MARCUSEVANGELIE VIERDE HOOFDSTUK - MC 4 -- TAALGEBRUIK -- COMMENTAAR -
- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 4 --

- Bibliografie - Literatuur - Liturgisch gebruik - Overzicht bijbelboeken - Overzicht van de bibliografie van de bijbelboeken - Overzicht van deze website -

- Marcus : overzicht .
- Marcus taalgebruik - Marcus taalgebruik A - Marcus taalgebruik B - Marcus taalgebruik C - Marcus taalgebruik D - Marcus taalgebruik E - Marcus taalgebruik F - Marcus taalgebruik G - Marcus taalgebruik H - Marcus taalgebruik I - Marcus taalgebruik J - Marcus taalgebruik K - Marcus taalgebruik L - Marcus taalgebruik M - Marcus taalgebruik N - Marcus taalgebruik O - Marcus taalgebruik P - Marcus taalgebruik Q - Marcus taalgebruik R - Marcus taalgebruik S - Marcus taalgebruik T - Marcus taalgebruik U - Marcus taalgebruik V - Marcus taalgebruik W - Marcus taalgebruik X - Marcus taalgebruik Y - Marcus taalgebruik Z -
- Mc : commentaar .

  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
                                 

Overzicht van het Marcusevangelie :   Mc 1 , Mc 2 , Mc 3 , Mc 4 , Mc 5 , Mc 6 , Mc 7 , Mc 8 , Mc 9 , Mc 10 , Mc 11 , Mc 12 , Mc 13 , Mc 14 , Mc 15 , Mc 16
Bijbeluitleg per pericope - Mc 4,1-2 - Mc 4,3-9 - Mc 4,10-12 - Mc 4,13-20 - Mc 4,21-23 - Mc 4,24-25 - Mc 4,26-29 - Mc 4,30-32 - Mc 4,33-34 - Mc 4,35-41 -
Bijbeluitleg vers per vers - Mc 4,1 - Mc 4,2 - Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 - Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 - Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - Mc 4,24 - Mc 4,25 - Mc 4,26 - Mc 4,27 - Mc 4,28 - Mc 4,29 - Mc 4,30 - Mc 4,31 - Mc 4,32 - Mc 4,33 - Mc 4,34 - Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -

  Mc 4,1 Mc 4,2 Mc 4,3 Mc 4,4 Mc 4,5 Mc 4,6 Mc 4,7 Mc 4,8 Mc 4,9 Mc 4,10 Mc 4,11 Mc 4,12 Mc 4,13 Mc 4,14 Mc 4,15 Mc 4,16 Mc 4,17 Mc 4,18 Mc 4,19 Mc 4,20 Mc 4,21 Mc 4,22 Mc 4,23 Mc 4,24 Mc 4,25 Mc 4,26 Mc 4,27 Mc 4,28 Mc 4,29 Mc 4,30  
                                                               

  Mc 4,31 Mc 4,32 Mc 4,33 Mc 4,34 Mc 4,35 Mc 4,36 Mc 4,37 Mc 4,38 Mc 4,39 Mc 4,40 Mc 4,41 Mc 4,42 Mc 4,43 Mc 4,44 Mc 4,45                                
                                                               

http://www.bible-history.com/isbe/ http://www.sacrednamebible.com/kjvstrongs/index2.htm Studiebijbel 3 Luther-Bibel 1984 bijbelweb info-bible interBible http://www.diebibel.de/      
1. LXX , Griekse tekst N.T.   2. Vulgata   3. Synopsis Denaux - Vervenne  4. Statenvertaling   5. Willibrord   6. Nieuwe Vertaling   7. Naardense vertaling , zie
8. Bible de Jérusalem (2) 9. Statenvertaling   10. King James Bible  - King James Bible 11. Luther-Bibel   liturgische lezing      

WEDERKERIGHEID (DIVERSITEIT - VICE VERSA) . Meer info : Arseen De Kesel . Email: arseen.de.kesel@pandora.be .
websitenamen : http://users.telenet.be/arseen.de.kesel/ en http://www.interlevensbeschouwelijk.be/index.htm
- STARTPAGINA - AGENDA - BIJ DE HAND - NIEUW - OVERZICHT -  TIJDSCHRIFTEN -
ALFABETISCH OVERZICHT VAN THEMA'S EN WEBSITES :
- A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z
HOOFDTHEMA'S : allochtonen , armoede , bahá'í ,  bezinningsteksten , bijbel , bijbel en koran , boeddhisme , christendom , extreemrechts ( Vlaams Blok ) , fundamentalisme , globalisering en antiglobalisering ,  hindoeïsme , interlevensbeschouwelijke dialoog , interreligieuze meditatie , islam , jodendom , koran , levensbeschouwing , levensbeschouwing / godsdienst en onderwijs , racisme , samenleving , sikhisme , spiritualiteit , tewerkstelling van allochtonen , vluchtelingen en asielzoekers , vrijzinnigheid , witte scholen , multiculturele scholen en concentratiescholen , Eigen-zinnige beschouwingen , Het kleine of grote ongenoegen

Woordenschat

Bibliografie
Literatuur
Liturgisch gebruik

Mc 4,26-29: B-cyclus, 11de zondag door het jaar
Mc 4,35-41: B-cyclus, 12de zondag door het jaar
Bibliografie
Overzicht van de bijbelboeken - bijbeloverzicht , bijbelTaalgebruiken - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , Oude Testament , Pentateuch , Historische boeken , Profeten , Wijsheidsboeken , NT : overzicht , Evangelies , Synoptici , Brieven -
- OT : Gn (Genesis) , Ex (Exodus) , Lv (Leviticus) , Nu (Numeri) , Dt (Deuteronomium) , Joz (Jozua) , Re (Rechters) , Rt (Ruth) , 1 S (1 Samuël) , 2 S (2 Samuël) , 1 K (1 Koningen) , 2 K (2 Koningen) , 1 Kr ( 1 Kronieken) , 2 Kr (2 Kronieken) , Ezr (Ezra) , Neh (Nehemia) , Tob (Tobia) , Jdt (Judith) , Est (Esther) , 1 Mak (1 Makkabeeën) , 2 Mak (2 Makkabeeën) , Job , Ps (Psalmen ) , Spr (Spreuken) , Pr (Prediker) , Hl (Hooglied) , W (Wijsheid) , Sir (Sirach) , Js (Jesaja) , Jr (Jeremia) , Kl (Klaagliederen) , Bar (Baruch) , Ez (Ezechiël) , Da (Daniël) , Hos (Hosea) , Jl (Joël) , Am (Amos) , Ob (Obadja) , Jon (Jona) , Mi (Micha) , Nah (Nahum) , Hab (Habakuk) , Sef (Sefanja) , Hag (Haggai) , Zach (Zacharia) , Mal (Maleachi) .
- NT : Mt (Matteüs) - Mc (Marcus) -- Mc 4 - Lc (Lucas) - Joh (Johannes) - Hnd (Handelingen) , Rom (Rome) , 1 Kor (Korinte) , 2 Kor (Korinte) , Gal (Galatië) , Ef (Efese) , Fil (Filippi) , Kol (Kolosse) , 1 Tes (Tessalonika) , 2 Tes (Tessalonika) , 1 Tim (Timoteüs) , 2 Tim (Timoteüs) , Tit (Titus) , Film (Filemon) , Heb (Hebreeën) , Jak (Jakobus) , 1 Pe (Petrus) , 2 Pe (Petrus) , 1 Joh (Johannes) , 2 Joh (Johannes) , 2 Joh (Johannes) , Jud (Judas) , Apk (Apokalyps) .
Overzicht van de bibliografie van de bijbelboeken: - bibliografie bijbel - bibliografie van het Oude Testament - bibliografie Matteüsevangelie - bibliografie Marcusevangelie - bibliografie Lucasevangelie - bibliografie van het Johannesevangelie - bibliografie van het Nieuwe Testament (behalve evangeliën)

In hun synopsis van de eerste drie evangeliën (Leuven, Vlaamse Bijbelstichting, 1986; Turnhout, Brepols, ) onderscheiden Adelbert Denaux en Marc Vervenne volgende pericopen in het vierde hoofdstuk van het Marcusevangelie :
125. Inleiding tot de gelijkenisrede : Mc 4,1-2 - Mt 13,1-3a - Lc 8,4 -
126. Gelijkenis van de zaaier : Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -
127. Waarom Jezus in gelijkenissen spreekt : Mc 4,10-12 - Mt 13,10-15 - Lc 8,9-10 -
129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier : Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -
130. Niets is verborgen : Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -
131. Let op wat je hoort : Mc 4,24-25 - Mt 7,1-5 - Lc 13,18-19 - Mt 13,10-15 - Lc 8,18 -
132. Gelijkenis van het zaad dat vanzelf groeit : Mc 4,26-29 -
134. Gelijkenis van het mosterdzaad : Mc 4,30-32 - Mt 13,31-32 - Lc 13,18-19 -
136. Jezus spreekt in gelijkenissen : Mc 4,33-34 - Mt 13,34-35 -
142. Het bedaren van de storm : Mc 4,35-41 - Mt 8,23-27 - Lc 8,22-25 -


 


125. Inleiding tot de gelijkenisrede : Mc 4,1-2 - Mc 4,1-2 - Mt 13,1-3a - Lc 8,4 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,1 - Mc 4,2 -

In de inleidende pericope Mc 4,1-2 komt vijfmaal kai (en) voor ; driemaal in Mc 4,1 , tweemaal in Mc 4,2 , bij het begin van een nevenschikkende zin . Er is evenwel verandering van plaats : van binnenshuis naar de meerkant . Het nevenschikkend voegwoord maakt de link tussen het voorgaande en het komende verhaal .
Wellicht moet de klemtoon gelegd worden op beginnen . In Mc 1,45 begint de genezene te verkondigen . Hier in Mc 4,1 begint Jezus te leraren . Hier staan we voor een nieuw begin . In Mc 4,3-34 staat de parabelrede .

Mc 4,1 - Mc 4,1 : 125. Inleiding tot de gelijkenisrede - Mc 4,1-2 - Mt 13,1-3a - Lc 8,4 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,1 - Mc 4,2 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
Kai palin èrxato didaskein para tèn thalassan kai sunagetai pros auton ochlos pleistos, hôste auton eis ploion embanta kathèsthai en tèi thalassèi kai pas ho ochlos pros tèn thalassan epi tès gès et congregata est ad eum turba multa ita ut in navem ascendens sederet in mari et omnis turba circa mare super terram erat En weer begon hij te leren en een zeer grote volksmenigte verzamelde zich bij hem, zodat hij in een boot steeg (en) op het meer zat en de hele volksmenigte was bij het meer op het land.  

Bij een andere gelegenheid begon Hij te leren aan de oever van het meer. Zeer veel volk verzamelde zich bij Hem, zodat Hij in een boot die op het water lag, moest stappen om daar plaats te nemen, terwijl al het volk zich langs het meer op het land bevond.  

Weer begon Hij aan het meer onderricht te geven. En er stroomde zon grote menigte bij Hem samen, dat Hij in een boot ging zitten op het water, terwijl al het volk langs het meer op de kant stond.  Weer ging hij naar het meer om de mensen te onderwijzen; er kwam een enorme menigte om hem heen staan. Daarom ging hij in de boot op het meer zitten, terwijl de menigte op de oever bleef staan.  Weer vangt hij aan onderricht te geven langs de zee; er verzamelt zich bij hem zo'n enorm grote schare, dat hij in een boot stapt en daar gaat zitten, op de zee; en heel de schare, zij zijn bij de zee op het land.  1. Il se mit de nouveau à enseigner au bord de la mer et une foule très nombreuse s'assemble auprès de lui, si bien qu'il monte dans une barque et s'y assied, en mer ; et toute la foule était à terre, près de la mer. 

Statenvertaling . 1 En Hij begon wederom te leren omtrent de zee; en er vergaderde een grote schare bij Hem, alzo dat Hij, in het schip gegaan zijnde, nederzat op de zee; en de gehele schare was op het land aan de zee.
King James Bible . [1] And he began again to teach by the sea side: and there was gathered unto him a great multitude, so that he entered into a ship, and sat in the sea; and the whole multitude was by the sea on the land.
Luther-Bibel . 1 Und er fing abermals an, am See zu lehren. Und es versammelte sich eine sehr große Menge bei ihm, sodass er in ein Boot steigen musste, das im Wasser lag; er setzte sich, und alles Volk stand auf dem Lande am See.

Tekstuitleg van Mc 4,1 . Dit vers telt 34 (2 X 17) woorden , 153 (3 X 3 X 17) letters en 61 lettergrepen . Getalwaarde : 14438 . Dit vers telt 3 nevenschikkende zinnen , 1 ondergeschikte zin (gevolgzin) en 1 particpiumzin .

Mc 4,1.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 . 3X in Mc 4,1 : zie 1 , 8 en 22 .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
- Met dit nevenschikkend voegwoord και = kai (en) wordt de perikope Mc 3,20-21.31-35 (de ware huisgenoten van Jezus) met de parabelrede (Mc 4,1-34) verbonden .

Mc 4,1.2. παλιν = palin (opnieuw) . Taalgebruik in het NT : palin (opnieuw) . Taalgebruik in de LXX : palin (opnieuw) . Taalgebruik in Mc : palin (opnieuw) . Mc 2 (2) : (1) Mc 2,1 . (2) Mc 2,13 . De verwijzing zit in het woord of de uitdrukking die onmiddellijk volgt . In Mc 2,13 verwijst het naar παρα την θαλασσαν = para tèn thalassan (langs de zee) van Mc 1,16 . Er gebeurt hier meer dan in Mc 1,16 , waar Jezus langskomt en leerlingen roept . In Mc 1,16-20 is er het meer met zijn vissers en visnetherstellers . In Mc 2,13-14 gaat het om het tolhuis aan het meer . Mc 4 (1) : Mc 4,1 . Voor de vijfde maal gebruikt Marcus παλιν = palin (opnieuw) . Ditmaal betreft het ηρξατο = èrxato (hij begon) , dat we voor de tweede maal bij Marcus aantreffen . De eerste maal was het in Mc 1,45 . Mc 4,1 (Mc 4,1-2) ηρξατο διδασκειν = èrxato didaskein (hij begon te leraren) . In Mc 1,45 (Mc 1,40-45) staat ηρξατο κηρυσσειν = èrxato kèrussein (hij - de genezen melaatse of toch Jezus? - begon te verkondigen) . Mijn voorkeur gaat uit naar : de genezen melaatse begon te verkondigen . Het vormt een parallel met Mc 5,20 waar een niet-jood begint te verkondigen .
Wil Marcus zeggen dat we voor een nieuw begin staan . Het eerste begin is dan Mc 1,45 , dat een inclusio vormt met archè van Mc 1,1 .
Of : En voor de tweede maal leraarde Jezus langs het meer .

palin (opnieuw)   Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 7 Mc 8 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 14 Mc 15 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
  2 : (1) Mc 2,1 . (2) Mc 2,13 . 2 : (3) Mc 3,1 . (4) Mc 3,20 . 1 : (5) Mc 4,1 . 1 : Mc 5,21 . 2 : (7) Mc 7,14 . (8) Mc 7,31 . 3 : (9) Mc 8,1 . (10) Mc 8,13 . (11) Mc 8,25 .   4 : (12) Mc 10,1 . (13) Mc 10,10 . (14) Mc 10,24 . (15) Mc 10,32 . 2 : (16) Mc 11,3 . (17) Mc 11,27 1 : (18) Mc 12,4 . 5 : (19) Mc 14,39 . (20) Mc 14,40 . (21) Mc 14,61 . (22) Mc 14,69 . (23) Mc 14,70 . 3 : (24) Mc 15,4 . (25) Mc 15,12 . (26) Mc 15,13 .   206 70 136 16 26 26 45 5 16 2 68  113 
kai palin (en opnieuw)     1 : Mc 4,1 .   1 : Mc 7,31 .       1 : Mc 12,4 . 2 : (1) Mc 14,39 . (2) Mc 14,40 .       30 1 5 1 8 3 12   8 16

- Ned. : opnieuw . D. : abermals . E. : again . Fr. : de nouveau . Grieks : παλιν = palin (opnieuw) . Taalgebruik in het NT : palin (opnieuw) . Lat. : iterum .

Mc 4,1.1. - 2. και παλιν = kai palin (en opnieuw) . LXX (32) . NT (31) . Mc (5) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 7,31 . (3) Mc 12,4 . (4) Mc 14,39 . (5) Mc 14,40 .

Mc 4,1.3. aorist 3de pers. enk. ηρξατο = èrxato van het werkw. αρχομαι = archomai (beginnen, aanvangen) . Taalgebruik in het N.T. : archomai (beginnen, aanvangen, heersen) . Taalgebruik in Mc : archomai (beginnen, aanvangen, heersen) .
Mc (18) . Mc (18) : (1) Mc 1,45 . (2) Mc 4,1 . (3) Mc 5,20 . (4) Mc 6,2 . (5) Mc 6,7 . (6) Mc 6,34 . (7) Mc 8,31 . (8) Mc 8,32 . (9) Mc 10,28 . (10) Mc 10,32 . (11) Mc 10,47 . (12) Mc 11,15 . (13) Mc 12,1 . (14) Mc 13,5 . (15) Mc 14,33 . (16) Mc 14,69 . (17) Mc 14,71 . 18) Mc 15,8 . Een vorm van het werkw. αρχομαι = archomai (beginnen, heersen) in Mc (27) . Het is niet de eerste maal dat Jezus leraart . Reeds in Mc 1,21 en Mc 2,13 leraarde Jezus . In deze twee verzen bleef het bij de vermelding zonder verdere inhoud aan het onderricht te geven . We staan hier aan het begin van de parabelrede .

archomai (beginnen, aanvangen) Mt Mc  Lc syn. Mc Mc 1

Mc 2

Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 8 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br.
ind. aor. 3de p. enk. èrxato 7 : (1) Mt 4,17 . (2) Mt 11,7 . (3) Mt 11,20 . (4) Mt 16,21 . (5) Mt 16,22 . (6) Mt 26,37 . (7) Mt 26,74 . 18 : (1) Mc 1,45 . (2) Mc 4,1 . (3) Mc 5,20 . (4) Mc 6,2 . (5) Mc 6,7 . (6) Mc 6,34 . (7) Mc 8,31 . (8) Mc 8,32 . (9) Mc 10,28 . (10) Mc 10,32 . (11) Mc 10,47 . (12) Mc 11,15 . (13) Mc 12,1 . (14) Mc 13,5 . (15) Mc 14,33 . (16) Mc 14,69 . (17) Mc 14,71 . (18) Mc 15,8 . (1) Lc 4,21 .  (2) Lc 7,15 . (3) Lc 7,24 . (4) Lc 7,38 . (5) Lc 9,12 . (6) Lc 11,29 . (7) Lc 12,1 . (8) Lc 14,30 . (9) Lc 15,14 . (10) Lc 19,45 . (11) Lc 20,9 . (1) Mt 11,7 // Lc 7,24 . (2) Mt 16,21 // Mc 8,31 . (3) Mt 16,22 // Mc 8,32 . (4) Mt 26,37 // Mc 14,33 . (5) Mt 26,74 // Mc 14,71 . (6) Mc 11,15 // Lc 19,45 . (7) Mc 12,1 // Lc 20,9 . 18 1 : (1) Mc 1,45 .   1 : Mc 4,1 . 1 : (3) Mc 5,20 . 3 : (4) Mc 6,2 . (5) Mc 6,7 . (6) Mc 6,34 . 2 : (7) Mc 8,31 . (8) Mc 8,32 . 3 : (9) Mc 10,28 . (10) Mc 10,32 . (11) Mc 10,47 . 1 : (12) Mc 11,15 . 1 : (13) Mc 12,1 . 1 : (14) Mc 13,5 . 3 : (15) Mc 14,33 . (16) Mc 14,69 . (17) Mc 14,71 . (18) Mc 15,8 . 1 : (18) Mc 15,8 . 76 35 41 7 18 11 1 4  

Mc 4,1.4. actief inf. praes. διδασκειν = didaskein (onderrichten) van het werkw. διδασκω = didaskô (leren, onderrichten) . Taalgebruik in de NT : didaskô (leren) . Taalgebruik in de LXX : didaskô (leren) . Bijbel (15) . OT (2) . Ezr (1) : Ezr 7,10 . 2 Kr (1) : 2 Kr 17,7 . NT (13) . Mt (1) : Mt 11,1 . Mc (4) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 6,2 . (3) Mc 6,34 . (4) Mc 8,31 . Lc (1) : Lc 6,6 . Joh (1) : Joh 7,35 . Hnd (4) : (1) Hnd 1,1 . (2) Hnd 4,2 .(3) Hnd 4,18 . (4) Hnd 5,28 . Br. : (1) 1 Tim 2,12 . (2) Heb 5,12 . Een vorm van διδασκω = didaskô (leren, onderrichten) in de LXX (107) , in het NT (95) , in Mt (14) , in Mc (17) , in Lc (17), in Joh (6) . In Marcus in vier verzen telkens voorafgegaan door het werkwoord ηρξατο = èrxato (hij begon) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 6,2 . (3) Mc 6,34 . (4) Mc 8,31 .
- In Mc 4,1 is het niet de eerste maal dat Jezus leraart . Reeds in Mc 1,21 en Mc 2,13 leraarde Jezus . In deze twee verzen blijft het bij de vermelding zonder verdere inhoud aan het onderricht te geven . In Mc 4,1 staan we bij het begin van de parabelrede . Het is de derde maal dat Jezus langs het meer gaat . Bij de eerste maal riep hij de eerste vier leerlingen , bij de tweede maal de tollenaar Levi , nadat hij langs het meer onderricht had gegeven . In Mc 4,1 onderricht Jezus voor de tweede maal langs het meer .

Mc 4,1.3. - 4. ηρξατο διδασκειν = èrxato didaskein (hij begon te onderrichten) . Bijbel = NT (4) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 6,2 . (3) Mc 6,34 . (4) Mc 8,31 .
- ηρξατο κηρυσσειν = èrxato kèrussein (hij begon te verkondigen) . Bijbel = Mc (2) : (1) Mc 1,45 . (3) Mc 5,20 .

Mc 4,1.5. παρα = para . Afkorting . παρ' = par' (langs, vanwege) . Taalgebruik in het NT : para (langs) . Taalgebruik in de LXX : para (langs) . Taalgebruik in Mc : para (langs) . Mc (11) . (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 4,1 . (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 5,21 . (7) Mc 10,27 . (8) Mc 10,46 . (9) Mc 12,2 . (10) Mc 12,11 . (11) Mc 14,43 .

para  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 8 Mc 10 Mc 12 Mc 14 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
para  11  1 : Mc 1,16 . 1 : Mc 2,13 .   3 : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,15 . 1 : Mc 5,21 .   2 : (1) Mc 10,27 . (2) Mc 10,46 . 2 : (1) Mc 12,2 . (2) Mc 12,11 . 1 : Mc 14,43 .   677  553  124  13  11  20  21  18  40  44  65     
par'      1 : Mc 3,21 .   1 : Mc 5,26 . 1 : Mc 8,11 .       1 : Mc 16,9 . 238  178  60  10  10  22  16  26  21 
totaal 15  915  731  184  17  15  28  31  28  62  60  91     

- παρα = para + gen. (vanwege) : (1) Mc 10,27 . (2) Mc 12,2 . (3) Mc 12,11 . (4 Mc 14,43 .
- παρα = para + acc. + plaatsbepaling (3X : την ὁδον = tèn hodon (langs de weg) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 10,46 . 4X : την θαλασσαν = tèn thalassan (langs het meer) : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 4,1 . (4) Mc 5,21 .
-- 2X bij een roepingsverhaal : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 .
-- 2X bij woord en daad van Jezus : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 5,21 .
- Voor de 4de maal wordt een vorm van παρα = para gebruikt . Voor de 3de maal is het in de uitdrukking παρα την θαλασσαν = para tèn thalassan (langs het meer) . In de eerste twee gevallen ging het om roeping van leerlingen .

Mc 4,1.6. bep. lidw. acc. vr. enk. την = tèn (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
9. acc. vr. enk. tèn 109  12 4 5 9 9 11 10 4 5 11 5 6 3 7 6 2 6161  4889  1272  180  109  149  121  198  404  111  438  559 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .

Mc 4,1.7. acc. vr. enk. θαλασσαν = thalassan van het zelfst. naamw. θαλασσα = thalassa (zee, meer) . Taalgebruik in het NT : thalassa (zee meer) . Taalgebruik in de LXX : thalassa (zee meer) . Taalgebruik in Mc : thalassa (zee) . Mt (9) : (1) Mt 4,18 . (2) Mt 8,32 . (3) Mt 13,1 . (4) Mt 13,47 . (5) Mt 14,25 . (6) Mt 15,29 . (7) Mt 17,27 . (8) Mt 21,21 . (9) Mt 23,15 . Mc (9) : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 3,7 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 5,13 . (6) Mc 5,21 . (7) Mc 7,31 . (8) Mc 9,42 . (9) Mc 11,23 . Lc (1) : Lc 17,2 . . Joh (2) : (1) Joh 6,16 . (2) Joh 21,7 .   Een vorm van θαλασσα = thalassa (zee, meer) in Mc in 16 verzen (18X) : (1) Mc 1,16 (2 vormen) . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 3,7 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 4,2 . (6) Mc 4,39 . (7) Mc 4,41 . (8) Mc 5,1 . (9) Mc 5,13 (2 vormen) . (10) Mc 5,21 . (11) Mc 6,47 . (12) Mc 6,48 . (13) Mc 6,49 . (14) Mc 7,31 . (15) Mc 9,42 . (16) Mc 11,23 .

  thalassa (zee)   bijbel OT Pentateuch Vroege prof. 12 kl. prof. Grote prof. Hagiografen dt. -can. NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
4 acc. vr. enk. thalassan  185  145  31  33  12  39  23  40  10  19  21   
  totaal 446  359  70  69  34  91  67  28  87  15  18  10  24  36  45 

  thalassa (zee)   NT Mt Mt Mc Mc Lc Lc Joh Joh  //
4 acc. vr. enk. thalassan  40  9 : (1) Mt 4,18 . (2) Mt 8,32 . (3) Mt 13,1 . (4) Mt 13,47 . (5) Mt 14,25 . (6) Mt 15,29 . (7) Mt 17,27 . (8) Mt 21,21 . (9) Mt 23,15 . 9 : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 3,7 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 5,13 . (6) Mc 5,21 . (7) Mc 7,31 . (8) Mc 9,42 . (9) Mc 11,23 . 1 : Lc 17,2 . 2 : (1) Joh 6,16 . (2) Joh 21,7 .   (1)  Mt 4,18 // Mc 1,16 . (2) Mt 8,32 // Mc 5,13 . (3) Mt 13,1 // Mc 4,1 . (4) Mt 14,25 // Mc 6,48 . (5) Mt 15,29 // Mc 7,31 . (5) Mt 21,21 // Mc 11,23 .
  totaal 87  15  15  18  18   

- Hebreeuws : יָם = jâm (zee, meer, stroom) . Taalgebruik in Tenakh : jâm (zee, meer, stroom) . Getalwaarde : jod = 10 , mem = 13 of 40 ; totaal : 23 OF 50 (2 X 5²) . Structuur : 1 - 4 . De som van de elementen is telkens 5 .
- Ned. : zee . Arabisch : بحر = bahr (zee) . Taalgebruik in de Qoran : bahr (zee) . D. : See . E. : sea . Fr. : mer . Gr. : θαλασσα = thalassa (zee, meer) . Taalgebruik in het NT : thalassa (zee meer) . Hebr. : יָם = jâm (zee, meer, stroom) . Taalgebruik in Tenakh : jâm (zee, meer, stroom) . Lat. : mare .

Mc 4,1.6. - 7. την θαλασσαν = tèn thalassan (de zee, het meer) . LXX (73) . NT (37/40) . Mt (9) : (1) Mt 4,18 . (2) Mt 8,32 . (3) Mt 13,1 . (4) Mt 13,47 . (5) Mt 14,25 . (6) Mt 15,29 . (7) Mt 17,27 . (8) Mt 21,21 . (9) Mt 23,15 . Mc (9) : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 3,7 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 5,13 . (6) Mc 5,21 . (7) Mc 7,31 . (8) Mc 9,42 . (9) Mc 11,23 . Lc (1) : Lc 17,2 . . Joh (2) : (1) Joh 6,16 . (2) Joh 21,7 .   Hnd (6) . Apk (10) . Niet in drie verzen : (1) Hnd 10,6 . (2) Hnd 10,32 . (3) Heb 11,29 .
- הַּיָּם = hajjâm (de zee) < bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. יָם = jam . Tenakh (127) . Pentateuch (28) . Eerdere Profeten (19) . Latere Profeten (36) . 12 Kleine Profeten (19) . Geschriften (25) .

Mc 4,1.5. - 7. παρα την θαλασσαν = παρα την θαλασσαν (langs de zee) . NT (7) . Mt (3) : (1) Mt 4,18 . (2) Mt 13,1 . (3) Mt 15,29 . Mc (4) : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 4,1 . (4) Mc 5,21 . Parallellen : (1)  Mt 4,18 // Mc 1,16 . (2) Mt 13,1 // Mc 4,1 . Na de overlevering van Johannes de Doper ging Jezus naar Galilea , naar Kafarnaüm , aan het meer van Galilea . Bij nakend gevaar kon hij het meer oversteken . Eerst ging hij vroegere leerlingen van Johannes de Doper opzoeken en riep hij hen tot zijn leerlingen (Mc 1,16) . Dat is ook het geval met Levi (Mc 2,13) . Vanuit de veiligheid van een boot onderrichtte Jezus de menigte (Mc 4,1) . Later blijkt die zee (Mc 4,35-41) die veiligheid niet te bieden die men van haar verwachtte . Ze werd doodsbedreiging . Uiteindelijk kwamen Jezus en zijn leerlingen veilig aan de overkant aan , in het land van de Gerasenen . In Mc 5,21 is hij terug .
- Mc : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 : παλιν παρα την θαλασσαν = palin (opnieuw) para tèn thalassan (langs het meer) . STAP VOOR STAP !

Mc 4,1.4. - 7. διδασκειν παρα την θαλασσαν = didaskein παρα την θαλασσαν (onderrichten langs de zee) . Het is niet verwonderlijk dat Jezus onderricht langs het meer . In Mc 1,16 riep hij de eerste leerlingen , in Mc 2,13 de tollenaar Levi tot leerling . In Mc 3,7 week Jezus uit omdat Farizeeën en Herodianen hem willen laten verdwijnen . Jezus riep 12 leerlingen om te symboliseren dat allen geroepen zijn . In Mc 3, 20-35 bestaat het Messiaans project in het broer-zus-moeder van elkaar worden . Het onderrichten of leren (als leraar) heeft niet alleen met woordelijk onderricht te maken , maar ook met het leren leven als broer en zus en moeder . Dit zal als achtergrondmuziek blijven klinken tijdens de parabelrede . Terwijl verdwijning dreigt , wordt werk gemaakt aan het leren samen leven . Zo zullen de gemeenschappen het ervaren na 70 na Chr. . Overleveringen en verdwijningen zullen voorkomen , maar de krachten bundelen , niemand uitsluiten , een broederlijke samenleving uitbouwen is de uitdaging .

Mc 4,1.8. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 . 3X in Mc 4,1 : zie 1 , 8 en 22 .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .

Mc 4,1.9. med. ind. praes. 3de pers. enk. συναγεται = sunagetai (het 'volk' verzamelt zich) van het werkw. συναγω = sunagô (samendrijven, verzamelen) . Taalgebruik in NT : sunagô (samendrijven, verzamelen) . Taalgebruik in de LXX : sunagô (samendrijven, verzamelen) . Bijbel (2) . LXX (1) : Sir 13,16 . NT (1) : Mc 4,1 . Een vorm van συναγω = sunagô (verzamelen) in de LXX (377) , in het NT (59) , in Mc (5) : (1) Mc 2,2 . (2) Mc 4,1 . (3) Mc 5,21. (4) Mc 6,30 . (5) Mc 7,1 . Een vorm van συναγω = sunagô is 127 X vertaling van ´âsaph , 73 X van qâbhatz , 8 X van qâhal . Nog 47 andere Hebreeuwse woorden worden met συναγω = sunagô weergegeven .
Telkens wordt er rond Jezus verzameld . In het werkw. συναγω = sunagô (samendrijven, verzamelen) zien we het zelfst. naamw. συναγωγη = sunagôgè (synagoge) . Het verzamelen van het volk is niet gebonden aan de plaats synagoge , aan de verantwoordelijken van de synagogen , aan het ritueel van de synagoge . Het onderricht vindt plaats midden in het leven .

Mc 4,1.10. προς = pros (naar, bij) . Taalgebruik in het NT : pros (naar, bij) . Taalgebruik in de LXX : pros (naar, bij) . Taalgebruik in Mc : pros (naar, bij) . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,41 .

pros (bij)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  3919  3272  647  41  62  158  91  122  166  261  352     

- Hebreeuws . ´l : voorzetsel אֶל = ´èl (naar, tot) OF godsnaam El . De verkorte vorm van de godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm is אֵל = ´el . OF ontkenning עַל = ´al (niet) . Taalgebruik in Tenakh : ´èl . Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld) . Structuur : 1 - 3 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (3626) . Pentateuch (1096) . Eerdere Profeten (1070) . Latere Profeten (655) . 12 Kleine Profeten (142) . Geschriften (662) .
- Arabisch . إلي = ´ilâ (naar) . Taalgebruik in de Qoran : ´ilâ (naar) .

Mc 4,1.9. - 10. een vorm van het werkw. συναγω = sunagô (samendrijven, samenvoeren) + προς = pros (naar) in Mc (3) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 6,30 . (3) Mc 7,1 . In Mc 5,21 : επ' = ep' (bij)

Mc 4,1.11. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc : persoonlijk voornaamwoord . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,36 . (5) Mc 4,38 .

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
4 acc. mann. enk. auton   146  11  12  12  16  12  14  17  2872  2032  840  114  146  184  154  136  85  21  598  752 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 4,1.10. - 11. προς αυτον = pros auton (naar hem, bij hem) . Naar Jezus in Mc (14 / 15) : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 1,45 . (4) Mc 2,3 . (5) Mc 2,13 . (6) Mc 3,8 . (7) Mc 3,13 . (8) Mc 3,31 . (9) Mc 4,1 . (10) Mc 7,1 . (11) Mc 9,20 . (12) Mc 10,1 . (13) Mc 12,13 . (14) Mc 12,18 .

  pros (bij)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 14 Mc 15 Mc 16
2 + auton (hem) 1 + 14 = 15 1 : Mc 1,5 . + 3 : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 1,45 . 2 : 4) Mc 2,3 . (5) Mc 2,13 . 3 : (6) Mc 3,8 . (7) Mc 3,13 . (8) Mc 3,31 . 1 : (9) Mc 4,1 .     1 : (10) Mc 7,1 .   1 : (11) Mc 9,20 . 1 : (12) Mc 10,1 .   2  : (13) Mc 12,13 . (14) Mc 12,18 .      

Mc 4,1.12. nom. mann. enk. οχλος = ochlos (menigte) . Taalgebruik in het NT : ochlos (menigte) . Taalgebruik in de LXX : ochlos (menigte) . Taalgebruik in Mc : ochlos (menigte) . Met één uitzondering (Mc 10,1) gebruikt Mc οχλος = ochlos (menigte) in het enk . Mt (6) : (1) Mt 9,35 . (2) Mt 13,2 . (3) Mt 20,29 . (4) Mt 20,31 . (5) Mt 21,8 . (6) Mt 26,47 . Mc (13) : (1) Mc 2,13 . (2) Mc 3,20 . (3) Mc 3,32 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 5,21 . (6) Mc 5,24a - Mc 5,24b . (7) Mc 9,15 . (8) Mc 9,25 . (9) Mc 11,18 . (10) Mc 12,37 . (11) Mc 12,41 . (12) Mc 12,43 . (13) Mc 15,8 . Lc (9) : (1) Lc 5,29 . (2) Lc 6,17 . (3) Lc 6,19 . (4) Lc 7,11 . (5) Lc 7,12 . (6) Lc 8,40 . (7) Lc 9,37 . (8) Lc 13,17 . (9) Lc 22,47 . Joh (12) : (1) Joh 6,2 . (2) Joh 6,5 . (3) Joh 6,22 . (4) Joh 6,24 . (5) Joh 7,20 . (6) Joh 7,49 . (7) Joh 12,9 . (8) Joh 12,12 . (9) Joh 12,17 . (10) Joh 12,18 . (11) Joh 12,29 . (12) Joh 12,34 . In deze gevallen is οχλος = ochlos (menigte) onderwerp . Zoals vaak volgt op een verhaal met het volk een verhaal in een huis . Een vorm van οχλος = ochlos in de LXX (55) , in het NT (174) , in Hnd (22) . Joh (12) . In de LXX is οχλος = ochlos de vertaling van 9 Hebreeuwse werkwoorden .
- Mc 4 (1) : Mc 4,1 (2X , zie 25 in dit vers) . Meestal is er sprake van het 'samen-stromen' (Mc 4,1 : sunagetai) van het volk . Na een verhaal met het volk volgt vaak een verhaal in een huis . In Mc 4 : afzonderlijk in Mc 4,10 .

  ochlos (menigte)   Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 15 syn.  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Apk syn.  ev. 
1 nom. mann. enk. ochlos  (1) Mc 2,13 .   2 : (1) Mc 3,20 . (2) Mc 3,32 .   (1) Mc 4,1 .   2 : (1) Mc 5,21 . (2) Mc 5,24a - Mc 5,24b .         2 : (1) Mc 9,15 . (2) Mc 9,25 .     (1) Mc 11,18 3 : (1) Mc 12,37 . (2) Mc 12,41 . (3) Mc 12,43 .   (1) Mc 15,8 .     28  49  45  13  12  28  40 
  totaal enk. en mv.   212 39  173  50  36  41  20  23  127  147 

Mc 4,1.8. - 13.
- Mc 2,13 : kai pas ho ochlos èrcheto pros auton (en heel het volk ging naar hem) .
- Mc 4,1 : και = kai sunagetai pros auton ochlos pleistos (en een zeer talrijke menigte stroomt naar hem bijeen) .
STAP VOOR STAP !

STAP VOOR STAP !
- Mc 5,21 : sunèchthè ochlos polus = verzamelde zich een grote menigte .
- Mc 4,1 : kai sunagetai pros auton ochlos pleistos = en een zeer grote menigte verzamelde zich bij hem .
In Mc 4,1 verzamelde zich een zeer grote menigte bij Jezus langs de rechteroever van het meer van Galilea . In Mc 5,21 verzamelde zich een grote menigte (opnieuw) aan de rechteroever van het meer nadat Jezus (en zijn leerlingen) was teruggekomen van een oversteken naar de andere oever .

Mc 4,1.15. εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,15 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,22 . (7) Mc 4,35 . (8) Mc 4,37 .

eis (naar)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b.  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
  6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77  13 5 6 8 11 14 9 10 11 13 8 7 8 20 3 5

- Ned. : naar . D. : nach . E. : for . Fr. : vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Grieks : εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Lat. : in / ad .

Mc 4,1.16. nom. + acc. onz. enk. πλοιον = ploion (boot) . Taalgebruik in het NT : ploion (boot) . Taalgebruik in de LXX : ploion (boot) . Taalgebruik in Mc. : ploion (boot) . Een vorm van πλοιον = ploion (boot) in 3 verzen van Mc 4 : (1) Mc 4,1 (εις πλοιον = eis ploion (in een boot) . (2) Mc 4,36 a (dat. : εν τῳ πλοιῳ = en tô(i) ploiô(i) (in de boot) . (3) Mc 4,36 b (nom. : πλοια = ploia (boten) . (4) Mc 4,37 a (acc. : εις το πλοιον = eis to ploion (in de boot) . (5) Mc 4,37 b : (acc. : το πλοιον = to ploion (de boot) .

  ploion (boot)  Mc Mc 1 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 8 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. + acc. onz. enk. ploion     2 : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,37 .   1 : Mc 5,18 .   3 : (1) Mc 6,45 . (2) Mc 6,47 . (3) Mc 6,51 .   1 : Mc 8,10 .   37  31      18  22     
gen. onz. enk. ploiou       1 : Mc 5,2 .   1 : Mc 6,54 .     14  12         
dat. onz. enk. ploiô(i)   2 : (1) Mc 1,19 . (2) Mc 1,20 .   1 : Mc 4,36 .   1 : Mc 5,21 .   1 : Mc 6,32 .   1 : Mc 8,14 .   15  14        10  10     
nom. + acc. onz. mv. ploia     1 : Mc 4,36 .         23  18           
  totaal 16  102  38  64  13  16  19  37  43     

De verhalen rond de boot kunnen we in drie groepen indelen :
- de tweede groep rond Mc 4,1-5,21 met het verhaal van de stormstilling (Mc 4,35-41) : (6 , 7X) : (1) Mc 4,1 (εις πλοιον = eis ploion = in een boot) . (2) Mc 4,36 (εν τῳ πλοιῳ = en tô(i) ploiô(i) (in de boot) + (αλλα πλοια = alla ploia = de andere boten) . (3) Mc 4,37 (εις το πλοιον = eis to ploion (tegen de boot) . (4)  Mc 5,2 (εκ του πλοιου = ek tou ploiou = uit de boot) . (5)  Mc 5,18 (εις το πλοιον = eis to ploion = in de boot) . (6) Mc 5,21 (εν τῳ πλοιῳ = en tô(i) ploiô(i) = in de boot) .
- Een vorm van πλοιον = ploion (boot) in 3 verzen van Mc 4 : (1) Mc 4,1 (εις πλοιον = eis ploion (in een boot) . (2) Mc 4,36 a (dat. : εν τῳ πλοιῳ = en tô(i) ploiô(i) (in de boot) . (3) Mc 4,36 b (nom. : πλοια = ploia = boten) . (4) Mc 4,37 a (acc. : εις το πλοιον = eis to ploion (in de boot) . (5) Mc 4,37 b : (acc. : το πλοιον = to ploion (de boot) .

Mc 4,1.15. - 16.
- εις πλοιον = eis ploion (in een boot) : Mc 4,1 .
- εις το πλοιον = eis to ploion (in de boot) : LXX (1) . NT (19) . Mt (6) . Mc (6) : (1) Mc 4,37 . (2) Mc 5,18 . (3) Mc 6,45 . (4) Mc 6,51 . (5) Mc 8,10 . (6) Mc 8,13 . In vier verzen in combinatie met een vorm van εμβαινω = embainô (inklimmen) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 5,18 . (3) Mc 6,45 . (4) (5) Mc 8,10 . In Mc 6,51 in combinatie met een vorm van αναβαινω = anabainô (omhoogklimmen) .

Mc 4,1.17. actief part. aor. acc. mann. enk. εμβαντα = embanta (inklimmende) van het werkw. εμβαινω = embainô (inklimmen, beklimmen, klimmen in) . Taalgebruik in het NT : embainô (inklimmen) . Taalgebruik in de LXX : embainô (inklimmen) . Taalgebruik in Mc : embainô (inklimmen) . Mt (1) : Mt 13,2 . Mc (1) Mc 4,1 . Een vorm van εμβαινω = embainô in de LXX (4) : (1) Jon . (2) Nah 3,14 . (3) 1 Mak 15,37 . (4) 2 Mak 12,3 , in het NT (17) , in Lc (3) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 8,22 . (3) Lc 8,37 .

  embainô (inklimmen) .   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 

act. part. pr. gen. mann. enk. embainontos 

    1 : Mc 5,18 .              
act. part. aor. nom. mann. enk. embas  2 : (1) Mc 8,10 . (2) Mc 8,13 .            
act. part. aor. acc. mann. enk. embanta     1 : Mt 13,2 . 1 : Mc 4,1 .              
act. inf. aor. embènai  1 : Mc 6,45 .              
  totaal  12  10          10  10      

Mc 4,1.15. - 17. eis ploion embanta (in een boot ingeklommen) .
- eis (to) ploion ( in een / de boot) . In vier verzen in combinatie met embainô (inklimmen) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 5,18 . (3) Mc 6,45 . (4) Mc 8,10 . In Mc 6,51 in combinatie met anabainô (opklimmen) . Omwille van de grote massa klimt Jezus in een boot van waaruit hij onderricht . In de boot stappen heeft hier nog niet de bedoeling om naar de overzijde te varen .

Mc 4,1.19. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .

en (in) .   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
119 13  13  12    10  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

- Ned. in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : en . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Hebreeuws : בְּ = bë . Latijn : in .

Mc 4,1.20. bep. lidw. dat. vr. enk. τῃ = tè(i) (de) van het bepaald lidw. ἡ = hè . Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc (68) . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,35 . (4) Mc 4,38 . (5) Mc 4,39 .

  lidw. enk. bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
7. dat. vr. enk. tè(i) 3381  2631  750  94  55  119  64  122  264  32  268  332 
  Totaal   54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Ned. : de . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .

Mc 4,1.21. dat. vr. enk. θαλασσῃ = thalassè(i) van het zelfst. naamw. θαλασσα = thalassa (zee, meer) . Taalgebruik in het NT : thalassa (zee meer) . Taalgebruik in de LXX : thalassa (zee meer) . Mc (4) : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,39 . (4) Mc 5,13 . Parallel : Mt 8,26 //  Mc 4,39 . Een vorm van θαλασσα = thalassa (zee, meer) in Mc in 16 verzen (18X) : (1) Mc 1,16 (2 vormen) . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 3,7 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 4,2 . (6) Mc 4,39 . (7) Mc 4,41 . (8) Mc 5,1 . (9) Mc 5,13 (2 vormen) . (10) Mc 5,21 . (11) Mc 6,47 . (12) Mc 6,48 . (13) Mc 6,49 . (14) Mc 7,31 . (15) Mc 9,42 . (16) Mc 11,23 .

  thalassa (zee)   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 9 Mc 11 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
3 dat. vr. enk. thalassè(i)               36  23  13     
  totaal 446  359  87  15  18  10  24  36  45 

  thalassa (zee)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 9 Mc 11
3 dat. vr. enk. thalassè(i)   1 : Mc 1,16 .     2 : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,39 . 1 : Mc 5,13 .        
  totaal 18 
  en tè(i) thalassè(i) (op het meer)   (1) Mc 1,16 .     (2) Mc 4,2 . (4) Mc 5,13 . * (1)) Mc 6,47 .      
  totaal 17/18  2 / 2 1 / 1 1 / 1 3 / 4  4 / 4 3 / 3 1 / 1 1 / 1 1 / 1

Mc 4,1.19. - 21. εν τῃ θαλασσῃ = en tè(i) thalassè(i) (in de zee) . LXX (6) . NT (9) : (1) Mt 8,24 . (2) Mc 1,16 . (3) Mc 4,1 . (4) Mc 5,13 . (5) Lc 17,6 . (6) 1 Kor 10,2 . (7) Apk 8,9 . (8) Apk 16,3 . (9) Apk 18,19 . In 3 ( / 4) in Mc ; niet in Mc 4,39 .

Mc 4,1.22. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 . 3X in Mc 4,1 : zie 1 , 8 en 22 .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .

Mc 4,1.24. Een vorm van pas (ieder, elk, al) , bijvoegl. naamw. . Taalgebruik in het N.T. : pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in Mc : pas (ieder, elk, alles) . Hebr. kol . Lat. omnis . Fr. tout . Ned. elk , ieder . Mc 4 (6) : (1) Mc 4,1 (pas : nom. mann. enk.) . (2) Mc 4,11 (panta : nom. onz. mv.) . (3) Mc 4,13 (pasas : acc. vr. mv.) . (4) Mc 4,31 (pantôn : gen. mv.) . (5) Mc 4,32 (pantôn : gen. mv.) . (6) Mc 4,34 (panta : acc. onz. mv.) .

Mc 4,1.25. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

Mc 4,1.26. zelfst. naamw. nom. mann. enk. ochlos (menigte) . Taalgebruik in het N.T. : ochlos (menigte) . Taalgebruik in Mc : ochlos (menigte) . Met één uitzondering (Mc 10,1) gebruikt Mc ochlos (menigte) in het enk . Mc (13) : (1) Mc 2,13 . (2) Mc 3,20 . (3) Mc 3,32 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 5,21 . (6) Mc 5,24a - Mc 5,24b . (7) Mc 9,15 . (8) Mc 9,25 . (9) Mc 11,18 . (10) Mc 12,37 . (11) Mc 12,41 . (12) Mc 12,43 . (13) Mc 15,8 . In deze gevallen is ochlos (menigte) onderwerp . Mc 4 (1) : Mc 4,1 (2X , zie 25 in dit vers) . Na een verhaal met het volk volgt vaak een verhaal in een huis .

Mc 4,1.23. - 25. pas ho ochlos (de hele menigte) . Mc (4) : (1) Mc 2,13 . (2) Mc 4,1 . (3) Mc 9,15 . (4) Mc 11,18 .

Mc 4,1.29. επι = epi (op, bij) . Afkortingen : επ' = ep' en εφ' = ef' . Taalgebruik in het NT : epi (op, bij) . Taalgebruik in de LXX : epi (op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi (op, bij) . Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,20 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,38 .

epi (op, bij)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
epi 51  1   4540  3946 594  91  51  104  22  120  117 89  246  268 
ep 14  1             1320  1179  141  13  14  25  13  24  30  22  52  65 
ef                          430  348  82  10  20  17  25  36  37 
Totaal   71  10  6290  5473  817  114  71  149  36  161  172  114  334  370 

- Ned. : op , naar, bij . D. : bei . E. : at . Fr. : à . Lat. : ad .

Mc 4,1.30. bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,31 .

Mc 4,1.31. gen. vr. enk. gès (van de aarde) van het zelfst. naamw. gè (aarde) . Taalgebruik in Mc 4 : gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde). Mc 4 (4) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,31 .


Mc 4,2 - Mc 4,2 : 125. Inleiding tot de gelijkenisrede - Mc 4,1-2 - Mt 13,1-3a - Lc 8,4 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,1 - Mc 4,2 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:2 kai edidasken autous en parabolais polla kai elegen autois en tè didachè autou 2 et docebat eos in parabolis multa et dicebat illis in doctrina sua En hij leerde hun veel (dingen) in gelijkenissen en hij zei hun in zijn leer:   [2] Hij gaf hun uitvoerig onderricht door middel van gelijkenissen. Hij zei: [2] Hij onderwees hen uitvoerig en sprak hen toe in gelijkenissen. Hij zei: 2 Met gelijkenissen geeft hij hun onderricht, uitvoerig; hij heeft tot hen in zijn onderricht gezegd: 2. Il leur enseignait beaucoup de choses en paraboles et il leur disait dans son enseignement :

Statenvertaling . 2 En Hij leerde hun veel dingen door gelijkenissen, en Hij zeide in Zijn lering tot hen:
King James Bible .[2] And he taught them many things by parables, and said unto them in his doctrine,
Luther-Bibel . 2 Und er lehrte sie vieles in Gleichnissen; und in seiner Predigt sprach er zu ihnen:

Tekstuitleg van Mc 4,2 . Twee nevenschikkende zinnen die parallel zijn opgebouwd . Het vers telt 13 woorden , 27 lettergrepen en 64 letters ; de eerste nevenschikkende zin telt 6 woorden en 14 lettergrepen ; de tweede nevenschikkende zin telt 7 woorden en 13 lettergrepen .

Mc 4,2a kai (en) edidasken (hij leerde) en (in) parabolais (parabels) polla (veel)
Mc 4,2b kai (en) elegen (hij zei) en (in) tè(i) didachè(i) autou (in zijn lering)  

Door de paralelle opbouw staat elegen (hij zei) vooraan de zin , en niet achteraan , want meestal volgt dan een citaat .

Mc 4,2.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
- Met dit nevenschikkend voegwoord και = kai (en) wordt de perikope Mc 3,20-21.31-35 (de ware huisgenoten van Jezus) met de parabelrede (Mc 4,1-34) verbonden .

Mc 4,2.2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. εδιδασκεν = edidasken (en hij onderrichtte) van het werkw. διδασκω = didaskô (leren, onderrichten) . Taalgebruik in de NT : didaskô (leren) . Taalgebruik in de LXX : didaskô (leren) . Mc (6) : (1) Mc 1,21 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 4,2 . (4) Mc 9,31 . (5) Mc 10,1 . (6) Mc 11,17 . Lc (2) : (1) Lc 4,15 . (2) Lc 5,3 . Een vorm van διδασκω = didaskô (leren, onderrichten) in de LXX (107) , in het NT (95) , in Mt (14) , in Mc (17) , in Lc (17), in Joh (6) .
- Verdubbeling met de klinker i in het praesens . Dit werkw. behoudt de verdubbeling in alle tijden . De stam dak is nog versterkt met het suffix sk . Zie Van der Vorst , blz. 208 .

didaskô (leren, onderrichten) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
ind. imperf. 3de pers. enk. edidasken 15 1 : Neh 8,8 . 14 2 : (1) Mt 5,2 . (2) Mt 13,54 . 6 : (1) Mc 1,21 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 4,2 . (4) Mc 9,31 . (5) Mc 10,1 . (6) Mc 11,17 . 2 : (1) Lc 4,15 . (2) Lc 5,3 . 2 : (1) Joh 7,14 . (2) Joh 8,2 . 1 : Hnd 18,25 .   1 : Apk 2,14 . 10 : (1) Lc 5,3 //Mc 4,2 . 12

- Auto-didact : iemand die door zelfstudie kennis (lering) heeft verworven . Didactiek : leer van het onderrichten . Lat. docere (doctor) . Cfr docent , documentatie .
- De eerste maal onderrichtte Jezus in de synagoge van Kafarnaüm , waarnaar hij was gegaan (Mc 1,21) . In Mc 2,13 onderricht Jezus langs het meer , nadat de hele massa naar hem was gekomen . Niet alleen de plaats van onderricht verschilt , maar ook de inhoud van het onderricht aan zee is rijker dan dat in de synagoge van Kafarnaüm . Er is heel wat gebeurd tussen het eerste en het tweede onderricht . De pericope die voorafgaat is die van de genezing van de lamme en de zondenvergeving . De inhoud van het onderricht kan dus ook zondenvergeving zijn .
- Ned. : doceren (onderrichten) . Grieks : διδασκω = didaskô (leren, onderrichten) . Taalgebruik in de NT : didaskô (leren) .

Mc 4,2.3. acc. mann. mv. αυτους = autous (hen) van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Mc (40) . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,15 .

  autoi  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
8 acc. mann. mv. autous  40      1991  1652  339  46  40  83  18  95  32  25  169  187 

Mc 4,2.2. - 3. εδιδασκεν αυτους = edidasken autous (hij onderrichtte hen) . Mc (3 / 6) : (1) Mc 2,13 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 10,1 . Na het samenstromen van het volk onderricht Jezus de menigte : (1) Mc 2,13 . (2) Mc 4,2 . STAP VOOR STAP !

Mc 4,2.4. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .

Mc 4,2.5. dat. vr. mv. parabolais (parabels, gelijkenissen) van het zelfst. naamw. van het zelfst. naamw. parabolè (parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in het N.T. : parabolè (parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in Mc : parabolè (parabel, gelijkenis) . Paraballô : naast elkaar werpen , vergelijken .
Mc (5) : (1) Mc 3,23 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,33 .  (5) Mc 12,1 . Een vorm van parabolè (parabel, gelijkenis) in Mc in 13 verzen .
- en parabolais (in parabels, gelijkenissen) . Mc (4 / 5) . Mc (4) : (1) Mc 3,23 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,11 .  (4) Mc 12,1 .
- met een vorm van legô (zeggen) :
-- Mc 3,23 : en parabolais elegen autois (in parabels zei hij hen) .
-- Mc 4,2 : kai edidasken autous en parabolais polla kai elegen autois en tè didachè autou (hij onderrichtte hen in parabels en hij zei hen in zijn onderricht) .
- met een vorm van lalô (spreken) :
-- Mc 4,33 : kai toiautais parabolais pollais elalei autois (en met vele dergelijke parabels sprak hij hen) .
-- Mc 12,1 : kai èrxato autois en parabolais lalein (en hij begon hen in parabels te spreken) .

Mc 4,2.6. nom. + acc. onz. mv. polla (veel) van het bijvoegl. naamw. polus (veel) . Taalgebruik in het N.T. : polus (veel) . Taalgebruik in Mc : polus (veel) .
Mc (21) : (1) Mc 1,34 . (2) Mc 1,45 . (3) Mc 3,12 . (4) Mc 4,2 . (5) Mc 5,10 . (6) Mc 5,23 . (7) Mc 5,26 . (8) Mc 5,38 . (9) Mc 5,43 . (10) Mc 6,13 . (11) Mc 6,20 . (12) Mc 6,23 . (13) Mc 6,34 . (14) Mc 7,4 . (15) Mc 7,13 . (16) Mc 8,31 . (17) Mc 9,12 . (18) Mc 9,26 . (19) Mc 10,22 . (20) Mc 12,41 . (21) Mc 15,3 .

Mc 4,2.7. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc (555) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

Mc 4,2.8. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ελεγεν = elegen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . Mc (31) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in Mc 4 (11) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,26 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,38 . (11) Mc 4,41 . in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) , in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 .

  elegen (hij zei)  bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. syn.  ev.  Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 11 Mc 12 Mc 14 Mc 15
1 elegen (hij zei)   81  10  71  31  19  13  53  66  1 : Mc 2,27 1: Mc 3,23 . 7 : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 3 : (1) Mc 5,8 . (2) Mc 5,28 . (3) Mc 5,30 .   4 : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 6,10 . (3) Mc 6,16 . (4) Mc 6,18 . 4 : (1) Mc 7,9. (2) Mc 7,14 . (3) Mc 7,20 . (4) Mc 7,27 . 2 : (1) Mc 8,21 . (2) Mc 8,24 . .  3 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,24 . (3) Mc 9,31.   1 : Mc 11,17 . 2 : (1) Mc 12,35 . (2) Mc 12,38 1 : Mc 14,36 . 2 : (1) Mc 15,12 . (2) Mc 15,14

- In Mc 4,2 leidt ελεγεν = elegen (hij zei) de parabel van de zaaier in (Mc 4,3-8) . Mc gebruikt in Mc 4,2 ελεγεν = elegen (hij zei) voor de eerste maal in een reeks van 3 en 4 .
In Mc 4 wordt in totaal 13X een vorm van het werkwoord λεγω = legô (zeggen) gebruikt (8X in de parabelrede en 5X in het stormstillingsverhaal) . Naast de zeven boven genoemde verzen 2X act. ind. praesens 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 4,35 , 2X ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 , 1X ind. praesens 3de pers. mv. λεγουσιν = legousin (zij zeggen) in Mc 4,38 en 1X ind. imperf. 3de pers. mv. ελεγον = elegon (zij zeiden) in Mc 4,41
- Hebreeuws : וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) .

  Tenakh Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn Ex Lv Nu Dt Gn 4  
  1879 594 868 120 56 241 315 150 10 95 24 7  

- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Lat. : legere . l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik in Tenakh : qôl (stem) .
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan .

8. - 9. και ελεγεν = kai elegen (en hij zei) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . NT (19) . Mc (16) . Lc (2) . Joh (1) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Niet gevolgd door αυτοις = autois (hen) . NT (7) . Mc (5) . Lc (1) . Joh (1) . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,26 . (3) Mc 4,30 .
- ελεγεν δε = elegen de (hij zei echter) . LXX (3) . NT (12) . Mc (2) : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 7,20 .

Mc 4,2.9. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .

  autoi  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
7 dat. mann. en onz. mv.autois  117  10  13 10  12  13  1722  1180  542  101  117  89  97  75  47  16  307  404 

Mc 4,2.7. - 9. και λεγει αυτοις = kai legei autois (en hij zegt hen) . LXX (3) . NT (23) . Mc (14) : (1) Mc 1,38 . (2) Mc 3,4 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,35 . (5) Mc 6,50 .  (6) Mc 7,18 . (7) Mc 9,35 .  (8) Mc 10,11 . (9) Mc 11,2 . (10) Mc 12,16 . (11) Mc 14,13 . (12) Mc 14,27 . (13) Mc 14,34 . (14) Mc 14,41 .
- και ελεγεν αυτοις = kai elegen autois (en hij zei hen) . NT (13) . Mc (12) : (1) Mc 2,27 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,9 . (4) Mc 4,11 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 6,10 . (8) Mc 7,9 . (9) Mc 8,21 . (10) Mc 9,1 . (11) Mc 9,31. (12) Mc 12,38 . Lc (1) : Lc 6,5 .
- ελαλει αυτοις = elalei autois (en hij sprak tot hen) . LXX (1) : Jdt 14,8 . NT (6) : (1) Mt 13,34 . (2) Mc 2,2 . (3) Mc 4,33 . (4) Mc 4,34 . (5) Lc 9,11 . (6) Joh 10,6 .

Mc 4,2.10. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .

Mc 4,2.11. bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (55) . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,35 . (4) Mc 4,38 . (5) Mc 4,39 .

Mc 4,2.12. nom. (didachè) + dat. vr. enk. didachè(i) van het zelfst. naamw. didachè (lering, onderrichting)  . Taalgebruik in het N.T. : didachè (lering, onderrichting) . Taalgebruik in Mc : didachè (lering, onderrichting) .
Mc (5) : (1) Mc 1,22 (dat.) . (2) Mc 1,27 (nom.) . (3) Mc 4,2 (dat.) . (4) Mc 11,18 (dat.) . (5) Mc 12,38 (dat.) .
dat. vr. enk. didachè(i) in Mc (4) .
- en tè(i) didachè(i) autou (in zijn leer / onderrichting) . Mc (2) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 12,38 .
- epi tè(i) didachè(i) autou (over zijn leer) . Mc (2) : (1) Mc 1,22 . (2) Mc 11,18 .

Mc 4,2.13. pers. vnw. gen. mann. enk. autou (bij hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos .
Mc (143) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,25 . (3) Mc 4,32 . (4) Mc 4,36 .

Mc 4,2.7. - 13. Vergelijk :
- Mc 4,2 : kai elegen autois en tè(i) didachè(i) autou = en hij zei hen in zijn leer .
- Mc 12,38 : kai en tè(i) didachè(i) autou elegen = en in zijn leer zei hij .
STAP VOOR STAP !

Mc 4,2.1. - 13 :
- Mc 4,2 : kai edidasken autous en parabolais polla kai elegen autois en tè didachè autou (hij onderrichtte hen in parabels en hij zei hen in zijn onderricht) .
- Mc 9,31 : edidasken gar tous mathètas autou kai elegen autois (want hij onderrichtte zijn leerlingen en hij zei hen) .
- Mc 11,17 : kai edidasken kai elegen autois (en hij onderrichtte en hij zei hen) .


126. Gelijkenis van de zaaier : Mc 4,3-9 - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 -

Mc 4,3 - Mc 4,3 : 126. Gelijkenis van de zaaier - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:3 akouete idou exèlthen o speirôn speirai 3 audite ecce exiit seminans ad seminandum Hoor! Zie, de zaaier ging uit om te zaaien.   [3] ‘Luister! Een zaaier ging het land op om te zaaien. [3] ‘Luister. Iemand ging eens naar zijn land om te zaaien. 3 hoort!– zie, de zaaier ging uit om te zaaien; 3. « Écoutez ! Voici que le semeur est sorti pour semer.

Statenvertaling . 3 Hoort toe: ziet, een zaaier ging uit om te zaaien.
King James Bible . [3] Hearken; Behold, there went out a sower to sow:
Luther-Bibel . 3 Hört zu! Siehe, es ging ein Sämann aus zu säen.

Tekstuitleg van Mc 4,3 . Dit vers telt 6 (2 X 3) woorden en 14 (2 X 7) lettergrepen . Het verzamelde zaad (van de vorige oogst) wordt uitgestrooid . Het koninkschap van God is nabij . Het is nu de tijd (Mc 1,14-15) . Dat koninkschap houdt in dat alle stammen van Israël verzameld worden en dat ze als broers en zussen leven . Het is de opgave om een menswaardige gemeenschap op te bouwen . Binnen het joodse volk bestonden er verschillende strekkingen . Sommige hadden toekomst , andere niet . In het woord zaaien (speirô) vinden we het woord diaspora (verstrooiïng) . In die verstrooiïng zijn er gemeenschappen die vertrappeld zijn en weggeroofd . Andere hadden onvoldoende voedingsbodem om toekomst te hebben . Andere zijn verstikt . UIteindelijk zijn er gemeenschappen die vruchtbaar waren .

Mc 4,3.1. act. indic. praes. + imperat. praes. 2de pers. mv. ακουετε = akouete (jullie horen / hoort) van het werkw. ακουω = akouô (horen) . Taalgebruik in het NT : akouô (horen) . Taalgebruik in de Septuaginta : akouô (horen) . Bijbel (28) . LXX (9) : o.a. Js 28,23 . Js 36,16 . NT (19) . Mt (5) : (1) Mt 10,27 . (2) Mt 11,4 . (3) Mt 13,17 . (4) Mt 15,10 . (5) Mt 17,5 . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,24 . Lc (3) : (1) Lc 8,18 . (2) Lc 9,35 . (3) Lc 10,24 .
- act. imperat. 2de pers. enk. ακουε = akoue (hoor, luister) van het werkw. ακουω = akouô (horen) . Taalgebruik in het NT : akouô (horen) . Taalgebruik in de Septuaginta : akouô (horen) . LXX (46) . Dt (7) : (1) Dt 4,1 . (2) Dt 5,1 . (3) Dt 6,4 . (4) Dt 9,1 . (5) Dt 12,28 . (6) Dt 20,3 . (7) Dt 27,9 . NT (1) : Mc 12,29 .

akouô (horen) bijbel LXX NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
act ind praes. + imperat. praes. 2de pers. mv.akouete 28  19       

- Hebreeuws : (1) שִׁמְעוּ = sjimë`û (hoort, luistert) : act. qal imperatief 2de pers. mann. mv. OF (2) שָׁמְעוּ = sjâmë`û (zij horen) : act. qal perf. 3de pers. mann. mv. van het werkw. שָׁמַע = sjâmâ` (horen, luisteren) . Taalgebruik in Tenakh : sjâma` (horen, luisteren) . Tenakh (163) . Pentateuch (17) . Eerdere Profeten (24) . Latere Profeten (76) . 12 Kleine Profeten (18) . Geschriften (28) . Niet in Dt .
- Ned. : horen . Horen en oor zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ους = ous / ως= ôs , ωτις = ôtis . Lat. : auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Arabisch : سَمِعَ = sami`a (luisteren, horen) . Taalgebruik in de Qoran : sami`a (luisteren, horen) . D. hören . E. : to hear . Fr. : écouter . Grieks : ακουω = akouô (horen) . Taalgebruik in het NT : akouô (horen) . Hebreeuws : שָׁמַע = sjâmâ` (horen, luisteren) . Taalgebruik in Tenakh : sjâm`â (horen, luisteren) .

Mc 4,3.2. ιδου = idou (zie) . Taalgebruik in het NT : idou (zie) . Taalgebruik in LXX : idou (zie) . Mc (7) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 3,32 . (3) Mc 4,3 .  (4) Mc 10,28 . (5) Mc 10,33 . (6) Mc 14,41 . (7) Mc 14,42 . Telkens in een citaat bij het begin ervan (5) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 3,32 . (3) Mc 4,3 .  (4) Mc 10,28 . (5) Mc 10,33 of in het midden ervan : (1) Mc 14,41 . (2) Mc 14,42 . In de 7 verzen waarin Marcus idou (zie) gebruikt, wordt het in geen enkel vers voorafgegaan door kai (en). Kai eindigt op i en idou begint op i; zo zou men vlug kaidou kunnen krijgen .

idou (zie)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  1229  1037  192  59  55 23  19  25  121  125 

Mc 4,3.3. ind. aor. 3de pers. enk. εξηλθεν = exèlthen (ging uit) van het werkw. εξερχομαι = exerchomai (uitgaan) . Taalgebruik in het NT : exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in de LXX : exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in Lc : exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) . Mc ( 11)  : (1) Mc 1,26 . (2) Mc 1,28 . (3) Mc 1,35 . (4) Mc 2,12 . (5) Mc 2,13 .  (6) Mc 4,3 .  (7) Mc 6,1 .  (8) Mc 8,27 . (9) Mc 9,26 . (10) Mc 11,11 . (11) Mc 14,68 . Lc (8) : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 4,14 . (3) Lc 4,35 . (4) Lc 5,27 . (5) Lc 7,17 . (6) Lc 8,5 . (7) Lc 8,35 . (8) Lc 17,29 . Een vorm van εξερχομαι = exerchomai in de LXX (216) , in het NT (742) , in Mc (38) , in Mc 4 (1) Mc 4,3 , in Lc (41) .
- Uit-gaan kan betekenen : van een besloten ruimte zoals een huis, een stad enz. naar buiten gaan . Het werkwoord wordt ook vaak gebruikt om het weggaan van een onreine geest uit een persoon aan te geven .

  exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 4 Mc 6 Mc 8 Mc 9 Mc 11 Mc 14 syn.  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  ind. aor. 3de pers. enk. exèlthen   11  3 : (1) Mc 1,26 . (2) Mc 1,28 . (3) Mc 1,35 . 2 : (1) Mc 2,12 . (2) Mc 2,13 1 : Mc 4,3 . 1 : Mc 6,1 . 1 : Mc 8,27 . 1 : Mc 9,26 . 1 : Mc 11,11 . 1 : Mc 14,68 . 25  232  165  67  11  19  11  25  44     

Mc 4,3.4. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

Mc 4,3.5. act. part. praes. nom. mann. enk. σπειρων = speirôn (zaaiende , zaaier) van het werkw. σπειρω = speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik in het NT : speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik in de LXX : speirô (spreiden, zaaien) . Bijbel (14) : (1) Js 5,10 . (2) Spr 11,21 . (3) Spr 22,8 . (4) 2 Mak 12,20 . (5) . (6) Sir 6,19 . (7) Mt 13,3 . (8) Mt 13,37 . (9) Mc 4,3 . (10) Mc 4,14 . (11) Lc 8,5 . (12) Joh 4,36 . (13) Joh 4,37 . (14) 2 Kor 9,6 . Een vorm van σπειρω = speirô (spreiden, zaaien) in de LXX (62) , in het NT (52) .
- act. qal part. praes. זוֹרֵעַ = zôre`a (zaaiende, zaaier) van het werkw. זָרַע = zârâ` (zaaien, planten, voortbrengen) . Taalgebruik in Tenakh : zârâ` (zaaien, planten, voortbrengen) . Getalwaarde : zain = 7 , resj = 20 of 200 , ajin = 16 of 70 ; totaal : 43 (26 + 17 : getalwaarde van de 2 godsnamen) OF 277 (priemgetal) . Structuur : 7 - 2 - 7 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (2) : (1) Jr 50,16 . (2) Spr 22,8 .

speirô (spreiden, zaaien)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
actief part. pr. nom. mann. enk. speirôn   14       

Mc 4,3.6. act. inf. aor. σπειραι = speirai (om te zaaien) van het werkw. σπειρω = speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik in het NT : speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik in de LXX : speirô (spreiden, zaaien) . Bijbel (2) : (1) Mc 4,3 . (2) Lc 8,5 . Een vorm van σπειρω = speirô (spreiden, zaaien) in de LXX (62) , in het NT (52) .

Mc 4,4 - Mc 4,4 : 126. Gelijkenis van de zaaier - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:4 kai egeneto en tô speirein o men epesen para tèn odon kai èlthen ta peteina kai katefagen auto 4 et dum seminat aliud cecidit circa viam et venerunt volucres et comederunt illud En het gebeurde bij het zaaien dat wat (zaad) viel langs de weg; en de vogels kwamen en aten het op.   [4] Bij het zaaien viel er een deel op het pad, en de vogels kwamen het opeten. [4] Tijdens het zaaien viel een deel van het zaad op de weg, en de vogels kwamen en aten het op. 4 en het geschiedde bij het zaaien: het één viel langs de weg, de vogels kwamen en aten het op; 4. Et il advint, comme il semait, qu'une partie du grain est tombée au bord du chemin, et les oiseaux sont venus et ont tout mangé.

Statenvertaling . 4 En het geschiedde in het zaaien, dat het ene deel zaads viel bij den weg; en de vogelen des hemels kwamen, en aten het op.
King James Bible . [4] And it came to pass, as he sowed, some fell by the way side, and the fowls of the air came and devoured it up.
Luther-Bibel . 4 Und es begab sich, indem er säte, dass einiges auf den Weg fiel; da kamen die Vögel und fraßen's auf.

Tekstuitleg van Mc 4,4 . Het zaad dat naast de weg viel , maakte nog deel uit van het veld . Het zaad langs de weg bevindt zich aan de marge van het veld . Het is de buitenste kring . Daar dreigt het meeste gevaar van buitenuit . Het zijn de stadsmuren van een stad . Het is de veiligheidsgordel . Daar sneuvelen eerst de verdedigers van een stad . Vogels komen het roven en eten het op . Op de weg kunnen dieven en rovers komen . Een deel van het zaad draagt geen vrucht omdat het vroegtijdig werd weggerukt .
- De droom van een messiaanse gemeenschap is vervlogen . De 'vogels' zijn ermee weg .

Mc 4,4.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

Mc 4,4.2. aor. 3de pers. enk. egeneto  van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in het N.T. : ginomai (worden) . Taalgebruik in Mc : ginomai (worden) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,39 .

Mc 4,4.3. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .

Mc 4,4.4. bep. lidw. nom. + dat. onz. enk. tô(i) (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc (68) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,28 . (3) Mc 4,36 . (4) Mc 4,39 .

Mc 4,4.2. - 4. εγενετο εν τῳ = egeneto en tô(i) (het gebeurde tijdens de) . NT (16) : (1) Mc 2,15 . (2) Mc 4,4 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 8,1 . (5) Lc 9,18 . (6) Lc 9,29 . (7) Lc 9,33 . (8) Lc 11,1 . (9) Lc 14,1 . (10) Lc 17,11 . (11) Lc 17,14 . (12) Lc 19,15 . (13) Lc 24,4 . (14) Lc 24,15 . (15) Lc 24,30 . (16) Lc 24,51 .

Mc 4,4.1. - 4. εγενετο δε εν τῳ = egeneto de en tô(i) = het gebeurde echter tijdens het ... NT () . Lc (9) : (1) Lc 1,8 . (2) Lc 2,6 . (3) Lc 3,21 . (4) Lc 5,1 . (5) Lc 8,40 . (6) Lc 9,51 . (7) Lc 10,38 . (8) Lc 11,27 . (9) Lc 18,35 .
- και εγενετο εν τῳ = kai egeneto en tô(i) = en het gebeurde tijdens het ... LXX (59) . NT (16) . Mc (2) : (1) Mc 2,15 (variante lezing) . (2) Mc 4,4 . Lc (14) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 8,1 . (3) Lc 9,18 . (4) Lc 9,29 . (5) Lc 9,33 . (6) Lc 11,1 . (7) Lc 14,1 . (8) Lc 17,11 . (9) Lc 17,14 . (10) Lc 19,15 . (11) Lc 24,4 . (12) Lc 24,15 . (13) Lc 24,30 . (14) Lc 24,51 .

Mc 4,4.5. act.  infin. praes. σπειρειν = speirein (om te zaaien) van het werkw. σπειρω = speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik in het NT : speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik in de LXX : speirô (spreiden, zaaien) .

3. - 5. εν τῳ σπειρειν = en tô(j) speirein (tijdens het zaaien) . Bijbel (3) : (1) Mt 13,4 . (2) Mc 4,4 . (3) Lc 8,5 .

Mc 4,4.6. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

7. men (enerzijds) . Taalgebruik : men (enerzijds).

men (enerzijds)   bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  331  152  179  20  10  48  87    36  44     

Mc 4,4.8. act. ind. aor. 3de pers. enk. epesen (het viel) van het werkw. piptô (vallen) . Taalgebruik in het N.T. : piptô (vallen) . Taalgebruik in Mc : piptô (vallen) . Hebr. nâphal = vallen , Eng. to fall . Gr. piptô . Lat. cadere . Fr. tomber .
Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,7 . (4) Mc 4,8 .

Mc 4,4.9. para (langs) . Taalgebruik in het N.T. : para (langs, vanwege) . Taalgebruik in Mc : para (langs, vanwege) . Taalgebruik in het N.T. : para (langs) .
Mc (11) : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 4,1 . (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 5,21 . (7) Mc 10,27 . (8) Mc 10,46 . (9) Mc 12,2 . (10) Mc 12,11 . (11) Mc 14,43 .

Mc 4,4.10. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .

Mc 4,4.11. acc. vr. enk. ὁδον = hodon (weg) van het zelfst. naamw. ὁδος = hodos (weg) . Taalgebruik in het ΝΤ : hodos (weg) . Taalgebruik in de LXX : hodos (weg) . Taalgebruik in Mc : hodos (weg) . Mc (10) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 .  (3) Mc 2,23 .  (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 .  (6) Mc 6,8 .    (7) Mc 10,17 . (8) Mc 10,46 .  (9) Mc 11,8 .  (10) Mc 12,14 . Mc 1,2 - Mc 1,3 kondigen een 'weg'bereider aan via een citaat uit het OT . In 4 verzen in Mc is ὁδον = hodon (weg) lijdend voorwerp : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 .  (3) Mc 2,23 . (4) Mc 12,14 . In 6 verzen in Mc wordt ὁδον = hodon (weg) voorafgegaan door een voorzetsel .

  hodos (weg)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 4 Mc 6 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
3 dat. vr. enk. hodô(i)           (1) Mc 8,3 . (2) Mc 8,27 .   (3) Mc 9,33 . (4) Mc 9,34 .   (5) Mc 10,32 . (6) Mc 10,52 .       176  154  22      17  17   
4 acc. vr. enk. hodon   10  (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 .   (3) Mc 2,23 .   (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 .   (6) Mc 6,8 .       (7) Mc 10,17 . (8) Mc 10,46 .   (9) Mc 11,8 .   (10) Mc 12,14 .   281  230  51  10  10  12    29  32 
  totaal 16  876  776  100  21  16  20  20  17         

- Ned. : weg . D. : Weg . E. : way . Fr. : chemin . Grieks : ὁδος = hodos (weg) . Taalgebruik in het ΝΤ : hodos (weg) . Hebreeuws : דֶרֶך = dèrèkh (weg, wijze, levenswijze) . Taalgebruik in Tenakh : dèrèkh (weg, wijze, levenswijze) . Latijn : via .

Mc 4,4.9. - 11. παρα την ὁδον = para tèn hodon (langs de weg) in de LXX (1) : Dt 2,8 . In het NT (9) : (1) Mt 13,4 . (2) Mt 13,19 . (3) Mt 20,30 . (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 10,46 . (7) Lc 8,5 . (8) Lc 8,12 . (9) Lc 18,35 .

Mc 4,4.12. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

Mc 4,4.13. ind. aor. 3de p. enk. èlthen van het werkw. erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik : erchomai (gaan, komen) . Mc 4 (1) : Mc 4,4 .

erchomai (gaan, komen) bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
ind. aor. 3de p. enk. èlthen 338 250 88 20 13 17 18 5 4 11  50  68 

Mc 4,4.15. nom. + acc. onz. mv. πετεινα = peteina (vogels , gevogelte) van het zelfst. naamw. πετεινον = peteinon (vogel, gevogelte) . Taalgebruik in het NT : peteinon (vogel, gevogelte) . Taalgebruik in de LXX : peteinon (vogel, gevogelte) . Bijbel (42) . LXX (31) . Gn (4) : (1) Gn 1,20 . (2) Gn 1,22 . (3) Gn 2,19 . (4) Gn 40,17 . NT (11) : (1) Mt 6,26 . (2) Mt 8,20 . (3) Mt 13,4 . (4) Mt 13,32 . (5) Mc 4,4 . (6) Mc 4,32 . (7) Lc 8,5 . (8) Lc 9,58 . (9) Lc 13,19 . (10) Hnd 10,12 . (11) Hnd 11,6 .

Mc 4,4.16. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

Mc 4,4.17. act. ind. aor. 3de pers. enk κατεφαγεν = katefagen (hij at op) van het werkw. κατεσθιω = katesthiô (eten, verscheuren, verslinden) . Taalgebruik in het NT : katesthiô (eten, verscheuren, verslinden) . Taalgebruik in de LXX : katesthiô (eten, verscheuren, verslinden) . Bijbel (38) . LXX (34) . NT (4) : (1) Mt 13,4 . (2) Mc 4,4 . (3) Lc 8,5 . (4) Apk 20,9 .
- act. ind. imperf. 3de pers. enk. κατησθιεν = katèsthien (ze verorberden) van het werkw. κατεσθιω = katesthiô (eten, verscheuren, verslinden) . Taalgebruik in het NT : katesthiô (eten, verscheuren, verslinden) . Taalgebruik in de LXX : katesthiô (eten, verscheuren, verslinden) . Bijbel (1) : Gn 40,17 .
- וַיּאֹכְל = wajjo´khël (en hij at) < prefix wa consecutivum + act. indic. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אָכַל = ´âkhal (eten) . Taalgebruik in Tenakh : ´âkhal (eten) . De getalwaarde van אָכַל = ´âkhal (eten) is : aleph = 1 , kaph = 11 of 20 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 24 (2³ X 3) of 51 (3 X 17) . Structuur : 1 - 2 - 3 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (26) .
- Ned. : eten (vgl Gr. e -s-th-) . Arabisch : أَكَلَ = ´akala (eten) . Taalgebruik in de Qoran : ´akala (eten) . Fr. : manger . E. : to eat . D. : essen . Grieks : εσθιω = esthiô (eten) . Taalgebruik in het NT : esthiô (eten) . Hebreeuws : אָכַל = ´âkhal (eten) . Taalgebruik in Tenakh : ´âkhal (eten) . Lat. : manducare (zie manger) ; comedere (eten, verteren, meeëten) .

Mc 4,4.14 - 18. Mc 4,4 : τα πετεινα και κατεφαγεν αυτο = ta peteina kai katefagen auto (de vogels en zij aten het op) .
- Gn 40,17 : τα πετεινα του ουρανου κατησθιεν αυτα = ta peteina tou ouranou katèsthien auta (de vogels van de hemel aten het op) .


Mc 4,5 - Mc 4,5 : 126. Gelijkenis van de zaaier - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:5 kai allo epesen epi to petrôdes opou ouk eichen gèn pollèn kai euthus exaneteilen dia to mè echein bathos gès 5 aliud vero cecidit super petrosa ubi non habuit terram multam et statim exortum est quoniam non habebat altitudinem terrae En ander (zaad) viel op de rotsige (grond) waar het niet veel aarde had, en terstond schoot het op omdat het geen diepe aarde had.   [5] Een ander deel viel op de rotsgrond, waar het niet veel aarde had, en het kwam meteen op, doordat het geen diepe grond had. [5] Een ander deel viel op rotsachtige grond, waar maar weinig aarde was, en het schoot meteen op omdat het niet diep in de grond kon doordringen; 5 het ander viel op de rotsen, waar het niet veel aarde had; meteen kwam het op, omdat het in aarde niet veel diepte kreeg; 5. Une autre est tombée sur le terrain rocheux où elle n'avait pas beaucoup de terre, et aussitôt elle a levé, parce qu'elle n'avait pas de profondeur de terre ;

Statenvertaling . 5 En het andere viel op het steenachtige, waar het niet veel aarde had; en het ging terstond op, omdat het geen diepte van aarde had.
King James Bible . [5] And some fell on stony ground, where it had not much earth; and immediately it sprang up, because it had no depth of earth:
Luther-Bibel . 5 Einiges fiel auf felsigen Boden, wo es nicht viel Erde hatte, und ging alsbald auf, weil es keine tiefe Erde hatte.

Tekstuitleg van Mc 4,5 .

1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

2. bijvoegl. naamw. zelfstandig gebruikt nom. onz. enk. allo (een ander) . Taalgebruik : allos (ander). Lat. alter , -tera , -terum (de andere van twee) . Fr. autre . Ned. a-n-d-er . Eng. other . Mc (2) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 .

allos (ander)  bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom.+ acc. onz. enk. allo   2 11  12       

3. act. ind. aor. 3de pers. enk. epesen (het viel) van het werkw. piptô (vallen) . Taalgebruik : piptô (vallen). Hebr. nâphal = vallen , Eng. to fall . Gr. piptô . Lat. cadere . Fr. tomber . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,7 . (4) Mc 4,8 .

piptô (vallen)   bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind. aor. 3de pers. enk. epesen 99  73  26  16  17   

4. epi (op, bij) . Taalgebruik in het N.T. : epi (op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi (op, bij) . Ned. op .
Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,20 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,38 .

5. bep. lidw. nom. en acc. onz. enk. to (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,6 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,29 . (5) Mc 4,35 . (6) Mc 4,37 . (7) Mc 4,38 .

6. zelfst. naamwoord acc. onz. enk. petrôdes (rotsweg) . Gevormd uit petra (rots) en hodos (weg) . Hapax .

8. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou - ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,25 . (6) Mc 4,27 . (7) Mc 4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc 4,21 .

9. act. ind. imperf. 3de pers. eichen van het werkw. echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het N.T. . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in Mc . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir .
Mc (6) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 5,3 . (3) Mc 7,25 . (4) Mc 12,6 . (5) Mc 12,44 . (6) Mc 16,8 .

10. acc. vr. enk. gèn (aarde) van het zelfst. naamw. gè (aarde) . Taalgebruik in Mc 4 : gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde). Mc 4 (3) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,8 . (3) Mc 4,20 .

12. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

16. bep. lidw. nom. en acc. onz. enk. to (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,6 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,29 . (5) Mc 4,35 . (6) Mc 4,37 . (7) Mc 4,38 .

20. gen. vr. enk. gès (van de aarde) van het zelfst. naamw. gè (aarde) . Taalgebruik in Mc 4 : gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde). Mc 4 (4) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,31 .

Mc 4,6 - Mc 4,6 : 126. Gelijkenis van de zaaier - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:6 kai ote aneteilen o èlios ekaumatisthè kai dia to mè echein rizan exèranthè 6 et quando exortus est sol exaestuavit et eo quod non haberet radicem exaruit En toen de zon was opgegaan, werd het verzengd; en omdat het geen wortel had, verdorde het.   [6] Toen de zon opkwam, verschroeide het, en doordat het geen wortel had, verdorde het. [6] en toen de zon opkwam verschroeide het jonge groen, en omdat het geen wortel had droogde het uit. 6 toen de zon opkwam, verschroeide het, en omdat het geen wortel had droogde het weg; 6. et lorsque le soleil s'est levé, elle a été brûlée et, faute de racine, s'est desséchée.

Statenvertaling . 6 Maar als de zon opgegaan was, zo is het verbrand geworden, en omdat het geen wortel had, zo is het verdord.
King James Bible . [6] But when the sun was up, it was scorched; and because it had no root, it withered away.
Luther-Bibel . 6 Als nun die Sonne aufging, verwelkte es, und weil es keine Wurzel hatte, verdorrte es.

Tekstuitleg van Mc 4,6 .

Mc 4,6.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

Mc 4,6.2. hote (toen) . Taalgebruik in het N.T. : hote (toen) . Taalgebruik in Mc : hote (toen) . Voegwoord van tijd . Mc (12) : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 2,25 . (3) Mc 4,6 . (4) Mc 4,10 . (5) Mc 6,21 .   (6) Mc 7,17 . (7) Mc 8,19 . (8) Mc 8,20 . (9) Mc 11,1 . (10) Mc 14,12 . (11) Mc 15,20 . (12) Mc 15,41 .

Mc 4,6.1. - 2. kai hote (en toen) . Mc (6) : (1) Mc 4,6 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 7,17 . (4) Mc 11,1 . (5) Mc 15,20 . (6) Mc 15,41 .

Mc 4,6.5. nom. mann. enk. hèlios (zon) . Taalgebruik in het N.T. : hèlios (zon) . Taalgebruik in Lc : hèlios (zon) .
Mc (3) : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 4,6 . (3) Mc 13,24 . Een vorm van hèlios (zon) in Mc in 4 verzen : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 4,6 . (3) Mc 13,24 . (4) Mc 16,2 .
(1) Mc 1,32 : hote edusen ho hèlios (toen de zon was ondergegaan) . Na zonsondergang na de eerste sabbatdag van Jezus'optreden .
(2) Mc 4,6 : kai hote aneteilen ho hèlios : en toen de zon was opgegaan = na zonsopgang . Deze zin komt voor in de parabel van de zaaier .
(3) Mc 13,24 : ho hèlios skotisthèsetai (de zon zal verduisterd worden) .
(4) Mc 16,2 : anateilantos tou hèliou (nadat de zon was opgegaan) .

Mc 4,6.7. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

Mc 4,6.9. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

Mc 4,6.13. pass. ind. aor. 3de pers. enk. εξηρανθη = exèranthè (het werd verdord) van het werkw. ξηραινω = xèrainô (verschrompelen, dor worden) . Taalgebruik in het NT : xèrainô (verschrompelen, dor worden) . Taalgebruik in de LXX : xèrainô (verschrompelen, dor worden) . Bijbel (26) . LXX (16) . NT (10) : (1) Mt 13,6 . (2) Mt 21,19 . (3) Mt 21,20 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 5,29 . (6) Mc 8,6 . (7) Joh 15,6 . (8) 1 Pe 1,24 . (9) Apk 14,15 . (10) Apk 16,12 .

  xèrainô (verschrompelen, dor worden)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  pass. ind. aor. 3de pers. enk. exèranthè  26  16  10     

Mc 4,7 - Mc 4,7 : 126. Gelijkenis van de zaaier - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:7 kai allo epesen eis tas akanthas kai anebèsan ai akanthai kai sunepnixan auto kai karpon ouk edôken 7 et aliud cecidit in spinas et ascenderunt spinae et offocaverunt illud et fructum non dedit En ander (zaad) viel op de doornstruiken, en de doornstruiken kwamen op en verstikten het, en het gaf geen vrucht.   [7] Weer een ander deel viel tussen de distels, en de distels schoten op en verstikten het, en het leverde geen vrucht op. [7] Weer ander zaad viel tussen de distels, en de distels schoten op en verstikten het en het bracht geen vrucht voort. 6 toen de zon opkwam, verschroeide het, en omdat het geen wortel had droogde het weg; 7 weer ander viel tussen de distels, en de distels schoten op en verstikten het, het heeft nooit vrucht kunnen geven; 7. Une autre est tombée dans les épines, et les épines ont monté et l'ont étouffée, et elle n'a pas donné de fruit.

Statenvertaling . 7 En het andere viel in de doornen, en de doornen wiesen op, en verstikten hetzelve, en het gaf geen vrucht.
King James Bible . [7] And some fell among thorns, and the thorns grew up, and choked it, and it yielded no fruit.
Luther-Bibel . 7 Und einiges fiel unter die Dornen, und die Dornen wuchsen empor und erstickten's, und es brachte keine Frucht.

Tekstuitleg van Mc 4,7 .

1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

2. bijvoegl. naamw. zelfstandig gebruikt nom. onz. enk. allo (een ander) . Taalgebruik : allos (ander). Lat. alter , -tera , -terum (de andere van twee) . Fr. autre . Ned. a-n-d-er . Eng. other . Mc (2) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 .

allos (ander)  bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom.+ acc. onz. enk. allo   2 11  12       

3. act. ind. aor. 3de pers. enk. epesen (het viel) van het werkw. piptô (vallen) . Taalgebruik : piptô (vallen). Hebr. nâphal = vallen , Eng. to fall . Gr. piptô . Lat. cadere . Fr. tomber . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,7 . (4) Mc 4,8 .

piptô (vallen)   bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind. aor. 3de pers. enk. epesen 99  73  26  16  17   

7. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

11. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

14. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

16. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou - ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,25 . (6) Mc 4,27 . (7) Mc 4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc 4,21 .

Mc 4,8 - Mc 4,8 : 126. Gelijkenis van de zaaier - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:8 kai alla epesen eis tèn gèn tèn kalèn kai edidou karpon anabainonta kai auxanomena* kai eferen | eis | en* | triakonta kai en exèkonta kai en ekaton 8 et aliud cecidit in terram bonam et dabat fructum ascendentem et crescentem et adferebat unum triginta et unum sexaginta et unum centum En ander (zaad) viel in de goede aarde en gaf vrucht terwijl het opkwam en groeide, en het droeg: één (deel) dertig en één (deel) zestig en één (deel) honderd."   [8] De rest viel in goede aarde; het kwam op, groeide uit, en het leverde vrucht op; de opbrengst was dertig-, zestig-, ja honderdvoudig.’ [8] Maar er waren ook zaadjes die in goede grond vielen en wel vrucht voortbrachten: ze schoten op en groeiden en droegen vrucht. Sommige leverden het dertigvoudige op, andere het zestigvoudige en weer andere het honderdvoudige.’ 8 het andere viel in de goede aarde, schoot op, groeide en gaf vrucht; het droeg tot dertig–, zestig–, en honderdvoud! 8. D'autres sont tombés dans la bonne terre, et ils ont donné du fruit en montant et en se développant, et ils ont produit l'un trente, l'autre soixante, l'autre cent. »

Statenvertaling . 8 En het andere viel in de goede aarde, en gaf vrucht, die opging en wies; en het ene droeg dertig-, en het andere zestig-, en het andere honderd voud.
King James Bible .[8] And other fell on good ground, and did yield fruit that sprang up and increased; and brought forth, some thirty, and some sixty, and some an hundred.
Luther-Bibel . 8 Und einiges fiel auf gutes Land, ging auf und wuchs und brachte Frucht, und einiges trug dreißigfach und einiges sechzigfach und einiges hundertfach.

Tekstuitleg van Mc 4,8 .

1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

3. act. ind. aor. 3de pers. enk. epesen (het viel) van het werkw. piptô (vallen) . Taalgebruik in het N.T. : piptô (vallen) . Taalgebruik in de Septuaginta : piptô (vallen) . Taalgebruik in Tenach : nâphal (vallen) . Hebr. nâphal = vallen , Eng. to fall . Lat. cadere . Fr. tomber . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,7 . (4) Mc 4,8 .

piptô (vallen)   bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind. aor. 3de pers. enk. epesen 99  73  26  16  17   

5. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .

6. acc. vr. enk. gèn (aarde) van het zelfst. naamw. gè (aarde) . Taalgebruik in Mc 4 : gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde). Mc 4 (3) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,8 . (3) Mc 4,20 .

7. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .

9. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

13. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

15. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

17. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .

18. triakonta (dertig) . 3 X 10 . 10 is het symbool van de 10 geboden .

19. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

20. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .

22. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

23. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .

Mc 4,8.24. ἑκατον = hekaton (honderd) , zie 100 . Taalgebruik in het NT : hekaton (honderd) . Taalgebruik in de LXX : hekaton (honderd) . Bijbel (211) . OT (194) . NT (17) : (1) Mt 13,8 . (2) Mt 13,23 . (3) Mt 18,12 . (4) Mt 18,28 . (5) Mc 4,8 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 6,40 . (8) Lc 15,4 . (9) Lc 16,6 . (10) Lc 16,7 . (11) Joh 19,39 . (12) Joh 21,11 . (13) Hnd 1,15 . (14) Apk 7,4 . (15) Apk 14,1 . (16) Apk 14,3 . (17) Apk 21,17 .
- מֵאָה = me´âh (honderd) , zie 100 . Taalgebruik in Tenakh : me´âh (honderd) . Getalwaarde : mem = 13 of 40 , aleph = 1 , he = 5 ; totaal : 19 , zie 19 , of 46 (2 X 23) , zie 46 . Structuur : 4 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 1 . Tenakh (98) . Pentateuch (15) . Eerdere Profeten (17) . Latere Profeten (11) . 12 Kleine Profeten (1) . Geschriften (54) . Gn (6) : (1) Gn 6,3 . (2) Gn 17,17 . (3) Gn 23,1 . (4) Gn 26,12 . (5) Gn 50,22 . (6) Gn 50,26 . Re (2) : (1) Re 2,8 . (2) Re 8,10 .
- Latijn . centum (honderd, 100) . Bijbel (193) . OT (177) , NT (16) . Gn (20) .
- Ned. : honderd . Aramees : מְאָה = mëâh (honderd, 100) . Arabisch : مِئَة OF مِائَة = mija of miaja (honderd, 100) . D. : hundert . E. : hundred . Fr. : cent . Grieks : ἑκατον = hekaton (honderd, 100) . Hebreeuws : מֵאָה = me´âh (honderd) . Taalgebruik in Tenakh : me´âh (honderd) . Latijn : centum (honderd, 100) .


Mc 4,9 - Mc 4,9 : 126. Gelijkenis van de zaaier - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:9 kai elegen os echei ôta akouein akouetô 9 et dicebat qui habet aures audiendi audiat En hij zei': "Wie oren heeft om te horen, hij hore!"   [9] Hij zei: ‘Wie oren heeft om te horen, moet horen.’ [9] En hij zei: ‘Wie oren heeft om te horen, moet goed luisteren!’ 9 Toen zei hij: wie oren heeft om te horen, die hore! 9. Et il disait : « Entende, qui a des oreilles pour entendre ! »

Statenvertaling . 9 En Hij zeide tot hen: Wie oren heeft om te horen, die hore.
King James Bible . [9] And he said unto them, He that hath ears to hear, let him hear.
Luther-Bibel . 9 Und er sprach: Wer Ohren hat zu hören, der höre!

Tekstuitleg van Mc 4,9 . Het vers Mc 4,9 telt 7 woorden en 28 (2 X 2 X 7) letters . Verhouding : 1 / 4 . De getalwaarde van Mc 4,9 is 2701 (37 X 73) .

Mc 4,9.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
- Met dit nevenschikkend voegwoord και = kai (en) wordt de perikope Mc 3,20-21.31-35 (de ware huisgenoten van Jezus) met de parabelrede (Mc 4,1-34) verbonden .

Mc 4,9.2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ελεγεν = elegen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . Mc (31) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in Mc 4 (11) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,26 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,38 . (11) Mc 4,41 . in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) , in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 .

  elegen (hij zei)  bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. syn.  ev.  Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 11 Mc 12 Mc 14 Mc 15
1 elegen (hij zei)   81  10  71  31  19  13  53  66  1 : Mc 2,27 1: Mc 3,23 . 7 : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 3 : (1) Mc 5,8 . (2) Mc 5,28 . (3) Mc 5,30 .   4 : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 6,10 . (3) Mc 6,16 . (4) Mc 6,18 . 4 : (1) Mc 7,9. (2) Mc 7,14 . (3) Mc 7,20 . (4) Mc 7,27 . 2 : (1) Mc 8,21 . (2) Mc 8,24 . .  3 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,24 . (3) Mc 9,31.   1 : Mc 11,17 . 2 : (1) Mc 12,35 . (2) Mc 12,38 1 : Mc 14,36 . 2 : (1) Mc 15,12 . (2) Mc 15,14

- In Mc 4,2 leidt ελεγεν = elegen (hij zei) de parabel van de zaaier in (Mc 4,3-8) . Mc gebruikt in Mc 4,2 ελεγεν = elegen (hij zei) voor de eerste maal in een reeks van 3 en 4 .
In Mc 4 wordt in totaal 13X een vorm van het werkwoord λεγω = legô (zeggen) gebruikt (8X in de parabelrede en 5X in het stormstillingsverhaal) . Naast de zeven boven genoemde verzen 2X act. ind. praesens 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 4,35 , 2X ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 , 1X ind. praesens 3de pers. mv. λεγουσιν = legousin (zij zeggen) in Mc 4,38 en 1X ind. imperf. 3de pers. mv. ελεγον = elegon (zij zeiden) in Mc 4,41
- Hebreeuws : וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) .

  Tenakh Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn Ex Lv Nu Dt Gn 4  
  1879 594 868 120 56 241 315 150 10 95 24 7  

- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Lat. : legere . l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik in Tenakh : qôl (stem) .
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan .

Mc 4,9.1. - 2. και ελεγεν = kai elegen (en hij zei) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . NT (19) . Mc (16) . Lc (2) . Joh (1) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Niet gevolgd door αυτοις = autois (hen) . NT (7) . Mc (5) . Lc (1) . Joh (1) . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,26 . (3) Mc 4,30 .
- ελεγεν δε = elegen de (hij zei echter) . LXX (3) . NT (12) . Mc (2) : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 7,20 .

Mc 4,9.3. betrekk. voornaamw. nom. mann. enk. hos (die) . Taalgebruik in het N.T. : betrekkelijk voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : betrekkelijk voornaamwoord . Mc (25) . Mc 4 (3) : (5) Mc 4,9 . (6) Mc 4,25 . (7) Mc 4,31 .

Mc 4,9.4. - act. ind. pr. 3de pers. enk. echei (hij heeft) van het werkw. echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik in Mc 4 : echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het N.T. . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,25 .

Mc 4,9.6. act. inf. praes. akouein van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen) . Taalgebruik in Mc : akouô (horen) . Taalgebruik in Lc : akouô (horen) . Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Mc (4) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,33 . (4) Mc 7,37 . Een vorm van akouô (horen) in Mc (41) , in Mc 4 (10) : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,15 . (5) Mc 4,16 . (6) Mc 4,18 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,23 . (9) Mc 4,24 . (10) Mc 4,33 .


127. Waarom Jezus in gelijkenissen spreekt : Mc 4,10-12 - Mc 4,10-12 - Mt 13,10-15 - Lc 8,9-10 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 -

Mc 4,10 - Mc 4,10 : 127. Waarom Jezus in gelijkenissen spreekt - Mc 4,10-12 - Mt 13,10-15 - Lc 8,9-10 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel
4:10 kai ote egeneto kata monas èrôtôn auton oi peri auton sun tois dôdeka tas parabolas 10 et cum esset singularis interrogaverunt eum hii qui cum eo erant cum duodecim parabolas   En toen hij alleen was, vroegen hem degenen die rondom hem waren met de twaalf (uitleg) over de gelijkenissen.     [10] Toen Hij daarna met hen alleen was, stelden zijn metgezellen en de twaalf Hem vragen over zijn gelijkenissen.   [10] Toen hij weer alleen was met zijn volgelingen en met de twaalf, stelden ze hem vragen over de gelijkenissen.  10 Toen hij alleen raakte, hebben zij die, met de twaalf, hem omgaven gevraagd naar de gelijkenisspreuken.

Statenvertaling . 10 En als Hij nu alleen was, vraagden Hem degenen, die omtrent Hem waren, met de twaalven, naar de gelijkenis.
King James Bible . [10] And when he was alone, they that were about him with the twelve asked of him the parable.
Luther-Bibel . 10 Und als er allein war, fragten ihn, die um ihn waren, samt den Zwölfen, nach den Gleichnissen.
Bible de Jérusalem . 10. Quand il fut à l'écart, ceux de son entourage avec les Douze l'interrogeaient sur les paraboles.

Tekstuitleg van Mc 4,10 .

Mc 4,10.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .

Mc 4,10.2. ὁτε = hote (toen) . Taalgebruik in het NT : hote (toen) . Taalgebruik in de LXX : hote (toen) . Taalgebruik in Mc : hote (toen) . Voegwoord van tijd . Mc (12) : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 2,25 . (3) Mc 4,6 . (4) Mc 4,10 . (5) Mc 6,21 .   (6) Mc 7,17 . (7) Mc 8,19 . (8) Mc 8,20 . (9) Mc 11,1 . (10) Mc 14,12 . (11) Mc 15,20 . (12) Mc 15,41 .  

hote (toen)  Mc 1 Mc 2 Mc 4 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 11 Mc 14 Mc 15 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
hote  (1) Mc 1,32 . (2) Mc 2,25 . (3) Mc 4,6 . (4) Mc 4,10 . (5) Mc 6,21 .    (6) Mc 7,17 . (7) Mc 8,19 . (8) Mc 8,20 . (9) Mc 11,1 . (10) Mc 14,12 . (11) Mc 15,20 . (12) Mc 15,41 .         220  118  102  12  12  12  21  10  22  13  36  47  20 

- Ned. : wanneer . D. : wenn . E. : when . Fr. : quand . Gr. : ὁτε = hote (toen) . Taalgebruik in het NT : hote (toen) . Lat. : quando .

Mc 4,10.1. - 2. και ὁτε = kai hote (en toen) . Mc (6) : (1) Mc 4,6 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 7,17 . (4) Mc 11,1 . (5) Mc 15,20 . (6) Mc 15,41 .

Mc 4,10.3. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto  van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in het N.T. : ginomai (worden) . Taalgebruik in Mc : ginomai (worden) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,39 .

Mc 4,10.1. - 3. και ὁτε εγενετο = kai hote egeneto (en toen het gebeurde) . Mc (1) : Mc 4,10 .
- ὁτε δε εγενετο = kai hote egeneto (en toen het gebeurde) . Bijbel (2) : (1) Mc 4,10 (variante lezing) . (2) Hnd 21,5 .

Mc 4,10.4. κατα = kata (tegen, volgens) . Taalgebruik in het NT : kata (tegen, volgens) . Taalgebruik in de LXX : kata (tegen, volgens) . Mc (9) : (1) Mc 4,10 . (2) Mc 5,13 . (3) Mc 6,40 . (4) Mc 7,5 . (5) Mc 11,25 . (6) Mc 13,8 . (7) Mc 14,19 . (8) Mc 14,55 . (9) Mc 15,6 .

  kata (tegen, volgens)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  kata 1541  1247  294  17  28  55  172  54  59     
  kat  316  231  85  14  11  14  37    31  34  33 
  kath  176  116  60  16  27  14  16     
  totaal 2033  1594  439  34  22  43  10  85  236  99  109     

Mc 4,10.5. monas (eenzaam, op zichzelf aangewezen) . Taalgebruik in het N.T. : monas (eenzaam, op zidchzelf aangewezen) . Taalgebruik in Mc : monas (eenzaam, op zidchzelf aangewezen) . Mc (1) : (1) Mc 4,10 .

Mc 4,10.4. - 5. κατα μονας = kata monas (afzonderlijk) . Bijbel (2) : (1) Mc 4,10 . (2) Lc 9,18 .

6. actief indicatief imperfectum derde persoon meervoud èrôtôn (zij vroegen) van het werkw. erôtaô (vragen) . Taalgebruik in het N.T. : erôtaô (vragen) . Taalgebruik in Mc : erôtaô (vragen) .
Mc (1) : Mc 4,10 .

Mc 4,10.7. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos .
Mc 4 (5) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,36 . (5) Mc 4,38 .

9. - 10. περι αυτον = peri auton (rond hem) . LXX (18) . NT (5) : (1) Mt 8,18 . (2) Mc 3,32 . (3) Mc 3,34 . (4) Mc 4,10 . (5) Lc 22,49 .

11. συν = sun (met) . Taalgebruik in het NT : sun (met) . Taalgebruik in de LXX : sun (met) . Mc (6) : (1) Mc 2,26 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 8,34 . (4) Mc 9,4 . (5) Mc 15,27 . (6) Mc 15,32 .

  sun (met)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
    298  174  124  23  49  39    33  36     

11. - 12. συν τοις = sun tois (met de) . Mc (2) : (2) Mc 4,10 (sun tois dôdeka = met de twaalf) . (2) Mc 8,34 (sun tois mathètais autou = met zijn leerlingen) .

11. - 13. συν τοις δωδεκα = sun tois dôdeka (met de twaalf) . Bijbel = Mc (1) : Mc 4,10 .

Eénmaligheid

- kai hote egeneto (en toen het gebeurde) . Mc (1) : Mc 4,10 .
- monas (eenzaam, op zichzelf aangewezen) . Mc (1) : (1) Mc 4,10 .
- kata monas (afzonderlijk) . Mc: (1) Mc 4,10 .
- actief indicatief imperfectum derde persoon meervoud èrôtôn (zij vroegen) van het werkw. erôtaô (vragen) . Mc (1) : Mc 4,10 .
- συν τοις δωδεκα = sun tois dôdeka (met de twaalf) .

Mc 4,11 - Mc 4,11 : 127. Waarom Jezus in gelijkenissen spreekt - Mc 4,10-12 - Mt 13,10-15 - Lc 8,9-10 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel
4:11 kai elegen autois humin to mustèrion dedotai tès basileias tou theou ekeinois de tois exô en parabolais ta panta ginetai 11 et dicebat eis vobis datum est mysterium regni Dei illis autem qui foris sunt in parabolis omnia fiunt   En hij zei hun: "Aan jullie is het geheim gegeven van het Rijk Gods, aan die echter die buiten zijn , komen al deze dingen in geljkenissen,     [11] Hij zei hun: ‘Jullie is het geheim van het koninkrijk van God toevertrouwd. Maar zij daarbuiten krijgen alles in gelijkenissen,   [11] Hij zei tegen hen: ‘Aan jullie is het geheim van het koninkrijk van God onthuld; maar zij die buiten blijven staan, krijgen alles te horen in gelijkenissen,   11 En hij heeft tot hen gezegd: aan u is het geheim van Gods koningschap al gegeven, maar voor hen daar buiten geschiedt alles in gelijkenissen,–

Statenvertaling . 11 En Hij zeide tot hen: Het is u gegeven te verstaan de verborgenheid van het Koninkrijk Gods; maar dengenen, die buiten zijn, geschieden al deze dingen door gelijkenissen;
King James Bible . [11] And he said unto them, Unto you it is given to know the mystery of the kingdom of God: but unto them that are without, all these things are done in parables:
Luther-Bibel . 11 Und er sprach zu ihnen: Euch ist das Geheimnis des Reiches Gottes gegeben; denen aber draußen widerfährt es alles in Gleichnissen,
Bible de Jérusalem . 11. Et il leur disait : « A vous le mystère du Royaume de Dieu a été donné ; mais à ceux-là qui sont dehors tout arrive en paraboles,

Tekstuitleg van Mc 4,11 . Het vers Mc 4,11 telt 21 (3 X 7) woorden en 105 (3 X 5 X 7) letters . De getalwaarde van Mc 4,11 is 10173 (3 X 3391) .

Mc 4,11.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
- Met dit nevenschikkend voegwoord και = kai (en) wordt de perikope Mc 3,20-21.31-35 (de ware huisgenoten van Jezus) met de parabelrede (Mc 4,1-34) verbonden .

Mc 4,11.2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ελεγεν = elegen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . Mc (31) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in Mc 4 (11) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,26 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,38 . (11) Mc 4,41 . in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) , in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 .

  elegen (hij zei)  bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. syn.  ev.  Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 11 Mc 12 Mc 14 Mc 15
1 elegen (hij zei)   81  10  71  31  19  13  53  66  1 : Mc 2,27 1: Mc 3,23 . 7 : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 3 : (1) Mc 5,8 . (2) Mc 5,28 . (3) Mc 5,30 .   4 : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 6,10 . (3) Mc 6,16 . (4) Mc 6,18 . 4 : (1) Mc 7,9. (2) Mc 7,14 . (3) Mc 7,20 . (4) Mc 7,27 . 2 : (1) Mc 8,21 . (2) Mc 8,24 . .  3 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,24 . (3) Mc 9,31.   1 : Mc 11,17 . 2 : (1) Mc 12,35 . (2) Mc 12,38 1 : Mc 14,36 . 2 : (1) Mc 15,12 . (2) Mc 15,14

- Hebreeuws : וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) .

  Tenakh Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn Ex Lv Nu Dt Gn 4  
  1879 594 868 120 56 241 315 150 10 95 24 7  

- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Lat. : legere . l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik in Tenakh : qôl (stem) .
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan .

Mc 4,11.3. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .

  autoi  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
7 dat. mann. en onz. mv.autois  117  10  13 10  12  13  1722  1180  542  101  117  89  97  75  47  16  307  404 

1. - 2. και ελεγεν = kai elegen (en hij zei) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . NT (19) . Mc (16) . Lc (2) . Joh (1) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Niet gevolgd door αυτοις = autois (hen) . NT (7) . Mc (5) . Lc (1) . Joh (1) . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,26 . (3) Mc 4,30 .
- ελεγεν δε = elegen de (hij zei echter) . LXX (3) . NT (12) . Mc (2) : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 7,20 .

Mc 4,11.1. - 3. και λεγει αυτοις = kai legei autois (en hij zegt hen) . LXX (3) . NT (23) . Mc (14) : (1) Mc 1,38 . (2) Mc 3,4 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,35 . (5) Mc 6,50 .  (6) Mc 7,18 . (7) Mc 9,35 .  (8) Mc 10,11 . (9) Mc 11,2 . (10) Mc 12,16 . (11) Mc 14,13 . (12) Mc 14,27 . (13) Mc 14,34 . (14) Mc 14,41 .
- και ελεγεν αυτοις = kai elegen autois (en hij zei hen) . NT (13) . Mc (12) : (1) Mc 2,27 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,9 . (4) Mc 4,11 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 6,10 . (8) Mc 7,9 . (9) Mc 8,21 . (10) Mc 9,1 . (11) Mc 9,31. (12) Mc 12,38 . Lc (1) : Lc 6,5 .
- ελαλει αυτοις = elalei autois (en hij sprak tot hen) . LXX (1) : Jdt 14,8 . NT (6) : (1) Mt 13,34 . (2) Mc 2,2 . (3) Mc 4,33 . (4) Mc 4,34 . (5) Lc 9,11 . (6) Joh 10,6 .

Mc 4,115. bep. lidw. nom. en acc. onz. enk. to (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,6 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,29 . (5) Mc 4,35 . (6) Mc 4,37 . (7) Mc 4,38 .

Mc 4,118. bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,31 .

Mc 4,11.9. gen. vr. enk. basileias (van het koninkrijk) van het zelfstandig naamw. basileia (koninkrijk) . Taalgebruik in het N.T. : basileia (koninkrijk) . Taalgebruik in Mc : basileia (koninkrijk) . Mc (3) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 6,23 .  (3) Mc 12,34 . Een vorm van basileia (koninkrijk) in Mc in 19 verzen : (1) Mc 1,15 . (2) Mc 3,24 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,26 . (5) Mc 4,30 .  (6) Mc 6,23 . (7) Mc 9,1 . (8) Mc 9,47 . (9) Mc 10,14 . (10) Mc 10,15 . (11) Mc 10,23 . (12) Mc 10,24 . (13) Mc 10,25 . (14) Mc 11,10 . (15) Mc 12,34 .  (16) Mc 13,8 (2 vormen) . (17) Mc 14,25 . (18) Mc 15,43 .  

Mc 4,1110. bep. lidw. gen. m. + onz. enk. tou (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,19 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,30 . (5) Mc 4,32 .

Mc 4,11.11. gen. mann. enk. theou (van God) van het zelfst. naamw. theos (God) . Taalgebruik in het N.T. : theos (God) . Taalgebruik in Mc : theos (God) . Vergelijk : L. deus , Fr. dieu . De vloek dju . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,26 . (3) Mc 4,30 .

Mc 4,11.8. - 11. tès basileias tou theou (van het koninkrijk van God) . Mc (2 / 3) . (1) Mc 4,11 . (2) Mc 12,34 .

Mc 4,11.13. de (echter) . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Mc : de (echter) . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden .
Mc 4 (4) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,29 . (4) Mc 4,34 .

15. εξω = exô (buiten) . Taalgebruik in het NT : exô (buiten) . Taalgebruik in de LXX : exô (buiten) .

exô (buiten)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  163  101  62  10  10  12  11  29  41 

Mc 4,11.16. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .

Mc 4,11.17. dat. vr. mv. parabolais (parabels, gelijkenissen) van het zelfst. naamw. van het zelfst. naamw. parabolè (parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in het N.T. : parabolè (parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in Mc : parabolè (parabel, gelijkenis) . Paraballô : naast elkaar werpen , vergelijken .
Mc (5) : (1) Mc 3,23 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,33 .  (5) Mc 12,1 .

Mc 4,11.19. Een vorm van pas (ieder, elk, al) , bijvoegl. naamw. . Taalgebruik in Mc : pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in het N.T. : pas (ieder, elk, alles) . Hebr. kol . Lat. omnis . Fr. tout . Ned. elk , ieder . Mc 4 (6) : (1) Mc 4,1 (pas : nom. mann. enk.) . (2) Mc 4,11 (panta : nom. onz. mv.) . (3) Mc 4,13 (pasas : acc. vr. mv.) . (4) Mc 4,31 (pantôn : gen. mv.) . (5) Mc 4,32 (pantôn : gen. mv.) . (6) Mc 4,34 (panta : acc. onz. mv.) .

20. ind. praes. 3de pers. enk. = ginetai (het gebeurt) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Taalgebruik in Mc : ginomai (worden) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) . Mc (6) : (1) Mc 2,21 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,19 . (4) Mc 4,32 . (5) Mc 4,37 . (6) Mc 11,23 .

  ginomai (worden, gebeuren)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.   ev. 
1 pr. 3de pers. enk. ginetai                            65  39  26        18  18 

Mc 4,12 - Mc 4,12 : 127. Waarom Jezus in gelijkenissen spreekt - Mc 4,10-12 - Mt 13,10-15 - Lc 8,9-10 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel
4:12 ina blepontes blepôsin kai mè idôsin kai akouontes akouôsin kai mè suniôsin mèpote epistrepsôsin kai afethè autois 12 ut videntes videant et non videant et audientes audiant et non intellegant nequando convertantur et dimittantur eis peccata  opdat ze ziende zien en niet zien en horende horen en niet verstaan, opdat ze niet terugkeren en vergeven wordt aan hen    [12] opdat* ze met hun ogen kijken en niet zien, en met hun oren horen en niet verstaan; tenzij* ze zich zullen bekeren en vergeving vinden.’   [12] “opdat ze scherp zien, maar geen inzicht hebben, opdat ze goed horen, maar niets begrijpen, anders zouden ze zich bekeren en vergeving krijgen.”’   12 opdat zij kijken en kijken en niet zien, en horen en horen en niet verstaan, opdat zij niet hoeven omkeren en hun iets vergeven zou worden. {#Jes 6:9–10}

Statenvertaling . 12 Opdat zij ziende zien, en niet bemerken, en horende horen, en niet verstaan; opdat zij zich niet te eniger tijd, bekeren en hun de zonden vergeven worden.
King James Bible . [12] That seeing they may see, and not perceive; and hearing they may hear, and not understand; lest at any time they should be converted, and their sins should be forgiven them.
Luther-Bibel . 12 damit sie es mit sehenden Augen sehen und doch nicht erkennen, und mit hörenden Ohren hören und doch nicht verstehen, damit sie sich nicht etwa bekehren und ihnen vergeben werde.
Bible de Jérusalem . 12. afin qu'ils aient beau regarder et ils ne voient pas, qu'ils aient beau entendre et ils ne comprennent pas, de peur qu'ils ne se convertissent et qu'il ne leur soit pardonné. »

Tekstuitleg van Mc 4,12 .

4. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

7. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

8. act. part. praes. nom. mann. mv. ακουοντες = akouontes (horende) van het werkw. ακουω = akouô (horen) . Taalgebruik in het NT : akouô (horen) . Taalgebruik in de Septuaginta : akouô (horen) . Taalgebruik in Mc : akouô (horen) . Lc (5) : (1) Lc 2,47 . (2) Lc 4,28 . (3) Lc 8,10 . (4) Lc 8,21 . (5) Lc 11,28 . Hnd (4) : (1) Hnd 7,54 . (2) Hnd 9,7 . (3) Hnd 9,21 . (4) Hnd 18,8 .

akouô (horen) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
act. part. praes. nom. mann. mv. akouontes  20  15   

- Ned. : horen . Horen en oor zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ους = ous / ως= ôs , ωτις = ôtis . Lat. : auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Arabisch : سَمِعَ = sami`a (luisteren, horen) . Taalgebruik in de Qoran : sami`a (luisteren, horen) . D. hören . E. : to hear . Fr. : écouter . Grieks : ακουω = akouô (horen) . Taalgebruik in het NT : akouô (horen) . Hebreeuws : שָׁמַע = sjâmâ` (horen, luisteren) . Taalgebruik in Tenakh : sjâm`â (horen, luisteren) .

9. conj. pr. 3de pers. mv. akouôsin van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen). Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Enkel in Mc 4,12 .

10. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

15. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

17. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .

  autoi  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
7 dat. mann. en onz. mv.autois  117  10  13 10  12  13  1722  1180  542  101  117  89  97  75  47  16  307  404 

129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier : Mc 4,13-20 - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 -

Mc 4,13 - Mc 4,13 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:13 kai legei autois ouk oidate tèn parabolèn tautèn kai pôs pasas tas parabolas gnôsesthe 13 et ait illis nescitis parabolam hanc et quomodo omnes parabolas cognoscetis 13 En hij zei hun: "Als jullie niet weten (wat) deze gelijkenis (betekent), hoe zul je dan alle gelijkenissen begrijpen?   [13] Hij zei hun: ‘Jullie begrijpen* deze gelijkenis niet? Hoe zul je dan alle andere gelijkenissen vatten? [13] Hij zei tegen hen: ‘Begrijpen jullie deze gelijkenis niet? Hoe zullen jullie alle andere gelijkenissen dan begrijpen? 13 Dan zegt hij tot hen: als ge met deze gelijkenis geen weg weet, hoe moet ge dan alle andere gelijkenissen kennen?– 13. Et il leur dit : « Vous ne saisissez pas cette parabole ? Et comment comprendrez-vous toutes les paraboles ?

Statenvertaling . 13 En Hij zeide tot hen: Weet gij deze gelijkenis niet, en hoe zult gij al de gelijkenissen verstaan?
King James Bible . [13] And he said unto them, Know ye not this parable? and how then will ye know all parables?
Luther-Bibel . 13 Und er sprach zu ihnen: Versteht ihr dies Gleichnis nicht, wie wollt ihr dann die andern alle verstehen?

Tekstuitleg van Mc 4,13 . Het vers Mc 4,13 telt 14 (2 X 7) woorden en 72 (2 X 2 X 2 X 3 X 3) letters . De getalwaarde van Mc 4,13 is 7555 (5 X 1511) .

Mc 4,13.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (33) . Niet in : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .

Mc 4,13.2. act. ind. praes. 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) . Werkwoord van de hoofdzin . Jezus is onderwerp .

  legô : act. ind. praes. bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
3 act. ind. pr. 3de pers. enk.  legei 1027  702  325  54  62  14  112  11  46  26  130  242 

  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6
1 legei (hij zegt) 3 : (1) Mc 1,38 . (2) Mc 1,41 . (3) Mc 1,44 .   6 : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 2,8 . (3) Mc 2,10 . (4) Mc 2,14 . (5) Mc 2,17 . (6) Mc 2,25 .   5 : (1) Mc 3,3 . (2) Mc 3,4 . (3) Mc 3,5 . (4) Mc 3,33 . (5) Mc 3,34 .   2 : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 4,35 6 : (1) Mc 5,7 . (2) Mc 5,9 . (3) Mc 5,19 . (4) Mc 5,36 . (5) Mc 5,39 . (6) Mc 5,41 .   3 : (1) Mc 6,31 . (2) Mc 6,38 . (3) Mc 6,50 .  

    Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
1 legei (hij zegt) 3 : (1) Mc 7,18 . (2) Mc 7,28 . (3) Mc 7,34 .   5 : (1) Mc 8,1 . (2) Mc 8,12 . (3) Mc 8,17 . (4) Mc 8,29 . (5) Mc 8,33 .   3 : (1) Mc 9,5 . (2) Mc 9,19 . (3) Mc 9,35 .   5 : (1) Mc 10,11 . (2) Mc 10,23 . (3) Mc 10,24 . (4) Mc 10,27 . (5) Mc 10,42 4 : (1) Mc 11,2 . (2) Mc 11,21 . (3) Mc 11,22 . (4) Mc 11,33 .   2 : (1) Mc 12,16 . (2) Mc 12,37 1 : Mc 13,1 .   12 : (1) Mc 14,13 . (2) Mc 14,14 . (3) Mc 14,27 . (4) Mc 14,30 . (5) Mc 14,32 . (6) Mc 14,34 . (7) Mc 14,37 . (8) Mc 14,41 . (9) Mc 14,45 . (10) Mc 14,61 . (11) Mc 14,63 . (12) Mc 14,67 . 1 : Mc 15,2 . 1 : Mc 16,6 .  

- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . D. : sprechen (spreken) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Lat. : legere .

Mc 4,13.3. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .

  autoi  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
7 dat. mann. en onz. mv.autois  117  10  13 10  12  13  1722  1180  542  101  117  89  97  75  47  16  307  404 

1. - 3. και λεγει αυτοις = kai legei autois (en hij zegt hen) . LXX (3) . NT (23) . Mc (14) : (1) Mc 1,38 . (2) Mc 3,4 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,35 . (5) Mc 6,50 .  (6) Mc 7,18 . (7) Mc 9,35 .  (8) Mc 10,11 . (9) Mc 11,2 . (10) Mc 12,16 . (11) Mc 14,13 . (12) Mc 14,27 . (13) Mc 14,34 . (14) Mc 14,41 .
- και ελεγεν αυτοις = kai elegen autois (en hij zei hen) . NT (13) . Mc (12) : (1) Mc 2,27 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,9 . (4) Mc 4,11 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 6,10 . (8) Mc 7,9 . (9) Mc 8,21 . (10) Mc 9,1 . (11) Mc 9,31. (12) Mc 12,38 . Lc (1) : Lc 6,5 .
- ελαλει αυτοις = elalei autois (en hij sprak tot hen) . LXX (1) : Jdt 14,8 . NT (6) : (1) Mt 13,34 . (2) Mc 2,2 . (3) Mc 4,33 . (4) Mc 4,34 . (5) Lc 9,11 . (6) Joh 10,6 .

4. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou - ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,25 . (6) Mc 4,27 . (7) Mc 4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc 4,21 .

Mc 4,13.5. act. ind. 2de pers. mv. οιδατε = oidate (jullie weten) van het werkw. οιδα = oida (ik weet) . Taalgebruik in het NT : oida (ik weet) . Taalgebruik in de LXX : oida (ik weet) . Mc (5) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 10,38 . (3) Mc 10,42 . (4) Mc 13,33 . (5) Mc 13,35 . Een vorm van οιδα = oida (ik weet) in de LXX (283) , in het NT (321) , in Mt (25) , in Mc (23) , in Lc (25) , in Joh (85) , in Hnd (519) , in Br. van Paulus (103) .
- ουκ οιδατε = ouk oidate (jullie weten niet) . Mc (4) ; niet in (3) Mc 10,42 . Een vorm van οιδα = oida (ik weet) in Mc (23) .

oida bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
ind. 2de p. mv. oidate 73 14 59 7 5 : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 10,38 . (3) Mc 10,42 . (4) Mc 13,33 . (5) Mc 13,35 . 2 10 3 32   14 24

Mc 4,13.6. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .

Mc 4,13.5. - 6. οιδατε την = oidate tèn (jullie kennen de) . Bijbel (5) . LXX (1) : Ex 23,9 . NT (4) : (1) Mt 25,13 . (2) Mc 4,13 . (3) 1 Kor 16,15 . (4) 1 Joh 2,21 .

Mc 4,13.4. - 6. ουκ οιδατε την = ouk oidate tèn (jullie kennen niet de) . Bijbel = NT (3) : (1) Mt 25,13 . (2) Mc 4,13 . (3) 1 Joh 2,21 .

Mc 4,13.7. acc. vr. enk. παραβολην = parabolèn (parabel) van het zelfst. naamw. παραβολη = parabolè (parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in het NT : parabolè (parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in de LXX : parabolè (parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in Mc : parabolè (parabel, gelijkenis) . Mc (4) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 7,17 . (3) Mc 12,12 . (4) Mc 13,28 . Een vorm van παραβολη = parabolè (parabel) in 12 (13X) verzen in Mc .

  parabolè (parabel)  Mc Mc 3 Mc 4 Mc 7 Mc 12 Mc 13 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
1 nom. + dat. vr. enk.  parabolè(i)   (1) Mc 4,30       14           
2 gen. vr. enk. parabolès    (1) Mc 4,34                    
3 acc. vr. enk. parabolèn    (1) Mc 4,13 (2) Mc 7,17 . (3) Mc 12,12 .   (4) Mc 13,28 .   49  23  26  14          26  26     
6 dat. vr. mv. parabolais   (1) Mc 3,23 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,23 .   (5) Mc 12,1 .       16  12          12  12     
7 acc. vr. mv. parabolas     2 : (1) Mc 4,10 . (2) Mc 4,13 .                      
  totaal 12 (13)   7 (8) 94  44 50  17  13  18        48  48   

8. acc. vr. enk. tautèn (dit) van het bezitt. voornaamw. houtos (deze) . Taalgebruik : houtos (deze) . Taalgebruik : houtos (deze) .
Mc (52) . Mc (4) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 10,5 . (3) Mc 11,28 . (4) Mc 12,10 .

Mc 4,13.7. - 8. παραβολην ταυτην = parabolèn tautèn (deze parabel) . NT (8) : (1) Mt 15,15 . (2) Mc 4,13 . (3) Lc 4,23 . (4) Lc 12,41 . (5) Lc 15,3 . (6) Lc 18,9 . (7) Lc 20,9 . (8) Lc 20,19 .

9. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

10. pôs (hoe) . Taalgebruik in het N.T. : pôs (hoe) . Taalgebruik in Mc : pôs (hoe) . Vragend of onbepaald voornaamw. van wijze .
Mc (14) . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 4,30 .

11. Een vorm van pas (ieder, elk, al) , bijvoegl. naamw. . Taalgebruik in Mc : pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in het N.T. : pas (ieder, elk, alles) . Hebr. kol . Lat. omnis . Fr. tout . Ned. elk , ieder . Mc 4 (6) : (1) Mc 4,1 (pas : nom. mann. enk.) . (2) Mc 4,11 (panta : nom. onz. mv.) . (3) Mc 4,13 (pasas : acc. vr. mv.) . (4) Mc 4,31 (pantôn : gen. mv.) . (5) Mc 4,32 (pantôn : gen. mv.) . (6) Mc 4,34 (panta : acc. onz. mv.) .

Mc 4,13.14. act. ind. fut. 2de pers. mv. γνωσεσθε = gnôsesthe (jullie zullen kennen) van het werkw. γινωσκω = ginôskô (kennen, weten)  . Taalgebruik in het NT : ginôskô (kennen, weten) . Taalgebruik in de LXX : ginôskô (kennen, weten) . Bijbel (39) . LXX (33) . NT (6) : (1) Mc 4,13 . (2) Joh 8,28 . (3) Joh 8,32 . (4) Joh 14,7 . (5) Joh 14,20 . (6) 2 Kor 13,6 . Een vorm van γινωσκω = ginôskô (kennen, weten)  in de LXX (746) , in het NT (221) , Mt (20) , in Mc (12) , in Lc (28) , in Joh (56) , in Hnd (16) , in de Br. van Paulus (50) .

Mc 4,14 - Mc 4,14 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:14 o speirôn ton logon speirei 14 qui seminat verbum seminat 14 De zaaier zaait het woord.   [14] De zaaier zaait het woord. [14] De zaaier zaait het woord. 14 de zaaier is hij die het Woord zaait; 14. Le semeur, c'est la Parole qu'il sème.

Statenvertaling . 14 De zaaier is, die het Woord zaait.
King James Bible . [14] The sower soweth the word.
Luther-Bibel . 14 Der Sämann sät das Wort.

Tekstuitleg van Mc 4,14 . Dit vers telt 5 woorden en 8 lettergrepen .

1. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41

2. actief part. pr. nom. mann. enk. speirôn (zaaiende , zaaier) van het werkw. speirô (spreiden , zaaien) . Taalgebruik : speirô (spreiden, zaaien). Hebr. zâr`â . Lat. seminare . Mc (2) : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 .

speirô (spreiden, zaaien)   bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
actief part. pr. nom. mann. enk. speirôn   14       

3. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,21 . (9) Mc 4,26 . (10) Mc 4,33 . (11) Mc 4,36 .

4. zelfst. naamw. acc. mann. enk. logon (woord) . Taalgebruik in het N.T. : logos (woord) . Taalgebruik in Mc : logos (woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon .
Mc 4 (8) : (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,33 .

5. act. ind. pr. 3de pers. enk. speirei van het werkw. speirô (spreiden , zaaien) . Taalgebruik : speirô (spreiden, zaaien). Hebr. zâr`â . Lat. seminare . Mc (1) : Mc 4,3 .

speirô (spreiden, zaaien)   bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind. pr. 3de pers. enk. speirei                 

 

Mc 4,15 - Mc 4,15 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:15 outoi de eisin oi para tèn odon opou speiretai o logos kai otan akousôsin euthus erchetai o satanas kai airei ton logon ton esparmenon eis autous* 15 hii autem sunt qui circa viam ubi seminatur verbum et cum audierint confestim venit Satanas et aufert verbum quod seminatum est in corda eorum Deze nu zijn het die langs de weg (gezaaid zijn) waar het woord gezaaid wordt, en wanneer ze het horen, komt de Satan terstond en neemt het gezaaide woord in hen.   [15] Dit zijn de mensen* op het pad waar het woord wordt gezaaid: als ze het horen, komt meteen de satan en pakt het woord weg dat in hen gezaaid was. [15] Sommigen zijn als het zaad dat op de weg valt: het woord wordt wel gezaaid, maar wanneer ze het gehoord hebben, komt meteen Satan om het woord weg te graaien dat in hen gezaaid is. 15 dan zijn er die langs de weg, waar het Woord gezaaid wordt: wanneer zij het horen komt meteen de satan en neemt het Woord weg dat in hen gezaaid is; 15. Ceux qui sont au bord du chemin où la Parole est semée, sont ceux qui ne l'ont pas plus tôt entendue que Satan arrive et enlève la Parole semée en eux.

Statenvertaling . 15 En dezen zijn, die bij den weg bezaaid worden, waarin het Woord gezaaid wordt; en als zij het gehoord hebben, zo komt de satan terstond, en neemt het Woord weg, hetwelk in hun harten gezaaid was.
King James Bible . [15] And these are they by the way side, where the word is sown; but when they have heard, Satan cometh immediately, and taketh away the word that was sown in their hearts.
Luther-Bibel . 15 Das aber sind die auf dem Wege: wenn das Wort gesät wird und sie es gehört haben, kommt sogleich der Satan und nimmt das Wort weg, das in sie gesät war.

Tekstuitleg van Mc 4,15 .

1. aanwijz. voornaamw. nom. mann. mv. houtoi  (deze) . Taalgebruik : houtos (deze) . Taalgebruik : houtos (deze) .
Mc 4 (3) : (1) Mc 4,15 . (2) Mc 4,16 . (3) Mc 4,18 .

2. de (echter) . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Mc : de (echter) . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,29 . (4) Mc 4,34 .

5. para (langs) . Taalgebruik in het N.T. : para (langs) . Mc (11) : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 4,1 . (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 5,21 . (7) Mc 10,27 . (8) Mc 10,46 . (9) Mc 12,2 . (10) Mc 12,11 . (11) Mc 14,43 . Parallel in Mc 4 : (1) Mt 13,1 // Mc 4,1 . (2) Mt 13,4 // Mc 4,4 // Lc 8,5 . (3) Mt 13,19 // Mc 4,15 // Lc 8,12 .

para  bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
para  677  553  124  13  11  20  21  18  40  44  65     

6. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .

7. acc. vr. enk. hodon (weg) van het zelfst. naamw. hodos (weg) . Taalgebruik in het N.T. : hodos (weg) . Taalgebruik in Mc : hodos (weg) .
Mc (10) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 .  (3) Mc 2,23 .  (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 .  (6) Mc 6,8 .    (7) Mc 10,17 . (8) Mc 10,46 .  (9) Mc 11,8 .  (10) Mc 12,14

9. pass. ind. pr. 3de pers. enk. speiretai van het werkw. speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik : speirô (spreiden, zaaien). Hebr. zâr`â . Lat. seminare . Mc (1) : Mc 4,15 . Br (4) : (1) 1 Kor 15,42 . (2) 1 Kor 15,43 (2X) . (3) 1 Kor 15,44 . (4) Jak 3,18 .

speirô (spreiden, zaaien)   bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
pass. ind. pr. 3de pers. enk. speiretai           

10. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

11. Zelfst. naamw. nom. mann. enk. logos (woord) . Taalgebruik in Mc 4 : logos (woord) . Taalgebruik in het N.T. : logos (woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Mc 4 (1) : Mc 4,15 .

13. hotan (telkens wanneer, wanneer, zodra) . Taalgebruik : hotan (telkens wanneer , wanneer, zodra) . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,15 . (2) Mc 4,16 . (3) Mc 4,29 . (4) Mc 4,31 . (5) Mc 4,32 .

12. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

14. conj. aor. 3de pers. mv. akousôsin  van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen). Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter .

akouô (horen) bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
conj. aor. 3de pers. mv. akousôsin   19  12       

16. Indicatief praesens 3de persoon enkelvoud erchetai (hij gaat, hij komt) van het werkwoord erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het N.T. : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in Mc. : erchomai (gaan, komen) . Mc (16) : (1) Mc 1,7 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 3,20 . (4) Mc 3,31 (variante erchontai = zij gaan) . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,21 . (7) Mc 5,22 . (8) Mc 6,1 . (9) Mc 6,48 . (10) Mc 10,1 . (11) Mc 13,35 . (12) Mc 14,17 . (13) Mc 14,37 . (14) Mc 14,41 . (15) Mc 14,66 . (16 ) Mc 15,36 .

17. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

Mc 4,15.18. nom. mann. enk. σατανας = satanas (satan) . Taalgebruik in het NT : satanas (satan) . Taalgebruik in de LXX : satanas (satan) . Taalgebruik in Mc : satanas (satan) . Bijbel (17) : (1) Mt 12,26 . (2) Mc 3,23 . (3) Mc 3,26 . (4) Mc 4,15 . (5) Lc 11,18 . (6) Lc 13,16 . (7) Lc 22,3 . (8) Lc 22,31 . (9) Joh 13,27 . (10) Hnd 5,3 . (11) 1 Kor 7,5 . (12) 2 Kor 11,14 . (13) 1 Tes 2,18 . (14) Apk 2,13 . (15) Apk 12,9 . (16) Apk 20,2 . (17) Apk 20,7 . Een vorm van satanas (satan) in 5 verzen in Mc : (1) Mc 1,13 . (2) Mc 3,23 (satanas en satanan) . (3) Mc 3,26 . (4) Mc 4,15 . (5) Mc 8,33 .
- voc. mann. enk. σατανα = satana (satan) + dat. mann. enk. σατανᾳ = satana(j) (aan de satan) van het zelfst. naamw. σατανας = satanas (satan) . Taalgebruik in het NT : satanas (satan) . Taalgebruik in de LXX : satanas (satan) . Taalgebruik in Mc : satanas (satan) . Bijbel (15) : (1) Mt 4,10 . (2) Mt 16,23 . (3) Mc 1,13 . (4) Mc 8,33 . (5) Hnd 26,18 . (6) 1 Kor 5,5 . (7) 2 Kor 2,11 . (8) 2 Kor 12,7 . (9) 2 Tes 2,9 . (10) 1 Tim 1,20 . (11) 1 Tim 5,15 . (12) Apk 2,9 . (13) Apk 2,13 . (14) Apk 2,24 . (15) Apk 3,9 .
- acc. mann. enk. σαταναν = satanan (satan) van het zelfst. naamw. σατανας = satanas (satan) . Taalgebruik in het NT : satanas (satan) . Taalgebruik in de LXX : satanas (satan) . Bijbel (5) : (1) Sir 21,27 . (2) Mt 12,26 . (3) Mc 3,23 . (4) Lc 10,18 . (5) Rom 16,20 .

19. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

21. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,21 . (9) Mc 4,26 . (10) Mc 4,33 . (11) Mc 4,36 .

22. zelfst. naamw. acc. mann. enk. logon (woord) . Taalgebruik in het N.T. : logos (woord) . Taalgebruik in Mc : logos (woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon .
Mc 4 (8) : (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,33 .

satanas (saten) bijbel  O.T.  N.T.  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk syn. ev.
nom. enk. satanas 17   17 1 3 4 1 1 3 4 8 9
Totaal   37 1 36 4 6 5 1 2 10 8 15 16

24. pass. part. aor. acc. mann. enk. esparmenon van het werkw. speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik : speirô (spreiden, zaaien). Hebr. zâr`â . Lat. seminare . Mc (1) : Mc 4,15 .

speirô (spreiden, zaaien)   bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
pass. part. aor. acc. mann. enk. esparmenon                

26. voornaamw. acc. mann. mv. autous (hen) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos .
Mc 4 (2) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,15 .

Mc 4,16 - Mc 4,16 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:16 kai outoi eisin | omoiôs | | oi epi ta petrôdè speiromenoi oi otan akousôsin ton logon euthus meta charas lambanousin auton 16 et hii sunt similiter qui super petrosa seminantur qui cum audierint verbum statim cum gaudio accipiunt illud En dezen zijn zij die op de rotsige (plekken) gezaaid zijn, die wanneer ze het. woord horen het terstond met vreugde opnemen,   [16] Dit zijn de mensen die op de rotsgrond worden gezaaid: als die het woord horen, nemen ze het meteen met vreugde aan; [16] Anderen zijn als het zaad dat op rotsgrond is gezaaid: wanneer zij het woord hebben gehoord, nemen ze het meteen met vreugde in zich op, 16 en er zijn er zoals die op de rotsgrond worden gezaaid, die, wanneer zij het Woord horen het meteen met vreugde aannemen, 16. Et de même ceux qui sont semés sur les endroits rocheux, sont ceux qui, quand ils ont entendu la Parole, l'accueillent aussitôt avec joie,

Statenvertaling . 16 En dezen zijn desgelijks, die op de steenachtige plaatsen bezaaid worden; welke, als zij het Woord gehoord hebben, terstond hetzelve met vreugde ontvangen.
King James Bible . [16] And these are they likewise which are sown on stony ground; who, when they have heard the word, immediately receive it with gladness;
Luther-Bibel . 16 Desgleichen auch die, bei denen auf felsigen Boden gesät ist: wenn sie das Wort gehört haben, nehmen sie es sogleich mit Freuden auf,

Tekstuitleg van Mc 4,16 .

1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

2. aanwijz. voornaamw. nom. mann. mv. houtoi  (deze) . Taalgebruik : houtos (deze) . Taalgebruik : houtos (deze) .
Mc 4 (3) : (1) Mc 4,15 . (2) Mc 4,16 . (3) Mc 4,18 .

5. epi (op, bij) . Taalgebruik in het N.T. : epi (op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi (op, bij) . Ned. op .
Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,20 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,38 .

10. hotan (telkens wanneer, wanneer, zodra) . Taalgebruik : hotan (telkens wanneer , wanneer, zodra) . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,15 . (2) Mc 4,16 . (3) Mc 4,29 . (4) Mc 4,31 . (5) Mc 4,32 .

11. conj. aor. 3de pers. mv. akousôsin  van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen). Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Mc 4 (2) Mc 4,15 : (1) . (2) Mc 4,16 .

akouô (horen) bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
conj. aor. 3de pers. mv. akousôsin   19  12       

12. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,21 . (9) Mc 4,26 . (10) Mc 4,33 . (11) Mc 4,36 .

13. zelfst. naamw. acc. mann. enk. logon (woord) . Taalgebruik in het N.T. : logos (woord) . Taalgebruik in Mc : logos (woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon .
Mc 4 (8) : (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,33 .

16. charas (vreugde) . Genitief vrouwelijk enkelvoud . Taalgebruik in het N.T. : chara (vreugde) . Website : http://fr.wikipedia.org/wiki/Joie_(philosophie) . Indo-Europees jug (band) , L. gaudium , Fr. joie , zie website http://fr.wiktionary.org/wiki/joie . In Mc komt het slechts in één vers voor en wel hier in Mc 4,16 . In de parallelteksten van Mt en Lc komt het woord terug : (1) Mt 13,20 // Mc 4,16 // Lc 8,13 .

15. - 16. - meta charas (met vreugde) . In elf verzen in het N.T. : Mt (1) Mt 13,20 . Mc (1) Mc 4,16 . Lc (3) : (1) Lc 8,13 . (2) Lc 10,17 . (3) Lc 24,52 . Hnd (1) Hnd 13,52 . Brieven (5) : (1) Fil 1,4 . (2) Fil 2,29 . (3) Kol 1,11 . (4) 1 Tes 1,6 . (5) Heb 10,34 . Parallel : Mt 13,20 // Mc 4,16 // Lc 8,13 .

18. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos .
Mc 4 (5) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,36 . (5) Mc 4,38 .

Mc 4,17 - Mc 4,17 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:17 kai ouk echousin rizan en eautois alla proskairoi eisin eita genomenès thlipseôs è diôgmou dia ton logon euthus skandalizontai 17 et non habent radicem in se sed temporales sunt deinde orta tribulatione et persecutione propter verbum confestim scandalizantur 17 maar ze hebben geen wortel in zich maar zijn (slechts) tijdelijk ; vervolgens, als verdrukking of vervolging ontstaan wegens het woord, worden ze terstond geërgerd.   [17] ze zijn niet echt geworteld, maar mensen van het ogenblik. Zo gauw er dan vanwege het woord onderdrukking ontstaat of vervolging, komen ze meteen ten val. [17] maar in hen schiet het geen wortel, ze zijn te oppervlakkig, en als ze vanwege het woord worden beproefd of vervolgd, houden ze geen ogenblik stand. 17 en ze hebben geen wortel in zich maar zijn mensen van het moment; als er vervolgens verdrukking geschiedt of vervolging, vanwege het Woord, struikelen zij meteen; 17. mais ils n'ont pas de racine en eux-mêmes et sont les hommes d'un moment : survienne ensuite une tribulation ou une persécution à cause de la Parole, aussitôt ils succombent.

Statenvertaling . 17 En hebben geen wortel in zichzelven, maar zijn voor een tijd; daarna, als verdrukking of vervolging komt om des Woords wil, zo worden zij terstond geërgerd.
King James Bible . [17] And have no root in themselves, and so endure but for a time: afterward, when affliction or persecution ariseth for the word's sake, immediately they are offended.
Luther-Bibel . 17 aber sie haben keine Wurzel in sich, sondern sind wetterwendisch; wenn sich Bedrängnis oder Verfolgung um des Wortes willen erhebt, so fallen sie sogleich ab.

Tekstuitleg van Mc 4,17 .

1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

2. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou - ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,25 . (6) Mc 4,27 . (7) Mc 4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc 4,21 .

5. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .

en (in) .   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
119 13  13  12    10  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

- Ned. in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : en . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Hebreeuws : בְּ = bë . Latijn : in .

11. participium aorist gen. vr. enk. genomenès (geworden) van het werkw. ginomai (gebeuren, worden) . Taalgebruik in het N.T. : ginomai (worden) . Taalgebruik in Mc : ginomai (worden) . Losse genitief . participium aorist gen. vr. enk.
Mc (9) : 5 : opsias... genomenès (nadat het avond was geworden) (1) Mc 1,32 . (2) Mc 4,35 . (3) Mc 6,47 . (4) Mc 14,17 . (5) Mc 15,42 . + 4 : (1) Mc 4,17 . (2) Mc 6,21 . (3) Mc 6,35 . (4) Mc 15,33 .

Mc 4,17.12. gen. vr. enk. θλιψεως = thlipseôs (van de verdrukking) van het zelfst. naamw. θλιψις = thlipsis (verdrukking)  . Taalgebruik in het NT : thlipsis (verdrukking) . Taalgebruik in de LXX : thlipsis (verdrukking) .

  thlipsis (verdrukking)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
2 gen. vr. enk. thlipseôs  65  56     
  totaal 164  120  44    25  5 24 

  thlipsis (verdrukking)    Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. 
2 gen. vr. enk. thlipseôs  9 1 : Mt 13,21 . 1 : Mc 4,17 .   1 : Joh 16,21 . 1 : Hnd 11,19 . 4 : (1) 2 Kor 1,8 . (2) 2 Kor 2,4 . (3) 2 Kor 4,17 . (4) 2 Kor 8,2 . 1 : Apk 7,14 .
  totaal     25  5

- gen. vr. enk. = thlipseôs (van de verdrukking) van het zelfst. naamw. θλιψις = thlipsis (verdrukking)  . Taalgebruik in het NT : thlipsis (verdrukking) . Taalgebruik in de LXX : thlipsis (verdrukking) .

13. partikel è (of) , zie bep. lidw. nom. vr. enk. hè (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,17 . (2) Mc 4,19 . (3) Mc 4,21 . (4) Mc 4,26 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,30 . (7) Mc 4,41 .

Mc 4,17.14. gen. mann. enk. διωγμου = diôgmou (van de vervolging) van het zelfst. naamw. διωγμος = diôgmos (vervolging) . Taalgebruik in het NT : diôgmos (vervolging) . Taalgebruik in de LXX : diôgmos (vervolging) .

    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
gen. mann. enk. diôgmou  1 : Mt 13,21 . 1 : Mc 4,17 .           2 : Mt 13,21 // Mc 4,17 .    
  totaal 13  10         

In de evangelies komt een vorm van διωγμος = diôgmos (verdrukking) slechts in twee (parallel)verzen voor : Mt 13,21 // Mc 4,17 (gen. mann. enk. διωγμου = diôgmou) . Een vorm : NT (10) . Hnd (3) . Br. (5) .

Mc 4,17.12. 14. Een vorm van θλιψις = thlipsis (verdrukking) en διωγμος = diôgmos (vervolging) komt samen voor in 4 verzen in het NT : (1) Mt 13,21 . (2) Mc 4,17 . (3) Rom 8,35 . (4) 2 Tes 1,4 .

16. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,21 . (9) Mc 4,26 . (10) Mc 4,33 . (11) Mc 4,36 .

17. zelfst. naamw. acc. mann. enk. logon (woord) . Taalgebruik in het N.T. : logos (woord) . Taalgebruik in Mc : logos (woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon .
Mc 4 (8) : (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,33 .

Mc 4,18 - Mc 4,18 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:18 kai alloi eisin oi eis tas akanthas speiromenoi outoi eisin oi ton logon akousantes 18 et alii sunt qui in spinis seminantur hii sunt qui verbum audiunt En anderen zijn degenen die in de doornstruiken gezaaid zijn: dezen zijn het die het woord horen,   [18] Weer anderen zijn zij die tussen de distels gezaaid worden; dat zijn de mensen die het woord gehoord hebben, [18] Weer anderen zijn als het zaad dat tussen de distels is gezaaid: ze hebben het woord wel gehoord, 18 en anderen zijn zij die tussen de distels worden gezaaid; dat zijn zij die het Woord hebben gehoord, 18. Et il y en a d'autres qui sont semés dans les épines ; ce sont ceux qui ont entendu la Parole,

Statenvertaling . 18 En dezen zijn, die in de doornen bezaaid worden; namelijk degenen, die het Woord horen;
King James Bible . [18] And these are they which are sown among thorns; such as hear the word,
Luther-Bibel . 18 Und andere sind die, bei denen unter die Dornen gesät ist: die hören das Wort,

Tekstuitleg van Mc 4,18 .

Mc 4,18.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

2. nom. mann. mv. alloi (anderen) van het bijvoegl. naamwoord allos (ander) . Taalgebruik in het N.T. : allos (ander) . Taalgebruik in Mc : allos (ander) . Lat. alter , -tera , -terum (de andere van twee) . Fr. autre . Ned. a-n-d-er . Eng. other .
Mc (4) : (1) Mc 4,18 . (2) Mc 6,15 (2X) . (3) Mc 8,28 (2X) . (4) Mc 11,8 .

1. - 2. kai alloi (en anderen) . Mc (2) : (1) Mc 4,18 . (2) Mc 8,28 . alloi de (anderen echter) . Mc (2) : (1) Mc 6,15 (2X) . (2) Mc 8,28 . (3) Mc 11,8 .

Mc 4,18.9. aanwijz. voornaamw. nom. mann. mv. houtoi  (deze) . Taalgebruik : houtos (deze) . Taalgebruik : houtos (deze) .
Mc 4 (3) : (1) Mc 4,15 . (2) Mc 4,16 . (3) Mc 4,18 .

Mc 4,18.12. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,21 . (9) Mc 4,26 . (10) Mc 4,33 . (11) Mc 4,36 .

Mc 4,18.13. zelfst. naamw. acc. mann. enk. logon (woord) . Taalgebruik in het N.T. : logos (woord) . Taalgebruik in Mc : logos (woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon .
Mc 4 (8) : (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,33 .

Mc 4,18.14. act. part. aor. nom. mv. akousantes  van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen) . Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter .
Mc (7) : (1) Mc 3,21 . (2) Mc 4,18 . (3) Mc 6,29 . (4) Mc 10,41 . (5) Mc 14,11 . (6) Mc 15,35 . (7) Mc 16,11 .

Mc 4,19 - Mc 4,19 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:19 kai ai merimnai tou aiônos kai è apatè tou ploutou kai ai peri ta loipa epithumiai eisporeuomenai sumpnigousin ton logon kai akarpos ginetai 19 et aerumnae saeculi et deceptio divitiarum et circa reliqua concupiscentiae introeuntes suffocant verbum et sine fructu efficitur maar de zorgen van de wereld en het bedrog van de rijkdom en de begeerten naar de overige dingen treden binnen (en) verstikken het woord en het blijft onvruchtbaar.   [19] maar dan komen de zorgen om het bestaan, de begoocheling van de rijkdom, en nog andere begeerten het woord verstikken; het blijft zonder vrucht. [19] maar de zorgen om het dagelijks bestaan en de verleiding van de rijkdom en hun verlangens naar allerlei andere dingen komen ertussen en verstikken het woord, zodat het zonder vrucht blijft. 19 en de zorgen van deze wereld, de begoocheling van de rijkdom en de verlangens omtrent de overige dingen, dringen binnen en verstikken het Woord, en het wordt vruchteloos; 19. mais les soucis du monde, la séduction de la richesse et les autres convoitises les pénètrent et étouffent la Parole, qui demeure sans fruit.

Statenvertaling . 19 En de zorgvuldigheden dezer wereld, en de verleiding des rijkdoms en de begeerlijkheden omtrent de andere dingen, inkomende, verstikken het Woord, en het wordt onvruchtbaar.
King James Bible . [19] And the cares of this world, and the deceitfulness of riches, and the lusts of other things entering in, choke the word, and it becometh unfruitful.
Luther-Bibel . 19 und die Sorgen der Welt und der betrügerische Reichtum und die Begierden nach allem andern dringen ein und ersticken das Wort, und es bleibt ohne Frucht.

Tekstuitleg van Mc 4,19 .

1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

3. nom. vr. mv. μεριμναι = merimnai (zorgen, bekommernissen) van het zelfst. naamw. μεριμνα = merimna (kommer, angst) . Taalgebruik in het NT : merimna (kommer, angst) . Taalgebruik in de LXX : merimna (kommer, angst) . Bijbel (2) : (1) Da 11,26 . (2) Mc 4,19 .

4. bep. lidw. gen. m. + onz. enk. tou (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,19 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,30 . (5) Mc 4,32 .

6. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

7. bep. lidw. nom. vr. enk. hè (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,17 . (2) Mc 4,19 . (3) Mc 4,21 . (4) Mc 4,26 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,30 . (7) Mc 4,41 .

9. bep. lidw. gen. m. + onz. enk. tou (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,19 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,30 . (5) Mc 4,32 .

11. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

19. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,21 . (9) Mc 4,26 . (10) Mc 4,33 . (11) Mc 4,36 .

20. zelfst. naamw. acc. mann. enk. logon (woord) . Taalgebruik in het N.T. : logos (woord) . Taalgebruik in Mc : logos (woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon .
Mc 4 (8) : (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,33 .

21. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

Mc 4,20 - Mc 4,20 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:20 kai ekeinoi eisin oi epi tèn gèn tèn kalèn sparentes oitines akouousin ton logon kai paradechontai kai karpoforousin en triakonta kai | [en] | en* | exèkonta kai | [en] | en | ekaton 20 et hii sunt qui super terram bonam seminati sunt qui audiunt verbum et suscipiunt et fructificant unum triginta et unum sexaginta et unum centum En die zijn het die op de goede aarde gezaaid zijn ; die het woord horen en het aanvaarden en vrucht dragen: één (deel) dertig en één (deel) zestig en één (deel) honderd."   [20] En dit zijn de mensen die in goede aarde gezaaid zijn: zij horen het woord en nemen het op en dragen dertig-, zestig-, ja honderdvoudig vrucht.’ [20] Maar er zijn ook mensen die zijn als het zaad dat op goede grond is gezaaid: zij horen het woord en aanvaarden het en dragen vrucht, sommigen dertigvoudig, anderen zestigvoudig en weer anderen honderdvoudig.’ 20 en de laatsten zijn zij die op de goede aarde worden gezaaid, die het Woord zullen horen, en aannemen, en vrucht dragen, het dertig–, zestig– en honderdvoudige! 20. Et il y a ceux qui ont été semés dans la bonne terre : ceux-là écoutent la Parole, l'accueillent et portent du fruit, l'un trente, l'autre soixante, l'autre cent. »

Statenvertaling . 20 En dezen zijn, die in de goede aarde bezaaid zijn, welke het Woord horen en aannemen, en dragen vruchten, het ene dertig-, en het andere zestig-, en het andere honderd voud.
King James Bible . [20] And these are they which are sown on good ground; such as hear the word, and receive it, and bring forth fruit, some thirtyfold, some sixty, and some an hundred.
Luther-Bibel . 20 Diese aber sind's, bei denen auf gutes Land gesät ist: die hören das Wort und nehmen's an und bringen Frucht, einige dreißigfach und einige sechzigfach und einige hundertfach.

Tekstuitleg van Mc 4,20 .

1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

5. epi (op, bij) . Taalgebruik in het N.T. : epi (op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi (op, bij) . Ned. op .
Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,20 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,38 .

6. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .

7. acc. vr. enk. gèn (aarde) van het zelfst. naamw. gè (aarde) . Taalgebruik in Mc 4 : gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde). Mc 4 (3) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,8 . (3) Mc 4,20 .

8. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .

12. act. ind. pr. 3de p. mv. + act. part.pr. dat mv. akouousin van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen). Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter .

akouô (horen) bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
act. ind. pr. 3de p. mv. + act. part.pr. dat mv. akouousin 19  10     

13. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,21 . (9) Mc 4,26 . (10) Mc 4,33 . (11) Mc 4,36 .

14. zelfst. naamw. acc. mann. enk. logon (woord) . Taalgebruik in het N.T. : logos (woord) . Taalgebruik in Mc : logos (woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon .
Mc 4 (8) : (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,33 .

15. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

17. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

19. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .

en (in) .   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
119 13  13  12    10  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

- Ned. in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : en . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Hebreeuws : בְּ = bë . Latijn : in .

21. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

22. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .

en (in) .   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
119 13  13  12    10  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

- Ned. in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : en . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Hebreeuws : בְּ = bë . Latijn : in .

24. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .


130. Niets is verborgen : Mc 4,21-23 - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 -

Mc 4,21 - Mc 4,21 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:21 kai elegen autois | oti | | mèti erchetai o luchnos ina upo ton modion tethè è upo tèn klinèn ouch ina epi tèn luchnian tethè 21 et dicebat illis numquid venit lucerna ut sub modio ponatur aut sub lecto nonne ut super candelabrum ponatur 21 Hij zei hun: "Komt de lamp (wel) om ze onder de korenmaat te zetten of onder het bed? Is het niet om ze op de lampestandaard te zetten?   [21] Ook zei Hij hun: ‘Breng je de lamp soms binnen om die onder de korenmaat te zetten of onder het bed? Toch zeker om hem op de standaard te zetten? [21] Tegen de menigte zei hij: ‘Je steekt toch geen lamp aan om hem onder de korenmaat te laten uitdoven of onder een bed weg te bergen? Nee, je zet hem op een standaard. 21 ¶ Ook heeft hij tot hen gezegd: het licht komt toch niet om onder de korenmaat te worden gezet of onder het bed?– is het niet om op de luchter te worden gezet?– 21. Et il leur disait : « Est-ce que la lampe vient pour qu'on la mette sous le boisseau ou sous le lit ? N'est-ce pas pour qu'on la mette sur le lampadaire ?

Statenvertaling . 21 En Hij zeide tot hen: Komt ook de kaars, opdat zij onder de koornmaat of onder het bed gezet worde? Is het niet, opdat zij op den kandelaar gezet worde?
King James Bible . [21] And he said unto them, Is a candle brought to be put under a bushel, or under a bed? and not to be set on a candlestick?
Luther-Bibel . 21 Und er sprach zu ihnen: Zündet man etwa ein Licht an, um es unter den Scheffel oder unter die Bank zu setzen? Keineswegs, sondern um es auf den Leuchter zu setzen.

Tekstuitleg van Mc 4,21 .

1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
- Met dit nevenschikkend voegwoord και = kai (en) wordt de perikope Mc 3,20-21.31-35 (de ware huisgenoten van Jezus) met de parabelrede (Mc 4,1-34) verbonden .

2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ελεγεν = elegen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . Mc (31) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in Mc 4 (11) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,26 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,38 . (11) Mc 4,41 . in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) , in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 .

  elegen (hij zei)  bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. syn.  ev.  Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 11 Mc 12 Mc 14 Mc 15
1 elegen (hij zei)   81  10  71  31  19  13  53  66  1 : Mc 2,27 1: Mc 3,23 . 7 : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 3 : (1) Mc 5,8 . (2) Mc 5,28 . (3) Mc 5,30 .   4 : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 6,10 . (3) Mc 6,16 . (4) Mc 6,18 . 4 : (1) Mc 7,9. (2) Mc 7,14 . (3) Mc 7,20 . (4) Mc 7,27 . 2 : (1) Mc 8,21 . (2) Mc 8,24 . .  3 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,24 . (3) Mc 9,31.   1 : Mc 11,17 . 2 : (1) Mc 12,35 . (2) Mc 12,38 1 : Mc 14,36 . 2 : (1) Mc 15,12 . (2) Mc 15,14

- In Mc 4,2 leidt ελεγεν = elegen (hij zei) de parabel van de zaaier in (Mc 4,3-8) . Mc gebruikt in Mc 4,2 ελεγεν = elegen (hij zei) voor de eerste maal in een reeks van 3 en 4 .
In Mc 4 wordt in totaal 13X een vorm van het werkwoord λεγω = legô (zeggen) gebruikt (8X in de parabelrede en 5X in het stormstillingsverhaal) . Naast de zeven boven genoemde verzen 2X act. ind. praesens 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 4,35 , 2X ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 , 1X ind. praesens 3de pers. mv. λεγουσιν = legousin (zij zeggen) in Mc 4,38 en 1X ind. imperf. 3de pers. mv. ελεγον = elegon (zij zeiden) in Mc 4,41
- Hebreeuws : וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) .

  Tenakh Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn Ex Lv Nu Dt Gn 4  
  1879 594 868 120 56 241 315 150 10 95 24 7  

- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Lat. : legere . l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik in Tenakh : qôl (stem) .
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan .

1. - 2. και ελεγεν = kai elegen (en hij zei) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . NT (19) . Mc (16) . Lc (2) . Joh (1) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Niet gevolgd door αυτοις = autois (hen) . NT (7) . Mc (5) . Lc (1) . Joh (1) . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,26 . (3) Mc 4,30 .
- ελεγεν δε = elegen de (hij zei echter) . LXX (3) . NT (12) . Mc (2) : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 7,20 .

3. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .

  autoi  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
7 dat. mann. en onz. mv.autois  117  10  13 10  12  13  1722  1180  542  101  117  89  97  75  47  16  307  404 

1. - 3. και λεγει αυτοις = kai legei autois (en hij zegt hen) . LXX (3) . NT (23) . Mc (14) : (1) Mc 1,38 . (2) Mc 3,4 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,35 . (5) Mc 6,50 .  (6) Mc 7,18 . (7) Mc 9,35 .  (8) Mc 10,11 . (9) Mc 11,2 . (10) Mc 12,16 . (11) Mc 14,13 . (12) Mc 14,27 . (13) Mc 14,34 . (14) Mc 14,41 .
- και ελεγεν αυτοις = kai elegen autois (en hij zei hen) . NT (13) . Mc (12) : (1) Mc 2,27 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,9 . (4) Mc 4,11 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 6,10 . (8) Mc 7,9 . (9) Mc 8,21 . (10) Mc 9,1 . (11) Mc 9,31. (12) Mc 12,38 . Lc (1) : Lc 6,5 .
- ελαλει αυτοις = elalei autois (en hij sprak tot hen) . LXX (1) : Jdt 14,8 . NT (6) : (1) Mt 13,34 . (2) Mc 2,2 . (3) Mc 4,33 . (4) Mc 4,34 . (5) Lc 9,11 . (6) Joh 10,6 .

5. Indicatief praesens 3de persoon enkelvoud erchetai (hij gaat, hij komt) van het werkwoord erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het N.T. : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in Mc. : erchomai (gaan, komen) . Mc (16) : (1) Mc 1,7 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 3,20 . (4) Mc 3,31 (variante erchontai = zij gaan) . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,21 . (7) Mc 5,22 . (8) Mc 6,1 . (9) Mc 6,48 . (10) Mc 10,1 . (11) Mc 13,35 . (12) Mc 14,17 . (13) Mc 14,37 . (14) Mc 14,41 . (15) Mc 14,66 . (16 ) Mc 15,36 .

6. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

9. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

10. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,21 . (9) Mc 4,26 . (10) Mc 4,33 . (11) Mc 4,36 .

13. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

15. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .

17. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou - ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,25 . (6) Mc 4,27 . (7) Mc 4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc 4,21 .

19. epi (op, bij) . Taalgebruik in het N.T. : epi (op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi (op, bij) . Ned. op .
Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,20 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,38 .

Mc 4,22 - Mc 4,22 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:22 ou gar estin krupton ean mè ina fanerôthè oude egeneto apokrufon all ina elthè eis faneron 22 non enim est aliquid absconditum quod non manifestetur nec factum est occultum sed ut in palam veniat  22 Niets* immers is verborgen dan opdat het geopenbaard wordt,  noch gebeurt (iets) verborgen dan opdat het in het openbaar komt.   [22] Want iets is alleen geheim om aan het licht gebracht te worden, en het werd alleen verborgen om aan het licht te komen.   [22] Alles wat verborgen is, moet openbaar worden gemaakt, en alles wat in het geheim is ontstaan, moet aan het licht komen.   22 want iets is niet verborgen dan om geopenbaard te worden; evenmin geschiedt er iets verborgens anders dan om in de openbaarheid te komen;  22. Car il n'y a rien de caché qui ne doive être manifesté et rien n'est demeuré secret que pour venir au grand jour.

Statenvertaling . 22 Want er is niets verborgen, dat niet geopenbaard zal worden; en er is niets geschied, om verborgen te zijn, maar opdat het in het openbaar zou komen.
King James Bible . [22] For there is nothing hid, which shall not be manifested; neither was any thing kept secret, but that it should come abroad.
Luther-Bibel . 22 Denn es ist nichts verborgen, was nicht offenbar werden soll, und ist nichts geheim, was nicht an den Tag kommen soll.

Tekstuitleg van Mc 4,22 .

De eerste hoofdzin komt sterk overeen met Mt 10,26 : Mt 10,26 - ean (indien). In 32 verzen bij Marcus, zie Mc 9,50 : Mc 9,49-50 -

Twee nevenschikkende zinnen, met elkaar verbonden door de ontkenningen ou... oude (noch... noch). Mooie paralelle opbouw van de twee zinnen: ontkenning : ou ... oude (noch ... noch). Werkwoord : estin ... egeneto (is... was). Bijvoeglijk naamwoord : krupton ... apokrufon (verborgen... verborgen). Begin ondergeschikte zin : ean mè ... all' (tenzij... maar). Voegwoord : hina ... hina (opdat... opdat). Werkwoord : fanerôthèi ... elthèi eis faneron (zou zichtbaar worden ... in het zichtbare zou komen).

1. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou - ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,25 . (6) Mc 4,27 . (7) Mc 4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc 4,21 .

2. gar (want) . Taalgebruik in het N.T. : gar (want) . Taalgebruik in Mc : gar (want) . Redengevend voegwoord . Hebr. kî . Lat. enim . Fr. car . Ned. : want .
Mc (63) . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,25 .

10. aor. 3de pers. enk. egeneto  van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik : ginomai (worden) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,39 .

ginomai (worden, gebeuren)  bijbel Tenach O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.   ev. 
aor. 3de pers. enk. egeneto  925  wajëhî : 784 730  195  13  17  69  16  53    17  99  115 


krupton (verborgen) komt in 6 verzen in de bijbel voor. In het O.T. in 2 verzen, in het N.T. in Mt 10,26, in Mc 4,22, in Lc 8,17 en in Lc 12,2. apokrufon : weggestoken, verborgen : in Mc 4,22 en Lc 8,17.
fanerôthèi (zou zichtbaar worden). In 10 verzen in het N.T., niet in het O.T. Niet bij Matteüs en Lucas, slechts 1X bij Marcus nl. Mc 4,22. faneron (zichtbaar) in 5 verzen in de evangelies.
ean mè (tenzij) : Mc 3,27. Mc 4,22 . Mc 7,3. Mc 7,4. Mc 10,30.

Mc 4,23 - Mc 4,23 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:23 ei tis echei ôta akouein akouetô 23 si quis habet aures audiendi audiat 23 Als iemand oren heeft om te horen, hij hore!"   [23] Wie oren heeft om te horen, moet horen.’ [23] Wie oren heeft om te horen, moet goed luisteren!’ 23 als iemand oren heeft om te horen, laat hij horen! 23. Si quelqu'un a des oreilles pour entendre, qu'il entende ! »

Statenvertaling . 23 Zo iemand oren heeft om te horen, die hore.
King James Bible . [23] If any man have ears to hear, let him hear.
Luther-Bibel . 23 Wer Ohren hat zu hören, der höre!

Tekstuitleg van Mc 4,23 .

1. - 2. ei tis (indien (wanneer) iemand) . Mc (4) : (1) Mc 4,23 . (2) Mc 7,16 . (3) Mc 8,34 . (4) Mc 9,35 .

3. act. ind. pr. 3de pers. enk. echei (hij heeft) van het werkw. echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik in Mc 4 : echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het N.T. . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,25 .

5. act. inf. praes. akouein van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen) . Taalgebruik in Mc : akouô (horen) . Taalgebruik in Lc : akouô (horen) . Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Mc (4) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,33 . (4) Mc 7,37 . Een vorm van akouô (horen) in Mc (41) , in Mc 4 (10) : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,15 . (5) Mc 4,16 . (6) Mc 4,18 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,23 . (9) Mc 4,24 . (10) Mc 4,33 .


130. Niets is verborgen : Mc 4,21-23 - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 -

Mc 4,21 - Mc 4,21 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:21 kai elegen autois | oti | | mèti erchetai o luchnos ina upo ton modion tethè è upo tèn klinèn ouch ina epi tèn luchnian tethè 21 et dicebat illis numquid venit lucerna ut sub modio ponatur aut sub lecto nonne ut super candelabrum ponatur 21 Hij zei hun: "Komt de lamp (wel) om ze onder de korenmaat te zetten of onder het bed? Is het niet om ze op de lampestandaard te zetten?   [21] Ook zei Hij hun: ‘Breng je de lamp soms binnen om die onder de korenmaat te zetten of onder het bed? Toch zeker om hem op de standaard te zetten? [21] Tegen de menigte zei hij: ‘Je steekt toch geen lamp aan om hem onder de korenmaat te laten uitdoven of onder een bed weg te bergen? Nee, je zet hem op een standaard. 21 ¶ Ook heeft hij tot hen gezegd: het licht komt toch niet om onder de korenmaat te worden gezet of onder het bed?– is het niet om op de luchter te worden gezet?– 21. Et il leur disait : « Est-ce que la lampe vient pour qu'on la mette sous le boisseau ou sous le lit ? N'est-ce pas pour qu'on la mette sur le lampadaire ?

Statenvertaling . 21 En Hij zeide tot hen: Komt ook de kaars, opdat zij onder de koornmaat of onder het bed gezet worde? Is het niet, opdat zij op den kandelaar gezet worde?
King James Bible . [21] And he said unto them, Is a candle brought to be put under a bushel, or under a bed? and not to be set on a candlestick?
Luther-Bibel . 21 Und er sprach zu ihnen: Zündet man etwa ein Licht an, um es unter den Scheffel oder unter die Bank zu setzen? Keineswegs, sondern um es auf den Leuchter zu setzen.

Tekstuitleg van Mc 4,21 .

1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
- Met dit nevenschikkend voegwoord και = kai (en) wordt de perikope Mc 3,20-21.31-35 (de ware huisgenoten van Jezus) met de parabelrede (Mc 4,1-34) verbonden .

2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ελεγεν = elegen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . Mc (31) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in Mc 4 (11) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,26 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,38 . (11) Mc 4,41 . in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) , in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 .

  elegen (hij zei)  bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. syn.  ev.  Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 11 Mc 12 Mc 14 Mc 15
1 elegen (hij zei)   81  10  71  31  19  13  53  66  1 : Mc 2,27 1: Mc 3,23 . 7 : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 3 : (1) Mc 5,8 . (2) Mc 5,28 . (3) Mc 5,30 .   4 : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 6,10 . (3) Mc 6,16 . (4) Mc 6,18 . 4 : (1) Mc 7,9. (2) Mc 7,14 . (3) Mc 7,20 . (4) Mc 7,27 . 2 : (1) Mc 8,21 . (2) Mc 8,24 . .  3 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,24 . (3) Mc 9,31.   1 : Mc 11,17 . 2 : (1) Mc 12,35 . (2) Mc 12,38 1 : Mc 14,36 . 2 : (1) Mc 15,12 . (2) Mc 15,14

- In Mc 4,2 leidt ελεγεν = elegen (hij zei) de parabel van de zaaier in (Mc 4,3-8) . Mc gebruikt in Mc 4,2 ελεγεν = elegen (hij zei) voor de eerste maal in een reeks van 3 en 4 .
In Mc 4 wordt in totaal 13X een vorm van het werkwoord λεγω = legô (zeggen) gebruikt (8X in de parabelrede en 5X in het stormstillingsverhaal) . Naast de zeven boven genoemde verzen 2X act. ind. praesens 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 4,35 , 2X ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 , 1X ind. praesens 3de pers. mv. λεγουσιν = legousin (zij zeggen) in Mc 4,38 en 1X ind. imperf. 3de pers. mv. ελεγον = elegon (zij zeiden) in Mc 4,41
- Hebreeuws : וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) .

  Tenakh Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn Ex Lv Nu Dt Gn 4  
  1879 594 868 120 56 241 315 150 10 95 24 7  

- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Lat. : legere . l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik in Tenakh : qôl (stem) .
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan .

1. - 2. και ελεγεν = kai elegen (en hij zei) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . NT (19) . Mc (16) . Lc (2) . Joh (1) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Niet gevolgd door αυτοις = autois (hen) . NT (7) . Mc (5) . Lc (1) . Joh (1) . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,26 . (3) Mc 4,30 .
- ελεγεν δε = elegen de (hij zei echter) . LXX (3) . NT (12) . Mc (2) : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 7,20 .

3. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .

  autoi  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
7 dat. mann. en onz. mv.autois  117  10  13 10  12  13  1722  1180  542  101  117  89  97  75  47  16  307  404 

1. - 3. και λεγει αυτοις = kai legei autois (en hij zegt hen) . LXX (3) . NT (23) . Mc (14) : (1) Mc 1,38 . (2) Mc 3,4 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,35 . (5) Mc 6,50 .  (6) Mc 7,18 . (7) Mc 9,35 .  (8) Mc 10,11 . (9) Mc 11,2 . (10) Mc 12,16 . (11) Mc 14,13 . (12) Mc 14,27 . (13) Mc 14,34 . (14) Mc 14,41 .
- και ελεγεν αυτοις = kai elegen autois (en hij zei hen) . NT (13) . Mc (12) : (1) Mc 2,27 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,9 . (4) Mc 4,11 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 6,10 . (8) Mc 7,9 . (9) Mc 8,21 . (10) Mc 9,1 . (11) Mc 9,31. (12) Mc 12,38 . Lc (1) : Lc 6,5 .
- ελαλει αυτοις = elalei autois (en hij sprak tot hen) . LXX (1) : Jdt 14,8 . NT (6) : (1) Mt 13,34 . (2) Mc 2,2 . (3) Mc 4,33 . (4) Mc 4,34 . (5) Lc 9,11 . (6) Joh 10,6 .

5. Indicatief praesens 3de persoon enkelvoud erchetai (hij gaat, hij komt) van het werkwoord erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het N.T. : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in Mc. : erchomai (gaan, komen) . Mc (16) : (1) Mc 1,7 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 3,20 . (4) Mc 3,31 (variante erchontai = zij gaan) . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,21 . (7) Mc 5,22 . (8) Mc 6,1 . (9) Mc 6,48 . (10) Mc 10,1 . (11) Mc 13,35 . (12) Mc 14,17 . (13) Mc 14,37 . (14) Mc 14,41 . (15) Mc 14,66 . (16 ) Mc 15,36 .

6. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

9. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

10. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,21 . (9) Mc 4,26 . (10) Mc 4,33 . (11) Mc 4,36 .

13. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

15. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .

17. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou - ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,25 . (6) Mc 4,27 . (7) Mc 4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc 4,21 .

19. epi (op, bij) . Taalgebruik in het N.T. : epi (op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi (op, bij) . Ned. op .
Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,20 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,38 .

Mc 4,22 - Mc 4,22 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:22 ou gar estin krupton ean mè ina fanerôthè oude egeneto apokrufon all ina elthè eis faneron 22 non enim est aliquid absconditum quod non manifestetur nec factum est occultum sed ut in palam veniat  22 Niets* immers is verborgen dan opdat het geopenbaard wordt,  noch gebeurt (iets) verborgen dan opdat het in het openbaar komt.   [22] Want iets is alleen geheim om aan het licht gebracht te worden, en het werd alleen verborgen om aan het licht te komen.   [22] Alles wat verborgen is, moet openbaar worden gemaakt, en alles wat in het geheim is ontstaan, moet aan het licht komen.   22 want iets is niet verborgen dan om geopenbaard te worden; evenmin geschiedt er iets verborgens anders dan om in de openbaarheid te komen;  22. Car il n'y a rien de caché qui ne doive être manifesté et rien n'est demeuré secret que pour venir au grand jour.

Statenvertaling . 22 Want er is niets verborgen, dat niet geopenbaard zal worden; en er is niets geschied, om verborgen te zijn, maar opdat het in het openbaar zou komen.
King James Bible . [22] For there is nothing hid, which shall not be manifested; neither was any thing kept secret, but that it should come abroad.
Luther-Bibel . 22 Denn es ist nichts verborgen, was nicht offenbar werden soll, und ist nichts geheim, was nicht an den Tag kommen soll.

Tekstuitleg van Mc 4,22 .

De eerste hoofdzin komt sterk overeen met Mt 10,26 : Mt 10,26 - ean (indien). In 32 verzen bij Marcus, zie Mc 9,50 : Mc 9,49-50 -

Twee nevenschikkende zinnen, met elkaar verbonden door de ontkenningen ou... oude (noch... noch). Mooie paralelle opbouw van de twee zinnen: ontkenning : ou ... oude (noch ... noch). Werkwoord : estin ... egeneto (is... was). Bijvoeglijk naamwoord : krupton ... apokrufon (verborgen... verborgen). Begin ondergeschikte zin : ean mè ... all' (tenzij... maar). Voegwoord : hina ... hina (opdat... opdat). Werkwoord : fanerôthèi ... elthèi eis faneron (zou zichtbaar worden ... in het zichtbare zou komen).

1. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou - ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,25 . (6) Mc 4,27 . (7) Mc 4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc 4,21 .

2. gar (want) . Taalgebruik in het N.T. : gar (want) . Taalgebruik in Mc : gar (want) . Redengevend voegwoord . Hebr. kî . Lat. enim . Fr. car . Ned. : want .
Mc (63) . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,25 .

10. aor. 3de pers. enk. egeneto  van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik : ginomai (worden) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,39 .

ginomai (worden, gebeuren)  bijbel Tenach O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.   ev. 
aor. 3de pers. enk. egeneto  925  wajëhî : 784 730  195  13  17  69  16  53    17  99  115 


krupton (verborgen) komt in 6 verzen in de bijbel voor. In het O.T. in 2 verzen, in het N.T. in Mt 10,26, in Mc 4,22, in Lc 8,17 en in Lc 12,2. apokrufon : weggestoken, verborgen : in Mc 4,22 en Lc 8,17.
fanerôthèi (zou zichtbaar worden). In 10 verzen in het N.T., niet in het O.T. Niet bij Matteüs en Lucas, slechts 1X bij Marcus nl. Mc 4,22. faneron (zichtbaar) in 5 verzen in de evangelies.
ean mè (tenzij) : Mc 3,27. Mc 4,22 . Mc 7,3. Mc 7,4. Mc 10,30.

Mc 4,23 - Mc 4,23 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:23 ei tis echei ôta akouein akouetô 23 si quis habet aures audiendi audiat 23 Als iemand oren heeft om te horen, hij hore!"   [23] Wie oren heeft om te horen, moet horen.’ [23] Wie oren heeft om te horen, moet goed luisteren!’ 23 als iemand oren heeft om te horen, laat hij horen! 23. Si quelqu'un a des oreilles pour entendre, qu'il entende ! »

Statenvertaling . 23 Zo iemand oren heeft om te horen, die hore.
King James Bible . [23] If any man have ears to hear, let him hear.
Luther-Bibel . 23 Wer Ohren hat zu hören, der höre!

Tekstuitleg van Mc 4,23 .

1. - 2. ei tis (indien (wanneer) iemand) . Mc (4) : (1) Mc 4,23 . (2) Mc 7,16 . (3) Mc 8,34 . (4) Mc 9,35 .

3. act. ind. pr. 3de pers. enk. echei (hij heeft) van het werkw. echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik in Mc 4 : echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het N.T. . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,25 .

5. act. inf. praes. akouein van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen) . Taalgebruik in Mc : akouô (horen) . Taalgebruik in Lc : akouô (horen) . Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Mc (4) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,33 . (4) Mc 7,37 . Een vorm van akouô (horen) in Mc (41) , in Mc 4 (10) : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,15 . (5) Mc 4,16 . (6) Mc 4,18 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,23 . (9) Mc 4,24 . (10) Mc 4,33 .


130. Niets is verborgen : Mc 4,21-23 - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 -

Mc 4,21 - Mc 4,21 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:21 kai elegen autois | oti | | mèti erchetai o luchnos ina upo ton modion tethè è upo tèn klinèn ouch ina epi tèn luchnian tethè 21 et dicebat illis numquid venit lucerna ut sub modio ponatur aut sub lecto nonne ut super candelabrum ponatur 21 Hij zei hun: "Komt de lamp (wel) om ze onder de korenmaat te zetten of onder het bed? Is het niet om ze op de lampestandaard te zetten?   [21] Ook zei Hij hun: ‘Breng je de lamp soms binnen om die onder de korenmaat te zetten of onder het bed? Toch zeker om hem op de standaard te zetten? [21] Tegen de menigte zei hij: ‘Je steekt toch geen lamp aan om hem onder de korenmaat te laten uitdoven of onder een bed weg te bergen? Nee, je zet hem op een standaard. 21 ¶ Ook heeft hij tot hen gezegd: het licht komt toch niet om onder de korenmaat te worden gezet of onder het bed?– is het niet om op de luchter te worden gezet?– 21. Et il leur disait : « Est-ce que la lampe vient pour qu'on la mette sous le boisseau ou sous le lit ? N'est-ce pas pour qu'on la mette sur le lampadaire ?

Statenvertaling . 21 En Hij zeide tot hen: Komt ook de kaars, opdat zij onder de koornmaat of onder het bed gezet worde? Is het niet, opdat zij op den kandelaar gezet worde?
King James Bible . [21] And he said unto them, Is a candle brought to be put under a bushel, or under a bed? and not to be set on a candlestick?
Luther-Bibel . 21 Und er sprach zu ihnen: Zündet man etwa ein Licht an, um es unter den Scheffel oder unter die Bank zu setzen? Keineswegs, sondern um es auf den Leuchter zu setzen.

Tekstuitleg van Mc 4,21 .

1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
- Met dit nevenschikkend voegwoord και = kai (en) wordt de perikope Mc 3,20-21.31-35 (de ware huisgenoten van Jezus) met de parabelrede (Mc 4,1-34) verbonden .

2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ελεγεν = elegen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . Mc (31) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in Mc 4 (11) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,26 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,38 . (11) Mc 4,41 . in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) , in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 .

  elegen (hij zei)  bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. syn.  ev.  Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 11 Mc 12 Mc 14 Mc 15
1 elegen (hij zei)   81  10  71  31  19  13  53  66  1 : Mc 2,27 1: Mc 3,23 . 7 : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 3 : (1) Mc 5,8 . (2) Mc 5,28 . (3) Mc 5,30 .   4 : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 6,10 . (3) Mc 6,16 . (4) Mc 6,18 . 4 : (1) Mc 7,9. (2) Mc 7,14 . (3) Mc 7,20 . (4) Mc 7,27 . 2 : (1) Mc 8,21 . (2) Mc 8,24 . .  3 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,24 . (3) Mc 9,31.   1 : Mc 11,17 . 2 : (1) Mc 12,35 . (2) Mc 12,38 1 : Mc 14,36 . 2 : (1) Mc 15,12 . (2) Mc 15,14

- In Mc 4,2 leidt ελεγεν = elegen (hij zei) de parabel van de zaaier in (Mc 4,3-8) . Mc gebruikt in Mc 4,2 ελεγεν = elegen (hij zei) voor de eerste maal in een reeks van 3 en 4 .
In Mc 4 wordt in totaal 13X een vorm van het werkwoord λεγω = legô (zeggen) gebruikt (8X in de parabelrede en 5X in het stormstillingsverhaal) . Naast de zeven boven genoemde verzen 2X act. ind. praesens 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 4,35 , 2X ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 , 1X ind. praesens 3de pers. mv. λεγουσιν = legousin (zij zeggen) in Mc 4,38 en 1X ind. imperf. 3de pers. mv. ελεγον = elegon (zij zeiden) in Mc 4,41
- Hebreeuws : וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) .

  Tenakh Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn Ex Lv Nu Dt Gn 4  
  1879 594 868 120 56 241 315 150 10 95 24 7  

- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Lat. : legere . l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik in Tenakh : qôl (stem) .
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan .

1. - 2. και ελεγεν = kai elegen (en hij zei) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . NT (19) . Mc (16) . Lc (2) . Joh (1) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Niet gevolgd door αυτοις = autois (hen) . NT (7) . Mc (5) . Lc (1) . Joh (1) . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,26 . (3) Mc 4,30 .
- ελεγεν δε = elegen de (hij zei echter) . LXX (3) . NT (12) . Mc (2) : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 7,20 .

3. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .

  autoi  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
7 dat. mann. en onz. mv.autois  117  10  13 10  12  13  1722  1180  542  101  117  89  97  75  47  16  307  404 

1. - 3. και λεγει αυτοις = kai legei autois (en hij zegt hen) . LXX (3) . NT (23) . Mc (14) : (1) Mc 1,38 . (2) Mc 3,4 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,35 . (5) Mc 6,50 .  (6) Mc 7,18 . (7) Mc 9,35 .  (8) Mc 10,11 . (9) Mc 11,2 . (10) Mc 12,16 . (11) Mc 14,13 . (12) Mc 14,27 . (13) Mc 14,34 . (14) Mc 14,41 .
- και ελεγεν αυτοις = kai elegen autois (en hij zei hen) . NT (13) . Mc (12) : (1) Mc 2,27 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,9 . (4) Mc 4,11 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 6,10 . (8) Mc 7,9 . (9) Mc 8,21 . (10) Mc 9,1 . (11) Mc 9,31. (12) Mc 12,38 . Lc (1) : Lc 6,5 .
- ελαλει αυτοις = elalei autois (en hij sprak tot hen) . LXX (1) : Jdt 14,8 . NT (6) : (1) Mt 13,34 . (2) Mc 2,2 . (3) Mc 4,33 . (4) Mc 4,34 . (5) Lc 9,11 . (6) Joh 10,6 .

5. Indicatief praesens 3de persoon enkelvoud erchetai (hij gaat, hij komt) van het werkwoord erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het N.T. : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in Mc. : erchomai (gaan, komen) . Mc (16) : (1) Mc 1,7 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 3,20 . (4) Mc 3,31 (variante erchontai = zij gaan) . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,21 . (7) Mc 5,22 . (8) Mc 6,1 . (9) Mc 6,48 . (10) Mc 10,1 . (11) Mc 13,35 . (12) Mc 14,17 . (13) Mc 14,37 . (14) Mc 14,41 . (15) Mc 14,66 . (16 ) Mc 15,36 .

6. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

9. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

10. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,21 . (9) Mc 4,26 . (10) Mc 4,33 . (11) Mc 4,36 .

13. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

15. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .

17. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou - ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,25 . (6) Mc 4,27 . (7) Mc 4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc 4,21 .

19. epi (op, bij) . Taalgebruik in het N.T. : epi (op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi (op, bij) . Ned. op .
Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,20 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,38 .

Mc 4,22 - Mc 4,22 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:22 ou gar estin krupton ean mè ina fanerôthè oude egeneto apokrufon all ina elthè eis faneron 22 non enim est aliquid absconditum quod non manifestetur nec factum est occultum sed ut in palam veniat  22 Niets* immers is verborgen dan opdat het geopenbaard wordt,  noch gebeurt (iets) verborgen dan opdat het in het openbaar komt.   [22] Want iets is alleen geheim om aan het licht gebracht te worden, en het werd alleen verborgen om aan het licht te komen.   [22] Alles wat verborgen is, moet openbaar worden gemaakt, en alles wat in het geheim is ontstaan, moet aan het licht komen.   22 want iets is niet verborgen dan om geopenbaard te worden; evenmin geschiedt er iets verborgens anders dan om in de openbaarheid te komen;  22. Car il n'y a rien de caché qui ne doive être manifesté et rien n'est demeuré secret que pour venir au grand jour.

Statenvertaling . 22 Want er is niets verborgen, dat niet geopenbaard zal worden; en er is niets geschied, om verborgen te zijn, maar opdat het in het openbaar zou komen.
King James Bible . [22] For there is nothing hid, which shall not be manifested; neither was any thing kept secret, but that it should come abroad.
Luther-Bibel . 22 Denn es ist nichts verborgen, was nicht offenbar werden soll, und ist nichts geheim, was nicht an den Tag kommen soll.

Tekstuitleg van Mc 4,22 .

De eerste hoofdzin komt sterk overeen met Mt 10,26 : Mt 10,26 - ean (indien). In 32 verzen bij Marcus, zie Mc 9,50 : Mc 9,49-50 -

Twee nevenschikkende zinnen, met elkaar verbonden door de ontkenningen ou... oude (noch... noch). Mooie paralelle opbouw van de twee zinnen: ontkenning : ou ... oude (noch ... noch). Werkwoord : estin ... egeneto (is... was). Bijvoeglijk naamwoord : krupton ... apokrufon (verborgen... verborgen). Begin ondergeschikte zin : ean mè ... all' (tenzij... maar). Voegwoord : hina ... hina (opdat... opdat). Werkwoord : fanerôthèi ... elthèi eis faneron (zou zichtbaar worden ... in het zichtbare zou komen).

1. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou - ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,25 . (6) Mc 4,27 . (7) Mc 4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc 4,21 .

2. gar (want) . Taalgebruik in het N.T. : gar (want) . Taalgebruik in Mc : gar (want) . Redengevend voegwoord . Hebr. kî . Lat. enim . Fr. car . Ned. : want .
Mc (63) . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,25 .

10. aor. 3de pers. enk. egeneto  van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik : ginomai (worden) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,39 .

ginomai (worden, gebeuren)  bijbel Tenach O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.   ev. 
aor. 3de pers. enk. egeneto  925  wajëhî : 784 730  195  13  17  69  16  53    17  99  115 


krupton (verborgen) komt in 6 verzen in de bijbel voor. In het O.T. in 2 verzen, in het N.T. in Mt 10,26, in Mc 4,22, in Lc 8,17 en in Lc 12,2. apokrufon : weggestoken, verborgen : in Mc 4,22 en Lc 8,17.
fanerôthèi (zou zichtbaar worden). In 10 verzen in het N.T., niet in het O.T. Niet bij Matteüs en Lucas, slechts 1X bij Marcus nl. Mc 4,22. faneron (zichtbaar) in 5 verzen in de evangelies.
ean mè (tenzij) : Mc 3,27. Mc 4,22 . Mc 7,3. Mc 7,4. Mc 10,30.

Mc 4,23 - Mc 4,23 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:23 ei tis echei ôta akouein akouetô 23 si quis habet aures audiendi audiat 23 Als iemand oren heeft om te horen, hij hore!"   [23] Wie oren heeft om te horen, moet horen.’ [23] Wie oren heeft om te horen, moet goed luisteren!’ 23 als iemand oren heeft om te horen, laat hij horen! 23. Si quelqu'un a des oreilles pour entendre, qu'il entende ! »

Statenvertaling . 23 Zo iemand oren heeft om te horen, die hore.
King James Bible . [23] If any man have ears to hear, let him hear.
Luther-Bibel . 23 Wer Ohren hat zu hören, der höre!

Tekstuitleg van Mc 4,23 .

1. - 2. ei tis (indien (wanneer) iemand) . Mc (4) : (1) Mc 4,23 . (2) Mc 7,16 . (3) Mc 8,34 . (4) Mc 9,35 .

3. act. ind. pr. 3de pers. enk. echei (hij heeft) van het werkw. echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik in Mc 4 : echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het N.T. . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,25 .

5. act. inf. praes. akouein van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen) . Taalgebruik in Mc : akouô (horen) . Taalgebruik in Lc : akouô (horen) . Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Mc (4) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,33 . (4) Mc 7,37 . Een vorm van akouô (horen) in Mc (41) , in Mc 4 (10) : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,15 . (5) Mc 4,16 . (6) Mc 4,18 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,23 . (9) Mc 4,24 . (10) Mc 4,33 .


131. Let op wat je hoort : Mc 4,24-25 - Mc 4,24-25 - Mt 7,1-5 - Lc 13,18-19 - Mt 13,10-15 - Lc 8,18 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,24 - Mc 4,25 -

Mc 4,24 - Mc 4,24 : 131. Let op wat je hoort - Mc 4,24-25 - Mt 7,1-5 - Lc 13,18-19 - Mt 13,10-15 - Lc 8,18 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,24 - Mc 4,25 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:24 kai elegen autois blepete ti akouete en ô metrô metreite metrèthèsetai umin kai prostethèsetai umin   24 et dicebat illis videte quid audiatis in qua mensura mensi fueritis remetietur vobis et adicietur vobis   En hij zei hun: "Kijk wat je hoort: met de maat waarmee je meet zal voor jullie gemeten worden. en er zal (nog) voor je toegevoegd worden.   [24] Ook zei Hij hun: ‘Let goed op wat jullie nu horen! Met de maat waarmee jullie meten, zullen jullie gemeten worden, en meer dan dat.   [24] Hij zei ook tegen hen: ‘Let goed op wat je hoort: met de maat waarmee je meet, zal jou de maat genomen worden, en er zal je zelfs meer worden toebedeeld.   24 Ook heeft hij tot hen gezegd: let op wat ge hoort: met de maat waarmee ge meet zal aan ú worden gemeten en aan u worden toegevoegd; 24. Et il leur disait : « Prenez garde à ce que vous entendez ! De la mesure dont vous mesurez, on mesurera pour vous, et on vous donnera encore plus.  

Statenvertaling . 24 En Hij zeide tot hen: Ziet, wat gij hoort. Met wat mate gij meet, zal u gemeten worden, en u, die hoort, zal meer toegelegd worden.
King James Bible . [24] And he said unto them, Take heed what ye hear: with what measure ye mete, it shall be measured to you: and unto you that hear shall more be given.
Luther-Bibel . 24 Und er sprach zu ihnen: Seht zu, was ihr hört! Mit welchem Maß ihr messt, wird man euch wieder messen, und man wird euch noch dazugeben.

Tekstuitleg van Mc 4,24 .

1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc (555) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. elegen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Mc (31) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Een vorm van legô (zeggen) in Mc 4 in 11 verzen : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,26 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,38 . (11) Mc 4,41 . Een vorm van eipon (ik zei) in Mc 4 in 2 verzen : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 .

3. voornaamw. dat. mann. en onz. mv.autois (hen) van autos . Taalgebruik in het N.T. : aanwijzend voornaamwoord . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos .
Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 .

1. - 3. kai elegen autois (en hij zei hen) . N.T. (12) . Mc (11) . Lc (1) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 .

4. act. ind. pr. + imperat. pr. 2de pers. mv. blepete (jullie kijken, kijkt) . van het werkw. blepô (kijken, zien) . Taalgebruik in het N.T. : blepô (kijken, zien) . Taalgebruik in Mc : blepô (kijken, zien) .
Mc (8) : (1) Mc 4,24 . (2) Mc 8,15 . (3) Mc 8,18 . (4) Mc 12,38 . (5) Mc 13,5 . (6) Mc 13,9 . (7) Mc 13,23 . (8) Mc 13,33 . Een vorm van blepô (kijken, zien) in Mc in 14 verzen .

6. actief imperat. pr. 2de pers. enk. akouete . Taalgebruik in Mc 4 : akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen). Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,24

7. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .

13. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

Mc 4,25 - Mc 4,25 : 131. Let op wat je hoort - Mc 4,24-25 - Mt 7,1-5 - Lc 13,18-19 - Mt 13,10-15 - Lc 8,18 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,24 - Mc 4,25 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:25 os gar echei dothèsetai autô kai os ouk echei kai o echei arthèsetai ap autou 25 qui enim habet dabitur illi et qui non habet etiam quod habet auferetur ab illo Wie immers heeft, hem zal gegeven worden; en wie niet heeft, zelfs wat hij heeft zal van hem afgenomen worden.   [25] Want aan degene die heeft, zal gegeven worden; en aan degene die niets heeft, zal zelfs nog ontnomen worden wat hij heeft.’ [25] Want wie heeft zal nog meer krijgen; maar wie niets heeft zal zelfs het laatste worden ontnomen.’ 25 want wie heeft, hem zal gegeven worden, en wie niets heeft, ook wat hij heeft zal van hem worden weggenomen! 25. Car celui qui a, on lui donnera, et celui qui n'a pas, même ce qu'il a lui sera enlevé. »

Statenvertaling . 25 Want zo wie heeft, dien zal gegeven worden; en wie niet heeft, van dien zal genomen worden, ook dat hij heeft.
King James Bible . [25] For he that hath, to him shall be given: and he that hath not, from him shall be taken even that which he hath.
Luther-Bibel . 25 Denn wer da hat, dem wird gegeben; und wer nicht hat, dem wird man auch das nehmen, was er hat.

Tekstuitleg van Mc 4,25 .

1. betrekk. voornaamw. nom. mann. enk. hos (die) . Taalgebruik in het N.T. : betrekkelijk voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : betrekkelijk voornaamwoord . Mc (25) . Mc 4 (3) : (5) Mc 4,9 . (6) Mc 4,25 . (7) Mc 4,31 .

2. gar (want) . Taalgebruik in het N.T. : gar (want) . Taalgebruik in Mc : gar (want) . Redengevend voegwoord . Hebr. kî . Lat. enim . Fr. car . Ned. : want .
Mc (63) . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,25 .

3. act. ind. praes. 3de pers. enk. echei (hij heeft) van het werkw. echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik in Mc 4 : echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het N.T. . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,25 .

echô (hebben, bezitten)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
                                      497 705 75 69 77 86 44 398 100 221 307    
act. ind. pr. 3de pers. enk echei   10    (1) Mc 2,10 .   4 : (1) Mc 3,22 . (2) Mc 3,26 . (3) Mc 3,29 . (4) Mc 3,30 .   (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,25 .   1 : Mc 5,23 .             1 : Mc 11,3 .             136  44  92  11  10  12  18  18  33  51     

 

6. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

8. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou - ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,25 . (6) Mc 4,27 . (7) Mc 4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc 4,21 .

9. act. ind. pr. 3de pers. enk. echei (hij heeft) van het werkw. echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik in Mc 4 : echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het N.T. . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,25 .

10. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

12. act. ind. pr. 3de pers. enk. echei (hij heeft) van het werkw. echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik in Mc 4 : echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het N.T. . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,25 .

11. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

15. pers. vnw. gen. mann. enk. autou (bij hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos .
Mc (143) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,25 . (3) Mc 4,32 . (4) Mc 4,36 .

132. Gelijkenis van het zaad dat vanzelf groeit : Mc 4,26-29 - Mc 4,26-29 - bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,26 - Mc 4,27 - Mc 4,28 - Mc 4,29 -

Mc 4,26b-27 : 5 nevenschikkende zinnen met elkaar verbonden door het voegwoord kai (en) . Drie zinnen hebben betrekking op de zaaier , twee op het zaad .

1. betrekk. voornaamw. nom. mann. enk. hos (die) . Taalgebruik in Mc 4 : betrekkelijk voornaamwoord . Taalgebruik in het N.T. : betrekkelijk voornaamwoord. Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,25 . (3) Mc 4,31 .

8. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc 4 : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet). ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,25 . (6) Mc 4,27 . (7) Mc 4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc 4,21 .

11. betrekk. voornaamw. nom. onzijdig enk. ho (dat) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .


echô (hebben, bezitten)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
                                      497 705 75 69 77 86 44 398 100 221 307    
act. ind. pr. 3de pers. enk echei   10    (1) Mc 2,10 .   4 : (1) Mc 3,22 . (2) Mc 3,26 . (3) Mc 3,29 . (4) Mc 3,30 .   (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,25 .   1 : Mc 5,23 .             1 : Mc 11,3 .             136  44  92  11  10  12  18  18  33  51     

 

6. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

8. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou - ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,25 . (6) Mc 4,27 . (7) Mc 4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc 4,21 .

9. act. ind. pr. 3de pers. enk. echei (hij heeft) van het werkw. echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik in Mc 4 : echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het N.T. . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,25 .

10. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

12. act. ind. pr. 3de pers. enk. echei (hij heeft) van het werkw. echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik in Mc 4 : echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het N.T. . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,25 .

11. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

15. pers. vnw. gen. mann. enk. autou (bij hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos .
Mc (143) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,25 . (3) Mc 4,32 . (4) Mc 4,36 .

132. Gelijkenis van het zaad dat vanzelf groeit : Mc 4,26-29 - Mc 4,26-29 - bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,26 - Mc 4,27 - Mc 4,28 - Mc 4,29 -

Mc 4,26b-27 : 5 nevenschikkende zinnen met elkaar verbonden door het voegwoord kai (en) . Drie zinnen hebben betrekking op de zaaier , twee op het zaad .

1. betrekk. voornaamw. nom. mann. enk. hos (die) . Taalgebruik in Mc 4 : betrekkelijk voornaamwoord . Taalgebruik in het N.T. : betrekkelijk voornaamwoord. Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,25 . (3) Mc 4,31 .

8. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc 4 : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet). ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,25 . (6) Mc 4,27 . (7) Mc 4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc 4,21 .

11. betrekk. voornaamw. nom. onzijdig enk. ho (dat) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

Mc 4,26 - Mc 4,26 : 132. Gelijkenis van het zaad dat vanzelf groeit - Mc 4,26-29 - bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,26 - Mc 4,27 - Mc 4,28 - Mc 4,29 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Liturgische lezing: 11zdhj (B) Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
26 kai elegen outôs estin è basileia tou theou ôs anthrôpos balè ton sporon epi tès gès 26 et dicebat sic est regnum Dei quemadmodum si homo iaciat sementem in terram En hij zei: "Zo is het Rijk Gods: zoals een mens het zaad werpt op de aarde 26 In die tijd zei Jezus tot de menigte: "Het gaat met het Rijk Gods als met een man die zijn land bezaait; [26] Ook zei Hij: ‘Met het koninkrijk* van God gaat het als met iemand die zaad op zijn land heeft gestrooid. [26] En hij zei: ‘Het is met het koninkrijk van God als met een mens die zaad uitstrooit op de aarde: 26 Ook heeft hij gezegd: zó is het met het koningschap van God,– als met een mens die het zaad uitwerpt over de aarde; 26. Et il disait : « Il en est du Royaume de Dieu comme d'un homme qui aurait jeté du grain en terre :

Statenvertaling . 26 En Hij zeide: Alzo is het Koninkrijk Gods, gelijk of een mens het zaad in de aarde wierp;
King James Bible . [26] And he said, So is the kingdom of God, as if a man should cast seed into the ground;
Luther-Bibel . 26 Und er sprach: Mit dem Reich Gottes ist es so, wie wenn ein Mensch Samen aufs Land wirft

Tekstuitleg van Mc 4,26 .

Mc 4,26.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik : kai (en) in Mc . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Van de eenenveertig verzen in Mc 4 niet in acht verzen : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

Mc 4,26.2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. elegen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Mc (31) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Een vorm van legô (zeggen) in Mc 4 in 11 verzen : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,26 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,38 . (11) Mc 4,41 . Een vorm van eipon (ik zei) in Mc 4 in 2 verzen : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 .

Mc 4,26.1. - 2. kai elegen (en hij zei) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . N.T. (19) . Mc (16) . Lc (2) . Joh (1) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Niet gevolgd door autois (hen) . N.T. (7) . Mc (5) . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,26 . (3) Mc 4,30 .

3. houtôs (zo, op deze wijze) . Taalgebruik in het N.T. : houtos (zo) . Taalgebruik in Mc : houtos (zo) .
Mc (10) : (1) Mc 2,7 . (2) Mc 2,8 . (3) Mc 2,12 .  (4) Mc 4,26 .  (5) Mc 7,18 .  (6) Mc 9,3 .  (7) Mc 10,43 .  (8) Mc 13,29 .  (9) Mc 14,59 .  (10) Mc 14,59 .

Mc 4,26.5. bep. lidw. nom. vr. enk. hè (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,17 . (2) Mc 4,19 . (3) Mc 4,21 . (4) Mc 4,26 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,30 . (7) Mc 4,41 .

Mc 4,26.6. nom. + dat enk. basileia(i) (koninkrijk) . Taalgebruik in het N.T. : basileia (koninkrijk) . Taalgebruik in Mc : basileia (koninkrijk) . Mc (7) : (1) Mc 1,15 (nom.) . (2) Mc 3,24 (nom.) . (3) Mc 4,26 (nom.) . (4) Mc 10,14 (nom.) . (5) Mc 11,10 (nom.) . (6) Mc 13,8 (nom.) . (7) Mc 14,25 (dat.) . Een vorm van basileia (koninkrijk) in Mc 4 (3) : (1) Mc 4,11 (gen.) . (2) Mc 4,26 (nom.) . (3) Mc 4,30 (acc.) .

Mc 4,26.7. bep. lidw. gen. m. + onz. enk. tou (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,19 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,30 . (5) Mc 4,32 .

Mc 4,26.8. gen. mann. enk. theou (van God) van het zelfst. naamw. theos (God) . Taalgebruik in het N.T. : theos (God) . Taalgebruik in Mc : theos (God) . Vergelijk : L. deus , Fr. dieu . De vloek dju . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,26 . (3) Mc 4,30 .

Mc 4,26.5. - 8. hè basileia tou theou (het koninkrijk van God) . Mc (3 / 6) : (1) Mc 1,15 . (2) Mc 4,26 . (3) Mc 10,14 .

9. Onbep. voornaamw. van wijze hôs (zoals) . Taalgebruik : hôs (zoals). Mc 4 (4) : (1) Mc 4,26 . (2) Mc 4,27 . (3) Mc 4,31 . (4) Mc 4,36 .

(hôs (zoals)  bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  1956  1514  442  33  21  49  30  62  189  58  103  133 

10. nom. mann. enk. anthrôpos (mens) . Taalgebruik in het N.T. : anthrôpos (mens) . Taalgebruik in Mc : anthrôpos (mens) .
Mc (14) : (1) Mc 1,23 . (2) Mc 2,27 . (3) Mc 3,1 . (4) Mc 4,26 . (5) Mc 5,2 . (6) Mc 7,11 . (7) Mc 8,37 . (8) Mc 10,7 . (9) Mc 10,9 . (10) Mc 12,1 . (11) Mc 13,34 . (12) Mc 14,13 . (13) Mc 14,21 . (14) Mc 15,39 .

12. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. und . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (11) . (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,21 . (9) Mc 4,26 . (10) Mc 4,33 . (11) Mc 4,36 .

14. epi (op, bij) . Taalgebruik in het N.T. : epi (op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi (op, bij) . Ned. op .
Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,20 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,38 .

15. bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. und . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,31 .

16. gen. vr. enk. gès (van de aarde) van het zelfst. naamw. gè (aarde) . Taalgebruik in Mc 4 : gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde). Mc 4 (4) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,31 .

Mc 4,27 - Mc 4,27 : 132. Gelijkenis van het zaad dat vanzelf groeit - Mc 4,26-29 - bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,26 - Mc 4,27 - Mc 4,28 - Mc 4,29 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Liturgische lezing: 11zdhj (B) Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
27 kai katheudè kai egeirètai nukta kai èmeran kai o sporos blasta kai mèkunètai ôs ouk oiden autos 27 et dormiat et exsurgat nocte ac die et semen germinet et increscat dum nescit ille en slaapt en opstaat, nacht en dag; en het zaad ontkiemt en groeit op, hoe weet hij niet. 27 hij slaapt en staat op, 's nachts en overdag, en onderwijl kiemt het zaad en schiet op, maar hij weet niet hoe. [27] Hij slaapt en waakt, nacht na nacht en dag na dag, en het zaad ontkiemt en schiet op, zonder dat hij weet hoe. [27] hij slaapt en staat weer op, dag in dag uit, terwijl het zaad ontkiemt en opschiet, ook al weet hij niet hoe. 27 hij gaat slapen en hij wordt wakker, een nacht en een dag… het zaad kiemt en groeit, en hóe, dat weet hij niet; 27. qu'il dorme et qu'il se lève, nuit et jour, la semence germe et pousse, il ne sait comment.

Statenvertaling . 27 En voorts sliep, en opstond, nacht en dag; en het zaad uitsproot en lang werd, dat hij zelf niet wist, hoe.
King James Bible . [27] And should sleep, and rise night and day, and the seed should spring and grow up, he knoweth not how.
Luther-Bibel . 27 und schläft und aufsteht, Nacht und Tag; und der Same geht auf und wächst - er weiß nicht wie.

Tekstuitleg van Mc 4,27 .

1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

3. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

6. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

8. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

9. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

12. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

14. Onbep. voornaamw. van wijze hôs (zoals) . Taalgebruik : hôs (zoals). Mc 4 (4) : (1) Mc 4,26 . (2) Mc 4,27 . (3) Mc 4,31 . (4) Mc 4,36 .

(hôs (zoals)  bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  1956  1514  442  33  21  49  30  62  189  58  103  133 

15. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou - ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,25 . (6) Mc 4,27 . (7) Mc 4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc 4,21 .

Mc 4,28 - Mc 4,28 : 132. Gelijkenis van het zaad dat vanzelf groeit - Mc 4,26-29 - bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,26 - Mc 4,27 - Mc 4,28 - Mc 4,29 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Liturgische lezing: 11zdhj (B) Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
28 automatè è gè karpoforei prôton corton | eiten stacun eiten plèrè | eita stacun eita <plèrès*> | siton en tô stacui 28 ultro enim terra fructificat primum herbam deinde spicam deinde plenum frumentum in spica Vanzelf draagt de aarde vrucht, eerst halm, vervolgens aar, vervolgens volle tarwe in de aar   28 Uit eigen kracht brengt de aarde vruchten voort, eerst de groene halm, dan de aar, dan het volgroeide graan in de aar. [28] Vanzelf draagt de aarde vrucht, eerst de groene spriet, dan de aar, dan het graan in de volle aar.   [28] De aarde brengt uit zichzelf vrucht voort, eerst de halm, dan de aar, en dan het rijpe graan in de aar.   28 vanzelf draagt de aarde vrucht, eerst een grasje, dan een aar, en dan volop koren in de aar; 28. D'elle-même, la terre produit d'abord l'herbe, puis l'épi, puis plein de blé dans l'épi.  

Statenvertaling . 28 Want de aarde brengt van zelve vruchten voort: eerst het kruid, daarna de aar, daarna het volle koren in de aar.
King James Bible . [28] For the earth bringeth forth fruit of herself; first the blade, then the ear, after that the full corn in the ear.
Luther-Bibel . 28 Denn von selbst bringt die Erde Frucht, zuerst den Halm, danach die Ähre, danach den vollen Weizen in der Ähre.

Tekstuitleg van Mc 4,28 .

2. bep. lidw. nom. vr. enk. hè (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,17 . (2) Mc 4,19 . (3) Mc 4,21 . (4) Mc 4,26 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,30 . (7) Mc 4,41 .

12. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .

13. bep. lidw. nom. + dat. onz. enk. tô(i) (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc (68) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,28 . (3) Mc 4,36 . (4) Mc 4,39 .

Mc 4,29 - Mc 4,29 : 132. Gelijkenis van het zaad dat vanzelf groeit - Mc 4,26-29 - bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,26 - Mc 4,27 - Mc 4,28 - Mc 4,29 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Liturgische lezing: 11zdhj (B) Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
29 otan de paradoi o karpos euthus apostellei to drepanon oti parestèken o therismos 29 et cum se produxerit fructus statim mittit falcem quoniam adest messis 29 Wanneer nu de vrucht het mogelijk maakt, slaat hij er terstond de sikkel in, want de oogst is er . 29 Zodra de vrucht het toelaat, slaat hij er de sikkel in, want het is tijd voor de oogst." [29] Wanneer de vrucht zover is, slaat hij er meteen de sikkel in, omdat het tijd is voor de oogst.’ [29] Maar zo gauw het graan het toelaat, slaat hij er de sikkel in, omdat het tijd is voor de oogst.’ 29 wanneer de vrucht zich prijsgeeft, zendt hij meteen de sikkel uit, omdat de zomeroogst is aangetreden. {#Joe 3:13} 29. Et quand le fruit s'y prête, aussitôt il y met la faucille, parce que la moisson est à point. »

Statenvertaling . 29 En als de vrucht zich voordoet, terstond zendt hij de sikkel daarin, omdat de oogst daar is.
King James Bible . [29] But when the fruit is brought forth, immediately he putteth in the sickle, because the harvest is come.
Luther-Bibel . 29 Wenn sie aber die Frucht gebracht hat, so schickt er alsbald die Sichel hin; denn die Ernte ist da.

Tekstuitleg van Mc 4,29 .

1. hotan (telkens wanneer, wanneer, zodra) . Taalgebruik : hotan (telkens wanneer , wanneer, zodra) . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,15 . (2) Mc 4,16 . (3) Mc 4,29 . (4) Mc 4,31 . (5) Mc 4,32 .

2. de (echter) . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Mc : de (echter) . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,29 . (4) Mc 4,34 .

4. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

8. bep. lidw. nom. en acc. onz. enk. to (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,6 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,29 . (5) Mc 4,35 . (6) Mc 4,37 . (7) Mc 4,38 .

10. hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in het N.T. : hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in Mc : hoti (dat, omdat) .
Mc (92) . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,29 . (2) Mc 4,38 . (3) Mc 4,41 .

134. Gelijkenis van het mosterdzaad : Mc 4,30-32 - Mc 4,30-32 - Mt 13,31-32 - Lc 13,18-19 - Taalgebruiken -- Mc 4,30 - Mc 4,31 - Mc 4,32 -

Mc 4,30 - Mc 4,30 : 134. Gelijkenis van het mosterdzaad - Mc 4,30-32 - Mt 13,31-32 - Lc 13,18-19 - Taalgebruiken -- Mc 4,30 - Mc 4,31 - Mc 4,32 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Liturgische lezing: 11zdhj (B) Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel
30 kai elegen pôs omoiôsômen tèn basileian tou theou hè en tini autèn parabolèi thômen 30 et dicebat cui adsimilabimus regnum Dei aut cui parabolae conparabimus illud 30 En hij zei: “Hoe zullen we het Rijk Gods (ergens mee) vergelijken of in welke gelijkenis het voorstellen ? 30 En verder: "Welke vergelijking kunnen wij vinden voor het Rijk Gods en in welke gelijkenis zullen we het voorstellen? [30] Ook zei Hij: Waarmee zullen we het koninkrijk van God vergelijken, of met welke gelijkenis geven we het weer? [30] En hij zei: Waarmee kunnen we het koninkrijk van God vergelijken en door welke gelijkenis kunnen we het voorstellen? 30 Ook heeft hij gezegd: hoe moeten we het koningschap van God vergelijken, of in welke gelijkenisspreuk zullen we het voorstellen?

Statenvertaling . 30 En Hij zeide: Waarbij zullen wij het Koninkrijk Gods vergelijken, of met wat gelijkenis zullen wij hetzelve vergelijken?
King James Bible . [30] And he said, Whereunto shall we liken the kingdom of God? or with what comparison shall we compare it?
Luther-Bibel . 30 Und er sprach: Womit wollen wir das Reich Gottes vergleichen, und durch welches Gleichnis wollen wir es abbilden?
Bible de Jérusalem . 30. Et il disait : « Comment allons-nous comparer le Royaume de Dieu ? ou par quelle parabole allons-nous le figurer ?

Tekstuitleg van Mc 4,30 .

1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
- Met dit nevenschikkend voegwoord και = kai (en) wordt de perikope Mc 3,20-21.31-35 (de ware huisgenoten van Jezus) met de parabelrede (Mc 4,1-34) verbonden .

2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ελεγεν = elegen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . Mc (31) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in Mc 4 (11) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,26 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,38 . (11) Mc 4,41 . in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) , in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 .

  elegen (hij zei)  bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. syn.  ev.  Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 11 Mc 12 Mc 14 Mc 15
1 elegen (hij zei)   81  10  71  31  19  13  53  66  1 : Mc 2,27 1: Mc 3,23 . 7 : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 3 : (1) Mc 5,8 . (2) Mc 5,28 . (3) Mc 5,30 .   4 : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 6,10 . (3) Mc 6,16 . (4) Mc 6,18 . 4 : (1) Mc 7,9. (2) Mc 7,14 . (3) Mc 7,20 . (4) Mc 7,27 . 2 : (1) Mc 8,21 . (2) Mc 8,24 . .  3 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,24 . (3) Mc 9,31.   1 : Mc 11,17 . 2 : (1) Mc 12,35 . (2) Mc 12,38 1 : Mc 14,36 . 2 : (1) Mc 15,12 . (2) Mc 15,14

- In Mc 4,2 leidt ελεγεν = elegen (hij zei) de parabel van de zaaier in (Mc 4,3-8) . Mc gebruikt in Mc 4,2 ελεγεν = elegen (hij zei) voor de eerste maal in een reeks van 3 en 4 .
In Mc 4 wordt in totaal 13X een vorm van het werkwoord λεγω = legô (zeggen) gebruikt (8X in de parabelrede en 5X in het stormstillingsverhaal) . Naast de zeven boven genoemde verzen 2X act. ind. praesens 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 4,35 , 2X ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 , 1X ind. praesens 3de pers. mv. λεγουσιν = legousin (zij zeggen) in Mc 4,38 en 1X ind. imperf. 3de pers. mv. ελεγον = elegon (zij zeiden) in Mc 4,41
- Hebreeuws : וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) .

  Tenakh Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn Ex Lv Nu Dt Gn 4  
  1879 594 868 120 56 241 315 150 10 95 24 7  

- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Lat. : legere . l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik in Tenakh : qôl (stem) .
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan .

1. - 2. και ελεγεν = kai elegen (en hij zei) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . NT (19) . Mc (16) . Lc (2) . Joh (1) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Niet gevolgd door αυτοις = autois (hen) . NT (7) . Mc (5) . Lc (1) . Joh (1) . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,26 . (3) Mc 4,30 .
- ελεγεν δε = elegen de (hij zei echter) . LXX (3) . NT (12) . Mc (2) : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 7,20 .

3. pôs (hoe) . Taalgebruik in het N.T. : pôs (hoe) . Taalgebruik in Mc : pôs (hoe) . Vragend of onbepaald voornaamw. van wijze .
Mc (14) . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 4,30 .

5. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .

6. acc. vr. enk. basileian (koninkrijk) van het zelfst. naamw. basileia (koninkrijk) . Taalgebruik in het N.T. : basileia (koninkrijk) . Taalgebruik in Mc : basileia (koninkrijk) .
Mc (9) : (1) Mc 4,30 .  2 : (2) Mc 9,1 . (3) Mc 9,47 . (4) Mc 10,15 . (5) Mc 10,23 . (6) Mc 10,24 . (7) Mc 10,25 . (8) Mc 13,8 . (9) Mc 15,43 .

7. bep. lidw. gen. m. + onz. enk. tou (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,19 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,30 . (5) Mc 4,32 .

9. partikel è (of) , zie bep. lidw. nom. vr. enk. hè (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,17 . (2) Mc 4,19 . (3) Mc 4,21 . (4) Mc 4,26 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,30 . (7) Mc 4,41 .

10. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .

12. pers. voornaamw. acc. vr. enk. autèn (haar) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos .
Mc (14) : (1) Mc 1,31 . (2) Mc 4,30 . (3) Mc 6,17 . (4) Mc 6,26 . (5) Mc 6,28 . (6) Mc 8,35 . (7) Mc 9,43 . (8) Mc 10,11 . (9) Mc 10,15 . (10) Mc 11,2 . (11) Mc 11,13 . (12) Mc 12,21 . (13) Mc 12,23 . (14) Mc 14,6 .

13. dat. vr. enk. parabolè(i) (parabel) . Taalgebruik : parabolè (parabel, gelijkenis) . Mc (1) Mc 4,30 .

parabolè (parabel)  bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. + dat. vr. enk.  parabolè(i) 14           

Mc 4,31 - Mc 4,31 : 134. Gelijkenis van het mosterdzaad - Mc 4,30-32 - Mt 13,31-32 - Lc 13,18-19 - Taalgebruiken -- Mc 4,30 - Mc 4,31 - Mc 4,32 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Liturgische lezing: 11zdhj (B) Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel
31 ôs kokkô sinapeôs os otan sparè epi tès gès mikroteron hon pantôn tôn spermatôn tôn epi tès gès 31 sicut granum sinapis quod cum seminatum fuerit in terra minus est omnibus seminibus quae sunt in terra 31 (Het is) als een mosterdzaad, dat wanneer het gezaaid wordt in de aarde, het kleinste is van alle zaden op aarde 31 Het lijkt op een mosterdzaadje. Wanneer dat gezaaid wordt in de grond, is het wel het allerkleinste zaadje op aarde; [31] Het is als een mosterdzaadje dat in de aarde gezaaid wordt. Het is het kleinste van alle zaden op aarde, [31] Het is als een zaadje van de mosterdplant, het kleinste van alle zaden op aarde wanneer het gezaaid wordt. 31 als een mosterdzaadje is het, dat, wanneer het op de aarde wordt gezaaid, kleiner is dan alle zaden op de aarde,

Statenvertaling . 31 Namelijk bij een mosterdzaad, hetwelk, wanneer het in de aarde gezaaid wordt, het minste is van al de zaden, die op de aarde zijn.
King James Bible . [31] It is like a grain of mustard seed, which, when it is sown in the earth, is less than all the seeds that be in the earth:
Luther-Bibel . 31 Es ist wie ein Senfkorn: wenn das gesät wird aufs Land, so ist's das kleinste unter allen Samenkörnern auf Erden;
Bible de Jérusalem . 31. C'est comme un grain de sénevé qui, lorsqu'on le sème sur la terre, est la plus petite de toutes les graines qui sont sur la terre ;

Tekstuitleg van Mc 4,31 .

1. Onbep. voornaamw. van wijze hôs (zoals) . Taalgebruik : hôs (zoals). Mc 4 (4) : (1) Mc 4,26 . (2) Mc 4,27 . (3) Mc 4,31 . (4) Mc 4,36 .

hôs (zoals)  bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  1956  1514  442  33  21  49  30  62  189  58  103  133 

Mc 4,31.2. dat. mann. enk. κοκκῳ = kokkô(j) van het zelfst. naamw. κοκκος = kokkos (kern, pit, zaad, graan) . Taalgebruik in het NT : kokkos (kerk, pit, zaad, graan) . Taalgebruik in de LXX : kokkos (kerk, pit, zaad, graan) . Bijbel (4) : (1) Sir 45,10 . (2) Mt 13,31 . (3) Mc 4,31 . (4) Lc 13,19 . Een vorm κοκκος = kokkos (kern, pit, zaad, graan) van in de LXX (2) : (1) Kl 4,5 . (2) Sir 45,10 . In het NT (7) : (1) Mt 13,31 . (2) Mt 17,20 .(3) Mc 4,31 . (4) Lc 13,19 . (5) Lc 17,6 . (6) Joh 12,24 . (7) 1 Kor 15,37 .
- nom. mann. enk. κοκκος = kokkos (kern, pit, zaad, graan) . Taalgebruik in het NT : kokkos (kerk, pit, zaad, graan) . Taalgebruik in de LXX : kokkos (kerk, pit, zaad, graan) . Bijbel (1) : Joh 12,24 .
- acc. mann. enk. κοκκον = kokkon van het zelfst. naamw. κοκκος = kokkos (kern, pit, zaad, graan) . Taalgebruik in het NT : kokkos (kerk, pit, zaad, graan) . Taalgebruik in de LXX : kokkos (kerk, pit, zaad, graan) . Bijbel (3) : (1) Mt 17,20 . (2) Lc 17,6 . (3) 1 Kor 15,37 .

Mc 4,31.3. gen. onz. enk. σιναπεως = sinapeôs (van de mosterd) van het zelfst. naamw. σιναπι = sinapi (mosterd) . Taalgebruik in het NT : sinapi (mosterd) . Taalgebruik in de LXX : sinapi (mosterd) . Bijbel (5) : (1) Mt 13,31 . (2) Mt 17,20 .(3) Mc 4,31 . (4) Lc 13,19 . (5) Lc 17,6 . Een vorm van σιναπι = sinapi (mosterd) in de LXX (0) , in het NT (5) , zie hierboven .
- Ned. : mosterd . D. : Senf (zie sinapi) . E. : moustard . Fr. : sénevé . Grieks : σιναπι = sinapi (mosterd) . Taalgebruik in het NT : sinapi (mosterd) . Latijn : sinapi . Waarschijnlijk van Egyptische oorsprong .

Mc 4,31.2. - 3. κοκκῳ σιναπεως = kokkô(j) sinapeôs (zaad van de mosterd) . Bijbel (3) : (1) Mt 13,31 . (2) Mc 4,31 . (3) Lc 13,19 .
- κοκκον σιναπεως = kokkon sinapeôs (zaad van de mosterd) . Bijbel (2) : (1) Mt 17,20 . (2) Lc 17,6 .

4. betrekk. voornaamw. nom. mann. enk. hos (die) . Taalgebruik in het N.T. : betrekkelijk voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : betrekkelijk voornaamwoord . Mc (25) . Mc 4 (3) : (5) Mc 4,9 . (6) Mc 4,25 . (7) Mc 4,31 .

Mc 4,31.5. ὁταν = hotan (telkens wanneer, wanneer, zodra) . Taalgebruik in het NT : hotan (telkens wanneer , wanneer, zodra) . Taalgebruik in de LXX : hotan (telkens wanneer , wanneer, zodra) . Mc (21) : (1) Mc 2,20 . (2) Mc 3,11 . (3) Mc 4,15 . (4) Mc 4,16 . (5) Mc 4,29 . (6) Mc 4,31 . (7) Mc 4,32 . (8) Mc 8,38 . (9) Mc 9,9 . (10) Mc 11,19 . . (11) Mc 11,25 . . (12) Mc 12,23 . (13) Mc 12,25 . (14) Mc 13,4 . (15) Mc 13,7 . (16) Mc 13,11 . (17) Mc 13,14 . (18) Mc 13,28 . (19) Mc 13,29 . (20) Mc 14,7 . (21) Mc 14,25 . Synoptici : Mc 13 (5) . Lc 21 (5) : (1) Mc 13,4 // Lc 21,7 . (2) Mc 13,7 :// Lc 21,9 . (3) Mt 24,15 // Mc 13,14 // Lc 21,20 . (4) Mt 24,32 // Mc 13,28 // Lc 21,30 . (5) Mt 24,33 // Mc 13,29 // Lc 21,31 .

hotan  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  298  179  119  19  21  27  16  25  67  83 

Mc 4,31.6. pass. subjunctief aor. 3de pers. enk. σπαρῃ = sparè(j) (hij zou zaaien) van het werkw. σπειρω = speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik in het NT : speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik in de LXX : speirô (spreiden, zaaien) . Bijbel (2) : (1) Mc 4,31 . (2) Mc 4,32 . Een vorm van σπειρω = speirô (spreiden, zaaien) in de LXX (62) , in het NT (52) , in Mc (10) , allemaal in Mc 4 .

7. epi (op, bij) . Taalgebruik in het N.T. : epi (op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi (op, bij) . Ned. op .
Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,20 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,38 .

9. gen. vr. enk. gès (van de aarde) van het zelfst. naamw. gè (aarde) . Taalgebruik in Mc 4 : gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde). Mc 4 (4) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,31 .

Mc 4,31.7. - 9. επι της γης = epi tès gès (op de aarde) . LXX (265) . NT (59) . Mt (8) : (1) Mt 6,10 . (2) Mt 6,19 . (3) Mt 9,6 . (4) Mt 16,19 (2X) . (5) Mt 18,18 (2X) . (6) Mt 18,19 . (7) Mt 23,9 . (8) Mt 23,35 .
- επι γης = epi gès (op aarde) . NT (4) . Mt (1) : Mt 28,18 . Mc () : (1) Mc 2,10 . (2) Mc 4,1 . (3) Mc 4,5 . (4) Mc 4,26 . (5) Mc 4,31 . (6) Mc 6,47 . (7) Mc 8,6 . (8) Mc 9,3 . (9) Mc 9,20 . (10) Mc 14,35 .
- Hebreeuws : אֶל הָאָרֶץ = `al hâ´ârèts (op de aarde) . Tenakh (88) . Gn ( 29) .

12. Een vorm van pas (ieder, elk, al) , bijvoegl. naamw. . Taalgebruik in Mc : pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in het N.T. : pas (ieder, elk, alles) . Hebr. kol . Lat. omnis . Fr. tout . Ned. elk , ieder . Mc 4 (6) : (1) Mc 4,1 (pas : nom. mann. enk.) . (2) Mc 4,11 (panta : nom. onz. mv.) . (3) Mc 4,13 (pasas : acc. vr. mv.) . (4) Mc 4,31 (pantôn : gen. mv.) . (5) Mc 4,32 (pantôn : gen. mv.) . (6) Mc 4,34 (panta : acc. onz. mv.) .

16. epi (op) . Taalgebruik in Mc 4 : epi (op) . Taalgebruik in het N.T. : epi (op, bij) . Ned. op . Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,20 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,38 .

17. bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,31 .

18. gen. vr. enk. gès (van de aarde) van het zelfst. naamw. gè (aarde) . Taalgebruik in Mc 4 : gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde). Mc 4 (4) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,31 .

Mc 4,31.16. - 18. επι της γης = epi tès gès (op de aarde) . LXX (265) . NT (59) . Mt (8) : (1) Mt 6,10 . (2) Mt 6,19 . (3) Mt 9,6 . (4) Mt 16,19 (2X) . (5) Mt 18,18 (2X) . (6) Mt 18,19 . (7) Mt 23,9 . (8) Mt 23,35 .
- επι γης = epi gès (op aarde) . NT (4) . Mt (1) : Mt 28,18 . Mc (10) : (1) Mc 2,10 . (2) Mc 4,1 . (3) Mc 4,5 . (4) Mc 4,26 . (5) Mc 4,31 . (6) Mc 6,47 . (7) Mc 8,6 . (8) Mc 9,3 . (9) Mc 9,20 . (10) Mc 14,35 .
- Hebreeuws : אֶל הָאָרֶץ = `al hâ´ârèts (op de aarde) . Tenakh (88) . Gn ( 29) .

Mc 4,32 - Mc 4,32 : 134. Gelijkenis van het mosterdzaad - Mc 4,30-32 - Mt 13,31-32 - Lc 13,18-19 - Taalgebruiken -- Mc 4,30 - Mc 4,31 - Mc 4,32 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Liturgische lezing: 11zdhj (B) Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel
32 kai otan sparè anabainei kai ginetai meizon pantôn tôn lacanôn kai poiei kladous megalous ôste dunasthai upo tèn skian autou ta peteina tou ouranou kataskènoun 32 et cum seminatum fuerit ascendit et fit maius omnibus holeribus et facit ramos magnos ita ut possint sub umbra eius aves caeli habitare 32 maar wanneer bet gezaaid wordt, komt het op en bet wordt groter dan alle gewassen en het maakt grote takken, zodat in zijn schaduw de vogels des hemels kunnen nestelen. 32 maar eenmaal gezaaid, schiet het op en het wordt groter dan alle tuingewassen, en krijgt grote takken, zodat de vogels in zijn schaduw kunnen nestelen." [32] maar als het gezaaid is, komt het op en wordt het groter dan alle andere struiken en het krijgt grote takken, zodat de vogels van de hemel in zijn schaduw kunnen nestelen. [32] Maar als het na het zaaien opschiet, wordt het het grootste van alle planten en krijgt het grote takken, zodat de vogels van de hemel in zijn schaduw kunnen nestelen. 32 en wanneer het is gezaaid, schiet het op en wordt het groter dan alle tuingewassen en maakt het takken, zó groot dat onder zijn schaduw de vogels van de hemel kunnen schuilen! {#Ps 104:12}

Statenvertaling . 32 En wanneer het gezaaid is, gaat het op, en wordt het meeste van al de moeskruiden, en maakt grote takken, alzo dat de vogelen des hemels onder zijn schaduw kunnen nestelen.
King James Bible . [32] But when it is sown, it groweth up, and becometh greater than all herbs, and shooteth out great branches; so that the fowls of the air may lodge under the shadow of it.
Luther-Bibel . 32 und wenn es gesät ist, so geht es auf und wird größer als alle Kräuter und treibt große Zweige, sodass die Vögel unter dem Himmel unter seinem Schatten wohnen können.
Bible de Jérusalem . 32. mais une fois semé, il monte et devient la plus grande de toutes les plantes potagères, et il pousse de grandes branches, au point que les oiseaux du ciel peuvent s'abriter sous son ombre. »

Tekstuitleg van Mc 4,32 .

Mc 4,32.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

Mc 4,32.2. ὁταν = hotan (telkens wanneer, wanneer, zodra) . Taalgebruik in het NT : hotan (telkens wanneer , wanneer, zodra) . Taalgebruik in de LXX : hotan (telkens wanneer , wanneer, zodra) . Mc (21) : (1) Mc 2,20 . (2) Mc 3,11 . (3) Mc 4,15 . (4) Mc 4,16 . (5) Mc 4,29 . (6) Mc 4,31 . (7) Mc 4,32 . (8) Mc 8,38 . (9) Mc 9,9 . (10) Mc 11,19 . . (11) Mc 11,25 . . (12) Mc 12,23 . (13) Mc 12,25 . (14) Mc 13,4 . (15) Mc 13,7 . (16) Mc 13,11 . (17) Mc 13,14 . (18) Mc 13,28 . (19) Mc 13,29 . (20) Mc 14,7 . (21) Mc 14,25 . Synoptici : Mc 13 (5) . Lc 21 (5) : (1) Mc 13,4 // Lc 21,7 . (2) Mc 13,7 :// Lc 21,9 . (3) Mt 24,15 // Mc 13,14 // Lc 21,20 . (4) Mt 24,32 // Mc 13,28 // Lc 21,30 . (5) Mt 24,33 // Mc 13,29 // Lc 21,31 .

hotan  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  298  179  119  19  21  27  16  25  67  83 

Mc 4,32.4. act. ind. praes. 3de pers. enk. αναβαινει = anabainei (hij beklimt) van het werkw. αναβαινω = anabainô (beklimmen, naar boven klimmen, naar boven banen) . Taalgebruik in het NT : anabainô (beklimmen) . Taalgebruik in de LXX : anabainô (beklimmen) . Taalgebruik in Mc : anabainô (beklimmen) . Bijbel (11) . LXX (7) . NT (4) : (1) Mc 3,13 . (2) Mc 4,32 . (3) Apk 14,11 . (4) Apk 19,3 . Een vorm van αναβαινω = anabainô (beklimmen, klimmen op) in de LXX (685) , in het NT (81) , in Mc in 9 verzen : (1) Mc 1,10 . (2) Mc 3,13 .  (3) Mc 4,7 . (4) Mc 4,8 .  (5) Mc 4,32 . (6) Mc 6,51 . (7) Mc 10,32 . (8) Mc 10,33 . (9) Mc 15,8 .
- act. ind. aor. 3de pers. enk. ανεβη = anebè (hij klom naar boven) van het werkw. αναβαινω = anabainô (beklimmen, naar boven klimmen, naar boven banen) . Taalgebruik in het NT : anabainô (beklimmen) . Taalgebruik in de LXX : anabainô (beklimmen) . Taalgebruik in Lc : anabainô (beklimmen) . Bijbel (187) . OT (165) . NT (22) . Bij Matteüs komt het in drie verzen voor : bij het doopsel (Mt 3,16) , bij de bergrede (Mt 5,1) en bij het wandelen over het water (Mt 14,23) . Mc (1) : Mc 6,51 . Lc (3) : (1) Lc 2,4 . (2) Lc 9,28 . (3) Lc 19,4 .

  anabainô (beklimmen)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  act. ind. aor. 3de pers. enk. anebè   187  165  22  12     

- Hebreeuws . ויעל = wj`l : (1) verbindingsletter wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיַּעַל / וַיָּעַל = wajja`al / wajjâ`al (en hij klom op) . (2) verbindingsletter wë + act. qal jussief 3de pers. mann. enk. וְיַּעַל = wëja`al (en ga op) van het werkw. עָלָה = `âlâh (opgaan, opklimmen) . Taalgebruik in Tenakh : `âlâh (opgaan, opklimmen) . Tenakh (115) . Pentateuch (26) . Eerdere Profeten (63) . Latere Profeten (7) . 12 Kleine Profeten (1) . Geschriften (18) . Gn (10) : (1) Gn 8,20 . (2) Gn 13,1 . (3) Gn 17,22 . (4) Gn 19,30 . (5) Gn 26,23 . (6) Gn 35,13 . (7) Gn 38,12 . (8) Gn 46,29 . (9) Gn 50,7 . (10) Gn 50,9 . Ex (11) : (1) Ex 10,12 . (2) Ex 10,14 . (3) Ex 19,18 . (4) Ex 19,20 . (5) Ex 24,9 . (6) Ex 24,13 . (7) Ex 24,15 . (8) Ex 24,18 . (9) Ex 34,4 . (10) Ex 40,25 . (11) Ex 40,29 . Dt (1) Dt 34,1 .

Mc 4,32.5. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

Mc 4,32.8. Een vorm van pas (ieder, elk, al) , bijvoegl. naamw. . Taalgebruik in Mc : pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in het N.T. : pas (ieder, elk, alles) . Hebr. kol . Lat. omnis . Fr. tout . Ned. elk , ieder . Mc 4 (6) : (1) Mc 4,1 (pas : nom. mann. enk.) . (2) Mc 4,11 (panta : nom. onz. mv.) . (3) Mc 4,13 (pasas : acc. vr. mv.) . (4) Mc 4,31 (pantôn : gen. mv.) . (5) Mc 4,32 (pantôn : gen. mv.) . (6) Mc 4,34 (panta : acc. onz. mv.) .

10. gen. onz. mv. λαχανων = lachanôn van het zelfst. naamw. λαχανον = lachanon (gekweekte groente) . Bijbel (4) : (1) 1 K 21,2 . (2) Spr 15,17 . (3) Mt 13,32 . (4) Mc 4,32 . Een vorm van in de LXX (5) , in het NT (4) : (1) Mt 13,32 . (2) Mc 4,32 . (3) Lc 11,42 . (4) Rom 14,2 .

Mc 4,32.11. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

Mc 4,32.18. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .

Mc 4,32.20. pers. vnw. gen. mann. enk. autou (bij hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos .
Mc (143) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,25 . (3) Mc 4,32 . (4) Mc 4,36 .

Mc 4,32.23. bep. lidw. gen. m. + onz. enk. tou (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,19 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,30 . (5) Mc 4,32 .

136. Jezus spreekt in gelijkenissen : Mc 4,33-34 - Mc 4,33-34 - Mt 13,34-35 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,33 - Mc 4,34 -

Mc 4,33 - Mc 4,33 : 136. Jezus spreekt in gelijkenissen - Mc 4,33-34 - Mt 13,34-35 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,33 - Mc 4,34 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Liturgische lezing: 11zdhj (B) Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
33 kai toiautais parabolais pollais elalei autois ton logon kathôs èdunanto akouein 33 et talibus multis parabolis loquebatur eis verbum prout poterant audire   33 In vele dergelijke gelijkenissen verkondigde Hij hun zijn leer op de wijze die zij konden verstaan. [33] Met veel van dergelijke gelijkenissen predikte Hij het woord, voorzover ze in staat waren het te horen. [33] Met zulke en andere gelijkenissen maakte hij hun het goede nieuws bekend, voorzover ze het konden begrijpen; 33 En in tal van zulke gelijkenisspreuken heeft hij tot hen het Woord gesproken, naardat zij het konden horen; 33. C'est par un grand nombre de paraboles de ce genre qu'il leur annonçait la Parole selon qu'ils pouvaient l'entendre ;

Statenvertaling . 33 En door vele zulke gelijkenissen sprak Hij tot hen het Woord, naardat zij het horen konden.
King James Bible . [33] And with many such parables spake he the word unto them, as they were able to hear it.
Luther-Bibel . 33 Und durch viele solche Gleichnisse sagte er ihnen das Wort so, wie sie es zu hören vermochten.

Tekstuitleg van Mc 4,33 .

1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

3. dat. vr. mv. parabolais (parabels, gelijkenissen) van het zelfst. naamw. van het zelfst. naamw. parabolè (parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in het N.T. : parabolè (parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in Mc : parabolè (parabel, gelijkenis) . Paraballô : naast elkaar werpen , vergelijken .
Mc (5) : (1) Mc 3,23 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,33 .  (5) Mc 12,1 .

5. act. ind. imperf. 3de pers. enk. elalei (hij sprak) van het werkw. laleô (lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in het N.T. : laleô (lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in Mc : laleô (lallen, spreken, praten) .
Mc (6) : (1) Mc 2,2 . (2) Mc 4,33 . (3) Mc 4,34 .  (4) Mc 7,35 .  (5) Mc 8,32 .  (6) Mc 14,31 . Een vorm van laleô (lallen, spreken, praten) in Mc in 19 verzen .

6. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .

  autoi  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
7 dat. mann. en onz. mv.autois  117  10  13 10  12  13  1722  1180  542  101  117  89  97  75  47  16  307  404 

7. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc (124) . Mc 4 (11) . (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,21 . (9) Mc 4,26 . (10) Mc 4,33 . (11) Mc 4,36 .

8. zelfst. naamw. acc. mann. enk. logon (woord) . Taalgebruik in het N.T. : logos (woord) . Taalgebruik in Mc : logos (woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon .
Mc 4 (8) : (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,33 .

11. act. inf. praes. akouein van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen) . Taalgebruik in Mc : akouô (horen) . Taalgebruik in Lc : akouô (horen) . Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Mc (4) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,33 . (4) Mc 7,37 . Een vorm van akouô (horen) in Mc (41) , in Mc 4 (10) : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,15 . (5) Mc 4,16 . (6) Mc 4,18 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,23 . (9) Mc 4,24 . (10) Mc 4,33 .

Mc 4,34 - Mc 4,34 : 136. Jezus spreekt in gelijkenissen - Mc 4,33-34 - Mt 13,34-35 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,33 - Mc 4,34 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Liturgische lezing: 11zdhj (B) Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
34 chôris de parabolès ouk elalei autois kat idian de tois idiois mathètais epeluen panta 34 sine parabola autem non loquebatur eis seorsum autem discipulis suis disserebat omnia   34 Anders dan in gelijkenissen sprak Hij niet tot hen, maar eenmaal met zijn leerlingen alleen gaf Hij van alles uitleg. [33] Met veel van dergelijke gelijkenissen predikte Hij het woord, voorzover ze in staat waren het te horen. [34] Zonder gelijkenis sprak Hij niet tegen hen, maar als ze onder elkaar waren, legde Hij zijn leerlingen alles uit. [34] hij sprak alleen in gelijkenissen tegen hen, maar wanneer hij alleen was met zijn leerlingen, verklaarde hij hun alles. 34 anders dan in gelijkenissen heeft hij niet tot hen gesproken, maar afgezonderd heeft hij aan de afzonderlijke leerlingen alles uitgelegd. 34. et il ne leur parlait pas sans parabole, mais, en particulier, il expliquait tout à ses disciples.

Statenvertaling . 34 En zonder gelijkenis sprak Hij tot hen niet; maar Hij verklaarde alles Zijn discipelen in het bijzonder.
King James Bible . [34] But without a parable spake he not unto them: and when they were alone, he expounded all things to his disciples.
Luther-Bibel . 34 Und ohne Gleichnisse redete er nicht zu ihnen; aber wenn sie allein waren, legte er seinen Jüngern alles aus.

Tekstuitleg van Mc 4,34 .

1. chôris (afgezien van, behalve) . Taalgebruik : chôris (afgezien van, behalve) . In Mc 4,34 .

chôris (afgezien van, behalve)  bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  53  15  38    30    27 

2. de (echter) . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Mc : de (echter) . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,29 . (4) Mc 4,34 .

3. parabolès (van de parabel) . Genitief vrouwelijk enkelvoud . Taalgebruik : parabolè (parabel, gelijkenis) . In drie verzen in de bijbel : (1) Mt 13,34 . (2) Mc 4,34 . (3) Lc 8,4 .

4. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou - ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,25 . (6) Mc 4,27 . (7) Mc 4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc 4,21 .

6. voornaamw. dat. mann. en onz. mv.autois (hen) van autos . Taalgebruik in het N.T. : aanwijzend voornaamwoord . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos .
Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 .

7.

8. acc. vr. enk. idian (eigen) van het bijvoegl. naamw. idios (eigen) . Taalgebruik in het N.T. : idios (eigen) . Taalgebruik in Mc : idios (eigen) .
Mc (7) : (1) Mc 4,34 . (2) Mc 6,31 . (3) Mc 6,32 . (4) Mc 7,33 . (5) Mc 9,2 . (6) Mc 9,28 . (7) Mc 13,3 .

7. - 8. kat'idian (?? oikian) : bij zijn eigen - bij zijn huis = thuis .
In zeven verzen bij Mc : (1) Mc 4,34 . (2) Mc 6,31 . (3) Mc 6,32 . (4) Mc 7,33 . (5) Mc 9,2 . (6) Mc 9,28 . (7) Mc 13,3 .

14. Een vorm van pas (ieder, elk, al) , bijvoegl. naamw. . Taalgebruik in Mc : pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in het N.T. : pas (ieder, elk, alles) . Hebr. kol . Lat. omnis . Fr. tout . Ned. elk , ieder . Mc 4 (6) : (1) Mc 4,1 (pas : nom. mann. enk.) . (2) Mc 4,11 (panta : nom. onz. mv.) . (3) Mc 4,13 (pasas : acc. vr. mv.) . (4) Mc 4,31 (pantôn : gen. mv.) . (5) Mc 4,32 (pantôn : gen. mv.) . (6) Mc 4,34 (panta : acc. onz. mv.) .


 


- Mc 4,1 - Mc 4,2 - Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 - Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 - Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - Mc 4,24 - Mc 4,25 - Mc 4,26 - Mc 4,27 - Mc 4,28 - Mc 4,29 - Mc 4,30 - Mc 4,31 - Mc 4,32 - Mc 4,33 - Mc 4,34 - Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -


142. Het bedaren van de storm : Mc 4,35-41 -- Mc 4,35-41 - Mt 8,23-27 - Lc 8,22-25 - - bijbeloverzicht -- bijbelta ;algebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -- Mc 4 -

Als een tekst geen aanduiding van hoofdstukken en verzen of van leestekens (komma's, punten enz.) heeft , zijn er in de tekst zelf wel aanwijzingen om de tekst goed te lezen . Wie de nummering van hoofdstukken en verzen heeft aangebracht , heeft sommige van die aanwijzingen onderkend . Zo heeft de 'indeler' meestal een nieuw vers aangegeven wanneer een nieuw (of ander) personage aan de beurt is . De 'nummeraar' deelt Mc 4,35-41 in zeven verzen in . Telkens is een nieuw (ander) personage aan de beurt . Er is ook een nieuw personage in Mc 4,38b en in Mc 4,39b maar geen begin van een nieuw vers . In al deze gevallen (negenmaal) wordt de zin ingeleid door het nevenschikkend voegwoord και = kai (en) . In deze pericope wordt και = kai (en) 16 X , telkens bij het begin van een nevenschikkende zin , en 1X als verbinding tussen twee bepalingen . In het Hebreeuws spreken we van een waw consecutivum . Deze ו = waw is als een voorvoegsel aan het werkwoord gevoegd . Zo merken we dat in twaalf gevallen het werkwoord onmiddellijk na και = kai (en) volgt ; in de twee zinnen (Mc 4,36b en Mc 4,38a) met ην èn (was / waren) is dit niet het geval . Uitzondering vormt de zin Mc 4,37b και τα κυματα επεβαλλεν = kai ta kumata epeballen (en de golven beukten tegen) .
Marcus gebruikt vaak een participium aorist gevolgd door een aorist . Deze constructie wordt vaak gebruikt in de LXX om twee werkwoorden te vertalen die door een waw consecutivum zijn verbonden . We treffen dit aan in Mc 4,39 en in gewijzigde vorm (participium aorist gevolgd door praesens) in Mc 4,36 .
Uit dit alles moge blijken hoe Mc 4,35-41 de kentrekken heeft van een mondeling verteld verhaal : en... en... en...

  1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
  Mc 4,35 (Jezus) Mc 4,36 (leerlingen) Mc 4,37 (storm) Mc 4,38 (Jezus) Mc 4,38b (de leerlingen) Mc 4,39 (Jezus) Mc 4,39b (wind...) Mc 4,40 (Jezus) Mc 4,41 (de leerlingen)
nevenschikkend voegwoord kai (en) kai (en) kai (en) kai (en) kai (en) kai (en) kai (en) kai (en) kai (en)
werkwoord legei (hij zegt) afentes ton ochlon paralambanousin (de menigte achtergelaten nemen zij hem mee) ginetai (er ontstaat) autos èn (hij was) egeirousin (zij wekken) diegertheis epetimèsen (opgestaan beval hij) ekopasen (ging liggen) eipen (hij zei) efobèthèsan fobon megan (en zij werden door grote vrees bevangen)
  autois (aan hen)...   lailaps megalè anemou (een grote windstorm)   auton (hem) tôi anemôi (aan de wind)...   autois (aan hen)  

- In Mc 4,35-41 durft Marcus de tegenwoordige en de verleden tijd door elkaar gebruiken .
- Vóór een rechtstreekse rede wordt meestal een vorm van het werkwoord λεγω = legô (zeggen) gebruikt . In Mc 4,35-41 is dit vijfmaal het geval : (1) λεγει = legei (hij zegt) : Mc 4,35 . (2) λεγουσιν = legousin (zij zeggen) : Mc 4,38 . (3) en (4) ειπεν = eipen (hij zei) : Mc 4,39 en Mc 4,40 . (5) ελεγον = elegon (zij zeiden) : Mc 4,41 . Jezus is driemaal aan het woord: (1) Mc 4,35 (4 woorden - 8 lettergrepen) . (2) Mc 4,39 (2 woorden - 7 lettergrepen) . (3) Mc 4,40 (2 X 3 woorden ; (1 X 5) + (1 X 7) lettergrepen) . Totaal bij Jezus : 12 woorden en 27 lettergrepen . De leerlingen zijn tweemaal aan het woord : (1) Mc 4,38 (6 woorden - 15 lettergrepen) . (2) Mc 4,41 (13 woorden - 25 lettergrepen . Totaal bij de leerlingen : 19 woorden en 40 lettergrepen . Totaal in de dialogen : 31 woorden en 67 lettergrepen .

Mc 4,35 (Jezus) Mc 4,38 (leerlingen) Mc 4,39 (Jezus)   Mc 4,40 (Jezus) Mc 4,41 (leerlingen)
Kai (en) kai (en) kai ... (en...) kai (en) kai (en) kai (en)
legei (hij zegt) legousin (zij zeiden) epetimèsen (hij beval) eipen (hij zei) eipen (hij zei) elegon (zij zeiden)
autois (aan hen) autôi (tot hem) tô anemôi (aan de wind) tèi thalassèi (aan de zee) autois (tot hen) pros allèlous (tot elkaar)
+ directe rede + directe rede   + directe rede) + directe rede + directe rede

De gelijkenis tussen Mc 1,23-28 en Mc 4,35-41 is groot . Het verhaal van de stormstilling is ingebed in een verhaal van het oversteken van het meer en de dialoog tussen Jezus en zijn leerlingen .

situatie  situatie    bevel  bevel    uitwerking  uitwerking
Mc 1,23 Mc 4,37     Mc 1,25 Mc 4,39   Mc 1,26 Mc 4,39
      kai epetimèsen autôi ho Ièsous legôn (en Jezus beval hem zeggend:)  kai diergertheis epetimèsen tôi anemôi kai eipen tèi thalassèi (en gewekt beval hij aan de wind en zei hij aan de zee)      
kai... èn ... anthrôpos en pneumati akathartôi (een mens met een onzuivere geest)  kai ginetai lailaps megalè anemou kai ta kumata epeballen eis to ploion hôste èdè gemizesthai to ploion (en er komt een grote windstorm en de golven beukten op de boot zodat de boot reeds aan het vollopen was           kai ekopasen ho anemos kai egeneto galènè megalè (en de wind ging liggen en het werd muisstil)
kai anekraxen (en hij schreeuwde het uit)     fimôthèti (zwijg) siôpa, pefimôso (zwijg, wees stil)   kai fônèsan fônèi megalèi (- de onreine geest - geroepen met stemgeluid)  
      kai exelthe ex autou (en ga uit hem uit)     exèlthen ex autou (ging uit hem uit)  
55. Uitdrijving van een demon : Mc 1,23-28 - Lc 4,33-37 - 142. Het bedaren van de storm : Mc 4,35-41 - Mt 8,23-27 - Lc 8,22-25   55. Uitdrijving van een demon : Mc 1,23-28 - Lc 4,33-37 142. Het bedaren van de storm : Mc 4,35-41 - Mt 8,23-27 - Lc 8,22-25   55. Uitdrijving van een demon : Mc 1,23-28 - Lc 4,33-37 142. Het bedaren van de storm : Mc 4,35-41 - Mt 8,23-27 - Lc 8,22-25

Zonderen we nu de dialoog tussen Jezus en de leerlingen af , dan zien we volgend beeld : de oversteek naar de overzijde bedreigt de leerlingen met ondergang .

Mc 4,35 : Jezus tot de leerlingen Mc 4,38b : de leerlingen tot Jezus Mc 4,40 : Jezus tot de leerlingen
dielthômen eis to peran (laten we oversteken naar de overzijde) didaskale, ou melei soi hoti apollumetha (meester, raakt het je niet dat wij ten onder gaan) tí deiloi este houtôs; pôs ouk echete pistin (waarom zijn jullie zo bang? hebben jullie nog geen geloof? )

De oversteek naar de overzijde (het land van de heidenen) roept het beeld op van Jona . Door zijn gebrek aan geloof dreigt hij onder te gaan . Ook de leerlingen dreigen door gebrek aan geloof onder te gaan . De oversteek vraagt een groot geloof .

Mc 4,35 - Mc 4,35 -- Mc 4,35-41 - Mt 8,23-27 - Lc 8,22-25 -- bijbeloverzicht -- bijbeltaalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -- Mc 4 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Liturgische lezing: 12zdhj (B) Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
Kai legei autois en ekeinèi tèi hèmerai opsias genomenès, dielthômen eis to peran et ait illis illa die cum sero esset factum transeamus contra En hij zei hun op die dag toen het avond werd: "Laten we oversteken naar de overkant".   Op diezelfde dag tegen het vallen van de avond sprak Jesus tot hen : Laten we oversteken.  Tegen de avond van die dag zei Hij tegen hen: ':Laten we naar de overkant gaan'. Aan het eind van die dag, toen het avond was geworden, zei hij tegen hen: 'Laten we het meer oversteken'. Op diezelfde dag zegt hij, als het laat wordt, tot hen: laten we doorsteken naar de overkant!  35. Ce jour-là, le soir venu, il leur dit : « Passons sur l'autre rive. »  

Statenvertaling . 35 En op denzelfden dag, als het nu avond geworden was, zeide Hij tot hen: Laat ons overvaren aan de andere zijde.
King James Bible . And the same day, when the even was come, he saith unto them, Let us pass over unto the other side.
Luther-Bibel . 35 Und am Abend desselben Tages sprach er zu ihnen: Lasst uns hinüberfahren.

Tekstuitleg van Mc 4,35 . Dit vers Mc 4,35 telt 13 woorden , 28 (2 X 2 X 7) lettergrepen en 65 (5 X 13) letters . De getalwaarde van Mc 4,35 is 4896 (2 X 2 X 2 X 2 X 2 X 3 X 3 X 17) . Woorden van Jezus : 4 ; 8 lettergrepen en 19 letters .

  Mc 4,35 Mt 8,23 Lc 8,22
  Kai legei autois en ekeinèi tèi hèmerai opsias genomenès, dielthômen eis to peran / 35Καὶ λέγει αὐτοῖς ἐν ἐκείνῃ τῇ ἡμέρᾳ ὀψίας γενομένης, Διέλθωμεν εἰς τὸ πέραν. kai embanti autô eis to ploion èkolouthèsan autô oi mathètai autou  22Ἐγένετο δὲ ἐν μιᾷ τῶν ἡμερῶν καὶ αὐτὸς ἐνέβη εἰς πλοῖον καὶ οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ, καὶ εἶπεν πρὸς αὐτούς, Διέλθωμεν εἰς τὸ πέραν τῆς λίμνης: καὶ ἀνήχθησαν.  

Mc 4,35.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (33) . Niet in : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .

Mc 4,35.2. act. ind. praes. 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van act. 2de aor. ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) .

  legô : act. ind. praes. bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
3 act. ind. pr. 3de pers. enk.  legei 1027  702  325  54  62  14  112  11  46  26  130  242 

  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6
1 legei (hij zegt) 3 : (1) Mc 1,38 . (2) Mc 1,41 . (3) Mc 1,44 .   6 : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 2,8 . (3) Mc 2,10 . (4) Mc 2,14 . (5) Mc 2,17 . (6) Mc 2,25 .   5 : (1) Mc 3,3 . (2) Mc 3,4 . (3) Mc 3,5 . (4) Mc 3,33 . (5) Mc 3,34 .   2 : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 4,35 6 : (1) Mc 5,7 . (2) Mc 5,9 . (3) Mc 5,19 . (4) Mc 5,36 . (5) Mc 5,39 . (6) Mc 5,41 .   3 : (1) Mc 6,31 . (2) Mc 6,38 . (3) Mc 6,50 .  

    Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
1 legei (hij zegt) 3 : (1) Mc 7,18 . (2) Mc 7,28 . (3) Mc 7,34 .   5 : (1) Mc 8,1 . (2) Mc 8,12 . (3) Mc 8,17 . (4) Mc 8,29 . (5) Mc 8,33 .   3 : (1) Mc 9,5 . (2) Mc 9,19 . (3) Mc 9,35 .   5 : (1) Mc 10,11 . (2) Mc 10,23 . (3) Mc 10,24 . (4) Mc 10,27 . (5) Mc 10,42 4 : (1) Mc 11,2 . (2) Mc 11,21 . (3) Mc 11,22 . (4) Mc 11,33 .   2 : (1) Mc 12,16 . (2) Mc 12,37 1 : Mc 13,1 .   12 : (1) Mc 14,13 . (2) Mc 14,14 . (3) Mc 14,27 . (4) Mc 14,30 . (5) Mc 14,32 . (6) Mc 14,34 . (7) Mc 14,37 . (8) Mc 14,41 . (9) Mc 14,45 . (10) Mc 14,61 . (11) Mc 14,63 . (12) Mc 14,67 . 1 : Mc 15,2 . 1 : Mc 16,6 .  

- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . D. : sagen . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Lat. : legere .

Mc 4,35.3. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .

  autoi  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
7 dat. mann. en onz. mv.autois  117  10  13 10  12  13  1722  1180  542  101  117  89  97  75  47  16  307  404 

Mc 4,35.1. - 3. και λεγει αυτοις = kai legei autois (en hij zegt hen) . LXX (3) : (1) Ex 20,20 . (2) Ex 32,2 . (3) Ex 32,27 . NT (31) . Slechts in de evangelies . Mt (9) . Mc (14) : (1) Mc 1,38 . (2) Mc 3,4 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,35 . (5) Mc 6,50 .  (6) Mc 7,18 . (7) Mc 9,35 .  (8) Mc 10,11 . (9) Mc 11,2 . (10) Mc 12,16 . (11) Mc 14,13 . (12) Mc 14,27 . (13) Mc 14,34 . (14) Mc 14,41 . Lc (1) : Lc 24,36 . Joh (7) .
- και ελεγεν αυτοις = kai elegen autois (en hij zei hen) . NT (13) . Mc (12) : (1) Mc 2,27 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,9 . (4) Mc 4,11 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 6,10 . (8) Mc 7,9 . (9) Mc 8,21 . (10) Mc 9,1 . (11) Mc 9,31. (12) Mc 12,38 . Lc (1) : Lc 6,5 .
- ελαλει αυτοις = elalei autois (en hij sprak tot hen) . LXX (1) : Jdt 14,8 . NT (6) : (1) Mt 13,34 . (2) Mc 2,2 . (3) Mc 4,33 . (4) Mc 4,34 . (5) Lc 9,11 . (6) Joh 10,6 .
- και ειπεν αυτοις = kai eipen autois (en hij zei hen) . LXX (89) . NT (30) . Slechts in de evangelies . Mt (3) : (1) Mt 8,32 . (2) Mt 9,15 . (3) Mt 20,17 . Mc (8) : (1) Mc 1,17 . (2) Mc 2,19 . (3) Mc 4,40 . (4) Mc 6,31 . (5) Mc 9,29 . (6) Mc 10,14 . (7) Mc 14,24 . (8) Mc 16,15 . Lc (9) : (1) Lc 2,10 . (2) Lc 9,48 . (3) Lc 13,22 . (4) Lc 16,15 . (5) Lc 22,35 . (6) Lc 22,46 . (7) Lc 24,19 . (8) Lc 24,38 . (9) Lc 24,46 . Joh (10) .

Mc 4,35.4. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX : en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .

en (in) .   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
119 13  13  12    10  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

- Ned. in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : en . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Hebreeuws : בְּ = bë . Latijn : in .

Mc 4,35.1. - 4. και λεγει αυτοις εν = kai legei autois en (en hij zegt hen op) . Slechts in Mc 4,35 in de Bijbel .

Mc 4,35.5. nom. + dat. vr. enk. εκεινη / εκεινῃ = ekeikè(i) (die) van het aanwijz. voornaamw. εκεινος (die) . Taalgebruik in het NT : ekeinos (die) . Taalgebruik in de LXX : ekeinos (die) . Taalgebruik in Mc : ekeinos (die) . Mc (6) : (1) Mc 2,20 (dat.) . (2) Mc 3,24 (nom.) . (3) Mc 3,25 (nom.) . (4) Mc 4,35 (dat.) . (5) Mc 13,11 (dat.) . (6) Mc 16,10 (nom.) .

ekeinos (die)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. + dat. vr. enk. ekeinè(i)       (1) Mc 2,20 .   (2) Mc 3,24 . (3) Mc 3,25 .   (4) Mc 4,35 .                   (5) Mc 13,11 .       (6) Mc 16,10 .   323  277  46  11  10  25  35   

In het Griekse woord εκεινος (die) zien we het Griekse woord εκει (hier, daar; Fr. : ici) , dat een plaats aanwijst .

Mc 4,35.6. bep. lidw. dat. vr. enk. τῃ = tè(i) (de) van het bepaald lidw. ἡ = hè . Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc (55) . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,35 . (4) Mc 4,38 . (5) Mc 4,39 .

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
7. dat. vr. enk. tè(i) 55  3381  2631  750  94  55  119  64  122  264  32  268  332 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Ned. : de . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .

Mc 4,35.7. nom. + dat. vr. enk. ἡμερα / ἡμερᾳ = hèmera(i) (dag) . Zie : ἡμερα = hèmera (dag) . Taalgebruik in het NT : hèmera (dag) . Taalgebruik in de Septuaginta : hèmera (dag) . Taalgebruik in Mc : hèmera (dag) . Mc (3) : (1) Mc 2,20 . (2) Mc 4,35 . (3) Mc 14,12 .

  hèmera (dag)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
1 nom. en dat. vr. enk. hèmera(i)  854  750  104  13  27 17  12  28  43  60    
  totaal 2508  2029  479  43  26  82  31  93  183  21  151  182     

  hèmera (dag)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 13 Mc 14 Mc 15
1 nom. en dat. vr. enk. hèmera(i)    (1) Mc 2,20 .   (2) Mc 4,35 .               (3) Mc 14,12 .    
2 gen. vr. enk. + acc. vr. mv hèmeras  11  (1) Mc 1,13 .       (2) Mc 5,5 .   (3) Mc 6,21 .   (4) Mc 8,31 .   (5) Mc 9,2 . (6) Mc 9,31 .   (7) Mc 10,34 .   (8) Mc 13,20 . (9) Mc 13,32 .   (10) Mc 14,1 . (11) Mc 14,25 .    
3 acc. vr. enk. hèmeran                        
4 gen. vr. mv. hèmerôn    (1) Mc 2,1                 (2) Mc 14,58 .  
5 dat. vr. mv. hèmerais   (1) Mc 1,9 .           (2) Mc 8,1     (3) Mc 13,17 . (4) Mc 13,24 .    
  totaal 23 

- Ned. : dag . Arabisch : يَوم = jaum (dag) . Taalgebruik in de Qoran : dag (jaum) . D. : Tag . E. : day . F. : jour < Lat. diurnum . Cfr journaal . Grieks : ἡμερα = hèmera (dag) . Taalgebruik in het NT : hèmera (dag) . Hebreeuws : יוֹם = jôm (dag) . Taalgebruik in Tenakh : jôm (dag) . Latijn : dies (dag) . diurnus (dagelijks) .

Mc 4,35.4. - 7. εν εκεινῃ τῃ ἡμερᾳ = en ekeinè(i) tè(i) hèmera(i) (op die dag) . LXX (33) . NT (13) . Mt (2) . Mc (2) : (1) Mc 2,20 . (2) Mc 4,35 . Lc (2) . Joh (4) . Hnd (1) . Br. (2) .
- בְּיוֹם /בַּיּוֹם = bëjôm / bajjôm = op een (de) dag < voorzetsel bë + (bepaald lidw. ha) + יוֹם = jôm (dag) . Taalgebruik in Tenakh : jôm (dag) . Getalwaarde : jod = 10 , waw = 6 , mem = 13 of 40 ; totaal : 29 OF 56 (2³ X 7) . Structuur : 1 - 6 - 4 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (491) . Pentateuch (130) . Eerdere Profeten (102) . Latere Profeten (116) . 12 Kleine Profeten (62) . Geschriften (81) . 12 kl. Prof. (62) .

Mc 4,35.8. gen. vr. enk. οψιας = opsias ('s avonds) van het zelfst. naamw. οψια = opsia (avond) . Taalgebruik in het NT : opsia (avond) . Taalgebruik in de LXX : opsia (avond) . Taalgebruik in Mc : opsia (avond) . Bijbel = NT (14) . Mt (7) : (1) Mt 8,16 . (2) Mt 14,15 . (3) Mt 14,23 . (4) Mt 16,2 . (5) Mt 20,8 . (6) Mt 26,20 . (7) Mt 27,57 . Mc (6) : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 4,35 . (3) Mc 6,47 . (4) Mc 11,11 . (5) Mc 14,17 . (6) Mc 15,42 . Joh (1) : Joh 20,19 . Synoptici : 1) Mt 8,16 // Mc 1,32 . (2) Mt 14,23 // Mc 6,47 . (3) Mt 26,20 // Mc 14,17 . (4) Mt 27,57 // Mc 15,42 . Synoptici : (1) Mc 1,32 // Mt 8,16 . (2) Mc 6,47 // Mt 14,23 . (3) Mc 14,17 // Mt 26,20 . (4) Mc 15,42 // Mt 27,57 . In Lucas komt geen vorm van het woord οψια = opsia (avond) voor . Bij Marcus komt het in 6 verhalen voor : (1) de avond na de sabbat in Kafarnaüm (Mc 1,32) . (2) bij de storm (Mc 4,35) . (3) bij het wandelen op het meer (Mc 6,47) . (4) de avond na de intrede in Jerusalem (Mc 11,11) . (5) het laatste avondmaal (Mc 14,17) . (6) de begrafenis van Jezus (Mc 15,42) .

opsia (avond)   bijbel OT NT Mt Mc Joh syn.  ev. 
nom. + dat. mann. enk. opsia(i) (avond)  1 : Jdt 13,1     1 : Joh 6,16 .  
gen. mann. enk. opsias ('s avonds)  14    14  7 : (1) Mt 8,16 . (2) Mt 14,15 . (3) Mt 14,23 . (4) Mt 16,2 . (5) Mt 20,8 . (6) Mt 26,20 . (7) Mt 27,57 . 6 : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 4,35 . (3) Mc 6,47 . (4) Mc 11,11 . (5) Mc 14,17 . (6) Mc 15,42 . 1 : Joh 20,19 . 13 : (1) Mt 8,16 // Mc 1,32 . (2) Mt 14,23 // Mc 6,47 . (3) Mt 26,20 // Mc 14,17 . (4) Mt 27,57 // Mc 15,42   14 
acc. mann. enk. opsian              
totaal 16  15  13  15 
opsias... genomenès       7   5 :  (1) Mc 1,32 . (2) Mc 4,35 . (3) Mc 6,47 . (4) . (5) Mc 14,17 . (6) Mc 15,42 . Niet in (4) Mc 11,11 .      

- ἑσπερα = hespera (avond) . Taalgebruik in het NT : hespera (avond) . Taalgebruik in de LXX : hespera (avond) . Een vorm van ἑσπερα = hespera (avond) in de LXX (129) , in het NT (3) . - Hebreeuws . עֶרֶב = `èrèbh (avond) . Taalgebruik in Tenakh : `èrèbh (avond) . Getalwaarde : ajin = 16 of 70 , resj = 20 of 200 , beth = 2 ; totaal : 38 (2 X 19) OF 272 (2² X 2² X 17) . Structuur : 7 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (48) . Pentateuch (20) . Eerdere Profeten (2) . Latere Profeten (5) . 12 Kleine Profeten (3) . Geschriften (18) . Gn (10) : (1) Gn 1,5 . (2) Gn 1,8 . (3) Gn 1,13 . (4) Gn 1,19 . (5) Gn 1,23 . (6) Gn 1,31 . (7) Gn 8,11 . (8) Gn 24,11 . (9) Gn 24,63 . (10) Gn 44,32 .
- Ned. : avond . Arabisch : مَسَاء = masâ´ (avond) . Taalgebruik in de Qoran : masâ´ (avond) . Aramees : רְמַשׁ / רַמְשָׁא = rëmasj / ramësjâ' . D. : Abend . E. evening . Fr. : le soir . Gr. : οψια = opsia (avond) . Taalgebruik in het NT : opsia (avond) EN : ἑσπερα = hespera (avond) . Taalgebruik in het NT : hespera (avond) . Hebr. : עֶרֶב = `èrèbh (avond) . Taalgebruik in Tenakh : `èrèbh (avond . Italiaans : alla sera . Lat. : vesper (gen. : vesperi) . Spaans : la tarde . Syrisch : ramcho .
- Ned. : traag . Lat. : tardus (langzaam, traag) . Fr. : tard . Il se fait tard (het wordt laat) .
- Ned. : laat . comparatief : later . Lat. : lassus (moe, traag) , zie het werkw. lassare (vermoeien) .
- Lat. : bijvoegl. naamw. serus (laat) . Fr. : le soir (de avond) .
- Door het neerdalen en het ondergaan van de zon wordt het avond . Het is hét symbool van overgang . Na het ondergaan van de zon wordt het duister . Dan begint de nacht . Hiermee begint bij de Joden het volgende etmaal .
- De avond wijst vooruit naar het laatste avondmaal en de begrafenis van Jezus . Maar het herinnert tegelijkertijd aan belangrijke joodse gebeurtenissen en gebruiken : de avond van het eten van ongedesemd brood en van de tocht door de rietzee . De avond bundelt de overgang van de slavernij naar de vrijheid , naar de onderlinge solidariteit , naar de overgang van leven naar dood .

Mc 4,35.9. part. aor. gen. vr. enk. γενομενης = genomenès (geworden) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Taalgebruik in Mc : ginomai (worden) . Mt (9) : (1) Mt 8,16 . (2) Mt 13,21 . (3) Mt 14,15 . (4) Mt 14,23 . (5) Mt 16,2 . (6) Mt 20,8 . (7) Mt 27,1 . (8) Mt 26,20 . (9) Mt 27,57 . Mc (9) . (1) Mc 1,32 . (2) Mc 4,17 . (3) Mc 4,35 . (4) Mc 6,21 . (5) Mc 6,35 . (6) Mc 6,47 . (7) Mc 14,17 . (8) Mc 15,33 . (9) Mc 15,42 . Lc (2) : (1) Lc 4,42 . (2) Lc 6,48 . Joh (1) : Joh 21,4 . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) .

  ginomai (worden, gebeuren)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.   ev. 
  part. aor. gen. vr. enk. genomenès  41  33  11    20  21 

Mc 4,35.8. - 9. οψιας (...) γενομενης = opsias (...) genomenès (nadat het avond was geworden) . Bijbel = NT (12) : (1) Mt 8,16 . (2) Mt 14,15 . (3) Mt 14,23 . (4) Mt 16,2 . (5) Mt 20,8 . (6) Mt 26,20 . (7) Mt 27,57 . (8) Mc 1,32 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 6,47 . (11) Mc 14,17 . (12) Mc 15,42 .
- οψιας δε γενομενης = opsias de genomenès (nadat het echter avond was geworden) . Bijbel = NT (7) : (1) Mt 8,16 . (2) Mt 14,15 . (3) Mt 14,23 . (4) Mt 20,8 . (5) Mt 26,20 . (6) Mt 27,57 . (7) Mc 1,32 .
- και οψιας γενομενης = kai opsias genomenès (en nadat het avond was geworden) . Bijbel = NT (2) : (1) Mc 6,47 . (2) Mc 14,17 .
- και ... οψιας γενομενης = kai ... opsias genomenès (en ... nadat het avond was geworden) . Bijbel = NT (2) : (1) Mc 4,35 . (2) Mc 15,42 .
- Zonder και = kai (en) en δε = de (echter) ; οψιας (...) γενομενης = opsias genomenès (nadat het avond was geworden) . Bijbel = NT (1) : Mt 16,2 .
- Hebr. : וַיְהִי עֶרֶב = wajëhî `èrèbh (en het werd avond) . Tenakh (6) : (1) Gn 1,5 . (2) Gn 1,8 . (3) Gn 1,13 . (4) Gn 1,19 . (5) Gn 1,23 . (6) Gn 1,31 .

Mc 4,35.10. conjunct. 2de aor. 1ste pers. mv. διελθωμεν = dielthômen (laten we doorheengaan) van het werkw. διερχομαι = dierchomai (doorheen gaan) . Taalgebruik in het NT : dierchomai (doorheen gaan) . Taalgebruik in de LXX : dierchomai (doorheen gaan) . Taalgebruik in Lc : dierchomai (doorheen gaan) . Bijbel (5) : (1) Gn 4,8 . (2) 1 K 18,5 . (3) Mc 4,35 . (4) Lc 2,15 . (5) Lc 8,22 . Een vorm van διερχομαι = dierchomai in de LXX (152) , in het NT (42) , in Mt (2) : (1) Mt 12,43 . (2) Mt 19,24 , in Mc (2) : (1) Mc 4,35 . (2) Mc 10,25 , in Lc (10) : (1) Lc 2,15 . (2) Lc 2,35 . (3) Lc 4,30 . (4) Lc 5,15 . (5) Lc 8,22 . (6) Lc 9,6 . (7) Lc 11,24 . (8) Lc 17,11 . (9) Lc 19,1 . (10) Lc 19,4 . Marcus en Lucas gebruiken het werkw. διερχομαι = dierchomai om het meer over te steken . In de LXX kan een vorm van διερχομαι = dierchomai de vertaling van 17 verschillende Hebreeuwse woorden zijn .
- Er moet toch een reden zijn waarom Marcus niet koos voor het werkw. διαπεραω = diaperaô (doortrekken, oversteken) maar wel voor het werkw. διερχομαι = dierchomai (doorheen gaan) . Er volgt het verhaal van de storm op het meer . Niet meer de overkant is belangrijk , maar overleven , erdoor komen .
- נַעְבְּרָה נָּא = na`ëbërah-nâ´ (dat wij mogen doortrekken) < act. qal cohort. 1ste pers. mv. + versterking nâ´ van het werkw. עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken) . Taalgebruik in Tenakh : `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken) . Getalwaarde : ajin = 16 of 70 , beth = 2 , resj = 20 of 200 ; totaal : 38 (2 X 19) OF 272 (2² X 2² X 17) . Structuur : 7 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (2) : (1) Nu 20,17 . (2) Re 11,19 .
- נַעֲבֹר = na`äbhor (wij zullen trekken door) van het werkw. עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken) . Taalgebruik in Tenakh : `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken) . Getalwaarde : ajin = 16 of 70 , beth = 2 , resj = 20 of 200 ; totaal : 38 (2 X 19) OF 272 (2² X 2² X 17) . Structuur : 7 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (3) : (1) Nu 20,17 . (2) Nu 21,22 . (3) Nu 32,32 .
- Het zelfst. naamw. עֵבֶר = `ebhèr (overzijde, overkant) is afgeleid van het werkw. עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken) . Het zelfst. naamw. עֶרֶב = `èrèbh (avond) heeft dezelfde letters als עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken) maar de 2 laatste letters staan in een andere volgorde . De avond bevat de idee van overgang tussen de dag en de nacht
Er zijn verbanden tussen Mc 4,35 (διελθωμεν εις το περαν = dielthômen eis to peran = laten we doorgaan naar de overzijde) en Mc 5,1 (και ελθων εις το περαν = kai èlthon eis to peran = en zij gingen naar de overzijde) . Aansporing en uitvoering . Hier de werkw. διερχομαι = dierchomai (doorgaan, doortrekken : Mc 4,35) en ερχομαι = erchomai (gaan : Mc 5,1) .
- Ned. : passeren = door-gaan . D. : passieren = duch-gehen . E. : go through . Fr. : passer . Grieks : διερχομαι = dierchomai (doorheen gaan) . Taalgebruik in het NT : dierchomai (doorheen gaan) . Hebreeuws : עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken) . Taalgebruik in Tenakh : `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken) . Italiaans : passare . Latijn : passare . Spaans : pasar . Zou het Latijnse passare kunnen verband houden met het Hebreeuwse פָסַח עַל = pâsach `al (voorbijgaan) . Taalgebruik in Tenakh : pâsach `al (voorbijgaan) , waarmee in Ex 12,27 een verband met פֶסַח = pèsach (paasoffer, Pasen) wordt gelegd .

Mc 4,35.11. εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,15 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,22 . (7) Mc 4,35 . (8) Mc 4,37 .

eis (naar)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b.  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
  6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77  13 5 6 8 11 14 9 10 11 13 8 7 8 20 3 5

- Ned. : naar . D. : nach . E. : for . Fr. : vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Grieks : εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Lat. : in / ad .

Mc 4,35.12. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. το = to (het) van het bepaald lidw. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,6 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,29 . (5) Mc 4,35 . (6) Mc 4,37 . (7) Mc 4,38 .

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
3. nom. + acc. onz. enk. to 108  12  12  22  5941  4582  1359  186  108  181  121  172  482  109  475  596 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl. : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .

Mc 4,35.13. περαν = peran (overzijde, overkant) . Taalgebruik in het NT : peran (overzijde, overkant) . Taalgebruik in de LXX : peran (overzijde, overkant) . Bijbel (115) . OT (92) . NT (23) . Mt (7) : (1) Mt 4,15 . (2) Mt 4,25 . (3) Mt 8,18 . (4) Mt 8,28 . (5) Mt 14,22 . (6) Mt 16,5 . (7) Mt 19,1 . Mc (7) : (1) Mc 3,8 . (2) Mc 4,35 . (3) Mc 5,1 . (4) Mc 5,21 . (5) Mc 6,45 . (6) Mc 8,13 . (7) Mc 10,1 . Lc (1) : Lc 8,22 . Joh (8) : (1) Joh 1,28 . (2) Joh 3,26 . (3) Joh 6,1 . (4) Joh 6,17 . (5) Joh 6,22 . (6) Joh 6,25 . (7) Joh 10,40 . (8) Joh 18,1 .
- הָעֵבֶר = hâ`ebhèr (de overzijde, de overkant) < prefix bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. עֵבֶר `ebhèr (overzijde, overkant) . Zie het werkw. עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken) . Taalgebruik in Tenakh : `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken) . Getalwaarde : ajin = 16 of 70 , beth = 2 , resj = 20 of 200 ; totaal : 38 (2 X 19) OF 272 (2² X 2² X 17) . Structuur : 7 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (1) : 1 S 25,13 .
- Het zelfst. naamw. עֵבֶר = `ebhèr (overzijde, overkant) is afgeleid van het werkw. עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken) . Het zelfst. naamw. עֶרֶב = `èrèbh (avond) heeft dezelfde letters als עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken) maar de 2 laatste letters staan in een andere volgorde . De avond bevat de idee van overgang tussen de dag en de nacht .

Mc 4,35.11. - 13. εις το περαν = eis to peran (naar de overzijde) . LXX (8) : (1) Nu 21,13 . (2) Dt 30,13 . (3) Joz 1,15 . (4) Re 11,29 . (5) 1 S 26,13 . (6) 1 Mak 9,48 . (7) Jr 22,20 . (8) Jr 48,10 . NT (10) . Mt (4) : (1) Mt 8,18 . (2) Mt 8,28 . (3) Mt 14,22 . (4) Mt 16,5 . Mc (5) . (1) Mc 4,35 . (2) Mc 5,1 . (3) Mc 5,21 . (4) Mc 6,45 . (5) Mc 8,13 . Mc : 5 / 7 , niet in (1) Mc 3,8 . (2) Mc 10,1 . In deze twee verzen (Mc 3,8 en Mc 10,1) : περαν του ιορδανου = peran tou Iordanou (de overzijde van de Jordaan) . Lc (1) : Lc 8,22 .

Mc 4,35.10. - 13.
- (1) Mc 4,35 . (2) Lc 8,22 : : διελθωμεν εις το περαν = dielthômen eis to peran (laten we doorgaan naar de overzijde) .
- Mc 5,1 : καὶ ἦλθον εἰς τὸ πέραν εις την χωραν των γερασηνων = kai èlthon eis to peran tès thalassès eis tèn chôran tôn gerasènôn ( en zij gingen naar de overzijde van het meer naar de streek van de Gerasenen) .
- Mc 5,21 : και διαπερασαντες του ιησου εν τῳ πλοιῳ παλιν εις το περαν = kai diaperasantos tou ièsou en tô(i) ploiô(i) palin eis to peran (en nadat Jezus in (met) de boot opnieuw naar de overzijde was doorgestoken) .
- In Mc 4,35 en Mc 5,1 wordt een nogal omslachtige omschrijving gebruikt voor wat eenvoudig met het werkw. διαπεραω = diaperaô (doortrekken, oversteken) kon gezegd worden .
- Hebreeuws : נַעְבְּרָה נָּא אֶל אֵבֶר = na`ëbërah-nâ´ ´l `ebhèr (dat wij mogen doortrekken naar de overzijde) .


- Mc 4,1 - Mc 4,2 - Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 - Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 - Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - Mc 4,24 - Mc 4,25 - Mc 4,26 - Mc 4,27 - Mc 4,28 - Mc 4,29 - Mc 4,30 - Mc 4,31 - Mc 4,32 - Mc 4,33 - Mc 4,34 - Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -


Mc 4,36 - Mc 4,36 -- Mc 4,35-41 - Mt 8,23-27 - Lc 8,22-25 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -- Mc 4 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Liturgische lezing: 12zdhj (B) Willibrord Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
kai afentes ton ochlon paralambanousin auton hôs èn en tôi ploiôi kai alla ploia èn met'autou   et dimittentes turbam adsumunt eum ita ut erat in navi et aliae naves erant cum illo  En ze lieten de volksmenigte achter (en) namen hem mee zoals hij was in de boot, en de andere boten waren met hem.  36 Zij stuurden het volk weg en namen Hem mee zoals Hij daar in de boot zat; andere boten begeleidden Hem. [36] Ze lieten de mensen achter en namen Hem mee met de boot waarin Hij zat; er waren nog andere boten bij.  [36] Ze stuurden de menigte weg en namen hem mee in de boot waarin hij al zat, en voeren samen met de andere boten het meer op.  36 Ze maken zich van de schare los en nemen hem zó met zich mee: hij is tóch al in die boot; andere boten vergezellen hem. 36. Et laissant la foule, ils l'emmènent, comme il était, dans la barque ; et il y avait d'autres barques avec lui. 

Statenvertaling . 36 En zij, de schare gelaten hebbende, namen Hem mede, gelijk Hij in het schip was; en er waren nog andere scheepjes met Hem.
King James Bible . [36] And when they had sent away the multitude, they took him even as he was in the ship. And there were also with him other little ships.
Luther-Bibel . 36 Und sie ließen das Volk gehen und nahmen ihn mit, wie er im Boot war, und es waren noch andere Boote bei ihm.

Tekstuitleg van Mc 4,36 . Dit vers Mc 4,36 bevat 18 (2 X 3 X 3) woorden , 28 (2 X 2 X 7) lettergrepen en 80 (2 X 2 X 2 X 2 X 5) letters .

  Mc 4,36 Mt 8,23 Lc 8,22
  36καὶ ἀφέντες τὸν ὄχλον παραλαμβάνουσιν αὐτὸν ὡς ἦν ἐν τῷ πλοίῳ, καὶ ἄλλα πλοῖα ἦν μετ' αὐτοῦ. 23Καὶ ἐμβάντι αὐτῷ εἰς τὸ πλοῖον ἠκολούθησαν αὐτῷ οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ. 22Ἐγένετο δὲ ἐν μιᾷ τῶν ἡμερῶν καὶ αὐτὸς ἐνέβη εἰς πλοῖον καὶ οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ,

Mc 4,36.1.και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 . Tweede maal kai (en) in deze pericope ; hiermee begint het tweede vers . Zie hierboven . In Mc 4,35-41 hebben we met een kai- (en) tekst te maken. Een tweede kai (en) in deze pericope bij het begin van een tweede nevenschikkende zin in dit vers .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .

Mc 4,36.2. act. part. aor. nom. mann. mv. αφεντες = afentes (achterlatend) van het werkw. αφιημι = afièmi (aflaten, achterlaten) . Taalgebruik in het NT : afièmi (aflaten, achterlaten) . Taalgebruik in de LXX : afièmi (aflaten, achterlaten) . Taalgebruik in Mc : afièmi (aflaten, achterlaten) . Slechts in het NT (15) . Mt (4) : (1) Mt 4,20 . (2) Mt 4,22 . (3) Mt 22,22 . (4) Mt 26,56 . Mc (6) : (1) Mc 1,18 . (2) Mc 1,20 . (3) Mc 4,36 . (4) Mc 7,8 . (5) Mc 12,12 . (6) Mc 14,50 . Lc (3) : (1) Lc 5,11 . (2) Lc 10,30 . (3) Lc 18,28 . Verder : (1) Rom 1,27 . (2) Heb 6,1 . Een vorm van αφιημι = afièmi (aflaten, achterlaten) in de LXX (138) , in het NT (142) , Mt (47) , Mc (34) , Lc (31) .

afièmi (aflaten)    Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
part. aor. nom. mann. mv. afentes    (1) Mc 1,18 . (2) Mc 1,20 .     (3) Mc 4,36 .       (4) Mc 7,8 .           (5) Mc 12,12   (6) Mc 14,50 .       15    15        13  13   

- Dit participium aorist nominatief meervoud wordt bij Marcus voor de derde maal gebruikt ; hier is het voor de eerste maal dat de menigte achtergelaten wordt . Die menigte was samengestroomd in Mc 4,1 (= kai sunagetai ... ochlos pleistos = en een zeer grote menigte stroomt samen) .
- Hebreeuws : וַיַּנִּיחוּ = wajjanni(j)chû (en zij lieten achter) < prefix voegwoord wë + werkwoordvorm act. hifil imperf. 3de pers. mann. mv. van het werkw. נוח = nwh (achter- , verlaten) . Taalgebruik in Tenakh : nwh (achter- , verlaten) . Getalwaarde : nun = 14 of 50 , waw = 6 , chet = 8 ; totaal : 28 (2³ X 7) OF 64 (2³ X 2³) . Structuur : 5 - 6 - 8 . De som van de elementen is telkens 1 . Tenakh (4) : (1) Ex 16,24 . (2) Nu 15,34 . (3) 2 K 17,29 . (4) Ez 40,42 . Zie ook : Mc 4,36 .
- Ned. : vergeven . Fr. : par-donner (pardon) : ver-geven . s'excuser (ex -causa) = buiten de zaak , zich ver-ont-schuld-igen . kwijt-schelden (ont-schulden) .

Mc 4,36.3. bep. lidw. acc. mann. enk. τον = ton (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc 4 (11) . (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,21 . (9) Mc 4,26 . (10) Mc 4,33 . (11) Mc 4,36 .

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
8. acc. m. + onz. enk. ton 124  8 9 5 11 10 7 13 6 9 5 4 7 2 12 11 5 6202  4880  1322  167  124  191  197  244 338  61  482  679 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .

Mc 4,36.4. acc. mann. enk. οχλον = ochlon van het zelfst. naamw. οχλος = ochlos (menigte) . Taalgebruik in het NT : ochlos (menigte) . Taalgebruik in de LXX : ochlos (menigte) . Taalgebruik in Mc : ochlos (menigte) . Mc (13) : (1) Mc 2,4 . (2) Mc 3,9 . (3) Mc 4,36 . (4) Mc 5,31 . (5) Mc 6,34 . (6) Mc 6,45 . (7) Mc 7,14 . (8) Mc 8,2 . (9) Mc 8,34 . (10) Mc 9,14 . (11) Mc 11,32 . (12) Mc 12,12 . (13) Mc 15,11 . In Mc 4,1 stroomt een zeer grote menigte bijeen , in Mc 4,36 laten Jezus 'en zijn leerlingen' de menigte achter .

  ochlos (menigte)   Mc Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 15 bijbel OT NT Mt Mc Lc syn. 
4 acc. mann. enk. ochlon  13  1 : Mc 2,4 .   1Mc 3,9 . 1 : Mc 4,36 .   1 : Mc 5,31 2 :  (1) Mc 6,34 . (2) Mc 6,45 . 1 : Mc 7,14 2 : (1) Mc 8,2 . (2) Mc 8,34 .   1 : Mc 9,14 .     1 : Mc 11,32 .   1 : Mc 12,12 .     1 : Mc 15,11 41  35  10  13  27 
  totaal 36  212 39  173  50  36  41   

- Hebreeuws : הָמוֹן = hâmôn (alarm, gedruis, menigte, overvloed) . Zie : הָמָה = hâmâh (bruisen, brommen , klagen , woelen) . Taalgebruik in Tenakh : hâmâh (bruisen, brommen , klagen , woelen) . Getalswaarde : he = 5 , mem = 13 of 40 ; totaal : 23 of 50 . Structuur : 5 - 4 - 5 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (39) . Zie ook : Mc 4,36 .

Mc 4,36.3. - 4. τον οχλον = ton ochlon (de menigte) . LXX (3) . NT (26) . Mc (10) . Het bepaald lidwoord wordt bij het zelfstandig naamwoord accusatief enkelvoud ochlon (menigte) gebruikt , tenzij een bijvoeglijk naamwoord het zelfstandig naamwoord nader bepaald . Uitzonderingen hierop zijn : (1) Mt 8,18 . (2) Hnd 21,27 . Geen bepaald lidwoord in :  (1) Mc 6,34 . (2) Mc 9,14 .   (3) Mc 11,32 .  

Mc 4,36.2. - 4. αφεντες τον οχλον = afentes ton ochlon (achtergelaten de menigte) . In de Bijbel slechts in Mc 4,36 .

Mc 4,36.5. act. ind. praes. 3de pers. mv. παραλαμβανουσιν = paralambanousin (zij nemen naast zich) van het werkw. παραλαμβανω = paralambanô (overnemen) . Taalgebruik in het NT : paralambanô (overnemen) . Taalgebruik in de LXX : paralambanô (overnemen) . Taalgebruik in Mc : paralambanô (overnemen) . <βρ> In de Bijbel slechts in Mc (1) : Mc 4,36 . Een vorm van in de LXX (43) , in het NT (49) , in Mc (6) .
- Ned. : overnemen , naast zich nemen . Fr. : accepter , reçevoir . Lat. : accipere ( ad- capere = aan-nemen , aanvaarden ) .

Mc 4,36.6. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,36 . (5) Mc 4,38 .

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
4 acc. mann. enk. auton   146  11  12  12  16  12  14  17  2872  2032  840  114  146  184  154  136  85  21  598  752 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 4,36.7. Onbep. voornaamw. van wijze ὡς = hôs (zoals, zodra) . Taalgebruik in het NT : hôs (zoals) . Taalgebruik in de LXX : hôs (zoals) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,26 . (2) Mc 4,27 . (3) Mc 4,31 . (4) Mc 4,36 .

(hôs (zoals)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  1956  1514  442  33  21  49  30  62  189  58  103  133 

Mc 4,36.8. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ην = èn (hij / zij was) van het werkw. ειμι = eimi (zijn) OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν (die) van het betrekk. voornaamw. ὁς (die) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Taalgebruik in de LXX : eimi (zijn) . Taalgebruik in Mc : eimi (zijn) . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,36 (2X) . (2) Mc 4,38 .

  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn  OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν 1506  1120  386  24  38  79  92  63  71  19  141  233     

- Hebreeuws . act. ind. perf. 3de pers. mann. enk. הָיָה = hâjâh (zijn) . Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur : 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (332) . Pentateuch (52) . Eerdere Profeten (111) . Latere Profeten (87) . 12 Kleine Profeten (14) . Geschriften (67) .
- act. qal perf. 3de pers. vr. enk. הָיְתָה = hâjëthâh (en zij werd) van het werkw. הָיָה = häjâh (zijn) . Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Getalswaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur : 5 - 1 - 5 . Tenakh (114) . Pentateuch (18) . Eerdere Profeten (34) . Latere Profeten (26) . 12 Kleine Profeten (6) . Geschriften (30) . Gn (8) : (1) Gn 1,2 . (2) Gn 3,20 . (3) Gn 18,12 . (4) Gn 29,17 . (5) Gn 36,12 . (6) Gn 38,21 . (7) Gn 38,22 . (8) Gn 47,26 .
- werkw. Ned. : zijn . Arabisch : كانَ = kâna (zijn) . Taalgebruik in de Qoran : kâna (zijn) . D. : sein . E. : to be . E. : to be . Frans : être . Grieks : ειμι = eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Hebreeuws : הָיָה = hâjâh (zijn) . Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Italiaans : essere . Lat. : esse . Spaans : ser . Surisch : hwojo .

Mc 4,36.9. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .

en (in) .   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
119 13  13  12    10  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

- Ned. in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : en . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Hebreeuws : בְּ = bë . Latijn : in .

Mc 4,36.10. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,28 . (3) Mc 4,36 . (4) Mc 4,39 .

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
6. dat. m. + onz. enk. tô(i) 68  5507  4462  1045  121  68  154  98  163  367  74  343  441 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- bepaald lidw. Ned. : de . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .

Mc 4,36.11. πλοιῳ = ploiô(i) (in de - boot) : datief onz. enk. van het zelfst. naamw. πλοιον = ploion (boot) . Taalgebruik in het NT : ploion (boot) . Taalgebruik in de LXX : ploion (boot) . Taalgebruik in Mc. : ploion (boot) . Een vorm van πλοιον = ploion (boot) in 3 verzen van Mc 4 : (1) Mc 4,1 (εις πλοιον = eis ploion (in een boot) . (2) Mc 4,36 a (dat. : εν τῳ πλοιῳ = en tô(i) ploiô(i) (in de boot) . (3) Mc 4,36 b (nom. : ploia = boten) . (4) Mc 4,37 a (acc. : εις το πλοιον = eis to ploion (in de boot) . (5) Mc 4,37 b : (acc. : το πλοιον = to ploion (de boot) .

  ploion (boot)  Mc Mc 1 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 8 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. + acc. onz. enk. ploion     2 : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,37 .   1 : Mc 5,18 .   3 : (1) Mc 6,45 . (2) Mc 6,47 . (3) Mc 6,51 .   1 : Mc 8,10 .   37  31      18  22     
gen. onz. enk. ploiou       1 : Mc 5,2 .   1 : Mc 6,54 .     14  12         
dat. onz. enk. ploiô(i)   2 : (1) Mc 1,19 . (2) Mc 1,20 .   1 : Mc 4,36 .   1 : Mc 5,21 .   1 : Mc 6,32 .   1 : Mc 8,14 .   15  14        10  10     
nom. + acc. onz. mv. ploia     1 : Mc 4,36 .         23  18           
  totaal 16  102  38  64  13  16  19  37  43     

De verhalen rond de boot kunnen we in drie groepen indelen :
- de tweede groep rond Mc 4,1-5,21 met het verhaal van de stormstilling (Mc 4,35-41) : (6 , 7X) : (1) Mc 4,1 (eis ploion = in een boot) . (2) Mc 4,36 (εν τῳ πλοιῳ = en tô(i) ploiô(i) (in de boot) + (alla ploia = de andere boten) . (3) Mc 4,37 (eis to ploion (tegen de boot) . (4)  Mc 5,2 (ek tou ploiou = uit de boot) . (5)  Mc 5,18 (eis to ploion = in de boot) . (6) Mc 5,21 (εν τῳ πλοιῳ = en tô(i) ploiô(i) = in de boot) .
Een vorm van ploion (boot) in 3 verzen van Mc 4 : (1) Mc 4,1 (eis ploion = in een boot) . (2) Mc 4,36 a (dat. εν τῳ πλοιῳ = en tô(i) ploiô(i) = in de boot) . (3) Mc 4,36 b (nom. ploia = boten) . (4) Mc 4,37 a (acc. eis to ploion = in de boot) . (5) Mc 4,37 b : (acc. to ploion = de boot) .

Mc 4,36.9. - 11. εν τῳ πλοιῳ = en tô(i) ploiô(i) (in de boot) . Bijbel () . LXX (1) : Jon 1,5 . NT (9) : (1) Mt 4,21 . (2) Mt 14,33 . (3) Mc 1,19 . (4) Mc 1,20 . (5)  Mc 4,36 . (6) Mc 5,21 . (7)  Mc 8,14 . (8) Hnd 27,31 . (9) Hnd 27,37 .
- Hebreeuws : בַסְּפִינָה = bassëphînâh (in het schip) < prefix voorzetsel bë + zelfst. naamw. סְפִטנָה = sëphînâh (schip) . Taalgebruik in Tenakh : sëphînâh (schip) . Zie Mc 4,36 .
- בַאֳנִיָּה = bâânijjâh (in de boot) < prefix voorzetsel bë + bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. אֳנִיָּה ´ânijjah (boot) . Zie : אֳנִי = 'änî (schip, vloot) . Taalgebruik in Tenakh : 'änî (schip, vloot) . Getalwaarde : aleph = 1 ; nun = 14 of 50 , jod = 10 ; totaal : 25 (5²) OF 61 . Structuur : 1 - 5 - 1 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1) : Jon 1,4 .

Mc 4,36.8. - 11.
- Mc 4,36 : hôs èn en tô(i) ploiô(i) (zoals hij was in de boot) .
- Mc 5,2 : kai ekselthontos autou ek tou ploiou (en nadat hij uit de boot was uitgegaan) .
- Mc 5,18 : kai embainontos autou eis to ploion (en terwijl hij in de boot insteeg) .
- Mc 5,21 : kai diaperasantos tou ièsou en tô(i) ploiô(i) palin eis to peran (en nadat Jezus in de boot opnieuw doorstak naar de overzijde) .

Mc 4,36.12. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 . In dit vers wordt een tweede maal gebruik gemaakt van kai (en) bij het begin van een nevenschikkende zin .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .

Mc 4,36.13. nom. + acc. onz. mv. αλλα = alla (andere) van het bijvoegl. naamw. αλλος = allos (ander) . Taalgebruik in het NT : allos (ander) . Taalgebruik in de LXX : allos (ander) .

Mc 4,36.14. nom. + acc. onz. mv. πλοια = ploia van het zelfst. naamw. πλοιον = ploion (boot) . Taalgebruik in het NT : ploion (boot) . Taalgebruik in de LXX : ploion (boot) . Taalgebruik in Mc. : ploion (boot) .

  ploion (boot)  Mc Mc 1 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 8 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. + acc. onz. enk. ploion     2 : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,37 .   1 : Mc 5,18 .   3 : (1) Mc 6,45 . (2) Mc 6,47 . (3) Mc 6,51 .   1 : Mc 8,10 .   37  31      18  22     
gen. onz. enk. ploiou       1 : Mc 5,2 .   1 : Mc 6,54 .     14  12         
dat. onz. enk. ploiô(i)   2 : (1) Mc 1,19 . (2) Mc 1,20 .   1 : Mc 4,36 .   1 : Mc 5,21 .   1 : Mc 6,32 .   1 : Mc 8,14 .   15  14        10  10     
nom. + acc. onz. mv. ploia     1 : Mc 4,36 .         23  18           
  totaal 16  102  38  64  13  16  19  37  43     

De verhalen rond de boot kunnen we in drie groepen indelen :
- de tweede groep rond Mc 4,1-5,21 met het verhaal van de stormstilling (Mc 4,35-41) : (6 , 7X) : (1) Mc 4,1 (eis ploion = in een boot) . (2) Mc 4,36 (en tô(i) ploiô(i) (in de boot) + (alla ploia = de andere boten) . (3) Mc 4,37 (eis to ploion (tegen de boot) . (4)  Mc 5,2 (ek tou ploiou = uit de boot) . (5)  Mc 5,18 (eis to ploion = in de boot) . (6) Mc 5,21 (en tô(i) ploiô(i) = in de boot) .
Een vorm van ploion (boot) in 3 verzen van Mc 4 : (1) Mc 4,1 (eis ploion = in een boot) . (2) Mc 4,36 a (dat. en tô(i) ploiô(i) = in de boot) . (3) Mc 4,36 b (nom. ploia = boten) . (4) Mc 4,37 a (acc. eis to ploion = in de boot) . (5) Mc 4,37 b : (acc. to ploion = de boot) .

Mc 4,36.15. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ην = èn (hij / zij was) van het werkw. ειμι = eimi (zijn) OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν (die) van het betrekk. voornaamw. ὁς (die) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Taalgebruik in de LXX : eimi (zijn) . Taalgebruik in Mc : eimi (zijn) . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,36 (2X) . (2) Mc 4,38 .

  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn  OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν 1506  1120  386  24  38  79  92  63  71  19  141  233     

- Hebreeuws . act. ind. perf. 3de pers. mann. enk. הָיָה = hâjâh (zijn) . Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur : 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (332) . Pentateuch (52) . Eerdere Profeten (111) . Latere Profeten (87) . 12 Kleine Profeten (14) . Geschriften (67) .
- werkw. Ned. : zijn . Arabisch : كانَ = kâna (zijn) . Taalgebruik in de Qoran : kâna (zijn) . D. : sein . E. : to be . E. : to be . Grieks : ειμι = eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Hebreeuws : הָיָה = hâjâh (zijn) . Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Lat. : esse .

Mc 4,36.16. μετα = meta (met , na) . Afkorting : μετ' = met' OF μεθ' = meth' . Taalgebruik in het NT : meta (na , met) . Taalgebruik in de LXX : meta (na , met) . Taalgebruik in Mc : meta (na , met) . Mc 1 (4) : (1) Mc 1,13 (meta + gen. : met) . (2) Mc 1,14 (meta + acc. : na) . (3) Mc 1,20 (meta + gen. : met) . (4) Mc 1,29 (meta + gen. : met) .

  meta (na, met)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
1 meta  1443  1159  284  42  34  37  24  48  77  22  113  137 
2 met'  737 611 126 18 16 21 23 14 10 24 55 78
3 meth' 217 174 43 10 3 4 8 1 16 1 17 25
  totaal  2398 1953 454 70 53 62 55 63 103 44 185 240

  meta (na, met)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
1 meta  34  4 : (1) Mc 1,13 . (2) Mc 1,14 . (3) Mc 1,20 . (4) Mc 1,29 . 1 : Mc 2,16 . 2 : (1) Mc 3,6 . (2) Mc 3,7 1 : Mc 4,16 .     1 : Mc 6,25 . 3 : (1) Mc 8,10 . (2) Mc 8,31 . (3) Mc 8,38 .   2 : (1) Mc 9,2 . (2) Mc 9,31 .   2 : (1) Mc 10,30 . (2) Mc 10,34 .   1 : Mc 11,11 . 2 : (1) Mc 13,24 . (2) Mc 13,26 .   10 : (1) Mc 14,1 . (2) Mc 14,14 . (3) Mc 14,17 . (4) Mc 14,28 . (5) Mc 14,43 . (6) Mc 14,48 . (7) Mc 14,54. (8) Mc 14,62 . (9) Mc 14,67 . (10) Mc 14,70 .   3 : (1) Mc 15,1 . (2) Mc 15,7 . (3) Mc 15,31 .   2 : (1) Mc 16,12 . (2) Mc 16,19 .  
2 met'  16 1 : Mc 1,36 . 2 : (1) Mc 2,19 . (2) Mc 2,25 .   2 : (1) Mc 3,5 . . (2) Mc 3,14 . .   1 : Mc 4,36 . 4 : (1) Mc 5,18 . (2) Mc 5,24 . (3) Mc 5,37 . (4) Mc 5,40 1 : Mc 6,50 .           4 : (1) Mc 14,18 . (2) Mc 14,20 . (3) Mc 14,33 . (4) Mc 14,43   1 : Mc 6,50 .
3 meth' 3             1 : Mc 8,14 1 : Mc 9,8 .         1 : Mc 14,7 .    
  totaal  53 4 15 

-- Lat. cum . Ned. met (Gr. me - ta = met die dingen) . D. mit . E. with . Fr. avec (< apud hoc : met dat) .
-- Lat. post-quam . Ned. na-dat . D. nachdem . Fr. après (< ad pressum = tot ge-perst , opeengeperst ; primere , pressum : persen ) . E. after .

Mc 4,36.17. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,25 . (3) Mc 4,32 . (4) Mc 4,36 .

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
2 gen. mann. enk. autou  143  13  10  12  16  17  15  6883  5685  1198  225  143  220  150  118  256  86  588  738 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 4,36.16. - 17. μετ' αυτου = met' autou (met hem) . LXX (26) . NT (45) . Mc (8) .

Mc 4,36.15. - 17. ην μετ' αυτου = èn met' autou (hij was met hem) . Bijbel = NT (3) : (1) Mc 4,36 . (2) Lc 1,66 . (3) Hnd 10,38 .


- Mc 4,1 - Mc 4,2 - Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 - Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 - Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - Mc 4,24 - Mc 4,25 - Mc 4,26 - Mc 4,27 - Mc 4,28 - Mc 4,29 - Mc 4,30 - Mc 4,31 - Mc 4,32 - Mc 4,33 - Mc 4,34 - Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -


Mc 4,37 - Mc 4,37 -- Mc 4,35-41 - Mt 8,23-27 - Lc 8,22-25 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -- Mc 4 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Liturgische lezing: 12zdhj (B) Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:37 kai ginetai lailaps megalè anemou kai ta kumata epeballen eis to ploion ôste èdè gemizesthai to ploion   et facta est procella magna venti et fluctus mittebat in navem ita ut impleretur navis  En er ontstond een grote stormwind en de golven sloegen in de boot, zodat de boot al vol raakte.  37 Er stak een hevige storm op en de golven sloegen over de boot, zodat hij al vol liep. [36] Ze lieten de mensen achter en namen Hem mee met de boot waarin Hij zat; er waren nog andere boten bij. [37] En er stak een hevige storm op, en de golven sloegen over de boot, zodat die al volliep.  [37] Er stak een hevige storm op en de golven beukten tegen de boot, zodat die vol water kwam te staan.  37 Dan steekt er een geweldige stormwind op,– de golven stortten zich in de boot, zodat de boot gelijk al vol liep. 37. Survient alors une forte bourrasque, et les vagues se jetaient dans la barque, de sorte que déjà elle se remplissait. 

Statenvertaling . 37 En er werd een grote storm van wind, en de baren sloegen over in het schip, alzo dat het nu vol werd.
King James Bible . And there arose a great storm of wind, and the waves beat into the ship, so that it was now full.
Luther-Bibel . 37 Und es erhob sich ein großer Windwirbel und die Wellen schlugen in das Boot, sodass das Boot schon voll wurde.

Tekstuitleg van Mc 4,37 . Dit vers Mc 4,37 telt 16 (2 X 2 X 2 X 2) woorden en 79 letters . De getalwaarde van Mc 4,37 is 6396 (2 X 2 X 3 X 13 X 41) .

Mc 4,37 : kai ta kumata epeballon eis to ploion (en uw golven vallen op op de boot) .
Jon 2,4a : kai ta kumata sou ep' eme dièlthon (en uw golven gingen over mij heen) .

  Mc 4,37 Mt 8,24 Lc 8,23
  4:37 kai ginetai lailaps megalè anemou kai ta kumata epeballen eis to ploion ôste èdè gemizesthai to ploion / 37καὶ γίνεται λαῖλαψ μεγάλη ἀνέμου, καὶ τὰ κύματα ἐπέβαλλεν εἰς τὸ πλοῖον, ὥστε ἤδη γεμίζεσθαι τὸ πλοῖον. kai idou seismos megas egeneto en tè thalassè ôste to ploion kaluptesthai upo tôn kumatôn autos de ekatheuden / 24καὶ ἰδοὺ σεισμὸς μέγας ἐγένετο ἐν τῇ θαλάσσῃ, ὥστε τὸ πλοῖον καλύπτεσθαι ὑπὸ τῶν κυμάτων: πλεόντων δὲ αὐτῶν ἀφύπνωσεν. καὶ κατέβη λαῖλαψ ἀνέμου εἰς τὴν λίμνην, καὶ συνεπληροῦντο καὶ ἐκινδύνευον.

Mc 4,37.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 . Vierde maal kai (en) in deze pericope ; hiermee begint het derde vers . Zie hierboven . In Mc 4,35-41 hebben we met een kai- (en) tekst te maken .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .

Mc 4,37.2. ind. praes. 3de pers. enk. γινεται = ginetai (het gebeurt) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Taalgebruik in Mc : ginomai (worden) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) . Mc (6) : (1) Mc 2,21 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,19 . (4) Mc 4,32 . (5) Mc 4,37 . (6) Mc 11,23 .

  ginomai (worden, gebeuren)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.   ev. 
1 pr. 3de pers. enk. ginetai                            65  39  26        18  18 

- ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Bijbel (925) . OT (730) . NT (195) . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) .

ginomai (worden, gebeuren)  bijbel Tenach OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.   ev. 
aor. 3de pers. enk. egeneto  925  wajëhî : 784 730  195  13  17  69  16  53    17  99  115 
Totaal 2841   2174 667 75 55 129 51 124   38 259 310

- Hebreeuws . prefix verbindingswoord wa + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ; aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur : 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) . 12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) . In de LXX wordt het Hebreeuwse werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) vaak vertaald door het Griekse werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) .

Mc 4,37.3. λαιλαψ = lailaps (storm met regenbuien) . Taalgebruik : lailaps (storm met regenbuien) . Bijbel (5) : (1) Jr 25,32 (Jr 32,32) . (2) Job 21,18 . (3) W 5,23 . (4) Mc 4,37 . (5) Lc 8,23 . Een vorm van λαιλαψ = lailaps in de LXX (7) , in het NT (3)
- Hebreeuws . סַעַר = sa`ar (storm) . Taalgebruik in Tenakh : sa`ar (storm) . Getalwaarde : samekh = 15 of 60 , ajin = 16 of 70 , resj = 20 of 200 ; totaal : 51 (3 X 17) OF 330 (2 X 3 X 5 X 11) . Structuur : 6 - 7 - 2 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (2) : (1) Jr 30,23 . (2) Jon 1,4 .
וְסַעַר = wësa`ar (en een stormwind) < prefix verbindingswoord wë + het zelfst. naamw. סַעַר = sa`ar (storm) . Taalgebruik in Tenakh : sa`ar (storm) . Getalwaarde : samekh = 15 of 60 , ajin = 16 of 70 , resj = 20 of 200 ; totaal : 51 (3 X 17) OF 330 (2 X 3 X 5 X 11) . Structuur : 6 - 7 - 2 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (2) : (1) Jr 23,19 . (2) Jr 25,32 .
- סְעָרָה = sa`arah (storm) . Zie het zelfst. naamw. סַעַר = sa`ar (storm) . Taalgebruik in Tenakh : sa`ar (storm) . Getalwaarde : samekh = 15 of 60 , ajin = 16 of 70 , resj = 20 of 200 ; totaal : 51 (3 X 17) OF 330 (2 X 3 X 5 X 11) . Structuur : 6 - 7 - 2 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (6) : (1) Js 54,11 . (2) Ez 1,4 . (3) Ps 107,25 . (4) Ps 107,29 . (5) Ps 148,8 . (6) Job 40,6 .

- Het Hebreeuwse sa`ar (stormwind) in twee verzen in de bijbel : (1) Jr 30,23 . (2) Jon 1,4 : wajehi sa`ar gâdôl bajjâm = kai egeneto kludôn megas en tèi thalassèi (en er ontstond een grote stormwind op de zee) .
- wesa`ar . In vier verzen in de bijbel : (1) Jr 23,19 (hinneh sa`arath JHWH = idou seismos para kuriou = een beving vanwege JHWH ; en verder wesa`ar) . (2) Jr 25,32 (wesa`ar gâdôl = kai lailaps megalè = en een grote storm) . (3) Jon 1,11 : wëso`er (en het werd woelig). Poel perfectum. LXX : kai exègeiren mallon kludôna (en wekte meer golven op). (4) We merken op dat sa`ar of së`ârâh in het Grieks vertaald wordt in kludôn (Jona), seismos (seismos), lailaps (Jr 25,32) .

Mc 4,37.4. nom. + dat. vr. enk. μεγαλη / μεγαλῃ = megalè(i) (groot) van het bijvoegl. naamwoord μεγας = megas (groot) . Taalgebruik in het NT : megas (groot) . Taalgebruik in de LXX : megas (groot) . Taalgebruik in Mc : megas (groot) . Mc (7) : (1) Mc 1,26 (dat.) . (2) Mc 4,37 (nom.) . (3) Mc 4,39 (nom.) . (4) Mc 5,7 (dat.) . (5) Mc 5,11 (nom.) . (6) Mc 5,42 (dat.) . (7) Mc 15,34 (dat.) .

  megas (groot) enk.   Mc Mc 1 Mc 4 Mc 5 Mc 10 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. mann. enk. megas        (1) Mc 10,43 .       (2) Mc 16,4 .   131  107  24    11  11   
nom. + dat. vr. enk. megalè(i)   (1) Mc 1,26 (2) Mc 4,37 . (3) Mc 4,39 .   (4) Mc 5,7 . (5) Mc 5,11 . (6) Mc 5,42 .       (7) Mc 15,34 .     237  171  66  12  27  21  24   
3.   nom. + acc. onz. enk. mega          (1) Mc 14,15 .       110  92  18       
7.   acc. mann. enk. megan     (1) Mc 4,41 .             72  59  13     
  totaal 11          11                   

- λαιλαψ μεγαλη = lailaps megalè (een grote storm met regenbuien) . Bijbel (1) : LXX : Jr 32,32 . MT : Jr 25,32 . Zie ook : Mc 4,37 .
- Hebreeuws : וְסַעַר גָדוֹל = wësa`ar gâdôl (en een grote stormwind) . Tenakh (1) Jr 32,32 .

Mc 4,37.5. gen. mann. enk. ανεμου = anemou van het zelfst. naamw. ανεμος = anemos (wind) . Taalgebruik in het NT : anemos (wind) . Taalgebruik in de LXX : anemos (wind) . Bijbel (18) : (1) 2 S 22,11 . (2) Js 17,13 . (3) Jr 13,24 . (4) Ps 18,43 . (5) Ps 35,5 . (6) Ps 83,14 . (7) Job 13,25 . (8) Job 21,18 . (9) W 4,4 . (10) W 5,14 . (11) Sir 22,18 . (12) Mt 11,7 . (13) Mc 4,37 . (14) Lc 7,24 . (15) Lc 8,23 . (16) Joh 6,18 . (17) Hnd 27,7 . (18) Apk 6,13 . Een vorm van ανεμος = anemos in de LXX (67) , in het NT (31) .

Mc 4,37.6. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 . Vierde maal kai (en) in deze pericope ; hiermee begint het derde vers . Zie hierboven . In Mc 4,35-41 hebben we met een kai- (en) tekst te maken .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et

Mc 4,37.7. nom. en acc. onz. mv. τα = ta (de) . Mc 4 (6) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,19 . (5) Mc 4,32 . (6) Mc 4,37 .

  lidw. mv. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  ΟΤ  ΝΤ  Mt  Mc Lc  Joh  Hnd  Brieven  Apk  syn. ev.
12. nom. + acc. onz. mv. ta 47  2   2   4361  3647  714  97  47  98  69  77  254  72     
  Totaal   389  21  25  26  22  22  33  30  29  16  28  18  27  23  36  24  23394  18879  4515  745  389  644  404  690  1228  415  1778  2182 

- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .

Mc 4,37.8. onz. mv. κυματα= kumata (golven) van het zelfst. naamw. κυμα = kuma (golf) . Taalgebruik in het NT : kuma (golf) . Taalgebruik in de LXX : kuma (golf) . LXX (11) : (1) Ex 15,8 . (2) Ps 41,8 . (3) Ps 107,25 . (4) . (5) . (6) Jon 2,4 . (7) . (8) . (9) . (10) . (11) . NT (2) : (1) Mc 4,37 . (2) Jud 1,13 . Mc 4,37b is gesponnen naar Jon 2,4a : kai ta kumata sou ep' eme dièlthon = Ps 41,8 (en uw golven gingen over mij heen). ta kumata (de golven) blijft onderwerp. epeballen is hapax in de bijbel; de golven overvallen. Niet meer Jona maar de boot waarin Jezus en zijn leerlingen zijn wordt overvallen / overspoeld.

    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. + acc. onz. mv. kumata   12  10    1 : Mc 4,37 .          
gen. onz. mv.  kumatôn 2 : (1) Mt 8,24 . (2) Mt 14,24 .              
  totaal 26  21         

- Hebreeuws : mann. mv. גַּלִּים = gallîm (golven, baren) van het zelfst. naamw. גַּל = gal (steenhoop, wel) . Zie : גָלַל = gâlal (rollen, wentelen) . Taalgebruik : gâlal (rollen, wentelen) . Getalwaarde : gimel = 3 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 27 (3³) OF 63 (3² X 7) . Structuur : 3 - 3 - 3 . De som van de elementen is telkens 9 .

Mc 4,37.9. act. ind. imperf. 3de pers. enk. επεβαλλεν = epeballen (hij viel op , hij overviel) van het werkw. επιβαλλω = epiballô ('op-werpen', overvallen) . Taalgebruik in het NT : epiballô (op-werpen , over-vallen) . Taalgebruik in de LXX : epiballô (op-werpen , over-vallen) . In de Bijbel slechts in Mc 4,37 .

Mc 4,37.10. εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,15 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,22 . (7) Mc 4,35 . (8) Mc 4,37 .

eis (naar)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b.  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
  6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77  13 5 6 8 11 14 9 10 11 13 8 7 8 20 3 5

- Ned. : naar . D. : nach . E. : for . Fr. : vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Grieks : εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Lat. : in / ad .

Mc 4,37.11. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. το = to (het) van het bepaald lidw. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,6 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,29 . (5) Mc 4,35 . (6) Mc 4,37 . (7) Mc 4,38 .

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
3. nom. + acc. onz. enk. to 108  12  12  22  5941  4582  1359  186  108  181  121  172  482  109  475  596 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .

Mc 4,37.12. nom. + acc. onz. enk. πλοιον = ploion (boot) . Taalgebruik in het NT : ploion (boot) . Taalgebruik in de LXX : ploion (boot) . Taalgebruik in Mc. : ploion (boot) .

  ploion (boot)  Mc Mc 1 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 8 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. + acc. onz. enk. ploion     2 : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,37 .   1 : Mc 5,18 .   3 : (1) Mc 6,45 . (2) Mc 6,47 . (3) Mc 6,51 .   1 : Mc 8,10 .   37  31      18  22     
gen. onz. enk. ploiou       1 : Mc 5,2 .   1 : Mc 6,54 .     14  12         
dat. onz. enk. ploiô(i)   2 : (1) Mc 1,19 . (2) Mc 1,20 .   1 : Mc 4,36 .   1 : Mc 5,21 .   1 : Mc 6,32 .   1 : Mc 8,14 .   15  14        10  10     
nom. + acc. onz. mv. ploia     1 : Mc 4,36 .         23  18           
  totaal 16  102  38  64  13  16  19  37  43     

De verhalen rond de boot kunnen we in drie groepen indelen :
- de tweede groep rond Mc 4,1-5,21 met het verhaal van de stormstilling (Mc 4,35-41) : (6 , 7X) : (1) Mc 4,1 (eis ploion = in een boot) . (2) Mc 4,36 (en tô(i) ploiô(i) (in de boot) + (alla ploia = de andere boten) . (3) Mc 4,37 (eis to ploion (tegen de boot) . (4)  Mc 5,2 (ek tou ploiou = uit de boot) . (5)  Mc 5,18 (eis to ploion = in de boot) . (6) Mc 5,21 (en tô(i) ploiô(i) = in de boot) .
Een vorm van ploion (boot) in 3 verzen van Mc 4 : (1) Mc 4,1 (eis ploion = in een boot) . (2) Mc 4,36 a (dat. en tô(i) ploiô(i) = in de boot) . (3) Mc 4,36 b (nom. ploia = boten) . (4) Mc 4,37 a (acc. eis to ploion = in de boot) . (5) Mc 4,37 b : (acc. to ploion = de boot) .

Mc 4,37.10. - 12. - εις πλοιον = eis ploion (in een boot) : Mc (1) Mc 4,1 .
- εις το πλοιον = eis to ploion (in de boot) : Mc (5) : (1) Mc 4,37 . (2) Mc 5,18 . (3) Mc 6,45 . (4) Mc 6,51 . (5) Mc 8,10 .
- εις (το) πλοιον = eis (to) ploion ( in een / de boot) . In vier verzen in combinatie met embainô (inklimmen) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 5,18 . (3) Mc 6,45 . (4) (5) Mc 8,10 . In Mc 6,51 in combinatie met anabainô (opklimmen) . In Mc 4,37 beuken de golven tegen de boot .

Mc 4,37.13. ὡste = hôste (zodat) . Taalgebruik in het NT : hôste (zodat) . Taalgebruik in de LXX : hôste (zodat) . Taalgebruik in Mc : hôste (zodat) . Mc (13) : (1) Mc 1,27 . (2) Mc 1,45 . (3) Mc 2,2 . (4) Mc 2,12 . (5) Mc 2,28 . (6) Mc 3,10 . (7) Mc 3,20 .  (8) Mc 4,1 . (9) Mc 4,32 . (10) Mc 4,37 .  (11) Mc 9,26 . (12) Mc 10,8 . (13) Mc 15,5 .

hôste ( zodat )  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 9 Mc 10 Mc 15 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  13  (1) Mc 1,27 . (2) Mc 1,45 . (3) Mc 2,2 . (4) Mc 2,12 . (5) Mc 2,28 .   (6) Mc 3,10 . (7) Mc 3,20 .   (8) Mc 4,1 . (9) Mc 4,32 . (10) Mc 4,37 .   (11) Mc 9,26 .   (12) Mc 10,8 .   (13) Mc 15,5 .   222  139  83  15  13  42    32  33  40 

Mc 4,37.15. ηδη = èdè (reeds) . Taalgebruik in het NT : èdè (reeds) . Mc (7) : (1) Mc 4,37 . (2) Mc 6,35 . (3) Mc 8,2 . (4) Mc 11,11 . (5) Mc 13,28 . (6) Mc 15,42 . (7) Mc 15,44 .

èdè (reeds)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  92  36  56  16  15    23  39  12 

16. pass. inf. praes. γεμιζεσθαι = gemizesthai (vol te worden) van het werkw. γεμιζω = gemizô (aanvullen ; passief : aangevuld worden, vol worden) . Taalgebruik in het NT : gemizô (aanvullen ; passief : aangevuld worden, vol worden) . Taalgebruik in de LXX : gemizô (aanvullen ; passief : aangevuld worden, vol worden) .


- Mc 4,1 - Mc 4,2 - Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 - Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 - Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - Mc 4,24 - Mc 4,25 - Mc 4,26 - Mc 4,27 - Mc 4,28 - Mc 4,29 - Mc 4,30 - Mc 4,31 - Mc 4,32 - Mc 4,33 - Mc 4,34 - Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -


Mc 4,38 - Mc 4,38 -- Mc 4,35-41 - Mt 8,23-27 - Lc 8,22-25 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -- Mc 4 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Liturgische lezing: 12zdhj (B) Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:38 kai autos èn en tè prumnè epi to proskefalaion katheudôn kai egeirousin auton kai legousin autô didaskale ou melei soi oti apollumetha  et erat ipse in puppi supra cervical dormiens et excitant eum et dicunt ei magister non ad te pertinet quia perimus   En hij was op de achtersteven op het hoofdkussen aan het slapen. En ze wekten hem op en zeiden hem : "Meester, stoort het u niet dat we vergaan?"  38 Intussen lag Hij aan de achtersteven op het kussen te slapen. Ze maakten Hem wakker en zeiden Hem: "Meester, raakt het U niet dat wij vergaan?" [38] Maar Hij lag op het achterdek op een kussen te slapen. Ze maakten Hem wakker en zeiden: Meester, kan het U niet schelen dat wij vergaan?  [38] Maar hij lag achter in de boot op een kussen te slapen. Ze maakten hem wakker en zeiden: Meester, kan het u niet schelen dat we vergaan?   38 Híj ligt in het achterschip tegen de hoofdsteun aan te slapen! Ze wekken hem en zeggen tot hem: leermeester, doet het u niets dat we vergaan? 38. Et lui était à la poupe, dormant sur le coussin. Ils le réveillent et lui disent : « Maître, tu ne te soucies pas de ce que nous périssons ? »  

Statenvertaling . 38 En Hij was in het achterschip, slapende op een oorkussen; en zij wekten Hem op, en zeiden tot Hem: Meester, bekommert het U niet, dat wij vergaan?
King James Bible . [38] And he was in the hinder part of the ship, asleep on a pillow: and they awake him, and say unto him, Master, carest thou not that we perish?
Luther-Bibel . 38 Und er war hinten im Boot und schlief auf einem Kissen. Und sie weckten ihn auf und sprachen zu ihm: Meister, fragst du nichts danach, dass wir umkommen?

Tekstuitleg van Mc 4,38 . Het vers Mc 4,38 telt 22 (2 X 11) woorden en 117 letters . De getalwaarde van Mc 4,38 is 11242 (2 X 7 X 11 X 13) .

  Mc 4,38 Mt 8,25 Lc 8,24
  38καὶ αὐτὸς ἦν ἐν τῇ πρύμνῃ ἐπὶ τὸ προσκεφάλαιον καθεύδων: καὶ ἐγείρουσιν αὐτὸν καὶ λέγουσιν αὐτῷ, Διδάσκαλε, οὐ μέλει σοι ὅτι ἀπολλύμεθα; αὐτὸς δὲ ἐκάθευδεν. 25καὶ προσελθόντες ἤγειραν αὐτὸν λέγοντες, Κύριε, σῶσον, ἀπολλύμεθα. 23πλεόντων δὲ αὐτῶν ἀφύπνωσεν. καὶ κατέβη λαῖλαψ ἀνέμου εἰς τὴν λίμνην, καὶ συνεπληροῦντο καὶ ἐκινδύνευον. 24προσελθόντες δὲ διήγειραν αὐτὸν λέγοντες, Ἐπιστάτα ἐπιστάτα, ἀπολλύμεθα.

Mc 4,38.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 . 6de maal kai (en) in deze pericope ; hiermee begint het vierde vers . Zie hierboven. In Mc 4,35-41 hebben we met een kai- (en) tekst te maken .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .

Mc 4,38.2. pers. voornaamw. nom. mann. enk. αυτος = autos (hij) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (15) : (1) Mc 1,8 . (2) Mc 2,25 . (3) Mc 3,13 . (4) Mc 4,27 . (5) Mc 4,38 . (6) Mc 5,40 . (7) Mc 6,17 . (8) Mc 6,45 . (9) Mc 6,47 . (10) Mc 8,29 . (11) Mc 12,36 . (12) Mc 12,37 . (13) Mc 14,15 . (14) Mc 14,44 . (15) Mc 15,43 .

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
1 nom. mann. enk. autos   15              654  490  164  12  15  45  18  17  49  72  90 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 4,38.3. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ην = èn (hij / zij was) van het werkw. ειμι = eimi (zijn) OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν (die) van het betrekk. voornaamw. ὁς (die) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Taalgebruik in de LXX : eimi (zijn) . Taalgebruik in Mc : eimi (zijn) . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,36 (2X) . (2) Mc 4,38 .

  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn  OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν 1506  1120  386  24  38  79  92  63  71  19  141  233     

- Hebreeuws . act. ind. perf. 3de pers. mann. enk. הָיָה = hâjâh (zijn) . Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur : 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (332) . Pentateuch (52) . Eerdere Profeten (111) . Latere Profeten (87) . 12 Kleine Profeten (14) . Geschriften (67) .
- werkw. Ned. : zijn . Arabisch : كانَ = kâna (zijn) . Taalgebruik in de Qoran : kâna (zijn) . D. : sein . E. : to be . E. : to be . Grieks : ειμι = eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Hebreeuws : הָיָה = hâjâh (zijn) . Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Lat. : esse .

Mc 4,38.4. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .

en (in) .   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
119 13  13  12    10  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

- Ned. in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : en . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Hebreeuws : בְּ = bë . Latijn : in .

Variante : επι = epi (op, bij) . Afkortingen : επ' = ep' en εφ' = ef' . Taalgebruik in het NT : epi (op, bij) . Taalgebruik in de LXX : epi (op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi (op, bij) . Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,20 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,38 .

epi (op, bij)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
epi 51  1   4540  3946 594  91  51  104  22  120  117 89  246  268 
ep 14  1             1320  1179  141  13  14  25  13  24  30  22  52  65 
ef                          430  348  82  10  20  17  25  36  37 
Totaal   71  10  6290  5473  817  114  71  149  36  161  172  114  334  370 

- Ned. : op , naar, bij . D. : bei . E. : at . Fr. : à . Lat. : ad .

Mc 4,38.5. bep. lidw. dat. vr. enk. τῃ = tè(i) (de) van het bepaald lidw. ἡ = hè . Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc (68) . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,35 . (4) Mc 4,38 . (5) Mc 4,39 .

  lidw. enk. bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
7. dat. vr. enk. tè(i) 3381  2631  750  94  55  119  64  122  264  32  268  332 
  Totaal   54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Ned. : de . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .

Mc 4,38.6. dat. vr. enk. πρυμνῃ = prumnè(i) (achterschip, achtersteven) .

7. επι = epi (op, bij) . Afkortingen : επ' = ep' en εφ' = ef' . Taalgebruik in het NT : epi (op, bij) . Taalgebruik in de LXX : epi (op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi (op, bij) . Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,20 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,38 .

epi (op, bij)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
epi 51  1   4540  3946 594  91  51  104  22  120  117 89  246  268 
ep 14  1             1320  1179  141  13  14  25  13  24  30  22  52  65 
ef                          430  348  82  10  20  17  25  36  37 
Totaal   71  10  6290  5473  817  114  71  149  36  161  172  114  334  370 

- Ned. : op , naar, bij . D. : bei . E. : at . Fr. : à . Lat. : ad .

Mc 4,38.8. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. το = to (het) van het bepaald lidw. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,6 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,29 . (5) Mc 4,35 . (6) Mc 4,37 . (7) Mc 4,38 .

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
3. nom. + acc. onz. enk. to 108  12  12  22  5941  4582  1359  186  108  181  121  172  482  109  475  596 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .

Mc 4,38.9. acc. onz. enk. προσκεφαλαιον = proskefalaion (hoofdkussen) . LXX (1) : Ezr 3,8 . NT (1) : Mc 4,38 .

Mc 4,38.10. act. ind. praes. nom. mann. enk. καθευδων = katheudôn (slapende) van het werkw. καθευδω = katheudô (slapen) . Taalgebruik in het NT : katheudô (slapen) . Taalgebruik in de LXX : katheudô (slapen) . LXX (2) : (1) 1 S 19,9 . (2) 1 S 26,7 . Twee teksten over Saul en David . NT (2) : (1) Mc 4,38 . (2) Ef 5,14 . Een vorm van καθευδω = katheudô (slapen) in de LXX (38) , in het NT (22) , in Mc (8) .
- act. ind. imperf. 3de pers. enk. εκαθευδεν = ekatheuden (hij sliep) van het werkw. καθευδω = katheudô (slapen) . Taalgebruik in het NT : katheudô (slapen) . Taalgebruik in de LXX : katheudô (slapen) . Bijbel (11) : (10) Jon 1,5 . (11) Mt 8,24 .

Mc 4,38.11. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 . 6de maal kai (en) in deze pericope ; hiermee begint het vierde vers . Zie hierboven. In Mc 4,35-41 hebben we met een kai- (en) tekst te maken .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .

kai (en) . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Van de eenenveertig verzen in Mc 4 niet in acht verzen : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

Mc 4,38.12. act. ind. praes. 3de pers. mv. εγειρουσιν = egeirousin (zij wekken) van het werkw. εγειρω = egeirô (opwekken) . Taalgebruik in het NT : egeirô (wekken) . Taalgebruik in de LXX : egeirô (wekken) . Bijbel (1) : Mc 4,38 . Een vorm van εγειρω = egeirô (opwekken) in de LXX (57) , in het NT (143) , in Mc (19) .

  egeirô (wekken) Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 9 Mc 10 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 16
ind. pr. 3de p. mv. egeirousin       (1) Mc 4,38                
  Totaal  19 

- Hebreeuwse vertaling wajjâqîmû (en zij deden opstaan = zij richtten op) : (1) Joz 7,26 (kai epestèsan) . (2) Joz 8,29 (kai epestèsan) . (3) Re 18,30 (kai anestèsan) .
- Wellicht wekken uit de slaap , op-wekken . Ned. wekken vlg. Lat. vegere : flink , levendig zijn , opgewekt zijn . Lat. resurgere . Surgere (surrexi , surrectum) = oprijzen , opstaan , rechtop staan . sur < super = op, boven + regere (rexi , rectum) : richten (rechtop), leiden , sturen . -> op-richten = rechtop staan -> resurgere = opnieuw op-richten , terug rechtop staan . Ned. rekken (Lat. reg- ) , uitstrekken . Rectus = recht . Fr. résurrection .
Fr. ressusciter cfr. Lat. suscitare . super : op , boven + citare (citus : vlug , snel) : in beweging brengen . Aldus : terug in beweging brengen , heropleven .
Fr. réveiller : wekken , ont-waken < re + vigilare (vig- wak- , wek-) waken .

Variante lezing : act. ind. praes. 3de pers. mv. διεγειρουσιν = diegeirousin (zij wekken) van het werkw. διεγειρω = diegeirô (opwekken) . Taalgebruik in het NT : diegeirô (opwekken) . Taalgebruik in de LXX : diegeirô (opwekken) . Bijbel (1) : Mc 4,38 .

Mc 4,38.13. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc : persoonlijk voornaamwoord . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,36 . (5) Mc 4,38 .

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
4 acc. mann. enk. auton   146  11  12  12  16  12  14  17  2872  2032  840  114  146  184  154  136  85  21  598  752 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 4,38.14. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 . 6de maal kai (en) in deze pericope ; hiermee begint het vierde vers . Zie hierboven. In Mc 4,35-41 hebben we met een kai- (en) tekst te maken .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .

Mc 4,38.15. act. ind. praes. 3de pers. mv. λεγουσιν = legousin (zij zeggen) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de LXX : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) .

  legô : act. ind. praes. bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
act. ind. pr. 3de pers. mv.  legousin 97  37  60  23  16  43  52 

Mc 4,38.16. dat. mann. en onz. enk. αυτῳ = autô(i) van het persoonl. voornaamw. 3de pers. enk. nom. mann. enk. αυτος = autos (hij) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,25 . (2) Mc 4,38 . (3) Mc 4,41 .

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
3 dat. mann. enk. autô(i)  109  10  14  16    2475  1686  789  159  109  144  153  79  114  31  412  565 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 4,38.17. voc. mann. enk. διδασκαλε = didaskale (leermeester) van het zelfst. naamw. διδασκαλος = didaskalos (leraar , leermeester) . Taalgebruik in het NT : didaskalos (leraar , leermeester) . Taalgebruik in de LXX : didaskalos (leraar , leermeester) .

didaskalos (leermeester) bijbel  OT  NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br. syn. ev.
voc. mann. enk. didaskale 31   31 6 10 12 3     28 31
Totaal   61 59 12 12 17 8 1 9 41 49

didaskalos (leermeester) Mt  Mc   Lc  syn. ev.
voc. enk. didaskale 6 : (1) Mt 8,19 . (2) Mt 12,38 . (3) Mt 19,16 . (4) Mt 22,16 . (5) Mt 22,24 . (6) Mt 22,36 . 10 : (1) Mc 4,38 . (2) Mc 9,17 . (3) Mc 9,38 . (4) Mc 10,17 . (5) Mc 10,20 . (6) Mc 10,35 . (7) Mc 12,14 . (8) Mc 12,19 . (9) Mc 12,32 . (10) Mc 13,1 . 12 : (1) Lc 3,12 . (2) Lc 7,40 . (3) Lc 9,38 . (4) Lc 10,25 . (5) Lc 11,45 . (6) Lc 12,13 . (7) Lc 18,18 . (8) Lc 19,39 . (9) Lc 20,21 . (10) Lc 20,28 . (11) Lc 20,39 . (12) Lc 21,7 . 28 : (1) Mt 19,16 // Mc 10,17 // Lc 18,18 . (2) Mt 22,16 // Mc 12,14 // Lc 20,21 . (3) Mt 22,24 // Mc 12,19 // Lc 20,28 . (4) Mt 22,36 // Lc 10,25 . (5) Mc 9,38 // Lc 9,38 . 31

Een vorm van didaskalos (leermeester) in Mc   (1) Mc 4,38 (voc. enk. didaskale . Leerlingen tot Jezus) .  (2) Mc 5,35 (acc. enk. didaskalon . Afgevaardigden van de hogepriester) . (3) Mc 9,17 (voc. enk. didaskale . Iemand met een stomme zoon) . (4) Mc 9,38 (voc. enk. didaskale . Opmerking van de apostel Johannes tot Jezus) . (5) Mc 10,17 (voc. enk. . Iemand met een vraag aan Jezus) . (6) Mc 10,20 (voc. enk. didaskale . Antwoord van die iemand tot Jezus) . (7) Mc 10,35 (voc. enk. didaskale . De zonen van Zebedeüs met een vraag tot Jezus) . (8) Mc 12,14 (voc. enk. didaskale . Leerlingen van Farizeeën en Herodianen met een vraag aan Jezus) . (9) Mc 12,19 (voc. enk. didaskale . Sadduceeën met een vraag aan Jezus) . (10) Mc 10,32 (voc. enk. didaskale . Schriftgeleerde tot Jezus) . (11) Mc 13,1 (voc. enk. didaskale . Begin van de rede tegen de Farizeeën . De leerlingen tot Jezus) . (12) Mc 14,14 (nom. enk. didaskalos . Voorbereiding van het paasmaal) .   .  

Mc 4,38.18. ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het NT : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in de LXX : ou - ouk - ouch (niet) . ου = ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,38 . ουκ = ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,25 . (6) Mc 4,27 . (7) Mc 4,34 . ουχ = ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc 4,21 .

ou (niet)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
ou   3068  2321  747  97  42  84  113  68  313  30  223  336 
ouk  3499  2752  747  93  66  92  137  56  274  29  251  388 
ouch  452  351  101  20  49  20  40 
Totaal  7019 5424 1595 197 114 183 270 132 636 63 494 764

ou (niet)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
ou   42   
ouk  66 
ouch                     
Totaal  114 4 7 5 10 3 8 7 7 11 6 5 9 10 15 4 3

- Hebr. lo´ (niet) . Taalgebruik in Tenakh : lo´ (niet) . Fr. ne... pas . E. not . D. nicht .

Mc 4,38.19. act. ind. praes. 3de pers. enk. μελει = melei (het gaat ter harte) van het werkw. μελω = melô (ter harte gaan, zich bekommeren om) . Taalgebruik in het NT : melô (ter harte gaan, zich bekommeren om) . Taalgebruik in de LXX : melô (ter harte gaan, zich bekommeren om) . LXX (6) . NT (7) : (1) Mt 22,16 . (2) Mc 4,38 . (3) Mc 12,14 . (4) Lc 10,40 . (5) Joh 10,13 . (6) 1 Kor 9,9 . (7) 1 Pe 5,7 .

Mc 4,38.18. - 19. ου μελει = ou melei (het gaat niet ter harte) . LXX (1) : Tob 10,5 . NT (5) : (1) Mt 22,16 . (2) Mc 4,38 . (3) Mc 12,14 . (4) Lc 10,40 . (5) Joh 10,13 .

Mc 4,38.20. pers. voornaamw. 2de pers. dat. enk. σοι = soi (aan u) . Zie συ = su (jij) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : persoonlijk voornaamwoord . Mc (21) .

  pers. vnw. 2de pers. enk.   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
dat. enk.  soi 21  2 : (1) Mc 1,11 . (2) Mc 1,24 . 2 : (1) Mc 2,11 . (2) Mc 2,18 .   1 : Mc 4,38 .   4 : (1) Mc 5,7 . (2) Mc 5,9 . (3) Mc 5,19 . (4) Mc 5,41 . 3 : (1) Mc 6,18 . (2) Mc 6,22 . (3) Mc 6,23 .     2 : (1) Mc 9,5 . (2) Mc 9,25 . 2 : (1) Mc 10,28 . (2) Mc 10,51 . 1 : Mc 11,28 . 1 : Mc 12,14 .   3 : (1) Mc 14,30 . (2) Mc 14,31 . (3) Mc 14,36 .   1310  1112  198  44  21  44  27  20  31  11  109  136 

- Hebreeuws . l-kh ( לָךְ = lâkh of לְךָ = lëhkâ = aan jou) < voorzetsel lë = suffix persoonl. voornaamw. 2de pers. mann. enk. OF act. qal imperat. 2de pers. mann. enk. לֵךְ = lekh (ga) . Zie hâlakh (gaan) . Taalgebruik in Tenach : hâlakh (gaan) . Getalwaarde : he = 5 1S lamed = 12 of 30 , kaph = 11 of 20 ; totaal : 28 (2 X 2 X 7) of 55 (5 X 11) . Structuur : 5 - 3 - 2 . Tenakh (827 . Pentateuch (276) . Eerdere Profeten (188) . Latere Profeten (147) . 12 Kleine Profeten (30) . Geschriften (186) .

Mc 4,38.19. - 20. μελει σοι = melei soi (het gaat jou ter harte) . Slechts in het NT (4) : (1) Mt 22,16 . (2) Mc 4,38 . (3) Mc 12,14 . (4) Lc 10,40 .

Mc 4,38.18. - 20. ου μελει σοι = ou melei soi (het gaat jou niet ter harte) . Slechts in het NT (4) : (1) Mt 22,16 . (2) Mc 4,38 . (3) Mc 12,14 . (4) Lc 10,40 .

Mc 4,38.21. ὁτι = hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in het ΝΤ : hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in de LXX : hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in Mc : hoti (dat, omdat) . Mc (92) . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,29 . (2) Mc 4,38 . (3) Mc 4,41 .

hoti ( dat , omdat )   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  92  12  10  4396  3213  1183  137  92  160  237  114  389  54  389  626 

- Hebreeuws : כִּי = kî (want, omdat) . Taalgebruik in Tenakh : kî (want, omdat) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , jod = 10 ; totaal : 21 (3 X 7) of 30 (2 X 3 X 5) . Structuur : 2 - 1 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (3849) . Pentateuch (884) . Eerdere Profeten (726) . Latere Profeten (841) . 12 Kleine Profeten (241) . Geschriften (1157) .
- כִּי = kî (want, omdat) < een woord met 1 medeklinker . De lange î is î gebleven omdat het een proclitisch woord is . Proclitisch wil zeggen dat een eenlettergrepig onbeklemtoond woord wordt gehecht aan het volgende (Lettinga(6) 13d) .

Mc 4,38.18. - 21. ου μελει σοι ὁτι = ou melei soi hoti (het gaat jou niet ter harte dat) . Slechts in het NT (2) : (1) Mt 22,16 . (2) Lc 10,40 .

Mc 4,38.22. ind. praes. 1ste pers. mv. απολλυμεθα = apollumetha (wij vergaan) van het werkw. απολλυμι = apollumi (verderven, verdoemen) . Taalgebruik in het NT : apollumi ( ten gronde richten , doden , verliezen ) . Taalgebruik in de LXX : apollumi (ten gronde richten , doden , verliezen) . Taalgebruik in Mc : apollumi (ten gronde richten , doden , verliezen) . Bijbel (3) : (1) Mt 8,25 . (2) Mc 4,38 . (3) Lc 8,24 .

  apollumi (verderven, verdoemen)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 8 Mc 9 Mc 11 Mc 12 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Br. syn.  ev.  P.  A. b. 
1 ind. praes. 3de pers. enk. apollutai     1 : Mc 2,22 .                      
2 ind. praes. 1ste pers. mv. apollumetha        1 : Mc 4,38 .                    
3 ind. fut. 3de pers. enk. apolesei           (1) Mc 8,35 (2X) .       Mc 12,9  10         
4 ind. aor. apolesai   1 : Mc 1,24 .                 31  24     
5 ind. aor. 3de pers. enk. apolesè(i)             (1) Mc 9,22 . (2) Mc 9,41     16    8      
6 conj. aor. 3de pers. mv. apolesôsin       (1) Mc 3,6 .       (2) Mc 11,18 .              
  totaal 1 (2X)   1 68  36  32  10  10  29  30 

- Ned. : verderven , verdoemen . Arabisch : أَباَدَ = ´abâda (vernietigen) . Taalgebruik in de Qoran : ´abâda (vernietigen) . D. : vernichten . E. : destroy . Fr. : perdre . Grieks : απολλυμι = apollumi (verderven, verdoemen) < ap- + ollumi < ol-numi . Taalgebruik in het NT : apollumi ( ten gronde richten , doden , verliezen ) . Hebreeuws : אָבַד = ´âbhad (verdwijnen, verloren gaan) . Taalgebruik in Tenakh : ´âbhad (verdwijnen, verloren gaan) . Lat. : perdere .


- Mc 4,1 - Mc 4,2 - Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 - Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 - Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - Mc 4,24 - Mc 4,25 - Mc 4,26 - Mc 4,27 - Mc 4,28 - Mc 4,29 - Mc 4,30 - Mc 4,31 - Mc 4,32 - Mc 4,33 - Mc 4,34 - Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -


Mc 4,39 - Mc 4,39 -- Mc 4,35-41 - Mt 8,23-27 - Lc 8,22-25 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -- Mc 4 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Liturgische lezing: 12zdhj (B) Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:39 kai diegertheis epetimèsen tô anemô kai eipen tè thalassè siôpa pefimôso kai ekopasen o anemos kai egeneto galènè megalè  et exsurgens comminatus est vento et dixit mari tace obmutesce et cessavit ventus et facta est tranquillitas magna  En wakker geworden, berispte hij de wind en zei tegen het meer "Zwijg, wees stil!" En de wind ging liggen en er ontstond een grote kalmte .   39 Hij stond op, richtte zich met dwingend woord tot de wind en sprak tot het water: "Zwijg stil!" De wind ging liggen en het werd volmaakt stil. [39] Hij stond op en bestrafte de wind en het water: Zwijg, wees stil! En de wind ging liggen en het werd volkomen stil  [39] Toen hij wakker geworden was, sprak hij de wind bestraffend toe en zei tegen het meer: Zwijg! Wees stil! De wind ging liggen en het meer kwam helemaal tot rust.  39 Dan helemaal wakker straft hij de wind af en zegt hij tot de zee: zwijg jij, houd je koest!– en de wind gaat liggen en er ontstaat een grote stilte. 39. S'étant réveillé, il menaça le vent et dit à la mer : « Silence ! Tais-toi ! » Et le vent tomba et il se fit un grand calme.  

Statenvertaling . 39 En Hij opgewekt zijnde, bestrafte den wind, en zeide tot de zee: Zwijg, wees stil! En de wind ging liggen, en er werd grote stilte.
King James Bible . [39] And he arose, and rebuked the wind, and said unto the sea, Peace, be still. And the wind ceased, and there was a great calm.
Luther-Bibel . 39 Und er stand auf und bedrohte den Wind und sprach zu dem Meer: Schweig und verstumme! Und der Wind legte sich und es entstand eine große Stille.

Tekstuitleg van Mc 4,39 . Het vers Mc 4,39 telt 19 woorden en 102 (2 X 3 X 17) letters . De getalwaarde van Mc 4,39 is 8309 (7 X 1187) .

  Mc 4,39 Mt 8,26 Lc 8,24
  39καὶ διεγερθεὶς ἐπετίμησεν τῷ ἀνέμῳ καὶ εἶπεν τῇ θαλάσσῃ, Σιώπα, πεφίμωσο. καὶ ἐκόπασεν ἄνεμος, καὶ ἐγένετο γαλήνη μεγάλη. τότε ἐγερθεὶς ἐπετίμησεν τοῖς ἀνέμοις καὶ τῇ θαλάσσῃ, καὶ ἐγένετο γαλήνη μεγάλη. δὲ διεγερθεὶς ἐπετίμησεν τῷ ἀνέμῳ καὶ τῷ κλύδωνι τοῦ ὕδατος: καὶ ἐπαύσαντο, καὶ ἐγένετο γαλήνη.

Mc 4,39.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (33) . Niet in : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Hebr. : וְ = wë . Lat : et . Fr. : et . Ned. : en . E. : and . D. und . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) .

Mc 4,39.2. pass. part. aor. nom. mann. enk. διεγερθεις = diegertheis (gewekt) van het werkw. διεγειρω = diegeirô (opwekken) . Taalgebruik in het NT : diegeirô (opwekken) . Taalgebruik in de LXX : diegeirô (opwekken) . Bijbel (3) : (1) Est 11 . (2) Mc 4,39 . (3) Lc 8,24 . Een vorm van διεγειρω = diegeirô in de LXX (5) : (1) Est 1,11 . (2) Jdt 1,4 . (3) 2 Mak 7,21 . (4) 2 Mak 15,10 . (5) 3 Mak 5,15 , in het NT (6) : (1) Mc 4,39 . (2) Lc 8,24 (2 vormen) . (3) Joh 6,18 . (4) 2 Pe 1,13 . (5) 2 Pe 3,1

Mc 4,39.3. act. ind. aor. 3de pers. enk. επετιμησεν = epetimèsen (hij deed een beroep op 'hun' eer , hij droeg op , hij beval) van het werkw. επιτιμαω = epitimaô (beroep doen op hun eer , nadrukkelijk vermanen , 'opdragen' , bevelen , berispen) . Taalgebruik in het NT : epitimaô (opleggen, opdragen) . Taalgebruik in de LXX : epitimaô (opleggen, opdragen) . Het werkwoord heeft een voorvoegsel επι = epi (aan bij, op) wat het werkwoord versterkt . Wellicht omwille van het voorvoegsel volgt op het werkwoord steeds een datief . Bijbel (16) . LXX (2) : (1) Gn 37,10 . (2) Ps 106,9 . NT (14) : (1) Mt 8,26 . (2) Mt 12,16 ( // Mc 3,12 ) . (3) Mt 17,18 . (4) Mt 20,31 . (5) Mc 1,25 ( // Mt 8,26 ) . (6) Mc 4,39 . (7) Mc 8,30 . (8) Mc 8,33 . (9) Mc 9,25 ( // Mt 17,18 ) . (10) Lc 4,35 . (11) Lc 4,39 . (12) Lc 8,24 . (13) Lc 9,42 . (14) Lc 9,55 . Een vorm van επιτιμαω = epitimaô (nadrukkelijk vermanen , 'opdragen' , bevelen , berispen) in de LXX (11) , in het NT (29) , in Mc (9) : (1) Mc 1,25 . (2) Mc 3,12 . (3) Mc 4,39 . (4) Mc 8,30 . (5) Mc 8,32 . (6) Mc 8,33 . (7) Mc 9,25 . (8) Mc 10,13 . (9) Mc 10,48 . In de LXX kan het Griekse werkwoord επιτιμαω = epitimaô (beroep doen op hun eer , nadrukkelijk vermanen , 'opdragen' , bevelen , berispen) de vertaling zijn van 3 verschillende Hebreeuwse werkwoorden .
- De kenletter σ = s geeft act. en mediaal aor. weer . De stamletter α = a wordt verlengd tot η = è . Vandaar : επετιμησεν = epetimèsen (hij beval) .

  epitimaô (opleggen) Mc Mc 1 Mc 3 Mc 4 Mc 8 Mc 9 Mc 10 bijbel OT NT Mt Mc Lc Br. syn. ev.  
1 ind imp. 3de p. enk. epetima 1   (1) Mc 3,12 .           1   1   1     1 1
2 ind. imp. 3de p. mv. epetimôn 1           (1) Mc 10,48 .   3   3   1 2   3 3
3 inf. pr. epitiman       (1) Mc 8,32 .            
5 ind. aor. 3de p. enk. mv. epitèmèsen 5 (1) Mc 1,25 .     (2) Mc 4,39 .   (3) Mc 8,30 . (4) Mc 8,33 .   (5) Mc 9,25   16 2 14 4 5 5   14 14
6 act. ind. aor. 3de p. mv. epetimèsan 1           (1) Mc 10,13 . 2   2 1 1     2 2
    9 33 4 29 6 9 12 2 27 27

- wa consecutivum + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיִּגְעַר = wajjigë`ar (en hij berispte) van het werkw. גָעַר = gâ`ar (berispen, verwijten, afweren, dreigen) . Taalgebruik in Tenakh : gâ`ar (berispen, verwijten, afweren, dreigen) . Getalwaarde : ghimel = 3 , ajin = 16 of 70 , resj = 20 of 200 ; totaal : 39 (3 X 13) OF 273 (3 X 7 X 13) . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (2) : (1) Gn 37,10 . (2) Ps 106,9 . Een vorm van het werkw. גָעַר = gâ`ar in 13 verzen in Tenakh ..

Mc 4,39.4. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,28 . (3) Mc 4,36 . (4) Mc 4,39 .

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
6. dat. m. + onz. enk. tô(i) 68  5507  4462  1045  121  68  154  98  163  367  74  343  441 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- bepaald lidw. Ned. : de . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .

Mc 4,39.3. - 4. επετιμησεν τῳ = epetimèsen tô(i) (hij beval aan) . Bijbel = NT (5) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 8,33 . (3) Mc 9,25 . (4) Lc 4,39 . (5) Lc 8,24 .

Mc 4,39.5. dat. mann. enk. ανεμῳ = anemô(i) van het zelfst. naamw. ανεμος = anemos (wind) . Taalgebruik in het NT : anemos (wind) . Taalgebruik in de LXX : anemos (wind) . Bijbel (7) : (1) Ex 14,21 . (2) Jr 18,14 . (3) Sir 5,9 . (4) Mc 4,39 . (5) Lc 8,24 . (6) Hnd 27,15 . (7) Ef 4,14 . Een vorm van ανεμος = anemos in de LXX (67) , in het NT (31) .

Mc 4,39.6. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .

Mc 4,39.7. act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de LXX : legô (zeggen) . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) . Mc (56) . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) .

legô (zeggen) . V.T.   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
ind. aor. 3de p. enk. eipen  56  11  3024  2426  598  118  56  223  114  75  397  511 

Mc 4,39.8. bep. lidw. dat. vr. enk. τῃ = tè(i) (de) van het bepaald lidw. ἡ = hè . Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc (68) . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,35 . (4) Mc 4,38 . (5) Mc 4,39 .

  lidw. enk. bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
7. dat. vr. enk. tè(i) 3381  2631  750  94  55  119  64  122  264  32  268  332 
  Totaal   54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Ned. : de . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .

Mc 4,39.9. dat. vr. enk. θαλασσῃ = thalassè(i) van het zelfst. naamw. θαλασσα = thalassa (zee, meer) . Taalgebruik in het NT : thalassa (zee meer) . Taalgebruik in de LXX : thalassa (zee meer) . Mc (4) : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,39 . (4) Mc 5,13 . Parallel : Mt 8,26 //  Mc 4,39 . Een vorm van θαλασσα = thalassa (zee, meer) in Mc in 16 verzen (18X) : (1) Mc 1,16 (2 vormen) . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 3,7 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 4,2 . (6) Mc 4,39 . (7) Mc 4,41 . (8) Mc 5,1 . (9) Mc 5,13 (2 vormen) . (10) Mc 5,21 . (11) Mc 6,47 . (12) Mc 6,48 . (13) Mc 6,49 . (14) Mc 7,31 . (15) Mc 9,42 . (16) Mc 11,23 .

  thalassa (zee)   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 9 Mc 11 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
3 dat. vr. enk. thalassè(i)               36  23  13     
  totaal 446  359  87  15  18  10  24  36  45 

  thalassa (zee)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 9 Mc 11
3 dat. vr. enk. thalassè(i)   1 : Mc 1,16 .     2 : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,39 . 1 : Mc 5,13 .        
  totaal 18 
  en tè(i) thalassè(i) (op het meer)   (1) Mc 1,16 .     (2) Mc 4,2 . (4) Mc 5,13 . * (1)) Mc 6,47 .      
  totaal 17/18  2 / 2 1 / 1 1 / 1 3 / 4  4 / 4 3 / 3 1 / 1 1 / 1 1 / 1

Mc 4,39.8. - 9. tè(i) thalassè(i) (de zee, het meer) . Datief vr. enk. In 11 ( / 13) verzen in het NT : Mt (2) . Mc (4) . Lc (1) . Br. (1) . Apk (3) . Niet Hnd en Br (-1) .

Mc 4,39.12. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .

Mc 4,39.13. act. ind. aor. 3de pers. enk. εκοπασεν = ekopasen (hij ging liggen) van het werkw. κοπαζω = kopazô (moe worden, gaan liggen) . Taalgebruik in het NT : kopazô (moe worden, gaan liggen) . Taalgebruik in de LXX : kopazô (moe worden, gaan liggen) . Bijbel (15) . LXX (12) : (1) Gn 8,1 . (2) Nu 11,2 . NT (3) : (1) Mt 14,32 . (2) Mc 4,39 . (3) Mc 6,51 .

Mc 4,39.14. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho . Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Mc (219) . Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
1. nom. m. enk. ho 219 12  13  12  17  18  28  11  16  16  27  21  8495 6052 2443 408 219 331 436 281 612 156  958  1394 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- bepaald lidw. de . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .

Mc 4,39.15. nom. mann. enk. ανεμος = anemos (wind) . Taalgebruik in het NT : anemos (wind) . Taalgebruik in de LXX : anemos (wind) . Bijbel (20) . LXX (12) . NT (8) . Mc (4) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,41 . (3) Mc 6,48 . (4) Mc 6,51 .

Mc 4,39.16. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .

Mc 4,39.17. ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Bijbel (925) . OT (730) . NT (195) . Mc (17) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,39 . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) , in Lc (129) , in Lc 5 (3) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,17 . In Lc : X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 129 verzen . Het is duidelijk dat Lucas in zijn evangelie en in Handelingen εγενετο = egeneto veelvuldig gebruikt in tegenstelling tot de andere evangelisten en de andere bijbelboeken van het NT .

ginomai (worden, gebeuren)  bijbel Tenach OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.   ev. 
aor. 3de pers. enk. egeneto  925  wajëhî : 784 730  195  13  17  69  16  53    17  99  115 

- Hebreeuws . prefix verbindingswoord wa + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ; aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur : 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 .Tenakh (784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) . 12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) .
- Lat. esse . D. sein . Fr. être . Ned. zijn . E. to be .

Mc 4,39.18. nom. vr. enk. γαληνη = galènè (windstilte) . Taalgebruik in het NT : galènè (windstilte) . Taalgebruik in de LXX : galènè (windstilte) . Bijbel (3) : (1) Mt 8,26 . (2) Mc 4,39 . (3) Lc 8,24 .

Mc 4,39.19. nom. + dat. vr. enk. μεγαλη / μεγαλῃ = megalè(i) (groot) van het bijvoegl. naamwoord μεγας = megas (groot) . Taalgebruik in het NT : megas (groot) . Taalgebruik in de LXX : megas (groot) . Taalgebruik in Mc : megas (groot) . Mc (7) : (1) Mc 1,26 (dat.) . (2) Mc 4,37 (nom.) . (3) Mc 4,39 (nom.) . (4) Mc 5,7 (dat.) . (5) Mc 5,11 (nom.) . (6) Mc 5,42 (dat.) . (7) Mc 15,34 (dat.) .

  megas (groot) enk.   Mc Mc 1 Mc 4 Mc 5 Mc 10 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. mann. enk. megas        (1) Mc 10,43 .       (2) Mc 16,4 .   131  107  24    11  11   
nom. + dat. vr. enk. megalè(i)   (1) Mc 1,26 (2) Mc 4,37 . (3) Mc 4,39 .   (4) Mc 5,7 . (5) Mc 5,11 . (6) Mc 5,42 .       (7) Mc 15,34 .     237  171  66  12  27  21  24   
3.   nom. + acc. onz. enk. mega          (1) Mc 14,15 .       110  92  18       
7.   acc. mann. enk. megan     (1) Mc 4,41 .             72  59  13     
  totaal 11          11                   

- Mc 4,1 - Mc 4,2 - Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 - Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 - Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - Mc 4,24 - Mc 4,25 - Mc 4,26 - Mc 4,27 - Mc 4,28 - Mc 4,29 - Mc 4,30 - Mc 4,31 - Mc 4,32 - Mc 4,33 - Mc 4,34 - Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -


Mc 4,40 - Mc 4,40 -- Mc 4,35-41 - Mt 8,23-27 - Lc 8,22-25 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -- Mc 4 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Liturgische lezing: 12zdhj (B) Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:40 kai eipen autois ti deiloi este oupô echete pistin   et ait illis quid timidi estis necdum habetis fidem  Hij zei hun : "Waarom zijn jullie vreesachtig? Heb je nog geen geloof?"  40 Hij sprak tot hen: "Waarom zijt gij zo bang? Hoe is het mogelijk dat ge nog geen geloof bezit?" . [40] Hij zei tegen hen: Waarom zijn jullie bang? Hebben jullie nog geen vertrouwen?  [40] Hij zei tegen hen: Waarom hebben jullie zo weinig moed? Geloven jullie nog steeds niet?  40 Hij zegt tot hen: waarom zo bangelijk?– hoe kunt ge zo zonder vertrouwen zijn? 40. Puis il leur dit : « Pourquoi avez-vous peur ainsi ? N'avez-vous pas encore de foi ? »  

Statenvertaling . 40 En Hij zeide tot hen: Wat zijt gij zo vreesachtig? Hebt gij geen geloof?
King James Bible . [40] And he said unto them, Why are ye so fearful? how is it that ye have no faith?
Luther-Bibel . 40 Und er sprach zu ihnen: Was seid ihr so furchtsam? Habt ihr noch keinen Glauben?

Tekstuitleg van Mc 4,40 . Het vers Mc 4,40 telt 11 woorden en 47 letters . De getalswaarde van Mc 4,40 is 6816 (2² X 2³ X 3 X 71) .

  Mc 4,40 Mt 8,26  
  40καὶ εἶπεν αὐτοῖς, Τί δειλοί ἐστε; οὔπω ἔχετε πίστιν; 26καὶ λέγει αὐτοῖς, Τί δειλοί ἐστε, ὀλιγόπιστοι; 25εἶπεν δὲ αὐτοῖς, Ποῦ πίστις ὑμῶν;

Mc 4,40.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 . 13de maal kai (en) in deze pericope; hiermee begint het zesde vers.

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .

Mc 4,40.2. act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de LXX : legô (zeggen) . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) . Mc (56) . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) .

legô (zeggen) . V.T.   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
ind. aor. 3de p. enk. eipen  56  11  3024  2426  598  118  56  223  114  75  397  511 

Mc 4,40.3. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .

  autoi  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
7 dat. mann. en onz. mv.autois  117  10  13 10  12  13  1722  1180  542  101  117  89  97  75  47  16  307  404 

Mc 4,40.1. - 3. και λεγει αυτοις = kai legei autois (en hij zegt hen) . LXX (3) . NT (23) . Mc (14) : (1) Mc 1,38 . (2) Mc 3,4 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,35 . (5) Mc 6,50 .  (6) Mc 7,18 . (7) Mc 9,35 .  (8) Mc 10,11 . (9) Mc 11,2 . (10) Mc 12,16 . (11) Mc 14,13 . (12) Mc 14,27 . (13) Mc 14,34 . (14) Mc 14,41 .
- και ελεγεν αυτοις = kai elegen autois (en hij zei hen) . NT (13) . Mc (12) : (1) Mc 2,27 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,9 . (4) Mc 4,11 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 6,10 . (8) Mc 7,9 . (9) Mc 8,21 . (10) Mc 9,1 . (11) Mc 9,31. (12) Mc 12,38 . Lc (1) : Lc 6,5 .
- ελαλει αυτοις = elalei autois (en hij sprak tot hen) . LXX (1) : Jdt 14,8 . NT (6) : (1) Mt 13,34 . (2) Mc 2,2 . (3) Mc 4,33 . (4) Mc 4,34 . (5) Lc 9,11 . (6) Joh 10,6 .
- και ειπεν αυτοις = kai eipen autois (en hij zei hen) . NT (30) . Slechts in de evangelies . Mc (1) : Mc 4,40 . Lc (9) : (1) Lc 2,10 . (2) Lc 9,48 . (3) Lc 13,22 . (4) Lc 16,15 . (5) Lc 22,35 . (6) Lc 22,46 . (7) Lc 24,19 . (8) Lc 24,38 . (9) Lc 24,46 .

Mc 4,40.4. vragend en onbepaald voornaamw. nom. en acc. onz. enk. τι = ti (wat) van het τις = tis (wie, die, een) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord tis . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord tis .

  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. onz. enk. ti  60  2 : (1) Mc 1,24 (2) Mc 1,27 6 : (1) Mc 2,7 . (2) Mc 2,8 . (3) Mc 2,9 . (4) Mc 2,18 . (5) Mc 2,24 . (6) Mc 2,25 .   2 : (1) Mc 4,24 . (2) Mc 4,40 . 6 : (1) Mc 10,3 . (2) Mc 10,17 . (3) Mc 10,18 . (4) Mc 10,36 . (5) Mc 10,38 . (6) Mc 10,51 . 1132  617  415  62  60  66  57  60  102  188  245     

Mc 4,40.5. nom. mann. mv. δειλοι = deiloi (kleingelovigen) van het bijvoegl. naamw. δειλος = deilos (vreesachtig, zwak van geloof, laf) . Taalgebruik in het NT : deilos (vreesachtig, zwak van geloof, laf) . Taalgebruik in de LXX : deilos (vreesachtig, zwak van geloof, laf) . Bijbel (4) : (1) W 4,20 . (2) W 9,14 . (3) Mt 8,26 . (4) Mc 4,40 .

Mc 4,40.6. act. ind. praes. 2de pers. mv. εστε = este (jullie zijn) van het werkw. ειμι = eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Taalgebruik in de LXX : eimi (zijn) . Mc (4) : (1) Mc 4,40 . (2) Mc 7,18 . (3) Mc 9,41 . (4) Mc 13,11 . Een vorm van ειμι = eimi (zijn) in het NT (2450) , in de LXX (6947) .

eimi (zijn) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind. praes. 2de pers. mv. este 124 33 86   4       47          

Mc 4,40.7. οὑτως = houtôs (op die wijze, zo) . Taalgebruik in het NT : houtos (zo) . Taalgebruik in de LXX : houtos (zo) . Mc (10) : (1) Mc 2,7 . (2) Mc 2,8 . (3) Mc 2,12 .  (4) Mc 4,26 .  (5) Mc 7,18 .  (6) Mc 9,3 .  (7) Mc 10,43 .  (8) Mc 13,29 .  (9) Mc 14,59 .  (10) Mc 14,59 . Lc (21) : (1) Lc 1,25 . (2) Lc 2,48 . (3) Lc 9,15 . (4) Lc 10,21 . (5) Lc 11,30 . (6) Lc 12,21 . (7) Lc 12,28 . (8) Lc 12,38 . (9) Lc 12,43 . (10) Lc 12,54 . (11) Lc 14,33 . (12) Lc 15,7 . (13) Lc 15,10 . (14) Lc 17,10 . (15) Lc 17,24 . (16) Lc 17,26 . (17) Lc 19,31 . (18) Lc 21,31 . (19) Lc 22,26 . (20) Lc 24,24 . (21) Lc 24,46 .

houtôs (zo)   Mc Mc 2 Mc 4 Mc 7 Mc 9 Mc 10 Mc 13 Mc 14 Mc 15 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  10  (1) Mc 2,7 . (2) Mc 2,8 . (3) Mc 2,12 .   (4) Mc 4,26 .   (5) Mc 7,18 .   (6) Mc 9,3 .   (7) Mc 10,43 .   (8) Mc 13,29 .   (9) Mc 14,59 .   (10) Mc 15,39 . 907  708  199  32  10  21  14  26  90  63  77 

- Hebreeuws . כֵן = khen (zo) . Taalgebruik in Tenakh : khen (zo) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , nun = 14 of 50 ; totaal : 25 (5²) OF 70 (2 X 5 X 7) . Structuur : 2 - 5 . De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (514) . Pentateuch (156) . Eerdere Profeten (109) . Latere Profeten (109) . 12 Kleine Profeten (25) . Geschriften (115) .
- Lat. sic . Ned. zo . D. so . E. thus . Fr. ainsi < ains - si . ains (ante) -> antius sic .

Mc 4,40.8. πως = pôs (hoe) . Taalgebruik in het NT : pôs (hoe) . Taalgebruik in de LXX : pôs (hoe) . Taalgebruik in Mc : pôs (hoe) . Vragend of onbepaald voornaamw. van wijze .

pôs (hoe)  Mc Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 14 bijbel O.T. NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  14  229  115  114  14  14  16  20  40  44  64     

pôs (hoe)  Mc Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 14
  14  1 : Mc 2,26 . 1 : Mc 3,23 .   2 : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 4,30 . 1 : Mc 5,16 . 1 : Mc 9,12 . 2 : (1) Mc 10,23 . (2) Mc 10,24 . 1 : Mc 11,18 . 3 : (1) Mc 12,26 . (2) Mc 12,35 . (3) Mc 12,41 . 2 : (1) Mc 14,1 . (2) Mc 14,11 .

Mc (14) : (1) Mc 2,26 . (2) Mc 3,23 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,30 . (5) Mc 5,16 . (6) Mc 9,12 . (7) Mc 10,23 . (8) Mc 10,24 . (9) Mc 11,18 . (10) Mc 12,26 . (11) Mc 12,35 . (12) Mc 12,41 . (13) Mc 14,1 . (14) Mc 14,11 .

Mc 4,40.9. ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het NT : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in de LXX : ou - ouk - ouch (niet) . ου = ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,38 . ουκ = ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,25 . (6) Mc 4,27 . (7) Mc 4,34 . ουχ = ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc 4,21 .

ou (niet)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
ou   3068  2321  747  97  42  84  113  68  313  30  223  336 
ouk  3499  2752  747  93  66  92  137  56  274  29  251  388 
ouch  452  351  101  20  49  20  40 
Totaal  7019 5424 1595 197 114 183 270 132 636 63 494 764

ou (niet)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
ou   42   
ouk  66 
ouch                     
Totaal  114 4 7 5 10 3 8 7 7 11 6 5 9 10 15 4 3

- Hebr. lo´ (niet) . Taalgebruik in Tenakh : lo´ (niet) . Fr. ne... pas . E. not . D. nicht .

Mc 4,40.10. act. ind. praes. 2de pers. mv. εχετε = echete (jullie hebben) van het werkw. εχω = echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het NT . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in de LXX . Bijbel (52) . LXX (6) . NT (46) . Mc (8) . Mc 4 (1) : Mc 4,40 .

Mc 4,40.11. acc. vr. enk. pistin (geloof, vertrouwen) van het zelfst. naamw. pistis (geloof, vertrouwen) . Taalgebruik in het N.T. : pistis (geloof) . Taalgebruik in Mc : pistis (geloof) . Mc (3) : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 4,40 . (3) Mc 11,22 .  
nom. vr. enk. pistis (geloof, vertrouwen) . Mc (2) : (1) Mc 5,34 .  (2) Mc 10,52
- Mc 4,40 : oupô echete pistin (heb je nog geen geloof) . Mc 11,22 : echete pistin theou (heb geloof in God) .


- Mc 4,1 - Mc 4,2 - Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 - Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 - Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - Mc 4,24 - Mc 4,25 - Mc 4,26 - Mc 4,27 - Mc 4,28 - Mc 4,29 - Mc 4,30 - Mc 4,31 - Mc 4,32 - Mc 4,33 - Mc 4,34 - Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -


Mc 4,41 - Mc 4,41 -- Mc 4,35-41 - Mt 8,23-27 - Lc 8,22-25 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -- Mc 4 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis Liturgische lezing: 12zdhj (B) Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:41 kai efobèthèsan fobon megan kai elegon pros allèlous tis ara outos estin oti kai o anemos kai è thalassa upakouei autô et timuerunt magno timore et dicebant ad alterutrum quis putas est iste quia et ventus et mare oboediunt ei .  En ze  vreesden met grote vrees.en zeiden tegen elkaar: "Wie is toch deze (man), dat zelfs de wind en (ook) het meer gehoorzamen aan hem?" 41 Zij werden door een grote vrees bevangen en vroegen elkaar: "Wie is Hij toch, dat zelfs wind en water Hem gehoorzamen?" [41] Ze werden door schrik bevangen, en zeiden tegen elkaar: Wie is dat toch, dat zelfs de wind en het water naar Hem luisteren?  [41] Ze werden bevangen door grote schrik en zeiden tegen elkaar: Wie is hij toch, dat zelfs de wind en het meer hem gehoorzamen?  41 Zij worden bevreesd met grote vrees, en hebben tot elkaar gezegd: wie is híj dan wel, dat én de wind én de zee hem gehoorzaamt? 41. Alors ils furent saisis d'une grande crainte et ils se disaient les uns aux autres : « Qui est-il donc celui-là, que même le vent et la mer lui obéissent ? »  

Statenvertaling . 41 En zij vreesden met grote vreze, en zeiden tot elkander: Wie is toch Deze, dat ook de wind en de zee Hem gehoorzaam zijn?
King James Bible . [41] And they feared exceedingly, and said one to another, What manner of man is this, that even the wind and the sea obey him?
Luther-Bibel . 41 Sie aber fürchteten sich sehr und sprachen untereinander: Wer ist der? Auch Wind und Meer sind ihm gehorsam!

Tekstuitleg van Mc 4,41 . Het vers Mc 4,41 telt 21 (3 X 7) woorden en 100 (10²) letters . De getalswaarde van Mc 4,41 is 9845 (5 X 11 X 179) .

  Mc 4,41 Mt 8,27 Lc 8,25
  41καὶ ἐφοβήθησαν φόβον μέγαν, καὶ ἔλεγον πρὸς ἀλλήλους, Τίς ἄρα οὗτός ἐστιν ὅτι καὶ ἄνεμος καὶ θάλασσα ὑπακούει αὐτῷ; 27οἱ δὲ ἄνθρωποι ἐθαύμασαν λέγοντες, Ποταπός ἐστιν οὗτος ὅτι καὶ οἱ ἄνεμοι καὶ θάλασσα αὐτῷ ὑπακούουσιν; φοβηθέντες δὲ ἐθαύμασαν, λέγοντες πρὸς ἀλλήλους, Τίς ἄρα οὗτός ἐστιν ὅτι καὶ τοῖς ἀνέμοις ἐπιτάσσει καὶ τῷ ὕδατι, καὶ ὑπακούουσιν αὐτῷ;

Mc 4,41.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .

14de maal kai (en) in deze pericope ; hiermee begint het zevende vers . Zie hierboven . In Mc 4,35-41 hebben we met een kai- (en) tekst te maken . Nog 1X wordt kai (en) gebruikt bij het begin van een nevenschikkende zin , en 2X als verbinding tussen een bepaling . Totaal gebruik van kai (en) : 17X .

Mc 4,41.2. ind. aor. 3de pers. mv. εφοβηθησαν = efobèthèsan (zij vreesden) van het werkw. φοβεομαι = fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in het NT : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in de LXX : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . NT (14) : Mt (4) : (1) Mt 9,8 . (2) Mt 17,6 . (3) Mt 21,46 . (4) Mt 27,54 . Mc (3) : (1) Mc 4,41 . (2) Mc 5,15 . (3) Mc 12,12 . Lc (4) : (1) Lc 2,9 . (2) Lc 8,35 . (3) Lc 9,34 . (4) Lc 20,19 . Joh (1) : Joh 6,19 . Hnd (1) : Hnd 16,38 . Hebr. (1) : Heb 11,23 . Een vorm van φοβεομαι = fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) in de LXX (460) , in het NT (95) , in Mc (12) : (1) Mc 4,41 . (2) Mc 5,15 . (3) Mc 5,33 . (4) Mc 5,36 . (5) Mc 6,20 . (6) Mc 6,50 . (7) Mc 9,32 . (8) Mc 10,32 . (9) Mc 11,18 . (10) Mc 11,32 . (11) Mc 12,12 . (12) Mc 16,8 , in Lc (21) : (1) Lc 1,13 . (2) Lc 1,30 . (3) Lc 1,50 . (4) Lc 2,9 . (5) Lc 2,10 . (6) Lc 5,10 . (7) Lc 8,25 . (8) Lc 8,35 . (9) Lc 8,50 . (10) Lc 9,34 . (11) Lc 9,45 . (12) Lc 12,4 . (13) Lc 12,5 . (14) Lc 12,7 . (15) Lc 12,32 . (16) Lc 18,2 . (17) Lc 18,4 . (18) Lc 19,21 . (19) Lc 20,19 . (20) Lc 22,2 . (21) Lc 23,40 .

    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  ind. aor. 3de pers. mv. efobèthèsan   49  35  14    11  12   

- Hebreeuws . וַיִּירְאוּ = wajjîr´û (en zij vreesden) < prefix verbindingswoord wa + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. van het werkw. יָרָא = jârâ´ (vrezen, eerbied hebben) . Taalgebruik in Tenakh : jârâ´ (vrezen, eerbied hebben) . Getalwaarde : jod = 10 , resj = 20 of 200 , aleph = 1 ; totaal : 31 OF 211 (priemgetal) . Structuur : 1 - 2 - 1 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (14) : (1) Gn 20,8 . (2) Gn 43,18 . (3) Ex 14,10 . (4) Ex 14,31 . (5) Ex 34,30 . (6) Joz 10,2 . (7) 1 S 17,24 . (8) 2 K 17,7 . (9) Jon 1,5 . (10) Jon 1,10 . (11) Jon 1,16 . (12) Hag 1,12 . (13) Ps 64,10 . (14) Ps 65,9 .
- Lat. timere . Ned. vrezen . E. to be afraid . D. fürchten . Fr. prendre peur .
- De vrees betreft Jezus , om wat hij deed en zei . Vrezen ze de macht van Jezus , die weleens misbruikt zou kunnen worden . De macht van Jezus heeft de krachten en machten van de storm bedwongen , die tot een ramp had kunnen uitlopen . De macht van Jezus heeft die machten overwonnen door zijn woord . Daardoor zijn de leerlingen gered . Wil de evangelist zeggen dat het woord van Jezus , zijn boodschap , sterker is dan een vernietigende storm ? In ieder geval roept het optreden van Jezus vragen bij zijn leerlingen op omtrent zijn persoon .

Mc 4,41.3. acc. mann. enk. φοβον = fobon (vrees) van het zelfst. naamw. φοβος = fobos (vrees, fobie) . Taalgebruik in het NT : fobos (vrees, fobie) . Taalgebruik in de LXX : fobos (vrees, fobie) . Mc (1) : Mc 4,41 . Een vorm van φοβος = fobos (vrees, fobie) in de LXX (199) , in het NT (47) , in Mc (1) . Een inwendige aaccusatief bij het werkw. φοβεομαι = fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) .

  fobos (vrees)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
4 acc. mann. enk. fobon  54  40  14   
  totaal 264  207  57  12 10  24  5 16  18  16 

Mc 4,41.3. 4. acc. mann. enk. μεγαν = megan van het bijvoegl. naamw. μεγας = megas (groot) . Taalgebruik in het NT : megas (groot) . Taalgebruik in de LXX : megas (groot) . Taalgebruik in Mc : megas (groot) .

  megas (groot) enk.   Mc Mc 1 Mc 4 Mc 5 Mc 10 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. mann. enk. megas        (1) Mc 10,43 .       (2) Mc 16,4 .   131  107  24    11  11   
nom. + dat. vr. enk. megalè(i)   (1) Mc 1,26 (2) Mc 4,37 . (3) Mc 4,39 .   (4) Mc 5,7 . (5) Mc 5,11 . (6) Mc 5,42 .       (7) Mc 15,34 .     237  171  66  12  27  21  24   
3.   nom. + acc. onz. enk. mega          (1) Mc 14,15 .       110  92  18       
7.   acc. mann. enk. megan     (1) Mc 4,41 .             72  59  13     
  totaal 11          11                   

Mc 4,41.2. - 3. φοβον μεγαν = fobon megan (een grote vrees) . LXX (2) : (1) 1 Mak 10,8 . (2) Jon 1,10 . (2) NT . Mc (1) Mc 4,41 . Lc (1) : Lc 2,9 .

Mc 4,41.1. - 4. και εφοβηθησαν φοβον μεγαν = kai efobèthèsan (en zij vreesden) fobon megan (een grote vrees) . LXX (1) : 1 Mak 10,8 . NT (2) . Mc (1) Mc 4,41 . Lc (1) : Lc 2,9 .

Mc 4,41.5. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .

Mc 4,41.6. act. ind. imperf. 3de pers. mv. ελεγον = elegon (zij zeiden) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de LXX : legô (zeggen) . Mc (18) : (1) Mc 2,16 . (2) Mc 2,24 . (3) Mc 3,21 . (4) Mc 3,22 . (5) Mc 3,30 . (6) Mc 4,41 (pros allèlous = tot elkaar) . (7) Mc 5,31 . (8) Mc 6,14 . (9) Mc 6,15 . (10) Mc 6,35 . (11) Mc 11,5 . (12) Mc 11,28 . (13) Mc 14,2 . (14) Mc 14,31 . (15) Mc 14,70 . (16) Mc 15,31 . (17) Mc 15,35 (pros heautas = tot zichzelf) . (18) Mc 16,3 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) , in Mc 3 (12) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) .
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . D. : sprechen (spreken) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Lat. : legere .

Mc 4,41.7. προς = pros (naar, bij) . Taalgebruik in het NT : pros (naar, bij) . Taalgebruik in de LXX : pros (naar, bij) . Taalgebruik in Mc : pros (naar, bij) . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,41 .

pros (bij)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  3919  3272  647  41  62  158  91  122  166  261  352     

- Hebreeuws . ´l : voorzetsel אֶל = ´èl (naar, tot) OF godsnaam El . De verkorte vorm van de godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm is אֵל = ´el . OF ontkenning עַל = ´al (niet) . Taalgebruik in Tenakh : ´èl . Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld) . Structuur : 1 - 3 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (3626) . Pentateuch (1096) . Eerdere Profeten (1070) . Latere Profeten (655) . 12 Kleine Profeten (142) . Geschriften (662) .
- Arabisch . إلي = ´ilâ (naar) . Taalgebruik in de Qoran : ´ilâ (naar) .

Mc 4,41.7. - 8. acc. mann. mv. αλληλους = allèlous van het bijvoegl. naamw. αλληλοι = allèloi (elkander, elkaar) . Taalgebruik in het NT : allèloi (elkander, elkaar) . Taalgebruik in de LXX : allèloi (elkander, elkaar) . LXX (20) . NT (67) . Mc (4) .

  pros (bij)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 14 Mc 15 Mc 16
    62 
1 + allèlous (elkaar)       1 :   Mc 4,41 .       1 :  Mc 8,16 . 1 :  Mc 9,34 .         1 :  Mc 15,31 .  

Mc 4,41.6. - 8. ελεγον προς αλληλους = elegon pros allèlous (zij zeiden tot elkaar) . Bijbel (2) : (1) Mc 4,41 . (2) Hnd 28,4 .

Mc 4,41.9. voornaamwoord τις = tis . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord tis . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord tis .

  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
mann. + vr. nom. enk. tis   24  (1) Mc 1,24 . (1) Mc 2,7 .   (1) Mc 3,33 . (1) Mc 4,41 .       2 : (1) Mc 8,4 . (2) Mc 8,34 .   3 : (1) Mc 9,30 . (2) Mc 9,34 . (3) Mc 9,35 .                 824 467  357  24  24  72  50  40  156  15  120  170     

Mc 4,41.10. αρα = ara (dus, immers, natuurlijk) . Taalgebruik in het NT : ara (dus, immers, natuurlijk) . Taalgebruik in de LXX : ara (dus, immers, natuurlijk) . Mc (2) : (1) Mc 4,41 . (2) Mc 11,13 .

Mc 4,41.11. aanwijz. voornaamw. nom. mann. enk. οὑτος = houtos (deze) . Taalgebruik in het NT : houtos (deze) . Taalgebruik in de LXX : houtos (deze) . Mc (12) : (1) Mc 2,7 . (2) Mc 3,35 . (3) Mc 4,41 . (4) Mc 6,3 . (5) Mc 6,16 . (6) Mc 7,6 . (7) Mc 9,7 . (8) Mc 12,7 . (9) Mc 12,10 . (10) Mc 13,13 . (11) Mc 14,69 . (12) Mc 15,39 .

    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  houtos (deze)  531  345  186  32  12  39  48  35  21  83  131     

- Ned. : deze , dat / dit . D. : der - die - das . E. : this - that . Fr. : ceci . Ned. deze , dat / dit . Lat. : hic - haec - hoc .

Mc 4,41.12. act. ind. praes. 3de pers. enk. εστιν = estin van het werkw. ειμι = eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Taalgebruik in de Septuaginta : eimi (zijn) . Een vorm van ειμι = eimi (zijn) in de LXX (6947) , in het NT (2450) , in Mc (192) .

eimi (zijn) Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
estin  69  (1) : Mc 1,27 . (4) : (1) Mc 2,1 . (2) Mc 2,9 . (3) Mc 2,19 . (4) Mc 2,28 (4) : (1) (3) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,26 . (3) Mc 4,41 . (2) : (6) : 6 : (1) Mc 7,2 . (2) Mc 7,4 . (3) Mc 7,11 . (4) Mc 7,15 . (5) Mc 7,27 . (6) Mc 7,34 .   (0) (1) Mc 9,5 . (2) Mc 9,7 . (3) Mc 9,10 . (4) Mc 9,21. (5) Mc 9,39 . (6) Mc 9,40 . (7) Mc 9,42 . (8) Mc 9,43 . (9) Mc 9,45 . (10) Mc 9,47 .   (7) (1) Mc 10,14 . (2) Mc 10,24 . (3) Mc 10,25 . (4) Mc 10,29 . (5) Mc 10,40 . (6) Mc 10,43 . (7) Mc 10,47 .   (0) (11) : (3) : (7) : (4) : (1) : 2371  1558  813  114  69  96  147  66  296  25         

- werkw. Ned. : zijn . Arabisch : كانَ = kâna (zijn) . Taalgebruik in de Qoran : kâna (zijn) . D. : sein . E. : to be . E. : to be . Grieks : ειμι = eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Hebreeuws : הָיָה = hâjâh (zijn) . Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Lat. : esse .

Mc 4,41.11. - 12. οὑτος εστιν = houtos estin (deze is) . LXX (16) . NT (60) . Mc (5) : (1) Mc 4,41 . (2) Mc 6,3 . (3) Mc 6,16 . (4) Mc 9,7 . (5) Mc 12,7 .

Mc 4,41.13. ὁτι = hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in het ΝΤ : hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in de LXX : hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in Mc : hoti (dat, omdat) . Mc (92) . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,29 . (2) Mc 4,38 . (3) Mc 4,41 .

hoti ( dat , omdat )   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  92  12  10  4396  3213  1183  137  92  160  237  114  389  54  389  626 

- Hebreeuws : כִּי = kî (want, omdat) . Taalgebruik in Tenakh : kî (want, omdat) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , jod = 10 ; totaal : 21 (3 X 7) of 30 (2 X 3 X 5) . Structuur : 2 - 1 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (3849) . Pentateuch (884) . Eerdere Profeten (726) . Latere Profeten (841) . 12 Kleine Profeten (241) . Geschriften (1157) .
- כִּי = kî (want, omdat) < een woord met 1 medeklinker . De lange î is î gebleven omdat het een proclitisch woord is . Proclitisch wil zeggen dat een eenlettergrepig onbeklemtoond woord wordt gehecht aan het volgende (Lettinga(6) 13d) .

Mc 4,41.14. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .

Mc 4,41.15. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho . Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Mc (219) . Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
1. nom. m. enk. ho 219 12  13  12  17  18  28  11  16  16  27  21  8495 6052 2443 408 219 331 436 281 612 156  958  1394 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- bepaald lidw. de . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .

Mc 4,41.16. nom. mann. enk. ανεμος = anemos (wind) . Taalgebruik in het NT : anemos (wind) . Taalgebruik in de LXX : anemos (wind) . Bijbel (20) . LXX (12) . NT (8) . Mc (4) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,41 . (3) Mc 6,48 . (4) Mc 6,51 .

Mc 4,41.17. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .

Mc 4,41.18. bepaald lidw. nom. vr. enk. ἡ = hè . Taalgebruik in NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . bep. lidw. nom. vr. enk. ἡ = hè of betrekk. voornaamw. dat. vr. enk. ᾑ = hè(i) of partikel van vergelijking ἠ = è (of) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,17 . (2) Mc 4,19 . (3) Mc 4,21 . (4) Mc 4,26 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,30 . (7) Mc 4,41 .

  lidw. enk. bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
2. nom. vr. enk. hè 4860 3762  1098  151  76 143  117  83  443  85  370  487 
  Totaal   54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .

Mc 4,41.19. nom. vr. enk. θαλασσα = thalassa (zee, meer) . Taalgebruik in het NT : thalassa (zee meer) . Taalgebruik in de LXX : thalassa (zee meer) . Een vorm van thalassa (zee, meer) in Mc in 16 verzen (18X) : (1) Mc 1,16 (2 vormen) . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 3,7 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 4,2 . (6) Mc 4,39 . (7) Mc 4,41 . (8) Mc 5,1 . (9) Mc 5,13 (2 vormen) . (10) Mc 5,21 . (11) Mc 6,47 . (12) Mc 6,48 . (13) Mc 6,49 . (14) Mc 7,31 . (15) Mc 9,42 . (16) Mc 11,23 .

  thalassa (zee)   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 9 Mc 11 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
1 nom. vr. enk. thalassa       1 : Mc 4,41 .           49  43           
2 gen. vr. enk. thalassès                176  148  28  14 
3 dat. vr. enk. thalassè(i)               36  23  13     
4 acc. vr. enk. thalassan    185  145  40  10  19  21   
  totaal 446  359  87  15  18  10  24  36  45 

Mc 4,41.20. act. ind. praes. 3de pers. mv. ὑπακουουσιν = hupakouousin (zij gehoorzamen) van het werkw. ὑπακουω = hupakouô (luisteren, antwoord geven, gehoorzamen) . Taalgebruik in het NT : hupakouô (luisteren, antwoord geven, gehoorzamen) . Taalgebruik in de LXX : hupakouô (luisteren, antwoord geven, gehoorzamen) . Bijbel = NT (5) : (1) Mt 8,27 . (2) Mc 1,27 . (3) Lc 8,25 . (4) 2 Tes 1,8 . (5) Heb 5,9 . Een vorm van ὑπακουω = hupakouô in de LXX (59) , in het NT (21) . In de LXX kan een vorm van ὑπακουω = hupakouô de vertaling van 8 verschillende Hebreeuwse werkw. zijn .

OF : act. ind. praes. 3de pers. enk. ὑπακουει = hupakouei (hij gehoorzaamt) van het werkw. ὑπακουω = hupakouô (luisteren, antwoord geven, gehoorzamen) . Taalgebruik in het NT : hupakouô (luisteren, antwoord geven, gehoorzamen) . Taalgebruik in de LXX : hupakouô (luisteren, antwoord geven, gehoorzamen) . Bijbel (5) : (1) Dt 21,20 . (2) Spr 17,4 . (3) Sir 42,21 . (4) Mc 4,41 . (5) 2 Tes 3,14 . Een vorm van ὑπακουω = hupakouô in de LXX (59) , in het NT (21) .

Mc 4,41.21. dat. mann. en onz. enk. αυτῳ = autô(i) van het persoonl. voornaamw. 3de pers. enk. nom. mann. enk. αυτος = autos (hij) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,25 . (2) Mc 4,38 . (3) Mc 4,41 .

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
3 dat. mann. enk. autô(i)  109  10  14  16    2475  1686  789  159  109  144  153  79  114  31  412  565 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 4,41.20. - 21. ὑπακουουσιν αυτῳ = hupakouousin autô(i) (zij gehoorzamen hem) . Bijbel = NT (5) : (1) Mt 8,27 . (2) Mc 1,27 . (3) Lc 8,25 . (4) 2 Tes 1,8 . (5) Heb 5,9 .


- Mc 4,1 - Mc 4,2 - Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 - Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 - Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - Mc 4,24 - Mc 4,25 - Mc 4,26 - Mc 4,27 - Mc 4,28 - Mc 4,29 - Mc 4,30 - Mc 4,31 - Mc 4,32 - Mc 4,33 - Mc 4,34 - Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -



35Καὶ λέγει αὐτοῖς ἐν ἐκείνῃ τῇ ἡμέρᾳ ὀψίας γενομένης,
Διέλθωμεν εἰς τὸ πέραν.

36καὶ ἀφέντες τὸν ὄχλον
παραλαμβάνουσιν αὐτὸν
ὡς ἦν ἐν τῷ πλοίῳ,
καὶ ἄλλα πλοῖα ἦν μετ' αὐτοῦ.

37καὶ γίνεται λαῖλαψ μεγάλη ἀνέμου,
καὶ τὰ κύματα ἐπέβαλλεν εἰς τὸ πλοῖον,
ὥστε ἤδη γεμίζεσθαι τὸ πλοῖον.

38καὶ αὐτὸς ἦν ἐν τῇ πρύμνῃ ἐπὶ τὸ προσκεφάλαιον καθεύδων:
καὶ ἐγείρουσιν αὐτὸν
καὶ λέγουσιν αὐτῷ,
Διδάσκαλε, οὐ μέλει σοι ὅτι ἀπολλύμεθα;

39καὶ διεγερθεὶς
ἐπετίμησεν τῷ ἀνέμῳ
καὶ εἶπεν τῇ θαλάσσῃ,
Σιώπα, πεφίμωσο.
καὶ ἐκόπασεν ὁ ἄνεμος,
καὶ ἐγένετο γαλήνη μεγάλη.

40καὶ εἶπεν αὐτοῖς,
Τί δειλοί ἐστε;
οὔπω ἔχετε πίστιν;

41καὶ ἐφοβήθησαν φόβον μέγαν,
καὶ ἔλεγον πρὸς ἀλλήλους,
Τίς ἄρα οὗτός ἐστιν
ὅτι καὶ ὁ ἄνεμος καὶ ἡ θάλασσα ὑπακούει αὐτῷ;


 

TAALGEBRUIK

1. aantal woorden 2. aantal letters 3. aantal lettergrepen 4. getalwaarde 5. kai (en) 6. de (echter) 7. nevenschikkende zinnen 8. ondergeschikte zinnen (behalve participiumzinnen) 9. participium(zinnen)

  Mc 4,1 Mc 4,2 (1)  Mc 4,3 Mc 4,4 Mc 4,5 Mc 4,6 Mc 4,7 Mc 4,8 Mc 4,9 (2)  Mc 4,10 Mc 4,11 Mc 4,12 Mc 4,13 (3)  Mc 4,14 Mc 4,15 Mc 4,16 Mc 4,17 Mc 4,18 Mc 4,19 Mc 4,20 (4)  Mc 4,21 Mc 4,22 Mc 4,23 (5)  Mc 4,24 Mc 4,25 (6) 
34  13  47  20  20  11  17  24  107                                         
153  67  220  36  85  84  58  80  112  37  492                                         
61  14  75  14  33  37  29  34  49  16  212  31  42                                     
13438                                                             
  18                                     
                                                           
20                                     
                                                 
                                                     

  Mc 4,26 Mc 4,27 Mc 4,28 Mc 4,29 (7)  Mc 4,30 Mc 4,31 Mc 4,32 (8)  Mc 4,33 Mc 4,34 (9)  Mc 4,35 Mc 4,36 Mc 4,37 Mc 4,38 Mc 4,39 Mc 4,40 Mc 4,41 (10)  totaal 
                        13                 
                        65                 
                        28                 
                        4896                 
                                       
                                       
                                         
                                         
                                       

Mc 4,1-34

COMMENTAAR

Enkele inleidende opmerkingen .

1. kai elegen (en hij zei) komt 16 (Mc) / 19 (N.T.) voor . kai elegen zonder autois (aan hen) : 3X , met autois (en hij zei hen) : 4X .
2. Een vorm van het woord Jezus komt in Mc 4 niet voor .
3. Driemaal een vorm van het woord God . Enkel de gen. enk. theou (van God) komt in Mc 4 driemaal voor , telkens in de combinatie van het koninkrijk van God .
4. De werkwoordvormen zijn tegenwoorde tijd , onvoltooid verleden tijd en aorist (verleden tijd) . De inleiding (Mc 4,1 : aorist en praes.) , de inclusio (Mc 4,2 en Mc 4,33-34 : onvoltooid v. t.) , de parabel van de zaaier (Mc 4,3-9 : hoofdzakelijk aorist , ook o.v.t.) , de rest (Mc 4,10-32 : hoofdzakelijk tegenwoordige tijd) .
5. Een vorm van pas (ieder, elk) komt in Mc in verhouding minder voor in het N.T. : 66 (Mc) / 1167 (N.T.) of 5,65 % . Daaruit kan een aandachtig gebruik van totaliteit blijken . Ter vergelijking : Brieven : 540 / 1167 of 46,27 % . Verhouding aantal verzen : Marcus : 678 / 7957 of 8,52 % . Brieven : 2767 / 7957 of 34,77 % .

1. STRUCTUUR

We zouden Mc 4 kunnen indelen in tien pericopen :

    benaming  aantal verzen   
1. Mc 4,1-2  inleiding (zee en onderricht)   
2.  Mc 4,3-9  parabel van de zaaier 
3.  Mc 4,10-13  spreken in parabels en uitleg .   3. + 5 = 7 
4.  Mc 4,14-20  uitleg van de parabel van de zaaier    
5.  Mc 4,21-23  parabel van de lamp    
6.  Mc 4,24-25  parabel van de maat   
7.  Mc 4,26-29  parabel van het zelfgroeiend zaad   7. + 8. = 7 
8.  Mc 4,30-32  parabel van het mosterdzaadje    
9.  Mc 4,33-34  slot   
10.   Mc 4,35-41  storm op het meer  

41 verzen : (4 X 7) + (3 X 2) .
- 7 : (1) parabel van het zaad . (2) zien / niet zien en de parabel van de lamp . (3) parabel van het zelfgroeiend zaad en de parabel van het mosterdzaadje . (4) storm op het meer .
- 2 : (1) inleiding . (2) parabel van de maat . (3) slot .

10 pericopen ( 11 : met de ontdubbeling van Mc 4,1-2 in Mc 4,1 en Mc 4,2) en 5 parabels . Maat : 2 (2 verzen) .
- zee en storm op het meer (ontdubbeling van Mc 4,1-2 in Mc 4,1 en Mc 4,2) .
- inleiding en slot : onderricht in parabels .
- parabel van het zaad en uitleg van de parabel van het zaad .
- zien / niet-zien en de parabel van de lamp .
- parabel van het zelfgroeiend zaad en de parabel van het mosterdzaadje .

7 : kai elegen (en hij zei) . 3X zonder autois (hij zei) en 4X met autois hij zei hen) .

1. Mc 4,3-9 : parabel van de zaaier  .

- 7 onderdelen :
- Mc 4,3a : inclusio of omarming : Mc 4,3 : akouete (hoort) en Mc 4,9 : hos echei ôta akouein , akouetô (wie oren heeft om te horen , hij hore) .
- Mc 4,3b-4a : inleiding . .
- 4 terreinen waarop het zaad valt :
-- Mc 4,4 : ho men epesen para ... (de ene viel langs... ) .
-- Mc 4,5-6 : kai allo epesen epi ... (en een ander viel op...) .
-- Mc 4,7 : kai allo epesen eis... (en een ander viel in... ) .
-- Mc 4,8 : kai alla epesen eis... (en andere viel in...) .

2. Mc 4,10-13 : spreken in parabels en uitleg .
- Mc 4, 10 : leerlingen zijn afzonderlijk . Vraag van de leerlingen naar de betekenis van de parabels .
- Mc 4, 11-12 : het eerste antwoord van Jezus :
-- kennis van het mysterie van God aan wie 'binnen' zijn .
-- parabels aan wie 'buiten' zijn ,
-- reden van het spreken, in parabels .
- Mc 4,13 : het tweede antwoord van Jezus : het niet kennen van de betekenis van de parabels .

3. Mc 4,14-20 : uitleg van de parabel van het zaad .
- Mc 4,14 : inleiding .
- Mc 4,15-20 : 4 groepen :
-- Mc 4,15 : houtoi de eisin (deze echter zijn zij) .
-- Mc 4,16-17 : kai houtoi eisin (en deze zijn zij) .
-- Mc 4,18-19 : kai alloi eisin (en anderen zijn zij) .
-- Mc 4,20 : kai ekeinoi eisin (en die zijn zij) .

4. Mc 4,21-23 : parabel van de lamp .
- Mc 4,21 : de parabel van de lamp .
- Mc 4,22 : betekenis van de parabel van de lamp .
- Mc 4,23 : aansporing tot horen .

5. Mc 4,24-25 : parabel van de maat .
- Mc 4,24 : de parabel van de maat .
- Mc 4,25 : uitleg van de parabel van de maat .

6. Mc 4,26-29 : parabel van het zelfgroeiend zaad .

7. Mc 4,30-32 : parabel van het mosterdzaad .
Mc 4,26-29 en Mc 4,30-32 zijn parallel opgebouwd .

2. BETEKENIS

1. parabels

Kardinaal Danneels hanteert heldere beelden om werkelijkheden te verduidelijkingen . Toehoorders snappen waarover het gaat . Het gaat niet om het beeld , maar om de werkelijkheid . Maar het boeiende beeld straalt af op de geduide werkelijkheid .
Eerst is er de werkelijkheid , dan het beeld . In het vertellen komt eerst het beeld en dan de geduide werkelijkheid . De evangelist Marcus gaat wellicht uit van de werkelijkheid wat er van de boodschap bij verschillende mensen geworden is . Er zijn er die de boodschap niet aannemen . Er zijn afvalligen . Er zijn er die gericht zijn op de aarde . Er zijn de echte christenen . Deze werkelijkheid riep een andere werkelijkheid op , die als beeld van het eerste kon dienen : de parabel van de zaaier .
De parabel van het zelfgroeiend zaad en van het mosterdzaadje zou erop kunnen wijzen dat de christelijke gemeenschappen als een eenheid worden ervaren waarvan Christus het hoofd is (cfr. Kol en Ef) .

2. parabels en vragen om uitleg

De leerlingen stellen (afgezonderd - thuis) vragen aan Jezus (als verduidelijking van wat Jezus in het openbaar (aan de menigte) heeft gezegd) . Linken tussen de menigte (ochlos) (Mc 7,14), huis (oikos) (Mc 7,17) en vanaf hier (ekeithen) (Mc 7,24). Zie ook linken tussen menigte (ochlos Mc 9,25) , huis (oikon Mc 9,28) en vanaf hier (kakeithen Mc 9,30) .

leerlingen van Jezus 1. de leerlingen van Jezus 2. drie leerlingen van Jezus 3. de leerlingen van Jezus 4. de leerlingen van Jezus
Mc 4,10 Mc 7,17 Mc 9,11 Mc 9,28 Mc 10,10
Kai hote (en toen) Kai (en) hote (toen) (En nadat) kai (en) Kai (en) Kai (en)
egeneto (hij was) eisèlthen (hij binnenging) (hij was gegaan)   eiselthontos autou (na de thuiskomst van Jezus)  
kata monas (alleen) eis oikon (naar - in huis) apo tou ochlou (weg van de menigte) (vragen van de 3 leerlingen, bij het afdalen van de berg van de verheerlijking) eis oikian (naar huis) eis tèn oikian (thuis) palin (opnieuw)
      hoi mathètai autou (zijn leerlingen) kat'idian (onder elkaar - afgezonderd) hoi mathètai (de leerlingen)
èrôtôn (vroegen) epèrôtôn (zij 'onder'vroegen) epèrôtôn (zij 'onder'vroegen) epèrôtôn (zij 'onder'vroegen) peri toutou (hierover) epèrôtôn (zij 'onder'vroegen)
auton (hem) auton (hem)  auton (hem)  auton (hem)  auton (hem) 
hoi peri auton sun tois dôdeka (die rond hem met de twaalf) hoi mathètai autou ( zijn leerlingen) legontes (zeggende)    
tas parabolas (de parabels) tèn parabolèn (de parabel)      
127. Waarom Jezus in gelijkenissen spreekt : Mc 4,10-12 - Mt 13,10-15 - Lc 8,9-10 155. Rein en onrein : Mc 7,14-23 - Mt 15,10-20 - 169. Vraag omtrent de wederkomst van Elia : Mc 9,11-13 - Mt 17,10-13 -
 170. Genezing van een bezeten kind : Mc 9,14-29 - Mt 17,14-21 - Lc 9,37-43a - 265. Onontbindbaarheid van het huwelijk : Mc 10,2-12 - Mt 19,3-9 -

Heel wat elementen (zwijggebod , spreekverbod , uitwijken na dreiging, beschermings- en uitwijkmogelijkheden enz.... ) kenmerken het Marcusevangelie . Zouden we het voorlopig een geschrift van 'ondergedokenen' mogen noemen . Insiders (thuis, afgezonderd) weten wat er gezegd wordt , outsiders (die buiten zijn) staan voor vraagtekens . Dat is zeker het geval voor de parabels .
Zou het weinig gebruik van de namen God en Jezus behoren tot de onderduiktechniek ?

3. leraren

In Mc 4,1 is het niet de eerste maal dat Jezus leraart . Reeds in Mc 1,21 en Mc 2,13 leraarde Jezus . In deze twee verzen blijft het bij de vermelding zonder verdere inhoud aan het onderricht te geven . In Mc 4,1 staan we aan het begin van de parabelrede .
Marcus maakt ongeveer driemaal meer gebruik van het woord (polla : vele dingen) : 21 X . Dat houdt een zekere vaagheid in . Enkele malen wordt polla (vele dingen) bij leraren gebruikt .

Arseen De Kesel
23 mei 2009


- voornaamw. dat. mann. en onz. mv.autois (hen) van autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos .
Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. legô (zeggen) .
-- kai elegen autois (en hij zei hen) . N.T. (12) . Mc (11) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 .
-- kai legei autois (en hij zegt hen) . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 4,35 .
-- elalei autois (en hij sprak tot hen) . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,33 . (2) Mc 4,34 .
-- kai eipen autois (en hij zei hen) . Mc 4 (1) : Mc 4,40 .