- Bibliografie - Literatuur - Liturgisch gebruik - Overzicht bijbelboeken - Overzicht van de bibliografie van de bijbelboeken - Overzicht van deze website -
- Marcus
: overzicht .
- Marcus taalgebruik - Marcus
taalgebruik A - Marcus
taalgebruik B - Marcus
taalgebruik C - Marcus
taalgebruik D - Marcus
taalgebruik E - Marcus
taalgebruik F - Marcus
taalgebruik G - Marcus
taalgebruik H - Marcus
taalgebruik I - Marcus
taalgebruik K - Marcus
taalgebruik L - Marcus
taalgebruik M - Marcus
taalgebruik N - Marcus
taalgebruik O - Marcus
taalgebruik P - Marcus
taalgebruik R - Marcus
taalgebruik S - Marcus
taalgebruik T - Marcus
taalgebruik Z -
- Mc
: commentaar .
Overzicht van het N.T. : NT : overzicht , NT : taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , NT : co1314mmentaar ,
Overzicht : Mc 1 , Mc 2 , Mc 3 , Mc 4 , Mc 5 , Mc 6 , Mc 7 , Mc 8 , Mc 9 , Mc 10 , Mc 11 , Mc 12 , Mc 13 , Mc 14 , Mc 15 , Mc 16 ,
Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | |
Tekstuitleg per pericope - Mc
2,1-12 - Mc
2,13-14 - Mc
2,15-17 - Mc
2,18-22 - Mc
2,23-28 -
Tekstuitleg vers per vers - Mc
2,1 - Mc
2,2 - Mc
2,3 - Mc
2,4 - Mc
2,5 - Mc
2,6 - Mc
2,7 - Mc
2,8 - Mc
2,9 - Mc
2,10 - Mc
2,11 - Mc
2,12 - Mc
2,13 - Mc
2,14 - Mc
2,15 - Mc
2,16 - Mc
2,17 - Mc
2,18 - Mc
2,19 - Mc
2,20 - Mc
2,21 - Mc
2,22 - Mc
2,23 - Mc
2,24 - Mc
2,25 - Mc
2,26 - Mc
2,27 - Mc
Mc 2,13-14 2,28 -
- Afzonderlijke webpagina's : Mc 2,13-14 - Mc 2,13 - Mc 2,14 -
![]() |
ZOEKEN OP DEZE WEBSITE |
Van Oyen Geert : (1) - (2) - (3) - (4) - |
1. LXX , Griekse tekst N.T. | 2. Vulgata | 3. Synopsis Denaux - Vervenne | 4. Statenvertaling | 5. Willibrordvertaling | 6. Nieuwe Vertaling | 7. Naardense vertaling , zie |
8. Bible de Jérusalem | 9. Statenvertaling | 10. King James Bible - King James Bible | 11. Luther-Bibel | liturgische lezing |
In hun synopsis van de eerste drie evangeliën (Leuven, Vlaamse
Bijbelstichting, 1986; Turnhout, Brepols, ) onderscheiden Adelbert Denaux en
Marc Vervenne volgende pericopen in het tweede hoofdstuk van het Marcusevangelie
:
67. Genezing van de lamme : Mc
2,1-12 - Lc
5,17-26 - Mt
9,1-8
68. Roeping van Levi / Matteüs : Mc
2,13-14 - Mt
9,9 - Lc
5,27-28
69. Jezus eet met tollenaars en zondaars : Mc
2,15-17 - Mt
9,10-13 - Lc
5,29-32
70. Vraag over het vasten. Het oude en het nieuwe : Mc
2,18-22 - Mt
9,14-17 - Lc
5,33-39
94. Aren uittrekken op sabbat : Mc
2,23-28 - Mt
12,1-8 - Lc
6,1-5
1. | 2. | 3. | 4. | 5. |
Mc 2,8 | Mc 2,17 | Mc 2,19 | Mc 2,25 | Mc 3,4 |
kai euthus (en omiddellijk) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) |
epignous (onderkend) | akousas (gehoord) | |||
ho Ièsous (Jezus) | ho Ièsous (Jezus) | |||
legei (zegt) | legei (zegt) | eipen (zei) | legei (hij zegt) | legei (hij zegt) |
autois (aan hen) | autois (aan hen) | autois (aan hen) | autois (aan hen) | autois (aan hen) |
hi Ièsous (Jezus) | ||||
67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 - | 69. Jezus eet met tollenaars en zondaars : Mc 2,15-17 - Mt 9,10-13 - Lc 5,29-32 - | 70. Vraag over het vasten. Het oude en het nieuwe :Mc 2,18-22 - Mt 9,14-17 - Lc 5,33-39 - | 94. Aren uittrekken op sabbat : Mc 2,23-28 - Mt 12,1-8 - Lc 6,1-5 - | 95. Genezing van een verdorde hand op sabbat : Mc 3,1-6 - Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 - |
67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 2 -- taalgebruik -- Mc 2,1 - Mc 2,2 - Mc 2,3 - Mc 2,4 - Mc 2,5 - Mc 2,6 - Mc 2,7 - Mc 2,8 - Mc 2,9 - Mc 2,10 - Mc 2,11 - Mc 2,12 -
Het verhaal van de genezing van de lamme speelt zich af in een huis waar Jezus
zo omstuwd wordt door zoveel volk dat sommigen die buiten staan, niet tot bij
Jezus kunnen geraken. In Mc
2,1-12 wordt de oplossing bedacht om een lamme via het dak tot bij Jezus
te brengen.
Vergeving is een belangrijk element in een gemeenschap, in een menselijke samenleving. Het is een bindmiddel tussen de leden. Zonden en tekortkomingen kunnen een
persoon of een gemeenschap verlammen, stilleggen, geen vooruitgang doen maken. Een gemeenschap kan iemand vergeven of uit de gemeenschap sluiten. Legt de
gemeenschap te sterk de nadruk op zuiverheid, dan bestaat de kans dat zij voor
uitsluiting opteert. Brengt ze echter begrip op voor menselijke zwakheid en
tekortkoming, dan bestaat de kans dat ze opteert voor barmhartigheid en vergeving.
1. men | 2. velen | 3. Jezus | 4. de dragers | 5. Jezus | 6. schriftgeleerden | 7. Jezus | 8. de lamme |
Mc 2,1 | Mc 2,2 | Mc 2,2 | Mc 2,3 - Mc 2,4 | Mc 2,5 | Mc 2,6 - Mc 2,7 | Mc 2,8 - Mc 2,9 - Mc 2,10 - Mc 2,11 | Mc 2,12 |
kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | de (echter) | kai (en) | kai (en) |
8 scènes , 7X verandering van personage . Slechts 1 scène vangt
aan met δε = de (echter) , de andere scènes beginnen met και = kai (en) . In de
hele pericope komt 15X και = kai (en) voor , slechts 2X δε = de (echter) .
De pericope is opgebouwd volgens het sandwich-model : (Mc 2,1-2 : summarium)
Mc 2,3-5a / Mc 2,5b-9a / Mc 2,9b-12 . Het middengedeelte wordt omsloten door
de zin : legei tô(i) paralutikô(i) (hij zegt aan de lamme) (Mc5a2
, Mc 2,9b) . De buitenste delen (Mc 2,3-5a en Mc 2,9b-12) bevatten het genezingsverhaal
van de lamme , het binnenste deel (Mc 2,5b-9a) geeft de stilzwijgende discussie
rond de zondenvergeving .
Mc 2,1 - Mc 2,1 - 67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 2 -- taalgebruik -- Mc 2,1 - Mc 2,2 - Mc 2,3 - Mc 2,4 - Mc 2,5 - Mc 2,6 - Mc 2,7 - Mc 2,8 - Mc 2,9 - Mc 2,10 - Mc 2,11 - Mc 2,12 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 1 En na sommige dagen is Hij wederom binnen Kapernaum gekomen;
en het werd gehoord, dat Hij in huis was.
King James Bible . And again he entered
into Capernaum after some days; and it was noised that he was in the house.
Luther-Bibel . 1 Und nach einigen Tagen ging er wieder nach Kapernaum; und es
wurde bekannt, dass er im Hause war.
Mc 2,1 | Mt 9,1 | Lc 5,17 | |
1Καὶ εἰσελθὼν πάλιν εἰς Καφαρναοὺμ δι' ἡμερῶν ἠκούσθη ὅτι ἐν οἴκῳ ἐστίν. | 1Καὶ ἐμβὰς εἰς πλοῖον διεπέρασεν καὶ ἦλθεν εἰς τὴν ἰδίαν πόλιν. | 17Καὶ ἐγένετο ἐν μιᾷ τῶν ἡμερῶν καὶ αὐτὸς ἦν διδάσκων, καὶ ἦσαν καθήμενοι Φαρισαῖοι καὶ νομοδιδάσκαλοι οἳ ἦσαν ἐληλυθότες ἐκ πάσης κώμης τῆς Γαλιλαίας καὶ Ἰουδαίας καὶ Ἰερουσαλήμ: καὶ δύναμις κυρίου ἦν εἰς τὸ ἰᾶσθαι αὐτόν. |
Tekstanalyse van Mc 2,1. Dit vers Mc 2,1 telt 13 woorden 25 lettergrepen en 62 (2 X 3) letters. De getalswaarde van Mc 2,1 is 4594 (2 X 2297). Er is één hoofdzin, een participiumzin bij het onderwerp en een objectzin.
Mc 2,1 Καὶ εἰσελθὼν πάλιν εἰς Καφαρναοὺμ δι' ἡμερῶν ἠκούσθη ὅτι ἐν οἴκῳ ἐστίν.
Vertaling: En binnengegaan opnieuw in Kafarnaüm, na dagen werd er vernomen dat hij thuis is.
1 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) εἰσελθὼν (= eiselthôn: binnengegaan; wkw act part aor nom mann enk van het wkw εισερχομαι = eiserchomai: gaan naar, binnengaan < voorvoegsel εισ = naar + wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden. Ned.: weg. wkw be-wegen - bewoog - bewogen. D.: Weg. E.: way. Gr. ερχομαι = erchomai: be-weg-en, op weg gaan; de beginklinker kan wijzen op de halfklinker/-medeklinker w/u, r tussen haakjes plaatsen; zo bekomen we w-ch/g: weg) πάλιν (= palin: opnieuw; partikel) εἰς (= eis: naar; vz van plaats) Καφαρναοὺμ (= kafarnaoum: Kafarnaüm; eigennaam; këfar nahum: dorp van troost) δι' (= dia: door, omwille van, na; vz; afkorting: δι' = di': vóór een klinker) ἡμερῶν (= hèmerôn: van de dagen; zn gen vr mv van het zn ἡμερα = hèmera: dag; verwant met schemer?) ἠκούσθη (= èkousthè: er werd gehoord; wkw pass ind aor 3de pers enk van het
ακουω= akouô: horen, luisteren) ὅτι (= hoti: dat of omdat; ondergeschikt vw dat een objectzin of een redegevende zin inleidt) ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd) οἴκῳ (= oikô: 'in' huis; zn dat mann enk van het zn οικος = oikos: huis) ἐστίν (= estin: hij/zij/het is; wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ειμι = eimi: zijn; stam es-, zie Lat.: esse).
Mc 2,1.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de 28 verzen in Mc 2 niet in 2 verzen : (1) Mc 2,7 . (2) Mc 2,10 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 2,1.2. εἰσελθὼν (= eiselthôn: binnengegaan; wkw act part aor nom mann enk van het wkw εισερχομαι = eiserchomai: gaan naar, binnengaan < voorvoegsel εισ = naar + wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden. Ned.: weg. wkw be-wegen - bewoog - bewogen. D.: Weg. E.: way. Gr. ερχομαι = erchomai: be-weg-en, op weg gaan; de beginklinker kan wijzen op de halfklinker/-medeklinker w/u, r tussen haakjes plaatsen; zo bekomen we w-ch/g: weg) aalgebruik in het NT : eiserchomai (binnengaan) . Taalgebruik in de LXX : eiserchomai (binnengaan) . Taalgebruik in Mc : eiserchomai (binnengaan) . ΝΤ (20) : (1) Mt 9,25 . (2) Mt 22,11 . (3) Mt 26,58 . (4) Mc 1,21 . (5) Mc 2,1 . (6) Mc 3,27 . (7) Mc 5,39 . (8) Mc 7,24 . (9) Mc 11,15 . (10) Lc 1,9 . (11) Lc 1,28 . (12) Lc 7,36 . (13) Lc 11,37 . (14) Lc 19,1 . (15) Lc 19,45 . (16) Hnd 18,19 . (17) Hnd 19,8 . (18) Hnd 23,16 . (19) Hnd 28,8 . (20) Heb 4,10 . Een vorm van εισερχομαι = eiserchomai (binnengaan) in de LXX (700) , in het NT (192) , in Mc (30) .
eiserchomai (binnengaan) aor. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
part. aor. nom. mann. enk. eiselthôn | 33 | 13 | 20 | 3 | 6 | 6 | 4 | 1 | 15 | 15 | 1 |
In dit vers wordt de plaatsbepaling van richting (εις = eis... naar...) versterkt in het vervoegd werkwoord : εισελθων = eiselthôn (naartoegegaan) . Eerder werd εισελθων = eiselthôn (binnengegaan) in Mc
1,21 gebruikt om de synagoge binnen te gaan ; in Mc 2,1 echter om de stad Kafarnaüm
binnen te gaan . και εισελθων = kai eiselthôn (en binnengegaan) linkt aan και εξηλθεν = kai exèlthen
(en hij ging naar buiten) (Mc 2,13) . Het verhaal Mc
2,1-12 speelt zich in huis af . Het is een tweede verhaal dat zich 'in huis'
afspeelt ; er gebeurt telkens een wonderverhaal (Mc
1,29-31 en Mc
2,1-12) .
- In de 2de aor. is de stam ελθ = elth anders dan die van het praesens ερχ = erch . De 2de aor. wordt gevormd door de zuivere stam + uitgang van het imperfectum (voor wat de indicatief betreft) , en door de zuivere stam + uitgang van het praesens (voor wat de andere wijzen betreft) . Het werkw. εισερχομαι = eiserchomai (binnengaan) is mediaal . De 2de aor. ηλθον = èlthon (ik kwam) is actief . Aoristaugment is e ; e + e werd è (η) . In werkwoorden samengesteld met een voorzetsel , wordt het augment achter het voorzetsel ingelast . Part. wordt verbogen volgens de gemengde (1ste en 3de) verbuiging : - ων = -ôn -> -οντ- = -ont- .
1 | Mc 1,21 : eiselthôn eis tèn sunagôgèn (binnengegaan in de synagoge) | Mc 1,29 a Kai euthus ek tès sunagôgès exelthontes (en onmiddellijk uit de synagoge uitgegaan) | Mc 1,29 b èlthon eis tèn oikian ... (gingen zij naar het huis van . | Mc 1,35 a : Kai prôi ennucha lian anastas exèlthen (en zeer vroeg 's nachts opgestaan ging hij naar buiten) . | Mc 1,35 b : kai apèlthen eis erèmon topon (en ging weg naar een eenzame plaats) . |
2 | Mc 2,1 : eiselthôn palin eis Kafarnaoum (binnengegaan opnieuw in Kafarnaüm) . ... èkousthè hoti en oikôi estin (er werd gefluisterd dat hij thuis was) . | Mc 2,13 : Kai exèlthen (en hij ging naar buiten) . | |||
Mc 2,26 : eisèlthen eis ton oikon tou theou (hij binnenging in het huis van God) . | |||||
3 | Mc 3,1 : kai eisèlthen palin eis tèn sunagôgèn (en hij ging binnen opnieuw in de synagoge) . | Mc 3,6 kai exelthontes hoi Farisaioi (en de Farizeeën buitengegaan) . | |||
Mc 3,27 : eis tèn oikian tou ischurou (in het huis van de sterke binnengegaan) eiselthôn . | |||||
5 | (4) Mc 5,39 : eiselthôn (binnengegaan) . Mc 5,38 : kai erchontai eis ton oikon... (en zij gaan naar.... ) . | Mc 6,1 : Kai exèlthen ekeithen (en hij ging naar buiten vandaar) . | Mc 6,1 : kai erchetai eis tèn patrida autou (en hij gaat naar zijn vaderstad) . | ||
7 | Mc 7,17 : Kai hote eisèlthen eis oikon (en toen hij het huis was binnengegaan) . | Mc 7,24 a : Ekeithen de anastas apèlthen eis ta horia Turou (Vandaar echter opgestaan ging hij weg naar de bergen van Tyrus) . | Mc 7,24 : eiselthôn eis oikian (in huis binnengegaan) . | Mc 7,31 1a : Kai palin exelthôn ek tôn horiôn Turou (en opnieuw naar buiten gegaan uit de bergen van Tyrus) . | Mc 7,31 b : Mc 7,31b èlthen dia Sidônos... (ging hij via Sidon) . |
9 | Mc 9,28 : Kai eiselthontos autou eis oikon (en nadat hij een huis was binnengegaan) . | Mc 9,30 a : Kakeithen exelthontes (en vandaar buitengegaan) | Mc 9,30 b : pareporeuonto dia tès Galilaias (begaf hij zich zijdelings door Galilea op weg) . | ||
10 | Mc 10,10 : kai eis tèn oikian (en thuis) . | Mc 10,17 : Kai ekporeuomenou autou eis hodon (en terwijl hij zich naar buiten op weg begaf) . | |||
11 | Mc 11,11 a : kai eisèlthen eis Hierosoluma eis to hieron (en hij ging binnen in Jeruzalem in de tempel) . | Mc 11,11 b : exèlthen eis Bèthanian meta tôn dôdeka (ging hij naar buiten naar Betanië met de twaalf) . | |||
Mc 11,15 a : Kai erchontai eis Hierosoluma (en zij gaan naar Jeruzalem) . | Mc 11,15 b : eiselthôn eis to hieron (binnengegaan in de tempel) . | Mc 11,19 ... exeporeuonto exô tès pôleôs (trokken zij weg uit de stad) . | |||
15 | Mc 15,43 : eisèlthen pros ton Pilaton (hij ging binnen bij Pilatus) . |
- Sommige vertalers in het Hebreeuws gebruiken de qatalvorm van het werkw. בָּא = bâ´
(gaan, komen) . Taalgebruik in Tenakh : bâ´
(gaan, komen) . Getalwaarde : beth = 2 , aleph = 1 ; totaal : 3 . Structuur
: 2 - 1 . Spiegelbeeld van het woord ´ab (vader) . Tenakh (264) . Pentateuch
(58) . Eerdere Profeten (94) . Latere Profeten (56) . 12 Kleine
Profeten (9) . Geschriften (47) .
- Ned.
: binnengaan . D. : eingehen . E. : to enter . F. : entrer . Grieks : εισερχομαι = eiserchomai
(binnengaan) . Taalgebruik in het NT : eiserchomai
(binnengaan) . Hebreeuws : בָּא = bâ´
(gaan, komen) . Taalgebruik in Tenakh : bâ´
(gaan, komen) . Lat. : intro-ire (binnengaan) .
Variante lezing : ind. aor. 3de pers. enk. εισηλθεν = eisèlthen (hij ging binnen) van het werkw. εισερχομαι = eiserchomai (binnengaan) . Taalgebruik in het NT : eiserchomai (binnengaan) . Taalgebruik in de LXX : eiserchomai (binnengaan) . Taalgebruik in Lc : eiserchomai . Mt (4) : (1) Mt 2,21 . (2) Mt 12,4 . (3) Mt 21,12 . (4) Mt 24,38 . Mc (5) : (1) Mc 2,26 . (2) Mc 3,1 . (3) Mc 7,17 . (4) Mc 11,11 . (5) Mc 15,43 . Lc (12) : (1) Lc 1,40 . (2) Lc 4,16 . (3) Lc 4,38 . (4) Lc 6,4 . (5) Lc 7,1 . (6) Lc 8,30 . (7) Lc 9,46 . (8) Lc 10,38 . (9) Lc 17,27 . (10) Lc 19,7 . (11) Lc 22,3 . (12) Lc 24,29 . Joh (7) : (1) Joh 13,27 . (2) Joh 18,1 . (3) Joh 18,33 . (4) Joh 19,9 . (5) Joh 20,5 . (6) Joh 20,6 . (7) Joh 20,8 . Hnd (10) : (1) Hnd 1,21 . (2) Hnd 3,8 . (3) Hnd 5,7 . (4) Hnd 9,17 . (5) Hnd 10,24 . (6) Hnd 10,27 . (7) Hnd 11,8 . (8) Hnd 14,20 . (9) Hnd 17,2 . (10) Hnd 18,7 . Een vorm van εισερχομαι = eiserchomai in de LXX (700) , in het NT (192) , in Mc (30) , in Lc (50) .
eiserchomai (binnengaan) aor. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
ind. aor. 3de pers. enk. eisèlthen | 227 | 164 | 43 | 4 | 5 | 12 | 7 | 10 | 4 | 1 | 21 | 28 |
Mc 2,1.1. - 2. και εισηλθεν = kai eisèlthen (en hij ging naar -binnen) . NT (10) . Mt (1) : (1) Mt
21,12 . Mc (3) : (1) Mc
3,1 . (2) Mc
7,17 . (3) Mc
11,11 . Lc (3) : (1) Lc
1,40 . (2) Lc
4,16 . (3) Lc
24,29 . Joh (2) : (1) Joh
19,9 . (2) Joh
20,6 . Hnd (1) : (2) Hnd
3,8 . (2) Hnd
9,17 .
- εισηλθεν δε = eisèlthen de (hij ging echter - naar - binnen) . NT (2) : (1) Lc
9,46 . (2) Lc
22,3 .
- και εισελθων = kai eiselthôn (en binnengegaan) . ΝΤ (8) : (1) Mt
26,58 . (2) Mc
5,39 . (3) Mc
7,24 . (4) Mc
11,15 . (5) Lc
1,28 . (6) Lc
7,36 . (7) Lc
19,1 . (8) Hnd 23,16 .
- εισελθων δε = eiselthôn de (binnengegaan echter) . ΝΤ (4) : (1) Mt
22,11 . (2) Lc
11,37 . (3) Hnd 19,8 . Variante lezing : Lc
8,51 .
- In het Hebreeuws kan dit Griekse verleden deelwoord beter weergegeven worden door een verbum consecutivum , een wajjiqtolvorm . Hebreeuws : prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf.
3de pers. mann. enk. וַיָּבּוֹא = wajjâbô´ (en hij ging) van het werkw. בָּא = bâ´
(gaan, komen) . Taalgebruik in Tenakh : bâ´
(gaan, komen) . Getalwaarde : beth = 2 , aleph = 1 ; totaal : 3 . Structuur
: 2 - 1 . De som van de elementen is telkens 3 . Spiegelbeeld van het woord אַב = ´ab (vader) . Tenakh (21) : (1) 1 S 4,13 . (2) 1 K 3,15 . (3) 1 K 7,14 . (4) 1 K 13,11 . (5) 1 K 22,15 . (6) 1 K 22,30 . (7) 1 K 22,37 . (8) 2 K 9,30 . (9) Js 38,1 . (10) Ez 14,1 . (11) Ez 23,44 . (12) Ez 36,20 . (13) Ez
40,6 . (14) Hos 6,3 . (15) Ps 24,7 . (16) Job 1,6 . (17) Job 2,1 . (18) Est 4,2 . (19) Est 4,9 . (20) Est 5,10 . (21) Est 6,6 .
Mc 2,1.3. πάλιν (= palin: opnieuw; partikel). Taalgebruik in het NT : palin (opnieuw) . Taalgebruik in de LXX : palin (opnieuw) . Taalgebruik in Mc : palin (opnieuw) . Mc 2 (2) : (1) Mc 2,1 . (2) Mc 2,13 .
palin (opnieuw) | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 15 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
2 : (1) Mc 2,1 . (2) Mc 2,13 . | 2 : (3) Mc 3,1 . (4) Mc 3,20 . | 1 : (5) Mc 4,1 . | 1 : Mc 5,21 . | 2 : (7) Mc 7,14 . (8) Mc 7,31 . | 3 : (9) Mc 8,1 . (10) Mc 8,13 . (11) Mc 8,25 . | 4 : (12) Mc 10,1 . (13) Mc 10,10 . (14) Mc 10,24 . (15) Mc 10,32 . | 2 : (16) Mc 11,3 . (17) Mc 11,27 . | 1 : (18) Mc 12,4 . | 5 : (19) Mc 14,39 . (20) Mc 14,40 . (21) Mc 14,61 . (22) Mc 14,69 . (23) Mc 14,70 . | 3 : (24) Mc 15,4 . (25) Mc 15,12 . (26) Mc 15,13 . | 206 | 70 | 136 | 16 | 26 | 26 | 45 | 5 | 16 | 2 | 68 | 113 | |
kai palin (en opnieuw) | 1 : Mc 4,1 . | 1 : Mc 7,31 . | 1 : Mc 12,4 . | 2 : (1) Mc 14,39 . (2) Mc 14,40 . | 30 | 1 | 5 | 1 | 8 | 3 | 12 | 8 | 16 |
Het woordje παλιν = palin (opnieuw) komt hier voor de eerste maal voor , maar zal in
de volgende hoofdstukken nog meer voorkomen . In Mc
2,1 verwijst het naar Mc
1,21 : "En zij gaan op weg naar Kafarnaüm" . In Mc
1,21 wordt het werkwoord "op weg gaan naar" (Grieks : eisporeuomai) gebruikt
, in Mc
2,1 : "naar-gaan" (eiserchomai : naar-gaan) , een variante van het vorige
. Een stad wordt binnengegaan , evenals een synagoge of een huis . In onze beide
gevallen wordt een werkwoord gebruikt met een voorvoegsel naar (Grieks : eis-
) , en de stad is Kafarnaüm . De constructie "naar-gegaan naar" ( Grieks:
eiselthôn eis... ) vonden we reeds in Mc
1,21 : en onmiddellijk op sabbat naar-gegaan naar de synagoge .
Als in Mc
2,1 uitdrukkelijk een link wordt gelegd met Mc
1,21 , maakt het ons attent om naar verdere verbanden te zoeken . In Mc
2,1-12 speelt het verhaal zich niet af in de synagoge , maar in het huis . Het
woord synagoge : plaats van samenkomst , is afgeleid van samenkomst en verwijst
naar het werkwoord sunagô : samenkomen , gezamenlijk ageren / handelen
, samenstromen . In Mc
2,1 wordt dat werkwoord gebruikt : "kai sunèchthèsan polloi
= en velen waren samengekomen" . Dan voert Jezus het woord , en daarna heeft
een wondergebeuren plaats .
In beide verhalen komen we eenzelfde structuur tegen : een plaatsverandering
- een samenkomst van het volk - Jezus' optreden in woord en daad .
Mc 2,1.4. εἰς (= eis: naar; vz van plaats). Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . Mc 2 (5) : (1) Mc 2,1 . (2) Mc 2,7 ( heis = één ) . (3) Mc 2,11 . (4) Mc 2,22 . (5) Mc 2,26 .
eis (naar) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
6930 | 5336 | 1594 | 215 | 151 | 210 | 181 | 260 | 504 | 73 | 576 | 757 | 427 | 77 | 13 | 5 | 6 | 8 | 11 | 14 | 9 | 10 | 11 | 13 | 8 | 7 | 8 | 20 | 3 | 5 |
- Ned. : naar . D. : nach . E. : for . Fr. : vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Grieks : εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Lat. : in / ad .
Mc 2,1.2.
4. εισηλθεν εις = eisèlthen eis (hij ging naar binnen in) . NT (21) . Mt (3) . (2) Mt
12,4 . (3) Mt
21,12 . (4) Mt
24,38 . Mc (4) (1) Mc
2,26 . (2) Mc
3,1 . (3) Mc
7,17 . (4) Mc
11,11 . Lc (7) : (1) Lc
1,40 . (2) Lc
4,16 . (3) Lc
4,38 . (4) Lc
6,4 . (5) Lc
7,1 . (6) Lc
8,30 . (8) Lc
10,38 . (9) Lc
17,27 . Joh (3) : (1) Joh
13,27 . (3) Joh
18,33 . (4) Joh
19,9 . Hnd (4) : (1) Hnd
9,17 . (2) Hnd
11,8 . (3) Hnd
14,20 . (4) Hnd 18,7 .
- εισελθων εις = eiselthôn eis (binnengegaan in) . Mc (5 / 6) : (1) Mc
1,21 . (2) Mc
2,1 . (3) Mc
3,27 . (4) Mc
7,24 . (5) Mc
11,15 .
Een vorm van εισερχομαι = eiserchomai (binnengaan) + εις = eis (in) in Mc : 22 / 30 .
- εισελθων εις = eiselthôn eis (binnengegaan in) . Mc (5 / 6) : (1) Mc
1,21 . (2) Mc
2,1 . (3) Mc
3,27 . (4) Mc
7,24 . (5) Mc
11,15 .
(1) Mc
1,21 : kai ... eiselthôn eis tèn sunagôgèn (en
... binnengegaan in de synagoge) .
(2) Mc
2,1 : eiselthôn palin eis Kafarnaoum (binnengegaan opnieuw in Kafarnaüm)
.
(3) Mc
3,27 : eis tèn oikian tou ischurou eiselthôn (in het huis van
de sterke binnengegaan) .
() Mc 5,39 : eiselthôn (binnengegaan) . NIET .
(4) Mc
7,24 : eiselthôn eis oikian (in huis binnengegaan) .
(5) Mc
11,15 : eiselthôn eis to hieron (binnengegaan in de tempel) .
1. - 2. 4. και εισηλθεν εις = kai eisèlthen eis (en hij ging naar - binnen naar ) . NT (4) . (1) Mc
11,11 . (2) Lc
1,40 . (3) Joh
19,9 . (4) Joh
20,6 . (5) Hnd
9,17 .
- εισηλθεν δε εις = eisèlthen de eis (hij ging echter - naar - binnen naar) . NT (0) .
- και εισελθων εις = kai eiselthôn eis (en binnengegaan naar) . ΝΤ (4) : (1) Mc
7,24 . (2) Lc
7,36 . (3) Lc
19,1 . (4) Hnd 23,16 .
- εισελθων δε εις = eiselthôn de eis (binnengegaan echter naar) . ΝΤ (2) : (1) Hnd 19,8 . Variante lezing : Lc
8,51 .
- Bemerking . In deze opsomming zijn niet de verzen opgenomen waar de uitdrukking onderbroken wordt .
Mc 2,1.5. καφαρναυμ (= kafarnaoum: Kafarnaüm; eigennaam; këfar nahum: dorp van troost). Taalgebruik in het NT : kafarnaoum (Kafarnaüm) . Taalgebruik in Mc : kafarnaoum (Kafarnaüm) . Mc (3) : (1) Mc 1,21 . (2) Mc 2,1 . (3) Mc 9,33 .
Kafarnaoum (Kafarnaüm) | bijbel | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | syn. | ev. |
16 | 16 | 4 : (1) Mt 4,13 . (2) Mt 8,5 . (3) Mt 11,23 . (4) Mt 17,24 . | 3 : (1) Mc 1,21 . (2) Mc 2,1 . (3) Mc 9,33 . | 4 : (1) Lc 4,23 . (2) Lc 4,31 . (3) Lc 7,1 . (4) Lc 10,15 . | 5 : (1) Joh 2,12 . (2) Joh 4,46 . (3) Joh 6,17 . (4) Joh 6,24 . (5) Joh 6,59 . | 11 : (1) Mt 4,13 // Mc 1,21 // Lc 4,31 . (2) Mt 11,23 // Lc 10,15 . | 16 : (1) Mt 8,5 // Mc 2,1 // Lc 7,1 // Joh 4,46 . | |
12 : eis kafarnaoum | 3 . niet in Mt 11,23 . | 3 . | 3 . Lc 4,23 eis tèn kafarnaoum . niet in Lc 10,15 . | 3 . en kafarnaoum in (1) Joh 4,46 . (2) Joh 6,59 . | niet in : (1) Mt 11,23 // Lc 10,15 . |
- Hebreeuws : כָּפַר = kâphar (vergeven, vergiffenis krijgen) . Taalgebruik in Tenakh : kâphar (vergeven, vergiffenis krijgen) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , pe = 17 of 80 , resj = 20 of 200 ; totaal : 48 (2² X 2² X 3) OF 300 (2² X 5² X 3) . Structuur : 2 - 8 - 2 . De som van de elementen is telkens 3 .
- כֹּפֶר = kophèr (losgeld, zoengeld) . Zie het werkw. כָּפַר = kâphar (vergeven, vergiffenis krijgen) . Taalgebruik in Tenakh : kâphar (vergeven, vergiffenis krijgen) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , pe = 17 of 80 , resj = 20 of 200 ; totaal : 48 (2² X 2² X 3) OF 300 (2² X 5² X 3) . Structuur : 2 - 8 - 2 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (7) : (1) Ex 21,30 . (2) Ex 30,12 . (3) 1 S 6,18 . (4) Job
36,18 . (5) Spr 6,35 . (6) Spr 13,8 . (7) Spr 21,18 .
- נָחַם = nâcham (berouw,
verdriet, medelijden hebben, zich troosten) . Taalgebruik in Tenakh : nâcham
(berouw, verdriet, medelijden hebben, zich troosten) . Getalwaarde : nun
= 14 of 50 , chet = 8 , mem = 13 of 40 : totaal : 35 (5 X 7) OF 98 (2 X 7²)
. Structuur : 5 - 8 - 4 . De som van de elementen is telkens 8 .
Mc 2,1.4. - 5. εις καφαρναυμ = eis Kafarnaoum (naar Kafarnaüm) . NT (12/16) . Mc (3) : (1) Mc 1,21 . (2) Mc 2,1 . (3) Mc 9,33 .
Mc
2,1.3. - 5. In Mc
2,1 verwijst παλιν εις καφαρναυμ = palin eis Kafarnaoum (opnieuw naar Kafarnaüm) naar εις καφαρναυμ = eis
Kafarnaoum (naar Kafarnaüm) van Mc
1,21 .
De eerste stad waar Jezus tijdens zijn openbaar leven verblijft , is Kafarnaüm
. De laatste stad is Jeruzalem . Bij een tweede vermelding van de beide steden
wordt een vorm van het werkw. van εισερχομαι = eiserchomai (binnengaan) gebruikt :
- Mc 2,1 : kai eiselthôn palin eis Kafarnaoum = en binnengegaan opnieuw in Kafarnaüm
.
- Mc 11,11 : kai eisèlthen eis Hierosoluma = en hij ging binnen in Jeruzalem .
Mc
2,1.1. - 5. Mc 2,1 . και εισελθων παλιν εις καφαρναυμ = kai eiselthôn palin eis Kafarnaoum: en binnengegaan opnieuw in Kafarnaüm. In Mc
2,1 verwijst palin eis Kafarnaoum (opnieuw naar Kafarnaüm) naar Mc
1,21 .
- Kafarnaoum (Kafarnaüm) komt in Mc slechts in verbinding met het voorzetsel
εις = eis (naar) voor . Het staat telkens aan het begin van een nieuwe pericope .
Aan het voorzetsel εις = eis (naar) gaat een werkwoord van beweging vooraf , in twee
verzen een werkwoord met het voorvoegsel εισ- = eis (naar) . De zinnen beginnen telkens
met het voegwoord και = kai (en) .
In Mc
1,21 begint het optreden van Jezus in Galilea , in Mc
9,33 wordt de periode van Galilea afgesloten . Mc 9,33-50 is de laatste
pericope . In Mc 10,1 vertrekt Jezus en gaat naar het gebied van Judea . In Mc 2,1 verwijst παλιν εις καφαρναυμ = palin eis Kafarnaoum (opnieuw naar Kafarnaüm) naar Mc
1,21 .
- Mc 1,21 . και εισπορευονται εις καφαρναυμ = kai eisporeuontai eis Kafarnaoum (en zij begeven zich op weg naar Kafarnaüm)
.
- Mc 2,1 . και εισελθων παλιν εις καφαρναυμ = kai eiselthôn palin eis Kafarnaoum (en binnengegaan opnieuw in Kafarnaüm)
.
- Mc 9,33 . και ελθων εις καφαρναυμ = kai èlthon eis Kafarnaoum (en zij gingen naar Kafarnaüm) .
STAP VOOR STAP !
Mc 2,1.6. δι' (= dia: door, omwille van, na; vz; afkorting: δι' = di': vóór een klinker) . Taalgebruik in NT : dia (door) . Taalgebruik in de LXX : dia (door) . δια = dia in Mc 2 (4) : (1) Mc 2,4 . (2) Mc 2,18 . (3) Mc 2,23 . (4) Mc 2,27 . δι' = di' in Mc 2 (1) : Mc 2,1 .
dia (door) | Mc | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
dia | 29 | (1) Mc 2,4 . (2) Mc 2,18 . (3) Mc 2,23 . (4) Mc 2,27 . | (1) Mc 3,9 . | 3 : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,6 . (3) Mc 4,17 . | 2 : (1) Mc 5,4 . (2) Mc 5,5 . | 5 : (1) Mc 6,2 . (2) Mc 6,6 . (3) Mc 6,14 . (4) Mc 6,17 . (5) Mc 6,26 . | 3 : (1) Mc 7,5 . (2) Mc 7,29 . (3) Mc 7,31 . | 1 : Mc 9,30 . | 1 : Mc 10,25 . | 3 : (1) Mc 11,16 . (2) Mc 11,24 . (3) Mc 11,31 . | 1 : Mc 12,24 . | 2 : (1) Mc 13,13 . (2) Mc 13,20 . | 1 : Mc 14,58 . | 1 : Mc 15,10 . | 1 : Mc 16,20 . | 1419 | 938 | 481 | 51 | 29 | 32 | 44 | 62 | 248 | 15 | 112 | 156 |
di' | 2 | (1) : Mc 2,1 . | 1 : Mc 14,21 . | 310 | 174 | 136 | 6 | 2 | 5 | 13 | 11 | 99 | 13 | 26 | |||||||||||||
totaal | 31 | 5 | 1 | 3 | 2 | 5 | 3 | 1 | 1 | 3 | 1 | 2 | 2 | 1 | 1 | 1729 | 1112 | 617 | 57 | 31 | 37 | 57 | 73 | 347 | 15 | 125 | 182 |
- L. per , post . Fr. par , après . Ned. na .
Mc 2,1.7. ἡμερῶν (= hèmerôn: van de dagen; zn gen vr mv van het zn ἡμερα = hèmera: dag; verwant met schemer?). Taalgebruik in het N.T. : hèmera (dag) . Taalgebruik in Mc : hèmera (dag) . Mc (2) : (1) Mc 2,1 . (2) Mc 14,58 : dia triôn hèmerôn (na drie dagen) . In die context vinden we ook : èkousamen... hoti : wij hebben gehoord... dat hij na drie dagen...
Mc 2,1.8. ἠκούσθη (= èkousthè: er werd gehoord; wkw pass ind aor 3de pers enk van het wkw ακουω = akouô: horen, luisteren). Taalgebruik in het NT : akouô (horen) . Taalgebruik in de Septuaginta : akouô (horen) . Taalgebruik in Mc : akouô (horen) . Bijbel (20) . LXX (16) . NT (4) .
Oor en horen zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare ( het oor lenen aan , toehoren , aanhoren ) -> écouter . Hebr. sjâmâ` . Mc (1) : Mc 2,1 .
Mc 2,1.9. ὅτι (= hoti: dat of omdat; ondergeschikt vw dat een objectzin of een redegevende zin inleidt). Taalgebruik in het N.T. : hoti
(dat, omdat) . Taalgebruik in Mc : hoti
(dat, omdat) .
Mc 2 (6) : (1) Mc
2,1 . (2) Mc
2,8 . (3) Mc
2,10 . (4) Mc
2,12 . (5) Mc
2,16 . (6) Mc
2,17 . Het leidt telkens een voorwerpszin in .
Mc 2,1.10. ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd). Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Mc 2 (7) : (1) Mc 2,1 . (2) Mc 2,6 . (3) Mc 2,8 . (4) Mc 2,15 . (5) Mc 2,19 . (6) Mc 2,20 . (7) Mc 2,23 .
en (in) . | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
119 | 13 | 7 | 2 | 13 | 9 | 12 | 5 | 9 | 7 | 10 | 9 | 7 | 7 | 5 | 4 | 11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Ned. : in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : dans . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Hebreeuws : בְּ = bë . Lat. : in .
Mc 2,1.11. οἴκῳ (= oikô: 'in' huis; zn dat mann enk van het zn οικος = oikos: huis). Taalgebruik in het N.T. : oikia
(huis) . Taalgebruik in Mc : oikia
(huis) . Hebr. bêth . Lat. domus . Fr. la maison ( mansus - manere
: blijven , verblijven ) . Mc (1) : Mc
2,1 .
Een vorm van oikia (huis) en oikos (huis) in Mc 2 (4) : (1) Mc
2,1 (dat. en oikô(i) = in huis) . (2) Mc
2,11 (acc. eis ton oikon = naar het huis) . (3) Mc
2,15 (en tè(i) oikia(i) = in het huis) . (2) Mc
2,26 (acc. eis ton oikon = naar het huis) .
In het eerste huis , in Mc
1,29 gaan Jezus en zijn leerlingen naar het huis van Simon en Andreas .
Daar geneest Jezus de schoonmoeder van Simon , die ziel te bed lag . In het
tweede huis , in Mc
2,1 vergeeft een lamme zijn zonden en geneest de lamme , die op een draagberrie
lag . In het derde huis , in Mc
3,20 , zegt Jezus wie zijn ware familieleden zijn en zijn schriftgeleerden
uit Jeruzalem gekomen die beweren dat hij door de duivel bezeten is .
10. - 11. en oikôi (in huis) . Bij Marcus slechts in Mc 2,1 . Het is een tweede verhaal dat zich 'in een huis' afspeelt ; er gebeurt een genezing (Mc 2,1-12) . Na het bezoek aan de synagoge ging Jezus en zijn leerlingen naar het huis van de schoonmoeder van Simon . We bevinden ons dus in Kafarnaüm . Evenals in Mc 1,29 is Jezus in Kafarnaüm en in een huis .
Mc 2,1.12. ἐστίν (= estin: hij/zij/het is; wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ειμι = eimi: zijn; stam es-, zie Lat.: esse). Taalgebruik
in het N.T. : eimi
(zijn) . Taalgebruik in Mc : eimi
(zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn
. E. to be .
Mc 2 (4) : (1) Mc
2,1 . (2) Mc
2,9 . (3) Mc
2,19 . (4) Mc
2,28 .
9. - 12. STAP VOOR STAP ! ἐν τῇ οἰκίᾳ
- Mc 2,1: ὅτι ἐν οἴκῳ ἐστίν = hoti en oikô(i) estin: dat hij in huis is.
- Mc 9,33: ἐν τῇ οἰκίᾳ γενόμενος = en tè(i) oikia(i) genomenos: nadat hij in het huis was. .
- Mc 2,1 - Mc 2,2 - Mc 2,3 - Mc 2,4 - Mc 2,5 - Mc 2,6 - Mc 2,7 - Mc 2,8 - Mc 2,9 - Mc 2,10 - Mc 2,11 - Mc 2,12 - Mc 2,13 - Mc 2,14 - Mc 2,15 - Mc 2,16 - Mc 2,17 - Mc 2,18 - Mc 2,19 - Mc 2,20 - Mc 2,21 - Mc 2,22 - Mc 2,23 - Mc 2,24 - Mc 2,25 - Mc 2,26 - Mc 2,27 - Mc 2,28 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -
Mc 2,2 - Mc 2,2 - 67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 2 -- taalgebruik -- Mc 2,1 - Mc 2,2 - Mc 2,3 - Mc 2,4 - Mc 2,5 - Mc 2,6 - Mc 2,7 - Mc 2,8 - Mc 2,9 - Mc 2,10 - Mc 2,11 - Mc 2,12 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 2 En terstond vergaderden daar velen, alzo dat ook zelfs
de plaatsen omtrent de deur hen niet meer konden bevatten; en Hij sprak het
woord tot hen.
King James Bible . [2] And straightway many were gathered together, insomuch
that there was no room to receive them, no, not so much as about the door: and
he preached the word unto them.
Luther-Bibel . 2 Und es versammelten sich viele, sodass sie nicht Raum hatten,
auch nicht draußen vor der Tür; und er sagte ihnen das Wort.
Mt 9,2 | |||
2καὶ συνήχθησαν πολλοὶ ὥστε μηκέτι χωρεῖν μηδὲ τὰ πρὸς τὴν θύραν, καὶ ἐλάλει αὐτοῖς τὸν λόγον. | 2καὶ ἰδοὺ προσέφερον αὐτῷ παραλυτικὸν ἐπὶ κλίνης βεβλημένον. |
Tekstuileg van Mc 2,2 . Het vers Mc 2,2 telt 17 woorden en 82 (2 X 41) letters . De getalwaarde van Mc 2,2 is 9981 (3 X 3 X 1109) .
2 καὶ συνήχθησαν πολλοὶ ὥστε μηκέτι χωρεῖν μηδὲ τὰ πρὸς τὴν θύραν, καὶ ἐλάλει αὐτοῖς τὸν λόγον.
Vertaling: En velen stroomden samen zodat men geen plaats meer kon maken zelfs niet bij de deur en hij nam het woord en sprak (hen toe).
2 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) συνήχθησαν (= sunèchtèsan: zij verzamelden
zich; wkw med ind aor 3de pers mv van het wkw συναγω = sunagô: samendrijven, samen'stromen'; voorvoegsel sun- : samen, stam s-m/n + stam ag- + themavocaal o: zie Baeyens 75,2: "De themavocaal is o vóór m en n', + ntai: uitgang 3de pers mv) πολλοὶ (= polloi: velen; bv nw nom mann mv van het bv nw πολυς = polus: veel; stam: p/v - l) ὥστε (= hôste: zodat; ondergeschikt voegwoord van gevolg) μηκέτι (= mèketi: niet meer; partikel) χωρεῖν (= chôrein; act inf praes van het wkw χωρεω = plaats maken, wijken voor) μηδὲ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw) τὰ (= ta; bep lidw nom en acc onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) πρὸς (= pros: naar; vz van plaats, nl richting) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) θύραν (= thuran: deur; zn acc vr enk van het zn θυρα = thura. Ned: deur D: Tür E: door. Stam: d/t/th - r. Gr: δελτα = delta; 4de letter van het Griekse alfabet), καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἐλάλει (= elalei: hij sprak; wkw act ind imperf 3de pers enk van het wkw λαλεω = laleô: lallen, spreken, praten) αὐτοῖς (= αὐτοῖς: aan hen; aanwijz vnw 3de pers dat mann of onz mv van het aanwijz vnw αυτος = αυτος: hij) τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) λόγον (= logon: woord; zn acc mann enk van het zn λογος = logos: woord).
Mc 2,2.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de 28 verzen in Mc 2 niet in 2 verzen : (1) Mc 2,7 . (2) Mc 2,10 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 2,2.2. mediaal. aor. 3de pers. mv. συνηχθησαν = sunèchtèsan (zij verzamelden zich) van het werkw. συναγω = sunagô (samendrijven, verzamelen) . Taalgebruik in het NT : sunagô (samendrijven, verzamelen) . Taalgebruik in de LXX : sunagô (samendrijven, verzamelen) . Taalgebruik in Mc : sunagô (samendrijven, verzamelen) . Bijbel (57) . LXX (48) . NT (9) : (1) Mt 13,2 . (2) Mt 22,34 . (3) Mt 26,3 . (4) Mt 26,57 . (5) Mt 27,62 . (6) Mc 2,2 . (7) Hnd 4,26 . (8) Hnd 4,27 . (9) Hnd 15,6 . Een vorm van συναγω = sunagô (samendrijven, verzamelen) in de LXX (377) , in het NT (59) . Een vorm van συναγω = sunagô is 127 X vertaling van ´âsaph , 73 X van qâbhatz , 8 X van qâhal . Nog 47 andere Hebreeuwse woorden worden met συναγω = sunagô weergegeven .
sunagô (verzamelen) | Mc 2 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | pr. 3de pers. enk. sunagetai | (1) Mc 4,1 . | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||||||||
2 | pr. 3de pers. mv. sunagontai | (1) Mc 6,30 . | (2) Mc 7,1 . | 5 | 3 | 2 | 2 | 2 | 2 | |||||||||||
3 | med. aor. 3de pers. enk. sunèchthè | (1) Mc 5,21 . | 12 | 8 | 4 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 3 | |||||||||
4 | med. aor. 3de pers. mv. sunèchtèsan | (1) Mc 2,2 . | 57 | 48 | 9 | 5 | 1 | 3 | 6 | 6 | ||||||||||
totaal | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 106 | 85 | 21 | 8 | 5 | 1 | 1 | 6 | 14 | 15 |
Een vorm van συναγω = sunagô (verzamelen) in Mc in 5 verzen : (1) Mc
2,2 . (2) Mc
4,1 . (3) Mc
5,21 . (4) Mc
6,30 . (5) Mc
7,1 .
(1) Mc
2,2 (med. ind. aor. 3de pers. mv. συνηχθησαν = sunèchthèsan = zij verzamelden
zich) .
(2) Mc 4,1 (med. ind. praes. 3de pers. enk. συναγεται = sunagetai = 'het volk' verzamelt zich) .
(3) Mc
5,21 (mediaal. aor. 3de pers. enk. mv. συνηχθη = sunèchthè = het
verzamelde zich) .
(4) Mc
6,30 (med. ind. praes. 3de pers. mv. συναγονται = sunagontai = zij verzamelen zich) .
(5) Mc 7,1 (med. ind. praes. 3de pers. mv. συναγονται = sunagontai = zij verzamelen zich) .
Telkens wordt er rond Jezus verzameld .
Mc 2,2.3. nom. mann. mv. πολλοι = polloi (velen) van het bijvoegl. naamw. πολυς = polus (veel) . Taalgebruik in het NT : polus
(veel) . Taalgebruik in de LXX : polus
(veel) . Bijbel (163) . OT (86) . NT (77) .
Mc (12) (1) Mc
2,2 . (2) Mc
2,15 . (3) Mc
5,9 . (4) Mc
6,2 . (5) Mc
6,31 . (6) Mc
6,33 . (7) Mc
10,31 . (8) Mc
10,48 . (9) Mc
11,8 . (10) Mc
12,41 . (11) Mc
13,6 . (12) Mc
14,56 . Een vorm van πολυς = polus in de LXX (822) , in het NT (353) .
- Vanwaar ze komen , wordt hier niet gezegd . Het is de
tweede maal dat Marcus melding maakt van het samenstromen van het volk .
polus (veel) | Mc | Mc 2 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | polus (veel) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
nom. mann. mv. polloi | 12 | (1) Mc 2,2 . (2) Mc 2,15 . | (3) Mc 5,9 . | (4) Mc 6,2 . (5) Mc 6,31 . (6) Mc 6,33 . | (7) Mc 10,31 . (8) Mc 10,48 . | (9) Mc 11,8 . | (10) Mc 12,41 . | (11) Mc 13,6 . | (12) Mc 14,56 . | 9 | nom. mann. mv. polloi | 163 | 86 | 77 | 16 | 12 | 8 | 15 | 7 | 18 | 1 | 36 | 51 |
- N. : veel < Grieks : polus ; p -> v . Arabisch : كثير = kathir (veel) . D. : viel . E. many . Fr. : nombreux (tal-rijk) . Gr. : πολυς = polus (veel) . Taalgebruik in het NT : polus (veel) . Hebr. : רַב + Aramees = rab (veel, talrijk, groot) . Taalgebruik in Tenakh : rab (veel, talrijk, groot) . Lat. : multus .
Mc 2,2.2. - 3.
- Mc 2,2 : συνηχθησαν πολλοι = sunèchtèsan polloi (velen verzamelden
zich) .
- Mc 5,21 : συνηχθη οχλος πολυς = sunèchthè ochlos polus = verzamelde zich een grote menigte .
- Mc 4,1 : και συναγεται προς αυτον οχλος πλειστος = kai sunagetai pros auton ochlos pleistos = en een zeer grote menigte verzamelde
zich bij hem .
In Mc 4,1 verzamelde zich een zeer grote menigte bij Jezus langs de rechteroever van het
meer van Galilea . In Mc
5,21 verzamelde zich een grote menigte (opnieuw) aan de rechteroever van
het meer nadat Jezus (en zijn leerlingen) was teruggekomen van een oversteken
naar de andere oever .
Mc 2,2.4.
hôste (zodat) . Taalgebruik in het N.T. : hôste
(zodat) . Taalgebruik in Mc : hôste
(zodat) .
Mc (13) : (1) Mc
1,27 . (2) Mc
1,45 . (3) Mc
2,2 . (4) Mc
2,12 . (5) Mc
2,28 . (6) Mc
3,10 . (7) Mc
3,20 . (8) Mc
4,1 . (9) Mc
4,32 . (10) Mc
4,37 . (11) Mc
9,26 . (12) Mc
10,8 . (13) Mc
15,5 .
5. mèketi (niet meer) . Taalgebruik in het N.T. : mèketi (niet meer) . niet nog . F. ne ... plus . Mc (4) : (1) Mc 1,45 . (2) Mc 2,2 . (3) Mc 9,25 . (4) Mc 11,14 . hôste mèketi (zodat hij / zij niet meer) .
Mc 2,2.9.
voorzetsel pros (naar, bij) + acc. . Taalgebruik in het N.T. : pros
(naar, bij) . Taalgebruik in Mc : pros
(naar, bij) .
Mc (3) : (1) Mc
2,2 . (2) Mc
2,3 * . (3) Mc
2,13 * .
Mc 2,2.10.
bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (109) . In vier verzen in Mc 2 : (1) Mc
2,2 . (2) Mc
2,4 . (3) Mc
2,5 . (4) Mc
2,13 .
Mc 2,2.11.
thuran ( deur ) . Accusatief vrouwelijk enk. . Taalgebruik in het N.T. : thura
(deur) . Taalgebruik in Mc : thura
(deur) . Lat. ianua ( de god Janus had twee gezichten : vooraan , achteraan
, zie de maand januari ) . Fr. porte < Lat. porta cfr. fores ( buiten ) .
Mc (4) : (1) Mc
1,33 . (2) Mc
2,2 . (3) Mc
11,4 . (4) Mc
15,46 . (1) Mc
1,33 (episunègmenè pros tèn thuran = zich bijeenverzameld
bij de deur) . (2) Mc
2,2 (pros tèn thuran = zelfs niet bij de deur konden komen). (3) Mc 11,4 (gebonden bij de deur) . (4) Mc
15,46 (prosekulisen ton lithon epi tèn thuran tou mnèmeiou
(hij rolde de steen naartoe naar de deur van het gedenkteken) . Het is toch
merkwaardig dat de opening (de ingang) van het graf deur wordt genoemd . Een
deur heeft de functie om in- en uit te gaan. Dat kan toch niet het geval zijn
bij een graf . Normalerwijze dient de steen toch om af te sluiten .
Mc 2,2.9. - 11. pros tèn thuran ( bij de deur) . In vier verzen in het N.T. : (1) Mc 1,33 . (2) Mc 2,2 . (3) Mc 11,4 . (4) Hnd 3,2 . In Mc 1,33 .verzamelde de hele stad zich bij de deur van het huis waarin Jezus zich bevond . In Mc 2,2 stromen zoveel mensen bijeen dat men niet meer bij de deur kan komen . Dat kan zowel van binnen uit als van buiten uit het geval zijn . Er is evolutie en gradatie . In Mc 3,20 is het samenstromen van het volk zo intens dat Jezus en zijn leerlingen niet eens de tijd krijgen om te eten .
Mc 2,2.12. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de 28 verzen in Mc 2 niet in 2 verzen : (1) Mc 2,7 . (2) Mc 2,10 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
13. act. ind. imperf. 3de pers. enk. elalei (hij sprak) van het werkw. laleô
(lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in het N.T. : laleô
(lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in Mc : laleô
(lallen, spreken, praten) .
Mc (6) : (1) Mc
2,2 . (2) Mc
4,33 . (3) Mc
4,34 . (4) Mc
7,35 . (5) Mc
8,32 . (6) Mc
14,31 . Nog een vorm in Mc 2 : act. ind. praes. 3de pers. enk. lalei (hij
spreekt) : Mc
2,7 . Een vorm van laleô (lallen, spreken, praten) in Mc in 19 verzen
.
In deze 6 verzen komt autois (aan hen) voor bij een vorm van laleô (spreken)
en legô (zeggen) .
- legei tô(i) paralutikô(i) (hij zegt aan de lamme) . Mc (2) : (1) Mc 2,10 . (2) Mc
2,5 .
- Mc 2,8 : kai euthus epignous ho Ièsous ... legei autois = en onmiddellijk opgemerkt
Jezus ... zegt hen .Mc
2,17 : kai akousas ho Ièsous legei autois = en gehoord Jezus zegt
hen .
- Mc 2,14 : kai legei autô(i) = en hij zegt hem . Mc
2,25 : kai legei autois (en hij zegt hen) .
Mc 2,2.14. voornaamw. dat. mann. en onz. mv. autois (aan hen) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 2 (6) : (1) Mc 2,2 . (2) Mc 2,8 . (3) Mc 2,17 . (4) Mc 2,19 . (5) Mc 2,25 . (6) Mc 2,27 .
13. - 14. elalei autois (hij sprak tot hen) . Mc (3) : (1) Mc 2,2 . (2) Mc 4,33 . (3) Mc 4,34 .
Mc 2,2.15.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep.
lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc (124) . Mc 2 (9) : (1) Mc
2,2 . (2) Mc
2,4 . (3) Mc
2,9 . (4) Mc
2,11 . (5) Mc
2,12 . (6) Mc
2,14 . (7) Mc
2,19 . (8) Mc
2,26 . (9) Mc
2,27 .
- Mc 2,1 - Mc 2,2 - Mc 2,3 - Mc 2,4 - Mc 2,5 - Mc 2,6 - Mc 2,7 - Mc 2,8 - Mc 2,9 - Mc 2,10 - Mc 2,11 - Mc 2,12 - Mc 2,13 - Mc 2,14 - Mc 2,15 - Mc 2,16 - Mc 2,17 - Mc 2,18 - Mc 2,19 - Mc 2,20 - Mc 2,21 - Mc 2,22 - Mc 2,23 - Mc 2,24 - Mc 2,25 - Mc 2,26 - Mc 2,27 - Mc 2,28 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -
Mc 2,3 - Mc 2,3 - 67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 2 -- taalgebruik -- Mc 2,1 - Mc 2,2 - Mc 2,3 - Mc 2,4 - Mc 2,5 - Mc 2,6 - Mc 2,7 - Mc 2,8 - Mc 2,9 - Mc 2,10 - Mc 2,11 - Mc 2,12 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 3 En er kwamen sommigen tot Hem, brengende een geraakte,
die van vier gedragen werd.
King James Bible . [3] And they come unto him, bringing one sick of the palsy,
which was borne of four.
Luther-Bibel . 3 Und es kamen einige zu ihm, die brachten einen Gelähmten, von
vieren getragen.
Mc 2,3 | Lc 5,18 | |||
kai erchontai ferontes pros auton ton paralutikon airomenon hupo tessarôn / 3καὶ ἔρχονται φέροντες πρὸς αὐτὸν παραλυτικὸν αἰρόμενον ὑπὸ τεσσάρων. | 18καὶ ἰδοὺ ἄνδρες φέροντες ἐπὶ κλίνης ἄνθρωπον ὃς ἦν παραλελυμένος, καὶ ἐζήτουν αὐτὸν εἰσενεγκεῖν καὶ θεῖναι [αὐτὸν] ἐνώπιον αὐτοῦ. |
Tekstuitleg van Mc 2,3 . Het vers Mc 2,3 telt 9 (3²) woorden en 59 letters . De getalwaarde van Mc 2,3 is 7332 (2² X 3 X 13 X 47) .
Mc 2,3 καὶ ἔρχονται φέροντες πρὸς αὐτὸν παραλυτικὸν αἰρόμενον ὑπὸ τεσσάρων.
Vertaling: En er komen dragers naar Jezus met een lamme, vastgenomen door vier (mannen)
καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἔρχονται (= erchontai: zij gaan; wkw med ind praes 3de pers mv van het wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden) φέροντες (= ferontes: dragende; wkw act part praes nom mann mv van het wkw φερω = ferô: voeren, dragen, brengen) πρὸς (= pros: naar; vz van plaats, nl richting) αὐτὸν (= auton: hem; aanw vnw 3de pers acc mann enk van het aanw vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het) παραλυτικὸν (= paralutikon: lamme; zn acc mann enk van het zn παραλυτικος = paralutikos: lamme) αἰρόμενον (= airomenon: genomen; wkw pass part acc mann enk van het wkw αιρω = airô: nemen) ὑπὸ (= hupo: door; vz, afkorting: ὑπ' = hup' of ὑφ' = huf') τεσσάρων (= tessarôn: vier; hoofdtelw gen mann mv van het hopofdtelw τεσσαρα: vier).
Mc 2,3.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de 28 verzen in Mc 2 niet in 2 verzen : (1) Mc 2,7 . (2) Mc 2,10 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 2,3.2. ind. praes. 3de pers. mv. ερχονται = erchontai (zij gaan) van het werkw. ερχομαι = erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het NT : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in de LXX : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in Mc. : erchomai (gaan, komen) . Bijbel (65) . OT (47) . NT (18) . Mt (2) : (1) Mt 7,15 . (2) Mt 25,11 . Mc (12) : (1) Mc 2,3 . (2) Mc 2,18 . (3) Mc 5,15 . (4) Mc 5,35 . (5) Mc 5,38 . (6) Mc 8,22 . (7) Mc 10,46 . (8) Mc 11,15 . (9) Mc 11,27 . (10) Mc 12,18 . (11) Mc 14,32 . (12) Mc 16,2 . Lc (1) Lc 23,29 . Joh (1) : Joh 3,26 . Br. (2) : (1) 1 Kor 15,35 . (2) Heb 8,8 .
erchomai (gaan, komen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ind. pr. 3de p. mv. erchontai | 65 | 47 | 18 | 2 | 12 | 1 | 1 | 2 | 15 | 16 |
In zes verzen in Mc gaat Jezus en zijn leerlingen naar een bepaalde plaats : (1) Mc
5,38 . (2) Mc
8,22 . (3) Mc
10,46 . (4) Mc
11,15 . (5) Mc
11,27 . (6) Mc
14,32 . In één vers : erchontai ( zij nl. de vrouwen , gaan
) + epi ( naar , bij ) voorzetsel van plaats + plaatsbepaling : Mc
16,2 . In de vijf overige verzen in Mc gaan bepaalde groepen mensen naar Jezus
: (1) Mc
2,3 . (2) Mc
2,18 . (3) Mc
5,15 . (4) Mc
5,35 . (5) Mc
12,18 .
In Mc 2,3 zijn de dragers van de lamme onderwerp . Het is het enige vers in Mc in deze
werkwoordtijd waarin zieken (of zijn / hun helpers) naar Jezus gaan om genezen
te worden . Vergelijk met :
- Mc 1,40 : kai erchetai pros auton lepros = en een melaatse gaat naar hem .
- Mc 2,3 : kai erchontai ferontes pros auton ton paralutikon = en zij gaan dragend naar
hem de lamme .
Mc 2,3.3.
act. part. praes. nom. mann. mv. φεροντες = ferontes (dragende) van het werkw. φερω = ferô
(voeren, dragen, brengen) . Taalgebruik in het NT : ferô
(voeren, dragen) . Taalgebruik in de LXX : ferô
(voeren, dragen) . Taalgebruik in Mc : ferô
(voeren, dragen) . Bijbel (12) : (1) Joz 6,13 . (2) Js 52,11 . (3) Js 60,6 . (4) Jr 17,26 . (5) Ez 27,24 . (6) Neh 10,32 . (7) Neh 13,16 . (8) 1 Kr 18,2 . (9) Mc 2,3 . (10) Lc 5,18 . (11) Hnd 5,16 . (12) Heb 13,13 . Een vorm van φερω = ferô
(voeren, dragen, brengen) in de LXX (290) , in het NT (68) . In de LXX kan een vorm van φερω = ferô
(voeren, dragen, brengen) de vertaling van 31 Hebreeuwse (werk)woorden zijn .
ferô (voeren, dragen) . | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 4 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 15 | |
2 | act. part. praes. nom. mann. mv. ferontes | 1 | (1) Mc 2,3 . | |||||||||
totaal | 15 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | 1 | 3 | 2 | 2 | 1 |
- Ned. : dragen . D. : tragen . Lat. : trahere (trekken) . Van Dale (EWB 1993 :"De betekenis heeft zich ontwikkeld van lmasten voorttrekken via opladen tot dragen") . Spaans : traer .
- Grieks : φερω = ferô
(voeren, dragen, brengen) . Taalgebruik in het NT : ferô
(voeren, dragen) . Lat. : ferre . por-tare (f / p) . Frans : porter . Italiaans : portare . Ned. : bre-n-gen (p / b) . D. : bringen . E. : to bring .
Mc 2,3.1.
- 2. και ερχονται = kai erchontai (en zij gaan) . LXX (17) . NT (9) = Mc (9) : (1) Mc
2,3 . (2) Mc
2,18 . (3) Mc
3,20 / Mc
3,19 (variante ερχονται = erchontai = zij gaan) . (4) Mc
5,15 . (5) Mc
5,38 . (6) Mc
8,22 . (7) Mc
10,46 . (8) Mc
11,15 . (8) Mc
11,27 . (9) Mc
12,18 . (10) Mc
14,32 .
- Hebreeuws . prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. וַיָּבֹאוּ = wajjâbo´û
(en zij gingen) OF prefix verbindingswoord wë + act. hifil imperf. 3de pers. mann. mv. וַיָּבִאוּ = wajjâbhi´û
(en zij lieten komen, zij brachten) van het werkw. בָּא = bâ´
(gaan, komen) . Taalgebruik in Tenakh : bâ´
(gaan, komen) . Getalwaarde : beth = 2 , aleph = 1 ; totaal : 3 . Structuur
: 2 - 1 . Spiegelbeeld van het woord אַב = ´ab (vader) . Tenakh (195) . Pentateuch
(47) . Eerdere Profeten
Mc 2,3.3. προς = pros (naar, bij) . Taalgebruik in het NT : pros (naar, bij) . Taalgebruik in de LXX : pros (naar, bij) . Taalgebruik in Mc : pros (naar, bij) . Mc 2 (3) : (1) Mc 2,2 . (2) Mc 2,3 * . (3) Mc 2,13 * .
pros (bij) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
62 | 6 | 3 | 4 | 2 | 4 | 6 | 2 | 1 | 7 | 6 | 5 | 7 | 1 | 5 | 2 | 1 | 62 | 6 | 3 | 4 | 2 | 4 | 6 | 2 | 1 | 7 | 6 | 5 | 7 | 1 | 5 | 2 | 1 | 3919 | 3272 | 647 | 41 | 62 | 158 | 91 | 122 | 166 | 7 | 261 | 352 |
- ´l : voorzetsel
אֶל = ´èl (naar, tot) OF godsnaam El . De verkorte vorm van de godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm is אֵל = ´el
. OF ontkenning עַל = ´al (niet)
. Taalgebruik in Tenakh : ´èl . Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld)
. Structuur : 1 - 3 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (3626) . Pentateuch (1096) . Eerdere Profeten (1070) . Latere
Profeten (655) . 12 Kleine Profeten (142) . Geschriften (662) .
- إلي = ´ilâ (naar) . Taalgebruik in de Qoran : ´ilâ (naar) .
Mc 2,3.2. - 3. ερχονται προς = erchontai pros (zij gaan naar) . Bijbel (8) . OT (3) : (1) 1 S 28,8 . (2) 1 K 11,18 . (3) Ez 33,31 . NT (5) . Mt (1) : Mt 7,15 . Mc (3) : (1) Mc 2,3 . (2) Mc 5,15 . (3) Mc 11,27 . Joh (1) : Joh 3,26 .
Mc 2,3.1. - 3. και ερχονται προς = kai erchontai pros (en zij gaan naar) . Bijbel (4) . LXX (2) : (1) 1 S 28,8 . (2) 1 K 11,18 . NT (2) = Mc (2) : (1) Mc 2,3 . (2) Mc 5,15 .
4. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc : persoonlijk voornaamwoord . Mc 2 (4) : (1) Mc 2,3 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 2,15 . (4) Mc 2,23 .
autos enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
4 | acc. mann. enk. auton | 146 | 11 | 4 | 12 | 5 | 12 | 8 | 9 | 6 | 16 | 8 | 7 | 12 | 1 | 14 | 17 | 4 | 2872 | 2032 | 840 | 114 | 146 | 184 | 154 | 136 | 85 | 21 | 598 | 752 |
totaal | 413 | 35 | 17 | 27 | 14 | 34 | 34 | 18 | 33 | 32 | 30 | 18 | 25 | 9 | 47 | 34 | 6 | 12884 | 9893 | 2991 | 510 | 413 | 593 | 475 | 350 | 504 | 146 | 1670 | 2145 |
Mc 2,3.3. - 4. προς αυτον = pros auton (naar hem, bij hem) . LXX (369) . Naar Jezus . NT (105) . Mc (14) : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 1,45 . (4) Mc 2,3 . (5) Mc 2,13 . (6) Mc 3,8 . (7) Mc 3,13 . (8) Mc 3,31 . (9) Mc 4,1 . (10) Mc 7,1 . (11) Mc 9,20 . (12) Mc 10,1 . (13) Mc 12,13 . (14) Mc 12,18 .
2. - 4. ερχονται προς αυτον = erchontai pros auton (zij gaan naar hem) . Bijbel (3) : (1) Mc 2,3 . (2) Mc 11,27 . (3) Joh 3,26 .
Mc 2,3.7. acc. mann. enk. παραλυτικον = paralutikon (lamme) van het zelfst. naamw. παραλυτικος = paralutikos (lamme)
. Taalgebruik in het NT : paralutikos
(lamme) . Taalgebruik in Mc : paralutikos
(lamme) . Bijbel
(2) : (1) Mt
9,2 // Mc
2,3 . (2) Mc
2,3 // Mt .
- παρα = para (langs , terzijde) en λυω = luô ( losmaken , vrijmaken , vrijlaten
) ; zie b.v. het woordelement los- in los-maken . Het Ned. achtervoegsel - loos
: vrij van , zonder ; zie b.v. smaakloos , mateloos enz. . παραλυω = paraluô ; ter
zijde losmaken , verlammen . Paralutikos (lamme) heeft blijkbaar iets met los- , vrij te maken . Naast degenen die vrij zijn , zijn er mensen die gebonden (aan hun bed) zijn . Naast degenen die vrij konden gaan en staan , waren er degenen die dat niet konden en "onvrij , lam" waren) . Naast de Olympische spelen zijn er de parolympics die voor "minder valiieden" worden georganiseerd . In Joh
11,40 is de tot leven gewekte Lazarus aan handen en voeten gebonden en Jezus geeft de opdracht en los te maken en hem te laten gaan
paralutikos (lamme) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Brieven | Apk |
acc. enk. : paralutikon | 2 | 2 | (1) Mt 9,2 . | (1) Mc 2,3 | ||||||
Totaal | 10 | 10 | 5 | 5 |
In Mc 2,1-12 komt een vorm van paralutikos 5X voor : (1) Mc 2,3 (acc. enk. paralutikon) . (1) Mc 2,4 (nom. enk. paralutikos) . (1) Mc 2,5 (dat. enk. paralutikôi) . (2) Mc 2,9 (dat. enk. paralutikôi) . (3) Mc 2,10 (dat. enk. paralutikôi) ; in Mt 9,1-8 4X
- Mc 2,1 - Mc 2,2 - Mc 2,3 - Mc 2,4 - Mc 2,5 - Mc 2,6 - Mc 2,7 - Mc 2,8 - Mc 2,9 - Mc 2,10 - Mc 2,11 - Mc 2,12 - Mc 2,13 - Mc 2,14 - Mc 2,15 - Mc 2,16 - Mc 2,17 - Mc 2,18 - Mc 2,19 - Mc 2,20 - Mc 2,21 - Mc 2,22 - Mc 2,23 - Mc 2,24 - Mc 2,25 - Mc 2,26 - Mc 2,27 - Mc 2,28 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -
Mc 2,4 - Mc 2,4 - 67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 2 -- taalgebruik -- Mc 2,1 - Mc 2,2 - Mc 2,3 - Mc 2,4 - Mc 2,5 - Mc 2,6 - Mc 2,7 - Mc 2,8 - Mc 2,9 - Mc 2,10 - Mc 2,11 - Mc 2,12 -- | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 4 En niet kunnende tot Hem genaken, overmits de schare, ontdekten
zij het dak, waar Hij was; en dat opgebroken hebbende, lieten zij het beddeken
neder, daar de geraakte op lag.
King James Bible . [4] And when they could not come nigh unto him for the press,
they uncovered the roof where he was: and when they had broken it up, they let
down the bed wherein the sick of the palsy lay.
Luther-Bibel . 4 Und da sie ihn nicht zu ihm bringen konnten wegen der Menge,
deckten sie das Dach auf, wo er war, machten ein Loch und ließen das Bett herunter,
auf dem der Gelähmte lag.
Mc 2,4 | Lc 5,19 | ||
kai mè dunamenoi prosevegkai autôi dia ton ochlon apestegasan tèn stegèn hopou èn, kai exoruxantes chalôsai ton krabaton hopou ho paralutikos katekeito / 4καὶ μὴ δυνάμενοι προσενέγκαι αὐτῷ διὰ τὸν ὄχλον ἀπεστέγασαν τὴν στέγην ὅπου ἦν, καὶ ἐξορύξαντες χαλῶσι τὸν κράβαττον ὅπου ὁ παραλυτικὸς κατέκειτο. | 5:19 kai mè eurontes poias eisenegkôsin auton dia ton ochlon anabantes epi to dôma dia tôn keramôn kathèkan auton sun tô klinidiô eis to meson emprosthen tou ièsou / 19καὶ μὴ εὑρόντες ποίας εἰσενέγκωσιν αὐτὸν διὰ τὸν ὄχλον ἀναβάντες ἐπὶ τὸ δῶμα διὰ τῶν κεράμων καθῆκαν αὐτὸν σὺν τῷ κλινιδίῳ εἰς τὸ μέσον ἔμπροσθεν τοῦ Ἰησοῦ. |
Tekstuitleg van Mc 2,4 . Het vers Mc 2,4 telt 23 woorden en 124 (2 X 2 X 31) letters . De getalwaarde van Mc 2,4 is 13822 (2 X 6911) .
Mc 2,4 καὶ μὴ δυνάμενοι προσενέγκαι αὐτῷ διὰ τὸν ὄχλον ἀπεστέγασαν τὴν στέγην ὅπου ἦν, καὶ ἐξορύξαντες χαλῶσι τὸν κράβαττον ὅπου ὁ παραλυτικὸς κατέκειτο.
Vertaling : En omdat zij niet in staat waren hem bij Jezus te brengen omwille van de massa, legden zij het dak open waar hij was, maakten een opening en lieten het bed zakken, waarop de lamme lag.
4 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) μὴ (= mè: niet; partikel van ontkenning in zinnen die niet in de indicatief staan) δυνάμενοι (= dunamenoi: kunnende, in staat zijnde; wkw med part praes nom mann mv van het wkw δυναμαι = dunamai: kunnen) προσενέγκαι (= prosenegkai: te brengen/ dragen bij; wkw act inf aor van het wkw προσφερω = prosferô: dragen of brengen bij) αὐτῷ (= autô: aan hem; pers vnw 3de pers dat mann enk van het pers vnw αυτος = αυτος: hij), Διὰ (= dia: omwille van, wegens, via, bij middel van; voorzetsel) τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) ὄχλον (= ochlon: menigte; zn acc mann enk van het zn οχλος = ochlos: menigte) ἀπεστέγασαν (= apestegasan: zij ont-dek (dak) ten; wkw act ind aor 3de pers mv van het wkw αποστεγαζω = postegadzô: het dak eraf nemen, ontdakken) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidwὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het)= ho, ἡ = hè, το = to: de - het) στέγην (= stegèn: dak; zn acc vr enk van het zn στεγη = stegè: dak. Lat. tegere, tectum: dekken, bedekken. Tectum: bedekking, dak. Fr. toit) ὅπου (= hopou: waar; onbep betr bw) ἦν (= èn: hij/zij/het was; wkw act ind imperf 3de pers enk (< ησ-εν = èsen?) van het wkw ειμι = eimi: zijn; stam: es-, zie Lat.: esse; temporeel augment: ε = e wordt η = è: Baeyens, 1963, 70/2), καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἐξορύξαντες (= exoruxantes; uitgegraven; wkw act part aor nom mann mv van het wkw εξ-οτυσσω / ορυττω < ex (uit) + orussô of oruttô: graven, uitgraven, een opening maken; Fr. creuser) χαλῶσι (= chalôsi: zij maakten los, zij lieten dalen; wkw act ind praes 3de pers mv van het wkw χαλαω = chalaô: ontspannen, los maken) τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) κράβαττον (= krabatton: bed, draagbaar; zn acc mann enk) ὅπου (= hopou: waar; onbep betr bw) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) παραλυτικὸς (= paralutikos: lamme; zn nom mann enk) κατέκειτο ( = katekeito: hij / zij lag neer; wkw med ind imperf 3de pers enk van het wkw κατακειμαι = katakeimai: neerliggen).
Mc 2,4.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de 28 verzen in Mc 2 niet in 2 verzen : (1) Mc 2,7 . (2) Mc 2,10 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 2,4.2.
mè (niet) . Ontkenning . Taalgebruik in het N.T. : mè
(niet) . Taalgebruik in Mc : mè
(niet) .
Mc (67) . Mc 2 (6) : (1) Mc
2,4 . (2) Mc
2,7 . (3) Mc
2,19 . (4) Mc
2,21 . (5) Mc
2,22 . (6) Mc
2,26 .
Mc 2,4.5.
pers. voornaamw. dat. mann. enk. autô(i) (hem) . Taalgebruik in het N.T.
: voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc 2 (6) : (1) Mc
2,4 . (2) Mc
2,14 . (3) Mc
2,15 . (4) Mc
2,18 . (5) Mc
2,24 . (6) Mc
2,26 .
Mc 2,4.6. δια = dia (door, omwille van, na) . Taalgebruik in NT : dia (door) . Taalgebruik in de LXX : dia (door) . δια = dia in Mc 2 (4) : (1) Mc 2,4 . (2) Mc 2,18 . (3) Mc 2,23 . (4) Mc 2,27 . δι' = di' in Mc 2 (1) : Mc 2,1 .
dia (door) | Mc | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7aqx, | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
dia | 29 | (1) Mc 2,4 . (2) Mc 2,18 . (3) Mc 2,23 . (4) Mc 2,27 . | (1) Mc 3,9 . | 3 : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,6 . (3) Mc 4,17 . | 2 : (1) Mc 5,4 . (2) Mc 5,5 . | 5 : (1) Mc 6,2 . (2) Mc 6,6 . (3) Mc 6,14 . (4) Mc 6,17 . (5) Mc 6,26 . | 3 : (1) Mc 7,5 . (2) Mc 7,29 . (3) Mc 7,31 . | 1 : Mc 9,30 . | 1 : Mc 10,25 . | 3 : (1) Mc 11,16 . (2) Mc 11,24 . (3) Mc 11,31 . | 1 : Mc 12,24 . | 2 : (1) Mc 13,13 . (2) Mc 13,20 . | 1 : Mc 14,58 . | 1 : Mc 15,10 . | 1 : Mc 16,20 . | 1419 | 938 | 481 | 51 | 29 | 32 | 44 | 62 | 248 | 15 | 112 | 156 |
di' | 2 | (1) : Mc 2,1 . | 1 : Mc 14,21 . | 310 | 174 | 136 | 6 | 2 | 5 | 13 | 11 | 99 | 13 | 26 | |||||||||||||
totaal | 31 | 5 | 1 | 3 | 2 | 5 | 3 | 1 | 1 | 3 | 1 | 2 | 2 | 1 | 1 | 1729 | 1112 | 617 | 57 | 31 | 37 | 57 | 73 | 347 | 15 | 125 | 182 |
- L. per , post . Fr. par , après . Ned. na .
Mc 2,4.7. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 2 (9) : (1) Mc 2,2 . (2) Mc 2,4 . (3) Mc 2,9 . (4) Mc 2,11 . (5) Mc 2,12 . (6) Mc 2,14 . (7) Mc 2,19 . (8) Mc 2,26 . (9) Mc 2,27 .
Mc 2,4.8. acc. mann. enk. ochlon (menigte) van het zelfst. naamw. ochlos (menigte) . Taalgebruik in het N.T. : ochlos (menigte) . Taalgebruik in Mc : ochlos (menigte) . Mc (13) : (1) Mc 2,4 . (2) Mc 3,9 . (3) Mc 4,36 . (4) Mc 5,31 . (5) Mc 6,34 . (6) Mc 6,45 . (7) Mc 7,14 . (8) Mc 8,2 . (9) Mc 8,34 . (10) Mc 9,14 . (11) Mc 11,32 . (12) Mc 12,12 . (13) Mc 15,11 . Voor het eerst brengt Mc de menigte ter sprake , slechts terloops . Een vorm van ochlos (menigte) in Mc in 36 verzen , in Mc 2 in 2 verzen : (1) Mc 2,4 . (2) Mc 2,13 .
Mc 2,4.6. - 8. dia ton ochlon (omwille van de menigte) . Mc (2) : (1) Mc 2,4 . (2) Mc 3,9 . In Mc 2,4 kunnen vier dragers van een lamme niet binnen in huis omdat er tot bij de deur geen komen is omwille van de menigte . In Mc 3,9 vraagt Jezus naar een bootje opdat de menigte hem niet zou verpletteren . STAP VOOR STAP .
Mc 2,4.9.
act. ind. aor. 3de pers. mv. απεστεγασαν = apestegasan (zij ont-dek (dak) ten) van het werkw. αποστεγαζω = apostegadzô (het dak eraf nemen, ontdakken) . Taalgebruik in het NT : apostegadzô (het dak eraf nemen, ontdakken) . Bijbel (1) : Mc 2,4 . Een vorm van αποστεγαζω = apostegadzô (het dak eraf nemen, ontdakken) in de Bijbel (1) : Mc 2,4 .
- Zie ook het werkw. στεγαζω = stegadzô (bedekken, bedakken) . Taalgebruik in het NT : stegadzô (bedekken, bedakken) . Taalgebruik in de LXX : stegadzô (bedekken, bedakken) . Een vorm van het werkw. στεγαζω = stegadzô (bedekken, bedakken) in de LXX (5) : (1) 2
Kr 34,11 . (2) Ps 104,3 . (3) Neh 2,8 . (4) Neh 3,3 . (5) Neh 3,6 . In het NT (0) .
- Zie eveneens het werkw. στεγω = stegô (dekken, bedekken, bedakken) . Taalgebruik in het NT : stegô (dekken, bedekken, bedakken) . Taalgebruik in de LXX : stegô (dekken, bedekken, bedakken) . Een vorm van στεγω = stegô (dekken, bedekken, bedakken) in de LXX (1) : Sir 8,17 . In het NT (4) : (1) 1
Kor 9,12 . (2) 1
Kor 13,7 . (3) 1 Tes
3,1 . (4) 1
Tes 3,5 .
- Zie ook het zelfst. naamw. στεγη = stegè (dak, deksel) . Taalgebruik in het NT : stegè (dak, deksel) . Taalgebruik in de LXX : stegè (dak, deksel) . Een vorm van στεγη = stegè (dak, deksel) in de LXX (2) : (1) Gn
8,13 . (2) Ez
40,43 . In het NT (3) : (1) Mt
8,8 . (2) Mc
2,4 . (3) Lc
7,6 .
- Hebreeuws : de stam van het werkw. כָּסָה = kâsâh
(bedekken) . Taalgebruik in Tenakh : kâsâh
(bedekken) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , samekh = 15 of 60 , he = 5
; totaal : 31 OF 85 (5 X 17) . Structuur : 2 - 6 - 5 . De som van de elementen is telkens 4 .
- Zie ook : קָרָה = qârâh (1. ontmoeten, treffen, overkomen. 2. ov erdekken, een zoldering maken) . Taalgebruik in Tenakh : qârâh (ontmoeten, treffen, overkomen) . Getalswaarde : qoph = 19 of 100 , resj = 20 of 200 , he = 5 ; totaal : 44 OF 305 (5 X 61) . Structuur : 1 - 2 - 5 . De som van de elementen is telkens 8 .
- Ned. : dak . D. : das Dach . Fr. : toit (< Lat. : tectum) . Gr. : στεγη = stegè (dak, deksel) . Taalgebruik in het NT : stegè (dak, deksel) . Lat. : tegere (tectum) (dekken, bedekken, bedakken) .
Mc 2,4.10.
bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (109) . In vier verzen in Mc 2 : (1) Mc
2,2 . (2) Mc
2,4 . (3) Mc
2,5 . (4) Mc
2,13 .
Mc 2,4.11. stegèn ( dak ) . accusatief vrouwelijk enkelvoud van het zelfstandig naamwoord stegè : dak . Lat. tegere , tectum : dekken , bedekken . Tectum : bedekking , dak . Fr. toit . Bijbel (4) . O.T. (1) Gn 8,13 . N.T. (3) : (1) Mt 8,8 . (2) Mc 2,4 . (3) Lc 7,6 .
Gr. kalup-tô . Lat. cooperire , operimentum . Fr. couvrir , couverture . Hebr. kâsâh : bedekken . mikhësèk : deksel . In een aantal teksten in Ex. wordt mikhësèk : deksel gebruikt om het deksel van de ark aan te duiden
Mc 2,4.9. - 11. apestegasan tèn stegèn ( zij ont-dekten het dak ) . Paroniem (Een stamverwant woord . Woorden die van dezelfde wortel zijn afgeleid en daarmee ten dele in klank overeenkomen) . Hapax in de bijbel .
Mc 2,4.12.
hopou (waar) . Onbepaald voornaamw. . Taalgebruik in het N.T. : hopou
(waar) . Taalgebruik in Mc : hopou
(waar) .
Mc (13) : (1) Mc
2,4 . (2) Mc
4,5 . (3) Mc
4,15 . (4) Mc
5,40 . (5) Mc
6,10 . (6) Mc
6,55 . (7) Mc
6,56 . (8) Mc
9,18 . (9) Mc
9,48 . (10) Mc
13,14 . (11) Mc
14,9 . (12) Mc
14,14 . (13) Mc
16,6 .
Mc 2,4.13. exoruxantes ( uitgegraven ) < ex (uit) + orussô of oruttô : graven (Fr. creuser) van het werkw. = exorussô (uitgraven, een opening maken) . Hebr. châthar .
Mc 2,4.14. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de 28 verzen in Mc 2 niet in 2 verzen : (1) Mc 2,7 . (2) Mc 2,10 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 2,4.18.
krabatton (bed, draagbaar) . Taalgebruik in het N.T. : krabatton
(bed, draagbaar) . Taalgebruik in Mc : krabatton
(bed, draagbaar) . Lat. grabattum . Fr. grabat . Ned. draagbaar , berrie
< beran , baren : dragen , voortbrengen ; cfr. Gr. ferô (voeren) .
In het Hebr. omgezet : qarëfîtâ´ .
Mc (4) : (1) Mc
2,4 . (2) Mc
2,9 . (3) Mc
2,11 . (4) Mc
2,12 . In Mc
2,4 ligt de lamme op het bed . In Mc
2,9 wordt het vergeven van de lamme vergeleken met het genezen van de lamme
. In Mc
2,11 wordt de lamme uitgenodigd om op te staan en het bed te dragen . In Mc 2,12 draagt de genezene daadwerkelijk het bed .
Mc 2,4.19. ὁπου = hopou (waar) . Taalgebruik in het NT : hopou (waar) . Taalgebruik in de LXX : hopou (waar) . Taalgebruik in Mc : hopou (waar) . Mc (13) : (1) Mc 2,4 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,15 . (4) Mc 5,40 . (5) Mc 6,10 . (6) Mc 6,55 . (7) Mc 6,56 . (8) Mc 9,18 . (9) Mc 9,48 . (10) Mc 13,14 . (11) Mc 14,9 . (12) Mc 14,14 . (13) Mc 16,6 . Lc (5) : (1) Lc 9,57 . (2) Lc 12,33 . (3) Lc 12,34 . (4) Lc 17,37 . (5) Lc 22,11 .
hopou (waar) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
90 | 14 | 76 | 11 | 13 | 5 | 29 | 2 | 9 | 7 | 29 | 58 |
Mc 2,4.20.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 2 (13 van de 28 verzen) : (1) Mc
2,4 . (2) Mc
2,5 . (3) Mc
2,7 . (4) Mc
2,8 . (5) Mc
2,10 . (6) Mc
2,13 . (7) Mc
2,17 . (8) Mc
2,19 . (9) Mc
2,20 . (10) Mc
2,22 . (11) Mc
2,24 . (12) Mc
2,27 . (13) Mc
2,28 .
Mc 2,4.21. nom. mann. enk. παραλυτικος = paralutikos (lamme)
. Taalgebruik in het NT : paralutikos
(lamme) . Taalgebruik in Mc : paralutikos
(lamme) . Bijbel
(2) : (1) Mt
8,6 . (2) Mc
2,4 .
- παρα = para (langs , terzijde) en λυω = luô ( losmaken , vrijmaken , vrijlaten
) ; zie b.v. het woordelement los- in los-maken . Het Ned. achtervoegsel - loos
: vrij van , zonder ; zie b.v. smaakloos , mateloos enz. . παραλυω = paraluô ; ter
zijde losmaken , verlammen .
paralutikos (lamme) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Brieven | Apk |
nom. enk. : paralutikos | 2 | 2 | (1) Mt 8,6 . | (1) Mc 2,4 . | Lc 5,18 : paralelumenos (verlamde) | Hnd 9,33 : paralelumenos (verlamde) | ||||
gen. enk. : paralutikou | ||||||||||
dat. enk. : paralutikôi | 5 | 5 | 2 : (1) Mt 9,2 . (2) Mt 9,6 | 3 : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 2,9 . (3) Mc 2,10 . | Lc 5,24 : paralelumenôi (aan de verlamde) | |||||
acc. enk. : paralutikon | 2 | 2 | (1) Mt 9,2 . | (1) Mc 2,3 | ||||||
nom. mv. : paralutikoi | Hnd 8,7 : paralelumenoi (verlamden) | |||||||||
acc. mv. : paralutikous | 1 | Dt 32,36 : paralelumenous (verlamden) | 1 | 1 | ||||||
Totaal | 10 | 10 | 5 | 5 |
- In Mc 2,1-12 komt een vorm van paralutikos 5X voor : (1) Mc 2,3 (acc. enk. paralutikon) . (1) Mc 2,4 (nom. enk. paralutikos) . (1) Mc 2,5 (dat. enk. paralutikôi) . (2) Mc 2,9 (dat. enk. paralutikôi) . (3) Mc 2,10 (dat. enk. paralutikôi) ; in Mt 9,1-8 4X
20. - 21. ὁ παραλυτικος = ho paralutikos (de lamme) . Bijbel (1) : Mc 2,4 .
Mc 2,4.22. ind. imperf. 3de pers. enk. = katekeito (hij / zij lag neer) van het werkw. κατακειμαι = katakeimai (neerliggen) . Taalgebruik in het NT : katakeimai (neerliggen) . Taalgebruik in de LXX : katakeimai (neerliggen) . Taalgebruik in Mc : katakeimai (neerliggen) . Bijbel (6) : (1) Jdt 13,15 . (2) W 17,7 . (3) Mc 1,30 . (4) Mc 2,4 . (5) Lc 5,25 . (6) Joh 5,3 . Een vorm van κατακειμαι = katakeimai (neerliggen) in de LXX (4) : (1) Spr 6,9 . (2) Spr 23,34 . (3) Jdt 13,15 . (4) W 17,7 ; in het NT (12) , in Mc (4) : (1) Mc 1,30 . (2) Mc 2,4 . (3) Mc 2,15 . (4) Mc 14,3 .
katakeimai (neerliggen) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 14 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | ind. imperf. 3de pers enk. katekeito | 2 : | (1) Mc 1,30 . | (2) Mc 2,4 . | 6 | 2 | 4 | 2 : | 1 | 1 | 3 | 4 | |||||||
2 | part. praes. gen. mann. enk. katakeimenou | 1 | (1) Mc 14,3 . | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | |||||||||||
3 | inf. praes. katakeisthai | 1 | (1) Mc 2,15 . | 2 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||||||
Totaal | 4 | 1 | 2 | 9 | 2 | 7 | 4 | 1 | 1 | 1 | 5 | 6 |
In Mc 1,30 ligt de schoonmoeder van Simon met koorts te bed . Het is tijdelijk , omdat ze koorts heeft . In Mc 2,4 ligt een lamme op het bed . Deze situatie van op het bed neerliggen is permament omdat hij lam is . Beide genezingsverhalen hebben plaats in een huis in Kafarnaüm .
ind. imperf. 3de pers. mann. + vr. enk. katekeito (hij / zij lag neer) van het
werkw. katakeimai (neerliggen) . Taalgebruik in het N.T. : katakeimai
(neerliggen) . Taalgebruik in Mc : katakeimai
(neerliggen) .
Mc (2) : (1) Mc
1,30 . (2) Mc
2,4 . In Mc
1,30 ligt de schoonmoeder van Simon met koorts te bed . Het is tijdelijk
, omdat ze koorts heeft . In Mc
2,4 ligt een lamme op het bed . Deze situatie van op het bed neerliggen
is permament omdat hij lam is . Beide genezingsverhalen hebben plaats in een
huis in Kafarnaüm .
STAP VOOR STAP ! Een vorm van katakeimai (neerliggen) in Mc (4) : (1) Mc
1,30 . (2) Mc
2,4 . (3) Mc
2,15 . (4) Mc
14,3 .
Mc 2,4.19.
- 22.
- Mc 2,4 : hopou èn (waar hij = Jezus) was . En : hopou ho paralutikos katekeito
= waarop de lamme lag .
- Mc 5,40 : hopou èn to paidion = waar het kind was .
In Mc 2,4 wordt het bed waarop de lamme lag op de plaats waar Jezus was neergelaten .
In Mc
5,40 begeeft Jezus zich naar binnen waar het kind was . In Mc
2,4 wordt de lamme door vier gedragen in de hoop dat Jezus hem zal genezen
. In Mc
5,40 is het kind gestorven . Alle hoop was opgegeven .
- Mc 2,1 - Mc 2,2 - Mc 2,3 - Mc 2,4 - Mc 2,5 - Mc 2,6 - Mc 2,7 - Mc 2,8 - Mc 2,9 - Mc 2,10 - Mc 2,11 - Mc 2,12 - Mc 2,13 - Mc 2,14 - Mc 2,15 - Mc 2,16 - Mc 2,17 - Mc 2,18 - Mc 2,19 - Mc 2,20 - Mc 2,21 - Mc 2,22 - Mc 2,23 - Mc 2,24 - Mc 2,25 - Mc 2,26 - Mc 2,27 - Mc 2,28 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -
Mc 2,5 // Mt 9,2 - Mc 2,5 - 67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 2 -- taalgebruik -- Mc 2,1 - Mc 2,2 - Mc 2,3 - Mc 2,4 - Mc 2,5 - Mc 2,6 - Mc 2,7 - Mc 2,8 - Mc 2,9 - Mc 2,10 - Mc 2,11 - Mc 2,12 -- | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 5 En Jezus, hun geloof ziende, zeide tot den geraakte: Zoon,
uw zonden zijn u vergeven.
King James Bible . [5] When Jesus saw their faith, he said unto the sick of
the palsy, Son, thy sins be forgiven thee.
Luther-Bibel . 5 Als nun Jesus ihren Glauben sah, sprach er zu dem Gelähmten:
Mein Sohn, deine Sünden sind dir vergeben.
Lc 5,20 | |||
5καὶ ἰδὼν ὁ Ἰησοῦς τὴν πίστιν αὐτῶν λέγει τῷ παραλυτικῷ, Τέκνον, ἀφίενταί σου αἱ ἁμαρτίαι. | καὶ ἰδὼν ὁ Ἰησοῦς τὴν πίστιν αὐτῶν εἶπεν τῷ παραλυτικῷ, Θάρσει, τέκνον: ἀφίενταί σου αἱ ἁμαρτίαι. | 20καὶ ἰδὼν τὴν πίστιν αὐτῶν εἶπεν, Ἄνθρωπε, ἀφέωνταί σοι αἱ ἁμαρτίαι σου. |
Tekstuitleg van Mc 2,5 . Het vers Mc 2,5 telt 16 (2 X 2 X 2 X 2) woorden en 76 (2 X 2 X 19) letters . De getalwaarde van Mc 2,5 is 10891 .
Mc 2,5 καὶ ἰδὼν ὁ Ἰησοῦς τὴν πίστιν αὐτῶν λέγει τῷ παραλυτικῷ, Τέκνον, ἀφίενταί σου αἱ ἁμαρτίαι.
Vertaling:
5 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἰδὼν (= idôn: gezien; wkw act part aor nom mann enk; zie het wkw ειδεν = eiden: hij zag; bij het wkw ὁραω = horaô: zien ; stam aor id; zie Baeyens nr.136; in ὁραω = horaô zit 'ra'. Egyptische god van de zon is Ra. In het Hebreeuws is zien: râ'âh) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) Ἰησοῦς (= Ièsous: Jezus; eigennaam; zn nom mann enk) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) πίστιν (= pistin: vertrouwen; zn acc vr enk van het zn πιστις = pistis: vertrouwen, geloof) αὐτῶν (= autôn: van hen; pers vnw 3de pers gen mann of onz mv van het pers vnw αυτος = αυτος: hij) λέγει (= λέγει: hij zegt; wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg , - aor επ = ep) τῷ (= tô: de; bep lidw dat mann en onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) παραλυτικῷ (= paralutikô: aan de lamme; zn dat mann enk van het zn παραλυτικος = paralutikos: lamme), Τέκνον (= teknon: kind, geborene, mensenkind; zn nom, voc + acc onz enk), ἀφίενταί (= afientai: zij worden vergeven; wkw pass ind praes 3de pers mv van het wkw αφιημι = af -hièmi: in beweging zetten, zenden, af-laten, ver-laten. afièmi < apo-ièmi < ap-hièmi, zie Baeyens 15,1 blz 8) σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu) αἱ (= hai: de; bep lidw nom vr mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἁμαρτίαι (= hamartiai: zonden; zn nom vr mv van het zn ἁμαρτια = hamartia: onde).
Mc 2,5.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de 28 verzen in Mc 2 niet in 2 verzen : (1) Mc 2,7 . (2) Mc 2,10 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 2,5.2. act. part. aor. nom. mann. enk. ιδων = idôn (gezien) van het werkw. ειδεν = eiden (hij zag) . Taalgebruik in het NT : eiden (hij zag) . Taalgebruik in de LXX : eiden (hij zag) . Taalgebruik in Mc. : eiden (hij zag) . Mt (12) : (1) Mt 2,16 . (2) Mt 3,7 . (3) Mt 5,1 . (4) Mt 8,18 . (5) Mt 9,2 . (6) Mt 9,4 . (7) Mt 9,22 . (8) Mt 9,23 . (9) Mt 9,36 . (10) Mt 21,19 . (11) Mt 27,3 . (12) Mt 27,24 . Mc (12) : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 5,6 . (3) Mc 5,22 . (4) Mc 6,48 . (5) Mc 8,33 . (6) Mc 9,20 . (7) Mc 9,25 . (8) Mc 10,14 . (9) Mc 11,13 . (10) Mc 12,28 . (11) Mc 12,34 . (12) Mc 15,39 . Met Jezus als onderwerp . Mc (7 / 12 . expliciet : 4 / 12 , impliciet : 3 / 12) . Expliciet (4 / 12) : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 9,25 . (3) Mc 10,14 . (4) Mc 12,34 . Impliciet (3 / 12) : (1) Mc 6,48 . (2) Mc 8,33 . (3) Mc 11,13 . Andere (5 / 12) : (1) Mc 5,6 (bezetene) . (2) Mc 5,22 (Jaïrus) . (3) Mc 9,20 (onreine geest) . (4) Mc 12,28 (een schriftgeleerde) . (5) Mc 15,39 (centurio) . Lc (20) : (1) Lc 1,12 . (2) Lc 5,8 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 5,20 . (5) Lc 7,13 . (6) Lc 7,39 . (7) Lc 8,28 . (8) Lc 10,31 . (9) Lc 10,32 . (10) Lc 10,33 . (11) Lc 11,38 . (12) Lc 13,12 . (13) Lc 17,14 . (14) Lc 17,15 . (15) Lc 18,24 . (16) Lc 18,43 . (17) Lc 19,41 . (18) Lc 22,58 . (19) Lc 23,8 . (20) Lc 23,47 . ειδον / ειδεν = eidon / eiden in het NT (336) .
zien | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
part. aor. nom. mann. enk. idôn | 106 | 45 | 61 | 12 | 12 | 20 | 3 | 12 | 1 | 1 | 44 | 47 | 1 |
Mc 2,5.1.
- 2. και ιδων = kai idôn (en ziende) . NT (8 / 12) : (1) Mc
2,5 . (2) Mc
5,6 . (3) Mc
5,22 . (4) Mc
6,48 . (5) Mc
8,33 . (6) Mc
9,20 . (7) Mc
11,13 . (8) Mc
12,34 . kai ... idôn (en ... gezien) . Mc (1 / 8) : Mc
12,34 . idôn de (gezien echter) in Mc (3 / 12) : (1) Mc
9,25 . (2) Mc
10,14 . (3) Mc
15,39 .
- ιδων δε = idôn de (gezien echter) . LXX (14) . NT (17) . Mc (5) : (1) Mc
2,5 . (2) Mc
5,6 . (3) Mc
9,25 . (4) Mc
10,14 . (5) Mc
15,39 .
Mc 2,5.3.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (219) . Mc 2 (13) : (1) Mc
2,4 . (2) Mc
2,5 . (3) Mc
2,7 . (4) Mc
2,8 . (5) Mc
2,10 . (6) Mc
2,13 . (7) Mc
2,17 . (8) Mc
2,19 . (9) Mc
2,20 . (10) Mc
2,22 . (11) Mc
2,24. (12) Mc
2,27 . (13) Mc
2,28 .
Mc 2,5.4. eigennaam nom. mann. enk. Ièsous (Jezus) . Taalgebruik in het
N.T. : Ièsous
(Jezus) . Taalgebruik in Mc : Ièsous
(Jezus) .
Mc (57) . Mc 2 (4) : (1) Mc
2,5 . (2) Mc
2,8 . (3) Mc
2,17 . (4) Mc
2,19 . Bij de eigennaam staat telkens het bepaald lidwoord . In de vier
verzen is Jezus onderwerp in een hoofdzin met een werkwoordvorm van legô
( zeggen ) . In drie verzen gaat een deelwoordzin (met Ièsous) aan de
hoofdzin vooraf :
(1) Mc
2,5 : kai idôn ho Ièsous ... legei tô(i) paralutikô(i)
= en de Jezus gezien ... zegt aan de lamme .
(2) Mc
2,8 : kai euthus epignous ho Ièsous ... legei autois = en onmiddellijk
opgemerkt de Jezus ...
(3) Mc
2,17 : kai akousas ho Ièsous legei autois = en gehoord de Jezus zegt
aan hen .
(4) Mc
2,19 : kai eipen autois ho Ièsous = en zei aan hen de Jezus .
Mc 2,5.1. - 4. και ιδων ὁ ιησους = kai idôn ho ièsous (en Jezus gezien) : Mc 2,5 . kai ho ièsous idôn (en Jezus , gezien) : Mc 12,34 . idôn de ho ièsous (gezien echter Jezus) : (1) Mc 9,25 . (2) Mc 10,14 . Nog éénmaal komt idôn de (gezien echter) voor in Mc 15,39 : idôn de ho kenturiôn (gezien echter de centurio) .
Mc 2,5.5.
bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (109) . In vier verzen in Mc 2 : (1) Mc
2,2 . (2) Mc
2,4 . (3) Mc
2,5 . (4) Mc
2,13 .
Mc 2,5.6.
acc. vr. enk. pistin (geloof, vertrouwen) van het zelfst. naamw. pistis (geloof,
vertrouwen) . Taalgebruik in het N.T. : pistis
(geloof) . Taalgebruik in Mc : pistis
(geloof) . Mc (3) : (1) Mc
2,5 . (2) Mc
4,40 . (3) Mc
11,22 .
nom. vr. enk. pistis (geloof, vertrouwen) . Mc (2) : (1) Mc
5,34 . (2) Mc
10,52 .
- Mc 4,40 : oupô echete pistin (heb je nog geen geloof) . Mc
11,22 : echete pistin theou (heb geloof in God) .
Uit de verhalen van Mc
12,34 (lamme) , Mc
5,34 (bloedvloeiende vrouw) en Mc
10,52 (blinde) blijkt hoe grote inspanningen de zieke of zijn omgeving doet
om genezen te worden . Geduld , doorzettingsvermogen , de vaste wil kenmerken
dit geloof .
Mc 2,5.7. pers. voornaamw. gen. mv. autôn van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (37) . Mc 2 (4) : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 2,6 . (3) Mc 2,19 . (4) Mc 2,20 .
Mc 2,5.2.
- 7. In Mc wordt idôn (gezien) gevolgd in 11 / 12 door een lijdend voorwerp
. Dit is een bepaling (8 / 12) : (1) Mc
2,5 . (2) Mc
5,6 . (3) Mc
5,22 . (4) Mc
6,48 . (5) Mc
8,33 . (6) Mc
9,20 . (7) Mc
11,13 . (8) Mc
12,28 of een voorwerpszin , ingeleid door hoti (dat) (3 / 12) : (1) Mc
9,25 . (2) Mc
12,34 . (3) Mc
15,39 . Niet in Mc
10,14 . idôn auton (hem gezien) in Mc (3) : (3) Mc
5,22 : idôn (Jaïrus) auton (Jezus) . (6) Mc
9,20 : idôn (de onreine geest) auton (Jezus) . (2) Mc
12,34 : idôn (Jezus) auton (een schriftgeleerde) . Maar er is nog
meer op te merken :
- Mc 5,6 : kai idôn (bezetene) ton ièsoun apo makrothen (en gezien Jezus
van verre) . Mc
11,13 : kai idôn sukèn apo makrothen (en gezien (Jezus) een
vijgeboom van verre) .
- Mc 9,25 : idôn de ho ièsous hoti (Jezus echter gezien dat) . Mc
15,39 : idôn de ho kenturiôn ... hoti (gezien echter de centurio
... dat) .
- Mc 12,28 : idôn hoti kalôs apekrithè autois = gezien (een schriftgeleerde)
dat hij (Jezus) hen goed antwoordde . Mc
12,34 : kai ho ièsous idôn auton hoti nounechôs apekrithè
(en Jezus hem gezien dat hij wijs antwoordde) .
Mc 2,5.8. act. ind. praes. 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Mc (6) : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 2,8. (3) Mc 2,10 . (4) Mc 2,14 . (5) Mc 2,17 . (6) Mc 2,25 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) . Een vorm van λεγω = llegô (zeggen) in Mc 2 in 12 verzen en van ειπον = eipon (ik zei) in 2 verzen .
legô : act. ind. praes. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3 | act. ind. pr. 3de pers. enk. legei | 62 | 3 | 6 | 5 | 2 | 6 | 3 | 3 | 5 | 3 | 5 | 4 | 2 | 1 | 12 | 1 | 1 | 1027 | 702 | 325 | 54 | 62 | 14 | 112 | 11 | 46 | 26 | 130 | 242 |
Mc 2,5.9.
bep. lidw. nom. + dat. onz. enk. tô(i) (de) . Taalgebruik in het N.T.
: bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (68) . Mc 2 (5) : (1) Mc
2,5 . (2) Mc
2,8 . (3) Mc
2,9 . (4) Mc
2,10 . (5) Mc
2,15 .
Mc 2,5.8.
- 9. λεγει τῳ = legei tô(i) (hij zegt aan de) . Mt (3) : (1) Mt 9,6 . (2) Mt
12,13 . (3) Mt
26,40 . Mc (7) : (1) Mc
2,5 . (2) Mc
2,10 . (3) Mc
3,3 . (4) Mc
3,5 . (5) Mc
5,36 . (6) Mc
9,5 . (7) Mc
14,37 . Niet in Lc .
- λεγει τῳ παραλυτικῳ = paralutikô(i) (hij zegt aan de lamme) . Bijbel = NT (3) . Mt (1) : Mt 9,6 . Mc (2) : (1) Mc
2,5 . (2) Mc 2,10 .
- λεγει τῳ ανθρωπῳ = anthrôpô(i) (hij zegt aan de mens) .Bijbel = NT (3) . Mt (1) : Mt
12,13 . Mc (2) :
(1) Mc
3,3 . (2) Mc
3,5 .
- λεγει τῳ αρχισυναργωγῳ = archisunagôgô(i) (hij zegt tot de synagogeoverste
: Mc 5,36 .
- Mc 9,5 :και αποκριθεις ὁ πετρος λεγει τῳ ιησου = kai apokritheis ho petros legei tô ièsou (en Petrus geantwoord
zegt aan Jezus) . Eveneens : (1) Joh
19,9 . (2) Joh
21,21 .
- Mc
14,37 : και λεγει τῳ πετρῳ = kai legei tô petrô = en hij (Jezus) zegt aan Petrus . Evenzo : Mt
26,40 .
Mc 2,5.10.
dat. mann. enk. paralutikôi (melaatse) van het zelfst. naamw. paralutikos
(lamme) . Taalgebruik in het N.T. : paralutikos
(lamme) . Taalgebruik in Mc : paralutikos
(lamme) . para (langs , terzijde) . luô (losmaken , vrijmaken , vrijlaten)
. Zie b.v. het woordelement los- in los-maken . Het Ned. achtervoegsel - loos
: vrij van , zonder ; zie b.v. smaakloos , mateloos enz.
Mc (5) . Mc 2 (3) : (1) Mc
2,5 . (2) Mc
2,9 . (3) Mc
2,10 . In Mc
2,1-12 komt een vorm van paralutikos vijfmaal voor : (1) Mc
2,3 (acc. enk. paralutikon) . (1) Mc
2,4 (nom. enk. paralutikos) . (1) Mc
2,5 (dat. enk. paralutikôi) . (2) Mc
2,9 (dat. enk. paralutikôi) . (3) Mc
2,10 (dat. enk. paralutikôi) . In Mc slechts in Mc 2 .
Mc 2,5.8. - 10. legei tô(i) paralutikô(i) (hij zegt aan de lamme) . Mc (2) : (1) Mc 2,10 . (2) Mc 2,5 .
Mc 2,5.11.
nom. + voc. + acc. onz. enk. teknon (kind) . Taalgebruik in het N.T. : teknon
(kind) . Taalgebruik in Mc : teknon
(kind) .
Mc (2) : (1) Mc
2,5 . (2) Mc
13,12 .
Mc 2,5.12. pass. ind. perf. 3de pers. mv. αφεωνται = afeôntai (zij zijn vergeven) van het werkw. αφιημι = afièmi (weg-laten, af-laten, vergeven, kwijtschelden, los-laten , ver-laten) . Taalgebruik in het NT : afièmi (weg-laten, af-laten, vergeven, kwijtschelden, los-laten , ver-laten) . Taalgebruik in de LXX : afièmi (weg-laten, af-laten, vergeven, kwijtschelden, los-laten , ver-laten) . Bijbel (6) : (1) Lc 5,20 . (2) Lc 5,23 . (3) Lc
7,47 . (4) Lc
7,48 . (5) Joh
20,23 . (6) 1
Joh 2,12 . Variante lezing in : . Mc
2,5 en Mc
2,9 .
- pass. ind. praes. 3de pers. mv. αφιενται = afientai (zij worden vergeven) van het werkw. αφιημι = afièmi (weg-laten, af-laten, vergeven, kwijtschelden, los-laten , ver-laten) . Taalgebruik in het NT : afièmi (weg-laten, af-laten, vergeven, kwijtschelden, los-laten , ver-laten) . Taalgebruik in de LXX : afièmi (weg-laten, af-laten, vergeven, kwijtschelden, los-laten , ver-laten) . Bijbel (4) : Mc
2,5 // Mt
9,2 en Mc
2,9 // Mt
9,5 .
Mc 2,5.13.
pers. voornaamw. 2de pers. gen. enk. sou (van jou) . Taalgebruik in het N.T.
: persoonlijk
voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : persoonlijk
voornaamwoord .
Mc (27) . Mc 2 (3) : (3) Mc
2,5 . (4) Mc
2,9 . (5) Mc
2,11 .
12. - 13. αφεωνται σοι = afeôntai soi (zij zijn vergeven aan jou) . Bijbel (3) : (1) Lc 5,20 . (2) Lc 5,23 . Variante lezing in Mc 2,5 // Mt 9,2 en Mc 2,9 // Mt 9,5 . In dezelfde verzen : αφεωνται σοι αἱ ἁμαρτιαι = afeôntai soi hai hamartiai (zij zijn vergeven aan jou de zonden) .
Mc 2,5.14.
Mc 2,5.15. nom vr. mv. ἁμαρτιαι = hamartiai (zonden) van het zelfst. naamw. ἁμαρτια = hamartia (zonde) . Taalgebruik in het NT : hamartia (zonde) . Taalgebruik in de LXX : hamartia (zonde) . Taalgebruik in Mc : hamartia (zonde) .
hamartia (zonde) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom + dat. enk. hamartia(i) | 81 | 51 | 30 | 1 : Mt 12,31 . | 2 | 27 | 1 | 3 | ||||
gen enk. + acc. mv. hamartias | 270 | 216 | 54 | 2 : (1) Mt 3,6 . (2) Mt 9,6 . | 3 : (1) Mc 1,5 . (2) Mc 2,7 . (2) Mc 2,10 . | 4 : (1) Lc 5,21 . (2) Lc 5,24 . (3) Lc 7,49 . (4) Lc 11,4 . | 6 | 2 | 37 | 9 | 15 | |
acc. enk. hamartian | 91 | 65 | 26 | 6 | 1 | 19 | 6 | |||||
nom mv. hamartiai | 35 | 23 | 12 | 2 : (1) Mt 9,2 . (2) Mt 9,5 . | 2 : 1) Mc 2,5 . (2) Mc 2,9 . | 4 : (1) Lc 5,20 . (2) Lc 5,23 . (3) Lc 7,47 . (4) Lc 7,48 . | 3 | 1 | 8 | 8 | ||
gen mv. hamartiôn | 85 | 53 | 32 | 2 : (1) Mt 1,21 . (2) Mt 26,28 . | 1 : Mc 1,4 . | 3 : (1) Lc 1,77 . (2) Lc 3,3 . (3) Lc 24,47 . | 5 : | 20 | 1 | 6 | 6 | |
dat. mv. hamartiais | 54 | 46 | 8 | 2 | 5 | 1 | 2 | |||||
totaal | 616 | 454 | 162 | 7 | 6 | 11 | 16 | 8 | 111 | 3 | 24 | 40 |
Mc 2,5.12. - 15. De combinatie van een vorm van werkw. / zelfst. naamw. vergeven en zonde .
- αφεωνται σοι = afeôntai soi (zij zijn vergeven aan jou) . Bijbel (6) : (1) Lc 5,20 . (2) Lc 5,23 . Variante lezing in Mc
2,5 // Mt
9,2 en Mc
2,9 // Mt
9,5 . In dezelfde verzen : αφεωνται σοι αἱ ἁμαρτιαι = afeôntai soi hai hamartiai (zij zijn vergeven aan jou de zonden) .
- εις αφεσιν (των) ἁμαρτιων = eis afesin (tôn) hamartiôn (tot vergeving van (de) zonden) . Bijbel (4) : (1) Mt
26,28 . (2) Mc
1,4 . (3) Lc
3,3 . (4) Hnd
2,38 .
- εν αφεσει ἁμαρτιων = en afesei hamartiôn (door vergeving van zonden) . NT (1) : (1) Lc
1,77 .
- Zonde niet in combinatie met vergeven . Mc (1) : (1) Mc
1,5 // Mt
3,6 . Mt (2) : (1) Mt
1,21 . (2) Mt
3,6 // Mc
1,5 . Slechts in 3 van de 24 verzen in de synoptici staat geen combinatie van vergeven en zonde ; 1X i.v.m. hij zal verlossen van de zonden (Mt
1,21) en 2X i.v.m. zonden belijden : (1) Mc
1,5 // Mt
3,6 . In al de verzen in de synoptici heeft het te maken met de verlossing van de last van de zonden .
Vooral Marcus en Matteüs zijn voorzichtig in het gebruik van het woord zondaar . Vaak wordt aan Jezus het verwijt gemaakt dat hij eet met zondaars .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
nom. mann. enk. hamartôlos | 35 | 26 | 9 | 3 : (1) Lc 5,8 . (2) Lc 7,37 . (3) Lc 7,39 . | 3 | 3 | 3 | 6 | 2 | 1 | |||||
dat. mann. enk. harmartôlô(i) | 14 | 9 | 5 | 1 : (10) Mc 8,38 . | 4 : (11) Lc 15,7 . (12) Lc 15,10 . (13) Lc 18,13 . (14) Lc 19,7 . | 5 | 5 | ||||||||
acc. mann. enk. hamartôlon | 7 | 6 | 1 | 1 | |||||||||||
nom. mann. mv. hamartôloi | 35 | 23 | 12 | 1 : (1) Mt 9,10 . | 1 : (2) Mc 2,15 . | 5 : (3) Lc 6,32 . (4) Lc 6,33 . (5) Lc 6,34 . (6) Lc 13,2 . (7) Lc 15,1 . | 5 | 7 | 7 | ||||||
gen. mann. mv. hamartôlôn | 48 | 36 | 12 | 3 : (1) Mt 9,11 . (2) Mt 11,19 . (3) Mt 26,45 . | 2 : (1) Mc 2,16 . (2) Mc 14,41 . | 3 : (1) Lc 5,30 . (2) Lc 7,34 . (3) Lc 24,7 . | 1 | 3 | 8 | 9 | 3 | ||||
dat. mann. mv. hamartolois | 6 | 4 | 2 | 1 : Lc 6,34 . | 1 | ||||||||||
acc. mann. mv. harmartolous | 20 | 15 | 5 | 1 : Mt 9,13 . | 1 : Mc 2,17 . | 2 : (1) Lc 5,32 . (2) Lc 15,2 . | 1 | 4 | 4 | ||||||
165 | 119 | 46 | 5 | 5 | 17 | 4 | 14 | 27 | 31 |
- Mc 2,1 - Mc 2,2 - Mc 2,3 - Mc 2,4 - Mc 2,5 - Mc 2,6 - Mc 2,7 - Mc 2,8 - Mc 2,9 - Mc 2,10 - Mc 2,11 - Mc 2,12 - Mc 2,13 - Mc 2,14 - Mc 2,15 - Mc 2,16 - Mc 2,17 - Mc 2,18 - Mc 2,19 - Mc 2,20 - Mc 2,21 - Mc 2,22 - Mc 2,23 - Mc 2,24 - Mc 2,25 - Mc 2,26 - Mc 2,27 - Mc 2,28 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -
Mc 2,6 - Mc 2,6 - 67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 2 -- taalgebruik -- Mc 2,1 - Mc 2,2 - Mc 2,3 - Mc 2,4 - Mc 2,5 - Mc 2,6 - Mc 2,7 - Mc 2,8 - Mc 2,9 - Mc 2,10 - Mc 2,11 - Mc 2,12 -- | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 6 En sommigen van de Schriftgeleerden zaten aldaar, en overdachten
in hun harten:
King James Bible . [6] But there were certain of the scribes sitting there,
and reasoning in their hearts,
Luther-Bibel . 6 Es saßen da aber einige Schriftgelehrte und dachten in ihren
Herzen:
Lc 5,21 - Lc 5,22 - | |||
6ἦσαν δέ τινες τῶν γραμματέων ἐκεῖ καθήμενοι καὶ διαλογιζόμενοι ἐν ταῖς καρδίαις αὐτῶν, | 3καὶ ἰδού τινες τῶν γραμματέων εἶπαν ἐν ἑαυτοῖς, Οὗτος βλασφημεῖ. | 21καὶ ἤρξαντο διαλογίζεσθαι οἱ γραμματεῖς καὶ οἱ Φαρισαῖοι λέγοντες, |
Tekstuitleg van Mc 2,6 . Het vers Mc 2,6 telt 13 woorden en 73 letters . De getalwaarde van Mc 2,6 is 6450 (2 X 3 X 5 X 5 X 43) .
Mc 2,6 ἦσαν δέ τινες τῶν γραμματέων ἐκεῖ καθήμενοι καὶ διαλογιζόμενοι ἐν ταῖς καρδίαις αὐτῶν,
Vertaling: Er waren daar enkele Schriftgeleerden gezeten en zij overlegden in hun hart
6 ἦσαν (= èsan: zij waren; wkw act ind imperf 3de pers mv van het wkw ειμι: zijn; stam: es-; zie Ned:: is; Lat: esse) δέ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw; afkorting δ' = d') τινες (= tines: sommigen; onbep vnw nom mann mv van het onbep vnw τις - τι = tis, ti: iemand, iets; mv: sommigen) τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann/vr/onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) γραμματέων (= grammateôn: van de schriftgeleerden; zn gen mann mv van het zn γραμματευς = grammateus: schrift-geleerde; uitgang -eus duidt op de persoon die met 'letters' te maken heeft: letterkundige, schrift-geleerde; γραφευς = grafeus is een schrijver; γρα-μ-μα = gra-m-ma: letter, uitgang -ma wijst op het resultaat, dus: het geschrevene of letter; γραφ-μα -> γρα-μ-μα. assimilatie van de f aan de m, γραφω = grafô: graveren, griffen, schrijven) ἐκεῖ (= ekei: hier; bijw van plaats: hier, daar; Fr.: ici; Ned.: hie-r) καθήμενοι (= kathèmenoi: zittende); wkw med part praes nom mann mv van het wkw καθημαι = kathèmai: zich zetten, gaan zitten, zitten) καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) διαλογιζόμενοι (= dialogidzomenoi: discussiërende, afwegende; wkw med part praes nom mann mv van het wkw διαλογιζομαι = dialogizomai: uiteenzetten, discussiëren) ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd) ταῖς (= tais: aan de; bep lidw dat vr mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) καρδίαις (= kardiais: harten; zn dat vr mv van het zn καρδια = hart; Lat.: cor, cordis) αὐτῶν (= autôn: van hen; pers vnw 3de pers gen mann of onz mv van het pers vnw αυτος = αυτος: hij),
Mc 2,6.1.
imperf. 3de pers. mv. èsan (zij waren) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik
in het N.T. : eimi
(zijn) . Taalgebruik in Mc : eimi
(zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn
. E. to be .
Mc (16) : (1) Mc
1,16 . (2) Mc
2,6 . (3) Mc
2,15 . (4) Mc
2,18 . (5) Mc
4,1 . (6) Mc
6,31 . (7) Mc
6,34 . (8) Mc
6,44 . (9) Mc
8,9 . (10) Mc
9,4 . (11) : Mc
10,32 . (12) Mc
12,20 . (13) (1) Mc
14,4 . (14) Mc
14,40 . (15) Mc
14,56 . (16) Mc
15,40 . Omschrijvende structuur : èsan ... + deelwoord . Mc (7) :
(1) Mc
2,6 . (2) Mc
2,18 . (3) Mc
9,4 . (4) Mc
10,32 . (5) Mc
14,4 . (6) Mc
14,40 . (7) Mc
15,40 .Omschrijvende formule in Mc
2,6 : èsan ... kathèmenoi kai dialogizomenoi = ze waren zittende
en overleggende = ze zaten bij zichzelf te overleggen . De omschrijvende formule
vinden we ook in Mc
2,18 : èsan ... nèsteuontes = ze waren vastende = ze waren
bezig met vasten .
Mc 2,6.2.
de (echter) . Taalgebruik in het N.T. : de
(echter) . Taalgebruik in Mc : de
(echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden .
Mc (149) . Mc 2 (6) : (1) Mc
2,6 . (2) Mc
2,10 . (3) Mc
2,18 . (4) Mc
2,20 . (5) Mc
2,21 . (6) Mc
2,22 .
Mc 2,6.1. - 2. hèsan de (zij waren echter) . Mc (5) . In 4 / 7 van de omschrijv. structuur : (1) Mc 2,6 . (2) Mc 10,32 . (3) Mc 14,4 . (4) Mc 15,40 + Mc 8,9
Mc 2,6.3.
onbepaald voornaamw. nom. mann. mv. tines (enkele, sommige) van het onbepaald
voornaamw. tis (een bepaalde) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
tis . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
tis . Ned. wie , wat ? een .
Mc (9) . Mc 2 (1) : Mc
2,6 .
Mc 2,6.4. bep. lidw. gen. m. + vr. + onz. mv. των = tôn (van de) van het bepaald lidw. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to
(de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Mc 2 (4) : (1) Mc
2,6 . (2) Mc
2,16 . (3) Mc
2,18 . (4) Mc
2,23 .
lidw. mv. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Brieven | Apk | syn. | ev. | |
13. | gen. m. + vr. + onz. mv. tôn | 90 | 4 | 4 | 4 | 2 | 7 | 6 | 10 | 6 | 3 | 3 | 5 | 9 | 3 | 13 | 9 | 2 | 5178 | 4144 | 1034 | 178 | 90 | 119 | 98 | 166 | 267 | 116 |
- bepaald lidw. Ned. : de . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 2,6.5.
gen. mann. mv. grammateôn (schriftgeleerden) van het zelfst. naamw. grammateus
(schriftgeleerde) . Taalgebruik in het N.T. : grammateus
(schriftgeleerde) . Taalgebruik in Mc : grammateus
(schriftgeleerde) .
Mc (8) : (1) Mc
2,6 . (2) Mc
7,1 . (3) Mc
8,31 . (4) Mc
12,28 . (5) Mc
12,38 . (6) Mc
14,43 . (7) Mc
15,1 . (8) Mc
15,31 .
nom. + voc. + acc. mann. mv. grammateis (schriftgeleerden) van het zelfst. naamw.
grammateus (schriftgeleerde) . Mc (11) : (1) Mc
1,22 . (2) Mc
2,16 . (3) Mc
3,22 . (4) Mc
7,5 . (5) Mc
9,11 . (6) Mc
9,14 . (7) Mc
11,18 . (8) Mc
11,27 . (9) Mc
12,35 . (10) Mc
14,1 . (11) Mc
14,53 . Nom. (10) . Acc. (1) : Mc
9,14 .
In Mc 2,6 treden enkele schriftgeleerden voor het eerst op in het kader van zondenvergeving
. In Mc
3,22 treden de schriftgeleerden als groep op ; ze komen uit Jeruzalem .
In Mc
9,14 discussiëren schriftgeleerden met leerlingen van Jezus bij een
duiveluitdrijving . In Jeruzalem (vanaf Mc 11) treden ze vaak in gezelschap
van andere groepen op .
Mc 2,6.3. - 5. tines tôn grammateôn (enkele schriftgeleerden) . Mc (2) : (1) Mc 2,6 . (2) Mc 7,1 .
Mc 2,6.6.
ekei (daar, hier) . Taalgebruik in het N.T. : ekei
(daar) . Taalgebruik in Mc : ekei
(daar) . Ned. hier . Fr. ici .
Mc (11) : (1) Mc
1,38 . (2) Mc
2,6 . (3) Mc
3,1 . (4) Mc
5,11 . (5) Mc
6,5 . (6) Mc
6,10 . (7) Mc
6,33 . (8) Mc
11,5 . (9) Mc
13,21 . (10) Mc
14,15 . (11) Mc
16,7 .
Mc 2,6.7.
part. praes. nom. mann. mv. kathèmenoi (zittende) van het werkw.
kathèmai (zich zetten, gaan zitten, zitten) . Taalgebruik in het N.T.
: kathèmai
(zich zetten, gaan zitten, zitten) . Taalgebruik in Mc : kathèmai
(zich zetten, gaan zitten, zitten) .
Mc (1) : Mc
2,6 . Omschrijvende formule in Mc
2,6 : èsan ... kathèmenoi kai dialogizomenoi = ze waren zittende
en overleggende = ze zaten bij zichzelf te overleggen . Een vorm van kathèmai
(zich zetten, gaan zitten, zitten) in Mc in 11 verzen .
Mc 2,6.8. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de 28 verzen in Mc 2 niet in 2 verzen : (1) Mc 2,7 . (2) Mc 2,10 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 2,6.10. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Mc 2 (7) : (1) Mc 2,1 . (2) Mc 2,6 . (3) Mc 2,8 . (4) Mc 2,15 . (5) Mc 2,19 . (6) Mc 2,20 . (7) Mc 2,23 .
en (in) . | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
119 | 13 | 7 | 2 | 13 | 9 | 12 | 5 | 9 | 7 | 10 | 9 | 7 | 7 | 5 | 4 | 11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Ned. : in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : dans . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Hebreeuws : בְּ = bë . Lat. : in .
Mc 2,6.11.
bep. lidw. dat. vr. mv. tais (de van het bep. lidw. ho , hè , to (de
/ het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (10) : (1) Mc
1,9 . (2) Mc
2,6 . (3) Mc
2,8 . (4) Mc
6,56 . (5) Mc
8,1 . (6) Mc
12,38 . (7) Mc
12,39 . (8) Mc
13,17 . (9) Mc
13,24 . (10) Mc
16,18 .
12.
Mc 2,6.13. pers. voornaamw. gen. mv. autôn van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (37) . Mc 2 (4) : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 2,6 . (3) Mc 2,19 . (4) Mc 2,20 .
- Mc 2,1 - Mc 2,2 - Mc 2,3 - Mc 2,4 - Mc 2,5 - Mc 2,6 - Mc 2,7 - Mc 2,8 - Mc 2,9 - Mc 2,10 - Mc 2,11 - Mc 2,12 - Mc 2,13 - Mc 2,14 - Mc 2,15 - Mc 2,16 - Mc 2,17 - Mc 2,18 - Mc 2,19 - Mc 2,20 - Mc 2,21 - Mc 2,22 - Mc 2,23 - Mc 2,24 - Mc 2,25 - Mc 2,26 - Mc 2,27 - Mc 2,28 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -
Mc 2,7 - Mc 2,7 - 67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 2 -- taalgebruik -- Mc 2,1 - Mc 2,2 - Mc 2,3 - Mc 2,4 - Mc 2,5 - Mc 2,6 - Mc 2,7 - Mc 2,8 - Mc 2,9 - Mc 2,10 - Mc 2,11 - Mc 2,12 -- | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 7 Wat spreekt Deze aldus gods lasteringen? Wie kan de zonden
vergeven, dan alleen God?
King James Bible . Why doth this man thus speak blasphemies? who can forgive
sins but God only?
Luther-Bibel . 7 Wie redet der so? Er lästert Gott! Wer kann Sünden
vergeben als Gott allein?
7Τί οὗτος οὕτως λαλεῖ; βλασφημεῖ: τίς δύναται ἀφιέναι ἁμαρτίας εἰ μὴ εἷς ὁ θεός; | Τίς ἐστιν οὗτος ὃς λαλεῖ βλασφημίας; τίς δύναται ἁμαρτίας ἀφεῖναι εἰ μὴ μόνος ὁ θεός; |
Tekstuitleg van Mc 2,7 . Dit vers Mc 2,7 telt 14 (2 X 7) woorden en 63 (7 X 9) letters . De getalwaarde van Mc 2,7 is 7126 (2 X 7 X 509) .
Mc 2,7 Τί οὗτος οὕτως λαλεῖ; βλασφημεῖ: τίς δύναται ἀφιέναι ἁμαρτίας εἰ μὴ εἷς ὁ θεός;
Vertaling: Wat praat die zo? Hij spreekt godslasterlijk. Wie kan zonden vergeven tenzij de ene God?
7 Τί (= ti: wat? vrag vnw nom onz enk van het vrag vnw τις = tis: wie? τι = ti: wat; de Nederlandse w in plaats van de Griekse t) οὗτος :(= houtos: deze; aanwijz voornaamw nom mann enk) οὕτως (= houtôs: op die wijze, zo; bw van wijze) λαλεῖ (= lalei: hij spreekt; wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw λαλεω = laleô: lallen, spreken, praten); βλασφημεῖ: τίς (= tis: wie? vrag vnw nom mann enk) δύναται (= dunatai: hij kan; wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw δυναμαι = dunamai: kunnen, in staat zijn) ἀφιέναι (= afienai: te vergeven; wkw act inf praes van het wkw αφιημι = af -hièmi: in beweging zetten, zenden, af-laten, ver-laten. afièmi < apo-ièmi < ap-hièmi, zie Baeyens 15,1 blz 8) ἁμαρτίας (= hamartias: zonden; zn acc vr mv van het zn ἁμαρτια = hamartia: zonde) εἰ (= ei: indien; ondergeschikt vgw van voorwaarde: indien, als, in geval) μὴ (= mè: niet; partikel van ontkenning in zinnen die niet in de indicatief staan) εἷς (= heis: één; hoofdtelw εἱς, μια, ἑν = heis, mia,
hen: één) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) θεός (= theos: God; nom mann enk);
Mc 2,7.1.
voornaamw. nom. + acc. onz. enk. ti (wat, dat) van het voornaamw. tis (wie)
. Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
tis . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
tis . Ned. wie , wat ? een .
Mc (60) . Mc 2 (6) : (1) Mc
2,7 . (2) Mc
2,8 . (3) Mc
2,9 . (4) Mc
2,18 . (5) Mc
2,24 . (6) Mc
2,25 .
Mc 2,7.2. aanwijz. voornaamw. nom. mann. enk. οὑτος = houtos (deze) . Taalgebruik in het NT : houtos (deze) . Taalgebruik in de LXX : houtos (deze) . Mc (12) : (1) Mc 2,7 . (2) Mc 3,35 . (3) Mc 4,41 . (4) Mc 6,3 . (5) Mc 6,16 . (6) Mc 7,6 . (7) Mc 9,7 . (8) Mc 12,7 . (9) Mc 12,10 . (10) Mc 13,13 . (11) Mc 14,69 . (12) Mc 15,39 .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
houtos (deze) | 531 | 345 | 186 | 32 | 12 | 39 | 48 | 35 | 21 | 1 | 83 | 131 |
- Ned. : deze , dat / dit . D. : der - die - das . E. : this - that . Fr. : ceci . Ned. deze , dat / dit . Lat. : hic - haec - hoc .
Mc 2,7.3. οὑτως = houtôs (op die wijze, zo) . Taalgebruik in het NT : houtos (zo) . Taalgebruik in de LXX : houtos (zo) . Mc (10) : (1) Mc 2,7 . (2) Mc 2,8 . (3) Mc 2,12 . (4) Mc 4,26 . (5) Mc 7,18 . (6) Mc 9,3 . (7) Mc 10,43 . (8) Mc 13,29 . (9) Mc 14,59 . (10) Mc 14,59 . Lc (21) : (1) Lc 1,25 . (2) Lc 2,48 . (3) Lc 9,15 . (4) Lc 10,21 . (5) Lc 11,30 . (6) Lc 12,21 . (7) Lc 12,28 . (8) Lc 12,38 . (9) Lc 12,43 . (10) Lc 12,54 . (11) Lc 14,33 . (12) Lc 15,7 . (13) Lc 15,10 . (14) Lc 17,10 . (15) Lc 17,24 . (16) Lc 17,26 . (17) Lc 19,31 . (18) Lc 21,31 . (19) Lc 22,26 . (20) Lc 24,24 . (21) Lc 24,46 .
houtôs (zo) | Mc | Mc 2 | Mc 4 | Mc 7 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
10 | (1) Mc 2,7 . (2) Mc 2,8 . (3) Mc 2,12 . | (4) Mc 4,26 . | (5) Mc 7,18 . | (6) Mc 9,3 . | (7) Mc 10,43 . | (8) Mc 13,29 . | (9) Mc 14,59 . | (10) Mc 15,39 . | 907 | 708 | 199 | 32 | 10 | 21 | 14 | 26 | 90 | 6 | 63 | 77 |
- Hebreeuws . כֵן = khen (zo) . Taalgebruik in Tenakh : khen
(zo) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , nun = 14 of 50 ; totaal : 25 (5²)
OF 70 (2 X 5 X 7) . Structuur : 2 - 5 . De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (514) . Pentateuch (156) . Eerdere
Profeten (109) . Latere Profeten (109) . 12 Kleine Profeten (25) . Geschriften
(115) .
- Lat. sic . Ned. zo . D. so . E. thus . Fr. ainsi < ains - si .
ains (ante) -> antius sic .
Mc 2,7.2. - 3. οὑτος οὑτως = houtos houtôs (deze zo) . Bijbel (3) . LXX (2) : (1) 1 K 22,20 . (2) 2 Kr 18,19 . NT (1) : Mc 2,7 .
Mc 2,7.4.
act. ind. praes. 3de pers. enk. lalei (hij spreekt) van het werkw. laleô
(lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in het N.T. : laleô
(lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in Mc : laleô
(lallen, spreken, praten) .
Mc (2) : (1) Mc
2,7 . (2) Mc
11,23 .
Mc 2,7.5.
actief indicatief praesens derde persoon enkelvoud blasfèmei (hij lastert
God) van het werkwoord blasfèmeô (godslasterlijke taal spreken
, God lasteren) . Taalgebruik in het N.T. : blasfèmeô
(lasteren, godslasteren) . Taalgebruik in Mc : blasfèmeô
(lasteren, godslasteren) .
Mc (1) : Mc
2,7 . Een vorm van blasfèmeô (lasteren, godslasteren) in 4
verzen in Mc : (1) Mc
2,7 . (2) Mc
3,28 . (3) Mc
3,29 . (4) Mc
15,29 .
Mc 2,7.6. voornaamw. nom. mann. + vr. enk. tis (wie, iemand) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord tis . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord tis . Ned. wie , wat ? een . Mc (24) . Mc 2 (1) : Mc 2,7 .
7. ind. praes. 3de pers. enk. dunatai (hij kan) van het (hulp-) werkw.dunamai (kunnen) . Taalgebruik in het N.T. : dunamai (kunnen) . Taalgebruik in Mc : dunamai (kunnen) . Mc (11) : (1) Mc 2,7 . (2) Mc 3,23 . (3) Mc 3,24 . (4) Mc 3,26 . (5) Mc 3,27 . (6) Mc 7,15 . (7) Mc 7,18 . (8) Mc 9,3 . (9) Mc 9,29 . (10) Mc 10,26 . (11) Mc 15,31 .
8. inf. praes. αφιεναι = afienai (te vergeven) van het werkw. αφιημι = afièmi (weg-laten, af-laten, vergeven, kwijtschelden, los-laten , ver-laten) . Taalgebruik in het NT : afièmi (weg-laten, af-laten, vergeven, kwijtschelden, los-laten , ver-laten) . Taalgebruik in de LXX : afièmi (weg-laten, af-laten, vergeven, kwijtschelden, los-laten , ver-laten) . Bijbel (9) . LXX (3) . NT (6) : (1) Mt 9,6 . (2) Mt 23,23 . (3) Mc 2,7 . (4) Mc 2,10 . (5) Lc 5,24 . (6) 1 Kor 7,11 .
Mc 2,7.9.
hoti ( dat ) . Taalgebruik in het N.T. : hoti
(dat, omdat) . Taalgebruik in Mc : hoti
(dat, omdat) .
Mc 2 (6) : (1) Mc
2,1 . (2) Mc
2,8 . (3) Mc
2,10 . (4) Mc
2,12 . (5) Mc
2,16 . (6) Mc
2,17 . Het leidt telkens een voorwerpszin in .
Mc 2,7.11.
mè (niet) . Ontkenning . Taalgebruik in het N.T. : mè
(niet) . Taalgebruik in Mc : mè
(niet) .
Mc (67) . Mc 2 (6) : (1) Mc
2,4 . (2) Mc
2,7 . (3) Mc
2,19 . (4) Mc
2,21 . (5) Mc
2,22 . (6) Mc
2,26 .
Mc 2,7.12.
voornaamw. nom. mann. enk. heis (ene) OF eis (naar ) . Taalgebruik in het N.T.
: eis
(naar) . Taalgebruik in Mc : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers ( versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien ) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Mc 2 (5) : (1) Mc
2,1 . (2) Mc
2,7 ( heis = één ) . (3) Mc
2,11 . (4) Mc
2,22 . (5) Mc
2,26 .
13. bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (219) . Mc 2 (13) : (1) Mc
2,4 . (2) Mc
2,5 . (3) Mc
2,7 . (4) Mc
2,8 . (5) Mc
2,10 . (6) Mc
2,13 . (7) Mc
2,17 . (8) Mc
2,19 . (9) Mc
2,20 . (10) Mc
2,22 . (11) Mc
2,24. (12) Mc
2,27 . (13) Mc
2,28 .
10. - 14. ei mè heis ho theos (tenzij de ene God) . Mc (2) : (1) Mc 2,7 . (2) Mc 10,18 .
- Mc 2,1 - Mc 2,2 - Mc 2,3 - Mc 2,4 - Mc 2,5 - Mc 2,6 - Mc 2,7 - Mc 2,8 - Mc 2,9 - Mc 2,10 - Mc 2,11 - Mc 2,12 - Mc 2,13 - Mc 2,14 - Mc 2,15 - Mc 2,16 - Mc 2,17 - Mc 2,18 - Mc 2,19 - Mc 2,20 - Mc 2,21 - Mc 2,22 - Mc 2,23 - Mc 2,24 - Mc 2,25 - Mc 2,26 - Mc 2,27 - Mc 2,28 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -
Mc 2,8 - Mc 2,8 - 67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 2 -- taalgebruik -- Mc 2,1 - Mc 2,2 - Mc 2,3 - Mc 2,4 - Mc 2,5 - Mc 2,6 - Mc 2,7 - Mc 2,8 - Mc 2,9 - Mc 2,10 - Mc 2,11 - Mc 2,12 -- | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 8 En Jezus, terstond in Zijn geest bekennende, dat zij alzo
in zichzelven overdachten, zeide tot hen: Wat overdenkt gij deze dingen in uw
harten?
King James Bible . [8] And immediately when Jesus perceived in his spirit that
they so reasoned within themselves, he said unto them, Why reason ye these things
in your hearts?
Luther-Bibel . 8 Und Jesus erkannte sogleich in seinem Geist, dass sie so bei
sich selbst dachten, und sprach zu ihnen: Was denkt ihr solches in euren Herzen?
Mt 9,4 | |||
8καὶ εὐθὺς ἐπιγνοὺς ὁ Ἰησοῦς τῷ πνεύματι αὐτοῦ ὅτι οὕτως διαλογίζονται ἐν ἑαυτοῖς λέγει αὐτοῖς, Τί ταῦτα διαλογίζεσθε ἐν ταῖς καρδίαις ὑμῶν; | 4καὶ ἰδὼν ὁ Ἰησοῦς τὰς ἐνθυμήσεις αὐτῶν εἶπεν, Ἱνατί ἐνθυμεῖσθε πονηρὰ ἐν ταῖς καρδίαις ὑμῶν; | 22ἐπιγνοὺς δὲ ὁ Ἰησοῦς τοὺς διαλογισμοὺς αὐτῶν ἀποκριθεὶς εἶπεν πρὸς αὐτούς, Τί διαλογίζεσθε ἐν ταῖς καρδίαις ὑμῶν; |
Tekstuitleg van Mc 2,8 . Het vers Mc 2,8 telt 22 (2 X 11) woorden en 118 (2 X 59) letters . De getalwaarde van Mc 2,8 is 15149 .
8 καὶ εὐθὺς ἐπιγνοὺς ὁ Ἰησοῦς τῷ πνεύματι αὐτοῦ ὅτι οὕτως διαλογίζονται ἐν ἑαυτοῖς λέγει αὐτοῖς, Τί ταῦτα διαλογίζεσθε ἐν ταῖς καρδίαις ὑμῶν;
Vertaling: En onmiddellijk begreep Jezus vanuit zijn geest dat zij zo in zichzelf redeneerden; daarop zegt hij hen: Waarom redeneren jullie dergelijke dingen in jullie harten?
Mc 2,8 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) εὐθὺς (= euthus: onmiddellijk, rechtstreeks; bv nw als bijwoord) ἐπιγνοὺς (= epignous: begrepen hebbende; wkw act part aor nom mann enk van het wkw επιγιγνωσκω = epigignôskô: leren kennen, begrijpen) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het)Ἰησοῦς (= Ièsous: Jezus; eigennaam; zn nom mann enk) τῷ (= tô: de; bep lidw dat mann en onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) πνεύματι (= pneumati; zn dat onz enk van het zn πνευμα = pneuma: geest, adem, wind) αὐτοῦ (= autou: van hem of van het; pers vnw 3de pers gen mann of onz enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het) ὅτι (= hoti: dat of omdat; ondergeschikt vw dat een objectzin of een redegevende zin inleidt) οὕτως (= houtôs: op die wijze, zo; bw van wijze) διαλογίζονται (= dialogidzontai: zij overleggen; wkw med ind praes 3de pers mv van het wkw διαλογιζομαι = dialogizomai: uiteenzetten, discussiëren) ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd) ἑαυτοῖς (= heautois: in zichzelf); wederkerig vnw dat mann mv van het wederkerig vnw ἑαυτος = heautos: zichzelf) λέγει (= λέγει: hij zegt; wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg , - onz mv van het aanwijz vnw αυτος = αυτος: hij), Τί (= ti: wat? vrag vnw nom onz enk van het vrag vnw τις = tis: wie? τι = ti: wat; de Nederlandse w in plaats van de Griekse t) ταῦτα (= tauta: deze dingen; aanwijz vnw nom of acc onz mv van het aanwijz vnw ουτος = houtos, αυτη = hautè, τουτο = touto: deze, dit, de d van aanwijzing: dat, Fr.: tu) διαλογίζεσθε (= dielogidzesthe: jullie discussieerden; med ind imperf 2de pers mv van het wkw διαλογιζομαι = dialogizomai: uiteenzetten, discussiëren) ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd) ταῖς (= tais: aan de; bep lidw dat vr mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) καρδίαις (= kardiais: harten; zn dat vr mv van het zn καρδια = hart; Lat.: cor, cordis) ὑμῶν (= humôn: van jullie; pers vnw 2de pers gen mv van het pers vnv ὑμεις = humeis:: jullie);
Mc 2,8.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de 28 verzen in Mc 2 niet in 2 verzen : (1) Mc 2,7 . (2) Mc 2,10 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 2,8.4.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (219) . Mc 2 (13) : (1) Mc
2,4 . (2) Mc
2,5 . (3) Mc
2,7 . (4) Mc
2,8 . (5) Mc
2,10 . (6) Mc
2,13 . (7) Mc
2,17 . (8) Mc
2,19 . (9) Mc
2,20 . (10) Mc
2,22 . (11) Mc
2,24. (12) Mc
2,27 . (13) Mc
2,28 .
Mc 2,8.5.
eigennaam nom. mann. enk. Ièsous (Jezus) . Taalgebruik in het N.T. : Ièsous
(Jezus) . Taalgebruik in Mc : Ièsous
(Jezus) .
Mc (57) . Mc 2 (4) : (1) Mc
2,5 . (2) Mc
2,8 . (3) Mc
2,17 . (4) Mc
2,19 . Bij de eigennaam staat telkens het bepaald lidwoord . In de vier
verzen is Jezus onderwerp in een hoofdzin met een werkwoordvorm van legô
( zeggen ) . In drie verzen gaat een deelwoordzin (met Ièsous) aan de
hoofdzin vooraf :
(1) Mc
2,5 : kai idôn ho Ièsous ... legei tô(i) paralutikô(i)
= en de Jezus gezien ... zegt aan de lamme .
(2) Mc
2,8 : kai euthus epignous ho Ièsous ... legei autois = en onmiddellijk
opgemerkt de Jezus ...
(3) Mc
2,17 : kai akousas ho Ièsous legei autois = en gehoord de Jezus zegt
aan hen .
(4) Mc
2,19 : kai eipen autois ho Ièsous = en zei aan hen de Jezus .
Mc 2,8.6.
bep. lidw. nom. + dat. onz. enk. tô(i) (de) . Taalgebruik in het N.T.
: bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (68) . Mc 2 (5) : (1) Mc
2,5 . (2) Mc
2,8 . (3) Mc
2,9 . (4) Mc
2,10 . (5) Mc
2,15 .
8. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc 2 (6) : (1) Mc 2,8 . (2) Mc 2,15 . (3) Mc 2,16 . (4) Mc 2,21 . (5) Mc 2,23 . (6) Mc 2,25 .
autos enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
2 | gen. mann. enk. autou | 143 | 13 | 6 | 10 | 4 | 12 | 16 | 6 | 17 | 9 | 8 | 6 | 5 | 6 | 15 | 8 | 2 | 6883 | 5685 | 1198 | 225 | 143 | 220 | 150 | 118 | 256 | 86 | 588 | 738 |
totaal | 413 | 35 | 17 | 27 | 14 | 34 | 34 | 18 | 33 | 32 | 30 | 18 | 25 | 9 | 47 | 34 | 6 | 12884 | 9893 | 2991 | 510 | 413 | 593 | 475 | 350 | 504 | 146 | 1670 | 2145 |
Mc 2,8.9.
hoti ( dat ) . Taalgebruik in het N.T. : hoti
(dat, omdat) . Taalgebruik in Mc : hoti
(dat, omdat) .
Mc 2 (6) : (1) Mc
2,1 . (2) Mc
2,8 . (3) Mc
2,10 . (4) Mc
2,12 . (5) Mc
2,16 . (6) Mc
2,17 . Het leidt telkens een voorwerpszin in .
Mc 2,8.10.
houtôs (zo, op deze wijze) . Taalgebruik in het N.T. : houtos
(zo) . Taalgebruik in Mc : houtos
(zo) .
Mc (10) : (1) Mc
2,7 . (2) Mc
2,8 . (3) Mc
2,12 . (4) Mc
4,26 . (5) Mc
7,18 . (6) Mc
9,3 . (7) Mc
10,43 . (8) Mc
13,29 . (9) Mc
14,59 . (10) Mc
14,59 .
Mc 2,8.12.
en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc 2 (7) : (1) Mc
2,1 . (2) Mc
2,6 . (3) Mc
2,8 . (4) Mc
2,15 . (5) Mc
2,19 . (6) Mc
2,20 . (7) Mc
2,23 .
Mc 2,8.14.
actief ind. praesens 3de pers. enk.. legei (hij zegt) . Taalgebruik in het N.T.
: legô
(zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô
(zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les ,
Fr. leçon .
Mc (6) : (1) Mc
2,5 . (2) Mc
2,8. (3) Mc
2,10 . (4) Mc
2,14 . (5) Mc
2,17 . (6) Mc
2,25 .
- legei tô(i) paralutikô(i) (hij zegt aan de lamme) . Mc (2) : (1) Mc 2,10 . (2) Mc
2,5 .
- Mc 2,8 : kai euthus epignous ho Ièsous ... legei autois = en onmiddellijk opgemerkt
Jezus ... zegt hen .Mc
2,17 : kai akousas ho Ièsous legei autois = en gehoord Jezus zegt
hen .
- Mc 2,14 : kai legei autô(i) = en hij zegt hem . Mc
2,25 : kai legei autois (en hij zegt hen) .
Mc 2,8.15.
voornaamw. dat. mann. en onz. mv. autois (aan hen) . Taalgebruik in het N.T.
: voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos . Mc (117) . Mc 2 (6) : (1) Mc
2,2 . (2) Mc
2,8 . (3) Mc
2,17 . (4) Mc
2,19 . (5) Mc
2,25 . (6) Mc
2,27 .
- elalei autois (hij sprak tot hen) : Mc
2,2 .
- legei autois (hij zegt hen) : (1) Mc
2,8 . (2) Mc
2,17 . (3) Mc
2,25 .
- elegen autois (hij zei hen) : Mc
2,27 .
- Mc 2,19 : kai eipen autois ho Ièsous = en zei aan hen de Jezus .
Mc 2,8.16.
voornaamw. nom. + acc. onz. enk. ti (wat, dat) van het voornaamw. tis (wie)
. Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
tis . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
tis . Ned. wie , wat ? een .
Mc (60) . Mc 2 (6) : (1) Mc
2,7 . (2) Mc
2,8 . (3) Mc
2,9 . (4) Mc
2,18 . (5) Mc
2,24 . (6) Mc
2,25 .
Mc 2,8.19. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Mc 2 (7) : (1) Mc 2,1 . (2) Mc 2,6 . (3) Mc 2,8 . (4) Mc 2,15 . (5) Mc 2,19 . (6) Mc 2,20 . (7) Mc 2,23 .
en (in) . | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
119 | 13 | 7 | 2 | 13 | 9 | 12 | 5 | 9 | 7 | 10 | 9 | 7 | 7 | 5 | 4 | 11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Ned. : in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : dans . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Hebreeuws : בְּ = bë . Lat. : in .
Mc 2,8.20.
bep. lidw. dat. vr. mv. tais (de van het bep. lidw. ho , hè , to (de
/ het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (10) : (1) Mc
1,9 . (2) Mc
2,6 . (3) Mc
2,8 . (4) Mc
6,56 . (5) Mc
8,1 . (6) Mc
12,38 . (7) Mc
12,39 . (8) Mc
13,17 . (9) Mc
13,24 . (10) Mc
16,18 .
- Mc 2,1 - Mc 2,2 - Mc 2,3 - Mc 2,4 - Mc 2,5 - Mc 2,6 - Mc 2,7 - Mc 2,8 - Mc 2,9 - Mc 2,10 - Mc 2,11 - Mc 2,12 - Mc 2,13 - Mc 2,14 - Mc 2,15 - Mc 2,16 - Mc 2,17 - Mc 2,18 - Mc 2,19 - Mc 2,20 - Mc 2,21 - Mc 2,22 - Mc 2,23 - Mc 2,24 - Mc 2,25 - Mc 2,26 - Mc 2,27 - Mc 2,28 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -
Mc 2,9 - Mc 2,9 - 67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 2 -- taalgebruik -- Mc 2,1 - Mc 2,2 - Mc 2,3 - Mc 2,4 - Mc 2,5 - Mc 2,6 - Mc 2,7 - Mc 2,8 - Mc 2,9 - Mc 2,10 - Mc 2,11 - Mc 2,12 -- | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 9 Wat is lichter, te zeggen tot den geraakte: De zonden zijn
u vergeven, of te zeggen: Sta op, en neem uw beddeken op, en wandel?
King James Bible . [9] Whether is it easier to say to the sick of the palsy,
Thy sins be forgiven thee; or to say, Arise, and take up thy bed, and walk?
Luther-Bibel . 9 Was ist leichter, zu dem Gelähmten zu sagen: Dir sind deine
Sünden vergeben, oder zu sagen: Steh auf, nimm dein Bett und geh umher?
Mt 9,5 | Lc 5,23 | ||
9τί ἐστιν εὐκοπώτερον, εἰπεῖν τῷ παραλυτικῷ, Ἀφίενταί σου αἱ ἁμαρτίαι, ἢ εἰπεῖν, Ἔγειρε καὶ ἆρον τὸν κράβαττόν σου καὶ περιπάτει; | 5τί γάρ ἐστιν εὐκοπώτερον, εἰπεῖν, Ἀφίενταί σου αἱ ἁμαρτίαι, ἢ εἰπεῖν, Ἔγειρε καὶ περιπάτει; | 23τί ἐστιν εὐκοπώτερον, εἰπεῖν, Ἀφέωνταί σοι αἱ ἁμαρτίαι σου, ἢ εἰπεῖν, Ἔγειρε καὶ περιπάτει; |
Tekstuitleg van Mc 2,9 . Het vers Mc 2,9 telt 20 (2X 2 X 5) woorden en 107 letters . De getalwaarde van Mc 2,9 is 11030 (2 X 5 X 1103) .
Mc 2,9 τί ἐστιν εὐκοπώτερον, εἰπεῖν τῷ παραλυτικῷ, Ἀφίενταί σου αἱ ἁμαρτίαι, ἢ εἰπεῖν, Ἔγειρε καὶ ἆρον τὸν κράβαττόν σου καὶ περιπάτει;
Vertaling: Wat is gemakkelijker: zeggen aan de lamme: je zonden zijn vergeven, of zeggen: sta op en neem je bed en wandel rond?
Mc 2,9 τί (= ti: wat? vrag vnw acc onz enk van het vrag vnw τις = tis: wie?) ἐστιν (= estin: hij/zij/het is, wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ειμι = ειμι: zijn; stam: es-; zie Ned.: is; Lat.: esse) εὐκοπώτερον (= eukopôteron: gemakkelijker; bv nw vergelijkende trap acc onz enk van het bv nw ευκοπος = eukopos: gemakkelijk, zonder moeite), εἰπεῖν (= eipein: te zeggen; wkw act inf aor bij het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg , - aor επ = ep; Ned: lezen / lec-tuur; les.
Fr: leçon) τῷ (= tô: de; bep lidw dat mann en onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) παραλυτικῷ (= paralutikô: aan de lamme; zn dat mann enk van het zn παραλυτικος = paralutikos: lamme), Ἀφίενταί (= afientai: zij worden vergeven; wkw pass ind praes 3de pers mv van het wkw αφιημι = af -hièmi: in beweging zetten, zenden, af-laten, ver-laten. afièmi < apo-ièmi < ap-hièmi, zie Baeyens 15,1 blz 8) σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu) αἱ (= hai: de; bep lidw nom vr mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἁμαρτίαι (= hamartiai: zonden; zn nom vr mv van het zn ἁμαρτια = hamartia: onde), ἢ (= è: of; partikel) εἰπεῖν (= eipein: te zeggen; wkw act inf aor bij het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg , - aor επ = ep; Ned: lezen / lec-tuur; les.
Fr: leçon), Ἔγειρε (= egeire: sta op; wkw act imperat 2de pers enk van het wkw εγειρω = egeirô: opwekken) καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἆρον (= aron: neem; wkw act imperat aor 2de pers enk van het wkw αιρω = airô: nemen) τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) κράβαττόν (= krabatton: bed, draagbaar; zn acc onz enk) σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu) καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) περιπάτει (= peripatei: wandel rond; wkw act imprat praes 2de pers enk van het wkw περιπατεω = peripateô: rondwandelen);
Mc 2,9.1.
voornaamw. nom. + acc. onz. enk. ti (wat, dat) van het voornaamw. tis (wie)
. Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
tis . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
tis . Ned. wie , wat ? een .
Mc (60) . Mc 2 (6) : (1) Mc
2,7 . (2) Mc
2,8 . (3) Mc
2,9 . (4) Mc
2,18 . (5) Mc
2,24 . (6) Mc
2,25 .
Mc 2,9.5.
bep. lidw. nom. + dat. onz. enk. tô(i) (de) . Taalgebruik in het N.T.
: bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (68) . Mc 2 (5) : (1) Mc
2,5 . (2) Mc
2,8 . (3) Mc
2,9 . (4) Mc
2,10 . (5) Mc
2,15 .
Mc 2,9.6.
dat. mann. enk. paralutikôi (melaatse) van het zelfst. naamw. paralutikos
(lamme) . Taalgebruik in het N.T. : paralutikos
(lamme) . Taalgebruik in Mc : paralutikos
(lamme) . para (langs , terzijde) . luô (losmaken , vrijmaken , vrijlaten)
. Zie b.v. het woordelement los- in los-maken . Het Ned. achtervoegsel - loos
: vrij van , zonder ; zie b.v. smaakloos , mateloos enz.
Mc (5) . Mc 2 (3) : (1) Mc
2,5 . (2) Mc
2,9 . (3) Mc
2,10 . In Mc
2,1-12 komt een vorm van paralutikos vijfmaal voor : (1) Mc
2,3 (acc. enk. paralutikon) . (1) Mc
2,4 (nom. enk. paralutikos) . (1) Mc
2,5 (dat. enk. paralutikôi) . (2) Mc
2,9 (dat. enk. paralutikôi) . (3) Mc
2,10 (dat. enk. paralutikôi) .
Mc 2,9.8.
pers. voornaamw. 2de pers. gen. enk. sou (van jou) . Taalgebruik in het N.T.
: persoonlijk
voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : persoonlijk
voornaamwoord .
Mc (27) . Mc 2 (3) : (3) Mc
2,5 . (4) Mc
2,9 . (5) Mc
2,11 .
10. nom vr. mv. hamartiai (zonden) van het zelfst. naamw. hamùartia (zonde) . Taalgebruik in het N.T. : hamartia (zonde) . Taalgebruik in Mc : hamartia (zonde) . Mc (2) : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 2,9 .
Mc 2,9.13.
act. imperat. 2de pers enk. εγειρε = egeire (sta op) van het werkw. εγειρω = egeirô (opwekken)
. Taalgebruik in het NT : egeirô
(wekken) . Taalgebruik in de LXX : egeirô
(wekken) . Taalgebruik in Mc : egeirô
(wekken) . Mc (5) : (1) Mc
2,9 . (2) Mc
2,11 . (3) Mc
3,3 . (4) Mc
5,41 . (5) Mc
10,49 . Synoptisch : (1) Mc
2,9 (// Mt
9,5 // Lc
5,23) . (2) Mc
2,11 (// Lc
5,24 // Joh
5,8 ) . (3) Mc
3,3 (// Lc
6,8 ) . (4) Mc
5,41 (// Lc
8,54 ) . (5) Mc
10,49 . Verder : (1) Hnd 3,6 . (2) Ef 5,14 . (3) Apk 11,1 . Een vorm van εγειρω = egeirô (opwekken) in de LXX (57) , in het NT (143) , in Mc (19) . Wellicht wekken uit de slaap , op-wekken . Ned. wekken vlg. Lat.
vegere : flink , levendig zijn , opgewekt zijn . . Lat. resurgere . Surgere
( surrexi , surrectum ) = oprijzen , opstaan , rechtop staan . sur < super
= op , boven + regere ( rexi , rectum ) : richten (rechtop) , leiden , sturen
. -> op-richten = rechtop staan -> resurgere = opnieuw op-richten , terug
rechtop staan . Ned. rekken ( Lat. reg- ) , uitstrekken . Rectus = recht . Fr.
résurrection .
Fr. ressusciter cfr. Lat. suscitare . super : op , boven + citare (citus : vlug
, snel) : in beweging brengen . Aldus : terug in beweging brengen , heropleven
.
Fr. réveiller : wekken , ont-waken < re + vigilare (vig- wak- , wek-)
waken .
egeirô (wekken) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 16 | |
1 | ind. pr. 3de p. mv. egeirousin | 1 | (1) Mc 4,38 | |||||||||||
2 | imp. 2de p. enk. egeire | 5 | (1) Mc 2,9 . (2) Mc 2,11 . | (3) Mc 3,3 . | (4) Mc 5,41 . | (5) Mc 10,49 . | ||||||||
3 | ind imp. 3de p. enk. ègeiren | 2 | (1) Mc 1,31 . | (2) Mc 9,27 . | ||||||||||
4 | pas. ind. pr. 3de p. mv. egeirontai | 1 | (1) Mc 12,26 . | |||||||||||
5 | pas. imper. praes. 2de pers. mv. egeiresthe | 1 | (1) Mc 14,42 . | |||||||||||
6 | pas. conj. praes. 3de pers. enk. egeirètai | 1 | (1) Mc 4,27 . | |||||||||||
7 | pas. fut. 3de p. enk. egerthèsetai | 1 | (1) Mc 13,8 . | |||||||||||
8 | pas. fut. 3de p. mv. egerthèsontai | 1 | (1) Mc 13,22 . | |||||||||||
9 | pas. ind. aor. 3de p. enk. ègerthè | 3 | (1) Mc 2,12 . | (2) Mc 6,16 . | (3) Mc 16,6 . | |||||||||
10 | pas. inf. aor. egerthènai |
1 | (1) Mc 14,28 . | |||||||||||
11 | pas. perf. 3de pers. enk. egègertai | 1 | (1) Mc 6,14 . | |||||||||||
12 | pas. part. perf. acc. mann. enk. egègermenon | 1 | (1) Mc 16,14 . | |||||||||||
Totaal | 19 | 1 | 3 | 1 | 2 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 | 2 | |
egeirô (opwekken) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 16 |
- Hebreeuws . קוּם = qûm (opstaan) . (1) act. qal imperat. 2de pers. mann. enk. (2) act. qal inf. constr. (3) passief qal part. . Taalgebruik in Tenakh : qûm (opstaan) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , waw = 6 , mem = 13 of 40 ; totaal : 38 (2 X 19) OF 146 (2 X 73) . Structuur : 100 - 6 - 40 OF 1 - 6 - 4 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (46) . Pentateuch (12) . Eerdere Profeten (17) . Latere Profeten (5) . 12 Kleine Profeten (5) . Geschriften (7) . Dezelfde structuur : ´ûd (brandend hout) . Een vorm van קוּם = qûm (opstaan) (627) .
Mc 2,9.14. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de 28 verzen in Mc 2 niet in 2 verzen : (1) Mc 2,7 . (2) Mc 2,10 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 2,9.15.
act. imperat. aor. 2de pers. enk. αρον = aron (neem) van het werkw. αιρω = airô (nemen)
. Taalgebruik in het NT : airô
(nemen) . Taalgebruik in de LXX : airô
(nemen) . Taalgebruik in Mc : airô
(nemen) . Bijbel (16) . LXX (7) : (1) . (2) . (3) . (4) . (5) . (6) . (7) . NT (9) : (1) Mt
9,6 . (2) Mt
17,27 . (3) Mt
20,14 . (4) Mc 2,9 . (5) Mc
2,11 . (6) Joh
5,8 . (7) Joh
5,11 . (8) Joh
5,12 . (9) Joh
19,15 .
- act. qal imperat. 2de pers. mann. enk. שָׂא = shâ´ (neem, draag, vergeef, sla op) van het werkw. נָשָׂא = nâshâ´ (dragen, opnemen,
verheffen) . Taalgebruik in Tenakh : nâshâ´
(dragen, opnemen, verheffen) . Getalwaarde : nun = 14 of 50 , shin = 21
of 300 , aleph = 1 ; totaal : 36 (2² X 3²) OF 351 (3³ X 13) .
Structuur : 5 - 3 - 1 . De som van de elementen is telkens 9 . נָשָׂא = nâshâ´ wordt gebruikt in uitdrukkingen
als de ogen opslaan , zijn stem verheffen , zijn voeten opheffen (= voortgaan)
, zijn handen omhoogheffen . Tenakh (17) .
Mc 2,9.16. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 2 (9) : (1) Mc 2,2 . (2) Mc 2,4 . (3) Mc 2,9 . (4) Mc 2,11 . (5) Mc 2,12 . (6) Mc 2,14 . (7) Mc 2,19 . (8) Mc 2,26 . (9) Mc 2,27 .
Mc 2,9.17. krabatton (bed, draagbaar) . Taalgebruik in het N.T. : krabatton (bed, draagbaar) . Taalgebruik in Mc : krabatton (bed, draagbaar) .
Lat. grabattum . Fr. grabat . Ned. draagbaar , berrie
< beran , baren : dragen , voortbrengen ; cfr. Gr. ferô (voeren) .
In het Hebr. omgezet : qarëfîtâ´ .
Mc (4) : (1) Mc
2,4 . (2) Mc
2,9 . (3) Mc
2,11 . (4) Mc
2,12 . In Mc
2,4 ligt de lamme op het bed . In Mc
2,9 wordt het vergeven van de lamme vergeleken met het genezen van de lamme
. In Mc
2,11 wordt de lamme uitgenodigd om op te staan en het bed te dragen . In Mc 2,12 draagt de genezene daadwerkelijk het bed .
Mc 2,9.18.
pers. voornaamw. 2de pers. gen. enk. sou (van jou) . Taalgebruik in het N.T.
: persoonlijk
voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : persoonlijk
voornaamwoord .
Mc (27) . Mc 2 (3) : (3) Mc
2,5 . (4) Mc
2,9 . (5) Mc
2,11 .
Mc 2,9.15. - 18. aron ton krabatton sou (neem je bed) . Mc (2) : (1) Mc 2,9 . (2) Mc 2,11 . In Mc 2,9 wordt de uitnodiging om op te wekken , het bed op te nemen en rond te gaan vergeleken met zondenvergeving .
Mc 2,9.19.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw ( verbindingshaak ) . L. :
et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 2 : niet in : (1) Mc
2,7 . (2) Mc
2,10 .
- Mc 2,1 - Mc 2,2 - Mc 2,3 - Mc 2,4 - Mc 2,5 - Mc 2,6 - Mc 2,7 - Mc 2,8 - Mc 2,9 - Mc 2,10 - Mc 2,11 - Mc 2,12 - Mc 2,13 - Mc 2,14 - Mc 2,15 - Mc 2,16 - Mc 2,17 - Mc 2,18 - Mc 2,19 - Mc 2,20 - Mc 2,21 - Mc 2,22 - Mc 2,23 - Mc 2,24 - Mc 2,25 - Mc 2,26 - Mc 2,27 - Mc 2,28 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -
Mc 2,10 - Mc 2,10 - 67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 2 -- taalgebruik -- Mc 2,1 - Mc 2,2 - Mc 2,3 - Mc 2,4 - Mc 2,5 - Mc 2,6 - Mc 2,7 - Mc 2,8 - Mc 2,9 - Mc 2,10 - Mc 2,11 - Mc 2,12 -- | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 10 Doch opdat gij moogt weten, dat de Zoon des mensen macht
heeft, om de zonden op de aarde te vergeven (zeide Hij tot den geraakte):
King James Bible . [10] But that ye may know that the Son of man hath power
on earth to forgive sins, (he saith to the sick of the palsy,)
Luther-Bibel . 10 Damit ihr aber wisst, dass der Menschensohn Vollmacht hat,
Sünden zu vergeben auf Erden - sprach er zu dem Gelähmten:
Mt 9,6 | Lc 5,24 | ||
10ἵνα δὲ εἰδῆτε ὅτι ἐξουσίαν ἔχει ὁ υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ἀφιέναι ἁμαρτίας ἐπὶ τῆς γῆς λέγει τῷ παραλυτικῷ, | 6ἵνα δὲ εἰδῆτε ὅτι ἐξουσίαν ἔχει ὁ υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ἐπὶ τῆς γῆς ἀφιέναι ἁμαρτίας τότε λέγει τῷ παραλυτικῷ, | 24ἵνα δὲ εἰδῆτε ὅτι ὁ υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ἐξουσίαν ἔχει ἐπὶ τῆς γῆς ἀφιέναι ἁμαρτίας εἶπεν τῷ παραλελυμένῳ, |
Tekstuitleg van Mc 2,10 . Het vers Mc 2,10 telt 18 (2 X 3 X 3) woorden en 85 (5 X 17) letters . De getalwaarde van Mc 2,10 is 10187 (61 X 167) .
Mc 2,10 ἵνα δὲ εἰδῆτε ὅτι ἐξουσίαν ἔχει ὁ υἱὸς τοῦ ἀνθρώπου ἀφιέναι ἁμαρτίας ἐπὶ τῆς γῆς λέγει τῷ παραλυτικῷ,
Vertaling: Maar opdat jullie zouden weten dat de de zoon van de mens macht heeft om op de aarde zonden te vergeven, zegt hij tot de lamme:
Mc 2,10 ἵνα (= hina: opdat, zodat; ondergeschikt vw van doel) δὲ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw) εἰδῆτε (= eidète: jullie zouden weten; wkw act conjunct aor 2de pers mv, zie het wkw οιδα = oida: ik weet) ὅτι (= hoti: dat of omdat; ondergeschikt vw dat een objectzin of een redegevende zin inleidt) ἐξουσίαν (= exousian: macht, gezag; zn acc vr enk van het zn εξουσια = exousia: gezag, macht) ἔχει (= echei: hij heeft; wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw εχω = echô: hebben, bezitten) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) υἱὸς (= huios: zoon; zn nom mann enk) τοῦ (= tou: van de; bep lidw gen mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) ἀνθρώπου (= anthrôpou: van een mens; zn gen mann enk van het zn ανθρωπος = anthrôpos: mens) ἀφιέναι (= afienai: te vergeven; wkw act inf praes van het wkw αφιημι = af -hièmi: in beweging zetten, zenden, af-laten, ver-laten. afièmi < apo-ièmi < ap-hièmi, zie Baeyens 15,1 blz 8) ἁμαρτίας (= hamartias: zonden; zn acc vr mv van het zn ἁμαρτια = hamartia: zonde) ἐπὶ (= epi + gen, dat of acc: op, bij, naar, tegen, opnieuw, terug; vz van plaats of tijd) τῆς (= tès: van de, bep lidw gen vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) γῆς (= gès: aarde, land; zn gen vr enk van het zn γη = gè: aarde, land) λέγει (= λέγει: hij zegt; wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg , - aor επ = ep) τῷ (= tô: de; bep lidw dat mann en onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) παραλυτικῷ (= paralutikô: aan de lamme; zn dat mann enk van het zn παραλυτικος = paralutikos: lamme),
- Mc
2,10 - Mc
2,11 : legei tôi paralutikôi , soi legô egeire = hij zegt
tot de lamme : ik zeg je , wek op (genezing van een lamme) .
- Mc 5,41 : legei autèi ... soi legô egeire = hij zegt tot haar : ik zeg
je , wek op (opwekking van het dochtertje van Jaïrus) .
Enkel in deze twee verzen in Mc komt de formule soi legô = ik zeg je ,
voor .
Mc 2,10.2.
de (echter) . Taalgebruik in het N.T. : de
(echter) . Taalgebruik in Mc : de
(echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden .
Mc 2 (6) : (1) Mc
2,6 . (2) Mc
2,10 . (3) Mc
2,18 . (4) Mc
2,20 . (5) Mc
2,21 . (6) Mc
2,22 .
Mc 2,10.4. hoti ( dat ) . Taalgebruik in het N.T. : hoti
(dat, omdat) . Taalgebruik in Mc : hoti
(dat, omdat) .
Mc 2 (6) : (1) Mc
2,1 . (2) Mc
2,8 . (3) Mc
2,10 . (4) Mc
2,12 . (5) Mc
2,16 . (6) Mc
2,17 . Het leidt telkens een voorwerpszin in .
Mc 2,10.5. acc. vr. enk. exousian (macht, gezag) . Taalgebruik in het N.T. : exousia (gezag, macht) . Taalgebruik in Mc : exousia (gezag, macht) . Mc (7) : (1) Mc 1,22 . (2) Mc 1,27 . (3) Mc 2,10 . (4) Mc 3,15 . (5) Mc 6,7 . (6) Mc 11,28 . (7) Mc 12,34 .
7. bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (219) . Mc 2 (13) : (1) Mc
2,4 . (2) Mc
2,5 . (3) Mc
2,7 . (4) Mc
2,8 . (5) Mc
2,10 . (6) Mc
2,13 . (7) Mc
2,17 . (8) Mc
2,19 . (9) Mc
2,20 . (10) Mc
2,22 . (11) Mc
2,24. (12) Mc
2,27 . (13) Mc
2,28 .
Mc 2,10.9.
bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. tou (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (116) . Mc 2 (6) : (1) Mc
2,10 (mann.) . (2) Mc
2,14 (mann.) . (3) Mc
2,19 (mann.) . (4) . (5) Mc
2,26 (mann.) . (6) Mc
2,28 (mann.) .
Mc 2,10.10.
gen. mann. enk. anthrôpou (mens) van het zelfst. naamw. anthrôpos
(mens) . Taalgebruik in het N.T. : anthrôpos
(mens) . Taalgebruik in Mc : anthrôpos
(mens) .
Mc (16) : (1) Mc
2,10 . (2) Mc
2,28 . (3) Mc
5,8 . (4) Mc
7,15 . (5) Mc
7,20 . (6) Mc
8,31 . (7) Mc
8,38 . (8) Mc
9,9 . (9) Mc
9,12 . (10) Mc
9,31 . (11) Mc
10,33 . (12) Mc
10,45 . (13) Mc
13,26 . (14) Mc
14,21 . (15) Mc
14,41 . (16) Mc
14,62 . Een vorm van anthrôpos (mens) in Mc in 53 verzen .
8. - 10. Een vorm van huios tou anthrôpou (mensenzoon) in 13 (14X) verzen : (1) Mc 2,10 . (2) Mc 2,28 . (3) Mc 8,31 . (4) Mc 8,38 . (5) Mc 9,9 . (6) Mc 9,12 . (7) Mc 9,31 . (8) Mc 10,33 . (9) Mc 10,45 . (10) Mc 13,26 . (11) Mc 14,21 (2X) . (12) Mc 14,41 . (13) Mc 14,62 .
Mc 2,10.13.
epi , ep' , ef' (op) . Taalgebruik in het N.T. : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Mc (71) . Mc 2 (4) : (1) Mc
2,10 . (2) Mc
2,14 . (3) Mc
2,21 . (4) Mc
2,26 .
Mc 2,10.16. actief ind. praesens 3de pers. enk.. legei (hij zegt) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . Mc (6) : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 2,8. (3) Mc 2,10 . (4) Mc 2,14 . (5) Mc 2,17 . (6) Mc 2,25 .
Mc 2,10.17.
bep. lidw. nom. + dat. onz. enk. tô(i) (de) . Taalgebruik in het N.T.
: bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (68) . Mc 2 (5) : (1) Mc
2,5 . (2) Mc
2,8 . (3) Mc
2,9 . (4) Mc
2,10 . (5) Mc
2,15 .
Mc 2,10.16. - 17. λεγει τῳ = legei tô(i) (hij zegt aan de) . Mt (3) : (1) Mt 9,6 . (2) Mt 12,13 . (3) Mt 26,40 . Mc (7) : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 2,10 . (3) Mc 3,3 . (4) Mc 3,5 . (5) Mc 5,36 . (6) Mc 9,5 . (7) Mc 14,37 .
Mc 2,10.18.
dat. mann. enk. paralutikôi (melaatse) van het zelfst. naamw. paralutikos
(lamme) . Taalgebruik in het N.T. : paralutikos
(lamme) . Taalgebruik in Mc : paralutikos
(lamme) . para (langs , terzijde) . luô (losmaken , vrijmaken , vrijlaten)
. Zie b.v. het woordelement los- in los-maken . Het Ned. achtervoegsel - loos
: vrij van , zonder ; zie b.v. smaakloos , mateloos enz.
Mc (5) . Mc 2 (3) : (1) Mc
2,5 . (2) Mc
2,9 . (3) Mc
2,10 . In Mc
2,1-12 komt een vorm van paralutikos vijfmaal voor : (1) Mc
2,3 (acc. enk. paralutikon) . (1) Mc
2,4 (nom. enk. paralutikos) . (1) Mc
2,5 (dat. enk. paralutikôi) . (2) Mc
2,9 (dat. enk. paralutikôi) . (3) Mc
2,10 (dat. enk. paralutikôi) .
16. - 18. legei tô(i) paralutikô(i) (hij zegt aan de lamme) . Mc (2) : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 2,10 .
- Mc 2,1 - Mc 2,2 - Mc 2,3 - Mc 2,4 - Mc 2,5 - Mc 2,6 - Mc 2,7 - Mc 2,8 - Mc 2,9 - Mc 2,10 - Mc 2,11 - Mc 2,12 - Mc 2,13 - Mc 2,14 - Mc 2,15 - Mc 2,16 - Mc 2,17 - Mc 2,18 - Mc 2,19 - Mc 2,20 - Mc 2,21 - Mc 2,22 - Mc 2,23 - Mc 2,24 - Mc 2,25 - Mc 2,26 - Mc 2,27 - Mc 2,28 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -
Mc 2,11 - Mc 2,11 - 67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 2 -- taalgebruik -- Mc 2,1 - Mc 2,2 - Mc 2,3 - Mc 2,4 - Mc 2,5 - Mc 2,6 - Mc 2,7 - Mc 2,8 - Mc 2,9 - Mc 2,10 - Mc 2,11 - Mc 2,12 -- | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 11 Ik zeg u: Sta op, en neem uw beddeken op, en ga heen naar
uw huis.
King James Bible . [11] I say unto thee, Arise, and take up thy bed, and go
thy way into thine house.
Luther-Bibel . 11 Ich sage dir, steh auf, nimm dein Bett und geh heim!
11Σοὶ λέγω, ἔγειρε ἆρον τὸν κράβαττόν σου καὶ ὕπαγε εἰς τὸν οἶκόν σου. | Ἐγερθεὶς ἆρόν σου τὴν κλίνην καὶ ὕπαγε εἰς τὸν οἶκόν σου. | Σοὶ λέγω, ἔγειρε καὶ ἄρας τὸ κλινίδιόν σου πορεύου εἰς τὸν οἶκόν σου. |
Tekstuitleg van Mc 2,11 . Het vers Mc 2,11 telt 14 (2 X 7) woorden en 58 (2 X 29) letters . De getalwaarde van Mc 2,11 is 5185 (5 X 17 X 61) .
Mc 2,11 Σοὶ λέγω, ἔγειρε ἆρον τὸν κράβαττόν σου καὶ ὕπαγε εἰς τὸν οἶκόν σου.
Vertaling: Aan jou zeg ik: sta op, neem jouw draagbaar en ga weg naar jouw huis.
Mc 2,11 Σοὶ (= soi: aan u; pers vnw 2de pers dat enk van het persoonl vnw συ = su: jij) λέγω (= λέγô: ik zeg; wkw act ind praes 1ste pers enk van het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg , - aor επ = ep), ἔγειρε (= egeire: sta op; wkw act imperat 2de pers enk van het wkw εγειρω = egeirô: opwekken) ἆρον (= aron: neem; wkw act imperat aor 2de pers enk van het wkw αιρω = airô: nemen) τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) κράβαττόν (= krabatton: bed, draagbaar; zn acc onz enk) σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu) καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ὕπαγε (= hupage: ga weg; wkw act imperat. praes 2de pers enk van het wkw ὑπαγω = hupagô: weggaan, onder iets brengen) εἰς (= eis: naar; vz van plaats) τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) οἶκόν (= oikos: huis; zn acc mann enk van het zn οικος = oikos: huis) σου (= sou: van jou, u, pers vnw 2de pers gen enk van het pers vnv συ = su: jij. Lat.: tu, Fr.: tu).
Mc 2,11.1.
pers. voornaamw. 2de pers. dat. enk. soi (aan u) . Taalgebruik in het N.T. : persoonlijk
voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : persoonlijk
voornaamwoord .
Mc (21) . Mc 2 (2) : (1) Mc
2,11 . (2) Mc
2,18 .
Mc 2,11.2.
act. ind. pr. 1ste pers. enk. legô van het werkw. legô (zeggen)
. Taalgebruik in N.T. : legô
(zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô
(zeggen) .
Mc (19) . Mc 2 (1) : Mc
2,11 .
Mc 2,11.1. - 2. σοι λεγει = soi legô (aan jou zeg ik) . Bijbel (6) . OT (1) : Spr 31,2 . NT (5) : (1) Mt 16,18 . (2) Mc 2,11 . (3) Mc 5,41 . (4) Lc 5,24 . (5) Lc 7,14 .
Mc 2,11.3. act. imperat. 2de pers enk. εγειρε = egeire (sta op) van het werkw. εγειρω = egeirô (opwekken)
. Taalgebruik in het NT : egeirô
(wekken) . Taalgebruik in de LXX : egeirô
(wekken) . Taalgebruik in Mc : egeirô
(wekken) . Mc (5) : (1) Mc
2,9 . (2) Mc
2,11 . (3) Mc
3,3 . (4) Mc
5,41 . (5) Mc
10,49 . Synoptisch : (1) Mc
2,9 (// Mt
9,5 // Lc
5,23) . (2) Mc
2,11 (// Lc
5,24 // Joh
5,8 ) . (3) Mc
3,3 (// Lc
6,8 ) . (4) Mc
5,41 (// Lc
8,54 ) . (5) Mc
10,49 . Verder : (1) Hnd 3,6 . (2) Ef 5,14 . (3) Apk 11,1 . In Mc
2,9 wordt de uitnodiging om op te wekken vergeleken met zondenvergeving
. UITNODIGING in Mc
2,9 en herhaald in Mc
2,11 . UITVOERING in Mc
2,12 .Een vorm van εγειρω = egeirô (opwekken) in de LXX (57) , in het NT (143) , in Mc (19) . Wellicht wekken uit de slaap , op-wekken . Ned. wekken vlg. Lat.
vegere : flink , levendig zijn , opgewekt zijn . . Lat. resurgere . Surgere
( surrexi , surrectum ) = oprijzen , opstaan , rechtop staan . sur < super
= op , boven + regere ( rexi , rectum ) : richten (rechtop) , leiden , sturen
. -> op-richten = rechtop staan -> resurgere = opnieuw op-richten , terug
rechtop staan . Ned. rekken ( Lat. reg- ) , uitstrekken . Rectus = recht . Fr.
résurrection .
Fr. ressusciter cfr. Lat. suscitare . super : op , boven + citare (citus : vlug
, snel) : in beweging brengen . Aldus : terug in beweging brengen , heropleven
.
Fr. réveiller : wekken , ont-waken < re + vigilare (vig- wak- , wek-)
waken .
egeirô (wekken) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 16 | |
1 | ind. pr. 3de p. mv. egeirousin | 1 | (1) Mc 4,38 | |||||||||||
2 | imp. 2de p. enk. egeire | 5 | (1) Mc 2,9 . (2) Mc 2,11 . | (3) Mc 3,3 . | (4) Mc 5,41 . | (5) Mc 10,49 . | ||||||||
3 | ind imp. 3de p. enk. ègeiren | 2 | (1) Mc 1,31 . | (2) Mc 9,27 . | ||||||||||
4 | pas. ind. pr. 3de p. mv. egeirontai | 1 | (1) Mc 12,26 . | |||||||||||
5 | pas. imper. praes. 2de pers. mv. egeiresthe | 1 | (1) Mc 14,42 . | |||||||||||
6 | pas. conj. praes. 3de pers. enk. egeirètai | 1 | (1) Mc 4,27 . | |||||||||||
7 | pas. fut. 3de p. enk. egerthèsetai | 1 | (1) Mc 13,8 . | |||||||||||
8 | pas. fut. 3de p. mv. egerthèsontai | 1 | (1) Mc 13,22 . | |||||||||||
9 | pas. ind. aor. 3de p. enk. ègerthè | 3 | (1) Mc 2,12 . | (2) Mc 6,16 . | (3) Mc 16,6 . | |||||||||
10 | pas. inf. aor. egerthènai |
1 | (1) Mc 14,28 . | |||||||||||
11 | pas. perf. 3de pers. enk. egègertai | 1 | (1) Mc 6,14 . | |||||||||||
12 | pas. part. perf. acc. mann. enk. egègermenon | 1 | (1) Mc 16,14 . | |||||||||||
Totaal | 19 | 1 | 3 | 1 | 2 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 | 2 | |
egeirô (opwekken) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 16 |
- Hebreeuws . קוּם = qûm (opstaan) . (1) act. qal imperat. 2de pers. mann. enk. (2) act. qal inf. constr. (3) passief qal part. . Taalgebruik in Tenakh : qûm (opstaan) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , waw = 6 , mem = 13 of 40 ; totaal : 38 (2 X 19) OF 146 (2 X 73) . Structuur : 100 - 6 - 40 OF 1 - 6 - 4 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (46) . Pentateuch (12) . Eerdere Profeten (17) . Latere Profeten (5) . 12 Kleine Profeten (5) . Geschriften (7) . Dezelfde structuur : ´ûd (brandend hout) . Een vorm van קוּם = qûm (opstaan) (627) .
Mc 2,11.1.
- 3.
- Mc 2,10 - Mc 2,11 : legei tôi paralutikôi , soi legô egeire = hij zegt tot de
lamme : ik zeg je , wek op (genezing van een lamme) .
- Mc 5,41 : legei autèi ... soi legô egeire = hij zegt tot haar : ik zeg
je , wek op (opwekking van het dochtertje van Jaïrus) .
4. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de 28 verzen in Mc 2 niet in 2 verzen : (1) Mc 2,7 . (2) Mc 2,10 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 2,11.4.
act. imperat. aor. 2de pers. enk. aron (neem) van het werkw. airô (nemen)
. Taalgebruik in het N.T. : airô
(nemen) . Taalgebruik in Mc : airô
(nemen) .
Mc (2) : (1) Mc
2,9 . (2) Mc
2,11 .
Mc 2,11.5.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 2 (9) : (1) Mc
2,2 . (2) Mc
2,4 . (3) Mc
2,9 . (4) Mc
2,11 . (5) Mc
2,12 . (6) Mc
2,14 . (7) Mc
2,19 . (8) Mc
2,26 . (9) Mc
2,27 .
Mc 2,11.6.
krabatton (bed, draagbaar) . Taalgebruik in het N.T. : krabatton
(bed, draagbaar) . Taalgebruik in Mc : krabatton
(bed, draagbaar) . Lat. grabattum . Fr. grabat . Ned. draagbaar , berrie
< beran , baren : dragen , voortbrengen ; cfr. Gr. ferô (voeren) .
In het Hebr. omgezet : qarëfîtâ´ .
Mc (4) : (1) Mc
2,4 . (2) Mc
2,9 . (3) Mc
2,11 . (4) Mc
2,12 . In Mc
2,4 ligt de lamme op het bed . In Mc
2,9 wordt het vergeven van de lamme vergeleken met het genezen van de lamme
. In Mc
2,11 wordt de lamme uitgenodigd om op te staan en het bed te dragen . In Mc 2,12 draagt de genezene daadwerkelijk het bed .
Mc 2,11.7.
pers. voornaamw. 2de pers. gen. enk. sou (van jou) . Taalgebruik in het N.T.
: persoonlijk
voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : persoonlijk
voornaamwoord .
Mc (27) . Mc 2 (3) : (3) Mc
2,5 . (4) Mc
2,9 . (5) Mc
2,11 .
Mc 2,11.4. - 6. aron ton krabatton sou (neem je bed) . Mc (2) : (1) Mc 2,9 . (2) Mc 2,11 . In Mc 2,9 wordt de uitnodiging om op te wekken , het bed op te nemen en rond te gaan vergeleken met zondenvergeving . UITNODIGING . UITVOERING in Mc 2,12 .
Mc 2,11.8. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de 28 verzen in Mc 2 niet in 2 verzen : (1) Mc 2,7 . (2) Mc 2,10 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 2,11.9. act. imperat. praes. 2de pers. enk. ὑπαγει = hupage (ga weg, vertrek) van het werkw. ὑπαγω = hupagô (onder iets brengen, weggaan) . Taalgebruik in het ΝΤ : hupagô (onder iets brengen, weggaan) . Taalgebruik in de LXX : hupagô (onder iets brengen, weggaan) . Taalgebruik in Mc : hupagô (onder iets brengen, weggaan) . Mc (8) : (1) Mc 1,44 . (2) Mc 2,11 . (3) Mc 5,19 . (4) Mc 5,34 . (5) Mc 7,29 . (6) Mc 8,33 . (7) Mc 10,21 . (8) Mc 10,52 . Een vorm van ὑπαγω = hupagô (onder iets brengen, weggaan) in de LXX (6) , in het NT (79) , in Mc (15) . In deze 8 verzen is het telkens een woord van Jezus . In 6 verzen is dit woord gericht tot de genezene : (1) Mc 1,44 . (2) Mc 2,11 . (3) Mc 5,19 . (4) Mc 5,34 . (5) Mc 7,29 . (6) Mc 10,52 . In Mc 8,33 is het gericht tot Petrus , in Mc 10,21 tot de rijke man .
hupagô (weggaan) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 14 | Mc 16 | bijbel | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Br. | Apk | syn. | ev. | A. b. | |
2 | act. imperat. praes. 2de pers. enk. hupage | 8 | (1) Mc 1,44 . | (2) Mc 2,11 . | (3) Mc 5,19 . (4) Mc 5,34 . | (5) Mc 7,29 . | (6) Mc 8,33 . | (7) Mc 10,21 . (8) Mc 10,52 . | 24 | 24 | 11 | 8 | 4 | 1 | 19 | 23 | |||||||
totaal | 15 | 1 | 1 | 2 | 3 | 1 | 1 | 2 | 1 | 2 | 1 | 51 | 51 | 19 | 15 | 2 | 8 | 2 | 5 | 36 | 44 | 2 |
Mc 2,11.10. εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . Mc 2 (5) : (1) Mc 2,1 . (2) Mc 2,7 ( heis = één ) . (3) Mc 2,11 . (4) Mc 2,22 . (5) Mc 2,26 .
eis (naar) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
6930 | 5336 | 1594 | 215 | 151 | 210 | 181 | 260 | 504 | 73 | 576 | 757 | 427 | 77 | 13 | 5 | 6 | 8 | 11 | 14 | 9 | 10 | 11 | 13 | 8 | 7 | 8 | 20 | 3 | 5 |
- Ned. : naar . D. : nach . E. : for . Fr. : vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Grieks : εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Lat. : in / ad .
Mc 2,11.11. bep. lidw. acc. mann. enk. τον = ton (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc 2 (9) : (1) Mc 2,2 . (2) Mc 2,4 . (3) Mc 2,9 . (4) Mc 2,11 . (5) Mc 2,12 . (6) Mc 2,14 . (7) Mc 2,19 . (8) Mc 2,26 . (9) Mc 2,27 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
8. | acc. m. + onz. enk. ton | 124 | 8 | 9 | 5 | 11 | 10 | 7 | 13 | 6 | 9 | 5 | 4 | 7 | 2 | 12 | 11 | 5 | 6202 | 4880 | 1322 | 167 | 124 | 191 | 197 | 244 | 338 | 61 | 482 | 679 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 2,11.12. acc. mann. enk. οικον = oikon van het zelfst. naamw. οικος = oikos (huis) . Taalgebruik in het NT : oikos (huis) . Taalgebruik in de Septuaginta : oikos (huis) . Een vorm van οικος = oikos in de LXX (2062) , in het NT (112) . Mc (10) : (1).Mc 2,11 . (2) Mc 2,26 . (3) Mc 3,20 . (4) Mc 5,19 . (5) Mc 5,38 . (6) Mc 7,17 . (7) Mc 7,30 . (8) Mc 8,3 . (9) Mc 8,26 . (10) Mc 9,28 .
oikos (huis) | Mc | Mc 2 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 11 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | syn. | ev. | P. | A. b. | |
4 | acc. mann. enk. oikon | 10 | 2 : (1) Mc 2,11 . (2) Mc 2,26 . | 1 : Mc 3,20 . | 2 : (1) Mc 5,19 . (2) Mc 5,38 . | 2 : (1) Mc 7,17 . (2) Mc 7,30 . | 2 : (1) Mc 8,3 . (2) Mc 8,26 . | 1 : Mc 9,28 . | 592 | 536 | 56 | 4 | 10 | 19 | 2 | 11 | 10 | 33 | 35 | 10 | ||
totaal | 12 | 3 | 1 | 2 | 2 | 2 | 1 | 1 | 1818 | 1708 | 110 | 9 | 12 | 32 | 4 | 25 | 28 |
- acc. vr.enk. οικιαν = oikian (huis) van het zelfst. naamw. οικια = oikia (huis) . Taalgebruik in het NT : oikia
(huis) . Taalgebruik in de LXX : oikia
(huis) . Taalgebruik in Mc : oikia
(huis) . Taalgebruik in Lc : oikia
(huis) . Een vorm van οικια = oikia (huis) in de LXX (268) , in het NT (94) , in Mc (16) , in Lc (25) , in Hnd (12) .
oikia (huis) | Mt | Mc | Lc | syn. |
acc. vr. enk. oikian | 11 : (1) Mt 2,11 . (2) Mt 7,24 . (3) Mt 7,26 . (4) Mt 8,14 . (5) Mt 9,23 . (6) Mt 9,28 . (7) Mt 10,12 . (8) Mt 12,29 . (9) Mt 13,36 . (10) Mt 17,25 . (11) Mt 24,43 . | 7 : (1) Mc 1,29 . (2) Mc 3,27 . (3) Mc 6,10 . (4) Mc 7,24 . (5) Mc 10,10 . (6) Mc 10,29 . (7) Mc 13,34. | 12 : (1) Lc 4,38 . (2) Lc 6,48 . (3) Lc 6,49 . (4) Lc 7,44 . (5) Lc 8,51 . (6) Lc 9,4 . (7) Lc 10,5 . (8) Lc 10,7 . (9) Lc 15,8 . (10) Lc 18,29 . (11) Lc 22,10 . (12) Lc 22,54 . | 30 : (1) Mt 7,24 // Lc 6,48 . (2) Mt 7,26 // Lc 6,49 . (3) Mt 8,14 // Mc 1,29 // Lc 4,38 . (4) Mt 12,29 // Mc 3,27 . (5) Mc 6,10 // Lc 9,4 . (6) Mc 10,29 // Lc 18,29 // Mt 19,29 . |
acc. mann. enk. oikon (huis) van het zelfst. naamw. oikos (huis) . Zie het zelfst. naamw. Taalgebruik in het N.T. : oikia (huis) . Taalgebruik in Mc : oikia (huis) . Mc (10) : (1) Mc 2,11 . (2) Mc 3,20 . (3) Mc 2,26 . (4) Mc 5,19 . (5) Mc 5,38 . (6) Mc 7,17 . (7) Mc 7,30 . (8) Mc 8,3 . (9) Mc 8,26 . (10) Mc 9,28 .
oikos (huis) | Mc | Mc 2 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 11 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | syn. | ev. | P. | A. b. | |
4 | acc. mann. enk. oikon | 10 | 2 : (1) Mc 2,11 . (2) Mc 2,26 . | 1 : Mc 3,20 . | 2 : (1) Mc 5,19 . (2) Mc 5,38 . | 2 : (1) Mc 7,17 . (2) Mc 7,30 . | 2 : (1) Mc 8,3 . (2) Mc 8,26 . | 1 : Mc 9,28 . | 592 | 536 | 56 | 4 | 10 | 19 | 2 | 11 | 10 | 33 | 35 | 10 | ||
totaal | 12 | 3 | 1 | 2 | 2 | 2 | 1 | 1 | 1818 | 1708 | 110 | 9 | 12 | 32 | 4 | 25 | 28 |
Ned. : huis . D. : Haus . E. : house . fr. : maison (mansus - manere
: blijven , verblijven) .
Steeds in combinatie met het voorzetsel eis (naar) .
- voorzetsel eis (naar) + bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) + acc. mann. enk.
zelfst. naamw. oikon (huis) :
eis ton oikon (naar het huis) in Mc (5 / 10) : (1) Mc
2,11 . (2) Mc
2,26 . (3) Mc
5,19 . (4) Mc
5,38 . (5) Mc
7,30 .
- voorzetsel eis (naar) + acc. mann. enk. zelfst. naamw. oikon (huis) zonder
het bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
eis oikon (naar huis) in Mc (5 / 10) : (1) Mc
3,20 . (2) Mc
7,17 . (3) Mc
8,3 . (4) Mc
8,26 . (5) Mc
9,28 .
Mc 2,11.13.
pers. voornaamw. 2de pers. gen. enk. sou (van jou) . Taalgebruik in het N.T.
: persoonlijk
voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : persoonlijk
voornaamwoord .
Mc (27) . Mc 2 (3) : (3) Mc
2,5 . (4) Mc
2,9 . (5) Mc
2,11 .
Mc 2,11.9.
- 13.
- Mc 2,11 : hupage eis ton oikon sou = ga naar huis (genezing van een lamme) .
- Mc 5,19 : hupage eis ton oikon sou = ga naar huis (genezing van een bezetene) .
Duality
- soi legô (aan jou zeg ik) . Bij Mc slechts in de 2 verzen : (1) Mc 2,11 . (2) Mc 5,41 .
- Mc
2,10 - Mc
2,11 : legei tôi paralutikôi , soi legô egeire = hij zegt
tot de lamme : ik zeg je , wek op (genezing van een lamme) .
- Mc 5,41 : legei autèi ... soi legô egeire = hij zegt tot haar : ik zeg
je , wek op (opwekking van het dochtertje van Jaïrus) .
- Mc
2,11 : hupage eis ton oikon sou = ga naar huis (genezing van een lamme)
.
- Mc 5,19 : hupage eis ton oikon sou = ga naar huis (genezing van een bezetene) .
- Mc 2,1 - Mc 2,2 - Mc 2,3 - Mc 2,4 - Mc 2,5 - Mc 2,6 - Mc 2,7 - Mc 2,8 - Mc 2,9 - Mc 2,10 - Mc 2,11 - Mc 2,12 - Mc 2,13 - Mc 2,14 - Mc 2,15 - Mc 2,16 - Mc 2,17 - Mc 2,18 - Mc 2,19 - Mc 2,20 - Mc 2,21 - Mc 2,22 - Mc 2,23 - Mc 2,24 - Mc 2,25 - Mc 2,26 - Mc 2,27 - Mc 2,28 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -
Mc 2,12 - Mc 2,12 - 67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 2 -- taalgebruik -- Mc 2,1 - Mc 2,2 - Mc 2,3 - Mc 2,4 - Mc 2,5 - Mc 2,6 - Mc 2,7 - Mc 2,8 - Mc 2,9 - Mc 2,10 - Mc 2,11 - Mc 2,12 -- | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 12 En terstond stond hij op, en het beddeken opgenomen hebbende,
ging hij uit in aller tegenwoordigheid; zodat zij zich allen ontzetten en verheerlijkten
God, zeggende: Wij hebben nooit zulks gezien!
King James Bible . [12] And immediately he arose, took up the bed, and went
forth before them all; insomuch that they were all amazed, and glorified God,
saying, We never saw it on this fashion.
Luther-Bibel . 12 Und er stand auf, nahm sein Bett und ging alsbald hinaus vor
aller Augen, sodass sie sich alle entsetzten und Gott priesen und sprachen:
Wir haben so etwas noch nie gesehen.
Mc 2,12 | Mt 9,7 - Mt 9,8 | Lc 5,25 - Lc 5,26 | |
12καὶ ἠγέρθη καὶ εὐθὺς ἄρας τὸν κράβαττον ἐξῆλθεν ἔμπροσθεν πάντων, ὥστε ἐξίστασθαι πάντας καὶ δοξάζειν τὸν θεὸν λέγοντας ὅτι Οὕτως οὐδέποτε εἴδομεν. | 7καὶ ἐγερθεὶς ἀπῆλθεν εἰς τὸν οἶκον αὐτοῦ. 8 ἰδόντες δὲ οἱ ὄχλοι ἐφοβήθησαν καὶ ἐδόξασαν τὸν θεὸν τὸν δόντα ἐξουσίαν τοιαύτην τοῖς ἀνθρώποις. | 25καὶ παραχρῆμα ἀναστὰς ἐνώπιον αὐτῶν, ἄρας ἐφ' ὃ κατέκειτο, ἀπῆλθεν εἰς τὸν οἶκον αὐτοῦ δοξάζων τὸν θεόν. 26καὶ ἔκστασις ἔλαβεν ἅπαντας καὶ ἐδόξαζον τὸν θεόν, καὶ ἐπλήσθησαν φόβου λέγοντες ὅτι Εἴδομεν παράδοξα σήμερον. |
Tekstuitleg van Mc 2,12 . .
Mc 2,12 καὶ ἠγέρθη καὶ εὐθὺς ἄρας τὸν κράβαττον ἐξῆλθεν ἔμπροσθεν πάντων, ὥστε ἐξίστασθαι πάντας καὶ δοξάζειν τὸν θεὸν λέγοντας ὅτι Οὕτως οὐδέποτε εἴδομεν.
Vertaling: En hij werd gewekt en dadelijk nam hij het bed en ging naar buiten onder de ogen van allen. Hierdoor waren allen buiten zichzelf en zij loofden God. En zij zeiden: "zoiets hebben we nog noiit gezien".
Mc 2,12 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἠγέρθη (= ègerthè: hij werd opgewekt; wkw pass ind aor 3de pers enk van het wkw εγειρω = egeirô: opwekken) καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) εὐθὺς (= euthus: onmiddellijk, rechtstreeks; bv nw als bijwoord) ἄρας (= aras: nemende; wkw act part aor nom mann enk van het wkw αιρω = airô: nemen) τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) κράβαττον (= krabatton: bed, draagbaar; zn acc onz enk) ἐξῆλθεν (= exèlthen: hij(ging uit; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw εξερχομαι = exerchomai: uitgaan, naar buiten gaan ; zie het wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden) ἔμπροσθεν (= emprosthen: van voren, in aanwezigheid van, voor) πάντων (= pantôn: van allen, val alles; bv nw gen mv van het bv nw πᾶς = pas: ieder), ὥστε (= hôste: zodat; ondergeschikt voegwoord van gevolg) ἐξίστασθαι (= eksistasthai: buiten zichzelf zijn; wkw med inf praes van het wkw εξισταμαι = existamai: uit / buiten zichzelf staan, boven zichzelf uitstijgen, zichzelf overstijgen, uit zijn evenwicht geraken) πάντας (= pantas: allen; bv nw acc mann mv van het bv nw πᾶς = pas: ieder) καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) δοξάζειν (= doksadzein: te verheerlijken; wkw act inf praes van het wkw δοξαζω = doxazô: verheerlijken, loven) τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) θεὸν (= theon: God; zn acc mann enk van het zn θεος = theos: God) λέγοντας (= legontas: zeggende; wkw act part praes acc mann mv van het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg , - aor επ = ep) ὅτι (= hoti: dat of omdat; ondergeschikt vw dat een objectzin of een redegevende zin inleidt) Οὕτως (= houtôs: op die wijze, zo; bw van wijze) οὐδέποτε (= oudepote: nooit; < niet ooit; partikel) εἴδομεν (= eidomen: wij zagen; wkw act ind aor 1ste pers mv; zie het wkw ειδεν = eiden: hij zag; bij het wkw ὁραω = horaô: zien; stam aor id; zie Baeyens nr.136; in ὁραω = horaô zit 'ra'. Egyptische god van de zon is Ra. In het Hebreeuws is zien: râ'âh).
Het wondergebeuren en de reactie van het volk verwoordt Marcus in één lange en grote samengestelde zin. De hoofdzin is : exèlthen emprosthen pantôn (hij ging naar buiten van in het bijzijn van allen). De reactie van het volk wordt weergegeven door een dubbele gevolgzin. De drie woorden van de hoofdzin eindigen op -n. Het eerste woord begint met ex- , het tweede met em-. De eerste twee woorden eindigen op -then.
Mc 2,12.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de 28 verzen in Mc 2 niet in 2 verzen : (1) Mc 2,7 . (2) Mc 2,10 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
2. pass. ind. aor. 3de pers. enk. ηγερθη = ègerthè (hij werd opgewekt) van het werkw. εγειρω = egeirô (opwekken) . Taalgebruik in het NT : egeirô (wekken) . Taalgebruik in de LXX : egeirô (wekken) . Bijbel (23) . OT (5) : (1) Gn 41,4 . (2) Gn 41,7 . (3) 2 K 4,31 . (4) 2 Kr 21,9 . (5) 2 Kr 22,10 . NT (18) . Mt (8) : (1) Mt 8,15 . (2) Mt 9,25 . (3) Mt 14,2 . (4) Mt 27,64 . (5) Mt 28,6 . (6) Mt 28,7 . Mc (3) : (1) Mc 2,12 . (2) Mc 6,16 . (3) Mc 16,6 . Lc (4) : (1) Lc 7,16 . (2) Lc 9,7 . (3) Lc 24,6 . (4) Lc 24,34 . Joh (2) : (1) Joh 2,22 . (2) Joh 11,29 . Hnd (1) : Hnd 9,8 . Br (2) : (1) Rom 4,25 . (4) Rom 6,4 . Een vorm van εγειρω = egeirô (opwekken) in de LXX (57) , in het NT (143) , in Mc (19) .
egeirô (wekken) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 16 | |
1 | ind. pr. 3de p. mv. egeirousin | 1 | (1) Mc 4,38 | |||||||||||
2 | imp. 2de p. enk. egeire | 5 | (1) Mc 2,9 . (2) Mc 2,11 . | (3) Mc 3,3 . | (4) Mc 5,41 . | (5) Mc 10,49 . | ||||||||
3 | ind imp. 3de p. enk. ègeiren | 2 | (1) Mc 1,31 . | (2) Mc 9,27 . | ||||||||||
4 | pas. ind. pr. 3de p. mv. egeirontai | 1 | (1) Mc 12,26 . | |||||||||||
5 | pas. imper. praes. 2de pers. mv. egeiresthe | 1 | (1) Mc 14,42 . | |||||||||||
6 | pas. conj. praes. 3de pers. enk. egeirètai | 1 | (1) Mc 4,27 . | |||||||||||
7 | pas. fut. 3de p. enk. egerthèsetai | 1 | (1) Mc 13,8 . | |||||||||||
8 | pas. fut. 3de p. mv. egerthèsontai | 1 | (1) Mc 13,22 . | |||||||||||
9 | pas. ind. aor. 3de p. enk. ègerthè | 3 | (1) Mc 2,12 . | (2) Mc 6,16 . | (3) Mc 16,6 . | |||||||||
10 | pas. inf. aor. egerthènai |
1 | (1) Mc 14,28 . | |||||||||||
11 | pas. perf. 3de pers. enk. egègertai | 1 | (1) Mc 6,14 . | |||||||||||
12 | pas. part. perf. acc. mann. enk. egègermenon | 1 | (1) Mc 16,14 . | |||||||||||
Totaal | 19 | 1 | 3 | 1 | 2 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 | 2 | |
egeirô (opwekken) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 16 |
- Wellicht wekken uit de slaap , op-wekken . Ned. wekken vlg. Lat.
vegere : flink , levendig zijn , opgewekt zijn . Lat. resurgere . Surgere
(surrexi , surrectum) = oprijzen , opstaan , rechtop staan . sur < super
= op, boven + regere (rexi , rectum) : richten (rechtop), leiden , sturen
. -> op-richten = rechtop staan -> resurgere = opnieuw op-richten , terug
rechtop staan . Ned. rekken (Lat. reg- ) , uitstrekken . Rectus = recht . Fr.
résurrection .
Fr. ressusciter cfr. Lat. suscitare . super : op , boven + citare (citus : vlug
, snel) : in beweging brengen . Aldus : terug in beweging brengen , heropleven
.
Fr. réveiller : wekken , ont-waken < re + vigilare (vig- wak- , wek-)
waken .
Mc 2,12.3. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de 28 verzen in Mc 2 niet in 2 verzen : (1) Mc 2,7 . (2) Mc 2,10 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 2,12.6. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 2 (9) : (1) Mc 2,2 . (2) Mc 2,4 . (3) Mc 2,9 . (4) Mc 2,11 . (5) Mc 2,12 . (6) Mc 2,14 . (7) Mc 2,19 . (8) Mc 2,26 . (9) Mc 2,27 .
Mc 2,12.7.
krabatton (bed, draagbaar) . Taalgebruik in het N.T. : krabatton
(bed, draagbaar) . Taalgebruik in Mc : krabatton
(bed, draagbaar) . Lat. grabattum . Fr. grabat . Ned. draagbaar , berrie
< beran , baren : dragen , voortbrengen ; cfr. Gr. ferô (voeren) .
In het Hebr. omgezet : qarëfîtâ´ .
Mc (4) : (1) Mc
2,4 . (2) Mc
2,9 . (3) Mc
2,11 . (4) Mc
2,12 . In Mc
2,4 ligt de lamme op het bed . In Mc
2,9 wordt het vergeven van de lamme vergeleken met het genezen van de lamme
. In Mc
2,11 wordt de lamme uitgenodigd om op te staan en het bed te dragen . In Mc 2,12 draagt de genezene daadwerkelijk het bed .
Mc 2,12.8.
ind. aor. 3de pers. enk. exèlthen (hij ging uit) van het werkw.
exerchomai (uitgaan) . Taalgebruik in het N.T. : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in Mc : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Zie ook Taalgebruik in Mc : eiserchomai
(binnengaan) . Uit-gaan kan betekenen : van een eerder besloten ruimte zoals
een huis , een stad enz. naar buiten gaan . Het werkwoord wordt ook vaak gebruikt
om het weggaan van een onreine geest uit een persoon aan te geven .
Mc ( 11) : (1) Mc
1,26 . (2) Mc
1,28 . (3) Mc
1,35 . (4) Mc
2,12 . (5) Mc
2,13 . (6) Mc
4,3 . (7) Mc
6,1 . (8) Mc
8,27 . (9) Mc
9,26 . (10) Mc
11,11 . (11) Mc
14,68 .
Een vorm van exerchomai (uitgaan) in Mc (38) , in Mc 2 (2) : (1) Mc
2,12 . (2) Mc
2,13 .
Mc 2,12.11. hôste (zodat) . Mc 2 (3) : (1) Mc 2,2 . (2) Mc 2,12 . (3) Mc 2,28 .
hôste ( zodat ) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
222 | 139 | 83 | 15 | 13 | 4 | 1 | 8 | 42 | 32 | 33 | 40 | 2 |
Mc 2,12.14. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de 28 verzen in Mc 2 niet in 2 verzen : (1) Mc 2,7 . (2) Mc 2,10 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc
2,12.19. hoti ( dat ) . Taalgebruik in het N.T. : hoti
(dat, omdat) . Taalgebruik in Mc : hoti
(dat, omdat) .
Mc 2 (6) : (1) Mc
2,1 . (2) Mc
2,8 . (3) Mc
2,10 . (4) Mc
2,12 . (5) Mc
2,16 . (6) Mc
2,17 . Het leidt telkens een voorwerpszin in .
Mc
2,12.20. houtôs (zo, op deze wijze) . Taalgebruik in het N.T. : houtos
(zo) . Taalgebruik in Mc : houtos
(zo) .
Mc (10) : (1) Mc
2,7 . (2) Mc
2,8 . (3) Mc
2,12 . (4) Mc
4,26 . (5) Mc
7,18 . (6) Mc
9,3 . (7) Mc
10,43 . (8) Mc
13,29 . (9) Mc
14,59 . (10) Mc
14,59 .
- Mc 2,1 - Mc 2,2 - Mc 2,3 - Mc 2,4 - Mc 2,5 - Mc 2,6 - Mc 2,7 - Mc 2,8 - Mc 2,9 - Mc 2,10 - Mc 2,11 - Mc 2,12 - Mc 2,13 - Mc 2,14 - Mc 2,15 - Mc 2,16 - Mc 2,17 - Mc 2,18 - Mc 2,19 - Mc 2,20 - Mc 2,21 - Mc 2,22 - Mc 2,23 - Mc 2,24 - Mc 2,25 - Mc 2,26 - Mc 2,27 - Mc 2,28 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -
- Mc 2,1 - Mc 2,2 - Mc 2,3 - Mc 2,4 - Mc 2,5 - Mc 2,6 - Mc 2,7 - Mc 2,8 - Mc 2,9 - Mc 2,10 - Mc 2,11 - Mc 2,12 - Mc 2,13 - Mc 2,14 - Mc 2,15 - Mc 2,16 - Mc 2,17 - Mc 2,18 - Mc 2,19 - Mc 2,20 - Mc 2,21 - Mc 2,22 - Mc 2,23 - Mc 2,24 - Mc 2,25 - Mc 2,26 - Mc 2,27 - Mc 2,28 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -
68. Roeping van Levi / Matteüs : Mc 2,13-14 - Mc 2,13-14 - Mt 9,9 - Lc 5,27-28 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 2 -- taalgebruik -- Mc 2,13 - Mc 2,14 -
Mc 2,13 - Mc 2,13 : 68. Roeping van Levi / Matteüs - Mc 2,13-14 - Mt 9,9 - Lc 5,27-28 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 2 -- taalgebruik -- Mc 2,13 - Mc 2,14 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 13 En Hij ging wederom uit naar de zee; en de gehele schare
kwam tot Hem, en Hij leerde hen.
King James Bible . And he went forth again by the sea side; and all the multitude
resorted unto him, and he taught them.
Luther-Bibel . 13 Und er ging wieder hinaus an den See; und alles Volk kam zu
ihm und er lehrte sie.
Mc 2,13 | Mt 9,9 | Lc 5,27 | |
Kai exèlthen palin para tèn thalassan kai pas ho ochlos èrcheto pros auton kai edidasken autous | - | kai meta tauta exèlthen |
Tekstuitleg van Mc 2,13 . Dit vers Mc 2,13 telt 16 (2 X 2 X 2 X 2) woorden en 74 (2 X 37) letters . De getalwaarde van Mc 2,13 is 6758 (2 X 31 X 109)
Mc 2,13 Καὶ ἐξῆλθεν πάλιν παρὰ τὴν θάλασσαν: καὶ πᾶς ὁ ὄχλος ἤρχετο πρὸς αὐτόν, καὶ ἐδίδασκεν αὐτούς.
Vertaling: En hij ging naar buiten, opnieuw langs de zee, en de hele massa kwam naar hem en hij onderrichtte hen.
Mc 2,13 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἐξῆλθεν (= exèlthen: hij(ging uit; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw εξερχομαι = exerchomai: uitgaan, naar buiten gaan ; zie het wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden) πάλιν (= palin: opnieuw; partikel) παρὰ (= para: van bij, vanwege, bij, naast; afkorting παρ' = par' ; vz met gen, dat en acc) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) θάλασσαν: (= thalassan: meer, zee; zn acc vr enk van het zn θαλασσα = thalassa: zee, meer) καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) πᾶς (= pas: ieder, al, heel; onbep vnw nom mann enk) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ὄχλος (= ochlos: massa, menigte; zn nom mann enk) ἤρχετο (= èrcheto: hij ging; wkw med ind imperf 3de pers enk van het wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden) πρὸς (= pros: naar; vz van plaats, nl richting) αὐτόν (= auton: hem; pers vnw 3de pers acc mann enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het), καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἐδίδασκεν (= edidasken: hij onderrichtte; wkw act ind imperf 3de pers enk van het wkw δι-δα-σκ-ω = di-da-sk-ô: leren, onderwijzen, onderrichten. Lat.: docere. Stam: d-k/c) αὐτούς (= autous: hen; pers vnw 3de pers acc mann mv van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het).
Mc 2,13 bestaat uit drie delen . Het eerste deel is een over-gangs- vers (van de ene
naar de andere plaats) . Het tweede deel beschrijft het samenkomen van het volk
. Marcus gebruikt een variatie van werkwoorden om het samenkomen rond Jezus
uit te drukken . Het derde deel geeft de activiteit van Jezus aan .
Dit vers Mc 2,13 is een summarium . Het bestaat uit drie nevenschikkende zinnen (6 - 7 - 3 =
16 woorden ; 12 - 11 - 7 = 30 lettergrepen) , telkens ingeleid door het verbindend
voegwoord και = kai (en) . Het onderwerp van de eerste en de derde zin is Jezus ,
van de tweede zin de massa .
Mc 2,13a : vier van de zes woorden eindigen op -n . Twee op elkaar volgende
woorden beginnen met pa- .
Voor de tweede maal spelen de verhalen zich af rond Kafarnaüm : Mc
2,1-12 en het meer van Galilea : Mc
2,13-14 . Jezus verblijft thuis in Kafarnaüm en geneest er een lamme
. Daarna gaat hij naar buiten om langs het meer van Galilea te gaan . Daar geeft
hij onderricht en roept Levi . De verhalen rond Kafarnaüm en het meer van
Galilea verlopen in het eerste hoofdstuk omgekeerd . Eerst roept Jezus langs
het meer van Galilea vier leerlingen : Mc
1,16-20 . Dan gaat hij naar Kafarnaüm : Mc
1,21 . Hij treedt er op in de synagoge : hij onderricht : Mc
1,22 en geneest een man met een onreine geest : Mc
1,23-28 . Daarna gaat hij naar het huis van Simon Petrus : Mc
1,29-31 . Met het verhaal van de roeping van Levi wordt een nieuw personage
ingebracht , nl. de tollenaars . Jezus kiest partij voor hen en daardoor zal er
een spanning tussen hem en de Farizeeën ontstaan : Mc
2,15-17 .
De roeping van Levi hoort thuis in het verzamelen van de leerlingen door Jezus
. De volgende en volledige stap zal de roeping van de twaalf op de berg zijn
(Mc 3,13-19) .
In Mc 2,13-14 wordt de roeping van Levi verteld zoals in Mc 1,16-20 de roeping van Petrus en Andreas , Jakobus en Johannes wordt verhaald . Er is vooruitgang in het soort mensen dat geroepen wordt . In Mc 2,14 wordt een tollenaar geroepen , iemand die tol heft van de joden voor de Romeinen . Wellicht is het een leviet die de tienden van de andere stammen int . Zo zijn de levieten collaborateurs van de Romeinen geworden .
Mc 2,13.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de 28 verzen in Mc 2 niet in 2 verzen : (1) Mc 2,7 . (2) Mc 2,10 . In de pericope Mc 2,13-14 komt και = kai (en) zesmaal voor ; driemaal in Mc 2,13 en driemaal in Mc 2,14 . Het leidt telkens een nevenschikkende zin in .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 2,13.2. ind. aor. 3de pers. enk. εξηλθεν = exèlthen (ging uit) van het
werkw. εξερχομαι = exerchomai (uitgaan) . Taalgebruik in het NT : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in de LXX : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in Mc : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Mt (6) : (1) Mt
8,34 . (2) Mt
9,26 . (3) Mt
13,3 . (4) Mt
17,18 . (5) Mt
20,1 . (6) Mt
21,17 . Mc (11) : (1) Mc
1,26 . (2) Mc
1,28 . (3) Mc
1,35 . (4) Mc
2,12 . (5) Mc
2,13 . (6) Mc
4,3 . (7) Mc
6,1 . (8) Mc
8,27 . (9) Mc
9,26 . (10) Mc
11,11 . (11) Mc
14,68 . Lc (8) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
4,14 . (3) Lc
4,35 . (4) Lc
5,27 . (5) Lc
7,17 . (6) Lc
8,5 . (7) Lc
8,35 . (8) Lc
17,29 . Een vorm van εξερχομαι = exerchomai in de LXX (216) , in het NT (742) , in Mc (38) .
- Uit-gaan kan betekenen : van een besloten
ruimte zoals een huis, een stad enz. naar buiten gaan . Het werkwoord wordt
ook vaak gebruikt om het weggaan van een onreine geest uit een persoon aan te
geven .
- Het is de vijfde maal dat deze vorm in Mc gebruikt wordt . Samen met zijn
leerlingen ging Jezus de synagoge uit (Mc
1,29) en ging hij alleen het huis uit (Mc
1,35) . Het is de tweede maal dat Jezus het huis uitgaat ; hiervoor wordt
εξηλθεν = exèlthen (hij ging naar buiten) gebruikt . Meer nog . Bij het begin van Mc 2,1 staat kai eiselthôn palin eis kafarnaoum (en binnengaande opnieuw in Kafarnaüm)
, bij het begin van Mc
2,13 : και εξηλθεν = kai exèlthen (en hij ging naar buiten) , en wel langs het
meer . Jezus ging dus uit Kafarnaüm . Mc 1,16-20 / 21-28 en Mc 2,1-12 /
Mc 2,13-14 vormen een A B - B' A' structuur .
exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 11 | Mc 14 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
ind. aor. 3de pers. enk. exèlthen | 3 : (1) Mc 1,26 . (2) Mc 1,28 . (3) Mc 1,35 . | 2 : (1) Mc 2,12 . (2) Mc 2,13 . | 1 : Mc 4,3 . | 1 : Mc 6,1 . | 1 : Mc 8,27 . | 1 : Mc 9,26 . | 1 : Mc 11,11 . | 1 : Mc 14,68 . | 232 | 165 | 67 | 6 | 11 | 8 | 19 | 11 | 4 | 8 | 25 | 44 | |||||||
ind. aor. 3de pers. enk. exèlthen | 7 | 2 | 2 | 1 | 4 | 6 | 3 | 2 | 3 | 2 | 4 | 2 | 232 | 165 | 67 | 6 | 11 | 8 | 19 | 11 | 4 | 8 | 25 | 44 |
- Latijn : act. part. aor. nom. mann. enk. egressus (uitgeschreden) van het werkw. egredi (uitschrijden) . Bijbel (181) . Mc (6) .
Mc 2,13.1. - 2. και εξηλθεν = kai exèlthen (en hij ging uit) . NT (18) : (1) Mt
9,26 . (2) Mt
17,18 . (3) Mc
2,13 . (4) Mc
6,1 . (5) Mc
8,27 . (6) Mc
14,68 . (7) Lc
7,17 . enz.
- εξηλθεν δε = exèlthen de (hij echter ging uit) . Bijbel = NT (1) : Lc
8,35 .
- ὁ δε εξελθων = (ho) de exelthôn (hij echter uitgegaan) . Slechts in Mc
1,45 in het NT .
- και εξελθων = kai exelthôn (en uitgegaan) . LXX (8) : (1) . (2) . (3) . (4) . (5) . (6) . (7) . (8) . NT (8) : (1) Mt
14,14 . (2) Mt
15,21 . (3) Mt 20,3 . (4) Mt 24,1 . (5) Mt
26,75 . (6) Mc
6,34 . (7) Lc
22,39 . (8) Hnd 12,9 .
- Hebreeuws : וַיֵּצֵא = wajjetse´ (en hij ging uit) < waw consecutivum en qal
actief imperfectum derde persoon mann. enk. van het werkw. יָצָא = jâtsa´
(uitgaan, uittrekken) . Taalgebruik in Tenakh : jâtsâ´
(uitgaan, uittrekken) . Getalswaarde : jod = 10 , tsade = 18 of 90 , aleph
= 1 ; totaal : 29 (priemgetal) OF 101 priemgetal . Structuur : 1 - 9 - 1 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (191) . Pentateuch (55) . Eerdere Profeten (76) . Latere Profeten (21) . 12 Kleine
Profeten (6) . Geschriften (33) .
Mc 2,13.3. παλιν = palin (opnieuw) . Taalgebruik in het NT : palin (opnieuw) . Taalgebruik in de LXX : palin (opnieuw) . Taalgebruik in Mc : palin (opnieuw) . Mc 2 (2) : (1) Mc 2,1 . (2) Mc 2,13 . De verwijzing zit in het woord of de uitdrukking die onmiddellijk volgt . In Mc 2,13 verwijst het naar παρα την θαλασσαν = para tèn thalassan (langs de zee) van Mc 1,16 . Er gebeurt hier meer dan in Mc 1,16 , waar Jezus langskomt en leerlingen roept . In Mc 1,16-20 is er het meer met zijn vissers en visnetherstellers . In Mc 2,13-14 gaat het om het tolhuis aan het meer . Het roepen van een tollenaar veronderstelt vergeving van zonden ; dat wordt in Mc 2,1-12 verhaald .
palin (opnieuw) | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 15 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
2 : (1) Mc 2,1 . (2) Mc 2,13 . | 2 : (3) Mc 3,1 . (4) Mc 3,20 . | 1 : (5) Mc 4,1 . | 1 : Mc 5,21 . | 2 : (7) Mc 7,14 . (8) Mc 7,31 . | 3 : (9) Mc 8,1 . (10) Mc 8,13 . (11) Mc 8,25 . | 4 : (12) Mc 10,1 . (13) Mc 10,10 . (14) Mc 10,24 . (15) Mc 10,32 . | 2 : (16) Mc 11,3 . (17) Mc 11,27 . | 1 : (18) Mc 12,4 . | 5 : (19) Mc 14,39 . (20) Mc 14,40 . (21) Mc 14,61 . (22) Mc 14,69 . (23) Mc 14,70 . | 3 : (24) Mc 15,4 . (25) Mc 15,12 . (26) Mc 15,13 . | 206 | 70 | 136 | 16 | 26 | 26 | 45 | 5 | 16 | 2 | 68 | 113 | |
kai palin (en opnieuw) | 1 : Mc 4,1 . | 1 : Mc 7,31 . | 1 : Mc 12,4 . | 2 : (1) Mc 14,39 . (2) Mc 14,40 . | 30 | 1 | 5 | 1 | 8 | 3 | 12 | 8 | 16 |
Mc 2,13.2. - 3. εξηλθεν παλιν = exèlthen palin (hij ging opnieuw uit) . Bijbel (1) : Mc 2,13 .
Mc 2,13.1. - 3. και εξηλθεν παλιν = kai exèlthen palin (en hij ging opnieuw uit) . Bijbel (1) : Mc
2,13 .
- In Mc
7,31 : και παλιν εξελθων = kai palin exelthôn (en opnieuw uitgegaan) . παλιν = palin van Mc
7,31 (Mc
7,31-37) verwijst naar εξελθων = exelthôn (uitgegaan) van Mc
6,34 (Mc
6,30-34) .
Mc 2,13.4. παρα = para . Afkorting . παρ' = par' (langs, vanwege) . Taalgebruik in het NT : para (langs) . Taalgebruik in de LXX : para (langs) . Taalgebruik in Mc : para (langs) . Mc (11) . (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 4,1 . (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 5,21 . (7) Mc 10,27 . (8) Mc 10,46 . (9) Mc 12,2 . (10) Mc 12,11 . (11) Mc 14,43 . Geen werkw. παρ-αγω = par-agô (langsleiden) in Mc 2,13 , wel in Mc 2,14 .
para | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 8 | Mc 10 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
para | 11 | 1 : Mc 1,16 . | 1 : Mc 2,13 . | 3 : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,15 . | 1 : Mc 5,21 . | 2 : (1) Mc 10,27 . (2) Mc 10,46 . | 2 : (1) Mc 12,2 . (2) Mc 12,11 . | 1 : Mc 14,43 . | 677 | 553 | 124 | 13 | 11 | 20 | 21 | 18 | 40 | 1 | 44 | 65 | |||||
par' | 4 | 1 : Mc 3,21 . | 1 : Mc 5,26 . | 1 : Mc 8,11 . | 1 : Mc 16,9 . | 238 | 178 | 60 | 4 | 4 | 8 | 10 | 10 | 22 | 2 | 16 | 26 | 21 | 1 | ||||||
totaal | 15 | 1 | 1 | 1 | 3 | 2 | 1 | 2 | 2 | 1 | 1 | 915 | 731 | 184 | 17 | 15 | 28 | 31 | 28 | 62 | 3 | 60 | 91 |
- παρα = para + gen. (vanwege) : (1) Mc
10,27 . (2) Mc
12,2 . (3) Mc
12,11 . (4 Mc
14,43 .
- παρα = para + acc. + plaatsbepaling (3X : την ὁδον = tèn hodon (langs de weg) : (1) Mc
4,4 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
10,46 . 4X : την θαλασσαν = tèn thalassan (langs het meer) : (1) Mc
1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc
4,1 . (4) Mc
5,21 .
-- 2X bij een roepingsverhaal : (1) Mc
1,16 . (2) Mc 2,13 .
-- 2X bij woord en daad van Jezus : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
5,21 .
Mc 2,13.3. - 4. παλιν παρα = palin para (opnieuw langs) . Bijbel (1) : Mc 2,13 .
Mc 2,13.5. bep. lidw. acc. vr. enk. την = tèn (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc 2 (4) : (1) Mc 2,2 . (2) Mc 2,4 . (3) Mc 2,5 . (4) Mc 2,13 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
9. | acc. vr. enk. tèn | 109 | 12 | 4 | 5 | 9 | 9 | 11 | 10 | 4 | 5 | 11 | 5 | 6 | 3 | 7 | 6 | 2 | 6161 | 4889 | 1272 | 180 | 109 | 149 | 121 | 198 | 404 | 111 | 438 | 559 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 2,13.4. - 5. παρα την = para tèn (langs de) . LXX (36) . NT (19) . Mc (5) . (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 4,1 . (4) Mc 5,21 . (5) Mc 10,46 .
Mc 2,13.6. acc. vr. enk. θαλασσαν = thalassan van het zelfst. naamw. θαλασσα = thalassa (zee, meer) . Taalgebruik
in het NT : thalassa
(zee meer) . Taalgebruik
in de LXX : thalassa
(zee meer) . Taalgebruik in Mc : thalassa
(zee) .
Mc (9) (1) Mc
1,16 . (2) Mc
2,13 . (3) Mc
3,7 . (4) Mc
4,1 . (5) Mc
5,13 . (6) Mc
5,21 . (7) Mc
7,31 . (8) Mc
9,42 . (9) Mc
11,23 . Een vorm van θαλασσα = thalassa (zee, meer) in Mc in 16 verzen
(18X) : (1) Mc
1,16 (2 vormen) . (2) Mc
2,13 . (3) Mc
3,7 . (4) Mc
4,1 . (5) Mc
4,2 . (6) Mc
4,39 . (7) Mc
4,41 . (8) Mc
5,1 . (9) Mc
5,13 (2 vormen) . (10) Mc
5,21 . (11) Mc
6,47 . (12) Mc
6,48 . (13) Mc
6,49 . (14) Mc
7,31 . (15) Mc
9,42 . (16) Mc
11,23 .
thalassa (zee) | bijbel | OT | Pentateuch | Vroege prof. | 12 kl. prof. | Grote prof. | Hagiografen | dt. -can. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
4 | acc. vr. enk. thalassan | 185 | 145 | 31 | 33 | 12 | 39 | 23 | 7 | 40 | 9 | 9 | 1 | 2 | 8 | 1 | 10 | 19 | 21 | 1 | |
totaal | 446 | 359 | 70 | 69 | 34 | 91 | 67 | 28 | 87 | 15 | 18 | 3 | 9 | 10 | 8 | 24 | 36 | 45 | 6 | 2 |
4 | acc. vr. enk. thalassan | 40 | 9 | 9 : (1) Mt 4,18 . (2) Mt 8,32 . (3) Mt 13,1 . (4) Mt 13,47 . (5) Mt 14,25 . (6) Mt 15,29 . (7) Mt 17,27 . (8) Mt 21,21 . (9) Mt 23,15 . | 9 | 9 : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 3,7 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 5,13 . (6) Mc 5,21 . (7) Mc 7,31 . (8) Mc 9,42 . (9) Mc 11,23 . | 1 | 1 : Lc 17,2 . | 2 | 2 : (1) Joh 6,16 . (2) Joh 21,7 . | (1) Mt 4,18 // Mc 1,16 . (2) Mt 8,32 // Mc 5,13 . (3) Mt 13,1 // Mc 4,1 . (4) Mt 14,25 // Mc 6,48 . (5) Mt 15,29 // Mc 7,31 . (5) Mt 21,21 // Mc 11,23 . |
totaal | 87 | 15 | 15 | 18 | 18 | 3 | 3 | 9 | 9 |
Mc 2,13.5. - 6. την θαλασσαν = tèn thalassan (de zee, het meer) . NT (37/40) . Mt (9) . Mc (9) (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 3,7 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 5,13 . (6) Mc 5,21 . (7) Mc 7,31 . (8) Mc 9,42 . (9) Mc 11,23 . Lc (1) . Joh (2) . Hnd (6) . Apk (10) . Niet in drie verzen : (1) Hnd 10,6 . (2) Hnd 10,32 . (3) Heb 11,29 .
Mc 2,13.4.
- 5. παρα την θαλασσαν = para tèn thalassan (langs de zee) . OT (5) : (1) Ex 14,9 . (2) Joz 5,1 . (3) 1 S 13,5 . (4) 1 K 2,35 . (5) 1 K 5,9 . NT (7) .
Mt (3) : (1) Mt
4,18 . (2) Mt
13,1 . (3) Mt 15,29 . Mc (4) : (1) Mc
1,16 . (2) Mc
2,13 . (3) Mc
4,1 . (4) Mc
5,21 . Parallellen : (1) Mt
4,18 // Mc
1,16 . (2) Mt
13,1 // Mc
4,1 .
- Hebreeuws : עַל הַיָּם = `al hajjâm (langs / op de zee) . Tenakh (14) .
Mc 2,13.3. - 5. Mc
2,13 : παλιν παρα την θαλασσαν = palin (opnieuw) para tèn thalassan (langs het meer) verwijst naar Mc
1,16 .
(1) Mc
1,16 en (2) Mc
2,13 staan in het teken van de roeping van leerlingen . (3) Mc
4,1 en (4) Mc
5,21 leiden de woord- en daadactiviteit van Jezus in .
(1) Mc
1,16 : παρα την θαλασσαν της γαλιλαιας = kai paragôn para tèn thalassan tès Galilaias
(en langsvoerend langs het meer van Galilea) . Deze zin staat bij het begin
van de pericope
(2) Mc
2,13 : και εξηλθεν παρα την θαλασσαν = kai exèlthen palin para tèn thalassan (en hij ging
buiten opnieuw langs de zee) . Deze zin staat bij het begin van de pericope
.
(3) Mc 4,1 : παρα την θαλασσανπαλιν ηρξατο διδασκειν παρα την θαλασσαν = kai palin èrxato didaskein para tèn thalassan (en opnieuw begon
hij te leraren langs het meer) . Deze zin staat bij het begin van de pericope
.
(4) Mc
5,21 : και ην παρα την θαλασσαν = kai èn para tèn thalassan (en hij was langs de zee)
. De zin staat bij het begin van de pericope .
Mc 2,13.7. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de 28 verzen in Mc 2 niet in 2 verzen : (1) Mc 2,7 . (2) Mc 2,10 . In de pericope Mc 2,13-14 komt και = kai (en) zesmaal voor ; driemaal in Mc 2,13 en driemaal in Mc 2,14 . Het leidt telkens een nevenschikkende zin in .Voor het eerst in Mc stroomt de massa samen naar Jezus . Het gebruik van de imperfectumvorm laat aanvoelen dat het samenstromen van het volk naar Jezus een voortdurend karakter heeft .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 2,13.8. nom. mann. enk. πας = pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in het NT : pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in de LXX : pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in Mc : pas (ieder, elk, alles) . Mc (5) . In vier verzen wordt het als bijvoeglijk naamwoord bij ὁ οχλος ho ochlos (de massa) gebruikt : nl. (1) Mc 2,13 . (2) Mc 4,1 . (3) Mc 9,15 . (4) Mc 11,18 . Eénmaal wordt het zelfstandig gebruikt , nl. Mc 9,49 .
pas (al) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 16 | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. m. enk. pas | 5 | nom. m. enk. pas | 5 | (1) Mc 2,13 . | (2) Mc 4,1 . | (3) Mc 9,15 . (4) 9,49 . | (5) Mc 11,18 . | 636 | 544 | 92 | 12 | 5 | 16 | 15 | 6 | 32 | 6 | 33 | 48 | ||||||||
pas (al) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 16 | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
- Ned. : ieder , elk . Fr. : tout . Hebr. : kol . Lat. : omnis .
Mc 2,13.7. - 8. και πας = kai pas (en ieder / elk) . NT (28) . Mc (2) : (1) Mc 2,13 . (2) Mc 4,1 .
Mc 2,13.9. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho . Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc (219) . Mc 2 (13) : (1) Mc 2,4 . (2) Mc 2,5 . (3) Mc 2,7 . (4) Mc 2,8 . (5) Mc 2,10 . (6) Mc 2,13 . (7) Mc 2,17 . (8) Mc 2,19 . (9) Mc 2,20 . (10) Mc 2,22 . (11) Mc 2,24. (12) Mc 2,27 . (13) Mc 2,28 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 219 | 12 | 13 | 5 | 12 | 8 | 17 | 6 | 5 | 18 | 28 | 11 | 16 | 16 | 27 | 21 | 4 | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 2,13.8. - 9. πας ὁ = pas ho (ieder, elk, alles) . NT (59) . Mc (4) : (1) Mc 2,13 . (2) Mc 4,1 . (3) Mc 9,15 . (4) Mc 11,18 .
Mc 2,13.10. nom. mann. enk. οχλος = ochlos (massa) . Taalgebruik in het NT : ochlos (massa) . Taalgebruik in de LXX : ochlos (massa) . Taalgebruik in Mc : ochlos (massa) . Met één uitzondering (Mc 10,1) gebruikt Mc οχλος = ochlos (massa) in het enk . Mt (6) : (1) Mt 9,35 . (2) Mt 13,2 . (3) Mt 20,29 . (4) Mt 20,31 . (5) Mt 21,8 . (6) Mt 26,47 . Mc (13) : (1) Mc 2,13 . (2) Mc 3,20 . (3) Mc 3,32 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 5,21 . (6) Mc 5,24a - Mc 5,24b . (7) Mc 9,15 . (8) Mc 9,25 . (9) Mc 11,18 . (10) Mc 12,37 . (11) Mc 12,41 . (12) Mc 12,43 . (13) Mc 15,8 . Lc (9) : (1) Lc 5,29 . (2)