Overzicht van het Lucasevangelie. Lc
1,Lc 2,Lc 3,Lc
4,Lc 5,Lc 6,Lc
7,Lc 8,Lc 9,Lc
10,Lc 11,Lc 12,Lc
13,Lc 14,Lc 15,Lc
16,Lc 17,Lc 18,Lc
19,Lc 20,Lc 21,Lc
22,Lc 23,Lc 24,
Tekstuitleg vers per vers - Lc
24,1 - Lc
24,2 - Lc
24,3 - Lc
24,4 - Lc
24,5 - Lc
24,6 - Lc
24,7 - Lc
24,8 - Lc
24,9 - Lc
24,10 - Lc
24,11 - Lc
24,12 - Lc
24,13 - Lc
24,14 - Lc
24,15 - Lc
24,16 - Lc
24,17 - Lc
24,18 - Lc
24,19 - Lc
24,20 - Lc
24,21 - Lc
24,22 - Lc
24,23 - Lc
24,24 - Lc
24,25 - Lc
24,26 - Lc
24,27 - Lc
24,28 - Lc
24,29 - Lc
24,30 - Lc
24,31 - Lc
24,32 - Lc
24,33 - Lc
24,34 - Lc
24,35 - Lc
24,36 - Lc
24,37 - Lc
24,38 - Lc
24,39 - Lc
24,40 - Lc
24,41 - Lc
24,42 - Lc
24,43 - Lc
24,44 - Lc
24,45 - Lc
24,46 - Lc
24,47 - Lc
24,48 - Lc
24,49 - Lc
24,50 - Lc
24,51 - Lc
24,52 - Lc
24,53 -
Overzicht van Tenakh. Tenakh. overzicht,Tenakh. taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -,Tenakh. commentaar,
Overzicht van Septuaginta. Septuaginta. overzicht,Septuaginta. taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -,Septuaginta. commentaar,
Overzicht van het NT. NT. overzicht,NT. taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -,NT. commentaar,
- C-jaar -- Lc
1,Lc 2,Lc 3,Lc 4,Lc
5,Lc 6,Lc 7,Lc 8,Lc
9,Lc 10,Lc 11,Lc 12,Lc 13,Lc 14,Lc 15,Lc 16,Lc 17,Lc 18,Lc 19,Lc 20,Lc 21,Lc 22,Lc 23,Lc 24,2de
(tweede) zondag van de advent C.
1. Hebreeuwse bijbel | 2. Targumim | 3. LXX (1),LXX (2),Griekse tekst N.T. | 4. Vulgata |
5. Statenvertaling | 6. Willibrordvertaling | 7. Nieuwe Vertaling | 8. http://naardensebijbel.nl/zoek.php. |
9. Bible de Jérusalem | 10. King James Bible - King James Bible | 11. Luther-Bibel | 12. liturgische lezing | 13. Arabisch. http://wjsn.home.xs4all.nl/arab.htm |
- Hebreeuws OF modern Hebreeuws (NT). Hebreeuws OF modern Hebreeuws (NT).
- Griekse tekst - Septuaginta. http://www.greekbible.com/index.php. Griekse tekst - Septuaginta.
- Aramees - Peshitta. http://www.lexilogos.com/bible_multilingue.htm. Aramees - Peshitta.
- Vulgata. http://www.intratext.com/IXT/LAT0001/_PUZ.HTM. Vulgata .
- Statenvertaling. http://www.statenvertaling.net/bijbel/luka/24.html. Statenvertaling.
- Willibrordvertaling. http://www.willibrordbijbel.nl/?p=page&i=66825,66877. Willibrordvertaling.
- De Nieuwe Vertaling. http://www.willibrordbijbel.nl/?p=page&i=66825,66877. De Nieuwe Vertaling.
- De Naardense bijbel. http://naardensebijbel.nl/zoek.php. De Naardense bijbel.
- Bible de Jérusalem. http://www.lexilogos.com/bible_multilingue.htm. Bible de Jérusalem.
- King James Bible. http://quod.lib.umich.edu/cgi/k/kjv/kjv-idx?type=DIV1&byte=4609530. King James Bible.
- Luther Bibel. http://www.die-bibel.de/online-bibeln/luther-bibel-1984/bibeltext/bibelstelle/Lukas%2024/bibel/text/lesen/ch/899d58043b75483a5525c5c4b3d191f4/. Luther Bibel.
- Arabisch. http://www.lexilogos.com/bible_multilingue.htm. Arabisch.
Lc 24 behoort tot 2 (tweede cyclus). Lc 24 telt drieënvijftig verzen. Het hoofdstuk kan in vier perikopen verdeeld worden.
351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis. Lc 23,56b-24,12 - Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,1 - Lc 24,2 - Lc 24,3 - Lc 24,4 - Lc 24,5 - Lc 24,6 - Lc 24,7 - Lc 24,8 - Lc 24,9 - Lc 24,10 - Lc 24,11 - Lc 24,12 -Evangelielezing op Pasen. Nachtwake C. Lc 24,1-12 (Lc
24,1-12).
Op de eerste dag van de week gingen de vrouwen zeer vroeg in de morgen naar
het graf, met de welriekende kruiden die zij klaar gemaakt hadden. Zij vonden
de steen weggerold van het graf, gingen er binnen maar vonden er het lichaam
van de Heer Jezus niet. Terwijl zij niet wisten wat daarvan te denken stonden
er plotseling twee mannen voor hen in een stralend wit kleed. Toen zij van schrik
bevangen het hoofd naar de grond bogen, vroegen de mannen haar: "Waarom
zoekt ge de levende onder de doden? Hij is niet hier, Hij is verrezen. Herinnert
u hoe Hij nog in Galilea tot u gezegd heeft: De Mensenzoon moet overgeleverd
worden in zondige mensenhanden en Hij moet aan het kruis worden geslagen, maar
op de derde dag zal Hij verrijzen." Zij herinnerden zich zijn woorden en
keerden van het graf terug en ze brachten dit alles over aan de elf en aan al
de anderen. Het waren Maria Magdalena, Johanna en Maria, de moeder van Jakobus;
de andere vrouwen die met hen waren vertelden aan de apostelen hetzelfde. Maar
dat verhaal leek de apostelen beuzelpraat en zij geloofden hen niet. Toch liep
Petrus ijlings naar het graf; hij bukte zich voorover maar zag alleen de zwachtels.
Daarop ging hij terug, verbaasd nadenkend over hetgeen er gebeurd was.
ENKELE GEDACHTEN BIJ HET LEGE GRAFVERHAAL (Lc 24,1-12)
In het verhaal van het lege graf hebben de synoptici gebruik gemaakt van het
verhaal van Jakob bij de put (Gn 29,1-11). Jakob is gevlucht voor zijn broer
Esau. Op zijn vlucht komt hij bij een waterput waar drie kudden schapen liggen
te wachten om water te krijgen. Daar ontmoet hij Rachel. Hij rolt de steen
weg van de waterput en geeft de schapen van Rachel te drinken. Deze waterput
betekent leven voor de schapen. Bij deze put ontstaat ook een nieuwe toekomst,want Rachel zal later de vrouw van Jakob worden. In nog twee andere verhalen
gebeurt iets gelijkaardigs. In Gn 24 worden enkele dienaars van Abraham erop
uitgestuurd om een vrouw voor Isaak te zoeken. Bij een waterput ontmoeten zij
Rebekka,die de vrouw van Isaak zal worden. In het NT vinden we het verhaal
van Jezus in gesprek met de Samaritaanse vrouw bij de waterput (Joh 4).In Ex
2,16-22 is Mozes op de vlucht voor de farao van Egypte. Hij ontmoet er bij
de waterput van de kudden de zeven dochters van de priesters Jethro. Met één
van hen zal Mozes later huwen.Het wegrollen van de steen betekent de mogelijkheid
scheppen om water te putten en de dieren te drinken te geven. Het is toegang
krijgen tot de bron van leven. De ontmoeting van Jakob en Rachel is de bron
van toekomst,van elkaar huwen en nageslacht. In vergelijking met de Oud-Testamentische
verhalen gaan de Nieuw-Testamentische verhalen een omgekeerde weg. In het NT
wordt de steen voor de deur van het gedenkteken gerold en daarna weggerold.
Het wegrollen van de steen bij het graf betekent de deur naar nieuw leven openen. Want hoe tegenstrijdig het ook moge klinken,de plaats die beschouwd wordt
als een plaats van de dood is een plaats van leven. Zo zingt een lied. Midden
in de dood is het leven. Vanuit deze gedachten kan het doopsel gezien worden
als een afdalen naar de bron,om eruit op te stijgen als nieuw geborene.Ook
het verhaal van de lamme (Mc 2,1-12) krijgt een diepere betekenis. De vier
dragers van de lamme kunnen niet bij Jezus komen vanwege de menigte. Zij klimmen
op het dak,maken een opening en laten de lamme voor Jezus' voeten neerdalen,de bron van leven. Na afgedaald te zijn tot de bron van het leven kan de
lamme opstaan. De evangelisten beklemtonen de verandering,het keerpunt.
Bij Marcus en Matteüs ligt de klemtoon van de verandering op het graf als
bron van leven voor het individuele en gemeenschappelijke leven. Lucas wil de
klemtoon van de verandering niet leggen op de situatie van de steen als afsluiting
of ontsluiting van leven. Bij de graflegging spreekt Lucas niet eens over de
steen en bij het lege grafverhaal is zijn vermelding uiterst beperkt (ze zagen
een weggerolde steen). Lucas’ klemtoon ligt op de persoon van Jezus (Hij
leeft ; dit is meer dan. Hij is bron van leven; het ene veronderstelt het andere). De verandering is aangekondigd in de lijdensvoorspellingen. op de derde dag
zal hij verrijzen. In drie zitten de drie elementen van verandering. ondergaan
– onder-zijn – op-gaan. De verandering betreft Jezus’ zelf. Hiermee wijkt Lucas af van Marcus en Matteüs. Zij herinneren aan de
woorden van Jezus dat Hij de leerlingen zou voorgaan naar Galilea. Daar zou
Jezus hen verzamelen.
Lc 24,1 - Lc 24,1. 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis. Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,1 - Lc 24,2 - Lc 24,3 - Lc 24,4 - Lc 24,5 - Lc 24,6 - Lc 24,7 - Lc 24,8 - Lc 24,9 - Lc 24,10 - Lc 24,11 - Lc 24,12 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling. 1 En op den eersten dag der week, zeer vroeg in den morgenstond,
gingen zij naar het graf, dragende de specerijen, die zij bereid hadden, en
sommigen met haar.
King James Bible. Now upon the first day of the week, very early in the morning
they came unto the sepulchre, bringing the spices which they had prepared, and
certain others with them.
Luther-Bibel. 1 Aber am ersten Tag der Woche sehr früh kamen sie zum Grab
und trugen bei sich die wohlriechenden Öle, die sie bereitet hatten.
Tekstuitleg van Lc 24,1. Dit vers Lc 24,1 telt 19 woorden en 89 letters. De getalwaarde van Lc 24,1 is 10069.
Lc 24,1.1.
bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bep.lidw. ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald
lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald
lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das
enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamw. il-lum,il-lam).
Lc (119). In elf verzen in Lc
24. (1) Lc
24,1. (2) Lc
24,6. (3) Lc
24,7. (4) Lc
24,13. (5) Lc
24,25. (6) Lc
24,32. (7) Lc
24,33. (8) Lc
24,35. (9) Lc
24,38. (10) Lc
24,46. (11)
Lc 24,49. In zes verzen bij een tijdsbepaling. In vier verzen bij een
plaatsbepaling.
In drie verzen in Lc
23,56b-24,12. (1) Lc
24,1. (2) Lc
24,6 (tè(i) galilaia(i). In Galilea). (3) Lc
24,7 (tè(i) tritè(i) hèmerai. op de derde dag). In
twee verzen voor een tijdsbepaling,in één vers voor een plaatsbepaling. Het is wel opvallend dat het vers Lc
24,1 begint met een tijdsbepaling. In Lc
23,56b staat ook de tijdsbepaling vooraan. De vrouwen overspannen de tijd
van drie dagen (Lc 23,55-24,1). ze zien waar ze Jezus hebben neergelegd en
bereidden kruiden. Ze rustten op sabbat. Op de eerste dag gingen ze naar het
aandenken.
Lc 24,1.2.
de (echter),afkorting d'. Taalgebruik in het NT: de
(echter). Taalgebruik inLc: de
(echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden.
In twintig verzen in Lc
24. In zes verzen in Lc
23,56b-24,12. (1) Lc
24,1. (2) Lc
24,2. (3) Lc
24,3. (4) Lc
24,5. (5) Lc
24,10. (6) Lc
24,12. Wellicht hebben we met de constructie van men (Lc
23,56b)... de (Lc
24,1) te maken ; enerzijds. op sabbat rustten ze ; anderzijds. op de eerste
dag van de week.
Lc 24,1.1. - 2. tè(i) de... (1) Lc 1,57. (2) Lc 24,1. Bij het begin van het vers. Lc 23,56b. kai to men... en de sabbat enerzijds.
Lc 24,1.3.
nom. + dat. vr. enk. μια / μιᾳ = mia(i) = op één (b.v. op dag één)
van het telwoord εἱς = heis,μια = mia,ἑν = hen (één). Taalgebruik in het NT. telwoorden. Taalgebruik inLc: telwoorden. Lc (7). (1) Lc
5,12. (2) Lc
5,17. (3) Lc
8,22. (4) Lc
13,10. (5) Lc
17,35. (6) Lc
20,1. (7) Lc
24,1. Een vorm van het telwoord εἱς = heis,μια = mia,ἑν = hen (één) in de LXX (1052),in het NT (337),in
Lc in 42 verzen,in Lc 24 in 2 verzen. (1) Lc
24,1. (2) Lc
24,18.
- Hebreeuws. בְּאֶחָד / בְּאַחַד = bë´èchâd / bë´achad (op één,op de eerste) < bë + hoofdtelwoord אֶחָד = ´èchâd (één). Taalgebruik in Tenakh. ´èchâd
(één). Getalwaarde. aleph = 1,chet = 8,daleth = 4.
Totaal. 13. Structuur. 1 - 8 - 4. De som van de elementen is telkens 4. God is één of 13. Tenakh (29). (1) Gn 8,5. (2) Gn 8,13. (3) Gn 37,20. (4) Ex 40,2. (5) Ex 40,17. (6) Lv 23,24. (7) Nu 1,1. (8) Nu 1,18. (9) Nu 29,1. (10) Nu 33,38. (11) Dt 1,3. (12) Dt 12,14. (13) Dt 15,7. (14) Dt
16,5. (15) Dt 17,2. (16) Dt 23,17. (17) Re 19,13. (18) 2 S 17,9. (19) 2 K 2,16. (20) Ez 26,1. (21) Ez 29,17. (22) Ez 31,1. (23) Ez 32,1.
(24) Ez 45,18. (25) Job 23,13. (26) Job 41,8. (27) Hl 4,9. (28) Ezr 7,9. (29) 2
Kr 29,17.
- וּבְאֶחָד = ûbh´èchâd (en op de één, en op de eerste). Tenakh (1). Ezr 7,9.
- Lat. unus. Fr. un. Ned. een. D. ein. E. one.
Lc 24,1.4.
bep.lidw. gen. mv. tôn van het bep. lidw. ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald
lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald
lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das
enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamw. il-lum,il-lam).
Lc (119). In zes verzen in Lc
24. (1) Lc
24,1. (2) Lc
24,5. (3) Lc
24,8. (4) Lc
24,14. (5) Lc
24,24. (6) Lc
24,27.
Lc 24,1.3. - 4. mia(i) tôn) (één van). Lc (6 / 7). (1) Lc 5,12. (2) Lc 5,17. (3) Lc 8,22. (4) Lc 13,10. (5) Lc 20,1. (6) Lc 24,1.
Lc 24,1.5. gen. onz. mv. σαββατων = sabbatôn van het zelfst. naamw. σαββατον = sabbaton (sabbat). Taalgebruik in het NT. sabbaton (sabbat). Taalgebruik inLc: sabbaton (sabbat). Lc (2). (1) Lc 4,16. (2) Lc 24,1. Een vorm van σαββατον = sabbaton (sabbat) in de LXX (130),in het NT (68),in Lc in 19 verzen. (1) Lc 4,16. (2) Lc 4,31. (3) Lc 6,1. (4) Lc 6,2. (5) Lc 6,5. (6) Lc 6,6. (7) Lc 6,7. (8) Lc 6,9. (9) Lc 13,10. (10) Lc 13,14. (11) Lc 13,15. (12) Lc 13,16. (13) Lc 14,1. (14) Lc 14,3. (15) Lc 14,5. (16) Lc 18,12. (17) Lc 23,54. (18) Lc 23,56. (19) Lc 24,1. InLc: 5 vormen in 7 hoofdstukken en in 19 verzen.
sabbaton (sabbat) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
5 | gen. onz. mv. sabbatôn | 44 | 34 | 10 | 1 | 1 | 2 | 2 | 3 | 1 | 4 | 6 | 1 |
Mt | Mc | Lc | Joh | syn. | ev. | ||
5 | gen. onz. mv. sabbatôn | 1 : Mt 28,1. | 1 : Mc 16,2. | 2 : (1) Lc 4,16. (2) Lc 24,1. | 2 : (1) Joh 20,19. (2) Joh 20,19. | 4 : | 6 : (1) Mt 24,20 // Mc 16,2 (// Lc 24,1 // Joh 20,1 |
-
Lc 24,1.2.
- 5. τῃ μιᾳ των σαββατων = tè(i) mia(i) tôn sabbatôn (op de eerste van de week / het wekenfeest). NT (4). (1) Lc
24,1. (2)
Joh 20,1. (3) Joh
20,19. (4) Hnd
20,7. Duidt de tijdsaanduiding bij het begin van het vers de eerste dag
van de week of de eerste dag van het Wekenfeest aan ? Ze duidt in ieder geval
een nieuw begin aan. Dat is de ervaring van de eerste volgelingen van Jezus. Ze hebben met Jezus iets nieuws ervaren en hij staat aan het begin van een
nieuwe beweging. We zijn ook in de week van de ongedesemde broden,uitdrukking
van een nieuw begin. Met het krieken van de ochtend is de overgang - pathein
(lijden, ondergaan) - voorbij.
Lc 24,1.6.
gen. mann. enk. ορθρου = orthrou (des morgens = 's morgens) van het zelfst. naamw. ορθρος = orthros
(ochtendschemering, morgen). Taalgebruik in het NT. orthros
(ochtendschemering, morgen). Taalgebruik in de LXX. orthros
(ochtendschemering, morgen). Taalgebruik inLc: orthros
(ochtendschemering, morgen). Bijbel (15). LXX (13). NT (2). (1) Lc
24,1. Dit is de enigste vorm inLc: (2) Joh
8,2.
- שָׁחַר = sjachar (morgenrood, dageraad). Taalgebruik in Tenakh. sjachar (morgenrood, dageraad). Getalswaarde. sjin = 21 of 300,het = 8,resj = 20 of 200 ; totaal. 49 (7²) OF 508 (2² X 127). Structuur. 3 - 8 - 2. De som van de elementen is telkens 4.
- הַשָּׁחַר = hasjsjachar (het morgenrood, de dageraad) < prefix bepaald lidw. ha + שָׁחַר = sjachar (morgenrood, dageraad). Taalgebruik in Tenakh. sjachar (morgenrood, dageraad). Getalswaarde. sjin = 21 of 300,het = 8,resj = 20 of 200 ; totaal. 49 (7²) OF 508 (2² X 127). Structuur. 3 - 8 - 2. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (10). (1) Gn 19,15. (2) Gn
32,25. (3) Gn
32,27. (4) Joz 6,15. (5) Joz 13,19. (6) Joz
19,25. (7) 1 S 9,26. (8) Jon 4,7. (9) Ps 22,1. (10) Neh 4,15.
Lc 24,1.7. bijwoord batheôs van het bijvoegl. naamw. bathus (diep, hoog). Taalgebruik in het NT: bathus (diep, hoog). Taalgebruik inLc: bathus (diep, hoog). Lc (1) Lc 24,1. Dit is de enigste vorm inLc:
Lc 24,1.8. επι = epi (op, bij). Afkortingen. επ' = ep' en εφ' = ef'. Taalgebruik in het NT. epi
(op, bij). Taalgebruik in de LXX. epi
(op, bij). Taalgebruik inLc: epi
(op, bij). Ned. op.
Lc (104 + 25 + 20 = 149). Lc 24 (6). epi (6). (1)
Lc 24,1. (2) Lc
24,12. (3) Lc
24,22. (4) Lc
24,24. (5) Lc
24,25. (6) Lc
24,47. Een vorm van επι = epi (op) in de LXX (7297),in het NT (878).
epi (op, bij) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
epi | 4540 | 3946 | 594 | 91 | 51 | 104 | 22 | 120 | 117 | 89 | 246 | 268 |
ep | 1320 | 1179 | 141 | 13 | 14 | 25 | 13 | 24 | 30 | 22 | 52 | 65 |
ef | 430 | 348 | 82 | 10 | 6 | 20 | 1 | 17 | 25 | 3 | 36 | 37 |
Totaal | 6290 | 5473 | 817 | 114 | 71 | 149 | 36 | 161 | 172 | 114 | 334 | 370 |
Lc 24,1.9.
bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. to. Taalgebruik in het NT: bepaald
lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald
lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das
enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamw. il-lum,il-lam).
Lc (181). Lc 24 (6). (1) Lc
24,1. (2) Lc
24,3. (3) Lc
24,12. (4) Lc
24,22. (5) Lc
24,23. (6) Lc
24,24.
Lc 24,1.8. - 9. επι το = = epi to. Lc (10). (1) Lc 4,9. (2) Lc 5,19. (3) Lc 5,27. (4) Lc 10,34. (5) Lc 15,4. (6) Lc 17,35. (7) Lc 24,1. (8) Lc 24,12. (9) Lc 24,22. (10) Lc 24,24.
Lc 24,1.10.
nom. + acc. onz. enk. μνημα = mnèma (aandenken, gedenkteken). Taalgebruik in
het NT. mnèma
(aandenken, gedenkteken). Taalgebruik in
de LXX. mnèma
(aandenken, gedenkteken). Taalgebruik inLc: mnèma
(aandenken, gedenkteken). Een vorm van μνημα = mnèma in de LXX (20),in het NT (10),in Lc (3). (1) Lc 8,27. (2) Lc
23,53. (3) Lc
24,1. InLc: 3 vormen in 3 hoofdstukken en in 3 verzen. De enkelv.-vorm
in Lc 23,53 (εν μνηματι = en mnèmati = in een graf, aandenken) en in Lc
24,1 (επι το μνημα = epi to mnèma = op / naar het graf, aandenken). Deze twee teksten verwijzen
naar elkaar.
-
mnèma (aandenken). Taalgebruik in het NT: mnèma (aandenken, gedenkteken). Taalgebruik inLc: mnèma (aandenken). Lc (1) Lc 24,1. Een vorm van mnèma (aandenken) in Lc in 3 verzen. (1) Lc 8,27. (2) Lc 23,53. (3) Lc 24,1. InLc: 3 vormen in 3 hoofdstukken en in 3 verzen. De enkelv.-vorm in Lc 23,53 (en mnèmati = in een graf, aandenken) en in Lc 24,1 (epi to mnèma = op / naar het graf, aandenken). Deze twee teksten verwijzen naar elkaar. Een vorm van mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) in Lc in 8 verzen. (1) Lc 11,44. (2) Lc 11,47. (3) Lc 23,55. (4) Lc 24,2. (5) Lc 24,9. (6) Lc 24,12. (7) Lc 24,22. (8) Lc 24,24. InLc: 3 vormen van mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) in 3 hoofdstukken en in 3 verzen.
Lc 24,1.8.
- 10. epi to mnèma (op / naar het aandenken). Hapax inLc:
- epi to mnèmeion
(op / naar het gedenkteken). Lc (3). (1) Lc
24,12. (2) Lc
24,22. (3) Lc
24,24.
Lc 24,1.11.
ind. aor. 3de pers. mv. èlthon (zij gingen) van het werkw. erchomai (gaan,
komen). Taalgebruik in het NT: erchomai
(gaan, komen).
Lc (11). (1) Lc
1,59. (2) Lc
2,44. (3) Lc
3,12. (4) Lc
4,42. (5) Lc
5,7. (6) Lc
6,18. (7) Lc
8,35. (8) Lc
12,49. (9) Lc
23,33. (10) Lc
24,1. (11) Lc
24,23. Een vorm van erchomai (gaan, komen) in Lc in 98 verzen,in Lc 24
in 2 verzen. (1) Lc
24,1. (2) Lc
24,23. InLc: X vormen in 24 hoofdstukken en in 98 verzen.
Lc 24,1.8. - 11. epi to mnèma èlthon (naar het aandenken gingen zij). Variante lezing. èlthon epi to mnèma (zij gingen naar het aandenken). Parallelle lezing in Lc 23,56b. hèsuchasan kata tèn entolèn (zij rustten volgens het voorschrift).
Lc 24,1.12. act. part. praes. nom. vr. mv. φερουσαι = ferousai (dragende) van het werkw. φερω = ferô (voeren, dragen, brengen). Taalgebruik in het NT. ferô (voeren, dragen). Taalgebruik in de LXX. ferô (voeren, dragen). Taalgebruik inLc: ferô (voeren, dragen). Bijbel = Lc (1) Lc 24,1. Een vorm van φερω = ferô (voeren, dragen, brengen) in de LXX (290),in het NT (68),in Lc (4). (1) Lc 5,18. (2) Lc 15,23. (3) Lc 23,26. (4) Lc 24,1. InLc: 4 vormen in 4 hoofdstukken en in 4 verzen. In de LXX kan een vorm van φερω = ferô (voeren, dragen, brengen) de vertaling van 31 Hebreeuwse (werk)woorden zijn.
Lc 24,1.13. nom. + acc. onz. mv. ha. Betrekk. voornaamw. hos,hè,ho (die, dat). Taalgebruik in het NT: betrekkelijk voornaamwoord . Taalgebruik inLc: betrekkelijk voornaamwoord . Lc (9). (1) Lc 6,46. (2) Lc 7,22. (3) Lc 7,32. (4) Lc 10,23. (5) Lc 10,24. (6) Lc 12,12. (7) Lc 12,20. (8) Lc 21,6. (9) Lc 24,1.
Lc 24,1.14. act. ind. aor. 3de pers. mv. ètoimasan van het werkw. hetoimazô (gereed maken, voorbereiden). Taalgebruik in het NT: hetoimazô (gereed maken, voorbereiden). Taalgebruik inLc: hetoimazô (gereed maken, voorbereiden). Lc (3). (1) Lc 22,9. (2) Lc 23,56. (3) Lc 24,1. Een vorm van ἑτοιμαζω = hetoimazô (gereed maken, voorbereiden) in Lc in 14 verzen. (1) Lc 1,17. (2) Lc 1,76. (3) Lc 2,31. (4) Lc 3,4. (5) Lc 9,52. (6) Lc 12,20. (7) Lc 12,47. (8) Lc 17,8. (9) Lc 22,8. (10) Lc 22,9. (11) Lc 22,12. (12) Lc 22,13. (13) Lc 23,56. (14) Lc 24,1. InLc: 7 vormen in 9 hoofdstukken en in 14 verzen.
Lc 24,1.15. nom. + acc. onz. mv. arômata van het zelfst. naamw. arôma (welriekend kruid,specerij). Taalgebruik in het NT: arôma (welriekend kruid,specerij). Taalgebruik inLc: arôma (welriekend kruid,specerij). Lc (2). (1) Lc 23,56. (2) Lc 24,1. Dit is de enigste vorm inLc:
Lc 24,1.14. - 15. hètoimasan arômata (zij bereidden welriekende kruiden). Lc (2). (1) Lc 23,56. (2) Lc 24,1. In Lc 23,56 bereidden de vrouwen de kruiden,in Lc 24,1 droegen ze de kruiden mee wanneer ze naar het aandenken gingen. De twee verzen volgen op elkaar en sluiten bij elkaar aan.
Lc 24,2 - Lc 24,2. 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis. Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,1 - Lc 24,2 - Lc 24,3 - Lc 24,4 - Lc 24,5 - Lc 24,6 - Lc 24,7 - Lc 24,8 - Lc 24,9 - Lc 24,10 - Lc 24,11 - Lc 24,12 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling. 2 En zij vonden den steen afgewenteld van het graf
King James Bible. [2] And they found the stone rolled away from the sepulchre.
Luther-Bibel. 2 Sie fanden aber den Stein weggewälzt von dem Grab
Tekstuitleg van Lc 24,2. Het vers Lc 24,2 telt 8 (2³) woorden en 44 (2² X 11) letters. De getalwaarde van Lc 24,2 is 3818 (2 X 23 X 83). Bij de graflegging was er bij Lucas geen sprake van het rollen van een steen voor het 'graf'. Lc 24,2 veronderstelt dit wel. De klemtoon gaat naar het lichaam van Jezus.
Lc 24,2.1. act. ind. aor. 1ste pers. enk. of 3de pers. mv. εὑρον = heuron (ik vond of zij vonden) van het werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden). Taalgebruik in het NT. heuriskô (vinden). Taalgebruik in de Septuaginta. heuriskô (vinden). Taalgebruik inLc: heuriskô (vinden). Taalgebruik in Hnd. heuriskô (vinden). Pentateuch (9). (1) Gn 11,2. (2) Gn 18,3. (3) Gn 26,19. (4) Gn 30,27. (5) Gn 33,15. (6) Gn 38,22. (7) Gn 50,4. (8) Ex 16,27. (9) Nu 15,32. NT (32). Mt (4). (1) Mt 8,10. (2) Mt 22,10. (3) Mt 26,60. (4) Mt 27,32. Mc (3). (1) Mc 1,37. (2) Mc 11,4. (3) Mc 14,16. Lc (14). (1) Lc 2,46. (2) Lc 7,9. (3) Lc 7,10. (4) Lc 8,35. (5) Lc 15,6. (6) Lc 15,9. (7) Lc 19,32. (8) Lc 22,13. (9) Lc 23,13. (10) Lc 23,22. (11) Lc 24,2. (12) Lc 24,3. (13) Lc 24,24. (14) Lc 24,33. Een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) in de LXX (613),in het NT (176),in Lc (45). InLc: 17 vormen in 18 / 24 hoofdstukken en 45 verzen. In Hnd. X vormen in 17 hoofdstukken en 33 verzen. In de LXX kan een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) de vertaling van 20 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn.
heuriskô | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
act. ind. aor. 3de pers. mv. heuron | 92 | 60 | 32 | 4 | 3 | 14 | 11 | 21 | 21 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | |||
heuriskô | Lc 1 | Lc 2 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 15 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | ||
1. | act. ind. praes. 3de pers. enk. heuriskei | 2 | (1) Lc 11,10. (2) Lc 11,25. | |||||||||||||||||
2. | act. ind. praes. 1ste pers. enk. heuriskô | 2 | (1) Lc 13,7. | (2) Lc 23,4. | ||||||||||||||||
3. | act. ind. imperf. 3de pers. mv. heuriskon | 2 | (1) Lc 11,24. | (2) Lc 19,48. | ||||||||||||||||
4. | act. ind. fut. 3de pers. enk. heurèsei | 3 | (1) Lc 12,37. (2) Lc 12,43. | (3) Lc 18,8. | ||||||||||||||||
5. | act. ind. fut. 2de pers. mv. heurèsete | 3 | (1) Lc 2,12. | (2) Lc 11,9. | (3) Lc 19,30. | |||||||||||||||
6. | act. ind. aor. 3de pers. enk. heuren | 3 | (1) Lc 4,17. | (2) Lc 13,6. | (3) Lc 22,45. | |||||||||||||||
7. | act. ind. aor. 2de pers. enk. heures | 1 | Lc (1) Lc 1,30. | |||||||||||||||||
8. | act. ind. aor. 1ste pers. enk. of 3de pers. mv. heuron | 14 | (1) Lc 2,46. | (2) Lc 7,9. (3) Lc 7,10. | (4) Lc 8,35. | (5) Lc 15,6. (6) Lc 15,9. | (7) Lc 19,32. | (8) Lc 22,13. | (9) Lc 23,13. (10) Lc 23,22. | (11) Lc 24,2. (12) Lc 24,3. (13) Lc 24,24. (14) Lc 24,33. | ||||||||||
9. | act. ind. aor. 1ste pers. mv. heuramen | 1 | (1) Lc 23,2. | |||||||||||||||||
10. | act. conj. aor. 3de pers. enk. heurè(i) | 3 | (1) Lc 12,38. | (2) Lc 15,4. (3) Lc 15,8. | ||||||||||||||||
11. | act. conj. aor. 3de pers.mv. heurôsin | 2 | (1) Lc 6,7. | (2) Lc 9,12. | () Lc 11,54. | |||||||||||||||
12. | act. part. aor. nom. mann. enk. heurôn | 1 | (1) Lc 15,5. | |||||||||||||||||
13. | act. part. aor. nom. vr. enk. heurousa | 1 | (1) (6) Lc 15,9. | |||||||||||||||||
14. | act. part. aor. nom. mann. mv. heurontes | 2 | (1) Lc 2,45. | (2) Lc 5,19. | ||||||||||||||||
15. | act. part. aor. nom. vr. mv. heurousai | 1 | (1) Lc 24,23. | |||||||||||||||||
16. | pass. ind. aor. 3de pers. enk. heurethè | 3 | (1) Lc 9,36. | (2) Lc 15,24. (3) Lc 15,32. | ||||||||||||||||
17. | pass. ind. aor. 3de pers. mv. heurethèsan | 1 | (1) Lc 17,18. | |||||||||||||||||
45 | 1 | 3 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | 2 | 5 | 3 | 2 | 7 | 1 | 1 | 3 | 2 | 4 | 5 |
- Verder bekijken Ex 33,17. want jij hebt genade gevonden.
- Hebreeuws. act. qal perf. 3de pers. mann. mv. מָצָאוּ / מָצְאוּ = mâtsâ´û / mâtsë´û (zij vonden) van het werkw. מָצָא = mâtsâ´ (vinden). Taalgebruik in Tenakh. mâtsâ´
(vinden). Getalwaarde. mem = 13 of 40,tsade = 18 of 90,aleph = 1 ;
totaal. 32 ( 2² X 2³) of 131. Structuur. 4 - 9 - 1. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (10). (1) Ex 15,22. (2) Ex 16,27. (3) Joz 2,22. (4) Re 21,14. (5) 1 S 9,4. (6) 2 S 17,20. (7) 2 K 9,35. (8) Ps 76,6. (9) Neh 5,8. (10) Ps 107,4. Een vorm van מָצָא = mâtsâ´ (vinden) in 403 verzen.
- וַיִּמְצְאוּ = wajjimëtsë´û (en zij vonden) < prefix verbindingswoord wa (consecuitivum) + act. qal imperef. 3de pers. mann. mv. van het werkw. מָצָא = mâtsâ´ (vinden). Taalgebruik in Tenakh. mâtsâ´
(vinden). Getalwaarde. mem = 13 of 40,tsade = 18 of 90,aleph = 1 ;
totaal. 32 ( 2² X 2³) of 131. Structuur. 4 - 9 - 1. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (13). (1) Gn 11,2. (2) Gn 26,19. (3) Nu 15,32. (4) Re 1,5. (5) Re 21,12. (6) 1 S 30,11. (7) 1 S 31,8. (8) 1 K 1,3. (9) Jr 41,12. (10) Neh 8,14. (11) 1
Kr 4,40. (12) 1 Kr 10,8. (13) 2
Kr 20,25.
- Lat. invenire. Fr. trouver. Du latin populaire *tropare («
composer, inventer un air » d’où « composer un poème
», puis « inventer, découvrir »), dérivé
de tropus (« figure de rhétorique » ? voir trope). Website. http://fr.wiktionary.org/wiki/trouver. Ned. vinden. D. finden. E. to find.
- Meer dan de andere evangelisten gebruikt Lucas het werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden).
Lc 24,2.2. δε = de (echter),afkorting δ' = d'. Taalgebruik in het NT. de (echter). Taalgebruik in de LXX. de (echter). Taalgebruik inLc: de (echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden. Lc (478 + 5 = 483). In twintig verzen in Lc 24. In zes verzen in Lc 23,56b-24,12. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,5. (5) Lc 24,10. (6) Lc 24,12. Hetzelfde onderwerp als in Lc 24,1. De vrouwen hadden wellicht niet verwacht dat de steen zou weggerold zijn. Er is dus een bepaalde tegenstelling,vandaar de (echter).
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
Lc 24,2.3. bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bep. lidw. ho - hè - to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamw. il-lum,il-lam). Lc (191). Lc 24 (10). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,26. (6) Lc 24,30. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,46. (9) Lc 24,51. (10) Lc 24,53.
Lc 24,2.4. acc. mann. enk. λιθον = lithon (steen) van het zelfst. naamw. λιθος = lithos (steen). Taalgebruik in
het NT. lithos
(steen). Taalgebruik in
de LXX. lithos
(steen). Taalgebruik inLc: lithos
(steen). Bijbel (81). OT (57). NT (24). Lc (5). (1) Lc
4,11. (2) Lc
19,44. (3) Lc
20,17. (4) Lc
20,18. (5) Lc
24,2. Een vorm van λιθος = lithos in de LXX (306),in het NT (58),in Lc in 13 verzen. (1) Lc
3,8. (2) Lc
4,3. (3) Lc
4,11. (4) Lc
11,11. (5) Lc
17,2. (6) Lc
19,40. (7) Lc
19,44. (8) Lc
20,17. (9) Lc
20,18. (10) Lc
21,5. (11) Lc
21,6. (12) Lc
22,41. (13) Lc
24,2. InLc: 7 vormen in 9 hoofdstukken en 13 verzen.
- Hebreeuws. אֶבֶן = ´èbhèn (steen). Taalgebruik in Tenakh. ´èbhèn (steen). Getalwaarde. aleph = 1,ben = 2,nun = 14 of 50 ; totaal. 17 OF 53 (priemgetal). Structuur. 1 - 2 - 5. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (67). Pentateuch (15). Eerdere Profeten (16). Latere Profeten (8). 12 Kleine
Profeten (5). Geschriften (23).
- Lat. lapis. Ned. steen. E. stone. D. Stein. Fr. pierre.
Lc 24,2.3. - 4. Een vorm van het zelfst. naamw. λιθος = lithos (steen) met het bepaald lidw. komt overeen met הָאֶבֶן = hâ´èbhèn (de steen) < prefix bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. אֶבֶן = ´èbhèn (steen). Taalgebruik in Tenakh. ´èbhèn (steen). Getalwaarde. aleph = 1,ben = 2,nun = 14 of 50 ; totaal. 17 OF 53 (priemgetal). Structuur. 1 - 2 - 5. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (19). (1) Gn 28,18. (2) Gn 29,3 (2X). (3) Gn 29,8. (4) Gn 29,10. (5) Ex 24,12. (6) Ex 28,10. (7) Joz 24,27. (8) 1 S 4,1. (9) 1 S 6,15. (10) 1 S 17,49. (11) 1 S 20,19. (12) 2 S 20,8. (13) 2 K 12,13. (14) Jr 3,9. (15) Ez 11,19. (16) Ez 36,26. (17) Zach
3,9. (18) Zach
4,7. (19) Zach
4,10.
- τον λιθον = ton lithon (de steen). NT (10). (1) Mt
21,44. (2) Mt
27,66. (3) Mt
28,2. (4) Mc 16,3. (5) Lc
20,18. (6) Lc
24,2. (7) Joh
8,7. (8) Joh
11,39. (9) Joh
11,41. (10) Joh
20,1.
- In Lc 24,2 is τον λιθον = ton lithon (de steen) lijdend voorwerp. Dat komt overeen met אֶת הָאֶבֶן = ´èth hâ´èbhèn (de steen). Tenakh (8). (1) Gn 28,18. (2) Gn 29,3 (2X). (3) Gn 29,8. (4) Gn 29,10. (5) Jr 3,9. (6) Ez 36,26. (7) Zach
4,7. (8) Zach
4,10.
Lc 24,2.5.
pass. part. perf. acc. mann. enk. αποκεκυλισμενον = apokekulismenon (weggerold) van het werkw. αποκυλιω = apokuliô (wegrollen) . Zie het werkw. κυλιω = kuliô (rollen, wentelen). Taalgebruik in de Bijbel. kuliô
(rollen). Bijbel (1). Lc
24,2. Een vorm van αποκυλιω = apokuliô (wegrollen) in de LXX (4). (1) Gn 29,3. (2) Gn 29,8. (3) Gn
29,10. (4) Jdt 13,9,in het NT (4).
(1) Mt
28,2. act. ind. aor. 3de pers. enk. απεκυλισεν = apekulisen (hij rolde weg).
(2) Mc
16,3. act. ind. fut. 3de pers. enk. αποκυλισει = apokulisei (hij zal wegrollen).
(3) Mc
16,4. pass. ind. perf. 3de pers. enk. αποκεκυλισται = apokekulistai (hij is weggerold).
(4) Lc
24,2. pass. ind. perf. 3de pers. enk. αποκεκυλισμενον = apokekulismenon (weggerold).
- Hebreeuws. גָלַל = gâlal (rollen, wentelen).
Taalgebruik. gâlal
(rollen, wentelen). Getalwaarde. gimel = 3,lamed = 12 of 30 ; totaal. 27 (3³) OF 63 (3² X 7). Structuur. 3 - 3 - 3. De som van de elementen is telkens 9.
- Lat. revolvere. Ned. wegrollen, wegwentelen. Fr. rouler. E. to roll away. D. walzen. Arabisch. لَفَّ = laffa (rollen). Taakgebruik in de Qoran. laffa (rollen).
- Zie Gn 29,1-11. In dit verhaal geeft Jakob de kudde van Rachel,de dochter van Laban,te drinken.
- Het prefix voorzetsel απο = apo van het werkw. versterkt de bepaling die begint met het voorzetsel απο = apo.
Lc 24,2.6. απο = apo (af, van-weg) ; afkorτing απ' = ap' en αφ' = af'. Taalgebruik in het NT. apo (af,van-weg). Taalgebruik in de LXX. apo (af,van-weg). Taalgebruik inLc: apo (af,van-weg).
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
apo (af, van-weg) | 2984 | 2544 | 440 | 82 | 33 | 73 | 19 | 93 | 115 | 25 | 188 | 207 |
ap' | 567 | 445 | 122 | 22 | 12 | 32 | 15 | 12 | 26 | 3 | 66 | 81 |
af' | 183 | 141 | 42 | 1 | 9 | 6 | 6 | 19 | 1 | 10 | 16 | |
totaal | 3734 | 3130 | 604 | 105 | 45 | 114 | 40 | 111 | 160 | 29 | 264 | 304 |
Lc (73 + 32 + 9 = 114). Lc (4 + 4 = 8). απο = apo (4). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,9. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,27. (5) Lc 24,41. (6) Lc 24,47. απ' = ap'. Lc (32). Lc 24 (2). (1) Lc 24,31. (2) Lc 24,51. αφ' = af'. Lc (9). Lc 24 (1) Lc 24,21.
Lc 24,2.7. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bep. lidw. ho - hè - to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamw. il-lum,il-lam). Lc (272). Lc 24 (11). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,3. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,9. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,25. (8) Lc 24,29. (9) Lc 24,35. (10) Lc 24,45. (11) Lc 24,49.
Lc 24,2.8. gen. onz. enk. μνημειου = mnèmeiou van het zelfst. naamw. μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Taalgebruik in het NT. mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Taalgebruik in de LXX. mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Taalgebruik inLc: mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Bijbel (14). (1) Gn 23,9. (2) Gn 35,20. (3) Gn 49,30. (4) Gn 50,13. (5) Mt 27,60. (6) Mt 28,8. (7) Mc 15,46. (8) Mc 16,3. (9) Mc 16,8. (10) Lc 24,2. (11) Lc 24,9. (12) Joh 12,17. (13) Joh 20,1. (14) Joh 20,2. Een vorm van μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) in de LXX (16),in het NT (37),in Lc in 8 verzen. (1) Lc 11,44. (2) Lc 11,47. (3) Lc 23,55. (4) Lc 24,2. (5) Lc 24,9. (6) Lc 24,12. (7) Lc 24,22. (8) Lc 24,24. InLc: 3 vormen van μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) in 3 hoofdstukken en in 8 verzen. Een laatste rustplaats kan op verschillende wijzen worden gemaakt,die als een zichtbaar teken aan de overledene doet denken. Een graf is de rustplaats van de overledene,het 'grafmonument' een gedenkteken voor de overlevenden. In het Grieks. ταφος = tafos (graf) van het werkw. θαπτω = thaptô (begraven). Taalgebruik in het NT. thaptô (begraven). Taalgebruik in de LXX. thaptô (begraven). Een vorm van ταφος = tafos (graf) in de LXX (64),in het NT (7).
1. | 2. | 3. | |||
mnèmeion | Lc 11 | Lc 23 | Lc 24 | ||
1. | nom. + acc. onz. enk. mnèmeion | 4 | (1) Lc 23,55. | (2) Lc 24,12. (3) Lc 24,22. (4) Lc 24,24. | |
2. | gen. onz. enk. mnèmeiou | 2 | (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,9. | ||
3. | nom. + acc. onz. mv. mnèmeia | 2 | (1) Lc 11,44. (2) Lc 11,47. | ||
Totaal | 8 | 2 | 1 | 5 |
- Hebreeuws. NBS + UBS. הַקֶּבֶר= haqqèbhèr (het graf, de begraafplaats) < bepaald lidw. + קֶבֶר = qèbhèr (graf, begraafplaats). Zie het werkw. קָבַר = qâbhar (begraven). Taalgebruik in Tenakh. qâbhar (begraven). Getalwaarde. qoph = 19 of 100,beth = 2,resj = 20 of 200 ; totaal. 41 OF 302 (2 X 151). Structuur. 1 - 2 - 2. Niet in Tenakh. Een vorm van q-b-r in Tenakh (22).
- Het Ned. graf en het D. Grab lijken verwantschap te vertonen met het Hebreeuwse qèbhèr,het Arameese qèbhèr / qibërâ´ en het Arabische qabr ; evenwel met omkering van de letters b en r.
- Latijn. monumentum (moment, gedenkteken). Bijbel (27). (1) Ex 12,14. (2) Ex
13,9. (3) Ex 17,14. (4) Ex 30,16. (5) Ex 39,7. (6) Lv 5,12. (7) Lv 6,8. (8) Lv 24,7. (9) Nu 31,54. (10) Joz 4,7. (11) 2 S 18,18. (12) Mc 16,2. (13) Lc
23,55. (14) Lc 24,1. (15) Lc 24,12. (16) Lc
24,22. (17) Lc
24,24. (18) Joh
11,31. (19) Joh
11,38. (20) Joh
19,41. (21) Joh
19,42. (22) Joh
20,1. (23) Joh
20,3. (24) Joh
20,4. (25) Joh
20,6. (26) Joh
20,8. (27) Joh
20,11.
- Het Latijnse monumentum lijkt verwantschap te hebben met het Griekse μνημειον = mnèmeion. m-n-m-n. In geval van een 'graf' spreken we van een grafmomunemt.
- Het Latijnse monumentum is soms de vertaling van het Hebreeuwse זִכָּרוֹן = zikkârôn (gedachtenis, gedenkteken). Zie het werkw. זָכַר = zâkhar (gedenken,
zich herinneren). Taalgebruik in Tenakh. zâkhar
(gedenken). Tenakh (9). (1) Ex 17,14. (2) Ex 39,7. (3) Lv 23,24. (4) Nu 5,15. (5) Nu 17,5. (6) Nu 31,54. (7) Mal 3,16. (8) Pr 1,11. (9) Pr 2,16.
- Ned. graf (< graven). D. Grab. Fr. tombeau (< Lat. tumba < tumulus. heuvel ; Gr. τυμβος = tumbos). E. sepulchre (< Lat. sepulchrum < sepelire,sepultum,ensevelir = in een lijkwade wikkelen, bedelven, begraven). Aramees. קֶבֶר / קִבְרָא = qèbhèr / qibërâ´. Arabisch. قَبْر = qabr (graf). Taalgebruik in de Qoran. qabr (graf).
7. - 8. του μνημειου = tou mnèmeiou. NT (10/10). (1) Mt 27,60. (2) Mt 28,8. (3) Mc 15,46. (4) Mc 16,3. (5) Mc 16,8. (6) Lc 24,2. (7) Lc 24,9. (8) Joh 12,17. (9) Joh 20,1. (10) Joh 20,2.
Lc 24,2.6. - 8. απο του μνημειου = apo tou mnèmeiou (weg van het aandenken). NT (4). Mt (1). Mt 28,8. Mc (1). Mc 16,8. Lc (2). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,9.
Lc 24,3 - Lc 24,3. 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis. Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,1 - Lc 24,2 - Lc 24,3 - Lc 24,4 - Lc 24,5 - Lc 24,6 - Lc 24,7 - Lc 24,8 - Lc 24,9 - Lc 24,10 - Lc 24,11 - Lc 24,12 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling.. 3 En ingegaan zijnde, vonden zij het lichaam van den Heere
Jezus niet.
King James Bible. [3] And they entered in, and found not the body of the Lord
Jesus.
Luther-Bibel. 3 und gingen hinein und fanden den Leib des Herrn Jesus nicht.
Tekstuitleg van Lc 24,3. Het vers Lc 24,3 telt 9 (3²) woorden en 42 (2 X 3 X 7) letters. De getalwaarde van Lc 24,3 is 6535 (5 X 1307).
Lc 24,3.1. part. aor. nom. vr. mv. εισελθουσαι = eiselthousai (binnengegaan) van het werkw. εισερχομαι = eiserchomai (binnengaan). Taalgebruik in het NT. eiserchomai (binnengaan). Taalgebruik in de LXX. eiserchomai (binnengaan). Taalgebruik in Mc. eiserchomai (binnengaan). Taalgebruik inLc: eiserchomai (binnengaan). Bijbel (4). (1) Gn 46,26. (2) Gn 46,27. (3) Mc 16,5. (4) Lc 24,3. Een vorm van εισερχομαι = eiserchomai in de LXX (700),in het NT (192),in Mc (30),in Lc (50). Een vorm van εισερχομαι = eiserchomai (binnengaan) in Lc in 47 verzen,in Lc 24 in 3 verzen. (1) Lc 24,3. (2) Lc 24,26. (3) Lc 24,29. InLc: 16 vormen in 17 hoofdstukken en in 47 verzen.
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | |||
Lc 1 | Lc 4 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 24 | |||
1. | eiserchesthôsan | 1 | (1) Lc 21,21. | ||||||||||||||||
2. | conj. praes. 2de pers. mv. eiserchèsthe | 1 | (1) Lc 10,8. | ||||||||||||||||
3. | part. praes. gen. mann. + onz. enk. eiserchomenou | 1 | (1) Lc 17,12. | ||||||||||||||||
4. | part. praes. acc. mann. mv. eiserchomenous | 1 | (1) Lc 11,52. | ||||||||||||||||
5. | ind. aor. 3de pers. enk. eisèlthen | 12 | (1) Lc 1,40. | (2) Lc 4,16. (3) Lc 4,38. | (4) Lc 6,4. | (5) Lc 7,1. | (6) Lc 8,30. | (7) Lc 9,46. | (8) Lc 10,38. | (9) Lc 17,27. | (10) Lc 19,7. | (11) Lc 22,3. | (12) Lc 24,29. | ||||||
6. | ind. aor. 2de pers. mv. eisèlthate | 1 | (1) Lc 11,52. | ||||||||||||||||
7. | ind. aor. 3de pers. mv. eisèlthon | 4 | (1) Lc 7,44. (2) Lc 7,45. | (3) Lc 8,33. | (4) Lc 9,52. | ||||||||||||||
8. | inf. aor. eiselthein | 11 | (1) Lc 6,6. | (2) Lc 8,32. (3) Lc 8,41. (4) Lc 8,51. | (5) Lc 9,34. | (6) Lc 13,24. | (7) Lc 14,23. | (8) Lc 15,28. | (9) Lc 18,25. | (10) Lc 22,40. | (11) Lc 24,26. | ||||||||
9. | conj. aor. 3de pers. enk. eiselthè(i) | 1 | (1) Lc 18,17. | ||||||||||||||||
10. | conj. aor. 2de pers. enk. eiselthè(i)s | 1 | (1) Lc 7,6. | ||||||||||||||||
11. | conj. aor. 2de pers. mv. eiselthète | 4 | (1) Lc 9,4. | (2) Lc 10,5. (3) Lc 10,10. | (4) Lc 22,46. | ||||||||||||||
12. | part. aor. nom. mann. enk. eiselthôn | 6 | (1) Lc 1,9. (2) Lc 1,28. | (3) Lc 7,36. | (4) Lc 11,37. | (5) Lc 19,1. (6) Lc 19,45. | |||||||||||||
13. | part. aor. dat. mann. enk. eiselthonti | 1 | (1) Lc 17,7. | ||||||||||||||||
14. | part. aor. acc. mann. enk. eiselthonta | 1 | (1) Lc 11,26. | ||||||||||||||||
15. | part. aor. nom. vr. mv. eiselthousai | 1 | (1) Lc 24,3. | ||||||||||||||||
16. | part. aor. gen. mann. mv. eiselthontôn | 1 | (1) Lc 22,10. | ||||||||||||||||
47 | 3 | 2 | 2 | 5 | 5 | 4 | 4 | 3 | 1 | 1 | 1 | 3 | 2 | 3 | 1 | 4 | 3 |
Lc 24,3.2. δε = de (echter),afkorting δ' = d'. Taalgebruik in het NT. de (echter). Taalgebruik in de LXX. de (echter). Taalgebruik inLc: de (echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden. Lc (478 + 5 = 483). In twintig verzen in Lc 24. In zes verzen in Lc 23,56b-24,12. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,5. (5) Lc 24,10. (6) Lc 24,12. Hetzelfde onderwerp als in Lc 24,1. De vrouwen hadden wellicht niet verwacht dat de steen zou weggerold zijn. Er is dus een bepaalde tegenstelling,vandaar de (echter).
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
de (echter) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
de (478) | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 36 | 21 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 11 | 26 | 16 | 22 | 14 | 35 | 34 | 20 |
d' (5) | 1 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||||
483 | 17 | 9 | 11 | 13 | 18 | 15 | 23 | 37 | 37 | 23 | 22 | 26 | 13 | 8 | 16 | 15 | 12 | 26 | 16 | 23 | 14 | 35 | 34 | 20 |
1151 verzen | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
80 | 52 | 38 | 44 | 39 | 49 | 50 | 56 | 62 | 42 | 54 | 59 | 35 | 35 | 32 | 31 | 37 | 43 | 48 | 47 | 38 | 71 | 56 | 53 |
Lc 24,3.3. ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch (niet) OF betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (οὑ = hou). Taalgebruik in het NT. ou - ouk - ouch (niet). Taalgebruik in de LXX. ou - ouk - ouch (niet). Lc (84 + 92 + 7 = 183). Lc 1 (2 + 5 = 7). ου = ou. Lc (84). Lc 24 (3). (1) Lc 24,21. (2) Lc 24,28. (3) Lc 24,49. ουκ = ouk. Lc (92). Lc (4). (1) Lc 24,6. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,24. (4) Lc 24,39. ουχ = ouch. Lc 24 (1) Lc 24,3.
ou (niet) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ou | 3068 | 2321 | 747 | 97 | 42 | 84 | 113 | 68 | 313 | 30 | 223 | 336 |
ouk | 3499 | 2752 | 747 | 93 | 66 | 92 | 137 | 56 | 274 | 29 | 251 | 388 |
ouch | 452 | 351 | 101 | 7 | 6 | 7 | 20 | 8 | 49 | 4 | 20 | 40 |
Totaal | 7019 | 5424 | 1595 | 197 | 114 | 183 | 270 | 132 | 636 | 63 | 494 | 764 |
ou (niet) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
ou / 84 | 2 | 1 | 2 | 4 | 2 | 6 | 4 | 5 | 2 | 3 | 5 | 7 | 5 | 5 | 4 | 2 | 1 | 3 | 1 | 3 | 6 | 6 | 2 | 3 |
ouk / 92 | 5 | 4 | 1 | 4 | 1 | 4 | 4 | 6 | 6 | 2 | 3 | 9 | 6 | 5 | 1 | 4 | 2 | 4 | 5 | 3 | 2 | 4 | 3 | 4 |
ouch / 7 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||
Totaal / 183 | 7 | 5 | 3 | 8 | 3 | 10 | 8 | 11 | 10 | 5 | 9 | 16 | 13 | 10 | 5 | 6 | 4 | 7 | 7 | 6 | 8 | 11 | 5 | 8 |
- Hebreeuws. לֹא = lo´(niet). Taalgebruik
in Tenakh. lo´(niet). Getalwaarde. lamed = 12 of 30,aleph = 1 ; totaal. 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld).
De getalwaarde van לֹא = lo´ is de helft van de getalwaarde van de schrijfwijze
van aleph ; 13 - 26 of een verhouding van 1 - 2. Tenakh (2767). Pentateuch
(801). Eerdere Profeten (456). Latere Profeten (611). 12 Kleine Profeten
(150). Geschriften (749). Structuur. 3 - 1. De som van de elementen is telkens 4.
- Fr. ne... pas. E. not. D. nicht.
Lc 24,3.4. act. ind. aor. 1ste pers. enk. of 3de pers. mv. εὑρον = heuron (ik vond of zij vonden) van het werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden). Taalgebruik in het NT. heuriskô (vinden). Taalgebruik in de Septuaginta. heuriskô (vinden). Taalgebruik inLc: heuriskô (vinden). Taalgebruik in Hnd. heuriskô (vinden). Pentateuch (9). (1) Gn 11,2. (2) Gn 18,3. (3) Gn 26,19. (4) Gn 30,27. (5) Gn 33,15. (6) Gn 38,22. (7) Gn 50,4. (8) Ex 16,27. (9) Nu 15,32. NT (32). Mt (4). (1) Mt 8,10. (2) Mt 22,10. (3) Mt 26,60. (4) Mt 27,32. Mc (3). (1) Mc 1,37. (2) Mc 11,4. (3) Mc 14,16. Lc (14). (1) Lc 2,46. (2) Lc 7,9. (3) Lc 7,10. (4) Lc 8,35. (5) Lc 15,6. (6) Lc 15,9. (7) Lc 19,32. (8) Lc 22,13. (9) Lc 23,13. (10) Lc 23,22. (11) Lc 24,2. (12) Lc 24,3. (13) Lc 24,24. (14) Lc 24,33. Een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) in de LXX (613),in het NT (176),in Lc (45). InLc: 17 vormen in 18 / 24 hoofdstukken en 45 verzen. In Hnd. X vormen in 17 hoofdstukken en 33 verzen. In de LXX kan een vorm van εὑρισκω = heuriskô (vinden) de vertaling van 20 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn.
heuriskô | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
act. ind. aor. 3de pers. mv. heuron | 92 | 60 | 32 | 4 | 3 | 14 | 11 | 21 | 21 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | 16. | 17. | 18. | |||
heuriskô | Lc 1 | Lc 2 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 15 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | ||
1. | act. ind. praes. 3de pers. enk. heuriskei | 2 | (1) Lc 11,10. (2) Lc 11,25. | |||||||||||||||||
2. | act. ind. praes. 1ste pers. enk. heuriskô | 2 | (1) Lc 13,7. | (2) Lc 23,4. | ||||||||||||||||
3. | act. ind. imperf. 3de pers. mv. heuriskon | 2 | (1) Lc 11,24. | (2) Lc 19,48. | ||||||||||||||||
4. | act. ind. fut. 3de pers. enk. heurèsei | 3 | (1) Lc 12,37. (2) Lc 12,43. | (3) Lc 18,8. | ||||||||||||||||
5. | act. ind. fut. 2de pers. mv. heurèsete | 3 | (1) Lc 2,12. | (2) Lc 11,9. | (3) Lc 19,30. | |||||||||||||||
6. | act. ind. aor. 3de pers. enk. heuren | 3 | (1) Lc 4,17. | (2) Lc 13,6. | (3) Lc 22,45. | |||||||||||||||
7. | act. ind. aor. 2de pers. enk. heures | 1 | Lc (1) Lc 1,30. | |||||||||||||||||
8. | act. ind. aor. 1ste pers. enk. of 3de pers. mv. heuron | 14 | (1) Lc 2,46. | (2) Lc 7,9. (3) Lc 7,10. | (4) Lc 8,35. | (5) Lc 15,6. (6) Lc 15,9. | (7) Lc 19,32. | (8) Lc 22,13. | (9) Lc 23,13. (10) Lc 23,22. | (11) Lc 24,2. (12) Lc 24,3. (13) Lc 24,24. (14) Lc 24,33. | ||||||||||
9. | act. ind. aor. 1ste pers. mv. heuramen | 1 | (1) Lc 23,2. | |||||||||||||||||
10. | act. conj. aor. 3de pers. enk. heurè(i) | 3 | (1) Lc 12,38. | (2) Lc 15,4. (3) Lc 15,8. | ||||||||||||||||
11. | act. conj. aor. 3de pers.mv. heurôsin | 2 | (1) Lc 6,7. | (2) Lc 9,12. | () Lc 11,54. | |||||||||||||||
12. | act. part. aor. nom. mann. enk. heurôn | 1 | (1) Lc 15,5. | |||||||||||||||||
13. | act. part. aor. nom. vr. enk. heurousa | 1 | (1) (6) Lc 15,9. | |||||||||||||||||
14. | act. part. aor. nom. mann. mv. heurontes | 2 | (1) Lc 2,45. | (2) Lc 5,19. | ||||||||||||||||
15. | act. part. aor. nom. vr. mv. heurousai | 1 | (1) Lc 24,23. | |||||||||||||||||
16. | pass. ind. aor. 3de pers. enk. heurethè | 3 | (1) Lc 9,36. | (2) Lc 15,24. (3) Lc 15,32. | ||||||||||||||||
17. | pass. ind. aor. 3de pers. mv. heurethèsan | 1 | (1) Lc 17,18. | |||||||||||||||||
45 | 1 | 3 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | 2 | 5 | 3 | 2 | 7 | 1 | 1 | 3 | 2 | 4 | 5 |
- Verder bekijken Ex 33,17. want jij hebt genade gevonden.
- Hebreeuws. act. qal perf. 3de pers. mann. mv. מָצָאוּ / מָצְאוּ = mâtsâ´û / mâtsë´û (zij vonden) van het werkw. מָצָא = mâtsâ´ (vinden). Taalgebruik in Tenakh. mâtsâ´
(vinden). Getalwaarde. mem = 13 of 40,tsade = 18 of 90,aleph = 1 ;
totaal. 32 ( 2² X 2³) of 131. Structuur. 4 - 9 - 1. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (10). (1) Ex 15,22. (2) Ex 16,27. (3) Joz 2,22. (4) Re 21,14. (5) 1 S 9,4. (6) 2 S 17,20. (7) 2 K 9,35. (8) Ps 76,6. (9) Neh 5,8. (10) Ps 107,4.
- וַיִּמְצְאוּ = wajjimëtsë´û (en zij vonden) < prefix verbindingswoord wa (consecuitivum) + act. qal imperef. 3de pers. mann. mv. van het werkw. מָצָא = mâtsâ´ (vinden). Taalgebruik in Tenakh. mâtsâ´
(vinden). Getalwaarde. mem = 13 of 40,tsade = 18 of 90,aleph = 1 ;
totaal. 32 ( 2² X 2³) of 131. Structuur. 4 - 9 - 1. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (13). (1) Gn 11,2. (2) Gn 26,19. (3) Nu 15,32. (4) Re 1,5. (5) Re 21,12. (6) 1 S 30,11. (7) 1 S 31,8. (8) 1 K 1,3. (9) Jr 41,12. (10) Neh 8,14. (11) 1
Kr 4,40. (12) 1 Kr 10,8. (13) 2
Kr 20,25.
- Lat. invenire. Fr. trouver. Du latin populaire *tropare («
composer, inventer un air » d’où « composer un poème
», puis « inventer, découvrir »), dérivé
de tropus (« figure de rhétorique » ? voir trope). Website. http://fr.wiktionary.org/wiki/trouver. Ned. vinden. D. finden. E. to find.
- Meer dan de andere evangelisten gebruikt Lucas het werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden).
Lc 24,3.3.
- 4. ουχ εὑρον = ouch heuron (zij vonden niet). NT (3). (1) Mt
26,60. (2) Lc 24,3. (3) Hnd 5,22.
- μη εὑροντες = mè heurontes (niet gevonden). (1) Lc
2,45. (2) Lc 5,19. (3) Hnd 17,6.
- μη εὑρουσαι = mè heurousai (niet gevonden). Lc
24,23.
- μη = mè (niet) + een vorm van het werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden). Lc (4). (1) Lc
2,45. (2) Lc
5,19. (3) Lc
11,24. (4) Lc
24,23. ουχ = ouch (niet) + een vorm van het werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden).
Lc (5). (1) Lc
13,6. (2) Lc
13,7. (3) Lc
17,18. (4) Lc
19,48. (5) Lc
24,3.
Lc 24,3.5.
bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to. Taalgebruik in het NT: bepaald
lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald
lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das
enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (181). Lc 24 (6). (1) Lc
24,1. (2) Lc
24,3. (3) Lc
24,12. (4) Lc
24,22. (5) Lc
24,23. (6) Lc
24,24.
Lc 24,3.6. nom. + acc. onz. enk. σωμα = sôma (lichaam). Taalgebruik in het NT. sôma (lichaam). Taalgebruik in de Septuaginta. sôma (lichaam). Taalgebruik inLc: sôma (lichaam). Taalgebruik in Hnd. sôma (lichaam). Bijbel (118). OT (55). NT (63). Lc (10). (1) Lc 11,34. (2) Lc 11,36. (3) Lc 12,4. (4) Lc 12,23. (5) Lc 17,37. (6) Lc 22,19. (7) Lc 23,52. (8) Lc 23,55. (9) Lc 24,3. (10) Lc 24,23. Een vorm van σωμα = sôma (lichaam) in de LXX (136),in het NT (142),in Lc (11). (1) Lc 11,34. (2) Lc 11,36. (3) Lc 12,4. (4) Lc 12,22. (5) Lc 12,23. (6) Lc 17,37. (7) Lc 22,19. (8) Lc 23,52. (9) Lc 23,55. (10) Lc 24,3. (11) Lc 24,23. InLc: 3 vormen in 6 hoofdstukken en 11 verzen. InLc: 3 vormen in 6 / 24 hoofdstukken en 11 verzen. In Hnd. 1 vorm in 1 vers in 1 / 28 hoofdstukken.
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | |||
Lc | Lc 11 | Lc 12 | Lc 17 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | ||
1. | nom. + acc. onz. enk. sôma | 10 | (1) Lc 11,34. (2) Lc 11,36 | (3) Lc 12,4. (4) Lc 12,23 | (5) Lc 17,37 | (6) Lc 22,19. | (7) Lc 23,52. (8) Lc 23,55 | (9) Lc 24,3. (10) Lc 24,23. |
2. | gen. onz. enk. sômatos | 1 | (1) Lc 11,34. | |||||
3. | dat. onz. enk. sômati | 1 | (1) Lc 12,22. | |||||
Totaal | '11' | 2 | 3 | 1 | 1 | 2 | 2 |
- Hebreeuws. בָּשָׂר = bâshâr (vlees, lichaam). Taalgebruik in Tenakh. bâshâr
(vlees, lichaam). Getalwaarde. beth = 2,shin = 21 of 300,resj = 20 of 200 ; totaal. 43 (17 + 26) OF 502 (2 X 251). Structuur. 2 - 3 - 2. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (66).
- Lat. corpus. Fr. corps. Ned. lichaam. D. Leib. E. body. Arabisch. بَدَن = badan (lichaam). Taalgebruik in de Qoran. badan (lichaam).
4. - 5. το σωμα = to sôma (het lichaam). NT (53). Lc (10/10),zie hoger.
Lc 24,3.4. - 6. Een vorm van hert werkw. εὑρισκω = heuriskô (vinden) en het zelfst. naamw. σωμα = tsôma (lichaam) in Lc (2). (1) Lc 24,3. ouch heuron to sôma tou kuriou ièsou (zij vonden niet het lichaam van de Heer Jezus). (2) Lc 24,23. mè heurousai to sôma autou (niet gevonden zijn lichaam).
Lc 24,3.7.
bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald
lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald
lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das
enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (272). Lc 24 (11). (1) Lc
24,2. (2) Lc
24,3. (3) Lc
24,7. (4) Lc
24,9. (5) Lc
24,16. (6) Lc
24,19. (7) Lc
24,25. (8) Lc
24,29. (9) Lc
24,35. (10) Lc
24,45. (11) Lc
24,49.
4. - 6. το σωμα του = to sôma tou (het lichaam van). NT (11). (1) Mt 6,25. (2) Mt 27,58. (3) Mc 15,43. (4) Lc 12,23. (5) Lc 23,52. (6) Lc 24,3. (7) Joh 19,38. (8). (9). (10). (11).
Lc 24,3.8. gen. mann. enk. kuriou (van de heer) van het zelfst. naamw. kurios (heer). Taalgebruik in het NT: kurios (heer). Taalgebruik inLc: kurios (heer). Hebr. JHWH of ´ädonaj. Lat. dominus. Lc (26). Lc 24 (1) Lc 24,3. Een vorm van kurios (heer) in Lc (99),in Lc 24 in 2 verzen. (1) Lc 24,3. (2) Lc 24,34. InLc: een vorm van kurios (heer) in het enkelv. in 5 vormen,in 20 hoofdstukken en in 99 verzen.
Lc 24,3.9. voc. + gen. + dat. mann. enk. Ièsou (Jezus) van de eigennaam ièsous (Jezus). Taalgebruik in het NT: Ièsous (Jezus). Taalgebruik inLc: Ièsous (Jezus). Lc (18). (1) Lc 3,21. (2) Lc 3,29. (3) Lc 4,34. (4) Lc 5,8. (5) Lc 5,19. (6) Lc 6,11. (7) Lc 7,3. (8) Lc 8,28. (9) Lc 8,35. (10) Lc 8,41. (11) Lc 17,13. (12) Lc 18,38. (13) Lc 22,47. (14) Lc 23,26. (15) Lc 23,42. (16) Lc 23,52. (17) Lc 24,3. (18) Lc 24,19. Een vorm van Ièsous (Jezus) in Lc in 87 verzen,in Lc 24 (3). (1) Lc 24,3. (2) Lc 24,15. (3) Lc 24,19. InLc: 3 vormen in 19 hoofdstukken en in 87 verzen.
Lc 24,3.8. - 9. kuriou Ièsou (van de Heer Jezus). Slechts in één vers in de evangelies. Lc 24,3.
5. - 9. het lichaam van...
- Lc 23,52. to sôma tou ièsou = het lichaam van Jezus. - Lc
24,3. to sôma tou kuriou ièsou = het lichaam van de Heer Jezus.
- Lc 23,55
en Lc 24,23. to sôma autou = zijn lichaam.
In Lc 23,52
is er sprake over het gestorven lichaam van Jezus aan het kruis,in Lc
23,55 over het gestorven lichaam van Jezus dat in een graf wordt gelegd,in Lc
24,3 en Lc
24,23 over het verheerlijkte lichaam.
Lc 24,4 - Lc 24,4. 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis. Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,1 - Lc 24,2 - Lc 24,3 - Lc 24,4 - Lc 24,5 - Lc 24,6 - Lc 24,7 - Lc 24,8 - Lc 24,9 - Lc 24,10 - Lc 24,11 - Lc 24,12 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling. 4 En het geschiedde, als zij daarover twijfelmoedig waren,
zie, twee mannen stonden bij haar in blinkende klederen.
King James Bible. [4] And it came to pass, as they were much perplexed thereabout,
behold, two men stood by them in shining garments:
Luther-Bibel. 4 Und als sie darüber bekümmert waren, siehe, da traten
zu ihnen zwei Männer mit glänzenden Kleidern.
Tekstanalyse van Lc 24,4. Het vers Lc 24,4 telt 17 woorden en 97 letters. De getalwaarde van Lc 24,4 is 10486 ( 2 X 7² X 107).
Lc 24,4.1. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)
Lc 24,4.2. ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden,
gebeuren). Taalgebruik in de LXX. ginomai
(worden). Taalgebruik in het NT. ginomai
(worden). Bijbel (925). OT (730). NT (195). Lc (69). Lc 24 (7). (1) Lc
24,4. (2) Lc
24,15. (3) Lc
24,19. (4) Lc
24,21. (5) Lc
24,30. (6) Lc
24,31. (7) Lc
24,51. Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen
van...). een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende),een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid. Soms heeft het ook de betekenis
van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen). Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174),in het NT (667),in Lc (129),in Lc 24 (12). (1) Lc 24,4. (2) Lc
24,5. (3) Lc
24,12. (4) Lc
24,15. (5) Lc
24,18. (6) Lc
24,19. (7) Lc
24,21. (8) Lc
24,22. (9) Lc
24,30. (10) Lc
24,31. (11) Lc
24,37. (12) Lc
24,51. InLc: X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 129 verzen. Het is duidelijk dat Lucas in zijn evangelie en in Handelingen εγενετο = egeneto veelvuldig gebruikt in tegenstelling tot de andere evangelisten en de andere bijbelboeken van het NT.
ginomai (worden, gebeuren) | bijbel | Tenach | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
aor. 3de pers. enk. egeneto | 925 | wajëhî. 784 | 730 | 195 | 13 | 17 | 69 | 16 | 53 | 17 | 99 | 115 | |
Totaal | 2841 | 2174 | 667 | 75 | 55 | 129 | 51 | 124 | 38 | 259 | 310 |
egeneto (het gebeurde) . | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
67 | 7 | 7 | 2 | 2 | 3 | 6 | 1 | 3 | 8 | 1 | 4 | 1 | 1 | 1 | 1 | 4 | 1 | 3 | 1 | 4 | 1 | 7 |
- Hebreeuws. wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn). De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31. 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ; aleph = 1,lamed = 12 of 30 ; totaal. 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld).Taalgebruik in Tenakh. hâjâh (zijn). Getalwaarde. he = 5,jod = 10 ; totaal. 20 (2² X 5). Structuur. 5 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 2.Tenakh (784). Pentateuch (181). Eerdere Profeten (339). Latere Profeten (116). 12 Kleine Profeten (22). Geschriften (126). In de LXX wordt het Hebreeuwse werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) vaak vertaald door het Griekse werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren)
eimi (zijn) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
act. ind. pr. 3de pers. enk. estin | 2371 | 1558 | 813 | 114 | 69 | 96 | 147 | 66 | 296 | 25 | 176 | 323 | ||
Totaal | 9397 | 6947 | 2450 | 288 | 192 | 361 | 442 | 560 | 496 | 111 | 841 | 1283 |
- Lat. esse. D. sein. Fr. être. Ned. zijn. E. to be. OF ook. worden. Aramees. הֲוָא = häwâ´. Arabisch. هَؤَىَ = haw
1. - 2. εγενετο δε = egeneto de (het gebeurde echter). NT (40). Lc (20). (1) Lc
1,8. (2) Lc
2,1. (3) Lc
2,6. (4) Lc
3,21. (5) Lc
5,1. (6) Lc
6,1. (7) Lc
6,6. (8) Lc
6,12. (9) Lc
8,40. (10) Lc
9,28. (11) Lc
9,37. (12) Lc
9,51. (13) Lc
9,57. (14) Lc
10,38. (15) Lc 11,14. (16) Lc
11,27. (17) Lc 16,22. (18) Lc
18,35. (19) Lc 22,24. (20) Lc
22,44.
- και εγενετο = kai egeneto (en het gebeurde). NT (67). Lc (35). (1) Lc
1,23. (2) Lc
1,41. (3) Lc
1,59. (4) Lc
1,65. (5) Lc 2,15. (6) Lc 2,42. (7) Lc 2,46. (8) Lc
4,36. (9) Lc 5,12. (10) Lc 5,17. (11) Lc 6,13. (12) Lc 6,16. (13) Lc
6,49. (14) Lc 7,11. (15) Lc 8,1. (16) Lc 8,22. (17) Lc 8,24. (18) Lc 9,18. (19) Lc
9,29. (20) Lc
9,33. (21) Lc 11,1. (22) Lc 13,19. (23) Lc 14,1.
(24) Lc 17,11. (25) Lc 17,14. (26) Lc
17,28. (27) Lc 19,15. (28) Lc
19,29. (29) Lc 20,1. (30) Lc 22,14. (31) Lc
22,66. (32) Lc 24,4. (33) Lc 24,15. (34) Lc
24,30. (35) Lc
24,51.
Dit is in totaal 55/69 wat Lc betreft en 55/107 wat het NT betreft. 14/69 is niet omgeven door δε = de OF και = kai.
Lc 24,4.3. εν = en (in, tijdens). Taalgebruik in het NT. en (in). Taalgebruik in de LXX: en (in). Taalgebruik inLc: en (in). Lc (288). Lc 24 (16). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,6. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,15. (5) Lc 24,18. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,27. (8) Lc 24,30. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,35. (11) Lc 24,36. (12) Lc 24,38. (13) Lc 24,44. (14) Lc 24,49. (15) Lc 24,51. (16) Lc 24,53.
en (in). | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | synopt. | ev. |
11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
en (in) | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 |
288 | 25 | 23 | 10 | 18 | 10 | 7 | 12 | 12 | 13 | 14 | 12 | 17 | 13 | 6 | 3 | 9 | 7 | 7 | 11 | 7 | 11 | 13 | 12 | 16 |
- Hebr. בְּ = bë. Fr. en. Ned. in. E. in. D. in. Fr. dans. Arabisch. فِي = fi (in). Taalgebruik in de Qoran. fi (in).
Lc 24,4.4. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. tô(i) van het bepaald lidwoord ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam). Lc (154). Lc 24 (7). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,15. (3) Lc 24,30. (4) Lc 24,44. (5) Lc 24,47. (6) Lc 24,51. (7) Lc 24,53.
3. - 4. εν τῳ = en tô(i). NT (423).
Lc 24,4.1.
- 4. εγενετο δε εν τῳ = egeneto de en tô(i) = het gebeurde echter tijdens het... Lc (9). (1) Lc
1,8. (2) Lc
2,6. (3) Lc
3,21. (4) Lc
5,1. (5) Lc
8,40. (6) Lc
9,51. (7) Lc
10,38. (8) Lc
11,27. (9) Lc
18,35.
- και εγενετο εν τῳ = kai egeneto en tô(i) = en het gebeurde tijdens het... Lc
(14). (1) Lc
5,12. (2) Lc
8,1. (3) Lc
9,18. (4) Lc
9,29. (5) Lc
9,33. (6) Lc
11,1. (7) Lc
14,1. (8) Lc
17,11. (9) Lc
17,14. (10) Lc
19,15. (11) Lc
24,4. (12) Lc
24,15. (13) Lc
24,30. (14) Lc
24,51.
De zinsconstructie van Lc
1,8 vinden we terug in Lc
24,4. Deze zinsconstructie staat opnieuw bij het begin van de verandering
van begin- naar eindsituatie. Het staat dus aan een overgang. Opmerkelijk
in beide verhalen is wel dat er daarna sprake is van "hemelse figuren".
Lc 24,4.5. pass. inf. praes. aporeisthai van het werkw. απορεω = aporeô (zonder doortocht, zonder uitweg zijn, in verlegenheid, in twijfel zijn). Taalgebruik in het NT: aporeô (zonder doortocht, zonder uitweg zijn). Taalgebruik inLc: aporeô (zonder doortocht, zonder uitweg zijn). Lc (1) Lc 24,4. Een vorm van απορεω = aporeô in de LXX (14),in het NT (6).
Lc 24,4.6. pers. voornaamw. acc. vr. mv. autas (hen) van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Lc (3). (1) Lc 23,28. (2) Lc 24,4. (3) Lc 24,5.
Lc 24,4.7. peri (omwille van, over). Taalgebruik in NT: peri (over, rondom, omwille van). Taalgebruik inLc: peri (over, rondom, omwille van). Fr. pour,N. voor. Lc (43). Lc 24 (5). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,14. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,27. (5) Lc 24,44.
Lc 24,4.8. aanwijz. voornaamw. gen. mann. + onz. enk. toutou van het aanwijz. voornaamw. houtos (deze). Taalgebruik in het NT: houtos (deze). Taalgebruik inLc: houtos (deze). Lc (7). (1) Lc 2,17. (2) Lc 9,45. (3) Lc 13,16. (4) Lc 16,8. (5) Lc 20,34. (6) Lc 22,51. (7) Lc 22,4.
Lc 24,4.9. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)
Lc 24,4.10. ιδου (= idou: zie). Taalgebruik in het NT. idou (zie). Taalgebruik inLc: idou (zie). Lc (55). Lc 24 (3). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,13. (3) Lc 24,49.
idou (zie) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
1229 | 1037 | 192 | 59 | 7 | 55 | 4 | 23 | 19 | 25 | 121 | 125 |
Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
55 | 6 | 4 | 0 | 0 | 2 | 1 | 5 | 1 | 3 | 3 | 3 | 0 | 6 | 1 | 1 | 0 | 2 | 2 | 3 | 0 | 0 | 5 | 4 | 3 |
- הֵן / הֶנֵּה (= hen / hinneh: zie). Taalgebruik
in Tenakh. hen
/ hinneh (zie). Getalswaarde. he = 5, nun = 14 of 50; totaal: 19 OF
55 (5 X 11). Structuur. 5 - 5. De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (495). Pentateuch (96). Eerdere Profeten (153). Latere Profeten (140). 12 Kleine
Profeten (29). Geschriften (77).
- Lat. ecce. E. behold. D. Siehe. Fr. voici < vois ici.
Lc 24,4.9. - 10. και ιδου (= kai idou : en zie). NT (84). Lc (27 / 55). Lc 24 (3 / 3). (1) Lc
24,4. (2) Lc
24,13. (3) Lc
24,49.
- Hebreeuws. וְהִנֵּה (= wëhinnehen zie). Zie. הֵן / הִנֵּה (= hen / hinneh: zie). Taalgebruik
in Tenakh. hen
/ hinneh (zie).
και ιδου = kai idou (en zie). NT (84). Lc (26). Lc 1 (3). (1) Lc
1,20. (2) Lc
1,31. (3) Lc
1,36. Lc 2 (1) Lc
2,25. Lc 24 (3 / 3). (1) Lc
24,4. (2) Lc
24,13. (3) Lc
24,49.
Lc 24,4.11. nom. + voc. mann. mv. ανδρες = andres van het zelfst. naamw. ανηρ = anèr (man). Taalgebruik in het NT. anèr (man). Taalgebruik in de LXX. anèr (man). Taalgebruik inLc: anèr (man). Taalgebruik in Hnd. anèr (man). Lc (8). (1) Lc 5,18. (2) Lc 7,20. (3) Lc 9,14. (4) Lc 9,30. (5) Lc 11,32. (6) Lc 17,12. (7) Lc 22,63. (8) Lc 24,4. Een vorm van ανηρ = anèr (man) in de LXX (1918),in het NT (216),in Lc (26),in Lc 24 (2). (8) Lc 24,4. (9) Lc 24,19. InLc: 7 vormen van ανηρ = anèr (man) in 15 hoofdstukken en in 26 verzen. In Hnd. 9 vormen van ανηρ = anèr (man) in 26 hoofdstukken en in 99 verzen.
anèr (man) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
6 | nom. + voc. mann. mv. andres | 394 | 331 | 63 | 4 | 1 | 8 | 1 | 44 | 5 | 13 | 14 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. | |||
anèr (man) | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 11 | Lc 14 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 19 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | |
1. | nom. mann. enk. anèr | 9 | (1) Lc 5,8. (2) Lc 5,12. | (3) Lc 8,27. (4) Lc 8,38. (5) Lc 8,41. | (6) Lc 9,38. | (7) Lc 19,2. | (8) Lc 23,50. | (9) Lc 24,19. | |||||||||
2. | gen. mann. enk. andros | 2 | (1) Lc 2,36. | (2) Lc 16,18. | |||||||||||||
3. | dat. mann. enk. andri | 3 | (1) Lc 1,27. | (2) Lc 6,8. | (3) Lc 19,7. | ||||||||||||
4. | acc. mann. enk. andra | 1 | (1) Lc 1,34. | ||||||||||||||
5. | nom. + voc. mann. mv. andres | 8 | (1) Lc 5,18. | (2) Lc 7,20. | (3) Lc 9,14. (4) Lc 9,30. | (5) Lc 11,32. | (6) Lc 17,12. | (7) Lc 22,63. | (8) Lc 24,4. | ||||||||
6. | gen. mann. mv. andrôn | 2 | (1) Lc 11,31. | (2) Lc 14,24. | |||||||||||||
7. | acc. mann. mv. andras | 1 | (1) Lc 9,32. | ||||||||||||||
Totaal | 26 | 2 | 1 | 3 | 1 | 1 | 3 | 4 | 2 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | 1 | 2 |
Lc 24,4.12. δυο (= duo: twee; hoofdtelwoord). Taalgebruik in het NT. telwoorden. Taalgebruik inLc: telwoorden. Lc (25). Lc 24 (2). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,13.
telwoorden | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | |
duo | 624 | 509 | 115 | 33 | 14 | 25 | 13 |
- Lat. duo. F. deux. E. two. D. zwei.
11. - 12. δυο ανδρες (= duo andres: 2 mannen). NT (1). Lc
24,4.
- ανδρες δυο (= andres duo: 2 mannen). NT (2). (1) Lc
9,30. (2) Hnd
1,10.
10. - 12. ιδου δυο (= idou duo: (zie 2). NT (3). (1) Mt
20,30. (2) Lc
24,4. (3) Lc 24,13.
- ιδου δυο ανδρες (= idou duo andres: zie 2 mannen). NT (1). Lc
24,4.
- ιδου ανδρες (= idou andres: zie mannen). NT (3) (1) Lc
5,18. (2) Lc
9,30. (3) Hnd
1,10.
- ιδου oἱ ανδρες (= idou hoi andres: zie de mannen). NT (2). (1) Hnd 5,25. (2) Hnd
10,17.
Lc 24,4.9.
- 12. και ιδου δυο (= kai idou duo: zie 2). NT (3). (1) Mt
20,30. (2) Lc
24,4. (3) Lc 24,13.
- και ιδου δυο ανδρες (= kai idou duo andres: en zie 2 mannen). NT (1). Lc
24,4.
- και ιδου ανδρες (= kai idou andres: en zie mannen). NT (4) (1) Lc
5,18. (2) Lc
9,30. (3) Hnd
1,10.
- και ιδου oἱ ανδρες (= kai idou hoi andres: en zie de mannen). NT (2). (1) Hnd 5,25. (2) Hnd
10,17.
- και ιδου ανδρες δυο (= kai idou andres duo: en zie 2 mannen). NT (2). (1) Lc
9,30. (2) Hnd
1,10.
Lc 24,4.13. ind. aor. 3de p. mv. epestèsan (zij stonden bij) van het werkw. efistèmi (staan bij). Taalgebruik in het NT: efistèmi (staan bij). Taalgebruik inLc: efistèmi (staan bij). Taalgebruik in Hnd. efistèmi (staan bij). Lc (2). (1) Lc 20,1. (2) Lc 24,4. Een vorm van efistèmi (staan bij) in Lc in 7 verzen. (1) Lc 2,9. (2) Lc 2,38. (3) Lc 4,39. (4) Lc 10,40. (5) Lc 20,1 . (6) Lc 21,34. (7) Lc 24,4. InLc: 5 vormen in 6 hoofdstukken en in 7 verzen. In Hnd. 6 vormen van efistèmi (staan bij) in 9 hoofdstukken en in 11 verzen.
Lc 24,4.11. - 13. - Lc 24,4. duo andres epestèsan (twee mannen stonden bij). - Hnd 11,11. treis andres epestèsan (drie mannen stonden bij).
14. autais
15. en
16. esthèti. esthès (kleed, kleding). 2 M 11,8. en leukèi esthèti (in wit licht). Lc 24,4. en esthèti astraptousèi (in een schitterend kleed). Hnd 10,30. en esthèto lamprai (in stralend kleed). Jak 2,2. en esthèto lamprai (in stralend kleed). In vier verzen in het N.T.
17. act. part. praes. dat. vr. enk. αστραπτουσῃ = astraptousèi van het werkw. αστραπτω = astraptô (bliksemen, stralen). Taalgebruik in het NT. astraptô (bliksemen, stralen). Slechts in Lc 24,4. Een vorm van αστραπτω = astraptô in de LXX (2). (1) Ps 144,6. (2) W 11,18,in het NT (2). (1) Lc 17,24. (2) Lc 24,4.
Lc 24,5 - Lc 24,5. 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis. Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,1 - Lc 24,2 - Lc 24,3 - Lc 24,4 - Lc 24,5 - Lc 24,6 - Lc 24,7 - Lc 24,8 - Lc 24,9 - Lc 24,10 - Lc 24,11 - Lc 24,12 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling. 5 En als zij zeer bevreesd werden, en het aangezicht naar
de aarde neigden, zeiden zij tot haar: Wat zoekt gij den Levende bij de doden?
King James Bible. [5] And as they were afraid, and bowed down their faces to
the earth, they said unto them, Why seek ye the living among the dead?
Luther-Bibel. 5 Sie aber erschraken und neigten ihr Angesicht zur Erde. Da
sprachen die zu ihnen: Was sucht ihr den Lebenden bei den Toten?
Tekstuitleg van Lc 24,5. Het vers Lc 24,5 telt 21 (3 X 7) woorden en 98 (2² X 2² X 3) letters. De getalwaarde van Lc 24,5 is 14826 (2 X 3 X 7 X 353).
Lc 24,5.1. gen. mann. mv. εμφοβων = emfobôn van het bijvoegl. naamw. εμφοβος = emfobos (bevreesd). Taalgebruik in het NT. emfobos (bevreesd). Taalgebruik in de LXX. emfobos (bevreesd). Taalgebruik inLc: emfobos (bevreesd). Lc (1) Lc 24,5. Een vorm van emfobos (bevreesd) in de LXX (1). Sir 19,24. In het NT (5),in Lc in 2 verzen. (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,37. InLc: 2 vormen in 1 hoofdstuk en in 2 verzen. Hnd (2). (1) Hnd 10,4. (2) Hnd 24,25. Apk (1). Apk 11,13.
Lc 24,5.2.
de (echter),afkorting d'. Taalgebruik in het NT: de
(echter). Taalgebruik inLc: de
(echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden.
In twintig verzen in Lc
24. In zes verzen in Lc
23,56b-24,12. (1) Lc
24,1. (2) Lc
24,2. (3) Lc
24,3. (4) Lc
24,5. (5) Lc
24,10. (6) Lc
24,12. Wellicht hebben we met de constructie van men (Lc
23,56b)... de (Lc
24,1) te maken ; enerzijds. op sabbat rustten ze ; anderzijds. op de eerste
dag van de week. De vrouwen reageren met vrees op de verschijning van de twee
mannen.
Lc 24,5.3. part. aor. gen. mv. genomenôn van het werkw. ginomai (worden, gebeuren). Taalgebruik in het NT: ginomai (worden). Taalgebruik inLc: ginomai (worden). Lc (1) Lc 24,5. Een vorm van ginomai (worden, gebeuren) in Lc 24 in 12 verzen. (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,15. (5) Lc 24,18. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,21. (8) Lc 24,22. (9) Lc 24,30. (10) Lc 24,31. (11) Lc 24,37. (12) Lc 24,51. InLc: X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 130 verzen.
Lc 24,5.4. gen. mv.autôn van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Lc (94). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,11. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,16. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,31. (7) Lc 24,36. (8) Lc 24,41. (9) Lc 24,43. (10) Lc 24,45. (11) Lc 24,51.
Lc 24,5.5. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)
8. nom. + acc. onz. mv. prosôpa van het zelfst. naamw. prosôpon (aangezicht). Taalgebruik in het NT: prosôpon (aangezicht). Taalgebruik inLc: prosôpon (aangezicht). pros. naar,bij (aan-),ôpon,zie optie,optieken enz... op-. zien. aangezicht,waarnaar je kijkt. Of. pro -s -opon,waaruit het Latijnse per- son -a (doorheen -klinken),wat wijst op een masker waardoor men sprak. Lc (1) Lc 24,5.
Lc 24,5.9. eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in Mc. eis (naar). Voorzetsel van richting. Lat. in. Fr. vers (versus. gedraaid,gekeerd ; vertere. tourner,draaien). E. for. Ned. naar. D. nach. Lc (210). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,7. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,18. (5) Lc 24,20. (6) Lc 24,26. (7) Lc 24,28. (8) Lc 24,33. (9) Lc 24,47. (10) Lc 24,51. (11) Lc 24,52.
13. pros (naar, bij). Taalgebruik in het NT: pros (naar, bij). Taalgebruik inLc: pros (naar, bij). Lc (158). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,14. (5) Lc 24,17. (6) Lc 24,18. (7) Lc 24,25. (8) Lc 24,29. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,44. (11) Lc 24,50.
14. pers. voornaamw. acc. vr. mv. autas (hen) van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Lc (3). (1) Lc 23,28. (2) Lc 24,4. (3) Lc 24,5.
Lc 24,5.15. nom. + acc. onz. enk. ti van het voornaamwoord tis. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord tis. Taalgebruik inLc: voornaamwoord tis. Ned. wie,wat ? deze,dat ! Lc (66). Lc 24 (3). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,38. (3) Lc 24,41.
Lc 24,5.16. act. ind. praes. + imperat. praes. 2de pers. mv. zèteite van het werkw. zèteô (zoeken). Taalgebruik in het NT: zèteô (zoeken). Taaalgebruik inLc: zèteô (zoeken). Hebr. bâqasj. dârasj < midrasj. Ned. zoeken. Lat. quaerere. Fr. chercher (ch / q - r). E. search. D. suchen. D. zoeken. Lc (4). (1) Lc 11,9. (2) Lc 12,29. (3) Lc 12,31. (4) Lc 24,5. Een vorm van zèteô (zoeken) in Lc in 26 verzen. InLc: 14 vormen van zèteô (zoeken) in 13 / 24 hoofdstukken en in 26 verzen. In Hnd. X vormen van zèteô (zoeken) in 7 / 28 hoofdstukken en in 10 verzen.
Lc 24,5.17.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de
- het). Taalgebruik in het NT: bepaald
lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald
lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das
enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (191). Lc 24 (10). (1) Lc
24,2. (2) Lc
24,5. (3) Lc
24,7. (4) Lc
24,21. (5) Lc
24,26. (6) Lc
24,30. (7) Lc
24,45. (8) Lc
24,46. (9) Lc
24,51. (10) Lc
24,53.
Lc 24,5.19. meta (met,na). Afkorting. met' of meth'. Taalgebruik in het NT: meta (na,met). Taalgebruik in Mc. meta (na,met). Voorzetsel. Hebr. `im. - Lat. cum. Ned. met (Gr. me - ta = met die dingen). D. mit. E. with. Fr. avec (< apud hoc. met dat). - Lat. post-quam. Ned. na-dat. D. nachdem. Fr. après (< ad pressum = tot ge-perst,opeengeperst ; primere,pressum. persen ). E. after. Lc (37 + 21 + 4 = 62). Lc (2 + 1 + 1 = 4). meta (2). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,52. met' (1) Lc 24,30. meth' (1) Lc 24,29.
Lc 24,5.20. bepaald lidw. gen. mann. + vr. + onz. mv. tôn van het bepaald lidwoord ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam). Lc (119). In zes verzen in Lc 24. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,8. (4) Lc 24,14. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,27.
21. gen. mv. nekrôn van het bijvoegl. naamw. nekros (dode). Taalgebruik in het NT: nekros (dode). Taalgebruik inLc: nekros (dode). Taalgebruik in Hnd. nekros (dode). Hebr. mth (67). mwth (123). L. mori. sterven ; mors,mortis. de dood ; mortuus. dode; cfr. mortuarium. dodenhuisje. Lc (7). (1) Lc 9,7. (2) Lc 16,30. (3) Lc 16,31. (4) Lc 20,35. (5) Lc 20,38. (6) Lc 24,5. (7) Lc 24,46. InLc: 5 vormen van nekros (dode) in 6 hoofdstukken en in 13 verzen. In Hnd. X vormen van nekros (dode) in 12 hoofdstukken en in 17 verzen.
20. - 21. tôn nekrôn. N.T. (16). Lc (1) Lc 24,5.
19. - 21. meta tôn nekrôn (bij de doden). In het N.T. slechts in Lc 24,5.
Lc 24,6 - Lc 24,6. 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis. Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,1 - Lc 24,2 - Lc 24,3 - Lc 24,4 - Lc 24,5 - Lc 24,6 - Lc 24,7 - Lc 24,8 - Lc 24,9 - Lc 24,10 - Lc 24,11 - Lc 24,12 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling. 6 Hij is hier niet, maar Hij is opgestaan. Gedenkt, hoe Hij
tot u gesproken heeft, als Hij nog in Galilea was,
King James Bible. [6] He is not here, but is risen: remember how he spake unto
you when he was yet in Galilee,
Luther-Bibel. 6 Er ist nicht hier, er ist auferstanden. Gedenkt daran, wie
er euch gesagt hat, als er noch in Galiläa war:
Tekstuitleg van Lc 24,6. Het vers Lc 24,6 telt 14 (2 X 7) woorden en 61 letters. De getalwaarde van Lc 24,6 is 6141 (2 X 23 X 89).
Bespreking van dit vers in Lc 24,6. Het vers Lc 24,6 telt 14 (2 X 7) woorden en 61 (3 X 17) letters. De getalwaarde van Lc 24,6 is 6141 (2 X 23 X 89).
Lc 24,6.1. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou). Taalgebruik in het NT: ou - ouk - ouch (niet). Taalgebruik inLc: ou - ouk - ouch (niet). Lc (84 + 92 + 7 = 183). Lc 24 (3 + 4 + 1 = 8). ou. Lc 24 (3). (1) Lc 24,21. (2) Lc 24,28. (3) Lc 24,49. ouk. Lc (4). (1) Lc 24,6. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,24. (4) Lc 24,39. ouch. Lc 24 (1) Lc 24,3.
Lc 24,6.2. act. ind. praes. 3de pers. enk. estin van het werkw. eimi (zijn). Taalgebruik in het NT: eimi (zijn). Taalgebruik inLc: eimi (zijn). Hebr. hâjâh. Lat. esse. Fr. être. Ned. zijn. E. to be. Lc (96). Lc 24 (3). (1) Lc 24,6. (2) Lc 24,21. (3) Lc 24,29.
Lc 24,6.3.
hôde (hier). Taalgebruik in het NT: hôde
(hier). Taalgebruik inLc: hôde
(hier). Lc (15). (1) Lc
4,23. (2) Lc
9,12. (3) Lc
9,33. (4) Lc
9,41. (5) Lc
11,31. (6) Lc
11,32. (7) Lc
14,21. (8) Lc
15,17. (9) Lc
16,25. (10) Lc
17,21. (11) Lc
17,23. (12) Lc
19,27. (13) Lc
22,38. (14) Lc
23,5. (15) Lc
24,6.
- De kribbe is een voederbak (Lc 2,7). De kribbe verwijst naar het graf als gedenkteken (Lc
23,53). Maar in dat gedenktekengraf is Jezus niet ; "Hij is niet hier" (Lc 24,6). De leerlingen van Emmaüs herkenden hem bij het breken van het brood (Lc
24,30). Dat brengt ons bij het verhaal van het laatste avondmaal (Lc 22,19),waar Jezus het brood breekt. De voederbak waarin Jezus ligt verwijst naar het brood dat hij breekt. Hij is brood,voedsel en herkenbaar in het breken van het brood. Zo is de kribbe meer dan alleen maar een toevallige plaats waarin Jezus werd gelegd.
Lc 24,6.5.
pass. ind. aor. 3de pers. enk. ègerthè (hij werd opgewekt) van
het werkw. egeirô (opwekken). Taalgebruik in het NT: egeirô
(wekken). Taalgebruik in Mc. egeirô
(wekken). Wellicht wekken uit de slaap,op-wekken. Ned. wekken vlg. Lat.
vegere. flink,levendig zijn,opgewekt zijn.. Lat. resurgere. Surgere
( surrexi,surrectum ) = oprijzen,opstaan,rechtop staan. sur < super
= op,boven + regere ( rexi,rectum ). richten (rechtop),leiden,sturen. -> op-richten = rechtop staan -> resurgere = opnieuw op-richten,terug
rechtop staan. Ned. rekken ( Lat. reg- ),uitstrekken. Rectus = recht. Fr.
résurrection.
Fr. ressusciter cfr. Lat. suscitare. super. op,boven + citare (citus. vlug,snel). in beweging brengen. Aldus. terug in beweging brengen,heropleven.
Fr. réveiller. wekken,ont-waken < re + vigilare (vig- wak-,wek-)
waken. Lc (4). (1) Lc
7,16. (2) Lc
9,7. (3) Lc
24,6. (4) Lc
24,34. Een vorm van egeirô (opwekken) in Lc in 18 verzen.
(1) Lc
1,69. (2) Lc
3,8. (3) Lc
5,23. (4) Lc
5,24. (5) Lc
6,8. (6) Lc
7,14. (7) Lc
7,16. (8) Lc
7,22. (9) Lc
8,54. (10) Lc
9,7. (11) Lc
9,22. (12) Lc
11,8. (13) Lc
11,31. (14) Lc
13,25. (15) Lc
20,37. (16) Lc
21,10. (17) Lc
24,6. (18) Lc
24,34. InLc: 10 vormen in 12 hoofdstukken en in 18 verzen.
Lc 24,6.6. imperat. aor. 2de pers.mv. μνησθητε = mnèsthète (herinnert jullie) van het werkwoord μι-μνη-σκομαι = mimnèskomai (gedenken, zich herinneren). Taalgebruik in het NT. mimnèskomai (zich herinneren, gedenken). Taalgebruik in de LXX. mimnèskomai (zich herinneren, gedenken). Taalgebruik inLc: mimnèskomai (zich herinneren, gedenken). Taalgebruik in Hnd. mimnèskomai (zich herinneren, gedenken). Lc (1) Lc 24,6. Een vorm van μι-μνη-σκομαι = mimnèskomai (zich herinneren, gedenken) in de LXX (275),in het NT (23),in Lc (6). (1) Lc 1,54. (2) Lc 1,72. (3) Lc 16,25. (4) Lc 23,42. (5) Lc 24,6. (6) Lc 24,8. InLc: 4 vormen in 4 hoofdstukken en in 6 verzen. In Hnd. 2 vormen van μι-μνη-σκομαι = mimnèskomai (zich herinneren, gedenken) in 2 hoofdstukken en in 2 verzen.
mimnèskomai | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
conj. + imperat. aor. 2de pers.mv. mnèsthète | 17 | 15 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 |
1. | 2. | 3. | 4. | |||
mimnèskomai | Lc 1 | Lc 16 | Lc 23 | Lc 24 | ||
1. | ind. aor. 3de pers. mv. emnèsthèsan | 1 | (1) Lc 24,8. | |||
2. | imperat. aor. 2de pers. enk. mnèsthèti | 2 | (1) Lc 16,25. | (2) Lc 23,42. | ||
3. | imperat. aor. 2de pers. mv. mnèsthète | 1 | (1) Lc 24,6. | |||
4. | inf. aor. mnèsthènai | 2 | (1) Lc 1,54. (2) Lc 1,72. | |||
Totaal | 6 | 2 | 1 | 1 |
Hebreeuws. act. qal. imperat. 2de pers. mann. mv. זִכְרוּ = zihkërû (herinnert jullie) van het werkw. זָכַר = zâkhar (gedenken, zich herinneren). Taalgebruik in Tenakh. zâkhar (gedenken). Tenakh (7). (1) 1 Kr 16,12. (2) 1 Kr 16,15. (3) Ps 105,5. (4) Js 46,8. (5) Js 46,9. (6) Jr 51,50. (7) Mal 3,22.
Lc 24,6.7. hôs (zoals, zodra). Taalgebruik in het NT: hôs (zoals). Taalgebruik inLc: hôs (zoals). Lc (49). Lc 24 (3). (1) Lc 24,6. (2) Lc 24,32. (3) Lc 24,35.
Lc 24,6.8. actief indicatief aorist derde persoon enkelvoud elalèsen (hij sprak) van het werkw. laleô (lallen, spreken, praten). Taalgebruik in het NT: laleô (lallen, spreken, praten). Taalgebruik inLc: laleô (lallen, spreken, praten). Taalgebruik in Hnd. laleô (lallen, spreken, praten). Lc (5). (1) Lc 1,55. (2) Lc 1,70. (3) Lc 2,50. (4) Lc 11,14. (5) Lc 24,6. Hnd (8). Een vorm van laleô (lallen, spreken, praten) in Lc in 31 verzen. In 5 verzen in Lc 24. (1) Lc 24,6. (2) Lc 24,25. (3) Lc 24,32. (4) Lc 24,36. (5) Lc 24,44. InLc: 17 vormen in 12 / 24 hoofdstukken en in 31 verzen. In Hnd. 23 vormen van laleô (lallen, spreken, praten) in 23 / 28 hoofdstukken en in 60 verzen.
11. betrekk. voornaamw. gen. mann. + onz. mv. hôn van het betrekk. voornaamw. hos,hè,ho OF part. praes. nom. mann. enk. ôn van het werkw. eimi (zijn). Taalgebruik in het NT: betrekkelijk voornaamwoord. Taalgebruik inLc: betrekkelijk voornaamwoord. Lc (17). (1) Lc 1,4. (2) Lc 1,20. (3) Lc 3,19. (4) Lc 3,23. (5) Lc 5,9. (6) Lc 6,34. (7) Lc 9,36. (8) Lc 11,23. (9) Lc 12,3. (10) Lc 13,1. (11) Lc 15,16. (12) Lc 19,37. (13) Lc 19,44. (14) Lc 23,14. (15) Lc 23,41. (16) Lc 24,6. (17) Lc 24,44.
Lc 24,6.12.
en (in, met). Taalgebruik in het NT: en
(in). Taalgebruik inLc: en
(in). Hebr. bë. Fr. en / dans. Ned. in.
Lc (288). Lc 24 (16). (1) Lc
24,4. (2) Lc
24,6. (3) Lc
24,13. (4) Lc
24,15. (5) Lc
24,18. (6) Lc
24,19. (7) Lc
24,27. (8) Lc
24,30. (9) Lc
24,32. (10) Lc
24,35. (11) Lc
24,36. (12) Lc
24,38. (13) Lc
24,44. (14) Lc
24,49. (15) Lc
24,51. (16) Lc
24,53.
Lc 24,6.13.
bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald
lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald
lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das
enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (119). In elf verzen in Lc
24. (1) Lc
24,1. (2) Lc
24,6. (3) Lc
24,7. (4) Lc
24,13. (5) Lc
24,25. (6) Lc
24,32. (7) Lc
24,33. (8) Lc
24,35. (9) Lc
24,38. (10) Lc
24,46. (11) Lc
24,49. In zes verzen bij een tijdsbepaling,in vier verzen bij een plaatsbepaling. In drie verzen in Lc
23,56b-24,12. (1) Lc
24,1. (2) Lc
24,6 (tèi galilaiai. In Galilea). (3) Lc
24,7 (tèi tritèi hèmerai. op de derde dag). In twee
verzen voor een tijdsbepaling,in één vers voor een plaatsbepaling.
14. gen. vr. enk. Galilaias (Galilea) van de plaatsnaam Galilaia (Galilea). Taalgebruik in het NT: Galilaia (Galilea). Taalgebruik in Synoptici. Galilaia (Galilea). Taalgebruik inLc: Galilaia (Galilea). Hebr. gälal (rollen, wentelen). Lc (10). (1) Lc 1,26. (2) Lc 2,4. (3) Lc 3,1. (4) Lc 4,31. (5) Lc 5,17. (6) Lc 8,26. (7) Lc 17,11. (8) Lc 23,5. (9) Lc 23,49. (10) Lc 23,55. Een vorm van Galilaia (Galilea) in Lc in 13 verzen. (1) Lc 1,26. (2) Lc 2,4. (3) Lc 2,39. (4) Lc 3,1. (5) Lc 4,14. (6) Lc 4,31. (7) Lc 5,17. (8) Lc 8,26. (9) Lc 17,11. (10) Lc 23,5. (11) Lc 23,49. (12) Lc 23,55. (13) Lc 24,6. Een variante in Lc 4,44. InLc: 3 vormen van Galilaia (Galilea) in 9 hoofdstukken en in 13 (14) verzen.
Lc 24,7 - Lc 24,7. 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis. Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,1 - Lc 24,2 - Lc 24,3 - Lc 24,4 - Lc 24,5 - Lc 24,6 - Lc 24,7 - Lc 24,8 - Lc 24,9 - Lc 24,10 - Lc 24,11 - Lc 24,12 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling. 7 Zeggende: De Zoon des mensen moet overgeleverd worden in
de handen der zondige mensen, en gekruisigd worden, en ten derden dage wederopstaan.
King James Bible. [7] Saying, The Son of man must be delivered into the hands
of sinful men, and be crucified, and the third day rise again.
Luther-Bibel. 7 Der Menschensohn muss überantwortet werden in die Hände
der Sünder und gekreuzigt werden und am dritten Tage auferstehen.
Tekstuitleg van Lc 24,7. Het vers Lc 24,7 telt 19 woorden en 107 letters. De getalwaarde van Lc 24,7 is 13766 (2 X 6883).
1. legôn (zeggend). In zevenenveertig verzen inLc: In één vers in Lc 24 (een eerder citaat van Jezus wordt aangehaald).
2. bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam). Lc (191). Lc 24 (10). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,7. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,26. (6) Lc 24,30. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,46. (9) Lc 24,51. (10) Lc 24,53.
4. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald
lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald
lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das
enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (272). Lc 24 (11). (1) Lc
24,2. (2) Lc
24,3. (3) Lc
24,7. (4) Lc
24,9. (5) Lc
24,16. (6) Lc
24,19. (7) Lc
24,25. (8) Lc
24,29. (9) Lc
24,35. (10) Lc
24,45. (11) Lc
24,49.
6. hoti (dat, omdat). Taalgebruik in NT: hoti (dat, omdat). Taalgebruik inLc: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Hnd. hoti (dat, omdat). Hebr. kî. Taalgebruik in Tenach. kî (want). Lat. quia. Fr. parce que / que. Lc (160). Lc 24 (7). (1) Lc 24,7. (2) Lc 24,21. (3) Lc 24,29. (4) Lc 24,34. (5) Lc 24,39. (6) Lc 24,44. (7) Lc 24,46.
Lc 24,7.7. act. ind. praes. 3de pers. enk. dei (hij / het moet). Taalgebruik in het NT: dei (moet). Taalgebruik inLc: dei (moet). Taalgebruik in Hnd. dei (moet). Lc (12). (1) Lc 2,49. (2) Lc 4,43. (3) Lc 9,22. (4) Lc 12,12. (5) Lc 13,14. (6) Lc 13,33. (7) Lc 17,25. (8) Lc 19,5. (9) Lc 21,9. (10) Lc 22,37. (11) Lc 24,7. (12) Lc 24,44. Een vorm van dei (hij / het moet) in Lc in 18 verzen. (1) Lc 2,49. (2) Lc 4,43. (3) Lc 9,22. (4) Lc 11,42. (5) Lc 12,12. (6) Lc 13,14. (7) Lc 13,16. (8) Lc 13,33. (9) Lc 15,32. (10) Lc 17,25. (11) (1) Lc 18,1. (12) Lc 19,5. (13) Lc 21,9. (14) Lc 22,7. (15) Lc 22,37. (16) Lc 24,7. (17) Lc 24,26. (18) Lc 24,44. InLc: 3 vormen van dei (hij / het moet) in 13 / 24 hoofdstukken en in 18 verzen. In Hnd. 4 vormen van dei (hij / het moet) in 18 / 28 hoofdstukken en in 24 verzen.
6. 7. dei (moet). Verwijzing. deô
(moeten),zie Mt
16,21. In twaalf verzen bij Lucas.
(11) Lc
24,7. legôn ton huion tou anthrôpou hoti dei = zeggende dat
de mensenzoon moet. (verschijning aan de vrouwen).
- hoti dei (dat moet). hoti leidt een voorwerpszin in. Het wordt voorafgegaan
door allerlei werkwoordvormen van verschillende werkwoorden met de betekenis
van zeggen. In acht verzen in het NT: (1) Mt
16,21 (// Mc
8,31 // Lc
9,22) (eerste lijdensvoorspelling). (2) Mc
8,31 (// Mt
16,21 // Lc
9,22) (eerste lijdensvoorspelling). (3) Lc
9,22 ( // Mc
8,31 // Mt
16,21) (eerste lijdensvoorspelling). (4) Lc
24,7. (5) Lc
24,44. In vier van de acht teksten wordt de mensenzoon (ton huion tou anthrôpou)
uitdrukkelijk vermeld. (2) Mc
8,31. (3) Lc
9,22. (4) Lc
24,7. (6) Joh
12,34.
- De gelijkenis tussen Lc
9,22 (eerste lijdensvoorspelling) en Lc
24,7 (verschijning van Jezus aan de vrouwen) is groot.
--- Lc
9,22.. eipôn hoti dei ton huion tou anthrôpou polla pathein
= zeggende dat de mensenzoon veel zal moeten lijden (eerste lijdensvoorspelling).
--- Lc 24,7. legôn ton huion tou anthrôpou hoti dei = zeggende dat de mensenzoon
moet. (verschijning aan de vrouwen).
In deze beide verzen volgt op het werkwoord dei drie nevenschikkende infinitiefzinnen.
9. eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in Mc. eis (naar). Voorzetsel van richting. Lat. in. Fr. vers (versus. gedraaid,gekeerd ; vertere. tourner,draaien). E. for. Ned. naar. D. nach. Lc (210). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,7. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,18. (5) Lc 24,20. (6) Lc 24,26. (7) Lc 24,28. (8) Lc 24,33. (9) Lc 24,47. (10) Lc 24,51. (11) Lc 24,52.
10. acc. vr. mv. cheiras van het zelfst. naamw. cheir (hand). Taalgebruik in het NT: cheir (hand). Taalgebruik inLc: cheir (hand). Taalgebruik in Hnd. cheir (hand). Hebr. jad (hand). Taalgebruik in Tenach. jad (hand). Ned. hand. D. Hand. E. hand. Lat. manus. Fr. main. Lc 11). (1) Lc 4,40. (2) Lc 9,44. (3) Lc 13,13. (4) Lc 20,19. (5) Lc 21,12. (6) Lc 22,53. (7) Lc 23,46. (8) Lc 24,7. (9) Lc 24,39. (10) Lc 24,40. (11) Lc 24,50. Een vorm van cheir (hand) in Lc in 25 verzen,in Lc 24 (4). InLc: 8 vormen van cheir (hand) in 25 verzen in 14 / 24 hoofdstukken. In Hnd. X vormen van cheir (hand) in 45 verzen in 21 / 28 hoofdstukken.
Lc 24,7.13. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)
14. pass. inf. aor. staurôthènai van het werkw. stauroô (kruisigen). Taalgebruik in het NT: stauroô (kruisigen). Taalgebruik inLc: stauroô (kruisigen). Taalgebruik in Hnd. stauroô (kruisigen). Lat. crucifigere (crux - kruis ). Fr. crucifier. Ned. kruisigen (k-r-). Lc (2). (1) Lc 23,23. (2) Lc 24,7. Een vorm van stauroô (kruisigen) in Lc in 5 verzen. (1) Lc 23,21. (2) Lc 23,23. (3) Lc 23,33. (4) Lc 24,7. (5) Lc 24,20. InLc: 3 vormen van stauroô (kruisigen) in 5 verzen in 2 / 24 hoofdstukken. In Hnd. 1 vorm van stauroô (kruisigen) in 2 verzen in 2 hoofdstukken.
Lc 24,7.15. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)
Lc 24,7.16.
bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) van het bepaald lidwoord ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald
lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald
lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das
enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (119). In elf verzen in Lc
24. (1) Lc
24,1. (2) Lc
24,6. (3) Lc
24,7. (4) Lc
24,13. (5) Lc
24,25. (6) Lc
24,32. (7) Lc
24,33. (8) Lc
24,35. (9) Lc
24,38. (10) Lc
24,46. (11) Lc
24,49. In zes verzen bij een tijdsbepaling,in vier verzen bij een plaatsbepaling. In drie verzen in Lc
23,56b-24,12. (1) Lc
24,1. (2) Lc
24,6 (tèi galilaiai. In Galilea). (3) Lc
24,7 (tèi tritèi hèmerai. op de derde dag). In twee
verzen voor een tijdsbepaling,in één vers voor een plaatsbepaling.
Lc 24,7.17. dat. vr. enk. tritè(i) ( - op de - derde) van het telwoord treis (drie). Taalgebruik in het NT: telwoorden. Taalgebruik inLc: telwoorden. Taalgebruik in Hnd. telwoorden. Lc (6). (1) Lc 9,22. (2) Lc 12,38. (3) Lc 13,32. (4) Lc 18,33. (5) Lc 24,7. (6) Lc 24,46.
Lc 24,7.18. nom. en dat. vr. enk. hèmera(i) (dag). Taalgebruik in het NT. hèmera (dag). Taalgebruik in de Septuaginta. hèmera (dag). Taalgebruik inLc: hèmera (dag). Taalgebruik in Hnd. hèmera (dag). Een vorm van hèmera (dag) in de LXX (2567),in het NT (388),in Lc (82),in Lc 24 (6). (1) Lc 24,7. (2) Lc 24,13. (3) Lc 24,18. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,29. (6) Lc 24,46. InLc: 6 vormen van hèmera (dag) in 22 / 24 hoofdstukken en in 78 verzen. In Hnd. 6 vormen van hèmera (dag) in 25 / 28 hoofdstukken en in 91 verzen. Lat. dies. Ned. dag. D. Tag. E. day. F. jour < Lat. diurnum. Cfr journaal. Arabisch. dag (jaum). Taalgebruik in de Qoran. dag (jaum). Hebr. jôm (dag). Taalgebruik in Tenakh. jôm (dag). Getalwaarde. jod = 10,waw = 6,mem = 13 of 40 ; totaal. 29 OF 56 (2³ X 7). Structuur. 1 - 6 - 4. Tenakh (209). Pentateuch (76). Eerdere Profeten (23). Latere Profeten (33). 12 Kleine Profeten (24). Geschriften (53).
hèmera (dag) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. en dat. vr. enk. hèmera(i) | 854 | 750 | 104 | 13 | 3 | 27 | 17 | 12 | 28 | 4 | 43 | 60 |
Lc 24,7.16. - 18. tè(i) tritè(i) hèmera(i) = op de derde dag. NT (10). Mt (3). (1) Mt 16,21. (2) Mt 17,23. (3) Mt 20,19. Mc (2). (1) Mc 9,31. (2) Mc 10,34. Lc (3). (1) Lc 9,22. (2) Lc 24,7. (3) Lc 24,46. Hnd (1) Hnd 10,40. Verder. 1 Kor 15,4. tè(i) hèmera(i) tè(i) tritè(i) (op de dag,de derde). NT (2). (1) Lc 18,32. (2) Joh 2,1. Hebr. bajjôm hasjsjëlîsjî (op de derde dag),zie Hebr. jôm (dag). Taalgebruik in Tenach. jôm (dag). Lc 18,33. tè(i) hèmera(i) tè(i) tritè(i) = op de derde dag.
Lc 24,7.19. inf. aor. anastènai van het werkw. anistèmi (opstaan). Taalgebruik in het NT: anistèmi (opstaan). Taalgebruik inLc: anistèmi (opstaan). Taalgebruik in Hnd. anistèmi (opstaan). Hebr. qûm (opstaan). Taalgebruik in Tenach. qûm (opstaan). Lc (3). (1) Lc 9,22. (2) Lc 24,7. (3) Lc 24,46. Een vorm van anistèmi (opstaan) in Lc (29),in Lc 9 (3). (1) Lc 9,8. (2) Lc 9,19. (3) Lc 9,22. InLc: 10 vormen van anistèmi (opstaan) in 15 hoofdstukken en in 29 verzen. In Hnd. X vormen van anistèmi (opstaan) in 17 / 28 hoofdstukken en in 34 verzen.
16. - 19. tè(i) tritè(i) hèmera(i) = op de derde dag in
combinatie met een vorm van anistèmi (opstaan). Lc (3). (1) Lc
9,22 (variante). (2) Lc
24,7. (3) Lc
24,46. Hos 6,2. bajjôm hasjsjëlîsjî jëqimenû
(op de derde dag zal hij ons doen opstaan). jëqimenû. hifil imperfectum
3de pers. enk. ) + nû. suffix pers. voornaamw. 1ste pers. mv. LXX. en
tè èmera tè tritè anastèsometha (op de derde dag zullen wij 'opgewekt' worden). Lc 18,33. tè(i) hèmera(i) tè(i) tritè(i) = op de derde dag
zal hij 'opgewekt' worden. De lezing van Lc
18,33 benadert de LXX van Hos 6,2 het sterkst.
- tè(i) tritè(i) hèmera(i) = op de derde dag in combinatie
met een vorm van egeirô (opwekken). Lc (1) Lc
9,22. Hnd (1) Hnd
10,40.
Lc 24,8 - Lc 24,8. 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis. Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,1 - Lc 24,2 - Lc 24,3 - Lc 24,4 - Lc 24,5 - Lc 24,6 - Lc 24,7 - Lc 24,8 - Lc 24,9 - Lc 24,10 - Lc 24,11 - Lc 24,12 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling. 8 En zij werden indachtig Zijner woorden.
King James Bible. [8] And they remembered his words,
Luther-Bibel. 8 Und sie gedachten an seine Worte.
Tekstuitleg van Lc 24,8. Het vers Lc 24,8 telt 5 woorden en 28 (2² X 7) letters. De getalwaarde van Lc 24,8 is 4222 (2 X 2111).
Lc 24,8.1. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)
Lc 24,8.2.
ind. aor. 3de pers. mv. εμνησθησαν = emnèsthèsan (zij herinnerden zich) van het werkw.
μι-μνη-σκομαι = mimnèskomai (gedenken, zich herinneren). Taalgebruik in het NT. mimnèskomai
(zich herinneren, gedenken). Taalgebruik in de LXX. mimnèskomai
(zich herinneren, gedenken). Taalgebruik inLc: mimnèskomai
(zich herinneren, gedenken). Taalgebruik in Hnd. mimnèskomai
(zich herinneren, gedenken). Bijbel (13). (1) Re 8,34. (2) Am 1,9. (3) Ps 78,35. (4) Ps 78,42. (5) Ps 106,7. (6) Neh 9,17. (7) 1 Mak 9,38. (8) Bar 3,23. (9) Lc
24,8. (10) Joh
2,17. (11) Joh
2,22. (12) Joh
12,16. (13) Hnd 10,31. Een vorm van μι-μνη-σκομαι = mimnèskomai (zich herinneren, gedenken) in de LXX (275),in het NT (23),in Lc
(6). (1) Lc
1,54. (2) Lc
1,72. (3) Lc
16,25. (4) Lc
23,42. (5) Lc
24,6. (6) Lc
24,8. InLc: 4 vormen in 4 hoofdstukken en in 6 verzen. In Hnd. 2 vormen
van μι-μνη-σκομαι = mimnèskomai (zich herinneren, gedenken) in 2 hoofdstukken en in 2
verzen. Dit is een verwijzing
naar Lc
24,6.
1. | 2. | 3. | 4. | |||
mimnèskomai | Lc 1 | Lc 16 | Lc 23 | Lc 24 | ||
1. | ind. aor. 3de pers. mv. emnèsthèsan | 1 | (1) Lc 24,8. | |||
2. | imperat. aor. 2de pers. enk. mnèsthèti | 2 | (1) Lc 16,25. | (2) Lc 23,42. | ||
3. | imperat. aor. 2de pers. mv. mnèsthète | 1 | (1) Lc 24,6. | |||
4. | inf. aor. mnèsthènai | 2 | (1) Lc 1,54. (2) Lc 1,72. | |||
Totaal | 6 | 2 | 1 | 1 |
Lc 24,8.3. bepaald lidw. gen. mann. + vr. + onz. mv. tôn van het bepaald lidwoord ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam). Lc (119). In zes verzen in Lc 24. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,8. (4) Lc 24,14. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,27.
Lc 24,8.4. gen. onz. mv. rèmatôn van het zelfst. naamw. rèma (woord, uitspraak). Taalgebruik in het NT: rèma (woord, uitspraak). Taalgebruik inLc: rèma (woord, uitspraak). Lc (1) Lc 24,8. Een vorm van rèma (woord, uitspraak) in Lc in 18 verzen. (1) Lc 1,37. (2) Lc 1,38. (3) Lc 1,65. (4) Lc 2,15. (5) Lc 2,17. (6) Lc 2,19. (7) Lc 2,29. (8) Lc 2,50. (9) Lc 2,51. (10) Lc 3,2. (11) Lc 5,5. (12) Lc 7,1. (13) Lc 9,45. (14) Lc 18,34. (15) Lc 20,26. (16) Lc 22,61. (17) Lc 24,8. (18) Lc 24,11.
5. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. autou van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Taalgebruik in Hnd.. voornaamwoord autos. Lc (220). Lc 24 (5). (1) Lc 24,8. (2) Lc 24,23. (3) Lc 24,26. (4) Lc 24,47. (5) Lc 24,50. Hnd (118).
Lc 24,9 - Lc 24,9. 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis. Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,1 - Lc 24,2 - Lc 24,3 - Lc 24,4 - Lc 24,5 - Lc 24,6 - Lc 24,7 - Lc 24,8 - Lc 24,9 - Lc 24,10 - Lc 24,11 - Lc 24,12 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling. 9 En wedergekeerd zijnde van het graf, boodschapten zij al
deze dingen aan de elven, en aan al de anderen.
King James Bible. [9] And returned from the sepulchre, and told all these things
unto the eleven, and to all the rest.
Luther-Bibel. 9 Und sie gingen wieder weg vom Grab und verkündigten das
alles den elf Jüngern und den andern allen.
Tekstuitleg van Lc
24,9. Het vers Lc
24,9 telt 14 (2 X 7) woorden en 77 (7 X 11) letters. De getalwaarde van
Lc 24,9
is 7304 (2³ X 11 X 83).
Lc 24,9.1. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)
Lc 24,9.2. act. part. aor. nom. vr. mv. hupostrepsasai (teruggekeerd) van het werkw. hupostrefô (omkeren, terugkeren). Taalgebruik in het NT: hupostrefô (omkeren, terugkeren). Taalgebruik inLc: hupostrefô (omkeren, terugkeren). Lc (2). (1) Lc 23,56. (2) Lc 24,9. Een vorm van hupostrefô (omkeren, terugkeren) in Lc in 21 verzen. (1) Lc 1,56. (2) Lc 2,20. (3) Lc 2,43. (4) Lc 2,45. (5) Lc 4,1. (6) Lc 4,14. (7) Lc 7,10. (8) Lc 8,37. (9) Lc 8,39. (10) Lc 8,40. (11) Lc 9,10. (12) Lc 10,17. (13) Lc 11,24. (14) Lc 17,15. (15) Lc 17,18. (16) Lc 19,12. (17) Lc 23,48. (18) Lc 23,56. (19) Lc 24,9. (20) Lc 24,33. (21) Lc 24,52. InLc: 9 vormen in 12 hoofdstukken en 21 verzen.
Lc 24,9.3. apo (af, van-weg). afkoring ap' en af'. Taalgebruik in het NT: apo (af,van-weg). Taalgebruik inLc: apo (af,van-weg). Voorzetsel. Lc (73 + 32 + 9 = 114).Lc 24 (6 + 2 + 1 = 9). apo. Lc (73). Lc 24 (6). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,9. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,27. (5) Lc 24,41. (6) Lc 24,47. ap'. Lc (32). Lc 24 (2). (1) Lc 24,31. (2) Lc 24,51. af'. Lc (9). Lc 24 (1) Lc 24,21.
Lc 24,9.4.
bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald
lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald
lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das
enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (272). Lc 24 (11). (1) Lc
24,2. (2) Lc
24,3. (3) Lc
24,7. (4) Lc
24,9. (5) Lc
24,16. (6) Lc
24,19. (7) Lc
24,25. (8) Lc
24,29. (9) Lc
24,35. (10) Lc
24,45. (11) Lc
24,49.
Lc 24,9.5. gen. onz. enk. mnèmeiou van het zelfst. naamw. mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Taalgebruik in het NT: mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Taalgebruik inLc: mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Lc (2). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,9. Een vorm van mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) in Lc in 8 verzen. (1) Lc 11,44. (2) Lc 11,47. (3) Lc 23,55. (4) Lc 24,2. (5) Lc 24,9. (6) Lc 24,12. (7) Lc 24,22. (8) Lc 24,24. InLc: 3 vormen van mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) in 3 hoofdstukken en in 3 verzen.
Lc 24,9.3. - 5. apo tou mnèmeiou (weg van het graf). Lc (2). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,9.
Lc 24,9.6. act. ind. aor. 3de pers. mv.apèggeilan van het werkw. apaggellô (af-kondigen). Taalgebruik in het NT: apaggellô (af-kondigen). Taalgebruik inLc: apaggellô (af-kondigen). Lc (6). (1) Lc 7,18. (2) Lc 8,34. (3) Lc 8,36. (4) Lc 9,36. (5) Lc 18,37. (6) Lc 24,9. Een vorm van apaggellô (af-kondigen) in Lc in 11 verzen. (1) Lc 7,18. (2) Lc 7,22. (3) Lc 8,20. (4) Lc 8,34. (5) Lc 8,36. (6) Lc 8,47. (7) Lc 9,36. (8) Lc 13,1. (9) Lc 14,21. (10) Lc 18,37. (11) Lc 24,9. InLc: 5 vormen in 7 hoofdstukken en in 11 verzen.
Lc 24,9.7. nom. en acc. onz. mv. ταυτα = tauta (deze dingen) van het aanwijzend voornaamw. οὑτος = houtos. Taalgebruik in het NT. houtos (deze). Taalgebruik in de LXX. houtos (deze). Taalgebruik inLc: houtos (deze). Taalgebruik in Hnd. houtos (deze). Lc (46). Lc 24 (6). (1) Lc 24,9. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,11. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,26. (6) Lc 24,36.
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
nom. + acc. onz. mv. tauta | 815 | 587 | 228 | 22 | 14 | 46 | 58 | 28 |
9. dat onz. mv. tois van het bep. lidw. ho,hè,to (de - het). Taalgebruik
in het NT: bepaald
lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Hnd. bepaald
lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das
enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (65). Lc (2). (1) Lc
24,9. (2) Lc
24,44.
Lc 24,9.11. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)
13. dat onz. mv. tois van het bep. lidw. ho,hè,to (de - het). Taalgebruik
in het NT: bepaald
lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Hnd. bepaald
lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das
enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (65). Lc (2). (1) Lc
24,9. (2) Lc
24,44.
Lc 24,10 - Lc 24,10. 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis. Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,1 - Lc 24,2 - Lc 24,3 - Lc 24,4 - Lc 24,5 - Lc 24,6 - Lc 24,7 - Lc 24,8 - Lc 24,9 - Lc 24,10 - Lc 24,11 - Lc 24,12 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling. 10 En deze waren Maria Magdalena, en Johanna, en Maria, de
moeder van Jakobus, en de andere met haar, die dit tot de apostelen zeiden.
King James Bible. [10] It was Mary Magdalene, and Joanna, and Mary the mother
of James, and other women that were with them, which told these things unto
the apostles.
Luther-Bibel. 10 Es waren aber Maria von Magdala und Johanna und Maria, des
Jakobus Mutter, und die andern mit ihnen; die sagten das den Aposteln.
Tekstuitleg van Lc 24,10. Het vers Lc 24,10 telt 21 (3 X 7) woorden en 96 (2² X 2³ X 3) letters. De getalwaarde van Lc 24,10 is 8824 (2³ X 1103).
Lc 24,10.1. act. ind. imperf. 3de pers. mv. ησαν = èsan (zij waren) van het werkw. ειμι = eimi (zijn). Taalgebruik in het NT. eimi (zijn). Taalgebruik in de LXX. eimi (zijn). Taalgebruik inLc: eimi (zijn). Taalgebruik in Hnd. eimi (zijn). Lc (22). (1) Lc 1,6. (2) Lc 1,7. (3) Lc 2,8. (4) Lc 4,20. (5) Lc 4,25. (6) Lc 4,27. (7) Lc 5,10. (8) Lc 5,17. (9) Lc 5,29. (10) Lc 7,41. (11) Lc 8,2. (12) Lc 8,40. (13) Lc 9,14. (14) Lc 9,30. (15) Lc 9,32. (16) Lc 14,1. (17) Lc 15,1. (18) Lc 20,29. (19) Lc 23,55. (20) Lc 24,10. (21) Lc 24,13. (22) Lc 24,53. Hnd (28). (1) Hnd 1,10. (2) Hnd 1,13. (3) Hnd 1,14. (4) Hnd 2,1. (5) Hnd 2,2. (6) Hnd 2,5. (7) Hnd 2,42. (8) Hnd 2,44. (9) Hnd 4,6. (10) Hnd 4,13. (11) Hnd 4,31. (12) Hnd 5,12. (13) Hnd 11,20. (14) Hnd 12,3. (15) Hnd 12,12. (16) Hnd 13,1. (17) Hnd 13,48. (18) Hnd 14,4. (19) Hnd 14,7. (20) Hnd 14,26. (21) Hnd 17,11. (22) Hnd 18,3. (23) Hnd 19,7. (24) Hnd 19,14. (25) Hnd 20,8. (26) Hnd 21,9. (27) Hnd 21,29. (28) Hnd 23,13. Een vorm van ειμι = eimi (zijn) in het NT (2450),in de LXX (6947).
eimi (zijn) | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | Lc | |
act. ind. imperf. 3de pers. mv. èsan | 22 | (1) Lc 1,6. (2) Lc 1,7. | (3) Lc 2,8. | (4) Lc 4,20. (5) Lc 4,25. (6) Lc 4,27. | (7) Lc 5,10. (8) Lc 5,17. (9) Lc 5,29. | (10) Lc 7,41. | (11) Lc 8,2. (12) Lc 8,40. | (13) Lc 9,14. (14) Lc 9,30. (15) Lc 9,32. | (16) Lc 14,1. | (17) Lc 15,1. | (18) Lc 20,29. | (19) Lc 23,55. | (20) Lc 24,10. (21) Lc 24,13. (22) Lc 24,53. | 22 |
- Hebr. hâjâh. Lat. esse. Fr. être. Ned. zijn. E. to be.
Lc 24,10.2.
de (echter),afkorting d'. Taalgebruik in het NT: de
(echter). Taalgebruik inLc: de
(echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden.
In twintig verzen in Lc
24. In zes verzen in Lc
23,56b-24,12. (1) Lc
24,1. (2) Lc
24,2. (3) Lc
24,3. (4) Lc
24,5. (5) Lc
24,10. (6) Lc
24,12. Een opsomming van de vrouwen wordt gegeven.
6. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)
8. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)
12. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)
15. sun (met). Taalgebruik in het NT: sun (met). Taalgebruik inLc: sun (met). Taalgebruik in Hnd. sun (met). Hebr. bë (in, met). Taalgebruik in Tenach. bë (in, met). Lat. cum. Ned. met. D. mit. E. with. Fr. avec < apud - hoc. Lc (23). (1) Lc 1,56. (2) Lc 2,5. (3) Lc 2,13. (4) Lc 5,9. (5) Lc 5,19. (6) Lc 7,6. (7) Lc 7,12. (8) Lc 8,1. (9) Lc 8,38. (10) Lc 8,51. (11) Lc 9,32. (12) Lc 19,23. (13) Lc 20,1. (14) Lc 22,14. (15) Lc 22,56. (16) Lc 23,11. (17) Lc 23,32. (18) Lc 24,10. (19) Lc 24,21. (20) Lc 24,24. (21) Lc 24,29. (22) Lc 24,33. (23) Lc 24,44. Hnd (49).
18. pros (naar, bij). Taalgebruik in het NT: pros (naar, bij). Taalgebruik inLc: pros (naar, bij). Lc (158). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,14. (5) Lc 24,17. (6) Lc 24,18. (7) Lc 24,25. (8) Lc 24,29. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,44. (11) Lc 24,50.
21. nom. en acc. onz. mv. ταυτα = tauta (deze dingen) van het aanwijzend voornaamw. οὑτος = houtos. Taalgebruik in het NT. houtos (deze). Taalgebruik in de LXX. houtos (deze). Taalgebruik inLc: houtos (deze). Taalgebruik in Hnd. houtos (deze). Lc (46). Lc 24 (6). (1) Lc 24,9. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,11. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,26. (6) Lc 24,36.
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
nom. + acc. onz. mv. tauta | 815 | 587 | 228 | 22 | 14 | 46 | 58 | 28 |
Lc 24,11 - Lc 24,11. 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis. Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,1 - Lc 24,2 - Lc 24,3 - Lc 24,4 - Lc 24,5 - Lc 24,6 - Lc 24,7 - Lc 24,8 - Lc 24,9 - Lc 24,10 - Lc 24,11 - Lc 24,12 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling. 11 En haar woorden schenen voor hen als ijdel geklap, en
zij geloofden haar niet.
King James Bible. [11] And their words seemed to them as idle tales, and they
believed them not.
Luther-Bibel. 11 Und es erschienen ihnen diese Worte, als wär's Geschwätz,
und sie glaubten ihnen nicht.
Tekstuitleg van Lc 24,11. Het vers Lc 24,11 telt 12 (2² X 3) woorden en 62 (2 X 31) letters. De getalwaarde van Lc 24,11 is 9248 (2² X 2³ X 17²).
Lc 24,11.1. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)
Lc 24,11.3. enôpion (voor het aangezicht van). Taalgebruik in het NT: enôpion (voor het aangezicht van). Taalgebruik inLc: enôpion (voor het aangezicht van). In Lc in 19 verzen. (1) Lc 1,15. (2) Lc 1,17. (3) Lc 1,19. (4) Lc 1,76. (5) Lc 4,7. (6) Lc 5,18. (7) Lc 5,25. (8) Lc 8,47. (9) Lc 12,6. (10) Lc 12,9. (11) Lc 13,26. (12) Lc 14,10. (13) Lc 15,10. (14) Lc 15,18. (15) Lc 15,21. (16) Lc 16,15. (17) Lc 23,14. (18) Lc 24,11. (19) Lc 24,43.
Lc 24,11.4. αὐτῶν (= autôn: van hen; pers vnw 3de pers gen mann mv van het pers vnw αυτος = αυτος: hij). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Lc (94). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,11. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,16. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,31. (7) Lc 24,36. (8) Lc 24,41. (9) Lc 24,43. (10) Lc 24,45. (11) Lc 24,51.
Lc 24,11.3. - 4. enôpion autou (voor het aangezicht van hem / voor zijn aangezicht). Lc (3). (1) Lc 1,17. (2) Lc 1,75. (3) Lc 5,18. enôpion autôn (voor het aangezicht van hen / voor hun aangezicht). Lc (3). (1) Lc 5,25. (2) Lc 24,11. (3) Lc 24,43.
Lc 24,11.8. nom. + acc. onz. rèmata van het zelfst. naamw. rèma (woord, uitspraak). Taalgebruik in het NT: rèma (woord, uitspraak). Taalgebruik inLc: rèma (woord, uitspraak). Lc (5). (1) Lc 1,65. (2) Lc 2,19. (3) Lc 2,51. (4) Lc 7,1. (5) Lc 24,11. Een vorm van rèma (woord, uitspraak) in Lc in 18 verzen. (1) Lc 1,37. (2) Lc 1,38. (3) Lc 1,65. (4) Lc 2,15. (5) Lc 2,17. (6) Lc 2,19. (7) Lc 2,29. (8) Lc 2,50. (9) Lc 2,51. (10) Lc 3,2. (11) Lc 5,5. (12) Lc 7,1. (13) Lc 9,45. (14) Lc 18,34. (15) Lc 20,26. (16) Lc 22,61. (17) Lc 24,8. (18) Lc 24,11.
9. nom. en acc. onz. mv. ταυτα = tauta (deze dingen) van het aanwijzend voornaamw. οὑτος = houtos. Taalgebruik in het NT. houtos (deze). Taalgebruik in de LXX. houtos (deze). Taalgebruik inLc: houtos (deze). Taalgebruik in Hnd. houtos (deze). Lc (46). Lc 24 (6). (1) Lc 24,9. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,11. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,26. (6) Lc 24,36.
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
nom. + acc. onz. mv. tauta | 815 | 587 | 228 | 22 | 14 | 46 | 58 | 28 |
Lc 24,11.10. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)
Lc 24,12 - Lc 24,12. 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis. Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,1 - Lc 24,2 - Lc 24,3 - Lc 24,4 - Lc 24,5 - Lc 24,6 - Lc 24,7 - Lc 24,8 - Lc 24,9 - Lc 24,10 - Lc 24,11 - Lc 24,12 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling. 12 Doch Petrus opstaande, liep tot het graf, en nederbukkende,
zag hij de linnen doeken, liggende alleen, en ging weg, zich verwonderende bij
zichzelven van hetgeen geschied was.
King James Bible. [12] Then arose Peter, and ran unto the sepulchre; and stooping
down, he beheld the linen clothes laid by themselves, and departed, wondering
in himself at that which was come to pass.
Luther-Bibel.12 Petrus aber stand auf und lief zum Grab und bückte sich
hinein und sah nur die Leinentücher und ging davon und wunderte sich über
das, was geschehen war.
Tekstuitleg van Lc 24,12. Het vers Lc 24,12 telt 22 (2 X 11) woorden en 109 letters. De getalwaarde van Lc 24,12 is 8518 (2 X 4259).
Lc 24,12.2.
de (echter),afkorting d'. Taalgebruik in het NT: de
(echter). Taalgebruik inLc: de
(echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden.
In twintig verzen in Lc
24. In zes verzen in Lc
23,56b-24,12. (1) Lc
24,1. (2) Lc
24,2. (3) Lc
24,3. (4) Lc
24,5. (5) Lc
24,10. (6) Lc
24,12. De apostelen reageren met ongeloof op het bericht van de vrouwen. Petrus echter gaat naar het graf kijken.
Lc 24,12.3.
nom. mann. enk. petros (Petrus) van de eigennaam petros (Petrus). Taalgebruik
in het NT: petros
(Petrus). Taalgebruik inLc: petros
(Petrus).
Lc (13). (1) Lc
5,8. (2) Lc
8,45. (3) Lc
9,20. (4) Lc
9,32. (5) Lc
9,33. (6) Lc
12,41. (7) Lc
18,28. (8) Lc
22,54. (9) Lc
22,55. (10) Lc
22,58. (11) Lc
22,60. (12) Lc
22,61. (13) Lc
24,12. Een vorm van petros (Petrus) in Lc in 18 verzen. (1) Lc
5,8. (2) Lc
6,14. (3) Lc
8,45. (4) Lc
8,51. (5) Lc
9,20. (6) Lc
9,28. (7) Lc
9,32. (8) Lc
9,33. (9) Lc
12,41. (10) Lc
18,28. (11) Lc
22,8. (12) Lc
22,34. (13) Lc
22,54. (14) Lc
22,55. (15) Lc
22,58. (16) Lc
22,60. (17) Lc
22,61. (18) Lc
24,12.
Lc 24,12.6.
epi (op, bij). Afkortingen. ep' en ef'. Taalgebruik in het NT: epi
(op, bij). Taalgebruik inLc: epi
(op, bij). Ned. op.
Lc (104 + 25 + 20 = 149). Lc 24 (6). epi (6). (1) Lc
24,1. (2) Lc
24,12. (3) Lc
24,22. (4) Lc
24,24. (5) Lc
24,25. (6) Lc
24,47.
Lc 24,12.7.
bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to. Taalgebruik in het NT: bepaald
lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald
lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das
enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (181). Lc 24 (6). (1) Lc
24,1. (2) Lc
24,3. (3) Lc
24,12. (4) Lc
24,22. (5) Lc
24,23. (6) Lc
24,24.
Lc 24,12.8. nom. of acc. onz. enk. μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Taalgebruik in het NT. mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Taalgebruik in de LXX. mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Taalgebruik inLc: mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Bijbel (21). (1) Gn 23,6. (2) Js 22,16. (3) Ez 39,11. (4) W 10,7. (5) Mc 16,2. (6) Mc 16,5. (7) Lc 23,55. (8) Lc 24,12. (9) Lc 24,22. (10) Lc 24,24. (11) Joh 11,31. (12) Joh 11,38. (13) Joh 19,41. (14) Joh 19,42. (15) Joh 20,1. (16) Joh 20,3. (17) Joh 20,4. (18) Joh 20,6. (19) Joh 20,8. (20) Joh 20,11. (21) Hnd 13,29. Een vorm van μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) in de LXX (16),in het NT (37),in Lc in 8 verzen. (1) Lc 11,44. (2) Lc 11,47. (3) Lc 23,55. (4) Lc 24,2. (5) Lc 24,9. (6) Lc 24,12. (7) Lc 24,22. (8) Lc 24,24. InLc: 3 vormen van μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) in 3 hoofdstukken en in 8 verzen. Een laatste rustplaats kan op verschillende wijzen worden gemaakt,die als een zichtbaar teken aan de overledene doet denken. Een graf is de rustplaats van de overledene,het 'grafmonument' een gedenkteken voor de overlevenden. In het Grieks. ταφος = tafos (graf) van het werkw. θαπτω = thaptô (begraven). Taalgebruik in het NT. thaptô (begraven). Taalgebruik in de LXX. thaptô (begraven). Een vorm van ταφος = tafos (graf) in de LXX (64),in het NT (7).
1. | 2. | 3. | |||
mnèmeion | Lc 11 | Lc 23 | Lc 24 | ||
1. | nom. + acc. onz. enk. mnèmeion | 4 | (1) Lc 23,55. | (2) Lc 24,12. (3) Lc 24,22. (4) Lc 24,24. | |
2. | gen. onz. enk. mnèmeiou | 2 | (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,9. | ||
3. | nom. + acc. onz. mv. mnèmeia | 2 | (1) Lc 11,44. (2) Lc 11,47. | ||
Totaal | 8 | 2 | 1 | 5 |
- Hebreeuws. NBS + UBS. הַקֶּבֶר= haqqèbhèr (het graf, de begraafplaats) < bepaald lidw. + קֶבֶר = qèbhèr (graf, begraafplaats). Zie het werkw. קָבַר = qâbhar (begraven). Taalgebruik in Tenakh. qâbhar (begraven). Getalwaarde. qoph = 19 of 100,beth = 2,resj = 20 of 200 ; totaal. 41 OF 302 (2 X 151). Structuur. 1 - 2 - 2. Niet in Tenakh. Een vorm van q-b-r in Tenakh (22).
- Het Ned graf en het D Grab lijken verwantschap te vertonen met het Hebreeuwse qèbhèr, het Arameese qèbhèr / qibërâ´ en het Arabische qabr; evenwel met omkering van de letters b en r.
- Latijn. monumentum (moment, gedenkteken). Bijbel (27). (1) Ex 12,14. (2) Ex
13,9. (3) Ex 17,14. (4) Ex 30,16. (5) Ex 39,7. (6) Lv 5,12. (7) Lv 6,8. (8) Lv 24,7. (9) Nu 31,54. (10) Joz 4,7. (11) 2 S 18,18. (12) Mc 16,2. (13) Lc
23,55. (14) Lc 24,1. (15) Lc 24,12. (16) Lc
24,22. (17) Lc
24,24. (18) Joh
11,31. (19) Joh
11,38. (20) Joh
19,41. (21) Joh
19,42. (22) Joh
20,1. (23) Joh
20,3. (24) Joh
20,4. (25) Joh
20,6. (26) Joh
20,8. (27) Joh
20,11.
- Het Latijnse monumentum lijkt verwantschap te hebben met het Griekse μνημειον = mnèmeion. m-n-m-n. In geval van een 'graf' spreken we van een grafmomunemt.
- Het Latijnse monumentum is soms de vertaling van het Hebreeuwse זִכָּרוֹן = zikkârôn (gedachtenis, gedenkteken). Zie het werkw. זָכַר = zâkhar (gedenken,
zich herinneren). Taalgebruik in Tenakh. zâkhar
(gedenken). Tenakh (9). (1) Ex 17,14. (2) Ex 39,7. (3) Lv 23,24. (4) Nu 5,15. (5) Nu 17,5. (6) Nu 31,54. (7) Mal 3,16. (8) Pr 1,11. (9) Pr 2,16.
- Ned. graf (< graven). D. Grab. Fr. tombeau (< Lat. tumba < tumulus. heuvel; Gr. τυμβος = tumbos). E. sepulchre (< Lat. sepulchrum < sepelire, sepultum, ensevelir = in een lijkwade wikkelen, bedelven, begraven). Aramees. קֶבֶר / קִבְרָא = qèbhèr / qibërâ´. Arabisch. قَبْر = qabr (graf). Taalgebruik in de Qoran. qabr (graf).
Lc 24,12.6. - 8. επι το μνημειον = epi to mnèmeion (op / naar het grafmonument). NT (4). Mc (1) Mc 16,2. Lc (3). (1) Lc 24,12. (2) Lc 24,22. (3) Lc 24,24.
Lc 24,12.9. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)
Lc 24,12.15. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)
Lc 24,12.16. ind. aor. 3de pers. enk. apèlthen (hij ging weg) van het werkw. aperchomai (weggaan). Taalgebruik in het NT: aperchomai (weggaan). Taalgebruik inLc: aperchomai (weggaan). Lc (6). (1) Lc 1,23. (2) Lc 1,38. (3) Lc 5,13. (4) Lc 5,25. (5) Lc 8,39. (6) Lc 24,12. Een vorm van aperchomai (weggaan) in Lc (21). (1) Lc 1,23. (2) Lc 1,38. (3) Lc 2,15. (4) Lc 5,13. (5) Lc 5,14. (6) Lc 5,25. (7) Lc 7,24. (8) Lc 8,31. (9) Lc 8,37. (10) Lc 8,39. (11) Lc 9,57. (12) Lc 9,59. (13) Lc 9,60. (14) Lc 10,30. (15) Lc 17,23. (16) Lc 19,32. (17) Lc 22,4. (18) Lc 22,13. (19) Lc 23,33. (20) Lc 24,12. (21) Lc 24,24. InLc: 10 vormen van aperchomai (weggaan) in 12 hoofdstukken en in 21 verzen.
Lc 24,12.17. pros (naar, bij). Taalgebruik in het NT: pros (naar, bij). Taalgebruik inLc: pros (naar, bij). Lc (158). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,14. (5) Lc 24,17. (6) Lc 24,18. (7) Lc 24,25. (8) Lc 24,29. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,44. (11) Lc 24,50.
Lc 24,12.20.
bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to. Taalgebruik in het NT: bepaald
lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald
lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das
enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (181). Lc 24 (6). (1) Lc
24,1. (2) Lc
24,3. (3) Lc
24,12. (4) Lc
24,22. (5) Lc
24,23. (6) Lc
24,24.
Evangelie van de 3de
(derde) paaszondag A. Lc
24,13-35.
In die tijd waren er twee van de leerlingen van Jezus op weg naar een dorp dat
Emmaüs heette en dat ruim elf kilometer van Jeruzalem lag. Zij spraken
met elkaar over alles wat was voorgevallen. Terwijl zij zo aan het praten waren
en van gedachten wisselden, kwam Jezus zelf op hen toe en Hij liep met hen mee.
Maar hun ogen werden verhinderd Hem te herkennen. Hij vroeg hun: "Wat is
dat voor een gesprek dat gij onderweg met elkaar voert?" Met een bedrukt
gezicht bleven ze staan. Een van hen, die Kléopas heette, nam het woord
en sprak tot Hem: "Zijt Gij dan de enige vreemdeling in Jeruzalem, dat
Gij niet weet wat daar dezer dagen gebeurd is?" Hij vroeg hun: "Wat
dan?" Ze antwoordden Hem: "Dat met Jezus de Nazarener, een man die
profeet was, machtig in daad en woord in het oog van God en van heel het volk;
hoe onze hogepriesters en overheidspersonen Hem hebben overgeleverd om Hem ter
dood te laten veroordelen en hoe zij Hem aan het kruis hebben geslagen. En wij
leefden in de hoop, dat Hij degene zou zijn die Israël ging verlossen!
Maar met dit al is het reeds de derde dag sinds die dingen gebeurd zijn. Wel
hebben een paar vrouwen uit ons midden ons in de war gebracht; ze waren in de
vroegte naar het graf geweest, maar hadden zijn lichaam niet gevonden, en kwamen
zeggen, dat zij ook nog een verschijning van engelen hadden gehad, die verklaarden
dat Hij weer leefde. Daarop zijn enkelen van de onzen naar het graf gegaan en
bevonden het zoals de vrouwen gezegd hadden, maar Hem zagen ze niet." Nu
sprak Hij tot hen: "O onverstandigen, die zo traag van hart zijt in het
geloof aan alles wat de profeten gezegd hebben! Moest de Messias dat alles niet
lijden om in zijn glorie binnen te gaan?" Beginnend met Mozes verklaarde
Hij uit al de profeten wat in al de Schriften op Hem betrekking had. Zo kwamen
ze bij het dorp waar ze heengingen, maar Hij deed alsof Hij verder moest gaan.
Zij drongen bij Hem aan: "Blijf bij ons, want het wordt al avond en de
dag loopt ten einde". Toen ging Hij binnen om bij hen te blijven. Terwijl
Hij met hen aanlag nam Hij het brood, sprak de zegen uit, brak het en reikte
het hun toe. Nu gingen hun ogen open en zij herkenden Hem, maar Hij verdween
uit hun gezicht. Toen zeiden ze tot elkaar: "Brandde ons hart niet in ons,
zoals Hij onderweg met ons sprak en ons de Schriften ontsloot?" Ze stonden
onmiddellijk op en keerden naar Jeruzalem terug. Daar vonden ze de elf met de
mensen van hun groep bijeen. Deze verklaarden: "De Heer is waarlijk verrezen,
Hij is aan Simon verschenen." En zij van hun kant vertelden wat er onderweg
gebeurd was en hoe Hij door hen herkend werd aan het breken van het brood.
Lc 24,13 - Lc 24,13. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling. 13 En zie, twee van hen gingen op denzelfden dag naar een
plek, dat zestig stadiën van Jeruzalem was, welks naam was Emmaüs;
King James Bible. [13] And, behold, two of them went that same day to a village
called Emmaus, which was from Jerusalem about threescore furlongs.
Luther-Bibel. 13 Und siehe, zwei von ihnen gingen an demselben Tage in ein
Dorf, das war von Jerusalem etwa zwei Wegstunden entfernt; dessen Name ist Emmaus.
Tekstuitleg van Lc 24,13. Het vers telt 21 (3 X 7) woorden en 108 (2² X 3³) letters. De getalwaarde van Lc 24,13 is 11279.
Lc 24,13.1. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.
Lc 24,13.2.. ιδου (= idou: zie). Taalgebruik in het NT. idou (zie). Taalgebruik inLc: idou (zie). Lc (55). Lc 24 (3). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,13. (3) Lc 24,49.
idou (zie) | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
1229 | 1037 | 192 | 59 | 7 | 55 | 4 | 23 | 19 | 25 | 121 | 125 |
- הֵן / הֶנֵּה (= hen / hinneh: zie). Taalgebruik
in Tenakh. hen
/ hinneh (zie). Getalswaarde. he = 5, nun = 14 of 50; totaal: 19 OF
55 (5 X 11). Structuur. 5 - 5. De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (495). Pentateuch (96). Eerdere Profeten (153). Latere Profeten (140). 12 Kleine
Profeten (29). Geschriften (77).
- Lat. ecce. E. behold. D. Siehe. Fr. voici < vois ici.
Lc 24,13.1.
- 2. και ιδου (= kai idou : en zie). Lc (27 / 55). Lc 24 (3 / 3). (1) Lc
24,4. (2) Lc
24,13. (3) Lc
24,49.
- Hebreeuws. וְהִנֵּה (= wëhinnehen zie). Zie. הֵן / הִנֵּה (= hen / hinneh: zie). Taalgebruik
in Tenakh. hen
/ hinneh (zie).
Lc 24,13.3. δυο (= duo: twee; hoofdtelwoord). Taalgebruik in het NT. telwoorden. Taalgebruik inLc: telwoorden. Lc (25). Lc 24 (2). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,13.
telwoorden | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | |
duo | 624 | 509 | 115 | 33 | 14 | 25 | 13 |
- Lat. duo. F. deux. E. two. D. zwei.
Lc 24,13. 2.
- 3. ιδου δυο (= idou duo: (zie 2). NT (3). (1) Mt
20,30. (2) Lc
24,4. (3) Lc 24,13.
- ιδου δυο ανδρες (= idou duo andres: zie 2 mannen). NT (1). Lc
24,4.
- ιδου ανδρες (= idou andres: zie mannen). NT (3) (1) Lc
5,18. (2) Lc
9,30. (3) Hnd
1,10.
- ιδου oἱ ανδρες (= idou hoi andres: zie de mannen). NT (2). (1) Hnd 5,25. (2) Hnd
10,17.
Lc 24,13.1.-3. και ιδου δυο (= kai idou duo: zie 2). NT (3). (1) Mt
20,30. (2) Lc
24,4. (3) Lc 24,13.
- και ιδου δυο ανδρες (= kai idou duo andres: en zie 2 mannen). NT (1). Lc
24,4.
- και ιδου ανδρες (= kai idou andres: en zie mannen). NT (4) (1) Lc
5,18. (2) Lc
9,30. (3) Hnd
1,10.
- και ιδου oἱ ανδρες (= kai idou hoi andres: en zie de mannen). NT (2). (1) Hnd 5,25. (2) Hnd
10,17.
- και ιδου ανδρες δυο (= kai idou andres duo: en zie 2 mannen). NT (2). (1) Lc
9,30. (2) Hnd
1,10.
Lc 24,13. 4. εκ / εξ (= of = ex: uit; + gen; vz). Taalgebruik in het NT: ek (uit).
Lc 24,13.5. αὐτῶν (= autôn: van hen; pers vnw 3de pers gen mann mv van het pers vnw αυτος = αυτος: hij). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Lc (94). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,11. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,16. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,31. (7) Lc 24,36. (8) Lc 24,41. (9) Lc 24,43. (10) Lc 24,45. (11) Lc 24,51.
Lc 24,13.4.-5. εξ αὐτῶν (ex autôn: uit hen; NT (116). Lc (11). Lc 24 (1): Lc 24,13.
Lc 24,13.6.
εν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel).Taalgebruik in het NT: en
(in). en (in, met), inLc: en
(in).
Lc (288). Lc 24 (16). (1) Lc
24,4. (2) Lc
24,6. (3) Lc
24,13. (4) Lc
24,15. (5) Lc
24,18. (6) Lc
24,19. (7) Lc
24,27. (8) Lc
24,30. (9) Lc
24,32. (10) Lc
24,35. (11) Lc
24,36. (12) Lc
24,38. (13) Lc
24,44. (14) Lc
24,49. (15) Lc
24,51. (16) Lc
24,53.
Lc 24,13.7. αυτῃ (= autè: aan haar; pers vnw enk dat vr enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Lc (43). Lc 24 (3). (1) Lc 24,13. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,33.
Lc 24,13.8.
τῇ (= tè; bep lidw dat vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald
lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald
lidwoord.
Lc (119). In elf verzen in Lc
24. (1) Lc
24,1. (2) Lc
24,6. (3) Lc
24,7. (4) Lc
24,13. (5) Lc
24,25. (6) Lc
24,32. (7) Lc
24,33. (8) Lc
24,35. (9) Lc
24,38. (10) Lc
24,46. (11) Lc
24,49. In zes verzen bij een tijdsbepaling, in vier verzen bij een plaatsbepaling.
Lc 24,13.9. ἡμερᾳ (= h?mera: tijdens de dag; zn dat vr enk van het zn ἡμερα = hèmera: dag; verwant met schemer?).
Lc 24,13.6.-9. εν αυτῃ τῇ ἡμερᾳ (= en tautè tè hèmera: op diezelfde dag). Lc (3): (3) Lc 24,13.
Lc 24,13.10. ησαν (= èsan: zij waren; wkw act ind imperf 3de pers mv van het wkw ειμι: zijn; stam: es-; zie Ned:: is; Lat: esse). Taalgebruik in het NT: eimi (zijn). Taalgebruik inLc: eimi (zijn). Lc (22). (1) Lc 1,6. (2) Lc 1,7. (3) Lc 2,8. (4) Lc 4,20. (5) Lc 4,25. (6) Lc 4,27. (7) Lc 5,10. (8) Lc 5,17. (9) Lc 5,29. (10) Lc 7,41. (11) Lc 8,2. (12) Lc 8,40. (13) Lc 9,14. (14) Lc 9,30. (15) Lc 9,32. (16) Lc 14,1. (17) Lc 15,1. (18) Lc 20,29. (19) Lc 23,55. (20) Lc 24,10. (21) Lc 24,13. (22) Lc 24,53.
Lc 24,13.11.
πορευόμενοι (= poreuomenoi: zich op weg begevende; wkw part. praes. nom. mann. mv. van het wkw πορευομαι = poreuomai: zich op weg begeven, op weg gaan). Taalgebruik in het NT: poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan). Taalgebruik inLc: poreuomai
(zich op weg begeven, op weg gaan). por-euomai. p of ph = f -> v + r. Zelfstandig naamwoord
poros. weg door een water heen,wad, voorde, veer,doorwaadbare plaats. Lat. por-tus. haven. Mnd. voort, ofries forda,oeng. ford. Het woord
behoort tot de groep van varen. Lc (3). (1) Lc
1,6. (2) Lc
8,14. (3) Lc
24,13. Een vorm van poreuomai (zich op weg begeven,op weg gaan) in Lc
(48), in Lc 24 (2). (1) Lc
24,13. (2) Lc
24,28. In Lc: 19 vormen van poreuomai (zich op weg begeven,op weg
gaan) in 18 / 24 hoofdstukken en in 48 verzen. I
Aan het èsan poreuomenoi (zij waren op weg naar) van Lc
24,13 correspondeert hupestrepsan (zij keerden terug) van Lc
24,33.
Lc 24,13.12. εἰς (= eis: naar, tot; vz van plaats, tijd). Taalgebruik in het NT: eis (naar). eis (naar). Lc (210). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,7. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,18. (5) Lc 24,20. (6) Lc 24,26. (7) Lc 24,28. (8) Lc 24,33. (9) Lc 24,47. (10) Lc 24,51. (11) Lc 24,52.
Lc 24,13.13. κωμην (= kômèn: dorp; zn acc vr enk van het zn κωμη = kômè: dorp).
Lc 24,13.14. απεχουσαν (= apechousan: afhoudende, afgelegen; wkw act part praes acc vr enk van het wkw απεχω = apechô: afhouden, onthouden)
Lc 24,13.15. σταδιους (= stadious: stadiën; zn acc mann mv van het zn σταδιον = stadie). o
Lc 24,13.17. ἀπὸ (= apo: weg van, vanaf; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap': vóór een niet-aangeblazen klinker en αφ' = af': vóór een aangeblazen klinker; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap': vóór een niet-aangeblazen klinker en αφ' = af':vóór een aangeblazen klinker).. Taalgebruik in het NT: apo (af,van-weg). Taalgebruik inLc: apo (af,van-weg). Lc (73 + 32 + 9 = 114).Lc 24 (6 + 2 + 1 = 9). apo. Lc (73). Lc 24 (6). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,9. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,27. (5) Lc 24,41. (6) Lc 24,47. ap'. Lc (32). Lc 24 (2). (1) Lc 24,31. (2) Lc 24,51. af'. Lc (9). Lc 24 (1) Lc 24,21.
Lc 24,13.18. ιερουσαλην (= hierousalèm: Jeruzalem). Taalgebruik in het NT: hierousalèm (Jeruzalem). Taalgebruik inLc: hierousalèm (Jeruzalem). Lc (26). (1) Lc 2,25. (2) Lc 2,38. (3) Lc 2,41. (4) Lc 2,43. (5) Lc 2,45. (6) Lc 4,9. (7) Lc 5,17. (8) Lc 6,17. (9) Lc 9,31. (10) Lc 9,51. (11) Lc 9,53. (12) Lc 10,30. (13) Lc 13,4. (14) Lc 13,33. (15) Lc 13,34. (16) Lc 17,11. (17) Lc 18,31. (18) Lc 19,11. (19) Lc 21,20. (20) Lc 21,24. (21) Lc 23,28. (22) Lc 24,13. (23) Lc 24,18. (24) Lc 24,33. (25) Lc 24,47. (26) Lc 24,52. Een vorm van hierosoluma (Jeruzalem) in Lc in 4 verzen. (1) Lc 2,22. (2) Lc 13,22. (3) Lc 19,28. (4) Lc 23,7.
Lc 24,13.17. - 18.ἀπὸ ιερουσαλην (= apo hierousalèm: van Jeruzalem weg). NT: (5). Lc (3). (12) Lc 10,30. (22) Lc 24,13. (25) Lc 24,47. Hnd (1) Hnd 8,26.
Lc 24,13.19. ἧ (= hè: aan wie; betrekk vnw gen vr enk van het betrekk vnw ὁς = hos, ἡ = h, ὁ = ho: wie/wat).
Lc 24,13.21. ονομα (= onoma: naam; nom onz enk)nom. + acc. onz. enk.. onoma (naam). Taalgebruik in het NT: onoma (naam). Taalgebruik inLc: onoma (naam). Lc (15). (1) Lc 1,5 (kai to onoma autès Elisabet = en haar naam was Elisabet). (2) Lc 1,13 (kai kaleseis to onoma autou Iôannèn = en je zult zijn naam Johannes noemen). (3) Lc 1,26 (hèi onoma Nazareth = aan wie de naam Nazareth). (4) Lc 1,27 (hôi onoma Iôsèf = aan wie de naam Jozef). (5) Lc 1,31 (kai kaleseis to onoma autou Ièsoun = en je zult zijn naam Jezus noemen). (6) Lc 1,49. (7) Lc 1,63 (Iôannès estin onoma autou = Johannes is zijn naam). (8) Lc 2,21 (kai eklèthè to onoma autou Ièsous (en zijn naam werd Jezus genoemd). (9) Lc 2,25 (hôi onoma Sumeôn = aan wie de naam Simeon). (10) Lc 6,22. (11) Lc 8,30. (12) Lc 8,41 (hôi onoma Iaïros = aan wie de naam Jaïrus). (13) Lc 11,2. (14) Lc 21,17. (15) Lc 24,13 (hèi onoma Emmaous = aan wie de naam Emmaüs). Een vorm van onoma (naam) in Lc in 33 verzen.
Lc 24,13.20.
- 21. betrekkelijk voornaamwoord datief enkelvoud + onoma (naam) in Lc (5).
(1) Lc
1,26 (hè(i) onoma Nazareth = aan wie de naam Nazareth). (2) Lc
1,27 (hô(i) onoma Iôsèf = aan wie de naam Jozef). (3)
Lc 2,25
(hô(i) onoma Sumeôn = aan wie de naam Simeon). (4) Lc
8,41 (hô(i) onoma Iaïros = aan wie de naam Jaïrus). (5)
Lc 24,13
(hè(i) onoma Emmaous = aan wie de naam Emmaüs).
Betrekk. voornaamw. datief vrouw. enk. in Lc in 2 verzen. (1) Lc
1,26 (hèi onoma Nazareth = aan wie de naam Nazareth). (2) Lc
24,13 (hèi onoma Emmaous = aan wie de naam Emmaüs). Het betreft
twee dorpen. Nazareth en Emmaüs,het eerste en het laatste dorp inLc: De andere drie verzen zijn samengesteld uit het betrekk. voornaamw. datief
mann. enk. + een persoonsnaam (Jozef,Simeon en Jaïrus). (1) Lc
1,27 (hôi onoma Iôsèf = aan wie de naam Jozef). (2)
Lc 2,25
(hôi onoma Sumeôn = aan wie de naam Simeon). (3) Lc
8,41 (hôi onoma Iaïros = aan wie de naam Jaïrus).
Lc 24,13.22. Ἐμμαοῦς (= Emmaous: Emmaüs; zn eigennaam).
Lc 24,14 - Lc 24,14. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling. 14 En zij spraken samen onder elkander van al deze dingen,
die er gebeurd waren.
King James Bible. [14] And they talked together of all these things which had
happened.
Luther-Bibel. 14 Und sie redeten miteinander von allen diesen Geschichten.
14 καὶ αὐτοὶ ὡμίλουν πρὸς ἀλλήλους περὶ πάντων τῶν συμβεβηκότων τούτων.
Tekstuitleg van Lc 24,14. Het vers Lc 24,14 telt 10 (2 X 5) woorden en 58 (2 X 29) letters. De getalwaarde van Lc 24,14 is 9874 (2 X 4937).
Lc 24,14.1. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.
Lc 24,14.2. αὐτοὶ (= autoi: zij zelf; pers vnw 3de pers nom mann mv van het pers vnw αυτος = αυτος: hij). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc voornaamwoord autos. Lc (19). (1) Lc 2,50. (2) Lc 6,11. (3) Lc 9,36. (4) Lc 11,4. (5) Lc 11,19. (6) Lc 11,46. (7) Lc 11,48. (8) Lc 11,52. (9) Lc 13,4. (10) Lc 14,1. (11) Lc 14,12. (12) Lc 16,28. (13) Lc 17,13. (14) Lc 18,34. (15) Lc 22,23. (16) Lc 22,71. (17) Lc 24,14. (18) Lc 24,35. (19) Lc 24,52.
Lc 24,14.3. ὡμίλουν (= hômiloun; zij onderhielden zich met; wkw act. ind. imperf. 3de pers. mv. van het wkw. ὁμιλέω = homileô: omgaan, zich onderhouden met). Taalgebruik in het NT: homileô (omgaan, zich onderhouden met). Taalgebruik inLc: homileô (omgaan, zich onderhouden met). Lc (1) Lc 24,14. Een vorm van homileô (omgaan, zich onderhouden met) in Lc in 2 verzen. (1) Lc 24,14. (2) Lc 24,15. InLc: 2 vormen van homileô (omgaan, zich onderhouden met) in 2 verzen in 2 hoofdstukken. In Hnd. 2 vormen van (omgaan, zich onderhouden met) in 2 verzen in 2 hoofdstukken.
Lc 24,14.4. προς (= pros: naar, bij; vz van plaats, nl richting). Taalgebruik in het NT: pros (naar, bij). Taalgebruik in Lc: pros (naar, bij). Lc (158). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,14. (5) Lc 24,17. (6) Lc 24,18. (7) Lc 24,25. (8) Lc 24,29. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,44. (11) Lc 24,50.
Lc 24,14.5. αλληλους (= allèlous: anderen; onbep vnw acc mann mv van het onbep vnw αλληλοι = allèloi: elkander, elkaar). Taalgebruik in het NT: allèloi (elkander, elkaar). Taalgebruik in Lc: allèloi (elkander, elkaar). Taalgebruik in Hnd. allèloi (elkander, elkaar). Lc (9). (1) Lc 2,15. (2) Lc 4,36. (3) Lc 6,11. (4) Lc 8,25. (5) Lc 12,1. (6) Lc 20,14. (7) Lc 24,14. (8) Lc 24,17. (9) Lc 24,32. Een vorm van allèloi (elkander, elkaar) in Lc in 11 verzen. (1) Lc 2,15. (2) Lc 4,36. (3) Lc 6,11. (4) Lc 7,32. (5) Lc 8,25. (6) Lc 12,1. (7) Lc 20,14. (8) Lc 23,12. (9) Lc 24,14. (10) Lc 24,17. (11) Lc 24,32. InLc: 3 vormen van allèloi (elkander, elkaar) in 11 verzen in 9 hoofdstukken. In Hnd. 3 vormen van allèloi (elkander, elkaar) in 8 verzen in 7 hoofdstukken.
Lc 24,14.4. - 5. πρὸς ἀλλήλους (= pros allèlous: tot elkander). Lc (7). (1) Lc 2,15. (2) Lc 4,36. (3) Lc 6,11. (4) Lc 8,25. (5) Lc 24,14. (6) Lc 24,17. (7) Lc 24,32.
Lc 24,14.6. περὶ (= peri: over; vz + gen; stam: p/v - r). Taalgebruik in NT: peri (over, rondom, omwille van). Taalgebruik in Lc: peri (over, rondom, omwille van). Lc (43). Lc 24 (5). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,14. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,27. (5) Lc 24,44.
Lc 24,14.7. πάντων (= pantôn: van allen; bv nw gen mv van het bv nw πᾶς = pas: ieder, elk, alles). Taalgebruik in het NT: pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in Lc: pas (ieder, elk, alles). Lc (17). (1) Lc 1,71. (2) Lc 2,31. (3) Lc 3,15. (4) Lc 3,19. (5) Lc 4,15. (6) Lc 4,20. (7) Lc 7,18. (8) Lc 7,35. (9) Lc 8,45. (10) Lc 9,43. (11) Lc 11,50. (12) Lc 14,10. (13) Lc 21,3. (14) Lc 21,12. (15) Lc 21,17. (16) Lc 24,14. (17) Lc 24,27.
Lc 24,14.6. - 7. περὶ πάντων (= peri pantôn: over alle). NT (15). Lc (3). (1) Lc 3,19. (2) Lc 7,18. (3) Lc 24,14. Hnd (4).
Lc 24,14.8. τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann/vr/onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Lc (119). In zes verzen in Lc 24. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,8. (4) Lc 24,14. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,27.
Lc 24,14.9. συμβεβηκότων (= sumbebèkotôn: van wat voorviel; wkw act part perf gen mv van het wkw συμβαίνω = sumbainô: samengaan; bainô: Ned.: banen (?).
Lc 24,14.10. τουτων (= toutôn: van deze; aanwijz vnw gen mann of onz mv van het aanwijz vnw ουτος = houtos, αυτη = hautè, τουτο = touto: deze, dit, de d van aanwijzing: dat, Fr.: tu)
Lc 24,15 - Lc 24,15. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling. 15 En het geschiedde, terwijl zij samen spraken, en elkander
ondervraagden, dat Jezus Zelf bij hen kwam, en met hen ging.
King James Bible. [15] And it came to pass, that, while they communed together
and reasoned, Jesus himself drew near, and went with them.
Luther-Bibel. 15 Und es geschah, als sie so redeten und sich miteinander besprachen,
da nahte sich Jesus selbst und ging mit ihnen.
15 καὶ ἐγένετο ἐν τῷ ὁμιλεῖν αὐτοὺς καὶ συζητεῖν καὶ αὐτὸς Ἰησοῦς ἐγγίσας συνεπορεύετο αὐτοῖς,
Tekstuitleg van Lc 24,15. Het vers Lc 24,15 telt 14 woorden.. De getalswaarde van Lc 24,15 is 9279 (3² X 1031).
Lc 24,15.1. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.
Lc 24,15.2. ind. aor. 3de pers. enk. egeneto (het gebeurde) van het werkw. ginomai (worden, gebeuren). Taalgebruik in het NT: ginomai (worden). Taalgebruik inLc: ginomai (worden). Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...). een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende),een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid. Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... ) zoals vele verhalen bij ons beginnen. Lc (69).In zeven verzen in Lc 24. (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,15. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,31. (7) Lc 24,51. Een vorm van ginomai (worden, gebeuren) in Lc 24 in 12 verzen. (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,15. (5) Lc 24,18. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,21. (8) Lc 24,22. (9) Lc 24,30. (10) Lc 24,31. (11) Lc 24,37. (12) Lc 24,51.
Lc 24,15.1.-2. εγενετο δε (= egeneto de: het gebeurde echter). NT (40). Lc (20). (1) Lc
1,8. (2) Lc
2,1. (3) Lc
2,6. (4) Lc
3,21. (5) Lc
5,1. (6) Lc
6,1. (7) Lc
6,6. (8) Lc
6,12. (9) Lc
8,40. (10) Lc
9,28. (11) Lc
9,37. (12) Lc
9,51. (13) Lc
9,57. (14) Lc
10,38. (15) Lc 11,14. (16) Lc
11,27. (17) Lc 16,22. (18) Lc
18,35. (19) Lc 22,24. (20) Lc
22,44.
- και εγενετο = kai egeneto (en het gebeurde). NT (). Lc (35). (1) Lc
1,23. (2) Lc
1,41. (3) Lc
1,59. (4) Lc
1,65. (5) Lc 2,15. (6) Lc 2,42. (7) Lc 2,46. (8) Lc
4,36. (9) Lc 5,12. (10) Lc 5,17. (11) Lc 6,13. (12) Lc 6,16. (13) Lc
6,49. (14) Lc 7,11. (15) Lc 8,1. (16) Lc 8,22. (17) Lc 8,24. (18) Lc 9,18. (19) Lc
9,29. (20) Lc
9,33. (21) Lc 11,1. (22) Lc 13,19. (23) Lc 14,1.
(24) Lc 17,11. (25) Lc 17,14. (26) Lc
17,28. (27) Lc 19,15. (28) Lc
19,29. (29) Lc 20,1. (30) Lc 22,14. (31) Lc
22,66. (32) Lc 24,4. (33) Lc 24,15. (34) Lc
24,30. (35) Lc
24,51.
Lc 24,15.3.
εν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel).Taalgebruik in het NT: en
(in). en (in, met), inLc: en
(in).
Lc (288). Lc 24 (16). (1) Lc
24,4. (2) Lc
24,6. (3) Lc
24,13. (4) Lc
24,15. (5) Lc
24,18. (6) Lc
24,19. (7) Lc
24,27. (8) Lc
24,30. (9) Lc
24,32. (10) Lc
24,35. (11) Lc
24,36. (12) Lc
24,38. (13) Lc
24,44. (14) Lc
24,49. (15) Lc
24,51. (16) Lc
24,53.
Lc 24,15.4. τῷ (= tô: de; bep lidw dat mann en onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het). Lc (154). Lc 24 (7). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,15. (3) Lc 24,30. (4) Lc 24,44. (5) Lc 24,47. (6) Lc 24,51. (7) Lc 24,53.
Lc 24,15.1.
- 4. εγενετο δε εν τῳ (= egeneto de en = het gebeurde echter tijdens het...). Lc (9). (1) Lc
1,8. (2) Lc
2,6. (3) Lc
3,21. (4) Lc
5,1. (5) Lc
8,40. (6) Lc
9,51. (7) Lc
10,38. (8) Lc
11,27. (9) Lc
18,35.
- και εγενετο εν τῳ = kai egeneto en = en het gebeurde tijdens het...). Lc
(14). (1) Lc
5,12. (2) Lc
8,1. (3) Lc
9,18. (4) Lc
9,29. (5) Lc
9,33. (6) Lc
11,1. (7) Lc
14,1. (8) Lc
17,11. (9) Lc
17,14. (10) Lc
19,15. (11) Lc
24,4. (12) Lc
24,15. (13) Lc
24,30. (14) Lc
24,51.
Lc 24,15.5. ὁμιλεῖν (= homilein: zich onderhielden; wkw act inf praes van het wkw. ὁμιλέω = homileô: omgaan, zich onderhouden met). Taalgebruik in het NT: homileô (omgaan, zich onderhouden met). Taalgebruik inLc: homileô (omgaan, zich onderhouden met). Lc (1) Lc 24,14. Een vorm van homileô (omgaan, zich onderhouden met) in Lc in 2 verzen. (1) Lc 24,14. (2) Lc 24,15. InLc: 2 vormen van homileô (omgaan, zich onderhouden met) in 2 verzen in 2 hoofdstukken. In Hnd. 2 vormen van (omgaan, zich onderhouden met) in 2 verzen in 2 hoofdstukken.
Lc 24,15.6. αυτους (= autous: hen; pers vnw 3de pers acc mann mv van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (83). Lc 24 (6). (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,25. (4) Lc 24,44. (5) Lc 24,50. (6) Lc 24,51.
Lc 24,15.7. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.
Lc 24,15.8. συζητεῖν (= sudzeitein: samen te onderzoeken; wkw act inf praes van het wkw συζητεω = sudzèteô: samen onderzoeken, disputeren, twisten met).
Lc 24,15.9. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.
Lc 24,15.10. αυτος (= autos: hij; pers vnw 3de pers nom mann enk). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc:. voornaamwoord autos. Lc (45). Lc 24 (7). (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,21. (3) Lc 24,25. (4) Lc 24,28. (5) Lc 24,31. (6) Lc 24,36. (7) Lc 24,39.
Lc 24,15.11. Ἰησοῦς (= Ièsous: Jezus; eigennaam; zn nom mann enk). Taalgebruik in het NT: Ièsous (Jezus).
Lc 24,15.12. ἐγγίσας (= eggisas: genaderd; wkw act part aor nom mann enk van het wkw εγγιζω = eggizô: naderen).
Lc 24,15.13. συνεπορεύετο (= suneporeueto: hij ging mee onderwe; wkw act imperf 3de pers enk van het wkw πορευομαι = poreuomai: zich op weg begeven, op weg gaan). Taalgebruik in het NT: poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan). Taalgebruik in Lc: poreuomai (zich op weg begeven, op weg gaan). por-euomai. p of ph = f -> v + r. Zelfstandig naamwoord
poros. weg door een water heen,wad, voorde, veer,doorwaadbare plaats. Lat. por-tus. haven. Mnd. voort, ofries forda,oeng. ford. Het woord
behoort tot de groep van varen.
Aan het èsan poreuomenoi (zij waren op weg naar) van Lc
24,13 correspondeert hupestrepsan (zij keerden terug) van Lc
24,33.
Lc 24,15.14. αὐτοῖς (= αὐτοῖς: aan hen; pers vnw 3de pers dat mann mv van het pers vnw αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (89). Lc 24 (12). (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,19. (3) Lc 24,27. (4) Lc 24,29. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,33. (7) Lc 24,35. (8) Lc 24,36. (9) Lc 24,38. (10) Lc 24,40. (11) Lc 24,41. (12) Lc 24,46.
Lc 24,16 - Lc 24,16. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling. 16 En hun ogen werden gehouden, dat zij Hem niet kenden.
King James Bible. [16] But their eyes were holden that they should not know
him.
Luther-Bibel. 16 Aber ihre Augen wurden gehalten, dass sie ihn nicht erkannten.
16 οἱ δὲ ὀφθαλμοὶ αὐτῶν ἐκρατοῦντο τοῦ μὴ ἐπιγνῶναι αὐτόν.
Tekstuitleg van Lc 24,16. Het vers Lc 24,16 telt 9 (3²) woorden en 46 (2 X 23) letters. De getalwaarde van Lc 24,16 is 6334 (2 X 3167).
Lc 24,16.1. οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Lc (165). Lc 24 (9). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,20. (5) Lc 24,23. (6) Lc 24,25. (7) Lc 24,31. (8) Lc 24,42. (9) Lc 24,44. Hnd (147).
Lc 24,16.2.
δὲ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw; afkorting δ' = d'. Taalgebruik in het NT: de
(echter). Taalgebruik in Lc: de
(echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden.
In twintig verzen in Lc
24. In zes verzen in Lc
23,56b-24,12. Lc 24,13-53 (14). (1) Lc
24,16. (2) Lc
24,17. (3) Lc
24,18. (4) Lc
24,19. (5) Lc
24,21. (6) Lc
24,24. (7) Lc
24,31. (8) Lc
24,36. (9) Lc
24,37. (10) Lc
24,41. (11) Lc
24,42. (12) Lc
24,44. (13) Lc
24,49. (14) Lc
24,50.
Lc 24,16.3. οφθαλμοι (= ophthalmoi: ogen; zn nom mann mv van het zn οφθαλμος = ofthalmos: oog). Taalgebruik
in het NT. ofthalmos
(oog).Taalgebruik inLc: ofthalmos
(oog). Lc (5). (1) Lc
2,30. (2) Lc
4,20. (3) Lc
10,23. (4) Lc
24,16. (5) Lc
24,31. Hnd (-). Een vorm van οφθαλμος = ofthalmos in de LXX (678),in het NT (100), in Lc (12). (1) Lc
2,30. (2) Lc
4,20. (3) Lc
6,20. (4) Lc
6,41. (5) Lc
6,42. (6) Lc
10,23. (7) Lc
11,34. (8) Lc
16,23. (9) Lc
18,13. (10) Lc
19,42.(11) Lc
24,16. (12) Lc
24,31. InLc: 6 vormen van ofthalmos (oog) in 12 verzen in 9 hoofdstukken.
- Hebreeuws. עַיִן (= `ajin: oog, bron). Stat. constr. עיֵן = ´e(j)n. Taalgebruik
in Tenakh. `ajin
(oog, bron). De getalswaarde van ajin is. ajin = 16 of 70, jod = 10, nun = 14 of 50. Totaal. 40 (2³ X 5) of 130 (2 X 5 X 13 OF 5 X 26). Structuur. 7 - 1 - 5. Som van de elementen. 4.
- Ned: oog (misschien uit Lat ok, de k wordt g). Arabisch: `ain (oog). Taalgebruik in de Qoran: `ain (oog) `ain (oog). D: Aug E: eye (het klinkt als het Hebreeuwse ´ajin). Fr oeil (yeux) Grieks: οφθαλμος (= ofthalmos: oog) Taalgebruik in het NT: ofthalmos
( oog) Hebreeuws: עַיִן = `ajin (oog, bron) Stat constr עֵין = ´e(j)n Taalgebruik
in Tenakh: `ajin
(oog, bron) Lat: oculus Heeft het met het hiëroglyfische ànkh ('leven') te maken?
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | |||
ofthalmos (oog) | Lc 2 | Lc 4 | Lc 6 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 16 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 24 | ||
1. | nom. mann. enk. ofthalmos | 1 | (1) Lc 11,34. | ||||||||
2. | gen. mann. enk. ofthalmou | 1 | (1) Lc 6,42. | ||||||||
3. | dat. mann. enk. ofthalmô(i) | 2 | (1) Lc 6,41. (2) Lc 6,42. | ||||||||
4. | nom. mann. mv. ofthalmoi | 5 | (1) Lc 2,30. | (2) Lc 4,20. | (3) Lc 10,23. | (4) Lc 24,16. (5) Lc 24,31. | |||||
5. | gen. mann. mv. ofthalmôn | 1 | (1) Lc 19,42. | ||||||||
6. | acc. mann. mv. ofthalmous | 3 | (1) Lc 6,20. | (2) Lc 16,23. | (3) Lc 18,13. | ||||||
'12' | 1 | 1 | '3' | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 |
Lc 24,16.4. αὐτῶν (= autôn: van hen; pers vnw 3de pers gen mann mv van het pers vnw αυτος = αυτος: hij). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Lc (94). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,11. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,16. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,31. (7) Lc 24,36. (8) Lc 24,41. (9) Lc 24,43. (10) Lc 24,45. (11) Lc 24,51.
Lc 24,16.5. ἐκρατοῦντο (= ekratounto: zij waren in staat; wkw med aor 3de pers mv van het wkw κρατεω = krateô: krachtig zijn, zich meester maken over)
Lc 24,16.6.
τοῦ (= tou: van de; bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald
lidwoord.
Lc (272). Lc 24 (11). (1) Lc
24,2. (2) Lc
24,3. (3) Lc
24,7. (4) Lc
24,9. (5) Lc
24,16. (6) Lc
24,19. (7) Lc
24,25. (8) Lc
24,29. (9) Lc
24,35. (10) Lc
24,45. (11) Lc
24,49.
Lc 24,16.7. mè (niet). Ontkenning. Taalgebruik in het NT: mè (niet). Taalgebruik inLc: mè (niet). Lc (123). Lc 24 (2). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,23.
Lc 24,16.8. ἐπιγνῶναι (= te herkennen; wkw act inf aor van het wkw επιγιγνωσκω = epigignôskô: leren kennen, begrijpen).
Lc 24,16.9. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Lc (184). Lc 24 (10). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,20. (4) Lc 24,23. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,29. (7) Lc 24,30. (8) Lc 24,31. (9) Lc 24,51. (10) Lc 24,52.
Lc 24,17 - Lc 24,17. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling. 17 En Hij zeide tot hen: Wat redenen zijn dit, die gij, wandelende,
onder elkander verhandelt, en waarom ziet gij droevig?
King James Bible. [17] And he said unto them, What manner of communications
are these that ye have one to another, as ye walk, and are sad?
Luther-Bibel. 17 Er sprach aber zu ihnen: Was sind das für Dinge, die
ihr miteinander verhandelt unterwegs? Da blieben sie traurig stehen.
7εἶπεν δὲ πρὸς αὐτούς, Τίνες οἱ λόγοι οὗτοι οὓς ἀντιβάλλετε πρὸς ἀλλήλους περιπατοῦντες; καὶ ἐστάθησαν σκυθρωποί.
Tekstuitleg van Lc 24,17. Het vers Lc 24,17 telt 16 (2² X 2²) woorden en 88 (2³ X 11) letters. De getalwaarde van Lc 24,17 is 10062 (2 X 3² X 13 X 43).
Lc 24,17.1. εἶπεν (= eipen: hij zei; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg, - aor επ = ep; Ned: lezen / lec-tuur; les. Fr: leçon). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Lc (223). Lc 24 (8). (1) Lc 24,17. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,25. (5) Lc 24,38. (6) Lc 24,41. (7) Lc 24,44. (8) Lc 24,46. Lc 24 (6 + 12 = 18). Een vorm van legô (zeggen) in Lc 24 (6). (1) Lc 24,7. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,23. (4) Lc 24,29. (5) Lc 24,34. (6) Lc 24,36 ; van eipon (ik zei) in Lc 24 (12). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,18. (4) Lc 24,19. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,25. (7) Lc 24,32. (8) Lc 24,38. (9) Lc 24,40. (10) Lc 24,41. (11) Lc 24,44. (12) Lc 24,46.
Lc 24,17.2.
δὲ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw; afkorting δ' = d'. Taalgebruik in het NT: de
(echter). Taalgebruik in Lc: de
(echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden.
In twintig verzen in Lc
24. In zes verzen in Lc
23,56b-24,12. Lc 24,13-53 (14). (1) Lc
24,16. (2) Lc
24,17. (3) Lc
24,18. (4) Lc
24,19. (5) Lc
24,21. (6) Lc
24,24. (7) Lc
24,31. (8) Lc
24,36. (9) Lc
24,37. (10) Lc
24,41. (11) Lc
24,42. (12) Lc
24,44. (13) Lc
24,49. (14) Lc
24,50.
Lc 24,17.3. προς (= pros: naar, bij; vz van plaats, nl richting). Taalgebruik in het NT: pros (naar, bij). Taalgebruik in Lc: pros (naar, bij). Lc (158). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,14. (5) Lc 24,17. (6) Lc 24,18. (7) Lc 24,25. (8) Lc 24,29. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,44. (11) Lc 24,50.
Lc 24,17.1. - 3. eipen de pros (hij zei echter tot). Lc (17). (1) Lc 1,13. (2) Lc 7,50. (3) Lc 9,13. (4) Lc 9,14. (5) Lc 9,59. (6) Lc 9,62. (7) Lc 12,15. (8) Lc 12,22. (9) Lc 13,7. (10) Lc 15,3. (11) Lc 17,1. (12) Lc 17,22. (13) Lc 18,9. (14) Lc 19,9. (15) Lc 20,41. (16) Lc 24,17. (17) Lc 24,44.
Lc 24,17.4. αυτους (= autous: hen; pers vnw 3de pers acc mann mv van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (83). Lc 24 (6). (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,25. (4) Lc 24,44. (5) Lc 24,50. (6) Lc 24,51.
Lc 24,17.1. - 4. eipen de pros autous (hij echter zei tot hen). Lc (6). (1) Lc 9,13. (2) Lc 12,15. (3) Lc 15,3. (4) Lc 20,41. (5) Lc 24,17. (6) Lc 24,44. Hnd (1).
Lc 24,17.5. nom. mann. + vr. mv. tines van het voornaamw. tis. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord tis. Taalgebruik inLc: voornaamwoord tis. Taalgebruik in Hnd. voornaamwoord tis. Ned. wie,wat ? een,iets. Hebr. mî (wie). Taalgebruik in Tenach. mî (wie). Ned. wie,wat,welke. E. who,what. D. Was. Fr. qui,quel. Lc (12). (1) Lc 6,2. (2) Lc 8,2. (3) Lc 9,27. (4) Lc 11,15. (5) Lc 13,1. (6) Lc 13,31. (7) Lc 19,39. (8) Lc 20,27. (9) Lc 20,39. (10) Lc 24,17. (11) Lc 24,22. (12) Lc 24,24. Hnd (16).
Lc 24,17.6. οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Lc (165). Lc 24 (9). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,20. (5) Lc 24,23. (6) Lc 24,25. (7) Lc 24,31. (8) Lc 24,42. (9) Lc 24,44. Hnd (147).
Lc 24,17.7. nom. mann. mv. logoi van het zelfst. naamw. logos (woord). Taalgebruik in het NT: logos (woord). Taalgebruik inLc: logos (woord). Taalgebruik in Hnd.. logos (woord). logos komt van de wortel leg-. lezen / lec-tuur ; les,Fr. leçon. Lc (3). (1) Lc 21,33. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,44. Een vorm van logos (woord) in Lc 24 (3). (1) Lc 24,17. (2) Lc 24,19. (3) Lc 24,44. InLc: 8 vormen van logos (woord) in 17 / 24 hoofdstukken en in 33 verzen. In Hnd. 8 vormen van logos (woord) in 20 / 28 hoofdstukken en in 65 verzen.
Lc 24,17.8. nom. mann. mv. houtoi van het aanwijz. voornaamw. houtos (deze). Taalgebruik in het NT: houtos (deze). Taalgebruik inLc: houtos (deze). Lc (10). (1) Lc 8,13. (2) Lc 8,14. (3) Lc 8,15. (4) Lc 8,21. (5) Lc 13,2. (6) Lc 19,40. (7) Lc 20,47. (8) Lc 21,4. (9) Lc 24,17. (10) Lc 24,44. Hnd (14).
Lc 24,17.6. - 8. deze woorden. Lc 24,17. hoi logoi houtoi. Lc 24,44. houtoi hoi logoi.
Lc 24,17.9. οὓς (= hous: die; betrekk vnw acc mann mv van het betrekk vnw ὁς = hos, ἡ = hè, ὁ = ho: die/dat).
Lc 24,17.10. ἀντιβάλλετε (= antiballete: jullie spreken; wkw act ind praes 2de pers mv van het wkw :ἀντιβάλλω: tegenwerpen, wisselen, spreken).
Lc 24,17.11. pros (naar, bij). Taalgebruik in het NT: pros (naar, bij). Taalgebruik inLc: pros (naar, bij). Lc (158). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,14. (5) Lc 24,17. (6) Lc 24,18. (7) Lc 24,25. (8) Lc 24,29. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,44. (11) Lc 24,50.
Lc 24,17.12. αλληλους (= allèlous: anderen; onbep vnw acc mann mv van het onbep vnw αλληλοι = allèloi: elkander, elkaar). Taalgebruik in het NT: allèloi (elkander, elkaar). Taalgebruik in Lc: allèloi (elkander, elkaar). Taalgebruik in Hnd. allèloi (elkander, elkaar). Lc (9). (1) Lc 2,15. (2) Lc 4,36. (3) Lc 6,11. (4) Lc 8,25. (5) Lc 12,1. (6) Lc 20,14. (7) Lc 24,14. (8) Lc 24,17. (9) Lc 24,32. Een vorm van allèloi (elkander, elkaar) in Lc in 11 verzen. (1) Lc 2,15. (2) Lc 4,36. (3) Lc 6,11. (4) Lc 7,32. (5) Lc 8,25. (6) Lc 12,1. (7) Lc 20,14. (8) Lc 23,12. (9) Lc 24,14. (10) Lc 24,17. (11) Lc 24,32. InLc: 3 vormen van allèloi (elkander, elkaar) in 11 verzen in 9 hoofdstukken. In Hnd. 3 vormen van allèloi (elkander, elkaar) in 8 verzen in 7 hoofdstukken.
Lc 24,17.11. - 12. πρὸς ἀλλήλους (= pros allèlous: tot elkander). Lc (7). (1) Lc 2,15. (2) Lc 4,36. (3) Lc 6,11. (4) Lc 8,25. (5) Lc 24,14. (6) Lc 24,17. (7) Lc 24,32.
Lc 24,17.13. περιπατοῦντες (= peripatountes: rondwandelende; wkw act part praes nom mann mv van het wkw περιπατεω = peripateô: rondwandelen).
Lc 24,17.14. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)
Lc 24,17.15. ἐστάθησαν (= estathèsan: zij stonden stil; wkw pass /med aor 3de pers mv van het wkw ἱστημι = histèmi: doen staan, staan).
Lc 24,17.16. σκυθρωποί (= skuthrôpoi: somber, streng, ontevreden; bv nw nom mann mv van het bv nw σκυθρωπός).
Lc 24,18 - Lc 24,18. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling. 18 En de een, wiens naam was Kleopas, antwoordende, zeide
tot Hem: Zijt Gij alleen een vreemdeling te Jeruzalem, en weet niet de dingen,
die deze dagen daarin geschied zijn?
King James Bible. [18] And the one of them, whose name was Cleopas, answering
said unto him, Art thou only a stranger in Jerusalem, and hast not known the
things which are come to pass therein these days?
Luther-Bibel. 18 Und der eine, mit Namen Kleopas, antwortete und sprach zu
ihm: Bist du der Einzige unter den Fremden in Jerusalem, der nicht weiß,
was in diesen Tagen dort geschehen ist?
Tekstuitleg van Lc 24,18.
Lc 24,18.2. δὲ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw; afkorting δ' = d'. Taalgebruik in het NT: de
(echter). Taalgebruik in Lc: de
(echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden.
In twintig verzen in Lc
24. In zes verzen in Lc
23,56b-24,12. Lc 24,13-53 (14). (1) Lc
24,16. (2) Lc
24,17. (3) Lc
24,18. (4) Lc
24,19. (5) Lc
24,21. (6) Lc
24,24. (7) Lc
24,31. (8) Lc
24,36. (9) Lc
24,37. (10) Lc
24,41. (11) Lc
24,42. (12) Lc
24,44. (13) Lc
24,49. (14) Lc
24,50.
Lc 24,18.3. eis (naar). Taalgebruik in het NT: eis (naar). Taalgebruik in Mc. eis (naar). Voorzetsel van richting. Lat. in. Fr. vers (versus. gedraaid,gekeerd ; vertere. tourner,draaien). E. for. Ned. naar. D. nach. Lc (210). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,7. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,18. (5) Lc 24,20. (6) Lc 24,26. (7) Lc 24,28. (8) Lc 24,33. (9) Lc 24,47. (10) Lc 24,51. (11) Lc 24,52.
Lc 24,18.6.εἶπεν (= eipen: hij zei; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg, - aor επ = ep; Ned: lezen / lec-tuur; les. Fr: leçon). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Lc (223). Lc 24 (8). (1) Lc 24,17. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,25. (5) Lc 24,38. (6) Lc 24,41. (7) Lc 24,44. (8) Lc 24,46. Lc 24 (6 + 12 = 18). Een vorm van legô (zeggen) in Lc 24 (6). (1) Lc 24,7. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,23. (4) Lc 24,29. (5) Lc 24,34. (6) Lc 24,36 ; van eipon (ik zei) in Lc 24 (12). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,18. (4) Lc 24,19. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,25. (7) Lc 24,32. (8) Lc 24,38. (9) Lc 24,40. (10) Lc 24,41. (11) Lc 24,44. (12) Lc 24,46.
Lc 24,18.7. προς (= pros: naar, bij; vz van plaats, nl richting). Taalgebruik in het NT: pros (naar, bij). Taalgebruik in Lc: pros (naar, bij). Lc (158). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,14. (5) Lc 24,17. (6) Lc 24,18. (7) Lc 24,25. (8) Lc 24,29. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,44. (11) Lc 24,50.
Lc 24,18.8. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Lc (184). Lc 24 (10). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,20. (4) Lc 24,23. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,29. (7) Lc 24,30. (8) Lc 24,31. (9) Lc 24,51. (10) Lc 24,52.
Lc 24,18.12. ιερουσαλην (= hierousalèm: Jeruzalem). Taalgebruik in het NT: hierousalèm (Jeruzalem). Taalgebruik inLc: hierousalèm (Jeruzalem). Lc (26). (1) Lc 2,25. (2) Lc 2,38. (3) Lc 2,41. (4) Lc 2,43. (5) Lc 2,45. (6) Lc 4,9. (7) Lc 5,17. (8) Lc 6,17. (9) Lc 9,31. (10) Lc 9,51. (11) Lc 9,53. (12) Lc 10,30. (13) Lc 13,4. (14) Lc 13,33. (15) Lc 13,34. (16) Lc 17,11. (17) Lc 18,31. (18) Lc 19,11. (19) Lc 21,20. (20) Lc 21,24. (21) Lc 23,28. (22) Lc 24,13. (23) Lc 24,18. (24) Lc 24,33. (25) Lc 24,47. (26) Lc 24,52. Een vorm van hierosoluma (Jeruzalem) in Lc in 4 verzen. (1) Lc 2,22. (2) Lc 13,22. (3) Lc 19,28. (4) Lc 23,7.
Lc 24,18.13. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)
Lc 24,18.14. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou). Taalgebruik in het NT: ou - ouk - ouch (niet). Taalgebruik inLc: ou - ouk - ouch (niet). Lc (84 + 92 + 7 = 183). Lc 24 (3 + 4 + 1 = 8). ou. Lc 24 (3). (1) Lc 24,21. (2) Lc 24,28. (3) Lc 24,49. ouk. Lc (4). (1) Lc 24,6. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,24. (4) Lc 24,39. ouch. Lc 24 (1) Lc 24,3.
Lc 24,18.18.
εν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel).Taalgebruik in het NT: en
(in). en (in, met), inLc: en
(in).
Lc (288). Lc 24 (16). (1) Lc
24,4. (2) Lc
24,6. (3) Lc
24,13. (4) Lc
24,15. (5) Lc
24,18. (6) Lc
24,19. (7) Lc
24,27. (8) Lc
24,30. (9) Lc
24,32. (10) Lc
24,35. (11) Lc
24,36. (12) Lc
24,38. (13) Lc
24,44. (14) Lc
24,49. (15) Lc
24,51. (16) Lc
24,53.
Lc 24,18.19. αυτῃ (= autè: aan haar; pers vnw enk dat vr enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Lc (43). Lc 24 (3). (1) Lc 24,13. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,33.
Lc 24,18.20.
εν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel).Taalgebruik in het NT: en
(in). en (in, met), inLc: en
(in).
Lc (288). Lc 24 (16). (1) Lc
24,4. (2) Lc
24,6. (3) Lc
24,13. (4) Lc
24,15. (5) Lc
24,18. (6) Lc
24,19. (7) Lc
24,27. (8) Lc
24,30. (9) Lc
24,32. (10) Lc
24,35. (11) Lc
24,36. (12) Lc
24,38. (13) Lc
24,44. (14) Lc
24,49. (15) Lc
24,51. (16) Lc
24,53.
Lc 24,18.21. bepaald lidw. dat. vr. mv. tais van het bepaald lidwoord ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam). Lc (33). Lc 24 (2). (1) Lc 24,18. (2) Lc 24,27.
Lc 24,18.22. dat. vr. mv. hèmerais van het zelfst. naamw. hèmera (dag). Taalgebruik in het NT: hèmera (dag). Taalgebruik inLc: hèmera (dag). Taalgebruik in Hnd. hèmera (dag). Hebr. jôm (dag). Taalgebruik in Tenach. jôm (dag). Lc (18). (1) Lc 1,5. (2) Lc 1,7. (3) Lc 1,18. (4) Lc 1,25. (5) Lc 1,39. (6) Lc 1,75. (7) Lc 2,1. (8) Lc 2,36. (9) Lc 4,2. (10) Lc 4,25. (11) Lc 5,35. (12) Lc 6,12. (13) Lc 9,36. (14) Lc 17,26. (15) Lc 17,28. (16) Lc 21,23. (17) Lc 23,7. (18) Lc 24,18. Een vorm van hèmera (dag) in Lc (82),in Lc 24 (6). (1) Lc 24,7. (2) Lc 24,13. (3) Lc 24,18. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,29. (6) Lc 24,46. InLc: 6 vormen van hèmera (dag) in 22 / 24 hoofdstukken en in 78 verzen. In Hnd. 6 vormen van hèmera (dag) in 25 / 28 hoofdstukken en in 91 verzen.
Lc 24,18.23. aanwijz. voornaamw. dat. vr. mv. tautais van het aanwijz. voornaamw. houtos (deze). Taalgebruik in het NT: houtos (deze). Taalgebruik inLc: houtos (deze). Taalgebruik in Hnd. houtos (deze). Lc (4). (1) Lc 1,39. (2) Lc 6,12. (3) Lc 23,7. (4) Lc 24,18. Hnd (3). (1) Hnd 1,15. (2) Hnd 6,1. (3) Hnd 11,27.
Lc 24,18.20. - 23. en tais hèmerais tautais (in deze dagen). Lc (3). (1) Lc 1,39. (2) Lc 6,12. (3) Lc 24,18. In bredere contekst. (1) Lc 1,39. anastasa de mariam en tais hèmerais tautais eporeuthè eis tèn oreinèn (Maria echter opgestaan in deze dagen begaf zich op weg naar het gebergte). (2) Lc 6,12. egeneto de en tais hèmerais tautais exèlthen eis to horos (het gebeurde echter in deze dagen. Hnd (3). (1) Hnd 1,15. (2) Hnd 6,1 (en de....). (3) Hnd 11,27 (en tautais de...). Hij ging uit naar de berg). Hebr. bajjâmim hâ´ellèh (in deze dagen). Zach 8,9 en Zach 8,15. Taalgebruik in Tenach. jôm (dag).
Lc 24,19 - Lc 24,19. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling. 19 En Hij zeide tot hen: Welke? En zij zeiden tot Hem: De
dingen aangaande Jezus den Nazarener, Welke een Profeet was, krachtig in werken
en woorden, voor God en al het volk.
King James Bible. [19] And he said unto them, What things? And they said unto
him, Concerning Jesus of Nazareth, which was a prophet mighty in deed and word
before God and all the people:
Luther-Bibel. 19 Und er sprach zu ihnen: Was denn? Sie aber sprachen zu ihm:
Das mit Jesus von Nazareth, der ein Prophet war, mächtig in Taten und Worten
vor Gott und allem Volk;
19 καὶ εἶπεν αὐτοῖς, Ποῖα; οἱ δὲ εἶπαν αὐτῷ, Τὰ περὶ Ἰησοῦ τοῦ Ναζαρηνοῦ, ὃς ἐγένετο ἀνὴρ προφήτης δυνατὸς ἐν ἔργῳ καὶ λόγῳ ἐναντίον τοῦ θεοῦ καὶ παντὸς τοῦ λαοῦ,
Tekstuitleg van Lc 24,19. Het vers Lc 24,19 telt 29 woorden en 129 (3 X 43) letters. De getalwaarde van Lc 24,19 is 15399 (3² X 29 X 59).
Lc 24,19.1. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.
Lc 24,19.2. εἶπεν (= eipen: hij zei; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg, - aor επ = ep; Ned: lezen / lec-tuur; les. Fr: leçon). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Lc (223). Lc 24 (8). (1) Lc 24,17. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,25. (5) Lc 24,38. (6) Lc 24,41. (7) Lc 24,44. (8) Lc 24,46. Lc 24 (6 + 12 = 18). Een vorm van legô (zeggen) in Lc 24 (6). (1) Lc 24,7. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,23. (4) Lc 24,29. (5) Lc 24,34. (6) Lc 24,36 ; van eipon (ik zei) in Lc 24 (12). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,18. (4) Lc 24,19. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,25. (7) Lc 24,32. (8) Lc 24,38. (9) Lc 24,40. (10) Lc 24,41. (11) Lc 24,44. (12) Lc 24,46.
Lc 24,19.3. αὐτοῖς (= αὐτοῖς: aan hen; pers vnw 3de pers dat mann mv van het pers vnw αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (89). Lc 24 (12). (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,19. (3) Lc 24,27. (4) Lc 24,29. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,33. (7) Lc 24,35. (8) Lc 24,36. (9) Lc 24,38. (10) Lc 24,40. (11) Lc 24,41. (12) Lc 24,46.
Lc 24,19.1. - 3. και ειπεν αυτοις (= kai eipen autois: en hij zei hen). Lc (9). (1) Lc 2,10. (2) Lc 9,48. (3) Lc 13,22. (4) Lc 16,15. (5) Lc 22,35. (6) Lc 22,46. (7) Lc 24,19. (8) Lc 24,38. (9) Lc 24,46.
Lc 24,19.4. Ποῖα (= poia: welke; onbep vnw vr enk van het onbep vnw ποιος = poios: welke, wat voor soort).
Lc 24,19.5. οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Lc (165). Lc 24 (9). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,20. (5) Lc 24,23. (6) Lc 24,25. (7) Lc 24,31. (8) Lc 24,42. (9) Lc 24,44. Hnd (147).
Lc 24,19.6. δὲ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw; afkorting δ' = d'. Taalgebruik in het NT: de
(echter). Taalgebruik in Lc: de
(echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden.
In twintig verzen in Lc
24. In zes verzen in Lc
23,56b-24,12. Lc 24,13-53 (14). (1) Lc
24,16. (2) Lc
24,17. (3) Lc
24,18. (4) Lc
24,19. (5) Lc
24,21. (6) Lc
24,24. (7) Lc
24,31. (8) Lc
24,36. (9) Lc
24,37. (10) Lc
24,41. (11) Lc
24,42. (12) Lc
24,44. (13) Lc
24,49. (14) Lc
24,50.
Lc 24,19.7. εἶπαν (= eipan: zij zeiden; wkw act ind aor 3de pers mv van het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg, - aor επ = ep).
Lc 24,19.8. αὐτῷ (= autô: aan hem; pers vnw 3de pers dat mann enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het).
Lc 24,19.9. Τὰ (= τὰ (= ta; bep lidw nom en acc onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het).
Lc 24,19.10. περὶ (= peri: over; vz + gen; stam: p/v - r). Taalgebruik in NT: peri (over, rondom, omwille van). Taalgebruik in Lc: peri (over, rondom, omwille van). Lc (43). Lc 24 (5). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,14. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,27. (5) Lc 24,44.
Lc 24,19.9. - 10. ta peri (dat over). Lc (2). (1) Lc 24,19. ta peri Ièsou tou Nazaraiou = dat over Jezus de Nazarener (Emmaüsverhaal). (2) Lc 24,27. Hnd (12).
Lc 24,19.11. voc. + gen. + dat. mann. enk. Ièsou (Jezus) van de eigennaam ièsous (Jezus). Taalgebruik in het NT: Ièsous (Jezus). Taalgebruik inLc: Ièsous (Jezus). Lc (18). (1) Lc 3,21. (2) Lc 3,29. (3) Lc 4,34. (4) Lc 5,8. (5) Lc 5,19. (6) Lc 6,11. (7) Lc 7,3. (8) Lc 8,28. (9) Lc 8,35. (10) Lc 8,41. (11) Lc 17,13. (12) Lc 18,38. (13) Lc 22,47. (14) Lc 23,26. (15) Lc 23,42. (16) Lc 23,52. (17) Lc 24,3. (18) Lc 24,19. Een vorm van Ièsous (Jezus) in Lc in 87 verzen, in Lc 24 (3). (1) Lc 24,3. (2) Lc 24,15. (3) Lc 24,19. In Lc: 3 vormen in 19 hoofdstukken en in 87 verzen.
Lc 24,19.12.
bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè
- to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald
lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald
lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das
enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (272). Lc 24 (11). (1) Lc
24,2. (2) Lc
24,3. (3) Lc
24,7. (4) Lc
24,9. (5) Lc
24,16. (6) Lc
24,19. (7) Lc
24,25. (8) Lc
24,29. (9) Lc
24,35. (10) Lc
24,45. (11) Lc
24,49.
Lc 24,19.13. Ναζαρηνοῦ (= nadzarènou: Nazarener; uit Nazara; zn gen mann enk van het zn Ναζαρηνός = nadzarènos: Nazarener).
11.-13. Ιησου του Ναζωραιου (= Ièsou tou Nazzarènou: Jezus van Nazareth).
Lc 24,19.14. ὃς (= hos: die; betrekk vnw nom mann enk).
Lc 24,19.15. ind. aor. 3de pers. enk. egeneto (het gebeurde) van het werkw. ginomai (worden, gebeuren). Taalgebruik in het NT: ginomai (worden). Taalgebruik inLc: ginomai (worden). Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...). een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende),een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid. Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... ) zoals vele verhalen bij ons beginnen. Lc (69).In zeven verzen in Lc 24. (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,15. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,31. (7) Lc 24,51. Een vorm van ginomai (worden, gebeuren) in Lc 24 in 12 verzen. (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,15. (5) Lc 24,18. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,21. (8) Lc 24,22. (9) Lc 24,30. (10) Lc 24,31. (11) Lc 24,37. (12) Lc 24,51.
Lc 24,19.16. ἀνὴρ (= anèr: man; sn nom mann enk).
Lc 24,19.17. nom. mann. enk. profètès (profeet). Taalgebruik in het NT: profètès (profeet). Taalgebruik inLc: profètès (profeet). Taalgebruik in Hnd. profètès (profeet). Taalgebruik in Tenach. nâbhî´(profeet). Hebr. nâbhî´(profeet). Gr. profètès < pro - fè - tès (fèmi. spreken). pro-fèmi (voor zich uitspreken). Lc (7). (1) Lc 1,76. (2) Lc 4,24. (3) Lc 7,16. (4) Lc 7,39. (5) Lc 9,8. (6) Lc 9,19. (7) Lc 24,19. Hnd (4). Een vorm van profètès (profeet) in Lc in 29 verzen,in Lc 24 (4). (1) Lc 24,19. (2) Lc 24,25. (3) Lc 24,27. (4) Lc 24,44. InLc: 7 vormen van profètès (profeet) in 13 / 24 hoofdstukken en in 29 verzen. In Hnd. 6 vormen van profètès (profeet) in 12 / 28 hoofdstukken en in 30 verzen.
Lc 24,19.18. (= dunatos: krachtig, machtig; bv nam nom mann enk).
Lc 24,19.19.
εν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel).Taalgebruik in het NT: en
(in). en (in, met), inLc: en
(in).
Lc (288). Lc 24 (16). (1) Lc
24,4. (2) Lc
24,6. (3) Lc
24,13. (4) Lc
24,15. (5) Lc
24,18. (6) Lc
24,19. (7) Lc
24,27. (8) Lc
24,30. (9) Lc
24,32. (10) Lc
24,35. (11) Lc
24,36. (12) Lc
24,38. (13) Lc
24,44. (14) Lc
24,49. (15) Lc
24,51. (16) Lc
24,53.
Lc 24,19.20. ἔργῳ (= ergô: werk; zn dat onz enk van het zn nw ergon: werk).
19.-20. εν εργω (= en ergô: in werk/daad). NT (2): (1) Lc 24,19. (2) Kol 3,17.
Lc 24,19.21. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.
Lc 24,19.22. λόγῳ ((= logô: woord, uitspraak; zn dat mann enk van het zn λογος = logos: woord).
19.-22. εν εργω και λογω" εργω και λογω (= en ergô kai logô: in werk/daad en woord). Lc
24,19.
- εν λογω και εργω (= en logô kai ergô: in woord en werk/daad). Kol 3,17.
Lc 24,19.23. enantion (tegenover, in de ogen van). Taalgebruik in het NT: enantion (tegenover, in de ogen van). Taalgebruik inLc: enantion (tegenover, in de ogen van). Lc (3). (1) Lc 1,6. (2) Lc 20,26. (3) Lc 24,19. enanti (tegenover). Taalgebruik in het NT: enanti (tegenover). Taalgebruik inLc: enanti (tegenover). Lc (1) Lc 1,8.
Lc 24,19.24. τοῦ (= tou: van de; bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald
lidwoord.
Lc (272). Lc 24 (11). (1) Lc
24,2. (2) Lc
24,3. (3) Lc
24,7. (4) Lc
24,9. (5) Lc
24,16. (6) Lc
24,19. (7) Lc
24,25. (8) Lc
24,29. (9) Lc
24,35. (10) Lc
24,45. (11) Lc
24,49.
Lc 24,19.25. gen. mann. enk. theou van het zelfst. naamw. theos (God). Taalgebruik in het NT: theos (God). Taalgebruik in Mc. theos (God). Vergelijk. L. deus,Fr. dieu. vloek dju. Lc (70). Lc 24 (1) Lc 24,53. Een vorm van theos (God) in Lc (115),in Lc 24 (2). (1) Lc 24,19. (2) Lc 24,53. InLc: 4 vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 115 verzen.
Lc 24,19.23. - 25. enantion tou theou (tegenover God). Lc (2). (1) Lc 1,6. (2) Lc 24,19. enanti tou theou (tegenover God). Lc (1) Lc 1,8.
Lc 24,19.26. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)
Lc 24,19.27. gen. mann. + onz. enk. pantos van het bijvoegl. naamw. pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in het NT: pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik inLc: pas (ieder, elk, alles). Hebr. kol. Lat. omnis. Fr. tout. Ned. elk,ieder. Lc (4). (1) Lc 8,47. (2) Lc 20,45. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,53. Een vorm van pas (ieder, elk, alles) in Lc 24 (9). (1) Lc 24,9. (2) Lc 24,14. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,25. (6) Lc 24,27. (7) Lc 24,44. (8) Lc 24,47. (9) Lc 24,53.
Lc 24,19.28. τοῦ (= tou: van de; bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het).
Lc 24,19.29. gen. mann. enk. = laou van het zelfst. naamw. λαος = laos (volk). Taalgebruik in het NT. laos (volk). Taalgebruik in de LXX. laos (volk). Taalgebruik inLc: laos (volk). Lc (12). (1) Lc 1,10. (2) Lc 2,32. (3) Lc 3,15. (4) Lc 6,17. (5) Lc 7,1. (6) Lc 8,47. (7) Lc 19,47. (8) Lc 20,26. (9) Lc 20,45. (10) Lc 22,66. (11) Lc 23,27. (12) Lc 24,19. Een vorm van λαος = laos (volk) in de LXX (2064),in het NT (141),in Lc (37).
Lc 24,20 - Lc 24,20. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling. 20 En hoe onze overpriesters en oversten Denzelven overgeleverd
hebben tot het oordeel des doods, en Hem gekruisigd hebben.
King James Bible. [20] And how the chief priests and our rulers delivered him
to be condemned to death, and have crucified him.
Luther-Bibel. 20 wie ihn unsre Hohenpriester und Oberen zur Todesstrafe überantwortet
und gekreuzigt haben.
20 ὅπως τε παρέδωκαν αὐτὸν οἱ ἀρχιερεῖς καὶ οἱ ἄρχοντες ἡμῶν εἰς κρίμα θανάτου καὶ ἐσταύρωσαν αὐτόν.
Tekstuitleg van Lc 24,20.
Lc 24,20.1. ὅπως (= hopôs: opdat; vz van doel).
Lc 24,20.2. τε (= te: en; partikel).
Lc 24,20.3. De overlevering van Jezus door Judas aan de hogepriesters en de schriftgeleerden werd aangekondigd in de derde lijdensvoorspelling. Mt 20,18 // Mc 10,33 (en de mensenzoon zal overgeleverd worden aan de hogepriesters en de schriftgeleerden). Bij Lucas ontbreekt dit stukje van de derde lijdensaankondiging. Lucas is voorzichtig om het woord paradidômi (overleveren) te gebruiken,zowel bij Judas,als bij de hogepriesters en de schriftgeleerden. Het zou de indruk kunnen geven dat zij macht over Jezus zouden bezitten.
Lc 24,20.4. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Lc (184). Lc 24 (10). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,20. (4) Lc 24,23. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,29. (7) Lc 24,30. (8) Lc 24,31. (9) Lc 24,51. (10) Lc 24,52.
Lc 24,20.5. οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Lc (165). Lc 24 (9). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,20. (5) Lc 24,23. (6) Lc 24,25. (7) Lc 24,31. (8) Lc 24,42. (9) Lc 24,44. Hnd (147).
Lc 24,20.6. nom. + acc. mann. mv. archiereis van het zelfst. naamw. archiereus (hogepriester). Taalgebruik in het NT: archiereus (hogepriester). Taalgebruik inLc: archiereus (hogepriester). Taalgebruik in Hnd. archiereus (hogepriester). De eerste in de rij van priesters. Lc (10). (1) Lc 19,47. (2) Lc 20,1. (3) Lc 20,19. (4) Lc 22,2. (5) Lc 22,52. (6) Lc 22,66. (7) Lc 23,4. (8) Lc 23,10. (9) Lc 23,13. (10) Lc 24,20. Een vorm van archiereus (hogepriester) in Lc in 15 verzen. (1) Lc 3,2. (2) Lc 9,22. (3) Lc 19,47. (4) Lc 20,1. (5) Lc 20,19. (6) Lc 22,2. (7) Lc 22,4. (8) Lc 22,50. (9) Lc 22,52. (10) Lc 22,54. (11) Lc 22,66. (12) Lc 23,4. (13) Lc 23,10. (14) Lc 23,13. (15) Lc 24,20. InLc: 4 vormen van archiereus (hogepriester) in 15 verzen in 6 hoofdstukken. In Hnd. 7 vormen van archiereus (hogepriester) in 10 hoofdstukken in 23 verzen.
Lc 24,20.7. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)
Lc 24,20.8. nom. mann. mv. hoi van het bep. lidw. ho, hè,to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Hnd. bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam). Lc (165). Lc 24 (9). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,20. (5) Lc 24,23. (6) Lc 24,25. (7) Lc 24,31. (8) Lc 24,42. (9) Lc 24,44. Hnd (147).
Lc 24,20.9. ἄρχοντες (= archontes: leiders; zn nom mann mv van het zn ἄρχν = archôn: leider).
Lc 24,20.10. ἡμῶν (= hèmôn: van onze; pers vnw 1ste pers gen mann mv van het pers vnw ἡμεις = hèmeis: wij).
Lc 24,20.11. εἰς (= eis: naar, tot; vz van plaats, tijd). Taalgebruik in het NT: eis (naar). eis (naar). Lc (210). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,7. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,18. (5) Lc 24,20. (6) Lc 24,26. (7) Lc 24,28. (8) Lc 24,33. (9) Lc 24,47. (10) Lc 24,51. (11) Lc 24,52.
Lc 24,20.12. κρίμα (= krima: oordeel, beslissing, vonnis; zn acc onz enk).
Lc 24,20.13. gen. mann. enk. thanatou van het zelfst. naamw. thanatos (dood). Taalgebruik in het NT: thanatos (dood). Taalgebruik inLc: thanatos (dood). Taalgebruik in Hnd. thanatos (dood). Hebr. mâwèth / mâwëthâh (dood). Taalgebruik in Tenach. mâwèth / mâwëthâh (dood). Lc (5). (1) Lc 1,79. (2) Lc 9,27. (3) Lc 23,15. (4) Lc 23,22. (5) Lc 24,20. Een vorm van thanatos (dood) in Lc in 7 verzen. (1) Lc 1,79. (2) Lc 2,26. (3) Lc 9,27. (4) Lc 22,33. (5) Lc 23,15. (6) Lc 23,22. (7) Lc 24,20. InLc: 2 vormen van thanatos (dood) in 7 verzen in 6 hoofdstukken. In Hnd. 1 vorm van thanatos (dood) in 7 verzen in 6 hoofdstukken.
Lc 24,20.14. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)
Lc 24,20.15.
act. ind. aor. 3de pers. mv. estaurôsan van het werkw. stauroô (kruisigen). Taalgebruik in het NT: stauroô
(kruisigen). Taalgebruik inLc: stauroô
(kruisigen). Taalgebruik in Hnd. stauroô
(kruisigen). Lat. crucifigere (crux - kruis ). Fr. crucifier. Ned. kruisigen
(k-r-). Lc (2). (1) Lc
23,33. (2) Lc
24,20. Een vorm van stauroô (kruisigen) in Lc in 5 verzen. (1) Lc
23,21. (2) Lc
23,23. (3) Lc
23,33. (4) Lc
24,7. (5) Lc
24,20. InLc: 3 vormen van stauroô (kruisigen) in 5 verzen in 2
/ 24 hoofdstukken. In Hnd. 1 vorm van stauroô (kruisigen) in 2 verzen
in 2 / 24 hoofdstukken.
InLc: 2 vormen van anaireô (opnemen, doden, vernietigen) in 2 verzen
in 2 / 24 hoofdstukken. In Hnd. X vormen van anaireô (opnemen, doden,
vernietigen) in 18 verzen in 12 / 28 hoofdstukken.
InLc: 9 vormen van apokteinô (doden) in 12 verzen in 6 / 24 hoofdstukken. In Hnd. 5 vormen van apokteinô (doden) in 6 verzen in 5 / 28 hoofdstukken.
InLc: 16 vormen van apollumi (verderven, verdoemen) in 25 verzen in 12 / 24
hoofdstukken. In Hnd. 2 vormen van apollumi (verderven, verdoemen) in 2 verzen
in 2 / 28 hoofdstukken.
Lc 24,20.16. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Lc (184). Lc 24 (10). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,20. (4) Lc 24,23. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,29. (7) Lc 24,30. (8) Lc 24,31. (9) Lc 24,51. (10) Lc 24,52.
Lc 24,20.15. - 16. hon humeis estaurôsate (die jullie kruisigden). Hnd (2). (1) Hnd 2,36. (2) Hnd 4,10. estaurôsan auton (zij kruisigden hem). Lc (2). (1) Lc 23,33. (2) Lc 24,20 en in Mc 15,25.
- paredôkan (zij leverden over). Verwijzing. paradidômi (overleveren) . Actief ind. aor. 3de pers. mv. van het werkw. paradidômi. Lat. tradere (trans - dare). Fr. trahir. Ned. overleveren,overgeven. Hebr. mâsar. Bij (Gr. para) langs,naast wordt verondersteld dat er nog iets / iemand anders is. Om die tweeheid beter uit te drukken kan men ook spreken over. tegenover,aan de andere zijde. Zo kan para-didômi betekenen. geven aan de tegenovergestelde,de andere,de tegenstander en in negatieve zin kan het over-leveren betekenen. I.v.m. de overlevering van Jezus aan Pilatus. In 5 van de 6 verzen. (1) Mt 27,2 // Mc 15,1. (2) Mt 27,18 // Mc 15,10 (paradedôkeisan = zij hem hadden overgeleverd). (3) Mc 15,1 // Mt 27,2. (4) Lc 24,20. (5) Joh 18,35.
- paredôken (hij leverde over). Actief ind. aor. 3de pers. enk.. In 4 verzen in de syn. i.v.m. de overlevering van Jezus aan Pilatus. (1) Mt 27,26 // Mc 15,15 // Lc 23,25. (2) Mc 3,19 // Mt 10,4 (paradous = 'die overleverde') // Lc 6,16 (prodotès = overleveraar). (3) Mc 15,15 // Lc 23,25 // Mt 27,26. (4) Lc 23,25 // Mt 27,26 // Mc 15,15.
paradidômi (overleveren) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
act. ind. aor. 3de pers. enk. paredôken | 82 | 65 | 17 | 3 | 2 | 1 | 2 | 2 | 7 | 6 | 8 | 6 | 1 | |
act. ind. aor. 3de pers. mv. paredôkan | 8 | 2 | 6 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 4 | 5 | 1 |
sanhedrin | sanhedrin | sanhedrin | Judas | Pilatus | Pilatus | Pilatus |
Mc 15,1 | Mt 27,2 | Mt 27,18 | Mc 3,19 | Mc 15,15 | Mt 27,26 | Lc 23,25 |
kai (en) | kai (en) | hoti (dat) | kai Ioudan Iskariôth (Judas Iskariot) | kai (en) | ton de Ièsoun Jezus echter) | |
paredôkan Pilatôi (zij leverden - hem - uit aan Pilatus) | paredôkan Pilatôi (zij leverden - hem - uit aan Pilatus) tôi hègemoni (de procureur) | dia fthonon paredôkan auton (zij hem omwille van nijd overleverden ) | hos kai paredôken auton (die hem ook overleverde) | paredôken (leverde hij over) ton Ièsoun (Jezus) | paredôken (leverde hij over) | ton de Ièsoun (Jezus) paredôken (leverde hij over) |
hina staurôthè (opdat hij zou gekruisigd worden. | hina staurôthè (opdat hij zou gekruisigd worden. | hina staurôthè (opdat hij zou gekruisigd worden. | tôi thelèmati autôn (aan hun wil) | |||
336. Naar Pilatus. Mc 15,1 - Mt 27,1-2 - Lc 22,66-71 - Lc 23,1 - | 336. Naar Pilatus. Mc 15,1 - Mt 27,1-2 - Lc 22,66-71 - Lc 23,1- | 342. Jezus ter dood veroordeeld. Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25 | 97. Roeping van de Twaalf. Mc 3,13-19 - Lc 6,12-16 - | 342. Jezus ter dood veroordeeld. Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25 | 342. Jezus ter dood veroordeeld. Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25 | 342. Jezus ter dood veroordeeld. Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25 |
Lc 24,21 - Lc 24,21. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling. 21 En wij hoopten, dat Hij was Degene, Die Israël verlossen
zou. Doch ook, benevens dit alles, is het heden de derde dag, van dat deze dingen
geschied zijn.
King James Bible. [21] But we trusted that it had been he which should have
redeemed Israel: and beside all this, to day is the third day since these things
were done.
Luther-Bibel. 21 Wir aber hofften, er sei es, der Israel erlösen werde.
Und über das alles ist heute der dritte Tag, dass dies geschehen ist.
21 ἡμεῖς δὲ ἠλπίζομεν ὅτι αὐτός ἐστιν ὁ μέλλων λυτροῦσθαι τὸν Ἰσραήλ: ἀλλά γε καὶ σὺν πᾶσιν τούτοις τρίτην ταύτην ἡμέραν ἄγει ἀφ' οὗ ταῦτα ἐγένετο.
Tekstuitleg van Lc 24,21. Het vers Lc 24,21 telt 25 (5²) woorden en 120 (2³ X 3 X 5) letters. De getalwaarde van Lc 24,21 is 13097 (7 X 1871).
Lc 24,21.1. ἡμεῖς (= hèmeis: wij; pers vnw 1ste pers mann mv).
Lc 24,21.2. δὲ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw; afkorting δ' = d'. Taalgebruik in het NT: de
(echter). Taalgebruik in Lc: de
(echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden.
In twintig verzen in Lc
24. In zes verzen in Lc
23,56b-24,12. Lc 24,13-53 (14). (1) Lc
24,16. (2) Lc
24,17. (3) Lc
24,18. (4) Lc
24,19. (5) Lc
24,21. (6) Lc
24,24. (7) Lc
24,31. (8) Lc
24,36. (9) Lc
24,37. (10) Lc
24,41. (11) Lc
24,42. (12) Lc
24,44. (13) Lc
24,49. (14) Lc
24,50.
Lc 24,21.3. ἠλπίζομεν (èlpidzomen: wij hoopten; wkw act ind imperf 1ste pers mv van het wkw ἐλπίζω = elpidzô: hopen).
Lc 24,21.4. hoti (dat, omdat). Taalgebruik in NT: hoti (dat, omdat). Taalgebruik inLc: hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Hnd. hoti (dat, omdat). Hebr. kî. Taalgebruik in Tenach. kî (want). Lat. quia. Fr. parce que / que. Lc (160). Lc 24 (7). (1) Lc 24,7. (2) Lc 24,21. (3) Lc 24,29. (4) Lc 24,34. (5) Lc 24,39. (6) Lc 24,44. (7) Lc 24,46.
Lc 24,21.5. αυτος (= autos: hij; pers vnw 3de pers nom mann enk). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc:. voornaamwoord autos. Lc (45). Lc 24 (7). (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,21. (3) Lc 24,25. (4) Lc 24,28. (5) Lc 24,31. (6) Lc 24,36. (7) Lc 24,39.
Lc 24,21.6. act. ind. praes. 3de pers. enk. estin van het werkw. eimi (zijn). Taalgebruik in het NT: eimi (zijn). Taalgebruik inLc: eimi (zijn). Hebr. hâjâh. Lat. esse. Fr. être. Ned. zijn. E. to be. Lc (96). Lc 24 (3). (1) Lc 24,6. (2) Lc 24,21. (3) Lc 24,29.
Lc 24,21.7. ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het).
Lc 24,21.8. μέλλων (= mellôn: op het punt staande; wkw act part praes nom mann enk van het wkw μελλω = mellô: op het punt zijn te, van plan zijn te).
Lc 24,21.9. λυτροῦσθαι (= lutrousthai: om verlost te worden; wkw pass inf aor van het wkw λυτροω = lutroô: loskopen, verlossen).
Lc 24,21.10.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de
- het). Taalgebruik in het NT: bepaald
lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald
lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das
enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (191). Lc 24 (10). (1) Lc
24,2. (2) Lc
24,5. (3) Lc
24,7. (4) Lc
24,21. (5) Lc
24,26. (6) Lc
24,30. (7) Lc
24,45. (8) Lc
24,46. (9) Lc
24,51. (10) Lc
24,53.
Lc 24,21.11.
israèl (Israël). Taalgebruik in het NT: Israèl
(Israël). Taalgebruik inLc: Israèl
(Israël).
Lc (12). (1) Lc
1,16. (2) Lc
1,54. (3) Lc
1,68. (4) Lc
1,80. (5) Lc
2,25. (6) Lc
2,32. (7) Lc
2,34. (8)Lc
4,25. (9) Lc
4,27. (10) Lc
7,9. (11) Lc
22,30. (12) Lc
24,21.
12. ἀλλά (= alla: maar; nevenschikkend vw; afkorting αλλ' = all').
13. γε (= ge: tenminste, toch, inderdaad; partikel).
Lc 24,21.14. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)
15. sun (met). Taalgebruik in het NT: sun (met). Taalgebruik inLc: sun (met). Taalgebruik in Hnd. sun (met). Hebr. bë (in, met). Taalgebruik in Tenach. bë (in, met). Lat. cum. Ned. met. D. mit. E. with. Fr. avec < apud - hoc. Lc (23). (1) Lc 1,56. (2) Lc 2,5. (3) Lc 2,13. (4) Lc 5,9. (5) Lc 5,19. (6) Lc 7,6. (7) Lc 7,12. (8) Lc 8,1. (9) Lc 8,38. (10) Lc 8,51. (11) Lc 9,32. (12) Lc 19,23. (13) Lc 20,1. (14) Lc 22,14. (15) Lc 22,56. (16) Lc 23,11. (17) Lc 23,32. (18) Lc 24,10. (19) Lc 24,21. (20) Lc 24,24. (21) Lc 24,29. (22) Lc 24,33. (23) Lc 24,44. Hnd (49).
Lc 24,21.16.πᾶσιν (= pasin: aan allen; bv dat onz mv van het bv nw πᾶς = pas: ieder).
Lc 24,21.17. τούτοις (= toutois: deze; aanw vnw dat onz mv van het aanwijz vnw ουτος = houtos, αυτη = hautè, τουτο = touto: deze, dit, de d van aanwijzing: dat, Fr.: tu).
Lc 24,21.18. τρίτην (= tritèn: derde; rangtelw acc vr enk van het rangtelw τρίτος = tritos: derde).
Lc 24,21.19. ταύτην (= tautèn: deze; aanwijz vnw acc vr enk van het aanwijz vnw ουτος = houtos, αυτη = hautè, τουτο = touto: deze, dit, de d van aanwijzing: dat, Fr.: tu).
Lc 24,21.20. ἡμέραν (= hèmeran: dag zn acc vr enk van het zn ἡμερα = hèmera: dag; verwant met schemer?).
Lc 24,21.21. ἄγει (= agei: het gebeurde; wkw act ind praes 3de pers onz enk van het wkw αγω = agô: leiden, voeren, gaan).
Lc 24,21.22. ἀπὸ (= apo: weg van, vanaf; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap': vóór een niet-aangeblazen klinker en αφ' = af': vóór een aangeblazen klinker; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap': vóór een niet-aangeblazen klinker en αφ' = af':vóór een aangeblazen klinker).. Taalgebruik in het NT: apo (af,van-weg). Taalgebruik inLc: apo (af,van-weg). Lc (73 + 32 + 9 = 114).Lc 24 (6 + 2 + 1 = 9). apo. Lc (73). Lc 24 (6). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,9. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,27. (5) Lc 24,41. (6) Lc 24,47. ap'. Lc (32). Lc 24 (2). (1) Lc 24,31. (2) Lc 24,51. af'. Lc (9). Lc 24 (1) Lc 24,21.
Lc 24,21.23. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou). Taalgebruik in het NT: ou - ouk - ouch (niet). Taalgebruik inLc: ou - ouk - ouch (niet). Lc (84 + 92 + 7 = 183). Lc 24 (3 + 4 + 1 = 8). ou. Lc 24 (3). (1) Lc 24,21. (2) Lc 24,28. (3) Lc 24,49. ouk. Lc (4). (1) Lc 24,6. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,24. (4) Lc 24,39. ouch. Lc 24 (1) Lc 24,3.
Lc 24,21.24. nom. en acc. onz. mv. ταυτα = tauta (deze dingen) van het aanwijzend voornaamw. οὑτος = houtos. Taalgebruik in het NT. houtos (deze). Taalgebruik in de LXX. houtos (deze). Taalgebruik inLc: houtos (deze). Taalgebruik in Hnd. houtos (deze). Lc (46). Lc 24 (6). (1) Lc 24,9. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,11. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,26. (6) Lc 24,36.
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
nom. + acc. onz. mv. tauta | 815 | 587 | 228 | 22 | 14 | 46 | 58 | 28 |
Lc 24,21.25. ind. aor. 3de pers. enk. egeneto (het gebeurde) van het werkw. ginomai (worden, gebeuren). Taalgebruik in het NT: ginomai (worden). Taalgebruik inLc: ginomai (worden). Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...). een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende),een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid. Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... ) zoals vele verhalen bij ons beginnen. Lc (69).In zeven verzen in Lc 24. (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,15. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,31. (7) Lc 24,51. Een vorm van ginomai (worden, gebeuren) in Lc 24 in 12 verzen. (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,15. (5) Lc 24,18. (6) Lc 24,19. (7) Lc 24,21. (8) Lc 24,22. (9) Lc 24,30. (10) Lc 24,31. (11) Lc 24,37. (12) Lc 24,51.
Lc 24,22 - Lc 24,22. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling. 22 Maar ook sommige vrouwen uit ons hebben ons ontsteld,
die vroeg in den morgenstond aan het graf geweest zijn;
King James Bible. [22] Yea, and certain women also of our company made us astonished,
which were early at the sepulchre;
Luther-Bibel. 22 Auch haben uns erschreckt einige Frauen aus unserer Mitte,
die sind früh bei dem Grab gewesen,
22 ἀλλὰ καὶ γυναῖκές τινες ἐξ ἡμῶν ἐξέστησαν ἡμᾶς: γενόμεναι ὀρθριναὶ ἐπὶ τὸ μνημεῖον
Tekstuitleg van Lc 24,22. Het vers Lc 24,22 telt 13 woorden en 68 (4 X 17) letters. De getalwaarde van Lc 24,22 is 4660 (2² X 5 X 233).
1. ἀλλά (= alla: maar; nevenschikkend vw; afkorting αλλ' = all').
Lc 24,22.2. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.
Lc 24,22.3. nom. + voc. vr. mv. gunaikes van het zelfst. naamw. gunè (vrouw). Taalgebruik in het NT: gunè (vrouw). Taalgebruik inLc: gunè (vrouw). Hebr. ´isjsjâh. Lat. uxor. Fr. femme (> Lat. femina). Ned. vrouw. D. Frau. Lc (5). (1) Lc 8,2. (2) Lc 23,49. (3) Lc 23,55. (4) Lc 24,22. (5) Lc 24,24. Een vorm van gunè (vrouw) in Lc in 37 (38) verzen,in Lc 24 (2). (1) Lc 24,22. (2) Lc 24,24. InLc: in 7 vormen van gunè (vrouw) in 17 hoofdstukken in 37 (38) verzen.
4. nom. mann. + vr. mv. tines van het voornaamw. tis. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord tis. Taalgebruik inLc: voornaamwoord tis. Taalgebruik in Hnd. voornaamwoord tis. Ned. wie,wat ? een,iets. Hebr. mî (wie). Taalgebruik in Tenach. mî (wie). Ned. wie,wat,welke. E. who,what. D. Was. Fr. qui,quel. Lc (12). (1) Lc 6,2. (2) Lc 8,2. (3) Lc 9,27. (4) Lc 11,15. (5) Lc 13,1. (6) Lc 13,31. (7) Lc 19,39. (8) Lc 20,27. (9) Lc 20,39. (10) Lc 24,17. (11) Lc 24,22. (12) Lc 24,24. Hnd (16).
5. ἐξ
6. ἡμῶν
7. ἐξέστησαν
8. ἡμᾶς:
9. γενόμεναι
10. ὀρθριναὶ
Lc 24,22.11. επι = epi (op, bij). Taalgebruik in het NT. epi
(op, bij). Taalgebruik in de LXX. epi
(op, bij). Lc 24 (6). (1) Lc
24,1. (2) Lc
24,12. (3) Lc
24,22. (4) Lc
24,24. (5) Lc
24,25. (6) Lc
24,47.
- Lat. ad. Fr. à. E. at. Ned. op,naar, bij. D. bei.
epi (op, bij) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
epi | 4540 | 3946 | 594 | 91 | 51 | 104 | 22 | 120 | 117 | 89 | 246 | 268 |
ep' | 1320 | 1179 | 141 | 13 | 14 | 25 | 13 | 24 | 30 | 22 | 52 | 65 |
ef' | 430 | 348 | 82 | 10 | 6 | 20 | 1 | 17 | 25 | 3 | 36 | 37 |
Totaal | 6290 | 5473 | 817 | 114 | 71 | 149 | 36 | 161 | 172 | 114 | 334 | 370 |
Lc 24,22.12.
bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to. Taalgebruik in het NT: bepaald
lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald
lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das
enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (181). Lc 24 (6). (1) Lc
24,1. (2) Lc
24,3. (3) Lc
24,12. (4) Lc
24,22. (5) Lc
24,23. (6) Lc
24,24.
Lc 24,22.13. nom. of acc. onz. enk. μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Taalgebruik in het NT. mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Taalgebruik inLc: mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Bijbel (21). (1) Gn 23,6. (2) Js 22,16. (3) Ez 39,11. (4) W 10,7. (5) Mc 16,2. (6) Mc 16,5. (7) Lc 23,55. (8) Lc 24,12. (9) Lc 24,22. (10) Lc 24,24. (11) Joh 11,31. (12) Joh 11,38. (13) Joh 19,41. (14) Joh 19,42. (15) Joh 20,1. (16) Joh 20,3. (17) Joh 20,4. (18) Joh 20,6. (19) Joh 20,8. (20) Joh 20,11. (21) Hnd 13,29. Een vorm van μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) in de LXX (16),in het NT (37),in Lc in 8 verzen. (1) Lc 11,44. (2) Lc 11,47. (3) Lc 23,55. (4) Lc 24,2. (5) Lc 24,9. (6) Lc 24,12. (7) Lc 24,22. (8) Lc 24,24. InLc: 3 vormen van mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) in 3 hoofdstukken en in 8 verzen. Een laatste rustplaats kan op verschillende wijzen worden gemaakt,die als een zichtbaar teken aan de overledene doet denken. Een graf is de rustplaats van de overledene,het 'grafmonument' een gedenkteken voor de overlevenden. In het Grieks. ταφος = tafos (graf) van het werkw. θαπτω = thaptô (begraven). Taalgebruik in het NT. thaptô (begraven). Taalgebruik in de LXX. thaptô (begraven). Een vorm van tafos (graf) in de LXX (64),in het NT (7).
1. | 2. | 3. | |||
mnèmeion | Lc 11 | Lc 23 | Lc 24 | ||
1. | nom. + acc. onz. enk. mnèmeion | 4 | (1) Lc 23,55. | (2) Lc 24,12. (3) Lc 24,22. (4) Lc 24,24. | |
2. | gen. onz. enk. mnèmeiou | 2 | (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,9. | ||
3. | nom. + acc. onz. mv. mnèmeia | 2 | (1) Lc 11,44. (2) Lc 11,47. | ||
Totaal | 8 | 2 | 1 | 5 |
- Hebreeuws. NBS. הַקֻּבֻר = haqqèbhèr (het graf, de begraafplaats) < bepaald lidw. + קֻבֻר = qèbhèr (graf, begraafplaats). Zie het werkw. קָבַר = qâbhar (begraven). Taalgebruik in Tenakh. qâbhar (begraven). Getalwaarde. qoph = 19 of 100,beth = 2,resj = 20 of 200 ; totaal. 41 OF 302 (2 X 151). Structuur. 1 - 2 - 2. Niet in Tenakh. Een vorm van q-b-r in Tenakh (22).
- UBS. בַקֻּבֻר = baqqèbhèr (in het graf) < prefix voorzetsel bë + bepaald lidw. + zelfst. naamw.. b-q-b-r. Tenakh (11). (1) Nu 19,16. (2) Nu 19,18. (3) Re 8,32. (4) Re 16,31. (5) 2 S 2,32. (6) 2 S 4,12. (7) 2 S 17,23. (8) 2 S 21,14. (9) 1 K 13,31. (10) 2 K 13,21. (11) Ps 88,12.
- Het Ned. graf en het D. Grab lijken verwantschap te vertonen met het Hebreeuwse qèbhèr,het Arameese qèbhèr / qibërâ´ en het Arabische qabr ; evenwel met omkering van de letters b en r.
- Latijn. monumentum (moment, gedenkteken). Bijbel (27). (1) Ex 12,14. (2) Ex
13,9. (3) Ex 17,14. (4) Ex 30,16. (5) Ex 39,7. (6) Lv 5,12. (7) Lv 6,8. (8) Lv 24,7. (9) Nu 31,54. (10) Joz 4,7. (11) 2 S 18,18. (12) Mc 16,2. (13) Lc
23,55. (14) Lc 24,1. (15) Lc 24,12. (16) Lc
24,22. (17) Lc
24,24. (18) Joh
11,31. (19) Joh
11,38. (20) Joh
19,41. (21) Joh
19,42. (22) Joh
20,1. (23) Joh
20,3. (24) Joh
20,4. (25) Joh
20,6. (26) Joh
20,8. (27) Joh
20,11.
- Het Latijnse monumentum lijkt verwantschap te hebben met het Griekse μνημειον = mnèmeion. m-n-m-n. In geval van een 'graf' spreken we van een grafmomunemt.
- Het Latijnse monumentum is soms de vertaling van het Hebreeuwse זִכָּרוֹן = zikkârôn (gedachtenis, gedenkteen),stat. constructus ???????? = zikhërôn. Zie het werkw. זָכַר = zâkhar (gedenken,
zich herinneren). Taalgebruik in Tenakh. zâkhar
(gedenken). Tenakh (9). (1) Ex 17,14. (2) Ex 39,7. (3) Lv 23,24. (4) Nu 5,15. (5) Nu 17,5. (6) Nu 31,54. (7) Mal 3,16. (8) Pr 1,11. (9) Pr 2,16.
- Ned. graf (< graven). D. Grab. Fr. tombeau (< Lat. tumba < tumulus. heuvel ; Gr. τυμβοσ = tumbos). E. sepulchre (< Lat. sepulchrum < sepelire,sepultum,ensevelir = in een lijkwade wikkelen, bedelven, begraven). Aramees. קֻבֻר / קִבְרָא = qèbhèr / qibërâ´. Arabisch. قَبْر = qabr (graf). Taalgebruik in de Qoran. qabr (graf).
Lc 24,22.11. - 13. epi to mnèmeion (op / naar het graf). Lc (3). (1) Lc 24,12 (Petrus). (2) Lc 24,22 (verhaal van de Emmaüsgangers). (3) Lc 24,24.
Lc 24,23 - Lc 24,23. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling. 23 En Zijn lichaam niet vindende, kwamen zij en zeiden, dat
zij ook een gezicht van engelen gezien hadden, die zeggen, dat Hij leeft.
King James Bible. [23] And when they found not his body, they came, saying,
that they had also seen a vision of angels, which said that he was alive.
Luther-Bibel. 23 haben seinen Leib nicht gefunden, kommen und sagen, sie haben
eine Erscheinung von Engeln gesehen, die sagen, er lebe.
23 καὶ μὴ εὑροῦσαι τὸ σῶμα αὐτοῦ ἦλθον λέγουσαι καὶ ὀπτασίαν ἀγγέλων ἑωρακέναι, οἳ λέγουσιν αὐτὸν ζῆν.
Tekstuitleg van Lc 24,23. Het vers Lc 24,23 telt 16 (2² X 2²) woorden en 83 letters. De getalwaarde van 9104 (2² X 2² X 569).
Lc 24,23.1. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.
Lc 24,23.2. mè (niet). Ontkenning. Taalgebruik in het NT: mè (niet). Taalgebruik inLc: mè (niet). Lc (123). Lc 24 (2). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,23.
Lc 24,23.3. act. part. aor. nom. vr. mv. heurousai (gevonden) van het werkw. heuriskô (vinden). Taalgebruik in het NT: heuriskô (vinden). Taalgebruik inLc: heuriskô (vinden). Lc (1) Lc 24,23. Een vorm van heuriskô (vinden) in Lc in 45 verzen,. in Lc 24 in 5 verzen. (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,3. (3) Lc 24,23. (4) Lc 24,24. (5) Lc 24,33. InLc: 17 vormen in 18 hoofdstukken en 45 verzen. Verwijzing naar Lc 24,3. de vrouwen vonden het verheerlijkte lichaam van Jezus niet.
Lc 24,23.2.
- 3. mè heurontes (niet gevonden). (1) Lc
2,12. (1) Lc
2,45. (1) Lc
2,46. mè heurousai (niet gevonden). Lc
24,23.
mè (niet) + een vorm van het werkw. heuriskô (vinden). Lc (4). (1) Lc
2,45. (2) Lc
5,19. (3) Lc
11,24. (4) Lc
24,23. ouch (niet) + een vorm van het werkw. heuriskô (vinden).
Lc (5). (1) Lc
13,6. (2) Lc
13,7. (3) Lc
17,18. (4) Lc
19,48. (5) Lc
24,3.
Lc 24,23.4.
bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to. Taalgebruik in het NT: bepaald
lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald
lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das
enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (181). Lc 24 (6). (1) Lc
24,1. (2) Lc
24,3. (3) Lc
24,12. (4) Lc
24,22. (5) Lc
24,23. (6) Lc
24,24.
Lc 24,23.5. nom. + acc. onz. enk. sôma (lichaam). Taalgebruik in het NT: sôma (lichaam). Taalgebruik inLc: sôma (lichaam). Lc (10). (1) Lc 11,34. (2) Lc 11,36. (3) Lc 12,4. (4) Lc 12,23. (5) Lc 17,37. (6) Lc 22,19. (7) Lc 23,52. (8) Lc 23,55. (9) Lc 24,3. (10) Lc 24,23. Een vorm van sôma (lichaam) in Lc (11). (1) Lc 11,34. (2) Lc 11,36. (3) Lc 12,4. (4) Lc 12,22. (5) Lc 12,23. (6) Lc 17,37. (7) Lc 22,19. (8) Lc 23,52. (9) Lc 23,55. (10) Lc 24,3. (11) Lc 24,23. InLc: 3 vormen in 6 hoofdstukken en 11 verzen.
6. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. autou van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Taalgebruik in Hnd.. voornaamwoord autos. Lc (220). Lc 24 (5). (1) Lc 24,8. (2) Lc 24,23. (3) Lc 24,26. (4) Lc 24,47. (5) Lc 24,50. Hnd (118).
Lc 24,23.4.
- 6. het lichaam van...
- Lc 23,52. to sôma tou ièsou = het lichaam van Jezus. - Lc
24,3. to sôma tou kuriou ièsou = het lichaam van de Heer Jezus.
- Lc 23,55
en Lc 24,23. to sôma autou = zijn lichaam.
In Lc 23,52
is er sprake over het gestorven lichaam van Jezus aan het kruis,in Lc
23,55 over het gestorven lichaam van Jezus dat in een graf wordt gelegd,in Lc
24,3 en Lc
24,23 over het verheerlijkte lichaam.
Lc 24,23.3. - 6. Een vorm van hert werkw. heuriskô (vinden) en het zelfst. naamw. sôma (lichaam) in Lc (2). (1) Lc 24,3. ouch heuron to sôma tou kuriou ièsou (zij vonden niet het lichaam van de Heer Jezus). (2) Lc 24,23. mè heurousai to sôma autou (niet gevonden zijn lichaam).
Lc 24,23.7.
ind. aor. 3de pers. mv. èlthon (zij gingen) van het werkw. erchomai (gaan,
komen). Taalgebruik in het NT: erchomai
(gaan, komen).
Lc (11). (1) Lc
1,59. (2) Lc
2,44. (3) Lc
3,12. (4) Lc
4,42. (5) Lc
5,7. (6) Lc
6,18. (7) Lc
8,35. (8) Lc
12,49. (9) Lc
23,33. (10) Lc
24,1. (11) Lc
24,23. Een vorm van erchomai (gaan, komen) in Lc 24 in 2 verzen. (1) Lc
24,1. (2) Lc
24,23. InLc: X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 98 verzen.
Lc 24,23.9. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)
13. οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Lc (165). Lc 24 (9). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,20. (5) Lc 24,23. (6) Lc 24,25. (7) Lc 24,31. (8) Lc 24,42. (9) Lc 24,44. Hnd (147).
Lc 24,23.15. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Lc (184). Lc 24 (10). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,20. (4) Lc 24,23. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,29. (7) Lc 24,30. (8) Lc 24,31. (9) Lc 24,51. (10) Lc 24,52.
Lc 24,24 - Lc 24,24. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling. 24 En sommigen dergenen, die met ons zijn, gingen heen tot
het graf, en bevonden het alzo, gelijk ook de vrouwen gezegd hadden; maar Hem
zagen zij niet.
King James Bible. [24] And certain of them which were with us went to the sepulchre,
and found it even so as the women had said: but him they saw not.
Luther-Bibel. 24 Und einige von uns gingen hin zum Grab und fanden's so, wie
die Frauen sagten; aber ihn sahen sie nicht.
24 καὶ ἀπῆλθόν τινες τῶν σὺν ἡμῖν ἐπὶ τὸ μνημεῖον, καὶ εὗρον οὕτως καθὼς καὶ αἱ γυναῖκες εἶπον, αὐτὸν δὲ οὐκ εἶδον.
Tekstuitleg van Lc 24,24. Het vers Lc 24,24 telt 21 (3 X 7) letters en 88 (2³ X 11) letters. De getalwaarde van Lc 24,24 is 9151.
Lc 24,24.1. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.
Lc 24,24.2. ind. aor. 3de pers. mv. apèlthon (zij gingen weg) van het werkw. aperchomai (weggaan). Taalgebruik in het NT: aperchomai (weggaan). Taalgebruik inLc: aperchomai (weggaan). Lc (4). (1) Lc 2,15. (2) Lc 10,30. (3) Lc 23,33. (4) Lc 24,24. Een vorm van aperchomai (weggaan) in Lc (21). (1) Lc 1,23. (2) Lc 1,38. (3) Lc 2,15. (4) Lc 5,13. (5) Lc 5,14. (6) Lc 5,25. (7) Lc 7,24. (8) Lc 8,31. (9) Lc 8,37. (10) Lc 8,39. (11) Lc 9,57. (12) Lc 9,59. (13) Lc 9,60. (14) Lc 10,30. (15) Lc 17,23. (16) Lc 19,32. (17) Lc 22,4. (18) Lc 22,13. (19) Lc 23,33. (20) Lc 24,12. (21) Lc 24,24. InLc: 10 vormen van aperchomai (weggaan) in 12 hoofdstukken en in 21 verzen.
3. nom. mann. + vr. mv. tines van het voornaamw. tis. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord tis. Taalgebruik inLc: voornaamwoord tis. Taalgebruik in Hnd. voornaamwoord tis. Ned. wie,wat ? een,iets. Hebr. mî (wie). Taalgebruik in Tenach. mî (wie). Ned. wie,wat,welke. E. who,what. D. Was. Fr. qui,quel. Lc (12). (1) Lc 6,2. (2) Lc 8,2. (3) Lc 9,27. (4) Lc 11,15. (5) Lc 13,1. (6) Lc 13,31. (7) Lc 19,39. (8) Lc 20,27. (9) Lc 20,39. (10) Lc 24,17. (11) Lc 24,22. (12) Lc 24,24. Hnd (16).
Lc 24,24.4. τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann/vr/onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Lc (119). In zes verzen in Lc 24. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,8. (4) Lc 24,14. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,27.
5. sun (met). Taalgebruik in het NT: sun (met). Taalgebruik inLc: sun (met). Taalgebruik in Hnd. sun (met). Hebr. bë (in, met). Taalgebruik in Tenach. bë (in, met). Lat. cum. Ned. met. D. mit. E. with. Fr. avec < apud - hoc. Lc (23). (1) Lc 1,56. (2) Lc 2,5. (3) Lc 2,13. (4) Lc 5,9. (5) Lc 5,19. (6) Lc 7,6. (7) Lc 7,12. (8) Lc 8,1. (9) Lc 8,38. (10) Lc 8,51. (11) Lc 9,32. (12) Lc 19,23. (13) Lc 20,1. (14) Lc 22,14. (15) Lc 22,56. (16) Lc 23,11. (17) Lc 23,32. (18) Lc 24,10. (19) Lc 24,21. (20) Lc 24,24. (21) Lc 24,29. (22) Lc 24,33. (23) Lc 24,44. Hnd (49).
Lc 24,24.7.
epi (op, bij). Afkortingen. ep' en ef'. Taalgebruik in het NT: epi
(op, bij). Taalgebruik inLc: epi
(op, bij). Ned. op.
Lc (104 + 25 + 20 = 149). Lc 24 (6). epi (6). (1) Lc
24,1. (2) Lc
24,12. (3) Lc
24,22. (4) Lc
24,24. (5) Lc
24,25. (6) Lc
24,47.
Lc 24,24.8.
bepaald lidw. nom. + acc. onz. enk. to. Taalgebruik in het NT: bepaald
lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald
lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das
enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (181). Lc 24 (6). (1) Lc
24,1. (2) Lc
24,3. (3) Lc
24,12. (4) Lc
24,22. (5) Lc
24,23. (6) Lc
24,24.
Lc 24,24.9. nom. of acc. onz. enk. μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Taalgebruik in het NT. mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Taalgebruik inLc: mnèmeion (monument, gedenkteken, graf). Bijbel (21). (1) Gn 23,6. (2) Js 22,16. (3) Ez 39,11. (4) W 10,7. (5) Mc 16,2. (6) Mc 16,5. (7) Lc 23,55. (8) Lc 24,12. (9) Lc 24,22. (10) Lc 24,24. (11) Joh 11,31. (12) Joh 11,38. (13) Joh 19,41. (14) Joh 19,42. (15) Joh 20,1. (16) Joh 20,3. (17) Joh 20,4. (18) Joh 20,6. (19) Joh 20,8. (20) Joh 20,11. (21) Hnd 13,29. Een vorm van μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) in de LXX (16),in het NT (37),in Lc in 8 verzen. (1) Lc 11,44. (2) Lc 11,47. (3) Lc 23,55. (4) Lc 24,2. (5) Lc 24,9. (6) Lc 24,12. (7) Lc 24,22. (8) Lc 24,24. InLc: 3 vormen van mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) in 3 hoofdstukken en in 8 verzen. Een laatste rustplaats kan op verschillende wijzen worden gemaakt,die als een zichtbaar teken aan de overledene doet denken. Een graf is de rustplaats van de overledene,het 'grafmonument' een gedenkteken voor de overlevenden. In het Grieks. ταφος = tafos (graf) van het werkw. θαπτω = thaptô (begraven). Taalgebruik in het NT. thaptô (begraven). Taalgebruik in de LXX. thaptô (begraven). Een vorm van tafos (graf) in de LXX (64),in het NT (7).
1. | 2. | 3. | |||
mnèmeion | Lc 11 | Lc 23 | Lc 24 | ||
1. | nom. + acc. onz. enk. mnèmeion | 4 | (1) Lc 23,55. | (2) Lc 24,12. (3) Lc 24,22. (4) Lc 24,24. | |
2. | gen. onz. enk. mnèmeiou | 2 | (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,9. | ||
3. | nom. + acc. onz. mv. mnèmeia | 2 | (1) Lc 11,44. (2) Lc 11,47. | ||
Totaal | 8 | 2 | 1 | 5 |
- Hebreeuws. NBS + UBS. הַקֻּבֻר = haqqèbhèr (het graf, de begraafplaats) < bepaald lidw. + קֻבֻר = qèbhèr (graf, begraafplaats). Zie het werkw. קָבַר = qâbhar (begraven). Taalgebruik in Tenakh. qâbhar (begraven). Getalwaarde. qoph = 19 of 100,beth = 2,resj = 20 of 200 ; totaal. 41 OF 302 (2 X 151). Structuur. 1 - 2 - 2. Niet in Tenakh. Een vorm van q-b-r in Tenakh (22).
- Het Ned. graf en het D. Grab lijken verwantschap te vertonen met het Hebreeuwse qèbhèr,het Arameese qèbhèr / qibërâ´ en het Arabische qabr ; evenwel met omkering van de letters b en r.
- Latijn. monumentum (moment, gedenkteken). Bijbel (27). (1) Ex 12,14. (2) Ex
13,9. (3) Ex 17,14. (4) Ex 30,16. (5) Ex 39,7. (6) Lv 5,12. (7) Lv 6,8. (8) Lv 24,7. (9) Nu 31,54. (10) Joz 4,7. (11) 2 S 18,18. (12) Mc 16,2. (13) Lc
23,55. (14) Lc 24,1. (15) Lc 24,12. (16) Lc
24,22. (17) Lc
24,24. (18) Joh
11,31. (19) Joh
11,38. (20) Joh
19,41. (21) Joh
19,42. (22) Joh
20,1. (23) Joh
20,3. (24) Joh
20,4. (25) Joh
20,6. (26) Joh
20,8. (27) Joh
20,11.
- Het Latijnse monumentum lijkt verwantschap te hebben met het Griekse μνημειον = mnèmeion. m-n-m-n. In geval van een 'graf' spreken we van een grafmomunemt.
- Het Latijnse monumentum is soms de vertaling van het Hebreeuwse זִכָּרוֹן = zikkârôn (gedachtenis, gedenkteken). Zie het werkw. זָכַר = zâkhar (gedenken,
zich herinneren). Taalgebruik in Tenakh. zâkhar
(gedenken). Tenakh (9). (1) Ex 17,14. (2) Ex 39,7. (3) Lv 23,24. (4) Nu 5,15. (5) Nu 17,5. (6) Nu 31,54. (7) Mal 3,16. (8) Pr 1,11. (9) Pr 2,16.
- Ned. graf (< graven). D. Grab. Fr. tombeau (< Lat. tumba < tumulus. heuvel ; Gr. τυμβοσ = tumbos). E. sepulchre (< Lat. sepulchrum < sepelire,sepultum,ensevelir = in een lijkwade wikkelen, bedelven, begraven). Aramees. קֻבֻר / קִבְרָא = qèbhèr / qibërâ´. Arabisch. قَبْر = qabr (graf). Taalgebruik in de Qoran. qabr (graf).
Lc 24,24.7. - 9. epi to mnèmeion (op / naar het graf). Lc (3). (1) Lc 24,12. (2) Lc 24,22. (3) Lc 24,24.
Lc 24,24.10. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.
Lc 24,24.11. actief ind. aorist eerste persoon enkelvoud of derde persoon meervoud euron (ik vond of zij vonden) van het werkw. heuriskô (vinden). Taalgebruik in het NT: heuriskô (vinden). Taalgebruik inLc: heuriskô (vinden). In veertien verzen bijLc: (1) Lc 2,46. (2) Lc 7,9. (3) Lc 7,10. (4) Lc 8,35. (5) Lc 15,6. (6) Lc 15,9. (7) Lc 19,32. (8) Lc 22,13. (9) Lc 23,13. (10) Lc 23,22. (11) Lc 24,2. (12) Lc 24,3. (13) Lc 24,24. (14) Lc 24,33. Een vorm van heuriskô (vinden) in Lc in 45 verzen. Een vorm van heuriskô (vinden) in Lc in 5 verzen. 4 + Lc 24,23.
Lc 24,24.13.
kathôs (zoals). Taalgebruik in het NT: kathôs
(zoals). Taalgebruik in Mc. kathôs
(zoals). Taalgebruik inLc: kathôs
(zoals).
Lc (17). (1) Lc
1,2. (2) Lc
1,55. (3) Lc
1,70. (4) Lc
2,20. (5) Lc
2,23. (6) Lc
5,14. (7) Lc
6,31. (8) Lc
6,36. (9) Lc
11,1. (10) Lc
11,30. (11) Lc
17,26. (12) Lc
17,28. (13) Lc
19,32. (14) Lc
22,13. (15) Lc
22,29. (16) Lc
24,24. (17) Lc
24,39.
Lc 24,24.14. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)
Lc 24,24.16. nom. + voc. vr. mv. gunaikes van het zelfst. naamw. gunè (vrouw). Taalgebruik in het NT: gunè (vrouw). Taalgebruik inLc: gunè (vrouw). Hebr. ´isjsjâh. Lat. uxor. Fr. femme (> Lat. femina). Ned. vrouw. D. Frau. Lc (5). (1) Lc 8,2. (2) Lc 23,49. (3) Lc 23,55. (4) Lc 24,22. (5) Lc 24,24. Een vorm van gunè (vrouw) in Lc in 37 (38) verzen,in Lc 24 (2). (1) Lc 24,22. (2) Lc 24,24. InLc: in 7 vormen van gunè (vrouw) in 17 hoofdstukken in 37 (38) verzen.
Lc 24,24.18. pers. voornaamw. 3de pers. enk. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Lc (184). Lc 24 (10). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,20. (4) Lc 24,23. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,29. (7) Lc 24,30. (8) Lc 24,31. (9) Lc 24,51. (10) Lc 24,52.
Lc 24,24.19. δὲ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw; afkorting δ' = d'. Taalgebruik in het NT: de
(echter). Taalgebruik in Lc: de
(echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden.
In twintig verzen in Lc
24. In zes verzen in Lc
23,56b-24,12. Lc 24,13-53 (14). (1) Lc
24,16. (2) Lc
24,17. (3) Lc
24,18. (4) Lc
24,19. (5) Lc
24,21. (6) Lc
24,24. (7) Lc
24,31. (8) Lc
24,36. (9) Lc
24,37. (10) Lc
24,41. (11) Lc
24,42. (12) Lc
24,44. (13) Lc
24,49. (14) Lc
24,50.
Lc 24,24.20. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou). Taalgebruik in het NT: ou - ouk - ouch (niet). Taalgebruik inLc: ou - ouk - ouch (niet). Lc (84 + 92 + 7 = 183). Lc 24 (3 + 4 + 1 = 8). ou. Lc 24 (3). (1) Lc 24,21. (2) Lc 24,28. (3) Lc 24,49. ouk. Lc (4). (1) Lc 24,6. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,24. (4) Lc 24,39. ouch. Lc 24 (1) Lc 24,3.
Lc 24,25 - Lc 24,25. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling. 25 En Hij zeide tot hen: O onverstandigen en tragen van hart,
om te geloven al hetgeen de profeten gesproken hebben!
King James Bible. [25] Then he said unto them, O fools, and slow of heart to
believe all that the prophets have spoken:
Luther-Bibel. 25 Und er sprach zu ihnen: O ihr Toren, zu trägen Herzens,
all dem zu glauben, was die Propheten geredet haben!
25 καὶ αὐτὸς εἶπεν πρὸς αὐτούς, *)=ω ἀνόητοι καὶ βραδεῖς τῇ καρδίᾳ τοῦ πιστεύειν ἐπὶ πᾶσιν οἷς ἐλάλησαν οἱ προφῆται:
Tekstuitleg van Lc 24,25. Het vers Lc 24,25 telt 19 woorden en 91 (7 X 13) letters. De getalwaarde van Lc 24,25 is 9069 (3 X 3023).
Lc 24,25.1. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.
Lc 24,25.2. αυτος (= autos: hij; pers vnw 3de pers nom mann enk). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc:. voornaamwoord autos. Lc (45). Lc 24 (7). (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,21. (3) Lc 24,25. (4) Lc 24,28. (5) Lc 24,31. (6) Lc 24,36. (7) Lc 24,39.
Lc 24,25.3. εἶπεν (= eipen: hij zei; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg, - aor επ = ep; Ned: lezen / lec-tuur; les. Fr: leçon). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Lc (223). Lc 24 (8). (1) Lc 24,17. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,25. (5) Lc 24,38. (6) Lc 24,41. (7) Lc 24,44. (8) Lc 24,46. Lc 24 (6 + 12 = 18). Een vorm van legô (zeggen) in Lc 24 (6). (1) Lc 24,7. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,23. (4) Lc 24,29. (5) Lc 24,34. (6) Lc 24,36 ; van eipon (ik zei) in Lc 24 (12). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,18. (4) Lc 24,19. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,25. (7) Lc 24,32. (8) Lc 24,38. (9) Lc 24,40. (10) Lc 24,41. (11) Lc 24,44. (12) Lc 24,46.
4. προς (= pros: naar, bij; vz van plaats, nl richting). Taalgebruik in het NT: pros (naar, bij). Taalgebruik in Lc: pros (naar, bij). Lc (158). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,12. (4) Lc 24,14. (5) Lc 24,17. (6) Lc 24,18. (7) Lc 24,25. (8) Lc 24,29. (9) Lc 24,32. (10) Lc 24,44. (11) Lc 24,50.
Lc 24,25.5. αυτους (= autous: hen; pers vnw 3de pers acc mann mv van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (83). Lc 24 (6). (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,25. (4) Lc 24,44. (5) Lc 24,50. (6) Lc 24,51.
Lc 24,25.8. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.
Lc 24,25.10. τῇ (= tè; bep lidw dat vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald
lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald
lidwoord.
Lc (119). In elf verzen in Lc
24. (1) Lc
24,1. (2) Lc
24,6. (3) Lc
24,7. (4) Lc
24,13. (5) Lc
24,25. (6) Lc
24,32. (7) Lc
24,33. (8) Lc
24,35. (9) Lc
24,38. (10) Lc
24,46. (11) Lc
24,49. In zes verzen bij een tijdsbepaling, in vier verzen bij een plaatsbepaling.
Lc 24,25.12.
τοῦ (= tou: van de; bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald
lidwoord.
Lc (272). Lc 24 (11). (1) Lc
24,2. (2) Lc
24,3. (3) Lc
24,7. (4) Lc
24,9. (5) Lc
24,16. (6) Lc
24,19. (7) Lc
24,25. (8) Lc
24,29. (9) Lc
24,35. (10) Lc
24,45. (11) Lc
24,49.
Lc 24,25.14.
epi (op, bij). Afkortingen. ep' en ef'. Taalgebruik in het NT: epi
(op, bij). Taalgebruik inLc: epi
(op, bij). Ned. op.
Lc (104 + 25 + 20 = 149). Lc 24 (6). epi (6). (1) Lc
24,1. (2) Lc
24,12. (3) Lc
24,22. (4) Lc
24,24. (5) Lc
24,25. (6) Lc
24,47.
Lc 24,25.17. act. ind. aor. 3de pers. mv. elalèsan (zij spraken) van het werkw. laleô (lallen, spreken, praten). Taalgebruik in het NT: laleô (lallen, spreken, praten). Taalgebruik inLc: laleô (lallen, spreken, praten). Taalgebruik in Hnd. laleô (lallen, spreken, praten). Lc (1) Lc 24,25. Hnd (3). Deze vorm slechts hier in Lc 24,25 in het NT: Een vorm van laleô (lallen, spreken, praten) in Lc in 31 verzen. In 5 verzen in Lc 24. (1) Lc 24,6. (2) Lc 24,25. (3) Lc 24,32. (4) Lc 24,36. (5) Lc 24,44. InLc: 17 vormen in 12 / 24 hoofdstukken en in 31 verzen. In Hnd. 23 vormen van laleô (lallen, spreken, praten) in 23 / 28 hoofdstukken en in 60 verzen.
18. οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik in Lc: bepaald lidwoord. Lc (165). Lc 24 (9). (1) Lc 24,16. (2) Lc 24,17. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,20. (5) Lc 24,23. (6) Lc 24,25. (7) Lc 24,31. (8) Lc 24,42. (9) Lc 24,44. Hnd (147).
19. nom. mv. profètai van het zelfst. naamw. profètès (profeet). Taalgebruik in het NT: profètès (profeet). Taalgebruik inLc: profètès (profeet). Taalgebruik in Hnd. profètès (profeet). Taalgebruik in Tenach. nâbhî´(profeet). Hebr. nâbhî´(profeet). Gr. profètès < pro - fè - tès (fèmi. spreken). Lc (3). (1) Lc 10,24. (2) Lc 16,16. (3) Lc 24,25. Hnd (6). Een vorm van profètès (profeet) in Lc (29),in Lc 24 (4). (1) Lc 24,19. (2) Lc 24,25. (3) Lc 24,27. (4) Lc 24,44. InLc: 7 vormen van profètès (profeet) in 13 / 24 hoofdstukken en in 29 verzen. In Hnd. 6 vormen van profètès (profeet) in 12 / 28 hoofdstukken en in 30 verzen.
Lc 24,26 - Lc 24,26. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling. 26 Moest de Christus niet deze dingen lijden, en alzo in
Zijn heerlijkheid ingaan?
King James Bible. [26] Ought not Christ to have suffered these things, and
to enter into his glory?
Luther-Bibel. 26 Musste nicht Christus dies erleiden und in seine Herrlichkeit
eingehen?
26 οὐχὶ ταῦτα ἔδει παθεῖν τὸν Χριστὸν καὶ εἰσελθεῖν εἰς τὴν δόξαν αὐτοῦ;
Tekstuitleg van Lc 24,26. Het vers Lc 24,26 telt 12 (2 X 2 X 3) woorden en 57 letters. De getalwaarde van Lc 24,26 is 6295 (5 X 1259).
Lc 24,26.1. ou - ouk - ouch (niet) of betrekk. voornaamw. gen. mann. en onz. enk (hou). Taalgebruik in het NT: ou - ouk - ouch (niet). Taalgebruik inLc: ou - ouk - ouch (niet). Lc (84 + 92 + 7 = 183). Lc 24 (3 + 4 + 1 = 8). ou. Lc 24 (3). (1) Lc 24,21. (2) Lc 24,28. (3) Lc 24,49. ouk. Lc (4). (1) Lc 24,6. (2) Lc 24,18. (3) Lc 24,24. (4) Lc 24,39. ouch. Lc 24 (1) Lc 24,3. Ook. Lc 24,26.
Lc 24,26.2. nom. en acc. onz. mv. ταυτα = tauta (deze dingen) van het aanwijzend voornaamw. οὑτος = houtos. Taalgebruik in het NT. houtos (deze). Taalgebruik in de LXX. houtos (deze). Taalgebruik inLc: houtos (deze). Taalgebruik in Hnd. houtos (deze). Lc (46). Lc 24 (6). (1) Lc 24,9. (2) Lc 24,10. (3) Lc 24,11. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,26. (6) Lc 24,36.
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
nom. + acc. onz. mv. tauta | 815 | 587 | 228 | 22 | 14 | 46 | 58 | 28 |
Lc 24,26.3. act. ind. imperf. 3de pers. enk. edei (hij / het moest). dei (hij / het moet). Taalgebruik in het NT: dei (moet). Taalgebruik inLc: dei (moet). Taalgebruik in Hnd. dei (moet). Lc (5). (1) Lc 11,42. (2) Lc 13,16. (3) Lc 15,32. (4) Lc 22,7. (5) Lc 24,26. Een vorm van dei (hij / het moet) in Lc in 18 verzen. (1) Lc 2,49. (2) Lc 4,43. (3) Lc 9,22. (4) Lc 11,42. (5) Lc 12,12. (6) Lc 13,14. (7) Lc 13,16. (8) Lc 13,33. (9) Lc 15,32. (10) Lc 17,25. (11) (1) Lc 18,1. (12) Lc 19,5. (13) Lc 21,9. (14) Lc 22,7. (15) Lc 22,37. (16) Lc 24,7. (17) Lc 24,26. (18) Lc 24,44. InLc: 3 vormen van dei (hij / het moet) in 13 / 24 hoofdstukken en in 18 verzen. In Hnd. 4 vormen van dei (hij / het moet) in 18 / 28 hoofdstukken en in 24 verzen. N.T. (102).
Lc 24,26.4.
act. inf. aor. pathein van het werkw. paschô (lijden). Taalgebruik in
het NT: paschô
(lijden). Taalgebruik inLc: paschô
(lijden). Taalgebruik in Hnd. paschô
(lijden). Hebr. `ânâh (bedrukt, terneergebogen zijn, bitter
leiden). Taalgebruik in Tenach. `ânâh
(bedrukt, terneergebogen zijn, bitter leiden). Gr. pathos. Lat. pati -
passio. Ned. pathos - passie. Zie http://www.xs4all.nl/~adcs/woordenweb/p/pathos.htm. Lc (5). (1) Lc
9,22. (2) Lc
17,25. (3) Lc
22,15. (4) Lc
24,26. (5) Lc
24,46. Hnd (4). Een vorm van paschô (lijden) in Lc in 6 verzen.
(1) Lc
9,22. (2) Lc
13,2. (3) Lc
17,25. (4) Lc
22,15. (5) Lc
24,26. (6) Lc
24,46. InLc: 2 vormen van paschô (lijden) in 6 verzen in 5 hoofdstukken. In Hnd. 2 vormen van paschô (lijden) in 5 verzen in 5 hoofdstukken. N.T. (41).
Lc (5). (1) Lc
9,22 (eerste lijdensvoorspelling). (2) Lc
17,25 (de dag van de mensenzoon). (3) Lc
22,15 (het laatste avondmaal). (4) Lc
24,26 (verschijning van Jezus aan de Emmaüsgangers). (5) Lc
24,46 (verschijning van Jezus aan de elf en hun metgezellen).
De teksten van Lc
22,15 (het laatste avondmaal). pro tou me pathein (voor mijn lijden) en
van Hnd
1,3 (inleiding van Handelingen). meta to pathein auton (na zijn lijden)
omsluiten het lijden. Het lijden omvat de doorgang door de dood ; het is de
overgang. leven - dood - leven. In Lc
22,15 wordt de relatie gelegd tussen paschô (pasen) en pathein (lijden). Pasen of Pesach is de viering van de uittocht uit Egypte,de doortocht door
de Rietzee en het komen in de woestijn. De overgang heeft drie elementen die
over drie dagen worden gespreid.
Lc 24,26.3. - 4. edei pathein (hij moest lijden). In drie verzen in het NT: Lc (2 / 5). (1) Lc 24,26. edei pathein ton Christon = dat Christus moest lijden. {(2) Lc 24,46. ' edei ' pathein ton Christon = dat Christus moest lijden.} Hnd (1 / 4) Hnd 17,3 (hoti ton Christon. edei pathein = dat Christus moest lijden). dei pathein (hij moet lijden). Lc (2 / 5). (1) Lc 9,22. (2) Lc 17,25. Hnd (1 / 4) Hnd 9,16.
Lc 24,26.5.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton van het bepaald lidw. ho - hè - to (de
- het). Taalgebruik in het NT: bepaald
lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald
lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das
enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam).
Lc (191). Lc 24 (10). (1) Lc
24,2. (2) Lc
24,5. (3) Lc
24,7. (4) Lc
24,21. (5) Lc
24,26. (6) Lc
24,30. (7) Lc
24,45. (8) Lc
24,46. (9) Lc
24,51. (10) Lc
24,53.
Lc 24,26.6. acc. mann. enk. christon van het zelfst. naamw. christos (gezalfde, Christus). Taalgebruik in het NT: christos (Christus). Taalgebruik inLc: christos (Christus). Taalgebruik in Hnd. christos (Christus). Hebr. mâsjîach (Messias,gezalfde),in het Grieks christos (Christus). Zie het werkw. mâsjach (zalven). Taalgebruik in Tenach. mâsjach (zalven). Lc (7). (1) Lc 2,26 (+). (2) Lc 4,41 (+). (3) Lc 9,20 (+). (4) Lc 20,41 (+). (5) Lc 23,2 (-). (6) Lc 24,26 (+). (7) Lc 24,46 (+). Hnd (10). Een vorm van christos (gezalfde, Christus) in Lc in 12 verzen. (1) Lc 2,11 (-). (2) Lc 2,26 (+). (3) Lc 3,15 (+). (4) Lc 4,41 (+). (5) Lc 9,20 (+). (6) Lc 20,41 (+). (7) Lc 22,67 (+). (8) Lc 23,2 (-). (9) Lc 23,35 (+). (10) Lc 23,39 (+). (11) Lc 24,26 (+). (12) Lc 24,46 (+). InLc: 2 vormen van christos (gezalfde, Christus) in 12 verzen in 8 / 24 hoofdstukken. In Hnd. X vormen in 28 verzen in 16 hoofdstukken. N.T. (517).
Lc 24,26.4. - 6. pathein ton Christon (dat Christus - moest - lijden). In vier verzen in het NT: (1) Lc 24,26. edei pathein ton Christon = dat Christus moest lijden. {(2) Lc 24,46. ' edei ' pathein ton Christon = dat Christus moest lijden.} (3) Hnd 3,18. pathein ton Christon = dat Christus (moest) lijden.(4) Hnd 17,3 (hoti ton Christon. edei pathein = dat Christus moest lijden).
Lc 24,26.7. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)
8. inf. aor. eiselthein van het werkw. eiserchomai (binnengaan). Taalgebruik in het NT: eiserchomai (binnengaan). Taalgebruik inLc: eiserchomai (binnengaan). Taalgebruik in Hnd. eiserchomai (binnengaan). Hebr. bâw´ (gaan, komen) OF hâlakh (gaan). Taalgebruik in Tenach. hâlakh (gaan).. Taalgebruik in Tenach. bâw´ (gaan, komen). Lat. intro-ire (binnengaan). F. entrer. E. to enter. Ned. binnengaan. D. eingehen. Lc (11). (1) Lc 6,6. (2) Lc 8,32. (3) Lc 8,41. (4) Lc 8,51. (5) Lc 9,34. (6) Lc 13,24. (7) Lc 14,23. (8) Lc 15,28. (9) Lc 18,25. (10) Lc 22,40. (11) Lc 24,26. Een vorm van eiserchomai (binnengaan) in Lc in 45 verzen,in Lc 24 in 3 verzen. (1) Lc 24,3. (2) Lc 24,26. (3) Lc 24,29. InLc: 16 vormen in 17 hoofdstukken en in 47 verzen.
Lc 24,26.9. εἰς (= eis: naar, tot; vz van plaats, tijd). Taalgebruik in het NT: eis (naar). eis (naar). Lc (210). Lc 24 (11). (1) Lc 24,5. (2) Lc 24,7. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,18. (5) Lc 24,20. (6) Lc 24,26. (7) Lc 24,28. (8) Lc 24,33. (9) Lc 24,47. (10) Lc 24,51. (11) Lc 24,52.
12. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. autou van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc.. voornaamwoord autos. Taalgebruik in Hnd.. voornaamwoord autos. Lc (220). Lc 24 (5). (1) Lc 24,8. (2) Lc 24,23. (3) Lc 24,26. (4) Lc 24,47. (5) Lc 24,50. Hnd (118).
Lc 24,27 - Lc 24,27. 354. Verschijning aan twee leerlingen op weg naar Emmaüs. Lc 24,13-35 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Lc (Lucas) -- Lc 24,13 - Lc 24,14 - Lc 24,15 - Lc 24,16 - Lc 24,17 - Lc 24,18 - Lc 24,19 - Lc 24,20 - Lc 24,21 - Lc 24,22 - Lc 24,23 - Lc 24,24 - Lc 24,25 - Lc 24,26 - Lc 24,27 - Lc 24,28 - Lc 24,29 - Lc 24,30 - Lc 24,31 - Lc 24,32 - Lc 24,33 - Lc 24,34 - Lc 24,35 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling. 27 En begonnen hebbende van Mozes en van al de profeten,
legde Hij hun uit, in al de Schriften, hetgeen van Hem geschreven was.
King James Bible. [27] And beginning at Moses and all the prophets, he expounded
unto them in all the scriptures the things concerning himself.
Luther-Bibel. 27 Und er fing an bei Mose und allen Propheten und legte ihnen
aus, was in der ganzen Schrift von ihm gesagt war.
27 καὶ ἀρξάμενος ἀπὸ Μωϋσέως καὶ ἀπὸ πάντων τῶν προφητῶν διερμήνευσεν αὐτοῖς ἐν πάσαις ταῖς γραφαῖς τὰ περὶ ἑαυτοῦ.
Tekstuitleg van Lc 24,27. Het vers Lc 24,27 telt 21 (3 X 7) woorden en 92 (2² X 23) letters. De getalwaarde van Lc 24,27 is 12481 (7 X 1783).
Lc 24,27.1. και (= kai: en; nevensch vw; gevormd uit: vertikale streep I + <: : stop en ga voort???). Taalgebruik. kai (en) in NT. Taalgebruik inLc: kai (en). Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. NIET IN: (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.
Lc 24,27.3. ἀπὸ (= apo: weg van, vanaf; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap': vóór een niet-aangeblazen klinker en αφ' = af': vóór een aangeblazen klinker; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap': vóór een niet-aangeblazen klinker en αφ' = af':vóór een aangeblazen klinker).. Taalgebruik in het NT: apo (af,van-weg). Taalgebruik inLc: apo (af,van-weg). Lc (73 + 32 + 9 = 114).Lc 24 (6 + 2 + 1 = 9). apo. Lc (73). Lc 24 (6). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,9. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,27. (5) Lc 24,41. (6) Lc 24,47. ap'. Lc (32). Lc 24 (2). (1) Lc 24,31. (2) Lc 24,51. af'. Lc (9). Lc 24 (1) Lc 24,21.
Lc 24,27.5. kai (en). Taalgebruik. kai (en) in NT: Taalgebruik inLc: kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr.. waw (verbindingshaak). L.. et. Fr.. et. N.. en. E.. and. D. und. Lc (822 / 1151). Lc 24 (+ 45 / 53. - 8 / 53. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,2. (3) Lc 24,3. (4) Lc 24,6. (5) Lc 24,16. (6) Lc 24,42. (7) Lc 24,45. (8) Lc 24,48.)
Lc 24,27.6. apo (af, van-weg). afkoring ap' en af'. Taalgebruik in het NT: apo (af,van-weg). Taalgebruik inLc: apo (af,van-weg). Voorzetsel. Lc (73 + 32 + 9 = 114).Lc 24 (6 + 2 + 1 = 9). apo. Lc (73). Lc 24 (6). (1) Lc 24,2. (2) Lc 24,9. (3) Lc 24,13. (4) Lc 24,27. (5) Lc 24,41. (6) Lc 24,47. ap'. Lc (32). Lc 24 (2). (1) Lc 24,31. (2) Lc 24,51. af'. Lc (9). Lc 24 (1) Lc 24,21.
Lc 24,27.8. τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann/vr/onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Lc (119). In zes verzen in Lc 24. (1) Lc 24,1. (2) Lc 24,5. (3) Lc 24,8. (4) Lc 24,14. (5) Lc 24,24. (6) Lc 24,27.
Lc 24,27.9. gen. mann. mv. profètôn van het zelfst. naamw. profètès (profeet). Taalgebruik in het NT: profètès (profeet). Taalgebruik inLc: profètès (profeet). Taalgebruik in Hnd. profètès (profeet). Taalgebruik in Tenach. nâbhî´(profeet). Hebr. nâbhî´(profeet). Gr. profètès < pro - fè - tès (fèmi. spreken). pro-fèmi (voor zich uitspreken). Lc (6). (1) Lc 1,70. (2) Lc 11,47. (3) Lc 11,50. (4) Lc 16,31. (5) Lc 18,31. (6) Lc 24,27. Hnd (4). Een vorm van profètès (profeet) in Lc in 29 verzen,in Lc 24 (4). (1) Lc 24,19. (2) Lc 24,25. (3) Lc 24,27. (4) Lc 24,44. InLc: 7 vormen van profètès (profeet) in 13 / 24 hoofdstukken en in 29 verzen. In Hnd. 6 vormen van profètès (profeet) in 12 / 28 hoofdstukken en in 30 verzen.
Lc 24,27.10. act. ind. aor. 3de pers. enk. dièrmèneusen (hij zette uiteen) van het werkw. diermèneuô (uitleggen, vertalen). Taalgebruik in het NT: diermèneuô (uitleggen, vertalen). Taalgebruik inLc: diermèneuô (uitleggen, vertalen). Taalgebruik in Hnd. diermèneuô (uitleggen, vertalen). Lc (1) Lc 24,27. Hapax in de ev.. Een vorm van diermèneuô (uitleggen, vertalen) in Hnd in 1 vers.
Lc 24,27.11 αὐτοῖς (= αὐτοῖς: aan hen; pers vnw 3de pers dat mann mv van het pers vnw αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het). Taalgebruik in het NT: voornaamwoord autos. Taalgebruik in Lc: voornaamwoord autos. Lc (89). Lc 24 (12). (1) Lc 24,15. (2) Lc 24,19. (3) Lc 24,27. (4) Lc 24,29. (5) Lc 24,30. (6) Lc 24,33. (7) Lc 24,35. (8) Lc 24,36. (9) Lc 24,38. (10) Lc 24,40. (11) Lc 24,41. (12) Lc 24,46. 1.
Lc 24,27.12.
εν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd, middel).Taalgebruik in het NT: en
(in). en (in, met), inLc: en
(in).
Lc (288). Lc 24 (16). (1) Lc
24,4. (2) Lc
24,6. (3) Lc
24,13. (4) Lc
24,15. (5) Lc
24,18. (6) Lc
24,19. (7) Lc
24,27. (8) Lc
24,30. (9) Lc
24,32. (10) Lc
24,35. (11) Lc
24,36. (12) Lc
24,38. (13) Lc
24,44. (14) Lc
24,49. (15) Lc
24,51. (16) Lc
24,53.
Lc 24,27.13. dat. vr. mv. pasais van het bijvoegl. naamw. pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in het NT: pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik inLc: pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in Hnd. pas (ieder, elk, alles). Hebr. kl (al). Taalgebruik in Tenach. kl (al). Lat. omnis. Fr. tout. Ned. elk,ieder. Lc (3). (1) Lc 1,6. (2) Lc 1,75. (3) Lc 24,27. Een vorm van pas (ieder, elk, alles) in Lc (149),in Lc 24 (9). (1) Lc 24,9. (2) Lc 24,14. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,21. (5) Lc 24,25. (6) Lc 24,27. (7) Lc 24,44. (8) Lc 24,47. (9) Lc 24,53. InLc: X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 149 verzen.
Lc 24,27.14. bepaald lidw. dat. vr. mv. tais van het bepaald lidwoord ho,hè,to (de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Taalgebruik inLc: bepaald lidwoord. Gr. to..,tè... N.. de. E.. the. D. der,die,das enz. Fr. le,la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum,il-lam). Lc (33). Lc 24 (2). (1) Lc 24,18. (2) Lc 24,27.
Lc 24,27.15. dat. onz. mv. γραφαις = grafais van het zelfst. naamw. γραφη = grafè (schrift). Taalgebruik in het NT. grafè (schrift). Taalgebruik in de LXX. grafè (schrift). Taalgebruik inLc: grafè (schrift). Taalgebruik in Hnd. grafè (schrift). Bijbel (4). (1) Mt 21,42. (2) Lc 24,27. (3) Hnd 18,24. (4) Rom 1,2. Een vorm van γραφη = grafè in de LXX (50),in het NT (50),in Lc (4). (1) Lc 4,21. (2) Lc 24,27. (3) Lc 24,32. (4) Lc 24,45. InLc: 3 vormen van grafè (schrift) in 4 verzen in 2 hoofdstukken. In Hnd. 5 vormen van grafè (schrift) in 7 verzen in 4 hoofdstukken.
grafè (schrift) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
dat. mv. grafais | 4 | 4 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 |
Zie verder. grafô (schrijven). Taalgebruik in het NT: grafô (schrijven). Taalgebruik inLc: grafô (schrijven). Taalgebruik in Hnd. grafô (schrijven). Hebr. kâthabh (schrijven). Hebr. sjâphar (schrijven). Taalgebruik in Tenach. sjâphar (schrijven). cijfer. sofer (schrijver). sephèr (geschrift, boek). Om een tekst te lezen spreekt men soms over een tekst ontcijferen. Lat. scribere. Fr. écrire. Lc 24 (1) Lc 24,27. Een vorm van grafè (schrift)
Lc 24,27.17. περὶ (= peri: over; vz + gen; stam: p/v - r). Taalgebruik in NT: peri (over, rondom, omwille van). Taalgebruik in Lc: peri (over, rondom, omwille van). Lc (43). Lc 24 (5). (1) Lc 24,4. (2) Lc 24,14. (3) Lc 24,19. (4) Lc 24,27. (5) Lc 24,44.
πάντων (= pantôn: van allen; bv nw gen mv van het bv nw πᾶς = pas: ieder, elk, alles). Taalgebruik in het NT: pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in Lc: pas (ieder, elk, alles). Lc (17). (1) Lc 1,71. (2) Lc 2,31. (3) Lc 3,15. (4) Lc 3,19. (5) Lc 4,15. (6) Lc 4,20. (7) Lc 7,18. (8) Lc 7,35. (9) Lc 8,45. (10) Lc 9,43. (11) Lc 11,50. (12) Lc 14,10. (13) Lc 21,3. (14) Lc 21,12. (15) Lc 21,17. (16) Lc 24,14. (17) Lc 24,27.
Lc 24,27.16. - 17. ta peri (dat over). Lc (2). (1) Lc 24,19. ta peri I&egra