LUCASEVANGELIE , DERTIENDE HOOFDSTUK , LC 13 -
- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -
- Lc 13,1-9 -- Lc 13,22-30 -

Overzicht van het Lucasevangelie : Lc 1 , Lc 2 , Lc 3 , Lc 4 , Lc 5 , Lc 6 , Lc 7 , Lc 8 , Lc 9 , Lc 10 , Lc 11 , Lc 12 , Lc 13 , Lc 14 , Lc 15 , Lc 16 , Lc 17 , Lc 18 , Lc 19 , Lc 20 , Lc 21 , Lc 22 , Lc 23 , Lc 24 ,
Tekstuitleg per perikope - Lc 13,1-5 - Lc 13,6-9 - Lc 13,10-17 - Lc 13,18-19 - Lc 13,20-21 - Lc 13,22-29 - Lc 13,30 - Lc 13,31-33 - Lc 13,34-35 -
Tekstuitleg vers per vers : Lc 13,1 - Lc 13,2 - Lc 13,3 - Lc 13,4 - Lc 13,5 - Lc 13,6 - Lc 13,7 - Lc 13,8 - Lc 13,9 - Lc 13,10 - Lc 13,11 - Lc 13,12 - Lc 13,13 - Lc 13,14 - Lc 13,15 - Lc 13,16 - Lc 13,17 - Lc 13,18 - Lc 13,19 - Lc 13,20 - Lc 13,21 - Lc 13,22 - Lc 13,23 - Lc 13,24 - Lc 13,25 - Lc 13,26 - Lc 13,27 - Lc 13,28 - Lc 13,29 - Lc 13,30 - Lc 13,31 - Lc 13,32 - Lc 13,33 - Lc 13,34 - Lc 13,35
Religie.opzijnbest.nl
ZOEKEN OP DEZE WEBSITE
PicoSearch
  Hulp
Verzorgd door PicoSearch
 
1. LXX , Griekse tekst N.T.   2. Vulgata   3. Synopsis Denaux - Vervenne  4. Statenvertaling   5. Willibrordvertaling   6. Nieuwe Vertaling   7. Naardense vertaling , zie
8. Bible de Jérusalem 9. Statenvertaling   10. King James Bible  - King James Bible 11. Luther-Bibel        

WEDERKERIGHEID (DIVERSITEIT - VICE VERSA) . Meer info : Arseen De Kesel . Email: arseen.de.kesel@pandora.be .
websitenamen : http://users.telenet.be/arseen.de.kesel/ en http://www.interlevensbeschouwelijk.be/index.htm
- STARTPAGINA - AGENDA - BIJ DE HAND - NIEUW - OVERZICHT -  TIJDSCHRIFTEN -
ALFABETISCH OVERZICHT VAN THEMA'S EN WEBSITES :
- A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z
HOOFDTHEMA'S : allochtonen , armoede , bahá'í ,  bezinningsteksten , bijbel , bijbel en koran , boeddhisme , christendom , extreemrechts (Vlaams Blok) , fundamentalisme , globalisering en antiglobalisering ,  hindoeïsme , interlevensbeschouwelijke dialoog , interreligieuze meditatie , islam , jodendom , koran , levensbeschouwing , levensbeschouwing / godsdienst en onderwijs , racisme , samenleving , sikhisme , spiritualiteit , tewerkstelling van allochtonen , vluchtelingen en asielzoekers , vrijzinnigheid , witte scholen , multiculturele scholen en concentratiescholen , Eigen-zinnige beschouwingen , Het kleine of grote ongenoegen


Woordenschat
Bibliografie
Literatuur
Liturgisch gebruik
- Lc 13,22-30 : 21ste (eenentwintigste) zondag door het c-jaar .
Overzicht van de bijbelboeken - bijbeloverzicht -- taalgebruik -
- OT : Gn (Genesis) , Ex (Exodus) , Lv (Leviticus) , Nu (Numeri) , Dt (Deuteronomium) , Joz (Jozua) , Re (Rechters) , Rt (Ruth) , 1 S (1 Samuël) , 2 S (2 Samuël) , 1 K (1 Koningen) , 2 K (2 Koningen) , 1 Kr ( 1 Kronieken) , 2 Kr (2 Kronieken) , Ezr (Ezra) , Neh (Nehemia) , Tob (Tobia) , Jdt (Judith) , Est (Esther) , 1 Mak (1 Makkabeeën) , 2 Mak (2 Makkabeeën) , Job , Ps (Psalmen ) , Spr (Spreuken) , Pr (Prediker) , Hl (Hooglied) , W (Wijsheid) , Sir (Sirach) , Js (Jesaja) , Jr (Jeremia) , Kl (Klaagliederen) , Bar (Baruch) , Ez (Ezechiël) , Da (Daniël) , Hos (Hosea) , Jl (Joël) , Am (Amos) , Ob (Obadja) , Jon (Jona) , Mi (Micha) , Nah (Nahum) , Hab (Habakuk) , Sef (Sefanja) , Hag (Haggai) , Zach (Zacharia) , Mal (Maleachi) .
- NT : Mt (Matteüs) - Mc (Marcus) - Lc (Lucas) - Joh (Johannes) - Hnd (Handelingen) , Rom (Rome) , 1 Kor (Korinte) , 2 Kor (Korinte) , Gal (Galatië) , Ef (Efese) , Fil (Filippi) , Kol (Kolosse) , 1 Tes (Tessalonika) , 2 Tes (Tessalonika) , 1 Tim (Timoteüs) , 2 Tim (Timoteüs) , Tit (Titus) , Film (Filemon) , Heb (Hebreeën) , Jak (Jakobus) , 1 Pe (Petrus) , 2 Pe (Petrus) , 1 Joh (Johannes) , 2 Joh (Johannes) , 2 Joh (Johannes) , Jud (Judas) , Apk (Apokalyps) .
Overzicht van de bibliografie van de bijbelboeken : - bibliografie bijbel - bibliografie van het Oude Testament - bibliografie Matteüsevangelie - bibliografie Marcusevangelie - bibliografie Lucasevangelie - bibliografie van het Johannesevangelie - bibliografie van het Nieuwe Testament (behalve evangeliën)

In hun synopsis van de eerste drie evangeliën (Leuven, Vlaamse Bijbelstichting, 1986; Turnhout, Brepols, ) onderscheiden Adelbert Denaux en Marc Vervenne volgende pericopen in het dertiende hoofdstuk van het Lucasevangelie :
221. Gebeurtenissen die tot bekering vermanen : Lc 13,1-5
222. Gelijkenis van de onvruchtbare vijgeboom : Lc 13,6-9 -
223. Genezing van een kromgebogen vrouw op sabbat : Lc 13,10-17 -
224. Gelijkenis van het mostaardzaad : Mc 4,30-32 - Mt 13,31-32 - Lc 13,18-19 -
225. Gelijkenis van het zuurdeeg : Lc 13,20-21 - Mt 14,33
226. Gelijkenis van de uitsluiting uit het Rijk Gods : Lc 13,22-29 -
227. De eschatologische ommekeer : Lc 13,30 - Mt 20,16 -
228. Herodes de vos : Lc 13,31-33 -
229. Klacht over Jeruzalem : Lc 13,34-35 - Mt 23,1-12 -

221. Gebeurtenissen die tot bekering vermanen : Lc 13,1-5 - Lc 13,1-5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,1 - Lc 13,2 - Lc 13,3 - Lc 13,4 - Lc 13,5 -

Evangelielezing op de 3de (derde) zondag in de veertigdagentijd C : Lc 13,1-9 . Lc 13,1-9 :
In die tijd waren er bij Jezus enkele mensen die Hem vertelden wat er gebeurd was met de Galileeërs, van wie Pilatus het bloed met dat van hun offerdieren had vermengd. Daarop zei Jezus: "Denkt ge, dat onder alle Galileeërs alleen deze mensen zondaars waren, omdat zij dat lot ondergaan hebben? Volstrekt niet, zeg Ik u. Maar als gij u niet bekeert, zult ge allen op een dergelijke manier omkomen. Of die achttien die gedood werden doordat de toren bij de Silóam op hen viel: denkt ge dat die alleen schuldig waren onder alle mensen die in Jeruzalem woonden? Volstrekt niet, zeg Ik u. Maar als gij niet tot bekering komt zult ge allen op eenzelfde wijze omkomen." Toen vertelde Hij de volgende gelijkenis: "Iemand had een vijgeboom die in zijn wijngaard geplant stond; hij kwam zoeken of er vrucht aan zat, maar vond niets. Toen zei hij tot de wijngaardenier: Al sinds drie jaar kom ik aan deze vijgeboom vruchten zoeken maar ik vind er geen. Hak hem om! Waartoe put hij nog de grond uit? Maar de man gaf hem ten antwoord: Heer, laat hem dit jaar nog staan; laat mij eerst de grond er omheen omspitten en er mest op brengen. Misschien draagt hij het volgend jaar vrucht; zo niet, dan kunt ge hem omhakken."

Lc 13,1 - Lc 13,1 : 221. Gebeurtenissen die tot bekering vermanen - Lc 13,1-5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,1 - Lc 13,2 - Lc 13,3 - Lc 13,4 - Lc 13,5 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
13:1 parèsan de tines en autô tô kairô apaggellontes autô peri tôn galilaiôn ôn to aima pilatos emixen meta tôn thusiôn autôn  1 aderant autem quidam ipso in tempore nuntiantes illi de Galilaeis quorum sanguinem Pilatus miscuit cum sacrificiis eorum    1 En er waren te dierzelfder tijd enigen tegenwoordig, die Hem boodschapten van de Galileërs, welker bloed Pilatus met hun offeranden gemengd had.   [1] Op* dat ogenblik kwamen er mensen bij Hem met het bericht* over de Galileeërs van wie Pilatus het bloed met dat van hun offerdieren had vermengd.  [1] Er waren op dat moment ook enkele mensen aanwezig die hem vertelden over de Galileeërs van wie Pilatus het bloed vermengd had met hun offers.   1 ¶ Zomaar enkelen komen bij hem in datzelfde tijdsgewricht met het slechte nieuws over de Galileeërs wier bloed Pilatus heeft vermengd met dat van hun offerdieren.   1. En ce même temps survinrent des gens qui lui rapportèrent ce qui était arrivé aux Galiléens, dont Pilate avait mêlé le sang à celui de leurs victimes.  

King James Bible . [1] There were present at that season some that told him of the Galilaeans, whose blood Pilate had mingled with their sacrifices.
Luther-Bibel . 1 Es kamen aber zu der Zeit einige, die berichteten ihm von den Galiläern, deren Blut Pilatus mit ihren Opfern vermischt hatte.

Tekstuitleg van Lc 13,1 . Het vers Lc 13,1 telt 21 (3 X 7) woorden en 102 (2 X 3 X 17) letters . de getalwaarde van Lc 13,1 is 15799 (7 X 37 X 61) .

Lc 13,1.1. act. ind. imperf. 3de pers. mv. parèsan (zij waren aanwezig) van het werkw. pareimi (naast iemand zijn , aanwezig zijn bij) . Taalgebruik in het N.T. : pareimi (naast iemand zijn , aanwezig zijn bij) . Taalgebruik in Lc . : pareimi (naast iemand zijn , aanwezig zijn bij) . Lc (1) Lc 13,1 . Dit is de enigste vorm in Lc .

Lc 13,1.2. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Mc (478 + 5 = 483) . Lc (13) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,6 . (3) Lc 13,7 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,9 . (6) Lc 13,10 . (7) Lc 13,12 . (8) Lc 13,14 . (9) Lc 13,15 . (10) Lc 13,16 . (11) Lc 13,23 . (12) Lc 13,28 . (13) Lc 13,35 .

Lc 13,1.3. nom. mann. mv. tines van het onbep. voornaamw. tis . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord tis . Taalgebruik in Lc : voornaamwoord tis . Ned. wie , wat ? deze , dat ! Lc (12) : (1) Lc 6,2 . (2) Lc 8,2 . (3) Lc 9,27 . (4) Lc 11,15 . (5) Lc 13,1 . (6) Lc 13,31 . (7) Lc 19,39 . (8) Lc 20,27 . (9) Lc 20,39 . (10) Lc 24,17 . (11) Lc 24,22 . (12) Lc 24,24 .

Lc 13,1.4. en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in . Lc (288) . Lc 13 (13) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,7 . (5) Lc 13,10 . (6) Lc 13,14 . (7) Lc 13,19 . (8) Lc 13,21 . (9) Lc 13,26 . (10) Lc 13,28 . (11) Lc 13,29 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 .

Lc 13,1.5. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (154) . Lc 13 (5) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,14 . (5) Lc 13,15 .

Lc 13,1.6. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (144) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,8 . (3) Lc 13,15 . (4) Lc 13,17 . (5) Lc 13,23 . (6) Lc 13,31 .

Lc 13,1.7. dat. mann. enk. kairô(i) van het zelfst. naamw. kairos (gunstig moment) . Taalgebruik in het N.T. : kairos (gunstig moment) . Taalgebruik in Lc : kairos (gunstig moment) . Lc (6) : (1) Lc 8,13 . (2) Lc 12,42 . (3) Lc 13,1 . (4) Lc 18,30 . (5) Lc 20,10 . (6) Lc 21,36 . Een vorm van kairos (gunstig moment) in Lc in 12 verzen : (1) Lc 1,20 . (2) Lc 4,13 . (3) Lc 8,13 . (4) Lc 12,42 . (5) Lc 12,56 . (6) Lc 13,1 . (7) Lc 18,30 . (8) Lc 19,44 . (9) Lc 20,10 . (10) Lc 21,8 . (11) Lc 21,24 . (12) Lc 21,36 .

Lc 13,1.8. act. part. praes. nom. mann. mv. apaggellontes (afkondigend) van het werkw. apaggellô (af-kondigen) . Taalgebruik in het N.T. : apaggellô (af-kondigen) . Taalgebruik in Lc : apaggellô (af-kondigen) . Lc (1) Lc 13,1 . Een vorm van apaggellô (af-kondigen) in Lc in 11 verzen : (1) Lc 7,18 . (2) Lc 7,22 . (3) Lc 8,20 . (4) Lc 8,34 . (5) Lc 8,36 . (6) Lc 8,47 . (7) Lc 9,36 . (8) Lc 13,1 . (9) Lc 14,21 . (10) Lc 18,37 . (11) Lc 24,9 .

Lc 13,1.9. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (144) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,8 . (3) Lc 13,15 . (4) Lc 13,17 . (5) Lc 13,23 . (6) Lc 13,31 .

Lc 13,1.10. peri (omwille van, over) . Taalgebruik in N.T. : peri (over, rondom, omwille van) . Taalgebruik in Lc : peri (over, rondom, omwille van) . Fr. pour , N. voor . Lc (43) . Lc 13 (2) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,8 .

Lc 13,1.11. bepaald lidw. gen. mann. + vr. + onz. mv. tôn van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 13 (3) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,10 . (3) Lc 13,28 .

Lc 13,1.12. gen. mann. mv. galilaiôn van het zelfst. naamw. galilaios (Galileeër) . Taalgebruik in het N.T. : galilaios (Galileeër) . Taalgebruik in Lc : galilaios (Galileeër) . Lc (1) Lc 13,1 . Een vorm van galilaios (Galileeër) in Lc in 4 verzen : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,2 . (3) Lc 22,59 . (4) Lc 23,6 .

Lc 13,1.13. betrekk. voornaamw. gen. mann. + onz. mv. hôn van het betrekk. voornaamw. hos , hè , ho OF part. praes. nom. mann. enk. ôn van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het N.T. : betrekkelijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : betrekkelijk voornaamwoord . Lc (17) : (1) Lc 1,4 . (2) Lc 1,20 . (3) Lc 3,19 . (4) Lc 3,23 . (5) Lc 5,9 . (6) Lc 6,34 . (7) Lc 9,36 . (8) Lc 11,23 . (9) Lc 12,3 . (10) Lc 13,1 . (11) Lc 15,16 . (12) Lc 19,37 . (13) Lc 19,44 . (14) Lc 23,14 . (15) Lc 23,41 . (16) Lc 24,6 . (17) Lc 24,44 .

Lc 13,1.14. bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (181) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,8 . (3) Lc 13,9 . (4) Lc 13,11 .

Lc 13,1.15. nom. + acc. onz. enk.  αἱμα = haima (bloed) . Taalgebruik in het NT : haima (bloed) . Taalgebruik in de LXX : haima (bloed) . Taalgebruik in Lc : haima (bloed) . Mt (5) : (1) Mt 16,17 . (2) Mt 23,35 . (3) Mt 26,28 . (4) Mt 27,4 . (5) Mt 27,25 . Mc (1) : Mc 14,24 . Lc (2) : (1) Lc 11,50 . (2) Lc 13,1 . Joh (5) : (1) Joh 6,53 . (2) Joh 6,54 . (3) Joh 6,55 . (4) Joh 6,56 . (5) Joh 19,34 . Hnd (6) : (1) Hnd 2,19 . (2) Hnd 2,20 . (3) Hnd 5,28 . (4) Hnd 18,6 . (5) Hnd 21,25 . (6) Hnd 22,20 . Een vorm van  αἱμα = haima (bloed) in de LXX (401) , in het NT (97) , in Lc (7) : (1) Lc 8,43 . (2) Lc 8,44 . (3) Lc 11,50 . (4) Lc 11,51 . (5) Lc 13,1 . (6) Lc 22,20 . (7) Lc 22,44 .
- Hebr. דָם = dâm (bloed, bloedschuld) . Taalgebruik in Tenakh : dâm (bloed, bloedschuld) .

    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  nom. + acc. onz. enk.  haima 225  183  42  12  11  13  10 

Lc 13,1.16. nom. mann. enk. peilatos OF pilatos (Pilatus) . Taalgebruik in het N.T. : peilatos OF pilatos (Pilatus) . Taalgebruik in Lc : peilatos OF pilatos (Pilatus) . Lc (8) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 23,3 . (3) Lc 23,4 . (4) Lc 23,6 . (5) Lc 23,12 . (6) Lc 23,13 . (7) Lc 23,20 . (8) Lc 23,24 . Een vorm van peilatos OF pilatos (Pilatus) in Lc in 12 verzen : (1) Lc 3,1 . (2) Lc 13,1 . (3) Lc 23,1 . (4) Lc 23,3 . (5) Lc 23,4 . (6) Lc 23,6 . (7) Lc 23,11 . (8) Lc 23,12 . (9) Lc 23,13 . (10) Lc 23,20 . (11) Lc 23,24 . (12) Lc 23,52 .

Lc 13,1.17. act. ind. aor. 3de pers. enk. emixen (hij mengde) van het werkw. mignumi (mengen) . Taalgebruik in het N.T. : mignumi (mengen) . Taalgebruik in Lc : mignumi (mengen) . Lc (1) Lc 13,1 . Dit is de enigste vorm in Lc .

Lc 13,1.18. meta (met , na) . Afkortingen : met' of meth' . Taalgebruik in het N.T. : meta (na , met) . Taalgebruik in Mc : meta (na , met) . Voorzetsel . Hebr. `im . - Lat. cum . Ned. met (Gr. me - ta = met die dingen) . D. mit . E. with . Fr. avec (< apud hoc : met dat) .
- Lat. post-quam . Ned. na-dat . D. nachdem . Fr. après (< ad pressum = tot ge-perst , opeengeperst ; primere , pressum : persen ) . E. after .
Lc (37 + 21 + 4 = 62) . Lc 13 (1) Lc 13,1 .

Lc 13,1.19. bepaald lidw. gen. mann. + vr. + onz. mv. tôn van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 13 (3) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,10 . (3) Lc 13,28 .

Lc 13,1.20. gen. vr. v. thumiôn van het zelfst. naamw. thusia (offer) . Taalgebruik in het N.T. : thusia (offer) . Taalgebruik in Lc : thusia (offer) . Lc (1) Lc 13,1 . Een vorm van thusia (offer) in Lc in 2 verzen : (1) Lc 2,24 . (2) Lc 13,1 .

Lc 13,1.21. gen. mv.autôn van het pers. voornaamw. autos (hij - hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (94) . Lc (1) Lc 13,1 .

Lc 13,2 - Lc 13,2 : 221. Gebeurtenissen die tot bekering vermanen - Lc 13,1-5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,1 - Lc 13,2 - Lc 13,3 - Lc 13,4 - Lc 13,5 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
13:2 kai apokritheis eipen autois dokeite oti oi galilaioi outoi amartôloi para pantas tous galilaious egenonto oti tauta peponthasin  2 et respondens dixit illis putatis quod hii Galilaei prae omnibus Galilaeis peccatores fuerunt quia talia passi sunt     2 En Jezus antwoordde, en zeide tot hen: Meent gij, dat deze Galileërs zondaars zijn geweest boven al de Galileërs, omdat zij zulks geleden hebben?   [2] Hij zei daarop: ‘Denkt u dat deze Galileeërs grotere zondaars zijn geweest dan alle andere Galileeërs, omdat hun dit is overkomen?   [2] Hij zei tegen hen: ‘Denken jullie dat die Galileeërs grotere zondaars waren dan alle andere Galileeërs, omdat ze dat ondergaan hebben?  2 En ten antwoord zegt hij tot hen: denkt ge dat deze Galileeërs grotere zondaars zijn geweest dan alle andere Galileeërs, dat ze dit alles hebben moeten lijden?–  2. Prenant la parole, il leur dit : « Pensez-vous que, pour avoir subi pareil sort, ces Galiléens fussent de plus grands pécheurs que tous les autres Galiléens ?  

King James Bible . [2] And Jesus answering said unto them, Suppose ye that these Galilaeans were sinners above all the Galilaeans, because they suffered such things?
Luther-Bibel . 2 Und Jesus antwortete und sprach zu ihnen: Meint ihr, dass diese Galiläer mehr gesündigt haben als alle andern Galiläer, weil sie das erlitten haben?

Tekstuitleg van Lc 13,2 . Het vers Lc 13,2 telt 20 (2² X 5) woorden en 118 (2 X 59) letters . De getalwaarde van Lc 13,2 is 10975 (5² X 739) .

Lc 13,2.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 13 (+ 27 / 35 ; - 8 / 35 : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,3 . (3) Lc 13,5 . (4) Lc 13,9 . (5) Lc 13,10 . (6) Lc 13,21 . (7) Lc 13,23 . (8) Lc 13,35 .

Lc 13,2.2. part. aor. nom. mann. enk. apokritheis (beantwoord) van het werkw. apokrinomai (antwoorden) . Taalgebruik in het N.T. : apokrinomai (antwoorden) . Taalgebruik in Lc : apokrinomai (antwoorden) . Lc (33) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,8 . (3) Lc 13,14 . (4) Lc 13,25 . Een vorm van apokrinomai (antwoorden) in Lc in 46 verzen , in Lc 13 (5) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,8 . (3) Lc 13,14 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,25 .

Lc 13,2.3. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (223) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,12 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,20 . (6) Lc 13,23 . (7) Lc 13,32 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 13 in 13 verzen : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,14 . (6) Lc 13,17 . (7) Lc 13,18 . (8) Lc 13,24 . (9) Lc 13,25 . (10) Lc 13,26 . (11) Lc 13,27 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 . Een vorm van eipon (ik zei) in Lc 13 in 8 verzen : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,12 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,20 . (6) Lc 13,23 ². (7) Lc 13,32 . (8) Lc 13,35 .

Lc 13,2.4. dat. mann. en onz. mv.autois van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc : voornaamwoord autos . Lc (89) . Lc 13 (2) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,32 .

Lc 13,2.5. act. ind. praes. 2de pers. mv. dokeite van het werkw. dokeô (menen, schijnen) . Taalgebruik in het N.T. : dokeô (menen, schijnen) . Taalgebruik in Lc : dokeô (menen, schijnen) . Lc (4) : (1) Lc 12,40 . (2) Lc 12,51 . (3) Lc 13,2 . (4) Lc 13,4 . Een vorm van dokeô (menen, schijnen) in Lc in 10 verzen : (1) Lc 1,3 . (2) Lc 8,18 . (3) Lc 10,36 . (4) Lc 12,40 . (5) Lc 12,51 . (6) Lc 13,2 . (7) Lc 13,4 . (8) Lc 19,11 . (9) Lc 22,24 . (10) Lc 24,37 .

Lc 13,2.6. hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in N.T. : hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in Lc : hoti (dat, omdat) . Lc (160) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,14 . (4) Lc 13,24 . (5) Lc 13,31 . (6) Lc 13,33 .

Lc 13,2.7. nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Hnd : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (165) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,17 . (4) Lc 13,23 . (5) Lc 13,30 .

Lc 13,2.8. nom. mann. mv. galilaioi (Galileeërs) van het zelfst. naamw. galilaios (Galileeër) . Taalgebruik in het N.T. : galilaios (Galileeër) . Taalgebruik in Lc : galilaios (Galileeër) . Lc (1) Lc 13,2 . Een vorm van galilaios (Galileeër) in Lc in 4 verzen : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,2 . (3) Lc 22,59 . (4) Lc 23,6 .

Lc 13,2.9. nom. mann. mv. houtoi  van het aanwijz. voornaamw. houtos (deze) . Taalgebruik in het N.T. : houtos (deze) . Taalgebruik in Lc : houtos (deze) . Lc (10) : (1) Lc 8,13 . (2) Lc 8,14 . (3) Lc 8,15 . (4) Lc 8,21 . (5) Lc 13,2 . (6) Lc 19,40 . (7) Lc 20,47 . (8) Lc 21,4 . (9) Lc 24,17 . (10) Lc 24,44 .

Lc 13,2.10. nom. mann. mv. ἁμαρτωλοι = hamartôloi van het zelfst. naamw. ἁμαρτωλος = hamartôlos (zondaar) . Taalgebruik in het NT : hamartôlos (zondaar) . Taalgebruik in de LXX : hamartôlos (zondaar) . Taalgebruik in Lc : hamartôlos (zondaar) . Lc (5) : (1) Lc 6,32 . (2) Lc 6,33 . (3) Lc 6,34 . (4) Lc 13,2 . (5) Lc 15,1 . Een vorm van ἁμαρτωλος = hamartôlos in de LXX (178) , in het NT (47) , in Lc (17) : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 5,30 . (3) Lc 5,32 . (4) Lc 6,32 . (5) Lc 6,33 . (6) Lc 6,34 . (7) Lc 7,34 . (8) Lc 7,37 . (9) Lc 7,39 . (10) Lc 13,2 . (11) Lc 15,1 . (12) Lc 15,2 . (13) Lc 15,7 . (14) Lc 15,10 . (15) Lc 18,13 . (16) Lc 19,7 . (17) Lc 24,7 .

Lc 13,2.11. παρα = para . Afkorting . παρ' = par' (langs, vanwege) . Taalgebruik in het NT : para (langs) . Taalgebruik in de LXX : para (langs) . Taalgebruik in Lc : para (langs) .

para  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
para  677  553  124  13  11  20  21  18  40  44  65     
par'  238  178  60  10  10  22  16  26  21 
totaal 915  731  184  17  15  28  31  28  62  60  91     

- παρα = para . Lc (20) : (1) Lc 1,30 . (2) Lc 1,37 . (3) Lc 1,45 . (4) Lc 2,1 . (5) Lc 2,52 . (6) Lc 3,13 . (7) Lc 5,1 . (8) Lc 5,2 . (9) Lc 7,38 . (10) Lc 8,5 . (11) Lc 8,12 . (12) Lc 8,35 . (13) Lc 8,41 . (14) Lc 8,49 . (15) Lc 13,2 . (16) Lc 13,4 . (17) Lc 17,16 . (18) Lc 18,27 . (19) Lc 18,35 . (20) Lc 19,7 .
- παρ' = par' . Lc (8) : (1) Lc 6,19 . (2) Lc 6,34 . (3) Lc 9,47 . (4) Lc 10,7 . (5) Lc 11,16 . (6) Lc 11,37 . (7) Lc 12,48 . (8) Lc 18,14
- Lc (20 + 8 = 28) .

Lc 13,2.12. acc. mann. mv. παντας = pantas van het bijvoegl. naamw. πας = pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in het NT : pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in de LXX : pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in Lc : pas (ieder, elk, alles) . Lc (14) : (1) Lc 1,65 . (2) Lc 4,36 . (3) Lc 5,9 . (4) Lc 6,10 . (5) Lc 6,19 . (6) Lc 7,16 . (7) Lc 9,23 . (8) Lc 12,41 . (9) Lc 13,2 . (10) Lc 13,4 . (11) Lc 13,28 . (12) Lc 17,27 . (13) Lc 17,29 . (14) Lc 21,35 . Een vorm van πας = pas (ieder, elk, alles) in Lc 13 (7) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,3 . (3) Lc 13,4 . (4) Lc 13,5 . (5) Lc 13,17 . (6) Lc 13,27 . (7) Lc 13,28 .

  pas (al) bijbel  OT  NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
16 acc. m. mv. pantas 482 395 87 4 14  21  35  27  30 
  Totaal 6697  5530  1167 122  66  157  62  167  540  53  345  407 

Lc 13,2.13. bep. lidw. acc. mann. mv. tous (de) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (98) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,28 . (4) Lc 13,34 .

Lc 13,2.14. acc. mann. mv. galilaious (Galileeërs) van het zelfst. naamw. galilaios (Galileeër) . Taalgebruik in het N.T. : galilaios (Galileeër) . Taalgebruik in Lc : galilaios (Galileeër) . Lc (1) Lc 13,2 . Een vorm van galilaios (Galileeër) in Lc in 4 verzen : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,2 . (3) Lc 22,59 . (4) Lc 23,6 .

Lc 13,2.15. ind. aor. 3de pers. mv. egenonto (het gebeurde) van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in het N.T. : ginomai (worden) . Taalgebruik in Lc : ginomai (worden) . Lc (3) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 23,12 . Een vorm van ginomai (worden, gebeuren) in Lc 13 (4) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,17 . (4) Lc 13,19 .

Lc 13,2.16. hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in N.T. : hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in Lc : hoti (dat, omdat) . Lc (160) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,14 . (4) Lc 13,24 . (5) Lc 13,31 . (6) Lc 13,33 .

Lc 13,2.17. nom. + acc. onz. mv. tauta van het aanwijz. voornaamw. houtos (deze) . Taalgebruik in het N.T. : houtos (deze) . Taalgebruik in Mc : houtos (deze) . Taalgebruik in Lc : houtos (deze) . Lc (46) . Lc 13 (2) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,17 .

Lc 13,2.18. act. ind. perf. 3de pers. mv. peponthasin van het werkw. paschô (lijden) . Taalgebruik in het N.T. : paschô (lijden) . Taalgebruik in Lc : paschô (lijden) .Gr. pathos . Lat. pati - passio . Ned. pathos - passie . Zie http://www.xs4all.nl/~adcs/woordenweb/p/pathos.htm . Lc (1) Lc 13,2 . Een vorm van paschô (lijden) in Lc in 6 verzen : (1) Lc 9,22 . (2) Lc 13,2 . (3) Lc 17,25 . (4) Lc 22,15 . (5) Lc 24,26 . (6) Lc 24,46 .

Lc 13,3 - Lc 13,3 : 221. Gebeurtenissen die tot bekering vermanen - Lc 13,1-5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,1 - Lc 13,2 - Lc 13,3 - Lc 13,4 - Lc 13,5 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
13:3 ouchi legô umin all ean mè metanoète pantes omoiôs apoleisthe  3 non dico vobis sed nisi paenitentiam habueritis omnes similiter peribitis    3 Ik zeg u: Neen zij; maar indien gij u niet bekeert, zo zult gij allen desgelijks vergaan. [3] Geen sprake van. Maar als u zich niet bekeert, zult u allemaal, net als zij, omkomen.  [3] Zeker niet, zeg ik jullie, maar als jullie niet tot inkeer komen, zul je allemaal op dezelfde wijze omkomen.   3 nee!, zeg ik u; maar als gij u niet bekeert zult ge allen net zo omkomen;   3. Non, je vous le dis, mais si vous ne vous repentez pas, vous périrez tous pareillement. 

King James Bible . [3] I tell you, Nay: but, except ye repent, ye shall all likewise perish.
Luther-Bibel . 3 Ich sage euch: Nein; sondern wenn ihr nicht Buße tut, werdet ihr alle auch so umkommen.

Tekstuitleg van Lc 13,3 . Het vers Lc 13,3 telt 10 (2 X 5) woorden en 51 (3 X 17) letters . De getalwaarde van Lc 13,3 is 7109 .

Lc 13,3.1. ouchi (niet, neen) . Taalgebruik in het N.T. : ouchi (niet, neen) . Taalgebruik in Lc : ouchi (niet, neen) . Lc (18) : (1) Lc 1,60 . (2) Lc 4,22 . (3) Lc 6,39 . (4) Lc 12,6 . (5) Lc 12,51 . (6) Lc 13,3 . (7) Lc 13,5 . (8) Lc 14,28 . (9) Lc 14,31 . (10) Lc 15,8 . (11) Lc 16,30 . (12) Lc 17,8 . (13) Lc 17,17 . (14) Lc 18,30 . (15) Lc 22,27 . (16) Lc 22,39 . (17) Lc 24,26 . (18) Lc 24,32 .

Lc 13,3.2. act. ind. prae. 1ste pers. enk. legô (ik zeg) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (50) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,24 . (4) Lc 13,35 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 13 in 13 verzen : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,14 . (6) Lc 13,17 . (7) Lc 13,18 . (8) Lc 13,24 . (9) Lc 13,25 . (10) Lc 13,26 . (11) Lc 13,27 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 . Een vorm van eipon (ik zei) in Lc 13 in 8 verzen : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,12 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,20 . (6) Lc 13,23 ². (7) Lc 13,32 . (8) Lc 13,35 .

Lc 13,3.3. pers. voornaamw. 2de pers. dat. mann. mv. humin (aan jullie) van het pers. voornaamw. humeis (jullie) . Taalgebruik in het N.T. : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc. : persoonlijk voornaamwoord . Lc (90) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,24 . (4)Lc 13,25 . (5) Lc 13,27 . (6) Lc 13,35 .

Lc 13,3.4. alla (maar) . Afkorting : all' . Taalgebruik in het N.T. : alla (maar) . Taalgebruik in Lc : alla (maar) . Lc (19 + 16 = 35) . Lc 13 (2) . all' (2) : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 .

Lc 13,3.5. ean (indien) . Taalgebruik in het N.T. : ean (indien) . Taalgebruik in Lc : ean (indien) . Lc (25) : (1) Lc 4,6 . (2) Lc 4,7 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 6,33 . (5) Lc 6,34 . (6) Lc 9,24 . (7) Lc 9,48 . (8) Lc 10,6 . (9) Lc 10,22 . (10) Lc 12,38 . (11) Lc 12,45 . (12) Lc 14,34 . (13) Lc 15,8 . (14) Lc 16,30 . (15) Lc 16,31 . (16) Lc 17,3 . (17) Lc 17,4 . (18) Lc 17,33 . (19) Lc 19,31 . (20) Lc 19,40 . (21) Lc 20,5 . (22) Lc 20,6 . (23) Lc 20,28 . (24) Lc 22,67 . (25) Lc 22,68 . Heel wat variante lezingen in verzen .

Lc 13,3.6. mè (niet) . Ontkenning . Taalgebruik in het N.T. : mè (niet) . Taalgebruik in Lc : mè (niet) . Lc (123) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,9 . (4) Lc 13,11 . (5) Lc 13,14. (6) Lc 13,35 .

Lc 13,3.7. act. conj. praes. 2de pers. mv. metanoète van het werkw. metanoeô (bekeren) . Taalgebruik in het N.T. : metanoeô (bekeren) . Taalgebruik in Lc : metanoeô (bekeren) . Lc (2) : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . Een vorm van metanoeô (bekeren) in Lc in 9 verzen : (1) Lc 10,13 . (2) Lc 11,32 . (3) Lc 13,3 . (4) Lc 13,5 . (5) Lc 15,7 . (6) Lc 15,10 . (7) Lc 16,30 . (8) Lc 17,3 . (9) Lc 17,4 .

Lc 13,3.8. nom. mann. + vr. mv. pantes (allen) van het bijvoegl. naamw. pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in het N.T. : pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in Lc : pas (ieder, elk, alles) . Hebr. kol . Lat. omnis . Fr. tout . Ned. elk , ieder . Lc (25) : (1) Lc 1,63 . (2) Lc 1,66 . (3) Lc 2,3 . (4) Lc 2,18 . (5) Lc 2,47 . (6) Lc 4,22 . (7) Lc 4,26 . (8) Lc 6,26 . (9) Lc 8,40 . (10) Lc 8,52 . (11) Lc 9,17 . (12) Lc 9,43 . (13) Lc 13,3 . (14) Lc 13,5 . (15) Lc 13,17 . (16) Lc 13,27 . (17) Lc 14,18 . (18) Lc 14,29 . (19) Lc 15,1 . (20) Lc 19,7 . (21) Lc 20,38 . (22) Lc 21,4 . (23) Lc 22,70 . (24) Lc 23,48 . (25) Lc 23,49 . Een vorm van pas (ieder, elk, alles) in Lc 13 (7) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,3 . (3) Lc 13,4 . (4) Lc 13,5 . (5) Lc 13,17 . (6) Lc 13,27 . (7) Lc 13,28 .

Lc 13,3.9. homoiôs (op gelijke wijze) . Taalgebruik in het N.T. : homoiôs (op gelijke wijze) . Taalgebruik in Lc : homoiôs (op gelijke wijze) . Lc (11) : (1) Lc 3,11 . (2) Lc 5,10 . (3) Lc 5,33 . (4) Lc 6,31 . (5) Lc 10,32 . (6) Lc 10,37 . (7) Lc 13,3 . (8) Lc 16,25 . (9) Lc 17,28 . (10) Lc 17,31 . (11) Lc 22,36 .

Lc 13,3.10. act. ind. fut. 2de pers. mv. apoleisthe van het werkw. apollumi (verderven, verdoemen) . Taalgebruik : apollumi ( ten gronde richten , doden , verliezen ) . < ap- + ollumi < ol-numi . Hebr. ´âbhad . Lat. perdere . Fr. perdre . Lat. perditio . Fr. perdition . Ned. verderf (v / p - r - d) , verdoemenis . Lc (2) : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . Een vorm van apollumi (verderven, verdoemen) in Lc in 25 verzen , in Lc 13 (3) : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,33 .

Lc 13,4 - Lc 13,4 : 221. Gebeurtenissen die tot bekering vermanen - Lc 13,1-5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,1 - Lc 13,2 - Lc 13,3 - Lc 13,4 - Lc 13,5 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
13:4 è ekeinoi oi dekaoktô ef ous epesen o purgos en tô silôam kai apekteinen autous dokeite oti autoi ofeiletai egenonto para pantas tous anthrôpous tous katoikountas ierousalèm  4 sicut illi decem et octo supra quos cecidit turris in Siloam et occidit eos putatis quia et ipsi debitores fuerunt praeter omnes homines habitantes in Hierusalem     4 Of die achttien, op welke de toren in Siloam viel, en doodde ze; meent gij, dat deze schuldenaars zijn geweest, boven alle mensen, die in Jeruzalem wonen?  [4] Of* die achttien die gedood werden toen de Siloam-toren instortte, denkt u dat zij schuldiger zijn geweest dan alle andere inwoners van Jeruzalem?  [4] Of die achttien die stierven doordat de Siloamtoren op hen viel – denken jullie dat zij schuldiger waren dan alle andere mensen die in Jeruzalem wonen?  4 of die achttien, op wie de toren bij de Siloam viel en hen doodde,– denkt ge dat zij schuldiger zijn geweest dan alle andere mensen die in Jeruzalem wonen?–   4. Ou ces dix-huit personnes que la tour de Siloé a tuées dans sa chute, pensez-vous que leur dette fût plus grande que celle de tous les hommes qui habitent Jérusalem ? 

King James Bible . [4] Or those eighteen, upon whom the tower in Siloam fell, and slew them, think ye that they were sinners above all men that dwelt in Jerusalem?
Luther-Bibel . 4 Oder meint ihr, dass die achtzehn, auf die der Turm in Siloah fiel und erschlug sie, schuldiger gewesen sind als alle andern Menschen, die in Jerusalem wohnen?

Tekstuitleg van Lc 13,4 . Het vers Lc 13,4 telt 29 woorden en 148 (2² X 37) letters . De getalwaarde van Lc 13,4 is 17109 (3² X 1901) .

Lc 13,4.1. bep. lidw. nom. vr. enk. hè of partikel van vergelijking è (of) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (143) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,4 . (2) Lc 13,15 . (3) Lc 13,18 . (4) Lc 13,34 .

Lc 13,4.3. nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (165) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,17 . (4) Lc 13,23 . (5) Lc 13,30 .

Lc 13,4.10. en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in . Lc (288) . Lc 13 (13) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,7 . (5) Lc 13,10 . (6) Lc 13,14 . (7) Lc 13,19 . (8) Lc 13,21 . (9) Lc 13,26 . (10) Lc 13,28 . (11) Lc 13,29 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 .

Lc 13,4.11. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (154) . Lc 13 (5) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,14 . (5) Lc 13,15 .

Lc 13,4.13. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 13 (+ 27 / 35 ; - 8 / 35 : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,3 . (3) Lc 13,5 . (4) Lc 13,9 . (5) Lc 13,10 . (6) Lc 13,21 . (7) Lc 13,23 . (8) Lc 13,35 .

Lc 13,4.16. act. ind. praes. 2de pers. mv. dokeite van het werkw. dokeô (menen, schijnen) . Taalgebruik in het N.T. : dokeô (menen, schijnen) . Taalgebruik in Lc : dokeô (menen, schijnen) . Lc (4) : (1) Lc 12,40 . (2) Lc 12,51 . (3) Lc 13,2 . (4) Lc 13,4 . Een vorm van dokeô (menen, schijnen) in Lc in 10 verzen : (1) Lc 1,3 . (2) Lc 8,18 . (3) Lc 10,36 . (4) Lc 12,40 . (5) Lc 12,51 . (6) Lc 13,2 . (7) Lc 13,4 . (8) Lc 19,11 . (9) Lc 22,24 . (10) Lc 24,37 .

Lc 13,4.17. hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in N.T. : hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in Lc : hoti (dat, omdat) . Lc (160) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,14 . (4) Lc 13,24 . (5) Lc 13,31 . (6) Lc 13,33 .

Lc 13,4.20. ind. aor. 3de pers. mv. egenonto (het gebeurde) van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in het N.T. : ginomai (worden) . Taalgebruik in Lc : ginomai (worden) . Lc (3) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 23,12 . Een vorm van ginomai (worden, gebeuren) in Lc 13 (4) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,17 . (4) Lc 13,19 .

Lc 13,4.21. para . Afkorting par' (langs, vanwege) . Taalgebruik in N.T. : para (langs) . Taalgebruik in Lc : para (langs) .
Lc (20 + 8 = 28) . para in Lc (20) : (1) Lc 1,30 . (2) Lc 1,37 . (3) Lc 1,45 . (4) Lc 2,1 . (5) Lc 2,52 . (6) Lc 3,13 . (7) Lc 5,1 . (8) Lc 5,2 . (9) Lc 7,38 . (10) Lc 8,5 . (11) Lc 8,12 . (12) Lc 8,35 . (13) Lc 8,41 . (14) Lc 8,49 . (15) Lc 13,2 . (16) Lc 13,4 . (17) Lc 17,16 . (18) Lc 18,27 . (19) Lc 18,35 . (20) Lc 19,7 . par' (8) : (1) Lc 6,19 . (2) Lc 6,34 . (3) Lc 9,47 . (4) Lc 10,7 . (5) Lc 11,16 . (6) Lc 11,37 . (7) Lc 12,48 . (8) Lc 18,14

Lc 13,4.23. bep. lidw. acc. mann. mv. tous (de) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (98) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,28 . (4) Lc 13,34 .

Lc 13,4.25. bep. lidw. acc. mann. mv. tous (de) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (98) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,28 . (4) Lc 13,34 .

Lc 13,5 - Lc 13,5 : 221. Gebeurtenissen die tot bekering vermanen - Lc 13,1-5 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,1 - Lc 13,2 - Lc 13,3 - Lc 13,4 - Lc 13,5 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
13:5 ouchi legô umin all ean mè | metanoèsète | metanoète | pantes ôsautôs apoleisthe 5 non dico vobis sed si non paenitentiam egeritis omnes similiter peribitis    5 Ik zeg u: Neen zij; maar indien gij u niet bekeert, zo zult gij allen insgelijks vergaan.  [5] Geen sprake van. Maar als u zich niet bekeert, zult u allemaal, net als zij, omkomen.’  [5] Zeker niet, zeg ik jullie, maar als jullie niet tot inkeer komen, zul je allemaal net zo sterven als zij.’  5 nee!, zeg ik u, maar als gij u niet bekeert zult ge allen net zo omkomen!  5. Non, je vous le dis ; mais si vous ne voulez pas vous repentir, vous périrez tous de même. »  

King James Bible . [5] I tell you, Nay: but, except ye repent, ye shall all likewise perish.
Luther-Bibel . 5 Ich sage euch: Nein; sondern wenn ihr nicht Buße tut, werdet ihr alle auch so umkommen.

Tekstuitleg van Lc 13,5 . Het vers Lc 13,5 telt 10 (2 X 5) woorden en 50 (2 X 5²) letters . De getalwaarde van Lc 13,5 is 5598 (2 X 3² X 311) .

Lc 13,5.1. ouchi (niet, neen) . Taalgebruik in het N.T. : ouchi (niet, neen) . Taalgebruik in Lc : ouchi (niet, neen) . Lc (18) : (1) Lc 1,60 . (2) Lc 4,22 . (3) Lc 6,39 . (4) Lc 12,6 . (5) Lc 12,51 . (6) Lc 13,3 . (7) Lc 13,5 . (8) Lc 14,28 . (9) Lc 14,31 . (10) Lc 15,8 . (11) Lc 16,30 . (12) Lc 17,8 . (13) Lc 17,17 . (14) Lc 18,30 . (15) Lc 22,27 . (16) Lc 22,39 . (17) Lc 24,26 . (18) Lc 24,32 .

Lc 13,5.2. act. ind. prae. 1ste pers. enk. legô (ik zeg) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (50) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,24 . (4) Lc 13,35 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 13 in 13 verzen : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,14 . (6) Lc 13,17 . (7) Lc 13,18 . (8) Lc 13,24 . (9) Lc 13,25 . (10) Lc 13,26 . (11) Lc 13,27 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 . Een vorm van eipon (ik zei) in Lc 13 in 8 verzen : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,12 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,20 . (6) Lc 13,23 ². (7) Lc 13,32 . (8) Lc 13,35 .

Lc 13,5.3. pers. voornaamw. 2de pers. dat. mann. mv. humin (aan jullie) van het pers. voornaamw. humeis (jullie) . Taalgebruik in het N.T. : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc. : persoonlijk voornaamwoord . Lc (90) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,24 . (4)Lc 13,25 . (5) Lc 13,27 . (6) Lc 13,35 .

Lc 13,5.4. alla (maar) . Afkorting : all' . Taalgebruik in het N.T. : alla (maar) . Taalgebruik in Lc : alla (maar) . Lc (19 + 16 = 35) . Lc 13 (2) . all' (2) : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 .

Lc 13,5.5. ean (indien) . Taalgebruik in het N.T. : ean (indien) . Taalgebruik in Lc : ean (indien) . Lc (25) : (1) Lc 4,6 . (2) Lc 4,7 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 6,33 . (5) Lc 6,34 . (6) Lc 9,24 . (7) Lc 9,48 . (8) Lc 10,6 . (9) Lc 10,22 . (10) Lc 12,38 . (11) Lc 12,45 . (12) Lc 14,34 . (13) Lc 15,8 . (14) Lc 16,30 . (15) Lc 16,31 . (16) Lc 17,3 . (17) Lc 17,4 . (18) Lc 17,33 . (19) Lc 19,31 . (20) Lc 19,40 . (21) Lc 20,5 . (22) Lc 20,6 . (23) Lc 20,28 . (24) Lc 22,67 . (25) Lc 22,68 . Heel wat variante lezingen in verzen .

Lc 13,5.6. mè (niet) . Ontkenning . Taalgebruik in het N.T. : mè (niet) . Taalgebruik in Lc : mè (niet) . Lc (123) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,9 . (4) Lc 13,11 . (5) Lc 13,14. (6) Lc 13,35 .

Lc 13,5.7. act. conj. praes. 2de pers. mv. metanoète van het werkw. metanoeô (bekeren) . Taalgebruik in het N.T. : metanoeô (bekeren) . Taalgebruik in Lc : metanoeô (bekeren) . Lc (2) : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . Een vorm van metanoeô (bekeren) in Lc in 9 verzen : (1) Lc 10,13 . (2) Lc 11,32 . (3) Lc 13,3 . (4) Lc 13,5 . (5) Lc 15,7 . (6) Lc 15,10 . (7) Lc 16,30 . (8) Lc 17,3 . (9) Lc 17,4 .

Lc 13,5.8. nom. mann. + vr. mv. pantes (allen) van het bijvoegl. naamw. pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in het N.T. : pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in Lc : pas (ieder, elk, alles) . Hebr. kol . Lat. omnis . Fr. tout . Ned. elk , ieder . Lc (25) : (1) Lc 1,63 . (2) Lc 1,66 . (3) Lc 2,3 . (4) Lc 2,18 . (5) Lc 2,47 . (6) Lc 4,22 . (7) Lc 4,26 . (8) Lc 6,26 . (9) Lc 8,40 . (10) Lc 8,52 . (11) Lc 9,17 . (12) Lc 9,43 . (13) Lc 13,3 . (14) Lc 13,5 . (15) Lc 13,17 . (16) Lc 13,27 . (17) Lc 14,18 . (18) Lc 14,29 . (19) Lc 15,1 . (20) Lc 19,7 . (21) Lc 20,38 . (22) Lc 21,4 . (23) Lc 22,70 . (24) Lc 23,48 . (25) Lc 23,49 . Een vorm van pas (ieder, elk, alles) in Lc 13 (7) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,3 . (3) Lc 13,4 . (4) Lc 13,5 . (5) Lc 13,17 . (6) Lc 13,27 . (7) Lc 13,28 .

Lc 13,5.9. hôsautôs (op dezelfde wijze) . Taalgebruik in het N.T. : hôsautôs (op dezelfde wijze) . Taalgebruik in Lc : hôsautôs (op dezelfde wijze) . Lc (3) : (1) Lc 13,5 . (2) Lc 20,31 . (3) Lc 22,20 .

Lc 13,5.10. act. ind. fut. 2de pers. mv. apoleisthe (jullie zullen omkomen) van het werkw. apollumi (verderven, verdoemen) . Taalgebruik : apollumi ( ten gronde richten , doden , verliezen ) . < ap- + ollumi < ol-numi . Hebr. ´âbhad . Lat. perdere . Fr. perdre . Lat. perditio . Fr. perdition . Ned. verderf (v / p - r - d) , verdoemenis . Lc (2) : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . Een vorm van apollumi (verderven, verdoemen) in Lc in 25 verzen , in Lc 13 (3) : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,33 .

222. Gelijkenis van de onvruchtbare vijgeboom : Lc 13,6-9 - Lc 13,6-9 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,6 - Lc 13,7 - Lc 13,8 - Lc 13,9 -

- DIJK, J., Het begon in Jerusalem. Joodse achtergronden in de boeken van Lucas, Ede, Zomer & Keuning, 1980, p.62- 64
- SYX, R., Schuld en lijden. Een doordenkertje bij Lc 13,1- 9, in: Maandbrief van de gezinsgroepen, jg. (1989), nr.7, p.18- 20
- TIGCHELER, J., Denken jullie nu werkelijk dat het hun eigen schuld is? in: Speling, jg. 44 (1992), nr.3, p.35-39
- WELZEN, H. (- Welzen Huub - ), Zaaien, groeien en oogsten (Lc.8,1- 21; 13,1- 9; 20,9- 19), in: Jota (1989), nr.3, p.14- 24

Lc 13,6 - Lc 13,6 : 222. Gelijkenis van de onvruchtbare vijgeboom - Lc 13,6-9 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,6 - Lc 13,7 - Lc 13,8 - Lc 13,9 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
13:6 elegen de tautèn tèn parabolèn sukèn eichen tis pefuteumenèn en tô ampelôni autou kai èlthen zètôn karpon en autè kai ouch euren  6 dicebat autem hanc similitudinem arborem fici habebat quidam plantatam in vinea sua et venit quaerens fructum in illa et non invenit    6 En Hij zeide deze gelijkenis: Een zeker man had een vijgeboom, geplant in zijn wijngaard; en hij kwam en zocht vrucht daarop, en vond ze niet.  [6] Hij vertelde deze gelijkenis: ‘Iemand had in zijn wijngaard een vijgenboom staan. Hij kwam kijken of er vruchten aan zaten, maar vond er geen. 
[6] Hij vertelde hun deze gelijkenis: ‘Iemand had een vijgenboom in zijn wijngaard geplant en ging kijken of de boom vrucht droeg, maar hij vond geen vijgen. 
6 ¶ Toen heeft hij deze gelijkenis uitgesproken: zomaar iemand had een vijgenboom geplant staan in zijn wijngaard; als hij komt om vrucht bij haar te zoeken vindt hij die niet;  6. Il disait encore la parabole que voici : « Un homme avait un figuier planté dans sa vigne. Il vint y chercher des fruits et n'en trouva pas. 

King James Bible . [6] He spake also this parable; A certain man had a fig tree planted in his vineyard; and he came and sought fruit thereon, and found none.
Luther-Bibel . 6 Er sagte ihnen aber dies Gleichnis: Es hatte einer einen Feigenbaum, der war gepflanzt in seinem Weinberg, und er kam und suchte Frucht darauf und fand keine.

Tekstuitleg van Lc 13,6 . Het vers Lc 13,6 telt 22 (2 X 11) woorden en 103 letters . De getalwaarde van Lc 13,6 is 12823 .

Lc 13,6.1. act. ind. imperf. 3de pers. enk. elegen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (19) : (1) Lc 3,7 . (2) Lc 3,11 . (3) Lc 5,36 . (4) Lc 6,5 . (5) Lc 6,20 . (6) Lc 9,23 . (7) Lc 10,2 . (8) Lc 12,54 . (9) Lc 13,6 . (10) Lc 13,14 . (11) Lc 13,18 . (12) Lc 14,7 . (13) Lc 14,12 . (14) Lc 16,1 . (15) Lc 16,5 . (16) Lc 18,1 . (17) Lc 21,10 . (18) Lc 23,34 . (19) Lc 23,42 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc in 13 verzen : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,14 . (6) Lc 13,17 . (7) Lc 13,18 . (8) Lc 13,24 . (9) Lc 13,25 . (10) Lc 13,26 . (11) Lc 13,27 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 . Een vorm van eipon (ik zei) in Lc in 8 verzen : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,12 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,20 . (6) Lc 13,23 ². (7) Lc 13,32 . (8) Lc 13,35 .

Lc 13,6.2. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Mc (478 + 5 = 483) . Lc (13) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,6 . (3) Lc 13,7 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,9 . (6) Lc 13,10 . (7) Lc 13,12 . (8) Lc 13,14 . (9) Lc 13,15 . (10) Lc 13,16 . (11) Lc 13,23 . (12) Lc 13,28 . (13) Lc 13,35 .

Lc 13,6.1. - 2. elegen de (hij zei echter) . Lc (9) : (1) Lc 5,36 . (2) Lc 9,23 . (3) Lc 10,2 . (4) Lc 12,54 . (5) Lc 13,6 . (6) Lc 14,7 . (7) Lc 14,12 . (8) Lc 16,1 . (9) Lc 18,1 . kai elegen (en hij zei) . Lc (2) : (1) Lc 6,5 . (2) Lc 23,42 . elegen oun (hij zei derhalve) . Lc (2) : (1) Lc 3,7 . (2) Lc 13,18 .

Lc 13,6.3. acc. vr. enk. tautèn van het aanwiijz. voornaamw. houtos (deze) . Taalgebruik in het N.T. : houtos (deze) . Taalgebruik in Lc : houtos (deze) .
Lc (14) : (1) Lc 4,6 . (2) Lc 4,23 . (3) Lc 7,44 . (4) Lc 12,41 . (5) Lc 13,6 . (6) Lc 13,16 . (7) Lc 15,3 . (8) Lc 18,5 . (9) Lc 18,9 . (10) Lc 20,2 . (11) Lc 20,9 . (12) Lc 20,19 . (13) Lc 23,48 . (14) Lc 24,21 .

Lc 13,6.4. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (149) . Lc 13 (5) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,20 . (4) Lc 13,25 . (5) Lc 13,34 .

Lc 13,6.5. acc. vr. enk. parabolèn (parabel) van het zelfst. naamw. parabolè (parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in het N.T. : parabolè (parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in Lc : parabolè (parabel, gelijkenis) . Paraballô : naast elkaar werpen , vergelijken . Lc (14) : (1) Lc 4,23 . (2) Lc 5,36 . (3) Lc 6,39 . (4) Lc 12,16 . (5) Lc 12,41 . (6) Lc 13,6 . (7) Lc 14,7 . (8) Lc 15,3 . (9) Lc 18,1 . (10) Lc 18,9 . (11) Lc 19,11 . (12) Lc 20,9 . (13) Lc 20,19 . (14) Lc 21,29 . Een vorm van parabolè (parabel) in Lc in 18 verzen : (1) Lc 4,23 . (2) Lc 5,36 . (3) Lc 6,39 . (4) Lc 8,4 . (5) Lc 8,9 . (6) Lc 8,10 . (7) Lc 8,11 . (8) Lc 12,16 . (9) Lc 12,41 . (10) Lc 13,6 . (11) Lc 14,7 . (12) Lc 15,3 . (13) Lc 18,1 . (14) Lc 18,9 . (15) Lc 19,11 . (16) Lc 20,9 . (19) Lc 20,19 . (18) Lc 21,29 .

Lc 13,6.3. - 5. tautèn tèn parabolèn (die parabel) : Lc 13,6 . tèn parabolèn tautèn (die parabel) : Lc 12,41 .

Lc 13,6.6. acc. vr. enk. sukèn van het zelfst. naamw. sukè (vijgeboom) . Taalgebruik in het N.T. : sukè (vijgeboom) . Taalgebruik in Lc : sukè (vijgeboom) . Lc (2) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 21,29 . Een vorm van sukè (vijgeboom) in Lc in 3 verzen : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 21,29 .

Lc 13,6.7. actief indic. imperf. 3de pers. enk. eichen (hij had, hij bezat) van het werkw. echô (hebben) . Taalgebruik in het N.T. : echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik in Lc : echô (hebben, bezitten) . Lc (4) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 15,11 . (3) Lc 16,1 . (4) Lc 21,4 .

Lc 13,6.8. voornaamwoord nom. mann. enk. tis . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord tis . Taalgebruik in Lc : voornaamwoord tis . Ned. wie , wat ? deze , dat ! Lc (72) . Lc 13 (2) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,23 .

Lc 13,6.7. - 8. eichen tis (iemand had) : Lc 13,6 . tis eichen (iemand had) : Lc 15,11 .

Lc 13,6.9. pass. perf. acc. vr. enk. pefuteumenèn (geplant) van het werkw. futeuô (voortplanten, telen) . Taalgebruik in het N.T. : futeuô (voortplanten, telen) . Taalgebruik in Lc : futeuô (voortplanten, telen) . Lc (1) Lc 13,6 . Een vorm van futeuô (voortplanten, telen) in Lc in 4 verzen : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 17,6 . (3) Lc 17,28 . (4) Lc 20,9 .

Lc 13,6.10. en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in . Lc (288) . Lc 13 (13) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,7 . (5) Lc 13,10 . (6) Lc 13,14 . (7) Lc 13,19 . (8) Lc 13,21 . (9) Lc 13,26 . (10) Lc 13,28 . (11) Lc 13,29 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 .

Lc 13,6.11. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (154) . Lc 13 (5) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,14 . (5) Lc 13,15 .

Lc 13,6.12. dat. mann. enk. ampelôni van het zelfst. naamw. ampelôn (wijngaard) . Taalgebruik in het N.T. : ampelôn (wijngaard) . Taalgebruik in Lc : ampelôn (wijngaard) . Lc (1) Lc 13,6 . Een vorm van ampelôn (wijngaard) in Lc in 6 verzen : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 20,9 . (3) Lc 20,10 . (4) Lc 20,13 . (5) Lc 20,15 . (6) Lc 20,16 .

Lc 13,6.13. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. autou van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (220) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,15 . (3) Lc 13,17 . (4) Lc 13,19 .

Lc 13,6.14. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 13 (+ 27 / 35 ; - 8 / 35 : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,3 . (3) Lc 13,5 . (4) Lc 13,9 . (5) Lc 13,10 . (6) Lc 13,21 . (7) Lc 13,23 . (8) Lc 13,35 .

Lc 13,6.15. ind. aor. 3de pers. enk. èlthen (hij ging) van het werkw. erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het N.T. : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in Lc. : erchomai (gaan, komen) . Lc (17) : (1) Lc 2,27 . (2) Lc 2,51 . (3) Lc 3,3 . (4) Lc 4,16 . (5) Lc 8,41 . (6) Lc 8,47 . (7) Lc 10,33 . (8) Lc 11,31 . (9) Lc 13,6 . (10) Lc 15,20 . (11) Lc 15,30 . (12) Lc 17,27 . (13) Lc 19,5 . (14) Lc 19,10 . (15) Lc 19,18 . (16) Lc 19,20 . (17) Lc 22,7 . Een vorm van erchomai (gaan, komen) in Lc 13 (4) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,14 . (4) Lc 13,35 .

Lc 13,6.16. act. part. praes. nom. mann. enk. zètôn van het werkw. zèteô (zoeken) . Taalgebruik in het N.T. : zèteô (zoeken) . Taaalgebruik in Lc : zèteô (zoeken) . Hebr. bâqasj . Ned. zoeken . Lat. quaerere . Fr. chercher (ch / q - r) . E. search . D. suchen . D. zoeken . Lc (3) : (1) Lc 11,10 . (2) Lc 13,6 . (3) Lc 13,7 . Een vorm van zèteô (zoeken) in Lc in 26 verzen , in Lc 13 (3) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,24 .

Lc 13,6.17. acc.. mann. enk. karpon van het zelfst. naamw. karpos (vrucht) . Taalgebruik in het N.T. : karpos (vrucht) . Taalgebruik in Lc : karpos (vrucht) . Hebr. përî , mv. pêrôth . Lat. frui - fructus . Fr. fruit . Ned. vrucht , fruit . Lat. carpere (plukken) , zie carpe diem (pluk de dag) . Omgekeerde van krp is prk . Lc (6) : (1) Lc 3,9 . (2) Lc 6,43 . (3) Lc 8,8 . (4) Lc 13,6 . (5) Lc 13,7 . (6) Lc 13,9 . Een vorm van karpos (vrucht) in Lc in 11 verzen : (1) Lc 1,42 . (2) Lc 3,8 . (3) Lc 3,9 . (4) Lc 6,43 . (5) Lc 6,44 . (6) Lc 8,8 . (7) Lc 12,17 . (8) Lc 13,6 . (9) Lc 13,7 . (10) Lc 13,9 . (11) Lc 20,10 .

Lc 13,6.18. en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in . Lc (288) . Lc 13 (13) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,7 . (5) Lc 13,10 . (6) Lc 13,14 . (7) Lc 13,19 . (8) Lc 13,21 . (9) Lc 13,26 . (10) Lc 13,28 . (11) Lc 13,29 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 .

Lc 13,6.19. pers. voornaamw. nom. + dat. vr. enk. autè(i) van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (43) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,12 . (3) Lc 13,13 . (4) Lc 13,31 .

Lc 13,6.20. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 13 (+ 27 / 35 ; - 8 / 35 : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,3 . (3) Lc 13,5 . (4) Lc 13,9 . (5) Lc 13,10 . (6) Lc 13,21 . (7) Lc 13,23 . (8) Lc 13,35 .

Lc 13,6.21. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Lc : ou - ouk - ouch (niet) . Lc (84 + 92 + 7 = 183) . Lc 13 (5 + 6 + 2 = 13) . ou (5) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,15 . (3) Lc 13,21 . (4) Lc 13,25 . (5) Lc 13,35 . ouk (6) : (1) Lc 13,16 . (2) Lc 13,24 . (3) Lc 13,25 . (4) Lc 13,27 . (5) Lc 13,33 . (6) Lc 13,34 . ouch (2) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,7 .

Lc 13,6.22. act. ind. aor. 3de pers. enk. heuren van het werkw. heuriskô (vinden) . Taalgebruik in het N.T. : heuriskô (vinden) . Taalgebruik in Lc : heuriskô (vinden) . Lc (3) : (1) Lc 4,17 . (2) Lc 13,6 . (3) Lc 22,45 . Een vorm van heuriskô (vinden) in Lc in 45 verzen , in Lc 13 (2) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,7 .

Lc 13,7 - Lc 13,7 : 222. Gelijkenis van de onvruchtbare vijgeboom - Lc 13,6-9 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,6 - Lc 13,7 - Lc 13,8 - Lc 13,9 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
13:7 eipen de pros ton ampelourgon idou tria etè af ou erchomai zètôn karpon en tè sukè tautè kai ouch euriskô ekkopson | | [oun*] | autèn ina ti kai tèn gèn katargei  7 dixit autem ad cultorem vineae ecce anni tres sunt ex quo venio quaerens fructum in ficulnea hac et non invenio succide ergo illam ut quid etiam terram occupat    7 En hij zeide tot den wijngaardenier: Zie, ik kome nu drie jaren, zoekende vrucht op dezen vijgeboom, en vind ze niet; houw hem uit; waartoe beslaat hij ook onnuttelijk de aarde?   [7] Toen zei hij tegen de wijngaardenier: “Dit is nu al het derde jaar dat ik kom kijken of er aan deze vijgenboom vruchten zitten, en er geen vind. Hak hem maar om. Waarom zou hij de grond nog verder in beslag nemen?”  [7] Hij zei tegen de wijngaardenier: “Al drie jaar kom ik kijken of die vijgenboom vrucht draagt, maar tevergeefs. Hak hem maar om, want hij dient tot niets en put alleen de grond uit.”  7 dan zegt hij tot de wijngaardenier: zie, drie jaren al dat ik vrucht kom zoeken bij deze vijgenboom, en ik vind die niet; hak haar weg,– waarom ook put ze de aarde uit?–  7. Il dit alors au vigneron : «Voilà trois ans que je viens chercher des fruits sur ce figuier, et je n'en trouve pas. Coupe-le ; pourquoi donc use-t-il la terre pour rien ?» 

King James Bible . [7] Then said he unto the dresser of his vineyard, Behold, these three years I come seeking fruit on this fig tree, and find none: cut it down; why cumbereth it the ground?
Luther-Bibel . 7 Da sprach er zu dem Weingärtner: Siehe, ich bin nun drei Jahre lang gekommen und habe Frucht gesucht an diesem Feigenbaum und finde keine. So hau ihn ab! Was nimmt er dem Boden die Kraft?

Tekstuitleg van Lc 13,7 . Het vers Lc 13,7 telt 25 (5²) en 116 (2² X 29) letters . De getalwaarde van Lc 13,7 is 12969 (3² X 11 X 131) .

Lc 13,7.1. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (223) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,12 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,20 . (6) Lc 13,23 . (7) Lc 13,32 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 13 in 13 verzen : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,14 . (6) Lc 13,17 . (7) Lc 13,18 . (8) Lc 13,24 . (9) Lc 13,25 . (10) Lc 13,26 . (11) Lc 13,27 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 . Een vorm van eipon (ik zei) in Lc 13 in 8 verzen : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,12 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,20 . (6) Lc 13,23 ². (7) Lc 13,32 . (8) Lc 13,35 .

Lc 13,7.2. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Mc (478 + 5 = 483) . Lc (13) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,6 . (3) Lc 13,7 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,9 . (6) Lc 13,10 . (7) Lc 13,12 . (8) Lc 13,14 . (9) Lc 13,15 . (10) Lc 13,16 . (11) Lc 13,23 . (12) Lc 13,28 . (13) Lc 13,35 .

Lc 13,7.1. - 2. eipen de (hij zei echter) . Lc 13 (2) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,23 . kai (...) eipen (en hij zei) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,12 . (2) Lc 13,15 . (3) Lc 13,20 . (4) Lc 13,32 .

Lc 13,7.3. pros (naar, bij) . Taalgebruik in het N.T. : pros (naar, bij) . Taalgebruik in Lc : pros (naar, bij) . Lc (158) . Lc 13 (3) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,23 . (3) Lc 13,34 .

Lc 13,7.1. - 3. eipen de pros (hij zei echter tot) . Lc (16) : (1) Lc 1,13 . (2) Lc 7,50 . (3) Lc 9,13 . (4) Lc 9,14 . (5) Lc 9,59 . (6) Lc 9,62 . (7) Lc 12,15 . (8) Lc 12,22 . (9) Lc 13,7 . (10) Lc 15,3 . (11) Lc 17,1 . (12) Lc 17,22 . (13) Lc 18,9 . (14) Lc 19,9 . (15) Lc 20,41 . (16) Lc 24,17 .

Lc 13,7.4. bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (191) . Lc 13 (3) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,13 . (3) Lc 13,15 .

Lc 13,7.5.

Lc 13,7.6. idou (zie) . Taalgebruik in het N.T. : idou (zie) . Taalgebruik in Lc : idou (zie) . Lc (55) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,11 . (3) Lc 13,16 . (4) Lc 13,30 . (5) Lc 13,32 . (6) Lc 13,35 .

Lc 13,7.7. nom. + acc. onz. mv. tria van het telwoord treis (drie) . Taalgebruik in het N.T. : telwoorden . Taalgebruik in Lc : telwoorden . Lc (3) : (1) Lc 4,25 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,21 . Een vorm van treis (drie) in Lc in 9 verzen : (1) Lc 1,56 . (2) Lc 2,46 . (3) Lc 4,25 . (4) Lc 9,33 . (5) Lc 10,36 . (6) Lc 11,5 . (7) Lc 12,52 . (8) Lc 13,7 . (9) Lc 13,21 .

Lc 13,7.8. nom. + acc. onz. mv. etè van het zelfst. naamw. etos (jaar) . Taalgebruik in het N.T. : etos (jaar) . Taalgebruik in Lc : etos (jaar) . Lc (7) : (1) Lc 2,36 . (2) Lc 4,25 . (3) Lc 12,19 . (4) Lc 13,7 . (5) Lc 13,11 . (6) Lc 13,16 . (7) Lc 15,29 . Een vorm van etos (jaar) in Lc in 15 verzen : (1) Lc 2,36 . (2) Lc 2,37 . (3) Lc 2,41 . (4) Lc 2,42 . (5) Lc 3,1 . (6) Lc 3,23 . (7) Lc 4,25 . (8) Lc 8,42 . (9) Lc 8,43 . (10) Lc 12,19 . (11) Lc 13,7 . (12) Lc 13,8 . (13) Lc 13,11 . (14) Lc 13,16 . (15) Lc 15,29 .

Lc 13,7.9. apo (af, van-weg) . afkoring ap' of af' . Taalgebruik in het N.T. : apo (af , van-weg) . Taalgebruik in Mc : apo (af , van-weg) . Voorzetsel .
Lc (73 + 32 + 9 = 114) . Lc 1 (3 + 1 + 2 = 6) . apo . Lc (73) . Lc 13 (3) : (1) Lc 13,15 . (2) Lc 13,16 . (3) Lc 13,29 . ap' . Lc (32) . Lc 13 (1) Lc 13,27 . af' Lc (9) . Lc 13 (2) : (1) Lc 3,7 . (2) Lc 3,25 .

Lc 13,7.10. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Lc : ou - ouk - ouch (niet) . Lc (84 + 92 + 7 = 183) . Lc 13 (5 + 6 + 2 = 13) . ou (5) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,15 . (3) Lc 13,21 . (4) Lc 13,25 . (5) Lc 13,35 . ouk (6) : (1) Lc 13,16 . (2) Lc 13,24 . (3) Lc 13,25 . (4) Lc 13,27 . (5) Lc 13,33 . (6) Lc 13,34 . ouch (2) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,7 .

Lc 13,7.11. ind. praes. 1ste pers. enk. erchomai (ik kom) van het werkw. erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het N.T. : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in Lc. : erchomai (gaan, komen) . Lc (2) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 19,13 . Een vorm van erchomai (gaan, komen) in Lc 13 (4) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,14 . (4) Lc 13,35 .

Lc 13,7.12. act. part. praes. nom. mann. enk. zètôn van het werkw. zèteô (zoeken) . Taalgebruik in het N.T. : zèteô (zoeken) . Taaalgebruik in Lc : zèteô (zoeken) . Hebr. bâqasj . Ned. zoeken . Lat. quaerere . Fr. chercher (ch / q - r) . E. search . D. suchen . D. zoeken . Lc (3) : (1) Lc 11,10 . (2) Lc 13,6 . (3) Lc 13,7 . Een vorm van zèteô (zoeken) in Lc in 26 verzen , in Lc 13 (3) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,24 .

Lc 13,7.13. acc.. mann. enk. karpon van het zelfst. naamw. karpos (vrucht) . Taalgebruik in het N.T. : karpos (vrucht) . Taalgebruik in Lc : karpos (vrucht) . Hebr. përî , mv. pêrôth . Lat. frui - fructus . Fr. fruit . Ned. vrucht , fruit . Lat. carpere (plukken) , zie carpe diem (pluk de dag) . Omgekeerde van krp is prk . Lc (6) : (1) Lc 3,9 . (2) Lc 6,43 . (3) Lc 8,8 . (4) Lc 13,6 . (5) Lc 13,7 . (6) Lc 13,9 . Een vorm van karpos (vrucht) in Lc in 11 verzen : (1) Lc 1,42 . (2) Lc 3,8 . (3) Lc 3,9 . (4) Lc 6,43 . (5) Lc 6,44 . (6) Lc 8,8 . (7) Lc 12,17 . (8) Lc 13,6 . (9) Lc 13,7 . (10) Lc 13,9 . (11) Lc 20,10 .

Lc 13,7.14. en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in . Lc (288) . Lc 13 (13) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,7 . (5) Lc 13,10 . (6) Lc 13,14 . (7) Lc 13,19 . (8) Lc 13,21 . (9) Lc 13,26 . (10) Lc 13,28 . (11) Lc 13,29 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 .

Lc 13,7.15. bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 13 (8) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,14 . (3) Lc 13,16 . (4) Lc 13,28 . (5) Lc 13,29 . (6) Lc 13,31 . (7) Lc 13,32 . (8) Lc 13,33 .

Lc 13,7.16. dat. vr. enk. sukè(i) van het zelfst. naamw. sukè (vijgeboom) . Taalgebruik in het N.T. : sukè (vijgeboom) . Taalgebruik in Lc : sukè (vijgeboom) . Lc (1) Lc 13,7 . Een vorm van sukè (vijgeboom) in Lc in 3 verzen : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 21,29 .

Lc 13,7.18. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 13 (+ 27 / 35 ; - 8 / 35 : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,3 . (3) Lc 13,5 . (4) Lc 13,9 . (5) Lc 13,10 . (6) Lc 13,21 . (7) Lc 13,23 . (8) Lc 13,35 .

Lc 13,7.19. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Lc : ou - ouk - ouch (niet) . Lc (84 + 92 + 7 = 183) . Lc 13 (5 + 6 + 2 = 13) . ou (5) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,15 . (3) Lc 13,21 . (4) Lc 13,25 . (5) Lc 13,35 . ouk (6) : (1) Lc 13,16 . (2) Lc 13,24 . (3) Lc 13,25 . (4) Lc 13,27 . (5) Lc 13,33 . (6) Lc 13,34 . ouch (2) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,7 .

Lc 13,7.20. actief ind. praes. 1ste pers. enk. heuriskô (ik vind) van het werkw. heuriskô (vinden) . Taalgebruik in het N.T. : heuriskô (vinden) . Taalgebruik in Lc : heuriskô (vinden) . Lc (2) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 23,4 . Een vorm van heuriskô (vinden) in Lc in 45 verzen , in Lc 13 (2) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,7 .

21. act. imperat. aor. 2de pers. enk. ekkopson (kap om) van het werkw. ekkoptô (uitkappen, omkappen) . Taalgebruik in het N.T. : ekkoptô (uitkappen, omkappen) . Taalgebruik in Lc : ekkoptô (uitkappen, omkappen) . Lc (1) Lc 13,7 . Een vorm van ekkoptô (uitkappen, omkappen) in Lc in 3 verzen : (1) Lc 3,9 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,9 .

22. oun (dus, bijgevolg) . Taalgebruik in het N.T. : oun (dus, bijgevolg) . Taalgebruik in Mc : oun (dus, bijgevolg) . Taalgebruik in Lc : oun (dus, bijgevolg) . Lc (33) . Lc (3) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,14 . (3) Lc 13,18 .

Lc 13,7.25. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 13 (+ 27 / 35 ; - 8 / 35 : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,3 . (3) Lc 13,5 . (4) Lc 13,9 . (5) Lc 13,10 . (6) Lc 13,21 . (7) Lc 13,23 . (8) Lc 13,35 .

26. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (149) . Lc 13 (5) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,20 . (4) Lc 13,25 . (5) Lc 13,34 .

Lc 13,8 - Lc 13,8 : 222. Gelijkenis van de onvruchtbare vijgeboom - Lc 13,6-9 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,6 - Lc 13,7 - Lc 13,8 - Lc 13,9 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
13:8 o de apokritheis legei autô kurie afes autèn kai touto to etos eôs otou skapsô peri autèn kai balô kopria  8 at ille respondens dixit illi domine dimitte illam et hoc anno usque dum fodiam circa illam et mittam stercora    8 En hij, antwoordende, zeide tot hem: Heer, laat hem ook nog dit jaar, totdat ik om hem gegraven en mest gelegd zal hebben;  [8] De wijngaardenier antwoordde: “Mijnheer, laat hem dit jaar nog staan, zodat ik de grond eromheen kan omspitten en bemesten.   [8] Maar de wijngaardenier zei: “Heer, laat hem ook dit jaar nog met rust, tot ik de grond eromheen heb omgespit en hem mest heb gegeven,   8 ten antwoord zegt hij tot hem: heer, láát haar ook dit jaar nog; ik zal er eerst omheen graven en er mest bij werpen,  8. L'autre lui répondit : «Maître, laisse-le cette année encore, le temps que je creuse tout autour et que je mette du fumier. 

King James Bible . [8] And he answering said unto him, Lord, let it alone this year also, till I shall dig about it, and dung it:
Luther-Bibel . 8 Er aber antwortete und sprach zu ihm: Herr, lass ihn noch dies Jahr, bis ich um ihn grabe und ihn dünge;

Tekstuitleg van Lc 13,8 . Het vers Lc 13,8 telt 20 (2² X 5) woorden en 86 (2 X 43) letters . De getalwaarde van Lc 13,8 is 11979 (3² X 11³) .

2. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Mc (478 + 5 = 483) . Lc (13) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,6 . (3) Lc 13,7 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,9 . (6) Lc 13,10 . (7) Lc 13,12 . (8) Lc 13,14 . (9) Lc 13,15 . (10) Lc 13,16 . (11) Lc 13,23 . (12) Lc 13,28 . (13) Lc 13,35 .

3. part. aor. nom. mann. enk. apokritheis (beantwoord) van het werkw. apokrinomai (antwoorden) . Taalgebruik in het N.T. : apokrinomai (antwoorden) . Taalgebruik in Lc : apokrinomai (antwoorden) . Lc (33) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,8 . (3) Lc 13,14 . (4) Lc 13,25 . Een vorm van apokrinomai (antwoorden) in Lc in 46 verzen , in Lc 13 (5) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,8 . (3) Lc 13,14 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,25 .

Lc 13,8.4. act. ind. pr. 3de pers. enk.  legei van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (223) . Lc 13 (14) : (1) Lc 5,39 . (2) Lc 7,32 . (3) Lc 9,33 . (4) Lc 11,24 . (5) Lc 11,45 . (6) Lc 13,8 . (7) Lc 16,7 . (8) Lc 16,29 . (9) Lc 18,6 . (10) Lc 19,22 . (11) Lc 20,37 . (12) Lc 20,42 . (13) Lc 22,11 . (14) Lc 24,36 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 13 in 13 verzen : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,14 . (6) Lc 13,17 . (7) Lc 13,18 . (8) Lc 13,24 . (9) Lc 13,25 . (10) Lc 13,26 . (11) Lc 13,27 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 . Een vorm van eipon (ik zei) in Lc 13 in 8 verzen : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,12 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,20 . (6) Lc 13,23 ². (7) Lc 13,32 . (8) Lc 13,35 .

9. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 13 (+ 27 / 35 ; - 8 / 35 : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,3 . (3) Lc 13,5 . (4) Lc 13,9 . (5) Lc 13,10 . (6) Lc 13,21 . (7) Lc 13,23 . (8) Lc 13,35 .

11. bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (181) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,8 . (3) Lc 13,9 . (4) Lc 13,11 .

16. peri (omwille van, over) . Taalgebruik in N.T. : peri (over, rondom, omwille van) . Taalgebruik in Lc : peri (over, rondom, omwille van) . Fr. pour , N. voor . Lc (43) . Lc 13 (2) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,8 .

18. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Lc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Lc (822 / 1151) . Lc 13 (+ 27 / 35 ; - 8 / 35 : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,3 . (3) Lc 13,5 . (4) Lc 13,9 . (5) Lc 13,10 . (6) Lc 13,21 . (7) Lc 13,23 . (8) Lc 13,35 .

Lc 13,9 - Lc 13,9 : 222. Gelijkenis van de onvruchtbare vijgeboom - Lc 13,6-9 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,6 - Lc 13,7 - Lc 13,8 - Lc 13,9 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
13:9 kan men poièsè karpon eis to mellon ei de mè ge ekkopseis autèn   9 et si quidem fecerit fructum sin autem in futurum succides eam     9 En indien hij vrucht zal voortbrengen, laat hem staan; maar indien niet, zo zult gij hem namaals uithouwen.  [9] Wie weet draagt hij dan volgend jaar vrucht. Zo niet, hak hem dan maar om.” ’  [9] misschien zal hij dan het komende jaar vrucht dragen, en zo niet, dan kunt u hem alsnog omhakken.”’  9 en als ze dan in het komende seizoen vrucht zet… en zoniet, dan moet je haar weghakken!   9. Peut-être donnera-t-il des fruits à l'avenir... Sinon tu le couperas». »  

King James Bible . [9] And if it bear fruit, well: and if not, then after that thou shalt cut it down.
Luther-Bibel . 9 vielleicht bringt er doch noch Frucht; wenn aber nicht, so hau ihn ab.

Tekstuitleg van Lc 13,9 .

4. acc.. mann. enk. karpon van het zelfst. naamw. karpos (vrucht) . Taalgebruik in het N.T. : karpos (vrucht) . Taalgebruik in Lc : karpos (vrucht) . Hebr. përî , mv. pêrôth . Lat. frui - fructus . Fr. fruit . Ned. vrucht , fruit . Lat. carpere (plukken) , zie carpe diem (pluk de dag) . Omgekeerde van krp is prk . Lc (6) : (1) Lc 3,9 . (2) Lc 6,43 . (3) Lc 8,8 . (4) Lc 13,6 . (5) Lc 13,7 . (6) Lc 13,9 . Een vorm van karpos (vrucht) in Lc in 11 verzen : (1) Lc 1,42 . (2) Lc 3,8 . (3) Lc 3,9 . (4) Lc 6,43 . (5) Lc 6,44 . (6) Lc 8,8 . (7) Lc 12,17 . (8) Lc 13,6 . (9) Lc 13,7 . (10) Lc 13,9 . (11) Lc 20,10 .

6. bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (181) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,8 . (3) Lc 13,9 . (4) Lc 13,11 .

9. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Mc (478 + 5 = 483) . Lc (13) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,6 . (3) Lc 13,7 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,9 . (6) Lc 13,10 . (7) Lc 13,12 . (8) Lc 13,14 . (9) Lc 13,15 . (10) Lc 13,16 . (11) Lc 13,23 . (12) Lc 13,28 . (13) Lc 13,35 .

10. mè (niet) . Ontkenning . Taalgebruik in het N.T. : mè (niet) . Taalgebruik in Lc : mè (niet) . Lc (123) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,9 . (4) Lc 13,11 . (5) Lc 13,14. (6) Lc 13,35 .

12. act. ind. fut. 2de pers. enk. ekkopseis

SYX, R., Schuld en lijden. Een doordenkertje bij Lc 13,1-9, in: Maandbrief van de gezinsgroepen, jg. 37 (1989), nr.7, p.18-20 (de evangelielezing van 5.3.89)

Waarom zouden ze het hem verteld hebben ? Afschuw voor de onverbiddellijkheid van de bezetter ? Sensatiezucht ? Vergeldingsdrang ? Jezus’ harde reactie reveleert opperste verontwaardiging. Zo hevig ontvlamt zijn temperament, dat het meeleven met de diepmenselijke tragiek van de gebeurtenissen naar de achtergrond wordt verdrongen. In plaats daarvan hakt Jezus in op de mentaliteit van de vertellers “... ge zult allen op een dergelijke manier omkomen” (tot tweemaal toe )

Waarom ? Had hij tussen de regels van hun verhaal dat superieure trekje van zelfgenoegzaamheid ontdekt ? Heimelijk plezier om het leed van anderen ? Zo van : ‘eigen schuld, dikke bult ... ons overkomt zoiets niet ... wij kijken wel uit, wij maken onze handen niet vuil, wij hoeven geen straf (van Jahwe) te vrezen’ ? Jezus is zo buiten zichzelf, wordt zo geërgerd door de houding van de vertellers, dat zijn fundamentele medelijdende ingesteldheid een ogenblik achterwege blijft. Misschien is dit wel de reden waarom het gebeuren zo’n diepe indruk op Jezus’ volgelingen maakte. In elk geval : het verhaal werd verder verteld. Het vond zijn weg, tot bij Lucas, de evangelist.

Lucas laat op dit gesprek een gelijkenis volgen. In deze gelijkenis herneemt onze gewijde schrijver Jezus’ hoofdmotief het doorbreken van de joodse schuld-straf-causaliteit door aan te dringen op bekering. Tegelijkertijd zwakt hij de harde taal, helemaal nog in de stijl van Johannes de Doper (lees Lc. 3, 7 - 9), af.

In die gelijkenis gaat het over een vijgeboom. Een beetje als een zwart schaap staat hij daar, opvallend anders, eenzaam, temidden van de wijngaard. De eigenaar bekijkt hem met een misnoegd oog : gedurende drie opeenvolgende jaren droeg de vijgeboom geen vrucht meer. Het geduld, van de heer raakt uitgeput. Hak hem om ! (Op en top concurrentlestijl : die fabriek is niet meer rendabel: sluiten. Mensen op straat ? Geen inkomen meer ? Spijtig, maar dat is hun zaak, niet de mijne ...)
Voorzichtig (vreest hij voor zijn betrekking ?) neemt de wijngaardenier de verdediging van de vijgeboom op. Laat mij nog eenmaal proberen. De grond omspitten. Bemesten. Geef hem nog een laatste kans...

Akkoord, misschien steekt hier een stuk eigenbelang achter. (De vijgeboom is voor de wijngaardenier de enige bescherming tegen de onbarmhartig priemende zonnestralen ...) Toch lijkt ons de houding van de wijngaardenier niet alleen barmhartiger, maar vooral constructiever, dan de louter door productiviteit georiënteerde belangstelling van de heer. Deze velt zijn oordeel met oudtestamentische, rechtlijnige onverbiddelijkheid. Ook na drie jaar geduldig wachten brengt de vijgeboom geen vruchten voort (= schuld). Dus ontbreekt hem alle bestaansreden. Bijgevolg, omhakken (= straf). Beter dan de heer realiseert de wijngaardenier zich dat het wachten alleen weinig uitzicht op ommekeer biedt. Er moet ook hulp aangeboden worden. Vanuit een oprechte bekommernis.

Deze evangelietekst is rijk aan inhoud en toepassingsmogelijkheden. Wij beperken ons hier tot één element: de vijgeboom. Naar hem gaat al onze sympathie uit. We vinden dat hij recht heeft op verzorging. Want zo nutteloos als de heer beweert, is hij tenslotte ook weer niet. Hij biedt de wijngaardenier - en diens ezeltje ? - toch beschutting tegen de verzengende zonnestralen. Bovendien wordt over zijn lot beslist zonder dat hij de mogelijkheid heeft om zijn inbreng naar voren te schuiven.

Waar staat die sympathieke vijgeboom in de wijngaard van ons leven ? Mogen wij een parallel trekken tussen die schaduwrijke boom en onze kinderen ? Zoals de vijgeboom recht heeft op verzorging, zo vinden wij ouders, het normaal dat onze beste zorgen naar onze kinderen gaan. ‘Zorgen voor’ is immers een essentièel bestanddeel van liefhebben. Groot verdriet van kleine hummeltjes vindt op papa’s knie steeds een aandachtig gehoor en een troostend woord. Geen haar op moeders hoofd dat eraan denken zou om gedurende drie jaar enkel maar af te wachten en te zien of die weerbarstige tieners van haar in staat blijken om hun crisisperiode zonder kleerscheuren door te komen. Zowel kleine als opgroeiende kinderen trachten wij - materieel en emotioneel - naar best vermogen op te vangen. Maar, wat als het om een geloofscrisis gaat ? Zijn we dan niet eerder geneigd om ons afzijdig te houden , af te wachten, te denken - wishful thinking ? - dat alles zich wel vanzelf zal oplossen ? Echte zorg voor het geloofsleven van onze kinderen houdt in dat wij (niet alleen de school, niet alleen de parochie ...) elk jaar opnieuw de grond omwoelen, bemesten. Vanuit een oprechte bekommernis. Oprecht. immers, met welk recht mogen wij van onze kinderen eisen, wat wij zelf misschien nauwelijks kunnen opbrengen ? ... (Bekijken wijzelf al eens een programma van de KTRO, nemen wijzelf al eens een religieus getint boek, een artikel uit het parochieblad ... ter hand ?) En ook al houden wijzelf de zondagsmis in ere, ook al bidden wij nog voor de maaltijd, ook al zetten wij ons solidair in voor onze minder begoede medemensen, ook al zijn wij actief in het christelijk bewegingsleven ... vormen wij in dit opzicht geen uitzondering in onze straat, in onze buurt ? Met andere woorden heeft de jeugd van vandaag het niet veel moeilijker dan wijzelf, vroeger ? Hebben zij bijgevolg geen recht op meer dan een louter kritisch afwachtende houding van onze kant?

DIJK, J., Het begon in Jerusalem. Joodse achtergronden in de boeken van Lucas, Ede, Zomer & Keuning, 1980, p.62-64 . Midrasj over de vijgeboom Luc. 13:1-9

Tijdens zijn reis naar Jeruzalem ontvangt Jezus, waarschijnlijk van mensen die daar juist vandaan kwamen, een mededeling over een gruweldaad van de Romeinse stadhouder Pilatus. Hij heeft, zo vertellen ze, het bloed van een groep Galileeërs‘met hun offers vermengd’. Door de gebeurtenis, die ze mogelijkerwijs, van nabij hadden meegemaakt, aldus onder woorden te brengen, geven ze te kennen dat ze in dit drama Gods straffende hand over deze Galileeërs zien. Door vermenging van hun eigen bloed met dat van hun offers was immers dat offerbloed onrein geworden, zodat het niet meer ritueel bruikbaar was. Kon dat geen aanwijzing betekenen, dat God hun offers niet wenste te accepteren?
Jezus doet daar geen uitspraak over. Door zijn wedervraag: ‘Meent gij, dat deze Galileeërs grotere zondaars waren, dan alle andere Galileeërs, omdat zij dit hebben ondergaan?’ (vs. 2) geeft Hij alleen te kennen, dat Hij de onuitgesproken gedachte aangaande een eventuele straf van God in dit verband begrijpt. Die mogelijkheid ontkent Jezus niet. Hij accentueert slechts dat alle andere Galileeërs even grote zondaars zijn, en niet beter verdienen. En dat geldt niet alleen de verachte Galileeërs, alsof die minder vroom zouden zijn dan de Judeeërs. Hij brengt een andere gebeurtenis in herinnering, waarbij achttien inwoners van Jeruzalem het leven hadden verloren.
Beide gebeurtenissen, die alleen Lucas ons verhaalt, zijn ons uit geen andere bron bekend. In de rabbijnse literatuur wordt zelfs als een van de tien wonderen van Jeruzalem verteld dat daar nimmer een instorting heeft plaatsgevonden. Maar zelfs wanneer men aanneemt dat deze mededeling op waarheid berust, dan nog kan een ongeluk bij de bouw van of bij herstelwerkzaamheden aan de toren van Siloam (Luc. 13:4) tot een ramp hebben geleid, die aan achttien mensen het leven heeft gekost. Er is dan ook geen reden om met Pinchas Lapide aan te nemen, dat hier met de toren van Siloam gedoeld wordt op de vestingwerken van Jeruzalem, waaruit een groep van achttien rebellen door de Romeinen met geweld verdreven zou zijn. Aannemelijker is de veronderstelling van Lapide, dat de in vs. 1 genoemde Galileeërs tot de zeloten zouden hebben behoord; dat zou ook het gewelddadig optreden van Pilatus tegenover hen verklaren: zeloten waren immers in de ogen der Romeinen staatsgevaarlijk. En Pilatus blonk zeker niet uit door zachtzinnig optreden.
Jezus maakt in zijn reactie op het eerste verhaal geen onderscheid tussen Galileeërs die door Pilatus (al dan niet terecht) zijn omgebracht, en Judeeërs die door een ongeluk zijn omgekomen. Ook zij waren geen groter zondaars dan de overige inwoners van Jeruzalem (vs. 4). Maar in beide gevallen is voor alle overlevenden de ‘toepassing’ gelijk: ‘als gij u niet bekeert, zult gij allen evenzo omkomen’ (vss. 3 en 5).
Daarop sluit de gelijkenis van de onvruchtbare vijgeboom aan. Zij verkondigt dat een onvruchtbaar leven een reden is tot uitroeiing en dat alle uitstel daarvan slechts te danken is aan Gods geduld.
Van oudsher gelden wijnstok en vijgeboom als exponenten van de weelde in het beloofde land (Deut. 8:8). Vandaar dat het ‘wonen, ieder onder zijn wijnstok en ieder onder zijn vijgeboom’ de vaststaande uitdrukking wordt van de veiligheid en de overvloed in het komende Messiaanse vrederijk (1 Kon. 4:25; Micha 4: 4; Zach. 3 : 20).
Een aantal malen wordt in het Oude Testament ook het volk Israël met een wijnstok of met een wijngaard vergeleken (Ps. 80:9, 15; Jes. 5: 1-7; Ez, 15: 1-6; Hos. 10: 1). In Hos. 9: 10 en Joël 1: 7 zijn wijnstok en vijgeboom beide beeld van Israël.
Of dit in Luc. 13 : 6-9 ook het geval is valt niet met zekerheid te zeggen. Indien met de vijgeboom hier Israël wordt bedoeld (en daar is uiteraard veel voor te zeggen), dan is de wijngaard in deze gelijkenis de wereld en de ene vijgeboom die in deze wijngaard geplant is (vs. 6) duidt dan op de unieke plaats die Israël in de wereld inneemt. In dat geval is de gelijkenis te beschouwen als een midrasj op Deut. 8 of Amos 4, waar Israël wordt opgeroepen tot dankbaarheid, c.q. bedreigd vanwege zijn onbekeerlijkheid, met gebruikmaking van het beeld van (o.a.) de vijgeboom (Deut. 8: 8; Amos 4:9). Wil men, wat ook mogelijk is, in de wijngaard van Luc. 13:6 een beeld van Israël zien, dan wordt de bedreiging die hier t.a.v. de vijgeboom wordt uitgesproken, een voorlaatste waarschuwing aan het adres van de leiders in Jeruzalem. Persoonlijk zou ik geneigd zijn aan deze interpretatie de voorkeur te geven, omdat op deze wijze de alleen bij Lucas voorkomende gelijkenis een zekere parallel krijgt met het bij Lucas ontbrekende verhaal van de vijgeboom die ‘vervloekt’ werd (Matth. 21: 18-22; Marc. 11: 12-14, 20-24). Overigens komt in dat verband het woord ‘vervloekt’ uitsluitend bij Marcus voor, en dan nog alleen als een conclusie van Simon Petrus (Marc. 11: 21). Den Heyer heeft in zijn dissertatie deze episode een ‘gespeelde midrasj’ genoemd, hetzij op Micha 7: 1-6 (‘mijn hart verlangt naar de eerste vijgen’), hetzij op Hosea 9: 10-17 (‘Als druiven in de woestijn vond Ik Israël, als vroege vijgen...’).

223. Genezing van een kromgebogen vrouw op sabbat : Lc 13,10-17 - Lc 13,10-17 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,10 - Lc 13,11 - Lc 13,12 - Lc 13,13 - Lc 13,14 - Lc 13,15 - Lc 13,16 - Lc 13,17 -

Lc 13,10 - Lc 13,10 : 223. Genezing van een kromgebogen vrouw op sabbat - Lc 13,10-17 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,10 - Lc 13,11 - Lc 13,12 - Lc 13,13 - Lc 13,14 - Lc 13,15 - Lc 13,16 - Lc 13,17 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10 èn de didaskôn en mia tôn sunagôgôn en tois sabbasin.   10 erat autem docens in synagoga eorum sabbatis     10 En Hij leerde op den sabbat in een der synagogen.  [10] Eens gaf Hij op sabbat onderricht in een synagoge.   [10] Hij gaf op sabbat onderricht in een synagoge.   10 ¶ Op de sabbat heeft hij onderricht gegeven in één van de synagogen.   10. Or il enseignait dans une synagogue le jour du sabbat. 

King James Bible . [10] And he was teaching in one of the synagogues on the sabbath.
Luther-Bibel . 10 Und er lehrte in einer Synagoge am Sabbat.

Tekstuitleg van Lc 13,10 . Het vers Lc 13,10 telt 10 (2 X 5) woorden en 43 letters . De getalwaarde van Lc 13,10 is 5780 (2² X 5 X 17²) .

Lc 13,10.1. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ην = èn (hij / zij was) van het werkw. ειμι = eimi (zijn) OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν (die) van het betrekk. voornaamw. ὁς (die) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Taalgebruik in de LXX : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Taalgebruik in Hnd : eimi (zijn) . Lc (79) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,10 . (2) Lc 13,11 . (3) Lc 13,16 . (4) Lc 13,21 .

  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn  OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν 1506  1120  386  24  38  79  92  63  71  19  141  233     

- Hebreeuws . act. ind. perf. 3de pers. mann. enk. הָיָה = hâjâh (zijn) . Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur : 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (332) . Pentateuch (52) . Eerdere Profeten (111) . Latere Profeten (87) . 12 Kleine Profeten (14) . Geschriften (67) .
- Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . D. sein .

Lc 13,10.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . Taalgebruik in het NT : de (echter) . Taalgebruik in de LXX : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Lc (478 + 5 = 483) . Lc (13) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,6 . (3) Lc 13,7 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,9 . (6) Lc 13,10 . (7) Lc 13,12 . (8) Lc 13,14 . (9) Lc 13,15 . (10) Lc 13,16 . (11) Lc 13,23 . (12) Lc 13,28 . (13) Lc 13,35 .

de (echter)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
de  6210 3754 2456 421 149 478 203 490 708 7 1048  1251 
d'  73 50  23  12      19  20 
Totaal 6283 3804 2479 433 151 483 204 490 711 7 1067 1271

de (echter)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
de (478) 17  11  13  18  15  23  37  36  21  22  26  13  16  15  11  26  16  22  14  35  34  20 
d' (5)                                        
483 17  11  13  18  15  23  37  37  23  22  26  13  16  15  12  26  16  23  14  35  34  20 

1151 verzen  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  80  52  38  44  39  49  50  56  62  42  54  59  35  35  32  31  37  43  48  47  38  71  56  53 

Lc 13,10.2. - 3. ην δε = èn de (hij was echter) . NT (46) . Lc (6) : (1) Lc 8,32 . (2) Lc 13,10 . (3) Lc 15,25 . (4) Lc 21,37 . (5) Lc 23,38 . (6) Lc 23,44 .
- Hebreeuws . wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ; aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur : 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) . 12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) .

Lc 13,10.3. act. part. praes. nom. mann. enk. διδασκων = didaskôn (onderrichtend) van het werkw. διδασκω = didaskô (leren, onderrichten) . Taalgebruik in de NT : didaskô (leren) . Taalgebruik in de LXX : didaskô (leren) . Bijbel (32) . OT (9) . NT (23) . Mt (4) : (1) Mt 4,23 . (2) Mt 7,29 . (3) Mt 9,35 . (4) Mt 26,55 . Mc (4) : (1) Mc 1,22 .  (2) Mc 6,6 . (3) Mc 12,35 . (4) Mc 14,49 . Lc (7) : (1) Lc 4,31 . (2) Lc 5,17 . (3) Lc 13,10 . (4) Lc 13,22 . (5) Lc 19,47 . (6) Lc 21,37 . (7) Lc 23,5 . Joh (3) : (1) Joh 6,59 . (2) Joh 7,28 . (3) Joh 8,20 . Hnd (3) : (1) Hnd 18,11 . (2) Hnd 21,28 . (3) Hnd 28,31 . Br. (2) : (1) Rom 2,21 . (2) Rom 12,7 . Parallellen : (1) Mc 1,21 - Mc 1,22 // Lc 4,31 . (2) Lc 5,17 , zie : Mc 1,21 - Mc 1,22 // Lc 4,31 . (3) (Mc 6,6) // Lc 13,22 . Een vorm van διδασκω = didaskô (leren, onderrichten) in de LXX (107) , in het NT (95) , in Lc (15) : (1) Lc 4,15 . (2) Lc 4,31 . (3) Lc 5,3 . (4) Lc 5,17 . (5) Lc 6,6 . (6) Lc 11,1 . (7) Lc 12,12 . (8) Lc 13,10 . (9) Lc 13,22 . (10) Lc 13,26 . (11) Lc 19,47 . (12) Lc 20,1 . (13) Lc 20,21 . (14) Lc 21,37 . (15) Lc 23,5 .

didaskô (leren, onderrichten) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
act. part. praes. nom. m. enk.didaskôn 32 9 23 4 4 7 3 3 2   15  18 

- Auto-didact : iemand die door zelfstudie kennis (lering) heeft verworven . Didactiek : leer van het onderrichten . Lat. docere (doctor) . Cfr docent , documentatie .
- Jezus onderricht in Galilea , in Samaria en in de tempel in Jeruzalem .

Lc 13,10.4. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Lc (288) . Lc 13 (13) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,7 . (5) Lc 13,10 . (6) Lc 13,14 . (7) Lc 13,19 . (8) Lc 13,21 . (9) Lc 13,26 . (10) Lc 13,28 . (11) Lc 13,29 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 .

en (in) .   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk synopt. ev.
  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

en (in)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
288   25  23  10  18  10  12  12  13  14  12  17  13  11  11  13  12  16 

Lc 13,10.3. - 4. - διδασκων εν = didaskôn en (onderrichtend in) . NT (9) : (1) Mt 4,23 . (2) Mt 9,35 . (3) Mt 26,55 . (4) Mc 12,35 . (5) Lc 13,10 . (6) Joh 6,59 . (7) Joh 8,20 . (8) Hnd 18,11 . (9) Rom 12,7 .
- εν τῳ ἱερῳ διδασκων = en tôi hierôi didaskôn (in de tempel onderrichtend) . NT (3) : (1) Mc 14,49 . (2) Lc 21,37 . (3) Joh 7,28 .
- διδασκων εν τῳ ἱερῳ = didaskôn en tô(i) hierô(i) (onderrichtend in de tempel) . NT (3) : (1) Mt 26,55 . (2) Mc 12,35 . (3) Joh 8,20 .
- διδασκων εν ταις συναγογαις = didaskôn en tais sunagogais (onderrichtend in de synagogen) . NT (2) : (1) Mt 4,23 . (2) Mt 9,35 .
- διδασκων εν μιᾳ των συναγωγων = didaskôn en mia(i) tôn sunagôgôn (onderrichtend in één van de synagogen) . NT (1) : Lc 13,10 .

Lc 13,10.5. nom. + dat. vr. μια / μιᾳ = mia(i) = op de één (b.v. op dag één) van het telwoord εἱς , μια , ἑν = heis , mia , hen (één) . Taalgebruik in het NT : telwoorden . Taalgebruik in Lc : telwoorden . Lc (7 . nom 1 / 7 . dat. 6 / 7) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 5,17 . (3) Lc 8,22 . (4) Lc 13,10 . (5) Lc 17,35 (nom.) . (6) Lc 20,1 . (7) Lc 24,1 . Een vorm van het telwoord εἱς , μια , ἑν = heis , mia , hen (één) in Lc in 42 verzen , in Lc 8 (1) Lc 8,22 .

  telwoorden  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  nom. + dat. vr. mia(i)  192 159 33 4 4 7 3 3 7 5 15 18 6 1


- In het scheppingsverhaal worden de 7 dagen genoemd . De eerste dag wordt in het Grieks ἡμερα μια = hèmera mia (eerste dag) genoemd . Wil Lucas zeggen : op een dag ? Waarom dan die omschrijvende constructie ? Wil hij zeggen : op de eerste (dag) van de dagen (week) , van de maand , van het jaar ? Maar er is geen bepaald lidw. bij μιᾳ = mia(i) ? Betekent het dan : op één van de dagen van de week ? Wellicht mogen we in ieder geval naar het scheppingsverhaal verwijzen .
- Hebreeuws . אֶחָד = ´èchâd (één) . Taalgebruik in Tenakh : ´èchâd (één) . Getalwaarde : aleph = 1 , chet = 8 , daleth = 4 . Totaal : 13 . Structuur : 1 - 8 - 4 . De som van de elementen is telkens 4 . God is één of 13 . Tenakh (400) .
- Lat. unus . Fr. un . Ned. een . D. ein . E. one .

Lc 13,10.4. - 5. εν μιᾳ = en mia(i) (op één) . NT (9) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 5,17 . (3) Lc 8,22 . (4) Lc 13,10 . (5) Lc 20,1 . (6) 1 Kor 10,8 . (7) Ef 4,4 . (8) Apk 18,8 . (9) Apk 8,10 .
- Hebreeuws . בְּאֶחָד / בְּאַחַד = bë´èchâd / bë´achad (op één , op de eerste) < bë + hoofdtelwoord אֶחָד = ´èchâd (één) . Taalgebruik in Tenakh : ´èchâd (één) . Getalwaarde : aleph = 1 , chet = 8 , daleth = 4 . Totaal : 13 . Structuur : 1 - 8 - 4 . De som van de elementen is telkens 4 . God is één of 13 . Tenakh (29) : (1) Gn 8,5 . (2) Gn 8,13 . (3) Gn 37,20 . (4) Ex 40,2 . (5) Ex 40,17 . (6) Lv 23,24 . (7) Nu 1,1 . (8) Nu 1,18 . (9) Nu 29,1 . (10) Nu 33,38 . (11) Dt 1,3 . (12) Dt 12,14 . (13) Dt 15,7 . (14) Dt 16,5 . (15) Dt 17,2 . (16) Dt 23,17 . (17) Re 19,13 . (18) 2 S 17,9 . (19) 2 K 2,16 . (20) Ez 26,1 . (21) Ez 29,17 . (22) Ez 31,1 . (23) Ez 32,1 . (24) Ez 45,18 . (25) Job 23,13 . (26) Job 41,8 . (27) Hl 4,9 . (28) Ezr 7,9 . (29) 2 Kr 29,17 . - וּבְאֶחָד = ûbh´èchâd (en op de één, en op de eerste) . Tenakh (1) : Ezr 7,9 .

Lc 13,10.6. bepaald lidw. gen. mann. + vr. + onz. mv. tôn van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 13 (3) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,10 . (3) Lc 13,28 .

Lc 13,10.5. - 6. μιᾳ των = mia(i) tôn (op één van de) . NT (10) : (1) Mc 14,66 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,17 . (4) Lc 8,22 . (5) Lc 13,10 . (6) Lc 20,1 . (7) Lc 24,1 . (8) Joh 20,1 . (9) Joh 20,19 . (10) Hnd 20,7 .

Lc 13,10.4. - 6. εν μιᾳ των = en mia(i) tôn (op één van) . NT (5) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 5,17 . (3) Lc 8,22 . (4) Lc 13,10 . (5) Lc 20,1 .

Lc 13,10.7. gen. vr. mv. συναγωγων = sunagôgôn (van de synagogen) van het zelfst. naamw. συναγωγη = sunagôgè (synagoge) . Taalgebruik in het NT : sunagôgè (synagoge) . Taalgebruik in de LXX : sunagôgè (synagoge) . Bijbel (1) : Lc 13,10 .

sunagôgè (synagoge)    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
gen. vr. mv. sunagôgôn                     
totaal   261  205  56  15  19  32  34     

sunagôgè (synagoge)  NT Mt Mc Lc Joh syn.  ev.  Hnd Br. Apk
nom. + dat. vr. enk. sunagôgè(i) 14  1 : Mt 13,54 . 2 : (1) Mc 1,23 . (2) Mc 6,2 . 3 : (1) Lc 4,20 . (2) Lc 4,28 . (3) Lc 4,33 . 2 : (1) Joh 6,59 . (2) Joh 18,20 . 6 : (1) Mt 13,54 // Mc 6,2 // Lc 4,16 . (2) Mc 1,23 // Lc 4,33 . 5 : (1) Hnd 17,1 . (2) Hnd 17,17 . (3) Hnd 18,4 . (4) Hnd 18,7 . (5) Hnd 18,26 .   1 : Apk 2,9 .
gen. vr. enk. sunagôgès     1 : Mc 1,29 . 2 : (1) Lc 4,38 . (2) Lc 8,41 .   3 : (1) Mc 1,29 // Lc 4,38 . 2 : (1) Hnd 6,9 . (2) Hnd 13,43 .   1 : Apk 3,9 .
acc. vr. enk. sunagôgèn   12  1 : Mt 12,9 . 2 : (1) Mc 1,21 . (2) Mc 3,1 . 3 : (1) Lc 4,16 . (2) Lc 6,6 . (3) Lc 7,5 .   6 : (1) Mt 12,9 // Mc 3,1 // Lc 6,6 . (2) Mc 1,21 // Lc 4,16 . 5 : (1) Hnd 13,14 . (2) Hnd 14,1 . (3) Hnd 17,10 . (4) Hnd 18,19 . (5) Hnd 19,8 . 1 : Jak 2,2 .  
gen. vr. mv. sunagôgôn      1 : Lc 13,10 .        
dat. vr. mv. sunagôgais  15  7 : (1) Mt 4,23 . (2) Mt 6,2 . (3) Mt 6,5 . (4) Mt 9,35 . (5) Mt 10,17 . (6) Mt 23,6 . (7)Mt 23,34 . 1 : Mc 12,39 . 3 : (1) Lc 4,15 . (2) Lc 11,43 . (3) Lc 20,46 .   11 : (1) Mt 4,23 // Mc 1,39 // Lc 4,44 . (2) Mt 10,17 // Mc 13,9 // Lc 21,12 . (3) Mt 23,6 // Mc 12,39 // Lc 20,46 . 11  4 : (1) Hnd 9,20 . (2) : Hnd 13,5 . (3) Hnd 15,21 . (4) Hnd 24,12 .    
acc. vr. mv.  sunagôgas   2 : (1) Mc 1,39 . (2) Mc 13,9 . 3 : (1) Lc 4,44 . (2) Lc 12,11 . (3) Lc 21,12 .   3 : (1) Hnd 9,2 . (2) Hnd 22,19 . (3) Hnd 26,11 .    
totaal 56  15  32  34  19 

Lc 13,10.4. - 7. εν μιᾳ των συναγωγων = en mia(i) tôn sunagôgôn(op één van de sabbatten) . Bijbel (1) : Lc 13,10 .

Lc 13,10.8. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Lc (288) . Lc 13 (13) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,7 . (5) Lc 13,10 . (6) Lc 13,14 . (7) Lc 13,19 . (8) Lc 13,21 . (9) Lc 13,26 . (10) Lc 13,28 . (11) Lc 13,29 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 .

en (in) .   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk synopt. ev.
  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

en (in)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
288   25  23  10  18  10  12  12  13  14  12  17  13  11  11  13  12  16 

Lc 13,10.10. dat. vr. mv. σαββασιν = sabbasin van het zelfst. naamw. σαββατον = sabbaton (sabbat) . Taalgebruik in het NT : sabbaton (sabbat) . Taalgebruik in de LXX : sabbaton (sabbat) . Taalgebruik in Mc : sabbaton (sabbat) . Taalgebruik in Lc : sabbaton (sabbat) .

  sabbaton (sabbat)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
6 dat. onz. mv. sabbasin  14  13          13  13     
  totaal 174  109  65  10  11  20  12  10    41  53   

    Mt Mc Lc Joh syn.  ev. 
1 nom. + acc. onz. enk. sabbaton  1 : Mt 12,5 . 1 : Mc 2,27 . 2 : (1) Lc 23,54 . (2) Lc 23,56 5 : (1) Joh 5,9 . (2) Joh 5,10 . (3) Joh 5,18 . (4) Joh 9,14 . (5) Joh 9,16 .
2 gen. onz.  enk. sabbatou 1 : Mt 12,8 . 4 : (1) Mc 2,28 . (2) Mc 6,2 . (3) Mc 16,1 . (4) Mc 16,9 . 5 : (1) Lc 6,5 . (2) Lc 13,14 . (3) Lc 13,16 . (4) Lc 14,5 . (5) Lc 18,12 1 : Joh 19,31 . 10 : (1) Mt 12,8 // Mc 2,28 // Lc 6,5 . (2) Mc 6,2 // Lc 4,16 . 11 
3 dat. onz. enk. sabbatô(i)  2 : (1) Mt 12,2 . (2) Mt 24,20 .   8 : (1) Lc 6,1 . (2) Lc 6,6 . (3) Lc 6,7 . (4) Lc 6,9 . (5) Lc 13,14 . (6) Lc 13,15 . (7) Lc 14,1 . (8) Lc 14,3 . 4 : (1) Joh 5,16 . (2) Joh 7,22 . (3) Joh 7,23 . (4) Joh 19,31 . 10 : (1) Mt 12,2 // Mc 2,24 // Lc 6,2 . 14 
5 gen. onz. mv. sabbatôn  1 : Mt 28,1 . 1 : Mc 16,2 . 2 : (1) Lc 4,16 . (2) Lc 24,1 2 : (1) Joh 20,19 . (2) Joh 20,19 4 : 6 : (1) Mt 24,20 // Mc 16,2 (// Lc 24,1 // Joh 20,1
6 dat. onz. mv. sabbasin  5 : (1) Mt 12,1 . (2) Mt 12,5 . (3) Mt 12,10 . (4) Mt 12,11 . (5) Mt 12,12 5 : (1) Mc 1,21 . (2) Mc 2,23 . (3) Mc 2,24 . (4) Mc 3,2 . (5) Mc 3,4 . 3 : (1) Lc 4,31 . (2) Lc 6,2 . (3) Lc 13,10 .   13 : (1) Mt 12,1 // Mc 2,23 // Lc 6,1 . (2) Mt 12,10 // Mc 3,2 // Lc 6,7 . (3) Mt 12,12 // Mc 3,4 // Lc 6,9 . (4) Mc 1,21 // Lc 4,31 . 13 
  totaal 10  11  20  12  41  53 

Lc 13,11 - Lc 13,11 : 223. Genezing van een kromgebogen vrouw op sabbat - Lc 13,10-17 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,10 - Lc 13,11 - Lc 13,12 - Lc 13,13 - Lc 13,14 - Lc 13,15 - Lc 13,16 - Lc 13,17 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
11kai idou gunè pneuma echousa astheneias etè dekaoktô, kai èn sugkuptousa kai mè dunamenè anakupsai eis to panteles.  11 et ecce mulier quae habebat spiritum infirmitatis annis decem et octo et erat inclinata nec omnino poterat sursum respicere     11 En ziet, er was een vrouw, die een geest der krankheid achttien jaren lang gehad had, en zij was samengebogen, en kon zich ganselijk niet oprichten.   [11] Daar bevond zich een vrouw die al achttien jaar leed onder een geest die haar ziek maakte. Ze liep krom en was niet in staat zich op te richten.   [11] Er was daar ook een vrouw die al achttien jaar bezeten was door een geest die haar ziek maakte. Ze was helemaal krom en kon met geen mogelijkheid rechtop staan.  11 En ziedaar, een vrouw met een geest die haar ziek maakt, al achttien jaren. Ze is verkromd van rug, geheel en al niet bij machte de rug te strekken.  11. Et voici qu'il y avait là une femme ayant depuis dix-huit ans un esprit qui la rendait infirme ; elle était toute courbée et ne pouvait absolument pas se redresser.  

King James Bible . [11] And, behold, there was a woman which had a spirit of infirmity eighteen years, and was bowed together, and could in no wise lift up herself.
Luther-Bibel . 11 Und siehe, eine Frau war da, die hatte seit achtzehn Jahren einen Geist, der sie krank machte; und sie war verkrümmt und konnte sich nicht mehr aufrichten.

Tekstuitleg van Lc 13,11 . Het vers Lc 13,11 telt 21 (3 X 7) woorden en 98 (2 X 7²) letters . De getalwaarde van Lc 13,11 is 10170 (2 X 3² X 5 X 113) .

2. idou (zie) . Taalgebruik in het N.T. : idou (zie) . Taalgebruik in Lc : idou (zie) . Lc (55) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,11 . (3) Lc 13,16 . (4) Lc 13,30 . (5) Lc 13,32 . (6) Lc 13,35 .

7. nom. + acc. onz. mv. etè van het zelfst. naamw. etos (jaar) . Taalgebruik in het N.T. : etos (jaar) . Taalgebruik in Lc : etos (jaar) . Lc (7) : (1) Lc 2,36 . (2) Lc 4,25 . (3) Lc 12,19 . (4) Lc 13,7 . (5) Lc 13,11 . (6) Lc 13,16 . (7) Lc 15,29 . Een vorm van etos (jaar) in Lc in 15 verzen : (1) Lc 2,36 . (2) Lc 2,37 . (3) Lc 2,41 . (4) Lc 2,42 . (5) Lc 3,1 . (6) Lc 3,23 . (7) Lc 4,25 . (8) Lc 8,42 . (9) Lc 8,43 . (10) Lc 12,19 . (11) Lc 13,7 . (12) Lc 13,8 . (13) Lc 13,11 . (14) Lc 13,16 . (15) Lc 15,29 .

10. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ην = èn (hij / zij was) van het werkw. ειμι = eimi (zijn) OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν (die) van het betrekk. voornaamw. ὁς (die) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Taalgebruik in de LXX : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Taalgebruik in Hnd : eimi (zijn) . Lc (79) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,10 . (2) Lc 13,11 . (3) Lc 13,16 . (4) Lc 13,21 .

  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn  OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν 1506  1120  386  24  38  79  92  63  71  19  141  233     

- Hebreeuws . act. ind. perf. 3de pers. mann. enk. הָיָה = hâjâh (zijn) . Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur : 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (332) . Pentateuch (52) . Eerdere Profeten (111) . Latere Profeten (87) . 12 Kleine Profeten (14) . Geschriften (67) .
- Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . D. sein .

13. mè (niet) . Ontkenning . Taalgebruik in het N.T. : mè (niet) . Taalgebruik in Lc : mè (niet) . Lc (123) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,9 . (4) Lc 13,11 . (5) Lc 13,14. (6) Lc 13,35 .

17. bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (181) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,8 . (3) Lc 13,9 . (4) Lc 13,11 .

Lc 13,12 - Lc 13,12 : 223. Genezing van een kromgebogen vrouw op sabbat - Lc 13,10-17 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,10 - Lc 13,11 - Lc 13,12 - Lc 13,13 - Lc 13,14 - Lc 13,15 - Lc 13,16 - Lc 13,17 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
12idôn de autèn o ièsous prosefônèsen kai eipen autè, gunai, apolelusai tès astheneias sou,  12 quam cum videret Iesus vocavit ad se et ait illi mulier dimissa es ab infirmitate tua     12 En Jezus, haar ziende, riep haar tot Zich, en zeide tot haar: Vrouw, gij zijt verlost van uw krankheid.   [12] Jezus zag haar en sprak haar aan. ‘Vrouw’, zei Hij, ‘u bent van uw kwaal verlost.’   [12] Toen Jezus haar zag, riep hij haar bij zich en zei tegen haar: ‘U bent verlost van uw ziekte,’  12 Maar als Jezus haar ziet roept hij haar toe en zegt hij tot haar: vrouw, je bent verlost van je ziekte!   12. La voyant, Jésus l'interpella et lui dit : « Femme, te voilà délivrée de ton infirmité » ; 

King James Bible . [12] And when Jesus saw her, he called her to him, and said unto her, Woman, thou art loosed from thine infirmity.
Luther-Bibel . 12 Als aber Jesus sie sah, rief er sie zu sich und sprach zu ihr: Frau, sei frei von deiner Krankheit!

Tekstuitleg van Lc 13,12 . Het vers Lc 13,12 telt 14 (2 X 7) woorden en 72 (2³ X 3²) letters . De getalwaarde van Lc 13,12 is 8458 .

2. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Mc (478 + 5 = 483) . Lc (13) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,6 . (3) Lc 13,7 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,9 . (6) Lc 13,10 . (7) Lc 13,12 . (8) Lc 13,14 . (9) Lc 13,15 . (10) Lc 13,16 . (11) Lc 13,23 . (12) Lc 13,28 . (13) Lc 13,35 .

8. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (223) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,12 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,20 . (6) Lc 13,23 . (7) Lc 13,32 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 13 in 13 verzen : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,14 . (6) Lc 13,17 . (7) Lc 13,18 . (8) Lc 13,24 . (9) Lc 13,25 . (10) Lc 13,26 . (11) Lc 13,27 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 . Een vorm van eipon (ik zei) in Lc 13 in 8 verzen : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,12 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,20 . (6) Lc 13,23 ². (7) Lc 13,32 . (8) Lc 13,35 .

7. - 8. eipen de (hij zei echter) . Lc 13 (2) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,23 . kai (...) eipen (en hij zei) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,12 . (2) Lc 13,15 . (3) Lc 13,20 . (4) Lc 13,32 .

9. pers. voornaamw. nom. + dat. vr. enk. autè(i) van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (43) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,12 . (3) Lc 13,13 . (4) Lc 13,31 .

Lc 13,13 - Lc 13,13 : 223. Genezing van een kromgebogen vrouw op sabbat - Lc 13,10-17 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,10 - Lc 13,11 - Lc 13,12 - Lc 13,13 - Lc 13,14 - Lc 13,15 - Lc 13,16 - Lc 13,17 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
13kai epethèken autè tas cheiras: kai parachrèma anôrthôthè, kai edoxazen ton theon.  13 et inposuit illi manus et confestim erecta est et glorificabat Deum     13 En Hij legde de handen op haar; en zij werd terstond weder recht, en verheerlijkte God.  [13] Hij legde haar de handen op en onmiddellijk rechtte ze haar rug, en ze prees God.   [13] en hij legde haar de handen op. Meteen ging ze rechtop staan en loofde God.   13 Hij legt haar de handen op, en opeens is haar rug weer recht,– en zij heeft God verheerlijkt.   13. puis il lui imposa les mains. Et, à l'instant même, elle se redressa, et elle glorifiait Dieu.  

King James Bible . [13] And he laid his hands on her: and immediately she was made straight, and glorified God.
Luther-Bibel . 13 Und legte die Hände auf sie; und sogleich richtete sie sich auf und pries Gott.

Tekstuitleg van Lc 13,13 .

3. pers. voornaamw. nom. + dat. vr. enk. autè(i) van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (43) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,12 . (3) Lc 13,13 . (4) Lc 13,31 .

11. bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (191) . Lc 13 (3) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 3,13 . (3) Lc 13,15 .

Lc 13,14 - Lc 13,14 : 223. Genezing van een kromgebogen vrouw op sabbat - Lc 13,10-17 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,10 - Lc 13,11 - Lc 13,12 - Lc 13,13 - Lc 13,14 - Lc 13,15 - Lc 13,16 - Lc 13,17 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
14apokritheis de o archisunagôgos, aganaktôn oti tô sabbatô etherapeusen o ièsous, elegen tô ochlô oti ex èmerai eisin en ais dei ergazesthai: en autais oun erchomenoi therapeuesthe kai mè tè èmera tou sabbatou.   14 respondens autem archisynagogus indignans quia sabbato curasset Iesus dicebat turbae sex dies sunt in quibus oportet operari in his ergo venite et curamini et non in die sabbati     14 En de overste der synagoge, kwalijk nemende, dat Jezus op den sabbat genezen had, antwoordde en zeide tot de schare: Er zijn zes dagen, in welke men moet werken; komt dan in dezelve, en laat u genezen, en niet op den dag des sabbats.   [14] Geërgerd, omdat Jezus op sabbat iemand genezen had, zei de voorzitter van de synagoge tegen de menigte: ‘Zes dagen zijn er om te werken. Dan kunt u komen om u te laten genezen, niet op sabbat.’   [14] Maar de leider van de synagoge werd boos omdat Jezus op sabbat genas en zei tegen de menigte: ‘Er zijn zes dagen om te werken. Kom dus op die dagen om u te laten genezen en niet als het sabbat is!’   14 Maar de overste van de synagoge is boos dat Jezus op de sabbat geneest en heeft ten antwoord tot de schare gezegd: zes dagen zijn er waarop er gewerkt mag worden; komt dan dáárop om u te laten genezen, en niet op de dag van de sabbat!   14. Mais le chef de la synagogue, indigné de ce que Jésus eût fait une guérison le sabbat, prit la parole et dit à la foule : « Il y a six jours pendant lesquels on doit travailler ; venez donc ces jours-là vous faire guérir, et non le jour du sabbat ! » 

King James Bible . [14] And the ruler of the synagogue answered with indignation, because that Jesus had healed on the sabbath day, and said unto the people, There are six days in which men ought to work: in them therefore come and be healed, and not on the sabbath day.
Luther-Bibel . 14 Da antwortete der Vorsteher der Synagoge, denn er war unwillig, dass Jesus am Sabbat heilte, und sprach zu dem Volk: Es sind sechs Tage, an denen man arbeiten soll; an denen kommt und lasst euch heilen, aber nicht am Sabbattag.

Tekstuitleg van Lc 13,14 . Het vers Lc 13,14 telt 32 (2³ X 2²) en 168 (2³ X 3 X 7) letters . De getalwaarde van Lc 13,14 is 18533 (43 X 431) .

1. part. aor. nom. mann. enk. apokritheis (beantwoord) van het werkw. apokrinomai (antwoorden) . Taalgebruik in het N.T. : apokrinomai (antwoorden) . Taalgebruik in Lc : apokrinomai (antwoorden) . Lc (33) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,8 . (3) Lc 13,14 . (4) Lc 13,25 . Een vorm van apokrinomai (antwoorden) in Lc in 46 verzen , in Lc 13 (5) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,8 . (3) Lc 13,14 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,25 .

2. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Mc (478 + 5 = 483) . Lc (13) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,6 . (3) Lc 13,7 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,9 . (6) Lc 13,10 . (7) Lc 13,12 . (8) Lc 13,14 . (9) Lc 13,15 . (10) Lc 13,16 . (11) Lc 13,23 . (12) Lc 13,28 . (13) Lc 13,35 .

6. hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in N.T. : hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in Lc : hoti (dat, omdat) . Lc (160) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,14 . (4) Lc 13,24 . (5) Lc 13,31 . (6) Lc 13,33 .

7. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (154) . Lc 13 (5) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,14 . (5) Lc 13,15 .

Lc 13,14.12. act. ind. imperf. 3de pers. enk. elegen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (19) : (1) Lc 3,7 . (2) Lc 3,11 . (3) Lc 5,36 . (4) Lc 6,5 . (5) Lc 6,20 . (6) Lc 9,23 . (7) Lc 10,2 . (8) Lc 12,54 . (9) Lc 13,6 . (10) Lc 13,14 . (11) Lc 13,18 . (12) Lc 14,7 . (13) Lc 14,12 . (14) Lc 16,1 . (15) Lc 16,5 . (16) Lc 18,1 . (17) Lc 21,10 . (18) Lc 23,34 . (19) Lc 23,42 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 13 in 13 verzen : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,14 . (6) Lc 13,17 . (7) Lc 13,18 . (8) Lc 13,24 . (9) Lc 13,25 . (10) Lc 13,26 . (11) Lc 13,27 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 . Een vorm van eipon (ik zei) in Lc 13 in 8 verzen : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,12 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,20 . (6) Lc 13,23 ². (7) Lc 13,32 . (8) Lc 13,35 .

13. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (154) . Lc 13 (5) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,14 . (5) Lc 13,15 .

19. en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in . Lc (288) . Lc 13 (13) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,7 . (5) Lc 13,10 . (6) Lc 13,14 . (7) Lc 13,19 . (8) Lc 13,21 . (9) Lc 13,26 . (10) Lc 13,28 . (11) Lc 13,29 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 .

23. en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in . Lc (288) . Lc 13 (13) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,7 . (5) Lc 13,10 . (6) Lc 13,14 . (7) Lc 13,19 . (8) Lc 13,21 . (9) Lc 13,26 . (10) Lc 13,28 . (11) Lc 13,29 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 .

25. oun (dus, bijgevolg) . Taalgebruik in het N.T. : oun (dus, bijgevolg) . Taalgebruik in Mc : oun (dus, bijgevolg) . Taalgebruik in Lc : oun (dus, bijgevolg) . Lc (33) . Lc (3) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,14 . (3) Lc 13,18 .

29. mè (niet) . Ontkenning . Taalgebruik in het N.T. : mè (niet) . Taalgebruik in Lc : mè (niet) . Lc (123) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,9 . (4) Lc 13,11 . (5) Lc 13,14. (6) Lc 13,35 .

30. bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 13 (8) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,14 . (3) Lc 13,16 . (4) Lc 13,28 . (5) Lc 13,29 . (6) Lc 13,31 . (7) Lc 13,32 . (8) Lc 13,33 .

Lc 13,15 - Lc 13,15 : 223. Genezing van een kromgebogen vrouw op sabbat - Lc 13,10-17 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,10 - Lc 13,11 - Lc 13,12 - Lc 13,13 - Lc 13,14 - Lc 13,15 - Lc 13,16 - Lc 13,17 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
15apekrithè de autô o kurios kai eipen, upokritai, ekastos umôn tô sabbatô ou luei ton boun autou è ton onon apo tès fatnès kai apagagôn potizei; 15 respondit autem ad illum Dominus et dixit hypocritae unusquisque vestrum sabbato non solvit bovem suum aut asinum a praesepio et ducit adaquare     15 De Heere dan antwoordde hem en zeide: Gij geveinsde, maakt niet een iegelijk van u op den sabbat zijn os of ezel van de kribbe los, en leidt hem heen om te doen drinken?  [15] De Heer gaf hem dit antwoord: ‘Huichelaars! Ieder van u maakt toch op sabbat zijn os of ezel los van de voerbak om hem te drinken te geven?   [15] Maar de Heer zei: ‘Huichelaars! Maakt niet ieder van jullie op sabbat zijn os of ezel los van de voederbak om hem te laten drinken?   15 De Heer antwoordt hem en zegt: schijnheiligen, maakt niet ieder van u op de sabbat zijn os of ezel los van de kribbe, leidt hem weg en geeft hem te drinken?–  15. Mais le Seigneur lui répondit : « Hypocrites ! chacun de vous, le sabbat, ne délie-t-il pas de la crèche son bœuf ou son âne pour le mener boire ? 

King James Bible . [15] The Lord then answered him, and said, Thou hypocrite, doth not each one of you on the sabbath loose his ox or his ass from the stall, and lead him away to watering?
Luther-Bibel . 15 Da antwortete ihm der Herr und sprach: Ihr Heuchler! Bindet nicht jeder von euch am Sabbat seinen Ochsen oder seinen Esel von der Krippe los und führt ihn zur Tränke?

Tekstuitleg van Lc 13,15 . Het vers Lc 13,15 telt 26 (2 X 13) woorden en 117 (3² X 13) letters . De getalwaarde van Lc 13,15 is 15674 (2 X 17 X 461) .

Lc 13,15.1. ind. aor; 3de pers. enk. apekrithè (hij antwoordde) van het werkw. apokrinomai (antwoorden) . Taalgebruik in het N.T. : apokrinomai (antwoorden) . Taalgebruik in Lc : apokrinomai (antwoorden) . Lc (4) : (1) Lc 4,4 . (2) Lc 8,50 . (3) Lc 13,15 . (4) Lc 17,20 . Een vorm van apokrinomai (antwoorden) in Lc in 46 verzen , in Lc 13 (5) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,8 . (3) Lc 13,14 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,25 .

Lc 13,15.2. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Mc (478 + 5 = 483) . Lc (13) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,6 . (3) Lc 13,7 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,9 . (6) Lc 13,10 . (7) Lc 13,12 . (8) Lc 13,14 . (9) Lc 13,15 . (10) Lc 13,16 . (11) Lc 13,23 . (12) Lc 13,28 . (13) Lc 13,35 .

Lc 13,15.3. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (144) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,8 . (3) Lc 13,15 . (4) Lc 13,17 . (5) Lc 13,23 . (6) Lc 13,31 .

Lc 13,15.7. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (223) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,12 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,20 . (6) Lc 13,23 . (7) Lc 13,32 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 13 in 13 verzen : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,14 . (6) Lc 13,17 . (7) Lc 13,18 . (8) Lc 13,24 . (9) Lc 13,25 . (10) Lc 13,26 . (11) Lc 13,27 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 . Een vorm van eipon (ik zei) in Lc 13 in 8 verzen : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,12 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,20 . (6) Lc 13,23 ². (7) Lc 13,32 . (8) Lc 13,35 .

6. - 7. eipen de (hij zei echter) . Lc 13 (2) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,23 . kai (...) eipen (en hij zei) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,12 . (2) Lc 13,15 . (3) Lc 13,20 . (4) Lc 13,32 .

Lc 13,15.11. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (154) . Lc 13 (5) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,14 . (5) Lc 13,15 .

13. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Lc : ou - ouk - ouch (niet) . Lc (84 + 92 + 7 = 183) . Lc 13 (5 + 6 + 2 = 13) . ou (5) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,15 . (3) Lc 13,21 . (4) Lc 13,25 . (5) Lc 13,35 . ouk (6) : (1) Lc 13,16 . (2) Lc 13,24 . (3) Lc 13,25 . (4) Lc 13,27 . (5) Lc 13,33 . (6) Lc 13,34 . ouch (2) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,7 .

15. bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (191) . Lc 13 (3) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 3,13 . (3) Lc 13,15 .

17. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. autou van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (220) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,15 . (3) Lc 13,17 . (4) Lc 13,19 .

18. bep. lidw. nom. vr. enk. hè of partikel van vergelijking è (of) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (143) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,4 . (2) Lc 13,15 . (3) Lc 13,18 . (4) Lc 13,34 .

20. bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (191) . Lc 13 (3) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 3,13 . (3) Lc 13,15 .

21. apo (af, van-weg) . afkoring ap' of af' . Taalgebruik in het N.T. : apo (af , van-weg) . Taalgebruik in Mc : apo (af , van-weg) . Voorzetsel .
Lc (73 + 32 + 9 = 114) . Lc 1 (3 + 1 + 2 = 6) . apo . Lc (73) . Lc 13 (3) : (1) Lc 13,15 . (2) Lc 13,16 . (3) Lc 13,29 . ap' . Lc (32) . Lc 13 (1) Lc 13,27 . af' Lc (9) . Lc 13 (2) : (1) Lc 3,7 . (2) Lc 3,25 .

Lc 13,16 - Lc 13,16 : 223. Genezing van een kromgebogen vrouw op sabbat - Lc 13,10-17 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,10 - Lc 13,11 - Lc 13,12 - Lc 13,13 - Lc 13,14 - Lc 13,15 - Lc 13,16 - Lc 13,17 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
16tautèn de thugatera abraam ousan, èn edèsen o satanas idou deka kai oktô etè, ouk edei luthènai apo tou desmou toutou tè èmera tou sabbatou;   16 hanc autem filiam Abrahae quam alligavit Satanas ecce decem et octo annis non oportuit solvi a vinculo isto die sabbati     16 En deze, die een dochter Abrahams is, welke de satan, ziet, nu achttien jaren gebonden had, moest die niet losgemaakt worden van dezen band, op den dag des sabbats?  [16] Moest deze dochter* van Abraham dan op sabbat niet losgemaakt worden van de boeien waarmee de satan haar al achttien jaar geleden heeft vastgebonden?’   [16] Mocht deze vrouw, die een dochter is van Abraham en al achttien jaar door Satan geboeid werd gehouden, mocht zij op sabbat niet uit deze boeien worden losgemaakt?’   16 en dan deze vrouw die een dochter van Abraham is, en welke de satan –zie– achttien jaren gebonden heeft gehouden,– mocht zij niet op de dag van de sabbat worden losgemaakt uit deze gebondenheid?  16. Et cette fille d'Abraham, que Satan a liée voici dix-huit ans, il n'eût pas fallu la délier de ce lien le jour du sabbat ! » 

King James Bible . [16] And ought not this woman, being a daughter of Abraham, whom Satan hath bound, lo, these eighteen years, be loosed from this bond on the sabbath day?
Luther-Bibel . 16 Sollte dann nicht diese, die doch Abrahams Tochter ist, die der Satan schon achtzehn Jahre gebunden hatte, am Sabbat von dieser Fessel gelöst werden?

Tekstuitleg van Lc 13,16 .

1. acc. vr. enk. tautèn van het aanwiijz. voornaamw. houtos (deze) . Taalgebruik in het N.T. : houtos (deze) . Taalgebruik in Lc : houtos (deze) .
Lc (14) : (1) Lc 4,6 . (2) Lc 4,23 . (3) Lc 7,44 . (4) Lc 12,41 . (5) Lc 13,6 . (6) Lc 13,16 . (7) Lc 15,3 . (8) Lc 18,5 . (9) Lc 18,9 . (10) Lc 20,2 . (11) Lc 20,9 . (12) Lc 20,19 . (13) Lc 23,48 . (14) Lc 24,21 .

2. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Mc (478 + 5 = 483) . Lc (13) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,6 . (3) Lc 13,7 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,9 . (6) Lc 13,10 . (7) Lc 13,12 . (8) Lc 13,14 . (9) Lc 13,15 . (10) Lc 13,16 . (11) Lc 13,23 . (12) Lc 13,28 . (13) Lc 13,35 .

6. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ην = èn (hij / zij was) van het werkw. ειμι = eimi (zijn) OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν (die) van het betrekk. voornaamw. ὁς (die) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Taalgebruik in de LXX : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Taalgebruik in Hnd : eimi (zijn) . Lc (79) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,10 . (2) Lc 13,11 . (3) Lc 13,16 . (4) Lc 13,21 .

  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn  OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν 1506  1120  386  24  38  79  92  63  71  19  141  233     

- Hebreeuws . act. ind. perf. 3de pers. mann. enk. הָיָה = hâjâh (zijn) . Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur : 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (332) . Pentateuch (52) . Eerdere Profeten (111) . Latere Profeten (87) . 12 Kleine Profeten (14) . Geschriften (67) .
- Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . D. sein .

10. idou (zie) . Taalgebruik in het N.T. : idou (zie) . Taalgebruik in Lc : idou (zie) . Lc (55) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,11 . (3) Lc 13,16 . (4) Lc 13,30 . (5) Lc 13,32 . (6) Lc 13,35 .

14. nom. + acc. onz. mv. etè van het zelfst. naamw. etos (jaar) . Taalgebruik in het N.T. : etos (jaar) . Taalgebruik in Lc : etos (jaar) . Lc (7) : (1) Lc 2,36 . (2) Lc 4,25 . (3) Lc 12,19 . (4) Lc 13,7 . (5) Lc 13,11 . (6) Lc 13,16 . (7) Lc 15,29 . Een vorm van etos (jaar) in Lc in 15 verzen : (1) Lc 2,36 . (2) Lc 2,37 . (3) Lc 2,41 . (4) Lc 2,42 . (5) Lc 3,1 . (6) Lc 3,23 . (7) Lc 4,25 . (8) Lc 8,42 . (9) Lc 8,43 . (10) Lc 12,19 . (11) Lc 13,7 . (12) Lc 13,8 . (13) Lc 13,11 . (14) Lc 13,16 . (15) Lc 15,29 .

15. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Lc : ou - ouk - ouch (niet) . Lc (84 + 92 + 7 = 183) . Lc 13 (5 + 6 + 2 = 13) . ou (5) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,15 . (3) Lc 13,21 . (4) Lc 13,25 . (5) Lc 13,35 . ouk (6) : (1) Lc 13,16 . (2) Lc 13,24 . (3) Lc 13,25 . (4) Lc 13,27 . (5) Lc 13,33 . (6) Lc 13,34 . ouch (2) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,7 .

18. apo (af, van-weg) . afkoring ap' of af' . Taalgebruik in het N.T. : apo (af , van-weg) . Taalgebruik in Mc : apo (af , van-weg) . Voorzetsel .
Lc (73 + 32 + 9 = 114) . Lc 1 (3 + 1 + 2 = 6) . apo . Lc (73) . Lc 13 (3) : (1) Lc 13,15 . (2) Lc 13,16 . (3) Lc 13,29 . ap' . Lc (32) . Lc 13 (1) Lc 13,27 . af' Lc (9) . Lc 13 (2) : (1) Lc 3,7 . (2) Lc 3,25 .

22. bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 13 (8) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,14 . (3) Lc 13,16 . (4) Lc 13,28 . (5) Lc 13,29 . (6) Lc 13,31 . (7) Lc 13,32 . (8) Lc 13,33 .

Lc 13,17 - Lc 13,17 : 223. Genezing van een kromgebogen vrouw op sabbat - Lc 13,10-17 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,10 - Lc 13,11 - Lc 13,12 - Lc 13,13 - Lc 13,14 - Lc 13,15 - Lc 13,16 - Lc 13,17 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
17kai tauta legontos autou katèschunonto pantes oi antikeimenoi autô, kai pas o ochlos echairen epi pasin tois endoxois tois ginomenois up autou.   17 et cum haec diceret erubescebant omnes adversarii eius et omnis populus gaudebat in universis quae gloriose fiebant ab eo     17 En als Hij dit zeide, werden zij allen beschaamd, die zich tegen Hem stelden; en al de schare verblijdde zich over al de heerlijke dingen, die van Hem geschiedden.   [17] Toen Hij dat zei stonden al zijn tegenstanders beschaamd en verheugde de hele menigte zich over alle prachtige dingen die door Hem totstandkwamen.   [17] Toen hij dat zei, stonden al zijn tegenstanders beschaamd, maar de hele menigte was verheugd over de machtige daden die door hem werden verricht. [  17 Als hij dit zegt zijn al zijn tegenstanders beschaamd en is heel de schare verheugd over alle heerlijke dingen die geschieden door hem.   17. Comme il disait cela, tous ses adversaires étaient remplis de confusion, tandis que toute la foule était dans la joie de toutes les choses magnifiques qui arrivaient par lui.  

King James Bible . [17] And when he had said these things, all his adversaries were ashamed: and all the people rejoiced for all the glorious things that were done by him.
Luther-Bibel . 17 Und als er das sagte, mussten sich schämen alle, die gegen ihn gewesen waren. Und alles Volk freute sich über alle herrlichen Taten, die durch ihn geschahen.

Tekstuitleg van Lc 13,17 .

Lc 13,17.2. nom. + acc. onz. mv. tauta van het aanwijz. voornaamw. houtos (deze) . Taalgebruik in het N.T. : houtos (deze) . Taalgebruik in Mc : houtos (deze) . Taalgebruik in Lc : houtos (deze) . Lc (46) . Lc 13 (2) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,17 .

Lc 13,17.4. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. autou van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (220) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,15 . (3) Lc 13,17 . (4) Lc 13,19 .

Lc 13,17.6. nom. mann. + vr. mv. pantes (allen) van het bijvoegl. naamw. pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in het N.T. : pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in Lc : pas (ieder, elk, alles) . Hebr. kol . Lat. omnis . Fr. tout . Ned. elk , ieder . Lc (25) : (1) Lc 1,63 . (2) Lc 1,66 . (3) Lc 2,3 . (4) Lc 2,18 . (5) Lc 2,47 . (6) Lc 4,22 . (7) Lc 4,26 . (8) Lc 6,26 . (9) Lc 8,40 . (10) Lc 8,52 . (11) Lc 9,17 . (12) Lc 9,43 . (13) Lc 13,3 . (14) Lc 13,5 . (15) Lc 13,17 . (16) Lc 13,27 . (17) Lc 14,18 . (18) Lc 14,29 . (19) Lc 15,1 . (20) Lc 19,7 . (21) Lc 20,38 . (22) Lc 21,4 . (23) Lc 22,70 . (24) Lc 23,48 . (25) Lc 23,49 . Een vorm van pas (ieder, elk, alles) in Lc 13 (7) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,3 . (3) Lc 13,4 . (4) Lc 13,5 . (5) Lc 13,17 . (6) Lc 13,27 . (7) Lc 13,28 .

Lc 13,17.7. nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (165) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,17 . (4) Lc 13,23 . (5) Lc 13,30 .

Lc 13,17.9. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (144) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,8 . (3) Lc 13,15 . (4) Lc 13,17 . (5) Lc 13,23 . (6) Lc 13,31 .

Lc 13,17.22. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. autou van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (220) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,15 . (3) Lc 13,17 . (4) Lc 13,19 .

224. Gelijkenis van het mostaardzaad : Lc 13,18-19 - Mc 4,30-32 - Mt 13,31-32 - Lc 13,18-19 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,18 - Lc 13,19 -

Lc 13,18 - Lc 13,18 : 224. Gelijkenis van het mostaardzaad - Mc 4,30-32 - Mt 13,31-32 - Lc 13,18-19 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,18 - Lc 13,19 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
18elegen oun, tini omoia estin è basileia tou theou, kai tini omoiôsô autèn;   18 dicebat ergo cui simile est regnum Dei et cui simile esse existimabo illud   Hij zei dan: "Waaraan is het Rijk Gods gelijk en waarmee zal ik het vergelijken?   18 En Hij zeide: Wien is het Koninkrijk Gods gelijk, en waarbij zal Ik hetzelve vergelijken?  [18] Hij zei toen: ‘Waarop lijkt het koninkrijk van God, waarmee kan Ik het vergelijken?   18] Daarop zei hij: ‘Waarop lijkt het koninkrijk van God en waarmee zal ik het vergelijken?   18 ¶ Toen heeft hij gezegd: waarop lijkt het koninkrijk van God en waarmee zal ik het vergelijken?–   18. Il disait donc : « A quoi le Royaume de Dieu est-il semblable et à quoi vais-je le comparer ?  

King James Bible . [18] Then said he, Unto what is the kingdom of God like? and whereunto shall I resemble it?
Luther-Bibel . 18 Er aber sprach: Wem gleicht das Reich Gottes, und womit soll ich's vergleichen?

Tekstuitleg van Lc 13,18 . Het vers Lc 13,18 telt 13 woorden en 56 (2³ X 7) letters . De getalwaarde van Lc 13,18 is 5854 (2 X 2927) .

Lc 13,18.1. act. ind. imperf. 3de pers. enk. elegen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (19) : (1) Lc 3,7 . (2) Lc 3,11 . (3) Lc 5,36 . (4) Lc 6,5 . (5) Lc 6,20 . (6) Lc 9,23 . (7) Lc 10,2 . (8) Lc 12,54 . (9) Lc 13,6 . (10) Lc 13,14 . (11) Lc 13,18 . (12) Lc 14,7 . (13) Lc 14,12 . (14) Lc 16,1 . (15) Lc 16,5 . (16) Lc 18,1 . (17) Lc 21,10 . (18) Lc 23,34 . (19) Lc 23,42 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 13 in 13 verzen : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,14 . (6) Lc 13,17 . (7) Lc 13,18 . (8) Lc 13,24 . (9) Lc 13,25 . (10) Lc 13,26 . (11) Lc 13,27 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 . Een vorm van eipon (ik zei) in Lc 13 in 8 verzen : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,12 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,20 . (6) Lc 13,23 ². (7) Lc 13,32 . (8) Lc 13,35 .

2. oun (dus, bijgevolg) . Taalgebruik in het N.T. : oun (dus, bijgevolg) . Taalgebruik in Mc : oun (dus, bijgevolg) . Taalgebruik in Lc : oun (dus, bijgevolg) . Lc (33) . Lc (3) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,14 . (3) Lc 13,18 .

6. bep. lidw. nom. vr. enk. hè of partikel van vergelijking è (of) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (143) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,4 . (2) Lc 13,15 . (3) Lc 13,18 . (4) Lc 13,34 .

Lc 13,19 - Lc 13,19 : 224. Gelijkenis van het mostaardzaad - Mc 4,30-32 - Mt 13,31-32 - Lc 13,18-19 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,18 - Lc 13,19 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
19omoia estin kokkô sinapeôs, on labôn anthrôpos ebalen eis kèpon eautou, kai èuxèsen kai egeneto eis dendron, kai ta peteina tou ouranou kateskènôsen en tois kladois autou.   19 simile est grano sinapis quod acceptum homo misit in hortum suum et crevit et factum est in arborem magnam et volucres caeli requieverunt in ramis eius   Het is gelijk aan een mosterdzaad, dat een mens nam (en) in zijn tuin wierp. en het groeide op  19 Het is gelijk aan een mostaardzaad, hetwelk een mens genomen en in zijn hof geworpen heeft; en het wies op, en werd tot een groten boom, en de vogelen des hemels nestelden in zijn takken. [19] Het lijkt op een mosterdzaadje dat iemand in zijn tuin zaaide: het groeide op en werd een boom, en de vogels van de hemel kwamen in zijn takken nestelen.’ [19] Het lijkt op een zaadje van de mosterdplant dat iemand meenam en in zijn tuin zaaide, waarna het groeide en een grote struik werd, waar de vogels van de hemel in de takken kwamen nestelen.’ 19 het lijkt op een mosterdzaadje; een mens neemt dat en werpt het in zijn tuin; het groeit en wordt tot een boom, en ‘de vogelen des hemels nestelen in zijn takken’!   19. Il est semblable à un grain de sénevé qu'un homme a pris et jeté dans son jardin ; il croît et devient un arbre, et les oiseaux du ciel s'abritent dans ses branches. »

King James Bible . [19] It is like a grain of mustard seed, which a man took, and cast into his garden; and it grew, and waxed a great tree; and the fowls of the air lodged in the branches of it.
Luther-Bibel . 19 Es gleicht einem Senfkorn, das ein Mensch nahm und in seinen Garten säte; und es wuchs und wurde ein Baum, und die Vögel des Himmels wohnten in seinen Zweigen.

Tekstuitleg van Lc 13,19 .

6. act. part. aor. nom. mann. enk. labôn van het werkw. lambanô (nemen) . Taalgebruik in de Septuaginta : lambanô (nemen) . Taalgebruik in het N.T. : lambanô (nemen) . Hebr. nâthan (nemen) . Taalgebruik in Tenach : nâthan (nemen) . Lat. accipere (ad-capere = aan-grijpen, aannemen) . Fr. prendre . N. nemen . D. nehmen . E. take . Lc (7) : (1) Lc 6,4 . (2) Lc 9,16 . (3) Lc 13,19 . (4) Lc 20,29 . (5) Lc 22,19 . (6) Lc 24,30 . (7) Lc 24,43 . LXX (40) . N.T. (46) . In Lc : X vormen van lambanô (nemen) in 23 verzen in 11 / 24 hoofdstukken . In Hnd : X vormen van lambanô (nemen) in 29 verzen in 18 / 28 hoofdstukken . Een vorm van lambanô (nemen) in het N.T. (258) , in de LXX (1335) .

24. en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in . Lc (288) . Lc 13 (13) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,7 . (5) Lc 13,10 . (6) Lc 13,14 . (7) Lc 13,19 . (8) Lc 13,21 . (9) Lc 13,26 . (10) Lc 13,28 . (11) Lc 13,29 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 .

27. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. autou van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (220) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,15 . (3) Lc 13,17 . (4) Lc 13,19 .

225. Gelijkenis van het zuurdeeg : Lc 13,20-21 -- Mt 14,33 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- taalgebruik - Lc 13,20-21 - Mt 14,33 -- Lc 13,20 - Lc 13,21 -

Lc 13,20 - Lc 13,20 : 225. Gelijkenis van het zuurdeeg - Mt 14,33 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- taalgebruik - Lc 13,20-21 - Mt 14,33 - Lc 13,20 - Lc 13,21 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
13:20 kai palin eipen tini omoiôsô tèn basileian tou theou   20 et iterum dixit cui simile aestimabo regnum Dei     20 En Hij zeide wederom: Waarbij zal Ik het Koninkrijk Gods vergelijken?  [20] Nog eens zei Hij: ‘Waarmee kan Ik het koninkrijk van God vergelijken?   [20] En opnieuw zei hij: ‘Waarmee zal ik het koninkrijk van God vergelijken?   20 En weer zegt hij: waarmee zal ik het koninkrijk van God vergelijken?– het lijkt op een zuurdeeg;  20. Il dit encore : « A quoi vais-je comparer le Royaume de Dieu ? 

King James Bible . [20] And again he said, Whereunto shall I liken the kingdom of God?
Luther-Bibel . 20 Und wiederum sprach er: Womit soll ich das Reich Gottes vergleichen?

Tekstuitleg van Lc 13,20 . Het vers Lc 13,20 telt 9 (3²) woorden en 42 (2 X 3 X 7) letters . De getalwaarde van Lc 13,20 is 4583 .

Lc 13,20.3. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (223) . Lc 13 (7) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,12 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,20 . (6) Lc 13,23 . (7) Lc 13,32 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 13 in 13 verzen : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,14 . (6) Lc 13,17 . (7) Lc 13,18 . (8) Lc 13,24 . (9) Lc 13,25 . (10) Lc 13,26 . (11) Lc 13,27 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 . Een vorm van eipon (ik zei) in Lc 13 in 8 verzen : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,12 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,20 . (6) Lc 13,23 ². (7) Lc 13,32 . (8) Lc 13,35 .

1. 3. eipen de (hij zei echter) . Lc 13 (2) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,23 . kai (...) eipen (en hij zei) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,12 . (2) Lc 13,15 . (3) Lc 13,20 . (4) Lc 13,32 .

6. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (149) . Lc 13 (5) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,20 . (4) Lc 13,25 . (5) Lc 13,34 .

Lc 13,21 - Lc 13,21 : 225. Gelijkenis van het zuurdeeg - Mt 14,33 -- bijbeloverzicht -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- taalgebruik - Lc 13,20-21 - Mt 14,33 - Lc 13,20 - Lc 13,21 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
13:21 omoia estin zumè èn labousa gunè | ekrupsen | <enekrupsen> | eis aleurou sata tria eôs ou ezumôthè olon   21 simile est fermento quod acceptum mulier abscondit in farinae sata tria donec fermentaretur totum.    21 Het is gelijk aan een zuurdesem, welken een vrouw nam, en verborg in drie maten meels, totdat het geheel gezuurd was.  [21] Het lijkt op zuurdesem die door een vrouw in drie maten* meel werd verwerkt totdat het er helemaal van doortrokken was.’  [21] Het lijkt op zuurdesem die door een vrouw met drie zakken meel werd vermengd tot alle meel doordesemd was.’  21 een vrouw neemt dat en verbergt het in drie maten meel, totdat het in z’n geheel doorzuurd is.   21. Il est semblable à du levain qu'une femme a pris et enfoui dans trois mesures de farine, jusqu'à ce que le tout ait levé. » 

King James Bible . [21] It is like leaven, which a woman took and hid in three measures of meal, till the whole was leavened.
Luther-Bibel . 21 Es gleicht einem Sauerteig, den eine Frau nahm und unter einen halben Zentner Mehl mengte, bis es ganz durchsäuert war.

Tekstuitleg van Lc 13,21 .

4. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ην = èn (hij / zij was) van het werkw. ειμι = eimi (zijn) OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν (die) van het betrekk. voornaamw. ὁς (die) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Taalgebruik in de LXX : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Taalgebruik in Hnd : eimi (zijn) . Lc (79) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,10 . (2) Lc 13,11 . (3) Lc 13,16 . (4) Lc 13,21 .

  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn  OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν 1506  1120  386  24  38  79  92  63  71  19  141  233     

- Hebreeuws . act. ind. perf. 3de pers. mann. enk. הָיָה = hâjâh (zijn) . Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur : 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (332) . Pentateuch (52) . Eerdere Profeten (111) . Latere Profeten (87) . 12 Kleine Profeten (14) . Geschriften (67) .
- Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . D. sein .

8. en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in . Lc (288) . Lc 13 (13) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,7 . (5) Lc 13,10 . (6) Lc 13,14 . (7) Lc 13,19 . (8) Lc 13,21 . (9) Lc 13,26 . (10) Lc 13,28 . (11) Lc 13,29 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 .

12. nom. + acc. onz. mv. tria van het telwoord treis (drie) . Taalgebruik in het N.T. : telwoorden . Taalgebruik in Lc : telwoorden . Lc (3) : (1) Lc 4,25 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,21 . Een vorm van treis (drie) in Lc in 9 verzen : (1) Lc 1,56 . (2) Lc 2,46 . (3) Lc 4,25 . (4) Lc 9,33 . (5) Lc 10,36 . (6) Lc 11,5 . (7) Lc 12,52 . (8) Lc 13,7 . (9) Lc 13,21 .

14. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Lc : ou - ouk - ouch (niet) . Lc (84 + 92 + 7 = 183) . Lc 13 (5 + 6 + 2 = 13) . ou (5) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,15 . (3) Lc 13,21 . (4) Lc 13,25 . (5) Lc 13,35 . ouk (6) : (1) Lc 13,16 . (2) Lc 13,24 . (3) Lc 13,25 . (4) Lc 13,27 . (5) Lc 13,33 . (6) Lc 13,34 . ouch (2) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,7 .

Evangelie op de 21ste (eenentwintigste) zondag door het c-jaar . Lc 13,22-30 . Lc 13,22-30 .
In die tijd trok Jezus rond door steden en dorpen, en gaf ze onderricht en Hij zette zijn reis voort naar Jeruzalem. Iemand vroeg Hem: "Heer, zijn het er weinig die gered worden?" Maar Hij sprak tot hen: "Spant u tot het uiterste in om door de nauwe deur binnen te komen, want Ik zeg u, velen zullen proberen binnen te komen maar zij zullen daar niet in slagen. Als eenmaal de huisvader is opgestaan en de deur gesloten heeft en als gij dan buiten op de deur begint te kloppen en begint te roepen: Heer, doe open! zal Hij u antwoorden: Ik weet niet waar gij vandaan komt. Dan zult ge opwerpen: In uw tegenwoordigheid hebben we gegeten en gedronken, en in onze straten hebt ge onderricht gegeven. Maar weer zal zijn antwoord zijn: Ik weet niet waar gij vandaan komt. Gaat weg van Mij, gij allen die ongerechtigheid bedrijft. Daar zal geween zijn en tandengeknars, wanneer gij Abraham, Isaäk en Jakob en al de profeten zult zien in het Rijk Gods, terwijl ge zelf buiten geworpen zult zijn. Zij zullen komen uit het oosten en het westen, uit het noorden en het zuiden, en zij zullen aanzitten in het koninkrijk Gods. Denkt eraan: er zijn laatsten die eersten en eersten die laatsten zullen zijn."

226. Gelijkenis van de uitsluiting uit het Rijk Gods : Lc 13,22-29 - Lc 13,22-29 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,22 - Lc 13,23 - Lc 13,24 - Lc 13,25 - Lc 13,26 - Lc 13,27 - Lc 13,28 - Lc 13,29 -

Lc 13,23a (iemand) Lc 13,23b (Jezus) Lc 13,24b (Jezus) Lc 13,25a (de huismeester) Lc 13,25c Lc 13,26 Lc 13,27
  ho de (hij echter)     kai (en) tote (dan) kai (en)
        apokritheis (antwoordende) arxesthe legei (zal je beginnen zeggen)  
eipen (zei) eipen (zei)   legontes (zeggende) erei (zal zeggen)   erei (hij zal zeggen)
de (echter)            
tis (iemand)            
autôi (aan hem) pros autous (tot hen)     humin (aan jullie)    
    legô (ik zeg )       legô (ik zeg )
    humin (jullie)       humin (jullie)
226. Gelijkenis van de uitsluiting uit het Rijk Gods : Lc 13,22-29             

Een aantal associaties brengen verschillende teksten bij elkaar. binnen - buiten ; de deur ; op de deur kloppen . We komen ook in de typisch evangelische paradoxen van eerste - laatste ; alles - niets ; winnen - verliezen ; armoede - rijkdom ; weinigen - velen enz. Het zijn paradoxen die in verschillende situaties hun toepassing krijgen of het is wijsheid die uit verschillende situaties is gegroeid.
Weinig - velen . Velen zijn geroepen, weinigen uitverkoren. De oogst is groot, maar arbeiders zijn er weinig. Velen zullen zoeken binnen te gaan, maar weinigen zullen gered worden enz...
Jezus is op weg naar Jeruzalem. Het lijkt erop dat Jeruzalem binnengaan overeenkomt met het binnengaan van het koninkrijk van God. In ieder geval wordt in Lc 13,23-24 het beeld gebruikt van een huis of een stad die men langs een smalle deur of poort binnengaat.
Dat er weinigen binnengaan heeft blijkbaar te maken met het feit dat de huismeester op een bepaald ogenblik de deur sluit. Wie binnen is, is binnen, wie buiten is, is buiten. Door de smalheid van de deur kunnen slechts weinigen tegelijk de deur binnengaan. Het is het een kwestie om er op tijd bij te zijn. Dan zijn de eersten de eersten en de laatsten de laatsten; het kan evenwel dat zij die het eerst verwittigd werden, pas het laatst de verwittiging au serieux hebben genomen en bijgevolg te laat zijn gekomen.

Lc 13,22 - Lc 13,22 : 226. Gelijkenis van de uitsluiting uit het Rijk Gods - Lc 13,22-29 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,22 - Lc 13,23 - Lc 13,24 - Lc 13,25 - Lc 13,26 - Lc 13,27 - Lc 13,28 - Lc 13,29 -
Griekse tekst Vulgaat   21ste (eenentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
22kai dieporeueto kata poleis kai kômas didaskôn kai poreian poioumenos eis ierosoluma. 22 et ibat per civitates et castella docens et iter faciens in Hierusalem     In die tijd trok Jezus rond door steden en dorpen, en gaf ze onderricht en Hij zette zijn reis voort naar Jeruzalem.   22 En Hij reisde van de ene stad en vlek tot de andere, lerende, en richtende Zijn reis naar Jeruzalem.  [22] Hij trok verder door steden en dorpen, waar Hij onderricht gaf, onderweg naar Jeruzalem.   [22] Op weg naar Jeruzalem trok hij verder langs steden en dorpen, terwijl hij onderricht gaf.   22 Hij is verdergetrokken langs steden en dorpen, onderricht gevend en intussen zijn reis naar Jeruzalem makend.   22. Et il cheminait par villes et villages, enseignant et faisant route vers Jérusalem. 

King James Bible . [22] And he went through the cities and villages, teaching, and journeying toward Jerusalem.
Luther-Bibel . 22 Und er ging durch Städte und Dörfer und lehrte und nahm seinen Weg nach Jerusalem.

Tekstuitleg van Lc 13,22 .

Lc 13,22.2. ind. imperf. 3de pers. enk. διεπορευετο = dieporeueto (hij trok door) van het werkw. διαπορευομαι = diaporeuomai (oversteken, doortrekken, doorreizen) . Taalgebruik in het NT : diaporeuomai (oversteken, doortrekken, doorreizen) . Taalgebruik in de LXX : diaporeuomai (oversteken, doortrekken, doorreizen) . Bijbel (9) . OT (8) . NT (1) : Lc 13,22 . Een vorm van διαπορευομαι = diaporeuomai in de LXX (43) , in het NT (5) : (1) Mc 2,23 . (2) Lc 6,1 . (3) Lc 13,22 . (4) Lc 18,36 . (5) Hnd 16,4 , (6) Rom 15,24 , in Lc (3) .

Lc 13,22.12. nom. + acc. onz. mv. ἱεροσολυμα = hierosoluma (Jeruzalem) . Taalgebruik in het NT : Hierosoluma (Jeruzalem)  . Taalgebruik in de LXX : Hierosoluma (Jeruzalem)  . Taalgebruik in Lc : Hierosoluma (Jeruzalem)  . Een vorm van ἱεροσολυμα = hierosoluma (Jeruzalem) in Lc (4) : (1) Lc 2,22 . (2) Lc 13,22 . (3) Lc 19,28 . (4) Lc 23,7 .

  Hierosoluma (Jeruzalem)   bijbel O.T. NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. + acc. onz. mv. hierosoluma   53  16  37  11    19  23   
  totaal 97  35  62  11  10  12  22    25  37   

Lc 13,23 - Lc 13,23 : 226. Gelijkenis van de uitsluiting uit het Rijk Gods - Lc 13,22-29 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,22 - Lc 13,23 - Lc 13,24 - Lc 13,25 - Lc 13,26 - Lc 13,27 - Lc 13,28 - Lc 13,29 -
Griekse tekst Vulgaat   21ste (eenentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
23eipen de tis autô, kurie, ei oligoi oi sôzomenoi; o de eipen pros autous,   23 ait autem illi quidam Domine si pauci sunt qui salvantur ipse autem dixit ad illos     Iemand vroeg Hem: "Heer, zijn het er weinig die gered worden?" Maar Hij sprak tot hen:   23 En er zeide een tot Hem: Heere, zijn er ook weinigen, die zalig worden? En Hij zeide tot hen:   [23] Iemand vroeg Hem: ‘Heer, zijn het er maar weinig die gered worden?’ Hij zei tegen de mensen:   [23] Iemand vroeg hem: ‘Heer, zijn er maar weinigen die worden gered?’ Hij antwoordde:   23 ¶ Zomaar iemand zegt tot hem: heer, zijn het er maar weinig die gered worden?– maar hij zegt tot hen:  23. Quelqu'un lui dit : « Seigneur, est-ce le petit nombre qui sera sauvé ? » Il leur dit :  

King James Bible . [23] Then said one unto him, Lord, are there few that be saved? And he said unto them,
Luther-Bibel . 23 Es sprach aber einer zu ihm: Herr, meinst du, dass nur wenige selig werden? Er aber sprach zu ihnen:

Tekstuitleg van Lc 13,23 . Het vers Lc 13,23 telt 14 (2 X 7) woorden en 55 (5 X 11) letters . De getalwaarde van Lc 13,23 is 6205 (5 X 17 X 73) .

Lc 13,23.1. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (223) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,12 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,20 . (6) Lc 13,23 . (7) Lc 13,32 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 13 in 13 verzen : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,14 . (6) Lc 13,17 . (7) Lc 13,18 . (8) Lc 13,24 . (9) Lc 13,25 . (10) Lc 13,26 . (11) Lc 13,27 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 . Een vorm van eipon (ik zei) in Lc 13 in 8 verzen : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,12 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,20 . (6) Lc 13,23 ². (7) Lc 13,32 . (8) Lc 13,35 .

Lc 13,23.2. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Mc (478 + 5 = 483) . Lc (13) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,6 . (3) Lc 13,7 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,9 . (6) Lc 13,10 . (7) Lc 13,12 . (8) Lc 13,14 . (9) Lc 13,15 . (10) Lc 13,16 . (11) Lc 13,23 . (12) Lc 13,28 . (13) Lc 13,35 .

1. - 2. eipen de (hij zei echter) . Lc 13 (2) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,23 . kai (...) eipen (en hij zei) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,12 . (2) Lc 13,15 . (3) Lc 13,20 . (4) Lc 13,32 .

Lc 13,23.3. voornaamwoord nom. mann. enk. tis . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord tis . Taalgebruik in Lc : voornaamwoord tis . Ned. wie , wat ? deze , dat ! Lc (72) . Lc 13 (2) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,23 .

Lc 13,23.4. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (144) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,8 . (3) Lc 13,15 . (4) Lc 13,17 . (5) Lc 13,23 . (6) Lc 13,31 .

Lc 13,23.8. nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (165) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,17 . (4) Lc 13,23 . (5) Lc 13,30 .

11. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Mc (478 + 5 = 483) . Lc (13) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,6 . (3) Lc 13,7 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,9 . (6) Lc 13,10 . (7) Lc 13,12 . (8) Lc 13,14 . (9) Lc 13,15 . (10) Lc 13,16 . (11) Lc 13,23 . (12) Lc 13,28 . (13) Lc 13,35 .

Lc 13,23.12. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (223) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,12 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,20 . (6) Lc 13,23 . (7) Lc 13,32 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 13 in 13 verzen : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,14 . (6) Lc 13,17 . (7) Lc 13,18 . (8) Lc 13,24 . (9) Lc 13,25 . (10) Lc 13,26 . (11) Lc 13,27 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 . Een vorm van eipon (ik zei) in Lc 13 in 8 verzen : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,12 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,20 . (6) Lc 13,23 ². (7) Lc 13,32 . (8) Lc 13,35 .

13. pros (naar, bij) . Taalgebruik in het N.T. : pros (naar, bij) . Taalgebruik in Lc : pros (naar, bij) . Lc (158) . Lc 13 (3) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,23 . (3) Lc 13,34 .

Lc 13,23.10. - 14. ho de eipen pros autous (hij echter zei tot hen) . Lc (3) : (1) Lc 3,13 . (2) Lc 4,43 . (3) Lc 13,23 .

Lc 13,24 - Lc 13,24 : 226. Gelijkenis van de uitsluiting uit het Rijk Gods - Lc 13,22-29 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,22 - Lc 13,23 - Lc 13,24 - Lc 13,25 - Lc 13,26 - Lc 13,27 - Lc 13,28 - Lc 13,29 -
Griekse tekst Vulgaat   21ste (eenentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24agônizesthe eiselthein dia tès stenès thuras, oti polloi, legô umin, zètèsousin eiselthein kai ouk ischusousin.   24 contendite intrare per angustam portam quia multi dico vobis quaerunt intrare et non poterunt     "Spant u tot het uiterste in om door de nauwe deur binnen te komen, want Ik zeg u, velen zullen proberen binnen te komen maar zij zullen daar niet in slagen.  24 Strijdt om in te gaan door de enge poort; want velen, zeg Ik u, zullen zoeken in te gaan, en zullen niet kunnen;   [24] ‘Doe wat u kunt om door de nauwe deur binnen te komen, want Ik verzeker u, velen zullen proberen binnen te komen, maar er niet in slagen.   [24] ‘Doe alle moeite om door de smalle deur naar binnen te gaan, want velen, zeg ik jullie, zullen proberen naar binnen te gaan maar er niet in slagen.   24 strijdt om binnen te komen door de smalle deur,– omdat velen, zeg ik u, ernaar zullen zoeken om binnen te komen en er niet in slagen;   24. « Luttez pour entrer par la porte étroite, car beaucoup, je vous le dis, chercheront à entrer et ne pourront pas.  

King James Bible . [24] Strive to enter in at the strait gate: for many, I say unto you, will seek to enter in, and shall not be able.
Luther-Bibel . 24 Ringt darum, dass ihr durch die enge Pforte hineingeht; denn viele, das sage ich euch, werden danach trachten, wie sie hineinkommen, und werden's nicht können.

Tekstuitleg van Lc 13,24 . Het vers Lc 13,24 telt 15 (3 X 5) woorden en 88 (2³ X 11) letters . De getalwaarde van Lc 13,24 is 9664 (2³ X 2³ X 151) .

7. hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in N.T. : hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in Lc : hoti (dat, omdat) . Lc (160) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,14 . (4) Lc 13,24 . (5) Lc 13,31 . (6) Lc 13,33 .

8. nom. mann. mv. polloi (velen) van het bijvoegl. naamw. polus (veel) . Taalgebruik in het N.T. : polus (veel) . Taalgebruik in Lc : polus (veel) .
Lc (8) : (1) Lc 1,1 . (2) Lc 1,14 . (3) Lc 4,27 . (4) Lc 5,15 . (5) Lc 10,24 . (6) Lc 13,24 . (7) Lc 14,25 . (8) Lc 21,8 . Een vorm van polus (veel) in Lc (44) , in Lc 13 () :

Lc 13,24.9. act. ind. prae. 1ste pers. enk. legô (ik zeg) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (50) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,24 . (4) Lc 13,35 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc in 13 verzen : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,14 . (6) Lc 13,17 . (7) Lc 13,18 . (8) Lc 13,24 . (9) Lc 13,25 . (10) Lc 13,26 . (11) Lc 13,27 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 . Een vorm van eipon (ik zei) in Lc in 8 verzen : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,12 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,20 . (6) Lc 13,23 ². (7) Lc 13,32 . (8) Lc 13,35 .

Lc 13,24.10. pers. voornaamw. 2de pers. dat. mann. mv. humin (aan jullie) van het pers. voornaamw. humeis (jullie) . Taalgebruik in het N.T. : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc. : persoonlijk voornaamwoord . Lc (90) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,24 . (4)Lc 13,25 . (5) Lc 13,27 . (6) Lc 13,35 .

14. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Lc : ou - ouk - ouch (niet) . Lc (84 + 92 + 7 = 183) . Lc 13 (5 + 6 + 2 = 13) . ou (5) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,15 . (3) Lc 13,21 . (4) Lc 13,25 . (5) Lc 13,35 . ouk (6) : (1) Lc 13,16 . (2) Lc 13,24 . (3) Lc 13,25 . (4) Lc 13,27 . (5) Lc 13,33 . (6) Lc 13,34 . ouch (2) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,7 .

Lc 13,25 - Lc 13,25 : 226. Gelijkenis van de uitsluiting uit het Rijk Gods - Lc 13,22-29 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,22 - Lc 13,23 - Lc 13,24 - Lc 13,25 - Lc 13,26 - Lc 13,27 - Lc 13,28 - Lc 13,29 -
Griekse tekst Vulgaat   21ste (eenentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
25af ou an egerthè o oikodespotès kai apokleisè tèn thuran, kai arxèsthe exô estanai kai krouein tèn thuran legontes, kurie, anoixon èmin: kai apokritheis erei umin, ouk oida umas pothen este. 25 cum autem intraverit pater familias et cluserit ostium et incipietis foris stare et pulsare ostium dicentes Domine aperi nobis et respondens dicet vobis nescio vos unde sitis     Als eenmaal de huisvader is opgestaan en de deur gesloten heeft en als gij dan buiten op de deur begint te kloppen en begint te roepen: Heer, doe open! zal Hij u antwoorden: Ik weet niet waar gij vandaan komt.  25 Namelijk nadat de Heer des huizes zal opgestaan zijn, en de deur zal gesloten hebben, en gij zult beginnen buiten te staan, en aan de deur te kloppen, zeggende: Heere, Heere, doe ons open! en Hij zal antwoorden en tot u zeggen: Ik ken u niet, van waar gij zijt.   [25] Vanaf het moment dat de heer des huizes is opgestaan en de deur heeft afgesloten, zult u buiten moeten blijven. U zult op de deur gaan bonzen en roepen: “Heer, doe open”, en Hij zal u antwoorden: “Ik ken u niet. Waar komt u vandaan?”   [25] Als de heer des huizes eenmaal is opgestaan en de deur heeft gesloten, en jullie staan buiten op de deur te kloppen en roepen: “Heer, doe open voor ons!”, dan zal hij antwoorden: “Ik ken jullie niet, waar komen jullie vandaan?”   25 vanaf dat de heer des huizes wakker wordt en de deur afsluit, begint het dat ge buiten staat, op de deur klopt en zegt: heer, doe voor ons open!– en ten antwoord zal hij tot u zeggen: ik weet van u niet vanwaar ge zijt!–  25. « Dès que le maître de maison se sera levé et aura fermé la porte, et que, restés dehors, vous vous serez mis à frapper à la porte en disant : «Seigneur, ouvre-nous», il vous répondra : «Je ne sais d'où vous êtes. »  

King James Bible . [25] When once the master of the house is risen up, and hath shut to the door, and ye begin to stand without, and to knock at the door, saying, Lord, Lord, open unto us; and he shall answer and say unto you, I know you not whence ye are:
Luther-Bibel . 25 Wenn der Hausherr aufgestanden ist und die Tür verschlossen hat und ihr anfangt, draußen zu stehen und an die Tür zu klopfen und zu sagen: Herr, tu uns auf!, dann wird er antworten und zu euch sagen: Ich kenne euch nicht; wo seid ihr her?

Tekstuitleg van Lc 13,25 . Het vers Lc 13,25 telt 32 (3³ X 2²) woorden en 155 (5 X 31) letters . De getalwaarde van Lc 13,25 is 12350 ( 2 X 5² X 13 X 19) .

1. apo (af, van-weg) . afkoring ap' of af' . Taalgebruik in het N.T. : apo (af , van-weg) . Taalgebruik in Mc : apo (af , van-weg) . Voorzetsel .
Lc (73 + 32 + 9 = 114) . Lc 1 (3 + 1 + 2 = 6) . apo . Lc (73) . Lc 13 (3) : (1) Lc 13,15 . (2) Lc 13,16 . (3) Lc 13,29 . ap' . Lc (32) . Lc 13 (1) Lc 13,27 . af' Lc (9) . Lc 13 (2) : (1) Lc 3,7 . (2) Lc 3,25 .

2. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Lc : ou - ouk - ouch (niet) . Lc (84 + 92 + 7 = 183) . Lc 13 (5 + 6 + 2 = 13) . ou (5) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,15 . (3) Lc 13,21 . (4) Lc 13,25 . (5) Lc 13,35 . ouk (6) : (1) Lc 13,16 . (2) Lc 13,24 . (3) Lc 13,25 . (4) Lc 13,27 . (5) Lc 13,33 . (6) Lc 13,34 . ouch (2) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,7 .

9. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (149) . Lc 13 (5) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,20 . (4) Lc 13,25 . (5) Lc 13,34 .

Lc 13,25.13. exô (buiten) . Taalgebruik in het N.T. : exô (buiten) . Taalgebruik in Mc : exô (buiten) . Lc (10) : (1) Lc 1,10 . (2) Lc 4,29 . (3) Lc 8,20 . (4) Lc 13,25 . (5) Lc 13,28 . (6) Lc 13,33 . (7) Lc 14,35 . (8) Lc 20,15 . (9) Lc 22,62 . (10) Lc 24,50 .

17. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (149) . Lc 13 (5) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,20 . (4) Lc 13,25 . (5) Lc 13,34 .

Lc 13,25.19. act. part. praes. nom. mann. en vr. mv. legontes (zeggende) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (37) . Lc 13 (2) : (1) Lc 13,25 . (2) Lc 13,31 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 13 in 13 verzen : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,14 . (6) Lc 13,17 . (7) Lc 13,18 . (8) Lc 13,24 . (9) Lc 13,25 . (10) Lc 13,26 . (11) Lc 13,27 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 . Een vorm van eipon (ik zei) in Lc 13 in 8 verzen : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,12 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,20 . (6) Lc 13,23 ². (7) Lc 13,32 . (8) Lc 13,35 .

Lc 13,25.22. pers. voornaamw. dat. mv. hèmin (ons) van het pers. voornaamw. hèmeis . Taalgebruik in het N.T. : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord . hèmin . Lc (22) : (1) Lc 1,1 . (2) Lc 1,2 . (3) Lc 1,73 . (4) Lc 2,15 . (5) Lc 2,48 . (6) Lc 4,34 . (7) Lc 7,5 . (8) Lc 7,16 . (9) Lc 9,13 . (10) Lc 10,11 . (11) Lc 10,17 . (12) Lc 11,3 . (13) Lc 11,4 . (14) Lc 13,25 . (15) Lc 17,5 . (16) Lc 20,2 . (17) Lc 20,28 . (18) Lc 22,8 . (19) Lc 22,67 . (20) Lc 23,18 . (21) Lc 24,24 . (22) Lc 24,32 .

Lc 13,25.24. part. aor. nom. mann. enk. apokritheis (beantwoord) van het werkw. apokrinomai (antwoorden) . Taalgebruik in het N.T. : apokrinomai (antwoorden) . Taalgebruik in Lc : apokrinomai (antwoorden) . Lc (33) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,8 . (3) Lc 13,14 . (4) Lc 13,25 . Een vorm van apokrinomai (antwoorden) in Lc in 46 verzen , in Lc 13 (5) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,8 . (3) Lc 13,14 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,25 .

Lc 13,25.25. act. ind. fut. 3de pers. enk. erei (hij zal zeggen) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (8) : (1) Lc 12,10 . (2) Lc 13,25 . (3) Lc 13,27 . (4) Lc 14,9 . (5) Lc 14,10 . (6) Lc 17,7 . (7) Lc 17,8 . (8) Lc 20,5 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 13 in 13 verzen : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,14 . (6) Lc 13,17 . (7) Lc 13,18 . (8) Lc 13,24 . (9) Lc 13,25 . (10) Lc 13,26 . (11) Lc 13,27 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 . Een vorm van eipon (ik zei) in Lc 13 in 8 verzen : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,12 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,20 . (6) Lc 13,23 ². (7) Lc 13,32 . (8) Lc 13,35

Lc 13,25.26. pers. voornaamw. 2de pers. dat. mann. mv. humin (aan jullie) van het pers. voornaamw. humeis (jullie) . Taalgebruik in het N.T. : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc. : persoonlijk voornaamwoord . Lc (90) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,24 . (4)Lc 13,25 . (5) Lc 13,27 . (6) Lc 13,35 .

27. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Lc : ou - ouk - ouch (niet) . Lc (84 + 92 + 7 = 183) . Lc 13 (5 + 6 + 2 = 13) . ou (5) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,15 . (3) Lc 13,21 . (4) Lc 13,25 . (5) Lc 13,35 . ouk (6) : (1) Lc 13,16 . (2) Lc 13,24 . (3) Lc 13,25 . (4) Lc 13,27 . (5) Lc 13,33 . (6) Lc 13,34 . ouch (2) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,7 .

Lc 13,26 - Lc 13,26 : 226. Gelijkenis van de uitsluiting uit het Rijk Gods - Lc 13,22-29 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,22 - Lc 13,23 - Lc 13,24 - Lc 13,25 - Lc 13,26 - Lc 13,27 - Lc 13,28 - Lc 13,29 -
Griekse tekst Vulgaat   21ste (eenentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
26tote arxesthe legein, efagomen enôpion sou kai epiomen, kai en tais plateiais èmôn edidaxas:  26 tunc incipietis dicere manducavimus coram te et bibimus et in plateis nostris docuisti     Dan zult ge opwerpen: In uw tegenwoordigheid hebben we gegeten en gedronken, en in onze straten hebt ge onderricht gegeven.   26 Alsdan zult gij beginnen te zeggen: Wij hebben in Uw tegenwoordigheid gegeten en gedronken, en Gij hebt in onze straten geleerd.   [26] Dan zult u zeggen: “We hebben met U gegeten en gedronken, en in onze straten hebt U onderricht gegeven.”   [26] Jullie zullen zeggen: “We hebben in uw bijzijn gegeten en gedronken en u hebt in onze straten onderricht gegeven.”   26 dán begint het dat ge zegt: voor jouw aanschijn hebben wij gegeten en gedronken, en in onze straten heb je onderricht gegeven!–  26. Alors vous vous mettrez à dire : «Nous avons mangé et bu devant toi, tu as enseigné sur nos places. » 

King James Bible . [26] Then shall ye begin to say, We have eaten and drunk in thy presence, and thou hast taught in our streets.
Luther-Bibel . 26 Dann werdet ihr anfangen zu sagen: Wir haben vor dir gegessen und getrunken und auf unsern Straßen hast du gelehrt.

Tekstuitleg van Lc 13,26 . Het vers Lc 13,26 telt 14 (2 X 7) woorden en 75 (3 X 5²) letters . De getalwaarde van Lc 13,26 is 6275 (5² X 251) .

1. tote (< to - de : dat echter ; dan , daarop) . Taalgebruik in het N.T. : tote (dan) . Taalgebruik in Lc : tote (dan) . Lc (15) : (1) Lc 5,35 . (2) Lc 6,42 . (3) Lc 11,24 . (4) Lc 11,26 . (5) Lc 13,26. (6) Lc 14,9 . (7) Lc 14,10 . (8) Lc 14,21 . (9) Lc 16,16 . (10) Lc 21,10 . (11) Lc 21,20. (12) Lc 21,21 . (13) Lc 21,27 . (14) Lc 23,30 . (15) Lc 24,45 .

3. act. inf. praes. legein van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (12) : (1) Lc 3,8 . (2) Lc 4,21 . (3) Lc 6,42 . (4) Lc 7,24 . (5) Lc 7,49 . (6) Lc 9,21 . (7) Lc 11,27 . (8) Lc 11,29 . (9) Lc 12,1 . (10) Lc 13,26 . (11) Lc 20,9 . (12) Lc 23,30 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 13 in 13 verzen : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,14 . (6) Lc 13,17 . (7) Lc 13,18 . (8) Lc 13,24 . (9) Lc 13,25 . (10) Lc 13,26 . (11) Lc 13,27 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 . Een vorm van eipon (ik zei) in Lc 13 in 8 verzen : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,12 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,20 . (6) Lc 13,23 ². (7) Lc 13,32 . (8) Lc 13,35 .

10. en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in . Lc (288) . Lc 13 (13) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,7 . (5) Lc 13,10 . (6) Lc 13,14 . (7) Lc 13,19 . (8) Lc 13,21 . (9) Lc 13,26 . (10) Lc 13,28 . (11) Lc 13,29 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 .

Lc 13,27 - Lc 13,27 : 226. Gelijkenis van de uitsluiting uit het Rijk Gods - Lc 13,22-29 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,22 - Lc 13,23 - Lc 13,24 - Lc 13,25 - Lc 13,26 - Lc 13,27 - Lc 13,28 - Lc 13,29 -
Griekse tekst Vulgaat   21ste (eenentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
27kai erei legôn umin, ouk oida [umas] pothen este: apostète ap emou, pantes ergatai adikias.   27 et dicet vobis nescio vos unde sitis discedite a me omnes operarii iniquitatis     Maar weer zal zijn antwoord zijn: Ik weet niet waar gij vandaan komt. Gaat weg van Mij, gij allen die ongerechtigheid bedrijft.   27 En Hij zal zeggen: Ik zeg u, Ik ken u niet, van waar gij zijt; wijkt van Mij af, alle gij werkers der ongerechtigheid!  [27] En Hij zal tegen u zeggen: “Ik ken u niet. Waar komt u vandaan? Ga weg allemaal, bedrijvers van onrecht die u bent!”   [27] Maar hij zal tegen jullie zeggen: “Ik ken jullie niet, waar komen jullie vandaan? Weg met jullie, rechtsverkrachters!”   27 en toch zal hij veelzeggend tot u zeggen: ik weet niet vanwaar ge zijt!– ‘wijkt van mij, al gij bewerkers van ongerechtigheid’;   27. Mais il vous répondra : «Je ne sais d'où vous êtes ; éloignez-vous de moi, vous tous qui commettez l'injustice. »  

King James Bible . [27] But he shall say, I tell you, I know you not whence ye are; depart from me, all ye workers of iniquity.
Luther-Bibel . 27 Und er wird zu euch sagen: Ich kenne euch nicht; wo seid ihr her? Weicht alle von mir, ihr Übeltäter!

Tekstuitleg van Lc 13,27 . Het vers Lc 13,27 telt 17 woorden en 75 (3 X 5²) letters . De getalwaarde van Lc 13,27 is 6929 (13² X 41) .

Lc 13,27.2. act. ind. fut. 3de pers. enk. erei (hij zal zeggen) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (8) : (1) Lc 12,10 . (2) Lc 13,25 . (3) Lc 13,27 . (4) Lc 14,9 . (5) Lc 14,10 . (6) Lc 17,7 . (7) Lc 17,8 . (8) Lc 20,5 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 13 in 13 verzen : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,14 . (6) Lc 13,17 . (7) Lc 13,18 . (8) Lc 13,24 . (9) Lc 13,25 . (10) Lc 13,26 . (11) Lc 13,27 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 . Een vorm van eipon (ik zei) in Lc 13 in 8 verzen : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,12 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,20 . (6) Lc 13,23 ². (7) Lc 13,32 . (8) Lc 13,35 .

Lc 13,27.3. part. pr. nom. mann. enk. legôn van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (47) . Lc 13 (1) Lc 13,27 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 13 in 13 verzen : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,14 . (6) Lc 13,17 . (7) Lc 13,18 . (8) Lc 13,24 . (9) Lc 13,25 . (10) Lc 13,26 . (11) Lc 13,27 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 . Een vorm van eipon (ik zei) in Lc 13 in 8 verzen : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,12 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,20 . (6) Lc 13,23 ². (7) Lc 13,32 . (8) Lc 13,35 .

Lc 13,27.4. pers. voornaamw. 2de pers. dat. mann. mv. humin (aan jullie) van het pers. voornaamw. humeis (jullie) . Taalgebruik in het N.T. : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc. : persoonlijk voornaamwoord . Lc (90) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,24 . (4)Lc 13,25 . (5) Lc 13,27 . (6) Lc 13,35 .

5. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Lc : ou - ouk - ouch (niet) . Lc (84 + 92 + 7 = 183) . Lc 13 (5 + 6 + 2 = 13) . ou (5) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,15 . (3) Lc 13,21 . (4) Lc 13,25 . (5) Lc 13,35 . ouk (6) : (1) Lc 13,16 . (2) Lc 13,24 . (3) Lc 13,25 . (4) Lc 13,27 . (5) Lc 13,33 . (6) Lc 13,34 . ouch (2) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,7 .

11. apo (af, van-weg) . afkoring ap' of af' . Taalgebruik in het N.T. : apo (af , van-weg) . Taalgebruik in Mc : apo (af , van-weg) . Voorzetsel .
Lc (73 + 32 + 9 = 114) . Lc 1 (3 + 1 + 2 = 6) . apo . Lc (73) . Lc 13 (3) : (1) Lc 13,15 . (2) Lc 13,16 . (3) Lc 13,29 . ap' . Lc (32) . Lc 13 (1) Lc 13,27 . af' Lc (9) . Lc 13 (2) : (1) Lc 3,7 . (2) Lc 3,25 .

13. nom. mann. + vr. mv. pantes (allen) van het bijvoegl. naamw. pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in het N.T. : pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in Lc : pas (ieder, elk, alles) . Hebr. kol . Lat. omnis . Fr. tout . Ned. elk , ieder . Lc (25) : (1) Lc 1,63 . (2) Lc 1,66 . (3) Lc 2,3 . (4) Lc 2,18 . (5) Lc 2,47 . (6) Lc 4,22 . (7) Lc 4,26 . (8) Lc 6,26 . (9) Lc 8,40 . (10) Lc 8,52 . (11) Lc 9,17 . (12) Lc 9,43 . (13) Lc 13,3 . (14) Lc 13,5 . (15) Lc 13,17 . (16) Lc 13,27 . (17) Lc 14,18 . (18) Lc 14,29 . (19) Lc 15,1 . (20) Lc 19,7 . (21) Lc 20,38 . (22) Lc 21,4 . (23) Lc 22,70 . (24) Lc 23,48 . (25) Lc 23,49 . Een vorm van pas (ieder, elk, alles) in Lc 13 (7) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,3 . (3) Lc 13,4 . (4) Lc 13,5 . (5) Lc 13,17 . (6) Lc 13,27 . (7) Lc 13,28 .

Lc 13,28 - Lc 13,28 : 226. Gelijkenis van de uitsluiting uit het Rijk Gods - Lc 13,22-29 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,22 - Lc 13,23 - Lc 13,24 - Lc 13,25 - Lc 13,26 - Lc 13,27 - Lc 13,28 - Lc 13,29 -
Griekse tekst Vulgaat   21ste (eenentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
28ekei estai o klauthmos kai o brugmos tôn odontôn, otan opsèsthe abraam kai isaak kai iakôb kai pantas tous profètas en tè basileia tou theou, umas de ekballomenous exô.   28 ibi erit fletus et stridor dentium cum videritis Abraham et Isaac et Iacob et omnes prophetas in regno Dei vos autem expelli foras     Daar zal geween zijn en tandengeknars, wanneer gij Abraham, Isaäk en Jakob en al de profeten zult zien in het Rijk Gods, terwijl ge zelf buiten geworpen zult zijn.   28 Aldaar zal zijn wening en knersing der tanden, wanneer gij zult zien Abraham, en Izak, en Jakob, en al de profeten in het Koninkrijk Gods, maar ulieden buiten uitgeworpen.  [28] Dat* zal een gejammer zijn en een tandengeknars, als u Abraham en Isaak en Jakob en alle profeten in het koninkrijk van God zult zien, terwijl u eruit gegooid wordt.   [28] Dan zullen jullie jammeren en knarsetanden wanneer je Abraham, Isaak en Jakob en al de profeten in het koninkrijk van God ziet, maar zelf buitengesloten wordt.   28 daar zal de weeklacht zijn en het tandenknarsen, wanneer ge Abraham, Isaak, Jakob en al de profeten zult zien in het koninkrijk van God, en uzelf uitgeworpen naar buiten;  28. « Là seront les pleurs et les grincements de dents, lorsque vous verrez Abraham, Isaac, Jacob et tous les prophètes dans le Royaume de Dieu, et vous, jetés dehors. 

King James Bible . [28] There shall be weeping and gnashing of teeth, when ye shall see Abraham, and Isaac, and Jacob, and all the prophets, in the kingdom of God, and you yourselves thrust out.
Luther-Bibel . 28 Da wird Heulen und Zähneklappern sein, wenn ihr sehen werdet Abraham, Isaak und Jakob und alle Propheten im Reich Gottes, euch aber hinausgestoßen.

Tekstuitleg van Lc 13,28 .

8. bepaald lidw. gen. mann. + vr. + onz. mv. tôn van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 13 (3) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,10 . (3) Lc 13,28 .

19. bep. lidw. acc. mann. mv. tous (de) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (98) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,28 . (4) Lc 13,34 .

21. en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in . Lc (288) . Lc 13 (13) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,7 . (5) Lc 13,10 . (6) Lc 13,14 . (7) Lc 13,19 . (8) Lc 13,21 . (9) Lc 13,26 . (10) Lc 13,28 . (11) Lc 13,29 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 .

22. bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 13 (8) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,14 . (3) Lc 13,16 . (4) Lc 13,28 . (5) Lc 13,29 . (6) Lc 13,31 . (7) Lc 13,32 . (8) Lc 13,33 .

29. exô (buiten) . Taalgebruik in het N.T. : exô (buiten) . Taalgebruik in Mc : exô (buiten) .
Lc (10) : (1) Lc 1,10 . (2) Lc 4,29 . (3) Lc 8,20 . (4) Lc 13,25 . (5) Lc 13,28 . (6) Lc 13,33 . (7) Lc 14,35 . (8) Lc 20,15 . (9) Lc 22,62 . (10) Lc 24,50 .

Lc 13,29 - Lc 13,29 : 226. Gelijkenis van de uitsluiting uit het Rijk Gods - Lc 13,22-29 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,22 - Lc 13,23 - Lc 13,24 - Lc 13,25 - Lc 13,26 - Lc 13,27 - Lc 13,28 - Lc 13,29 -
Griekse tekst Vulgaat   21ste (eenentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
29kai èxousin apo anatolôn kai dusmôn kai apo borra kai notou kai anaklithèsontai en tè basileia tou theou.   29 et venient ab oriente et occidente et aquilone et austro et accumbent in regno Dei     Zij zullen komen uit het oosten en het westen, uit het noorden en het zuiden, en zij zullen aanzitten in het koninkrijk Gods.   29 En daar zullen er komen van Oosten en Westen, en van Noorden en Zuiden, en zullen aanzitten in het Koninkrijk Gods.   [29] Dan zullen ze komen van oost en west, van noord en zuid, en aan tafel gaan in het koninkrijk van God.   [29] Uit het oosten en het westen en uit het noorden en het zuiden zullen ze komen, en ze zullen aan tafel genodigd worden in het koninkrijk van God.   29 zij zullen komen van zonsopgang en zonsondergang, van noorden en zuiden, en aanliggen in het koninkrijk van God;  29. Et l'on viendra du levant et du couchant, du nord et du midi, prendre place au festin dans le Royaume de Dieu.  

King James Bible . [29] And they shall come from the east, and from the west, and from the north, and from the south, and shall sit down in the kingdom of God.
Luther-Bibel . 29 Und es werden kommen von Osten und von Westen, von Norden und von Süden, die zu Tisch sitzen werden im Reich Gottes.

Tekstuitleg van Lc 13,29 .

3. 11. apo (af, van-weg) . afkoring ap' of af' . Taalgebruik in het N.T. : apo (af , van-weg) . Taalgebruik in Mc : apo (af , van-weg) . Voorzetsel .
Lc (73 + 32 + 9 = 114) . Lc 1 (3 + 1 + 2 = 6) . apo . Lc (73) . Lc 13 (3) : (1) Lc 13,15 . (2) Lc 13,16 . (3) Lc 13,29 . ap' . Lc (32) . Lc 13 (1) Lc 13,27 . af' Lc (9) . Lc 13 (2) : (1) Lc 3,7 . (2) Lc 3,25 .

14. en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in . Lc (288) . Lc 13 (13) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,7 . (5) Lc 13,10 . (6) Lc 13,14 . (7) Lc 13,19 . (8) Lc 13,21 . (9) Lc 13,26 . (10) Lc 13,28 . (11) Lc 13,29 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 .

15. bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 13 (8) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,14 . (3) Lc 13,16 . (4) Lc 13,28 . (5) Lc 13,29 . (6) Lc 13,31 . (7) Lc 13,32 . (8) Lc 13,33 .

227. De eschatologische ommekeer : Lc 13,30 - Lc 13,30 - Mt 20,16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -

Lc 13,30 - Lc 13,30 : 227. De eschatologische ommekeer - Lc 13,30 - Mt 20,16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -
Griekse tekst Vulgaat   21ste (eenentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
30kai idou eisin eschatoi oi esontai prôtoi, kai eisin prôtoi oi esontai eschatoi.   30 et ecce sunt novissimi qui erunt primi et sunt primi qui erunt novissimi     Denkt eraan: er zijn laatsten die eersten en eersten die laatsten zullen zijn."   30 En ziet, er zijn laatsten, die de eersten zullen zijn; en er zijn eersten, die de laatsten zullen zijn.  [30] Let op, laatsten zullen eersten zijn, en eersten zullen laatsten zijn.’  [30] En bedenk wel: er zijn laatsten die de eersten zullen zijn, en er zijn eersten die de laatsten zullen zijn.’   30 en zie, er zijn laatsten die eersten zullen zijn en er zijn eersten die laatsten zullen zijn!   30. « Oui, il y a des derniers qui seront premiers et il y a des premiers qui seront derniers. » 

King James Bible . [30] And, behold, there are last which shall be first, and there are first which shall be last.
Luther-Bibel . 30 Und siehe, es sind Letzte, die werden die Ersten sein, und sind Erste, die werden die Letzten sein.

Tekstuitleg van Lc 13,30 .

2. idou (zie) . Taalgebruik in het N.T. : idou (zie) . Taalgebruik in Lc : idou (zie) . Lc (55) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,11 . (3) Lc 13,16 . (4) Lc 13,30 . (5) Lc 13,32 . (6) Lc 13,35 .

5. nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (165) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,17 . (4) Lc 13,23 . (5) Lc 13,30 .

6. act. ind. fut. 3de pers. mv. esontai (zij zullen zijn) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het N.T. : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Lc (7) : (1) Lc 11,19 . (2) Lc 12,52 . (3) Lc 13,30 . (4) Lc 17,34 . (5) Lc 17,35 . (6) Lc 21,11 . (7) Lc 21,25

11. nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (165) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,17 . (4) Lc 13,23 . (5) Lc 13,30 .

12. act. ind. fut. 3de pers. mv. esontai (zij zullen zijn) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het N.T. : eimi (zijn) . Taalgebruik in Lc : eimi (zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Lc (7) : (1) Lc 11,19 . (2) Lc 12,52 . (3) Lc 13,30 . (4) Lc 17,34 . (5) Lc 17,35 . (6) Lc 21,11 . (7) Lc 21,25

228. Herodes de vos : Lc 13,31-33 - Lc 13,31-33 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,31 - Lc 13,32 - Lc 13,33 -

Lc 13,31 - Lc 13,31 : 228. Herodes de vos - Lc 13,31-33 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,31 - Lc 13,32 - Lc 13,33 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
31en autè tè ôra prosèlthan tines farisaioi legontes autô, exelthe kai poreuou enteuthen, oti èrôdès thelei se apokteinai.   31 in ipsa die accesserunt quidam Pharisaeorum dicentes illi exi et vade hinc quia Herodes vult te occidere     31 Te dienzelfden dage kwamen er enige Farizeën, zeggende tot Hem: Ga weg, en vertrek van hier; want Herodes wil U doden.  [31] Op dat ogenblik kwamen enkele farizeeën naar Hem toe. ‘Gaat U maar liever hiervandaan,’ zeiden ze, ‘want Herodes wil U doden.’   [31] Precies op dat ogenblik kwamen er enige Farizeeën die tegen hem zeiden: ‘Vertrek, ga weg van hier, want Herodes wil u doden!’   31 ¶ In datzelfde uur komen zomaar enkele farizeeërs tot hem en zeggen tot hem: ga de stad uit en trek weg van hier, omdat Herodes één ding wil: jou doden!   31. A cette heure même s'approchèrent quelques Pharisiens, qui lui dirent : « Pars et va-t'en d'ici ; car Hérode veut te tuer. »  

King James Bible . [31] The same day there came certain of the Pharisees, saying unto him, Get thee out, and depart hence: for Herod will kill thee.
Luther-Bibel . 31 Zu dieser Stunde kamen einige Pharisäer und sprachen zu ihm: Mach dich auf und geh weg von hier; denn Herodes will dich töten.

Tekstuitleg van Lc 13,31 . Het vers Lc 13,31 telt 18 (2 X 3²) woorden en 101 letters . De getalwaarde van Lc 13,31 is 9909 (3³ X 367) .

1. en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in . Lc (288) . Lc 13 (13) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,7 . (5) Lc 13,10 . (6) Lc 13,14 . (7) Lc 13,19 . (8) Lc 13,21 . (9) Lc 13,26 . (10) Lc 13,28 . (11) Lc 13,29 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 .

2. pers. voornaamw. nom. + dat. vr. enk. autè(i) van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (43) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,12 . (3) Lc 13,13 . (4) Lc 13,31 .

3. bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 13 (8) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,14 . (3) Lc 13,16 . (4) Lc 13,28 . (5) Lc 13,29 . (6) Lc 13,31 . (7) Lc 13,32 . (8) Lc 13,33 .

Lc 13,31.6. nom. mann. mv. tines van het onbep. voornaamw. tis . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord tis . Taalgebruik in Lc : voornaamwoord tis . Ned. wie , wat ? deze , dat ! Lc (12) : (1) Lc 6,2 . (2) Lc 8,2 . (3) Lc 9,27 . (4) Lc 11,15 . (5) Lc 13,1 . (6) Lc 13,31 . (7) Lc 19,39 . (8) Lc 20,27 . (9) Lc 20,39 . (10) Lc 24,17 . (11) Lc 24,22 . (12) Lc 24,24 .

Lc 13,31.8. act. part. praes. nom. mann. en vr. mv. legontes (zeggende) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (37) . Lc 13 (2) : (1) Lc 13,25 . (2) Lc 13,31 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 13 in 13 verzen : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,14 . (6) Lc 13,17 . (7) Lc 13,18 . (8) Lc 13,24 . (9) Lc 13,25 . (10) Lc 13,26 . (11) Lc 13,27 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 . Een vorm van eipon (ik zei) in Lc 13 in 8 verzen : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,12 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,20 . (6) Lc 13,23 ². (7) Lc 13,32 . (8) Lc 13,35 .

Lc 13,31.9. dat. mann. + onz. enk. autô(i) van het persoonl. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos . Lc (144) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,8 . (3) Lc 13,15 . (4) Lc 13,17 . (5) Lc 13,23 . (6) Lc 13,31 .

Lc 13,31.10. imperat. aor. 2de pers enk. exelthe (ga uit) van het werkw. exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in het N.T. : exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in Lc : exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) . Uit-gaan kan betekenen : van een eerder besloten ruimte zoals een huis, een stad enz. naar buiten gaan . Het werkwoord wordt ook vaak gebruikt om het weggaan van een onreine geest uit een persoon aan te geven .
Lc (5) : (1) Lc 4,35 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 13,31 . (4) Lc 14,21 . (5) Lc 14,23 .

14. hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in N.T. : hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in Lc : hoti (dat, omdat) . Lc (160) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,14 . (4) Lc 13,24 . (5) Lc 13,31 . (6) Lc 13,33 .

15. ἡρῳδης = hèrô(i)dès (Herodes) . Taalgebruik in het NT : hèrô(i)dès (Herodes) . Taalgebruik in de LXX : hèrô(i)dès (Herodes) . Taalgebruik in Lc : hèrô(i)dès (Herodes) . Lc (8) : (1) Lc 3,19 . (2) Lc 9,7 . (3) Lc 9,9 . (4) Lc 13,31 . (5) Lc 23,8 . (6) Lc 23,11 . (7) Lc 23,12 . (8) Lc 23,15 . Een vorm van ἡρῳδης = hèrô(i)dès (Herodes) in het NT (43) , in Lc (12) : (1) Lc 1,5 . (2) Lc 3,1 . (3) Lc 3,19 . (4) Lc 8,3 . (5) Lc 9,7 . (6) Lc 9,9 . (7) Lc 13,31 . (8) Lc 23,7 (hèrô(i)dou en herô(i)dèn) . (9) Lc 23,8 . (10) Lc 23,11 . (11) Lc 23,12 . (12) Lc 23,15 .

  hèrô(i)dès (Herodes)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. mann. enk. hèrô(i)dès   24    24        19  19     

 

Lc 13,32 - Lc 13,32 : 228. Herodes de vos - Lc 13,31-33 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,31 - Lc 13,32 - Lc 13,33 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
32kai eipen autois, poreuthentes eipate tè alôpeki tautè, idou ekballô daimonia kai iaseis apotelô sèmeron kai aurion, kai tè tritè teleioumai.   32 et ait illis ite dicite vulpi illi ecce eicio daemonia et sanitates perficio hodie et cras et tertia consummor     32 En Hij zeide tot hen: Gaat heen, en zegt dien vos: Zie, Ik werp duivelen uit, en maak gezond, heden en morgen, en ten derden dage worde Ik voleindigd.  [32] Hij zei tegen hen: ‘Ga het die vos maar vertellen: vandaag en morgen drijf Ik demonen uit, en verricht Ik genezingen; de derde dag is de dag van mijn voltooiing.   [32] Hij antwoordde: ‘Zeg tegen die vos: “Let op, ik drijf demonen uit en vandaag en morgen genees ik mensen, en op de derde dag bereik ik de voltooiing.”   32 Hij zegt tot hen: trekt weg en zegt tot dit vosje: zie, ik drijf demonen uit en volbreng genezingen, vandaag en morgen, en op de derde dag word ik zelf volbracht;   32. Il leur dit : « Allez dire à ce renard : Voici que je chasse des démons et accomplis des guérisons aujourd'hui et demain, et le troisième jour je suis consommé ! 

King James Bible . [32] And he said unto them, Go ye, and tell that fox, Behold, I cast out devils, and I do cures to day and to morrow, and the third day I shall be perfected.
Luther-Bibel . 32 Und er sprach zu ihnen: Geht hin und sagt diesem Fuchs: Siehe, ich treibe böse Geister aus und mache gesund heute und morgen, und am dritten Tage werde ich vollendet sein.

Tekstuitleg van Lc 13,32 . Het vers Lc 13,32 telt 21 (3 X 7) woorden en 120 (2³ X 3 X 5) letters . De getalwaarde van Lc 13,32 is 11398 (2 X 41 X 139) .

Lc 13,32.2. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (223) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,12 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,20 . (6) Lc 13,23 . (7) Lc 13,32 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc 13 in 13 verzen : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,14 . (6) Lc 13,17 . (7) Lc 13,18 . (8) Lc 13,24 . (9) Lc 13,25 . (10) Lc 13,26 . (11) Lc 13,27 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 . Een vorm van eipon (ik zei) in Lc 13 in 8 verzen : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,12 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,20 . (6) Lc 13,23 ². (7) Lc 13,32 . (8) Lc 13,35 .

1. - 2. eipen de (hij zei echter) . Lc 13 (2) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,23 . kai (...) eipen (en hij zei) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,12 . (2) Lc 13,15 . (3) Lc 13,20 . (4) Lc 13,32 . )m

Lc 13,32.3. dat. mann. en onz. mv.autois van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Lc : voornaamwoord autos . Lc (89) . Lc 13 (2) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,32 .

5. idou (zie) . Taalgebruik in het N.T. : idou (zie) . Taalgebruik in Lc : idou (zie) . Lc (55) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,11 . (3) Lc 13,16 . (4) Lc 13,30 . (5) Lc 13,32 . (6) Lc 13,35 .

6. bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 13 (8) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,14 . (3) Lc 13,16 . (4) Lc 13,28 . (5) Lc 13,29 . (6) Lc 13,31 . (7) Lc 13,32 . (8) Lc 13,33 .

19. bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 13 (8) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,14 . (3) Lc 13,16 . (4) Lc 13,28 . (5) Lc 13,29 . (6) Lc 13,31 . (7) Lc 13,32 . (8) Lc 13,33 .

Lc 13,33 - Lc 13,33 : 228. Herodes de vos - Lc 13,31-33 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,31 - Lc 13,32 - Lc 13,33 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
33plèn dei me sèmeron kai aurion kai tè echomenè poreuesthai, oti ouk endechetai profètèn apolesthai exô ierousalèm.   33 verumtamen oportet me hodie et cras et sequenti ambulare quia non capit prophetam perire extra Hierusalem     33 Doch Ik moet heden, en morgen, en den volgenden dag reizen; want het gebeurt niet, dat een profeet gedood wordt buiten Jeruzalem.   [33] Maar vandaag, morgen en overmorgen moet Ik nog verder trekken, want het past niet dat een profeet omkomt buiten Jeruzalem.   [33] Maar ik moet vandaag en morgen en de volgende dag op weg blijven, want het gaat niet aan dat een profeet omkomt buiten Jeruzalem   33 alleen móet ik vandaag en morgen en wat daarna komt verdertrekken, omdat het niet aangaat dat een profeet omkomt buiten Jeruzalem!–   33. Mais aujourd'hui, demain et le jour suivant, je dois poursuivre ma route, car il ne convient pas qu'un prophète périsse hors de Jérusalem.  

King James Bible . [33] Nevertheless I must walk to day, and to morrow, and the day following: for it cannot be that a prophet perish out of Jerusalem.
Luther-Bibel . 33 Doch muss ich heute und morgen und am folgenden Tage noch wandern; denn es geht nicht an, dass ein Prophet umkomme außerhalb von Jerusalem.

Tekstuitleg van Lc 13,33 .

8. bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (119) . Lc 13 (8) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,14 . (3) Lc 13,16 . (4) Lc 13,28 . (5) Lc 13,29 . (6) Lc 13,31 . (7) Lc 13,32 . (8) Lc 13,33 .

10. poreuesthai . Verwijzing : poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan) , zie Mt 2,9 . Zie ook poreuomai = zich op weg begeven (bij Marcus) , zie Mc 10,1 . Infintief praesens . In vierenzeventig verzen in de bijbel . In zestien verzen in het N.T. . Mt (0) . Mc (0) . Lc (7) . Joh (1) . Hnd (6) . 2 Kor (2) . In zeven verzen bij Lucas : (1) Lc 4,42 . (2) Lc 9,51 . (3) Lc 10,38 . (4) Lc 13,33 . (5) Lc 17,11 . (6) Lc 22,33 . (7) Lc 24,28 . In zes verzen in Hnd : (1) Hnd 9,3 . (2) Hnd 14,16 . (3) Hnd 17,14 . (4) Hnd 19,21 . (5) Hnd 20,1 . (6) Hnd 25,20 .

11. hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in N.T. : hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in Lc : hoti (dat, omdat) . Lc (160) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,14 . (4) Lc 13,24 . (5) Lc 13,31 . (6) Lc 13,33 .

12. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Lc : ou - ouk - ouch (niet) . Lc (84 + 92 + 7 = 183) . Lc 13 (5 + 6 + 2 = 13) . ou (5) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,15 . (3) Lc 13,21 . (4) Lc 13,25 . (5) Lc 13,35 . ouk (6) : (1) Lc 13,16 . (2) Lc 13,24 . (3) Lc 13,25 . (4) Lc 13,27 . (5) Lc 13,33 . (6) Lc 13,34 . ouch (2) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,7 .

16. exô (buiten) . Taalgebruik in het N.T. : exô (buiten) . Taalgebruik in Mc : exô (buiten) .
Lc (10) : (1) Lc 1,10 . (2) Lc 4,29 . (3) Lc 8,20 . (4) Lc 13,25 . (5) Lc 13,28 . (6) Lc 13,33 . (7) Lc 14,35 . (8) Lc 20,15 . (9) Lc 22,62 . (10) Lc 24,50 .

229. Klacht over Jeruzalem : Lc 13,34-35 - Lc 13,34-35 - Mt 23,1-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,34 - Lc 13,35 -

Lc 13,34 - Lc 13,34 : 229. Klacht over Jeruzalem - Lc 13,34-35 - Mt 23,1-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,34 - Lc 13,35 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
34ierousalèm ierousalèm, è apokteinousa tous profètas kai lithobolousa tous apestalmenous pros autèn, posakis èthelèsa episunaxai ta tekna sou on tropon ornis tèn eautès nossian upo tas pterugas, kai ouk èthelèsate.  34 Hierusalem Hierusalem quae occidis prophetas et lapidas eos qui mittuntur ad te quotiens volui congregare filios tuos quemadmodum avis nidum suum sub pinnis et noluisti     34 Jeruzalem, Jeruzalem! gij, die de profeten doodt, en stenigt, die tot u gezonden zijn, hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen haar kiekens onder de vleugelen vergadert; en gijlieden hebt niet gewild?  [34] Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en hen stenigt die tot haar gezonden zijn! Hoe vaak heb Ik uw kinderen niet onder mijn hoede willen nemen, zoals een kip haar kuikens onder haar vleugels. Maar u hebt niet gewild.   [34] – Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt wie naar haar toe zijn gestuurd! Hoe vaak heb ik je kinderen niet bijeen willen brengen zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels hoedt, maar jullie hebben het niet gewild.   34 Jeruzalem, Jeruzalem!, dat de profeten doodt en stenen werpt op wie tot haar gezonden worden, hoe dikwijls heb ik jouw kinderen willen samenbrengen zoals een kip haar kuikens onder haar vleugels, en ge hebt niet gewild!–   34. « Jérusalem, Jérusalem, toi qui tues les prophètes et lapides ceux qui te sont envoyés, combien de fois j'ai voulu rassembler tes enfants à la manière dont une poule rassemble sa couvée sous ses ailes..., et vous n'avez pas voulu ! 

King James Bible . [34] O Jerusalem, Jerusalem, which killest the prophets, and stonest them that are sent unto thee; how often would I have gathered thy children together, as a hen doth gather her brood under her wings, and ye would not!
Luther-Bibel . 34 Jerusalem, Jerusalem, die du tötest die Propheten und steinigst, die zu dir gesandt werden, wie oft habe ich deine Kinder versammeln wollen wie eine Henne ihre Küken unter ihre Flügel und ihr habt nicht gewollt!

Tekstuitleg van Lc 13,34 .

Lc 13,34.3. bep. lidw. nom. vr. enk. hè of partikel van vergelijking è (of) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (143) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,4 . (2) Lc 13,15 . (3) Lc 13,18 . (4) Lc 13,34 .

Lc 13,34.5. bep. lidw. acc. mann. mv. tous (de) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (98) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,28 . (4) Lc 13,34 .

Lc 13,34.9. bep. lidw. acc. mann. mv. tous (de) van het bepaald lidwoord ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Lc (98) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,28 . (4) Lc 13,34 .

Lc 13,34.11. pros (naar, bij) . Taalgebruik in het N.T. : pros (naar, bij) . Taalgebruik in Lc : pros (naar, bij) . Lc (158) . Lc 13 (3) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,23 . (3) Lc 13,34 .

Lc 13,34.22. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Lc (149) . Lc 13 (5) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,20 . (4) Lc 13,25 . (5) Lc 13,34 .

Lc 13,34.29. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Lc : ou - ouk - ouch (niet) . Lc (84 + 92 + 7 = 183) . Lc 13 (5 + 6 + 2 = 13) . ou (5) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,15 . (3) Lc 13,21 . (4) Lc 13,25 . (5) Lc 13,35 . ouk (6) : (1) Lc 13,16 . (2) Lc 13,24 . (3) Lc 13,25 . (4) Lc 13,27 . (5) Lc 13,33 . (6) Lc 13,34 . ouch (2) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,7 .

Lc 13,35 - Lc 13,35 : 229. Klacht over Jeruzalem - Lc 13,34-35 - Mt 23,1-12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 13 -- Lc 13,34 - Lc 13,35 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
35idou afietai umin o oikos umôn. legô [de] umin, ou mè idète me eôs [èxei ote] eipète, eulogèmenos o erchomenos en onomati kuriou. 35 ecce relinquitur vobis domus vestra dico autem vobis quia non videbitis me donec veniat cum dicetis benedictus qui venit in nomine Domini     35 Ziet, uw huis wordt ulieden woest gelaten. En voorwaar, Ik zeg u, dat gij Mij niet zult zien, totdat de tijd zal gekomen zijn, als gij zult zeggen: Gezegend is Hij, Die komt in den Naam des Heeren!   [35] Uw huis wordt aan u overgelaten. Ik zeg u: u zult Mij niet meer zien tot het moment waarop u zegt: “Gezegend Hij die komt in de naam van de Heer.” ’  [35] Jullie stad wordt aan haar lot overgelaten. Ik verzeker jullie: jullie zullen mij niet meer zien, tot de tijd komt dat je zult zeggen: “Gezegend hij die komt in de naam van de Heer!”’  35 zie, ‘uw huis wordt aan u overgelaten’; atkw  35. Voici que votre maison va vous être laissée. Oui, je vous le dis, vous ne me verrez plus, jusqu'à ce qu'arrive le jour où vous direz : Béni soit celui qui vient au nom du Seigneur ! » 

King James Bible . [35] Behold, your house is left unto you desolate: and verily I say unto you, Ye shall not see me, until the time come when ye shall say, Blessed is he that cometh in the name of the Lord.
Luther-Bibel . 35 Seht, »euer Haus soll euch wüst gelassen werden« (Jeremia 22,5; Psalm 69,26). Aber ich sage euch: Ihr werdet mich nicht mehr sehen, bis die Zeit kommt, da ihr sagen werdet: Gelobt ist, der da kommt in dem Namen des Herrn!

Tekstuitleg van Lc 13,35 . Het vers Lc 13,35 telt 27 (3³) woorden en 113 letters . De getalwaarde van Lc 13,35 is 12292 (2² X 7 X 439) .

1. idou (zie) . Taalgebruik in het N.T. : idou (zie) . Taalgebruik in Lc : idou (zie) . Lc (55) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,11 . (3) Lc 13,16 . (4) Lc 13,30 . (5) Lc 13,32 . (6) Lc 13,35 .

Lc 13,35.3. pers. voornaamw. 2de pers. dat. mann. mv. humin (aan jullie) van het pers. voornaamw. humeis (jullie) . Taalgebruik in het N.T. : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc. : persoonlijk voornaamwoord . Lc (90) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,24 . (4)Lc 13,25 . (5) Lc 13,27 . (6) Lc 13,35 .

Lc 13,35.7. act. ind. prae. 1ste pers. enk. legô (ik zeg) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Lc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Lc (50) . Lc 13 (4) : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,24 . (4) Lc 13,35 . Een vorm van legô (zeggen) in Lc in 13 verzen : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,14 . (6) Lc 13,17 . (7) Lc 13,18 . (8) Lc 13,24 . (9) Lc 13,25 . (10) Lc 13,26 . (11) Lc 13,27 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 . Een vorm van eipon (ik zei) in Lc in 8 verzen : (1) Lc 13,2 . (2) Lc 13,7 . (3) Lc 13,12 . (4) Lc 13,15 . (5) Lc 13,20 . (6) Lc 13,23 ². (7) Lc 13,32 . (8) Lc 13,35 .

Lc 13,35.8. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Lc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Mc (478 + 5 = 483) . Lc (13) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,6 . (3) Lc 13,7 . (4) Lc 13,8 . (5) Lc 13,9 . (6) Lc 13,10 . (7) Lc 13,12 . (8) Lc 13,14 . (9) Lc 13,15 . (10) Lc 13,16 . (11) Lc 13,23 . (12) Lc 13,28 . (13) Lc 13,35 .

Lc 13,35.9. pers. voornaamw. 2de pers. dat. mann. mv. humin (aan jullie) van het pers. voornaamw. humeis (jullie) . Taalgebruik in het N.T. : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Lc. : persoonlijk voornaamwoord . Lc (90) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,24 . (4)Lc 13,25 . (5) Lc 13,27 . (6) Lc 13,35 .

10. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Lc : ou - ouk - ouch (niet) . Lc (84 + 92 + 7 = 183) . Lc 13 (5 + 6 + 2 = 13) . ou (5) : (1) Lc 13,7 . (2) Lc 13,15 . (3) Lc 13,21 . (4) Lc 13,25 . (5) Lc 13,35 . ouk (6) : (1) Lc 13,16 . (2) Lc 13,24 . (3) Lc 13,25 . (4) Lc 13,27 . (5) Lc 13,33 . (6) Lc 13,34 . ouch (2) : (1) Lc 13,6 . (2) Lc 13,7 .

Lc 13,35.11. mè (niet) . Ontkenning . Taalgebruik in het N.T. : mè (niet) . Taalgebruik in Lc : mè (niet) . Lc (123) . Lc 13 (6) : (1) Lc 13,3 . (2) Lc 13,5 . (3) Lc 13,9 . (4) Lc 13,11 . (5) Lc 13,14. (6) Lc 13,35 .

Lc 13,35.21. en (in, met) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Lc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en / dans . Ned. in . Lc (288) . Lc 13 (13) : (1) Lc 13,1 . (2) Lc 13,4 . (3) Lc 13,6 . (4) Lc 13,7 . (5) Lc 13,10 . (6) Lc 13,14 . (7) Lc 13,19 . (8) Lc 13,21 . (9) Lc 13,26 . (10) Lc 13,28 . (11) Lc 13,29 . (12) Lc 13,31 . (13) Lc 13,35 .


GRIEKSE TEKST

1parèsan de tines en autô tô kairô apaggellontes autô peri tôn galilaiôn ôn to aima pilatos emixen meta tôn thusiôn autôn. 2kai apokritheis eipen autois, dokeite oti oi galilaioi outoi amartôloi para pantas tous galilaious egenonto, oti tauta peponthasin; 3ouchi, legô umin, all ean mè metanoète pantes omoiôs apoleisthe. 4è ekeinoi oi dekaoktô ef ous epesen o purgos en tô silôam kai apekteinen autous, dokeite oti autoi ofeiletai egenonto para pantas tous anthrôpous tous katoikountas ierousalèm; 5ouchi, legô umin, all ean mè metanoète pantes ôsautôs apoleisthe. 6elegen de tautèn tèn parabolèn: sukèn eichen tis pefuteumenèn en tô ampelôni autou, kai èlthen zètôn karpon en autè kai ouch euren. 7eipen de pros ton ampelourgon, idou tria etè af ou erchomai zètôn karpon en tè sukè tautè kai ouch euriskô. ekkopson [oun] autèn: inati kai tèn gèn katargei; 8o de apokritheis legei autô, kurie, afes autèn kai touto to etos, eôs otou skapsô peri autèn kai balô kopria: 9kan men poièsè karpon eis to mellon ei de mè ge, ekkopseis autèn. 10èn de didaskôn en mia tôn sunagôgôn en tois sabbasin. 11kai idou gunè pneuma echousa astheneias etè dekaoktô, kai èn sugkuptousa kai mè dunamenè anakupsai eis to panteles. 12idôn de autèn o ièsous prosefônèsen kai eipen autè, gunai, apolelusai tès astheneias sou, 13kai epethèken autè tas cheiras: kai parachrèma anôrthôthè, kai edoxazen ton theon. 14apokritheis de o archisunagôgos, aganaktôn oti tô sabbatô etherapeusen o ièsous, elegen tô ochlô oti ex èmerai eisin en ais dei ergazesthai: en autais oun erchomenoi therapeuesthe kai mè tè èmera tou sabbatou. 15apekrithè de autô o kurios kai eipen, upokritai, ekastos umôn tô sabbatô ou luei ton boun autou è ton onon apo tès fatnès kai apagagôn potizei; 16tautèn de thugatera abraam ousan, èn edèsen o satanas idou deka kai oktô etè, ouk edei luthènai apo tou desmou toutou tè èmera tou sabbatou; 17kai tauta legontos autou katèschunonto pantes oi antikeimenoi autô, kai pas o ochlos echairen epi pasin tois endoxois tois ginomenois up autou. 18elegen oun, tini omoia estin è basileia tou theou, kai tini omoiôsô autèn; 19omoia estin kokkô sinapeôs, on labôn anthrôpos ebalen eis kèpon eautou, kai èuxèsen kai egeneto eis dendron, kai ta peteina tou ouranou kateskènôsen en tois kladois autou. 20kai palin eipen, tini omoiôsô tèn basileian tou theou; 21omoia estin zumè, èn labousa gunè [en]ekrupsen eis aleurou sata tria eôs ou ezumôthè olon. 22kai dieporeueto kata poleis kai kômas didaskôn kai poreian poioumenos eis ierosoluma. 23eipen de tis autô, kurie, ei oligoi oi sôzomenoi; o de eipen pros autous, 24agônizesthe eiselthein dia tès stenès thuras, oti polloi, legô umin, zètèsousin eiselthein kai ouk ischusousin. 25af ou an egerthè o oikodespotès kai apokleisè tèn thuran, kai arxèsthe exô estanai kai krouein tèn thuran legontes, kurie, anoixon èmin: kai apokritheis erei umin, ouk oida umas pothen este. 26tote arxesthe legein, efagomen enôpion sou kai epiomen, kai en tais plateiais èmôn edidaxas: 27kai erei legôn umin, ouk oida [umas] pothen este: apostète ap emou, pantes ergatai adikias. 28ekei estai o klauthmos kai o brugmos tôn odontôn, otan opsèsthe abraam kai isaak kai iakôb kai pantas tous profètas en tè basileia tou theou, umas de ekballomenous exô. 29kai èxousin apo anatolôn kai dusmôn kai apo borra kai notou kai anaklithèsontai en tè basileia tou theou. 30kai idou eisin eschatoi oi esontai prôtoi, kai eisin prôtoi oi esontai eschatoi. 31en autè tè ôra prosèlthan tines farisaioi legontes autô, exelthe kai poreuou enteuthen, oti èrôdès thelei se apokteinai. 32kai eipen autois, poreuthentes eipate tè alôpeki tautè, idou ekballô daimonia kai iaseis apotelô sèmeron kai aurion, kai tè tritè teleioumai. 33plèn dei me sèmeron kai aurion kai tè echomenè poreuesthai, oti ouk endechetai profètèn apolesthai exô ierousalèm. 34ierousalèm ierousalèm, è apokteinousa tous profètas kai lithobolousa tous apestalmenous pros autèn, posakis èthelèsa episunaxai ta tekna sou on tropon ornis tèn eautès nossian upo tas pterugas, kai ouk èthelèsate. 35idou afietai umin o oikos umôn. legô [de] umin, ou mè idète me eôs [èxei ote] eipète, eulogèmenos o erchomenos en onomati kuriou.


VULGAAT

1 aderant autem quidam ipso in tempore nuntiantes illi de Galilaeis quorum sanguinem Pilatus miscuit cum sacrificiis eorum 2 et respondens dixit illis putatis quod hii Galilaei prae omnibus Galilaeis peccatores fuerunt quia talia passi sunt 3 non dico vobis sed nisi paenitentiam habueritis omnes similiter peribitis 4 sicut illi decem et octo supra quos cecidit turris in Siloam et occidit eos putatis quia et ipsi debitores fuerunt praeter omnes homines habitantes in Hierusalem 5 non dico vobis sed si non paenitentiam egeritis omnes similiter peribitis 6 dicebat autem hanc similitudinem arborem fici habebat quidam plantatam in vinea sua et venit quaerens fructum in illa et non invenit 7 dixit autem ad cultorem vineae ecce anni tres sunt ex quo venio quaerens fructum in ficulnea hac et non invenio succide ergo illam ut quid etiam terram occupat 8 at ille respondens dixit illi domine dimitte illam et hoc anno usque dum fodiam circa illam et mittam stercora 9 et si quidem fecerit fructum sin autem in futurum succides eam 10 erat autem docens in synagoga eorum sabbatis 11 et ecce mulier quae habebat spiritum infirmitatis annis decem et octo et erat inclinata nec omnino poterat sursum respicere 12 quam cum videret Iesus vocavit ad se et ait illi mulier dimissa es ab infirmitate tua 13 et inposuit illi manus et confestim erecta est et glorificabat Deum 14 respondens autem archisynagogus indignans quia sabbato curasset Iesus dicebat turbae sex dies sunt in quibus oportet operari in his ergo venite et curamini et non in die sabbati 15 respondit autem ad illum Dominus et dixit hypocritae unusquisque vestrum sabbato non solvit bovem suum aut asinum a praesepio et ducit adaquare 16 hanc autem filiam Abrahae quam alligavit Satanas ecce decem et octo annis non oportuit solvi a vinculo isto die sabbati 17 et cum haec diceret erubescebant omnes adversarii eius et omnis populus gaudebat in universis quae gloriose fiebant ab eo 18 dicebat ergo cui simile est regnum Dei et cui simile esse existimabo illud 19 simile est grano sinapis quod acceptum homo misit in hortum suum et crevit et factum est in arborem magnam et volucres caeli requieverunt in ramis eius 20 et iterum dixit cui simile aestimabo regnum Dei 21 simile est fermento quod acceptum mulier abscondit in farinae sata tria donec fermentaretur totum 22 et ibat per civitates et castella docens et iter faciens in Hierusalem 23 ait autem illi quidam Domine si pauci sunt qui salvantur ipse autem dixit ad illos 24 contendite intrare per angustam portam quia multi dico vobis quaerunt intrare et non poterunt 25 cum autem intraverit pater familias et cluserit ostium et incipietis foris stare et pulsare ostium dicentes Domine aperi nobis et respondens dicet vobis nescio vos unde sitis 26 tunc incipietis dicere manducavimus coram te et bibimus et in plateis nostris docuisti 27 et dicet vobis nescio vos unde sitis discedite a me omnes operarii iniquitatis 28 ibi erit fletus et stridor dentium cum videritis Abraham et Isaac et Iacob et omnes prophetas in regno Dei vos autem expelli foras 29 et venient ab oriente et occidente et aquilone et austro et accumbent in regno Dei 30 et ecce sunt novissimi qui erunt primi et sunt primi qui erunt novissimi 31 in ipsa die accesserunt quidam Pharisaeorum dicentes illi exi et vade hinc quia Herodes vult te occidere 32 et ait illis ite dicite vulpi illi ecce eicio daemonia et sanitates perficio hodie et cras et tertia consummor 33 verumtamen oportet me hodie et cras et sequenti ambulare quia non capit prophetam perire extra Hierusalem 34 Hierusalem Hierusalem quae occidis prophetas et lapidas eos qui mittuntur ad te quotiens volui congregare filios tuos quemadmodum avis nidum suum sub pinnis et noluisti 35 ecce relinquitur vobis domus vestra dico autem vobis quia non videbitis me donec veniat cum dicetis benedictus qui venit in nomine Domini