat. gloria . Fr. gloire . Ned. heerlijkheid . Lc (3) : (1) Lc 9,26 . (2) Lc 9,31 . (3) Lc 12,27 . Een vorm van doxa (heerlijkheid) in Lc in 13 verzen : (1) Lc 2,9 . (2) Lc 2,14 . (3) Lc 2,32 . (4) Lc 4,6 . (5) Lc 9,26 . (6) Lc 9,31 . (7) Lc 9,32 . (8) Lc 12,27 . (9) Lc 14,10 . (10) Lc 17,18 . (11) Lc 19,38 . (12) Lc 21,27 . (13) Lc 24,26 . In Lc : 4 vormen in 9 hoofdstukken en in 13 verzen .
Lc 9,31.5.
act. ind. imperf. 3de pers. mv. elegon van het werkw. legô (zeggen)
. Taalgebruik in N.T. : legô
(zeggen) . Taalgebruik in Mt : legô
(zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô
(zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô
(zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les ,
Fr. leçon .
Lc (4) : (1) Lc
4,22 . (2) Lc
9,31 . (3) Lc
22,65 . (4) Lc
24,10 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 9 in 21 verzen : (1) Lc
9,9 . (2) Lc
9,12 . (3) Lc
9,13 . (4) Lc
9,14 . (5) Lc
9,19 . (6) Lc
9,20 . (7) Lc
9,22 . (8) Lc
9,33 . (9) Lc
9,41 . (10) Lc
9,43 . (11) Lc
9,48 . (12) Lc
9,49 . (13) Lc
9,50 . (14) Lc
9,54 . (15) Lc
9,55 . (16) Lc
9,57 . (17) Lc
9,58 . (18) Lc
9,60 . (19) . (20) Lc
9,61 . (21) Lc
9,62 ; van eipon (ik zei) in Lc 9 in 11 verzen : (1) Lc
9,7 . (2) Lc
9,18 . (3) Lc
9,20 . (4) Lc
9,21 . (5) Lc
9,23 . (6) Lc
9,27 . (7) Lc
9,31 . (8) Lc
9,33 . (9) Lc
9,34 . (10) Lc
9,35 . (11) Lc
9,38 . Totaal Lc 9 (21 + 11 = 33) .
Lc 9,31.6. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (149) . Lc 9 (11) : (1) Lc 9,2 . (2) Lc 9,3 . (3) . (4) Lc 9,27 . (5) Lc 9,31 . (6) Lc 9,32 . (7) Lc 9,34 . (8) Lc 9,36 . (9) Lc 9,58 . (10) Lc 9,60 . (11) Lc 9,62 .
Lc 9,31.7. acc. vr. enk. exodon van het zelfst. naamw. exodos (uittocht, uitweg) . Taalgebruik in het N.T. : exodos (uittocht, uitweg) . Taalgebruik in Lc : exodos (uittocht, uitweg) . Lc (1) Lc 9,31 . Dit is de enigste vorm in de evangelies .
Lc 9,31.8. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. autou van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (220) . Lc 9 (17) : (1) Lc 9,14 . (2) Lc 9,23 . (3) Lc 9,24 . (4) Lc 9,26 . (5) Lc 9,27 . (6) Lc 9,29 . (7) Lc 9,31 . (8) Lc 9,32 . (9) Lc 9,33 . (10) Lc 9,34 . (11) Lc 9,35 . (12) Lc 9,39 . (13) Lc 9,42 . (14) Lc 9,43 . (15) Lc 9,51 . (16) Lc 9,52 . (17) Lc 9,53 .
Lc 9,31.9. act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn (hij was) van het werkw. eimi (zijn) OF betrekk. voornaamw. acc. vr. enk hèn . Taalgebruik in het N.T. : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Lc (79) . Lc 9 (4) : (1) Lc 9,4 . (2) Lc 9,31 . (3) Lc 9,45 . (4) Lc 9,53 .
Lc 9,31.10. act. ind. imperf. Ede pers. enk. èmellen van het werkw. mellô (van plan zijn, op het punt staan) . Taalgebruik in het N.T. : mellô (van plan zijn, op het punt staan) . Taalgebruik in Lc : mellô (van plan zijn, op het punt staan) . Lc (4) : (1) Lc 7,2 . (2) Lc 9,31 . (3) Lc 10,1 . (4) Lc 19,4 . Een vorm van mellô (van plan zijn, op het punt staan) in Lc in 13 verzen : (1) Lc 3,7 . (2) Lc 7,2 . (3) Lc 9,31 . (4) Lc 9,44 . (5) Lc 10,1 . (6) Lc 13,9 . (7) Lc 19,4 . (8) Lc 19,11 . (9) Lc 20,36 . (10) Lc 21,7 . (11) Lc 21,36 . (12) Lc 22,23 . (13) Lc 24,21 .
Lc 9,31.11. act. inf. praes. plèroun van het werkw. plèroô (vervullen) . Taalgebruik in het N.T. : plèroô (vervullen) . Taalgebruik in Lc : plèroô (vervullen) . Lc (1) Lc 9,31 . Een vorm van plèroô (vervullen) in Lc in 9 verzen : (1) Lc 1,20 . (2) Lc 2,40 . (3) Lc 3,5 . (4) Lc 4,21 . (5) Lc 7,1 . (6) Lc 9,31 . (7) Lc 21,24 . (8) Lc 22,16 . (9) Lc 24,44 .
Lc 9,31.12.
en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 9 (13) : (1) Lc
9,12 . (2) Lc
9,18 . (3) Lc
9,26 . (4) Lc
9,29 . (5) Lc
9,31 . (6) Lc
9,33 . (7) Lc
9,34 . (8) Lc
9,36 . (9) Lc
9,46 . (10) Lc
9,48 . (11) Lc
9,49 . (12) Lc
9,51 . (13) Lc
9,57 .
Lc 9,31.13. hierousalèm (Jeruzalem) . Taalgebruik in het N.T. : hierousalèm (Jeruzalem) . Taalgebruik in Lc : hierousalèm (Jeruzalem) . Lc (26) . Lc 9 (3) : (1) Lc 9,31 . (2) Lc 9,51 . (3) Lc 9,53 .
Lc 9,32 - Lc 9,32 : 168. Verheerlijking van Jezus - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -- Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 -- Lc 9,28 - Lc 9,29 - Lc 9,30 - Lc 9,31 - Lc 9,32 - Lc 9,33 - Lc 9,34 - Lc 9,35 - Lc 9,36 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [32] But Peter and they that were with him were heavy with
sleep: and when they were awake, they saw his glory, and the two men that stood
with him.
Luther-Bibel . 32 Petrus aber und die bei ihm waren, waren voller Schlaf. Als
sie aber aufwachten, sahen sie, wie er verklärt war, und die zwei Männer, die
bei ihm standen.
Tekstuitleg van Lc 9,32 . Het vers Lc 9,32 telt 23 woorden en 113 letters . De getalwaarde van Lc 9,32 is 14691 (3 X 59 X 83) .
Lc 9,32.1. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (331) . Lc 9 (16) : (1) Lc 9,7 . (2) Lc 9,21 . (3) Lc 9,26 . (4) Lc 9,29 . (5) Lc 9,32 . (6) Lc 9,33 . (7) Lc 9,35 . (8) Lc 9,41 . (9) Lc 9,42 . (10) Lc 9,44 . (11) Lc 9,47 . (12) Lc 9,48 . (13) Lc 9,50 . (14) Lc 9,58 . (15) Lc 9,59 . (16) Lc 9,62 .
Lc 9,32.2.
de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de
(echter) . Taalgebruik in Lc : de
(echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden .
Lc (478 + 5 = 483) . Lc 9 (36 + 1 = 37) . Lc
9,28-36 (3) : (1) Lc
9,28 . (2) Lc
9,32 . (3) Lc
9,34 .
Lc 9,32.3.
nom. mann. enk. petros (Petrus) van de eigennaam petros (Petrus) . Taalgebruik
in het N.T. : petros
(Petrus) . Taalgebruik in Lc : petros
(Petrus) .
Lc (13) : (1) Lc
5,8 . (2) Lc
8,45 . (3) Lc
9,20 . (4) Lc
9,32 . (5) Lc
9,33 . (6) Lc
12,41 . (7) Lc
18,28 . (8) Lc
22,54 . (9) Lc
22,55 . (10) Lc
22,58 . (11) Lc
22,60 . (12) Lc
22,61 . (13) Lc
24,12 . Een vorm van petros (Petrus) in Lc in 18 verzen : (1) Lc
5,8 . (2) Lc
6,14 . (3) Lc
8,45 . (4) Lc
8,51 . (5) Lc
9,20 . (6) Lc
9,28 . (7) Lc
9,32 . (8) Lc
9,33 . (9) Lc
12,41 . (10) Lc
18,28 . (11) Lc
22,8 . (12) Lc
22,34 . (13) Lc
22,54 . (14) Lc
22,55 . (15) Lc
22,58 . (16) Lc
22,60 . (17) Lc
22,61 . (18) Lc
24,12 .
Lc 9,32.4. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 9 (+ 44 / 62 . - 18 / 62) . Lc 9,28-36 (+ 8 / 9 . - 1 / 9 : Lc 9,31 ) .
Lc 9,32.5. nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (165) . Lc 9 (12) : (1) Lc 9,9 . (2) Lc 9,10 . (3) Lc 9,11 . (4) Lc 9,12 . (5) Lc 9,13 . (6) Lc 9,18 . (7) Lc 9,19 . (8) Lc 9,27 . (9) Lc 9,31 . (10) Lc 9,32 . (11) Lc 9,45 . (12) Lc 9,54 .
Lc 9,32.6. sun (met) . Taalgebruik in het N.T. : sun (met) . Taalgebruik in Lc : sun (met) . Lc (23) : (1) Lc 1,56 . (2) Lc 2,5 . (3) Lc 2,13 . (4) Lc 5,9 . (5) Lc 5,19 . (6) Lc 7,6 . (7) Lc 7,12 . (8) Lc 8,1 . (9) Lc 8,38 . (10) Lc 8,51 . (11) Lc 9,32 . (12) Lc 19,23 . (13) Lc 20,1 . (14) Lc 22,14 . (15) Lc 22,56 . (16) Lc 23,11 . (17) Lc 23,32 . (18) Lc 24,10 . (19) Lc 24,21 . (20) Lc 24,24 . (21) Lc 24,29 . (22) Lc 24,33 . (23) Lc 24,44 .
Lc 9,32.7. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (144) . Lc 9 (10) : (1) Lc 9,10 . (2) Lc 9,11 . (3) Lc 9,12 . (4) Lc 9,18 . (5) Lc 9,30 . (6) Lc 9,32 . (7) Lc 9,37 . (8) Lc 9,52 . (9) Lc 9,58 . (10) Lc 9,60 .
Lc 9,32.8. act. ind. imperf. 3de pers. mv. èsan (zij waren) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het N.T. : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Lc (22) : (1) Lc 1,6 . (2) Lc 1,7 . (3) Lc 2,8 . (4) Lc 4,20 . (5) Lc 4,25 . (6) Lc 4,27 . (7) Lc 5,10 . (8) Lc 5,17 . (9) Lc 5,29 . (10) Lc 7,41 . (11) Lc 8,2 . (12) Lc 8,40 . (13) Lc 9,14 . (14) Lc 9,30 . (15) Lc 9,32 . (16) Lc 14,1 . (17) Lc 15,1 . (18) Lc 20,29 . (19) Lc 23,55 . (20) Lc 24,10 . (21) Lc 24,13 . (22) Lc 24,53 .
Lc 9,32.9. pass. part. perf. nom. mann. mv. bebarèmenoi van het werkw. bareomai (bezwaren) . Taalgebruik in het N.T. : bareomai (bezwaren) . Taalgebruik in Lc : bareomai (bezwaren) . Lc (1) Lc 9,32 . Een vorm van bareomai (bezwaren) in Lc in 2 verzen : (1) Lc 9,32 . (2) Lc 21,34 .
Lc 9,32.10. dat. mann. enk. hupnô(i) van het zelfst. naamw. hupnos (slaap) . Taalgebruik in het N.T. : hupnos (slaap) . Taalgebruik in Lc : hupnos (slaap) . Lc (1) Lc 9,32 . Dit is de enigste vorm in Lc .
Lc 9,32.11. act. part. aor. nom. mann. mv. diagrègorèsantes (ontwaakt) van het werkw. diagrègoreô (ontwaken) . Lc Lc 9,32.. Dit is de enigste vorm in het N.T. .
Lc 9,32.12.
de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de
(echter) . Taalgebruik in Lc : de
(echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden .
Lc (478 + 5 = 483) . Lc 9 (36 + 1 = 37) . Lc
9,28-36 (3) : (1) Lc
9,28 . (2) Lc
9,32 . (3) Lc
9,34 .
Lc 9,32.13. act. ind. aor. 3de pers. mv. eidon (zij zagen) van het werkw. eiden (hij zag) . Taalgebruik in het N.T. : eiden (hij zag) . Taalgebruik in Mc. : eiden (hij zag) . Taalgebruik in Lc. : eiden (hij zag) . L. videre . Fr. voir . Lc (5) : (1) Lc 2,20 . (2) Lc 2,30 . (3) Lc 9,32 . (4) Lc 19,37 . (5) Lc 24,24 . Een vorm van eiden (hij zag) in Lc in 6 verzen : (1) Lc 9,9 . (2) Lc 9,27 . (3) Lc 9,32 . (4) Lc 9,47 . (5) Lc 9,49 . (6) Lc 9,54 .
Lc 9,32.14. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (149) . Lc 9 (11) : (1) Lc 9,2 . (2) Lc 9,3 . (3) . (4) Lc 9,27 . (5) Lc 9,31 . (6) Lc 9,32 . (7) Lc 9,34 . (8) Lc 9,36 . (9) Lc 9,58 . (10) Lc 9,60 . (11) Lc 9,62 .
Lc 9,32.15. acc. vr. enk. doxan van het zelfst. naamw. doxa (heerlijkheid) . Taalgebruik in het N.T. : doxa (heerlijkheid) . Taalgebruik in Lc : doxa (heerlijkheid) . Hebr. khabhôd (heerlijkheid) . In Hebreeuws betekent het zwaarte (b.v. van zijn mantel) . In het Grieks getransponeerd naar iets lichts , heerlijks : doxa . Lat. gloria . Fr. gloire . Ned. heerlijkheid . Lc (5) : (1) Lc 2,32 . (2) Lc 4,6 . (3) Lc 9,32 . (4) Lc 17,18 . (5) Lc 24,26 . Een vorm van doxa (heerlijkheid) in Lc in 13 verzen : (1) Lc 2,9 . (2) Lc 2,14 . (3) Lc 2,32 . (4) Lc 4,6 . (5) Lc 9,26 . (6) Lc 9,31 . (7) Lc 9,32 . (8) Lc 12,27 . (9) Lc 14,10 . (10) Lc 17,18 . (11) Lc 19,38 . (12) Lc 21,27 . (13) Lc 24,26 .
Lc 9,32.16. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. autou van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (220) . Lc 9 (17) : (1) Lc 9,14 . (2) Lc 9,23 . (3) Lc 9,24 . (4) Lc 9,26 . (5) Lc 9,27 . (6) Lc 9,29 . (7) Lc 9,31 . (8) Lc 9,32 . (9) Lc 9,33 . (10) Lc 9,34 . (11) Lc 9,35 . (12) Lc 9,39 . (13) Lc 9,42 . (14) Lc 9,43 . (15) Lc 9,51 . (16) Lc 9,52 . (17) Lc 9,53 .
Lc 9,32.17. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 9 (+ 44 / 62 . - 18 / 62) . Lc 9,28-36 (+ 8 / 9 . - 1 / 9 : Lc 9,31 ) .
Lc 9,32.18.
bep. lidw. acc. mann. mv. tous (de) van het bepaald lidwoord ho , hè
, to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (98) . Lc 9 (11) : (1) Lc
9,1 . (2) Lc
9,2 . (3) Lc
9,11 . (4) Lc
9,14 . (5) Lc
9,16 . (6) Lc
9,26 . (7) Lc
9,28 . (8) Lc
9,32 . (9) Lc
9,43 . (10) Lc
9,44 . (11) Lc
9,60 .
Lc 9,32.19. duo (twee) . Telwoord . Taalgebruik in het N.T. : telwoorden . Taalgebruik in Lc : telwoorden . F. deux . E. two . D. zwei . Lc (25) . Lc 9 (5) : (1) Lc 9,3 . (2) Lc 9,13 . (3) Lc 9,16 . (4) Lc 9,30 . (5) Lc 9,32 .
Lc 9,32.20. acc. mann. mv. andras van het zelfst. naamw. anèr (man) . Taalgebruik in het N.T. : anèr (man) . Taalgebruik in Lc : anèr (man) . Lc (1) Lc 9,32 . Een vorm van anèr (man) in Lc in 27 verzen , in Lc 9 in 4 verzen : (1) Lc 9,14 . (2) Lc 9,30 . (3) Lc 9,32 . (4) Lc 9,38 .
Lc 9,32.21. bep. lidw. acc. mann. mv. tous (de) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (98) . Lc 9 (11) : (1) Lc 9,1 . (2) Lc 9,2 . (3) Lc 9,11 . (4) Lc 9,14 . (5) Lc 9,16 . (6) Lc 9,26 . (7) Lc 9,28 . (8) Lc 9,32 . (9) Lc 9,43 . (10) Lc 9,44 . (11) Lc 9,60 .
Lc 9,32.22. act. part. aor. acc. mann. mv. sunestôtas van het werkw. sunistèmi (samen stellen, bij elkaar staan) . Taalgebruik in het N.T. : sunistèmi (samen stellen, bij elkaar staan) . Taalgebruik in Lc : sunistèmi (samen stellen, bij elkaar staan) . Lc (1) Lc 9,32 . Dit is de enigste vorm in de evangelies .
Lc 9,32.23. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (144) . Lc 9 (10) : (1) Lc 9,10 . (2) Lc 9,11 . (3) Lc 9,12 . (4) Lc 9,18 . (5) Lc 9,30 . (6) Lc 9,32 . (7) Lc 9,37 . (8) Lc 9,52 . (9) Lc 9,58 . (10) Lc 9,60 .
Lc 9,33 - Lc 9,33 : 168. Verheerlijking van Jezus - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -- Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 -- Lc 9,28 - Lc 9,29 - Lc 9,30 - Lc 9,31 - Lc 9,32 - Lc 9,33 - Lc 9,34 - Lc 9,35 - Lc 9,36 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [33] And it came to pass, as they departed from him, Peter
said unto Jesus, Master, it is good for us to be here: and let us make three
tabernacles; one for thee, and one for Moses, and one for Elias: not knowing
what he said.
Luther-Bibel . 33 Und es begab sich, als sie von ihm schieden, da sprach Petrus
zu Jesus: Meister, hier ist für uns gut sein! Lasst uns drei Hütten bauen, dir
eine, Mose eine und Elia eine. Er wusste aber nicht, was er redete.
Tekstanalyse van Lc 9,33 . Het vers Lc 9,33 telt 36 (2² X 3²) woorden en 163 letters . De getalwaarde van Lc 9,33 is 16701 (3 X 19 X 293) .
Lc 9,33.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 9 (+ 44 / 62 . - 18 / 62) . Lc 9,28-36 (+ 8 / 9 . - 1 / 9 : Lc 9,31 ) .
Lc 9,33.2. ind. aor. 3de pers. enk. egeneto (het gebeurde) van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in het N.T. : ginomai (worden) . Taalgebruik in Lc : ginomai (worden) . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... ) zoals vele verhalen bij ons beginnen . Lc (69) . Lc 9 (8) : (1) Lc 9,18 . (2) Lc 9,28 . (3) Lc 9,29 . (4) Lc 9,33 . (5) Lc 9,34 . (6) Lc 9,35 . (7) Lc 9,37 . (8) Lc 9,51 . Een vorm van ginomai (worden, gebeuren) in Lc 9 (10) : (1) Lc 9,7 . (2) Lc 9,18 . (3) Lc 9,28 . (4) Lc 9,29 . (5) Lc 9,33 . (6) Lc 9,34 . (7) Lc 9,35 . (8) Lc 9,36 . (9) Lc 9,37 . (10) Lc 9,51 .
Lc 9,33.3.
en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 9 (13) : (1) Lc
9,12 . (2) Lc
9,18 . (3) Lc
9,26 . (4) Lc
9,29 . (5) Lc
9,31 . (6) Lc
9,33 . (7) Lc
9,34 . (8) Lc
9,36 . (9) Lc
9,46 . (10) Lc
9,48 . (11) Lc
9,49 . (12) Lc
9,51 . (13) Lc
9,57 .
Lc 9,33.4.
bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho ,
hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (154) . Lc 9 (10) : (1) Lc
9,16 . (2) Lc
9,18 . (3) Lc
9,29 . (4) Lc
9,33 . (5) Lc
9,34 . (6) Lc
9,36 . (7) Lc
9,42 . (8) Lc
9,48 . (9) Lc
9,49 . (10) Lc
9,51 .
Lc 9,33.1. - 4. egeneto de en tô(i) = het gebeurde echter tijdens het ... Lc (9) : (1) Lc 1,8 . (2) Lc 2,6 . (3) Lc 3,21 . (4) Lc 5,1 . (5) Lc 8,40 . (6) Lc 9,51 . (7) Lc 10,38 . (8) Lc 11,27 . (9) Lc 18,35 . kai egeneto en tô(i) = en het gebeurde tijdens het ... Lc (14) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 8,1 . (3) Lc 9,18 . (4) Lc 9,29 . (5) Lc 9,33 . (6) Lc 11,1 . (7) Lc 14,1 . (8) Lc 17,11 . (9) Lc 17,14 . (10) Lc 19,15 . (11) Lc 24,4 . (12) Lc 24,15 . (13) Lc 24,30 . (14) Lc 24,51 .
Lc 9,33.5. mediaal + passief inf. praes. diachôrizesthai van het werkw. diachôrizô (uiteenplaatsen , zich verwijderen) . < dia - chôra (plaats) . Hebr. pârad (uitspreiden, scheiden) . Taalgebruik in Tenach : pârad (uitspreiden, scheiden) . Lat. discedere (dis - cadere = uiteen-vallen) . Ned. scheiden . Lc (1) Lc 9,33 . Dit is de enigste vorm in het N.T. en in de bijbel . Hebr. hifil imperf. (jaqtîl) 3de pers. mv. wajjaphëridû (en zij maakten een scheiding tussen) OF nifal imperf. 3de pers. mv. wajjiphphârëdû (en zij werden gescheiden) van het werkw. pârad (uitspreiden, scheiden) . Taalgebruik in Tenach : pârad (uitspreiden, scheiden) . Tenach (2) : (1) Gn 13,11 (nifal) . (2) 2 K 2,11 (hifil) . LXX : pass. ind. aor. 3de pers. mv. diechôristhèsan (zij werden gescheiden) van het werkw. diachôrizô (uiteenplaatsen , zich verwijderen) . < dia - chôra (plaats) . LXX (3) : (1) Gn 13,11 . (2) 2 S 1,23 . (3) Sir 33,8 . In 2 K 2,11 wordt niet een werkw. van diachronizô , maar van diastellô (uiteensturen, uiteenzenden) . In Lc 9,33 verwijderen Mozes en Elia zich van Jezus . In 2 K 2,11 werden Elia en Elisa van elkaar verwijderd .
Lc 9,33.6. pers. voornaamw. acc. mann. mv. autous (hen) van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (83) . Lc 9 (12) : (1) Lc 9,2 . (2) Lc 9,3 . (3) Lc 9,5 . (4) Lc 9,10 . (5) Lc 9,11 . (6) Lc 9,13 . (7) Lc 9,14 . (8) Lc 9,16 . (9) Lc 9,18 . (10) Lc 9,33 . (11) Lc 9,34 . (12) Lc 9,54 .
Lc 9,33.7.
apo (af, van-weg) . afkorting ap' of af' . Taalgebruik in het N.T. : apo
(af , van-weg) . Taalgebruik in Mc : apo
(af , van-weg) . Voorzetsel .
Lc (73 + 32 + 9 = 114) . Lc 1 (3 + 3 = 6) . apo . Lc (73) . Lc 9
Lc 9,33.8. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. autou van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (220) . Lc 9 (17) : (1) Lc 9,14 . (2) Lc 9,23 . (3) Lc 9,24 . (4) Lc 9,26 . (5) Lc 9,27 . (6) Lc 9,29 . (7) Lc 9,31 . (8) Lc 9,32 . (9) Lc 9,33 . (10) Lc 9,34 . (11) Lc 9,35 . (12) Lc 9,39 . (13) Lc 9,42 . (14) Lc 9,43 . (15) Lc 9,51 . (16) Lc 9,52 . (17) Lc 9,53 .
Lc 9,33.9. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (223) . Lc 9 () . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 9 in ; van eipon (ik zei) in Lc 9 in
Lc 9,33.10. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (331) . Lc 9 (16) : (1) Lc 9,7 . (2) Lc 9,21 . (3) Lc 9,26 . (4) Lc 9,29 . (5) Lc 9,32 . (6) Lc 9,33 . (7) Lc 9,35 . (8) Lc 9,41 . (9) Lc 9,42 . (10) Lc 9,44 . (11) Lc 9,47 . (12) Lc 9,48 . (13) Lc 9,50 . (14) Lc 9,58 . (15) Lc 9,59 . (16) Lc 9,62 .
Lc 9,33.11.
nom. mann. enk. petros (Petrus) van de eigennaam petros (Petrus) . Taalgebruik
in het N.T. : petros
(Petrus) . Taalgebruik in Lc : petros
(Petrus) .
Lc (13) : (1) Lc
5,8 . (2) Lc
8,45 . (3) Lc
9,20 . (4) Lc
9,32 . (5) Lc
9,33 . (6) Lc
12,41 . (7) Lc
18,28 . (8) Lc
22,54 . (9) Lc
22,55 . (10) Lc
22,58 . (11) Lc
22,60 . (12) Lc
22,61 . (13) Lc
24,12 . Een vorm van petros (Petrus) in Lc in 18 verzen : (1) Lc
5,8 . (2) Lc
6,14 . (3) Lc
8,45 . (4) Lc
8,51 . (5) Lc
9,20 . (6) Lc
9,28 . (7) Lc
9,32 . (8) Lc
9,33 . (9) Lc
12,41 . (10) Lc
18,28 . (11) Lc
22,8 . (12) Lc
22,34 . (13) Lc
22,54 . (14) Lc
22,55 . (15) Lc
22,58 . (16) Lc
22,60 . (17) Lc
22,61 . (18) Lc
24,12 .
Lc 9,33.12. pros (naar, bij) . Taalgebruik in het N.T. : pros (naar, bij) . Taalgebruik in Lc : pros (naar, bij) . Lc (158) . Lc 9 (11) : (1) Lc 9,3 . (2) Lc 9,13 . (3) Lc 9,14 . (4) Lc 9,23 . (5) Lc 9,33 . (6) Lc 9,41 . (7) Lc 9,43 . (8) Lc 9,50 . (9) Lc 9,57 . (10) Lc 9,59 . (11) Lc 9,62 .
Lc 9,33.13. bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (191) . Lc 9 (17) : (1) Lc 9,5 . (2) Lc 9,12 . (3) Lc 9,13 . (4) Lc 9,16 . (5) Lc 9,19 . (6) Lc 9,20 . (7) Lc 9,22 . (8) Lc 9,23 . (9) Lc 9,25 . (10) Lc 9,33 . (11) Lc 9,38 . (12) Lc 9,41 . (13) Lc 9,42 . (14) Lc 9,47 . (15) Lc 9,48. (16) Lc 9,59 . (17) Lc 9,61 .
Lc 9,33.14.
acc. mann. enk. ièsoun van de eigennaam ièsous (Jezus) . Taalgebruik
in N.T. : Ièsous
(Jezus) . Taalgebruik in Lc : Ièsous
(Jezus) .
Lc (14) : (1) Lc
1,31 . (2) Lc
2,27 . (3) Lc
5,12 . (4) Lc
7,4 . (5) Lc
8,28 . (6) Lc
8,35 . (7) Lc
8,40 . (8) Lc
9,33 . (9) Lc
10,29 . (10) Lc
19,3 . (11) Lc
19,35 . (12) Lc
23,8 . (13) Lc
23,20 . (14) Lc
23,25 . Een vorm van ièsous (Jezus) in Lc in 87 verzen .
Lc 9,33.15. voc. mann. enk. epistata van het zelfst. naamw. epistatès (bijstaander, meester) . Taalgebruik in het N.T. : epistatès (bijstaander, meester) . Taalgebruik in Lc : epistatès (bijstaander, meester) . Lc (6) : (1) Lc 5,5 . (2) Lc 8,24 . (3) Lc 8,45 . (4) Lc 9,33 . (5) Lc 9,49 . (6) Lc 17,13 . Dit is de enigste vorm in Lc en de bijbel .
Lc 9,33.17. act. ind. praes. 3de pers. enk. estin van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het N.T. : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Lc (96) . Lc 9 (7) : (1) Lc 9,9 . (2) Lc 9,33 . (3) Lc 9,35 . (4) Lc 9,38 . (5) Lc 9,48 . (6) Lc 9,50 . (7) Lc 9,62 .
Lc 9,33.21. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 9 (+ 44 / 62 . - 18 / 62) . Lc 9,28-36 (+ 8 / 9 . - 1 / 9 : Lc 9,31 ) .
Lc 9,33.22.
act. ind. fut. 1ste pers. mv. poièsamen (wij zullen doen) van het werkw.
poieô (doen, maken) . Taalgebruik in het N.T. : poieô
(doen, maken) . Taalgebruik in Mc : poieô
(doen, maken) . Taalgebruik in Lc : poieô
(doen, maken) .
Lc (4) : (1) Lc
3,10 . (2) Lc
3,12 . (3) Lc
3,14 . (4) Lc
9,33 . Een vorm van poièô (doen) in Lc 9 in 5 verzen : (1)
Lc 9,10
. (2) Lc
9,15 . (3) Lc
9,33 . (4) Lc
9,43 . (5) Lc
9,54 .
Lc 9,33.27. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 9 (+ 44 / 62 . - 18 / 62) . Lc 9,28-36 (+ 8 / 9 . - 1 / 9 : Lc 9,31 ) .
Lc 9,33.30. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 9 (+ 44 / 62 . - 18 / 62) . Lc 9,28-36 (+ 8 / 9 . - 1 / 9 : Lc 9,31 ) .
Lc 9,33.35. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) OF betrekk. voornaamw. nom. + acc. onz. enk ho (dat) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (331) . Lc 9 (16) : (1) Lc 9,7 . (2) Lc 9,21 . (3) Lc 9,26 . (4) Lc 9,29 . (5) Lc 9,32 . (6) Lc 9,33 . (7) Lc 9,35 . (8) Lc 9,41 . (9) Lc 9,42 . (10) Lc 9,44 . (11) Lc 9,47 . (12) Lc 9,48 . (13) Lc 9,50 . (14) Lc 9,58 . (15) Lc 9,59 . (16) Lc 9,62 .
Lc 9,34 - Lc 9,34 : 168. Verheerlijking van Jezus - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -- Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 -- Lc 9,28 - Lc 9,29 - Lc 9,30 - Lc 9,31 - Lc 9,32 - Lc 9,33 - Lc 9,34 - Lc 9,35 - Lc 9,36 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [34] While he thus spake, there came a cloud, and overshadowed
them: and they feared as they entered into the cloud.
Luther-Bibel . 34 Als er aber dies redete, kam eine Wolke und überschattete
sie; und sie erschraken, als sie in die Wolke hineinkamen.
Tekstanalyse van Lc 9,34 . Het vers Lc 9,34 telt 18 (2 X 3²) woorden en 99 (3² X 11) letters . De getalwaarde van Lc 9,34 is 10256 (2² X 2² X 641) .
Lc 9,34.1. nom. en acc. onz. mv. ταυτα = tauta (deze dingen) van het aanwijzend voornaamw. οὑτος = houtos . Taalgebruik in het NT : houtos (deze) . Taalgebruik in de LXX : houtos (deze) . Taalgebruik in Lc : houtos (deze) . Taalgebruik in Hnd : houtos (deze) . Lc (46) . Lc 9 (1) Lc 9,34 . Lc 24 (6) : (1) Lc 24,9 . (2) Lc 24,10 . (3) Lc 24,11 . (4) Lc 24,21 . (5) Lc 24,26 . (6) Lc 24,36 . Hnd (28) . Het legt hier een link met het voorgaande verhaal van de twee Emmaüsgangers .
bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
nom. + acc. onz. mv. tauta | 815 | 587 | 228 | 22 | 14 | 46 | 58 |
Lc 9,34.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . Taalgebruik in de bijbel : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Taalgebruik in Hnd : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . Lc 9 (36 + 1 = 37) . Lc 9,28-36 (3) : (1) Lc 9,28 . (2) Lc 9,32 . (3) Lc 9,34 . Lc 24 (20) . In zes verzen in Lc 23,56b-24,12 . Lc 24,13-53 (14) : (1) Lc 24,16 . (2) Lc 24,17 . (3) Lc 24,18 . (4) Lc 24,19 . (5) Lc 24,21 . (6) Lc 24,24 . (7) Lc 24,31 . (8) Lc 24,36 . (9) Lc 24,37 . (10) Lc 24,41 . (11) Lc 24,42 . (12) Lc 24,44 . (13) Lc 24,49 . (14) Lc 24,50 .
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
149 + 2 (d') | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 5 | 6 | 1 | 4 | 5 | 8 | 8 | 5 | 10 | 23 | 4 | 7 | 13 | 23 | 20 | 7 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
Lc 9,34.1.
- 2.
ταυτα δε = tauta de (die dingen echter) . NT (10) . Mt (1) : Mt
1,20 . Lc (2) : (1) Lc
9,34 . (2) Lc
24,36 . Joh (5) : (1) Joh
7,9 . (2) Joh
12,16 . (3) Joh
16,4 . (4) Joh
18,22 . (5) Joh
20,31 . Hnd (1) : Hnd 26,24 . 1 Kor (2) : (1) 1
Kor 4,6 . (2) 1
Kor 10,6 . Gal (1) : Gal 5,17 .
- Lc 9,34 : ταυτα δε αυτου λεγοντος = tauta de autou legontos = terwijl hij echter die dingen zegt .
- Lc 24,36 : ταυτα δε αυτων λαλουντων = tauta de autôn lalountôn = terwijl zij echter die dingen spraken
.
δε ταυτα = de auta (echter die dingen) . NT (14) . Mt (1) : Mt 24,8 . Mc (1) : Mc 16,12 . Lc (5) : (1) Lc
7,9 . (2) Lc
10,1 . (3) Lc
16,14 . (4) Lc
18,4 . (5) Lc
18,22 . Hnd (5) : (1) Hnd 7,54 . (2) Hnd 11,18 . (3) Hnd 18,1 . (4) Hnd 24,22 . (5) Hnd 27,35 . 1 Kor (2) : (1) 1
Kor 9,15 . (2) 1
Kor 12,11 .
- ακουσας δε ταυτα= akousas de tauta (die dingen echter gehoord) . NT (3) . Lc (2) : (1) Lc
7,9 . (2) Lc
18,22 . Hnd (1) : Hnd 24,22 .
- ηκουον δε ταυτα= èkouon de tauta (zij hoorden echter die dingen) : Lc (1) Lc 16,14 .
- μετα δε ταυτα = meta de tauta (na die dingen echter) . NT (5) . Mc (1) : Mc 16,12 . Lc (2) : (1) Lc
10,1 . (2) Lc
18,4 . Joh (1) : Joh
19,38 . Hnd (1) : Hnd 18,1 .
Lc 9,34.3. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. autou van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (220) . Lc 9 (17) : (1) Lc 9,14 . (2) Lc 9,23 . (3) Lc 9,24 . (4) Lc 9,26 . (5) Lc 9,27 . (6) Lc 9,29 . (7) Lc 9,31 . (8) Lc 9,32 . (9) Lc 9,33 . (10) Lc 9,34 . (11) Lc 9,35 . (12) Lc 9,39 . (13) Lc 9,42 . (14) Lc 9,43 . (15) Lc 9,51 . (16) Lc 9,52 . (17) Lc 9,53 .
1. - 3. ταυτα δε αυτου = tauta de autou (die dingen echter ... ) . NT (4) . Mt (1) : Mt 4,20 . Lc (1) : Lc 9,34 . Joh (1) Joh 18,22 . Hnd (1) : Hnd 26,24 .
Lc 9,34.4. act. part. praes. gen. mann. enk. legontos van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (2) : (1) Lc 9,34 . (2) Lc 13,17 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 9 in 21 verzen : (1) Lc 9,9 . (2) Lc 9,12 . (3) Lc 9,13 . (4) Lc 9,14 . (5) Lc 9,19 . (6) Lc 9,20 . (7) Lc 9,22 . (8) Lc 9,33 . (9) Lc 9,41 . (10) Lc 9,43 . (11) Lc 9,48 . (12) Lc 9,49 . (13) Lc 9,50 . (14) Lc 9,54 . (15) Lc 9,55 . (16) Lc 9,57 . (17) Lc 9,58 . (18) Lc 9,60 . (19) . (20) Lc 9,61 . (21) Lc 9,62 ; van eipon (ik zei) in Lc 9 in 11 verzen : (1) Lc 9,7 . (2) Lc 9,18 . (3) Lc 9,20 . (4) Lc 9,21 . (5) Lc 9,23 . (6) Lc 9,27 . (7) Lc 9,31 . (8) Lc 9,33 . (9) Lc 9,34 . (10) Lc 9,35 . (11) Lc 9,38 . Totaal Lc 9 (21 + 11 = 33) .
Lc 9,34.5. ind. aor. 3de pers. enk. egeneto (het gebeurde) van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in het N.T. : ginomai (worden) . Taalgebruik in Lc : ginomai (worden) . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... ) zoals vele verhalen bij ons beginnen . Lc (69) . Lc 9 (8) : (1) Lc 9,18 . (2) Lc 9,28 . (3) Lc 9,29 . (4) Lc 9,33 . (5) Lc 9,34 . (6) Lc 9,35 . (7) Lc 9,37 . (8) Lc 9,51 . Een vorm van ginomai (worden, gebeuren) in Lc 9 (10) : (1) Lc 9,7 . (2) Lc 9,18 . (3) Lc 9,28 . (4) Lc 9,29 . (5) Lc 9,33 . (6) Lc 9,34 . (7) Lc 9,35 . (8) Lc 9,36 . (9) Lc 9,37 . (10) Lc 9,51 .
Lc 9,34.6. nom. vr. enk. nefelè (nevel, wolk) . Taalgebruik in het N.T. : nefelè (nevel, wolk) . Taalgebruik in Lc : nefelè (nevel, wolk) . Lc (2) : (1) Lc 9,34 . (2) Lc 21,27 . Een vorm van nefelè (nevel, wolk) in Lc in 4 verzen : (1) Lc 9,34 . (2) Lc 9,35 . (3) Lc 12,54 . (4) Lc 21,27 .
Lc 9,34.7. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 9 (+ 44 / 62 . - 18 / 62) . Lc 9,28-36 (+ 8 / 9 . - 1 / 9 : Lc 9,31 ) .
Lc 9,34.8. act. ind. imperf. 3de pers. enk. epeskiazen van het werkw. episkiazô (overschaduwen, een schaduw werpen op) . Taalgebruik in het N.T. : episkiazô (overschaduwen, een schaduw werpen op) . Taalgebruik in Lc : episkiazô (overschaduwen, een schaduw werpen op) . Lc (1) Lc 9,34 . Schaduw duidt op aanwezigheid en afwezigheid . Een vorm van episkiazô (overschaduwen, een schaduw werpen op) in Lc in 2 verzen : (1) Lc 1,35 . (2) Lc 9,34 . In Ex 40,35 symboliseert de wolk op de verbondstent de aanwezigheid van JHWH . In Lc 1,35 duidt de overschaduwing op de aanwezigheid van God .
Lc 9,34.9. pers. voornaamw. acc. mann. mv. autous (hen) van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (83) . Lc 9 (12) : (1) Lc 9,2 . (2) Lc 9,3 . (3) Lc 9,5 . (4) Lc 9,10 . (5) Lc 9,11 . (6) Lc 9,13 . (7) Lc 9,14 . (8) Lc 9,16 . (9) Lc 9,18 . (10) Lc 9,33 . (11) Lc 9,34 . (12) Lc 9,54 .
Lc 9,34.10. ind. aor. 3de pers. mv. εφοβηθησαν = efobèthèsan (zij vreesden) van het werkw. φοβεομαι = fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in het NT : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in de LXX : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in Lc : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Lc (4) : (1) Lc 2,9 . (2) Lc 8,35 . (3) Lc 9,34 . (4) Lc 20,19 . Een vorm van φοβεομαι = fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) in de LXX (460) , in het NT (95) , in Lc (21) : (1) Lc 1,13 . (2) Lc 1,30 . (3) Lc 1,50 . (4) Lc 2,9 . (5) Lc 2,10 . (6) Lc 5,10 . (7) Lc 8,25 . (8) Lc 8,35 . (9) Lc 8,50 . (10) Lc 9,34 . (11) Lc 9,45 . (12) Lc 12,4 . (13) Lc 12,5 . (14) Lc 12,7 . (15) Lc 12,32 . (16) Lc 18,2 . (17) Lc 18,4 . (18) Lc 19,21 . (19) Lc 20,19 . (20) Lc 22,2 . (21) Lc 23,40 .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
ind. aor. 3de pers. mv. efobèthèsan | 49 | 35 | 14 | 4 | 3 | 4 | 1 | 1 | 1 | 11 | 12 | 1 |
Lc 9,34.11. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . Lc 9 (36 + 1 = 37) . Lc 9,28-36 (3) : (1) Lc 9,28 . (2) Lc 9,32 . (3) Lc 9,34 .
Lc 9,34.12.
en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 9 (13) : (1) Lc
9,12 . (2) Lc
9,18 . (3) Lc
9,26 . (4) Lc
9,29 . (5) Lc
9,31 . (6) Lc
9,33 . (7) Lc
9,34 . (8) Lc
9,36 . (9) Lc
9,46 . (10) Lc
9,48 . (11) Lc
9,49 . (12) Lc
9,51 . (13) Lc
9,57 .
Lc 9,34.13.
bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho ,
hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (154) . Lc 9 (10) : (1) Lc
9,16 . (2) Lc
9,18 . (3) Lc
9,29 . (4) Lc
9,33 . (5) Lc
9,34 . (6) Lc
9,36 . (7) Lc
9,42 . (8) Lc
9,48 . (9) Lc
9,49 . (10) Lc
9,51 .
Lc 9,34.14. inf. aor. eiselthein van het werkw. eiserchomai (binnengaan) . Taalgebruik in het N.T. : eiserchomai (binnengaan) . Taalgebruik in Lc : eiserchomai (binnengaan) . Taalgebruik in Hnd : eiserchomai (binnengaan) . Hebr. bâw´ (gaan, komen) OF hâlakh (gaan) . Taalgebruik in Tenach : hâlakh (gaan) . . Taalgebruik in Tenach : bâw´ (gaan, komen) . Lat. intro-ire (binnengaan) . F. entrer . E. to enter . Ned. binnengaan . D. eingehen . Lc (11) : (1) Lc 6,6 . (2) Lc 8,32 . (3) Lc 8,41 . (4) Lc 8,51 . (5) Lc 9,34 . (6) Lc 13,24 . (7) Lc 14,23 . (8) Lc 15,28 . (9) Lc 18,25 . (10) Lc 22,40 . (11) Lc 24,26 . Een vorm van eiserchomai (binnengaan) in Lc in 45 verzen , in Lc 9 in 4 verzen : (1) Lc 9,4 . (2) Lc 9,34 . (3) Lc 9,46 . (4) Lc 9,52 .
Lc 9,34.15. pers. voornaamw. acc. mann. mv. autous (hen) van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (83) . Lc 9 (12) : (1) Lc 9,2 . (2) Lc 9,3 . (3) Lc 9,5 . (4) Lc 9,10 . (5) Lc 9,11 . (6) Lc 9,13 . (7) Lc 9,14 . (8) Lc 9,16 . (9) Lc 9,18 . (10) Lc 9,33 . (11) Lc 9,34 . (12) Lc 9,54 .
Lc 9,34.16. eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis (naar) . Taalgebruik in Lc : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach . Lc (210) . Lc 9 (16) : (1) Lc 9,3 . (2) Lc 9,4 . (3) Lc 9,5 . (4) Lc 9,10 . (5) Lc 9,12 . (6) Lc 9,13 . (7) Lc 9,16 . (8) Lc 9,28 . (9) Lc 9,34 . (10) Lc 9,44 . (11) Lc 9,51 . (12) Lc 9,52 . (13) Lc 9,53 . (14) Lc 9,56 . (15) Lc 9,61 . (16) Lc 9,62 .
Lc 9,34.17. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (149) . Lc 9 (11) : (1) Lc 9,2 . (2) Lc 9,3 . (3) . (4) Lc 9,27 . (5) Lc 9,31 . (6) Lc 9,32 . (7) Lc 9,34 . (8) Lc 9,36 . (9) Lc 9,58 . (10) Lc 9,60 . (11) Lc 9,62 .
Lc 9,34.18. nom. vr. enk. nefelè (nevel, wolk) . Taalgebruik in het N.T. : nefelè (nevel, wolk) . Taalgebruik in Lc : nefelè (nevel, wolk) . Lc (2) : (1) Lc 9,34 . (2) Lc 12,54 . Een vorm van nefelè (nevel, wolk) in Lc in 4 verzen : (1) Lc 9,34 . (2) Lc 9,35 . (3) Lc 12,54 . (4) Lc 21,27 .
Lc 9,34.5.
- 18. goddelijke aanwezigheid
- Lc 9,34
: egeneto nefelè kai epeskiazen autous efobèthèsan de en tô eiselthein autous
eis tèn nefelèn = er ontstond een wolk (nevel) en
ze overschaduwde hen ; ze vreesden echter bij het binnengaan in de wolk (nevel)
.
- Ex 40,35
: kai ouk èdunasthè môusès eiselthein eis tèn skènèn tou marturiou oti epeskiazen
ep' autèn è nefelè = en Mozes was niet bij machte om in de verbondstent binnen
te gaan want de neven (wolk) overschaduwde op haar .
Lc 9,35 - Lc 9,35 : 168. Verheerlijking van Jezus - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -- Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 -- Lc 9,28 - Lc 9,29 - Lc 9,30 - Lc 9,31 - Lc 9,32 - Lc 9,33 - Lc 9,34 - Lc 9,35 - Lc 9,36 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [35] And there came a voice out of the cloud, saying, This
is my beloved Son: hear him.
Luther-Bibel . 35 Und es geschah eine Stimme aus der Wolke, die sprach: Dieser
ist mein auserwählter Sohn; den sollt ihr hören!
Tekstuitleg van Lc 9,35 . Het vers Lc 9,35 telt 16 (2² X 2²) woorden en 72 (2² X 2² X 3²) letters . De getalwaarde van Lc 9,35 is 9437 .
Lc 9,35.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 9 (+ 44 / 62 . - 18 / 62) . Lc 9,28-36 (+ 8 / 9 . - 1 / 9 : Lc 9,31 ) .
Lc 9,35.2.
nom. + dat. vr. enk. fônè(i) (stem, roep) . Taalgebruik in
het N.T. : fônè
(stem, roep) . Taalgebruik in Mc : fônè
(stem, roep) . Taalgebruik in Lc : fônè
(stem, roep) . Hebr. p´ (mond) . Verwant met Gr. fô-nè
(Lat vo-x = stem , vo-care = roepen) , fè-mi = spreken . Lat for - fari
. Verwant met de indogerm. stam bha . Ook verwantschap tussen Hebr. pânîm
(aangezicht) en fainô = schijnen . Lat. facies . E. face . Ned. aangezicht
, aanschijn .
Lc (7) : (1) Lc
1,44 . (2) Lc
3,4 . (3) Lc
4,33 . (4) Lc
8,28 . (5) Lc
9,35 . (6) Lc
19,37 . (7) Lc
23,46 . Een vorm van fônè (stem, roep) in Lc in (1) Lc
1,44 . (2) Lc
3,4 . (3) Lc
3,22. (4) Lc
4,33 . (5) Lc
8,28 . (6) Lc
9,35 . (7) Lc
9,36 . (8) Lc
11,27 . (9) Lc
17,13 . (10) Lc
17,15 . (11) Lc
19,37 . (12) Lc
23,23 . (13) Lc
23,46 .
Lc 9,35.3. ind. aor. 3de pers. enk. egeneto (het gebeurde) van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in het N.T. : ginomai (worden) . Taalgebruik in Lc : ginomai (worden) . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... ) zoals vele verhalen bij ons beginnen . Lc (69) . Lc 9 (8) : (1) Lc 9,18 . (2) Lc 9,28 . (3) Lc 9,29 . (4) Lc 9,33 . (5) Lc 9,34 . (6) Lc 9,35 . (7) Lc 9,37 . (8) Lc 9,51 . Een vorm van ginomai (worden, gebeuren) in Lc 9 (10) : (1) Lc 9,7 . (2) Lc 9,18 . (3) Lc 9,28 . (4) Lc 9,29 . (5) Lc 9,33 . (6) Lc 9,34 . (7) Lc 9,35 . (8) Lc 9,36 . (9) Lc 9,37 . (10) Lc 9,51 .
Lc 9,35.4. ek of ex (uit) . Taalgebruik in het N.T. : ek (uit) . Taalgebruik in Lc : ek (uit) . Lc (46 + 37 = 83) . Lc 9 (2) . ek (2) : (1) Lc 9,7 . (2) Lc 9,35 .
Lc 9,35.5. bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (109) . Lc 9 (5) : (1) Lc 9,5 . (2) Lc 9,11 . (3) Lc 9,35 . (4) Lc 9,47 . (5) Lc 9,51 .
Lc 9,35.6. gen. vr. enk. nefelès van het zelfst. naamw. nefelè (nevel, wolk) . Taalgebruik in het N.T. : nefelè (nevel, wolk) . Taalgebruik in Lc : nefelè (nevel, wolk) . Lc (1) Lc 9,35 . Een vorm van nefelè (nevel, wolk) in Lc in 4 verzen : (1) Lc 9,34 . (2) Lc 9,35 . (3) Lc 12,54 . (4) Lc 21,27 .
Lc 9,35.7. part. pr. nom. vr. enk. legousa van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (4) : (1) Lc 1,24 . (2) Lc 9,35 . (3) Lc 15,9 . (4) Lc 18,3 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 9 in 21 verzen : (1) Lc 9,9 . (2) Lc 9,12 . (3) Lc 9,13 . (4) Lc 9,14 . (5) Lc 9,19 . (6) Lc 9,20 . (7) Lc 9,22 . (8) Lc 9,33 . (9) Lc 9,41 . (10) Lc 9,43 . (11) Lc 9,48 . (12) Lc 9,49 . (13) Lc 9,50 . (14) Lc 9,54 . (15) Lc 9,55 . (16) Lc 9,57 . (17) Lc 9,58 . (18) Lc 9,60 . (19) . (20) Lc 9,61 . (21) Lc 9,62 ; van eipon (ik zei) in Lc 9 in 11 verzen : (1) Lc 9,7 . (2) Lc 9,18 . (3) Lc 9,20 . (4) Lc 9,21 . (5) Lc 9,23 . (6) Lc 9,27 . (7) Lc 9,31 . (8) Lc 9,33 . (9) Lc 9,34 . (10) Lc 9,35 . (11) Lc 9,38 . Totaal Lc 9 (21 + 11 = 33) .
Lc 9,35.8.
nom. mann. enk. houtos (deze) . Aanwijz. voornaamw. . Taalgebruik in het N.T.
: houtos
(deze) . Taalgebruik in Lc : houtos
(deze) .
Lc (39) . Lc 9 (4) : (1) Lc
9,9 . (2) Lc
9,24 . (3) Lc
9,35 . (4) Lc
9,48 .
Lc 9,35.9. act. ind. praes. 3de pers. enk. estin van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het N.T. : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Lc (96) . Lc 9 (7) : (1) Lc 9,9 . (2) Lc 9,33 . (3) Lc 9,35 . (4) Lc 9,38 . (5) Lc 9,48 . (6) Lc 9,50 . (7) Lc 9,62 .
Lc 9,35.10. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) OF betrekk. voornaamw. nom. + acc. onz. enk ho (dat) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (331) . Lc 9 (16) : (1) Lc 9,7 . (2) Lc 9,21 . (3) Lc 9,26 . (4) Lc 9,29 . (5) Lc 9,32 . (6) Lc 9,33 . (7) Lc 9,35 . (8) Lc 9,41 . (9) Lc 9,42 . (10) Lc 9,44 . (11) Lc 9,47 . (12) Lc 9,48 . (13) Lc 9,50 . (14) Lc 9,58 . (15) Lc 9,59 . (16) Lc 9,62 .
Lc 9,35.11.
nom. mann. enk. huios (zoon) . Taalgebruik in het N.T. : huios
(zoon) . Taalgebruik in Lc : huios
(zoon) . Hebr. ben . Lat. filius . Fr. fils .
Lc (39) . Lc 9 (4) : (1) Lc
9,26 . (2) Lc
9,35 . (3) Lc
9,44 . (4) Lc
9,58 . Een vorm van huios (zoon) in Lc 9 (8) : (1) Lc
9,22 . (2) Lc
9,26 . (3) Lc
9,35 . (4) Lc
9,38 . (5) Lc
9,41 . (6) Lc
9,44 . (7) Lc
9,56 . (8) Lc
9,58 .
Lc 9,35.12. pers. voornaamw. gen. mann. enk. mou van het persoonl. voornaamw. egô (ik) . Taalgebruik in N.T. : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord . Lc (77) . Lc 9 (6) : (1) Lc 9,23 . (2) Lc 9,35 . (3) Lc 9,38 . (4) Lc 9,48 . (5) Lc 9,59 . (6) Lc 9,61 .
Lc 9,35.13. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) OF betrekk. voornaamw. nom. + acc. onz. enk ho (dat) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (331) . Lc 9 (16) : (1) Lc 9,7 . (2) Lc 9,21 . (3) Lc 9,26 . (4) Lc 9,29 . (5) Lc 9,32 . (6) Lc 9,33 . (7) Lc 9,35 . (8) Lc 9,41 . (9) Lc 9,42 . (10) Lc 9,44 . (11) Lc 9,47 . (12) Lc 9,48 . (13) Lc 9,50 . (14) Lc 9,58 . (15) Lc 9,59 . (16) Lc 9,62 .
Lc 9,35.14. pass. part. perf. nom. mann. enk. eklelegmenos van het werkw. eklegomai (uit-lezen, uitverkiezen) . Taalgebruik in het N.T. : eklegomai (uit-lezen, uitverkiezen) . Taalgebruik in Lc : eklegomai (uit-lezen, uitverkiezen) . Lc (1) Lc 9,35 . Een vorm van eklegomai (uit-lezen, uitverkiezen) in Lc in 4 verzen : (1) Lc 6,13 . (2) Lc 9,35 . (3) Lc 10,42 . (4) Lc 14,7 .
Lc 9,35.15. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. autou van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (220) . Lc 9 (17) : (1) Lc 9,14 . (2) Lc 9,23 . (3) Lc 9,24 . (4) Lc 9,26 . (5) Lc 9,27 . (6) Lc 9,29 . (7) Lc 9,31 . (8) Lc 9,32 . (9) Lc 9,33 . (10) Lc 9,34 . (11) Lc 9,35 . (12) Lc 9,39 . (13) Lc 9,42 . (14) Lc 9,43 . (15) Lc 9,51 . (16) Lc 9,52 . (17) Lc 9,53 .
Lc 9,35.16. act ind praes. + imperat. praes. 2de pers. mv.akouete (luistert) van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen) . Taalgebruik in Lc : akouô (horen) . Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Lc (3) : (1) Lc 8,18 . (2) Lc 9,35 . (3) Lc 10,24 . Een vorm van akouô (horen) Lc in 58 verzen , in Lc 9 (3) : (1) Lc 9,7 . (2) Lc 9,9 . (3) Lc 9,35 .
Lc 9,36 - Lc 9,36 : 168. Verheerlijking van Jezus - bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 9 -- taalgebruik -- Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 -- Lc 9,28 - Lc 9,29 - Lc 9,30 - Lc 9,31 - Lc 9,32 - Lc 9,33 - Lc 9,34 - Lc 9,35 - Lc 9,36 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [36] And when the voice was past, Jesus was found alone.
And they kept it close, and told no man in those days any of those things which
they had seen.
Luther-Bibel .36 Und als die Stimme geschah, fanden sie Jesus allein. Und sie
schwiegen davon und verkündeten in jenen Tagen niemandem, was sie gesehen hatten.
Die Heilung eines besessenen Knaben
Tekstuitleg van Lc 9,36 . Het vers Lc 9,36 telt 23 woorden en 114 (2 X 57) letters . De getalwaarde van Lc 9,36 is 11007 (3² X 1223) .
Lc 9,36.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 9 (+ 44 / 62 . - 18 / 62) . Lc 9,28-36 (+ 8 / 9 . - 1 / 9 : Lc 9,31 ) .
Lc 9,36.2.
en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 9 (13) : (1) Lc
9,12 . (2) Lc
9,18 . (3) Lc
9,26 . (4) Lc
9,29 . (5) Lc
9,31 . (6) Lc
9,33 . (7) Lc
9,34 . (8) Lc
9,36 . (9) Lc
9,46 . (10) Lc
9,48 . (11) Lc
9,49 . (12) Lc
9,51 . (13) Lc
9,57 .
Lc 9,36.3.
bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho ,
hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (154) . Lc 9 (10) : (1) Lc
9,16 . (2) Lc
9,18 . (3) Lc
9,29 . (4) Lc
9,33 . (5) Lc
9,34 . (6) Lc
9,36 . (7) Lc
9,42 . (8) Lc
9,48 . (9) Lc
9,49 . (10) Lc
9,51 .
Lc 9,36.4. inf. aor. genesthai van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in het N.T. : ginomai (worden) . Taalgebruik in Lc : ginomai (worden) . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... ) zoals vele verhalen bij ons beginnen . Lc (69) . Lc 9 (4) : (1) Lc 3,22 . (2) Lc 9,36 . (3) Lc 21,9 . (4) Lc 23,24 . Een vorm van ginomai (worden, gebeuren) in Lc 9 (10) : (1) Lc 9,7 . (2) Lc 9,18 . (3) Lc 9,28 . (4) Lc 9,29 . (5) Lc 9,33 . (6) Lc 9,34 . (7) Lc 9,35 . (8) Lc 9,36 . (9) Lc 9,37 . (10) Lc 9,51 .
Lc 9,36.5. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (149) . Lc 9 (11) : (1) Lc 9,2 . (2) Lc 9,3 . (3) . (4) Lc 9,27 . (5) Lc 9,31 . (6) Lc 9,32 . (7) Lc 9,34 . (8) Lc 9,36 . (9) Lc 9,58 . (10) Lc 9,60 . (11) Lc 9,62 .
Lc 9,36.6. acc. vr. enk. fônèn van het zelfst. naamw. fônè (stem, roep) . Taalgebruik in het N.T. : fônè (stem, roep) . Taalgebruik in Mc : fônè (stem, roep) . Taalgebruik in Lc : fônè (stem, roep) . Hebr. p´ (mond) . Verwant met Gr. fô-nè (Lat vo-x = stem , vo-care = roepen) , fè-mi = spreken . Lat for - fari . Verwant met de indogerm. stam bha . Ook verwantschap tussen Hebr. pânîm (aangezicht) en fainô = schijnen . Lat. facies . E. face . Ned. aangezicht , aanschijn . Lc (4) : (1) Lc 3,22. (2) Lc 9,36 . (3) Lc 11,27 . (4) Lc 17,13 . Een vorm van fônè (stem, roep) in Lc in 13 verzen : (1) Lc 1,44 . (2) Lc 3,4 . (3) Lc 3,22. (4) Lc 4,33 . (5) Lc 8,28 . (6) Lc 9,35 . (7) Lc 9,36 . (8) Lc 11,27 . (9) Lc 17,13 . (10) Lc 17,15 . (11) Lc 19,37 . (12) Lc 23,23 . (13) Lc 23,46 .
Lc 9,36.7. van het werkw. heuriskô (vinden) . Taalgebruik in het N.T. : heuriskô (vinden) . Taalgebruik in Lc : heuriskô (vinden) . Lc (3) : (1) Lc 9,36 . (2) Lc 15,24 . (3) Lc 15,32 . Een vorm van heuriskô (vinden) in Lc in 45 verzen , in Lc 9 in 2 verzen : (1) Lc 9,12 . (2) Lc 9,36 .
Lc 9,36.8. nom. mann. enk. Ièsous (Jezus) . Taalgebruik in het N.T. : Ièsous (Jezus) . Taalgebruik in Lc : Ièsous (Jezus) . Lc (55) . Lc 9 (7) : (1) Lc 9,36 . (2) Lc 9,41 . (3) Lc 9,42 . (4) Lc 9,47 . (5) Lc 9,50 . (6) Lc 9,58 . (7) Lc 9,62 . Een vorm van Ièsous (Jezus) in Lc in 87 verzen , in Lc 9 in 8 verzen : 7 + Lc 9,33
Lc 9,36.9. nom. mann. enk. monos van het bijvoegl. naamw. monos (alleen, afzonderlijk) . Taalgebruik in het N.T. : monos (alleen, afzonderlijk) . Taalgebruik in Lc : monos (alleen, afzonderlijk) . Lc (3) : (1) Lc 5,21 . (2) Lc 9,36 . (3) Lc 24,18 . Een vorm van monos (alleen, afzonderlijk) in Lc in 9 verzen : (1) Lc 4,4 . (2) Lc 4,8 . (3) Lc 5,21 . (4) Lc 6,4 . (5) Lc 9,18 . (6) Lc 9,36 . (7) Lc 10,40 . (8) Lc 24,12 . (9) Lc 24,18 .
Lc 9,36.10. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 9 (+ 44 / 62 . - 18 / 62) . Lc 9,28-36 (+ 8 / 9 . - 1 / 9 : Lc 9,31 ) .
Lc 9,36.11. nom. mann. mv. autoi (zij) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (19) : (1) Lc 2,50 . (2) Lc 6,11 . (3) Lc 9,36 . (4) Lc 11,4 . (5) Lc 11,19 . (6) Lc 11,46 . (7) Lc 11,48 . (8) Lc 11,52 . (9) Lc 13,4 . (10) Lc 14,1 . (11) Lc 14,12 . (12) Lc 16,28 . (13) Lc 17,13 . (14) Lc 18,34 . (15) Lc 22,23 . (16) Lc 22,71 . (17) Lc 24,14 . (18) Lc 24,35 . (19) Lc 24,52 .
Lc 9,36.12. act. ind. aor. 3de pers. mv. esigèsan van het werkw. sigaô (zwijgen) . Taalgebruik in het N.T. : sigaô (zwijgen) . Taalgebruik in Lc : sigaô (zwijgen) . Lc (2) : (1) Lc 9,36 . (2) Lc 20,26 . Een vorm van sigaô (zwijgen) in Lc in 3 verzen : (1) Lc 9,36 . (2) Lc 19,39 . (3) Lc 20,26 .
Lc 9,36.13. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 9 (+ 44 / 62 . - 18 / 62) . Lc 9,28-36 (+ 8 / 9 . - 1 / 9 : Lc 9,31 ) .
Lc 9,36.14. dat. mann. + onz. enk. oudeni van het onbepaald voornaamw. oudeis (niemand) . Taalgebruik in het N.T. : oudeis (niemand) . Taalgebruik in Mc : oudeis (niemand) . Taalgebruik in Lc : oudeis (niemand) . Lc (1) Lc 9,36 . Een vorm van oudeis (niemand) in Lc in 32 verzen , in Lc 9 in 2 verzen : (1) Lc 9,36 . (2) Lc 9,62 .
Lc 9,36.15. act. ind. aor. 3de pers. mv.apèggeilan van het werkw. apaggellô (af-kondigen) . Taalgebruik in het N.T. : apaggellô (af-kondigen) . Taalgebruik in Lc : apaggellô (af-kondigen) . Lc (6) : (1) Lc 7,18 . (2) Lc 8,34 . (3) Lc 8,36 . (4) Lc 9,36 . (5) Lc 18,37 . (6) Lc 24,9 . Een vorm van apaggellô (af-kondigen) in Lc in 11 verzen : (1) Lc 7,18 . (2) Lc 7,22 . (3) Lc 8,20 . (4) Lc 8,34 . (5) Lc 8,36 . (6) Lc 8,47 . (7) Lc 9,36 . (8) Lc 13,1 . (9) Lc 14,21 . (10) Lc 18,37 . (11) Lc 24,9 . In Lc : 5 vormen in 7 hoofdstukken en in 11 verzen .
Lc 9,36.16.
en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Lc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in .
Lc (288) . Lc 9 (13) : (1) Lc
9,12 . (2) Lc
9,18 . (3) Lc
9,26 . (4) Lc
9,29 . (5) Lc
9,31 . (6) Lc
9,33 . (7) Lc
9,34 . (8) Lc
9,36 . (9) Lc
9,46 . (10) Lc
9,48 . (11) Lc
9,49 . (12) Lc
9,51 . (13) Lc
9,57 .
Lc 9,36.17.
aanwijzend voornaamw. datief vrouwelijk meervoud ekeinais (die) . Taalgebruik
in het N.T. : ekeinos
(die) . Taalgebruik in Lc : ekeinos
(die) .
Lc (5) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
4,2 . (3) Lc
5,35 . (4) Lc
9,36 . (5) Lc
21,23 . Een vorm van ekeinos (die) in Lc in 32 verzen , in Lc 9 in 2 verzen
: (1) Lc
9,5 . (2) Lc
9,36 .
Lc 9,36.18. bepaald lidw. dat. vr. mv. tais . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (33) . Lc 9 (1) Lc 9,36 .
Lc 9,36.19.
dat. vr. mv. hèmerais van het zelfst. naamw. hèmera (dag) . Taalgebruik
in het N.T. : hèmera
(dag) . Taalgebruik in Lc : hèmera
(dag) . Taalgebruik in Hnd : hèmera
(dag) . Lc (18) . (1) Lc
1,5 . (2) Lc
1,7 . (3) Lc
1,18 . (4) Lc
1,25 . (5) Lc
1,39 . (6) Lc
1,75 . (7) Lc
2,1 . (8) Lc
2,36 . (9) Lc
4,2 . (10) Lc
4,25 . (11) Lc
5,35 . (12) Lc
6,12 . (13) Lc
9,36 . (14) Lc
17,26 . (15) Lc
17,28 . (16) Lc
21,23 . (17) Lc
23,7 . (18) Lc
24,18 .
Een vorm van hèmera (dag) in Lc 9 (7) : (1) Lc
9,12 . (2) Lc
9,22 . (3) Lc
9,23 . (4) Lc
9,28 . (5) Lc
9,36 . (6) Lc
9,37 . (7) Lc
9,51 . In Lc : 6 vormen van hèmera (dag) in 22 / 24 hoofdstukken
en in 78 verzen . In Hnd : 6 vormen van hèmera (dag) in 25 / 28 hoofdstukken
en in 91 verzen .
Lc 9,36.16. - 19. en tais hèmerais ekeinais (in die dagen) . Lc (2) : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 4,2 . En ekeinais tais hèmerais (in díe dagen) . In Lc (3) : (1) Lc 5,35 . (2) Lc 9,36 . (3) Lc 21,23 . In die dagen wordt in het Hebreeuws in twee woorden (bajjâmîm hâhem) weergegeven : eerste woord : prefix be- + lidwoord ha + zelfstandig naamwoord meervoud jamim ; tweede woord : bepaald lidwoord + aanwijzend voornaamwoord derde persoon mannelijk en onzijdig meervoud als suffix . Deze constructie komt in eenendertig verzen in de bijbel voor . In het Nederlands staat het aanwijzend voornaamwoord vóór het zelfstandig naamwoord en is er geen lidwoord .
Lc 9,36.20. nom. + acc. onz. enk. ouden van het voornaamw. oudeis (niemand) . Taalgebruik in het N.T. : oudeis (niemand) . Taalgebruik in Mc : oudeis (niemand) . Taalgebruik in Lc : oudeis (niemand) . Lc (12) : (1) Lc 4,2 . (2) Lc 5,5 . (3) Lc 9,36 . (4) Lc 10,19 . (5) Lc 12,2 . (6) Lc 18,34 . (7) Lc 20,40 . (8) Lc 23,4 . (9) Lc 23,9 . (10) Lc 23,15 . (11) Lc 23,22 . (12) Lc 23,41 . Een vorm van oudeis (niemand) in Lc in 32 verzen , in Lc 9 in 2 verzen : (1) Lc 9,36 . (2) Lc 9,62 .
Lc 9,36.21. betrekk. voornaamw. gen. mann. + onz. mv. hôn van het betrekk. voornaamw. hos , hè , ho OF part. praes. nom. mann. enk. ôn van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het N.T. : betrekkelijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : betrekkelijk voornaamwoord . Lc (17) : (1) Lc 1,4 . (2) Lc 1,20 . (3) Lc 3,19 . (4) Lc 3,23 . (5) Lc 5,9 . (6) Lc 6,34 . (7) Lc 9,36 . (8) Lc 11,23 . (9) Lc 12,3 . (10) Lc 13,1 . (11) Lc 15,16 . (12) Lc 19,37 . (13) Lc 19,44 . (14) Lc 23,14 . (15)