LUCASEVANGELIE , VIJFTIENDE HOOFDSTUK , LC 15 - - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 -
- Lc 15,1-3.11-32 -- Lc 15,1-7 -- Lc 15,8-10 -- Lc 15,1-10 - Gelijkenis van de verloren zoon : Lc 15,11-32 -
BIJBEL: Taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -
Deze websitepagina is een onderdeel van de website van Arseen De Kesel : http://www.interlevensbeschouwelijk.be/index.html.

Overzicht van het Lucasevangelie : Lc 1 , Lc 2 , Lc 3 , Lc 4 , Lc 5 , Lc 6 , Lc 7 , Lc 8 , Lc 9 , Lc 10 , Lc 11 , Lc 12 , Lc 13 , Lc 14 , Lc 15 , Lc 16 , Lc 17 , Lc 18 , Lc 19 , Lc 20 , Lc 21 , Lc 22 , Lc 23 , Lc 24 ,
Tekstuitleg
- Lc 15,1-7 - Lc 15,8-10.Gelijkenis van de verloren zoon : Lc 15,11-32 -
Tekstuitleg vers per vers : - Lc 15,1 - Lc 15,2 - Lc 15,3 - Lc 15,4 - Lc 15,5 - Lc 15,6 - Lc 15,7 - Lc 15,8 - Lc 15,9 - Lc 15,10 - Lc 15,11 - Lc 15,12 - Lc 15,13 - Lc 15,14 - Lc 15,15 - Lc 15,16 - Lc 15,17 - Lc 15,18 - Lc 15,19 - Lc 15,20 - Lc 15,21 - Lc 15,22 - Lc 15,23 - Lc 15,24 - Lc 15,25 - Lc 15,26 - Lc 15,27 - Lc 15,28 - Lc 15,29 - Lc 15,30 - Lc 15,31 - Lc 15,32 -
Lc 15,1.Lc 15,2.Lc 15,3.Lc 15,4.Lc 15,5.Lc 15,6.Lc 15,7.Lc 15,8.Lc 15,9.Lc 15,10.Lc 15,11.Lc 15,12.Lc 15,13.Lc 15,14.Lc 15,15.Lc 15,16.Lc 15,17.Lc 15,18.Lc 15,19.Lc 15,20.Lc 15,21.Lc 15,22.Lc 15,23.Lc 15,24.Lc 15,25.Lc 15,26.Lc 15,27.Lc 15,28.Lc 15,29.Lc 15,30.Lc 15,31.Lc 15,32 .


http://www.beleven.org/            
1. Hebreeuwse bijbel   2. Targumim 3. LXX (1) , LXX (2) , Griekse tekst N.T.   4. Vulgata   
5. Statenvertaling   6. Willibrordvertaling   7. Nieuwe Vertaling   8. http://naardensebijbel.nl/zoek.php .
9. Bible de Jérusalem 10. King James Bible  - King James Bible 11. Luther-Bibel   12. liturgische lezing   13. Arabisch : http://wjsn.home.xs4all.nl/arab.htm  


In hun synopsis van de eerste drie evangeliën (Leuven, Vlaamse Bijbelstichting, 1986; Turnhout, Brepols, ) onderscheiden Adelbert Denaux en Marc Vervenne volgende pericopen in het vijftiende hoofdstuk van het Lucasevangelie :
238. Gelijkenis van het verloren schaap : Lc 15,1-7 -
239. Gelijkenis van de verloren drachme : Lc 15,8-10 -
240. Gelijkenis van de verloren zoon : Lc 15,11-32 -

Evangelie op de 24ste (vierentwintigste) zondag door het c-jaar.Lc 15,1-10.
In die tijd kwamen tollenaars en zondaars van allerlei slag bij Jezus om naar Hem te luisteren. De Farizeeën en de schriftgeleerden morden daarover en zeiden: "Die man ontvangt zondaars en eet met hen". Hij hield hun deze gelijkenis voor: "Wanneer iemand onder u honderd schapen heeft en er één verliest, laat hij dan niet de negenennegentig in de wildernis achter om op zoek te gaan naar het verlorene totdat hij het vindt? En als hij het vindt legt hij het vol vreugde op zijn schouders en hij gaat naar huis, roept zijn vrienden en buren bij elkaar en zegt hun: deelt in mijn vreugde, want mijn schaap dat verloren was geraakt heb ik gevonden. Ik zeg u: zo zal er in de hemel meer vreugde zijn over één zondaar die zich bekeert, dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen bekering nodig hebben. Of welke vrouw die tien zilverstukken bezit en er één verliest steekt niet een lamp aan, veegt niet het huis en zoekt niet zorgvuldig totdat ze het vindt? En als ze het gevonden heeft roept ze haar vriendinnen en buurvrouwen bij elkaar en zegt: Deelt in mijn vreugde, want het zilverstuk dat ik had verloren, heb ik gevonden. Zo, zeg Ik u, is er vreugde bij de engelen van God over één zondaar die zich bekeert."

Evangelie van de 4de (vierde) zondag in de veertigdagentijd C : Lc 15,1-3.11-32 (Verwijzing : Lc 15,1-3.11-32) :
In die tijd kwamen er tollenaars en zondaars van allerlei slag bij Jezus om naar Hem te luisteren. De Farizeeën en de Schriftgeleerden morden daarover en zeiden: "Die man ontvangt zondaars en eet met hen." Hij hield hun deze gelijkenis voor: Hij sprak: "Een man had twee zonen. Nu zei de jongste van hen tot zijn vader: Vader geef mij het deel van het bezit waarop ik recht heb. En hij verdeelde zijn vermogen onder hen. Niet lang daarna pakte de jongste zoon alles bij elkaar en vertrok naar een ver land. Daar verkwistte hij zijn bezit in een losbandig leven. Toen hij alles opgemaakt had kwam er een verschrikkelijke hongersnood over dat land en hij begon gebrek te lijden. Nu ging hij in dienst bij een der inwoners van dat land die hem het veld in stuurde om varkens te hoeden. En al had hij graag zijn buik willen vullen met de schillen die de varkens aten, niemand gaf ze hem. Toen kwam hij tot nadenken en zei: Hoeveel dagloners van mijn vader hebben eten in overvloed, en ik verga hier van de honger. Ik ga weer naar mijn vader en ik zal hem zeggen: Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u; ik ben niet meer waard uw zoon te heten maar neem mij aan als een van uw dagloners. Hij ging dus op weg naar zijn vader. Zijn vader zag hem al in de verte aankomen en hij werd door medelijden bewogen; hij snelde op hem toe, viel hem om de hals en kuste hem hartelijk. Maar de zoon zei tot hem: Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u; ik ben niet meer waard uw zoon te heten. Doch de vader gelastte zijn knechten: Haalt vlug het mooiste kleed en trekt het hem aan, steekt hem een ring aan zijn vinger en trekt hem sandalen aan. Haalt het gemeste kalf en slacht het; laten we eten en feestvieren, want deze zoon van mij was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden. Ze begonnen dus feest te vieren. Intussen was zijn oudste zoon op het land. Toen hij echter terugkeerde en het huis naderde hoorde hij muziek en dans. Hij riep een van de knechten en vroeg wat dat te betekenen had. Deze antwoordde: Uw broer is thuisgekomen en uw vader heeft het gemeste kalf laten slachten omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen. Maar hij werd kwaad en wilde niet naar binnen. Toen zijn vader naar buiten kwam en bij hem aandrong gaf hij zijn vader ten antwoord: Al zoveel jaren dien ik u en nooit heb ik uw geboden overtreden, toch hebt gij mij nooit een bokje gegeven om eens met mijn vrienden feest te vieren. En nu die zoon van u is gekomen die uw vermogen heeft verbrast met slechte vrouwen, hebt ge voor hem het gemeste kalf laten slachten. Toen antwoordde de vader: Jongen, jij bent altijd bij me en alles wat van mij is is ook van jou. Maar er moet feest en vrolijkheid zijn, omdat die broer van je dood was en levend is


238. Gelijkenis van het verloren schaap : Lc 15,1-7 - Lc 15,1-7 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,1 - Lc 15,2 - Lc 15,3 - Lc 15,4 - Lc 15,5 - Lc 15,6 - Lc 15,7 -

http://www.ccel.org/r/robertson_at/wordpictures/htm/LU15.RWP.html .

Lc 15,1 - Lc 15,1 : 238. Gelijkenis van het verloren schaap : Lc 15,1-7 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,1 - Lc 15,2 - Lc 15,3 - Lc 15,4 - Lc 15,5 - Lc 15,6 - Lc 15,7 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 24ste (vierentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
15:1 èsan de autô eggizontes pantes oi telônai kai oi amartôloi akouein autou   1 erant autem adpropinquantes ei publicani et peccatores ut audirent illum    In die tijd kwamen tollenaars en zondaars van allerlei slag bij Jezus om naar Hem te luisteren.   1 En al de tollenaars en de zondaars naderden tot Hem, om Hem te horen.   [1] Telkens* kwamen alle tollenaars en zondaars naar Hem luisteren.  [1] Alle tollenaars en zondaars kwamen hem opzoeken om naar hem te luisteren.  1 ¶ Het waren al de tollenaars en de zondaars die tot hem naderden om naar hem te horen;  1. Cependant tous les publicains et les pécheurs s'approchaient de lui pour l'entendre.  

King James Bible.[1] Then drew near unto him all the publicans and sinners for to hear him.
Luther-Bibel.15 1 Es nahten sich ihm aber allerlei Zöllner und Sünder, um ihn zu hören.

Tekstuitleg van Lc 15,1.Het vers Lc 15,1 telt 12 (2² X 3) woorden en 62 (2 X 31) letters.De getalwaarde van Lc 15,1 is 7534 (2 X 3767).Twee soorten groepen zochten toenadering tot Jezus : tollenaars en zondaars .

  Lc 5,21 Lc 5,30 Lc 15,2 Lc 19,7
voegwoord  kai (en) kai (en) kai (en) kai (en)
vervoegd werkwoord èrxanto dialogizesthai (en begonnen te discussiëren) 

egogguzon (morden)

diegogguzon (bromden onder elkaar)  idontes pantes diegogguzon (allen ziende bromden onder elkaar)
onderwerp hoi grammateis kai hoi Farisaioi (de schriftgeleerden en de Farizeeeën hoi Farizaioi kai hoi grammateis autôn (de Farizeeën en hun schriftgeleerden) hoi te Farizaioi kai hoi grammateis  (zowel de Farizeeën als de schriftgeleerden)  
    pros tous mathètas autou (tot zijn leerlingen)    
inleiding om te citeren  legontes (zeggende) legontes (zeggende)  legontes (zeggende) legontes (zeggende) 
rechtstreekse of onrechtstreekse rede  tís estin houtos (wie is deze) hos lalaei blasfèmias; tís dunatai hamartias afienai ei mè monos ho theos; (die godslasteringen spreekt? wie kan zonden vergeven tenzij God alleen?)  dia tí meta tôn telônôn kai hamartôlôn esthiete kai pinete; (waarom eet en drinkt je met tollenaars en zondaars?) hoti houtos hamartôlous prosdechetai kai sunesthiei autois (dat deze zondaars ontvangt en met hen eet).   hoti para hamartôlôi andri eisèlthen katalusai (dat hij bij een zondig man is binnengegaan om te logeren)
bijbelplaats 67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 - 69. Jezus eet met tollenaars en zondaars : Mc 2,15-17 - Mt 9,10-13 - Lc 5,29-32 - 238. Gelijkenis van het verloren schaap : Lc 15,1-7 - 277. Zacheüs : Lc 19,1-10 -

Lc 15,1.1. act. ind. imperf. 3de pers. mv. ησαν = èsan  (zij waren) van het werkw. ειμι = eimi (zijn).Taalgebruik in het NT : eimi (zijn).Taalgebruik in de LXX : eimi (zijn).Taalgebruik in Lc : eimi (zijn).Taalgebruik in Hnd : eimi (zijn).Lc (22) : (1) Lc 1,6. (2) Lc 1,7. (3) Lc 2,8. (4) Lc 4,20. (5) Lc 4,25. (6) Lc 4,27. (7) Lc 5,10. (8) Lc 5,17. (9) Lc 5,29. (10) Lc 7,41. (11) Lc 8,2. (12) Lc 8,40. (13) Lc 9,14. (14) Lc 9,30. (15) Lc 9,32. (16) Lc 14,1. (17) Lc 15,1. (18) Lc 20,29. (19) Lc 23,55. (20) Lc 24,10. (21) Lc 24,13. (22) Lc 24,53.Een vorm van ειμι = eimi (zijn) in het NT (2450) , in de LXX (6947).

eimi (zijn) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
imperf. 3de pers. mv. èsan   332  239  93  10  16  22  28  48  56 

      1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. . 12.
  eimi (zijn) Lc Lc 1 Lc 2 Lc 4 Lc 5 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 14 Lc 15 Lc 20 Lc 23 Lc 24
  act. ind. imperf. 3de pers. mv. èsan   22  (1) Lc 1,6. (2) Lc 1,7 . (3) Lc 2,8 . (4) Lc 4,20. (5) Lc 4,25. (6) Lc 4,27. (7) Lc 5,10. (8) Lc 5,17. (9) Lc 5,29 . (10) Lc 7,41 . (11) Lc 8,2. (12) Lc 8,40 . (13) Lc 9,14. (14) Lc 9,30. (15) Lc 9,32. (16) Lc 14,1.         (17) Lc 15,1 (18) Lc 20,29. (19) Lc 23,55 . (20) Lc 24,10. (21) Lc 24,13. (22) Lc 24,53.   

- Hebreeuws : act. ind. perf. 3de pers. mann. mv. הָיוּ = hâjû (zij waren) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn).Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn).Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5).Structuur : 5 - 1 - 5.De som van de elementen is telkens 2.Tenakh (166).Pentateuch (35).Eerdere Profeten (36).Latere Profeten (43).12 Kleine Profeten (9).Profeten in totaal (88).Geschriften (43).
- werkw. Ned. : zijn.Arabisch : كانَ = kâna (zijn).Taalgebruik in de Qoran : kâna (zijn).. Verleden tijd 3de pers. mann. mv. كاتوا = kânwâ (zij waren) .D. : sein.E. : to be.Fr. : être.Grieks : ειμι = eimi (zijn).Taalgebruik in het NT : eimi (zijn).Hebreeuws : הָיָה = hâjâh (zijn).Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn).Lat. : esse.Lat. erant (719) van het werkw. esse.
- Het werkw. maakt deel uit van een omschrijving.Het drukt de tijdsduur uit : zij waren benaderende ; zij waren bezig met benaderen.In dit vers wordt beklemtoond dat de tollenaars en de zondaars contact met Jezus zochten.Omschrijvende vorm in Lc in : (1) Lc 1,7. (2) Lc 2,8. (3) Lc 4,20. (4) Lc 5,17. (5) Lc 5,29. (6) Lc 8,2. (7) Lc 8,40. (8) Lc 9,32. (9) Lc 14,1. (10) Lc 15,1. (11) Lc 23,55. (12) Lc 24,13. (13) Lc 24,53.

Lc 15,1.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'.Taalgebruik in het NT : de (echter).Taalgebruik in de LXX : de (echter).Taalgebruik in Lc : de (echter).Partikel.Het staat steeds als tweede woord in de zin.Het kan een lichte tegenstelling aanduiden.Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.Lc (478 + 5 = 483).Lc 15 (16) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,3. (3) Lc 15,11. (4) Lc 15,12. (5) Lc 15,14. (6) Lc 15,17 (2X). (7) Lc 15,20 (2X). (8) Lc 15,21. (9) Lc 15,22. (10) Lc 15,25. (11) Lc 15,27. (12) Lc 15,28 (2X). (13) Lc 15,29. (14) Lc 15,30. (15) Lc 15,31. (16) Lc 15,32.

de (echter)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
de  6210 3754 2456 421 149 478 203 490 708 7 1048  1251 
d'  73 50  23  12      19  20 
Totaal 6283 3804 2479 433 151 483 204 490 711 7 1067 1271

de (echter)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
de (478) 17  11  13  18  15  23  37  36  21  22  26  13  16  15  11  26  16  22  14  35  34  20 
d' (5)                                        
483 17  11  13  18  15  23  37  37  23  22  26  13  16  15  12  26  16  23  14  35  34  20 

1151 verzen  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  80  52  38  44  39  49  50  56  62  42  54  59  35  35  32  31  37  43  48  47  38  71  56  53 

- Na een lange rede van Jezus o.a. over de voorwaarden om een leerling te zijn , komen tollenaars en zondaars in beeld.Bij het begin van de zin is er een meervoudswerkwoordvorm , de lichte tegenstelling met δε = de (echter) en het onderwerp in de meervoudsvorm.Er is een nieuwe perikope begonnen.

Lc 15,1.1. - 2. ησαν δε = èsan  de (zij waren echter).NT (22).Lc (3) : (1) Lc 1,6. (2) Lc 15,1. (3) Lc 24,10.Vaak wordt de omschrijving gebruikt.
- και ησαν = kai èsan (en zij waren).NT (6) : (1) Mc 2,18. (2) Mc 6,44. (3) Mc 9,4. (4) Lc 5,17. (5) Lc 24,53. (6) Hnd 5,12.Geen omschrijving in : (1) (2) Mc 6,44. (2) Hnd 5,12.
- Hebreeuws.וַיִּהְיוּ = wajjihëjû (en zij waren) < wa-consecutivum + act. qal imperf. 3de pers. mv. van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn).Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn).Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5).Structuur : 5 - 1 - 5.De som van de elementen is telkens 2.Tenakh (113).Pentateuch (45).Eerdere Profeten (32).Latere Profeten (6).12 Kleine Profeten (2).Profeten in totaal (40).Geschriften (28).

Lc 15,1.3. dat. mann. + onz. enk. αυτῳ = autô(i) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij).Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord.Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord.Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord.Lc 15 (7) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,16. (3) Lc 15,18. (4) Lc 15,21. (5) Lc 15,27. (6) Lc 15,30. (7) Lc 15,31.

autos (hij)  3de pers. enk. bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
dat. mann. enk. autô(i)  2475  1686  789  159  109  144  153  79  114  31  412  565 
totaal 12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

  1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24.
dat. mann. enk. autô(i)  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
totaal 5 2 0 11 7 1 5 13 10 2 8 7 6 5 7 5 9 8 4 3 0 11 13 2

- Door het persoonlijk voornaamw. 'hem' te gebruiken i.p.v. Jezus , wordt onze aandacht gevestigd op degene die in het vorige hoofdstuk aan het woord was en de voorwaarden gaf om leerling te zijn.Dat speelt dus op de achtergrond mee wanneer tollenaars en zondaars tot Jezus kwamen.Zij beseften dat er voor hen bekering en herstel mogelijk is.

Lc 15,1.4. act. part. praes. nom. mann. en vr. mv. εγγιζοντες = eggizontes (naderend) van het werkw. εγγιζω = eggizô (naderen).Taalgebruik in het NT : eggizô (naderen).Taalgebruik in de LXX : eggizô (naderen).Lc (1) : Lc 15,1.Bij deze omschrijvende vorm wordt het part. praes. gebruikt.Dat is nog het geval in NT (7) : (1) Mc 2,6. (2) Mc 10,32. (3) Mc 14,4. (4) Lc 15,1. (5) Joh 2,6. (6) Hnd 2,5. (7) Hnd 2,42.Een vorm van εγγιζω = eggizô in de LXX (156 = 26 X 6) , in het NT (42 = 7 X 6) , in Lc (18 = 3 X 6).In de LXX kan εγγιζω = eggizô (naderen) de vertaling van 15 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn.

eggizô (naderen)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.   A. b.  
part. pr. nom. mann. mv. eggizontes                 

- In plaats van deze omschrijvende vorm hadden we de gewone vorm verwacht : act. ind. aor. 3de pers. mv. ηγγισαν = èggisan (zij naderden).ΝT (2) : (1) Mt 21,1. (2) Lc 24,28.

eggizô (naderen)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.   A. b.  
ind. aor. 3de p. mv.  èggisan 18  16               

- Hebreeuws.וַיִּגְּשׁוּ = wajjiggasjû (en zij naderden) < wa-consecutivum + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. van het werkw. נָגַשׁ = nâgasj (naderen, nader treden).Taalgebruik in Tenakh : nâgasj (naderen, nader treden).Getalwaarde : nun = 14 of 50 , gimel = 3 , sjin = 21 of 300 ; totaal : 38 (2 X 19) OF 353 (spiegelgetal).De som van de elementen is telkens 2.Tenakh (14).Een vorm van נגשׁ (n-g-sj) in Tenakh (111).
- וַיִּקְרְבוּ = wajjiqërëbhû (en zij naderden) < wa-consecutivum + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. van het werkw. קָרַב = qârabh (naderen, nabij zijn).Taalgebruik in Tenakh : qârabh (naderen, nabij zijn).Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , resj = 20 of 200 , beth = 2 ; totaal : 41 OF 302 (2 X 151).Structuur : 1 - 2 - 2.De som van de elementen is telkens 5.Tenakh (12).Een vorm van קרב (q-r-b) in Tenakh (263).Zie b.v. 1 K 2,1.
- Vergelijk het werkw. נָשַׂג = nâshag met het werkw. נָשַׂג = nâshag (bereiken, achterhalen, inhalen, treffen).Taalgebruik in Tenakh : nâshag (bereiken, achterhalen, inhalen, treffen).Beide werkw. hebben dezelfde medeklinkers , maar in verschillende volgorde.
- De tollenaars en zondaars waren naderende.Ze waren dus nog niet bij Jezus.Wel bij Jezus waren de Farizeeën en de schriftgeleerden.Bij het naderen van de tollenaars en de zondaars uitten de Farizeeën en de schriftgeleerden hun ongenoegen over Jezus.Ze spreken over hem in de 3de pers..Zij verwijten Jezus dat hij zondaars ontvangt en met hen eet.Dat bezwaar hadden zij reeds gemaakt bij zijn leerlingen (Lc 5,30).Voelden zij zich gecompromitteerd ? Zij wilden geen contact met tollenaars en zondaars en door de houding van Jezus kwamen ze ongewild toch met hen in contact.

Lc 15,1.5. nom. mann. + vr. mv. παντες = pantes (allen) van het bijvoegl. naamw. πας = pas (ieder, elk, alles).Taalgebruik in het NT : pas (ieder, elk, alles).Taalgebruik in de LXX : pas (ieder, elk, alles).Taalgebruik in Lc : pas (ieder, elk, alles).Lc (25) : (1) Lc 1,63. (2) Lc 1,66. (3) Lc 2,3. (4) Lc 2,18. (5) Lc 2,47. (6) Lc 4,22. (7) Lc 4,26. (8) Lc 6,26. (9) Lc 8,40. (10) Lc 8,52. (11) Lc 9,17. (12) Lc 9,43. (13) Lc 13,3. (14) Lc 13,5. (15) Lc 13,17. (16) Lc 13,27. (17) Lc 14,18. (18) Lc 14,29. (19) Lc 15,1. (20) Lc 19,7. (21) Lc 20,38. (22) Lc 21,4. (23) Lc 22,70. (24) Lc 23,48. (25) Lc 23,49.Een vorm van πας = pas (ieder, elk, alles) in de LXX (6833) , in het NT (1226).In Lc : X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 149 verzen , in Lc 15 (4) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,13. (3) Lc 15,14. (4) Lc 15,31.

  pas (al) bijbel  OT  NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
10 nom. m. mv. pantes 724 558 166 18  15 25 14  33 57 58  72 

- Hebreeuws.כל = kl (al).Taalgebruik in Tenakh : kl (al).Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 23 OF 50 (2 X 5²).Structuur : 2 - 3.Tenakh (2709).Pentateuch (824).Eerdere Profeten (584).Latere Profeten (505).12 Kleine Profeten (104).Geschriften (692).
- Lat. omnis.Ned. al.E. all.D. allerlei.Arabisch : كُلّ = kull (al).Taalgebruik in de Qoran : kull (al).

Lc 15,1.4. - 5. αυτῳ παντες = autô(i) pantes (aan hem allen).NT (5) : (1) Mt 27,22. (2) Mc 14,53. (3) Lc 15,1. (4) Heb 1,6. (5) Apk 13,8.

Lc 15,1.6. bepaald lidw. nom. mann. mv. οἱ = hoi.Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het).Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord.Lc 15 (3) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,2. (3) Lc 15,16.

  lidw. mv.   bijbel  OT  NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br. Apk  syn. ev.
10. nom. m. mv. hoi   4230 3257 973 196 101 165 125 147 169 70 462  587 
  Totaal     23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

  lidw. mv. Lc  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
10. nom. m. mv. hoi 165 3 7 1 2 9 13 10 15 12 4 8 2 5 2 3 6 4 5 7 16 3 11 9 9

Lc 15,1.5. - 6. παντες οἱ = pantes hoi (al de).NT (45).Lc (11) : (1) Lc 1,66. (2) Lc 2,18. (3) Lc 2,47. (4) Lc 6,26 . (5) Lc 13,17. (6) Lc 13,27. (7) Lc 14,29. (8) Lc 15,1. (9) Lc 21,15. (10) Lc 23,48. (11) Lc 23,49.

Lc 15,1.7. nom. mann. mv. τελωναι = telônai (tollenaars) van het zelfst. naamw. τελωνης = telônès (tollenaar).Taalgebruik in het NT : telônès (tollenaar).Bijbel = NT (8) : (1) Mt 5,46. (2) Mt 9,10. (3) Mt 21,31. (4) Mt 21,32. (5) Mc 2,15. (6) Lc 3,12. (7) Lc 7,29. (8) Lc 15,1.Een vorm van τελωνης = telônès (tollenaar) in het OT (-) , in het NT (21) , in Lc (10) : (1) Lc 3,12. (2) Lc 5,27. (3) Lc 5,29. (4) Lc 5,30. (5) Lc 7,29. (6) Lc 7,34. (7) Lc 15,1. (8) Lc 18,10. (9) Lc 18,11. (10) Lc 18,13.Dit moet nog aangevuld worden met de term αρχιτελωνης = architelônès (hoofd van de tollenaars).Lc 19,2.Ook nog : τελωνιον = telônion (tolhuis).Taalgebruik in het NT : telônion (tolhuis) : Lc 5,27.4X enk. , 6X mv..In Lc 5,27 gaat het om de roeping van Levi , in (8) Lc 18,10. (9) Lc 18,11. (10) Lc 18,13 om het verhaal van de Farizeeër en de tollenaar.In Lc 7,29 nemen tollenaars en Farizeeën een verschillende houding aan tegenover Johannes de Doper , in Lc 7,34 komt de houding van de Farizeeën tegenover Jezus ter sprake.

    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  nom. mann. enk. telônès 5   5 2 : (1) Mt 10,3. (2) Mt 18,17.   3 : (1) Lc 18,10. (2) Lc 18,11. (3) Lc 18,13.                
  acc. mann. enk. telônèn 1   1     1 : Lc 5,27.                
  nom. mann. mv. telônai 8   8 4 : (1) Mt 5,46. (2) Mt 9,10. (3) Mt 21,31. (4) Mt 21,32. 1 : Mc 2,15. 3 : (6) Lc 3,12. (7) Lc 7,29. (8) Lc 15,1.         (1) : Mt 9,10 // Mc 2,15 // (Lc 5,29).      
  gen. mann. mv. telônôn     2 : (1) Mt 9,11. (2) Mt 11,19. 1 : Mc 2,16. 3 : (1) Lc 5,29. (2) Lc 5,30. (3) Lc 7,34.         (1) : Mt 9,11 // Mc 2,16 // Lc 5,30.    
    20   20 8 2 10                

- In Lc komen de tollenaar(s) in een 6-tal verhalen voor :
1. De tollenaars bij Johannes de Doper (Lc 3,12-13).
2. De roeping van de tollenaar Levi en de maaltijd (Lc 5,27-32).
3. Het getuigenis van Jezus over Johannes de Doper (Lc 7,24-35).
4. Lc 15,1-2 en de 3 parabels (Lc 15,3-32).
5. De farizeeër en de tollenaar (Lc 18,9-14).
6. Zacheüs (Lc 19,1-10).

- De tollenaars waren naar Johannes de Doper gegaan en hadden zich laten dopen (Lc 3,12).In Lc 5,27 riep Jezus de tollenaar Levi.Deze gaf een groot banket waarbij vele tollenaars en nog anderen met hen aan tafel aanlagen (Lc 5,29).De Farizeeën en hun schriftgeleerden morden tegen de leerlingen van Jezus dat hij at en dronk met tollenaars en zondaars.In Lc 7,29 gaf Jezus een getuigenis over Johannes de Doper.Hierbij verwees hij naar de tollenaars die door Johannes werden gedoopt.De Farizeeën en de wetgeleerden waren het niet eens met Johannes de Doper en zij lieten zich niet door hem dopen.Jezus wist echter welk verwijt zij Jezus maakten : een vriend van tollenaars en zondaars (Lc 7,34 ).Johannes de Doper was in de gevangenis geworpen.In Lc 15,1 vertelt de evangelist dat de tollenaars en de zondaars toenadering zochten bij Jezus om hem te horen.Het is merkwaardig dat Lucas spreekt over alle tollenaars en zondaars.De tollenaars komen ter sprake in een context van hun tegenstanders de Farizeeën.Jezus neemt tegenover de tollenaars een andere houding aan dan de Farizeeën.In Lc 18,9-14 vinden we het verhaal over de Farizeër en de tollenaar.In Lc 19,1-10 lezen we het verhaal over Zacheüs.
- In Lc 6,27-28 roept Jezus de tollenaar Levi tot zijn leerling.Merkwaardig is de naam.Want Levi is ook de naam van een stam en wel de stam die vrijgesteld is voor de eredienst.Bij de verdeling van het land werd aan de stam Levi geen landsdeel toegewezen , maar kregen zij het recht om tienden te innen (Lv 27,30-33 ; Nu 18 ; Dt 14,22-29).Ze waren dus ‘belastinginners’.Misschien heeft de Romeinse bezettingsmacht gebruik gemaakt van de bestaande structuren en o.a. de Levieten aangesteld om bovendien belasting voor hen , de Romeinen, te innen  en werden zij ook tollenaars.Sommige van hen dierven wel eens sjoemelen en meer vragen dan hen wettelijk was toegestaan.Zo lezen we in Lc 3,12 waar tollenaars tot Johannes de Doper komen :  ‘Meester, wat moeten wij doen?’ Tegen hen zei hij (Johannes de Doper) : ‘Vorder niet meer dan u is  voorgeschreven’.En Zacheüs zegt in Lc 19,8 : als ik iemand iets heb afgeperst, vergoed ik het viervoudig’.Er bestonden dus rechtvaardige en onrechtvaardige tollenaars.Door belasting te innen voor de Romeinen werden de tollenaars beschouwd als collaborateurs met de Romeinen  en hadden zij dus een slechte naam.
- In het Lucasevangelie ontdekken we een evolutie in de omgang van Jezus en zijn leerlingen met tollenaars en zondaars.In Lc 6,27-28 neemt Jezus contact met de tollenaar Levi en roept hem tot zijn leerling.Levi richt een groot feest in waarop Jezus , zijn leerlingen , tollenaars en anderen aanwezig zijn .  In Lc 15,1 lezen we dat alle tollenaars en zondaars contact zoeken met Jezus om naar hem te luisteren en in het verhaal Zacheüs zoekt het hoofd van de tollenaars Jezus te zien en klimt hiervoor zelfs in een boom.Het klikt blijkbaar tussen Jezus en de tollenaars.Het is dus een wederzijds proces.
- In Mt 21,28-32 vinden we een gelijkenis van een man met twee kinderen met de toepassing op tollenaars en Farizeeën.Parallel met deze tekst is Lc 7,29-30.

Hoe kunnen we de tollenaars typeren in de verschillende verhalen :
1. ‘Vorder niet meer dan u is  voorgeschreven’ (Lc 3,13).
2. 'Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen tot bekering op te roepen , maar zondaars.'
3.
4. 'Ik zeg u , zo zal er in de hemel meer blijdschap zijn over één zondaar die zich bekeert , dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen bekering nodig hebben' (Lc 15,7).
5. 'God, ik dank U dat ik niet ben zoals de andere mensen , hebzuchtig , onrechtvaardig en overspelig , of zoals die tollenaar daar!' (Lc 18,11).
6. 'als ik iemand iets heb afgeperst, vergoed ik het viervoudig’ (Lc 19,8).

Bij sommige tollenaars gaat het om onrechtvaardigheid , uitbuiting , gesjoemel.Dat veroorzaakt armoede , honger , mensonwaardig leven.Door het ontvangen van de tienden was de stam Levi rijkelijk bedeeld.Wanneer sommige Levieten nog corrupt zijn en zich nog meer verrijken op de kap van de anderen , dan is de kloof tussen rijk en arm nog schrijnender.De Levieten , onder wie de priesters en hogepriesters , stonden in voor de eredienst.Er is dan ook niet enkel corruptie en uitbuiting , maar ook schijnheiligheid.En dat in een thecratische staat.

Lc 15,1.6. - 7. οἱ τελωναι = hoi telônai (de tollenaars).Bijbel (6/8) : (1) Mt 5,46. (2) Mt 5,47 (variante lezing). (3) Mt 21,31. (4) Mt 21,32. (5) Lc 7,29. (6) Lc 15,1.

Lc 15,1.8. και = kai (en).Taalgebruik : kai (en) in NT.Taalgebruik in Lc : kai (en).Taalgebruik : kai (en) in de LXX.Nevenschikkend voegwoord.Lc (822 / 1151).Lc 15.25/32 WEL.7/32 NIET : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,10. (4) Lc 15,11. (5) Lc 15,17. (6) Lc 15,19. (7) Lc 15,30.Dit voegwoord verbindt de 2 onderwerpen met elkaar.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Hebr. : וְ = wë.Lat : et.Fr. : et.Ned. : en.E. : and.D. und.Arabisch : وَ = wa (en).Taalgebruik in de Qoran : wa (en).

Lc 15,1.7. - 8. τελωναι και = telônai kai (tollenaars en).Bijbel (5/8) : (1) Mt 9,10. (2) Mt 21,31. (3) Mt 21,32. (4) Mc 2,15. (5) Lc 15,1.

Lc 15,1.6. - 8. οἱ τελωναι και = hoi telônai kai (de tollenaars en).Bijbel (3/8) : (1) Mt 21,31. (2) Mt 21,32. (3) Lc 15,1.

Lc 15,1.9. bepaald lidw. nom. mann. mv. οἱ = hoi.Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het).Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord.Lc 15 (3) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,2. (3) Lc 15,16.

  lidw. mv.   bijbel  OT  NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br. Apk  syn. ev.
10. nom. m. mv. hoi   4230 3257 973 196 101 165 125 147 169 70 462  587 
  Totaal     23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

  lidw. mv. Lc  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
10. nom. m. mv. hoi 165 3 7 1 2 9 13 10 15 12 4 8 2 5 2 3 6 4 5 7 16 3 11 9 9

Lc 15,1.8. - 9. και οἱ = kai hoi (en de).NT (225).Lc 15 (2) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,2.

Lc 15,1.10. nom. mann. mv. ἁμαρτωλοι = hamartôloi (zondaars) van het zelfst. naamw. ἁμαρτωλος = hamartôlos (zondaar).Taalgebruik in het NT : hamartôlos (zondaar).Taalgebruik in de LXX : hamartôlos (zondaar).Taalgebruik in Lc : hamartôlos (zondaar).Bijbel (35).OT (23).NT (12) : (1) Mt 9,10. (2) Mc 2,15. (3) Lc 6,32. (4) Lc 6,33. (5) Lc 6,34. (6) Lc 13,2. (7) Lc 15,1. (8) Rom 5,19. (9) Gal 2,15. (10) Gal 2,17. (11) Jak 4,8. (12) . Jud 1,15.Een vorm van ἁμαρτωλος = hamartôlos in de LXX (178) , in het NT (47) , in Lc (17) : (1) Lc 5,8. (2) Lc 5,30. (3) Lc 5,32. (4) Lc 6,32. (5) Lc 6,33. (6) Lc 6,34. (7) Lc 7,34. (8) Lc 7,37. (9) Lc 7,39. (10) Lc 13,2. (11) Lc 15,1. (12) Lc 15,2. (13) Lc 15,7. (14) Lc 15,10. (15) Lc 18,13. (16) Lc 19,7. (17) Lc 24,7.In Lc komt het woord ἁμαρτωλος = hamartôlos (zondaar) veelvuldiger voor dan in de andere evangelies (18 tegenover 14 in de andere evangelisten samen).In Lc : 7X enk. , 11X mv..

    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  nom. mann. enk. hamartôlos 35 26 9     3 : (1) Lc 5,8. (2) Lc 7,37. (3) Lc 7,39. 3   3   3 6 2 1
  dat. mann. enk. harmartôlô(i) 14 9 5   1 : (10) Mc 8,38. 4 : (11) Lc 15,7. (12) Lc 15,10. (13) Lc 18,13. (14) Lc 19,7.         5 5    
  acc. mann. enk. hamartôlon 7 6 1           1          
  nom. mann. mv. hamartôloi   35 23 12 1 : (1) Mt 9,10. 1 : (2) Mc 2,15. 5 : (3) Lc 6,32. (4) Lc 6,33. (5) Lc 6,34. (6) Lc 13,2. (7) Lc 15,1.     5   7. (1) : Mt 9,10 // Mc 2,15. 7    
  gen. mann. mv. hamartôlôn   48  36  12  3 : (1) Mt 9,11. (2) Mt 11,19. (3) Mt 26,45. 2 : (1) Mc 2,16. (2) Mc 14,41. 3 : (1) Lc 5,30. (2) Lc 7,34. (3) Lc 24,7.     8 . (1) Mt 9,11 // Mc 2,16 // Lc 5,30. (2) : Mt 11,19 // Lc 7,34. (3) : Mt 26,45 // Mc 14,41.  
  dat. mann. mv. hamartolois 6 4 2     1 : Lc 6,34.     1          
  acc. mann. mv. harmartolous 20 15 5 1 : Mt 9,13. 1 : Mc 2,17. 2 : (1) Lc 5,32. (2) Lc 15,2.     1   4. (1) Mt 9,13 // Mc 2,17 // Lc 5,32. 4    
    165 119 46 5 5 18 4   14   27 31    

Hoe zit het met het gebruik van het woord ἁμαρτια = hamartia (zonde).Taalgebruik in het NT : hamartia (zonde).Taalgebruik in de LXX : hamartia (zonde).Van de 24X staat een vorm van ἁμαρτια = hamartia (zonde) 13X in het verhaal van de lamme ; het heeft telkens met zondenvergeving te maken.Verder zullen we nog zien dat ἁμαρτια = hamartia (zonde) vaak aan "vergeven" en "vergeving" gelinkt is.

hamartia (zonde)  bijbel O.T. NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
nom + dat. enk. hamartia(i) 81 51 30 1 : Mt 12,31 .     2.   27      
gen enk. + acc. mv. hamartias 270 216 54 2 : (1) Mt 3,6. (2) Mt 9,6. 3 : (1) Mc 1,5. (2) Mc 2,7. (3) Mc 2,10. 4 : (1) Lc 5,21. (2) Lc 5,24. (3) Lc 7,49. (4) Lc 11,4 . 6 2 37   (1) : Mt 3,6 // Mc 1,5. (2) : Mc 2,7 // Lc 5,21. (3) : Mt 9,6 // Mc 2,10 // Lc 5,24.  
acc. enk. hamartian 91 65 26       6 1 19      
nom mv. hamartiai 35 23 12 2 : (1) Mt 9,2. (2) Mt 9,5. 2 : (1) Mc 2,5. (2) Mc 2,9. 4 : (1) Lc 5,20. (2) Lc 5,23. (3) Lc 7,47. (4) Lc 7,48 .     3 1 (1) : Mt 9,2 // Mc 2,5 // Lc 5,20.. (2) : Mt 9,5 // Mc 2,9 // Lc 5,23.  
gen mv. hamartiôn 85 53 32 2 : (1) Mt 1,21. (2) Mt 26,28 . 1 : Mc 1,4. 3 : (1) Lc 1,77. (2) Lc 3,3. (3) Lc 24,47.   5 20 1    
dat. mv. hamartiais 54 46 8       2 :   5 1    
totaal 616 454 162 7 6 11 16 8 111 3    

En ook nog : ἁμαρτανω = harmartanô (zondigen).Taalgebruik in het NT : harmartanô (zondigen).Taalgebruik in de LXX : harmartanô (zondigen).Een vorm van ἁμαρτανω = harmartanô (zondigen) in de LXX (270) , in het NT (42) , in Mt (3) , in Mc (0) , in Lc (4) , in Joh (3).

Samengevat : in Lc vinden we zondaar (18) , zonde (11) en zondigen (4X) : 33.In Lc 15 vinden we 4X een vorm van ἁμαρτωλος = hamartôlos (zondaar) en 2X van ἁμαρτανω = harmartanô (zondigen).

Vaak komen zondaars voor in het gezelschap van de tollenaars.We bekijken de 6 verhalen met tollenaar(s) :
1. De tollenaars bij Johannes de Doper (Lc 3,12-13) : -
2. De roeping van de tollenaar Levi en de maaltijd (Lc 5,27-32) : (1) Lc 5,30. (2) Lc 5,32.
3. Het getuigenis van Jezus over Johannes de Doper (Lc 7,24-35) : (1) Lc 7,34 .
4. Lc 15,1-2 en de 3 parabels (Lc 15,3-32) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,2. (3) Lc 15,7. (4) Lc 15,10.
5. De farizeeër en de tollenaar (Lc 18,9-14) : (1) Lc 18,13.
6. Zacheüs (Lc 19,1-10) : (1) Lc 19,7.

- In 9/18 bij Lc komt het woord 'zondaar(s)' voor in een context van 'tollenaar(s)'.In dit geval heeft 'zondaar' de betekenis van 'onrechtvaardige' en staat tegenover 'rechtvaardige'.In deze context heeft onrechtvaardigheid te maken met geld en bezit.

Lc 15,1.9. - 10. οἱ ἁμαρτωλοι = hoi hamartôloi (de zondaars).NT (4) : (1) Lc 6,32. (2) Lc 6,33. (3) Lc 6,34. (4) Lc 15,1.

Lc 15,1.6. - 10. tollenaars en zondaars.nom. : 1) : Mt 9,10 // Mc 2,15. (2) : Lc 15,1.gen. : (1) Mt 9,11 // Mc 2,16 // Lc 5,30. (2) Mt 11,19 // Lc 7,34.acc. : (1) Mt 9,13 // Mc 2,17 // Lc 5,32.De combinatie van tollenaars en zondaars komt voor in 11/17 wat de tollenaars betreft en 11/28 wat de zondaars betreft.
- οἱ τελωναι και οἱ ἁμαρτωλοι = hoi telônai kai hoi hamartôloi (de tollenaars en de zondaars).Bijbel = NT (1) : Lc 15,1 .
- τελωναι και ἁμαρτωλοι = telônai kai hamartôloi (tollenaars en zondaars).Bijbel = NT (2) : (1) Mt 9,10. (2) Mc 2,15.
- De synoptici gebruiken vaak het duo tollenaars en zondaars.Het zouden twee groepen kunnen zijn , maar het zou ook één groep kunnen zijn , waarbij de tweede naam de eerste nader bepaalt : niet alle tollenaars zijn zondaars , maar onder de tollenaars zijn er zondaars.We zien dat sommige tollenaars durven sjoemelen en anderen uitbuiten.Het zijn zondaars.In deze context staat dat Jezus gekomen is niet om rechtvaardigen te roepen , maar zondaars.Zondaars zijn o.a. zij die onrechtvaardig handelen.
- In Mt 9,13 // Mc 2,17 // Lc 5,32 zegt Jezus dat hij niet gekomen is om rechtvaardigen te roepen , maar zondaars.Dat zegt hij naar aanleiding van zijn aanwezigheid bij de maaltijd van de tollenaar en leerling Levi (Lc).In Lc 18,9-14 wordt de parabel van de Farizeeër en de tollenaar verteld.Het gaat er om hen die zich rechtvaardig beschouwen en tollenaars die sjoemelen.We voelen aan dat we hier te maken hebben met rechtsgetrouwheid en rechtvaardigheid.Jezus klaagt aan dat zij die wetsgetrouw zijn soms onrechtvaardig kunnen zijn en dat tollenaars , sjoemelaars en uitbuiters , na bekering rechtvaardig kunnen handelen.
- Ofschoon het woord rechtvaardig niet zoveel voorkomt in Lc , speelt het een belangrijke rol.In Lc 23,47 noemt de honderman Jezus na zijn sterven een rechtvaardige.Sommige personen worden rechtvaardig genoemd : Zacharia en Elisabeth , Simeon , Jozef van Arimathea.Een rechtvaardige is iemand die de ander zijn recht erkent , tot zijn recht laat komen.Modern vertaald : de mensenrechten respecteert.
- Zie : δικαιος = dikaios (rechtvaardig).Taalgebruik in de bijbel : dikaios (rechtvaardig).Taalgebruik in de Septuaginta : dikaios (rechtvaardig).Taalgebruik in Lc : dikaios (rechtvaardig).

      1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
  dikaios    Lc 1 Lc 2 Lc 5 Lc 12 Lc 14 Lc 15 Lc 18 Lc 20 Lc 23
1.   nom. mann. enk. dikaios    (1) Lc 2,25             (2) Lc 23,47. (3) Lc 23,50
2.   acc. mann. enk. dikaion       (1) Lc 12,57          
3. nom. mann. mv. dikaioi   2 (1) Lc 1,6 .           (2) Lc 18,9.       
4.   gen. mann. mv. dikaiôn   (1) Lc 1,17       (2) Lc 14,14        
5.   dat. mann. mv. dikaiois             (1) Lc 15,7      
6.   acc. mann. mv. dikaious       (1) Lc 5,32         (2) Lc 20,20  
    11 

- Wat δικαιοσυνη = dikaiosunè (rechtvaardigheid).Zie het bijvoegl. naamw. δικαιος = dikaios (rechtvaardig).Taalgebruik in het NT : dikaios (rechtvaardig).Taalgebruik in de Septuaginta : dikaios (rechtvaardig).Een vorm van δικαιοσυνη = dikaiosunè (rechtvaardigheid) in de LXX (351) , in het NT (91) , in Mt (7) , in Mc (0) , in Lc (1).
- We zullen verder nog zien dat bekering en vergeving van zonden een belangrijke rol zullen spelen.

In 3 van de 6 verhalen met tollenaars komt het woord rechtvaardig voor :
1. De tollenaars bij Johannes de Doper (Lc 3,12-13) : -
2. De roeping van de tollenaar Levi en de maaltijd (Lc 5,27-32) : (1) Lc 5,32.
3. Het getuigenis van Jezus over Johannes de Doper (Lc 7,24-35) : -
4. Lc 15,1-2 en de 3 parabels (Lc 15,3-32) : (1) Lc 15,7.
5. De farizeeër en de tollenaar (Lc 18,9-14) : (1) Lc 18,9 .
6. Zacheüs (Lc 19,1-10) : -

Lc 15,1.11. act. inf. praes. ακουειν = akouein (om te horen) van het werkw. ακουω = akouô (horen).Taalgebruik in het NT : akouô (horen).Taalgebruik in de Septuaginta : akouô (horen).Taalgebruik in Lc : akouô (horen).Taalgebruik in Hnd : akouô (horen).Bijbel (42).NT (20) : (1) Mt 24,6. (2) Mc 4,9. (3) Mc 4,23. (4) Mc 4,33. (5) Mc 7,37. (6) Lc 5,1. (7) Lc 5,15. (8) Lc 8,8. (9) Lc 14,35. (10) Lc 15,1. (11) Lc 21,38. (12) Lc 23,8. (13) Joh 6,60. (14) Joh 8,43. (15) Joh 9,27. (16) Hnd 4,19. (17) Hnd 8,6. (18) Hnd 17,21. (19) Rom 11,8. (20) Apk 9,20.Een vorm van ακουω = akouô (horen) in de LXX (1069) , in het NT (427) , in Lc (58).

      Lc 1 Lc 2 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  act. inf. praes. akouein         (1) Lc 5,1. (2) Lc 5,15 .     (3) Lc 8,8.           (4) Lc 14,35.   (5) Lc 15,1           (6) Lc 21,38.   (7) Lc 23,8.     

- Horen en oor zijn verwant met elkaar.oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis.auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter.

Lc 15,1.12. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos.Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos.Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos.Taalgebruik in Lc. : voornaamwoord autos.Taalgebruik in Hnd. : voornaamwoord autos.Lc (220).Lc 15 (10) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,5. (3) Lc 15,13. (4) Lc 15,14. (5) Lc 15,15. (6) Lc 15,20. (7) Lc 15,22. (8) Lc 15,25. (9) Lc 15,28. (10) Lc 15,29.Hnd (118).

autos (hij)  3de pers. enk. bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
nom. mann. enk. autos   654  490  164  12  15  45  18  17  49  72  90 
gen. mann. enk. autou  6883  5685  1198  225  143  220  150  118  256  86  588  738 

Lc 15,1.11. - 12. ακουειν αυτου= akouein autou (om hem te horen).NT (2) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 21,38 .
- Bekijk ook : τον λογον του θεου = ton logon tou theou (het woord van God).NT (21).Mc (1) : Mc 7,13.Lc (3) : (1) Lc 5,1. (2) Lc 8,21. (3) Lc 11,28.Hnd (9) : (1) Hnd 4,31. (2) Hnd 6,2. (3) Hnd 8,14. (4) Hnd 11,1. (5) Hnd 13,5. (6) Hnd 13,7. (7) Hnd 13,44. (8) Hnd 13,46. (9) Hnd 18,11.Brieven (4).Apk (4).Vier verzen komen voor in de eerste zendingsreis van Paulus en Barnabas.
- דְבַר אֱלֹהִים = dëbhar ´èlohîm (woord van God).Tenakh (3) : (1) Re 3,20. (2) 1 S 9,27. (3) 1 Kr 1.
- דְבַר יהוה = dëbhar JHWH (woord van JHWH).De ene opzoeking geeft volgende gegevens.Tenakh (77).De uitdrukking komt voor in het geheel van Tenakh.Tenakh (111).De uitdrukking komt vooral veelvuldig voor in Jeremia en Ezechiël.


Lc 15,2 - Lc 15,2 : 238. Gelijkenis van het verloren schaap : Lc 15,1-7 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,1 - Lc 15,2 - Lc 15,3 - Lc 15,4 - Lc 15,5 - Lc 15,6 - Lc 15,7 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 24ste (vierentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
15:2 kai diegogguzon oi te farisaioi kai oi grammateis legontes oti outos amartôlous prosdechetai kai sunesthiei autois   2 et murmurabant Pharisaei et scribae dicentes quia hic peccatores recipit et manducat cum illis    De Farizeeën en de schriftgeleerden morden daarover en zeiden: "Die man ontvangt zondaars en eet met hen".  2 En de Farizeën en de Schriftgeleerden murmureerden, zeggende: Deze ontvangt de zondaars, en eet met hen.  [2] De farizeeën en schriftgeleerden spraken daar schande van en zeiden: ‘Die man ontvangt zondaars en eet met hen.’  [2] Maar zowel de Farizeeën als de schriftgeleerden zeiden morrend tegen elkaar: ‘Die man ontvangt zondaars en eet met hen.’  2 gemor steeg op van de farizeeërs en de schriftgeleerden; ze zeiden: deze man ontvangt zondaars en eet met hen!  2. Et les Pharisiens et les scribes de murmurer : « Cet homme, disaient-ils, fait bon accueil aux pécheurs et mange avec eux ! » 

King James Bible.[2] And the Pharisees and scribes murmured, saying, This man receiveth sinners, and eateth with them.
Luther-Bibel.2 Und die Pharisäer und Schriftgelehrten murrten und sprachen: Dieser nimmt die Sünder an und isst mit ihnen.

Tekstuitleg van Lc 15,2.Het vers Lc 15,2 telt 15 (5 X 3) woorden en 95 (5 X 19) letters.De getalwaarde van Lc 15,2 is 9750 (2 X 3 X 5³ X 13).De Farizeeën en de schriftgeleerden nemen het Jezus kwalijk dat hij eet met zondaars.Hij wordt dus als een 'reine' zoals zij geacht , maar hij doorbreekt de ongeschreven wat dat reinen niet eten met onreinen.Die maatschappelijke ordening wordt dus doorbroken.

  Lc 5,21 Lc 5,30 Lc 15,2 Lc 19,7
voegwoord  kai (en) kai (en) kai (en) kai (en)
vervoegd werkwoord èrxanto dialogizesthai (en begonnen te discussiëren) 

egogguzon (morden)

diegogguzon (bromden onder elkaar)  idontes pantes diegogguzon (allen ziende bromden onder elkaar)
onderwerp hoi grammateis kai hoi Farisaioi (de schriftgeleerden en de Farizeeeën) hoi Farizaioi kai hoi grammateis autôn (de Farizeeën en hun schriftgeleerden) hoi te Farizaioi kai hoi grammateis  (zowel de Farizeeën als de schriftgeleerden)  
    pros tous mathètas autou (tot zijn leerlingen)    
inleiding om te citeren  legontes (zeggende) legontes (zeggende)  legontes (zeggende) legontes (zeggende) 
rechtstreekse of onrechtstreekse rede  tís estin houtos (wie is deze) hos lalaei blasfèmias; tís dunatai hamartias afienai ei mè monos ho theos; (die godslasteringen spreekt? wie kan zonden vergeven tenzij God alleen?)  dia tí meta tôn telônôn kai hamartôlôn esthiete kai pinete; (waarom eet en drinkt je met tollenaars en zondaars?) hoti houtos hamartôlous prosdechetai kai sunesthiei autois (dat deze zondaars ontvangt en met hen eet).   hoti para hamartôlôi andri eisèlthen katalusai (dat hij bij een zondig man is binnengegaan om te logeren)
bijbelplaats 67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 - 69. Jezus eet met tollenaars en zondaars : Mc 2,15-17 - Mt 9,10-13 - Lc 5,29-32 - 238. Gelijkenis van het verloren schaap : Lc 15,1-7 - 277. Zacheüs : Lc 19,1-10 -

Lc 15,2.1. και = kai (en).Taalgebruik : kai (en) in NT.Taalgebruik in Lc : kai (en).Taalgebruik : kai (en) in de LXX.Nevenschikkend voegwoord.Lc (822 / 1151).Lc 15.25/32 WEL.7/32 NIET : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,10. (4) Lc 15,11. (5) Lc 15,17. (6) Lc 15,19. (7) Lc 15,30.Er is een ander onderwerp en toch wordt het voegwoord και = kai (en) gebruikt als 't ware om de twee groepen aan elkaar te ketenen : enerzijds de tollenaars en zondaars , anderzijds de Farizeeën en schriftgeleerden.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Hebr. : וְ = wë.Lat : et.Fr. : et.Ned. : en.E. : and.D. und.Arabisch : وَ = wa (en).Taalgebruik in de Qoran : wa (en).

Lc 15,2.2. act. ind. imperf. 3de pers. mv. εγογγυζον = egogguzon (zij morden) van het werkw. γογγυζω = gogguzô (brommen, morren).Taalgebruik : gogguzô (brommen, morren).Bijbel (3) : (1) Mt 20,11. (2) Lc 5,30. (3) Joh 6,41 . Een vorm van γογγυζω = gogguzô in de Bijbel (22) , in de LXX (16) , in het NT (8) : (1) Mt 20,11. (2) Lc 5,30. (3) Joh 6,41. (4) Joh 6,43. (5) Joh 6,61. (6) Joh 7,32. (7) 1 Kor 10,10.
- Zie ook : act. ind. imperf. 3de pers. mv. διεγογγυζον = diegogguzon (zij morden) van het werkw. διαγογγυζω = diagogguzô (brommen, morren).Bijbel (3) : (1) Nu 14,2. (2) Lc 15,2. (3) Lc 19,7.Het werkw. staat in het imperf. , wat de duur aanduidt ; ze blijven morren en grommen en brommen.Een vorm van het werkw. διαγογγυζω = diagogguzô in de LXX (10) , in het NT (2) : (1) Lc 15,2. (2) Lc 19,7.
- Lat. murmurare.Ned. morren.E. to murmure.D. murren.Fr. murmurer.
- Hebreeuws.וַיִּלֹּנוּ = wajjillonû (zij morden tegen) < prefix wë (en) + werkwoordvorm nifal imperfect. 3de pers. mann. mv. van het werkw. לון/ לין = lwn / ljn (morren tegen).Taalgebruik in Tenakh : lwn / ljn (morren tegen).Tenakh (4) : (1) Ex 15,24. (2) Nu 14,2. (3) Nu 17,6. (4) Joz 9,18.

In 3 van de 6 verhalen met tollenaars komt het Griekse woord (δια)γογγυζω = (dia)gogguzô (brommen, morren) voor :
1. De tollenaars bij Johannes de Doper (Lc 3,12-13) : -
2. De roeping van de tollenaar Levi en de maaltijd (Lc 5,27-32) : (1) Lc 5,30.
3. Het getuigenis van Jezus over Johannes de Doper (Lc 7,24-35) : -
4. Lc 15,1-2 en de 3 parabels (Lc 15,3-32) : (1) Lc 15,2.
5. De farizeeër en de tollenaar (Lc 18,9-14) : -
6. Zacheüs (Lc 19,1-10) : (1) Lc 19,7.
Slechts 3X gebruikt Lc deze werkwoorden en wel in deze bovengenoemde teksten.
- In het OT wordt er vooral gemord tijdens de woenstijntocht.Het gaat dan om morren om wat het volk al dan niet te drinken en te eten heeft.Bij eten moet er onderscheid gemaakt worden tussen rein en onrein voedsel.Dat laatste mag niet gegeten worden.In Lc 15,2 gaat het niet om wat gegeten wordt maar met wie gegeten wordt.Blijkbaar zijn zondaars onrein en mag er met hen niet gegeten worden.
- De Israëlieten morden tegen Mozes en Aäron en zeiden tegen hen (Nu 14,2).De Farizeeën en hun schriftgeleerden morden tegen zijn leerlingen zeggende (Lc 5,30). Het morren van de Israëlieten heeft hier te maken met alles wat ze meemaken in de woestijn. In Ex 17,3 heeft morren ook te maken met dorst: Het volk echter smachtte daar naar water en het volk morde daar tegen Mozes zeggend : Waarom... In de Pentateuch heeft het morren vaak met eten of drinken te maken. Bij de synoptici heeft het morren te maken met wie je eet, wanneer je eet en hoe je eet .

Lc 15,2.3. bepaald lidw. nom. mann. mv. οἱ = hoi.Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het).Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord.Lc 15 (3) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,2. (3) Lc 15,16.

  lidw. mv.   bijbel  OT  NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br. Apk  syn. ev.
10. nom. m. mv. hoi   4230 3257 973 196 101 165 125 147 169 70 462  587 
  Totaal     23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

  lidw. mv. Lc  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
10. nom. m. mv. hoi 165 3 7 1 2 9 13 10 15 12 4 8 2 5 2 3 6 4 5 7 16 3 11 9 9

Gr. to.. , tè... N. : de.E. : the.D. der , die , das enz..Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).

Lc 15,2.4. nom. mann. mv. φαρισαιοι = farisaioi (Farizeeën).Taalgebruik in het NT : Pharisaioi (Farizeeën).Lc (27).Lukas is de enigste evangelist die het enk. gebruikt.7X enk. , 20X mv..

  farisaios Farizeeër) bijbel  NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br. syn. ev.
1 nom. enk. farizaios      
2 gen. enk. farisaiou          
3 nom. + voc. mv. farisaioi 49 49 21 8 10 9 1   39  48 
4 gen. mv. farisaiôn 28  28    18  24 
5 dat. mv. farisaiois          
6 acc. mv. farisaious        
  Totaal   95  95  28  12  27  19  67  86 

farisaios (Farizeeër) Mt Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  synoptici
nom. enk. farizaios     5 : (1) Lc 7,39. (2) Lc 11,37. (3) Lc 11,38. (4) Lc 18,10. (5) Lc 18,11.   3 : (1) Hnd 5,34. (2) Hnd 23,6. (3) Hnd 26,5 . 1 : Fil 3,5 .  
gen. enk. farisaiou     2 : (1) Lc 7,36. (2) Lc 7,37.        
nom. + voc. mv. farisaioi 21 : (1) Mt 9,11. (2) Mt 9,14. (3) Mt 9,34. (4) Mt 12,2. (5) Mt 12,14. (6) Mt 12,24. (7) Mt 15,1. (8) Mt 15,12. (9) Mt 16,1. (10) Mt 19,3. (11) Mt 21,45. (12) Mt 22,15. (13) Mt 22,34. (14) Mt 23,2. (15) Mt 23,13. (16) Mt 23,15. (17) Mt 23,23. (18) Mt 23,25. (19) Mt 23,27. (20) Mt 23,29. (21) Mt 27,62 . 8 : (1) Mc 2,18. (2) Mc 2,24. (3) Mc 3,6. (4) Mc 7,1. (5) Mc 7,3. (6) Mc 7,5. (7) Mc 8,11. (8) Mc 10,2. 10 : (1) Lc 5,17. (2) Lc 5,21. (3) Lc 5,30. (4) Lc 6,7. (5) Lc 7,30. (6) Lc 11,39. (7) Lc 11,53. (8) Lc 13,31. (9) Lc 15,2. (10) Lc 16,14. 9 : (1) Joh 4,1. (2) Joh 7,32. (3) Joh 7,47. (4) Joh 8,3. (5) Joh 8,13. (6) Joh 9,15. (7) Joh 11,47. (8) Joh 11,57. (9) Joh 12,19. 1 : Hnd 23,8.    
gen. mv. farisaiôn 7 : (1) Mt 3,7. (2) Mt 5,20. (3) Mt 12,38. (4) Mt 16,6. (5) Mt 16,11. (6) Mt 16,12. (7) Mt 22,41. 4 : (1) Mc 2,16. (2) Mc 2,18. (3) Mc 8,15. (4) Mc 12,13. 7 : (1) Lc 5,33. (2) Lc 6,2. (3) Lc 7,36. (4) Lc 12,1. (5) Lc 14,1. (6) Lc 17,20. (7) Lc 19,39. 6 : (1) Joh 1,24. (2) Joh 3,1. (3) Joh 7,48. (4) Joh 9,16. (5) Joh 9,40. (6) Joh 18,3. 4  : (1) Hnd 15,5. (2) Hnd 23,6. (3) Hnd 23,7. (4) Hnd 23,9.    
dat. mv. farisaiois     2 : (1) Lc 11,42. (2) Lc 11,43.        
acc. mv. farisaious     1 : Lc 14,3. 4  : (1) Joh 7,45. (2) Joh 9,13. (3) Joh 11,46. (4) Joh 12,42.      
  28  12  27  19  1  

We zagen dat de Farizeeën vaak in een context van tollenaars voorkomen.We bekijken de 6 verhalen :
1. De tollenaars bij Johannes de Doper (Lc 3,12-13) : -
2. De roeping van de tollenaar Levi en de maaltijd (Lc 5,27-32) : (1) Lc 5,30.
3. Het getuigenis van Jezus over Johannes de Doper (Lc 7,24-35) : (1) Lc 7,30.
4. Lc 15,1-2 en de 3 parabels (Lc 15,3-32) : (1) Lc 15,2.
5. De f5. arizeeër en de tollenaar (Lc 18,9-14) : (1) Lc 18,10. (2) Lc 18,11.
6. Zacheüs (Lc 19,1-10) : -

Verder komen de Farizeeën voor in 12 verhalen (teksten).Na de intocht in Jerzalem verdwijnen zij uit beeld.:

1. Genezing van de lamme (zondenvergeving) (Lc 5,17-26).
2. Vraag over het vasten (Lc 5,33-39).
3. Het aren plukken op sabbat (Lc 6,1-5).
4. Genezing van een man met een verschrompelde hand op sabbat (Lc 6,6-11).
5. Jezus en de zondares (Lc 7,36-50).
6. Rede tegen de Farizeeën en schriftgeleerden (Lc 11,37-54).
7. Hoed je voor het zuurdeeg van de Farizeeën (Lc 12,1).
8. Waarschuwing voor Herodes (Lc 13,31-33).
9. Genezing van een waterzuchtige man (Lc 14,1-6).
10. Tegen de Farizeeën (Lc 16,14-15).
11. Over de komst van het koninkrijk van God (Lc 17,20-21).
12. De intocht in Jeruzalem (Lc 19,28-40).

Lc 15,2.3. - 4. οἱ φαρισαιοι = hoi farisaioi (de Farizeeën).NT (39/49).Lc (8/10) : (1) Lc 5,21. (2) Lc 5,30. (3) Lc 6,7. (4) Lc 7,30. (5) Lc 11,39. (6) Lc 11,53. (7) Lc 15,2. (8) Lc 16,14 .
- De Farizeeën worden vaak in combinatie met de schriftgeleerden vermeld :
-- οἱ γραμματεις και οἱ φαρισαιοι = hoi grammateis kai hoi farisaioi (de schriftgeleerden en de Farizeeën).NT (6) : (1) Mt 23,2. (2) Mc 2,16. (3) Lc 5,21. (4) Lc 6,7. (5) Lc 11,53. (6) Joh 8,3.
-- γραμματεις και φαρισαιοι = grammateis kai farisaioi (schriftgeleerden en Farizeeën).NT (10) : (1) Mt 15,1. (2) Mt 23,2. (3) Mt 23,13. (4) Mt 23,14. (5) Mt 23,15. (6) Mt 23,23. (7) Mt 23,25. (8) Mt 23,27. (9) Mt 23,29. (10) Lc 11,44.
-- οἱ φαρισαιοι και οἱ γραμματεις = hoi farisioi kai hoi grammateis (de Farizeeën en de schriftgeleerden).NT (2) : (1) Mc 7,5. (2) Lc 15,2.Sommige lezingen : Lc 5,30.
-- οἱ δε φαρισαιοι και νομικοι = hoi de farisaioi kai hoi nomikoi (de Farizeeën echter en de wetgeleerden).NT (1) : Lc 7,30.
- και (οἱ) φαρισαιοι = kai (hoi) farisaioi (en 'de' Farizeeën).24/49.
- φαρισαιοι και = farisaioi kai (Farizeeën en).NT (10) : (1) Mt 16,1. (2) Mc 7,1. (3) Mc 7,3. (4) Mc 7,5. (5) Mc 8,11. (6) Lc 5,17. (7) Lc 7,30. (8) Lc 15,2. (9) Joh 7,32. (10) Joh 7,47.
- De Farizeeën en de schriftgeleerden gaan uit van de Thorah.Ze interpreteren die en handelen ernaar.Het gevolg ervan is een tweedeling in de maatschappij : de goeden en de slechten , de zuiveren en de zondaars , de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen enz. Voor hen is de kloof onoverbrugbaar.

Lc 15,2.6. και = kai (en).Taalgebruik : kai (en) in NT.Taalgebruik in Lc : kai (en).Taalgebruik : kai (en) in de LXX.Nevenschikkend voegwoord.Lc (822 / 1151).Lc 15.25/32 WEL.7/32 NIET : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,10. (4) Lc 15,11. (5) Lc 15,17. (6) Lc 15,19. (7) Lc 15,30.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Hebr. : וְ = wë.Lat : et.Fr. : et.Ned. : en.E. : and.D. und.Arabisch : وَ = wa (en).Taalgebruik in de Qoran : wa (en ).

Lc 15,2.7. bepaald lidw. nom. mann. mv. οἱ = hoi.Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het).Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord.Lc 15 (3) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,2. (3) Lc 15,16.

  lidw. mv.   bijbel  OT  NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br. Apk  syn. ev.
10. nom. m. mv. hoi   4230 3257 973 196 101 165 125 147 169 70 462  587 
  Totaal     23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

Lc 15,2.8. nom. mann. mv. γραμματεις = grammateis (schriftgeleerden) van het zelfst. naamw. γραμματευς = grammateus (schriftgeleerde).Taalgebruik in het NT : grammateus (schriftgeleerde).Taalgebruik in de LXX : grammateus (schriftgeleerde).Mt (14) : (1) Mt 2,4. (2) Mt 7,29. (3) Mt 15,1. (4) Mt 17,10. (5) Mt 21,15. (6) Mt 23,2. (7) Mt 23,13. (8) Mt 23,15. (9) Mt 23,23. (10) Mt 23,25. (11) Mt 23,27. (12) Mt 23,29. (13) Mt 23,34. (14) Mt 26,57.Mc (11) : (1) Mc 1,22. (2) Mc 2,16. (3) Mc 3,22. (4) Mc 7,5. (5) Mc 9,11. (6) Mc 9,14. (7) Mc 11,18. (8) Mc 11,27. (9) Mc 12,35. (10) Mc 14,1. (11) Mc 14,53.Lc (11) : (1) Lc 5,21 *. (2) Lc 5,30 *. (3) Lc 6,7 *. (4) Lc 11,53 *. (5) Lc 15,2 *. (6) Lc 19,47. (7) Lc 20,1. (8) Lc 20,19. (9) Lc 22,2. (10) Lc 22,66. (11) Lc 23,10.

  grammateus (schriftgeleerde) bijbel  OT  NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk   
1 nom. + voc. enk. grammateus 29 24 5 2 1     1 1    
2 gen. enk. grammateôs 11 11                  
3 dat. enk. grammatei 5 5                  
4 acc. enk. grammatea 9 9                  
5 nom. + voc. + acc. mv. grammateis 61 22 39 14 11 11 1 2      
6 gen. mv. grammateôn 20 3 17 5 8 3   1      
7 dat. mv. grammateusin 5 3 2 1 1            
  Totaal   140 77 63 22 21 14 1 3 1    

De schriftgeleerden zijn zij die konden lezen en schrijven en de Thorah en de Profeten bestudeerden.Zij waren 'wetsgeleerden'.Zij konden leek (11 stammen van Jakob) , Leviet (stam Levi) , priester (aftakking Aäron uit de stam Levi) zijn.Sommigen onder hen waren Farzeeër.

Lc 15,2.7. - 8. και οἱ γραμματεις = kai hoi grammateis (en de schriftgeleerden).NT (14) : (1) Mt 21,15. (2) Mt 26,3. (3) Mc 2,16 .. (4) Mc 3,22. (5) Mc 7,5. (6) Mc 11,27. (7) Mc 14,1. (8) Mc 14,53. (9) Lc 15,2. (10) Lc 19,47. (11) Lc 20,1. (12) Lc 20,19. (13) Lc 22,2. (14) Lc 23,10.Mt : 2/14.Mc : 6/11.Lc : 6/11.
- γραμματεις και = grammateis kai (schriftgeleerden en).NT (22) : (1) Mt 15,1. (2) Mt 23,2. (3) Mt 23,13. (4) Mt 23,14. (5) Mt 23,15. (6) Mt 23,23. (7) Mt 23,25. (8) Mt 23,27. (9) Mt 23,29. (10) Mt 23,34. (11) Mt 26,3. (12) Mt 26,57. (13) Mc 2,16. (14) Mc 11,18. (15) Mc 11,27. (16) Lc 5,21. (17) Lc 6,7. (18) Lc 11,44. (19) Lc 11,53. (20) Lc 22,66. (21) Joh 8,3. (22) Hnd 6,12.Mt : 12/14. Mc : 3/11.Lc : 5/11.

- οἱ αρχιερεις και οἱ γραμματεις = hoi archiereis kai hoi grammateis (de hogepriesters en de schriftgeleerden).NT : (1) Mt 21,15. (2) Mt 26,3. (3) Mc 11,27. (4) Mc 14,1. (5) Lc 19,47. (6) Lc 20,1. (7) Lc 20,19. (8) Lc 22,2. (9) Lc 23,10.Mt : 2/14.Mc : 2 /11.Lc : 5 /11.
- οἱ γραμματεις και οἱ αρχιερεις = hoi grammateis kai hoi archiereis (de schriftgeleerden en de schriftgeleerden).Sommige lezingen : Lc 20,19.

- οἱ γραμματεις και οἱ φαρισαιοι = hoi grammateis kai hoi farisaioi (de schriftgeleerden en de Farizeeën).NT (6) : (1) Mt 23,2. (2) Mc 2,16. (3) Lc 5,21. (4) Lc 6,7. (5) Lc 11,53. (6) Joh 8,3.Mt : 1/14.Mc : 1/11.Lc 3/11.
- γραμματεις και φαρισαιοι = grammateis kai farisaioi (schriftgeleerden en Farizeeën).NT (10) : (1) Mt 15,1. (2) Mt 23,2. (3) Mt 23,13. (4) Mt 23,14. (5) Mt 23,15. (6) Mt 23,23. (7) Mt 23,25. (8) Mt 23,27. (9) Mt 23,29. (10) Lc 11,44.Mt : 9/14.Mc : 0.Lc : 1/11.
- οἱ φαρισαιοι και οἱ γραμματεις = hoi farisioi kai hoi grammateis (de Farizeeën en de schriftgeleerden).NT (2) : (1) Mc 7,5. (2) Lc 15,2.Sommige lezingen : Lc 5,30.

- οἱ γραμματεις και οἱ πρεσβυτεροι (de schriftgeleerden en de priesters).NT (3) : (1) Mt 26,3. (2) Mt 26,57. (3) Mc 11,27.

Lc 15,2.9. nom. mann. mv. λεγοντες = legontes (zeggende) van het werkw. λεγω = legô (zeggen).Taalgebruik in het NT : legô (zeggen).Taalgebruik in de LXX : legô (zeggen).Taalgebruik in Lc : legô (zeggen).Lc (37).

legô (zeggen) tegenwoordige tijd bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
part. pr. nom. mann. en vr. mv. legontes  384  232  152  47  15  37  10  23  16  99  109 

Lc 15,2.10. ὁτι = hoti (dat, omdat).Taalgebruik in het NT : hoti (dat, omdat).Taalgebruik in de LXX : hoti (dat, omdat).Taalgebruik in Lc : hoti (dat, omdat).Lc 15 (7) : (1) Lc 15,2. (2) Lc 15,6. (3) Lc 15,7. (4) Lc 15,9. (5) Lc 15,24. (6) Lc 15,27. (7) Lc 15,32.

hoti ( dat , omdat )  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  4396  3213  1183  137  92  160  237  114  389  54  389  626 

hoti  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
160  11  6 6 7 7 8 7 11 12 6 5 7 5 3 6 13 4 7 6 5

Lc 15,2.9. - 10. λεγοντες ὁτι = legontes hoti (zeggende dat).NT (25).Lc (8) : (1) Lc 7,4. (2) Lc 7,16. (3) Lc 14,30. (4) Lc 15,2. (5) Lc 19,7. (6) Lc 20,5. (7) Lc 21,8. (8) Lc 23,5.

Lc 15,2.11. aanwijz. voornaamw. nom. mann. enk. οὑτος = houtos (deze).Taalgebruik in het NT : houtos (deze).Taalgebruik in de LXX : houtos (deze).Taalgebruik in Lc : houtos (deze).

    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  houtos (deze)  531  345  186  32  12  39  48  35  21  83  131     

- Lat. hic - haec - hoc.Fr. ceci.Ned. deze , dat / dit.D. der - die - das.E. this - that.

Lc 15,2.10. - 11. ὁτι οὑτος = hoti houtos (dat deze).Lc (3) : (1) Lc 14,30. (2) Lc 15,2. (3) Lc 15,24.

Lc 15,2.12. acc. mann. mv. ἁμαρτωλους = hamartolous (zondaars) van het zelfst. naamw. ἁμαρτωλος = hamartôlos (zondaar).Taalgebruik in het NT : hamartôlos (zondaar).Taalgebruik in de LXX : hamartôlos (zondaar).Taalgebruik in Lc : hamartôlos (zondaar).Een vorm van ἁμαρτωλος = hamartôlos in de LXX (178) , in het NT (47) , in Lc (17) : (1) Lc 5,8. (2) Lc 5,30. (3) Lc 5,32. (4) Lc 6,32. (5) Lc 6,33. (6) Lc 6,34. (7) Lc 7,34. (8) Lc 7,37. (9) Lc 7,39. (10) Lc 13,2. (11) Lc 15,1. (12) Lc 15,2. (13) Lc 15,7. (14) Lc 15,10. (15) Lc 18,13. (16) Lc 19,7. (17) Lc 24,7.

    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  nom. mann. enk. hamartôlos 35 26 9     3 : (1) Lc 5,8. (2) Lc 7,37. (3) Lc 7,39. 3   3   3 6 2 1
  dat. mann. enk. harmartôlô(i) 14 9 5   1 : (10) Mc 8,38. 4 : (11) Lc 15,7. (12) Lc 15,10. (13) Lc 18,13. (14) Lc 19,7.         5 5    
  acc. mann. enk. hamartôlon 7 6 1           1          
  nom. mann. mv. hamartôloi   35 23 12 1 : (1) Mt 9,10. 1 : (2) Mc 2,15. 5 : (3) Lc 6,32. (4) Lc 6,33. (5) Lc 6,34. (6) Lc 13,2. (7) Lc 15,1.     5   7 7    
  gen. mann. mv. hamartôlôn   48  36  12  3 : (1) Mt 9,11. (2) Mt 11,19. (3) Mt 26,45. 2 : (1) Mc 2,16. (2) Mc 14,41. 3 : (1) Lc 5,30. (2) Lc 7,34. (3) Lc 24,7.      
  dat. mann. mv. hamartolois 6 4 2     1 : Lc 6,34.     1          
  acc. mann. mv. harmartolous 20 15 5 1 : Mt 9,13. 1 : Mc 2,17. 2 : (1) Lc 5,32. (2) Lc 15,2.     1   4 4    
    165 119 46 5 5 17 4   14   27 31    

Lc 15,2.13. van het werkw. προσδεχομαι = prosdechomai (aannemen, opnemen, aanvaarden, verwachten).Taalgebruik in Tenakh : prosdechomai (aannemen, opnemen, aanvaarden, verwachten).Bijbel (3) : (1) 2 Mak 8,11. (2) Mc 15,43. (3) Lc 2,25.Een vorm van προσδεχομαι = prosdechomai in de LXX (48) , in het NT (14) , in Lc (5) : (1) Lc 2,25. (2) Lc 2,38. (3) Lc 12,36. (4) Lc 15,2. (5) Lc 23,51.

Lc 15,2.14. και = kai (en).Taalgebruik : kai (en) in NT.Taalgebruik in Lc : kai (en).Taalgebruik : kai (en) in de LXX.Nevenschikkend voegwoord.Lc (822 / 1151).Lc 15.25/32 WEL.7/32 NIET : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,10. (4) Lc 15,11. (5) Lc 15,17. (6) Lc 15,19. (7) Lc 15,30.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Hebr. : וְ = wë.Lat : et.Fr. : et.Ned. : en.E. : and.D. und.Arabisch : وَ = wa (en).Taalgebruik in de Qoran : wa (en).

Lc 15,2.15, act. ind. praes. 3de pers. enk. εσθιει = esthiei (hij eet) van het werkw. εσθιω = esthiô (eten).Taalgebruik in het NT : esthiô (eten).Taalgebruik in de LXX : esthiô (eten).Taalgebruik in Mc : esthiô (eten).Gr. εσθιω = esthiô , fut. εδομαι = edomai , aor. εφαγον = efagon , perf. εδηδως = edèdôs , EΝ het werkw. φαγω = fagô (eten).Bijbel (10) : (1) Gn 40,17. (2) Spr 23,7. (3) Job 40,15. (4) Mt 9,11. (5) Mt 15,27. (6) Mc 2,16. (7) Rom 14,2. (8) Rom 14,6. (9) 1 Kor 9,7. (10) 1 Kor 11,29.In Lc 15,2 vinden we συνεσθιει = sunesthiei (hij eet samen met) (slechts 1X in de Bijbel).Een vorm van esθιω = esthiô in de LXX (686) , in het NT (65) , in Mt (11) , in Mc (11) , in Lc (12).Een vorm van φαγω = fagô in de LXX (zie εσθιω = esthiô) , in het NT (94) , in Mt (13) , in Mc (17) , in Lc (21) , in Joh (15).
- Lat. manducare.F. manger.comedere (eten).Ned. eten. (vgl Gr. e -s-th-).E. to eat.D. essen.Arabisch : ´akala (eten).Taalgebruik in de Qoran : ´akala (eten).

Lc 15,2.16. persoonl. voornaamw. 3de persoon dat. mann. mv. αυτοις = autois (aan hen).Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord.Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord.Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord.Lc 9 (9) :

  autoi  bijbel O.T. NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
7 dat. mann. en onz. mv.autois  1722  1180  542  101  117  89  97  75  47  16  307  404 
  totaal  7770  6306  1464  250  196  285  155  269  200  109  731  886 

autois Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
                                                 

Lc 15,3 - Lc 15,3 : 238. Gelijkenis van het verloren schaap : Lc 15,1-7 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,1 - Lc 15,2 - Lc 15,3 - Lc 15,4 - Lc 15,5 - Lc 15,6 - Lc 15,7 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 24ste (vierentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
15:3 eipen de pros autous tèn parabolèn tautèn legôn   3 et ait ad illos parabolam istam dicens     Hij hield hun deze gelijkenis voor:   3 En Hij sprak tot hen deze gelijkenis, zeggende:   [3] Maar Hij vertelde hun deze gelijkenis:  [3] Jezus vertelde hun toen deze gelijkenis:   3 Dan zegt hij tot hen deze gelijkenis; hij zegt:   3. Il leur dit alors cette parabole :  

King James Bible.[3] And he spake this parable unto them, saying,
Luther-Bibel.3 Er sagte aber zu ihnen dies Gleichnis und sprach:

Tekstuitleg van Lc 15,3.Het vers Lc 15,3 telt 8 (2³) woorden en 39 letters.De getalwaarde van Jezus reageert op de houding van de Farizeeën en schriftgeleerden met 3 gelijkenissen.In Lc 15,3 staat de inleiding op de eerste gelijkenis.

Lc 15,3.1. act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen).Taalgebruik in het NT : legô (zeggen).Taalgebruik in de LXX : legô (zeggen).Taalgebruik in Lc : legô (zeggen).Lc 15,1-10 (1) : Lc 15,3.Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπεν = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925).

  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
ind. aor. 3de p. enk. eipen  3024  2426  598  118  56  223  114  75  397  511 

  legô (zeggen) . eipen Lc   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen 223  11  11  17  12  11  10  13 12  11  18 

- וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen).Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen).Getalwaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal).Structuur : 1 - 4 - 2.De som van de elementen is telkens 7.Tenakh (1879).Pentateuch (594).Eerdere Profeten (868).Latere Profeten (120).12 Kleine Profeten (56).Geschriften (241).
- Lat. legere.Fr. leçon.E. to say.Fr. dire.D. sprechen (spreken).Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen).Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) .

Lc 15,3.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'.Taalgebruik in het NT : de (echter).Taalgebruik in de LXX : de (echter).Taalgebruik in Lc : de (echter).Partikel.Het staat steeds als tweede woord in de zin.Het kan een lichte tegenstelling aanduiden.Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.Lc (478 + 5 = 483).Lc 15 (16) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,3. (3) Lc 15,11. (4) Lc 15,12. (5) Lc 15,14. (6) Lc 15,17 (2X). (7) Lc 15,20 (2X). (8) Lc 15,21. (9) Lc 15,22. (10) Lc 15,25. (11) Lc 15,27. (12) Lc 15,28 (2X). (13) Lc 15,29. (14) Lc 15,30. (15) Lc 15,31. (16) Lc 15,32.

de (echter)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
de  6210 3754 2456 421 149 478 203 490 708 7 1048  1251 
d'  73 50  23  12      19  20 
Totaal 6283 3804 2479 433 151 483 204 490 711 7 1067 1271

de (echter)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
de (478) 17  11  13  18  15  23  37  36  21  22  26  13  16  15  11  26  16  22  14  35  34  20 
d' (5)                                        
483 17  11  13  18  15  23  37  37  23  22  26  13  16  15  12  26  16  23  14  35  34  20 

1151 verzen  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  80  52  38  44  39  49  50  56  62  42  54  59  35  35  32  31  37  43  48  47  38  71  56  53 

Lc 15,3.1. - 2. - και ειπεν = kai eipen (en hij zei).NT (140).Lc 15 (1) : Lc 15,12.
- ειπεν δε = eipen de (hij zei echter) in NT (78).Lc (52).Lc 15 (4) : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,11. (3) Lc 15,21. (4) Lc 15,22.

Lc 15,3.3. προς = pros (naar, bij).Taalgebruik in het NT : pros (naar, bij).Taalgebruik in de LXX : pros (naar, bij).Taalgebruik in Lc : pros (naar, bij).Lc (158).Lc 15 (4) : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,18. (3) Lc 15,20. (4) Lc 15,22.

pros (bij)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  3919  3272  647  41  62  158  91  122  166  261  352     

  pros  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  158  11  6 3 8 4 9 7 11 5 4 8 3 8 4 4 3 7 10 101 1 6 7 11 

Lc 15,3.1. - 3. και ειπεν προς = kai eipen pros (en hij zei tot).NT (15) : (1) Lc 2,34. (2) Lc 2,49. (3) Lc 3,14. (4) Lc 4,23. (5) Lc 5,10. (6) Lc 8,22. (7) Lc 9,3. (8) Lc 9,50. (9) Lc 11,5. (10) Lc 19,5. (11) Lc 19,13. (12) Lc 22,15. (13) Hnd 7,3. (14) Hnd 9,10. (15) Hnd 22,21.
- ειπεν δε προς = eipen de pros (hij zei echter tot).NT (78).Lc (17) : (1) Lc 1,13. (2) Lc 7,50. (3) Lc 9,13. (4) Lc 9,14. (5) Lc 9,59. (6) Lc 9,62. (7) Lc 12,15. (8) Lc 12,22. (9) Lc 13,7. (10) Lc 15,3. (11) Lc 17,1. (12) Lc 17,22. (13) Lc 18,9. (14) Lc 19,9. (15) Lc 20,41. (16) Lc 24,17. (17) Lc 24,44.
- ειπεν δε και προς = eipen de kai pros (hij zei echter ook tot).NT = Lc (1) Lc 18,9.

Lc 15,3.1. - 4. - και ειπεν προς αυτους = kai eipen pros autous (en hij zei tot hen).NT (= Lc) (8) : (1) Lc 2,49. (2) Lc 3,14. (3) Lc 4,23. (4) Lc 8,22. (5) Lc 9,3. (6) Lc 11,5. (7) Lc 19,13. (8) Lc 22,15.
- ειπεν δε προς αυτους = eipen de pros autous (hij zei echter tot hen).NT (6) : (1) Lc 9,13. (2) Lc 12,15. (3) Lc 15,3. (4) Lc 20,41. (5) Lc 24,17. (6) Hnd 1,7.
- και ειπεν αυτοις = kai eipen autois (en hij zei hen).NT (30).Slechts in de evangelies.Lc (9) : (1) Lc 2,10. (2) Lc 9,48. (3) Lc 13,22. (4) Lc 16,15. (5) Lc 22,35. (6) Lc 22,46. (7) Lc 24,19. (8) Lc 24,38. (9) Lc 24,46.
- ειπεν δε αυτοις = eipen de autois (hij zei echter aan hen).NT (7) : (1) Lc 8,25. (2) Lc 9,20. (3) Lc 10,18. (4) Lc 11,2. (5) Lc 22,67. (6) Lc 24,44. (7) Joh 6,35.
- ειπεν δε προς τους μαθητας = eipen de pros tous mathètas (hij zei echter tot de leerlingen).NT (4) : (1) Lc 9,14. (2) Lc 12,22. (3) Lc 17,1. (4) Lc 17,22.

6. acc. vr. enk. παραβολην = parabolèn van het zelfst. naamw. παραβολη = parabolè (parabel, gelijkenis).Taalgebruik in het NT : parabolè (parabel, gelijkenis).Taalgebruik in de LXX : parabolè (parabel, gelijkenis).Lc (14) : (1) Lc 4,23. (2) Lc 5,36. (3) Lc 6,39. (4) Lc 12,16. (5) Lc 12,41. (6) Lc 13,6. (7) Lc 14,7. (8) Lc 15,3. (9) Lc 18,1. (10) Lc 18,9. (11) Lc 19,11. (12) Lc 20,9. (13) Lc 20,19. (14) Lc 21,29.Een vorm van παραβολη = parabolè (parabel) in de LXX (46) , in het NT (50) , in Lc (18) : (1) Lc 4,23. (2) Lc 5,36. (3) Lc 6,39. (4) Lc 8,4. (5) Lc 8,9. (6) Lc 8,10. (7) Lc 8,11. (8) Lc 12,16. (9) Lc 12,41. (10) Lc 13,6. (11) Lc 14,7. (12) Lc 15,3. (13) Lc 18,1. (14) Lc 18,9. (15) Lc 19,11. (16) Lc 20,9. (19) Lc 20,19. (18) Lc 21,29.

  parabolè (parabel)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
3 acc. vr. enk. parabolèn  49  23  26  14          26  26     
  totaal 94  44 50  17  13  18        48  48   

Lc 15,3.7. acc. vr. enk. ταυτην = tautèn van het aanwiijz. voornaamw. οὑτος = houtos (deze).Taalgebruik in het NT : houtos (deze).Taalgebruik in de Septuaginta : houtos (deze) .Taalgebruik in Lc : houtos (deze).Taalgebruik in Hnd : houtos (deze).Lc (14) : (1) Lc 4,6. (2) Lc 4,23. (3) Lc 7,44. (4) Lc 12,41. (5) Lc 13,6. (6) Lc 13,16. (7) Lc 15,3. (8) Lc 18,5. (9) Lc 18,9. (10) Lc 20,2. (11) Lc 20,9. (12) Lc 20,19. (13) Lc 23,48. (14) Lc 24,21.

6. - 7. παραβολην ταυτην = parabolèn tautèn (deze parabel).NT (8) : (1) Mt 15,15. (2) Mc 4,13. (3) Lc 4,23. (4) Lc 12,41. (5) Lc 15,3. (6) Lc 18,9. (7) Lc 20,9. (8) Lc 20,19.

Lc 15,3.8. Het is opmerkelijk dat bij de werkwoordvorm ειπεν = eipen (hij zei) van hetzelfde werkw. het part. volgt om het citaat (de parabel) in te leiden.λεγω = legô (zeggen).Taalgebruik in het NT : legô (zeggen).Taalgebruik in de LXX : legô (zeggen).Taalgebruik in Lc : legô (zeggen).Een vorm van legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925).legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon.

legô (zeggen) tegenwoordige tijd bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
act. part. pr. nom. mann. enk. legôn  936  758  178  49  18  47  25  15  16  114  122 

Lc 15,4 - Lc 15,4 : 238. Gelijkenis van het verloren schaap : Lc 15,1-7 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,1 - Lc 15,2 - Lc 15,3 - Lc 15,4 - Lc 15,5 - Lc 15,6 - Lc 15,7 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 24ste (vierentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
15:4 tis anthrôpos ex umôn echôn ekaton probata kai apolesas ex autôn en ou kataleipei ta enenèkonta ennea en tè erèmô kai poreuetai epi to apolôlos eôs eurè auto  4 quis ex vobis homo qui habet centum oves et si perdiderit unam ex illis nonne dimittit nonaginta novem in deserto et vadit ad illam quae perierat donec inveniat illam    "Wanneer iemand onder u honderd schapen heeft en er één verliest, laat hij dan niet de negenennegentig in de wildernis achter om op zoek te gaan naar het verlorene totdat hij het vindt?  4 Wat mens onder u, hebbende honderd schapen; en een van die verliezende, verlaat niet de negen en negentig in de woestijn, en gaat naar het verlorene, totdat hij hetzelve vinde?  [4] ‘Als een van u honderd schapen heeft en er één van verliest, laat hij dan niet de negenennegentig andere schapen in de eenzaamheid achter om op zoek te gaan naar het verloren schaap, totdat hij het vindt?  [4] ‘Als iemand van u honderd schapen heeft waarvan er één verloren is geraakt, laat hij dan niet de negenennegentig andere in de woestijn achter om naar het verdwaalde dier op zoek te gaan tot hij het gevonden heeft?  4 welke mens uit uw midden die honderd schapen heeft en er van hen één verliest, zal niet de negenennegentig achterlaten in de woestijn en achter het verlorene aangaan tot hij het vindt?  4. « Lequel d'entre vous, s'il a cent brebis et vient à en perdre une, n'abandonne les quatre-vingt-dix-neuf autres dans le désert pour s'en aller après celle qui est perdue, jusqu'à ce qu'il l'ait retrouvée ?  

King James Bible.[4] What man of you, having an hundred sheep, if he lose one of them, doth not leave the ninety and nine in the wilderness, and go after that which is lost, until he find it?
Luther-Bibel.4 Welcher Mensch ist unter euch, der hundert Schafe hat und, wenn er eins von ihnen verliert, nicht die neunundneunzig in der Wüste lässt und geht dem verlorenen nach, bis er's findet?

Tekstuitleg van Lc 15,4.Het vers Lc 15,4 telt 27 (3³) woorden en 132 (2² X 3 X 11).De getalwaarde van Lc 15,4 is 16255 (5 X 3251).Met het vers Lc 15,4 begint de eerste parabel van dit hoofdstuk en hadelt over het verloren schaap.

Lc 15,4.1. voornaamwoord τις = tis.Taalgebruik in het NT : voornaamwoord tis.Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord tis.Taalgebruik in Lc : voornaamwoord tis.Lc 15 (3) : (1) Lc 15,4. (2) Lc 15,8. (3) Lc 15,11.
- Ned. wie , een.Fr. certain.E. certain.

  bijbel O.T. NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
mann. + vr. nom. enk. tis   824 467  357  24  24  72  50  40  156  15  120  170     

      Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  nom. mann. enk. tis  72  1 0 1 2 1 0 4 6 6 8 4 4 2 6 3 7 1 4 3 2 0 7 0 0

Lc 15,4.2. nom. mann. enk. ανθρωπος = anthrôpos (mens).Taalgebruik in het NT : anthrôpos (mens).Taalgebruik in de LXX : anthrôpos (mens).Taalgebruik in Lc : anthrôpos (mens).Bijbel (512).OT (394).NT (118).Lc (24) : (1) Lc 2,25. (2) Lc 4,4. (3) Lc 4,33. (4) Lc 6,6. (5) Lc 6,45. (6) Lc 7,8. (7) Lc 7,34. (8) Lc 9,25. (9) Lc 10,30. (10) Lc 13,19. (11) Lc 14,2. (12) Lc 14,16. (13) Lc 14,30. (14) Lc 15,4. (15) Lc 15,11. (16) Lc 16,1. (17) Lc 16,19. (18) Lc 19,12. (19) Lc 19,21. (20) Lc 19,22. (21) Lc 20,9. (22) Lc 22,10. (23) Lc 23,6. (24) Lc 23,47.Een vorm van ανθρωπος = anthrôpos (mens) in de LXX (1430) , in het NT (548) , in Lc 15 (2) : (1) Lc 15,4. (2) Lc 15,11.

  anthrôpos (mens) bijbel  OT NT  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Br. Apk syn. ev.
1 nom. mann. enk. anthrôpos 512 394 118 21 14 24 21  10  27  59  80 
  Totaal   1760 1233 527 108 53 94 57  45  145  25  255  312

    Lc  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
1 nom. mann. enk. anthrôpos 24   (1) Lc 2,25.   (2) Lc 4,4. (3) Lc 4,33 .   (4) Lc 6,6. (5) Lc 6,45. (6) Lc 7,8. (7) Lc 7,34 .   (8) Lc 9,25 (9) Lc 10,30.     (10) Lc 13,19 (11) Lc 14,2. (12) Lc 14,16. (13) Lc 14,30 .       (14) Lc 15,4. (15) Lc 15,11 . (16) Lc 16,1. (17) Lc 16,19 .     (18) Lc 19,12. (19) Lc 19,21. (20) Lc 19,22. (21) Lc 20,9 .     (22) Lc 22,10. (23) Lc 23,6. (24) Lc 23,47.     

- Hebreeuws.אָדָם = ´âdâm (mens).Taalgebruik in Tenakh : ´âdâm (mens).Getalwaarde : aleph = 1 , daleth = 4 , mem = 13 of 40 ; totaal : 18 (2 X 3²) of 45 (3² X 5).Structuur : 1 - 4 - 40 (´ed = damp ; 1-4 structuur).De som van de elementen is telkens 9.Tenakh (358).Pentateuch (32).Eerdere Profeten (16).Latere Profeten (159).12 Kleine Profeten (17).Geschriften (134).

Lc 15,4.2. - 3. ανθρωπος τις = anthrôpos tis (een mens). (1) Mt 21,33. (2) Lc 10,30. (3) Lc 14,2. (4) Lc 14,16. (5) Lc 15,11. (6) Lc 16,1. (7) Lc 16,19. (8) Lc 19,12. (9) Lc 20,9. (10) Joh 12,34. (11) Hnd 9,33. (12) Rom 7,24.
- τις ανθρωπος = tis anthrôpos (een mens).NT (1) : Joh 5,5.
- τις ανθρωπος = tis anthrôpos (welk mens).NT (1) : Lc 15,4.
- τις δε = tis de (wie echter).NT (8) : (1) Mt 6,27. (2) Lc 9,9. (3) Lc 12,25. (4) Lc 17,7. (5) 1 Kor 3,5. (6) 2 Kor 6,14. (7) 2 Kor 6,15. (8) 2 Kor 6,16.
- και τις = kai tis (en wie).Lc (4) : (1) Lc 10,22. (2) Lc 10,29. (3) Lc 19,26 . (4) Lc 19,31 (και εαν τις = kai ean tis = en als iemand).

Lc 15,4.3. εξ = ex < e-k+s) is een voorzetsel en ἑξ = hex (zes) is een telwoord.εκ = ek of εξ = ex (uit).Taalgebruik in het NT : ek (uit).Taalgebruik in de Septuaginta : ek (uit).Taalgebruik in Lc : ek (uit).

ek (uit)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
ek  2814 2239 575 46 38 46 112 58 175 100 130  242 
ex  1168 941  227  28  20  37  28  24  84  85  113 
Totaal   3982  3180  802  74  58  83  140  82  259  106  215   355

  ek    Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  ek    6 1 3 0 2 2 3 3 0 0 1 3 2 1 1 2 2 2 3
  ex    1 0 1 0 0 0 2 7 2 1 2 1 0 2 0 0 3 1 3 2
  Totaal    10  2 2 0 0 2 2 4 10 5 1 2 2 3 4 1 1 5 3 5 5

2. - 3. ανθρωπος εξ = anthrôpos eks (een mens uit).NT (2) : (1) Lc 15,4. (2) Gal 2,16.
- ανθρωπος εκ = anthrôpos ek (een mens uit).NT (11) : (1) Mt 12,35. (2) Mt 17,9. (3) Mc 9,9. (4) Lc 6,45. (5) Joh 3,1. (6) Hnd 7,56. (7) Rom 2,29. (8) 1 Kor 15,47. (9) Apk 9,18.
- εκ = ek of εξ = ex (uit) leidt een genitiefbepaling bij ανθρωπος = anthrôpos (mens) in : (1) Lc 15,4. (2) Joh 3,1.

Lc 15,4.4. persoonl. voornaamw. 2de pers. gen. mv. ὑμων = humôn (van jullie).Zie persoonlijk voornaamwoord.Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord.Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord.Taalgebruik in Lc : persoonlijk voornaamwoord.

pers. vnw. 2de p. mv.  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
gen. mv. humôn  1573 1084 489 61 12 60 43 34 275 4    
totaal 4034 2377 1657 224 69 205 219 116 813 11 498  717 

      Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  gen. mv. humôn 60 0 0 1 1 2 7 0 1 4 4 8 7 2 3 1 2 2 0 0 0 6 6 2 1

Lc 15,4.3. - 4. εξ ὑμων = ex humôn (uit jullie).NT (33).Lc (7) : (1) Lc 11,5. (2) Lc 12,25. (3) Lc 14,28. (4) Lc 14,33. (5) Lc 15,4. (6) Lc 17,7. (7) Lc 21,16.

Lc 15,4.5. part. praes. nom. mann. enk. εχων = echôn (hebbende) van het werkw. εχω = echô (hebben, bezitten).Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het NT.Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in de LXX.Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in Lc.Lc (12) : (1) Lc 3,11. (2) Lc 4,33. (3) Lc 7,2. (4) Lc 7,8. (5) Lc 8,8. (6) Lc 8,27. (7) Lc 14,35. (8) Lc 15,4. (9) Lc 17,7. (10) Lc 19,17. (11) Lc 20,28. (12) Lc 22,36.Een vorm van εχω = echô (hebben, bezitten) in de LXX (497) , in het NT (705) , in Lc (77) , in Hnd (44).

echô (hebben, bezitten)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
 part. pr. nom. mann. enk. echôn 114  32  82  10  12  18  32  25  30  15 

- Lat. habere.Ned. hebben.Fr. avoir.D. haben.E. have.

Lc 15,4.6. ἑκατον = hekaton (honderd) , zie 100.Taalgebruik in het NT : hekaton (honderd).Taalgebruik in de LXX : hekaton (honderd).Bijbel (211).OT (194).NT (17) : (1) Mt 13,8. (2) Mt 13,23. (3) Mt 18,12. (4) Mt 18,28. (5) Mc 4,8. (6) Mc 4,20. (7) Mc 6,40. (8) Lc 15,4. (9) Lc 16,6. (10) Lc 16,7. (11) Joh 19,39. (12) Joh 21,11. (13) Hnd 1,15. (14) Apk 7,4. (15) Apk 14,1. (16) Apk 14,3. (17) Apk 21,17.
- Hebreeuws.מֵאָה = me´âh (honderd) , zie 100.Taalgebruik in Tenakh : me´âh (honderd).Getalwaarde : mem = 13 of 40 , aleph = 1 , he = 5 ; totaal : 19 , zie 19 , of 46 (2 X 23) , zie 46.Structuur : 4 - 1 - 5.De som van de elementen is telkens 1.Tenakh (98).Pentateuch (15).Eerdere Profeten (17).Latere Profeten (11).12 Kleine Profeten (1).Geschriften (54).
- L. centum.Fr. cent.N. honderd.E. hundred.D. hundert.Hebr. me´âh (honderd) , zie 100.Aramees : מְאָה = mëâh (honderd, 100).Arabisch : مِئَة OF مِائَة = mija of miaja (honderd, 100) .

Lc 15,4.7. nom. + acc. onz. mv. προβατα = probata (schapen) van het zelfst. naamw. προβατον = probaton (schaap).Taalgebruik in het NT : probaton (schaap).Taalgebruik in de LXX : probaton (schaap).

Lc 15,4.6. - 7. ἑκατον προβατα = hekaton probata (honderd schapen).NT (2) : (1) Mt 18,12. (2) Lc 15,4.

8. και = kai (en).Taalgebruik : kai (en) in NT.Taalgebruik in Lc : kai (en).Taalgebruik : kai (en) in de LXX.Nevenschikkend voegwoord.Lc (822 / 1151).Lc 15.25/32 WEL.7/32 NIET : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,10. (4) Lc 15,11. (5) Lc 15,17. (6) Lc 15,19. (7) Lc 15,30.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Hebr. : וְ = wë.Lat : et.Fr. : et.Ned. : en.E. : and.D. und.Arabisch : وَ = wa (en).Taalgebruik in de Qoran : wa (en)

Lc 15,4.9. act. part. aor. nom. mann. enk. απολεσας = apolesas (verloren) van het werkw. απολλυμι = apollumi (verderven, verdoemen).Taalgebruik in het NT : apollumi ( ten gronde richten , doden , verliezen ).Taalgebruik in de LXX : apollumi (ten gronde richten , doden , verliezen).Taalgebruik in Lc : apollumi (ten gronde richten , doden , verliezen).Taalgebruik in Hnd : apollumi ( ten gronde richten , doden , verliezen ).Bijbel (3) : (1) Mt 10,39. (2) Lc 9,25. (3) Lc 15,4.Een vorm van απολλυμι = apollumi in de LXX (378) , in het NT (90) , in Mt (19) , in Mc (10) , in Lc (25).In de 3 parabels gaat het om wat / wie verloren is en dat / die gevonden werd.In Lc 19,10 zegt Jezus dat de mensenzoon is gekomen om het verlorene te zoeken en te redden.Aanvankelijk zocht Jezus tollenaars en zondaars op ; hij riept de leerling Levi tot zijn leerling.In het verhaal van de verloren zoon wachtte de vader geduldig op zijn zoon.

      1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9.  10.  11.  12. 
  apollumi   Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 8 Lc 9 Lc 11 Lc 13 Lc 15 Lc 17 Lc 19 Lc 20 Lc 21
1.  pass. ind. praes. 1ste pers. enk. apollumai                 (1) Lc 15,17        
2.  pass. ind. praes. 1ste pers. mv. apollumetha        (1) Lc 8,24                
3.  ind. fut. 3de pers. enk. apolesei          (1) Lc 9,24       (2) Lc 17,33   (3) Lc 20,16  
4.  ind. aor. 3de pers. enk. apôlesen                   (1) Lc 17,27. (2) Lc 17,29      
5.  ind. aor. 1ste pers. enk. apôlesa                (1) Lc 15,9        
6.  ind. fut. 3de pers. mv.. apolountai    (1) Lc 5,37                    
7.  ind. fut. 2de pers. mv. apoleisthe              (1) Lc 13,3. (2) Lc 13,5          
8.  conj. aor. 3de pers. enk. apolètai                         (1) Lc 21,18
9.  conj. ind. aor. 3de pers. enk. apolesè(i)           (1) Lc 9,24.       (2) Lc 15,8 (3) Lc 17,33      
10.  conj. aor. 3de pers. mv. apolesôsin                            
11.  inf. aor. apolesai   (1) Lc 4,34   (2) Lc 6,9   (3) Lc 9,56         (4) Lc 19,47    
12.  inf. aor. apolesthai               (1) Lc 13,33          
13.  part. aor. nom. mann. enk. apolesas          (1) Lc 9,25.     (2) Lc 15,4        
14.  part. aor. gen. mann. + onz. enk. apolomenou             (1) Lc 11,51            
15.  part. perf. nom. mann. enk. apolôlôs                (1) Lc 15,24. (2) Lc 15,32        
16.  act. part. perf. nom. + acc. onz. enk. apolôlos                (1) Lc 15,4. (2) Lc 15,6    (3) Lc 19,10    
  totaal 25  3

- < ap- + ollumi < ol-numi.Hebr. ´âbhad.Lat. perdere.Fr. perdre.Lat. perditio.Fr. perdition.Ned. verderf (v / p - r - d) , verdoemenis.

Lc 15,4.10. nom. + acc. onz. enk. ἑν = hen (één) van het hoofdtelwoord εἱς , μια , ἑν = heis , mia , hen (één).Telwoord.Taalgebruik in het NT : heis (één).Taalgebruik in de Septuaginta : heis (één).Taalgebruik in Lc : heis (één).

Lc 15,4.10. - 11. ἑν εξ = hen ex (één uit).NT (4) : (1) Mt 10,29. (2) Mt 18,12. (3) Lc 12,6. (4) Lc 15,4.

Lc 15,4.13. ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch (niet) OF betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (οὑ = hou).Taalgebruik in het NT : ou - ouk - ouch (niet).Taalgebruik in de LXX : ou - ouk - ouch (niet).Lc (84 + 92 + 7 = 183).Lc 1 (2 + 5 = 7).ου = ou.Lc (84).Lc 15 (4) : (1) Lc 15,4. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,8. (4) Lc 15,13.ουκ = ouk.Lc (92).Lc 15 (1) : Lc 15,28.ουχ = ouch : Lc 15 (0).

ou (niet)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
ou   3068  2321  747  97  42  84  113  68  313  30  223  336 
ouk  3499  2752  747  93  66  92  137  56  274  29  251  388 
ouch  452  351  101  20  49  20  40 
Totaal  7019 5424 1595 197 114 183 270 132 636 63 494 764

ou (niet)  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
ou  / 84 2 1 2 4 2 6 4 5 2 3 5 7 5 5 4 2 1 3 1 3 6 6 2 3
ouk / 92 5 4 1 4 1 4 4 6 6 2 3 9 6 5 1 4 2 4 5 3 2 4 3 4
ouch / 7                     1   2       1   1     1   1
ouchi / 20 1     1   1           2 2 2 1 1 2 1       1 1 2
Totaal  / 203 8 5 3 9 3 11 8 11 8 5 9 18 15 12 6 7 6 8 7 6 8 12 6 10

- Hebreeuws.לֹא = lo´(niet).Taalgebruik in Tenakh : lo´(niet).Getalwaarde : lamed = 12 of 30 , aleph = 1 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld).De getalwaarde van לֹא = lo´ is de helft van de getalwaarde van de schrijfwijze van aleph ; 13 - 26 of een verhouding van 1 - 2.Tenakh (2767).Pentateuch (801).Eerdere Profeten (456).Latere Profeten (611).12 Kleine Profeten (150).Geschriften (749).Structuur : 3 - 1.De som van de elementen is telkens 4.
- Ned. : niet.D. : nicht.E. : not.Fr. : ne... pas.Grieks : ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch (niet).Taalgebruik in het NT : ou - ouk - ouch (niet).Hebreeuws.לֹא = lo´(niet).Taalgebruik in Tenakh : lo´(niet).Latijn : non.

Lc 15,4.18. εν = en (in, tijdens).Taalgebruik in het NT : en (in).Taalgebruik in de LXX: en (in).Taalgebruik in Lc : en (in).Lc (288).Lc 15 (3) : (1) Lc 15,4. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,25.

en (in).  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk synopt. ev.
  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

en (in)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
288   25  23  10  18  10  12  12  13  14  12  17  13  11  11  13  12  16 

- Hebr. בְּ = bë.Fr. en.Ned. in.E. in.D. in.Fr. dans.Arabisch : فِي = fi (in).Taalgebruik in de Qoran : fi (fi).

Lc 15,4.20. dat. vr. enk. ερημῳ = erèmô(i) van het zelfst. / bijvoegl. naamw. ερημος = erèmos (woestijn, eenzame plaats).Taalgebruik in NT : erèmos (woestijn).Taalgebruik in Lc. : erèmos (woestijn).Lc (5) : (1) Lc 3,2. (2) Lc 3,4. (3) Lc 4,1. (4) Lc 9,12. (5) Lc 15,4.Een vorm van ερημος = erèmos (woestijn, eenzame plaats) in Lc (10) : (1) Lc 1,80. (2) Lc 3,2. (3) Lc 3,4. (4) Lc 4,1. (5) Lc 4,42. (6) Lc 5,16. (7) Lc 7,24. (8) Lc 8,29. (9) Lc 9,12. (10) Lc 15,4.

  erèmos (woestijn)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
3 dat. enk. erèmô(i)  169  145  24  3 4 3   11  15   
  totaal 387  340  47  10  27  32   

  erèmos (woestijn)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
1 nom. enk. erèmos   32  28  2 : (1) Mt 14,15. (2) Mt 23,38 . 1 : Mc 6,35.     1 : Hnd 8,26.     3 : (1) Mt 14,15 // Mc 6,35 .    
2 gen. enk. erèmou  54  52        1 : Joh 11,54.   1 : Gal 4,27      
3 dat. enk. erèmô(i)  169  145  24  3 : (1) Mt 3,1. (2) Mt 3,3. (3) Mt 24,26. 3 : (1) Mc 1,3. (2) Mc 1,4. (3) Mc 1,13. 5 : (1) Lc 3,2. (2) Lc 3,4. (3) Lc 4,1. (4) Lc 9,12. (5) Lc 15,4. 4 : (1) Joh 1,23. (2) Joh 3,14. (3) Joh 6,31. (4) Joh 6,49. 6 : (1) Hnd 7,30. (2) Hnd 7,36. (3) Hnd 7,38. (4) Hnd 7,42. (5) Hnd 7,44. (6) Hnd 13,18. 3 : (1) 1 Kor 10,5. (2) Heb 3,8. (3) Heb 3,17.   11: (1) Mt 3,1 // Mc 1,4 // Lc 3,2. (2) Mt 3,3 // Mc 1,3 // Lc 3,4. (3) Mc 1,13 // Lc 4,1 15 :  
4 acc. enk. erèmon  107  94  13  3 : (1) Mt 4,1. (2) Mt 11,7. (3) Mt 14,13. 4 : (1) Mc 1,12. (2) Mc 1,35. (3) Mc 6,31. (4) Mc 6,32 . 2 : (1) Lc 4,42. (2) Lc 7,24 .   1 : Hnd 21,38 .   3 : (1) Apk 12,6. (2) Apk 12,14. (3) Apk 17,3 . 9 : (1) Mt 4,1 // Mc 1,12 // Lc 4,1. (2) Mt 11,7 // Lc 7,24. (3) Mt 14,13 // Mc 6,32 .    
5 nom. mv. erèmoi                          
6 gen. mv. erèmôn                          
7 dat. mv.  erèmois   1 : Mc 1,45 . 2 : (1) Lc 1,80. (2) Lc 5,16.         3 : (1) Mc 1,45 // Lc 5,16.    
8 acc. mv. erèmous  10      1 : Lc 8,29.            
  totaal 387  340  47  10  27  32   

- Hebr. chârëbâh (chrbh : 11) , mv. chârâbhôth (chrbwth : 14).De berg chorebhâh (Choreb).hammidëbar (de woestijn) (39).Cfr. heremiet < herèmitos : kluizenaar (claustrum : gesloten).désert < Latijnse de-sertus : verlaten ; serere , sertum : aaneenrijgen , aaneenschakelen.Een plaats is eenzaam om tot rust te komen.Een huis is verlaten nadat de bewoners zijn gevlucht , gestorven of gedood.Een weg is verlaten.

Lc 15,4.18. - 20. εν τῃ ερημῳ = en tè(i) erèmô(i) (in de woestijn).NT (22).Lc (5) : (1) Lc 3,2. (2) Lc 3,4. (3) Lc 4,1. (4) Lc 9,12. (5) Lc 15,4.

Lc 15,4.22. ind. praes. 3de pers. enk. πορευεται = poreuetai (hij begeeft zich op weg) van het werkw. πορευομαι = poreuomai (zich op weg begeven , op weg gaan).Taalgebruik in het NT : poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan).Taalgebruik in de LXX : poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan).Taalgebruik in Lc : poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan).Lc (4) : (1) Lc 7,8. (2) Lc 11,26. (3) Lc 15,4. (4) Lc 22,22.
- por-euomai.p of ph = f -> v + r.Zelfstandig naamwoord πορος = poros : weg door een water heen , wad , voorde , veer , doorwaadbare plaats.Lat. por-tus : haven.Mnd. voort , ofries forda , oeng. ford.Het woord behoort tot de groep van varen.πορευομαι = poreuomai kan in de LXX de vertaling van 19 verschillende werkw. zijn .

  poreuomai (zich op weg begeven) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk
  ind. pr. 3de p. enk. poreuetai 28 21 7 2   4 1      

      1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18.
  poreuomai     Lc 1 Lc 2 Lc 4 Lc 5 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 19 Lc 21 Lc 22 Lc 24
1.   ind. praes. 3de pers. enk. poreuetai          (1) Lc 7,8       (2) Lc 11,26 .     (3) Lc 15,4 .         (4) Lc 22,22      
2. 

ind. praes. 1ste pers. enk. poreuomai  

1                       (1) Lc 14,19.              
3.  ind. fut. 3de pers. enk. poreusetai                  (1) Lc 11,5                  
4.  ind. fut. 1ste pers. enk. poreusomai                         (1) Lc 15,18            
5.  imperat. praes. 2de pers. enk. poreuou        (1) Lc 5,24. (2) Lc 7,50 (3) Lc 8,48 .   (4) Lc 10,37   (5) Lc 13,31 .       (6) Lc 17,19        
6.  part. praes. nom. mann. enk. poreuomenos                      (1) Lc 14,31              
7.  part. praes. gen. mann. enk.  poreuomenou                               (1) Lc 19,36      
8.  part. praes. acc. mann. enk. poreuomenon 1             (1) Lc 9,53.                      
9.  part. praes. nom. mann. mv. poreuomenoi  (1) Lc 1,6.         (2) Lc 8,14.                       (3) Lc 24,13.   
10.  part. praes. gen. mv. poreuomenôn 1             (1) Lc 9,57 .                      
11.  ind imperf. 3de pers. enk. eporeueto       (1) Lc 4,30 .   (2) Lc 7,6 .                   (3) Lc 19,28 .         
12.  ind. imperf. 3de pers. mv. eporeuonto     (1) Lc 2,3. (2) Lc 2,41 .                               (3) Lc 24,28.  
13.  inf. praes. poreuesthai       (1) Lc 4,42.       (2) Lc 9,51 . (3) Lc 10,38 .   (4) Lc 13,33       (5) Lc 17,11.     (6) Lc 22,33. (7) Lc 24,28 .     
14.  ind. aor. 3de pers. enk. eporeuthè   (1) Lc 1,39.   (2) Lc 4,42.   (3) Lc 7,11.                   (4) Lc 19,12.     (5) Lc 22,39 .    
15.  ind. aor. 3de pers. mv. eporeuthèsan 1             (1) Lc 9,56 .                      
16.  conj. aor. 3de pers. enk. poreuthè(i)                           (1) Lc 16,30          
17.  imerat. aor. 2de pers. mv. poreuthète                                (1) Lc 21,8    
18. part. aor. nom. mann. enk. poreutheis 2                     (1) Lc 14,10. (2) Lc 15,15.            
19.  part. aor. nom. mann. + vr. mv. poreuthentes          (1) Lc 7,22 .   (2) Lc 9,12. (3) Lc 9,13. (4) Lc 9,52 .     (5) Lc 13,32.         (6) Lc 17,14.     (7) Lc 22,8.     
    '48' 

Lc 15,4.23. επι = epi (op, bij).Afkortingen : επ' = ep' en εφ' = ef'.Taalgebruik in het NT : epi (op, bij).Taalgebruik in de LXX : epi (op, bij).Taalgebruik in Lc : epi (op, bij).Ned. op.
Lc (104 + 25 + 20 = 149).Lc 15 (5) : (1) Lc 15,4. (2) Lc 15,5. (3) Lc 15,7. (4) Lc 15,10. (5) Lc 15,20.Een vorm van επι = epi (op) in de LXX (7297) , in het NT (878).

epi (op, bij)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
epi 4540  3946 594  91  51  104  22  120  117 89  246  268 
ep 1320  1179  141  13  14  25  13  24  30  22  52  65 
ef  430  348  82  10  20  17  25  36  37 
Totaal   6290  5473  817  114  71  149  36  161  172  114  334  370 

  epi (op, bij)  Lc Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24 Lc
1 epi 104  10      104 
2 ep 25                    25 
3 ef  20                          20 
  Totaal   149  11  12  10  11    10  10  149 

- Lat. ad.Fr. à.E. at.Ned. op , naar, bij.D. bei.

Lc 15,4.23. - 24. επι το = epi to.Lc (10) : (1) Lc 4,9. (2) Lc 5,19. (3) Lc 5,27. (4) Lc 10,34. (5) Lc 15,4. (6) Lc 17,35. (7) Lc 24,1. (8) Lc 24,12. (9) Lc 24,22. (10) Lc 24,24.

25. act. part. perf. nom. + acc. onz. enk..απολωλος = apolôlos (het verlorene) van het werkw. απολλυμι = apollumi (verderven, verdoemen).Taalgebruik in het NT : apollumi ( ten gronde richten , doden , verliezen ).Taalgebruik in de LXX : apollumi (ten gronde richten , doden , verliezen).Taalgebruik in Lc : apollumi (ten gronde richten , doden , verliezen).Taalgebruik in Hnd : apollumi ( ten gronde richten , doden , verliezen ).Bijbel (3) : (5) Lc 15,4. (2) Lc 15,6. (3) Lc 19,10.Een vorm van απολλυμι = apollumi in de LXX (378) , in het NT (90) , in Mt (19) , in Mc (10) , in Lc (25) :

      1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9.  10.  11.  12. 
  apollumi   Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 8 Lc 9 Lc 11 Lc 13 Lc 15 Lc 17 Lc 19 Lc 20 Lc 21
1.  pass. ind. praes. 1ste pers. enk. apollumai                 (1) Lc 15,17        
2.  pass. ind. praes. 1ste pers. mv. apollumetha        (1) Lc 8,24                
3.  ind. fut. 3de pers. enk. apolesei          (1) Lc 9,24       (2) Lc 17,33   (3) Lc 20,16  
4.  ind. aor. 3de pers. enk. apôlesen                   (1) Lc 17,27. (2) Lc 17,29      
5.  ind. aor. 1ste pers. enk. apôlesa                (1) Lc 15,9        
6.  ind. fut. 3de pers. mv.. apolountai    (1) Lc 5,37                    
7.  ind. fut. 2de pers. mv. apoleisthe              (1) Lc 13,3. (2) Lc 13,5          
8.  conj. aor. 3de pers. enk. apolètai                         (1) Lc 21,18
9.  conj. ind. aor. 3de pers. enk. apolesè(i)           (1) Lc 9,24.       (2) Lc 15,8 (3) Lc 17,33      
10.  conj. aor. 3de pers. mv. apolesôsin                            
11.  inf. aor. apolesai   (1) Lc 4,34   (2) Lc 6,9   (3) Lc 9,56         (4) Lc 19,47    
12.  inf. aor. apolesthai               (1) Lc 13,33          
13.  part. aor. nom. mann. enk. apolesas          (1) Lc 9,25.     (2) Lc 15,4        
14.  part. aor. gen. mann. + onz. enk. apolomenou             (1) Lc 11,51            
15.  part. perf. nom. mann. enk. apolôlôs                (1) Lc 15,24. (2) Lc 15,32        
16.  act. part. perf. nom. + acc. onz. enk. apolôlos                (1) Lc 15,4. (2) Lc 15,6    (3) Lc 19,10    
  totaal 25  3

- < ap- + ollumi < ol-numi.Hebr. ´âbhad.Lat. perdere.Fr. perdre.Lat. perditio.Fr. perdition.Ned. verderf (v / p - r - d) , verdoemenis.

27. van het werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden).Taalgebruik in het NT : heuriskô (vinden).Taalgebruik in de Septuaginta : heuriskô (vinden).Taalgebruik in Lc : heuriskô (vinden).Taalgebruik in Hnd : heuriskô (vinden).Bijbel (31).OT (26).NT (5) : Een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) in de LXX (613) , in het NT (176) , in Lc (45).In Lc : 17 vormen in 18 / 24 hoofdstukken en 45 verzen.In Hnd : X vormen in 17 hoofdstukken en 33 verzen.In de LXX kan een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) de vertaling van 20 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn.

      1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9.  10.  11.  12.  13.  14.  15.  16.  17.  18. 
  heuriskô    Lc 1 Lc 2 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 15 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 22 Lc 23 Lc 24
1.  act. ind. praes. 3de pers. enk. heuriskei                   (1) Lc 11,10. (2) Lc 11,25                  
2.  act. ind. praes. 1ste pers. enk. heuriskô                       (1) Lc 13,7           (2) Lc 23,4  
3.  act. ind. imperf. 3de pers. mv. heuriskon                  (1) Lc 11,24           (2) Lc 19,48      
4.  act. ind. fut. 3de pers. enk. heurèsei                     (1) Lc 12,37. (2) Lc 12,43       (3) Lc 18,8        
5.  act. ind. fut. 2de pers. mv. heurèsete    (1) Lc 2,12             (2) Lc 11,9           (3) Lc 19,30      
6.  act. ind. aor. 3de pers. enk. heuren      (1) Lc 4,17               (2) Lc 13,6         (3) Lc 22,45    
7.  act. ind. aor. 2de pers. enk. heures   Lc (1) Lc 1,30 .                                  
8.  act. ind. aor. 1ste pers. enk. of 3de pers. mv. heuron   14    (1) Lc 2,46 .       (2) Lc 7,9. (3) Lc 7,10 . (4) Lc 8,35 .         (5) Lc 15,6. (6) Lc 15,9     (7) Lc 19,32 . (8) Lc 22,13. (9) Lc 23,13. (10) Lc 23,22 . (11) Lc 24,2. (12) Lc 24,3. (13) Lc 24,24. (14) Lc 24,33.       
9.  act. ind. aor. 1ste pers. mv. heuramen                                 (1) Lc 23,2  
10.  act. conj. aor. 3de pers. enk. heurè(i)                     (1) Lc 12,38   (2) Lc 15,4. (3) Lc 15,8            
11.  act. conj. aor. 3de pers.mv. heurôsin           (1) Lc 6,7.     (2) Lc 9,12. () Lc 11,54                  
12.  act. part. aor. nom. mann. enk. heurôn                       (1) Lc 15,5            
13.  act. part. aor. nom. vr. enk. heurousa                         (1) Lc 15,9 .            
14.  act. part. aor. nom. mann. mv. heurontes    (1) Lc 2,45   (2) Lc 5,19 .                              
15.  act. part. aor. nom. vr. mv. heurousai                                    (1) Lc 24,23
16.  pass. ind. aor. 3de pers. enk. heurethè  3               (1) Lc 9,36       (2) Lc 15,24. (3) Lc 15,32            
17.  pass. ind. aor. 3de pers. mv. heurethèsan                         (1) Lc 17,18.          
    45  5   3  


- wa-consecutivum + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיִּמְצָא = wajjimëtsâ´ (en hij vond) van het werkw. מָצָא = mâtsâ´ (vinden).Taalgebruik in Tenakh : mâtsâ´ (vinden).Getalwaarde : mem = 13 of 40 , tsade = 18 of 90 , aleph = 1 ; totaal : 32 ( 2² X 2³) of 131.Structuur : 4 - 9 - 1.De som van de elementen is telkens 5.Tenakh (16).Pentateuch (3) : (1) Gn 26,12. (2) Gn 30,14. (3) Gn 39,4.Een vorm van מָצָא = mâtsâ´ (vinden) in 403 verzen.
- Ned. : vinden.D. : finden.E. : to find.Fr. : trouver.Du latin populaire *tropare (« composer, inventer un air » d’où « composer un poème », puis « inventer, découvrir »), dérivé de tropus (« figure de rhétorique » ? voir trope). Website : http://fr.wiktionary.org/wiki/trouver.Grieks : εὑρισκω = heuriskô (vinden).Taalgebruik in het NT : heuriskô (vinden).Hebreeuws : מָצָא = mâtsâ´ (vinden).Taalgebruik in Tenakh : mâtsâ´ (vinden).Lat. : invenire .



Lc 15,5 - Lc 15,5 : 238. Gelijkenis van het verloren schaap : Lc 15,1-7 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,1 - Lc 15,2 - Lc 15,3 - Lc 15,4 - Lc 15,5 - Lc 15,6 - Lc 15,7 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 24ste (vierentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
15:5 kai eurôn epitithèsin epi tous ômous autou chairôn 5 et cum invenerit eam inponit in umeros suos gaudens    En als hij het vindt legt hij het vol vreugde op zijn schouders  5 En als hij het gevonden heeft, legt hij het op zijn schouders, verblijd zijnde.  [5] En als hij het gevonden heeft, neemt hij het vol blijdschap op zijn schouders;  [5] En als hij het gevonden heeft, legt hij het vol vreugde op zijn schouders   5 En als hij het vindt legt hij het op zijn schouders en is hij verheugd;    5. Et, quand il l'a retrouvée, il la met, tout joyeux, sur ses épaules

King James Bible.[5] And when he hath found it, he layeth it on his shoulders, rejoicing.
Luther-Bibel.5 Und wenn er's gefunden hat, so legt er sich's auf die Schultern voller Freude.

Tekstuitleg van Lc 15,5.Het vers Lc 15,5 telt 8 (2³) woorden en 42 (2 X 3 X 7) letters.De getalwaarde van Lc 15,5 is 7380 (2² X 3² X 5 X 41).

1. και = kai (en).Taalgebruik : kai (en) in NT.Taalgebruik in Lc : kai (en).Taalgebruik : kai (en) in de LXX.Nevenschikkend voegwoord.Lc (822 / 1151).Lc 15.25/32 WEL.7/32 NIET : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,10. (4) Lc 15,11. (5) Lc 15,17. (6) Lc 15,19. (7) Lc 15,30.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Hebr. : וְ = wë.Lat : et.Fr. : et.Ned. : en.E. : and.D. und.Arabisch : وَ = wa (en).Taalgebruik in de Qoran : wa (en).

Lc 15,5.2. act. part. aor. nom. mann. enk. εὑρων = heurôn (gevonden) van het werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden).Taalgebruik in het NT : heuriskô (vinden).Taalgebruik in de Septuaginta : heuriskô (vinden).Taalgebruik in Lc : heuriskô (vinden).Taalgebruik in Hnd : heuriskô (vinden).Bijbel (17).OT (7) : (1) Gn 44,6. (2) Dt 22,23. (3) Spr 12,2. (4) Spr 25,16. (5) Proloog Sir 1, 6 ; Sir 1,6. (6) Sir 6,14. (7) Sir 25,10.NT (10) : (1) Mt 10,39. (2) Mt 13,44. (3) Mt 13,46. (4) Lc 15,5. (5) Joh 9,35. (6) Joh 12,14. (7) Hnd 11,26. (8) Hnd 12,19. (9) Hnd 18,2. (10) Hnd 27,6.Een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) in de LXX (613) , in het NT (176) , in Lc (45).In Lc : 17 vormen in 18 / 24 hoofdstukken en 45 verzen.In Hnd : X vormen in 17 hoofdstukken en 33 verzen.In de LXX kan een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) de vertaling van 20 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn.In Lc 15 komt een vorm van het werkw. verliezen en vinden telkens 7X voor.
- וַיִּמְצָא = wajjimëtsâ´ (en hij vond) < wa-consecutivum + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. mann. mv. van het werkw. מָצָא = mâtsâ´ (vinden).Taalgebruik in Tenakh : mâtsâ´ (vinden).Getalwaarde : mem = 13 of 40 , tsade = 18 of 90 , aleph = 1 ; totaal : 32 ( 2² X 2³) of 131.Structuur : 4 - 9 - 1.De som van de elementen is telkens 5.Tenakh (23).Pentateuch (4) : (1) Gn 26,12. (2) Gn 30,14. (3) Gn 39,4. (4) Gn 44,12.5.Een vorm van מָצָא = mâtsâ´ (vinden) in 403 verzen.
- Ned. : vinden.D. : finden.E. : to find.Fr. : trouver.Du latin populaire *tropare (« composer, inventer un air » d’où « composer un poème », puis « inventer, découvrir »), dérivé de tropus (« figure de rhétorique » ? voir trope). Website : http://fr.wiktionary.org/wiki/trouver.Grieks : εὑρισκω = heuriskô (vinden).Taalgebruik in het NT : heuriskô (vinden).Hebreeuws : מָצָא = mâtsâ´ (vinden).Taalgebruik in Tenakh : mâtsâ´ (vinden).Lat. : invenire.

Lc 15,5.3. act. ind. praes. 3de pers. enk. επιτιθησιν = epitithèsin van het werkw. επιτιθημι = epitithèmi (opleggen).Taalgebruik in het NT : epitithèmi (opleggen).Taalgebruik in de LXX : epitithèmi (opleggen).Taalgebruik in Lc : epitithèmi (opleggen).Bijbel (2) : (1) Dt 22,17. (2) Lc 15,5.Een vorm van επιτιθημι = epitithèmi in de LXX (270) , in het NT (40) , in Lc (5).In de LXX kan επιτιθημι = epitithèmi de vertaling van 35 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn.

4. επι = epi (op, bij).Afkortingen : επ' = ep' en εφ' = ef'.Taalgebruik in het NT : epi (op, bij).Taalgebruik in de LXX : epi (op, bij).Taalgebruik in Lc : epi (op, bij).Ned. op.
Lc (104 + 25 + 20 = 149).Lc 15 (5) : (1) Lc 15,4. (2) Lc 15,5. (3) Lc 15,7. (4) Lc 15,10. (5) Lc 15,20.Een vorm van επι = epi (op) in de LXX (7297) , in het NT (878).

epi (op, bij)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
epi 4540  3946 594  91  51  104  22  120  117 89  246  268 
ep 1320  1179  141  13  14  25  13  24  30  22  52  65 
ef  430  348  82  10  20  17  25  36  37 
Totaal   6290  5473  817  114  71  149  36  161  172  114  334  370 

  epi (op, bij)  Lc Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24 Lc
1 epi 104  10      104 
2 ep 25                    25 
3 ef  20                          20 
  Totaal   149  11  12  10  11    10  10  149 

- Lat. ad.Fr. à.E. at.Ned. op , naar, bij.D. bei.

Lc 15,5.5. bep. lidw. acc. mann. mv. τους = tous (de).Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het).Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord.Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord.Lc (98).Lc 15 (4) : (1) Lc 15,5. (2) Lc 15,6. (3) Lc 15,15. (4) Lc 15,22.

  lidw. mv.   bijbel  OT  NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br. Apk  syn. ev.
16. acc. m. mv. tous   2960 2330 630 91 52 98 51 122 156 60    
  Totaal     23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

- N. : de.E. : the.D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).

Lc 15,5.8. act. part. praes. nom. mann. enk. χαιρων = chairôn (zich verheugende) van het werkw. χαιρω = chairô (zich verheugen).Taalgebruik in het NT : chairô (zich verheugen).Taalgebruik in de Septuaginta : chairô (zich verheugen).Taalgebruik in Lc : chairô (zich verheugen).Taalgebruik in Hnd : chairô (zich verheugen).Website : http://fr.wikipedia.org/wiki/Joie_(philosophie).Bijbel (7) : (1) 2 K 11,14. (2) Tob 11,15. (3) Tob 11,16. (4) Lc 15,5. (5) Lc 19,6. (6) Hnd 8,39. (7) Kol 2,5.Een vorm van χαιρω = chairô (zich verheugen) in de LXX (87) , in het NT (74) , in Lc (12) , in Joh (9).


Lc 15,6 - Lc 15,6 : 238. Gelijkenis van het verloren schaap : Lc 15,1-7 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,1 - Lc 15,2 - Lc 15,3 - Lc 15,4 - Lc 15,5 - Lc 15,6 - Lc 15,7 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 24ste (vierentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
15:6 kai elthôn eis ton oikon sugkalei tous filous kai tous geitonas legôn autois sugcharète moi oti euron to probaton mou to apolôlos   6 et veniens domum convocat amicos et vicinos dicens illis congratulamini mihi quia inveni ovem meam quae perierat    en hij gaat naar huis, roept zijn vrienden en buren bij elkaar en zegt hun: deelt in mijn vreugde, want mijn schaap dat verloren was geraakt heb ik gevonden.   6 En te huis komende, roept hij de vrienden en de geburen samen, zeggende tot hen: Weest blijde met mij; want ik heb mijn schaap gevonden, dat verloren was.   [6] thuisgekomen roept hij zijn vrienden en buren en zegt hun: “Deel in mijn blijdschap want ik heb mijn verloren schaap weer teruggevonden.”   [6] en gaat hij naar huis. Daar roept hij zijn vrienden en buren bijeen en zegt tegen hen: “Deel in mijn vreugde, want ik heb het schaap gevonden dat verdwaald was.”  6 als hij bij huis aankomt roept hij de vrienden en de buren bijeen en zegt tot hen: weest mét mij verheugd, omdat ik mijn schaap gevonden heb dat verloren was!–  6. et, de retour chez lui, il assemble amis et voisins et leur dit : «Réjouissez-vous avec moi, car je l'ai retrouvée, ma brebis qui était perdue ! »  

King James Bible.[6] And when he cometh home, he calleth together his friends and neighbours, saying unto them, Rejoice with me; for I have found my sheep which was lost.
Luther-Bibel.6 Und wenn er heimkommt, ruft er seine Freunde und Nachbarn und spricht zu ihnen: Freut euch mit mir; denn ich habe mein Schaf gefunden, das verloren war.

Tekstuitleg van Lc 15,6.Het vers Lc 15,6 telt 22 (2 X 11) woorden en 106 (2 X 53) letters.De getalwaarde van Lc 15,6 is 14084 (2² X 7 X 503).Na de vondst wordt er gefeest.Een parallel vinden we in het parallelverhaal in Lc 15,9.Ook na de terugkomst van de jongste zoon wordt er gefeest (Lc 15,22-24).

Lc 15,6.1. και = kai (en).Taalgebruik : kai (en) in NT.Taalgebruik in Lc : kai (en).Taalgebruik : kai (en) in de LXX.Nevenschikkend voegwoord.Lc (822 / 1151).Lc 15.25/32 WEL.7/32 NIET : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,10. (4) Lc 15,11. (5) Lc 15,17. (6) Lc 15,19. (7) Lc 15,30.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Hebr. : וְ = wë.Lat : et.Fr. : et.Ned. : en.E. : and.D. und.Arabisch : وَ = wa (en).Taalgebruik in de Qoran : wa (en).

Lc 15,6.2. act. part. aor. nom. mann. enk. ελθων = elthôn (gekomen) van het werkw. ερχομαι = erchomai (gaan, komen).Taalgebruik in het NT : erchomai (gaan, komen).Taalgebruik in de LXX : erchomai (gaan, komen).Taalgebruik in Lc. : erchomai (gaan, komen).Lc (11) : (1) Lc 7,3. (2) Lc 8,51. (3) Lc 10,32. (4) Lc 12,37. (5) Lc 12,43. (6) Lc 14,9. (7) Lc 15,6. (8) Lc 15,17. (9) Lc 18,8 -. (10) Lc 19,23. (11) Lc 22,45.Een vorm van ερχομαι = erchomai (gaan, komen) in de LXX (1054) , in het NT (631) in Lc (98).

erchomai (gaan, komen) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
part. aor. nom. m. + vr. enk. elthôn 66 17 49 14 7 11 7 2 8   32  39 

Lc 15,6.5. acc. mann. enk. οικον = oikon van het zelfst. naamw. οικος = oikos (huis).Taalgebruik in het NT : oikos (huis).Taalgebruik in de Septuaginta : oikos (huis).Taalgebruik in Lc : oikos (huis).Taalgebruik in Hnd : oikos (huis).Een vorm van οικος = oikos in de LXX (2062) , in het NT (112) , in Lc (32).

  oikos (huis)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
4 acc. mann. enk. oikon   592  536  56  10  19  11  10    33  35  10   
  totaal 1818  1708  110  12  32  25  28           

Lc Lc 1 Lc 2 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 18 Lc 19
                (1) Lc 11,17   (2) Lc 13,35 (3) Lc 14,23       (4) Lc 19,46
(1) Lc 1,27 (2) Lc 2,4             (3) Lc 11,51              
(1) Lc 1,69             (2) Lc 10,5   (3) Lc 12,52           (4) Lc 19,5. (5) Lc 19,9
19  (1) Lc 1,23. (2) Lc 1,33. (3) Lc 1,40. (4) Lc 1,56   (5) Lc 5,24. (6) Lc 5,25 (7) Lc 6,4 (8) Lc 7,10. (9) Lc 7,36. (10) Lc 8,39. (11) Lc 8,41 (12) Lc 9,61   (13) Lc 11,17. (14) Lc 11,24 (15) Lc 12,39.     (16) Lc 14,1 (17) Lc 15,6. (18) Lc 16,27 .   (19) Lc 18,14.  
                          (1) Lc 16,4    
32 

Lc 15,6.3. - 5. εις τον οικον = eis ton oikon (naar het huis) in Lc (16) : (1) Lc 1,23. (2) Lc 1,40. (3) Lc 1,56. (4) Lc 5,24. (5) Lc 5,25. (6) Lc 6,4. (7) Lc 7,10. (8) Lc 8,39. (9) Lc 8,41. (10) Lc 9,61. (11) Lc 10,38. (12) Lc 11,24. (13) Lc 15,6. (14) Lc 16,27. (15) Lc 18,14. (16) Lc 22,54.

Lc 15,6.6. act. ind. praes. 3de pers. enk. συγκαλει = sugkalei (hij / zij roept samen) van het werkw. συγκαλεω = sugkaleô (samenroepen).Taalgebruik in het NT : sugkaleô (samenroepen).Taalgebruik in de LXX : sugkaleô (samenroepen).Bijbel (2) : (1) Lc 15,6. (2) Lc 15,9.

7. bep. lidw. acc. mann. mv. τους = tous (de).Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het).Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord.Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord.Lc (98).Lc 15 (4) : (1) Lc 15,5. (2) Lc 15,6. (3) Lc 15,15. (4) Lc 15,22.

  lidw. mv.   bijbel  OT  NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br. Apk  syn. ev.
16. acc. m. mv. tous   2960 2330 630 91 52 98 51 122 156 60    
  Totaal     23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

- N. : de.E. : the.D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).

9. και = kai (en).Taalgebruik : kai (en) in NT.Taalgebruik in Lc : kai (en).Taalgebruik : kai (en) in de LXX.Nevenschikkend voegwoord.Lc (822 / 1151).Lc 15.25/32 WEL.7/32 NIET : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,10. (4) Lc 15,11. (5) Lc 15,17. (6) Lc 15,19. (7) Lc 15,30.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Hebr. : וְ = wë.Lat : et.Fr. : et.Ned. : en.E. : and.D. und.Arabisch : وَ = wa (en).Taalgebruik in de Qoran : wa (en).

10. bep. lidw. acc. mann. mv. τους = tous (de).Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het).Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord.Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord.Lc (98).Lc 15 (4) : (1) Lc 15,5. (2) Lc 15,6. (3) Lc 15,15. (4) Lc 15,22.

  lidw. mv.   bijbel  OT  NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br. Apk  syn. ev.
16. acc. m. mv. tous   2960 2330 630 91 52 98 51 122 156 60    
  Totaal     23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

- N. : de.E. : the.D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).

16. ὁτι = hoti (dat, omdat).Taalgebruik in het NT : hoti (dat, omdat).Taalgebruik in de LXX : hoti (dat, omdat).Taalgebruik in Lc : hoti (dat, omdat).Lc 15 (7) : (1) Lc 15,2. (2) Lc 15,6. (3) Lc 15,7. (4) Lc 15,9. (5) Lc 15,24. (6) Lc 15,27. (7) Lc 15,32.

hoti ( dat , omdat )  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  4396  3213  1183  137  92  160  237  114  389  54  389  626 

hoti  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
160  11  6 6 7 7 8 7 11 12 6 5 7 5 3 6 13 4 7 6 5

Lc 15,6.17. act. ind. aor. 1ste pers. enk. of 3de pers. mv. εὑρον = heuron (ik vond of zij vonden) van het werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden).Taalgebruik in het NT : heuriskô (vinden).Taalgebruik in de Septuaginta : heuriskô (vinden).Taalgebruik in Lc : heuriskô (vinden).Taalgebruik in Hnd : heuriskô (vinden).Pentateuch (9) : (1) Gn 11,2. (2) Gn 18,3. (3) Gn 26,19. (4) Gn 30,27. (5) Gn 33,15. (6) Gn 38,22. (7) Gn 50,4. (8) Ex 16,27. (9) Nu 15,32.NT (32).Mt (4) : (1) Mt 8,10. (2) Mt 22,10. (3) Mt 26,60. (4) Mt 27,32.Mc (3) : (1) Mc 1,37. (2) Mc 11,4. (3) Mc 14,16.Lc (14) : (1) Lc 2,46. (2) Lc 7,9. (3) Lc 7,10. (4) Lc 8,35. (5) Lc 15,6. (6) Lc 15,9. (7) Lc 19,32. (8) Lc 22,13. (9) Lc 23,13. (10) Lc 23,22. (11) Lc 24,2. (12) Lc 24,3. (13) Lc 24,24. (14) Lc 24,33.Een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) in de LXX (613) , in het NT (176) , in Lc (45).In Lc : 17 vormen in 18 / 24 hoofdstukken en 45 verzen.In Hnd : X vormen in 17 hoofdstukken en 33 verzen.In de LXX kan een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) de vertaling van 20 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn.In de LXX kan een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) de vertaling van 20 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn.

  heuriskô  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  act. ind. aor. 3de pers. mv. heuron   92  60  32  14    11      21  21     

      1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9.  10.  11.  12.  13.  14.  15.  16.  17.  18. 
  heuriskô    Lc 1 Lc 2 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 15 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 22 Lc 23 Lc 24
1.  act. ind. praes. 3de pers. enk. heuriskei                   (1) Lc 11,10. (2) Lc 11,25                  
2.  act. ind. praes. 1ste pers. enk. heuriskô                       (1) Lc 13,7           (2) Lc 23,4  
3.  act. ind. imperf. 3de pers. mv. heuriskon                  (1) Lc 11,24           (2) Lc 19,48      
4.  act. ind. fut. 3de pers. enk. heurèsei                     (1) Lc 12,37. (2) Lc 12,43       (3) Lc 18,8        
5.  act. ind. fut. 2de pers. mv. heurèsete    (1) Lc 2,12             (2) Lc 11,9           (3) Lc 19,30      
6.  act. ind. aor. 3de pers. enk. heuren      (1) Lc 4,17               (2) Lc 13,6         (3) Lc 22,45    
7.  act. ind. aor. 2de pers. enk. heures   Lc (1) Lc 1,30 .                                  
8.  act. ind. aor. 1ste pers. enk. of 3de pers. mv. heuron   14    (1) Lc 2,46 .       (2) Lc 7,9. (3) Lc 7,10 . (4) Lc 8,35 .         (5) Lc 15,6. (6) Lc 15,9     (7) Lc 19,32 . (8) Lc 22,13. (9) Lc 23,13. (10) Lc 23,22 . (11) Lc 24,2. (12) Lc 24,3. (13) Lc 24,24. (14) Lc 24,33.       
9.  act. ind. aor. 1ste pers. mv. heuramen                                 (1) Lc 23,2  
10.  act. conj. aor. 3de pers. enk. heurè(i)                     (1) Lc 12,38   (2) Lc 15,4. (3) Lc 15,8            
11.  act. conj. aor. 3de pers.mv. heurôsin           (1) Lc 6,7.     (2) Lc 9,12. () Lc 11,54                  
12.  act. part. aor. nom. mann. enk. heurôn                       (1) Lc 15,5            
13.  act. part. aor. nom. vr. enk. heurousa                         (1) (6) Lc 15,9 .               
14.  act. part. aor. nom. mann. mv. heurontes    (1) Lc 2,45   (2) Lc 5,19 .                              
15.  act. part. aor. nom. vr. mv. heurousai                                    (1) Lc 24,23
16.  pass. ind. aor. 3de pers. enk. heurethè  3               (1) Lc 9,36       (2) Lc 15,24. (3) Lc 15,32            
17.  pass. ind. aor. 3de pers. mv. heurethèsan                         (1) Lc 17,18.          
    45  5   3  

- Verder bekijken Ex 33,17 : want jij hebt genade gevonden.
- Hebreeuws.act. qal perf. 3de pers. mann. mv. מָצָאוּ / מָצְאוּ = mâtsâ´û / mâtsë´û (zij vonden) van het werkw. מָצָא = mâtsâ´ (vinden).Taalgebruik in Tenakh : mâtsâ´ (vinden).Getalwaarde : mem = 13 of 40 , tsade = 18 of 90 , aleph = 1 ; totaal : 32 ( 2² X 2³) of 131.Structuur : 4 - 9 - 1.De som van de elementen is telkens 5.Tenakh (10) : (1) Ex 15,22. (2) Ex 16,27. (3) Joz 2,22. (4) Re 21,14. (5) 1 S 9,4. (6) 2 S 17,20. (7) 2 K 9,35. (8) Ps 76,6. (9) Neh 5,8. (10) Ps 107,4.Een vorm van מָצָא = mâtsâ´ (vinden) in 403 verzen.
- וַיִּמְצְאוּ = wajjimëtsë´û (en zij vonden) < prefix verbindingswoord wa (consecuitivum) + act. qal imperef. 3de pers. mann. mv. van het werkw. מָצָא = mâtsâ´ (vinden).Taalgebruik in Tenakh : mâtsâ´ (vinden).Getalwaarde : mem = 13 of 40 , tsade = 18 of 90 , aleph = 1 ; totaal : 32 ( 2² X 2³) of 131.Structuur : 4 - 9 - 1.De som van de elementen is telkens 5.Tenakh (13) : (1) Gn 11,2. (2) Gn 26,19. (3) Nu 15,32. (4) Re 1,5. (5) Re 21,12. (6) 1 S 30,11. (7) 1 S 31,8. (8) 1 K 1,3. (9) Jr 41,12. (10) Neh 8,14. (11) 1 Kr 4,40. (12) 1 Kr 10,8. (13) 2 Kr 20,25.
- Lat. invenire.Fr. trouver.Du latin populaire *tropare (« composer, inventer un air » d’où « composer un poème », puis « inventer, découvrir »), dérivé de tropus (« figure de rhétorique » ? voir trope). Website : http://fr.wiktionary.org/wiki/trouver.Ned. vinden.D. finden.E. to find.
- Meer dan de andere evangelisten gebruikt Lucas het werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden).

Lc 15,6.22. act. part. perf. nom. mann. enk. απολωλως = apolôlôs (verloren) van het werkw. απολλυμι = apollumi (verderven, verdoemen).Taalgebruik in het NT : apollumi ( ten gronde richten , doden , verliezen ).Taalgebruik in de LXX : apollumi (ten gronde richten , doden , verliezen).Taalgebruik in Lc : apollumi (ten gronde richten , doden , verliezen).Taalgebruik in Hnd : apollumi ( ten gronde richten , doden , verliezen ).Bijbel (2) : (1) Lc 15,24. (2) Lc 15,32.Een vorm van απολλυμι = apollumi in de LXX (378) , in het NT (90) , in Mt (19) , in Mc (10) , in Lc (25) :

      1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9.  10.  11.  12. 
  apollumi   Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 8 Lc 9 Lc 11 Lc 13 Lc 15 Lc 17 Lc 19 Lc 20 Lc 21
1.  pass. ind. praes. 1ste pers. enk. apollumai                 (1) Lc 15,17        
2.  pass. ind. praes. 1ste pers. mv. apollumetha        (1) Lc 8,24                
3.  ind. fut. 3de pers. enk. apolesei          (1) Lc 9,24       (2) Lc 17,33   (3) Lc 20,16  
4.  ind. aor. 3de pers. enk. apôlesen                   (1) Lc 17,27. (2) Lc 17,29      
5.  ind. aor. 1ste pers. enk. apôlesa                (1) Lc 15,9        
6.  ind. fut. 3de pers. mv.. apolountai    (1) Lc 5,37                    
7.  ind. fut. 2de pers. mv. apoleisthe              (1) Lc 13,3. (2) Lc 13,5          
8.  conj. aor. 3de pers. enk. apolètai                         (1) Lc 21,18
9.  conj. ind. aor. 3de pers. enk. apolesè(i)           (1) Lc 9,24.       (2) Lc 15,8 (3) Lc 17,33      
10.  conj. aor. 3de pers. mv. apolesôsin                            
11.  inf. aor. apolesai   (1) Lc 4,34   (2) Lc 6,9   (3) Lc 9,56         (4) Lc 19,47    
12.  inf. aor. apolesthai               (1) Lc 13,33          
13.  part. aor. nom. mann. enk. apolesas          (1) Lc 9,25     (2) Lc 15,4        
14.  part. aor. gen. mann. + onz. enk. apolomenou             (1) Lc 11,51            
15.  part. perf. nom. mann. enk. apolôlôs                (1) Lc 15,24. (2) Lc 15,32        
16.  part. perf. nom. + acc. onz. enk. apolôlos                (1) Lc 15,4. (2) Lc 15,6    (3) Lc 19,10    
  totaal 25  3

- In de LXX kan een vorm van απολλυμι = apollumi (verderven, verdoemen, ten gronde richten, doden) de vertaling van 42 verschillende Hebreeuws (werk)woorden zijn.
- In verschillende situaties wordt het werkw. απολλυμι = apollumi (verderven, verdoemen, ten gronde richten, doden) :
(1) Jezus komt om de onreine geest te verdelgen.
(2) Jezus komt om wat aan het verloren gaan is te zoeken opdat het zou herleven.
(3) Farizeeën en schriftgeleerden zoeken Jezus te doden .


Lc 15,7 - Lc 15,7 : 238. Gelijkenis van het verloren schaap : Lc 15,1-7 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,1 - Lc 15,2 - Lc 15,3 - Lc 15,4 - Lc 15,5 - Lc 15,6 - Lc 15,7 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 24ste (vierentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
15:7 legô umin oti outôs chara en tô ouranô estai epi eni amartôlô metanoounti è epi enenèkonta ennea dikaiois oitines ou chreian echousin metanoias  7 dico vobis quod ita gaudium erit in caelo super uno peccatore paenitentiam habente quam super nonaginta novem iustis qui non indigent paenitentia    Ik zeg u: zo zal er in de hemel meer vreugde zijn over één zondaar die zich bekeert, dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen bekering nodig hebben.  7 Ik zeg ulieden, dat er alzo blijdschap zal zijn in den hemel over een zondaar, die zich bekeert, meer dan over negen en negentig rechtvaardigen, die de bekering niet van node hebben.   [7] Ik zeg u, zo zal er in de hemel* meer blijdschap zijn over één zondaar die zich bekeert, dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen bekering nodig hebben.   [7] Ik zeg u: zo zal er in de hemel meer vreugde zijn over één zondaar die tot inkeer komt dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen inkeer nodig hebben.  7 ik zeg u: zo zal er in de hemel méér vreugde zijn over één zondaar die tot omkeer komt dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen omkeer nodig hebben!–  7. C'est ainsi, je vous le dis, qu'il y aura plus de joie dans le ciel pour un seul pécheur qui se repent que pour quatre-vingt-dix-neuf justes, qui n'ont pas besoin de repentir. 

King James Bible.[7] I say unto you, that likewise joy shall be in heaven over one sinner that repenteth, more than over ninety and nine just persons, which need no repentance.
Luther-Bibel.7 Ich sage euch: So wird auch Freude im Himmel sein über einen Sünder, der Buße tut, mehr als über neunundneunzig Gerechte, die der Buße nicht bedürfen. Vom verlorenen Groschen

Tekstuitleg van Lc 15,7.Het vers Lc 15,7 telt 22 (2 X 11) woorden en 120 (2³ X 3 X 5) letters.De getalwaarde van Lc 15,7 is 15631 (7² X 11 X 29).In Lc 15,10 is een paralleltekst in het parallelverhaal (Lc 15,8-10).Dit vers vertoont grote gelijkenissen met Lc 5,32 : Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen maar om zondaars tot bekering te roepen.

zondigen / zondaar / zonde  zich bekeren / bekering  vergeven / vergeving
1,77   1,77
3,3 3,3 3,3
5,20-24   5,20-24
5,30-32 5,30-32  
7,36-50   7,36-50
11,4   11,4
13,1-5 13,1-5  
15.1-2.7.10.18.21  15,7.10  
17,3-4 17,3-4 17,3-4
24,47 24,47 24,47

Overzicht 11: Drie woordclusters in Lucas : a) zondigen , zondaar, zonde ; b) bekeren, bekering; c) vergeven, vergeving. In het overzicht zijn die gevallen bij elkaar gezet waarin Lucas minstens twee van de drie clusters met elkaar combineert.

De meest strikte parallel van 15,7 is 5,32. Dit vers luidt als volgt: ‘Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars, tot bekering’. De gemeenschappelijke punten zijn de tegenstelling tussen rechtvaardigen en zondaars, en de verbinding van ‘zondaars’ met ‘bekering’. Op grond van dit alles is het wel zeker dat Lucas zelf de hand heeft gehad in de formulering van 15,7.
De conclusie van deze analyse van Lucas 15,4-7 is dat de oorspronkelijke gelijkenis ook in Lucas verscholen ligt onder een redactionele laag.

Lc 15,7.1. act. ind. praes. 1ste pers. enk. λεγω = legô (ik zeg).Taalgebruik in het NT : legô (zeggen).Taalgebruik in de LXX : legô (zeggen).Taalgebruik in Lc : legô (zeggen).Een vorm van legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925).Lc 15 (2) : (1) Lc 15,7. (2) Lc 15,10.

  legô : act. ind. praes. bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
act. ind. prae. 1ste pers. enk. legô 220  10 210  61  19  50  36  42 130  166 

  legô (zeggen)  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24  
  act. ind. praes.. 1ste pers. enk. legô 0 0 1 2 1 2 6 0 1 2 3 9 4 1 2 1 1 4 2 1 2 4 1 0  

Lc 15,7.1. - 2. λεγω ὑμιν = legô humin (ik zeg jullie).NT (137).Lc (39).Lc 15 (2) : (1) Lc 15,7. (2) Lc 15,10.

Lc 15,7.3. ὁτι = hoti (dat, omdat).Taalgebruik in het NT : hoti (dat, omdat).Taalgebruik in de LXX : hoti (dat, omdat).Taalgebruik in Lc : hoti (dat, omdat).Lc 15 (7) : (1) Lc 15,2. (2) Lc 15,6. (3) Lc 15,7. (4) Lc 15,9. (5) Lc 15,24. (6) Lc 15,27. (7) Lc 15,32.

hoti ( dat , omdat )  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  4396  3213  1183  137  92  160  237  114  389  54  389  626 

Lc 15,7.1. - 3. λεγω ὑμιν ὁτι = legô humin hoti (ik zeg jullie dat).NT (60).Lc ().

Lc 15,7.4. οὑτως = houtôs (op die wijze, zo).Taalgebruik in het NT : houtos (zo).Taalgebruik in de LXX : houtos (zo).Taalgebruik in Lc : houtos (zo).Taalgebruik in Hnd : houtos (zo).Lc (21) : (1) Lc 1,25. (2) Lc 2,48. (3) Lc 9,15. (4) Lc 10,21. (5) Lc 11,30. (6) Lc 12,21. (7) Lc 12,28. (8) Lc 12,38. (9) Lc 12,43. (10) Lc 12,54. (11) Lc 14,33. (12) Lc 15,7. (13) Lc 15,10. (14) Lc 17,10. (15) Lc 17,24. (16) Lc 17,26 . (17) Lc 19,31. (18) Lc 21,31. (19) Lc 22,26 . (20) Lc 24,24. (21) Lc 24,46.

houtôs (zo)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  907  708  199  32  10  21  14  26  90  63  77 

- Hebreeuws.כֵן = khen (zo).Taalgebruik in Tenakh : khen (zo).Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , nun = 14 of 50 ; totaal : 25 (5²) OF 70 (2 X 5 X 7).Structuur : 2 - 5.De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (514).Pentateuch (156).Eerdere Profeten (109).Latere Profeten (109).12 Kleine Profeten (25).Geschriften (115).
- Lat. sic.Ned. zo.D. so.E. thus.Fr. ainsi < ains - si.ains (ante) -> antius sic.

Lc 15,7.3. - 4. ὁτι οὑτως = houtôs (dat op die wijze).NT (12) : (1) Mt 11,26. (2) Mt 26,54. (3) Mc 2,8. (4) Mc 15,39. (5) Lc 1,25. (6) Lc 10,21. (7) Lc 15,7. (8) Lc 24,46. (9) Hnd 20,35. (10) Hnd 27,25. (11) Gal 1,6. (12) 1 Pe 2,15.

Lc 15,7.5. nom. vr. enk. χαρα = chara (vreugde).Taalgebruik in het NT : chara (vreugde).Taalgebruik in de Septuaginta : chara (vreugde).Taalgebruik in Lc.: chara (vreugde).Een vorm van χαρα = chara in Lc (8) : (1) Lc 1,14. (2) Lc 2,10. (3) Lc 8,13. (4) Lc 10,17. (5) Lc 15,7. (6) Lc 15,10. (7) Lc 24,41. (8) Lc 24,52.In Lc : 3 vormen van χαρα = chara (vreugde) in 8 verzen in 6 / 24 hoofdstukken.In Hnd : 3 vormen van χαρα = chara (vreugde) in 4 verzen in 4 / 28 hoofdstukken.

  chara (vreugde) bijbel  OT  NT  Mt 

Mc 

Lc  Joh  Hnd  Br. Apk  syn. ev.
1 nom. + dat. vr. enk. chara(i) 33 12 21     3 3 1 14   3 6
  Totaal   88 31 57 6 1 8 7 4 31   15 22

  chara bijbel  OT  NT  Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk  syn. ev.
1 nom. + dat. vr. enk. chara(i) 33 12 21 0 0 3 : (1) Lc 1,14. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,10 . 3 : (1) Joh 3,29. (2) Joh 15,11. (3) Joh 16,24. 1 : Hnd 8,8. 14   3 6
2 gen. vr. enk. charas 32 10 22 3 : (1) Mt 13,20. (2) Mt 13,44. (3) Mt 28,8. 1 : Mc 4,16. 4 : (1) Lc 8,13. (2) Lc 10,17. (3) Lc 24,41. (4) Lc 24,52. 0 2 : Hnd 13,52. 12 : (1) Fil 1,4. (2) Fil 2,29. (3) Kol 1,11. (4) 1 Tes 1,6. (5) Heb 10,34.   8 : Mt 13,20 // Mc 4,16 // Lc 8,13. 8
3 acc. vr. enk. charan 23 9 14 3 : (1) Mt 2,10. (2) Mt 25,21. (3) Mt 25,23. 0 1 : Lc 2,10. 4 : (1) Joh 16,20. (2) Joh 16,21. (3) Joh 16,22. (4) Joh 17,13. 1 : Hnd 15,3 5   4 8
  Totaal   88 31 57 6 1 8 7 4 31   15 22

- Website : http://fr.wikipedia.org/wiki/Joie_(philosophie).Indo-Europees jug (band).L. gaudium.Fr. joie.E. joy.Ned. vreugde.D. Freude.zie website http://fr.wiktionary.org/wiki/joie.

Lc 15,7.6. εν = en (in, tijdens).Taalgebruik in het NT : en (in).Taalgebruik in de LXX: en (in).Taalgebruik in Lc : en (in).Lc (288).Lc 15 (3) : (1) Lc 15,4. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,25.

en (in).  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk synopt. ev.
  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

en (in)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
288   25  23  10  18  10  12  12  13  14  12  17  13  11  11  13  12  16 

- Hebr. בְּ = bë.Fr. en.Ned. in.E. in.D. in.Fr. dans.Arabisch : فِي = fi (in).Taalgebruik in de Qoran : fi (i

7. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het).Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord.Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord.Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord.Lc (154).Lc 15 (3) : (1) Lc 15,7 - (2) Lc 15,12. (3) Lc 15,29.

  lidw. enk. bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
6. dat. m. + onz. enk. tô(i) 5507  4462  1045  121  68  154  98  163  367  74  343  441 

- D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).

Lc 15,7.6. - 7. εν τῳ = en tô(i).NT (423).Lc 15 (1) : Lc 15,7.

Lc 15,7.8. dat. mann. enk. ουρανῳ = ouranô(i) (hemel) van het zelfst. naamw. ουρανος = ouranos (hemel).Taalgebruik in het NT : ouranos (hemel).Taalgebruik in de Septuaginta : ouranos (hemel).Taalgebruik in Lc : ouranos (hemel).Taalgebruik in Hnd : ouranos (hemel).Een vorm van ουρανος = ouranos (hemel) in de LXX (682) , in het NT (272) , in Lc (36).In Lc : 6 vormen in 19 hoofdstukken en 36 verzen.In Hnd : X vormen van ουρανος = ouranos (hemel) in 24 verzen in 12 / 28 hoofdstukken.
- שָׁמַיִם / שָׁמָיִם = sjâmajim / sjâmâjim (hemelen).Taalgebruik in Tenakh : sjâmajim (hemelen).Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , mem = 13 of 40 , jod = 10 , mem = 13 of 40 ; totaal : 57 (3 X 19) OF 390 (2 X 3 X 5 X 13 = 15 X 26).Structuur : 3 - 4 - 1 - 4.De som van de elementen is telkens 3.Tenakh (92).Pentateuch (7).Eerdere Profeten (5).Latere Profeten (25).12 Kleine Profeten (6).Geschriften (49).

      1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9.  10.  11.  12.  13.  14.  15.  16.  17.  18.  19.  
  ouranos (hemel)   Lc Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 6 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 24
1.  nom. mann. enk. ouranos      (1) Lc 4,25                           (2) Lc 21,33    
2.  gen. mann. enk. ouranou  16  + 1 ( ) Lc 2,13. (1) Lc 3,22.     (2) Lc 8,5 . (3) Lc 9,54. (4) Lc 9,58.    (5) Lc 10,15. (6) Lc 10,18. (7) Lc 10,21 (8) Lc 11,13. (9) Lc 11,16 . (10) Lc 12,56. (11) Lc 13,19 .     (12) Lc 17,29.         (13) Lc 20,4. (14) Lc 20,5. (15) Lc 21,11. (16) Lc 22,43.     
3. dat. mann. enk. ouranô(i)        (1) Lc 6,23       () Lc 11,2     (2) Lc 15,7.       (3) Lc 19,38.          
4.  acc. mann. enk. ouranon  (1) Lc 2,15. (2) Lc 3,21.       (3) Lc 9,16.         (4) Lc 15,18. (5) Lc 15,21. (6) Lc 16,17 (7) Lc 17,24. (8) Lc 18,13.         (9) Lc 24,51.       
5.  gen. mann. mv. ouranôn                                  (1) Lc 21,26.    
6.  dat. mann. mv. ouranois              (1) Lc 10,20

() Lc 11,2. 

(2) Lc 12,33         (3) Lc 18,22          
  totaal 36  1

- Lat. coelum.Fr. ciel.Ned. hemel.D. Himmel.E. heaven.Arabisch : سَمَاة = samâ´ (hemel).Taalgebruik in de Qoran : samâ´ (hemel).

Lc 15,7.6. - 8. εν τῳ ουρανῳ = en tô(i) ouranô(i) (in de hemel).NT (27).Lc (2) : (1) Lc 6,23. (2) Lc 15,7.
- εν τῳ ουρανοις = en tois ouranois (in de hemelen).NT (24).Mt (6) : (1) Mt 5,12.Variante lezing : Mt 5,48. (2) Mt 6,1. (3) Mt 6,9. (4) Mt 7,11. (5) Mt 16,17. (6) Mt 23,9.Mc (3) : (1) Mc 11,25. (2) Mc 12,25. (3) Mc 13,25.Lc (3) : (1) Lc 10,20. (2) Lc 12,33. (3) Lc 18,22.
- Hebreeuws.בַּשָּׁמַיִם = basjsjâmajim (in de hemelen) < voorzetsel bë + bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. mann. mv. שָׁמַיִם / שָׁמָיִם = sjâmajim / sjâmâjim (hemelen).Taalgebruik in Tenakh : sjâmajim (hemelen).Taalgebruik in Jesaja : sjamaîm (hemelen).Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , mem = 13 of 40 , jod = 10 , mem = 13 of 40 ; totaal : 57 (3 X 19) OF 390 (2 X 3 X 5 X 13 = 15 X 26).Structuur : 3 - 4 - 1 - 4.De som van de elementen is telkens 3.Tenakh (24).Ex (1) : Ex 20,4.Dt (3) : (1) Dt 3,24. (2) Dt 4,39. (3) Dt 5,8.

Lc 15,7.10. επι = epi (op, bij).Afkortingen : επ' = ep' en εφ' = ef'.Taalgebruik in het NT : epi (op, bij).Taalgebruik in de LXX : epi (op, bij).Taalgebruik in Lc : epi (op, bij).Ned. op.
Lc (104 + 25 + 20 = 149).Lc 15 (5) : (1) Lc 15,4. (2) Lc 15,5. (3) Lc 15,7. (4) Lc 15,10. (5) Lc 15,20.Een vorm van επι = epi (op) in de LXX (7297) , in het NT (878).

epi (op, bij)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
epi 4540  3946 594  91  51  104  22  120  117 89  246  268 
ep 1320  1179  141  13  14  25  13  24  30  22  52  65 
ef  430  348  82  10  20  17  25  36  37 
Totaal   6290  5473  817  114  71  149  36  161  172  114  334  370 

  epi (op, bij)  Lc Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24 Lc
1 epi 104  10      104 
2 ep 25                    25 
3 ef  20                          20 
  Totaal   149  11  12  10  11    10  10  149 

- Lat. ad.Fr. à.E. at.Ned. op , naar, bij.D. bei.

Lc 15,7.12. dat. mann. enk. ἁμαρτωλῳ = harmatôlô(i) (aan de zondaar) van het zelfst. naamw. ἁμαρτωλος = hamartôlos (zondaar).Taalgebruik in het NT : hamartôlos (zondaar).Taalgebruik in de LXX : hamartôlos (zondaar).Taalgebruik in Mc : hamartôlos (zondaar).Taalgebruik in Lc : hamartôlos (zondaar).Bijbel (14) : (1) Ez 33,8. (2) Ps 50,16. (3) Ps 94,13. (4) Ps 140,9. (5) 2 Kr 19,2. (6) 1 Mak 2,48. (7) Sir 1,25. (8) Sir 2,12. (9) Sir 12,14. (10) Mc 8,38. (11) Lc 15,7. (12) Lc 15,10. (13) Lc 18,13. (14) Lc 19,7.Een vorm van ἁμαρτωλος = hamartôlos in de LXX (178) , in het NT (47) , in Lc (17) : (1) Lc 5,8. (2) Lc 5,30. (3) Lc 5,32. (4) Lc 6,32. (5) Lc 6,33. (6) Lc 6,34. (7) Lc 7,34. (8) Lc 7,37. (9) Lc 7,39. (10) Lc 13,2. (11) Lc 15,1. (12) Lc 15,2. (13) Lc 15,7. (14) Lc 15,10. (15) Lc 18,13. (16) Lc 19,7. (17) Lc 24,7.

Lc 15,7.13. act. part. praes. dat. mann. enk. μετανοουντι = metavoounti (aan de bekerende) van het werkw. μετανοεω = metanoeô (bekeren).Taalgebruik in het NT : metanoeô (bekeren).Taalgebruik in de LXX : metanoeô (bekeren).Bijbel = NT = Lc (2) : (1) Lc 15,7. (2) Lc 15,10.Een vorm van μετανοεω = metanoeô in de LXX (24) , in het NT (34) , in Lc (9).Change , yes we can.
- Bekering staat hier in de context van zondaar en rechtvaardigen.Zondaar staat tegenover rechtvaardigen , m.a.w. iemand die onrechtvaardig handelt , zoals b.v. een zondige tollenaar , een tollenaar die sjoemelt en uitbuit.De tekst veronderstelt dat de maatschappij hoofdzakelijk (99 rechtvaardigen) bestaat uit rechtvaardigen en dat de onrechtvaardige de uitzondering is.Er is opluchting en vreugde wanneer de uitbuiting , de last , ophoudt en de onrechtvaardige het kamp van de rechtvaardigen kiest.Dan wordt het leven op aarde iets meer hemels.
- Zie ook : μετανοια = metanoia (bekering).Taalgebruik in het NT : metanoia (bekering).Taalgebruik in de LXX : metanoia (bekering).

metanoia (omkering)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. + dat. vr. enk. metanoia                             
gen. vr. enk. metanoias  12  10  1 : Mt 3,8. 1 : Mc 1,4. 3 : (1) Lc 3,3. (2) Lc 3,8. (3) Lc 15,7.      
acc. vr. enk. metanoian   15  12  1 : Mc 3,11.   2 : (1) Lc 5,32. (2) Lc 24,47.    
totaal 27  22     

Lc 15,7.15. επι = epi (op, bij).Afkortingen : επ' = ep' en εφ' = ef'.Taalgebruik in het NT : epi (op, bij).Taalgebruik in de LXX : epi (op, bij).Taalgebruik in Lc : epi (op, bij).Ned. op.
Lc (104 + 25 + 20 = 149).Lc 15 (5) : (1) Lc 15,4. (2) Lc 15,5. (3) Lc 15,7. (4) Lc 15,10. (5) Lc 15,20.Een vorm van επι = epi (op) in de LXX (7297) , in het NT (878).

epi (op, bij)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
epi 4540  3946 594  91  51  104  22  120  117 89  246  268 
ep 1320  1179  141  13  14  25  13  24  30  22  52  65 
ef  430  348  82  10  20  17  25  36  37 
Totaal   6290  5473  817  114  71  149  36  161  172  114  334  370 

  epi (op, bij)  Lc Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24 Lc
1 epi 104  10      104 
2 ep 25                    25 
3 ef  20                          20 
  Totaal   149  11  12  10  11    10  10  149 

- Lat. ad.Fr. à.E. at.Ned. op , naar, bij.D. bei.

Lc 15,7.18. acc. mann. mv. δικαιους = dikaious van het bijvoegl. naamw. δικαιος = dikaios (rechtvaardig).Taalgebruik in het NT : dikaios (rechtvaardig).Taalgebruik in de Septuaginta : dikaios (rechtvaardig).Taalgebruik in Lc : dikaios (rechtvaardig).Bijbel (12) : (1) Gn 18,26. (2) Ex 18,21. (3) Ps 34,16. (4) Ps 37,17. (5) Ps 146,8. (6) Spr 13,21. (7) Job 27,5. (8) Mt 5,45. (9) Mt 9,13. (10) Mc 2,17. (11) Lc 5,32. (12) Lc 20,20.

      1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
  dikaios    Lc 1 Lc 2 Lc 5 Lc 12 Lc 14 Lc 15 Lc 18 Lc 20 Lc 23
1.   nom. mann. enk. dikaios    (1) Lc 2,25             (2) Lc 23,47. (3) Lc 23,50
2.   acc. mann. enk. dikaion       (1) Lc 12,57          
3. nom. mann. mv. dikaioi   2 (1) Lc 1,6 .           (2) Lc 18,9.       
4.   gen. mann. mv. dikaiôn   (1) Lc 1,17       (2) Lc 14,14        
5.   dat. mann. mv. dikaiois             (1) Lc 15,7      
6.   acc. mann. mv. dikaious       (1) Lc 5,32         (2) Lc 20,20  
    11 


239. Gelijkenis van de verloren drachme : Lc 15,8-10 -- Lc 15,8-10 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,8 - Lc 15,9 - Lc 15,10 -

Lc 15,8 - Lc 15,8 : 239. Gelijkenis van de verloren drachme : Lc 15,8-10 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,8 - Lc 15,9 - Lc 15,10 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 24ste (vierentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
15:8 è tis gunè drachmas echousa deka ean apolesè drachmèn mian ouchi aptei luchnon kai saroi tèn oikian kai zètei epimelôs eôs ou eurè   8 aut quae mulier habens dragmas decem si perdiderit dragmam unam nonne accendit lucernam et everrit domum et quaerit diligenter donec inveniat    Of welke vrouw die tien zilverstukken bezit en er één verliest steekt niet een lamp aan, veegt niet het huis en zoekt niet zorgvuldig totdat ze het vindt?   8 Of wat vrouw, hebbende tien penningen, indien zij een penning verliest, ontsteekt niet een kaars, en keert het huis met bezemen, en zoekt naarstiglijk, totdat zij dien vindt?   [8] Of als een vrouw die tien drachmen heeft, er één verliest, steekt ze dan niet een lamp aan, veegt het huis en zoekt zorgvuldig totdat zij die drachme vindt?  [8] En als een vrouw tien drachmen heeft en er één verliest, steekt ze toch de lamp aan, veegt het hele huis schoon en zoekt ze alles af tot ze het muntstuk gevonden heeft?  8 of welke vrouw die tien drachmen heeft, zal niet, als ze één drachme verliest, een lamp grijpen, het huis vegen en naarstig zoeken totdat zij vindt?–  8. « Ou bien, quelle est la femme qui, si elle a dix drachmes et vient à en perdre une, n'allume une lampe, ne balaie la maison et ne cherche avec soin, jusqu'à ce qu'elle l'ait retrouvée ? 

King James Bible.[8] Either what woman having ten pieces of silver, if she lose one piece, doth not light a candle, and sweep the house, and seek diligently till she find it?
Luther-Bibel.8 Oder welche Frau, die zehn Silbergroschen hat und einen davon verliert, zündet nicht ein Licht an und kehrt das Haus und sucht mit Fleiß, bis sie ihn findet?

Tekstuitleg van Lc 15,8.Het vers Lc 15,8 telt 23 woorden en 107 letters.De getalwaarde van Lc 15,8 is 12101 (priemgetal).

Lc 15,8.2. voornaamwoord τις = tis.Taalgebruik in het NT : voornaamwoord tis.Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord tis.Taalgebruik in Lc : voornaamwoord tis.Lc 15 (3) : (1) Lc 15,4. (2) Lc 15,8. (3) Lc 15,11.
- Ned. wie , een.Fr. certain.E. certain.

  bijbel O.T. NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
mann. + vr. nom. enk. tis   824 467  357  24  24  72  50  40  156  15  120  170     

      Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  nom. mann. enk. tis  72  1 0 1 2 1 0 4 6 6 8 4 4 2 6 3 7 1 4 3 2 0 7 0 0

Lc 15,8.7. εαν = ean (indien).Taalgebruik in het NT : ean (indien).Taalgebruik in de LXX : ean (indien).Taalgebruik in Lc : ean (indien).Lc (25) : (1) Lc 4,6. (2) Lc 4,7. (3) Lc 5,12. (4) Lc 6,33. (5) Lc 6,34. (6) Lc 9,24. (7) Lc 9,48. (8) Lc 10,6. (9) Lc 10,22. (10) Lc 12,38. (11) Lc 12,45. (12) Lc 14,34. (13) Lc 15,8. (14) Lc 16,30. (15) Lc 16,31. (16) Lc 17,3. (17) Lc 17,4. (18) Lc 17,33. (19) Lc 19,31. (20) Lc 19,40. (21) Lc 20,5. (22) Lc 20,6. (23) Lc 20,28. (24) Lc 22,67. (25) Lc 22,68.Heel wat variante lezingen in verzen.

  ean (indien)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
    1411  1103  308  56  32  27  54  10  120  115  169     

Lc 15,9 - Lc 15,9 : 239. Gelijkenis van de verloren drachme : Lc 15,8-10 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,8 - Lc 15,9 - Lc 15,10 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 24ste (vierentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
15:9 kai eurousa sugkalei tas filas kai geitonas legousa sugcharète moi oti euron tèn drachmèn èn apôlesa  9 et cum invenerit convocat amicas et vicinas dicens congratulamini mihi quia inveni dragmam quam perdideram     En als ze het gevonden heeft roept ze haar vriendinnen en buurvrouwen bij elkaar en zegt: Deelt in mijn vreugde, want het zilverstuk dat ik had verloren, heb ik gevonden.   9 En als zij dien gevonden heeft, roept zij de vriendinnen en de geburinnen samen, zeggende: Weest blijde met mij; want ik heb den penning gevonden, dien ik verloren had.  [9] En als zij die gevonden heeft, roept ze haar vriendinnen en buren en zegt: “Deel in mijn blijdschap, want de drachme die ik verloren had, heb ik teruggevonden.”  [9] En als ze het gevonden heeft, roept ze haar vriendinnen en buren bijeen en zegt: “Deel in mijn vreugde, want ik heb de drachme gevonden die ik kwijt was.”  9 en als zij vindt roept zij de vriendinnen bijeen en zegt: weest mét mij verheugd, omdat ik de drachme heb gevonden die ik had verloren!–  9. Et, quand elle l'a retrouvée, elle assemble amies et voisines et leur dit : «Réjouissez-vous avec moi, car je l'ai retrouvée, la drachme que j'avais perdue ! » 

King James Bible.[9] And when she hath found it, she calleth her friends and her neighbours together, saying, Rejoice with me; for I have found the piece which I had lost.
Luther-Bibel.9 Und wenn sie ihn gefunden hat, ruft sie ihre Freundinnen und Nachbarinnen und spricht: Freut euch mit mir; denn ich habe meinen Silbergroschen gefunden, den ich verloren hatte.

Tekstuitleg van Lc 15,9.Het vers Lc 15,9 telt 17 woorden en 89 letters.De getalwaarde van Lc 15,9 is 10387 (13 X 17 X 47).

1. act. part. aor. nom. vr. enk. heurousa

12. act. ind. aor. 1ste pers. enk. of 3de pers. mv. εὑρον = heuron (ik vond of zij vonden) van het werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden).Taalgebruik in het NT : heuriskô (vinden).Taalgebruik in de Septuaginta : heuriskô (vinden).Taalgebruik in Lc : heuriskô (vinden).Taalgebruik in Hnd : heuriskô (vinden).Pentateuch (9) : (1) Gn 11,2. (2) Gn 18,3. (3) Gn 26,19. (4) Gn 30,27. (5) Gn 33,15. (6) Gn 38,22. (7) Gn 50,4. (8) Ex 16,27. (9) Nu 15,32.NT (32).Mt (4) : (1) Mt 8,10. (2) Mt 22,10. (3) Mt 26,60. (4) Mt 27,32.Mc (3) : (1) Mc 1,37. (2) Mc 11,4. (3) Mc 14,16.Lc (14) : (1) Lc 2,46. (2) Lc 7,9. (3) Lc 7,10. (4) Lc 8,35. (5) Lc 15,6. (6) Lc 15,9. (7) Lc 19,32. (8) Lc 22,13. (9) Lc 23,13. (10) Lc 23,22. (11) Lc 24,2. (12) Lc 24,3. (13) Lc 24,24. (14) Lc 24,33.Een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) in de LXX (613) , in het NT (176) , in Lc (45).In Lc : 17 vormen in 18 / 24 hoofdstukken en 45 verzen.In Hnd : X vormen in 17 hoofdstukken en 33 verzen.In de LXX kan een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) de vertaling van 20 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn.In de LXX kan een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) de vertaling van 20 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn.

  heuriskô  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  act. ind. aor. 3de pers. mv. heuron   92  60  32  14    11      21  21     

      1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9.  10.  11.  12.  13.  14.  15.  16.  17.  18. 
  heuriskô    Lc 1 Lc 2 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 15 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 22 Lc 23 Lc 24
1.  act. ind. praes. 3de pers. enk. heuriskei                   (1) Lc 11,10. (2) Lc 11,25                  
2.  act. ind. praes. 1ste pers. enk. heuriskô                       (1) Lc 13,7           (2) Lc 23,4  
3.  act. ind. imperf. 3de pers. mv. heuriskon                  (1) Lc 11,24           (2) Lc 19,48      
4.  act. ind. fut. 3de pers. enk. heurèsei                     (1) Lc 12,37. (2) Lc 12,43       (3) Lc 18,8        
5.  act. ind. fut. 2de pers. mv. heurèsete    (1) Lc 2,12             (2) Lc 11,9           (3) Lc 19,30      
6.  act. ind. aor. 3de pers. enk. heuren      (1) Lc 4,17               (2) Lc 13,6         (3) Lc 22,45    
7.  act. ind. aor. 2de pers. enk. heures   Lc (1) Lc 1,30 .                                  
8.  act. ind. aor. 1ste pers. enk. of 3de pers. mv. heuron   14    (1) Lc 2,46 .       (2) Lc 7,9. (3) Lc 7,10 (4) Lc 8,35 .         (5) Lc 15,6. (6) Lc 15,9     (7) Lc 19,32 . (8) Lc 22,13. (9) Lc 23,13. (10) Lc 23,22 . (11) Lc 24,2. (12) Lc 24,3. (13) Lc 24,24. (14) Lc 24,33.       
9.  act. ind. aor. 1ste pers. mv. heuramen                                 (1) Lc 23,2  
10.  act. conj. aor. 3de pers. enk. heurè(i)                     (1) Lc 12,38   (2) Lc 15,4. (3) Lc 15,8            
11.  act. conj. aor. 3de pers.mv. heurôsin           (1) Lc 6,7.     (2) Lc 9,12. () Lc 11,54                  
12.  act. part. aor. nom. mann. enk. heurôn                       (1) Lc 15,5            
13.  act. part. aor. nom. vr. enk. heurousa                         (1) Lc 15,9.            
14.  act. part. aor. nom. mann. mv. heurontes    (1) Lc 2,45   (2) Lc 5,19 .                              
15.  act. part. aor. nom. vr. mv. heurousai                                    (1) Lc 24,23
16.  pass. ind. aor. 3de pers. enk. heurethè  3               (1) Lc 9,36       (2) Lc 15,24. (3) Lc 15,32            
17.  pass. ind. aor. 3de pers. mv. heurethèsan                         (1) Lc 17,18.          
    45  5   3  

- Verder bekijken Ex 33,17 : want jij hebt genade gevonden.
- Hebreeuws.act. qal perf. 3de pers. mann. mv. מָצָאוּ / מָצְאוּ = mâtsâ´û / mâtsë´û (zij vonden) van het werkw. מָצָא = mâtsâ´ (vinden).Taalgebruik in Tenakh : mâtsâ´ (vinden).Getalwaarde : mem = 13 of 40 , tsade = 18 of 90 , aleph = 1 ; totaal : 32 ( 2² X 2³) of 131.Structuur : 4 - 9 - 1.De som van de elementen is telkens 5.Tenakh (10) : (1) Ex 15,22. (2) Ex 16,27. (3) Joz 2,22. (4) Re 21,14. (5) 1 S 9,4. (6) 2 S 17,20. (7) 2 K 9,35. (8) Ps 76,6. (9) Neh 5,8. (10) Ps 107,4.Een vorm van מָצָא = mâtsâ´ (vinden) in 403 verzen.
- וַיִּמְצְאוּ = wajjimëtsë´û (en zij vonden) < prefix verbindingswoord wa (consecuitivum) + act. qal imperef. 3de pers. mann. mv. van het werkw. מָצָא = mâtsâ´ (vinden).Taalgebruik in Tenakh : mâtsâ´ (vinden).Getalwaarde : mem = 13 of 40 , tsade = 18 of 90 , aleph = 1 ; totaal : 32 ( 2² X 2³) of 131.Structuur : 4 - 9 - 1.De som van de elementen is telkens 5.Tenakh (13) : (1) Gn 11,2. (2) Gn 26,19. (3) Nu 15,32. (4) Re 1,5. (5) Re 21,12. (6) 1 S 30,11. (7) 1 S 31,8. (8) 1 K 1,3. (9) Jr 41,12. (10) Neh 8,14. (11) 1 Kr 4,40. (12) 1 Kr 10,8. (13) 2 Kr 20,25.
- Lat. invenire.Fr. trouver.Du latin populaire *tropare (« composer, inventer un air » d’où « composer un poème », puis « inventer, découvrir »), dérivé de tropus (« figure de rhétorique » ? voir trope). Website : http://fr.wiktionary.org/wiki/trouver.Ned. vinden.D. finden.E. to find.
- Meer dan de andere evangelisten gebruikt Lucas het werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden).


Lc 15,10 - Lc 15,10 : 239. Gelijkenis van de verloren drachme : Lc 15,8-10 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,8 - Lc 15,9 - Lc 15,10 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis 24ste (vierentwintigste) zondag door het c-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
15:10 outôs legô umin ginetai chara enôpion tôn aggelôn tou theou epi eni amartôlô metanoounti   10 ita dico vobis gaudium erit coram angelis Dei super uno peccatore paenitentiam agente    Zo, zeg Ik u, is er vreugde bij de engelen van God over één zondaar die zich bekeert."  10 Alzo, zeg Ik ulieden, is er blijdschap voor de engelen Gods over een zondaar, die zich bekeert.   [10] Zo, zeg Ik u, is er blijdschap bij de engelen van God over één zondaar die zich bekeert.’  [10] Zo, zeg ik u, heerst er ook vreugde onder de engelen van God over één zondaar die tot inkeer komt.’  10 zó, zeg ik u, geschiedt er vreugde voor het aanschijn van Gods engelen over één zondaar die tot omkeer komt!   10. C'est ainsi, je vous le dis, qu'il naît de la joie devant les anges de Dieu pour un seul pécheur qui se repent. »  

King James Bible.[10] Likewise, I say unto you, there is joy in the presence of the angels of God over one sinner that repenteth.
Luther-Bibel.10 So, sage ich euch, wird Freude sein vor den Engeln Gottes über einen Sünder, der Buße tut. Vom verlorenen Sohn

Tekstuitleg van Lc 15,10.Het vers Lc 15,10 telt 14 (2 X 7) woorden en 73 letters.De getalwaarde van Lc 15,10 is 11888 (2² X 2² X 743).

Lc 15,10.1. οὑτως = houtôs (op die wijze, zo).Taalgebruik in het NT : houtos (zo).Taalgebruik in de LXX : houtos (zo).Taalgebruik in Lc : houtos (zo).Taalgebruik in Hnd : houtos (zo).Lc (21) : (1) Lc 1,25. (2) Lc 2,48. (3) Lc 9,15. (4) Lc 10,21. (5) Lc 11,30. (6) Lc 12,21. (7) Lc 12,28. (8) Lc 12,38. (9) Lc 12,43. (10) Lc 12,54. (11) Lc 14,33. (12) Lc 15,7. (13) Lc 15,10. (14) Lc 17,10. (15) Lc 17,24. (16) Lc 17,26 . (17) Lc 19,31. (18) Lc 21,31. (19) Lc 22,26 . (20) Lc 24,24. (21) Lc 24,46.

houtôs (zo)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  907  708  199  32  10  21  14  26  90  63  77 

- Hebreeuws.כֵן = khen (zo).Taalgebruik in Tenakh : khen (zo).Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , nun = 14 of 50 ; totaal : 25 (5²) OF 70 (2 X 5 X 7).Structuur : 2 - 5.De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (514).Pentateuch (156).Eerdere Profeten (109).Latere Profeten (109).12 Kleine Profeten (25).Geschriften (115).
- Lat. sic.Ned. zo.D. so.E. thus.Fr. ainsi < ains - si.ains (ante) -> antius sic.

Lc 15,10.6. ενωπιον = enôpion (voor het aangezicht van).Taalgebruik in het NT : enôpion (voor het aangezicht van).Taalgebruik in de LXX : enôpion (voor het aangezicht van).Taalgebruik in Lc : enôpion (voor het aangezicht van).Lc (19) : (1) Lc 1,15. (2) Lc 1,17. (3) Lc 1,19. (4) Lc 1,76. (5) Lc 4,7. (6) Lc 5,18. (7) Lc 5,25. (8) Lc 8,47. (9) Lc 12,6. (10) Lc 12,9. (11) Lc 13,26. (12) Lc 14,10. (13) Lc 15,10. (14) Lc 15,18. (15) Lc 15,21. (16) Lc 16,15. (17) Lc 23,14. (18) Lc 24,11. (19) Lc 24,43.

  enôpion  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
    508 423 85 - - 19 1 13 22 30 19 20    

Lc 15,10.13. dat. mann. enk. ἁμαρτωλῳ = harmatôlô(i) (aan de zondaar) van het zelfst. naamw. ἁμαρτωλος = hamartôlos (zondaar).Taalgebruik in het NT : hamartôlos (zondaar).Taalgebruik in de LXX : hamartôlos (zondaar).Taalgebruik in Mc : hamartôlos (zondaar).Taalgebruik in Lc : hamartôlos (zondaar).Bijbel (14) : (1) Ez 33,8. (2) Ps 50,16. (3) Ps 94,13. (4) Ps 140,9. (5) 2 Kr 19,2. (6) 1 Mak 2,48. (7) Sir 1,25. (8) Sir 2,12. (9) Sir 12,14. (10) Mc 8,38. (11) Lc 15,7. (12) Lc 15,10. (13) Lc 18,13. (14) Lc 19,7.Een vorm van ἁμαρτωλος = hamartôlos in de LXX (178) , in het NT (47) , in Lc (17) : (1) Lc 5,8. (2) Lc 5,30. (3) Lc 5,32. (4) Lc 6,32. (5) Lc 6,33. (6) Lc 6,34. (7) Lc 7,34. (8) Lc 7,37. (9) Lc 7,39. (10) Lc 13,2. (11) Lc 15,1. (12) Lc 15,2. (13) Lc 15,7. (14) Lc 15,10. (15) Lc 18,13. (16) Lc 19,7. (17) Lc 24,7.

Lc 15,10.14. act. part. praes. dat. mann. enk. μετανοουντι = metavoounti (aan de bekerende) van het werkw. μετανοεω = metanoeô (bekeren).Taalgebruik in het NT : metanoeô (bekeren).Taalgebruik in de LXX : metanoeô (bekeren).Bijbel = NT = Lc (2) : (1) Lc 15,7. (2) Lc 15,10.Een vorm van μετανοεω = metanoeô in de LXX (24) , in het NT (34) , in Lc (9).Change , yes we can.
- Bekering staat hier in de context van zondaar en rechtvaardigen.Zondaar staat tegenover rechtvaardigen , m.a.w. iemand die onrechtvaardig handelt , zoals b.v. een zondige tollenaar , een tollenaar die sjoemelt en uitbuit.De tekst veronderstelt dat de maatschappij hoofdzakelijk (99 rechtvaardigen) bestaat uit rechtvaardigen en dat de onrechtvaardige de uitzondering is.Er is opluchting en vreugde wanneer de uitbuiting , de last , ophoudt en de onrechtvaardige het kamp van de rechtvaardigen kiest.Dan wordt het leven op aarde iets meer hemels.
- Zie ook : μετανοια = metanoia (bekering).Taalgebruik in het NT : metanoia (bekering).Taalgebruik in de LXX : metanoia (bekering).

metanoia (omkering)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. + dat. vr. enk. metanoia                             
gen. vr. enk. metanoias  12  10  1 : Mt 3,8. 1 : Mc 1,4. 3 : (1) Lc 3,3. (2) Lc 3,8. (3) Lc 15,7.      
acc. vr. enk. metanoian   15  12  1 : Mc 3,11.   2 : (1) Lc 5,32. (2) Lc 24,47.    
totaal 27  22     


240. Gelijkenis van de verloren zoon : Lc 15,11-32 - Gelijkenis van de verloren zoon : Lc 15,11-32 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,11 - Lc 15,12 - Lc 15,13 - Lc 15,14 - Lc 15,15 - Lc 15,16 - Lc 15,17 - Lc 15,18 - Lc 15,19 - Lc 15,20 - Lc 15,21 - Lc 15,22 - Lc 15,23 - Lc 15,24 - Lc 15,25 - Lc 15,26 - Lc 15,27 - Lc 15,28 - Lc 15,29 - Lc 15,30 - Lc 15,31 - Lc 15,32 -- Lc 15 -- Lc 15,1-7 -- Lc 15,8-10 -

Lc 15,11-32 maakt deel uit van een trits parabels als verduidelijking aan de farizeeën en schriftgeleerden op de omgang van Jezus met tollenaars en zondaars.

Hoe krijgt een tekst structuur ? Welke aanduidingen krijgt de lezer om de tekst te lezen ? Om een verandering van personage of van situatie aan te duiden , gebruikt Lucas soms het partikel de (echter, nu).In Lc 15,11-32 gebeurt dat zestienmaal.In twaalf gevallen was dat voor de versindeler een reden om een nieuw vers te beginnen : (1) Lc 15,11. (2) Lc 15,14. (3) Lc 15,17. (4) Lc 15,21. (5) Lc 15,22. (6) Lc 15,25. (7) Lc 15,27. (8) Lc 15,28. (9) Lc 15,29. (10) Lc 15,30. (11) Lc 15,31. (12) Lc 15,32.Verder in : (1) Lc 15,12. (2) Lc 15,17. (3) Lc 15,20. (4) Lc 15,28.In de Synopsis van Denaux en Vervenne wordt het Griekse partikel de vertaald door nu of echter.

jongste zoon 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
personage / acteur de vader de jongste zoon de jongste zoon - ommekeer loners en de jongste zoon zoon en vader zoon tot de vader vader tot de dienaren
bijbelvers Lc 15,12b Lc 15,14 Lc 15,17a Lc 15,17b Lc 15,20b Lc 15,21   Lc 15,22
  ho (hij) diapanèsantos (verkwist) eis heauton (tot zichzelf) egô (ik) eti (nog) eipen (zei) eipen (zei)
2de woord : de (echter) de (echter) de (echter) de (echter) de (echter) de (echter) de (echter) de (echter)
onderwerp dieilen (verdeelde) autou (hij) elthôn (komende)     ho huios (de zoon) ho patèr (de vader)
werkwoord           autôi (aan hem) pros tous doulous autou (tot zijn dienaren)

 oudste zoon 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
personage / acteur de oudste zoon de dienaar tot de oudste zoon de oudste zoon de vader en de oudste zoon de oudste zoon tot de vader de oudste zoon over de jongste zoon de vader tot de oudste zoon de vader nodigt de oudste zoon uit
bijbelvers Lc 15,25 Lc 15,27 Lc 15,28a Lc 15,28b Lc 15,29 Lc 15,30 Lc 15,31 Lc 15,32
  èn (was) ho (deze) ôrgisthè (hij werd vertoornd) ho ho (deze) hote (toen) ho (deze) eufranthènai (verheug je)
2de woord : de (echter) de (echter) de (echter) de (echter) de (echter) de (echter) de (echter) de (echter) de (echter)
onderwerp ho huios autou ho presbuteros (zijn zoon, de oudste)     patèr autou (zijn vader)   ho huios sou houtos (je zoon die )    
werkwoord   eipen (zei)   exelthôn parekalei (naar buiten gegaan riep bij zich) apokritheis eipen (antwoordende zei)   eipen (zei)  
    autôi (aan hem)     tôi patri (aan de vader)   autôi (aan hem)  

Het verhaal van de vader en de twee zonen heeft een aantal dialogen.Deze worden telkens ingeleid.De inleiding op wat de jongste en de oudste zoon voor het eerst aan de vader zeggen bevat de bestemmeling tôi patri (aan de vader). In Lc 15,12b zegt de jongste zoon: vader , geef mij.In Lc 15,29 zegt de oudste zoon : en aan mij heb je nooit gegeven.In de dialoog spreekt de jongste zoon de vader steeds aan met 'pater' (vader) (Lc 15,12 - Lc 15,21) , de oudste zoon doet het geen enkele maal.Zelfs de inleiding verraadt de relatie vader-zoon ; in de inleidingen van Lc 15,21a en Lc 15,22 staat zoon - vader ; in de inleidingen op de dialogen tussen de oudste zoon en de vader niet.De jongste zoon eiste zijn deel op , ging weg , kreeg spijt , bekende dat hij gezondigd had , stond op en keerde naar zijn vader terug.De oudste zoon was de plichtsgetrouwe dienaar , die zijn vader het verwijt maakte niet gegeven te hebben.De jongste zoon was zich bewust van zijn zoonschap.Op het moment van zijn eis , zegt hij 'vader'.Bij zijn inkeer zegt hij : ik ben niet waard jouw zoon te heten.Bij zijn aankomst spreekt hij zijn vader aan met 'vader'.Door alles heen blijft de jongste zoon de zoon van zijn vader.Wat de oudste zoon betreft , merken we nergens dat hij zich zoon beschouwt.
Het verhaal doet denken aan het verhaal van de Farizeeër en de tollenaar die samen opgaan naar de tempel.De Farizeeër prijst zijn goede daden en voelt zich gerechtvaardigd , de tollenaar bekent zijn zonden (Lc 18,9-14).

  1.     2. 3. 4. 5. 6.
Lc 15,11a (Jezus) Lc 15,12 a (de jongste zoon) Lc 15,17a (de jongste zoon) Lc 15,18 a (de jongste zoon) Lc 15,21 a (de jongste zoon) Lc 15,22 (de vader) Lc 15,27 a (de dienaar tot de oudste zoon) Lc 15,29 (de oudste zoon) Lc 15,31 (de vader)
  kai (en) eis heauton de elthôn (echter tot zichzelf gekomen)       ho de (hij echter) ho de apokritheis (hij echter antwoordend) ho de (hij echter)
eipen (hij zei) eipen (zei) efè (zei hij) erô (ik zal zeggen) eipen (zei) eipen (zei) eipen (zei) eipen (zei) eipen (zei)
de (echter)       de (echter) de (echter)      
  ho neôteros autôn (de jongste zoon)     ho huios (de zoon) ho patèr (de vader)      
  tôi patri (tot de vader)   autôi (aan hem) autôi (aan hem) pros tous doulous autou (tot zijn dienaren) autôi (aan hem) tôi patri (tot de vader) autôi (aan hem)

Wat een vader-zoonschap kan betekenen , wordt duidelijk in de relatie de Vader-Jezus.Kernpunt van het evangelie is : Jezus is de veelgeliefde zoon van God.Dat vinden we verwoord in de verhalen van de doop , de belijdenis van Petrus , de transfiguratie , de ondervraging door de hogepriester.Jezus leeft in diepe verbondenheid met God en wil die ervaring delen met zondaars en tollenaars , maar ook met anderen.Al het mijne is het uwe , zegt de vader tot de oudste zoon.De diepe ervaring van Jezus wil hij delen met anderen.Hij wil dat ook wij kinderen van God worden.

De gnostici waren ervan overtuigd dat God in ieder mens een goddelijke kern heeft gelegd.Weggaan van huis betekent weggaan van je innerlijke levensbron.Terugkeren naar de Vader is terugkeren naar je innerlijke , je hart , je wezenskern.

Een strofe van het lied van de reiziger van Lenny Kuhr verwoordt de gnostische gedachte van de terugkeer naar de innerlijke goddelijke levenskern."Hij vond de waarheid en de zin teruggekeerd bij het begin in eigen huis , hij was alleen.Hij staarde reismoe voor zich heen.De reiziger.Hij zag ineens zo helder als glas dat in alle dingen alles was , dat hij de waarheid bij zich had , in hemzelf hé , hoe vind je dat ? De reiziger ."

Lc 15,11 Lc 16,1 Lc 12,16
eipen de (hij zei echter) elegen de kai pros tous mathètas (hij zei echter ook tot zijn leerlingen) eipen de parabolèn pros autous legôn (hij zei echter een parabel tot hen zeggende)
anthrôpos tis (een bepaalde mens) anthrôpos tis èn plousios (een bepaalde mens was rijk) anthrôpou tinos plousiou (van een bepaalde rijke mens)...
eichen duo huious (had twee zonen)... hos eichen oikonomon (die had de economie - huishouden - beheer)  
Lc 15,13 : kai ekei dieskorpisen tèn ousian autou (en daar verkwiste hij zijn bezit) hôs diaskorpizôn ta huparchonta autou (als verkwistende zijn goederen)  
  Lc 16,3 : eipen de en heautôi ho oikonomos (de beheerder echter zei bij zichzekf) kai dielogizeto en heautôi legôn (hij overlegde bij zichzelf zeggende)
  tí poièsô hoti (wat zal ik doen want...) tí poièsô hoti (wat zal ik doen want...)
  uitvoering uitvoering
240. Gelijkenis van de verloren zijn : Lc 15,11-32  241. Gelijkenis van de onrechtvaardige huishouder : Lc 16,1-9 211. Gelijkenis van de onverstandige rijke : Lc 12,16-21 

 

Lc 15,11 - Lc 15,11 -- Gelijkenis van de verloren zoon : Lc 15,11-32 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,11 - Lc 15,12 - Lc 15,13 - Lc 15,14 - Lc 15,15 - Lc 15,16 - Lc 15,17 - Lc 15,18 - Lc 15,19 - Lc 15,20 - Lc 15,21 - Lc 15,22 - Lc 15,23 - Lc 15,24 - Lc 15,25 - Lc 15,26 - Lc 15,27 - Lc 15,28 - Lc 15,29 - Lc 15,30 - Lc 15,31 - Lc 15,32 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
Eipen de anthrôpos tis eichen duo huious   11 ait autem homo quidam habuit duos filios    11 En Hij zeide: Een zeker mens had twee zonen.   [11] Hij zei: ‘Iemand* had twee zonen.  [11] Vervolgens zei hij: ‘Iemand had twee zonen.   11 ¶ Hij zegt: zomaar een mens had twee zonen;  11. Il dit encore : « Un homme avait deux fils. 

King James Bible.[11] And he said, A certain man had two sons:
Luther-Bibel.11 Und er sprach: Ein Mensch hatte zwei Söhne.

Tekstuitleg van Lc 15,11.Het vers Lc 15,11 telt 7 woorden en 29 letters.De getalwaarde van Lc 15,11 is 4103 (11 X 373).In Lc 15,11 begint de derde vergelijking als antwoord op het gemor van de Farizeeën en de Schriftgeleerden over het omgaan van Jezus met tollenaars en zondaars.De inleiding (eipen de = hij zei echter) in Lc 15,11 is een verkorte versie van de langere versie in Lc 15,3 (eipen de pros autous tèn parabolèn tautèn legôn = hij zei echter tot hen deze parabel zeggende).In de trits parabels komen de inleidingen opvallend met elkaar overeen ; Lc 15,3 : tis anthrôpos ex humôn echôn = een bepaalde man uit jullie heeft... ; Lc 15,8 : è tis gunè ... echousa... = of een bepaalde vrouw heeft... ; Lc 15,11 : anthrôpos tis eichen = een bepaalde man heeft ...
Lc 15,11 kunnen we verdelen in twee delen : 1. de verteller vangt aan. 2.begin van het verhaal : een man...
- Zie ook naar Mt 21,28 : een man had 2 kinderen ...

Lc 15,11.1. act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen).Taalgebruik in het NT : legô (zeggen).Taalgebruik in de LXX : legô (zeggen).Taalgebruik in Lc : legô (zeggen).Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπεν = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925).
- In zeven verzen in Lc 15,11-32.In Lc 15,11 is de verteller aan het woord ; in zes verzen binnen het verhaal : (1) Lc 15,12. (2) Lc 15,21. (3) Lc 15,22. (4) Lc 15,27. (5) Lc 15,29. (6) Lc 15,31.In Lc 15,12 wordt de zin ingeleid door het nevenschikkend voegwoord και = kai (en).In Lc 15,21 en Lc 15,22 staat het werkwoord ειπεν = eipen (hij zei) vooraan , gevolgd door het partikel δε = de (echter) en vervolgens gevolgd door het onderwerp - in Lc 15,21 ὁ υἱος = ho huios (de zoon) , in Lc 15,22 ὁ πατηρ = ho patèr (de vader).In de drie overige verzen staat ὁ δε = ho de (hij echter) vooraan de zin.

  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
ind. aor. 3de p. enk. eipen  3024  2426  598  118  56  223  114  75  397  511 

  legô (zeggen) . eipen Lc   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen 223  11  11  17  12  11  10  13 12  11  18 

- וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen).Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen).Getalwaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal).Structuur : 1 - 4 - 2.De som van de elementen is telkens 7.Tenakh (1879).Pentateuch (594).Eerdere Profeten (868).Latere Profeten (120).12 Kleine Profeten (56).Geschriften (241).
- Lat. legere.Fr. leçon.E. to say.Fr. dire.D. sprechen (spreken).Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen).Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen).

Lc 15,11.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'.Taalgebruik in het NT : de (echter).Taalgebruik in de LXX : de (echter).Taalgebruik in Lc : de (echter).Partikel.Het staat steeds als tweede woord in de zin.Het kan een lichte tegenstelling aanduiden.Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.Lc (478 + 5 = 483).Lc 15 (16) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,3. (3) Lc 15,11. (4) Lc 15,12. (5) Lc 15,14. (6) Lc 15,17 (2X). (7) Lc 15,20 (2X). (8) Lc 15,21. (9) Lc 15,22. (10) Lc 15,25. (11) Lc 15,27. (12) Lc 15,28 (2X). (13) Lc 15,29. (14) Lc 15,30. (15) Lc 15,31. (16) Lc 15,32.

de (echter)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
de  6210 3754 2456 421 149 478 203 490 708 7 1048  1251 
d'  73 50  23  12      19  20 
Totaal 6283 3804 2479 433 151 483 204 490 711 7 1067 1271

de (echter)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
de (478) 17  11  13  18  15  23  37  36  21  22  26  13  16  15  11  26  16  22  14  35  34  20 
d' (5)                                        
483 17  11  13  18  15  23  37  37  23  22  26  13  16  15  12  26  16  23  14  35  34  20 

1151 verzen  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  80  52  38  44  39  49  50  56  62  42  54  59  35  35  32  31  37  43  48  47  38  71  56  53 

1. - 2. - και ειπεν = kai eipen (en hij zei).NT (140).Lc 15 (1) : Lc 15,12.
- ειπεν δε = eipen de (hij zei echter) in NT (78).Lc (52).Lc 15 (4) : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,11. (3) Lc 15,21. (4) Lc 15,22.

Lc 15,11.3. nom. mann. enk. ανθρωπος = anthrôpos (mens).Taalgebruik in het NT : anthrôpos (mens).Taalgebruik in de LXX : anthrôpos (mens).Taalgebruik in Lc : anthrôpos (mens).Bijbel (512).OT (394).NT (118).Lc (24) : (1) Lc 2,25. (2) Lc 4,4. (3) Lc 4,33. (4) Lc 6,6. (5) Lc 6,45. (6) Lc 7,8. (7) Lc 7,34. (8) Lc 9,25. (9) Lc 10,30. (10) Lc 13,19. (11) Lc 14,2. (12) Lc 14,16. (13) Lc 14,30. (14) Lc 15,4. (15) Lc 15,11. (16) Lc 16,1. (17) Lc 16,19. (18) Lc 19,12. (19) Lc 19,21. (20) Lc 19,22. (21) Lc 20,9. (22) Lc 22,10. (23) Lc 23,6. (24) Lc 23,47.Een vorm van ανθρωπος = anthrôpos (mens) in de LXX (1430) , in het NT (548) , in Lc 15 (2) : (1) Lc 15,4. (2) Lc 15,11.

  anthrôpos (mens) bijbel  OT NT  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Br. Apk syn. ev.
1 nom. mann. enk. anthrôpos 512 394 118 21 14 24 21  10  27  59  80 
  Totaal   1760 1233 527 108 53 94 57  45  145  25  255  312

    Lc  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
1 nom. mann. enk. anthrôpos 24   (1) Lc 2,25.   (2) Lc 4,4. (3) Lc 4,33 .   (4) Lc 6,6. (5) Lc 6,45. (6) Lc 7,8. (7) Lc 7,34 .   (8) Lc 9,25 (9) Lc 10,30.     (10) Lc 13,19 (11) Lc 14,2. (12) Lc 14,16. (13) Lc 14,30 .       (14) Lc 15,4. (15) Lc 15,11 . (16) Lc 16,1. (17) Lc 16,19 .     (18) Lc 19,12. (19) Lc 19,21. (20) Lc 19,22. (21) Lc 20,9 .     (22) Lc 22,10. (23) Lc 23,6. (24) Lc 23,47.     

- Hebreeuws.אָדָם = ´âdâm (mens).Taalgebruik in Tenakh : ´âdâm (mens).Getalwaarde : aleph = 1 , daleth = 4 , mem = 13 of 40 ; totaal : 18 (2 X 3²) of 45 (3² X 5).Structuur : 1 - 4 - 40 (´ed = damp ; 1-4 structuur).De som van de elementen is telkens 9.Tenakh (358).Pentateuch (32).Eerdere Profeten (16).Latere Profeten (159).12 Kleine Profeten (17).Geschriften (134).
- Hebreeuws.אִישׁ = ´îsj (man, ieder).Taalgebruik in Tenakh : ´îsj (man).Getalwaarde : aleph = 1, jod = 10, sjin = 21 of 300 ; totaal : 32 (2² X 2³) of 311 (priemgetal).Structuur : 1 - 1 - 3.De som van de elementen is telkens 5.Tenakh (1023).Pentateuch (251).Eerdere Profeten (402).Latere Profeten (135).12 Kleine Profeten (37).Geschriften (198).
- Het is toch opvallend dat hier ανθρωπος = anthrôpos (mens) staat en niet πατηρ = patèr (vader).De jongste zoon spreekt zijn vader bij zijn vertrek , bij zijn tot inkeer komen en bij zijn terugkomst met πατερ = pater (vader).De oudste zoon spreekt nergens zijn vader als vader aan.Hij klaagt de houding van zijn vader jegens zijn jongste zoon aan.Van de jongste zoon horen we niets over zijn broer.De oudste zoon echter moet niets van zijn jongste broer hebben.De vader heeft wel twee heel verschillende zonen en hij spoort zijn oudste zoon aan zich te verheugen om de terugkomst van zijn broer.De vader spoort aan tot broederschap.

Lc 15,11.4. voornaamwoord τις = tis.Taalgebruik in het NT : voornaamwoord tis.Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord tis.Taalgebruik in Lc : voornaamwoord tis.Lc 15 (3) : (1) Lc 15,4. (2) Lc 15,8. (3) Lc 15,11.
- Ned. wie , een.Fr. certain.E. certain.

  bijbel O.T. NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
mann. + vr. nom. enk. tis   824 467  357  24  24  72  50  40  156  15  120  170     

      Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  nom. mann. enk. tis  72  1 0 1 2 1 0 4 6 6 8 4 4 2 6 3 7 1 4 3 2 0 7 0 0

3. - 4. ανθρωπος τις = anthrôpos tis (een mens). (1) Mt 21,33. (2) Lc 10,30. (3) Lc 14,2. (4) Lc 14,16. (5) Lc 15,11. (6) Lc 16,1. (7) Lc 16,19. (8) Lc 19,12. (9) Lc 20,9. (10) Joh 12,34. (11) Hnd 9,33. (12) Rom 7,24.
- τις ανθρωπος = tis anthrôpos (een mens).NT (1) : Joh 5,5.
- τις ανθρωπος = tis anthrôpos (welk mens).NT (1) : Lc 15,4.
- ανηρ τις = anèr tis (man).NT (3) : (1) Lc 8,27. (2) Hnd 16,9. (3) Hnd 25,14.
- ανηρ δε τις = anèr de tis (een man echter).NT (3) : : (1) Hnd 5,1. (2) Hnd 8,9. (3) Hnd 10,1.
- τις δε = tis de (wie echter).NT (8) : (1) Mt 6,27. (2) Lc 9,9. (3) Lc 12,25. (4) Lc 17,7. (5) 1 Kor 3,5. (6) 2 Kor 6,14. (7) 2 Kor 6,15. (8) 2 Kor 6,16.
- και τις = kai tis (en wie).Lc (4) : (1) Lc 10,22. (2) Lc 10,29. (3) Lc 19,26 . (4) Lc 19,31 (και εαν τις = kai ean tis = en als iemand).
- και τις ανηρ = kai tis anèr (en een man).NT (2) : (1) Hnd 3,2. (2) Hnd 14,8.
- δε τις ανηρ = de tis anèr (echter een man).NT (1) : Hnd 22,12.

Lc 15,11.5. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ειχεν = eichen (hij had) van het werkw. εχω = echô (hebben, bezitten).Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het NT.Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in de LXX.Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in Lc.Lc (4) : (1) Lc 13,6. (2) Lc 15,11. (3) Lc 16,1. (4) Lc 21,4.Hnd (4) : (1) Hnd 2,45. (2) Hnd 4,35. (3) Hnd 9,31. (4) Hnd 18,18.Een vorm van εχω = echô (hebben, bezitten) in de LXX (497) , in het NT (705) , in Lc (77) , in Hnd (44).

echô (hebben, bezitten)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind.imperf. 3de pers. enk. eichen (hij had)   46  23  23  14  16   

- Lat. habere.Ned. hebben.Fr. avoir.D. haben.E. have.

Lc 15,11.6. δυο = duo (twee).Telwoord.Taalgebruik in het NT : telwoorden.Taalgebruik in de LXX : telwoorden.Taalgebruik in Lc : telwoorden.Lc (25) : (1) Lc 2,24. (2) Lc 3,11. (3) Lc 5,2. (4) Lc 7,18. (5) Lc 7,41. (6) Lc 9,3. (7) Lc 9,13. (8) Lc 9,16. (9) Lc 9,30. (10) Lc 9,32. (11) Lc 10,1. (12) Lc 10,17. (13) Lc 10,35. (14) Lc 12,6. (15) Lc 12,52. (16) Lc 15,11. (17) Lc 17,34. (18) Lc 17,35. (19) Lc 18,10. (20) Lc 19,29. (21) Lc 21,2. (22) Lc 22,38. (23) Lc 23,32. (24) Lc 24,4. (25) Lc 24,13.Een vorm van δυο = duo in de LXX (694) , in het NT (136) , in Lc (28).

  telwoorden  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  duo  624  509  115  33  14  25  13              

- Hebreeuws.שְׂנַיִם = sjënajim (twee).Taalgebruik in Tenakh : sjënajim (twee).Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , nun = 14 of 50 , jod = 10 , mem = 13 of 40 ; totaal : 58 (2 X 29) OF 400 (2² X 2² X 5²).De som van de elementen is telkens 4 (2²).Tenakh (76).Stat. constr. mann. mv. שְׂנֵי = sjëne(j) (twee).Tenakh (155).
- Lat. duo.F. deux.E. two.D. zwei.Arabisch : اِثنَان = ´ithnân (twee).Taalgebruik in de Qoran : ´ithnân (twee).

Lc 15,11.7. acc. mann. mv. υἱους = huious (zonen) van het zelfst. naamw. υἱος = huios (zoon).Taalgebruik in het NT : huios (zoon).Taalgebruik in de LXX : huios (zoon).Taalgebruik in Lc : huios (zoon).Bijbel (361).NT (14) : (1) Mt 26,37. (2) Lc 5,10. (3) Lc 5,34. (4) Lc 15,11. (5) Lc 16,8. (6) Hnd 7,23. (7) Hnd 7,29. (8) 2 Kor 3,7. (9) 2 Kor 3,13. (10) 2 Kor 6,18. (11) Gal 4,22. (12) Ef 5,6. (13) Kol 3,6. (14) Heb 2,10.Een vorm van υἱος = huios (zoon) in Lc 5 in 7 verzen : (1) Lc 15,11. (2) Lc 15,13. (3) Lc 15,19. (4) Lc 15,21. (5) Lc 15,24. (6) Lc 15,25. (7) Lc 15,30.

huios (zoon)  enk. bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
totaal 1851 1560 291 69 29 62 51 10 65 5 160 211

huios (zoon)  mv. bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b.
acc. enk. huious 361 347 14 1   4   2 7   5  
totaal 2499 2432 67 14 4 10 2 11 23 3 28 30  23   

- Hebreeuws.mann. mv. בָנִים = bânîm (zonen) van het zelfst. naamw. בֵּן/ בִּן / בֶּן= ben / bin / bèn (zoon, kind).Taalgebruik in Tenakh : ben (zoon, kind).Getalwaarde : beth = 2 , nun = 14 of 50 ; totaal : 16 (2² X 2²) of 52 (2 X 26).Structuur : 2 - 5.De som van de elementen is 7.Tenakh 135).Pentateuch (41).
- Lat. filius.Fr. fils.Ned. zoon.E. son.D. Sohn.Arabisch : اِبن = ´ibn (zoon).Taalgebruik in de Qoran : ´ibn (zoon).
- In Lc 15,11-32 komt 7X een vorm van υἰος = huios (zoon) voor ; 1X de acc. mann. mv. υἱους = huious (zonen) en 6X de nom. mann. enk. υἰος = huios (zoon) ; 5X heeft het betrekking op de jongste zoon , in Lc 15,25 op de oudste zoon.

Lc 15,11.6. - 7. δυο υἱους = duo huious (twee zonen).NT (3) : (1) Mt 26,37. (2) Lc 15,11. (3) Gal 4,22.
- Hebreeuws.שְׂנֵי בָנִים = sjëni bânîm (twee zonen).Tenakh (4) : (1) Gn 10,25. (2) Gn 41,50. (3) 2 S 14,6. (4) 1 Kr 1,19.

Hebr. ben.Lat. filius.Fr. fils.In vier verzen bij Lc : (1) Lc 5,10 (zonen van Zebedeüs). (2) Lc 5,34 (zonen van de bruidegom). (3) Lc 15,11 (een bepaalde mens had twee zonen). (4) Lc 16,8 (zonen van het licht).Een vorm van huios (zoon) in Lc 5 in 7 verzen : (1) Lc 15,11. (2) Lc 15,13. (3) Lc 15,19. (4) Lc 15,21. (5) Lc 15,24. (6) Lc 15,25. (7) Lc 15,30.


Lc 15,12 - Lc 15,12 - Gelijkenis van de verloren zoon : Lc 15,11-32 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,11 - Lc 15,12 - Lc 15,13 - Lc 15,14 - Lc 15,15 - Lc 15,16 - Lc 15,17 - Lc 15,18 - Lc 15,19 - Lc 15,20 - Lc 15,21 - Lc 15,22 - Lc 15,23 - Lc 15,24 - Lc 15,25 - Lc 15,26 - Lc 15,27 - Lc 15,28 - Lc 15,29 - Lc 15,30 - Lc 15,31 - Lc 15,32 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
kai eipen ho neôteros autôn tôi patri pater dos moi to epiballon meros tès ousias ho de dieilen autois ton bion 12 et dixit adulescentior ex illis patri pater da mihi portionem substantiae quae me contingit et divisit illis substantiam    12 En de jongste van hen zeide tot den vader: Vader, geef mij het deel des goeds, dat mij toekomt. En hij deelde hun het goed.   [12] De* jongste zei tegen zijn vader: “Vader, geef mij mijn deel van de erfenis.” En hij verdeelde zijn vermogen onder hen.   [12] De jongste van hen zei tegen zijn vader: “Vader, geef mij het deel van uw bezit waarop ik recht heb.” De vader verdeelde zijn vermogen onder hen.   12 dan zegt de jongste van hen tot zijn vader: vader, geef mij van wat er is het deel dat mij toekomt!– en hij heeft onder hen de leeftocht verdeeld.  12. Le plus jeune dit à son père : «Père, donne-moi la part de fortune qui me revient. » Et le père leur partagea son bien.  

King James Bible.[12] And the younger of them said to his father, Father, give me the portion of goods that falleth to me. And he divided unto them his living.
Luther-Bibel.12 Und der jüngere von ihnen sprach zu dem Vater: Gib mir, Vater, das Erbteil, das mir zusteht. Und er teilte Hab und Gut unter sie.

Tekstuitleg van Lc 15,12.Het vers Lc 15,12 telt 20 (2² X 5) woorden en 89 letters.De getalwaarde van Lc 15,12 is 9943 (61 X 163).

Lc 15,12 kan in drie delen onderverdeeld worden : 1. de jongste.2. wat de jongste zegt.3. de vader.In Lc 15,11-32 wordt eenendertigmaal het nevenschikkend voegwoord kai (en) gebruikt om een nevenschikkende zin in te leiden en tweemaal om zinsdelen met elkaar te verbinden.Via een parallelle zin verwoordt Lucas de uitvoering door de vader als antwoord op de vraag van de zoon : pater (vader) ... ho de (hij echter; dos (geef) ... dieilen (nam uiteen / verdeelde) ; moi (aan mij)... autois (aan hen) ; to epiballon meros tès ousias (het toekomende deel van het bezit) ... ton bion (het bestaansonderhoud).

Lc 15,12.1. kai (en).Verwijzing : kai (en) , zie Lc 1,2.Nevenschikkend voegwoord.In 822 verzen bij Lucas.In Lc 15 wordt het nevenschikkend voegwoord (kai) drieëndertigmaal gebruikt ; in eenendertig gevallen wordt een nevenschikkende zin ingeleid , in zeven verzen staat het aan het begin van een vers.Er heeft verandering van personage plaats.

Lc 15,12.2. act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen).Taalgebruik in het NT : legô (zeggen).Taalgebruik in de LXX : legô (zeggen).Taalgebruik in Lc : legô (zeggen).Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπεν = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925).
- In zeven verzen in Lc 15,11-32.In Lc 15,11 is de verteller aan het woord ; in zes verzen binnen het verhaal : (1) Lc 15,12. (2) Lc 15,21. (3) Lc 15,22. (4) Lc 15,27. (5) Lc 15,29. (6) Lc 15,31.In Lc 15,12 wordt de zin ingeleid door het nevenschikkend voegwoord και = kai (en).In Lc 15,21 en Lc 15,22 staat het werkwoord ειπεν = eipen (hij zei) vooraan , gevolgd door het partikel δε = de (echter) en vervolgens gevolgd door het onderwerp - in Lc 15,21 ὁ υἱος = ho huios (de zoon) , in Lc 15,22 ὁ πατηρ = ho patèr (de vader).In de drie overige verzen staat ὁ δε = ho de (hij echter) vooraan de zin.

  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
ind. aor. 3de p. enk. eipen  3024  2426  598  118  56  223  114  75  397  511 

  legô (zeggen) . eipen Lc   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen 223  11  11  17  12  11  10  13 12  11  18 

- וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen).Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen).Getalwaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal).Structuur : 1 - 4 - 2.De som van de elementen is telkens 7.Tenakh (1879).Pentateuch (594).Eerdere Profeten (868).Latere Profeten (120).12 Kleine Profeten (56).Geschriften (241).
- Lat. legere.Fr. leçon.E. to say.Fr. dire.D. sprechen (spreken).Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen).Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen).

Lc 15,12.1. - 2. - και ειπεν = kai eipen (en hij zei).NT (140).Lc 15 (1) : Lc 15,12.
- ειπεν δε = eipen de (hij zei echter) in NT (78).Lc (52).Lc 15 (4) : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,11. (3) Lc 15,21. (4) Lc 15,22.

Lc 15,12.1. - 3. και ειπεν ὁ = kai eipen ho (en hij zei).NT (11) : (1) Mt 8,13. (2) Lc 1,30. (3) Lc 8,45. (4) Lc 9,9. (5) Lc 14,22. (6) Lc 14,23. (7) Lc 15,12. (8) Joh 9,39. (9) Joh 12,44. (10) Apk 17,7. (11) Apk 21,5.
- ειπεν δε ὁ = eipen de ho (hij zei echter).NT (17) : (1) Lc 7,31. (2) Lc 11,39. (3) Lc 12,42. (4) Lc 15,22. (5) Lc 17,6. (6) Lc 18,6. (7) Lc 18,28. (8) Lc 20,13. (9) Lc 22,31. (10) Lc 22,52. (11) Lc 22,60. (12) Joh 6,10. (13) Hnd 7,1. (14) Hnd 8,37. (15) Hnd 18,9. (16) Hnd 21,39. (17) Hnd 25,10.

Lc 15,12.3. 4. neos (nieuw, jong).Latijn : novus.Verwijzing : neos (nieuw, jong) , zie Lc 15,12.Hapax in de bijbel : Lc 5,37.
--- neôteros (jongste, jong).Comparatief.In eenendertig verzen in de bijbel.In vier verzen in het N.T. : (1) Lc 15,12. (2) Lc 15,13. (3).In Lc 15,25 is er sprake van ho presbuteros (de oudere = de oudste).

6. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het).Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord.Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord.Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord.Lc (154).Lc 15 (3) : (1) Lc 15,7 - (2) Lc 15,12. (3) Lc 15,29.

  lidw. enk. bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
6. dat. m. + onz. enk. tô(i) 5507  4462  1045  121  68  154  98  163  367  74  343  441 

- D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).

Lc 15,12.7. dat. mann. enk. πατρι = patri (aan vader) van het zelfst. naamw. πατηρ = patèr (vader).Taalgebruik in het NT : patèr (vader).Taalgebruik in de LXX : patèr (vader).Taalgebruik in Mc : patèr (vader).Taalgebruik in Lc : patèr (vader).Lc (5) : (1) Lc 1,62. (2) Lc 9,42. (3) Lc 12,53. (4) Lc 15,12. (5) Lc 15,29.

patèr (vader) enk. bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br Apk syn  ev. 
dat. mann. enk. patri  109  76  33  1 11  18 
totaal 1093  749  344  60  17  48  121  11  8 125  246 

      1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16.
  patèr    Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 6 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 18 Lc 22 Lc 23 Lc 24
1. nom. mann. enk. patèr  15  (1) Lc 1,67. (2) Lc 2,33. (3) Lc 2,48 .   (4) Lc 6,36 .        (5) Lc 10,21. (6) Lc 10,22. (7) Lc 11,13. (8) Lc 12,30. (9) Lc 12,32. (10) Lc 12,53.   (11) Lc 15,20. (12) Lc 15,22. (13) Lc 15,27. (14) Lc 15,28 .     (15) Lc 22,29 .    
2. voc. enk. pater  11              (1) Lc 10,21 . (2) Lc 11,2     (3) Lc 15,12. (4) Lc 15,18. (5) Lc 15,21. (6) Lc 16,24. (7) Lc 16,27. (8) Lc 16,30 .   (9) Lc 22,42. (10) Lc 23,34. (11) Lc 23,46.       
3. gen. mann. enk. patros  (1) Lc 1,32. (2) Lc 1,59. (3) Lc 2,49.         (4) Lc 9,26. (5) Lc 10,22 .       (6) Lc 15,17. (7) Lc 16,27 .       (8) Lc 24,49.     
4. dat. mann. enk. patri  (1) Lc 1,62 .         (2) Lc 9,42.     (3) Lc 12,53.   (4) Lc 15,12. (5) Lc 15,29 .              
5. acc. mann. enk. patera  (1) Lc 1,73.   (2) Lc 3,8 .   (3) Lc 8,51. (4) Lc 9,59 .       (5) Lc 11,11.   (6) Lc 14,26.   (7) Lc 15,18. (8) Lc 15,20.   (9) Lc 18,20.        
6. nom. mann. mv. pateres        (1) Lc 6,23. (2) Lc 6,26       (3) Lc 11,47                
7. gen. mann. mv. paterôn   (1) Lc 1,17. (2) Lc 1,72 .             (3) Lc 11,48.                  
8. acc. mann. mv. pateras  (1) Lc 1,55                              
    '48'  3   '2'   '3'  '9'  '3' 

- Hebreeuws : אַב = ´abh (vader).Taalgebruik in Tenakh : ´abh (vader).Getalwaarde : alelph = 1 , beth = 2 ; totaal 3.Structuur : 1 - 2.De som van de elementen is telkens 3 .
- Ned. : vader.Arabisch : اَب = ´ab (vader).Taalgebruik in de Qoran : ´ab (vader).D. : Vater.E. : father.Fr. : père.Grieks : πατηρ = patèr (vader).Taalgebruik in het NT : patèr (vader).Hebreeuws : אַב = ´abh (vader).Taalgebruik in Tenakh : ´abh (vader).Lat. : pater.

Arabisch : اَب = ´ab (vader).Taalgebruik in de Qoran : ´ab (vader).

Lc 15,12.8.

In vijftien verzen bij Lucas : (1). (11) Lc 15,20. (12) Lc 15,22. (13) Lc 15,27. (14) Lc 15,28.
--- pater (vader).Vocatief.In elf verzen bij Lucas : (1) Lc 10,21. (2) Lc 11,2. (3) Lc 15,12. (4) Lc 15,18. (5) Lc 15,21. (6) Lc 16,24 (pater Abraam). (7) Lc 16,27. (8) Lc 16,30 (pater Abraam). (9) Lc 22,42. (10) Lc 23,34. (11) Lc 23,46.In vijf verzen richt Jezus zich tot God als 'Vader' : (1) Lc 10,21. (2) Lc 11,2. (9) Lc 22,42. (10) Lc 23,34. (11) Lc 23,46.

9. act. imperat. aor. 2de pers. enk. δος = dos (geef) van het werkw. διδωμι = didômi (geven).Taalgebruik in het NT : didômi (geven).Taalgebruik in de Septuaginta : didômi (geven).Bijbel (89).OT (73).NT (16). (1) Mt 5,42. (2) Mt 6,11. (3) Mt 14,8. (4) Mt 17,27. (5) Mt 19,21. (6) Mc 10,21. (7) Mc 10,37. (8) Lc 12,58. (9) Lc 14,9. (10) Lc 15,12. (11) Joh 4,7. (12) Joh 4,10. (13) Joh 4,15. (14) Joh 6,34. (15) Joh 9,24. (16) Hnd 4,29.Een vorm van διδωμι = didômi (geven) in de LXX (2131) , in het NT (416) , in Lc (54).In Lc : X vormen van διδωμι = didômi (geven) in 54 verzen in 20 / 24 hoofdstukken.In Hnd : X vormen van διδωμι = didômi (geven) in 34 verzen in 18 / 28 hoofdstukken.

didômi (geven)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. imperat. aor. 2de pers. enk. dos   89  73  16  2     10  15     



- epiballon
- diaireô (uiteennemen, verdelen). Verwijzing : diaireô (uiteennemen, verdelen), zie Lc 15,12.
--- dieilen (hij verdeelde). Aorist 3de persoon enkelvoud. In 14 verzen in de bijbel. In 1 vers in het N.T. : Lc 15,12.

Lc 15,12.17. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'.Taalgebruik in het NT : de (echter).Taalgebruik in de LXX : de (echter).Taalgebruik in Lc : de (echter).Partikel.Het staat steeds als tweede woord in de zin.Het kan een lichte tegenstelling aanduiden.Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden.Lc (478 + 5 = 483).Lc 15 (16) : (1) Lc 15,1. (2) Lc 15,3. (3) Lc 15,11. (4) Lc 15,12. (5) Lc 15,14. (6) Lc 15,17 (2X). (7) Lc 15,20 (2X). (8) Lc 15,21. (9) Lc 15,22. (10) Lc 15,25. (11) Lc 15,27. (12) Lc 15,28 (2X). (13) Lc 15,29. (14) Lc 15,30. (15) Lc 15,31. (16) Lc 15,32.

de (echter)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
de  6210 3754 2456 421 149 478 203 490 708 7 1048  1251 
d'  73 50  23  12      19  20 
Totaal 6283 3804 2479 433 151 483 204 490 711 7 1067 1271

de (echter)   Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
de (478) 17  11  13  18  15  23  37  36  21  22  26  13  16  15  11  26  16  22  14  35  34  20 
d' (5)                                        
483 17  11  13  18  15  23  37  37  23  22  26  13  16  15  12  26  16  23  14  35  34  20 

1151 verzen  Lc 1 Lc 2 Lc 3 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 7 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
  80  52  38  44  39  49  50  56  62  42  54  59  35  35  32  31  37  43  48  47  38  71  56  53 

Lc 15,12.18. act. ind. aor. 3de pers. enk. dieilen (hij verdeelde) van het werkw. diaireô (uiteennemen, verdelen).Taalgebruik in het N.T. : diaireô (uiteennemen, verdelen).Taalgebruik in Lc : diaireô (uitnemen, verdelen).Lc (1) Lc 15,12.Deze vorm komt in het N.T. enkel in dit vers voor.

Lc 15,13 - Lc 15,13 - Gelijkenis van de verloren zoon : Lc 15,11-32 - bijbeloverzicht taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 15 - Lc 15,11 - Lc 15,12 - Lc 15,13 - Lc 15,14 - Lc 15,15 - Lc 15,16 - Lc 15,17 - Lc 15,18 - Lc 15,19 - Lc 15,20 - Lc 15,21 - Lc 15,22 - Lc 15,23 - Lc 15,24 - Lc 15,25 - Lc 15,26 - Lc 15,27 - Lc 15,28 - Lc 15,29 - Lc 15,30 - Lc 15,31 - Lc 15,32 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
15:13 kai met' ou pollas hèmeras sunagagôn panta o neôteros huios apedèmèsen eis chôran makran kai ekei dieskorpisen tèn ousian autou zôn asôtôs  13 et non post multos dies congregatis omnibus adulescentior filius peregre profectus est in regionem longinquam et ibi dissipavit substantiam suam vivendo luxuriose    13 En niet vele dagen daarna, de jongste zoon, alles bijeenvergaderd hebbende, is weggereisd in een ver gelegen land, en heeft aldaar zijn goed doorgebracht, levende overdadiglijk.   [13] Niet lang daarna vertrok de jongste zoon met al zijn bezit naar een ver land, waar hij het verkwistte in een losbandig leven.   [13] Na enkele dagen verzilverde de jongste zoon zijn bezit en reisde af naar een ver land, waar hij een losbandig leven leidde en zijn vermogen verkwistte.   13 Niet vele dagen daarna brengt de jongste zoon alles bijeen en gaat op reis naar een gebied ver weg; daar verkwist hij al het zijne in een reddeloos leven.   13. Peu de jours après, rassemblant tout son avoir, le plus jeune fils partit pour un pays lointain et y dissipa son bien en vivant dans l'inconduite.  

King James Bible.[13] And not many days after the younger son gathered all together, and took his journey into a far country, and there wasted his substance with riotous living.
Luther-Bibel.13 Und nicht lange danach sammelte der jüngere Sohn alles zusammen und zog in ein fernes Land; und dort brachte er sein Erbteil durch mit Prassen.

Tekstuitleg van Lc 15,13.Het vers Lc 15,13 telt 22 (2 X 11) woorden en 113 (priemgetal) letters.De getalwaarde van Lc 15,13 is 14404 (2² X 13 X 277).De jongste zoon ontvangt zijn bezit en jaagt het erdoor.

Lc 15,13.1. και = kai (en).Taalgebruik : kai (en) in NT.Taalgebruik in Lc : kai (en).Taalgebruik : kai (en) in de LXX.Nevenschikkend voegwoord.Lc (822 / 1151).Lc 15.25/32 WEL.7/32 NIET : (1) Lc 15,3. (2) Lc 15,7. (3) Lc 15,10. (4) Lc 15,11. (5) Lc 15,17. (6) Lc 15,19. (7) Lc 15,30.

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Hebr. : וְ = wë.Lat : et.Fr. : et.Ned. : en.E. : and.D. und.Arabisch : وَ = wa (en).Taalgebruik in de Qoran : wa (en) .

Lc 15,13.2. μετα = meta (met , na).Afkorting : μετ' = met' OF μεθ' = meth'.Taalgebruik in het NT : meta (na , met).Taalgebruik in de LXX : meta (na , met).

  meta (na, met)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
1 meta  1443  1159  284  42  34  37  24  48  77  22  113  137 
2 met'  737 611 126 18 16 21 23 14 10 24 55 78
3 meth'  1   1             1    
  totaal  2181 1770 411 60 50 58 47 62 87 47 168 215

1. - 2. και μετ' = kai met' (en na).NT () : (1) Mt 26,47. (2) Mc 14,43. (3) Lc 15,13. (4) Joh 19,18. (5) Apk 14,1.

Lc 15,13.3. ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch (niet) OF betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (οὑ = hou).Taalgebruik in het NT : ou - ouk - ouch (niet).Taalgebruik in de LXX : ou - ouk - ouch (niet).Lc (84 + 92 + 7 = 183).Lc 1 (2 + 5 = 7).ου = ou.Lc (84).Lc 1 (2) : (1) Lc 1,15. (2) Lc 1,34.ουκ = ouk.Lc (92).Lc 1 (5) : (1) Lc 1,7. (2) Lc 1,20. (3) Lc 1,22. (4) Lc 1,33. (5) Lc 1,37.

ou (niet)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
ou   3068  2321  747  97  42  84  113  68  313  30  223  336 
ouk  3499  2752  747  93  66  92  137  56  274  29  251  388 
ouch  452  351  101  20  49  20  40 
Totaal  7019 5424 1595 197 114 183 270 132 636 63 494 764

- Hebreeuws.לֹא = lo´(niet).Taalgebruik in Tenakh : lo´(niet).Getalwaarde : lamed = 12 of 30 , aleph = 1 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld).De getalwaarde van לֹא = lo´ is de helft van de getalwaarde van de schrijfwijze van aleph ; 13 - 26 of een verhouding van 1 - 2.Tenakh (2767).Pentateuch (801).Eerdere Profeten (456).Latere Profeten (611).12 Kleine Profeten (150).Geschriften (749).Structuur : 3 - 1.De som van de elementen is telkens 4.
- Fr. ne... pas.E. not.D. nicht.

Lc 15,13.2. - 3. μετ' ου = met' ou (na niet).NT (2) : (1) Lc 15,13. (2) Hnd 27,14.

Lc 15,13.4. acc. vr. mv. πολλας = pollas (vele) van het bijvoegl. naamw. πολυς = polus (veel).Taalgebruik in het NT : polus (veel).Taalgebruik in de LXX : polus (veel).Taalgebruik in Mc. : polus (veel).Taalgebruik in Lc. : polus (veel).NT (11) : (1) Mt 7,22. (2) Mt 13,58. (3) Lc 12,47. (4) Lc 15,13. (5) Joh 2,12. (6) Hnd 1,5. (7) Hnd 8,25. (8) Hnd 10,2. (9) Hnd 16,18. (10) Hnd 16,23. (11) 1 Tim 6,9.Een vorm van πολυς = polus in de LXX (822) , in het NT (353).

  polus (veel)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
16 acc. vr. mv. pollas   58 47 11 2   2 1 5 1          

Lc 15,13.3. - 4. ου πολλας = ou pollas (niet vele).NT (2) : (1) Lc 15,13. (2) Joh 2,12.

Lc 15,13.5. gen. vr. enk. + acc. vr. mv. ἡμερας = hèmeras van het zelfst. naamw. ἡμερα = hèmera (dag).Taalgebruik in het NT : hèmera (dag).Taalgebruik in de Septuaginta : hèmera (dag).Taalgebruik in Lc : hèmera (dag).Taalgebruik in Hnd : hèmera (dag).Lc (14) : (1) Lc 1,20. (2) Lc 1,24. (3) Lc 1,80. (4) Lc 2,43. (5) Lc 2,44. (6) Lc 2,46. (7) Lc 4,2. (8) Lc 4,42. (9) Lc 9,51. (10) Lc 15,13. (11) Lc 17,4. (12) Lc 17,27. (13) Lc 18,7. (14) Lc 21,37.Een vorm van ἡμερα = hèmera (dag) in Lc 4 (4) : (1) Lc 4,2. (2) Lc 4,16. (3) Lc 4,25. (4) Lc 4,42.In Lc : 6 vormen van ἡμερα = hèmera (dag) in 22 / 24 hoofdstukken en in 78 verzen.In Hnd : 6 vormen van ἡμερα = hèmera (dag) in 25 / 28 hoofdstukken en in 91 verzen.

  hèmera (dag)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
2 gen. vr. enk. + acc. vr. mv hèmeras  799  575  224  13  11  14  40  126  12  38  46     
  totaal 2508  2029  479  43  26  82  31  93  183  21  151  182     

      1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9.  10.  11.  12.  13.  14.  15.  16.  17.  18.  19.  20.  21.  22. 
  hèmera (dag)  Lc Lc 1 Lc 2 Lc 4 Lc 5 Lc 6 Lc 8 Lc 9 Lc 10 Lc 11 Lc 12 Lc 13 Lc 14 Lc 15 Lc 16 Lc 17 Lc 18 Lc 19 Lc 20 Lc 21 Lc 22 Lc 23 Lc 24
1 nom. en dat. vr. enk. hèmera(i)  27 (1) Lc 1,59   (1) Lc 4,16   (1) Lc 6,13. (2) Lc 6,23   (1) Lc 9,12. (2) Lc 9,22. (3) Lc 9,37 (1) Lc 10,12                            
2 gen. vr. enk. + acc. vr. mv hèmeras  14  (1) Lc 1,20. (2) Lc 1,24. (3) Lc 1,80 (4) Lc 2,43. (5) Lc 2,44. (6) Lc 2,46. (7) Lc 4,2. (8) Lc 4,42.       (9) Lc 9,51           (10) Lc 15,13.      (11) Lc 17,4. (12) Lc 17,27. (13) Lc 18,7.     (14) Lc 21,37.         
3 acc. vr. enk. hèmeran     (1) Lc 2,37.         (2) Lc 9,23.   (3) Lc 11,3         (4) Lc 16,19.     (5) Lc 19,47.     (6) Lc 22,53. &