- Bibliografie - Literatuur - Liturgisch gebruik - Overzicht bijbelboeken - Overzicht van de bibliografie van de bijbelboeken - Overzicht van deze website -
- Marcus
: overzicht .
- Marcus taalgebruik - Marcus
taalgebruik A - Marcus
taalgebruik B - Marcus
taalgebruik C - Marcus
taalgebruik D - Marcus
taalgebruik E - Marcus
taalgebruik F - Marcus
taalgebruik G - Marcus
taalgebruik H - Marcus
taalgebruik I - Marcus
taalgebruik J - Marcus
taalgebruik K - Marcus
taalgebruik L - Marcus
taalgebruik M - Marcus
taalgebruik N - Marcus
taalgebruik O - Marcus
taalgebruik P - Marcus
taalgebruik Q - Marcus
taalgebruik R - Marcus
taalgebruik S - Marcus
taalgebruik T - Marcus
taalgebruik U - Marcus
taalgebruik V - Marcus
taalgebruik W - Marcus
taalgebruik X - Marcus
taalgebruik Y - Marcus
taalgebruik Z -
- Mc
: commentaar .
Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | |
Overzicht van het Marcusevangelie : Mc 1 , Mc 2 , Mc 3 , Mc 4 , Mc 5 , Mc 6 , Mc 7 , Mc 8 , Mc 9 , Mc 10 , Mc 11 , Mc 12 , Mc 13 , Mc 14 , Mc 15 , Mc 16
Bijbeluitleg per pericope - Mc
4,1-2 - Mc
4,3-9 - Mc
4,10-12 - Mc
4,13-20 - Mc
4,21-23 - Mc
4,24-25 - Mc
4,26-29 - Mc
4,30-32 - Mc
4,33-34 - Mc
4,35-41 -
Bijbeluitleg vers per vers - Mc
4,1 - Mc
4,2 - Mc
4,3 - Mc
4,4 - Mc
4,5 - Mc
4,6 - Mc
4,7 - Mc
4,8 - Mc
4,9 - Mc
4,10 - Mc
4,11 - Mc
4,12 - Mc
4,13 - Mc
4,14 - Mc
4,15 - Mc
4,16 - Mc
4,17 - Mc
4,18 - Mc
4,19 - Mc
4,20 - Mc
4,21 - Mc
4,22 - Mc
4,23 - Mc
4,24 - Mc
4,25 - Mc
4,26 - Mc
4,27 - Mc
4,28 - Mc
4,29 - Mc
4,30 - Mc
4,31 - Mc
4,32 - Mc
4,33 - Mc
4,34 - Mc
4,35 - Mc
4,36 - Mc
4,37 - Mc
4,38 - Mc
4,39 - Mc
4,40 - Mc
4,41 -
Mc 4,31 | Mc 4,32 | Mc 4,33 | Mc 4,34 | Mc 4,35 | Mc 4,36 | Mc 4,37 | Mc 4,38 | Mc 4,39 | Mc 4,40 | Mc 4,41 | Mc 4,42 | Mc 4,43 | Mc 4,44 | Mc 4,45 | |||||||||||||||||
http://www.bible-history.com/isbe/ | http://www.sacrednamebible.com/kjvstrongs/index2.htm | Studiebijbel 3 | Luther-Bibel 1984 | bijbelweb | info-bible | interBible | http://www.diebibel.de/ |
1. LXX , Griekse tekst N.T. | 2. Vulgata | 3. Synopsis Denaux - Vervenne | 4. Statenvertaling | 5. Willibrord | 6. Nieuwe Vertaling | 7. Naardense vertaling , zie |
8. Bible de Jérusalem (2) | 9. Statenvertaling | 10. King James Bible - King James Bible | 11. Luther-Bibel | liturgische lezing |
In hun synopsis van de eerste drie evangeliën (Leuven, Vlaamse
Bijbelstichting, 1986; Turnhout, Brepols, ) onderscheiden Adelbert Denaux en
Marc Vervenne volgende pericopen in het vierde hoofdstuk van het Marcusevangelie
:
125. Inleiding tot de gelijkenisrede : Mc 4,1-2 - Mt
13,1-3a - Lc
8,4 -
126. Gelijkenis van de zaaier : Mc 4,3-9 - Mt
13,3b-9 - Lc
8,5-8 -
127. Waarom Jezus in gelijkenissen spreekt : Mc 4,10-12 - Mt
13,10-15 - Lc
8,9-10 -
129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier : Mc 4,13-20 - Mt
13,18-23 - Lc
8,11-15 -
130. Niets is verborgen : Mc 4,21-23 - Lc
8,16-17 -
131. Let op wat je hoort : Mc 4,24-25 - Mt
7,1-5 - Lc
13,18-19 - Mt
13,10-15 - Lc
8,18 -
132. Gelijkenis van het zaad dat vanzelf groeit : Mc 4,26-29 -
134. Gelijkenis van het mosterdzaad : Mc 4,30-32 - Mt
13,31-32 - Lc
13,18-19 -
136. Jezus spreekt in gelijkenissen : Mc 4,33-34 - Mt
13,34-35 -
142. Het bedaren van de storm : Mc 4,35-41 - Mt
8,23-27 - Lc
8,22-25 -
125. Inleiding tot de gelijkenisrede : Mc 4,1-2 - Mc 4,1-2 - Mt 13,1-3a - Lc 8,4 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,1 - Mc 4,2 -
In de inleidende pericope Mc
4,1-2 komt vijfmaal kai (en) voor ; driemaal in Mc
4,1 , tweemaal in Mc
4,2 , bij het begin van een nevenschikkende zin . Er is evenwel verandering
van plaats : van binnenshuis naar de meerkant . Het nevenschikkend voegwoord
maakt de link tussen het voorgaande en het komende verhaal .
Wellicht moet de klemtoon gelegd worden op beginnen . In Mc
1,45 begint de genezene te verkondigen . Hier in Mc
4,1 begint Jezus te leraren . Hier staan we voor een nieuw begin . In Mc 4,3-34 staat de parabelrede .
Mc 4,1 - Mc 4,1 : 125. Inleiding tot de gelijkenisrede - Mc 4,1-2 - Mt 13,1-3a - Lc 8,4 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,1 - Mc 4,2 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 1 En Hij begon wederom te leren omtrent de zee; en er vergaderde
een grote schare bij Hem, alzo dat Hij, in het schip gegaan zijnde, nederzat
op de zee; en de gehele schare was op het land aan de zee.
King James Bible . [1] And he began again to teach by the sea side: and there
was gathered unto him a great multitude, so that he entered into a ship, and
sat in the sea; and the whole multitude was by the sea on the land.
Luther-Bibel . 1 Und er fing abermals an, am See zu lehren. Und es versammelte
sich eine sehr große Menge bei ihm, sodass er in ein Boot steigen musste, das
im Wasser lag; er setzte sich, und alles Volk stand auf dem Lande am See.
Tekstuitleg van Mc 4,1 . Dit vers telt 34 (2 X 17) woorden , 153 (3 X 3 X 17) letters en 61 lettergrepen . Getalwaarde : 14438 . Dit vers telt 3 nevenschikkende zinnen , 1 ondergeschikte zin (gevolgzin) en 1 particpiumzin .
Mc 4,1.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 . 3X in Mc 4,1 : zie 1 , 8 en 22 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
- Met dit nevenschikkend voegwoord και = kai (en) wordt de perikope Mc 3,20-21.31-35
(de ware huisgenoten van Jezus) met de parabelrede (Mc 4,1-34) verbonden .
Mc 4,1.2. παλιν = palin (opnieuw) . Taalgebruik
in het NT : palin
(opnieuw) . Taalgebruik
in de LXX : palin
(opnieuw) . Taalgebruik in Mc : palin
(opnieuw) . Mc 2 (2) : (1) Mc
2,1 . (2) Mc
2,13 . De verwijzing zit in het woord of de uitdrukking die onmiddellijk
volgt . In Mc 2,13 verwijst het naar παρα την θαλασσαν = para tèn thalassan (langs de zee) van Mc 1,16 . Er gebeurt hier meer dan in Mc
1,16 , waar Jezus langskomt en leerlingen roept . In Mc 1,16-20 is er het
meer met zijn vissers en visnetherstellers . In Mc 2,13-14 gaat het om het tolhuis
aan het meer . Mc 4 (1)
: Mc 4,1 . Voor de vijfde maal gebruikt Marcus παλιν = palin (opnieuw) . Ditmaal betreft het
ηρξατο = èrxato (hij begon) , dat we voor de tweede maal bij Marcus aantreffen
. De eerste maal was het in Mc
1,45 . Mc
4,1 (Mc
4,1-2) ηρξατο διδασκειν = èrxato didaskein (hij begon te leraren) . In Mc
1,45 (Mc
1,40-45) staat ηρξατο κηρυσσειν = èrxato kèrussein (hij - de genezen melaatse
of toch Jezus? - begon te verkondigen) . Mijn voorkeur gaat uit naar : de genezen
melaatse begon te verkondigen . Het vormt een parallel met Mc
5,20 waar een niet-jood begint te verkondigen .
Wil Marcus zeggen dat we voor een nieuw begin staan . Het eerste begin is dan Mc 1,45 , dat een inclusio vormt met archè van Mc
1,1 .
Of : En voor de tweede maal leraarde Jezus langs het meer .
palin (opnieuw) | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 15 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
2 : (1) Mc 2,1 . (2) Mc 2,13 . | 2 : (3) Mc 3,1 . (4) Mc 3,20 . | 1 : (5) Mc 4,1 . | 1 : Mc 5,21 . | 2 : (7) Mc 7,14 . (8) Mc 7,31 . | 3 : (9) Mc 8,1 . (10) Mc 8,13 . (11) Mc 8,25 . | 4 : (12) Mc 10,1 . (13) Mc 10,10 . (14) Mc 10,24 . (15) Mc 10,32 . | 2 : (16) Mc 11,3 . (17) Mc 11,27 . | 1 : (18) Mc 12,4 . | 5 : (19) Mc 14,39 . (20) Mc 14,40 . (21) Mc 14,61 . (22) Mc 14,69 . (23) Mc 14,70 . | 3 : (24) Mc 15,4 . (25) Mc 15,12 . (26) Mc 15,13 . | 206 | 70 | 136 | 16 | 26 | 26 | 45 | 5 | 16 | 2 | 68 | 113 | |
kai palin (en opnieuw) | 1 : Mc 4,1 . | 1 : Mc 7,31 . | 1 : Mc 12,4 . | 2 : (1) Mc 14,39 . (2) Mc 14,40 . | 30 | 1 | 5 | 1 | 8 | 3 | 12 | 8 | 16 |
- Ned. : opnieuw . D. : abermals . E. : again . Fr. : de nouveau . Grieks : παλιν = palin (opnieuw) . Taalgebruik
in het NT : palin
(opnieuw) . Lat. : iterum .
Mc 4,1.1. - 2. και παλιν = kai palin (en opnieuw) . LXX (32) . NT (31) . Mc (5) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 7,31 . (3) Mc 12,4 . (4) Mc 14,39 . (5) Mc 14,40 .
Mc 4,1.3.
aorist 3de pers. enk. ηρξατο = èrxato van het werkw. αρχομαι = archomai (beginnen, aanvangen)
. Taalgebruik in het N.T. : archomai
(beginnen, aanvangen, heersen) . Taalgebruik in Mc : archomai
(beginnen, aanvangen, heersen) .
Mc (18) . Mc (18) : (1) Mc
1,45 . (2) Mc
4,1 . (3) Mc
5,20 . (4) Mc
6,2 . (5) Mc
6,7 . (6) Mc
6,34 . (7) Mc
8,31 . (8) Mc
8,32 . (9) Mc
10,28 . (10) Mc
10,32 . (11) Mc
10,47 . (12) Mc
11,15 . (13) Mc
12,1 . (14) Mc
13,5 . (15) Mc
14,33 . (16) Mc
14,69 . (17) Mc
14,71 . 18) Mc
15,8 . Een vorm van het werkw. αρχομαι = archomai (beginnen, heersen) in Mc (27) .
Het is niet de eerste maal dat Jezus leraart . Reeds in Mc
1,21 en Mc
2,13 leraarde Jezus . In deze twee verzen bleef het bij de vermelding zonder
verdere inhoud aan het onderricht te geven . We staan hier aan het begin van
de parabelrede .
archomai (beginnen, aanvangen) | Mt | Mc | Lc | syn. | Mc | Mc 1 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | |
ind. aor. 3de p. enk. èrxato | 7 : (1) Mt 4,17 . (2) Mt 11,7 . (3) Mt 11,20 . (4) Mt 16,21 . (5) Mt 16,22 . (6) Mt 26,37 . (7) Mt 26,74 . | 18 : (1) Mc 1,45 . (2) Mc 4,1 . (3) Mc 5,20 . (4) Mc 6,2 . (5) Mc 6,7 . (6) Mc 6,34 . (7) Mc 8,31 . (8) Mc 8,32 . (9) Mc 10,28 . (10) Mc 10,32 . (11) Mc 10,47 . (12) Mc 11,15 . (13) Mc 12,1 . (14) Mc 13,5 . (15) Mc 14,33 . (16) Mc 14,69 . (17) Mc 14,71 . (18) Mc 15,8 . | (1) Lc 4,21 . (2) Lc 7,15 . (3) Lc 7,24 . (4) Lc 7,38 . (5) Lc 9,12 . (6) Lc 11,29 . (7) Lc 12,1 . (8) Lc 14,30 . (9) Lc 15,14 . (10) Lc 19,45 . (11) Lc 20,9 . | (1) Mt 11,7 // Lc 7,24 . (2) Mt 16,21 // Mc 8,31 . (3) Mt 16,22 // Mc 8,32 . (4) Mt 26,37 // Mc 14,33 . (5) Mt 26,74 // Mc 14,71 . (6) Mc 11,15 // Lc 19,45 . (7) Mc 12,1 // Lc 20,9 . | 18 | 1 : (1) Mc 1,45 . | 1 : Mc 4,1 . | 1 : (3) Mc 5,20 . | 3 : (4) Mc 6,2 . (5) Mc 6,7 . (6) Mc 6,34 . | 2 : (7) Mc 8,31 . (8) Mc 8,32 . | 3 : (9) Mc 10,28 . (10) Mc 10,32 . (11) Mc 10,47 . | 1 : (12) Mc 11,15 . | 1 : (13) Mc 12,1 . | 1 : (14) Mc 13,5 . | 3 : (15) Mc 14,33 . (16) Mc 14,69 . (17) Mc 14,71 . (18) Mc 15,8 . | 1 : (18) Mc 15,8 . | 76 | 35 | 41 | 7 | 18 | 11 | 1 | 4 |
Mc 4,1.4. actief inf. praes. διδασκειν = didaskein (onderrichten) van het werkw. διδασκω = didaskô (leren,
onderrichten) . Taalgebruik in de NT : didaskô
(leren) . Taalgebruik in de LXX : didaskô
(leren) . Bijbel (15) . OT (2)
. Ezr (1) : Ezr 7,10 . 2 Kr (1) : 2 Kr 17,7 . NT (13) . Mt (1) : Mt
11,1 . Mc (4) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
6,2 . (3) Mc
6,34 . (4) Mc
8,31 . Lc (1) : Lc
6,6 . Joh (1) : Joh
7,35 . Hnd (4) : (1) Hnd
1,1 . (2) Hnd
4,2 .(3) Hnd
4,18 . (4) Hnd
5,28 . Br. : (1) 1
Tim 2,12 . (2) Heb 5,12 . Een vorm van διδασκω = didaskô (leren, onderrichten) in de LXX (107) , in het NT (95) , in Mt (14) , in Mc (17) , in Lc (17), in Joh (6) . In Marcus in vier verzen telkens voorafgegaan door het werkwoord
ηρξατο = èrxato (hij begon) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
6,2 . (3) Mc
6,34 . (4) Mc
8,31 .
- In Mc 4,1 is het niet de eerste maal dat Jezus leraart . Reeds in Mc
1,21 en Mc
2,13 leraarde Jezus . In deze twee verzen blijft het bij de vermelding zonder
verdere inhoud aan het onderricht te geven . In Mc
4,1 staan we bij het begin van de parabelrede .
Het is de derde maal dat Jezus langs het meer gaat . Bij de eerste maal riep
hij de eerste vier leerlingen , bij de tweede maal de tollenaar Levi , nadat
hij langs het meer onderricht had gegeven . In Mc
4,1 onderricht Jezus voor de tweede maal langs het meer .
Mc 4,1.3.
- 4. ηρξατο διδασκειν = èrxato didaskein (hij begon te onderrichten) . Bijbel = NT (4) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
6,2 . (3) Mc
6,34 . (4) Mc
8,31 .
- ηρξατο κηρυσσειν = èrxato kèrussein (hij begon te verkondigen) . Bijbel = Mc (2) : (1) Mc 1,45 . (3) Mc
5,20 .
Mc 4,1.5. παρα = para . Afkorting . παρ' = par' (langs, vanwege) . Taalgebruik in het NT : para (langs) . Taalgebruik in de LXX : para (langs) . Taalgebruik in Mc : para (langs) . Mc (11) . (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 4,1 . (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 5,21 . (7) Mc 10,27 . (8) Mc 10,46 . (9) Mc 12,2 . (10) Mc 12,11 . (11) Mc 14,43 .
para | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 8 | Mc 10 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
para | 11 | 1 : Mc 1,16 . | 1 : Mc 2,13 . | 3 : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,15 . | 1 : Mc 5,21 . | 2 : (1) Mc 10,27 . (2) Mc 10,46 . | 2 : (1) Mc 12,2 . (2) Mc 12,11 . | 1 : Mc 14,43 . | 677 | 553 | 124 | 13 | 11 | 20 | 21 | 18 | 40 | 1 | 44 | 65 | |||||
par' | 4 | 1 : Mc 3,21 . | 1 : Mc 5,26 . | 1 : Mc 8,11 . | 1 : Mc 16,9 . | 238 | 178 | 60 | 4 | 4 | 8 | 10 | 10 | 22 | 2 | 16 | 26 | 21 | 1 | ||||||
totaal | 15 | 1 | 1 | 1 | 3 | 2 | 1 | 2 | 2 | 1 | 1 | 915 | 731 | 184 | 17 | 15 | 28 | 31 | 28 | 62 | 3 | 60 | 91 |
- παρα = para + gen. (vanwege) : (1) Mc
10,27 . (2) Mc
12,2 . (3) Mc
12,11 . (4 Mc
14,43 .
- παρα = para + acc. + plaatsbepaling (3X : την ὁδον = tèn hodon (langs de weg) : (1) Mc
4,4 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
10,46 . 4X : την θαλασσαν = tèn thalassan (langs het meer) : (1) Mc
1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc
4,1 . (4) Mc
5,21 .
-- 2X bij een roepingsverhaal : (1) Mc
1,16 . (2) Mc 2,13 .
-- 2X bij woord en daad van Jezus : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
5,21 .
- Voor de 4de maal wordt een vorm van παρα = para gebruikt . Voor de 3de maal is het in de uitdrukking παρα την θαλασσαν = para tèn thalassan (langs het meer) . In de eerste twee gevallen ging het om roeping van leerlingen .
Mc 4,1.6. bep. lidw. acc. vr. enk. την = tèn (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
9. | acc. vr. enk. tèn | 109 | 12 | 4 | 5 | 9 | 9 | 11 | 10 | 4 | 5 | 11 | 5 | 6 | 3 | 7 | 6 | 2 | 6161 | 4889 | 1272 | 180 | 109 | 149 | 121 | 198 | 404 | 111 | 438 | 559 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 4,1.7. acc. vr. enk. θαλασσαν = thalassan van het zelfst. naamw. θαλασσα = thalassa (zee, meer) . Taalgebruik in het NT : thalassa (zee meer) . Taalgebruik in de LXX : thalassa (zee meer) . Taalgebruik in Mc : thalassa (zee) . Mt (9) : (1) Mt 4,18 . (2) Mt 8,32 . (3) Mt 13,1 . (4) Mt 13,47 . (5) Mt 14,25 . (6) Mt 15,29 . (7) Mt 17,27 . (8) Mt 21,21 . (9) Mt 23,15 . Mc (9) : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 3,7 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 5,13 . (6) Mc 5,21 . (7) Mc 7,31 . (8) Mc 9,42 . (9) Mc 11,23 . Lc (1) : Lc 17,2 . . Joh (2) : (1) Joh 6,16 . (2) Joh 21,7 . Een vorm van θαλασσα = thalassa (zee, meer) in Mc in 16 verzen (18X) : (1) Mc 1,16 (2 vormen) . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 3,7 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 4,2 . (6) Mc 4,39 . (7) Mc 4,41 . (8) Mc 5,1 . (9) Mc 5,13 (2 vormen) . (10) Mc 5,21 . (11) Mc 6,47 . (12) Mc 6,48 . (13) Mc 6,49 . (14) Mc 7,31 . (15) Mc 9,42 . (16) Mc 11,23 .
thalassa (zee) | bijbel | OT | Pentateuch | Vroege prof. | 12 kl. prof. | Grote prof. | Hagiografen | dt. -can. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
4 | acc. vr. enk. thalassan | 185 | 145 | 31 | 33 | 12 | 39 | 23 | 7 | 40 | 9 | 9 | 1 | 2 | 8 | 1 | 10 | 19 | 21 | 1 | |
totaal | 446 | 359 | 70 | 69 | 34 | 91 | 67 | 28 | 87 | 15 | 18 | 3 | 9 | 10 | 8 | 24 | 36 | 45 | 6 | 2 |
thalassa (zee) | NT | Mt | Mt | Mc | Mc | Lc | Lc | Joh | Joh | // | |
4 | acc. vr. enk. thalassan | 40 | 9 | 9 : (1) Mt 4,18 . (2) Mt 8,32 . (3) Mt 13,1 . (4) Mt 13,47 . (5) Mt 14,25 . (6) Mt 15,29 . (7) Mt 17,27 . (8) Mt 21,21 . (9) Mt 23,15 . | 9 | 9 : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 3,7 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 5,13 . (6) Mc 5,21 . (7) Mc 7,31 . (8) Mc 9,42 . (9) Mc 11,23 . | 1 | 1 : Lc 17,2 . | 2 | 2 : (1) Joh 6,16 . (2) Joh 21,7 . | (1) Mt 4,18 // Mc 1,16 . (2) Mt 8,32 // Mc 5,13 . (3) Mt 13,1 // Mc 4,1 . (4) Mt 14,25 // Mc 6,48 . (5) Mt 15,29 // Mc 7,31 . (5) Mt 21,21 // Mc 11,23 . |
totaal | 87 | 15 | 15 | 18 | 18 | 3 | 3 | 9 | 9 |
- Hebreeuws : יָם = jâm (zee, meer, stroom) . Taalgebruik in Tenakh : jâm (zee, meer, stroom) . Getalwaarde : jod = 10 , mem = 13 of 40 ; totaal : 23 OF 50 (2 X 5²) . Structuur : 1 - 4 . De som van de elementen is telkens 5 .
- Ned. : zee . Arabisch : بحر = bahr (zee) . Taalgebruik in de Qoran : bahr (zee) . D. : See . E. : sea . Fr. : mer . Gr. : θαλασσα = thalassa (zee, meer) . Taalgebruik
in het NT : thalassa
(zee meer) . Hebr. : יָם = jâm (zee, meer, stroom) . Taalgebruik in Tenakh : jâm (zee, meer, stroom) . Lat. : mare .
Mc 4,1.6.
- 7. την θαλασσαν = tèn thalassan (de zee, het meer) . LXX (73) . NT (37/40) . Mt (9) : (1) Mt
4,18 . (2) Mt
8,32 . (3) Mt
13,1 . (4) Mt
13,47 . (5) Mt
14,25 . (6) Mt
15,29 . (7) Mt
17,27 . (8) Mt
21,21 . (9) Mt
23,15 . Mc (9) : (1) Mc
1,16 . (2) Mc
2,13 . (3) Mc
3,7 . (4) Mc
4,1 . (5) Mc
5,13 . (6) Mc
5,21 . (7) Mc
7,31 . (8) Mc
9,42 . (9) Mc
11,23 . Lc (1) : Lc
17,2 . . Joh (2) : (1) Joh
6,16 . (2) Joh
21,7 . Hnd (6) . Apk (10) . Niet in drie verzen :
(1) Hnd
10,6 . (2) Hnd
10,32 . (3) Heb
11,29 .
- הַּיָּם = hajjâm (de zee) < bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. יָם = jam . Tenakh (127) . Pentateuch (28) . Eerdere Profeten (19) . Latere Profeten (36) . 12 Kleine
Profeten (19) . Geschriften (25) .
Mc 4,1.5.
- 7. παρα την θαλασσαν = παρα την θαλασσαν (langs de zee) . NT (7) .
Mt (3) : (1) Mt
4,18 . (2) Mt
13,1 . (3) Mt 15,29 . Mc (4) : (1) Mc
1,16 . (2) Mc
2,13 . (3) Mc
4,1 . (4) Mc
5,21 . Parallellen : (1) Mt
4,18 // Mc
1,16 . (2) Mt
13,1 // Mc
4,1 . Na de overlevering van Johannes de Doper ging Jezus naar Galilea
, naar Kafarnaüm , aan het meer van Galilea . Bij nakend gevaar kon hij
het meer oversteken . Eerst ging hij vroegere leerlingen van Johannes de Doper
opzoeken en riep hij hen tot zijn leerlingen (Mc
1,16) . Dat is ook het geval met Levi (Mc
2,13) . Vanuit de veiligheid van een boot onderrichtte Jezus de menigte
(Mc 4,1)
. Later blijkt die zee (Mc
4,35-41) die veiligheid niet te bieden die men van haar verwachtte . Ze
werd doodsbedreiging . Uiteindelijk kwamen Jezus en zijn leerlingen veilig aan
de overkant aan , in het land van de Gerasenen . In Mc
5,21 is hij terug .
- Mc : (1) Mc
1,16 . (2) Mc
2,13 : παλιν παρα την θαλασσαν = palin (opnieuw) para tèn thalassan (langs het meer) . STAP
VOOR STAP !
Mc 4,1.4. - 7. διδασκειν παρα την θαλασσαν = didaskein παρα την θαλασσαν (onderrichten langs de zee) . Het is niet verwonderlijk dat Jezus onderricht langs het meer . In Mc 1,16 riep hij de eerste leerlingen , in Mc 2,13 de tollenaar Levi tot leerling . In Mc 3,7 week Jezus uit omdat Farizeeën en Herodianen hem willen laten verdwijnen . Jezus riep 12 leerlingen om te symboliseren dat allen geroepen zijn . In Mc 3, 20-35 bestaat het Messiaans project in het broer-zus-moeder van elkaar worden . Het onderrichten of leren (als leraar) heeft niet alleen met woordelijk onderricht te maken , maar ook met het leren leven als broer en zus en moeder . Dit zal als achtergrondmuziek blijven klinken tijdens de parabelrede . Terwijl verdwijning dreigt , wordt werk gemaakt aan het leren samen leven . Zo zullen de gemeenschappen het ervaren na 70 na Chr. . Overleveringen en verdwijningen zullen voorkomen , maar de krachten bundelen , niemand uitsluiten , een broederlijke samenleving uitbouwen is de uitdaging .
Mc 4,1.8. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 . 3X in Mc 4,1 : zie 1 , 8 en 22 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 4,1.9.
med. ind. praes. 3de pers. enk. συναγεται = sunagetai (het 'volk' verzamelt zich) van het
werkw. συναγω = sunagô (samendrijven, verzamelen) . Taalgebruik in NT : sunagô
(samendrijven, verzamelen) . Taalgebruik in de LXX : sunagô
(samendrijven, verzamelen) . Bijbel (2) . LXX (1) : Sir 13,16 . NT (1) : Mc
4,1 .
Een vorm van συναγω = sunagô (verzamelen) in de LXX (377) , in het NT (59) , in Mc (5) : (1) Mc
2,2 .
(2) Mc 4,1 .
(3) Mc
5,21.
(4) Mc
6,30 .
(5) Mc 7,1 . Een vorm van συναγω = sunagô is 127 X vertaling van ´âsaph
, 73 X van qâbhatz , 8 X van qâhal . Nog 47 andere Hebreeuwse
woorden worden met συναγω = sunagô weergegeven .
Telkens wordt er rond Jezus verzameld . In het werkw. συναγω = sunagô (samendrijven, verzamelen) zien we het zelfst. naamw. συναγωγη = sunagôgè (synagoge) . Het verzamelen van het volk is niet gebonden aan de plaats synagoge , aan de verantwoordelijken van de synagogen , aan het ritueel van de synagoge . Het onderricht vindt plaats midden in het leven .
Mc 4,1.10. προς = pros (naar, bij) . Taalgebruik in het NT : pros (naar, bij) . Taalgebruik in de LXX : pros (naar, bij) . Taalgebruik in Mc : pros (naar, bij) . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,41 .
pros (bij) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
3919 | 3272 | 647 | 41 | 62 | 158 | 91 | 122 | 166 | 7 | 261 | 352 |
- Hebreeuws . ´l : voorzetsel
אֶל = ´èl (naar, tot) OF godsnaam El . De verkorte vorm van de godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm is אֵל = ´el
. OF ontkenning עַל = ´al (niet)
. Taalgebruik in Tenakh : ´èl . Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld)
. Structuur : 1 - 3 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (3626) . Pentateuch (1096) . Eerdere Profeten (1070) . Latere
Profeten (655) . 12 Kleine Profeten (142) . Geschriften (662) .
- Arabisch . إلي = ´ilâ (naar) . Taalgebruik in de Qoran : ´ilâ (naar) .
Mc 4,1.9. - 10. een vorm van het werkw. συναγω = sunagô (samendrijven, samenvoeren) + προς = pros (naar) in Mc (3) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 6,30 . (3) Mc 7,1 . In Mc 5,21 : επ' = ep' (bij)
Mc 4,1.11. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc : persoonlijk voornaamwoord . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,36 . (5) Mc 4,38 .
autos enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
4 | acc. mann. enk. auton | 146 | 11 | 4 | 12 | 5 | 12 | 8 | 9 | 6 | 16 | 8 | 7 | 12 | 1 | 14 | 17 | 4 | 2872 | 2032 | 840 | 114 | 146 | 184 | 154 | 136 | 85 | 21 | 598 | 752 |
totaal | 413 | 35 | 17 | 27 | 14 | 34 | 34 | 18 | 33 | 32 | 30 | 18 | 25 | 9 | 47 | 34 | 6 | 12884 | 9893 | 2991 | 510 | 413 | 593 | 475 | 350 | 504 | 146 | 1670 | 2145 |
Mc 4,1.10. - 11. προς αυτον = pros auton (naar hem, bij hem) . Naar Jezus in Mc (14 / 15) : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 1,45 . (4) Mc 2,3 . (5) Mc 2,13 . (6) Mc 3,8 . (7) Mc 3,13 . (8) Mc 3,31 . (9) Mc 4,1 . (10) Mc 7,1 . (11) Mc 9,20 . (12) Mc 10,1 . (13) Mc 12,13 . (14) Mc 12,18 .
pros (bij) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | |
2 | + auton (hem) | 1 + 14 = 15 | 1 : Mc 1,5 . + 3 : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 1,45 . | 2 : 4) Mc 2,3 . (5) Mc 2,13 . | 3 : (6) Mc 3,8 . (7) Mc 3,13 . (8) Mc 3,31 . | 1 : (9) Mc 4,1 . | 1 : (10) Mc 7,1 . | 1 : (11) Mc 9,20 . | 1 : (12) Mc 10,1 . | 2 : (13) Mc 12,13 . (14) Mc 12,18 . |
Mc 4,1.12. nom. mann. enk. οχλος = ochlos (menigte) . Taalgebruik
in het NT : ochlos
(menigte) . Taalgebruik
in de LXX : ochlos
(menigte) . Taalgebruik in Mc : ochlos
(menigte) . Met één uitzondering (Mc
10,1) gebruikt Mc οχλος = ochlos (menigte) in het enk . Mt (6) : (1) Mt
9,35 . (2) Mt 13,2 . (3) Mt
20,29 . (4) Mt
20,31 . (5) Mt 21,8 . (6) Mt
26,47 . Mc (13) : (1) Mc
2,13 . (2) Mc
3,20 . (3) Mc
3,32 . (4) Mc
4,1 . (5) Mc
5,21 . (6) Mc
5,24a - Mc
5,24b . (7) Mc
9,15 . (8) Mc
9,25 . (9) Mc
11,18 . (10) Mc
12,37 . (11) Mc
12,41 . (12) Mc
12,43 . (13) Mc
15,8 . Lc (9) : (1) Lc
5,29 . (2) Lc
6,17 . (3) Lc
6,19 . (4) Lc
7,11 . (5) Lc
7,12 . (6) Lc
8,40 . (7) Lc
9,37 . (8) Lc
13,17 . (9) Lc
22,47 . Joh (12) : (1) Joh
6,2 . (2) Joh
6,5 . (3) Joh
6,22 . (4) Joh
6,24 . (5) Joh
7,20 . (6) Joh
7,49 . (7) Joh
12,9 . (8) Joh
12,12 . (9) Joh
12,17 . (10) Joh
12,18 . (11) Joh
12,29 . (12) Joh
12,34 . In deze gevallen is οχλος = ochlos (menigte) onderwerp . Zoals vaak volgt op een verhaal met het volk een verhaal in een huis
. Een vorm van οχλος = ochlos in de LXX (55) , in het NT (174) , in Hnd (22) . Joh (12) . In de LXX is οχλος = ochlos de vertaling van 9 Hebreeuwse werkwoorden .
- Mc 4 (1) : Mc
4,1 (2X , zie 25 in dit vers) . Meestal is er sprake van het 'samen-stromen'
(Mc 4,1 : sunagetai) van het volk . Na een verhaal met het volk volgt vaak een verhaal
in een huis . In Mc 4 : afzonderlijk in Mc
4,10 .
ochlos (menigte) | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 15 | syn. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. mann. enk. ochlos | (1) Mc 2,13 . | 2 : (1) Mc 3,20 . (2) Mc 3,32 . | (1) Mc 4,1 . | 2 : (1) Mc 5,21 . (2) Mc 5,24a - Mc 5,24b . | 2 : (1) Mc 9,15 . (2) Mc 9,25 . | (1) Mc 11,18 . | 3 : (1) Mc 12,37 . (2) Mc 12,41 . (3) Mc 12,43 . | (1) Mc 15,8 . | 28 | 49 | 4 | 45 | 6 | 13 | 9 | 12 | 4 | 1 | 28 | 40 | |||||
totaal enk. en mv. | 2 | 3 | 2 | 5 | 2 | 3 | 4 | 4 | 2 | 2 | 4 | 1 | 2 | 212 | 39 | 173 | 50 | 36 | 41 | 20 | 23 | 3 | 127 | 147 |
Mc 4,1.8.
- 13.
- Mc 2,13 : kai pas ho ochlos èrcheto pros auton (en heel het volk ging naar hem)
.
- Mc 4,1 : και = kai sunagetai pros auton ochlos pleistos (en een zeer talrijke menigte stroomt
naar hem bijeen) .
STAP VOOR STAP !
STAP VOOR STAP !
- Mc 5,21 : sunèchthè ochlos polus = verzamelde zich een grote menigte .
- Mc 4,1 : kai sunagetai pros auton ochlos pleistos = en een zeer grote menigte verzamelde
zich bij hem .
In Mc 4,1 verzamelde zich een zeer grote menigte bij Jezus langs de rechteroever van het
meer van Galilea . In Mc
5,21 verzamelde zich een grote menigte (opnieuw) aan de rechteroever van
het meer nadat Jezus (en zijn leerlingen) was teruggekomen van een oversteken
naar de andere oever .
Mc 4,1.15. εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,15 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,22 . (7) Mc 4,35 . (8) Mc 4,37 .
eis (naar) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
6930 | 5336 | 1594 | 215 | 151 | 210 | 181 | 260 | 504 | 73 | 576 | 757 | 427 | 77 | 13 | 5 | 6 | 8 | 11 | 14 | 9 | 10 | 11 | 13 | 8 | 7 | 8 | 20 | 3 | 5 |
- Ned. : naar . D. : nach . E. : for . Fr. : vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Grieks : εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Lat. : in / ad .
Mc 4,1.16. nom. + acc. onz. enk. πλοιον = ploion (boot) . Taalgebruik in het NT : ploion (boot) . Taalgebruik in de LXX : ploion (boot) . Taalgebruik in Mc. : ploion (boot) . Een vorm van πλοιον = ploion (boot) in 3 verzen van Mc 4 : (1) Mc 4,1 (εις πλοιον = eis ploion (in een boot) . (2) Mc 4,36 a (dat. : εν τῳ πλοιῳ = en tô(i) ploiô(i) (in de boot) . (3) Mc 4,36 b (nom. : πλοια = ploia (boten) . (4) Mc 4,37 a (acc. : εις το πλοιον = eis to ploion (in de boot) . (5) Mc 4,37 b : (acc. : το πλοιον = to ploion (de boot) .
ploion (boot) | Mc | Mc 1 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. + acc. onz. enk. ploion | 7 | 2 : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,37 . | 1 : Mc 5,18 . | 3 : (1) Mc 6,45 . (2) Mc 6,47 . (3) Mc 6,51 . | 1 : Mc 8,10 . | 37 | 6 | 31 | 9 | 7 | 2 | 4 | 9 | 18 | 22 | |||||
2 | gen. onz. enk. ploiou | 2 | 1 : Mc 5,2 . | 1 : Mc 6,54 . | 14 | 2 | 12 | 1 | 2 | 1 | 2 | 6 | 4 | 6 | |||||||
3 | dat. onz. enk. ploiô(i) | 6 | 2 : (1) Mc 1,19 . (2) Mc 1,20 . | 1 : Mc 4,36 . | 1 : Mc 5,21 . | 1 : Mc 6,32 . | 1 : Mc 8,14 . | 15 | 1 | 14 | 3 | 6 | 1 | 4 | 10 | 10 | |||||
4 | nom. + acc. onz. mv. ploia | 1 | 1 : Mc 4,36 . | 23 | 18 | 5 | 1 | 3 | 1 | 4 | 4 | 1 | |||||||||
totaal | 16 | 2 | 4 | 3 | 5 | 2 | 102 | 38 | 64 | 13 | 16 | 8 | 6 | 19 | 1 | 1 | 37 | 43 |
De verhalen rond de boot kunnen we in drie groepen indelen :
- de tweede groep rond Mc 4,1-5,21 met het verhaal van de stormstilling (Mc
4,35-41) : (6 , 7X) : (1) Mc
4,1 (εις πλοιον = eis ploion = in een boot) . (2) Mc
4,36 (εν τῳ πλοιῳ = en tô(i) ploiô(i) (in de boot) + (αλλα πλοια = alla ploia = de andere
boten) . (3) Mc
4,37 (εις το πλοιον = eis to ploion (tegen de boot) . (4) Mc
5,2 (εκ του πλοιου = ek tou ploiou = uit de boot) . (5) Mc
5,18 (εις το πλοιον = eis to ploion = in de boot) . (6) Mc
5,21 (εν τῳ πλοιῳ = en tô(i) ploiô(i) = in de boot) .
- Een vorm van πλοιον = ploion (boot) in 3 verzen van Mc 4 : (1) Mc
4,1 (εις πλοιον = eis ploion (in een boot) . (2) Mc
4,36 a (dat. : εν τῳ πλοιῳ = en tô(i) ploiô(i) (in de boot) . (3) Mc
4,36 b (nom. : πλοια = ploia = boten) . (4) Mc
4,37 a (acc. : εις το πλοιον = eis to ploion (in de boot) . (5) Mc
4,37 b : (acc. : το πλοιον = to ploion (de boot) .
Mc 4,1.15.
- 16.
- εις πλοιον = eis ploion (in een boot) : Mc
4,1 .
- εις το πλοιον = eis to ploion (in de boot) : LXX (1) . NT (19) . Mt (6) . Mc (6) : (1) Mc
4,37 . (2) Mc
5,18 . (3) Mc
6,45 . (4) Mc
6,51 . (5) Mc
8,10 . (6) Mc 8,13 . In vier verzen in combinatie met een vorm van εμβαινω = embainô (inklimmen)
: (1) Mc
4,1 . (2) Mc
5,18 . (3) Mc
6,45 . (4) (5) Mc
8,10 . In Mc
6,51 in combinatie met een vorm van αναβαινω = anabainô (omhoogklimmen) .
Mc 4,1.17. actief part. aor. acc. mann. enk. εμβαντα = embanta (inklimmende) van het werkw. εμβαινω = embainô (inklimmen, beklimmen, klimmen in) . Taalgebruik in het NT : embainô (inklimmen) . Taalgebruik in de LXX : embainô (inklimmen) . Taalgebruik in Mc : embainô (inklimmen) . Mt (1) : Mt 13,2 . Mc (1) Mc 4,1 . Een vorm van εμβαινω = embainô in de LXX (4) : (1) Jon . (2) Nah 3,14 . (3) 1 Mak 15,37 . (4) 2 Mak 12,3 , in het NT (17) , in Lc (3) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 8,22 . (3) Lc 8,37 .
embainô (inklimmen) . | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | act. part. pr. gen. mann. enk. embainontos |
1 | 1 | 1 : Mc 5,18 . | 1 | 1 | |||||||||
2 | act. part. aor. nom. mann. enk. embas | 6 | 1 | 5 | 1 | 2 : (1) Mc 8,10 . (2) Mc 8,13 . | 2 | 5 | 5 | ||||||
3 | act. part. aor. acc. mann. enk. embanta | 2 | 2 | 1 : Mt 13,2 . | 1 : Mc 4,1 . | 2 | 2 | ||||||||
4 | act. inf. aor. embènai | 3 | 1 | 2 | 1 | 1 : Mc 6,45 . | 2 | 2 | |||||||
totaal | 12 | 2 | 10 | 3 | 5 | 2 | 10 | 10 |
Mc 4,1.15.
- 17. eis ploion embanta (in een boot ingeklommen) .
- eis (to) ploion ( in een / de boot) . In vier verzen in combinatie met embainô
(inklimmen) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
5,18 . (3) Mc
6,45 . (4) Mc
8,10 . In Mc
6,51 in combinatie met anabainô (opklimmen) . Omwille van de grote
massa klimt Jezus in een boot van waaruit hij onderricht . In de boot stappen
heeft hier nog niet de bedoeling om naar de overzijde te varen .
Mc 4,1.19. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .
en (in) . | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
119 | 13 | 7 | 2 | 13 | 9 | 12 | 5 | 9 | 7 | 10 | 9 | 7 | 7 | 5 | 4 | 11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Ned. in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : en . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Hebreeuws : בְּ = bë . Latijn : in .
Mc 4,1.20. bep. lidw. dat. vr. enk. τῃ = tè(i) (de) van het bepaald lidw. ἡ = hè . Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc (68) . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,35 . (4) Mc 4,38 . (5) Mc 4,39 .
lidw. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
7. | dat. vr. enk. tè(i) | 3381 | 2631 | 750 | 94 | 55 | 119 | 64 | 122 | 264 | 32 | 268 | 332 |
Totaal | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Ned. : de . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 4,1.21. dat. vr. enk. θαλασσῃ = thalassè(i) van het zelfst. naamw. θαλασσα = thalassa (zee, meer) . Taalgebruik in het NT : thalassa (zee meer) . Taalgebruik in de LXX : thalassa (zee meer) . Mc (4) : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,39 . (4) Mc 5,13 . Parallel : Mt 8,26 // Mc 4,39 . Een vorm van θαλασσα = thalassa (zee, meer) in Mc in 16 verzen (18X) : (1) Mc 1,16 (2 vormen) . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 3,7 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 4,2 . (6) Mc 4,39 . (7) Mc 4,41 . (8) Mc 5,1 . (9) Mc 5,13 (2 vormen) . (10) Mc 5,21 . (11) Mc 6,47 . (12) Mc 6,48 . (13) Mc 6,49 . (14) Mc 7,31 . (15) Mc 9,42 . (16) Mc 11,23 .
thalassa (zee) | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 9 | Mc 11 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
3 | dat. vr. enk. thalassè(i) | 1 | 2 | 1 | 36 | 23 | 13 | 2 | 4 | 1 | 1 | 2 | 3 | 7 | 7 | 2 | ||||||||
totaal | 2 | 1 | 1 | 4 | 4 | 3 | 1 | 1 | 1 | 446 | 359 | 87 | 15 | 18 | 3 | 9 | 10 | 8 | 24 | 36 | 45 | 6 | 2 |
thalassa (zee) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 9 | Mc 11 | |
3 | dat. vr. enk. thalassè(i) | 4 | 1 : Mc 1,16 . | 2 : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,39 . | 1 : Mc 5,13 . | ||||||
totaal | 18 | 2 | 1 | 1 | 4 | 4 | 3 | 1 | 1 | 1 | |
en tè(i) thalassè(i) (op het meer) | (1) Mc 1,16 . | (2) Mc 4,2 . | (4) Mc 5,13 . | * (1)) Mc 6,47 . | |||||||
totaal | 17/18 | 2 / 2 | 1 / 1 | 1 / 1 | 3 / 4 | 4 / 4 | 3 / 3 | 1 / 1 | 1 / 1 | 1 / 1 |
Mc 4,1.19. - 21. εν τῃ θαλασσῃ = en tè(i) thalassè(i) (in de zee) . LXX (6) . NT (9) : (1) Mt 8,24 . (2) Mc 1,16 . (3) Mc 4,1 . (4) Mc 5,13 . (5) Lc 17,6 . (6) 1 Kor 10,2 . (7) Apk 8,9 . (8) Apk 16,3 . (9) Apk 18,19 . In 3 ( / 4) in Mc ; niet in Mc 4,39 .
Mc 4,1.22. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 . 3X in Mc 4,1 : zie 1 , 8 en 22 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 4,1.24. Een vorm van pas (ieder, elk, al) , bijvoegl. naamw. . Taalgebruik in het N.T. : pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in Mc : pas (ieder, elk, alles) . Hebr. kol . Lat. omnis . Fr. tout . Ned. elk , ieder . Mc 4 (6) : (1) Mc 4,1 (pas : nom. mann. enk.) . (2) Mc 4,11 (panta : nom. onz. mv.) . (3) Mc 4,13 (pasas : acc. vr. mv.) . (4) Mc 4,31 (pantôn : gen. mv.) . (5) Mc 4,32 (pantôn : gen. mv.) . (6) Mc 4,34 (panta : acc. onz. mv.) .
Mc 4,1.25.
bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,3 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,6 . (5) Mc
4,14 . (6) Mc
4,15 . (7) Mc
4,21 . (8) Mc
4,25 . (9) Mc
4,27 . (10) Mc
4,29 . (11) Mc
4,39 . (12) Mc
4,41 .
Mc 4,1.26. zelfst. naamw. nom. mann. enk. ochlos (menigte) . Taalgebruik in het N.T. : ochlos (menigte) . Taalgebruik in Mc : ochlos (menigte) . Met één uitzondering (Mc 10,1) gebruikt Mc ochlos (menigte) in het enk . Mc (13) : (1) Mc 2,13 . (2) Mc 3,20 . (3) Mc 3,32 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 5,21 . (6) Mc 5,24a - Mc 5,24b . (7) Mc 9,15 . (8) Mc 9,25 . (9) Mc 11,18 . (10) Mc 12,37 . (11) Mc 12,41 . (12) Mc 12,43 . (13) Mc 15,8 . In deze gevallen is ochlos (menigte) onderwerp . Mc 4 (1) : Mc 4,1 (2X , zie 25 in dit vers) . Na een verhaal met het volk volgt vaak een verhaal in een huis .
Mc 4,1.23. - 25. pas ho ochlos (de hele menigte) . Mc (4) : (1) Mc 2,13 . (2) Mc 4,1 . (3) Mc 9,15 . (4) Mc 11,18 .
Mc 4,1.29. επι = epi (op, bij) . Afkortingen : επ' = ep' en εφ' = ef' . Taalgebruik in het NT : epi (op, bij) . Taalgebruik in de LXX : epi (op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi (op, bij) . Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,20 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,38 .
epi (op, bij) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
epi | 51 | 1 | 4 | 1 | 8 | 9 | 1 | 3 | 5 | 2 | 2 | 1 | 7 | 3 | 2 | 2 | 4540 | 3946 | 594 | 91 | 51 | 104 | 22 | 120 | 117 | 89 | 246 | 268 | |
ep | 14 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 | 3 | 1 | 1 | 1320 | 1179 | 141 | 13 | 14 | 25 | 13 | 24 | 30 | 22 | 52 | 65 | ||||||
ef | 6 | 3 | 1 | 1 | 1 | 430 | 348 | 82 | 10 | 6 | 20 | 1 | 17 | 25 | 3 | 36 | 37 | ||||||||||||
Totaal | 71 | 2 | 4 | 4 | 8 | 1 | 10 | 1 | 4 | 7 | 4 | 5 | 4 | 8 | 3 | 4 | 2 | 6290 | 5473 | 817 | 114 | 71 | 149 | 36 | 161 | 172 | 114 | 334 | 370 |
- Ned. : op , naar, bij . D. : bei . E. : at . Fr. : à . Lat. : ad .
Mc 4,1.30. bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,31 .
Mc 4,1.31. gen. vr. enk. gès (van de aarde) van het zelfst. naamw. gè (aarde) . Taalgebruik in Mc 4 : gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde). Mc 4 (4) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,31 .
Mc 4,2 - Mc 4,2 : 125. Inleiding tot de gelijkenisrede - Mc 4,1-2 - Mt 13,1-3a - Lc 8,4 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,1 - Mc 4,2 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 2 En Hij leerde hun veel dingen door gelijkenissen, en Hij
zeide in Zijn lering tot hen:
King James Bible .[2] And he taught them many things by parables, and said unto
them in his doctrine,
Luther-Bibel . 2 Und er lehrte sie vieles in Gleichnissen; und in seiner Predigt
sprach er zu ihnen:
Tekstuitleg van Mc 4,2 . Twee nevenschikkende zinnen die parallel zijn opgebouwd . Het vers telt 13 woorden , 27 lettergrepen en 64 letters ; de eerste nevenschikkende zin telt 6 woorden en 14 lettergrepen ; de tweede nevenschikkende zin telt 7 woorden en 13 lettergrepen .
Mc 4,2a | kai (en) | edidasken (hij leerde) | en (in) | parabolais (parabels) | polla (veel) |
Mc 4,2b | kai (en) | elegen (hij zei) | en (in) | tè(i) didachè(i) autou (in zijn lering) |
Door de paralelle opbouw staat elegen (hij zei) vooraan de zin , en niet achteraan , want meestal volgt dan een citaat .
Mc 4,2.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
- Met dit nevenschikkend voegwoord και = kai (en) wordt de perikope Mc 3,20-21.31-35
(de ware huisgenoten van Jezus) met de parabelrede (Mc 4,1-34) verbonden .
Mc 4,2.2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. εδιδασκεν = edidasken (en hij onderrichtte) van het werkw. διδασκω = didaskô (leren,
onderrichten) . Taalgebruik in de NT : didaskô
(leren) . Taalgebruik in de LXX : didaskô
(leren) . Mc (6) : (1) Mc
1,21 . (2) Mc
2,13 . (3) Mc
4,2 . (4) Mc
9,31 . (5) Mc
10,1 . (6) Mc
11,17 . Lc (2) : (1) Lc
4,15 . (2) Lc
5,3 . Een vorm van διδασκω = didaskô (leren, onderrichten) in de LXX (107) , in het NT (95) , in Mt (14) , in Mc (17) , in Lc (17), in Joh (6) .
- Verdubbeling met de klinker i in het praesens . Dit werkw. behoudt de verdubbeling in alle tijden . De stam dak is nog versterkt met het suffix sk . Zie Van der Vorst , blz. 208 .
didaskô (leren, onderrichten) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ind. imperf. 3de pers. enk. edidasken | 15 | 1 : Neh 8,8 . | 14 | 2 : (1) Mt 5,2 . (2) Mt 13,54 . | 6 : (1) Mc 1,21 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 4,2 . (4) Mc 9,31 . (5) Mc 10,1 . (6) Mc 11,17 . | 2 : (1) Lc 4,15 . (2) Lc 5,3 . | 2 : (1) Joh 7,14 . (2) Joh 8,2 . | 1 : Hnd 18,25 . | 1 : Apk 2,14 . | 10 : (1) Lc 5,3 //Mc 4,2 . | 12 |
- Auto-didact : iemand die door zelfstudie kennis (lering) heeft
verworven . Didactiek : leer van het onderrichten . Lat. docere (doctor) . Cfr
docent , documentatie .
-
De eerste maal onderrichtte Jezus in de synagoge van Kafarnaüm , waarnaar
hij was gegaan (Mc
1,21) . In Mc 2,13 onderricht Jezus langs het meer , nadat de hele massa naar
hem was gekomen . Niet alleen de plaats van onderricht verschilt , maar ook de inhoud van het onderricht aan zee is rijker dan dat in de synagoge van Kafarnaüm . Er is heel wat gebeurd tussen het eerste en het tweede onderricht . De pericope die voorafgaat is die van de genezing van de lamme en de zondenvergeving . De inhoud van het onderricht kan dus ook zondenvergeving zijn .
- Ned. : doceren (onderrichten) . Grieks : διδασκω = didaskô (leren,
onderrichten) . Taalgebruik in de NT : didaskô
(leren) .
Mc 4,2.3. acc. mann. mv. αυτους = autous (hen) van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Mc (40) . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,15 .
autoi | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
8 | acc. mann. mv. autous | 40 | 3 | 1 | 4 | 2 | 2 | 6 | 6 | 4 | 4 | 1 | 3 | 1 | 2 | 1 | 1991 | 1652 | 339 | 46 | 40 | 83 | 18 | 95 | 32 | 25 | 169 | 187 |
Mc 4,2.2. - 3. εδιδασκεν αυτους = edidasken autous (hij onderrichtte hen) . Mc (3 / 6) : (1) Mc 2,13 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 10,1 . Na het samenstromen van het volk onderricht Jezus de menigte : (1) Mc 2,13 . (2) Mc 4,2 . STAP VOOR STAP !
Mc 4,2.4.
en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,8 . (5) Mc
4,11 . (6) Mc
4,17 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,24 . (9) Mc
4,28 . (10) Mc
4,30 . (11) Mc
4,35 . (12) Mc
4,36 . (13) Mc
4,38 .
Mc 4,2.5.
dat. vr. mv. parabolais (parabels, gelijkenissen) van het zelfst. naamw. van
het zelfst. naamw. parabolè (parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in het
N.T. : parabolè
(parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in Mc : parabolè
(parabel, gelijkenis) . Paraballô : naast elkaar werpen , vergelijken
.
Mc (5) : (1) Mc
3,23 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,11 . (4) Mc
4,33 . (5) Mc
12,1 . Een vorm van parabolè (parabel, gelijkenis) in Mc in 13 verzen
.
- en parabolais (in parabels, gelijkenissen) . Mc (4 / 5) . Mc (4) : (1) Mc
3,23 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,11 . (4) Mc
12,1 .
- met een vorm van legô (zeggen) :
-- Mc
3,23 : en parabolais elegen autois (in parabels zei hij hen) .
-- Mc 4,2 : kai edidasken autous en parabolais polla kai elegen autois en tè didachè autou
(hij onderrichtte hen in parabels en hij zei hen in zijn onderricht) .
- met een vorm van lalô (spreken) :
-- Mc
4,33 : kai toiautais parabolais pollais elalei autois (en met vele dergelijke
parabels sprak hij hen) .
-- Mc 12,1 : kai èrxato autois en parabolais lalein (en hij begon hen in parabels te spreken)
.
Mc 4,2.6.
nom. + acc. onz. mv. polla (veel) van het bijvoegl. naamw. polus (veel) . Taalgebruik
in het N.T. : polus
(veel) . Taalgebruik in Mc : polus
(veel) .
Mc (21) : (1) Mc
1,34 . (2) Mc
1,45 . (3) Mc
3,12 . (4) Mc
4,2 . (5) Mc
5,10 . (6) Mc
5,23 . (7) Mc
5,26 . (8) Mc
5,38 . (9) Mc
5,43 . (10) Mc
6,13 . (11) Mc
6,20 . (12) Mc
6,23 . (13) Mc
6,34 . (14) Mc
7,4 . (15) Mc
7,13 . (16) Mc
8,31 . (17) Mc
9,12 . (18) Mc
9,26 . (19) Mc
10,22 . (20) Mc
12,41 . (21) Mc
15,3 .
Mc 4,2.7.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc (555) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
Mc 4,2.8. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ελεγεν = elegen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . Mc (31) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in Mc 4 (11) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,26 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,38 . (11) Mc 4,41 . in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) , in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 .
elegen (hij zei) | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | syn. | ev. | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 15 | |
1 | elegen (hij zei) | 81 | 10 | 71 | 3 | 31 | 19 | 13 | 4 | 1 | 53 | 66 | 1 : Mc 2,27 | 1: Mc 3,23 . | 7 : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . | 3 : (1) Mc 5,8 . (2) Mc 5,28 . (3) Mc 5,30 . | 4 : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 6,10 . (3) Mc 6,16 . (4) Mc 6,18 . | 4 : (1) Mc 7,9. (2) Mc 7,14 . (3) Mc 7,20 . (4) Mc 7,27 . | 2 : (1) Mc 8,21 . (2) Mc 8,24 . . | 3 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,24 . (3) Mc 9,31. | 1 : Mc 11,17 . | 2 : (1) Mc 12,35 . (2) Mc 12,38 . | 1 : Mc 14,36 . | 2 : (1) Mc 15,12 . (2) Mc 15,14 . |
- In Mc 4,2 leidt ελεγεν = elegen (hij zei) de parabel van de zaaier in (Mc 4,3-8) . Mc gebruikt
in Mc 4,2 ελεγεν = elegen (hij zei) voor de eerste maal in een reeks van 3 en 4 .
In Mc 4 wordt in totaal 13X een vorm van het werkwoord λεγω = legô (zeggen) gebruikt
(8X in de parabelrede en 5X in het stormstillingsverhaal) . Naast de zeven boven
genoemde verzen 2X act. ind. praesens 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc
4,35 , 2X ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) : (1) Mc
4,39 . (2) Mc
4,40 , 1X ind. praesens 3de pers. mv. λεγουσιν = legousin (zij zeggen) in Mc
4,38 en 1X ind. imperf. 3de pers. mv. ελεγον = elegon (zij zeiden) in Mc
4,41
- Hebreeuws : וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë
+ werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar
(hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem
= 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh
(1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) .
12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Gn 4 | ||
1879 | 594 | 868 | 120 | 56 | 241 | 315 | 150 | 10 | 95 | 24 | 7 |
- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω
= legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô
(zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar
(zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) . Lat. : legere .
l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik
in Tenakh : qôl
(stem) .
-
In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan .
8. - 9. και ελεγεν = kai elegen (en hij zei) . Taalgebruik in het NT : legô
(zeggen) . NT (19) . Mc (16) . Lc (2) . Joh (1) . Mc 4 (7) : (1) Mc
4,2 . (2) Mc
4,9 . (3) Mc
4,11 . (4) Mc
4,21 . (5) Mc
4,24 . (6) Mc
4,26 . (7) Mc
4,30 . Niet gevolgd door αυτοις = autois (hen) . NT (7) . Mc (5) . Lc (1) . Joh
(1) . Mc 4 (3) : (1) Mc
4,9 . (2) Mc
4,26 . (3) Mc
4,30 .
- ελεγεν δε = elegen de (hij zei echter) . LXX (3) . NT (12) . Mc (2) : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 7,20 .
Mc 4,2.9. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .
autoi | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
7 | dat. mann. en onz. mv.autois | 117 | 4 | 6 | 5 | 10 | 5 | 13 | 5 | 7 | 10 | 12 | 7 | 8 | 2 | 13 | 7 | 3 | 1722 | 1180 | 542 | 101 | 117 | 89 | 97 | 75 | 47 | 16 | 307 | 404 |
Mc 4,2.7.
- 9. και λεγει αυτοις = kai legei autois (en hij zegt hen) . LXX (3) . NT (23) . Mc (14) : (1) Mc
1,38 . (2) Mc
3,4 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,35 . (5) Mc
6,50 . (6) Mc
7,18 . (7) Mc
9,35 . (8) Mc
10,11 . (9) Mc
11,2 . (10) Mc
12,16 . (11) Mc
14,13 . (12) Mc
14,27 . (13) Mc
14,34 . (14) Mc
14,41 .
- και ελεγεν αυτοις = kai elegen autois (en hij zei hen) . NT (13) . Mc
(12) : (1) Mc 2,27 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,9 . (4) Mc
4,11 . (5) Mc
4,21 . (6) Mc
4,24 . (7) Mc 6,10 . (8) Mc 7,9 . (9) Mc 8,21 . (10) Mc 9,1 . (11) Mc
9,31. (12) Mc
12,38 . Lc (1) : Lc 6,5 .
- ελαλει αυτοις = elalei autois (en hij sprak tot hen) . LXX (1) : Jdt 14,8 . NT (6) : (1) Mt
13,34 . (2) Mc 2,2 . (3) Mc
4,33 . (4) Mc
4,34 . (5) Lc 9,11 . (6) Joh
10,6 .
Mc 4,2.10.
en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,8 . (5) Mc
4,11 . (6) Mc
4,17 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,24 . (9) Mc
4,28 . (10) Mc
4,30 . (11) Mc
4,35 . (12) Mc
4,36 . (13) Mc
4,38 .
Mc 4,2.11.
bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (55) . Mc 4 (5) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,35 . (4) Mc
4,38 . (5) Mc
4,39 .
Mc 4,2.12.
nom. (didachè) + dat. vr. enk. didachè(i) van het zelfst. naamw.
didachè (lering, onderrichting) . Taalgebruik in het N.T. : didachè
(lering, onderrichting) . Taalgebruik in Mc : didachè
(lering, onderrichting) .
Mc (5) : (1) Mc
1,22 (dat.) . (2) Mc
1,27 (nom.) . (3) Mc
4,2 (dat.) . (4) Mc
11,18 (dat.) . (5) Mc
12,38 (dat.) .
dat. vr. enk. didachè(i) in Mc (4) .
- en tè(i) didachè(i) autou (in zijn leer / onderrichting) . Mc
(2) : (1) Mc
4,2 . (2) Mc
12,38 .
- epi tè(i) didachè(i) autou (over zijn leer) . Mc (2) : (1) Mc
1,22 . (2) Mc
11,18 .
Mc 4,2.13.
pers. vnw. gen. mann. enk. autou (bij hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (143) . Mc 4 (4) : (1) Mc
4,2 . (2) Mc
4,25 . (3) Mc
4,32 . (4) Mc
4,36 .
Mc 4,2.7.
- 13. Vergelijk :
- Mc 4,2 : kai elegen autois en tè(i) didachè(i) autou = en hij zei hen
in zijn leer .
- Mc 12,38 : kai en tè(i) didachè(i) autou elegen = en in zijn leer zei hij
.
STAP VOOR STAP !
Mc 4,2.1.
- 13 :
- Mc 4,2 : kai edidasken autous en parabolais polla kai elegen autois en tè didachè autou
(hij onderrichtte hen in parabels en hij zei hen in zijn onderricht) .
- Mc 9,31 : edidasken gar tous mathètas autou kai elegen autois (want hij onderrichtte
zijn leerlingen en hij zei hen) .
- Mc 11,17 : kai edidasken kai elegen autois (en hij onderrichtte en hij zei hen) .
126. Gelijkenis van de zaaier : Mc 4,3-9 - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 -
Mc 4,3 - Mc 4,3 : 126. Gelijkenis van de zaaier - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 3 Hoort toe: ziet, een zaaier ging uit om te zaaien.
King James Bible . [3] Hearken; Behold, there went out a sower to sow:
Luther-Bibel . 3 Hört zu! Siehe, es ging ein Sämann aus zu säen.
Tekstuitleg van Mc 4,3 . Dit vers telt 6 (2 X 3) woorden en 14 (2 X 7) lettergrepen . Het verzamelde zaad (van de vorige oogst) wordt uitgestrooid . Het koninkschap van God is nabij . Het is nu de tijd (Mc 1,14-15) . Dat koninkschap houdt in dat alle stammen van Israël verzameld worden en dat ze als broers en zussen leven . Het is de opgave om een menswaardige gemeenschap op te bouwen . Binnen het joodse volk bestonden er verschillende strekkingen . Sommige hadden toekomst , andere niet . In het woord zaaien (speirô) vinden we het woord diaspora (verstrooiïng) . In die verstrooiïng zijn er gemeenschappen die vertrappeld zijn en weggeroofd . Andere hadden onvoldoende voedingsbodem om toekomst te hebben . Andere zijn verstikt . UIteindelijk zijn er gemeenschappen die vruchtbaar waren .
Mc 4,3.1.
act. indic. praes. + imperat. praes. 2de pers. mv. ακουετε = akouete (jullie horen / hoort) van het werkw. ακουω = akouô (horen) .
Taalgebruik in het NT : akouô
(horen) . Taalgebruik in de Septuaginta : akouô
(horen) . Bijbel (28) . LXX (9) : o.a. Js 28,23 . Js 36,16 . NT (19) . Mt (5) : (1) Mt
10,27 . (2) Mt 11,4 . (3) Mt
13,17 . (4) Mt
15,10 . (5) Mt 17,5 . Mc 4 (2) : (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,24 . Lc (3) : (1) Lc 8,18 . (2) Lc
9,35 . (3) Lc 10,24 .
- act. imperat. 2de pers. enk. ακουε = akoue (hoor, luister) van het werkw. ακουω = akouô (horen) .
Taalgebruik in het NT : akouô
(horen) . Taalgebruik in de Septuaginta : akouô
(horen) . LXX (46) . Dt (7) : (1) Dt 4,1 . (2) Dt
5,1 . (3) Dt
6,4 . (4) Dt
9,1 . (5) Dt 12,28 . (6) Dt
20,3 . (7) Dt 27,9 . NT (1) : Mc
12,29 .
akouô (horen) | bijbel | LXX | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
act ind praes. + imperat. praes. 2de pers. mv.akouete | 28 | 9 | 19 | 5 | 4 | 3 | 3 | 2 | 2 |
- Hebreeuws : (1) שִׁמְעוּ = sjimë`û (hoort, luistert) : act. qal imperatief 2de pers. mann.
mv. OF (2) שָׁמְעוּ = sjâmë`û (zij horen) : act. qal perf. 3de pers. mann.
mv. van het werkw. שָׁמַע = sjâmâ` (horen, luisteren) . Taalgebruik in Tenakh : sjâma`
(horen, luisteren) . Tenakh (163) . Pentateuch
(17) . Eerdere Profeten (24) . Latere Profeten (76) . 12 Kleine Profeten (18)
. Geschriften (28) . Niet in Dt .
- Ned. : horen . Horen en oor zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie
Gr. ους = ous / ως= ôs , ωτις = ôtis . Lat. : auscultare (het oor lenen aan , toehoren ,
aanhoren) -> écouter . Arabisch : سَمِعَ = sami`a (luisteren, horen) . Taalgebruik in de Qoran : sami`a (luisteren, horen) . D. hören . E. : to hear . Fr. : écouter . Grieks : ακουω = akouô (horen) .
Taalgebruik in het NT : akouô
(horen) . Hebreeuws : שָׁמַע = sjâmâ` (horen, luisteren) . Taalgebruik in Tenakh : sjâm`â
(horen, luisteren) .
Mc 4,3.2. ιδου = idou (zie) . Taalgebruik in het NT : idou (zie) . Taalgebruik in LXX : idou (zie) . Mc (7) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 3,32 . (3) Mc 4,3 . (4) Mc 10,28 . (5) Mc 10,33 . (6) Mc 14,41 . (7) Mc 14,42 . Telkens in een citaat bij het begin ervan (5) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 3,32 . (3) Mc 4,3 . (4) Mc 10,28 . (5) Mc 10,33 of in het midden ervan : (1) Mc 14,41 . (2) Mc 14,42 . In de 7 verzen waarin Marcus idou (zie) gebruikt, wordt het in geen enkel vers voorafgegaan door kai (en). Kai eindigt op i en idou begint op i; zo zou men vlug kaidou kunnen krijgen .
idou (zie) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
1229 | 1037 | 192 | 59 | 7 | 55 | 4 | 23 | 19 | 25 | 121 | 125 |
Mc 4,3.3. ind. aor. 3de pers. enk. εξηλθεν = exèlthen (ging uit) van het
werkw. εξερχομαι = exerchomai (uitgaan) . Taalgebruik in het NT : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in de LXX : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in Lc : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Mc ( 11) : (1) Mc
1,26 . (2) Mc
1,28 . (3) Mc
1,35 . (4) Mc
2,12 . (5) Mc
2,13 . (6) Mc
4,3 . (7) Mc
6,1 . (8) Mc
8,27 . (9) Mc
9,26 . (10) Mc
11,11 . (11) Mc
14,68 . Lc (8) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
4,14 . (3) Lc
4,35 . (4) Lc
5,27 . (5) Lc
7,17 . (6) Lc
8,5 . (7) Lc
8,35 . (8) Lc
17,29 . Een vorm van εξερχομαι = exerchomai in de LXX (216) , in het NT (742) , in Mc (38) , in Mc 4 (1) Mc
4,3 , in Lc (41) .
- Uit-gaan kan betekenen : van een besloten
ruimte zoals een huis, een stad enz. naar buiten gaan . Het werkwoord wordt
ook vaak gebruikt om het weggaan van een onreine geest uit een persoon aan te
geven .
exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 4 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 11 | Mc 14 | syn. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
ind. aor. 3de pers. enk. exèlthen | 11 | 3 : (1) Mc 1,26 . (2) Mc 1,28 . (3) Mc 1,35 . | 2 : (1) Mc 2,12 . (2) Mc 2,13 . | 1 : Mc 4,3 . | 1 : Mc 6,1 . | 1 : Mc 8,27 . | 1 : Mc 9,26 . | 1 : Mc 11,11 . | 1 : Mc 14,68 . | 25 | 232 | 165 | 67 | 6 | 11 | 8 | 19 | 11 | 4 | 8 | 25 | 44 |
Mc 4,3.4.
bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,3 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,6 . (5) Mc
4,14 . (6) Mc
4,15 . (7) Mc
4,21 . (8) Mc
4,25 . (9) Mc
4,27 . (10) Mc
4,29 . (11) Mc
4,39 . (12) Mc
4,41 .
Mc 4,3.5.
act. part. praes. nom. mann. enk. σπειρων = speirôn (zaaiende , zaaier) van het werkw. σπειρω = speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik in het NT : speirô
(spreiden, zaaien) . Taalgebruik in de LXX : speirô
(spreiden, zaaien) . Bijbel (14) : (1) Js 5,10 . (2) Spr 11,21 . (3) Spr 22,8 . (4) 2
Mak 12,20 . (5) . (6) Sir 6,19 . (7) Mt 13,3 . (8) Mt
13,37 . (9) Mc
4,3 . (10) Mc
4,14 . (11) Lc 8,5 . (12) Joh
4,36 . (13) Joh
4,37 . (14) 2
Kor 9,6 . Een vorm van σπειρω = speirô (spreiden, zaaien) in de LXX (62) , in het NT (52) .
- act. qal part. praes. זוֹרֵעַ = zôre`a (zaaiende, zaaier) van het werkw. זָרַע = zârâ` (zaaien, planten, voortbrengen) . Taalgebruik in Tenakh : zârâ`
(zaaien, planten, voortbrengen) . Getalwaarde : zain = 7 , resj = 20 of 200 , ajin = 16 of 70 ; totaal : 43 (26 + 17 : getalwaarde van de 2 godsnamen) OF 277 (priemgetal) . Structuur : 7 - 2 - 7 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (2) : (1) Jr 50,16 . (2) Spr 22,8 .
speirô (spreiden, zaaien) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
actief part. pr. nom. mann. enk. speirôn | 14 | 5 | 9 | 2 | 2 | 1 | 2 | 2 | 5 | 7 | 2 |
Mc 4,3.6. act. inf. aor. σπειραι = speirai (om te zaaien) van het werkw. σπειρω = speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik in het NT : speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik in de LXX : speirô (spreiden, zaaien) . Bijbel (2) : (1) Mc 4,3 . (2) Lc 8,5 . Een vorm van σπειρω = speirô (spreiden, zaaien) in de LXX (62) , in het NT (52) .
Mc 4,4 - Mc 4,4 : 126. Gelijkenis van de zaaier - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 4 En het geschiedde in het zaaien, dat het ene deel zaads
viel bij den weg; en de vogelen des hemels kwamen, en aten het op.
King James Bible . [4] And it came to pass, as he sowed, some fell by the way
side, and the fowls of the air came and devoured it up.
Luther-Bibel . 4 Und es begab sich, indem er säte, dass einiges auf den Weg
fiel; da kamen die Vögel und fraßen's auf.
Tekstuitleg van Mc
4,4 . Het zaad dat naast de weg viel , maakte nog deel uit van het veld . Het zaad langs de weg bevindt zich aan de marge van het veld . Het is de buitenste kring . Daar dreigt het meeste gevaar van buitenuit . Het zijn de stadsmuren van een stad . Het is de veiligheidsgordel . Daar sneuvelen eerst de verdedigers van een stad . Vogels komen het roven en eten het op . Op de weg kunnen dieven en rovers komen . Een deel van het zaad draagt geen vrucht omdat het vroegtijdig werd weggerukt .
- De droom van een messiaanse gemeenschap is vervlogen . De 'vogels' zijn ermee weg .
Mc 4,4.1.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
Mc 4,4.2. aor. 3de pers. enk. egeneto van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in het N.T. : ginomai (worden) . Taalgebruik in Mc : ginomai (worden) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,39 .
Mc 4,4.3.
en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,8 . (5) Mc
4,11 . (6) Mc
4,17 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,24 . (9) Mc
4,28 . (10) Mc
4,30 . (11) Mc
4,35 . (12) Mc
4,36 . (13) Mc
4,38 .
Mc 4,4.4. bep. lidw. nom. + dat. onz. enk. tô(i) (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc (68) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,28 . (3) Mc 4,36 . (4) Mc 4,39 .
Mc 4,4.2. - 4. εγενετο εν τῳ = egeneto en tô(i) (het gebeurde tijdens de) . NT (16) : (1) Mc 2,15 . (2) Mc 4,4 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 8,1 . (5) Lc 9,18 . (6) Lc 9,29 . (7) Lc 9,33 . (8) Lc 11,1 . (9) Lc 14,1 . (10) Lc 17,11 . (11) Lc 17,14 . (12) Lc 19,15 . (13) Lc 24,4 . (14) Lc 24,15 . (15) Lc 24,30 . (16) Lc 24,51 .
Mc 4,4.1. - 4. εγενετο δε εν τῳ = egeneto de en tô(i) = het gebeurde echter tijdens het ... NT () . Lc (9)
: (1) Lc
1,8 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
3,21 . (4) Lc
5,1 . (5) Lc
8,40 . (6) Lc
9,51 . (7) Lc
10,38 . (8) Lc
11,27 . (9) Lc
18,35 .
- και εγενετο εν τῳ = kai egeneto en tô(i) = en het gebeurde tijdens het ... LXX (59) . NT (16) . Mc (2) : (1) Mc 2,15 (variante lezing) . (2) Mc 4,4 . Lc
(14) : (1) Lc
5,12 . (2) Lc
8,1 . (3) Lc
9,18 . (4) Lc
9,29 . (5) Lc
9,33 . (6) Lc
11,1 . (7) Lc
14,1 . (8) Lc
17,11 . (9) Lc
17,14 . (10) Lc
19,15 . (11) Lc
24,4 . (12) Lc
24,15 . (13) Lc
24,30 . (14) Lc
24,51 .
Mc 4,4.5. act. infin. praes. σπειρειν = speirein (om te zaaien) van het werkw. σπειρω = speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik in het NT : speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik in de LXX : speirô (spreiden, zaaien) .
3. - 5. εν τῳ σπειρειν = en tô(j) speirein (tijdens het zaaien) . Bijbel (3) : (1) Mt 13,4 . (2) Mc 4,4 . (3) Lc 8,5 .
Mc 4,4.6.
bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,3 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,6 . (5) Mc
4,14 . (6) Mc
4,15 . (7) Mc
4,21 . (8) Mc
4,25 . (9) Mc
4,27 . (10) Mc
4,29 . (11) Mc
4,39 . (12) Mc
4,41 .
7. men (enerzijds) . Taalgebruik : men (enerzijds).
men (enerzijds) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
331 | 152 | 179 | 20 | 6 | 10 | 8 | 48 | 87 | 36 | 44 |
Mc 4,4.8.
act. ind. aor. 3de pers. enk. epesen (het viel) van het werkw. piptô (vallen)
. Taalgebruik in het N.T. : piptô
(vallen) . Taalgebruik in Mc : piptô
(vallen) . Hebr. nâphal = vallen , Eng. to fall . Gr. piptô
. Lat. cadere . Fr. tomber .
Mc 4 (4) : (1) Mc
4,4 . (2) Mc
4,5 . (3) Mc
4,7 . (4) Mc
4,8 .
Mc 4,4.9.
para (langs) . Taalgebruik in het N.T. : para
(langs, vanwege) . Taalgebruik in Mc : para
(langs, vanwege) . Taalgebruik in het N.T. : para
(langs) .
Mc (11) : (1) Mc
1,16 . (2) Mc
2,13 . (3) Mc
4,1 . (4) Mc
4,4 . (5) Mc
4,15 . (6) Mc
5,21 . (7) Mc
10,27 . (8) Mc
10,46 . (9) Mc
12,2 . (10) Mc
12,11 . (11) Mc
14,43 .
Mc 4,4.10.
Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (9) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,4 . (3) Mc
4,8 . (4) Mc
4,13 . (5) Mc
4,15 . (6) Mc
4,20 . (7) Mc
4,21 . (8) Mc
4,30 . (9) Mc
4,32 .
Mc 4,4.11. acc. vr. enk. ὁδον = hodon (weg) van het zelfst. naamw. ὁδος = hodos (weg) . Taalgebruik in het ΝΤ : hodos (weg) . Taalgebruik in de LXX : hodos (weg) . Taalgebruik in Mc : hodos (weg) . Mc (10) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . (3) Mc 2,23 . (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 6,8 . (7) Mc 10,17 . (8) Mc 10,46 . (9) Mc 11,8 . (10) Mc 12,14 . Mc 1,2 - Mc 1,3 kondigen een 'weg'bereider aan via een citaat uit het OT . In 4 verzen in Mc is ὁδον = hodon (weg) lijdend voorwerp : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . (3) Mc 2,23 . (4) Mc 12,14 . In 6 verzen in Mc wordt ὁδον = hodon (weg) voorafgegaan door een voorzetsel .
hodos (weg) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 4 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
3 | dat. vr. enk. hodô(i) | 6 | (1) Mc 8,3 . (2) Mc 8,27 . | (3) Mc 9,33 . (4) Mc 9,34 . | (5) Mc 10,32 . (6) Mc 10,52 . | 176 | 154 | 22 | 5 | 6 | 6 | 2 | 3 | 17 | 17 | 3 | |||||||||
4 | acc. vr. enk. hodon | 10 | (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . | (3) Mc 2,23 . | (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 . | (6) Mc 6,8 . | (7) Mc 10,17 . (8) Mc 10,46 . | (9) Mc 11,8 . | (10) Mc 12,14 . | 281 | 230 | 51 | 9 | 10 | 10 | 3 | 12 | 7 | 29 | 32 | 5 | 2 | |||
totaal | 16 | 2 | 1 | 2 | 1 | 2 | 2 | 4 | 1 | 1 | 876 | 776 | 100 | 21 | 16 | 20 | 4 | 20 | 17 | 2 |
- Ned. : weg . D. : Weg . E. : way . Fr. : chemin . Grieks : ὁδος = hodos (weg) . Taalgebruik in het ΝΤ : hodos (weg) . Hebreeuws : דֶרֶך = dèrèkh (weg, wijze, levenswijze) . Taalgebruik in Tenakh : dèrèkh (weg, wijze, levenswijze) . Latijn : via .
Mc 4,4.9. - 11. παρα την ὁδον = para tèn hodon (langs de weg) in de LXX (1) : Dt 2,8 . In het NT (9) : (1) Mt 13,4 . (2) Mt 13,19 . (3) Mt 20,30 . (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 10,46 . (7) Lc 8,5 . (8) Lc 8,12 . (9) Lc 18,35 .
Mc 4,4.12.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
Mc 4,4.13. ind. aor. 3de p. enk. èlthen van het werkw. erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik : erchomai (gaan, komen) . Mc 4 (1) : Mc 4,4 .
erchomai (gaan, komen) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ind. aor. 3de p. enk. èlthen | 338 | 250 | 88 | 20 | 13 | 17 | 18 | 5 | 4 | 11 | 50 | 68 |
Mc 4,4.15. nom. + acc. onz. mv. πετεινα = peteina (vogels , gevogelte) van het zelfst. naamw. πετεινον = peteinon (vogel, gevogelte) . Taalgebruik in het NT : peteinon (vogel, gevogelte) . Taalgebruik in de LXX : peteinon (vogel, gevogelte) . Bijbel (42) . LXX (31) . Gn (4) : (1) Gn 1,20 . (2) Gn 1,22 . (3) Gn 2,19 . (4) Gn 40,17 . NT (11) : (1) Mt 6,26 . (2) Mt 8,20 . (3) Mt 13,4 . (4) Mt 13,32 . (5) Mc 4,4 . (6) Mc 4,32 . (7) Lc 8,5 . (8) Lc 9,58 . (9) Lc 13,19 . (10) Hnd 10,12 . (11) Hnd 11,6 .
Mc 4,4.16.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
Mc 4,4.17. act. ind. aor. 3de pers. enk κατεφαγεν = katefagen (hij at op) van het werkw. κατεσθιω = katesthiô (eten, verscheuren, verslinden) . Taalgebruik in het NT : katesthiô (eten, verscheuren, verslinden) . Taalgebruik in de LXX : katesthiô (eten, verscheuren, verslinden) . Bijbel (38) . LXX (34) . NT (4) : (1) Mt 13,4 . (2) Mc
4,4 . (3) Lc 8,5 . (4) Apk 20,9 .
- act. ind. imperf. 3de pers. enk. κατησθιεν = katèsthien (ze verorberden) van het werkw. κατεσθιω = katesthiô (eten, verscheuren, verslinden) . Taalgebruik in het NT : katesthiô (eten, verscheuren, verslinden) . Taalgebruik in de LXX : katesthiô (eten, verscheuren, verslinden) . Bijbel (1) : Gn 40,17 .
- וַיּאֹכְל = wajjo´khël (en hij at) < prefix wa consecutivum + act. indic. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אָכַל = ´âkhal
(eten) . Taalgebruik in Tenakh : ´âkhal
(eten) . De getalwaarde van אָכַל = ´âkhal
(eten) is : aleph = 1 , kaph = 11 of 20 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 24 (2³ X 3) of 51 (3 X 17) . Structuur : 1 - 2 - 3 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (26) .
- Ned. : eten (vgl Gr. e -s-th-) . Arabisch : أَكَلَ = ´akala (eten) . Taalgebruik in de Qoran : ´akala (eten) . Fr. : manger . E. : to eat . D. : essen . Grieks : εσθιω = esthiô (eten)
. Taalgebruik in het NT : esthiô
(eten) . Hebreeuws : אָכַל = ´âkhal
(eten) . Taalgebruik in Tenakh : ´âkhal
(eten) . Lat. : manducare (zie manger) ; comedere (eten, verteren, meeëten) .
Mc 4,4.14 - 18. Mc 4,4 : τα πετεινα και κατεφαγεν αυτο = ta peteina kai katefagen auto (de vogels en zij aten het op) .
- Gn 40,17 : τα πετεινα του ουρανου κατησθιεν αυτα = ta peteina tou ouranou katèsthien auta (de vogels van de hemel aten het op) .
Mc 4,5 - Mc 4,5 : 126. Gelijkenis van de zaaier - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 5 En het andere viel op het steenachtige, waar het niet veel
aarde had; en het ging terstond op, omdat het geen diepte van aarde had.
King James Bible . [5] And some fell on stony ground, where it had not much
earth; and immediately it sprang up, because it had no depth of earth:
Luther-Bibel . 5 Einiges fiel auf felsigen Boden, wo es nicht viel Erde hatte,
und ging alsbald auf, weil es keine tiefe Erde hatte.
Tekstuitleg van Mc 4,5 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
2. bijvoegl. naamw. zelfstandig gebruikt nom. onz. enk. allo (een ander) . Taalgebruik : allos (ander). Lat. alter , -tera , -terum (de andere van twee) . Fr. autre . Ned. a-n-d-er . Eng. other . Mc (2) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 .
allos (ander) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom.+ acc. onz. enk. allo | 23 | 11 | 12 | 2 | 1 | 2 | 2 | 5 | 2 | 3 | 2 |
3. act. ind. aor. 3de pers. enk. epesen (het viel) van het werkw. piptô (vallen) . Taalgebruik : piptô (vallen). Hebr. nâphal = vallen , Eng. to fall . Gr. piptô . Lat. cadere . Fr. tomber . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,7 . (4) Mc 4,8 .
piptô (vallen) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
act. ind. aor. 3de pers. enk. epesen | 99 | 73 | 26 | 7 | 4 | 5 | 1 | 4 | 1 | 4 | 16 | 17 | 1 |
4. epi (op, bij) . Taalgebruik in het N.T. : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Mc 4 (8) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,5 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,20 . (5) Mc
4,21 . (6) Mc
4,26 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,38 .
5. bep. lidw. nom. en acc. onz. enk. to (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,6 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,29 . (5) Mc 4,35 . (6) Mc 4,37 . (7) Mc 4,38 .
6. zelfst. naamwoord acc. onz. enk. petrôdes (rotsweg) . Gevormd uit petra (rots) en hodos (weg) . Hapax .
8. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc
4,22 . (2) Mc
4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc
4,5 . (2) Mc
4,7 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,25 . (6) Mc
4,27 . (7) Mc
4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc
4,21 .
9. act. ind. imperf. 3de pers. eichen van het werkw. echô (hebben,
bezitten) . Taalgebruik : echô
(hebben, bezitten) in het N.T. . Taalgebruik : echô
(hebben, bezitten) in Mc . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir .
Mc (6) : (1) Mc
4,5 . (2) Mc
5,3 . (3) Mc
7,25 . (4) Mc
12,6 . (5) Mc
12,44 . (6) Mc
16,8 .
10. acc. vr. enk. gèn (aarde) van het zelfst. naamw. gè (aarde) . Taalgebruik in Mc 4 : gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde). Mc 4 (3) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,8 . (3) Mc 4,20 .
12. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
16. bep. lidw. nom. en acc. onz. enk. to (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,6 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,29 . (5) Mc 4,35 . (6) Mc 4,37 . (7) Mc 4,38 .
20. gen. vr. enk. gès (van de aarde) van het zelfst. naamw. gè (aarde) . Taalgebruik in Mc 4 : gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde). Mc 4 (4) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,31 .
Mc 4,6 - Mc 4,6 : 126. Gelijkenis van de zaaier - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 6 Maar als de zon opgegaan was, zo is het verbrand geworden,
en omdat het geen wortel had, zo is het verdord.
King James Bible . [6] But when the sun was up, it was scorched; and because
it had no root, it withered away.
Luther-Bibel . 6 Als nun die Sonne aufging, verwelkte es, und weil es keine
Wurzel hatte, verdorrte es.
Tekstuitleg van Mc 4,6 .
Mc
4,6.1. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
Mc 4,6.2. hote (toen) . Taalgebruik in het N.T. : hote (toen) . Taalgebruik in Mc : hote (toen) . Voegwoord van tijd . Mc (12) : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 2,25 . (3) Mc 4,6 . (4) Mc 4,10 . (5) Mc 6,21 . (6) Mc 7,17 . (7) Mc 8,19 . (8) Mc 8,20 . (9) Mc 11,1 . (10) Mc 14,12 . (11) Mc 15,20 . (12) Mc 15,41 .
Mc 4,6.1. - 2. kai hote (en toen) . Mc (6) : (1) Mc 4,6 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 7,17 . (4) Mc 11,1 . (5) Mc 15,20 . (6) Mc 15,41 .
Mc
4,6.5. nom. mann. enk. hèlios (zon) . Taalgebruik in het N.T. : hèlios
(zon) . Taalgebruik in Lc : hèlios
(zon) .
Mc (3) : (1) Mc
1,32 . (2) Mc
4,6 . (3) Mc
13,24 . Een vorm van hèlios (zon) in Mc in 4 verzen : (1) Mc
1,32 . (2) Mc
4,6 . (3) Mc
13,24 . (4) Mc
16,2 .
(1) Mc
1,32 : hote edusen ho hèlios (toen de zon was ondergegaan) . Na zonsondergang
na de eerste sabbatdag van Jezus'optreden .
(2) Mc 4,6 : kai hote aneteilen ho hèlios : en toen de zon was opgegaan = na zonsopgang
. Deze zin komt voor in de parabel van de zaaier .
(3) Mc
13,24 : ho hèlios skotisthèsetai (de zon zal verduisterd worden)
.
(4) Mc
16,2 : anateilantos tou hèliou (nadat de zon was opgegaan) .
Mc
4,6.7. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
Mc
4,6.9. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,3 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,6 . (5) Mc
4,14 . (6) Mc
4,15 . (7) Mc
4,21 . (8) Mc
4,25 . (9) Mc
4,27 . (10) Mc
4,29 . (11) Mc
4,39 . (12) Mc
4,41 .
Mc 4,6.13. pass. ind. aor. 3de pers. enk. εξηρανθη = exèranthè (het werd verdord) van het werkw. ξηραινω = xèrainô (verschrompelen, dor worden) . Taalgebruik in het NT : xèrainô (verschrompelen, dor worden) . Taalgebruik in de LXX : xèrainô (verschrompelen, dor worden) . Bijbel (26) . LXX (16) . NT (10) : (1) Mt 13,6 . (2) Mt 21,19 . (3) Mt 21,20 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 5,29 . (6) Mc 8,6 . (7) Joh 15,6 . (8) 1 Pe 1,24 . (9) Apk 14,15 . (10) Apk 16,12 .
xèrainô (verschrompelen, dor worden) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
pass. ind. aor. 3de pers. enk. exèranthè | 26 | 16 | 10 | 3 | 2 | 1 | 1 | 1 | 2 | 6 | 7 | 1 |
Mc 4,7 - Mc 4,7 : 126. Gelijkenis van de zaaier - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 7 En het andere viel in de doornen, en de doornen wiesen
op, en verstikten hetzelve, en het gaf geen vrucht.
King James Bible . [7] And some fell among thorns, and the thorns grew up, and
choked it, and it yielded no fruit.
Luther-Bibel . 7 Und einiges fiel unter die Dornen, und die Dornen wuchsen empor
und erstickten's, und es brachte keine Frucht.
Tekstuitleg van Mc 4,7 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
2. bijvoegl. naamw. zelfstandig gebruikt nom. onz. enk. allo (een ander) . Taalgebruik : allos (ander). Lat. alter , -tera , -terum (de andere van twee) . Fr. autre . Ned. a-n-d-er . Eng. other . Mc (2) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 .
allos (ander) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom.+ acc. onz. enk. allo | 23 | 11 | 12 | 2 | 1 | 2 | 2 | 5 | 2 | 3 | 2 |
3. act. ind. aor. 3de pers. enk. epesen (het viel) van het werkw. piptô (vallen) . Taalgebruik : piptô (vallen). Hebr. nâphal = vallen , Eng. to fall . Gr. piptô . Lat. cadere . Fr. tomber . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,7 . (4) Mc 4,8 .
piptô (vallen) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
act. ind. aor. 3de pers. enk. epesen | 99 | 73 | 26 | 7 | 4 | 5 | 1 | 4 | 1 | 4 | 16 | 17 | 1 |
7. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
11. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
14. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
16. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc
4,22 . (2) Mc
4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc
4,5 . (2) Mc
4,7 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,25 . (6) Mc
4,27 . (7) Mc
4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc
4,21 .
Mc 4,8 - Mc 4,8 : 126. Gelijkenis van de zaaier - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 8 En het andere viel in de goede aarde, en gaf vrucht, die
opging en wies; en het ene droeg dertig-, en het andere zestig-, en het andere
honderd voud.
King James Bible .[8] And other fell on good ground, and did yield fruit that
sprang up and increased; and brought forth, some thirty, and some sixty, and
some an hundred.
Luther-Bibel . 8 Und einiges fiel auf gutes Land, ging auf und wuchs und brachte
Frucht, und einiges trug dreißigfach und einiges sechzigfach und einiges hundertfach.
Tekstuitleg van Mc 4,8 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
3. act. ind. aor. 3de pers. enk. epesen (het viel) van het werkw. piptô (vallen) . Taalgebruik in het N.T. : piptô (vallen) . Taalgebruik in de Septuaginta : piptô (vallen) . Taalgebruik in Tenach : nâphal (vallen) . Hebr. nâphal = vallen , Eng. to fall . Lat. cadere . Fr. tomber . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,7 . (4) Mc 4,8 .
piptô (vallen) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
act. ind. aor. 3de pers. enk. epesen | 99 | 73 | 26 | 7 | 4 | 5 | 1 | 4 | 1 | 4 | 16 | 17 | 1 |
5. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .
6. acc. vr. enk. gèn (aarde) van het zelfst. naamw. gè (aarde) . Taalgebruik in Mc 4 : gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde). Mc 4 (3) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,8 . (3) Mc 4,20 .
7. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .
9. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
13. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
15. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
17. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,8 . (5) Mc
4,11 . (6) Mc
4,17 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,24 . (9) Mc
4,28 . (10) Mc
4,30 . (11) Mc
4,35 . (12) Mc
4,36 . (13) Mc
4,38 .
18. triakonta (dertig) . 3 X 10 . 10 is het symbool van de 10 geboden .
19. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
20. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,8 . (5) Mc
4,11 . (6) Mc
4,17 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,24 . (9) Mc
4,28 . (10) Mc
4,30 . (11) Mc
4,35 . (12) Mc
4,36 . (13) Mc
4,38 .
22. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
23. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,8 . (5) Mc
4,11 . (6) Mc
4,17 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,24 . (9) Mc
4,28 . (10) Mc
4,30 . (11) Mc
4,35 . (12) Mc
4,36 . (13) Mc
4,38 .
Mc
4,8.24. ἑκατον = hekaton (honderd) , zie 100 . Taalgebruik in het NT : hekaton (honderd) . Taalgebruik in de LXX : hekaton (honderd) . Bijbel (211) . OT (194) . NT (17) : (1) Mt 13,8 . (2) Mt
13,23 . (3) Mt
18,12 . (4) Mt
18,28 . (5) Mc
4,8 . (6) Mc
4,20 . (7) Mc 6,40 . (8) Lc 15,4 . (9) Lc 16,6 . (10) Lc 16,7 . (11) Joh
19,39 . (12) Joh
21,11 . (13) Hnd
1,15 . (14) Apk 7,4 . (15) Apk 14,1 . (16) Apk 14,3 . (17) Apk 21,17 .
- מֵאָה = me´âh (honderd) , zie 100 . Taalgebruik in Tenakh : me´âh (honderd) . Getalwaarde : mem = 13 of 40 , aleph = 1 , he = 5 ; totaal : 19 , zie 19 , of 46 (2 X 23) , zie 46 . Structuur : 4 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 1 . Tenakh (98) . Pentateuch (15) . Eerdere Profeten (17) . Latere Profeten (11) . 12 Kleine
Profeten (1) . Geschriften (54) . Gn (6) : (1) Gn 6,3 . (2) Gn 17,17 . (3) Gn 23,1 . (4) Gn 26,12 . (5) Gn 50,22 . (6) Gn 50,26 . Re (2) : (1) Re 2,8 . (2) Re 8,10 .
- Latijn . centum (honderd, 100) . Bijbel (193) . OT (177) , NT (16) . Gn (20) .
- Ned. : honderd . Aramees : מְאָה = mëâh (honderd, 100) . Arabisch : مِئَة OF مِائَة = mija of miaja (honderd, 100) . D. : hundert . E. : hundred . Fr. : cent . Grieks : ἑκατον = hekaton (honderd, 100) . Hebreeuws : מֵאָה = me´âh (honderd) . Taalgebruik in Tenakh : me´âh (honderd) . Latijn : centum (honderd, 100) .
Mc 4,9 - Mc 4,9 : 126. Gelijkenis van de zaaier - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 9 En Hij zeide tot hen: Wie oren heeft om te horen, die hore.
King James Bible . [9] And he said unto them, He that hath ears to hear, let
him hear.
Luther-Bibel . 9 Und er sprach: Wer Ohren hat zu hören, der höre!
Tekstuitleg van Mc 4,9 . Het vers Mc 4,9 telt 7 woorden en 28 (2 X 2 X 7) letters . Verhouding : 1 / 4 . De getalwaarde van Mc 4,9 is 2701 (37 X 73) .
Mc 4,9.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
- Met dit nevenschikkend voegwoord και = kai (en) wordt de perikope Mc 3,20-21.31-35
(de ware huisgenoten van Jezus) met de parabelrede (Mc 4,1-34) verbonden .
Mc 4,9.2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ελεγεν = elegen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . Mc (31) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in Mc 4 (11) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,26 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,38 . (11) Mc 4,41 . in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) , in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 .
elegen (hij zei) | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | syn. | ev. | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 15 | |
1 | elegen (hij zei) | 81 | 10 | 71 | 3 | 31 | 19 | 13 | 4 | 1 | 53 | 66 | 1 : Mc 2,27 | 1: Mc 3,23 . | 7 : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . | 3 : (1) Mc 5,8 . (2) Mc 5,28 . (3) Mc 5,30 . | 4 : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 6,10 . (3) Mc 6,16 . (4) Mc 6,18 . | 4 : (1) Mc 7,9. (2) Mc 7,14 . (3) Mc 7,20 . (4) Mc 7,27 . | 2 : (1) Mc 8,21 . (2) Mc 8,24 . . | 3 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,24 . (3) Mc 9,31. | 1 : Mc 11,17 . | 2 : (1) Mc 12,35 . (2) Mc 12,38 . | 1 : Mc 14,36 . | 2 : (1) Mc 15,12 . (2) Mc 15,14 . |
- In Mc 4,2 leidt ελεγεν = elegen (hij zei) de parabel van de zaaier in (Mc 4,3-8) . Mc gebruikt
in Mc 4,2 ελεγεν = elegen (hij zei) voor de eerste maal in een reeks van 3 en 4 .
In Mc 4 wordt in totaal 13X een vorm van het werkwoord λεγω = legô (zeggen) gebruikt
(8X in de parabelrede en 5X in het stormstillingsverhaal) . Naast de zeven boven
genoemde verzen 2X act. ind. praesens 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc
4,35 , 2X ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) : (1) Mc
4,39 . (2) Mc
4,40 , 1X ind. praesens 3de pers. mv. λεγουσιν = legousin (zij zeggen) in Mc
4,38 en 1X ind. imperf. 3de pers. mv. ελεγον = elegon (zij zeiden) in Mc
4,41
- Hebreeuws : וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë
+ werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar
(hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem
= 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh
(1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) .
12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Gn 4 | ||
1879 | 594 | 868 | 120 | 56 | 241 | 315 | 150 | 10 | 95 | 24 | 7 |
- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω
= legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô
(zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar
(zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) . Lat. : legere .
l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik
in Tenakh : qôl
(stem) .
-
In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan .
Mc 4,9.1.
- 2. και ελεγεν = kai elegen (en hij zei) . Taalgebruik in het NT : legô
(zeggen) . NT (19) . Mc (16) . Lc (2) . Joh (1) . Mc 4 (7) : (1) Mc
4,2 . (2) Mc
4,9 . (3) Mc
4,11 . (4) Mc
4,21 . (5) Mc
4,24 . (6) Mc
4,26 . (7) Mc
4,30 . Niet gevolgd door αυτοις = autois (hen) . NT (7) . Mc (5) . Lc (1) . Joh
(1) . Mc 4 (3) : (1) Mc
4,9 . (2) Mc
4,26 . (3) Mc
4,30 .
- ελεγεν δε = elegen de (hij zei echter) . LXX (3) . NT (12) . Mc (2) : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 7,20 .
Mc 4,9.3. betrekk. voornaamw. nom. mann. enk. hos (die) . Taalgebruik in het N.T. : betrekkelijk voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : betrekkelijk voornaamwoord . Mc (25) . Mc 4 (3) : (5) Mc 4,9 . (6) Mc 4,25 . (7) Mc 4,31 .
Mc 4,9.4. - act. ind. pr. 3de pers. enk. echei (hij heeft) van het werkw. echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik in Mc 4 : echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het N.T. . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,25 .
Mc 4,9.6. act. inf. praes. akouein van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen) . Taalgebruik in Mc : akouô (horen) . Taalgebruik in Lc : akouô (horen) . Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Mc (4) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,33 . (4) Mc 7,37 . Een vorm van akouô (horen) in Mc (41) , in Mc 4 (10) : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,15 . (5) Mc 4,16 . (6) Mc 4,18 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,23 . (9) Mc 4,24 . (10) Mc 4,33 .
127. Waarom Jezus in gelijkenissen spreekt : Mc 4,10-12 - Mc 4,10-12 - Mt 13,10-15 - Lc 8,9-10 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 -
Mc 4,10 - Mc 4,10 : 127. Waarom Jezus in gelijkenissen spreekt - Mc 4,10-12 - Mt 13,10-15 - Lc 8,9-10 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 - | ||||||||||||||
|
Statenvertaling . 10 En als Hij nu alleen was, vraagden Hem degenen, die omtrent
Hem waren, met de twaalven, naar de gelijkenis.
King James Bible . [10] And when he was alone, they that were about him with
the twelve asked of him the parable.
Luther-Bibel . 10 Und als er allein war, fragten ihn, die um ihn waren, samt
den Zwölfen, nach den Gleichnissen.
Bible de Jérusalem . 10. Quand il fut à l'écart, ceux de son entourage
avec les Douze l'interrogeaient sur les paraboles.
Tekstuitleg van Mc 4,10 .
Mc 4,10.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 4,10.2. ὁτε = hote (toen) . Taalgebruik in het NT : hote (toen) . Taalgebruik in de LXX : hote (toen) . Taalgebruik in Mc : hote (toen) . Voegwoord van tijd . Mc (12) : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 2,25 . (3) Mc 4,6 . (4) Mc 4,10 . (5) Mc 6,21 . (6) Mc 7,17 . (7) Mc 8,19 . (8) Mc 8,20 . (9) Mc 11,1 . (10) Mc 14,12 . (11) Mc 15,20 . (12) Mc 15,41 .
hote (toen) | Mc 1 | Mc 2 | Mc 4 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 11 | Mc 14 | Mc 15 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
hote | (1) Mc 1,32 . | (2) Mc 2,25 . | (3) Mc 4,6 . (4) Mc 4,10 . | (5) Mc 6,21 . | (6) Mc 7,17 . | (7) Mc 8,19 . (8) Mc 8,20 . | (9) Mc 11,1 . | (10) Mc 14,12 . | (11) Mc 15,20 . (12) Mc 15,41 . | 220 | 118 | 102 | 12 | 12 | 12 | 21 | 10 | 22 | 13 | 36 | 47 | 20 | 2 |
- Ned. : wanneer . D. : wenn . E. : when . Fr. : quand . Gr. : ὁτε = hote (toen) . Taalgebruik in het NT : hote (toen) . Lat. : quando .
Mc 4,10.1. - 2. και ὁτε = kai hote (en toen) . Mc (6) : (1) Mc 4,6 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 7,17 . (4) Mc 11,1 . (5) Mc 15,20 . (6) Mc 15,41 .
Mc 4,10.3. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in het N.T. : ginomai (worden) . Taalgebruik in Mc : ginomai (worden) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,39 .
Mc 4,10.1. - 3. και ὁτε εγενετο = kai hote egeneto (en toen het gebeurde) . Mc (1) : Mc
4,10 .
- ὁτε δε εγενετο = kai hote egeneto (en toen het gebeurde) . Bijbel (2) : (1) Mc
4,10 (variante lezing) . (2) Hnd 21,5 .
Mc 4,10.4. κατα = kata (tegen, volgens) . Taalgebruik in het NT : kata (tegen, volgens) . Taalgebruik in de LXX : kata (tegen, volgens) . Mc (9) : (1) Mc 4,10 . (2) Mc 5,13 . (3) Mc 6,40 . (4) Mc 7,5 . (5) Mc 11,25 . (6) Mc 13,8 . (7) Mc 14,19 . (8) Mc 14,55 . (9) Mc 15,6 .
kata (tegen, volgens) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
kata | 1541 | 1247 | 294 | 17 | 9 | 28 | 5 | 55 | 172 | 8 | 54 | 59 | |||
kat | 316 | 231 | 85 | 14 | 11 | 6 | 3 | 14 | 37 | 31 | 34 | 33 | 4 | ||
kath | 176 | 116 | 60 | 3 | 2 | 9 | 2 | 16 | 27 | 1 | 14 | 16 | |||
totaal | 2033 | 1594 | 439 | 34 | 22 | 43 | 10 | 85 | 236 | 9 | 99 | 109 |
Mc 4,10.5. monas (eenzaam, op zichzelf aangewezen) . Taalgebruik in het N.T. : monas (eenzaam, op zidchzelf aangewezen) . Taalgebruik in Mc : monas (eenzaam, op zidchzelf aangewezen) . Mc (1) : (1) Mc 4,10 .
Mc 4,10.4. - 5. κατα μονας = kata monas (afzonderlijk) . Bijbel (2) : (1) Mc 4,10 . (2) Lc 9,18 .
6. actief indicatief imperfectum derde persoon meervoud èrôtôn
(zij vroegen) van het werkw. erôtaô (vragen) . Taalgebruik in het
N.T. : erôtaô
(vragen) . Taalgebruik in Mc : erôtaô
(vragen) .
Mc (1) : Mc
4,10 .
Mc 4,10.7.
voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc 4 (5) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,10 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,36 . (5) Mc
4,38 .
9. - 10. περι αυτον = peri auton (rond hem) . LXX (18) . NT (5) : (1) Mt 8,18 . (2) Mc 3,32 . (3) Mc 3,34 . (4) Mc 4,10 . (5) Lc 22,49 .
11. συν = sun (met) . Taalgebruik in het NT : sun (met) . Taalgebruik in de LXX : sun (met) . Mc (6) : (1) Mc 2,26 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 8,34 . (4) Mc 9,4 . (5) Mc 15,27 . (6) Mc 15,32 .
sun (met) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
298 | 174 | 124 | 4 | 6 | 23 | 3 | 49 | 39 | 33 | 36 |
11. - 12. συν τοις = sun tois (met de) . Mc (2) : (2) Mc 4,10 (sun tois dôdeka = met de twaalf) . (2) Mc 8,34 (sun tois mathètais autou = met zijn leerlingen) .
11. - 13. συν τοις δωδεκα = sun tois dôdeka (met de twaalf) . Bijbel = Mc (1) : Mc 4,10 .
Eénmaligheid
- kai hote egeneto (en toen het gebeurde) . Mc (1) : Mc
4,10 .
- monas (eenzaam, op zichzelf aangewezen) . Mc (1) : (1) Mc
4,10 .
- kata monas (afzonderlijk) . Mc: (1) Mc
4,10 .
- actief indicatief imperfectum derde persoon meervoud èrôtôn
(zij vroegen) van het werkw. erôtaô (vragen) . Mc (1) : Mc
4,10 .
- συν τοις δωδεκα = sun tois dôdeka (met de twaalf) .
Mc 4,11 - Mc 4,11 : 127. Waarom Jezus in gelijkenissen spreekt - Mc 4,10-12 - Mt 13,10-15 - Lc 8,9-10 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 - | ||||||||||||||
|
Statenvertaling . 11 En Hij zeide tot hen: Het is u gegeven te verstaan de
verborgenheid van het Koninkrijk Gods; maar dengenen, die buiten zijn, geschieden
al deze dingen door gelijkenissen;
King James Bible . [11] And he said unto them, Unto you it is given to know
the mystery of the kingdom of God: but unto them that are without, all these
things are done in parables:
Luther-Bibel . 11 Und er sprach zu ihnen: Euch ist das Geheimnis des Reiches
Gottes gegeben; denen aber draußen widerfährt es alles in Gleichnissen,
Bible de Jérusalem . 11. Et il leur disait : « A vous le mystère du Royaume
de Dieu a été donné ; mais à ceux-là qui sont dehors tout arrive en paraboles,
Tekstuitleg van Mc 4,11 . Het vers Mc 4,11 telt 21 (3 X 7) woorden en 105 (3 X 5 X 7) letters . De getalwaarde van Mc 4,11 is 10173 (3 X 3391) .
Mc 4,11.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
- Met dit nevenschikkend voegwoord και = kai (en) wordt de perikope Mc 3,20-21.31-35
(de ware huisgenoten van Jezus) met de parabelrede (Mc 4,1-34) verbonden .
Mc 4,11.2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ελεγεν = elegen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . Mc (31) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in Mc 4 (11) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,26 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,38 . (11) Mc 4,41 . in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) , in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 .
elegen (hij zei) | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | syn. | ev. | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 15 | |
1 | elegen (hij zei) | 81 | 10 | 71 | 3 | 31 | 19 | 13 | 4 | 1 | 53 | 66 | 1 : Mc 2,27 | 1: Mc 3,23 . | 7 : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . | 3 : (1) Mc 5,8 . (2) Mc 5,28 . (3) Mc 5,30 . | 4 : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 6,10 . (3) Mc 6,16 . (4) Mc 6,18 . | 4 : (1) Mc 7,9. (2) Mc 7,14 . (3) Mc 7,20 . (4) Mc 7,27 . | 2 : (1) Mc 8,21 . (2) Mc 8,24 . . | 3 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,24 . (3) Mc 9,31. | 1 : Mc 11,17 . | 2 : (1) Mc 12,35 . (2) Mc 12,38 . | 1 : Mc 14,36 . | 2 : (1) Mc 15,12 . (2) Mc 15,14 . |
- Hebreeuws : וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Gn 4 | ||
1879 | 594 | 868 | 120 | 56 | 241 | 315 | 150 | 10 | 95 | 24 | 7 |
- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω
= legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô
(zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar
(zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) . Lat. : legere .
l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik
in Tenakh : qôl
(stem) .
-
In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan .
Mc 4,11.3. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .
autoi | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
7 | dat. mann. en onz. mv.autois | 117 | 4 | 6 | 5 | 10 | 5 | 13 | 5 | 7 | 10 | 12 | 7 | 8 | 2 | 13 | 7 | 3 | 1722 | 1180 | 542 | 101 | 117 | 89 | 97 | 75 | 47 | 16 | 307 | 404 |
1. - 2. και ελεγεν = kai elegen (en hij zei) . Taalgebruik in het NT : legô
(zeggen) . NT (19) . Mc (16) . Lc (2) . Joh (1) . Mc 4 (7) : (1) Mc
4,2 . (2) Mc
4,9 . (3) Mc
4,11 . (4) Mc
4,21 . (5) Mc
4,24 . (6) Mc
4,26 . (7) Mc
4,30 . Niet gevolgd door αυτοις = autois (hen) . NT (7) . Mc (5) . Lc (1) . Joh
(1) . Mc 4 (3) : (1) Mc
4,9 . (2) Mc
4,26 . (3) Mc
4,30 .
- ελεγεν δε = elegen de (hij zei echter) . LXX (3) . NT (12) . Mc (2) : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 7,20 .
Mc 4,11.1.
- 3. και λεγει αυτοις = kai legei autois (en hij zegt hen) . LXX (3) . NT (23) . Mc (14) : (1) Mc
1,38 . (2) Mc
3,4 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,35 . (5) Mc
6,50 . (6) Mc
7,18 . (7) Mc
9,35 . (8) Mc
10,11 . (9) Mc
11,2 . (10) Mc
12,16 . (11) Mc
14,13 . (12) Mc
14,27 . (13) Mc
14,34 . (14) Mc
14,41 .
- και ελεγεν αυτοις = kai elegen autois (en hij zei hen) . NT (13) . Mc
(12) : (1) Mc 2,27 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,9 . (4) Mc
4,11 . (5) Mc
4,21 . (6) Mc
4,24 . (7) Mc 6,10 . (8) Mc 7,9 . (9) Mc 8,21 . (10) Mc 9,1 . (11) Mc
9,31. (12) Mc
12,38 . Lc (1) : Lc 6,5 .
- ελαλει αυτοις = elalei autois (en hij sprak tot hen) . LXX (1) : Jdt 14,8 . NT (6) : (1) Mt
13,34 . (2) Mc 2,2 . (3) Mc
4,33 . (4) Mc
4,34 . (5) Lc 9,11 . (6) Joh
10,6 .
Mc 4,115. bep. lidw. nom. en acc. onz. enk. to (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,6 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,29 . (5) Mc 4,35 . (6) Mc 4,37 . (7) Mc 4,38 .
Mc 4,118. bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,31 .
Mc 4,11.9. gen. vr. enk. basileias (van het koninkrijk) van het zelfstandig naamw. basileia (koninkrijk) . Taalgebruik in het N.T. : basileia (koninkrijk) . Taalgebruik in Mc : basileia (koninkrijk) . Mc (3) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 6,23 . (3) Mc 12,34 . Een vorm van basileia (koninkrijk) in Mc in 19 verzen : (1) Mc 1,15 . (2) Mc 3,24 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,26 . (5) Mc 4,30 . (6) Mc 6,23 . (7) Mc 9,1 . (8) Mc 9,47 . (9) Mc 10,14 . (10) Mc 10,15 . (11) Mc 10,23 . (12) Mc 10,24 . (13) Mc 10,25 . (14) Mc 11,10 . (15) Mc 12,34 . (16) Mc 13,8 (2 vormen) . (17) Mc 14,25 . (18) Mc 15,43 .
Mc 4,1110. bep. lidw. gen. m. + onz. enk. tou (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,19 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,30 . (5) Mc 4,32 .
Mc 4,11.11. gen. mann. enk. theou (van God) van het zelfst. naamw. theos (God) . Taalgebruik in het N.T. : theos (God) . Taalgebruik in Mc : theos (God) . Vergelijk : L. deus , Fr. dieu . De vloek dju . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,26 . (3) Mc 4,30 .
Mc 4,11.8. - 11. tès basileias tou theou (van het koninkrijk van God) . Mc (2 / 3) . (1) Mc 4,11 . (2) Mc 12,34 .
Mc 4,11.13.
de (echter) . Taalgebruik in het N.T. : de
(echter) . Taalgebruik in Mc : de
(echter) . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte
tegenstelling aanduiden . Om verandering van personage of situatie in de zin
aan te duiden .
Mc 4 (4) : (1) Mc
4,11 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,29 . (4) Mc
4,34 .
15. εξω = exô (buiten) . Taalgebruik in het NT : exô (buiten) . Taalgebruik in de LXX : exô (buiten) .
exô (buiten) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
163 | 101 | 62 | 9 | 10 | 10 | 12 | 11 | 9 | 2 | 29 | 41 | 8 | 1 |
Mc 4,11.16.
en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,8 . (5) Mc
4,11 . (6) Mc
4,17 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,24 . (9) Mc
4,28 . (10) Mc
4,30 . (11) Mc
4,35 . (12) Mc
4,36 . (13) Mc
4,38 .
Mc 4,11.17.
dat. vr. mv. parabolais (parabels, gelijkenissen) van het zelfst. naamw. van
het zelfst. naamw. parabolè (parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in het
N.T. : parabolè
(parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in Mc : parabolè
(parabel, gelijkenis) . Paraballô : naast elkaar werpen , vergelijken
.
Mc (5) : (1) Mc
3,23 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,11 . (4) Mc
4,33 . (5) Mc
12,1 .
Mc 4,11.19. Een vorm van pas (ieder, elk, al) , bijvoegl. naamw. . Taalgebruik in Mc : pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in het N.T. : pas (ieder, elk, alles) . Hebr. kol . Lat. omnis . Fr. tout . Ned. elk , ieder . Mc 4 (6) : (1) Mc 4,1 (pas : nom. mann. enk.) . (2) Mc 4,11 (panta : nom. onz. mv.) . (3) Mc 4,13 (pasas : acc. vr. mv.) . (4) Mc 4,31 (pantôn : gen. mv.) . (5) Mc 4,32 (pantôn : gen. mv.) . (6) Mc 4,34 (panta : acc. onz. mv.) .
20. ind. praes. 3de pers. enk. = ginetai (het gebeurt) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Taalgebruik in Mc : ginomai (worden) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) . Mc (6) : (1) Mc 2,21 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,19 . (4) Mc 4,32 . (5) Mc 4,37 . (6) Mc 11,23 .
ginomai (worden, gebeuren) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | pr. 3de pers. enk. ginetai | 7 | 2 | 4 | 1 | 65 | 39 | 26 | 6 | 7 | 5 | 8 | 18 | 18 |
Mc 4,12 - Mc 4,12 : 127. Waarom Jezus in gelijkenissen spreekt - Mc 4,10-12 - Mt 13,10-15 - Lc 8,9-10 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 - | ||||||||||||||
|
Statenvertaling . 12 Opdat zij ziende zien, en niet bemerken, en horende horen,
en niet verstaan; opdat zij zich niet te eniger tijd, bekeren en hun de zonden
vergeven worden.
King James Bible . [12] That seeing they may see, and not perceive; and hearing
they may hear, and not understand; lest at any time they should be converted,
and their sins should be forgiven them.
Luther-Bibel . 12 damit sie es mit sehenden Augen sehen und doch nicht erkennen,
und mit hörenden Ohren hören und doch nicht verstehen, damit sie sich nicht
etwa bekehren und ihnen vergeben werde.
Bible de Jérusalem . 12. afin qu'ils aient beau regarder et ils ne voient
pas, qu'ils aient beau entendre et ils ne comprennent pas, de peur qu'ils ne
se convertissent et qu'il ne leur soit pardonné. »
Tekstuitleg van Mc 4,12 .
4. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
7. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
8. act. part. praes. nom. mann. mv. ακουοντες = akouontes (horende) van het werkw. ακουω = akouô (horen) . Taalgebruik in het NT : akouô (horen) . Taalgebruik in de Septuaginta : akouô (horen) . Taalgebruik in Mc : akouô (horen) . Lc (5) : (1) Lc 2,47 . (2) Lc 4,28 . (3) Lc 8,10 . (4) Lc 8,21 . (5) Lc 11,28 . Hnd (4) : (1) Hnd 7,54 . (2) Hnd 9,7 . (3) Hnd 9,21 . (4) Hnd 18,8 .
akouô (horen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
act. part. praes. nom. mann. mv. akouontes | 20 | 5 | 15 | 1 | 3 | 5 | 4 | 1 | 1 | 9 | 9 |
- Ned. : horen . Horen en oor zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ους = ous / ως= ôs , ωτις = ôtis . Lat. : auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Arabisch : سَمِعَ = sami`a (luisteren, horen) . Taalgebruik in de Qoran : sami`a (luisteren, horen) . D. hören . E. : to hear . Fr. : écouter . Grieks : ακουω = akouô (horen) . Taalgebruik in het NT : akouô (horen) . Hebreeuws : שָׁמַע = sjâmâ` (horen, luisteren) . Taalgebruik in Tenakh : sjâm`â (horen, luisteren) .
9. conj. pr. 3de pers. mv. akouôsin van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen). Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Enkel in Mc 4,12 .
10. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
15. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
17. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .
autoi | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
7 | dat. mann. en onz. mv.autois | 117 | 4 | 6 | 5 | 10 | 5 | 13 | 5 | 7 | 10 | 12 | 7 | 8 | 2 | 13 | 7 | 3 | 1722 | 1180 | 542 | 101 | 117 | 89 | 97 | 75 | 47 | 16 | 307 | 404 |
129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier : Mc 4,13-20 - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 -
Mc 4,13 - Mc 4,13 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 13 En Hij zeide tot hen: Weet gij deze gelijkenis niet, en
hoe zult gij al de gelijkenissen verstaan?
King James Bible . [13] And he said unto them, Know ye not this parable? and
how then will ye know all parables?
Luther-Bibel . 13 Und er sprach zu ihnen: Versteht ihr dies Gleichnis nicht,
wie wollt ihr dann die andern alle verstehen?
Tekstuitleg van Mc 4,13 . Het vers Mc 4,13 telt 14 (2 X 7) woorden en 72 (2 X 2 X 2 X 3 X 3) letters . De getalwaarde van Mc 4,13 is 7555 (5 X 1511) .
Mc 4,13.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (33) . Niet in : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 |
kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 |
verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 4,13.2. act. ind. praes. 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) . Werkwoord van de hoofdzin . Jezus is onderwerp .
legô : act. ind. praes. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3 | act. ind. pr. 3de pers. enk. legei | 1027 | 702 | 325 | 54 | 62 | 14 | 112 | 11 | 46 | 26 | 130 | 242 |
3 | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | |
1 | legei (hij zegt) | 3 : (1) Mc 1,38 . (2) Mc 1,41 . (3) Mc 1,44 . | 6 : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 2,8 . (3) Mc 2,10 . (4) Mc 2,14 . (5) Mc 2,17 . (6) Mc 2,25 . | 5 : (1) Mc 3,3 . (2) Mc 3,4 . (3) Mc 3,5 . (4) Mc 3,33 . (5) Mc 3,34 . | 2 : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 4,35 . | 6 : (1) Mc 5,7 . (2) Mc 5,9 . (3) Mc 5,19 . (4) Mc 5,36 . (5) Mc 5,39 . (6) Mc 5,41 . | 3 : (1) Mc 6,31 . (2) Mc 6,38 . (3) Mc 6,50 . |
Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | ||
1 | legei (hij zegt) | 3 : (1) Mc 7,18 . (2) Mc 7,28 . (3) Mc 7,34 . | 5 : (1) Mc 8,1 . (2) Mc 8,12 . (3) Mc 8,17 . (4) Mc 8,29 . (5) Mc 8,33 . | 3 : (1) Mc 9,5 . (2) Mc 9,19 . (3) Mc 9,35 . | 5 : (1) Mc 10,11 . (2) Mc 10,23 . (3) Mc 10,24 . (4) Mc 10,27 . (5) Mc 10,42 . | 4 : (1) Mc 11,2 . (2) Mc 11,21 . (3) Mc 11,22 . (4) Mc 11,33 . | 2 : (1) Mc 12,16 . (2) Mc 12,37 . | 1 : Mc 13,1 . | 12 : (1) Mc 14,13 . (2) Mc 14,14 . (3) Mc 14,27 . (4) Mc 14,30 . (5) Mc 14,32 . (6) Mc 14,34 . (7) Mc 14,37 . (8) Mc 14,41 . (9) Mc 14,45 . (10) Mc 14,61 . (11) Mc 14,63 . (12) Mc 14,67 . | 1 : Mc 15,2 . | 1 : Mc 16,6 . |
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . D. : sprechen (spreken) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Lat. : legere .
Mc 4,13.3. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .
autoi | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
7 | dat. mann. en onz. mv.autois | 117 | 4 | 6 | 5 | 10 | 5 | 13 | 5 | 7 | 10 | 12 | 7 | 8 | 2 | 13 | 7 | 3 | 1722 | 1180 | 542 | 101 | 117 | 89 | 97 | 75 | 47 | 16 | 307 | 404 |
1. - 3. και λεγει αυτοις = kai legei autois (en hij zegt hen) . LXX (3) . NT (23) . Mc (14) : (1) Mc
1,38 . (2) Mc
3,4 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,35 . (5) Mc
6,50 . (6) Mc
7,18 . (7) Mc
9,35 . (8) Mc
10,11 . (9) Mc
11,2 . (10) Mc
12,16 . (11) Mc
14,13 . (12) Mc
14,27 . (13) Mc
14,34 . (14) Mc
14,41 .
- και ελεγεν αυτοις = kai elegen autois (en hij zei hen) . NT (13) . Mc
(12) : (1) Mc 2,27 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,9 . (4) Mc
4,11 . (5) Mc
4,21 . (6) Mc
4,24 . (7) Mc 6,10 . (8) Mc 7,9 . (9) Mc 8,21 . (10) Mc 9,1 . (11) Mc
9,31. (12) Mc
12,38 . Lc (1) : Lc 6,5 .
- ελαλει αυτοις = elalei autois (en hij sprak tot hen) . LXX (1) : Jdt 14,8 . NT (6) : (1) Mt
13,34 . (2) Mc 2,2 . (3) Mc
4,33 . (4) Mc
4,34 . (5) Lc 9,11 . (6) Joh
10,6 .
4. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc
4,22 . (2) Mc
4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc
4,5 . (2) Mc
4,7 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,25 . (6) Mc
4,27 . (7) Mc
4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc
4,21 .
Mc
4,13.5. act. ind. 2de pers. mv. οιδατε = oidate (jullie weten) van het werkw. οιδα = oida (ik weet) . Taalgebruik
in het NT : oida
(ik weet) . Taalgebruik
in de LXX : oida
(ik weet) . Mc (5) :
(1) Mc
4,13 . (2) Mc
10,38 . (3) Mc
10,42 . (4) Mc
13,33 . (5) Mc
13,35 . Een vorm van οιδα = oida (ik weet) in de LXX (283) , in het NT (321) , in Mt (25) , in Mc (23) , in Lc (25) , in Joh (85) , in Hnd (519) , in Br. van Paulus (103) .
- ουκ οιδατε = ouk oidate (jullie weten niet) . Mc (4) ; niet in (3) Mc
10,42 . Een vorm van οιδα = oida (ik weet) in Mc (23) .
oida | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ind. 2de p. mv. oidate | 73 | 14 | 59 | 7 | 5 : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 10,38 . (3) Mc 10,42 . (4) Mc 13,33 . (5) Mc 13,35 . | 2 | 10 | 3 | 32 | 14 | 24 |
Mc 4,13.6. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .
Mc 4,13.5. - 6. οιδατε την = oidate tèn (jullie kennen de) . Bijbel (5) . LXX (1) : Ex 23,9 . NT (4) : (1) Mt 25,13 . (2) Mc 4,13 . (3) 1 Kor 16,15 . (4) 1 Joh 2,21 .
Mc 4,13.4. - 6. ουκ οιδατε την = ouk oidate tèn (jullie kennen niet de) . Bijbel = NT (3) : (1) Mt 25,13 . (2) Mc 4,13 . (3) 1 Joh 2,21 .
Mc 4,13.7. acc. vr. enk. παραβολην = parabolèn (parabel) van het zelfst. naamw. παραβολη = parabolè (parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in het NT : parabolè (parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in de LXX : parabolè (parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in Mc : parabolè (parabel, gelijkenis) . Mc (4) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 7,17 . (3) Mc 12,12 . (4) Mc 13,28 . Een vorm van παραβολη = parabolè (parabel) in 12 (13X) verzen in Mc .
parabolè (parabel) | Mc | Mc 3 | Mc 4 | Mc 7 | Mc 12 | Mc 13 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. + dat. vr. enk. parabolè(i) | 1 | (1) Mc 4,30 . | 14 | 9 | 5 | 1 | 2 | 2 | 3 | 3 | 2 | |||||||||
2 | gen. vr. enk. parabolès | 1 | (1) Mc 4,34 . | 3 | 3 | 1 | 1 | 1 | 3 | 3 | |||||||||||
3 | acc. vr. enk. parabolèn | 4 | (1) Mc 4,13 . | (2) Mc 7,17 . | (3) Mc 12,12 . | (4) Mc 13,28 . | 49 | 23 | 26 | 8 | 4 | 14 | 26 | 26 | |||||||
6 | dat. vr. mv. parabolais | 5 | (1) Mc 3,23 . | (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,23 . | (5) Mc 12,1 . | 16 | 4 | 12 | 6 | 5 | 1 | 12 | 12 | ||||||||
7 | acc. vr. mv. parabolas | 2 | 2 : (1) Mc 4,10 . (2) Mc 4,13 . | 6 | 2 | 4 | 2 | 2 | 4 | 4 | |||||||||||
totaal | 12 (13) | 1 | 7 (8) | 1 | 2 | 1 | 94 | 44 | 50 | 17 | 13 | 18 | 2 | 48 | 48 | 2 |
8. acc. vr. enk. tautèn (dit) van het bezitt. voornaamw. houtos (deze)
. Taalgebruik : houtos
(deze) . Taalgebruik : houtos
(deze) .
Mc (52) . Mc (4) : (1) Mc
4,13 . (2) Mc
10,5 . (3) Mc
11,28 . (4) Mc
12,10 .
Mc 4,13.7. - 8. παραβολην ταυτην = parabolèn tautèn (deze parabel) . NT (8) : (1) Mt 15,15 . (2) Mc 4,13 . (3) Lc 4,23 . (4) Lc 12,41 . (5) Lc 15,3 . (6) Lc 18,9 . (7) Lc 20,9 . (8) Lc 20,19 .
9. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
10. pôs (hoe) . Taalgebruik in het N.T. : pôs
(hoe) . Taalgebruik in Mc : pôs
(hoe) . Vragend of onbepaald voornaamw. van wijze .
Mc (14) . Mc 4 (2) : (1) Mc
4,13 . (2) Mc
4,30 .
11. Een vorm van pas (ieder, elk, al) , bijvoegl. naamw. . Taalgebruik in Mc : pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in het N.T. : pas (ieder, elk, alles) . Hebr. kol . Lat. omnis . Fr. tout . Ned. elk , ieder . Mc 4 (6) : (1) Mc 4,1 (pas : nom. mann. enk.) . (2) Mc 4,11 (panta : nom. onz. mv.) . (3) Mc 4,13 (pasas : acc. vr. mv.) . (4) Mc 4,31 (pantôn : gen. mv.) . (5) Mc 4,32 (pantôn : gen. mv.) . (6) Mc 4,34 (panta : acc. onz. mv.) .
Mc 4,13.14. act. ind. fut. 2de pers. mv. γνωσεσθε = gnôsesthe (jullie zullen kennen) van het werkw. γινωσκω = ginôskô (kennen, weten) . Taalgebruik in het NT : ginôskô (kennen, weten) . Taalgebruik in de LXX : ginôskô (kennen, weten) . Bijbel (39) . LXX (33) . NT (6) : (1) Mc 4,13 . (2) Joh 8,28 . (3) Joh 8,32 . (4) Joh 14,7 . (5) Joh 14,20 . (6) 2 Kor 13,6 . Een vorm van γινωσκω = ginôskô (kennen, weten) in de LXX (746) , in het NT (221) , Mt (20) , in Mc (12) , in Lc (28) , in Joh (56) , in Hnd (16) , in de Br. van Paulus (50) .
Mc 4,14 - Mc 4,14 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 14 De zaaier is, die het Woord zaait.
King James Bible . [14] The sower soweth the word.
Luther-Bibel . 14 Der Sämann sät das Wort.
Tekstuitleg van Mc 4,14 . Dit vers telt 5 woorden en 8 lettergrepen .
1. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41
2. actief part. pr. nom. mann. enk. speirôn (zaaiende , zaaier) van het werkw. speirô (spreiden , zaaien) . Taalgebruik : speirô (spreiden, zaaien). Hebr. zâr`â . Lat. seminare . Mc (2) : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 .
speirô (spreiden, zaaien) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
actief part. pr. nom. mann. enk. speirôn | 14 | 5 | 9 | 2 | 2 | 1 | 2 | 2 | 5 | 7 | 2 |
3. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik
in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep.
lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,21 . (9) Mc
4,26 . (10) Mc
4,33 . (11) Mc
4,36 .
4. zelfst. naamw. acc. mann. enk. logon (woord) . Taalgebruik in het N.T. : logos
(woord) . Taalgebruik in Mc : logos
(woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon
.
Mc 4 (8) : (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,33 .
5. act. ind. pr. 3de pers. enk. speirei van het werkw. speirô (spreiden , zaaien) . Taalgebruik : speirô (spreiden, zaaien). Hebr. zâr`â . Lat. seminare . Mc (1) : Mc 4,3 .
speirô (spreiden, zaaien) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
act. ind. pr. 3de pers. enk. speirei | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 |
Mc 4,15 - Mc 4,15 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 15 En dezen zijn, die bij den weg bezaaid worden, waarin
het Woord gezaaid wordt; en als zij het gehoord hebben, zo komt de satan terstond,
en neemt het Woord weg, hetwelk in hun harten gezaaid was.
King James Bible . [15] And these are they by the way side, where the word is
sown; but when they have heard, Satan cometh immediately, and taketh away the
word that was sown in their hearts.
Luther-Bibel . 15 Das aber sind die auf dem Wege: wenn das Wort gesät wird und
sie es gehört haben, kommt sogleich der Satan und nimmt das Wort weg, das in
sie gesät war.
Tekstuitleg van Mc 4,15 .
1. aanwijz. voornaamw. nom. mann. mv. houtoi (deze) . Taalgebruik : houtos
(deze) . Taalgebruik : houtos
(deze) .
Mc 4 (3) : (1) Mc
4,15 . (2) Mc
4,16 . (3) Mc
4,18 .
2. de (echter) . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Mc : de (echter) . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,29 . (4) Mc 4,34 .
5. para (langs) . Taalgebruik in het N.T. : para (langs) . Mc (11) : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 4,1 . (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 5,21 . (7) Mc 10,27 . (8) Mc 10,46 . (9) Mc 12,2 . (10) Mc 12,11 . (11) Mc 14,43 . Parallel in Mc 4 : (1) Mt 13,1 // Mc 4,1 . (2) Mt 13,4 // Mc 4,4 // Lc 8,5 . (3) Mt 13,19 // Mc 4,15 // Lc 8,12 .
para | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
para | 677 | 553 | 124 | 13 | 11 | 20 | 21 | 18 | 40 | 1 | 44 | 65 |
6. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .
7. acc. vr. enk. hodon (weg) van het zelfst. naamw. hodos (weg) . Taalgebruik
in het N.T. : hodos
(weg) . Taalgebruik in Mc : hodos
(weg) .
Mc (10) : (1) Mc
1,2 . (2) Mc
1,3 . (3) Mc
2,23 . (4) Mc
4,4 . (5) Mc
4,15 . (6) Mc
6,8 . (7) Mc
10,17 . (8) Mc
10,46 . (9) Mc
11,8 . (10) Mc
12,14
9. pass. ind. pr. 3de pers. enk. speiretai van het werkw. speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik : speirô (spreiden, zaaien). Hebr. zâr`â . Lat. seminare . Mc (1) : Mc 4,15 . Br (4) : (1) 1 Kor 15,42 . (2) 1 Kor 15,43 (2X) . (3) 1 Kor 15,44 . (4) Jak 3,18 .
speirô (spreiden, zaaien) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
pass. ind. pr. 3de pers. enk. speiretai | 7 | 2 | 5 | 1 | 4 | 1 | 1 | 3 | 1 |
10. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,3 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,6 . (5) Mc
4,14 . (6) Mc
4,15 . (7) Mc
4,21 . (8) Mc
4,25 . (9) Mc
4,27 . (10) Mc
4,29 . (11) Mc
4,39 . (12) Mc
4,41 .
11. Zelfst. naamw. nom. mann. enk. logos (woord) . Taalgebruik in Mc 4 : logos (woord) . Taalgebruik in het N.T. : logos (woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Mc 4 (1) : Mc 4,15 .
13. hotan (telkens wanneer, wanneer, zodra) . Taalgebruik : hotan (telkens wanneer , wanneer, zodra) . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,15 . (2) Mc 4,16 . (3) Mc 4,29 . (4) Mc 4,31 . (5) Mc 4,32 .
12. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
14. conj. aor. 3de pers. mv. akousôsin van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen). Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter .
akouô (horen) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
conj. aor. 3de pers. mv. akousôsin | 19 | 12 | 7 | 1 | 3 | 1 | 2 | 5 | 5 |
16. Indicatief praesens 3de persoon enkelvoud erchetai (hij gaat, hij komt) van het werkwoord erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het N.T. : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in Mc. : erchomai (gaan, komen) . Mc (16) : (1) Mc 1,7 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 3,20 . (4) Mc 3,31 (variante erchontai = zij gaan) . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,21 . (7) Mc 5,22 . (8) Mc 6,1 . (9) Mc 6,48 . (10) Mc 10,1 . (11) Mc 13,35 . (12) Mc 14,17 . (13) Mc 14,37 . (14) Mc 14,41 . (15) Mc 14,66 . (16 ) Mc 15,36 .
17. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,3 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,6 . (5) Mc
4,14 . (6) Mc
4,15 . (7) Mc
4,21 . (8) Mc
4,25 . (9) Mc
4,27 . (10) Mc
4,29 . (11) Mc
4,39 . (12) Mc
4,41 .
Mc
4,15.18. nom. mann. enk. σατανας = satanas (satan)
. Taalgebruik in het NT : satanas
(satan) . Taalgebruik in de LXX : satanas
(satan) . Taalgebruik in Mc : satanas
(satan) . Bijbel (17) : (1) Mt
12,26 . (2) Mc
3,23 . (3) Mc
3,26 . (4) Mc
4,15 . (5) Lc 11,18 . (6) Lc 13,16 . (7) Lc 22,3 . (8) Lc
22,31 . (9) Joh
13,27 . (10) Hnd 5,3 . (11) 1
Kor 7,5 . (12) 2
Kor 11,14 . (13) 1
Tes 2,18 . (14) Apk 2,13 . (15) Apk 12,9 . (16) Apk 20,2 . (17) Apk 20,7 . Een vorm van satanas (satan) in 5 verzen in Mc : (1) Mc
1,13 . (2) Mc
3,23 (satanas en satanan) . (3) Mc
3,26 . (4) Mc
4,15 . (5) Mc
8,33 .
- voc. mann. enk. σατανα = satana (satan) + dat. mann. enk. σατανᾳ = satana(j) (aan de satan) van het zelfst. naamw. σατανας = satanas (satan)
. Taalgebruik in het NT : satanas
(satan) . Taalgebruik in de LXX : satanas
(satan) . Taalgebruik in Mc : satanas
(satan) . Bijbel (15) : (1) Mt
4,10 . (2) Mt
16,23 . (3) Mc
1,13 . (4) Mc 8,33 . (5) Hnd 26,18 . (6) 1
Kor 5,5 . (7) 2
Kor 2,11 . (8) 2
Kor 12,7 . (9) 2
Tes 2,9 . (10) 1
Tim 1,20 . (11) 1
Tim 5,15 . (12) Apk 2,9 . (13) Apk 2,13 . (14) Apk 2,24 . (15) Apk 3,9 .
- acc. mann. enk. σαταναν = satanan (satan) van het zelfst. naamw. σατανας = satanas (satan)
. Taalgebruik in het NT : satanas
(satan) . Taalgebruik in de LXX : satanas
(satan) . Bijbel (5) : (1) Sir 21,27 . (2) Mt
12,26 . (3) Mc
3,23 . (4) Lc 10,18 . (5) Rom 16,20 .
19. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
21. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik
in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep.
lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,21 . (9) Mc
4,26 . (10) Mc
4,33 . (11) Mc
4,36 .
22. zelfst. naamw. acc. mann. enk. logon (woord) . Taalgebruik in het N.T.
: logos
(woord) . Taalgebruik in Mc : logos
(woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon
.
Mc 4 (8) : (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,33 .
satanas (saten) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. enk. satanas | 17 | 17 | 1 | 3 | 4 | 1 | 1 | 3 | 4 | 8 | 9 | |
Totaal | 37 | 1 | 36 | 4 | 6 | 5 | 1 | 2 | 10 | 8 | 15 | 16 |
24. pass. part. aor. acc. mann. enk. esparmenon van het werkw. speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik : speirô (spreiden, zaaien). Hebr. zâr`â . Lat. seminare . Mc (1) : Mc 4,15 .
speirô (spreiden, zaaien) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
pass. part. aor. acc. mann. enk. esparmenon | 2 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 |
26. voornaamw. acc. mann. mv. autous (hen) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc 4 (2) : (1) Mc
4,2 . (2) Mc
4,15 .
Mc 4,16 - Mc 4,16 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 16 En dezen zijn desgelijks, die op de steenachtige plaatsen
bezaaid worden; welke, als zij het Woord gehoord hebben, terstond hetzelve met
vreugde ontvangen.
King James Bible . [16] And these are they likewise which are sown on stony
ground; who, when they have heard the word, immediately receive it with gladness;
Luther-Bibel . 16 Desgleichen auch die, bei denen auf felsigen Boden gesät ist:
wenn sie das Wort gehört haben, nehmen sie es sogleich mit Freuden auf,
Tekstuitleg van Mc 4,16 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
2. aanwijz. voornaamw. nom. mann. mv. houtoi (deze) . Taalgebruik : houtos
(deze) . Taalgebruik : houtos
(deze) .
Mc 4 (3) : (1) Mc
4,15 . (2) Mc
4,16 . (3) Mc
4,18 .
5. epi (op, bij) . Taalgebruik in het N.T. : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Mc 4 (8) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,5 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,20 . (5) Mc
4,21 . (6) Mc
4,26 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,38 .
10. hotan (telkens wanneer, wanneer, zodra) . Taalgebruik : hotan (telkens wanneer , wanneer, zodra) . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,15 . (2) Mc 4,16 . (3) Mc 4,29 . (4) Mc 4,31 . (5) Mc 4,32 .
11. conj. aor. 3de pers. mv. akousôsin van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen). Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Mc 4 (2) Mc 4,15 : (1) . (2) Mc 4,16 .
akouô (horen) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
conj. aor. 3de pers. mv. akousôsin | 19 | 12 | 7 | 1 | 3 | 1 | 2 | 5 | 5 |
12. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik
in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep.
lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,21 . (9) Mc
4,26 . (10) Mc
4,33 . (11) Mc
4,36 .
13. zelfst. naamw. acc. mann. enk. logon (woord) . Taalgebruik in het N.T.
: logos
(woord) . Taalgebruik in Mc : logos
(woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon
.
Mc 4 (8) : (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,33 .
16. charas (vreugde) . Genitief vrouwelijk enkelvoud . Taalgebruik in het N.T. : chara (vreugde) . Website : http://fr.wikipedia.org/wiki/Joie_(philosophie) . Indo-Europees jug (band) , L. gaudium , Fr. joie , zie website http://fr.wiktionary.org/wiki/joie . In Mc komt het slechts in één vers voor en wel hier in Mc 4,16 . In de parallelteksten van Mt en Lc komt het woord terug : (1) Mt 13,20 // Mc 4,16 // Lc 8,13 .
15. - 16. - meta charas (met vreugde) . In elf verzen in het N.T. : Mt (1) Mt 13,20 . Mc (1) Mc 4,16 . Lc (3) : (1) Lc 8,13 . (2) Lc 10,17 . (3) Lc 24,52 . Hnd (1) Hnd 13,52 . Brieven (5) : (1) Fil 1,4 . (2) Fil 2,29 . (3) Kol 1,11 . (4) 1 Tes 1,6 . (5) Heb 10,34 . Parallel : Mt 13,20 // Mc 4,16 // Lc 8,13 .
18. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc 4 (5) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,10 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,36 . (5) Mc
4,38 .
Mc 4,17 - Mc 4,17 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 17 En hebben geen wortel in zichzelven, maar zijn voor een
tijd; daarna, als verdrukking of vervolging komt om des Woords wil, zo worden
zij terstond geërgerd.
King James Bible . [17] And have no root in themselves, and so endure but for
a time: afterward, when affliction or persecution ariseth for the word's sake,
immediately they are offended.
Luther-Bibel . 17 aber sie haben keine Wurzel in sich, sondern sind wetterwendisch;
wenn sich Bedrängnis oder Verfolgung um des Wortes willen erhebt, so fallen
sie sogleich ab.
Tekstuitleg van Mc 4,17 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
2. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc
4,22 . (2) Mc
4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc
4,5 . (2) Mc
4,7 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,25 . (6) Mc
4,27 . (7) Mc
4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc
4,21 .
5. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .
en (in) . | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
119 | 13 | 7 | 2 | 13 | 9 | 12 | 5 | 9 | 7 | 10 | 9 | 7 | 7 | 5 | 4 | 11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Ned. in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : en . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Hebreeuws : בְּ = bë . Latijn : in .
11. participium aorist gen. vr. enk. genomenès (geworden) van het werkw.
ginomai (gebeuren, worden) . Taalgebruik in het N.T. : ginomai
(worden) . Taalgebruik in Mc : ginomai
(worden) . Losse genitief . participium aorist gen. vr. enk.
Mc (9) : 5 : opsias... genomenès (nadat het avond was geworden) (1) Mc
1,32 . (2) Mc
4,35 . (3) Mc
6,47 . (4) Mc
14,17 . (5) Mc
15,42 . + 4 : (1) Mc
4,17 . (2) Mc
6,21 . (3) Mc
6,35 . (4) Mc
15,33 .
Mc 4,17.12. gen. vr. enk. θλιψεως = thlipseôs (van de verdrukking) van het zelfst. naamw. θλιψις = thlipsis (verdrukking) . Taalgebruik in het NT : thlipsis (verdrukking) . Taalgebruik in de LXX : thlipsis (verdrukking) .
thlipsis (verdrukking) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
2 | gen. vr. enk. thlipseôs | 65 | 56 | 9 | 1 | 1 | 1 | 1 | 4 | 1 | 2 | 3 | 4 | ||
totaal | 164 | 120 | 44 | 4 | 3 | 2 | 5 | 25 | 5 | 7 | 9 | 24 | 1 |
thlipsis (verdrukking) | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ||
2 | gen. vr. enk. thlipseôs | 9 | 1 : Mt 13,21 . | 1 : Mc 4,17 . | 1 : Joh 16,21 . | 1 : Hnd 11,19 . | 4 : (1) 2 Kor 1,8 . (2) 2 Kor 2,4 . (3) 2 Kor 4,17 . (4) 2 Kor 8,2 . | 1 : Apk 7,14 . | 2 | |
totaal | 4 | 3 | 2 | 5 | 25 | 5 | 7 |
- gen. vr. enk. = thlipseôs (van de verdrukking) van het zelfst. naamw. θλιψις = thlipsis (verdrukking) . Taalgebruik in het NT : thlipsis (verdrukking) . Taalgebruik in de LXX : thlipsis (verdrukking) .
13. partikel è (of) , zie bep. lidw. nom. vr. enk. hè (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,17 . (2) Mc 4,19 . (3) Mc 4,21 . (4) Mc 4,26 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,30 . (7) Mc 4,41 .
Mc 4,17.14. gen. mann. enk. διωγμου = diôgmou (van de vervolging) van het zelfst. naamw. διωγμος = diôgmos (vervolging) . Taalgebruik in het NT : diôgmos (vervolging) . Taalgebruik in de LXX : diôgmos (vervolging) .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
2 | gen. mann. enk. diôgmou | 3 | 1 | 2 | 1 : Mt 13,21 . | 1 : Mc 4,17 . | 2 : Mt 13,21 // Mc 4,17 . | 2 | |||||||
totaal | 13 | 3 | 10 | 1 | 1 | 3 | 5 | 2 | 2 | 5 |
In de evangelies komt een vorm van διωγμος = diôgmos (verdrukking) slechts in twee (parallel)verzen voor : Mt 13,21 // Mc 4,17 (gen. mann. enk. διωγμου = diôgmou) . Een vorm : NT (10) . Hnd (3) . Br. (5) .
Mc 4,17.12. 14. Een vorm van θλιψις = thlipsis (verdrukking) en διωγμος = diôgmos (vervolging) komt samen voor in 4 verzen in het NT : (1) Mt 13,21 . (2) Mc 4,17 . (3) Rom 8,35 . (4) 2 Tes 1,4 .
16. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik
in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep.
lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,21 . (9) Mc
4,26 . (10) Mc
4,33 . (11) Mc
4,36 .
17. zelfst. naamw. acc. mann. enk. logon (woord) . Taalgebruik in het N.T.
: logos
(woord) . Taalgebruik in Mc : logos
(woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon
.
Mc 4 (8) : (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,33 .
Mc 4,18 - Mc 4,18 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 18 En dezen zijn, die in de doornen bezaaid worden; namelijk
degenen, die het Woord horen;
King James Bible . [18] And these are they which are sown among thorns; such
as hear the word,
Luther-Bibel . 18 Und andere sind die, bei denen unter die Dornen gesät ist:
die hören das Wort,
Tekstuitleg van Mc 4,18 .
Mc 4,18.1.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
2. nom. mann. mv. alloi (anderen) van het bijvoegl. naamwoord allos (ander)
. Taalgebruik in het N.T. : allos
(ander) . Taalgebruik in Mc : allos
(ander) . Lat. alter , -tera , -terum (de andere van twee) . Fr. autre .
Ned. a-n-d-er . Eng. other .
Mc (4) : (1) Mc
4,18 . (2) Mc
6,15 (2X) . (3) Mc
8,28 (2X) . (4) Mc
11,8 .
1. - 2. kai alloi (en anderen) . Mc (2) : (1) Mc 4,18 . (2) Mc 8,28 . alloi de (anderen echter) . Mc (2) : (1) Mc 6,15 (2X) . (2) Mc 8,28 . (3) Mc 11,8 .
Mc 4,18.9.
aanwijz. voornaamw. nom. mann. mv. houtoi (deze) . Taalgebruik : houtos
(deze) . Taalgebruik : houtos
(deze) .
Mc 4 (3) : (1) Mc
4,15 . (2) Mc
4,16 . (3) Mc
4,18 .
Mc 4,18.12.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in
het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep.
lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,21 . (9) Mc
4,26 . (10) Mc
4,33 . (11) Mc
4,36 .
Mc 4,18.13.
zelfst. naamw. acc. mann. enk. logon (woord) . Taalgebruik in het N.T. : logos
(woord) . Taalgebruik in Mc : logos
(woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon
.
Mc 4 (8) : (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,33 .
Mc 4,18.14.
act. part. aor. nom. mv. akousantes van het werkw. akouô (horen)
. Taalgebruik in het N.T. : akouô
(horen) . Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie
Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren ,
aanhoren) -> écouter .
Mc (7) : (1) Mc
3,21 . (2) Mc
4,18 . (3) Mc
6,29 . (4) Mc
10,41 . (5) Mc
14,11 . (6) Mc
15,35 . (7) Mc
16,11 .
Mc 4,19 - Mc 4,19 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 19 En de zorgvuldigheden dezer wereld, en de verleiding des
rijkdoms en de begeerlijkheden omtrent de andere dingen, inkomende, verstikken
het Woord, en het wordt onvruchtbaar.
King James Bible . [19] And the cares of this world, and the deceitfulness of
riches, and the lusts of other things entering in, choke the word, and it becometh
unfruitful.
Luther-Bibel . 19 und die Sorgen der Welt und der betrügerische Reichtum und
die Begierden nach allem andern dringen ein und ersticken das Wort, und es bleibt
ohne Frucht.
Tekstuitleg van Mc 4,19 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
3. nom. vr. mv. μεριμναι = merimnai (zorgen, bekommernissen) van het zelfst. naamw. μεριμνα = merimna (kommer, angst) . Taalgebruik in het NT : merimna (kommer, angst) . Taalgebruik in de LXX : merimna (kommer, angst) . Bijbel (2) : (1) Da 11,26 . (2) Mc 4,19 .
4. bep. lidw. gen. m. + onz. enk. tou (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,19 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,30 . (5) Mc 4,32 .
6. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
7. bep. lidw. nom. vr. enk. hè (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,17 . (2) Mc 4,19 . (3) Mc 4,21 . (4) Mc 4,26 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,30 . (7) Mc 4,41 .
9. bep. lidw. gen. m. + onz. enk. tou (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,19 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,30 . (5) Mc 4,32 .
11. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
19. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik
in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep.
lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,21 . (9) Mc
4,26 . (10) Mc
4,33 . (11) Mc
4,36 .
20. zelfst. naamw. acc. mann. enk. logon (woord) . Taalgebruik in het N.T.
: logos
(woord) . Taalgebruik in Mc : logos
(woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon
.
Mc 4 (8) : (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,33 .
21. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
Mc 4,20 - Mc 4,20 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 20 En dezen zijn, die in de goede aarde bezaaid zijn, welke
het Woord horen en aannemen, en dragen vruchten, het ene dertig-, en het andere
zestig-, en het andere honderd voud.
King James Bible . [20] And these are they which are sown on good ground; such
as hear the word, and receive it, and bring forth fruit, some thirtyfold, some
sixty, and some an hundred.
Luther-Bibel . 20 Diese aber sind's, bei denen auf gutes Land gesät ist: die
hören das Wort und nehmen's an und bringen Frucht, einige dreißigfach und einige
sechzigfach und einige hundertfach.
Tekstuitleg van Mc 4,20 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
5. epi (op, bij) . Taalgebruik in het N.T. : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Mc 4 (8) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,5 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,20 . (5) Mc
4,21 . (6) Mc
4,26 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,38 .
6. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .
7. acc. vr. enk. gèn (aarde) van het zelfst. naamw. gè (aarde) . Taalgebruik in Mc 4 : gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde). Mc 4 (3) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,8 . (3) Mc 4,20 .
8. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .
12. act. ind. pr. 3de p. mv. + act. part.pr. dat mv. akouousin van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen). Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter .
akouô (horen) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
act. ind. pr. 3de p. mv. + act. part.pr. dat mv. akouousin | 19 | 10 | 9 | 3 | 1 | 3 | 1 | 1 | 7 | 8 |
13. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik
in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep.
lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,21 . (9) Mc
4,26 . (10) Mc
4,33 . (11) Mc
4,36 .
14. zelfst. naamw. acc. mann. enk. logon (woord) . Taalgebruik in het N.T.
: logos
(woord) . Taalgebruik in Mc : logos
(woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon
.
Mc 4 (8) : (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,33 .
15. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
17. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
19. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .
en (in) . | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
119 | 13 | 7 | 2 | 13 | 9 | 12 | 5 | 9 | 7 | 10 | 9 | 7 | 7 | 5 | 4 | 11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Ned. in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : en . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Hebreeuws : בְּ = bë . Latijn : in .
21. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
22. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .
en (in) . | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
119 | 13 | 7 | 2 | 13 | 9 | 12 | 5 | 9 | 7 | 10 | 9 | 7 | 7 | 5 | 4 | 11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Ned. in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : en . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Hebreeuws : בְּ = bë . Latijn : in .
24. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
130. Niets is verborgen : Mc 4,21-23 - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 -
Mc 4,21 - Mc 4,21 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 21 En Hij zeide tot hen: Komt ook de kaars, opdat zij onder
de koornmaat of onder het bed gezet worde? Is het niet, opdat zij op den kandelaar
gezet worde?
King James Bible . [21] And he said unto them, Is a candle brought to be put
under a bushel, or under a bed? and not to be set on a candlestick?
Luther-Bibel . 21 Und er sprach zu ihnen: Zündet man etwa ein Licht an, um es
unter den Scheffel oder unter die Bank zu setzen? Keineswegs, sondern um es
auf den Leuchter zu setzen.
Tekstuitleg van Mc 4,21 .
1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
- Met dit nevenschikkend voegwoord και = kai (en) wordt de perikope Mc 3,20-21.31-35
(de ware huisgenoten van Jezus) met de parabelrede (Mc 4,1-34) verbonden .
2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ελεγεν = elegen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . Mc (31) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in Mc 4 (11) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,26 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,38 . (11) Mc 4,41 . in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) , in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 .
elegen (hij zei) | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | syn. | ev. | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 15 | |
1 | elegen (hij zei) | 81 | 10 | 71 | 3 | 31 | 19 | 13 | 4 | 1 | 53 | 66 | 1 : Mc 2,27 | 1: Mc 3,23 . | 7 : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . | 3 : (1) Mc 5,8 . (2) Mc 5,28 . (3) Mc 5,30 . | 4 : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 6,10 . (3) Mc 6,16 . (4) Mc 6,18 . | 4 : (1) Mc 7,9. (2) Mc 7,14 . (3) Mc 7,20 . (4) Mc 7,27 . | 2 : (1) Mc 8,21 . (2) Mc 8,24 . . | 3 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,24 . (3) Mc 9,31. | 1 : Mc 11,17 . | 2 : (1) Mc 12,35 . (2) Mc 12,38 . | 1 : Mc 14,36 . | 2 : (1) Mc 15,12 . (2) Mc 15,14 . |
- In Mc 4,2 leidt ελεγεν = elegen (hij zei) de parabel van de zaaier in (Mc 4,3-8) . Mc gebruikt
in Mc 4,2 ελεγεν = elegen (hij zei) voor de eerste maal in een reeks van 3 en 4 .
In Mc 4 wordt in totaal 13X een vorm van het werkwoord λεγω = legô (zeggen) gebruikt
(8X in de parabelrede en 5X in het stormstillingsverhaal) . Naast de zeven boven
genoemde verzen 2X act. ind. praesens 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc
4,35 , 2X ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) : (1) Mc
4,39 . (2) Mc
4,40 , 1X ind. praesens 3de pers. mv. λεγουσιν = legousin (zij zeggen) in Mc
4,38 en 1X ind. imperf. 3de pers. mv. ελεγον = elegon (zij zeiden) in Mc
4,41
- Hebreeuws : וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë
+ werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar
(hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem
= 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh
(1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) .
12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Gn 4 | ||
1879 | 594 | 868 | 120 | 56 | 241 | 315 | 150 | 10 | 95 | 24 | 7 |
- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω
= legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô
(zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar
(zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) . Lat. : legere .
l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik
in Tenakh : qôl
(stem) .
-
In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan .
1. - 2. και ελεγεν = kai elegen (en hij zei) . Taalgebruik in het NT : legô
(zeggen) . NT (19) . Mc (16) . Lc (2) . Joh (1) . Mc 4 (7) : (1) Mc
4,2 . (2) Mc
4,9 . (3) Mc
4,11 . (4) Mc
4,21 . (5) Mc
4,24 . (6) Mc
4,26 . (7) Mc
4,30 . Niet gevolgd door αυτοις = autois (hen) . NT (7) . Mc (5) . Lc (1) . Joh
(1) . Mc 4 (3) : (1) Mc
4,9 . (2) Mc
4,26 . (3) Mc
4,30 .
- ελεγεν δε = elegen de (hij zei echter) . LXX (3) . NT (12) . Mc (2) : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 7,20 .
3. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .
autoi | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
7 | dat. mann. en onz. mv.autois | 117 | 4 | 6 | 5 | 10 | 5 | 13 | 5 | 7 | 10 | 12 | 7 | 8 | 2 | 13 | 7 | 3 | 1722 | 1180 | 542 | 101 | 117 | 89 | 97 | 75 | 47 | 16 | 307 | 404 |
1. - 3. και λεγει αυτοις = kai legei autois (en hij zegt hen) . LXX (3) . NT (23) . Mc (14) : (1) Mc
1,38 . (2) Mc
3,4 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,35 . (5) Mc
6,50 . (6) Mc
7,18 . (7) Mc
9,35 . (8) Mc
10,11 . (9) Mc
11,2 . (10) Mc
12,16 . (11) Mc
14,13 . (12) Mc
14,27 . (13) Mc
14,34 . (14) Mc
14,41 .
- και ελεγεν αυτοις = kai elegen autois (en hij zei hen) . NT (13) . Mc
(12) : (1) Mc 2,27 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,9 . (4) Mc
4,11 . (5) Mc
4,21 . (6) Mc
4,24 . (7) Mc 6,10 . (8) Mc 7,9 . (9) Mc 8,21 . (10) Mc 9,1 . (11) Mc
9,31. (12) Mc
12,38 . Lc (1) : Lc 6,5 .
- ελαλει αυτοις = elalei autois (en hij sprak tot hen) . LXX (1) : Jdt 14,8 . NT (6) : (1) Mt
13,34 . (2) Mc 2,2 . (3) Mc
4,33 . (4) Mc
4,34 . (5) Lc 9,11 . (6) Joh
10,6 .
5. Indicatief praesens 3de persoon enkelvoud erchetai (hij gaat, hij komt) van het werkwoord erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het N.T. : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in Mc. : erchomai (gaan, komen) . Mc (16) : (1) Mc 1,7 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 3,20 . (4) Mc 3,31 (variante erchontai = zij gaan) . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,21 . (7) Mc 5,22 . (8) Mc 6,1 . (9) Mc 6,48 . (10) Mc 10,1 . (11) Mc 13,35 . (12) Mc 14,17 . (13) Mc 14,37 . (14) Mc 14,41 . (15) Mc 14,66 . (16 ) Mc 15,36 .
6. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,3 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,6 . (5) Mc
4,14 . (6) Mc
4,15 . (7) Mc
4,21 . (8) Mc
4,25 . (9) Mc
4,27 . (10) Mc
4,29 . (11) Mc
4,39 . (12) Mc
4,41 .
9. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .
10. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik
in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep.
lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,21 . (9) Mc
4,26 . (10) Mc
4,33 . (11) Mc
4,36 .
13. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,3 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,6 . (5) Mc
4,14 . (6) Mc
4,15 . (7) Mc
4,21 . (8) Mc
4,25 . (9) Mc
4,27 . (10) Mc
4,29 . (11) Mc
4,39 . (12) Mc
4,41 .
15. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .
17. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc
4,22 . (2) Mc
4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc
4,5 . (2) Mc
4,7 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,25 . (6) Mc
4,27 . (7) Mc
4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc
4,21 .
19. epi (op, bij) . Taalgebruik in het N.T. : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Mc 4 (8) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,5 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,20 . (5) Mc
4,21 . (6) Mc
4,26 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,38 .
Mc 4,22 - Mc 4,22 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 22 Want er is niets verborgen, dat niet geopenbaard zal worden;
en er is niets geschied, om verborgen te zijn, maar opdat het in het openbaar
zou komen.
King James Bible . [22] For there is nothing hid, which shall not be manifested;
neither was any thing kept secret, but that it should come abroad.
Luther-Bibel . 22 Denn es ist nichts verborgen, was nicht offenbar werden soll,
und ist nichts geheim, was nicht an den Tag kommen soll.
Tekstuitleg van Mc 4,22 .
De eerste hoofdzin komt sterk overeen met Mt 10,26 : Mt 10,26 - ean (indien). In 32 verzen bij Marcus, zie Mc 9,50 : Mc 9,49-50 -
Twee nevenschikkende zinnen, met elkaar verbonden door de ontkenningen ou... oude (noch... noch). Mooie paralelle opbouw van de twee zinnen: ontkenning : ou ... oude (noch ... noch). Werkwoord : estin ... egeneto (is... was). Bijvoeglijk naamwoord : krupton ... apokrufon (verborgen... verborgen). Begin ondergeschikte zin : ean mè ... all' (tenzij... maar). Voegwoord : hina ... hina (opdat... opdat). Werkwoord : fanerôthèi ... elthèi eis faneron (zou zichtbaar worden ... in het zichtbare zou komen).
1. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc
4,22 . (2) Mc
4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc
4,5 . (2) Mc
4,7 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,25 . (6) Mc
4,27 . (7) Mc
4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc
4,21 .
2. gar (want) . Taalgebruik in het N.T. : gar
(want) . Taalgebruik in Mc : gar
(want) . Redengevend voegwoord . Hebr. kî . Lat. enim . Fr. car .
Ned. : want .
Mc (63) . Mc 4 (2) : (1) Mc
4,22 . (2) Mc
4,25 .
10. aor. 3de pers. enk. egeneto van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik : ginomai (worden) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,39 .
ginomai (worden, gebeuren) | bijbel | Tenach | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
aor. 3de pers. enk. egeneto | 925 | wajëhî : 784 | 730 | 195 | 13 | 17 | 69 | 16 | 53 | 17 | 99 | 115 |
krupton (verborgen) komt in 6 verzen in de bijbel voor. In
het O.T. in 2 verzen, in het N.T. in Mt 10,26, in Mc 4,22, in Lc 8,17 en in
Lc 12,2. apokrufon : weggestoken, verborgen : in Mc 4,22 en Lc 8,17.
fanerôthèi (zou zichtbaar worden). In 10 verzen
in het N.T., niet in het O.T. Niet bij Matteüs en Lucas, slechts 1X bij
Marcus nl. Mc 4,22. faneron (zichtbaar) in 5 verzen in de evangelies.
ean mè (tenzij) : Mc 3,27. Mc 4,22 . Mc 7,3. Mc 7,4.
Mc 10,30.
Mc 4,23 - Mc 4,23 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 23 Zo iemand oren heeft om te horen, die hore.
King James Bible . [23] If any man have ears to hear, let him hear.
Luther-Bibel . 23 Wer Ohren hat zu hören, der höre!
Tekstuitleg van Mc 4,23 .
1. - 2. ei tis (indien (wanneer) iemand) . Mc (4) : (1) Mc 4,23 . (2) Mc 7,16 . (3) Mc 8,34 . (4) Mc 9,35 .
3. act. ind. pr. 3de pers. enk. echei (hij heeft) van het werkw. echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik in Mc 4 : echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het N.T. . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,25 .
5. act. inf. praes. akouein van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen) . Taalgebruik in Mc : akouô (horen) . Taalgebruik in Lc : akouô (horen) . Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Mc (4) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,33 . (4) Mc 7,37 . Een vorm van akouô (horen) in Mc (41) , in Mc 4 (10) : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,15 . (5) Mc 4,16 . (6) Mc 4,18 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,23 . (9) Mc 4,24 . (10) Mc 4,33 .
130. Niets is verborgen : Mc 4,21-23 - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 -
Mc 4,21 - Mc 4,21 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 21 En Hij zeide tot hen: Komt ook de kaars, opdat zij onder
de koornmaat of onder het bed gezet worde? Is het niet, opdat zij op den kandelaar
gezet worde?
King James Bible . [21] And he said unto them, Is a candle brought to be put
under a bushel, or under a bed? and not to be set on a candlestick?
Luther-Bibel . 21 Und er sprach zu ihnen: Zündet man etwa ein Licht an, um es
unter den Scheffel oder unter die Bank zu setzen? Keineswegs, sondern um es
auf den Leuchter zu setzen.
Tekstuitleg van Mc 4,21 .
1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
- Met dit nevenschikkend voegwoord και = kai (en) wordt de perikope Mc 3,20-21.31-35
(de ware huisgenoten van Jezus) met de parabelrede (Mc 4,1-34) verbonden .
2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ελεγεν = elegen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . Mc (31) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in Mc 4 (11) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,26 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,38 . (11) Mc 4,41 . in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) , in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 .
elegen (hij zei) | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | syn. | ev. | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 15 | |
1 | elegen (hij zei) | 81 | 10 | 71 | 3 | 31 | 19 | 13 | 4 | 1 | 53 | 66 | 1 : Mc 2,27 | 1: Mc 3,23 . | 7 : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . | 3 : (1) Mc 5,8 . (2) Mc 5,28 . (3) Mc 5,30 . | 4 : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 6,10 . (3) Mc 6,16 . (4) Mc 6,18 . | 4 : (1) Mc 7,9. (2) Mc 7,14 . (3) Mc 7,20 . (4) Mc 7,27 . | 2 : (1) Mc 8,21 . (2) Mc 8,24 . . | 3 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,24 . (3) Mc 9,31. | 1 : Mc 11,17 . | 2 : (1) Mc 12,35 . (2) Mc 12,38 . | 1 : Mc 14,36 . | 2 : (1) Mc 15,12 . (2) Mc 15,14 . |
- In Mc 4,2 leidt ελεγεν = elegen (hij zei) de parabel van de zaaier in (Mc 4,3-8) . Mc gebruikt
in Mc 4,2 ελεγεν = elegen (hij zei) voor de eerste maal in een reeks van 3 en 4 .
In Mc 4 wordt in totaal 13X een vorm van het werkwoord λεγω = legô (zeggen) gebruikt
(8X in de parabelrede en 5X in het stormstillingsverhaal) . Naast de zeven boven
genoemde verzen 2X act. ind. praesens 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc
4,35 , 2X ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) : (1) Mc
4,39 . (2) Mc
4,40 , 1X ind. praesens 3de pers. mv. λεγουσιν = legousin (zij zeggen) in Mc
4,38 en 1X ind. imperf. 3de pers. mv. ελεγον = elegon (zij zeiden) in Mc
4,41
- Hebreeuws : וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë
+ werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar
(hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem
= 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh
(1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) .
12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Gn 4 | ||
1879 | 594 | 868 | 120 | 56 | 241 | 315 | 150 | 10 | 95 | 24 | 7 |
- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω
= legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô
(zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar
(zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) . Lat. : legere .
l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik
in Tenakh : qôl
(stem) .
-
In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan .
1. - 2. και ελεγεν = kai elegen (en hij zei) . Taalgebruik in het NT : legô
(zeggen) . NT (19) . Mc (16) . Lc (2) . Joh (1) . Mc 4 (7) : (1) Mc
4,2 . (2) Mc
4,9 . (3) Mc
4,11 . (4) Mc
4,21 . (5) Mc
4,24 . (6) Mc
4,26 . (7) Mc
4,30 . Niet gevolgd door αυτοις = autois (hen) . NT (7) . Mc (5) . Lc (1) . Joh
(1) . Mc 4 (3) : (1) Mc
4,9 . (2) Mc
4,26 . (3) Mc
4,30 .
- ελεγεν δε = elegen de (hij zei echter) . LXX (3) . NT (12) . Mc (2) : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 7,20 .
3. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .
autoi | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
7 | dat. mann. en onz. mv.autois | 117 | 4 | 6 | 5 | 10 | 5 | 13 | 5 | 7 | 10 | 12 | 7 | 8 | 2 | 13 | 7 | 3 | 1722 | 1180 | 542 | 101 | 117 | 89 | 97 | 75 | 47 | 16 | 307 | 404 |
1. - 3. και λεγει αυτοις = kai legei autois (en hij zegt hen) . LXX (3) . NT (23) . Mc (14) : (1) Mc
1,38 . (2) Mc
3,4 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,35 . (5) Mc
6,50 . (6) Mc
7,18 . (7) Mc
9,35 . (8) Mc
10,11 . (9) Mc
11,2 . (10) Mc
12,16 . (11) Mc
14,13 . (12) Mc
14,27 . (13) Mc
14,34 . (14) Mc
14,41 .
- και ελεγεν αυτοις = kai elegen autois (en hij zei hen) . NT (13) . Mc
(12) : (1) Mc 2,27 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,9 . (4) Mc
4,11 . (5) Mc
4,21 . (6) Mc
4,24 . (7) Mc 6,10 . (8) Mc 7,9 . (9) Mc 8,21 . (10) Mc 9,1 . (11) Mc
9,31. (12) Mc
12,38 . Lc (1) : Lc 6,5 .
- ελαλει αυτοις = elalei autois (en hij sprak tot hen) . LXX (1) : Jdt 14,8 . NT (6) : (1) Mt
13,34 . (2) Mc 2,2 . (3) Mc
4,33 . (4) Mc
4,34 . (5) Lc 9,11 . (6) Joh
10,6 .
5. Indicatief praesens 3de persoon enkelvoud erchetai (hij gaat, hij komt) van het werkwoord erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het N.T. : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in Mc. : erchomai (gaan, komen) . Mc (16) : (1) Mc 1,7 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 3,20 . (4) Mc 3,31 (variante erchontai = zij gaan) . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,21 . (7) Mc 5,22 . (8) Mc 6,1 . (9) Mc 6,48 . (10) Mc 10,1 . (11) Mc 13,35 . (12) Mc 14,17 . (13) Mc 14,37 . (14) Mc 14,41 . (15) Mc 14,66 . (16 ) Mc 15,36 .
6. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,3 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,6 . (5) Mc
4,14 . (6) Mc
4,15 . (7) Mc
4,21 . (8) Mc
4,25 . (9) Mc
4,27 . (10) Mc
4,29 . (11) Mc
4,39 . (12) Mc
4,41 .
9. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .
10. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik
in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep.
lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,21 . (9) Mc
4,26 . (10) Mc
4,33 . (11) Mc
4,36 .
13. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,3 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,6 . (5) Mc
4,14 . (6) Mc
4,15 . (7) Mc
4,21 . (8) Mc
4,25 . (9) Mc
4,27 . (10) Mc
4,29 . (11) Mc
4,39 . (12) Mc
4,41 .
15. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .
17. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc
4,22 . (2) Mc
4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc
4,5 . (2) Mc
4,7 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,25 . (6) Mc
4,27 . (7) Mc
4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc
4,21 .
19. epi (op, bij) . Taalgebruik in het N.T. : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Mc 4 (8) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,5 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,20 . (5) Mc
4,21 . (6) Mc
4,26 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,38 .
Mc 4,22 - Mc 4,22 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 22 Want er is niets verborgen, dat niet geopenbaard zal worden;
en er is niets geschied, om verborgen te zijn, maar opdat het in het openbaar
zou komen.
King James Bible . [22] For there is nothing hid, which shall not be manifested;
neither was any thing kept secret, but that it should come abroad.
Luther-Bibel . 22 Denn es ist nichts verborgen, was nicht offenbar werden soll,
und ist nichts geheim, was nicht an den Tag kommen soll.
Tekstuitleg van Mc 4,22 .
De eerste hoofdzin komt sterk overeen met Mt 10,26 : Mt 10,26 - ean (indien). In 32 verzen bij Marcus, zie Mc 9,50 : Mc 9,49-50 -
Twee nevenschikkende zinnen, met elkaar verbonden door de ontkenningen ou... oude (noch... noch). Mooie paralelle opbouw van de twee zinnen: ontkenning : ou ... oude (noch ... noch). Werkwoord : estin ... egeneto (is... was). Bijvoeglijk naamwoord : krupton ... apokrufon (verborgen... verborgen). Begin ondergeschikte zin : ean mè ... all' (tenzij... maar). Voegwoord : hina ... hina (opdat... opdat). Werkwoord : fanerôthèi ... elthèi eis faneron (zou zichtbaar worden ... in het zichtbare zou komen).
1. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc
4,22 . (2) Mc
4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc
4,5 . (2) Mc
4,7 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,25 . (6) Mc
4,27 . (7) Mc
4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc
4,21 .
2. gar (want) . Taalgebruik in het N.T. : gar
(want) . Taalgebruik in Mc : gar
(want) . Redengevend voegwoord . Hebr. kî . Lat. enim . Fr. car .
Ned. : want .
Mc (63) . Mc 4 (2) : (1) Mc
4,22 . (2) Mc
4,25 .
10. aor. 3de pers. enk. egeneto van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik : ginomai (worden) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,39 .
ginomai (worden, gebeuren) | bijbel | Tenach | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
aor. 3de pers. enk. egeneto | 925 | wajëhî : 784 | 730 | 195 | 13 | 17 | 69 | 16 | 53 | 17 | 99 | 115 |
krupton (verborgen) komt in 6 verzen in de bijbel voor. In
het O.T. in 2 verzen, in het N.T. in Mt 10,26, in Mc 4,22, in Lc 8,17 en in
Lc 12,2. apokrufon : weggestoken, verborgen : in Mc 4,22 en Lc 8,17.
fanerôthèi (zou zichtbaar worden). In 10 verzen
in het N.T., niet in het O.T. Niet bij Matteüs en Lucas, slechts 1X bij
Marcus nl. Mc 4,22. faneron (zichtbaar) in 5 verzen in de evangelies.
ean mè (tenzij) : Mc 3,27. Mc 4,22 . Mc 7,3. Mc 7,4.
Mc 10,30.
Mc 4,23 - Mc 4,23 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 23 Zo iemand oren heeft om te horen, die hore.
King James Bible . [23] If any man have ears to hear, let him hear.
Luther-Bibel . 23 Wer Ohren hat zu hören, der höre!
Tekstuitleg van Mc 4,23 .
1. - 2. ei tis (indien (wanneer) iemand) . Mc (4) : (1) Mc 4,23 . (2) Mc 7,16 . (3) Mc 8,34 . (4) Mc 9,35 .
3. act. ind. pr. 3de pers. enk. echei (hij heeft) van het werkw. echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik in Mc 4 : echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het N.T. . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,25 .
5. act. inf. praes. akouein van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen) . Taalgebruik in Mc : akouô (horen) . Taalgebruik in Lc : akouô (horen) . Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Mc (4) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,33 . (4) Mc 7,37 . Een vorm van akouô (horen) in Mc (41) , in Mc 4 (10) : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,15 . (5) Mc 4,16 . (6) Mc 4,18 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,23 . (9) Mc 4,24 . (10) Mc 4,33 .
130. Niets is verborgen : Mc 4,21-23 - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 -
Mc 4,21 - Mc 4,21 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 21 En Hij zeide tot hen: Komt ook de kaars, opdat zij onder
de koornmaat of onder het bed gezet worde? Is het niet, opdat zij op den kandelaar
gezet worde?
King James Bible . [21] And he said unto them, Is a candle brought to be put
under a bushel, or under a bed? and not to be set on a candlestick?
Luther-Bibel . 21 Und er sprach zu ihnen: Zündet man etwa ein Licht an, um es
unter den Scheffel oder unter die Bank zu setzen? Keineswegs, sondern um es
auf den Leuchter zu setzen.
Tekstuitleg van Mc 4,21 .
1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
- Met dit nevenschikkend voegwoord και = kai (en) wordt de perikope Mc 3,20-21.31-35
(de ware huisgenoten van Jezus) met de parabelrede (Mc 4,1-34) verbonden .
2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ελεγεν = elegen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . Mc (31) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in Mc 4 (11) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,26 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,38 . (11) Mc 4,41 . in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) , in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 .
elegen (hij zei) | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | syn. | ev. | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 15 | |
1 | elegen (hij zei) | 81 | 10 | 71 | 3 | 31 | 19 | 13 | 4 | 1 | 53 | 66 | 1 : Mc 2,27 | 1: Mc 3,23 . | 7 : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . | 3 : (1) Mc 5,8 . (2) Mc 5,28 . (3) Mc 5,30 . | 4 : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 6,10 . (3) Mc 6,16 . (4) Mc 6,18 . | 4 : (1) Mc 7,9. (2) Mc 7,14 . (3) Mc 7,20 . (4) Mc 7,27 . | 2 : (1) Mc 8,21 . (2) Mc 8,24 . . | 3 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,24 . (3) Mc 9,31. | 1 : Mc 11,17 . | 2 : (1) Mc 12,35 . (2) Mc 12,38 . | 1 : Mc 14,36 . | 2 : (1) Mc 15,12 . (2) Mc 15,14 . |
- In Mc 4,2 leidt ελεγεν = elegen (hij zei) de parabel van de zaaier in (Mc 4,3-8) . Mc gebruikt
in Mc 4,2 ελεγεν = elegen (hij zei) voor de eerste maal in een reeks van 3 en 4 .
In Mc 4 wordt in totaal 13X een vorm van het werkwoord λεγω = legô (zeggen) gebruikt
(8X in de parabelrede en 5X in het stormstillingsverhaal) . Naast de zeven boven
genoemde verzen 2X act. ind. praesens 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc
4,35 , 2X ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) : (1) Mc
4,39 . (2) Mc
4,40 , 1X ind. praesens 3de pers. mv. λεγουσιν = legousin (zij zeggen) in Mc
4,38 en 1X ind. imperf. 3de pers. mv. ελεγον = elegon (zij zeiden) in Mc
4,41
- Hebreeuws : וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë
+ werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar
(hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem
= 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh
(1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) .
12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Gn 4 | ||
1879 | 594 | 868 | 120 | 56 | 241 | 315 | 150 | 10 | 95 | 24 | 7 |
- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω
= legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô
(zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar
(zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) . Lat. : legere .
l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik
in Tenakh : qôl
(stem) .
-
In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan .
1. - 2. και ελεγεν = kai elegen (en hij zei) . Taalgebruik in het NT : legô
(zeggen) . NT (19) . Mc (16) . Lc (2) . Joh (1) . Mc 4 (7) : (1) Mc
4,2 . (2) Mc
4,9 . (3) Mc
4,11 . (4) Mc
4,21 . (5) Mc
4,24 . (6) Mc
4,26 . (7) Mc
4,30 . Niet gevolgd door αυτοις = autois (hen) . NT (7) . Mc (5) . Lc (1) . Joh
(1) . Mc 4 (3) : (1) Mc
4,9 . (2) Mc
4,26 . (3) Mc
4,30 .
- ελεγεν δε = elegen de (hij zei echter) . LXX (3) . NT (12) . Mc (2) : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 7,20 .
3. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .
autoi | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
7 | dat. mann. en onz. mv.autois | 117 | 4 | 6 | 5 | 10 | 5 | 13 | 5 | 7 | 10 | 12 | 7 | 8 | 2 | 13 | 7 | 3 | 1722 | 1180 | 542 | 101 | 117 | 89 | 97 | 75 | 47 | 16 | 307 | 404 |
1. - 3. και λεγει αυτοις = kai legei autois (en hij zegt hen) . LXX (3) . NT (23) . Mc (14) : (1) Mc
1,38 . (2) Mc
3,4 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,35 . (5) Mc
6,50 . (6) Mc
7,18 . (7) Mc
9,35 . (8) Mc
10,11 . (9) Mc
11,2 . (10) Mc
12,16 . (11) Mc
14,13 . (12) Mc
14,27 . (13) Mc
14,34 . (14) Mc
14,41 .
- και ελεγεν αυτοις = kai elegen autois (en hij zei hen) . NT (13) . Mc
(12) : (1) Mc 2,27 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,9 . (4) Mc
4,11 . (5) Mc
4,21 . (6) Mc
4,24 . (7) Mc 6,10 . (8) Mc 7,9 . (9) Mc 8,21 . (10) Mc 9,1 . (11) Mc
9,31. (12) Mc
12,38 . Lc (1) : Lc 6,5 .
- ελαλει αυτοις = elalei autois (en hij sprak tot hen) . LXX (1) : Jdt 14,8 . NT (6) : (1) Mt
13,34 . (2) Mc 2,2 . (3) Mc
4,33 . (4) Mc
4,34 . (5) Lc 9,11 . (6) Joh
10,6 .
5. Indicatief praesens 3de persoon enkelvoud erchetai (hij gaat, hij komt) van het werkwoord erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het N.T. : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in Mc. : erchomai (gaan, komen) . Mc (16) : (1) Mc 1,7 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 3,20 . (4) Mc 3,31 (variante erchontai = zij gaan) . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,21 . (7) Mc 5,22 . (8) Mc 6,1 . (9) Mc 6,48 . (10) Mc 10,1 . (11) Mc 13,35 . (12) Mc 14,17 . (13) Mc 14,37 . (14) Mc 14,41 . (15) Mc 14,66 . (16 ) Mc 15,36 .
6. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,3 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,6 . (5) Mc
4,14 . (6) Mc
4,15 . (7) Mc
4,21 . (8) Mc
4,25 . (9) Mc
4,27 . (10) Mc
4,29 . (11) Mc
4,39 . (12) Mc
4,41 .
9. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .
10. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik
in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep.
lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,21 . (9) Mc
4,26 . (10) Mc
4,33 . (11) Mc
4,36 .
13. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,3 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,6 . (5) Mc
4,14 . (6) Mc
4,15 . (7) Mc
4,21 . (8) Mc
4,25 . (9) Mc
4,27 . (10) Mc
4,29 . (11) Mc
4,39 . (12) Mc
4,41 .
15. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .
17. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc
4,22 . (2) Mc
4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc
4,5 . (2) Mc
4,7 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,25 . (6) Mc
4,27 . (7) Mc
4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc
4,21 .
19. epi (op, bij) . Taalgebruik in het N.T. : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Mc 4 (8) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,5 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,20 . (5) Mc
4,21 . (6) Mc
4,26 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,38 .
Mc 4,22 - Mc 4,22 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 22 Want er is niets verborgen, dat niet geopenbaard zal worden;
en er is niets geschied, om verborgen te zijn, maar opdat het in het openbaar
zou komen.
King James Bible . [22] For there is nothing hid, which shall not be manifested;
neither was any thing kept secret, but that it should come abroad.
Luther-Bibel . 22 Denn es ist nichts verborgen, was nicht offenbar werden soll,
und ist nichts geheim, was nicht an den Tag kommen soll.
Tekstuitleg van Mc 4,22 .
De eerste hoofdzin komt sterk overeen met Mt 10,26 : Mt 10,26 - ean (indien). In 32 verzen bij Marcus, zie Mc 9,50 : Mc 9,49-50 -
Twee nevenschikkende zinnen, met elkaar verbonden door de ontkenningen ou... oude (noch... noch). Mooie paralelle opbouw van de twee zinnen: ontkenning : ou ... oude (noch ... noch). Werkwoord : estin ... egeneto (is... was). Bijvoeglijk naamwoord : krupton ... apokrufon (verborgen... verborgen). Begin ondergeschikte zin : ean mè ... all' (tenzij... maar). Voegwoord : hina ... hina (opdat... opdat). Werkwoord : fanerôthèi ... elthèi eis faneron (zou zichtbaar worden ... in het zichtbare zou komen).
1. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc
4,22 . (2) Mc
4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc
4,5 . (2) Mc
4,7 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,25 . (6) Mc
4,27 . (7) Mc
4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc
4,21 .
2. gar (want) . Taalgebruik in het N.T. : gar
(want) . Taalgebruik in Mc : gar
(want) . Redengevend voegwoord . Hebr. kî . Lat. enim . Fr. car .
Ned. : want .
Mc (63) . Mc 4 (2) : (1) Mc
4,22 . (2) Mc
4,25 .
10. aor. 3de pers. enk. egeneto van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik : ginomai (worden) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,39 .
ginomai (worden, gebeuren) | bijbel | Tenach | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
aor. 3de pers. enk. egeneto | 925 | wajëhî : 784 | 730 | 195 | 13 | 17 | 69 | 16 | 53 | 17 | 99 | 115 |
krupton (verborgen) komt in 6 verzen in de bijbel voor. In
het O.T. in 2 verzen, in het N.T. in Mt 10,26, in Mc 4,22, in Lc 8,17 en in
Lc 12,2. apokrufon : weggestoken, verborgen : in Mc 4,22 en Lc 8,17.
fanerôthèi (zou zichtbaar worden). In 10 verzen
in het N.T., niet in het O.T. Niet bij Matteüs en Lucas, slechts 1X bij
Marcus nl. Mc 4,22. faneron (zichtbaar) in 5 verzen in de evangelies.
ean mè (tenzij) : Mc 3,27. Mc 4,22 . Mc 7,3. Mc 7,4.
Mc 10,30.
Mc 4,23 - Mc 4,23 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 23 Zo iemand oren heeft om te horen, die hore.
King James Bible . [23] If any man have ears to hear, let him hear.
Luther-Bibel . 23 Wer Ohren hat zu hören, der höre!
Tekstuitleg van Mc 4,23 .
1. - 2. ei tis (indien (wanneer) iemand) . Mc (4) : (1) Mc 4,23 . (2) Mc 7,16 . (3) Mc 8,34 . (4) Mc 9,35 .
3. act. ind. pr. 3de pers. enk. echei (hij heeft) van het werkw. echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik in Mc 4 : echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het N.T. . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,25 .
5. act. inf. praes. akouein van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen) . Taalgebruik in Mc : akouô (horen) . Taalgebruik in Lc : akouô (horen) . Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Mc (4) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,33 . (4) Mc 7,37 . Een vorm van akouô (horen) in Mc (41) , in Mc 4 (10) : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,15 . (5) Mc 4,16 . (6) Mc 4,18 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,23 . (9) Mc 4,24 . (10) Mc 4,33 .
131. Let op wat je hoort : Mc 4,24-25 - Mc 4,24-25 - Mt 7,1-5 - Lc 13,18-19 - Mt 13,10-15 - Lc 8,18 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,24 - Mc 4,25 -
Mc 4,24 - Mc 4,24 : 131. Let op wat je hoort - Mc 4,24-25 - Mt 7,1-5 - Lc 13,18-19 - Mt 13,10-15 - Lc 8,18 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,24 - Mc 4,25 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 24 En Hij zeide tot hen: Ziet, wat gij hoort. Met wat mate
gij meet, zal u gemeten worden, en u, die hoort, zal meer toegelegd worden.
King James Bible . [24] And he said unto them, Take heed what ye hear: with
what measure ye mete, it shall be measured to you: and unto you that hear shall
more be given.
Luther-Bibel . 24 Und er sprach zu ihnen: Seht zu, was ihr hört! Mit welchem
Maß ihr messt, wird man euch wieder messen, und man wird euch noch dazugeben.
Tekstuitleg van Mc 4,24 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc (555) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. elegen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Mc (31) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Een vorm van legô (zeggen) in Mc 4 in 11 verzen : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,26 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,38 . (11) Mc 4,41 . Een vorm van eipon (ik zei) in Mc 4 in 2 verzen : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 .
3. voornaamw. dat. mann. en onz. mv.autois (hen) van autos . Taalgebruik in
het N.T. : aanwijzend
voornaamwoord . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc 4 (10) : (1) Mc
4,2 . (2) Mc
4,11 . (3) Mc
4,12 . (4) Mc
4,13 . (5) Mc
4,21 . (6) Mc
4,24 . (7) Mc
4,33 . (8) Mc
4,34 . (9) Mc
4,35 . (10) Mc
4,40 .
1. - 3. kai elegen autois (en hij zei hen) . N.T. (12) . Mc (11) . Lc (1) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 .
4. act. ind. pr. + imperat. pr. 2de pers. mv. blepete (jullie kijken,
kijkt) . van het werkw. blepô (kijken, zien) . Taalgebruik in het N.T.
: blepô
(kijken, zien) . Taalgebruik in Mc : blepô
(kijken, zien) .
Mc (8) : (1) Mc
4,24 . (2) Mc
8,15 . (3) Mc
8,18 . (4) Mc
12,38 . (5) Mc
13,5 . (6) Mc
13,9 . (7) Mc
13,23 . (8) Mc
13,33 . Een vorm van blepô (kijken, zien) in Mc in 14 verzen .
6. actief imperat. pr. 2de pers. enk. akouete . Taalgebruik in Mc 4 : akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen). Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,24
7. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,8 . (5) Mc
4,11 . (6) Mc
4,17 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,24 . (9) Mc
4,28 . (10) Mc
4,30 . (11) Mc
4,35 . (12) Mc
4,36 . (13) Mc
4,38 .
13. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
|
||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 25 Want zo wie heeft, dien zal gegeven worden; en wie niet
heeft, van dien zal genomen worden, ook dat hij heeft.
King James Bible . [25] For he that hath, to him shall be given: and he that
hath not, from him shall be taken even that which he hath.
Luther-Bibel . 25 Denn wer da hat, dem wird gegeben; und wer nicht hat, dem
wird man auch das nehmen, was er hat.
Tekstuitleg van Mc 4,25 .
1. betrekk. voornaamw. nom. mann. enk. hos (die) . Taalgebruik in het N.T. : betrekkelijk voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : betrekkelijk voornaamwoord . Mc (25) . Mc 4 (3) : (5) Mc 4,9 . (6) Mc 4,25 . (7) Mc 4,31 .
2. gar (want) . Taalgebruik in het N.T. : gar
(want) . Taalgebruik in Mc : gar
(want) . Redengevend voegwoord . Hebr. kî . Lat. enim . Fr. car .
Ned. : want .
Mc (63) . Mc 4 (2) : (1) Mc
4,22 . (2) Mc
4,25 .
3. act. ind. praes. 3de pers. enk. echei (hij heeft) van het werkw. echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik in Mc 4 : echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het N.T. . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,25 .
echô (hebben, bezitten) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
497 | 705 | 75 | 69 | 77 | 86 | 44 | 398 | 100 | 221 | 307 | |||||||||||||||||||||
act. ind. pr. 3de pers. enk echei | 10 | (1) Mc 2,10 . | 4 : (1) Mc 3,22 . (2) Mc 3,26 . (3) Mc 3,29 . (4) Mc 3,30 . | (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,25 . | 1 : Mc 5,23 . | 1 : Mc 11,3 . | 136 | 44 | 92 | 11 | 10 | 12 | 18 | 5 | 18 | 8 | 33 | 51 |
6. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
8. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc
4,22 . (2) Mc
4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc
4,5 . (2) Mc
4,7 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,25 . (6) Mc
4,27 . (7) Mc
4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc
4,21 .
9. act. ind. pr. 3de pers. enk. echei (hij heeft) van het werkw. echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik in Mc 4 : echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het N.T. . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,25 .
10. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
12. act. ind. pr. 3de pers. enk. echei (hij heeft) van het werkw. echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik in Mc 4 : echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het N.T. . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,25 .
11. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,3 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,6 . (5) Mc
4,14 . (6) Mc
4,15 . (7) Mc
4,21 . (8) Mc
4,25 . (9) Mc
4,27 . (10) Mc
4,29 . (11) Mc
4,39 . (12) Mc
4,41 .
15. pers. vnw. gen. mann. enk. autou (bij hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (143) . Mc 4 (4) : (1) Mc
4,2 . (2) Mc
4,25 . (3) Mc
4,32 . (4) Mc
4,36 .
132. Gelijkenis van het zaad dat vanzelf groeit : Mc 4,26-29 - Mc 4,26-29 - bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,26 - Mc 4,27 - Mc 4,28 - Mc 4,29 -
Mc 4,26b-27 : 5 nevenschikkende zinnen met elkaar verbonden door het voegwoord kai (en) . Drie zinnen hebben betrekking op de zaaier , twee op het zaad .
1. betrekk. voornaamw. nom. mann. enk. hos (die) . Taalgebruik in Mc 4 : betrekkelijk voornaamwoord . Taalgebruik in het N.T. : betrekkelijk voornaamwoord. Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,25 . (3) Mc 4,31 .
8. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc 4 : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet). ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,25 . (6) Mc 4,27 . (7) Mc 4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc 4,21 .
11. betrekk. voornaamw. nom. onzijdig enk. ho (dat) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .
echô (hebben, bezitten) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
497 | 705 | 75 | 69 | 77 | 86 | 44 | 398 | 100 | 221 | 307 | |||||||||||||||||||||
act. ind. pr. 3de pers. enk echei | 10 | (1) Mc 2,10 . | 4 : (1) Mc 3,22 . (2) Mc 3,26 . (3) Mc 3,29 . (4) Mc 3,30 . | (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,25 . | 1 : Mc 5,23 . | 1 : Mc 11,3 . | 136 | 44 | 92 | 11 | 10 | 12 | 18 | 5 | 18 | 8 | 33 | 51 |
6. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
8. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc
4,22 . (2) Mc
4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc
4,5 . (2) Mc
4,7 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,25 . (6) Mc
4,27 . (7) Mc
4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc
4,21 .
9. act. ind. pr. 3de pers. enk. echei (hij heeft) van het werkw. echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik in Mc 4 : echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het N.T. . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,25 .
10. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
12. act. ind. pr. 3de pers. enk. echei (hij heeft) van het werkw. echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik in Mc 4 : echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het N.T. . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,25 .
11. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,3 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,6 . (5) Mc
4,14 . (6) Mc
4,15 . (7) Mc
4,21 . (8) Mc
4,25 . (9) Mc
4,27 . (10) Mc
4,29 . (11) Mc
4,39 . (12) Mc
4,41 .
15. pers. vnw. gen. mann. enk. autou (bij hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (143) . Mc 4 (4) : (1) Mc
4,2 . (2) Mc
4,25 . (3) Mc
4,32 . (4) Mc
4,36 .
132. Gelijkenis van het zaad dat vanzelf groeit : Mc 4,26-29 - Mc 4,26-29 - bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,26 - Mc 4,27 - Mc 4,28 - Mc 4,29 -
Mc 4,26b-27 : 5 nevenschikkende zinnen met elkaar verbonden door het voegwoord kai (en) . Drie zinnen hebben betrekking op de zaaier , twee op het zaad .
1. betrekk. voornaamw. nom. mann. enk. hos (die) . Taalgebruik in Mc 4 : betrekkelijk voornaamwoord . Taalgebruik in het N.T. : betrekkelijk voornaamwoord. Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,25 . (3) Mc 4,31 .
8. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc 4 : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet). ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,25 . (6) Mc 4,27 . (7) Mc 4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc 4,21 .
11. betrekk. voornaamw. nom. onzijdig enk. ho (dat) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .
Mc 4,26 - Mc 4,26 : 132. Gelijkenis van het zaad dat vanzelf groeit - Mc 4,26-29 - bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,26 - Mc 4,27 - Mc 4,28 - Mc 4,29 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 26 En Hij zeide: Alzo is het Koninkrijk Gods, gelijk of een
mens het zaad in de aarde wierp;
King James Bible . [26] And he said, So is the kingdom of God, as if a man should
cast seed into the ground;
Luther-Bibel . 26 Und er sprach: Mit dem Reich Gottes ist es so, wie wenn ein
Mensch Samen aufs Land wirft
Tekstuitleg van Mc 4,26 .
Mc 4,26.1.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik : kai
(en) in Mc . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) .
L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Van de eenenveertig verzen
in Mc 4 niet in acht verzen : (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
Mc 4,26.2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. elegen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Mc (31) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Een vorm van legô (zeggen) in Mc 4 in 11 verzen : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,26 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,38 . (11) Mc 4,41 . Een vorm van eipon (ik zei) in Mc 4 in 2 verzen : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 .
Mc 4,26.1. - 2. kai elegen (en hij zei) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . N.T. (19) . Mc (16) . Lc (2) . Joh (1) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Niet gevolgd door autois (hen) . N.T. (7) . Mc (5) . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,26 . (3) Mc 4,30 .
3. houtôs (zo, op deze wijze) . Taalgebruik in het N.T. : houtos
(zo) . Taalgebruik in Mc : houtos
(zo) .
Mc (10) : (1) Mc
2,7 . (2) Mc
2,8 . (3) Mc
2,12 . (4) Mc
4,26 . (5) Mc
7,18 . (6) Mc
9,3 . (7) Mc
10,43 . (8) Mc
13,29 . (9) Mc
14,59 . (10) Mc
14,59 .
Mc 4,26.5. bep. lidw. nom. vr. enk. hè (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,17 . (2) Mc 4,19 . (3) Mc 4,21 . (4) Mc 4,26 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,30 . (7) Mc 4,41 .
Mc 4,26.6. nom. + dat enk. basileia(i) (koninkrijk) . Taalgebruik in het N.T. : basileia (koninkrijk) . Taalgebruik in Mc : basileia (koninkrijk) . Mc (7) : (1) Mc 1,15 (nom.) . (2) Mc 3,24 (nom.) . (3) Mc 4,26 (nom.) . (4) Mc 10,14 (nom.) . (5) Mc 11,10 (nom.) . (6) Mc 13,8 (nom.) . (7) Mc 14,25 (dat.) . Een vorm van basileia (koninkrijk) in Mc 4 (3) : (1) Mc 4,11 (gen.) . (2) Mc 4,26 (nom.) . (3) Mc 4,30 (acc.) .
Mc 4,26.7. bep. lidw. gen. m. + onz. enk. tou (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,19 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,30 . (5) Mc 4,32 .
Mc 4,26.8. gen. mann. enk. theou (van God) van het zelfst. naamw. theos (God) . Taalgebruik in het N.T. : theos (God) . Taalgebruik in Mc : theos (God) . Vergelijk : L. deus , Fr. dieu . De vloek dju . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,26 . (3) Mc 4,30 .
Mc 4,26.5. - 8. hè basileia tou theou (het koninkrijk van God) . Mc (3 / 6) : (1) Mc 1,15 . (2) Mc 4,26 . (3) Mc 10,14 .
9. Onbep. voornaamw. van wijze hôs (zoals) . Taalgebruik : hôs (zoals). Mc 4 (4) : (1) Mc 4,26 . (2) Mc 4,27 . (3) Mc 4,31 . (4) Mc 4,36 .
(hôs (zoals) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
1956 | 1514 | 442 | 33 | 21 | 49 | 30 | 62 | 189 | 58 | 103 | 133 |
10. nom. mann. enk. anthrôpos (mens) . Taalgebruik in het N.T. : anthrôpos
(mens) . Taalgebruik in Mc : anthrôpos
(mens) .
Mc (14) : (1) Mc
1,23 . (2) Mc
2,27 . (3) Mc
3,1 . (4) Mc
4,26 . (5) Mc
5,2 . (6) Mc
7,11 . (7) Mc
8,37 . (8) Mc
10,7 . (9) Mc
10,9 . (10) Mc
12,1 . (11) Mc
13,34 . (12) Mc
14,13 . (13) Mc
14,21 . (14) Mc
15,39 .
12. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. und . D. der
, die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum ,
il-lam) .
Mc 4 (11) . (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,21 . (9) Mc
4,26 . (10) Mc
4,33 . (11) Mc
4,36 .
14. epi (op, bij) . Taalgebruik in het N.T. : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Mc 4 (8) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,5 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,20 . (5) Mc
4,21 . (6) Mc
4,26 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,38 .
15. bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. und . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,31 .
16. gen. vr. enk. gès (van de aarde) van het zelfst. naamw. gè (aarde) . Taalgebruik in Mc 4 : gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde). Mc 4 (4) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,31 .
Mc 4,27 - Mc 4,27 : 132. Gelijkenis van het zaad dat vanzelf groeit - Mc 4,26-29 - bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,26 - Mc 4,27 - Mc 4,28 - Mc 4,29 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 27 En voorts sliep, en opstond, nacht en dag; en het zaad
uitsproot en lang werd, dat hij zelf niet wist, hoe.
King James Bible . [27] And should sleep, and rise night and day, and the seed
should spring and grow up, he knoweth not how.
Luther-Bibel . 27 und schläft und aufsteht, Nacht und Tag; und der Same geht
auf und wächst - er weiß nicht wie.
Tekstuitleg van Mc 4,27 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
3. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
6. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
8. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
9. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,3 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,6 . (5) Mc
4,14 . (6) Mc
4,15 . (7) Mc
4,21 . (8) Mc
4,25 . (9) Mc
4,27 . (10) Mc
4,29 . (11) Mc
4,39 . (12) Mc
4,41 .
12. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
14. Onbep. voornaamw. van wijze hôs (zoals) . Taalgebruik : hôs (zoals). Mc 4 (4) : (1) Mc 4,26 . (2) Mc 4,27 . (3) Mc 4,31 . (4) Mc 4,36 .
(hôs (zoals) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
1956 | 1514 | 442 | 33 | 21 | 49 | 30 | 62 | 189 | 58 | 103 | 133 |
15. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc
4,22 . (2) Mc
4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc
4,5 . (2) Mc
4,7 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,25 . (6) Mc
4,27 . (7) Mc
4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc
4,21 .
Mc 4,28 - Mc 4,28 : 132. Gelijkenis van het zaad dat vanzelf groeit - Mc 4,26-29 - bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,26 - Mc 4,27 - Mc 4,28 - Mc 4,29 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 28 Want de aarde brengt van zelve vruchten voort: eerst het
kruid, daarna de aar, daarna het volle koren in de aar.
King James Bible . [28] For the earth bringeth forth fruit of herself; first
the blade, then the ear, after that the full corn in the ear.
Luther-Bibel . 28 Denn von selbst bringt die Erde Frucht, zuerst den Halm, danach
die Ähre, danach den vollen Weizen in der Ähre.
Tekstuitleg van Mc 4,28 .
2. bep. lidw. nom. vr. enk. hè (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,17 . (2) Mc 4,19 . (3) Mc 4,21 . (4) Mc 4,26 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,30 . (7) Mc 4,41 .
12. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,8 . (5) Mc
4,11 . (6) Mc
4,17 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,24 . (9) Mc
4,28 . (10) Mc
4,30 . (11) Mc
4,35 . (12) Mc
4,36 . (13) Mc
4,38 .
13. bep. lidw. nom. + dat. onz. enk. tô(i) (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc (68) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,28 . (3) Mc 4,36 . (4) Mc 4,39 .
Mc 4,29 - Mc 4,29 : 132. Gelijkenis van het zaad dat vanzelf groeit - Mc 4,26-29 - bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,26 - Mc 4,27 - Mc 4,28 - Mc 4,29 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 29 En als de vrucht zich voordoet, terstond zendt hij de
sikkel daarin, omdat de oogst daar is.
King James Bible . [29] But when the fruit is brought forth, immediately he
putteth in the sickle, because the harvest is come.
Luther-Bibel . 29 Wenn sie aber die Frucht gebracht hat, so schickt er alsbald
die Sichel hin; denn die Ernte ist da.
Tekstuitleg van Mc 4,29 .
1. hotan (telkens wanneer, wanneer, zodra) . Taalgebruik : hotan (telkens wanneer , wanneer, zodra) . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,15 . (2) Mc 4,16 . (3) Mc 4,29 . (4) Mc 4,31 . (5) Mc 4,32 .
2. de (echter) . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Mc : de (echter) . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,29 . (4) Mc 4,34 .
4. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,3 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,6 . (5) Mc
4,14 . (6) Mc
4,15 . (7) Mc
4,21 . (8) Mc
4,25 . (9) Mc
4,27 . (10) Mc
4,29 . (11) Mc
4,39 . (12) Mc
4,41 .
8. bep. lidw. nom. en acc. onz. enk. to (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,6 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,29 . (5) Mc 4,35 . (6) Mc 4,37 . (7) Mc 4,38 .
10. hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in het N.T. : hoti
(dat, omdat) . Taalgebruik in Mc : hoti
(dat, omdat) .
Mc (92) . Mc 4 (3) : (1) Mc
4,29 . (2) Mc
4,38 . (3) Mc
4,41 .
134. Gelijkenis van het mosterdzaad : Mc 4,30-32 - Mc 4,30-32 - Mt 13,31-32 - Lc 13,18-19 - Taalgebruiken -- Mc 4,30 - Mc 4,31 - Mc 4,32 -
Mc 4,30 - Mc 4,30 : 134. Gelijkenis van het mosterdzaad - Mc 4,30-32 - Mt 13,31-32 - Lc 13,18-19 - Taalgebruiken -- Mc 4,30 - Mc 4,31 - Mc 4,32 - | ||||||||||||||
|
Statenvertaling . 30 En Hij zeide: Waarbij zullen wij het Koninkrijk Gods vergelijken,
of met wat gelijkenis zullen wij hetzelve vergelijken?
King James Bible . [30] And he said, Whereunto shall we liken the kingdom of
God? or with what comparison shall we compare it?
Luther-Bibel . 30 Und er sprach: Womit wollen wir das Reich Gottes vergleichen,
und durch welches Gleichnis wollen wir es abbilden?
Bible de Jérusalem . 30. Et il disait : « Comment allons-nous comparer
le Royaume de Dieu ? ou par quelle parabole allons-nous le figurer ?
Tekstuitleg van Mc 4,30 .
1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
- Met dit nevenschikkend voegwoord και = kai (en) wordt de perikope Mc 3,20-21.31-35
(de ware huisgenoten van Jezus) met de parabelrede (Mc 4,1-34) verbonden .
2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ελεγεν = elegen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . Mc (31) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in Mc 4 (11) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,26 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,38 . (11) Mc 4,41 . in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) , in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 .
elegen (hij zei) | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | syn. | ev. | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 15 | |
1 | elegen (hij zei) | 81 | 10 | 71 | 3 | 31 | 19 | 13 | 4 | 1 | 53 | 66 | 1 : Mc 2,27 | 1: Mc 3,23 . | 7 : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . | 3 : (1) Mc 5,8 . (2) Mc 5,28 . (3) Mc 5,30 . | 4 : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 6,10 . (3) Mc 6,16 . (4) Mc 6,18 . | 4 : (1) Mc 7,9. (2) Mc 7,14 . (3) Mc 7,20 . (4) Mc 7,27 . | 2 : (1) Mc 8,21 . (2) Mc 8,24 . . | 3 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,24 . (3) Mc 9,31. | 1 : Mc 11,17 . | 2 : (1) Mc 12,35 . (2) Mc 12,38 . | 1 : Mc 14,36 . | 2 : (1) Mc 15,12 . (2) Mc 15,14 . |
- In Mc 4,2 leidt ελεγεν = elegen (hij zei) de parabel van de zaaier in (Mc 4,3-8) . Mc gebruikt
in Mc 4,2 ελεγεν = elegen (hij zei) voor de eerste maal in een reeks van 3 en 4 .
In Mc 4 wordt in totaal 13X een vorm van het werkwoord λεγω = legô (zeggen) gebruikt
(8X in de parabelrede en 5X in het stormstillingsverhaal) . Naast de zeven boven
genoemde verzen 2X act. ind. praesens 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc
4,35 , 2X ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) : (1) Mc
4,39 . (2) Mc
4,40 , 1X ind. praesens 3de pers. mv. λεγουσιν = legousin (zij zeggen) in Mc
4,38 en 1X ind. imperf. 3de pers. mv. ελεγον = elegon (zij zeiden) in Mc
4,41
- Hebreeuws : וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë
+ werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar
(hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem
= 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh
(1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) .
12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Gn 4 | ||
1879 | 594 | 868 | 120 | 56 | 241 | 315 | 150 | 10 | 95 | 24 | 7 |
- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω
= legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô
(zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar
(zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) . Lat. : legere .
l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik
in Tenakh : qôl
(stem) .
-
In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan .
1. - 2. και ελεγεν = kai elegen (en hij zei) . Taalgebruik in het NT : legô
(zeggen) . NT (19) . Mc (16) . Lc (2) . Joh (1) . Mc 4 (7) : (1) Mc
4,2 . (2) Mc
4,9 . (3) Mc
4,11 . (4) Mc
4,21 . (5) Mc
4,24 . (6) Mc
4,26 . (7) Mc
4,30 . Niet gevolgd door αυτοις = autois (hen) . NT (7) . Mc (5) . Lc (1) . Joh
(1) . Mc 4 (3) : (1) Mc
4,9 . (2) Mc
4,26 . (3) Mc
4,30 .
- ελεγεν δε = elegen de (hij zei echter) . LXX (3) . NT (12) . Mc (2) : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 7,20 .
3. pôs (hoe) . Taalgebruik in het N.T. : pôs
(hoe) . Taalgebruik in Mc : pôs
(hoe) . Vragend of onbepaald voornaamw. van wijze .
Mc (14) . Mc 4 (2) : (1) Mc
4,13 . (2) Mc
4,30 .
5. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .
6. acc. vr. enk. basileian (koninkrijk) van het zelfst. naamw. basileia
(koninkrijk) . Taalgebruik in het N.T. : basileia
(koninkrijk) . Taalgebruik in Mc : basileia
(koninkrijk) .
Mc (9) : (1) Mc
4,30 . 2 : (2) Mc
9,1 . (3) Mc
9,47 . (4) Mc
10,15 . (5) Mc
10,23 . (6) Mc
10,24 . (7) Mc
10,25 . (8) Mc
13,8 . (9) Mc
15,43 .
7. bep. lidw. gen. m. + onz. enk. tou (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,19 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,30 . (5) Mc 4,32 .
9. partikel è (of) , zie bep. lidw. nom. vr. enk. hè (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,17 . (2) Mc 4,19 . (3) Mc 4,21 . (4) Mc 4,26 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,30 . (7) Mc 4,41 .
10. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,8 . (5) Mc
4,11 . (6) Mc
4,17 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,24 . (9) Mc
4,28 . (10) Mc
4,30 . (11) Mc
4,35 . (12) Mc
4,36 . (13) Mc
4,38 .
12. pers. voornaamw. acc. vr. enk. autèn (haar) . Taalgebruik in het
N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (14) : (1) Mc
1,31 . (2) Mc
4,30 . (3) Mc
6,17 . (4) Mc
6,26 . (5) Mc
6,28 . (6) Mc
8,35 . (7) Mc
9,43 . (8) Mc
10,11 . (9) Mc
10,15 . (10) Mc
11,2 . (11) Mc
11,13 . (12) Mc
12,21 . (13) Mc
12,23 . (14) Mc
14,6 .
13. dat. vr. enk. parabolè(i) (parabel) . Taalgebruik : parabolè (parabel, gelijkenis) . Mc (1) Mc 4,30 .
parabolè (parabel) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom. + dat. vr. enk. parabolè(i) | 14 | 9 | 5 | 1 | 2 | 2 | 3 | 3 | 2 |
Mc 4,31 - Mc 4,31 : 134. Gelijkenis van het mosterdzaad - Mc 4,30-32 - Mt 13,31-32 - Lc 13,18-19 - Taalgebruiken -- Mc 4,30 - Mc 4,31 - Mc 4,32 - | ||||||||||||||
|
Statenvertaling . 31 Namelijk bij een mosterdzaad, hetwelk, wanneer het in
de aarde gezaaid wordt, het minste is van al de zaden, die op de aarde zijn.
King James Bible . [31] It is like a grain of mustard seed, which, when it is
sown in the earth, is less than all the seeds that be in the earth:
Luther-Bibel . 31 Es ist wie ein Senfkorn: wenn das gesät wird aufs Land, so
ist's das kleinste unter allen Samenkörnern auf Erden;
Bible de Jérusalem . 31. C'est comme un grain de sénevé qui, lorsqu'on
le sème sur la terre, est la plus petite de toutes les graines qui sont sur
la terre ;
Tekstuitleg van Mc 4,31 .
1. Onbep. voornaamw. van wijze hôs (zoals) . Taalgebruik : hôs (zoals). Mc 4 (4) : (1) Mc 4,26 . (2) Mc 4,27 . (3) Mc 4,31 . (4) Mc 4,36 .
hôs (zoals) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
1956 | 1514 | 442 | 33 | 21 | 49 | 30 | 62 | 189 | 58 | 103 | 133 |
Mc
4,31.2. dat. mann. enk. κοκκῳ = kokkô(j) van het zelfst. naamw. κοκκος = kokkos (kern, pit, zaad, graan) . Taalgebruik in het NT : kokkos (kerk, pit, zaad, graan) . Taalgebruik in de LXX : kokkos (kerk, pit, zaad, graan) . Bijbel (4) : (1) Sir 45,10 . (2) Mt
13,31 . (3) Mc
4,31 . (4) Lc 13,19 . Een vorm κοκκος = kokkos (kern, pit, zaad, graan) van in de LXX (2) : (1) Kl 4,5 . (2) Sir 45,10 . In het NT (7) : (1) Mt
13,31 . (2) Mt
17,20 .(3) Mc
4,31 . (4) Lc 13,19 . (5) Lc 17,6 . (6) Joh
12,24 . (7) 1
Kor 15,37 .
- nom. mann. enk. κοκκος = kokkos (kern, pit, zaad, graan) . Taalgebruik in het NT : kokkos (kerk, pit, zaad, graan) . Taalgebruik in de LXX : kokkos (kerk, pit, zaad, graan) . Bijbel (1) : Joh
12,24 .
- acc. mann. enk. κοκκον = kokkon van het zelfst. naamw. κοκκος = kokkos (kern, pit, zaad, graan) . Taalgebruik in het NT : kokkos (kerk, pit, zaad, graan) . Taalgebruik in de LXX : kokkos (kerk, pit, zaad, graan) . Bijbel (3) : (1) Mt
17,20 . (2) Lc 17,6 . (3) 1
Kor 15,37 .
Mc
4,31.3. gen. onz. enk. σιναπεως = sinapeôs (van de mosterd) van het zelfst. naamw. σιναπι = sinapi (mosterd) . Taalgebruik in het NT : sinapi (mosterd) . Taalgebruik in de LXX : sinapi (mosterd) . Bijbel (5) : (1) Mt
13,31 . (2) Mt
17,20 .(3) Mc
4,31 . (4) Lc 13,19 . (5) Lc 17,6 . Een vorm van σιναπι = sinapi (mosterd) in de LXX (0) , in het NT (5) , zie hierboven .
- Ned. : mosterd . D. : Senf (zie sinapi) . E. : moustard . Fr. : sénevé . Grieks : σιναπι = sinapi (mosterd) . Taalgebruik in het NT : sinapi (mosterd) . Latijn : sinapi . Waarschijnlijk van Egyptische oorsprong .
Mc
4,31.2. - 3. κοκκῳ σιναπεως = kokkô(j) sinapeôs (zaad van de mosterd) . Bijbel (3) : (1) Mt
13,31 . (2) Mc
4,31 . (3) Lc 13,19 .
- κοκκον σιναπεως = kokkon sinapeôs (zaad van de mosterd) . Bijbel (2) : (1) Mt
17,20 . (2) Lc 17,6 .
4. betrekk. voornaamw. nom. mann. enk. hos (die) . Taalgebruik in het N.T. : betrekkelijk voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : betrekkelijk voornaamwoord . Mc (25) . Mc 4 (3) : (5) Mc 4,9 . (6) Mc 4,25 . (7) Mc 4,31 .
Mc 4,31.5. ὁταν = hotan (telkens wanneer, wanneer, zodra) . Taalgebruik in het NT : hotan (telkens wanneer , wanneer, zodra) . Taalgebruik in de LXX : hotan (telkens wanneer , wanneer, zodra) . Mc (21) : (1) Mc 2,20 . (2) Mc 3,11 . (3) Mc 4,15 . (4) Mc 4,16 . (5) Mc 4,29 . (6) Mc 4,31 . (7) Mc 4,32 . (8) Mc 8,38 . (9) Mc 9,9 . (10) Mc 11,19 . . (11) Mc 11,25 . . (12) Mc 12,23 . (13) Mc 12,25 . (14) Mc 13,4 . (15) Mc 13,7 . (16) Mc 13,11 . (17) Mc 13,14 . (18) Mc 13,28 . (19) Mc 13,29 . (20) Mc 14,7 . (21) Mc 14,25 . Synoptici : Mc 13 (5) . Lc 21 (5) : (1) Mc 13,4 // Lc 21,7 . (2) Mc 13,7 :// Lc 21,9 . (3) Mt 24,15 // Mc 13,14 // Lc 21,20 . (4) Mt 24,32 // Mc 13,28 // Lc 21,30 . (5) Mt 24,33 // Mc 13,29 // Lc 21,31 .
hotan | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
298 | 179 | 119 | 19 | 21 | 27 | 16 | 2 | 25 | 9 | 67 | 83 |
Mc 4,31.6. pass. subjunctief aor. 3de pers. enk. σπαρῃ = sparè(j) (hij zou zaaien) van het werkw. σπειρω = speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik in het NT : speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik in de LXX : speirô (spreiden, zaaien) . Bijbel (2) : (1) Mc 4,31 . (2) Mc 4,32 . Een vorm van σπειρω = speirô (spreiden, zaaien) in de LXX (62) , in het NT (52) , in Mc (10) , allemaal in Mc 4 .
7. epi (op, bij) . Taalgebruik in het N.T. : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Mc 4 (8) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,5 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,20 . (5) Mc
4,21 . (6) Mc
4,26 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,38 .
9. gen. vr. enk. gès (van de aarde) van het zelfst. naamw. gè (aarde) . Taalgebruik in Mc 4 : gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde). Mc 4 (4) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,31 .
Mc
4,31.7. - 9. επι της γης = epi tès gès (op de aarde) . LXX (265) . NT (59) . Mt (8) : (1) Mt
6,10 . (2) Mt
6,19 . (3) Mt 9,6 . (4) Mt
16,19 (2X) . (5) Mt
18,18 (2X) . (6) Mt
18,19 . (7) Mt 23,9 . (8) Mt
23,35 .
- επι γης = epi gès (op aarde) . NT (4) . Mt (1) : Mt
28,18 . Mc () : (1) Mc 2,10 . (2) Mc
4,1 . (3) Mc
4,5 . (4) Mc
4,26 . (5) Mc
4,31 . (6) Mc
6,47 . (7) Mc 8,6 . (8) Mc 9,3 . (9) Mc 9,20 . (10) Mc
14,35 .
- Hebreeuws : אֶל הָאָרֶץ = `al hâ´ârèts (op de aarde) . Tenakh (88) . Gn ( 29) .
12. Een vorm van pas (ieder, elk, al) , bijvoegl. naamw. . Taalgebruik in Mc : pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in het N.T. : pas (ieder, elk, alles) . Hebr. kol . Lat. omnis . Fr. tout . Ned. elk , ieder . Mc 4 (6) : (1) Mc 4,1 (pas : nom. mann. enk.) . (2) Mc 4,11 (panta : nom. onz. mv.) . (3) Mc 4,13 (pasas : acc. vr. mv.) . (4) Mc 4,31 (pantôn : gen. mv.) . (5) Mc 4,32 (pantôn : gen. mv.) . (6) Mc 4,34 (panta : acc. onz. mv.) .
16. epi (op) . Taalgebruik in Mc 4 : epi (op) . Taalgebruik in het N.T. : epi (op, bij) . Ned. op . Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,20 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,38 .
17. bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,31 .
18. gen. vr. enk. gès (van de aarde) van het zelfst. naamw. gè (aarde) . Taalgebruik in Mc 4 : gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde). Mc 4 (4) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,31 .
Mc
4,31.16. - 18. επι της γης = epi tès gès (op de aarde) . LXX (265) . NT (59) . Mt (8) : (1) Mt
6,10 . (2) Mt
6,19 . (3) Mt 9,6 . (4) Mt
16,19 (2X) . (5) Mt
18,18 (2X) . (6) Mt
18,19 . (7) Mt 23,9 . (8) Mt
23,35 .
- επι γης = epi gès (op aarde) . NT (4) . Mt (1) : Mt
28,18 . Mc (10) : (1) Mc 2,10 . (2) Mc
4,1 . (3) Mc
4,5 . (4) Mc
4,26 . (5) Mc
4,31 . (6) Mc
6,47 . (7) Mc 8,6 . (8) Mc 9,3 . (9) Mc 9,20 . (10) Mc
14,35 .
- Hebreeuws : אֶל הָאָרֶץ = `al hâ´ârèts (op de aarde) . Tenakh (88) . Gn ( 29) .
Mc 4,32 - Mc 4,32 : 134. Gelijkenis van het mosterdzaad - Mc 4,30-32 - Mt 13,31-32 - Lc 13,18-19 - Taalgebruiken -- Mc 4,30 - Mc 4,31 - Mc 4,32 - | ||||||||||||||
|
Statenvertaling . 32 En wanneer het gezaaid is, gaat het op, en wordt het meeste
van al de moeskruiden, en maakt grote takken, alzo dat de vogelen des hemels
onder zijn schaduw kunnen nestelen.
King James Bible . [32] But when it is sown, it groweth up, and becometh greater
than all herbs, and shooteth out great branches; so that the fowls of the air
may lodge under the shadow of it.
Luther-Bibel . 32 und wenn es gesät ist, so geht es auf und wird größer als
alle Kräuter und treibt große Zweige, sodass die Vögel unter dem Himmel unter
seinem Schatten wohnen können.
Bible de Jérusalem . 32. mais une fois semé, il monte et devient la plus
grande de toutes les plantes potagères, et il pousse de grandes branches, au
point que les oiseaux du ciel peuvent s'abriter sous son ombre. »
Tekstuitleg van Mc 4,32 .
Mc 4,32.1.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
Mc 4,32.2. ὁταν = hotan (telkens wanneer, wanneer, zodra) . Taalgebruik in het NT : hotan (telkens wanneer , wanneer, zodra) . Taalgebruik in de LXX : hotan (telkens wanneer , wanneer, zodra) . Mc (21) : (1) Mc 2,20 . (2) Mc 3,11 . (3) Mc 4,15 . (4) Mc 4,16 . (5) Mc 4,29 . (6) Mc 4,31 . (7) Mc 4,32 . (8) Mc 8,38 . (9) Mc 9,9 . (10) Mc 11,19 . . (11) Mc 11,25 . . (12) Mc 12,23 . (13) Mc 12,25 . (14) Mc 13,4 . (15) Mc 13,7 . (16) Mc 13,11 . (17) Mc 13,14 . (18) Mc 13,28 . (19) Mc 13,29 . (20) Mc 14,7 . (21) Mc 14,25 . Synoptici : Mc 13 (5) . Lc 21 (5) : (1) Mc 13,4 // Lc 21,7 . (2) Mc 13,7 :// Lc 21,9 . (3) Mt 24,15 // Mc 13,14 // Lc 21,20 . (4) Mt 24,32 // Mc 13,28 // Lc 21,30 . (5) Mt 24,33 // Mc 13,29 // Lc 21,31 .
hotan | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
298 | 179 | 119 | 19 | 21 | 27 | 16 | 2 | 25 | 9 | 67 | 83 |
Mc 4,32.4. act. ind. praes. 3de pers. enk. αναβαινει = anabainei (hij beklimt) van het werkw.
αναβαινω = anabainô
(beklimmen, naar boven klimmen, naar boven banen) . Taalgebruik in het NT : anabainô
(beklimmen) . Taalgebruik in de LXX : anabainô
(beklimmen) .
Taalgebruik in Mc : anabainô
(beklimmen) . Bijbel (11) . LXX (7) . NT (4) : (1) Mc 3,13 . (2) Mc
4,32 . (3) Apk 14,11 . (4) Apk 19,3 . Een vorm van
αναβαινω = anabainô (beklimmen, klimmen op) in de LXX (685) , in het NT (81) , in Mc in 9 verzen
: (1) Mc
1,10 . (2) Mc
3,13 . (3) Mc
4,7 . (4) Mc
4,8 . (5) Mc
4,32 . (6) Mc
6,51 . (7) Mc
10,32 . (8) Mc
10,33 . (9) Mc
15,8 .
- act. ind. aor. 3de pers. enk. ανεβη = anebè (hij klom naar boven) van het werkw.
αναβαινω = anabainô
(beklimmen, naar boven klimmen, naar boven banen) . Taalgebruik in het NT : anabainô
(beklimmen) . Taalgebruik in de LXX : anabainô
(beklimmen) . Taalgebruik in Lc : anabainô
(beklimmen) . Bijbel (187) . OT (165) . NT (22) .
Bij Matteüs
komt het in drie verzen voor : bij het doopsel (Mt
3,16) , bij de bergrede (Mt
5,1) en bij het wandelen over het water (Mt
14,23) . Mc (1) : Mc
6,51 . Lc (3) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
9,28 . (3) Lc
19,4 .
anabainô (beklimmen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
act. ind. aor. 3de pers. enk. anebè | 187 | 165 | 22 | 3 | 1 | 3 | 5 | 6 | 2 | 2 | 7 | 12 |
- Hebreeuws . ויעל = wj`l : (1) verbindingsletter wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיַּעַל / וַיָּעַל = wajja`al / wajjâ`al (en hij klom op) . (2) verbindingsletter wë + act. qal jussief 3de pers. mann. enk. וְיַּעַל = wëja`al (en ga op) van het werkw. עָלָה = `âlâh (opgaan, opklimmen) . Taalgebruik in Tenakh : `âlâh (opgaan, opklimmen) . Tenakh (115) . Pentateuch (26) . Eerdere Profeten (63) . Latere Profeten (7) . 12 Kleine Profeten (1) . Geschriften (18) . Gn (10) : (1) Gn 8,20 . (2) Gn 13,1 . (3) Gn 17,22 . (4) Gn 19,30 . (5) Gn 26,23 . (6) Gn 35,13 . (7) Gn 38,12 . (8) Gn 46,29 . (9) Gn 50,7 . (10) Gn 50,9 . Ex (11) : (1) Ex 10,12 . (2) Ex 10,14 . (3) Ex 19,18 . (4) Ex 19,20 . (5) Ex 24,9 . (6) Ex 24,13 . (7) Ex 24,15 . (8) Ex 24,18 . (9) Ex 34,4 . (10) Ex 40,25 . (11) Ex 40,29 . Dt (1) Dt 34,1 .
Mc 4,32.5.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
Mc 4,32.8. Een vorm van pas (ieder, elk, al) , bijvoegl. naamw. . Taalgebruik in Mc : pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in het N.T. : pas (ieder, elk, alles) . Hebr. kol . Lat. omnis . Fr. tout . Ned. elk , ieder . Mc 4 (6) : (1) Mc 4,1 (pas : nom. mann. enk.) . (2) Mc 4,11 (panta : nom. onz. mv.) . (3) Mc 4,13 (pasas : acc. vr. mv.) . (4) Mc 4,31 (pantôn : gen. mv.) . (5) Mc 4,32 (pantôn : gen. mv.) . (6) Mc 4,34 (panta : acc. onz. mv.) .
10. gen. onz. mv. λαχανων = lachanôn van het zelfst. naamw. λαχανον = lachanon (gekweekte groente) . Bijbel (4) : (1) 1 K 21,2 . (2) Spr 15,17 . (3) Mt 13,32 . (4) Mc 4,32 . Een vorm van in de LXX (5) , in het NT (4) : (1) Mt 13,32 . (2) Mc 4,32 . (3) Lc 11,42 . (4) Rom 14,2 .
Mc 4,32.11.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
Mc 4,32.18. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .
Mc 4,32.20.
pers. vnw. gen. mann. enk. autou (bij hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (143) . Mc 4 (4) : (1) Mc
4,2 . (2) Mc
4,25 . (3) Mc
4,32 . (4) Mc
4,36 .
136. Jezus spreekt in gelijkenissen : Mc 4,33-34 - Mc 4,33-34 - Mt 13,34-35 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,33 - Mc 4,34 -
Mc 4,33 - Mc 4,33 : 136. Jezus spreekt in gelijkenissen - Mc 4,33-34 - Mt 13,34-35 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,33 - Mc 4,34 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 33 En door vele zulke gelijkenissen sprak Hij tot hen het
Woord, naardat zij het horen konden.
King James Bible . [33] And with many such parables spake he the word unto them,
as they were able to hear it.
Luther-Bibel . 33 Und durch viele solche Gleichnisse sagte er ihnen das Wort
so, wie sie es zu hören vermochten.
Tekstuitleg van Mc 4,33 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
3. dat. vr. mv. parabolais (parabels, gelijkenissen) van het zelfst. naamw.
van het zelfst. naamw. parabolè (parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in
het N.T. : parabolè
(parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in Mc : parabolè
(parabel, gelijkenis) . Paraballô : naast elkaar werpen , vergelijken
.
Mc (5) : (1) Mc
3,23 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,11 . (4) Mc
4,33 . (5) Mc
12,1 .
5. act. ind. imperf. 3de pers. enk. elalei (hij sprak) van het werkw. laleô
(lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in het N.T. : laleô
(lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in Mc : laleô
(lallen, spreken, praten) .
Mc (6) : (1) Mc
2,2 . (2) Mc
4,33 . (3) Mc
4,34 . (4) Mc
7,35 . (5) Mc
8,32 . (6) Mc
14,31 . Een vorm van laleô (lallen, spreken, praten) in Mc in 19 verzen
.
6. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .
autoi | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
7 | dat. mann. en onz. mv.autois | 117 | 4 | 6 | 5 | 10 | 5 | 13 | 5 | 7 | 10 | 12 | 7 | 8 | 2 | 13 | 7 | 3 | 1722 | 1180 | 542 | 101 | 117 | 89 | 97 | 75 | 47 | 16 | 307 | 404 |
7. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik
in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep.
lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc (124) . Mc 4 (11) . (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,21 . (9) Mc
4,26 . (10) Mc
4,33 . (11) Mc
4,36 .
8. zelfst. naamw. acc. mann. enk. logon (woord) . Taalgebruik in het N.T. : logos
(woord) . Taalgebruik in Mc : logos
(woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon
.
Mc 4 (8) : (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,33 .
11. act. inf. praes. akouein van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen) . Taalgebruik in Mc : akouô (horen) . Taalgebruik in Lc : akouô (horen) . Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Mc (4) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,33 . (4) Mc 7,37 . Een vorm van akouô (horen) in Mc (41) , in Mc 4 (10) : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,15 . (5) Mc 4,16 . (6) Mc 4,18 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,23 . (9) Mc 4,24 . (10) Mc 4,33 .
Mc 4,34 - Mc 4,34 : 136. Jezus spreekt in gelijkenissen - Mc 4,33-34 - Mt 13,34-35 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,33 - Mc 4,34 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 34 En zonder gelijkenis sprak Hij tot hen niet; maar Hij
verklaarde alles Zijn discipelen in het bijzonder.
King James Bible . [34] But without a parable spake he not unto them: and when
they were alone, he expounded all things to his disciples.
Luther-Bibel . 34 Und ohne Gleichnisse redete er nicht zu ihnen; aber wenn sie
allein waren, legte er seinen Jüngern alles aus.
Tekstuitleg van Mc 4,34 .
1. chôris (afgezien van, behalve) . Taalgebruik : chôris (afgezien van, behalve) . In Mc 4,34 .
chôris (afgezien van, behalve) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
53 | 15 | 38 | 3 | 1 | 1 | 3 | 30 | 5 | 8 | 27 | 3 |
2. de (echter) . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Mc : de (echter) . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,29 . (4) Mc 4,34 .
3. parabolès (van de parabel) . Genitief vrouwelijk enkelvoud . Taalgebruik : parabolè (parabel, gelijkenis) . In drie verzen in de bijbel : (1) Mt 13,34 . (2) Mc 4,34 . (3) Lc 8,4 .
4. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc
4,22 . (2) Mc
4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc
4,5 . (2) Mc
4,7 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,25 . (6) Mc
4,27 . (7) Mc
4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc
4,21 .
6. voornaamw. dat. mann. en onz. mv.autois (hen) van autos . Taalgebruik in
het N.T. : aanwijzend
voornaamwoord . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc 4 (10) : (1) Mc
4,2 . (2) Mc
4,11 . (3) Mc
4,12 . (4) Mc
4,13 . (5) Mc
4,21 . (6) Mc
4,24 . (7) Mc
4,33 . (8) Mc
4,34 . (9) Mc
4,35 . (10) Mc
4,40 .
7.
8. acc. vr. enk. idian (eigen) van het bijvoegl. naamw. idios (eigen) . Taalgebruik
in het N.T. : idios
(eigen) . Taalgebruik in Mc : idios
(eigen) .
Mc (7) : (1) Mc
4,34 . (2) Mc
6,31 . (3) Mc
6,32 . (4) Mc
7,33 . (5) Mc
9,2 . (6) Mc
9,28 . (7) Mc
13,3 .
7. - 8. kat'idian (?? oikian) : bij zijn eigen - bij zijn huis = thuis .
In zeven verzen bij Mc : (1) Mc
4,34 . (2) Mc
6,31 . (3) Mc
6,32 . (4) Mc
7,33 . (5) Mc
9,2 . (6) Mc
9,28 . (7) Mc
13,3 .
14. Een vorm van pas (ieder, elk, al) , bijvoegl. naamw. . Taalgebruik in Mc : pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in het N.T. : pas (ieder, elk, alles) . Hebr. kol . Lat. omnis . Fr. tout . Ned. elk , ieder . Mc 4 (6) : (1) Mc 4,1 (pas : nom. mann. enk.) . (2) Mc 4,11 (panta : nom. onz. mv.) . (3) Mc 4,13 (pasas : acc. vr. mv.) . (4) Mc 4,31 (pantôn : gen. mv.) . (5) Mc 4,32 (pantôn : gen. mv.) . (6) Mc 4,34 (panta : acc. onz. mv.) .
- Mc 4,1 - Mc 4,2 - Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 - Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 - Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - Mc 4,24 - Mc 4,25 - Mc 4,26 - Mc 4,27 - Mc 4,28 - Mc 4,29 - Mc 4,30 - Mc 4,31 - Mc 4,32 - Mc 4,33 - Mc 4,34 - Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -
142. Het bedaren van de storm : Mc 4,35-41 -- Mc 4,35-41 - Mt 8,23-27 - Lc 8,22-25 - - bijbeloverzicht -- bijbelta ;algebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -- Mc 4 -
Als een tekst geen aanduiding van hoofdstukken en verzen of van leestekens
(komma's, punten enz.) heeft , zijn er in de tekst zelf wel aanwijzingen om
de tekst goed te lezen . Wie de nummering van hoofdstukken en verzen heeft aangebracht
, heeft sommige van die aanwijzingen onderkend . Zo heeft de 'indeler' meestal
een nieuw vers aangegeven wanneer een nieuw (of ander) personage aan de beurt
is . De 'nummeraar' deelt Mc
4,35-41 in zeven verzen in . Telkens is een nieuw (ander) personage aan
de beurt . Er is ook een nieuw personage in Mc
4,38b en in Mc
4,39b maar geen begin van een nieuw vers . In al deze gevallen (negenmaal)
wordt de zin ingeleid door het nevenschikkend voegwoord και = kai (en) . In deze pericope
wordt και = kai (en) 16 X , telkens bij het begin van een nevenschikkende
zin , en 1X als verbinding tussen twee bepalingen . In het Hebreeuws spreken
we van een waw consecutivum . Deze ו = waw is als een voorvoegsel aan het werkwoord
gevoegd . Zo merken we dat in twaalf gevallen het werkwoord onmiddellijk na
και = kai (en) volgt ; in de twee zinnen (Mc
4,36b en Mc
4,38a) met ην èn (was / waren) is dit niet het geval . Uitzondering
vormt de zin Mc
4,37b και τα κυματα επεβαλλεν = kai ta kumata epeballen (en de golven beukten tegen) .
Marcus gebruikt vaak een participium aorist gevolgd door een aorist . Deze constructie
wordt vaak gebruikt in de LXX om twee werkwoorden te vertalen die door een waw
consecutivum zijn verbonden . We treffen dit aan in Mc 4,39 en in gewijzigde vorm (participium aorist gevolgd door praesens) in Mc 4,36 .
Uit dit alles moge blijken hoe Mc
4,35-41 de kentrekken heeft van een mondeling verteld verhaal : en... en...
en...
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | |
Mc 4,35 (Jezus) | Mc 4,36 (leerlingen) | Mc 4,37 (storm) | Mc 4,38 (Jezus) | Mc 4,38b (de leerlingen) | Mc 4,39 (Jezus) | Mc 4,39b (wind...) | Mc 4,40 (Jezus) | Mc 4,41 (de leerlingen) | |
nevenschikkend voegwoord | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) |
werkwoord | legei (hij zegt) | afentes ton ochlon paralambanousin (de menigte achtergelaten nemen zij hem mee) | ginetai (er ontstaat) | autos èn (hij was) | egeirousin (zij wekken) | diegertheis epetimèsen (opgestaan beval hij) | ekopasen (ging liggen) | eipen (hij zei) | efobèthèsan fobon megan (en zij werden door grote vrees bevangen) |
autois (aan hen)... | lailaps megalè anemou (een grote windstorm) | auton (hem) | tôi anemôi (aan de wind)... | autois (aan hen) |
- In Mc 4,35-41 durft Marcus de tegenwoordige en de verleden tijd door elkaar gebruiken
.
- Vóór een rechtstreekse rede wordt meestal een vorm van het werkwoord
λεγω = legô (zeggen) gebruikt . In Mc
4,35-41 is dit vijfmaal het geval : (1) λεγει = legei (hij zegt) : Mc
4,35 . (2) λεγουσιν = legousin (zij zeggen) : Mc
4,38 . (3) en (4) ειπεν = eipen (hij zei) : Mc
4,39 en Mc
4,40 . (5) ελεγον = elegon (zij zeiden) : Mc
4,41 . Jezus is driemaal aan het woord: (1) Mc
4,35 (4 woorden - 8 lettergrepen) . (2) Mc
4,39 (2 woorden - 7 lettergrepen) . (3) Mc
4,40 (2 X 3 woorden ; (1 X 5) + (1 X 7) lettergrepen) . Totaal bij Jezus : 12 woorden
en 27 lettergrepen . De leerlingen zijn tweemaal aan het woord : (1) Mc
4,38 (6 woorden - 15 lettergrepen) . (2) Mc
4,41 (13 woorden - 25 lettergrepen . Totaal bij de leerlingen : 19 woorden
en 40 lettergrepen . Totaal in de dialogen : 31 woorden en 67 lettergrepen .
Mc 4,35 (Jezus) | Mc 4,38 (leerlingen) | Mc 4,39 (Jezus) | Mc 4,40 (Jezus) | Mc 4,41 (leerlingen) | |
Kai (en) | kai (en) | kai ... (en...) | kai (en) | kai (en) | kai (en) |
legei (hij zegt) | legousin (zij zeiden) | epetimèsen (hij beval) | eipen (hij zei) | eipen (hij zei) | elegon (zij zeiden) |
autois (aan hen) | autôi (tot hem) | tô anemôi (aan de wind) | tèi thalassèi (aan de zee) | autois (tot hen) | pros allèlous (tot elkaar) |
+ directe rede | + directe rede | + directe rede) | + directe rede | + directe rede |
De gelijkenis tussen Mc 1,23-28 en Mc 4,35-41 is groot . Het verhaal van de stormstilling is ingebed in een verhaal van het oversteken van het meer en de dialoog tussen Jezus en zijn leerlingen .
situatie | situatie | bevel | bevel | uitwerking | uitwerking | ||
Mc 1,23 | Mc 4,37 | Mc 1,25 | Mc 4,39 | Mc 1,26 | Mc 4,39 | ||
kai epetimèsen autôi ho Ièsous legôn (en Jezus beval hem zeggend:) | kai diergertheis epetimèsen tôi anemôi kai eipen tèi thalassèi (en gewekt beval hij aan de wind en zei hij aan de zee) | ||||||
kai... èn ... anthrôpos en pneumati akathartôi (een mens met een onzuivere geest) | kai ginetai lailaps megalè anemou kai ta kumata epeballen eis to ploion hôste èdè gemizesthai to ploion (en er komt een grote windstorm en de golven beukten op de boot zodat de boot reeds aan het vollopen was | kai ekopasen ho anemos kai egeneto galènè megalè (en de wind ging liggen en het werd muisstil) | |||||
kai anekraxen (en hij schreeuwde het uit) | fimôthèti (zwijg) | siôpa, pefimôso (zwijg, wees stil) | kai fônèsan fônèi megalèi (- de onreine geest - geroepen met stemgeluid) | ||||
kai exelthe ex autou (en ga uit hem uit) | exèlthen ex autou (ging uit hem uit) | ||||||
55. Uitdrijving van een demon : Mc 1,23-28 - Lc 4,33-37 - | 142. Het bedaren van de storm : Mc 4,35-41 - Mt 8,23-27 - Lc 8,22-25 - | 55. Uitdrijving van een demon : Mc 1,23-28 - Lc 4,33-37 - | 142. Het bedaren van de storm : Mc 4,35-41 - Mt 8,23-27 - Lc 8,22-25 - | 55. Uitdrijving van een demon : Mc 1,23-28 - Lc 4,33-37 - | 142. Het bedaren van de storm : Mc 4,35-41 - Mt 8,23-27 - Lc 8,22-25 - |
Zonderen we nu de dialoog tussen Jezus en de leerlingen af , dan zien we volgend beeld : de oversteek naar de overzijde bedreigt de leerlingen met ondergang .
Mc 4,35 : Jezus tot de leerlingen | Mc 4,38b : de leerlingen tot Jezus | Mc 4,40 : Jezus tot de leerlingen |
dielthômen eis to peran (laten we oversteken naar de overzijde) | didaskale, ou melei soi hoti apollumetha (meester, raakt het je niet dat wij ten onder gaan) | tí deiloi este houtôs; pôs ouk echete pistin (waarom zijn jullie zo bang? hebben jullie nog geen geloof? ) |
De oversteek naar de overzijde (het land van de heidenen) roept het beeld op van Jona . Door zijn gebrek aan geloof dreigt hij onder te gaan . Ook de leerlingen dreigen door gebrek aan geloof onder te gaan . De oversteek vraagt een groot geloof .
Mc 4,35 - Mc 4,35 -- Mc 4,35-41 - Mt 8,23-27 - Lc 8,22-25 -- bijbeloverzicht -- bijbeltaalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -- Mc 4 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 35 En op denzelfden dag, als het nu avond geworden was, zeide
Hij tot hen: Laat ons overvaren aan de andere zijde.
King James Bible . And the same day, when the even was come, he saith unto them,
Let us pass over unto the other side.
Luther-Bibel . 35 Und am Abend desselben Tages sprach er zu ihnen: Lasst uns
hinüberfahren.
Tekstuitleg van Mc 4,35 . Dit vers Mc 4,35 telt 13 woorden , 28 (2 X 2 X 7) lettergrepen en 65 (5 X 13) letters . De getalwaarde van Mc 4,35 is 4896 (2 X 2 X 2 X 2 X 2 X 3 X 3 X 17) . Woorden van Jezus : 4 ; 8 lettergrepen en 19 letters .
Mc 4,35 | Mt 8,23 | Lc 8,22 | |
Kai legei autois en ekeinèi tèi hèmerai opsias genomenès, dielthômen eis to peran / 35Καὶ λέγει αὐτοῖς ἐν ἐκείνῃ τῇ ἡμέρᾳ ὀψίας γενομένης, Διέλθωμεν εἰς τὸ πέραν. | kai embanti autô eis to ploion èkolouthèsan autô oi mathètai autou | 22Ἐγένετο δὲ ἐν μιᾷ τῶν ἡμερῶν καὶ αὐτὸς ἐνέβη εἰς πλοῖον καὶ οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ, καὶ εἶπεν πρὸς αὐτούς, Διέλθωμεν εἰς τὸ πέραν τῆς λίμνης: καὶ ἀνήχθησαν. |
Mc 4,35.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (33) . Niet in : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 |
kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 |
verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 4,35.2. act. ind. praes. 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van act. 2de aor. ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) .
legô : act. ind. praes. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3 | act. ind. pr. 3de pers. enk. legei | 1027 | 702 | 325 | 54 | 62 | 14 | 112 | 11 | 46 | 26 | 130 | 242 |
3 | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | |
1 | legei (hij zegt) | 3 : (1) Mc 1,38 . (2) Mc 1,41 . (3) Mc 1,44 . | 6 : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 2,8 . (3) Mc 2,10 . (4) Mc 2,14 . (5) Mc 2,17 . (6) Mc 2,25 . | 5 : (1) Mc 3,3 . (2) Mc 3,4 . (3) Mc 3,5 . (4) Mc 3,33 . (5) Mc 3,34 . | 2 : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 4,35 . | 6 : (1) Mc 5,7 . (2) Mc 5,9 . (3) Mc 5,19 . (4) Mc 5,36 . (5) Mc 5,39 . (6) Mc 5,41 . | 3 : (1) Mc 6,31 . (2) Mc 6,38 . (3) Mc 6,50 . |
Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | ||
1 | legei (hij zegt) | 3 : (1) Mc 7,18 . (2) Mc 7,28 . (3) Mc 7,34 . | 5 : (1) Mc 8,1 . (2) Mc 8,12 . (3) Mc 8,17 . (4) Mc 8,29 . (5) Mc 8,33 . | 3 : (1) Mc 9,5 . (2) Mc 9,19 . (3) Mc 9,35 . | 5 : (1) Mc 10,11 . (2) Mc 10,23 . (3) Mc 10,24 . (4) Mc 10,27 . (5) Mc 10,42 . | 4 : (1) Mc 11,2 . (2) Mc 11,21 . (3) Mc 11,22 . (4) Mc 11,33 . | 2 : (1) Mc 12,16 . (2) Mc 12,37 . | 1 : Mc 13,1 . | 12 : (1) Mc 14,13 . (2) Mc 14,14 . (3) Mc 14,27 . (4) Mc 14,30 . (5) Mc 14,32 . (6) Mc 14,34 . (7) Mc 14,37 . (8) Mc 14,41 . (9) Mc 14,45 . (10) Mc 14,61 . (11) Mc 14,63 . (12) Mc 14,67 . | 1 : Mc 15,2 . | 1 : Mc 16,6 . |
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . D. : sagen . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Lat. : legere .
Mc 4,35.3. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .
autoi | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
7 | dat. mann. en onz. mv.autois | 117 | 4 | 6 | 5 | 10 | 5 | 13 | 5 | 7 | 10 | 12 | 7 | 8 | 2 | 13 | 7 | 3 | 1722 | 1180 | 542 | 101 | 117 | 89 | 97 | 75 | 47 | 16 | 307 | 404 |
Mc 4,35.1.
- 3. και λεγει αυτοις = kai legei autois (en hij zegt hen) . LXX (3) : (1) Ex 20,20 . (2) Ex 32,2 . (3) Ex 32,27 . NT (31) . Slechts in de evangelies . Mt (9) . Mc (14) : (1) Mc
1,38 . (2) Mc
3,4 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,35 . (5) Mc
6,50 . (6) Mc
7,18 . (7) Mc
9,35 . (8) Mc
10,11 . (9) Mc
11,2 . (10) Mc
12,16 . (11) Mc
14,13 . (12) Mc
14,27 . (13) Mc
14,34 . (14) Mc
14,41 . Lc (1) : Lc
24,36 . Joh (7) .
- και ελεγεν αυτοις = kai elegen autois (en hij zei hen) . NT (13) . Mc
(12) : (1) Mc 2,27 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,9 . (4) Mc
4,11 . (5) Mc
4,21 . (6) Mc
4,24 . (7) Mc 6,10 . (8) Mc 7,9 . (9) Mc 8,21 . (10) Mc 9,1 . (11) Mc
9,31. (12) Mc
12,38 . Lc (1) : Lc 6,5 .
- ελαλει αυτοις = elalei autois (en hij sprak tot hen) . LXX (1) : Jdt 14,8 . NT (6) : (1) Mt
13,34 . (2) Mc 2,2 . (3) Mc
4,33 . (4) Mc
4,34 . (5) Lc 9,11 . (6) Joh
10,6 .
- και ειπεν αυτοις = kai eipen autois (en hij zei hen) . LXX (89) . NT (30) . Slechts in de evangelies . Mt (3) : (1) Mt
8,32 . (2) Mt
9,15 . (3) Mt
20,17 . Mc (8) : (1) Mc
1,17 . (2) Mc 2,19 . (3) Mc
4,40 . (4) Mc 6,31 . (5) Mc 9,29 . (6) Mc
10,14 . (7) Mc
14,24 . (8) Mc 16,15 . Lc (9) : (1) Lc
2,10 . (2) Lc
9,48 . (3) Lc
13,22 . (4) Lc
16,15 . (5) Lc
22,35 . (6) Lc
22,46 . (7) Lc
24,19 . (8) Lc
24,38 . (9) Lc
24,46 . Joh (10) .
Mc 4,35.4. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX : en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .
en (in) . | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
119 | 13 | 7 | 2 | 13 | 9 | 12 | 5 | 9 | 7 | 10 | 9 | 7 | 7 | 5 | 4 | 11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Ned. in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : en . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Hebreeuws : בְּ = bë . Latijn : in .
Mc 4,35.1. - 4. και λεγει αυτοις εν = kai legei autois en (en hij zegt hen op) . Slechts in Mc 4,35 in de Bijbel .
Mc 4,35.5. nom. + dat. vr. enk. εκεινη / εκεινῃ = ekeikè(i) (die) van het aanwijz. voornaamw. εκεινος (die) . Taalgebruik in het NT : ekeinos (die) . Taalgebruik in de LXX : ekeinos (die) . Taalgebruik in Mc : ekeinos (die) . Mc (6) : (1) Mc 2,20 (dat.) . (2) Mc 3,24 (nom.) . (3) Mc 3,25 (nom.) . (4) Mc 4,35 (dat.) . (5) Mc 13,11 (dat.) . (6) Mc 16,10 (nom.) .
ekeinos (die) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom. + dat. vr. enk. ekeinè(i) | (1) Mc 2,20 . | (2) Mc 3,24 . (3) Mc 3,25 . | (4) Mc 4,35 . | (5) Mc 13,11 . | (6) Mc 16,10 . | 323 | 277 | 46 | 11 | 6 | 8 | 10 | 5 | 5 | 1 | 25 | 35 | 5 |
In het Griekse woord εκεινος (die) zien we het Griekse woord εκει (hier, daar; Fr. : ici) , dat een plaats aanwijst .
Mc 4,35.6. bep. lidw. dat. vr. enk. τῃ = tè(i) (de) van het bepaald lidw. ἡ = hè . Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc (55) . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,35 . (4) Mc 4,38 . (5) Mc 4,39 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
7. | dat. vr. enk. tè(i) | 55 | 6 | 2 | 1 | 5 | 2 | 5 | 3 | 4 | 3 | 3 | 3 | 3 | 2 | 6 | 4 | 3 | 3381 | 2631 | 750 | 94 | 55 | 119 | 64 | 122 | 264 | 32 | 268 | 332 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Ned. : de . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 4,35.7. nom. + dat. vr. enk. ἡμερα / ἡμερᾳ = hèmera(i) (dag) . Zie : ἡμερα = hèmera (dag) . Taalgebruik in het NT : hèmera (dag) . Taalgebruik in de Septuaginta : hèmera (dag) . Taalgebruik in Mc : hèmera (dag) . Mc (3) : (1) Mc 2,20 . (2) Mc 4,35 . (3) Mc 14,12 .
hèmera (dag) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. en dat. vr. enk. hèmera(i) | 854 | 750 | 104 | 13 | 3 | 27 | 17 | 12 | 28 | 4 | 43 | 60 | ||
totaal | 2508 | 2029 | 479 | 43 | 26 | 82 | 31 | 93 | 183 | 21 | 151 | 182 |
hèmera (dag) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | |
1 | nom. en dat. vr. enk. hèmera(i) | 3 | (1) Mc 2,20 . | (2) Mc 4,35 . | (3) Mc 14,12 . | ||||||||
2 | gen. vr. enk. + acc. vr. mv hèmeras | 11 | (1) Mc 1,13 . | (2) Mc 5,5 . | (3) Mc 6,21 . | (4) Mc 8,31 . | (5) Mc 9,2 . (6) Mc 9,31 . | (7) Mc 10,34 . | (8) Mc 13,20 . (9) Mc 13,32 . | (10) Mc 14,1 . (11) Mc 14,25 . | |||
3 | acc. vr. enk. hèmeran | 2 | |||||||||||
4 | gen. vr. mv. hèmerôn | 2 | (1) Mc 2,1 . | (2) Mc 14,58 . | |||||||||
5 | dat. vr. mv. hèmerais | 5 | (1) Mc 1,9 . | (2) Mc 8,1 . | (3) Mc 13,17 . (4) Mc 13,24 . | ||||||||
totaal | 23 | 2 | 2 | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 | 1 | 4 | 3 | 1 |
- Ned. : dag . Arabisch : يَوم = jaum (dag) . Taalgebruik in de Qoran : dag (jaum) . D. : Tag . E. : day . F. : jour < Lat. diurnum . Cfr journaal . Grieks : ἡμερα = hèmera (dag) . Taalgebruik in het NT : hèmera (dag) . Hebreeuws : יוֹם = jôm (dag) . Taalgebruik in Tenakh : jôm (dag) . Latijn : dies (dag) . diurnus (dagelijks) .
Mc 4,35.4.
- 7. εν εκεινῃ τῃ ἡμερᾳ = en ekeinè(i) tè(i) hèmera(i) (op die dag) . LXX (33) . NT (13) . Mt (2) . Mc (2)
: (1) Mc
2,20 . (2) Mc
4,35 . Lc (2) . Joh (4) . Hnd (1) . Br. (2) .
- בְּיוֹם /בַּיּוֹם = bëjôm / bajjôm = op een (de) dag < voorzetsel bë + (bepaald lidw. ha) + יוֹם = jôm (dag) . Taalgebruik
in Tenakh : jôm
(dag) . Getalwaarde : jod = 10 , waw = 6 , mem = 13 of 40 ; totaal : 29
OF 56 (2³ X 7) . Structuur : 1 - 6 - 4 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (491) . Pentateuch
(130) . Eerdere Profeten (102) . Latere Profeten (116) . 12 Kleine
Profeten (62) . Geschriften (81) . 12 kl. Prof. (62) .
Mc 4,35.8. gen. vr. enk. οψιας = opsias ('s avonds) van het zelfst. naamw. οψια = opsia (avond) . Taalgebruik in het NT : opsia (avond) . Taalgebruik in de LXX : opsia (avond) . Taalgebruik in Mc : opsia (avond) . Bijbel = NT (14) . Mt (7) : (1) Mt 8,16 . (2) Mt 14,15 . (3) Mt 14,23 . (4) Mt 16,2 . (5) Mt 20,8 . (6) Mt 26,20 . (7) Mt 27,57 . Mc (6) : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 4,35 . (3) Mc 6,47 . (4) Mc 11,11 . (5) Mc 14,17 . (6) Mc 15,42 . Joh (1) : Joh 20,19 . Synoptici : 1) Mt 8,16 // Mc 1,32 . (2) Mt 14,23 // Mc 6,47 . (3) Mt 26,20 // Mc 14,17 . (4) Mt 27,57 // Mc 15,42 . Synoptici : (1) Mc 1,32 // Mt 8,16 . (2) Mc 6,47 // Mt 14,23 . (3) Mc 14,17 // Mt 26,20 . (4) Mc 15,42 // Mt 27,57 . In Lucas komt geen vorm van het woord οψια = opsia (avond) voor . Bij Marcus komt het in 6 verhalen voor : (1) de avond na de sabbat in Kafarnaüm (Mc 1,32) . (2) bij de storm (Mc 4,35) . (3) bij het wandelen op het meer (Mc 6,47) . (4) de avond na de intrede in Jerusalem (Mc 11,11) . (5) het laatste avondmaal (Mc 14,17) . (6) de begrafenis van Jezus (Mc 15,42) .
opsia (avond) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Joh | syn. | ev. |
nom. + dat. mann. enk. opsia(i) (avond) | 2 | 1 : Jdt 13,1 | 1 | 1 : Joh 6,16 . | 1 | |||
gen. mann. enk. opsias ('s avonds) | 14 | 14 | 7 : (1) Mt 8,16 . (2) Mt 14,15 . (3) Mt 14,23 . (4) Mt 16,2 . (5) Mt 20,8 . (6) Mt 26,20 . (7) Mt 27,57 . | 6 : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 4,35 . (3) Mc 6,47 . (4) Mc 11,11 . (5) Mc 14,17 . (6) Mc 15,42 . | 1 : Joh 20,19 . | 13 : (1) Mt 8,16 // Mc 1,32 . (2) Mt 14,23 // Mc 6,47 . (3) Mt 26,20 // Mc 14,17 . (4) Mt 27,57 // Mc 15,42 | 14 | |
acc. mann. enk. opsian | - | |||||||
totaal | 16 | 1 | 15 | 7 | 6 | 2 | 13 | 15 |
opsias... genomenès | 7 | 5 : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 4,35 . (3) Mc 6,47 . (4) . (5) Mc 14,17 . (6) Mc 15,42 . Niet in (4) Mc 11,11 . |
- ἑσπερα = hespera (avond) . Taalgebruik in het NT : hespera (avond) . Taalgebruik in de LXX : hespera (avond) . Een vorm van ἑσπερα = hespera (avond) in de LXX (129) , in het NT (3) .
- Hebreeuws . עֶרֶב = `èrèbh (avond) . Taalgebruik in Tenakh : `èrèbh (avond) . Getalwaarde : ajin = 16 of 70 , resj = 20 of 200 , beth = 2 ; totaal : 38 (2 X 19) OF 272 (2² X 2² X 17)
. Structuur : 7 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (48) . Pentateuch (20) . Eerdere Profeten (2) . Latere Profeten (5) . 12 Kleine
Profeten (3) . Geschriften (18) . Gn (10) : (1) Gn 1,5 . (2) Gn 1,8 . (3) Gn 1,13 . (4) Gn 1,19 . (5) Gn 1,23 . (6) Gn 1,31 . (7) Gn 8,11 . (8) Gn 24,11 . (9) Gn 24,63 . (10) Gn 44,32 .
- Ned. : avond . Arabisch : مَسَاء = masâ´ (avond) . Taalgebruik in de Qoran : masâ´ (avond) . Aramees : רְמַשׁ / רַמְשָׁא = rëmasj / ramësjâ' . D. : Abend
. E. evening . Fr. : le soir . Gr. : οψια = opsia (avond) . Taalgebruik in het NT : opsia
(avond) EN : ἑσπερα = hespera (avond) . Taalgebruik in het NT : hespera (avond) . Hebr. : עֶרֶב = `èrèbh (avond) . Taalgebruik in Tenakh : `èrèbh (avond . Italiaans : alla sera . Lat. : vesper (gen. : vesperi) . Spaans : la tarde . Syrisch : ramcho .
- Ned. : traag . Lat. : tardus (langzaam, traag) . Fr. : tard . Il se fait tard (het wordt laat) .
- Ned. : laat . comparatief : later . Lat. : lassus (moe, traag) , zie het werkw. lassare (vermoeien) .
-
Lat. : bijvoegl. naamw. serus (laat) . Fr. : le soir (de avond) .
- Door het neerdalen en het ondergaan van de zon wordt het avond . Het is hét symbool van overgang . Na het ondergaan van de zon wordt het duister . Dan begint de nacht . Hiermee begint bij de Joden het volgende etmaal .
- De avond wijst vooruit naar het laatste avondmaal en de begrafenis van Jezus . Maar het herinnert tegelijkertijd aan belangrijke joodse gebeurtenissen en gebruiken : de avond van het eten van ongedesemd brood en van de tocht door de rietzee . De avond bundelt de overgang van de slavernij naar de vrijheid , naar de onderlinge solidariteit , naar de overgang van leven naar dood .
Mc 4,35.9. part. aor. gen. vr. enk. γενομενης = genomenès (geworden) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Taalgebruik in Mc : ginomai (worden) . Mt (9) : (1) Mt 8,16 . (2) Mt 13,21 . (3) Mt 14,15 . (4) Mt 14,23 . (5) Mt 16,2 . (6) Mt 20,8 . (7) Mt 27,1 . (8) Mt 26,20 . (9) Mt 27,57 . Mc (9) . (1) Mc 1,32 . (2) Mc 4,17 . (3) Mc 4,35 . (4) Mc 6,21 . (5) Mc 6,35 . (6) Mc 6,47 . (7) Mc 14,17 . (8) Mc 15,33 . (9) Mc 15,42 . Lc (2) : (1) Lc 4,42 . (2) Lc 6,48 . Joh (1) : Joh 21,4 . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) .
ginomai (worden, gebeuren) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
part. aor. gen. vr. enk. genomenès | 41 | 8 | 33 | 9 | 9 | 2 | 1 | 11 | 1 | 20 | 21 |
Mc 4,35.8. - 9. οψιας (...) γενομενης = opsias (...) genomenès (nadat het avond was geworden) . Bijbel = NT (12) : (1) Mt
8,16 . (2) Mt
14,15 . (3) Mt
14,23 . (4) Mt
16,2 . (5) Mt
20,8 . (6) Mt
26,20 . (7) Mt
27,57 . (8) Mc
1,32 . (9) Mc
4,35 . (10) Mc
6,47 . (11) Mc
14,17 . (12) Mc
15,42 .
- οψιας δε γενομενης = opsias de genomenès (nadat het echter avond was geworden) . Bijbel = NT (7) : (1) Mt
8,16 . (2) Mt
14,15 . (3) Mt
14,23 . (4) Mt
20,8 . (5) Mt
26,20 . (6) Mt
27,57 . (7) Mc
1,32 .
- και οψιας γενομενης = kai opsias genomenès (en nadat het avond was geworden) . Bijbel = NT (2) : (1) Mc
6,47 . (2) Mc
14,17 .
- και ... οψιας γενομενης = kai ... opsias genomenès (en ... nadat het avond was geworden) . Bijbel = NT (2) : (1) Mc
4,35 . (2) Mc
15,42 .
- Zonder και = kai (en) en δε = de (echter) ; οψιας (...) γενομενης = opsias genomenès (nadat het avond was geworden) . Bijbel = NT (1) : Mt
16,2 .
- Hebr. : וַיְהִי עֶרֶב = wajëhî `èrèbh (en het werd avond) . Tenakh (6) : (1) Gn 1,5 . (2) Gn 1,8 . (3) Gn 1,13 . (4) Gn 1,19 . (5) Gn 1,23 . (6) Gn 1,31 .
Mc 4,35.10. conjunct. 2de aor. 1ste pers. mv. διελθωμεν = dielthômen (laten we doorheengaan) van het werkw. διερχομαι = dierchomai
(doorheen gaan) . Taalgebruik in het NT : dierchomai
(doorheen gaan) . Taalgebruik in de LXX : dierchomai
(doorheen gaan) . Taalgebruik in Lc : dierchomai
(doorheen gaan) . Bijbel (5) : (1) Gn 4,8 . (2) 1 K 18,5 . (3) Mc
4,35 . (4) Lc 2,15 . (5) Lc 8,22 . Een vorm van διερχομαι = dierchomai in de LXX (152) , in het NT (42) , in Mt (2) : (1) Mt
12,43 . (2) Mt
19,24 , in Mc (2) : (1) Mc
4,35 . (2) Mc
10,25 , in Lc (10) : (1) Lc 2,15 . (2) Lc 2,35 . (3) Lc
4,30 . (4) Lc 5,15 . (5) Lc 8,22 . (6) Lc 9,6 . (7) Lc 11,24 . (8) Lc 17,11 . (9) Lc 19,1 . (10) Lc 19,4 . Marcus en Lucas gebruiken het werkw. διερχομαι = dierchomai om het meer over te steken . In de LXX kan een vorm van διερχομαι = dierchomai de vertaling van 17 verschillende Hebreeuwse woorden zijn .
- Er moet toch een reden zijn waarom Marcus niet koos voor het werkw. διαπεραω = diaperaô (doortrekken, oversteken) maar wel voor het werkw. διερχομαι = dierchomai
(doorheen gaan) . Er volgt het verhaal van de storm op het meer . Niet meer de overkant is belangrijk , maar overleven , erdoor komen .
- נַעְבְּרָה נָּא = na`ëbërah-nâ´ (dat wij mogen doortrekken) < act. qal cohort. 1ste pers. mv. + versterking nâ´ van het werkw. עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken)
. Taalgebruik in Tenakh : `âbhar
(overgaan, voorbijgaan, doortrekken) . Getalwaarde : ajin = 16 of 70 , beth
= 2 , resj = 20 of 200 ; totaal : 38 (2 X 19) OF 272 (2² X 2² X 17)
. Structuur : 7 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (2) : (1) Nu 20,17 . (2) Re 11,19 .
- נַעֲבֹר = na`äbhor (wij zullen trekken door) van het werkw. עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken)
. Taalgebruik in Tenakh : `âbhar
(overgaan, voorbijgaan, doortrekken) . Getalwaarde : ajin = 16 of 70 , beth
= 2 , resj = 20 of 200 ; totaal : 38 (2 X 19) OF 272 (2² X 2² X 17)
. Structuur : 7 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (3) : (1) Nu 20,17 . (2) Nu 21,22 . (3) Nu 32,32 .
- Het zelfst. naamw. עֵבֶר = `ebhèr (overzijde, overkant) is afgeleid van het werkw. עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken) . Het zelfst. naamw. עֶרֶב = `èrèbh (avond) heeft dezelfde letters als עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken) maar de 2 laatste letters staan in een andere volgorde . De avond bevat de idee van overgang tussen de dag en de nacht
Er zijn verbanden tussen Mc
4,35 (διελθωμεν εις το περαν = dielthômen eis to peran = laten we doorgaan naar de overzijde)
en Mc 5,1 (και ελθων εις το περαν = kai èlthon eis to peran = en zij gingen naar de overzijde) . Aansporing
en uitvoering . Hier de werkw. διερχομαι = dierchomai (doorgaan, doortrekken : Mc
4,35) en ερχομαι = erchomai (gaan : Mc
5,1) .
- Ned. : passeren = door-gaan . D. : passieren = duch-gehen . E. : go through . Fr. : passer . Grieks : διερχομαι = dierchomai
(doorheen gaan) . Taalgebruik in het NT : dierchomai
(doorheen gaan) . Hebreeuws : עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken)
. Taalgebruik in Tenakh : `âbhar
(overgaan, voorbijgaan, doortrekken) . Italiaans : passare . Latijn : passare . Spaans : pasar . Zou het Latijnse passare kunnen verband houden met het Hebreeuwse פָסַח עַל = pâsach `al (voorbijgaan) . Taalgebruik in Tenakh : pâsach `al (voorbijgaan) , waarmee in Ex 12,27 een verband met פֶסַח = pèsach (paasoffer, Pasen) wordt gelegd .
Mc 4,35.11. εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,15 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,22 . (7) Mc 4,35 . (8) Mc 4,37 .
eis (naar) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
6930 | 5336 | 1594 | 215 | 151 | 210 | 181 | 260 | 504 | 73 | 576 | 757 | 427 | 77 | 13 | 5 | 6 | 8 | 11 | 14 | 9 | 10 | 11 | 13 | 8 | 7 | 8 | 20 | 3 | 5 |
- Ned. : naar . D. : nach . E. : for . Fr. : vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Grieks : εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Lat. : in / ad .
Mc 4,35.12. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. το = to (het) van het bepaald lidw. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to
(de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Mc 4 (7) : (1) Mc
4,5 . (2) Mc
4,6 . (3) Mc
4,11 . (4) Mc
4,29 . (5) Mc
4,35 . (6) Mc
4,37 . (7) Mc
4,38 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3. | nom. + acc. onz. enk. to | 108 | 4 | 3 | 4 | 7 | 12 | 7 | 6 | 2 | 9 | 4 | 4 | 3 | 12 | 22 | 5 | 4 | 5941 | 4582 | 1359 | 186 | 108 | 181 | 121 | 172 | 482 | 109 | 475 | 596 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 4,35.13. περαν = peran (overzijde, overkant) . Taalgebruik in het NT : peran
(overzijde, overkant) . Taalgebruik in de LXX : peran
(overzijde, overkant) . Bijbel (115) . OT (92) . NT (23) . Mt (7) : (1) Mt
4,15 . (2) Mt
4,25 . (3) Mt
8,18 . (4) Mt
8,28 . (5) Mt
14,22 . (6) Mt 16,5 . (7) Mt 19,1 . Mc (7) : (1) Mc
3,8 . (2) Mc
4,35 . (3) Mc
5,1 . (4) Mc
5,21 . (5) Mc
6,45 . (6) Mc
8,13 . (7) Mc
10,1 . Lc (1) : Lc 8,22 . Joh (8) : (1) Joh
1,28 . (2) Joh
3,26 . (3) Joh
6,1 . (4) Joh
6,17 . (5) Joh
6,22 . (6) Joh
6,25 . (7) Joh
10,40 . (8) Joh
18,1 .
- הָעֵבֶר = hâ`ebhèr (de overzijde, de overkant) < prefix bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. עֵבֶר `ebhèr (overzijde, overkant) . Zie het werkw. עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken)
. Taalgebruik in Tenakh : `âbhar
(overgaan, voorbijgaan, doortrekken) . Getalwaarde : ajin = 16 of 70 , beth
= 2 , resj = 20 of 200 ; totaal : 38 (2 X 19) OF 272 (2² X 2² X 17)
. Structuur : 7 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (1) : 1 S 25,13 .
- Het zelfst. naamw. עֵבֶר = `ebhèr (overzijde, overkant) is afgeleid van het werkw. עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken) . Het zelfst. naamw. עֶרֶב = `èrèbh (avond) heeft dezelfde letters als עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken) maar de 2 laatste letters staan in een andere volgorde . De avond bevat de idee van overgang tussen de dag en de nacht .
Mc 4,35.11. - 13. εις το περαν = eis to peran (naar de overzijde) . LXX (8) : (1) Nu 21,13 . (2) Dt 30,13 . (3) Joz 1,15 . (4) Re 11,29 . (5) 1 S 26,13 . (6) 1 Mak 9,48 . (7) Jr 22,20 . (8) Jr 48,10 . NT (10) . Mt (4) : (1) Mt 8,18 . (2) Mt 8,28 . (3) Mt 14,22 . (4) Mt 16,5 . Mc (5) . (1) Mc 4,35 . (2) Mc 5,1 . (3) Mc 5,21 . (4) Mc 6,45 . (5) Mc 8,13 . Mc : 5 / 7 , niet in (1) Mc 3,8 . (2) Mc 10,1 . In deze twee verzen (Mc 3,8 en Mc 10,1) : περαν του ιορδανου = peran tou Iordanou (de overzijde van de Jordaan) . Lc (1) : Lc 8,22 .
Mc 4,35.10.
- 13.
- (1) Mc 4,35 . (2) Lc
8,22 : : διελθωμεν εις το περαν = dielthômen eis to peran (laten we doorgaan naar de overzijde) .
- Mc 5,1 : καὶ ἦλθον εἰς τὸ πέραν εις την χωραν των γερασηνων = kai èlthon eis to peran tès thalassès eis tèn
chôran tôn gerasènôn ( en zij gingen naar de overzijde
van het meer naar de streek van de Gerasenen) .
- Mc 5,21 : και διαπερασαντες του ιησου εν τῳ πλοιῳ παλιν εις το περαν = kai diaperasantos tou ièsou en tô(i) ploiô(i) palin eis
to peran (en nadat Jezus in (met) de boot opnieuw naar de overzijde was doorgestoken)
.
- In Mc 4,35 en Mc 5,1 wordt een nogal omslachtige omschrijving gebruikt voor wat eenvoudig met het werkw. διαπεραω = diaperaô (doortrekken, oversteken) kon gezegd worden .
- Hebreeuws : נַעְבְּרָה נָּא אֶל אֵבֶר = na`ëbërah-nâ´ ´l `ebhèr (dat wij mogen doortrekken naar de overzijde) .
- Mc 4,1 - Mc 4,2 - Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 - Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 - Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - Mc 4,24 - Mc 4,25 - Mc 4,26 - Mc 4,27 - Mc 4,28 - Mc 4,29 - Mc 4,30 - Mc 4,31 - Mc 4,32 - Mc 4,33 - Mc 4,34 - Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -
Mc 4,36 - Mc 4,36 -- Mc 4,35-41 - Mt 8,23-27 - Lc 8,22-25 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -- Mc 4 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 36 En zij, de schare gelaten hebbende, namen Hem mede, gelijk
Hij in het schip was; en er waren nog andere scheepjes met Hem.
King James Bible . [36] And when they had sent away the multitude, they took
him even as he was in the ship. And there were also with him other little ships.
Luther-Bibel . 36 Und sie ließen das Volk gehen und nahmen ihn mit, wie er im
Boot war, und es waren noch andere Boote bei ihm.
Tekstuitleg van Mc 4,36 . Dit vers Mc 4,36 bevat 18 (2 X 3 X 3) woorden , 28 (2 X 2 X 7) lettergrepen en 80 (2 X 2 X 2 X 2 X 5) letters .
Mc 4,36 | Mt 8,23 | Lc 8,22 | |
36καὶ ἀφέντες τὸν ὄχλον παραλαμβάνουσιν αὐτὸν ὡς ἦν ἐν τῷ πλοίῳ, καὶ ἄλλα πλοῖα ἦν μετ' αὐτοῦ. | 23Καὶ ἐμβάντι αὐτῷ εἰς τὸ πλοῖον ἠκολούθησαν αὐτῷ οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ. | 22Ἐγένετο δὲ ἐν μιᾷ τῶν ἡμερῶν καὶ αὐτὸς ἐνέβη εἰς πλοῖον καὶ οἱ μαθηταὶ αὐτοῦ, |
Mc 4,36.1.και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 . Tweede maal kai (en) in deze pericope ; hiermee begint het tweede vers . Zie hierboven . In Mc 4,35-41 hebben we met een kai- (en) tekst te maken. Een tweede kai (en) in deze pericope bij het begin van een tweede nevenschikkende zin in dit vers .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 4,36.2. act. part. aor. nom. mann. mv. αφεντες = afentes (achterlatend) van het werkw. αφιημι = afièmi (aflaten, achterlaten) . Taalgebruik in het NT : afièmi (aflaten, achterlaten) . Taalgebruik in de LXX : afièmi (aflaten, achterlaten) . Taalgebruik in Mc : afièmi (aflaten, achterlaten) . Slechts in het NT (15) . Mt (4) : (1) Mt 4,20 . (2) Mt 4,22 . (3) Mt 22,22 . (4) Mt 26,56 . Mc (6) : (1) Mc 1,18 . (2) Mc 1,20 . (3) Mc 4,36 . (4) Mc 7,8 . (5) Mc 12,12 . (6) Mc 14,50 . Lc (3) : (1) Lc 5,11 . (2) Lc 10,30 . (3) Lc 18,28 . Verder : (1) Rom 1,27 . (2) Heb 6,1 . Een vorm van αφιημι = afièmi (aflaten, achterlaten) in de LXX (138) , in het NT (142) , Mt (47) , Mc (34) , Lc (31) .
afièmi (aflaten) | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
part. aor. nom. mann. mv. afentes | (1) Mc 1,18 . (2) Mc 1,20 . | (3) Mc 4,36 . | (4) Mc 7,8 . | (5) Mc 12,12 . | (6) Mc 14,50 . | 15 | 15 | 4 | 6 | 3 | 2 | 13 | 13 | 2 |
- Dit participium aorist nominatief meervoud wordt bij Marcus voor
de derde maal gebruikt ; hier is het voor de eerste maal dat de menigte achtergelaten
wordt . Die menigte was samengestroomd in Mc
4,1 (= kai sunagetai ... ochlos pleistos = en een zeer grote menigte stroomt
samen) .
- Hebreeuws : וַיַּנִּיחוּ = wajjanni(j)chû (en zij lieten achter) < prefix voegwoord wë + werkwoordvorm act. hifil imperf. 3de pers. mann. mv. van het werkw. נוח = nwh (achter- , verlaten) . Taalgebruik in Tenakh : nwh (achter- , verlaten) . Getalwaarde : nun = 14 of 50 , waw = 6 , chet = 8 ; totaal : 28 (2³ X 7) OF 64 (2³ X 2³) . Structuur : 5 - 6 - 8 . De som van de elementen is telkens 1 . Tenakh (4) : (1) Ex 16,24 . (2) Nu 15,34 . (3) 2 K 17,29 . (4) Ez
40,42 . Zie ook : Mc
4,36 .
- Ned. : vergeven . Fr. : par-donner (pardon) : ver-geven . s'excuser (ex
-causa) = buiten de zaak , zich ver-ont-schuld-igen . kwijt-schelden (ont-schulden)
.
Mc 4,36.3. bep. lidw. acc. mann. enk. τον = ton (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc 4 (11) . (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,21 . (9) Mc 4,26 . (10) Mc 4,33 . (11) Mc 4,36 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
8. | acc. m. + onz. enk. ton | 124 | 8 | 9 | 5 | 11 | 10 | 7 | 13 | 6 | 9 | 5 | 4 | 7 | 2 | 12 | 11 | 5 | 6202 | 4880 | 1322 | 167 | 124 | 191 | 197 | 244 | 338 | 61 | 482 | 679 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 4,36.4. acc. mann. enk. οχλον = ochlon van het zelfst. naamw. οχλος = ochlos (menigte) . Taalgebruik in het NT : ochlos (menigte) . Taalgebruik in de LXX : ochlos (menigte) . Taalgebruik in Mc : ochlos (menigte) . Mc (13) : (1) Mc 2,4 . (2) Mc 3,9 . (3) Mc 4,36 . (4) Mc 5,31 . (5) Mc 6,34 . (6) Mc 6,45 . (7) Mc 7,14 . (8) Mc 8,2 . (9) Mc 8,34 . (10) Mc 9,14 . (11) Mc 11,32 . (12) Mc 12,12 . (13) Mc 15,11 . In Mc 4,1 stroomt een zeer grote menigte bijeen , in Mc 4,36 laten Jezus 'en zijn leerlingen' de menigte achter .
ochlos (menigte) | Mc | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 15 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | syn. | |
4 | acc. mann. enk. ochlon | 13 | 1 : Mc 2,4 . | 1 : Mc 3,9 . | 1 : Mc 4,36 . | 1 : Mc 5,31 . | 2 : (1) Mc 6,34 . (2) Mc 6,45 . | 1 : Mc 7,14 . | 2 : (1) Mc 8,2 . (2) Mc 8,34 . | 1 : Mc 9,14 . | 1 : Mc 11,32 . | 1 : Mc 12,12 . | 1 : Mc 15,11 . | 41 | 6 | 35 | 10 | 13 | 4 | 27 | ||
totaal | 36 | 2 | 3 | 2 | 5 | 2 | 3 | 4 | 4 | 2 | 2 | 4 | 1 | 2 | 212 | 39 | 173 | 50 | 36 | 41 |
- Hebreeuws : הָמוֹן = hâmôn (alarm, gedruis, menigte, overvloed) . Zie : הָמָה = hâmâh (bruisen, brommen , klagen , woelen) . Taalgebruik in Tenakh : hâmâh (bruisen, brommen , klagen , woelen) . Getalswaarde : he = 5 , mem = 13 of 40 ; totaal : 23 of 50 . Structuur : 5 - 4 - 5 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (39) . Zie ook : Mc 4,36 .
Mc 4,36.3. - 4. τον οχλον = ton ochlon (de menigte) . LXX (3) . NT (26) . Mc (10) . Het bepaald lidwoord wordt bij het zelfstandig naamwoord accusatief enkelvoud ochlon (menigte) gebruikt , tenzij een bijvoeglijk naamwoord het zelfstandig naamwoord nader bepaald . Uitzonderingen hierop zijn : (1) Mt 8,18 . (2) Hnd 21,27 . Geen bepaald lidwoord in : (1) Mc 6,34 . (2) Mc 9,14 . (3) Mc 11,32 .
Mc 4,36.2. - 4. αφεντες τον οχλον = afentes ton ochlon (achtergelaten de menigte) . In de Bijbel slechts in Mc 4,36 .
Mc 4,36.5.
act. ind. praes. 3de pers. mv. παραλαμβανουσιν = paralambanousin (zij nemen naast zich) van het
werkw. παραλαμβανω = paralambanô (overnemen) . Taalgebruik in het NT : paralambanô
(overnemen) . Taalgebruik in de LXX : paralambanô
(overnemen) . Taalgebruik in Mc : paralambanô
(overnemen) .
<βρ>
In de Bijbel slechts in Mc (1) : Mc
4,36 . Een vorm van in de LXX (43) , in het NT (49) , in Mc (6) .
- Ned. : overnemen , naast zich nemen . Fr.
: accepter , reçevoir . Lat. : accipere ( ad- capere = aan-nemen , aanvaarden ) .
Mc 4,36.6. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos . Mc 4 (5) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,10 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,36 . (5) Mc
4,38 .
autos enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
4 | acc. mann. enk. auton | 146 | 11 | 4 | 12 | 5 | 12 | 8 | 9 | 6 | 16 | 8 | 7 | 12 | 1 | 14 | 17 | 4 | 2872 | 2032 | 840 | 114 | 146 | 184 | 154 | 136 | 85 | 21 | 598 | 752 |
totaal | 413 | 35 | 17 | 27 | 14 | 34 | 34 | 18 | 33 | 32 | 30 | 18 | 25 | 9 | 47 | 34 | 6 | 12884 | 9893 | 2991 | 510 | 413 | 593 | 475 | 350 | 504 | 146 | 1670 | 2145 |
Mc 4,36.7. Onbep. voornaamw. van wijze ὡς = hôs (zoals, zodra) . Taalgebruik in het NT : hôs (zoals) . Taalgebruik in de LXX : hôs (zoals) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,26 . (2) Mc 4,27 . (3) Mc 4,31 . (4) Mc 4,36 .
(hôs (zoals) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
1956 | 1514 | 442 | 33 | 21 | 49 | 30 | 62 | 189 | 58 | 103 | 133 |
Mc 4,36.8. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ην = èn (hij / zij was) van het werkw. ειμι = eimi (zijn) OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν (die) van het betrekk. voornaamw. ὁς (die) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Taalgebruik in de LXX : eimi (zijn) . Taalgebruik in Mc : eimi (zijn) . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,36 (2X) . (2) Mc 4,38 .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν | 1506 | 1120 | 386 | 24 | 38 | 79 | 92 | 63 | 71 | 19 | 141 | 233 |
- Hebreeuws . act. ind. perf. 3de pers. mann. enk. הָיָה = hâjâh
(zijn) . Taalgebruik in Tenakh : hâjâh
(zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur
: 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (332) .
Pentateuch (52) . Eerdere Profeten (111) . Latere Profeten (87) . 12 Kleine
Profeten (14) . Geschriften (67) .
- act. qal perf. 3de pers. vr. enk. הָיְתָה = hâjëthâh (en zij werd) van het werkw. הָיָה = häjâh
(zijn) . Taalgebruik in Tenakh : hâjâh
(zijn) . Getalswaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur
: 5 - 1 - 5 . Tenakh (114) . Pentateuch (18) . Eerdere Profeten (34) . Latere Profeten (26) . 12 Kleine
Profeten (6) . Geschriften (30) . Gn (8) : (1) Gn 1,2 . (2) Gn 3,20 . (3) Gn 18,12 . (4) Gn 29,17 . (5) Gn 36,12 . (6) Gn 38,21 . (7) Gn 38,22 . (8) Gn 47,26 .
- werkw. Ned. : zijn . Arabisch : كانَ = kâna (zijn) . Taalgebruik in de Qoran : kâna (zijn) . D. : sein . E. : to be . E. : to be . Frans : être . Grieks : ειμι = eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT
: eimi
(zijn) . Hebreeuws : הָיָה = hâjâh
(zijn) . Taalgebruik in Tenakh : hâjâh
(zijn) . Italiaans : essere . Lat. : esse . Spaans : ser . Surisch : hwojo .
Mc 4,36.9. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .
en (in) . | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
119 | 13 | 7 | 2 | 13 | 9 | 12 | 5 | 9 | 7 | 10 | 9 | 7 | 7 | 5 | 4 | 11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Ned. in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : en . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Hebreeuws : בְּ = bë . Latijn : in .
Mc 4,36.10. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,28 . (3) Mc 4,36 . (4) Mc 4,39 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
6. | dat. m. + onz. enk. tô(i) | 68 | 6 | 5 | 4 | 4 | 7 | 6 | 3 | 3 | 7 | 3 | 4 | 5 | 2 | 5 | 2 | 2 | 5507 | 4462 | 1045 | 121 | 68 | 154 | 98 | 163 | 367 | 74 | 343 | 441 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- bepaald lidw. Ned. : de . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 4,36.11. πλοιῳ = ploiô(i) (in de - boot) : datief onz. enk. van het zelfst. naamw. πλοιον = ploion (boot) . Taalgebruik in het NT : ploion (boot) . Taalgebruik in de LXX : ploion (boot) . Taalgebruik in Mc. : ploion (boot) . Een vorm van πλοιον = ploion (boot) in 3 verzen van Mc 4 : (1) Mc 4,1 (εις πλοιον = eis ploion (in een boot) . (2) Mc 4,36 a (dat. : εν τῳ πλοιῳ = en tô(i) ploiô(i) (in de boot) . (3) Mc 4,36 b (nom. : ploia = boten) . (4) Mc 4,37 a (acc. : εις το πλοιον = eis to ploion (in de boot) . (5) Mc 4,37 b : (acc. : το πλοιον = to ploion (de boot) .
ploion (boot) | Mc | Mc 1 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. + acc. onz. enk. ploion | 7 | 2 : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,37 . | 1 : Mc 5,18 . | 3 : (1) Mc 6,45 . (2) Mc 6,47 . (3) Mc 6,51 . | 1 : Mc 8,10 . | 37 | 6 | 31 | 9 | 7 | 2 | 4 | 9 | 18 | 22 | |||||
2 | gen. onz. enk. ploiou | 2 | 1 : Mc 5,2 . | 1 : Mc 6,54 . | 14 | 2 | 12 | 1 | 2 | 1 | 2 | 6 | 4 | 6 | |||||||
3 | dat. onz. enk. ploiô(i) | 6 | 2 : (1) Mc 1,19 . (2) Mc 1,20 . | 1 : Mc 4,36 . | 1 : Mc 5,21 . | 1 : Mc 6,32 . | 1 : Mc 8,14 . | 15 | 1 | 14 | 3 | 6 | 1 | 4 | 10 | 10 | |||||
4 | nom. + acc. onz. mv. ploia | 1 | 1 : Mc 4,36 . | 23 | 18 | 5 | 1 | 3 | 1 | 4 | 4 | 1 | |||||||||
totaal | 16 | 2 | 4 | 3 | 5 | 2 | 102 | 38 | 64 | 13 | 16 | 8 | 6 | 19 | 1 | 1 | 37 | 43 |
De verhalen rond de boot kunnen we in drie groepen indelen :
- de tweede groep rond Mc 4,1-5,21 met het verhaal van de stormstilling (Mc
4,35-41) : (6 , 7X) : (1) Mc
4,1 (eis ploion = in een boot) . (2) Mc
4,36 (εν τῳ πλοιῳ = en tô(i) ploiô(i) (in de boot) + (alla ploia = de andere
boten) . (3) Mc
4,37 (eis to ploion (tegen de boot) . (4) Mc
5,2 (ek tou ploiou = uit de boot) . (5) Mc
5,18 (eis to ploion = in de boot) . (6) Mc
5,21 (εν τῳ πλοιῳ = en tô(i) ploiô(i) = in de boot) .
Een vorm van ploion (boot) in 3 verzen van Mc 4 : (1) Mc
4,1 (eis ploion = in een boot) . (2) Mc
4,36 a (dat. εν τῳ πλοιῳ = en tô(i) ploiô(i) = in de boot) . (3) Mc
4,36 b (nom. ploia = boten) . (4) Mc
4,37 a (acc. eis to ploion = in de boot) . (5) Mc
4,37 b : (acc. to ploion = de boot) .
Mc 4,36.9.
- 11. εν τῳ πλοιῳ = en tô(i) ploiô(i) (in de boot) . Bijbel () . LXX (1) : Jon
1,5 . NT (9) : (1) Mt
4,21 . (2) Mt
14,33 . (3) Mc
1,19 . (4) Mc
1,20 . (5) Mc
4,36 . (6) Mc
5,21 . (7) Mc
8,14 . (8) Hnd 27,31 . (9) Hnd 27,37 .
- Hebreeuws : בַסְּפִינָה = bassëphînâh (in het schip) < prefix voorzetsel bë + zelfst. naamw. סְפִטנָה = sëphînâh (schip) . Taalgebruik in Tenakh : sëphînâh (schip) . Zie Mc 4,36 .
- בַאֳנִיָּה = bâânijjâh (in de boot) < prefix voorzetsel bë + bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. אֳנִיָּה ´ânijjah (boot) . Zie : אֳנִי = 'änî (schip, vloot) . Taalgebruik in Tenakh : 'änî (schip, vloot) . Getalwaarde : aleph = 1 ; nun = 14 of 50 , jod = 10 ; totaal : 25 (5²) OF 61 . Structuur : 1 - 5 - 1 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1) : Jon
1,4 .
Mc 4,36.8.
- 11.
- Mc 4,36 : hôs èn en tô(i) ploiô(i) (zoals hij was in de boot)
.
- Mc 5,2 : kai ekselthontos autou ek tou ploiou (en nadat hij uit de boot was uitgegaan)
.
- Mc 5,18 : kai embainontos autou eis to ploion (en terwijl hij in de boot insteeg) .
- Mc 5,21 : kai diaperasantos tou ièsou en tô(i) ploiô(i) palin eis
to peran (en nadat Jezus in de boot opnieuw doorstak naar de overzijde) .
Mc 4,36.12. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 . In dit vers wordt een tweede maal gebruik gemaakt van kai (en) bij het begin van een nevenschikkende zin .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 4,36.13. nom. + acc. onz. mv. αλλα = alla (andere) van het bijvoegl. naamw. αλλος = allos (ander) . Taalgebruik in het NT : allos (ander) . Taalgebruik in de LXX : allos (ander) .
Mc 4,36.14. nom. + acc. onz. mv. πλοια = ploia van het zelfst. naamw. πλοιον = ploion (boot) . Taalgebruik in het NT : ploion (boot) . Taalgebruik in de LXX : ploion (boot) . Taalgebruik in Mc. : ploion (boot) .
ploion (boot) | Mc | Mc 1 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. + acc. onz. enk. ploion | 7 | 2 : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,37 . | 1 : Mc 5,18 . | 3 : (1) Mc 6,45 . (2) Mc 6,47 . (3) Mc 6,51 . | 1 : Mc 8,10 . | 37 | 6 | 31 | 9 | 7 | 2 | 4 | 9 | 18 | 22 | |||||
2 | gen. onz. enk. ploiou | 2 | 1 : Mc 5,2 . | 1 : Mc 6,54 . | 14 | 2 | 12 | 1 | 2 | 1 | 2 | 6 | 4 | 6 | |||||||
3 | dat. onz. enk. ploiô(i) | 6 | 2 : (1) Mc 1,19 . (2) Mc 1,20 . | 1 : Mc 4,36 . | 1 : Mc 5,21 . | 1 : Mc 6,32 . | 1 : Mc 8,14 . | 15 | 1 | 14 | 3 | 6 | 1 | 4 | 10 | 10 | |||||
4 | nom. + acc. onz. mv. ploia | 1 | 1 : Mc 4,36 . | 23 | 18 | 5 | 1 | 3 | 1 | 4 | 4 | 1 | |||||||||
totaal | 16 | 2 | 4 | 3 | 5 | 2 | 102 | 38 | 64 | 13 | 16 | 8 | 6 | 19 | 1 | 1 | 37 | 43 |
De verhalen rond de boot kunnen we in drie groepen indelen :
- de tweede groep rond Mc 4,1-5,21 met het verhaal van de stormstilling (Mc
4,35-41) : (6 , 7X) : (1) Mc
4,1 (eis ploion = in een boot) . (2) Mc
4,36 (en tô(i) ploiô(i) (in de boot) + (alla ploia = de andere
boten) . (3) Mc
4,37 (eis to ploion (tegen de boot) . (4) Mc
5,2 (ek tou ploiou = uit de boot) . (5) Mc
5,18 (eis to ploion = in de boot) . (6) Mc
5,21 (en tô(i) ploiô(i) = in de boot) .
Een vorm van ploion (boot) in 3 verzen van Mc 4 : (1) Mc
4,1 (eis ploion = in een boot) . (2) Mc
4,36 a (dat. en tô(i) ploiô(i) = in de boot) . (3) Mc
4,36 b (nom. ploia = boten) . (4) Mc
4,37 a (acc. eis to ploion = in de boot) . (5) Mc
4,37 b : (acc. to ploion = de boot) .
Mc 4,36.15. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ην = èn (hij / zij was) van het werkw. ειμι = eimi (zijn) OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν (die) van het betrekk. voornaamw. ὁς (die) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Taalgebruik in de LXX : eimi (zijn) . Taalgebruik in Mc : eimi (zijn) . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,36 (2X) . (2) Mc 4,38 .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν | 1506 | 1120 | 386 | 24 | 38 | 79 | 92 | 63 | 71 | 19 | 141 | 233 |
- Hebreeuws . act. ind. perf. 3de pers. mann. enk. הָיָה = hâjâh
(zijn) . Taalgebruik in Tenakh : hâjâh
(zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur
: 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (332) .
Pentateuch (52) . Eerdere Profeten (111) . Latere Profeten (87) . 12 Kleine
Profeten (14) . Geschriften (67) .
- werkw. Ned. : zijn . Arabisch : كانَ = kâna (zijn) . Taalgebruik in de Qoran : kâna (zijn) . D. : sein . E. : to be . E. : to be . Grieks : ειμι = eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT
: eimi
(zijn) . Hebreeuws : הָיָה = hâjâh
(zijn) . Taalgebruik in Tenakh : hâjâh
(zijn) . Lat. : esse .
Mc 4,36.16. μετα = meta (met , na) . Afkorting : μετ' = met' OF μεθ' = meth' . Taalgebruik in het NT : meta (na , met) . Taalgebruik in de LXX : meta (na , met) . Taalgebruik in Mc : meta (na , met) . Mc 1 (4) : (1) Mc 1,13 (meta + gen. : met) . (2) Mc 1,14 (meta + acc. : na) . (3) Mc 1,20 (meta + gen. : met) . (4) Mc 1,29 (meta + gen. : met) .
meta (na, met) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | meta | 1443 | 1159 | 284 | 42 | 34 | 37 | 24 | 48 | 77 | 22 | 113 | 137 |
2 | met' | 737 | 611 | 126 | 18 | 16 | 21 | 23 | 14 | 10 | 24 | 55 | 78 |
3 | meth' | 217 | 174 | 43 | 10 | 3 | 4 | 8 | 1 | 16 | 1 | 17 | 25 |
totaal | 2398 | 1953 | 454 | 70 | 53 | 62 | 55 | 63 | 103 | 44 | 185 | 240 |
meta (na, met) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | |
1 | meta | 34 | 4 : (1) Mc 1,13 . (2) Mc 1,14 . (3) Mc 1,20 . (4) Mc 1,29 . | 1 : Mc 2,16 . | 2 : (1) Mc 3,6 . (2) Mc 3,7 . | 1 : Mc 4,16 . | 1 : Mc 6,25 . | 3 : (1) Mc 8,10 . (2) Mc 8,31 . (3) Mc 8,38 . | 2 : (1) Mc 9,2 . (2) Mc 9,31 . | 2 : (1) Mc 10,30 . (2) Mc 10,34 . | 1 : Mc 11,11 . | 2 : (1) Mc 13,24 . (2) Mc 13,26 . | 10 : (1) Mc 14,1 . (2) Mc 14,14 . (3) Mc 14,17 . (4) Mc 14,28 . (5) Mc 14,43 . (6) Mc 14,48 . (7) Mc 14,54. (8) Mc 14,62 . (9) Mc 14,67 . (10) Mc 14,70 . | 3 : (1) Mc 15,1 . (2) Mc 15,7 . (3) Mc 15,31 . | 2 : (1) Mc 16,12 . (2) Mc 16,19 . | |
2 | met' | 16 | 1 : Mc 1,36 . | 2 : (1) Mc 2,19 . (2) Mc 2,25 . | 2 : (1) Mc 3,5 . . (2) Mc 3,14 . . | 1 : Mc 4,36 . | 4 : (1) Mc 5,18 . (2) Mc 5,24 . (3) Mc 5,37 . (4) Mc 5,40 . | 1 : Mc 6,50 . | 4 : (1) Mc 14,18 . (2) Mc 14,20 . (3) Mc 14,33 . (4) Mc 14,43 . | 1 : Mc 6,50 . | ||||||
3 | meth' | 3 | 1 : Mc 8,14 | 1 : Mc 9,8 . | 1 : Mc 14,7 . | |||||||||||
totaal | 53 | 5 | 3 | 4 | 2 | 4 | 2 | 4 | 3 | 2 | 1 | 2 | 15 | 3 | 3 |
-- Lat. cum . Ned. met (Gr. me - ta = met die dingen) . D. mit . E. with . Fr.
avec (< apud hoc : met dat) .
-- Lat. post-quam . Ned. na-dat . D. nachdem . Fr. après (< ad pressum
= tot ge-perst , opeengeperst ; primere , pressum : persen ) . E. after .
Mc 4,36.17. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,25 . (3) Mc 4,32 . (4) Mc 4,36 .
autos enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
2 | gen. mann. enk. autou | 143 | 13 | 6 | 10 | 4 | 12 | 16 | 6 | 17 | 9 | 8 | 6 | 5 | 6 | 15 | 8 | 2 | 6883 | 5685 | 1198 | 225 | 143 | 220 | 150 | 118 | 256 | 86 | 588 | 738 |
totaal | 413 | 35 | 17 | 27 | 14 | 34 | 34 | 18 | 33 | 32 | 30 | 18 | 25 | 9 | 47 | 34 | 6 | 12884 | 9893 | 2991 | 510 | 413 | 593 | 475 | 350 | 504 | 146 | 1670 | 2145 |
Mc 4,36.16. - 17. μετ' αυτου = met' autou (met hem) . LXX (26) . NT (45) . Mc (8) .
Mc 4,36.15. - 17. ην μετ' αυτου = èn met' autou (hij was met hem) . Bijbel = NT (3) : (1) Mc 4,36 . (2) Lc 1,66 . (3) Hnd 10,38 .
- Mc 4,1 - Mc 4,2 - Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 - Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 - Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - Mc 4,24 - Mc 4,25 - Mc 4,26 - Mc 4,27 - Mc 4,28 - Mc 4,29 - Mc 4,30 - Mc 4,31 - Mc 4,32 - Mc 4,33 - Mc 4,34 - Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -
Mc 4,37 - Mc 4,37 -- Mc 4,35-41 - Mt 8,23-27 - Lc 8,22-25 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -- Mc 4 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 37 En er werd een grote storm van wind, en de baren sloegen
over in het schip, alzo dat het nu vol werd.
King James Bible . And there arose a great storm of wind, and the waves beat
into the ship, so that it was now full.
Luther-Bibel . 37 Und es erhob sich ein großer Windwirbel und die Wellen
schlugen in das Boot, sodass das Boot schon voll wurde.
Tekstuitleg van Mc 4,37 . Dit vers Mc 4,37 telt 16 (2 X 2 X 2 X 2) woorden en 79 letters . De getalwaarde van Mc 4,37 is 6396 (2 X 2 X 3 X 13 X 41) .
Mc 4,37 : kai ta kumata epeballon eis to ploion (en uw golven vallen op op de boot)
.
Jon 2,4a
: kai ta kumata sou ep' eme dièlthon (en uw golven gingen over mij
heen) .
Mc 4,37 | Mt 8,24 | Lc 8,23 | |
4:37 kai ginetai lailaps megalè anemou kai ta kumata epeballen eis to ploion ôste èdè gemizesthai to ploion / 37καὶ γίνεται λαῖλαψ μεγάλη ἀνέμου, καὶ τὰ κύματα ἐπέβαλλεν εἰς τὸ πλοῖον, ὥστε ἤδη γεμίζεσθαι τὸ πλοῖον. | kai idou seismos megas egeneto en tè thalassè ôste to ploion kaluptesthai upo tôn kumatôn autos de ekatheuden / 24καὶ ἰδοὺ σεισμὸς μέγας ἐγένετο ἐν τῇ θαλάσσῃ, ὥστε τὸ πλοῖον καλύπτεσθαι ὑπὸ τῶν κυμάτων: | πλεόντων δὲ αὐτῶν ἀφύπνωσεν. καὶ κατέβη λαῖλαψ ἀνέμου εἰς τὴν λίμνην, καὶ συνεπληροῦντο καὶ ἐκινδύνευον. |
Mc 4,37.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 . Vierde maal kai (en) in deze pericope ; hiermee begint het derde vers . Zie hierboven . In Mc 4,35-41 hebben we met een kai- (en) tekst te maken .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 4,37.2. ind. praes. 3de pers. enk. γινεται = ginetai (het gebeurt) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Taalgebruik in Mc : ginomai (worden) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) . Mc (6) : (1) Mc 2,21 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,19 . (4) Mc 4,32 . (5) Mc 4,37 . (6) Mc 11,23 .
ginomai (worden, gebeuren) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | pr. 3de pers. enk. ginetai | 7 | 2 | 4 | 1 | 65 | 39 | 26 | 6 | 7 | 5 | 8 | 18 | 18 |
- ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Bijbel (925) . OT (730) . NT (195) . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) .
ginomai (worden, gebeuren) | bijbel | Tenach | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
aor. 3de pers. enk. egeneto | 925 | wajëhî : 784 | 730 | 195 | 13 | 17 | 69 | 16 | 53 | 17 | 99 | 115 | |
Totaal | 2841 | 2174 | 667 | 75 | 55 | 129 | 51 | 124 | 38 | 259 | 310 |
- Hebreeuws . prefix verbindingswoord wa + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ; aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur : 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) . 12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) . In de LXX wordt het Hebreeuwse werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) vaak vertaald door het Griekse werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) .
Mc
4,37.3. λαιλαψ
= lailaps (storm met regenbuien) . Taalgebruik : lailaps
(storm met regenbuien) . Bijbel (5) : (1) Jr
25,32 (Jr
32,32) . (2) Job 21,18 . (3) W 5,23 . (4) Mc
4,37 . (5) Lc
8,23 . Een vorm van λαιλαψ
= lailaps in de LXX (7) , in het NT (3)
- Hebreeuws . סַעַר = sa`ar (storm) . Taalgebruik in Tenakh : sa`ar (storm) . Getalwaarde : samekh = 15 of 60 , ajin = 16 of 70 , resj = 20 of 200 ; totaal : 51 (3 X 17) OF 330 (2 X 3 X 5 X 11) . Structuur : 6 - 7 - 2 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (2) : (1) Jr
30,23 . (2) Jon
1,4 .
וְסַעַר = wësa`ar (en een stormwind) < prefix verbindingswoord wë + het zelfst. naamw. סַעַר = sa`ar (storm) . Taalgebruik in Tenakh : sa`ar (storm) . Getalwaarde : samekh = 15 of 60 , ajin = 16 of 70 , resj = 20 of 200 ; totaal : 51 (3 X 17) OF 330 (2 X 3 X 5 X 11) . Structuur : 6 - 7 - 2 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (2) : (1) Jr
23,19 . (2) Jr
25,32 .
- סְעָרָה = sa`arah (storm) . Zie het zelfst. naamw. סַעַר = sa`ar (storm) . Taalgebruik in Tenakh : sa`ar (storm) . Getalwaarde : samekh = 15 of 60 , ajin = 16 of 70 , resj = 20 of 200 ; totaal : 51 (3 X 17) OF 330 (2 X 3 X 5 X 11) . Structuur : 6 - 7 - 2 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (6) : (1) Js 54,11 . (2) Ez
1,4 . (3) Ps 107,25 . (4) Ps 107,29 . (5) Ps 148,8 . (6) Job 40,6 .
- Het Hebreeuwse sa`ar (stormwind) in twee verzen in de bijbel : (1) Jr
30,23 . (2) Jon
1,4 : wajehi sa`ar gâdôl bajjâm = kai egeneto kludôn
megas en tèi thalassèi (en er ontstond een grote stormwind op
de zee) .
- wesa`ar . In vier verzen in de bijbel : (1) Jr
23,19 (hinneh sa`arath JHWH = idou seismos para kuriou = een beving vanwege
JHWH ; en verder wesa`ar) . (2) Jr
25,32 (wesa`ar gâdôl = kai lailaps megalè = en een grote
storm) . (3) Jon
1,11 : wëso`er (en het werd woelig). Poel perfectum. LXX : kai exègeiren
mallon kludôna (en wekte meer golven op). (4) We merken op dat sa`ar of
së`ârâh in het Grieks vertaald wordt in kludôn (Jona),
seismos (seismos), lailaps (Jr
25,32) .
Mc 4,37.4. nom. + dat. vr. enk. μεγαλη / μεγαλῃ = megalè(i) (groot) van het bijvoegl. naamwoord μεγας = megas (groot) . Taalgebruik in het NT : megas (groot) . Taalgebruik in de LXX : megas (groot) . Taalgebruik in Mc : megas (groot) . Mc (7) : (1) Mc 1,26 (dat.) . (2) Mc 4,37 (nom.) . (3) Mc 4,39 (nom.) . (4) Mc 5,7 (dat.) . (5) Mc 5,11 (nom.) . (6) Mc 5,42 (dat.) . (7) Mc 15,34 (dat.) .
megas (groot) enk. | Mc | Mc 1 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 10 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. mann. enk. megas | 2 | (1) Mc 10,43 . | (2) Mc 16,4 . | 131 | 107 | 24 | 4 | 2 | 5 | 4 | 2 | 4 | 11 | 11 | 2 | |||||||
2 | nom. + dat. vr. enk. megalè(i) | 7 | (1) Mc 1,26 . | (2) Mc 4,37 . (3) Mc 4,39 . | (4) Mc 5,7 . (5) Mc 5,11 . (6) Mc 5,42 . | (7) Mc 15,34 . | 237 | 171 | 66 | 8 | 7 | 6 | 3 | 12 | 3 | 27 | 21 | 24 | 3 | ||||
3. | nom. + acc. onz. enk. mega | 1 | (1) Mc 14,15 . | 110 | 92 | 18 | 1 | 1 | 4 | 4 | 8 | 6 | 6 | 4 | |||||||||
7. | acc. mann. enk. megan | 1 | (1) Mc 4,41 . | 72 | 59 | 13 | 1 | 1 | 1 | 2 | 3 | 5 | 3 | 3 | 3 | ||||||||
totaal | 11 | 1 | 3 | 3 | 1 | 1 | 1 | 1 | 11 |
- λαιλαψ
μεγαλη = lailaps megalè (een grote storm met regenbuien) . Bijbel (1) : LXX : Jr
32,32 . MT : Jr
25,32 . Zie ook : Mc
4,37 .
- Hebreeuws : וְסַעַר גָדוֹל = wësa`ar gâdôl (en een grote stormwind) . Tenakh (1) Jr
32,32 .
Mc 4,37.5. gen. mann. enk. ανεμου = anemou van het zelfst. naamw. ανεμος = anemos (wind) . Taalgebruik in het NT : anemos (wind) . Taalgebruik in de LXX : anemos (wind) . Bijbel (18) : (1) 2 S 22,11 . (2) Js 17,13 . (3) Jr 13,24 . (4) Ps 18,43 . (5) Ps 35,5 . (6) Ps 83,14 . (7) Job 13,25 . (8) Job 21,18 . (9) W 4,4 . (10) W 5,14 . (11) Sir 22,18 . (12) Mt 11,7 . (13) Mc 4,37 . (14) Lc 7,24 . (15) Lc 8,23 . (16) Joh 6,18 . (17) Hnd 27,7 . (18) Apk 6,13 . Een vorm van ανεμος = anemos in de LXX (67) , in het NT (31) .
Mc 4,37.6. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 . Vierde maal kai (en) in deze pericope ; hiermee begint het derde vers . Zie hierboven . In Mc 4,35-41 hebben we met een kai- (en) tekst te maken .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et
Mc 4,37.7. nom. en acc. onz. mv. τα = ta (de) . Mc 4 (6) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,19 . (5) Mc 4,32 . (6) Mc 4,37 .
lidw. mv. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Brieven | Apk | syn. | ev. | |
12. | nom. + acc. onz. mv. ta | 47 | 4 | 1 | 6 | 6 | 2 | 7 | 3 | 1 | 4 | 3 | 1 | 4 | 2 | 3 | 4361 | 3647 | 714 | 97 | 47 | 98 | 69 | 77 | 254 | 72 | ||||
Totaal | 389 | 21 | 25 | 26 | 22 | 22 | 33 | 30 | 29 | 16 | 28 | 18 | 27 | 23 | 36 | 24 | 9 | 23394 | 18879 | 4515 | 745 | 389 | 644 | 404 | 690 | 1228 | 415 | 1778 | 2182 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 4,37.8. onz. mv. κυματα= kumata (golven) van het zelfst. naamw. κυμα = kuma (golf) . Taalgebruik in het NT : kuma (golf) . Taalgebruik in de LXX : kuma (golf) . LXX (11) : (1) Ex 15,8 . (2) Ps 41,8 . (3) Ps 107,25 . (4) . (5) . (6) Jon 2,4 . (7) . (8) . (9) . (10) . (11) . NT (2) : (1) Mc 4,37 . (2) Jud 1,13 . Mc 4,37b is gesponnen naar Jon 2,4a : kai ta kumata sou ep' eme dièlthon = Ps 41,8 (en uw golven gingen over mij heen). ta kumata (de golven) blijft onderwerp. epeballen is hapax in de bijbel; de golven overvallen. Niet meer Jona maar de boot waarin Jezus en zijn leerlingen zijn wordt overvallen / overspoeld.
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
2 | nom. + acc. onz. mv. kumata | 12 | 10 | 2 | 1 : Mc 4,37 . | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||
3 | gen. onz. mv. kumatôn | 6 | 3 | 3 | 2 : (1) Mt 8,24 . (2) Mt 14,24 . | 1 | 2 | 2 | |||||||
totaal | 26 | 21 | 5 | 2 | 1 | 1 | 1 | 3 | 3 | 1 |
- Hebreeuws : mann. mv. גַּלִּים = gallîm (golven, baren) van het zelfst. naamw. גַּל = gal (steenhoop, wel) . Zie : גָלַל = gâlal (rollen, wentelen) . Taalgebruik : gâlal (rollen, wentelen) . Getalwaarde : gimel = 3 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 27 (3³) OF 63 (3² X 7) . Structuur : 3 - 3 - 3 . De som van de elementen is telkens 9 .
Mc 4,37.9. act. ind. imperf. 3de pers. enk. επεβαλλεν = epeballen (hij viel op , hij overviel) van het werkw. επιβαλλω = epiballô ('op-werpen', overvallen) . Taalgebruik in het NT : epiballô (op-werpen , over-vallen) . Taalgebruik in de LXX : epiballô (op-werpen , over-vallen) . In de Bijbel slechts in Mc 4,37 .
Mc 4,37.10. εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,15 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,22 . (7) Mc 4,35 . (8) Mc 4,37 .
eis (naar) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
6930 | 5336 | 1594 | 215 | 151 | 210 | 181 | 260 | 504 | 73 | 576 | 757 | 427 | 77 | 13 | 5 | 6 | 8 | 11 | 14 | 9 | 10 | 11 | 13 | 8 | 7 | 8 | 20 | 3 | 5 |
- Ned. : naar . D. : nach . E. : for . Fr. : vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Grieks : εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Lat. : in / ad .
Mc 4,37.11. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. το = to (het) van het bepaald lidw. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,6 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,29 . (5) Mc 4,35 . (6) Mc 4,37 . (7) Mc 4,38 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3. | nom. + acc. onz. enk. to | 108 | 4 | 3 | 4 | 7 | 12 | 7 | 6 | 2 | 9 | 4 | 4 | 3 | 12 | 22 | 5 | 4 | 5941 | 4582 | 1359 | 186 | 108 | 181 | 121 | 172 | 482 | 109 | 475 | 596 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 4,37.12. nom. + acc. onz. enk. πλοιον = ploion (boot) . Taalgebruik in het NT : ploion (boot) . Taalgebruik in de LXX : ploion (boot) . Taalgebruik in Mc. : ploion (boot) .
ploion (boot) | Mc | Mc 1 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. + acc. onz. enk. ploion | 7 | 2 : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,37 . | 1 : Mc 5,18 . | 3 : (1) Mc 6,45 . (2) Mc 6,47 . (3) Mc 6,51 . | 1 : Mc 8,10 . | 37 | 6 | 31 | 9 | 7 | 2 | 4 | 9 | 18 | 22 | |||||
2 | gen. onz. enk. ploiou | 2 | 1 : Mc 5,2 . | 1 : Mc 6,54 . | 14 | 2 | 12 | 1 | 2 | 1 | 2 | 6 | 4 | 6 | |||||||
3 | dat. onz. enk. ploiô(i) | 6 | 2 : (1) Mc 1,19 . (2) Mc 1,20 . | 1 : Mc 4,36 . | 1 : Mc 5,21 . | 1 : Mc 6,32 . | 1 : Mc 8,14 . | 15 | 1 | 14 | 3 | 6 | 1 | 4 | 10 | 10 | |||||
4 | nom. + acc. onz. mv. ploia | 1 | 1 : Mc 4,36 . | 23 | 18 | 5 | 1 | 3 | 1 | 4 | 4 | 1 | |||||||||
totaal | 16 | 2 | 4 | 3 | 5 | 2 | 102 | 38 | 64 | 13 | 16 | 8 | 6 | 19 | 1 | 1 | 37 | 43 |
De verhalen rond de boot kunnen we in drie groepen indelen :
- de tweede groep rond Mc 4,1-5,21 met het verhaal van de stormstilling (Mc
4,35-41) : (6 , 7X) : (1) Mc
4,1 (eis ploion = in een boot) . (2) Mc
4,36 (en tô(i) ploiô(i) (in de boot) + (alla ploia = de andere
boten) . (3) Mc
4,37 (eis to ploion (tegen de boot) . (4) Mc
5,2 (ek tou ploiou = uit de boot) . (5) Mc
5,18 (eis to ploion = in de boot) . (6) Mc
5,21 (en tô(i) ploiô(i) = in de boot) .
Een vorm van ploion (boot) in 3 verzen van Mc 4 : (1) Mc
4,1 (eis ploion = in een boot) . (2) Mc
4,36 a (dat. en tô(i) ploiô(i) = in de boot) . (3) Mc
4,36 b (nom. ploia = boten) . (4) Mc
4,37 a (acc. eis to ploion = in de boot) . (5) Mc
4,37 b : (acc. to ploion = de boot) .
Mc
4,37.10. - 12. - εις πλοιον = eis ploion (in een boot) : Mc (1) Mc
4,1 .
- εις το πλοιον = eis to ploion (in de boot) : Mc (5) : (1) Mc
4,37 . (2) Mc
5,18 . (3) Mc
6,45 . (4) Mc
6,51 . (5) Mc
8,10 .
- εις (το) πλοιον = eis (to) ploion ( in een / de boot) . In vier verzen in combinatie met embainô
(inklimmen) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
5,18 . (3) Mc
6,45 . (4) (5) Mc
8,10 . In Mc
6,51 in combinatie met anabainô (opklimmen) . In Mc
4,37 beuken de golven tegen de boot .
Mc 4,37.13. ὡste = hôste (zodat) . Taalgebruik in het NT : hôste (zodat) . Taalgebruik in de LXX : hôste (zodat) . Taalgebruik in Mc : hôste (zodat) . Mc (13) : (1) Mc 1,27 . (2) Mc 1,45 . (3) Mc 2,2 . (4) Mc 2,12 . (5) Mc 2,28 . (6) Mc 3,10 . (7) Mc 3,20 . (8) Mc 4,1 . (9) Mc 4,32 . (10) Mc 4,37 . (11) Mc 9,26 . (12) Mc 10,8 . (13) Mc 15,5 .
hôste ( zodat ) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 15 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
13 | (1) Mc 1,27 . (2) Mc 1,45 . | (3) Mc 2,2 . (4) Mc 2,12 . (5) Mc 2,28 . | (6) Mc 3,10 . (7) Mc 3,20 . | (8) Mc 4,1 . (9) Mc 4,32 . (10) Mc 4,37 . | (11) Mc 9,26 . | (12) Mc 10,8 . | (13) Mc 15,5 . | 222 | 139 | 83 | 15 | 13 | 4 | 1 | 8 | 42 | 32 | 33 | 40 | 2 |
Mc 4,37.15. ηδη = èdè (reeds) . Taalgebruik in het NT : èdè (reeds) . Mc (7) : (1) Mc 4,37 . (2) Mc 6,35 . (3) Mc 8,2 . (4) Mc 11,11 . (5) Mc 13,28 . (6) Mc 15,42 . (7) Mc 15,44 .
èdè (reeds) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
92 | 36 | 56 | 7 | 7 | 9 | 16 | 2 | 15 | 23 | 39 | 12 | 3 |
16. pass. inf. praes. γεμιζεσθαι = gemizesthai (vol te worden) van het werkw. γεμιζω = gemizô (aanvullen ; passief : aangevuld worden, vol worden) . Taalgebruik in het NT : gemizô (aanvullen ; passief : aangevuld worden, vol worden) . Taalgebruik in de LXX : gemizô (aanvullen ; passief : aangevuld worden, vol worden) .
- Mc 4,1 - Mc 4,2 - Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 - Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 - Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - Mc 4,24 - Mc 4,25 - Mc 4,26 - Mc 4,27 - Mc 4,28 - Mc 4,29 - Mc 4,30 - Mc 4,31 - Mc 4,32 - Mc 4,33 - Mc 4,34 - Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -
Mc 4,38 - Mc 4,38 -- Mc 4,35-41 - Mt 8,23-27 - Lc 8,22-25 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -- Mc 4 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 38 En Hij was in het achterschip, slapende op een oorkussen;
en zij wekten Hem op, en zeiden tot Hem: Meester, bekommert het U niet, dat
wij vergaan?
King James Bible . [38] And he was in the hinder part of the ship, asleep on
a pillow: and they awake him, and say unto him, Master, carest thou not that
we perish?
Luther-Bibel . 38 Und er war hinten im Boot und schlief auf einem Kissen. Und
sie weckten ihn auf und sprachen zu ihm: Meister, fragst du nichts danach, dass
wir umkommen?
Tekstuitleg van Mc 4,38 . Het vers Mc 4,38 telt 22 (2 X 11) woorden en 117 letters . De getalwaarde van Mc 4,38 is 11242 (2 X 7 X 11 X 13) .
Mc 4,38 | Mt 8,25 | Lc 8,24 | |
38καὶ αὐτὸς ἦν ἐν τῇ πρύμνῃ ἐπὶ τὸ προσκεφάλαιον καθεύδων: καὶ ἐγείρουσιν αὐτὸν καὶ λέγουσιν αὐτῷ, Διδάσκαλε, οὐ μέλει σοι ὅτι ἀπολλύμεθα; | αὐτὸς δὲ ἐκάθευδεν. 25καὶ προσελθόντες ἤγειραν αὐτὸν λέγοντες, Κύριε, σῶσον, ἀπολλύμεθα. | 23πλεόντων δὲ αὐτῶν ἀφύπνωσεν. καὶ κατέβη λαῖλαψ ἀνέμου εἰς τὴν λίμνην, καὶ συνεπληροῦντο καὶ ἐκινδύνευον. 24προσελθόντες δὲ διήγειραν αὐτὸν λέγοντες, Ἐπιστάτα ἐπιστάτα, ἀπολλύμεθα. |
Mc 4,38.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 . 6de maal kai (en) in deze pericope ; hiermee begint het vierde vers . Zie hierboven. In Mc 4,35-41 hebben we met een kai- (en) tekst te maken .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 4,38.2. pers. voornaamw. nom. mann. enk. αυτος = autos (hij) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (15) : (1) Mc 1,8 . (2) Mc 2,25 . (3) Mc 3,13 . (4) Mc 4,27 . (5) Mc 4,38 . (6) Mc 5,40 . (7) Mc 6,17 . (8) Mc 6,45 . (9) Mc 6,47 . (10) Mc 8,29 . (11) Mc 12,36 . (12) Mc 12,37 . (13) Mc 14,15 . (14) Mc 14,44 . (15) Mc 15,43 .
autos enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. mann. enk. autos | 15 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | 3 | 1 | 2 | 2 | 1 | 654 | 490 | 164 | 12 | 15 | 45 | 18 | 17 | 49 | 8 | 72 | 90 | ||||||
totaal | 413 | 35 | 17 | 27 | 14 | 34 | 34 | 18 | 33 | 32 | 30 | 18 | 25 | 9 | 47 | 34 | 6 | 12884 | 9893 | 2991 | 510 | 413 | 593 | 475 | 350 | 504 | 146 | 1670 | 2145 |
Mc 4,38.3. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ην = èn (hij / zij was) van het werkw. ειμι = eimi (zijn) OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν (die) van het betrekk. voornaamw. ὁς (die) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Taalgebruik in de LXX : eimi (zijn) . Taalgebruik in Mc : eimi (zijn) . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,36 (2X) . (2) Mc 4,38 .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν | 1506 | 1120 | 386 | 24 | 38 | 79 | 92 | 63 | 71 | 19 | 141 | 233 |
- Hebreeuws . act. ind. perf. 3de pers. mann. enk. הָיָה = hâjâh
(zijn) . Taalgebruik in Tenakh : hâjâh
(zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur
: 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (332) .
Pentateuch (52) . Eerdere Profeten (111) . Latere Profeten (87) . 12 Kleine
Profeten (14) . Geschriften (67) .
- werkw. Ned. : zijn . Arabisch : كانَ = kâna (zijn) . Taalgebruik in de Qoran : kâna (zijn) . D. : sein . E. : to be . E. : to be . Grieks : ειμι = eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT
: eimi
(zijn) . Hebreeuws : הָיָה = hâjâh
(zijn) . Taalgebruik in Tenakh : hâjâh
(zijn) . Lat. : esse .
Mc 4,38.4. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .
en (in) . | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
119 | 13 | 7 | 2 | 13 | 9 | 12 | 5 | 9 | 7 | 10 | 9 | 7 | 7 | 5 | 4 | 11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Ned. in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : en . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Hebreeuws : בְּ = bë . Latijn : in .
Variante : επι = epi (op, bij) . Afkortingen : επ' = ep' en εφ' = ef' . Taalgebruik in het NT : epi (op, bij) . Taalgebruik in de LXX : epi (op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi (op, bij) . Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,20 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,38 .
epi (op, bij) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
epi | 51 | 1 | 4 | 1 | 8 | 9 | 1 | 3 | 5 | 2 | 2 | 1 | 7 | 3 | 2 | 2 | 4540 | 3946 | 594 | 91 | 51 | 104 | 22 | 120 | 117 | 89 | 246 | 268 | |
ep | 14 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 | 3 | 1 | 1 | 1320 | 1179 | 141 | 13 | 14 | 25 | 13 | 24 | 30 | 22 | 52 | 65 | ||||||
ef | 6 | 3 | 1 | 1 | 1 | 430 | 348 | 82 | 10 | 6 | 20 | 1 | 17 | 25 | 3 | 36 | 37 | ||||||||||||
Totaal | 71 | 2 | 4 | 4 | 8 | 1 | 10 | 1 | 4 | 7 | 4 | 5 | 4 | 8 | 3 | 4 | 2 | 6290 | 5473 | 817 | 114 | 71 | 149 | 36 | 161 | 172 | 114 | 334 | 370 |
- Ned. : op , naar, bij . D. : bei . E. : at . Fr. : à . Lat. : ad .
Mc 4,38.5. bep. lidw. dat. vr. enk. τῃ = tè(i) (de) van het bepaald lidw. ἡ = hè . Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc (68) . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,35 . (4) Mc 4,38 . (5) Mc 4,39 .
lidw. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
7. | dat. vr. enk. tè(i) | 3381 | 2631 | 750 | 94 | 55 | 119 | 64 | 122 | 264 | 32 | 268 | 332 |
Totaal | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Ned. : de . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 4,38.6. dat. vr. enk. πρυμνῃ = prumnè(i) (achterschip, achtersteven) .
7. επι = epi (op, bij) . Afkortingen : επ' = ep' en εφ' = ef' . Taalgebruik in het NT : epi (op, bij) . Taalgebruik in de LXX : epi (op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi (op, bij) . Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,20 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,38 .
epi (op, bij) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
epi | 51 | 1 | 4 | 1 | 8 | 9 | 1 | 3 | 5 | 2 | 2 | 1 | 7 | 3 | 2 | 2 | 4540 | 3946 | 594 | 91 | 51 | 104 | 22 | 120 | 117 | 89 | 246 | 268 | |
ep | 14 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 | 3 | 1 | 1 | 1320 | 1179 | 141 | 13 | 14 | 25 | 13 | 24 | 30 | 22 | 52 | 65 | ||||||
ef | 6 | 3 | 1 | 1 | 1 | 430 | 348 | 82 | 10 | 6 | 20 | 1 | 17 | 25 | 3 | 36 | 37 | ||||||||||||
Totaal | 71 | 2 | 4 | 4 | 8 | 1 | 10 | 1 | 4 | 7 | 4 | 5 | 4 | 8 | 3 | 4 | 2 | 6290 | 5473 | 817 | 114 | 71 | 149 | 36 | 161 | 172 | 114 | 334 | 370 |
- Ned. : op , naar, bij . D. : bei . E. : at . Fr. : à . Lat. : ad .
Mc 4,38.8. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. το = to (het) van het bepaald lidw. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,6 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,29 . (5) Mc 4,35 . (6) Mc 4,37 . (7) Mc 4,38 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3. | nom. + acc. onz. enk. to | 108 | 4 | 3 | 4 | 7 | 12 | 7 | 6 | 2 | 9 | 4 | 4 | 3 | 12 | 22 | 5 | 4 | 5941 | 4582 | 1359 | 186 | 108 | 181 | 121 | 172 | 482 | 109 | 475 | 596 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 4,38.9. acc. onz. enk. προσκεφαλαιον = proskefalaion (hoofdkussen) . LXX (1) : Ezr 3,8 . NT (1) : Mc 4,38 .
Mc 4,38.10. act. ind. praes. nom. mann. enk. καθευδων = katheudôn (slapende) van het werkw. καθευδω = katheudô
(slapen) . Taalgebruik in het NT : katheudô
(slapen) . Taalgebruik in de LXX : katheudô
(slapen) . LXX (2) : (1) 1 S 19,9 . (2) 1 S 26,7 . Twee teksten over Saul en David . NT (2) : (1) Mc 4,38 . (2) Ef 5,14 . Een vorm van καθευδω = katheudô
(slapen) in de LXX (38) , in het NT (22) , in Mc (8) .
- act. ind. imperf. 3de pers. enk. εκαθευδεν = ekatheuden (hij sliep) van het werkw. καθευδω = katheudô
(slapen) . Taalgebruik in het NT : katheudô
(slapen) . Taalgebruik in de LXX : katheudô
(slapen) . Bijbel (11) : (10) Jon
1,5 . (11) Mt
8,24 .
Mc 4,38.11. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 . 6de maal kai (en) in deze pericope ; hiermee begint het vierde vers . Zie hierboven. In Mc 4,35-41 hebben we met een kai- (en) tekst te maken .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
kai (en) . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak)
. L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Van de eenenveertig verzen in Mc 4 niet in acht verzen : (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
Mc 4,38.12. act. ind. praes. 3de pers. mv. εγειρουσιν = egeirousin (zij wekken) van het werkw. εγειρω = egeirô (opwekken) . Taalgebruik in het NT : egeirô (wekken) . Taalgebruik in de LXX : egeirô (wekken) . Bijbel (1) : Mc 4,38 . Een vorm van εγειρω = egeirô (opwekken) in de LXX (57) , in het NT (143) , in Mc (19) .
egeirô (wekken) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 16 | |
1 | ind. pr. 3de p. mv. egeirousin | 1 | (1) Mc 4,38 | |||||||||||
Totaal | 19 | 1 | 3 | 1 | 2 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 | 2 |
- Hebreeuwse vertaling wajjâqîmû (en zij deden opstaan
= zij richtten op) : (1) Joz 7,26 (kai epestèsan) . (2) Joz 8,29 (kai
epestèsan) . (3) Re 18,30 (kai anestèsan) .
- Wellicht wekken uit de slaap , op-wekken . Ned. wekken vlg. Lat.
vegere : flink , levendig zijn , opgewekt zijn . Lat. resurgere . Surgere
(surrexi , surrectum) = oprijzen , opstaan , rechtop staan . sur < super
= op, boven + regere (rexi , rectum) : richten (rechtop), leiden , sturen
. -> op-richten = rechtop staan -> resurgere = opnieuw op-richten , terug
rechtop staan . Ned. rekken (Lat. reg- ) , uitstrekken . Rectus = recht . Fr.
résurrection .
Fr. ressusciter cfr. Lat. suscitare . super : op , boven + citare (citus : vlug
, snel) : in beweging brengen . Aldus : terug in beweging brengen , heropleven
.
Fr. réveiller : wekken , ont-waken < re + vigilare (vig- wak- , wek-)
waken .
Variante lezing : act. ind. praes. 3de pers. mv. διεγειρουσιν = diegeirousin (zij wekken) van het werkw. διεγειρω = diegeirô (opwekken) . Taalgebruik in het NT : diegeirô (opwekken) . Taalgebruik in de LXX : diegeirô (opwekken) . Bijbel (1) : Mc 4,38 .
Mc 4,38.13. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc : persoonlijk voornaamwoord . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,36 . (5) Mc 4,38 .
autos enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
4 | acc. mann. enk. auton | 146 | 11 | 4 | 12 | 5 | 12 | 8 | 9 | 6 | 16 | 8 | 7 | 12 | 1 | 14 | 17 | 4 | 2872 | 2032 | 840 | 114 | 146 | 184 | 154 | 136 | 85 | 21 | 598 | 752 |
totaal | 413 | 35 | 17 | 27 | 14 | 34 | 34 | 18 | 33 | 32 | 30 | 18 | 25 | 9 | 47 | 34 | 6 | 12884 | 9893 | 2991 | 510 | 413 | 593 | 475 | 350 | 504 | 146 | 1670 | 2145 |
Mc 4,38.14. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 . 6de maal kai (en) in deze pericope ; hiermee begint het vierde vers . Zie hierboven. In Mc 4,35-41 hebben we met een kai- (en) tekst te maken .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 4,38.15. act. ind. praes. 3de pers. mv. λεγουσιν = legousin (zij zeggen) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de LXX : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) .
legô : act. ind. praes. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
6 | act. ind. pr. 3de pers. mv. legousin | 97 | 37 | 60 | 23 | 16 | 4 | 9 | 2 | 2 | 4 | 43 | 52 |
Mc 4,38.16. dat. mann. en onz. enk. αυτῳ = autô(i) van het persoonl. voornaamw. 3de pers. enk. nom. mann. enk. αυτος = autos (hij) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,25 . (2) Mc 4,38 . (3) Mc 4,41 .
autos enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3 | dat. mann. enk. autô(i) | 109 | 10 | 6 | 4 | 3 | 9 | 7 | 3 | 9 | 7 | 14 | 5 | 6 | 2 | 16 | 8 | 2475 | 1686 | 789 | 159 | 109 | 144 | 153 | 79 | 114 | 31 | 412 | 565 | |
totaal | 413 | 35 | 17 | 27 | 14 | 34 | 34 | 18 | 33 | 32 | 30 | 18 | 25 | 9 | 47 | 34 | 6 | 12884 | 9893 | 2991 | 510 | 413 | 593 | 475 | 350 | 504 | 146 | 1670 | 2145 |
Mc 4,38.17. voc. mann. enk. διδασκαλε = didaskale (leermeester) van het zelfst. naamw. διδασκαλος = didaskalos (leraar , leermeester) . Taalgebruik in het NT : didaskalos (leraar , leermeester) . Taalgebruik in de LXX : didaskalos (leraar , leermeester) .
didaskalos (leermeester) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | syn. | ev. |
voc. mann. enk. didaskale | 31 | 31 | 6 | 10 | 12 | 3 | 28 | 31 | |||
Totaal | 61 | 2 | 59 | 12 | 12 | 17 | 8 | 1 | 9 | 41 | 49 |
didaskalos (leermeester) | Mt | Mc | Lc | syn. | ev. |
voc. enk. didaskale | 6 : (1) Mt 8,19 . (2) Mt 12,38 . (3) Mt 19,16 . (4) Mt 22,16 . (5) Mt 22,24 . (6) Mt 22,36 . | 10 : (1) Mc 4,38 . (2) Mc 9,17 . (3) Mc 9,38 . (4) Mc 10,17 . (5) Mc 10,20 . (6) Mc 10,35 . (7) Mc 12,14 . (8) Mc 12,19 . (9) Mc 12,32 . (10) Mc 13,1 . | 12 : (1) Lc 3,12 . (2) Lc 7,40 . (3) Lc 9,38 . (4) Lc 10,25 . (5) Lc 11,45 . (6) Lc 12,13 . (7) Lc 18,18 . (8) Lc 19,39 . (9) Lc 20,21 . (10) Lc 20,28 . (11) Lc 20,39 . (12) Lc 21,7 . | 28 : (1) Mt 19,16 // Mc 10,17 // Lc 18,18 . (2) Mt 22,16 // Mc 12,14 // Lc 20,21 . (3) Mt 22,24 // Mc 12,19 // Lc 20,28 . (4) Mt 22,36 // Lc 10,25 . (5) Mc 9,38 // Lc 9,38 . | 31 |
Een vorm van didaskalos (leermeester) in Mc | (1) Mc 4,38 (voc. enk. didaskale . Leerlingen tot Jezus) . (2) Mc 5,35 (acc. enk. didaskalon . Afgevaardigden van de hogepriester) . (3) Mc 9,17 (voc. enk. didaskale . Iemand met een stomme zoon) . (4) Mc 9,38 (voc. enk. didaskale . Opmerking van de apostel Johannes tot Jezus) . (5) Mc 10,17 (voc. enk. . Iemand met een vraag aan Jezus) . (6) Mc 10,20 (voc. enk. didaskale . Antwoord van die iemand tot Jezus) . (7) Mc 10,35 (voc. enk. didaskale . De zonen van Zebedeüs met een vraag tot Jezus) . (8) Mc 12,14 (voc. enk. didaskale . Leerlingen van Farizeeën en Herodianen met een vraag aan Jezus) . (9) Mc 12,19 (voc. enk. didaskale . Sadduceeën met een vraag aan Jezus) . (10) Mc 10,32 (voc. enk. didaskale . Schriftgeleerde tot Jezus) . (11) Mc 13,1 (voc. enk. didaskale . Begin van de rede tegen de Farizeeën . De leerlingen tot Jezus) . (12) Mc 14,14 (nom. enk. didaskalos . Voorbereiding van het paasmaal) . . |
Mc 4,38.18. ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het NT : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in de LXX : ou - ouk - ouch (niet) . ου = ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,38 . ουκ = ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,25 . (6) Mc 4,27 . (7) Mc 4,34 . ουχ = ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc 4,21 .
ou (niet) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ou | 3068 | 2321 | 747 | 97 | 42 | 84 | 113 | 68 | 313 | 30 | 223 | 336 |
ouk | 3499 | 2752 | 747 | 93 | 66 | 92 | 137 | 56 | 274 | 29 | 251 | 388 |
ouch | 452 | 351 | 101 | 7 | 6 | 7 | 20 | 8 | 49 | 4 | 20 | 40 |
Totaal | 7019 | 5424 | 1595 | 197 | 114 | 183 | 270 | 132 | 636 | 63 | 494 | 764 |
ou (niet) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
ou | 42 | 1 | 3 | 4 | 2 | 1 | 3 | 2 | 5 | 2 | 1 | 3 | 7 | 6 | 1 | 1 | |
ouk | 66 | 2 | 3 | 1 | 7 | 3 | 6 | 4 | 5 | 6 | 3 | 4 | 6 | 3 | 9 | 2 | 2 |
ouch | 6 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||||||
Totaal | 114 | 4 | 7 | 5 | 10 | 3 | 8 | 7 | 7 | 11 | 6 | 5 | 9 | 10 | 15 | 4 | 3 |
- Hebr. lo´ (niet) . Taalgebruik in Tenakh : lo´ (niet) . Fr. ne... pas . E. not . D. nicht .
Mc 4,38.19. act. ind. praes. 3de pers. enk. μελει = melei (het gaat ter harte) van het werkw. μελω = melô (ter harte gaan, zich bekommeren om) . Taalgebruik in het NT : melô (ter harte gaan, zich bekommeren om) . Taalgebruik in de LXX : melô (ter harte gaan, zich bekommeren om) . LXX (6) . NT (7) : (1) Mt 22,16 . (2) Mc 4,38 . (3) Mc 12,14 . (4) Lc 10,40 . (5) Joh 10,13 . (6) 1 Kor 9,9 . (7) 1 Pe 5,7 .
Mc 4,38.18. - 19. ου μελει = ou melei (het gaat niet ter harte) . LXX (1) : Tob 10,5 . NT (5) : (1) Mt 22,16 . (2) Mc 4,38 . (3) Mc 12,14 . (4) Lc 10,40 . (5) Joh 10,13 .
Mc 4,38.20. pers. voornaamw. 2de pers. dat. enk. σοι = soi (aan u) . Zie συ = su (jij) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : persoonlijk voornaamwoord . Mc (21) .
pers. vnw. 2de pers. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3 | dat. enk. soi | 21 | 2 : (1) Mc 1,11 . (2) Mc 1,24 . | 2 : (1) Mc 2,11 . (2) Mc 2,18 . | 1 : Mc 4,38 . | 4 : (1) Mc 5,7 . (2) Mc 5,9 . (3) Mc 5,19 . (4) Mc 5,41 . | 3 : (1) Mc 6,18 . (2) Mc 6,22 . (3) Mc 6,23 . | 2 : (1) Mc 9,5 . (2) Mc 9,25 . | 2 : (1) Mc 10,28 . (2) Mc 10,51 . | 1 : Mc 11,28 . | 1 : Mc 12,14 . | 3 : (1) Mc 14,30 . (2) Mc 14,31 . (3) Mc 14,36 . | 1310 | 1112 | 198 | 44 | 21 | 44 | 27 | 20 | 31 | 11 | 109 | 136 |
- Hebreeuws . l-kh ( לָךְ = lâkh of לְךָ = lëhkâ = aan jou) < voorzetsel lë = suffix persoonl. voornaamw. 2de pers. mann. enk. OF act. qal imperat. 2de pers. mann. enk. לֵךְ = lekh (ga) . Zie hâlakh (gaan) . Taalgebruik in Tenach : hâlakh (gaan) . Getalwaarde : he = 5 1S lamed = 12 of 30 , kaph = 11 of 20 ; totaal : 28 (2 X 2 X 7) of 55 (5 X 11) . Structuur : 5 - 3 - 2 . Tenakh (827 . Pentateuch (276) . Eerdere Profeten (188) . Latere Profeten (147) . 12 Kleine Profeten (30) . Geschriften (186) .
Mc 4,38.19. - 20. μελει σοι = melei soi (het gaat jou ter harte) . Slechts in het NT (4) : (1) Mt 22,16 . (2) Mc 4,38 . (3) Mc 12,14 . (4) Lc 10,40 .
Mc 4,38.18. - 20. ου μελει σοι = ou melei soi (het gaat jou niet ter harte) . Slechts in het NT (4) : (1) Mt 22,16 . (2) Mc 4,38 . (3) Mc 12,14 . (4) Lc 10,40 .
Mc 4,38.21. ὁτι = hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in het ΝΤ : hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in de LXX : hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in Mc : hoti (dat, omdat) . Mc (92) . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,29 . (2) Mc 4,38 . (3) Mc 4,41 .
hoti ( dat , omdat ) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
92 | 4 | 6 | 5 | 3 | 5 | 9 | 5 | 8 | 9 | 3 | 3 | 12 | 4 | 10 | 2 | 4 | 4396 | 3213 | 1183 | 137 | 92 | 160 | 237 | 114 | 389 | 54 | 389 | 626 |
- Hebreeuws : כִּי = kî (want, omdat) . Taalgebruik
in Tenakh : kî
(want, omdat) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , jod = 10 ; totaal : 21 (3
X 7) of 30 (2 X 3 X 5) . Structuur : 2 - 1 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (3849) . Pentateuch (884)
. Eerdere Profeten (726) . Latere Profeten (841) . 12 Kleine
Profeten (241) . Geschriften (1157) .
- כִּי = kî (want, omdat) < een woord met 1 medeklinker . De lange î is î gebleven omdat het een proclitisch woord is . Proclitisch wil zeggen dat een eenlettergrepig onbeklemtoond woord wordt gehecht aan het volgende (Lettinga(6) 13d) .
Mc 4,38.18. - 21. ου μελει σοι ὁτι = ou melei soi hoti (het gaat jou niet ter harte dat) . Slechts in het NT (2) : (1) Mt 22,16 . (2) Lc 10,40 .
Mc 4,38.22. ind. praes. 1ste pers. mv. απολλυμεθα = apollumetha (wij vergaan) van het werkw. απολλυμι = apollumi (verderven, verdoemen) . Taalgebruik in het NT : apollumi ( ten gronde richten , doden , verliezen ) . Taalgebruik in de LXX : apollumi (ten gronde richten , doden , verliezen) . Taalgebruik in Mc : apollumi (ten gronde richten , doden , verliezen) . Bijbel (3) : (1) Mt 8,25 . (2) Mc 4,38 . (3) Lc 8,24 .
apollumi (verderven, verdoemen) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 11 | Mc 12 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Br. | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | ind. praes. 3de pers. enk. apollutai | 1 | 1 : Mc 2,22 . | 3 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | |||||||||||
2 | ind. praes. 1ste pers. mv. apollumetha | 1 | 1 : Mc 4,38 . | 3 | 3 | 1 | 1 | 1 | 3 | 3 | ||||||||||||
3 | ind. fut. 3de pers. enk. apolesei | 2 | (1) Mc 8,35 (2X) . | Mc 12,9 | 10 | 2 | 8 | 3 | 2 | 3 | 8 | 8 | ||||||||||
4 | ind. aor. apolesai | 1 | 1 : Mc 1,24 . | 31 | 24 | 7 | 2 | 1 | 3 | 1 | 6 | 6 | 1 | |||||||||
5 | ind. aor. 3de pers. enk. apolesè(i) | 2 | (1) Mc 9,22 . (2) Mc 9,41 . | 16 | 8 | 8 | 2 | 2 | 3 | 1 | 7 | 8 | ||||||||||
6 | conj. aor. 3de pers. mv. apolesôsin | 2 | (1) Mc 3,6 . | (2) Mc 11,18 . | 5 | 1 | 4 | 2 | 2 | 4 | 4 | |||||||||||
totaal | 9 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 (2X) | 2 | 1 | 1 | 68 | 36 | 32 | 10 | 9 | 10 | 1 | 2 | 29 | 30 | 1 | 1 |
- Ned. : verderven , verdoemen . Arabisch : أَباَدَ = ´abâda (vernietigen) . Taalgebruik in de Qoran : ´abâda (vernietigen) . D. : vernichten . E. : destroy . Fr. : perdre . Grieks : απολλυμι = apollumi (verderven, verdoemen) < ap- + ollumi < ol-numi . Taalgebruik in het NT : apollumi ( ten gronde richten , doden , verliezen ) . Hebreeuws : אָבַד = ´âbhad (verdwijnen, verloren gaan) . Taalgebruik in Tenakh : ´âbhad (verdwijnen, verloren gaan) . Lat. : perdere .
- Mc 4,1 - Mc 4,2 - Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 - Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 - Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - Mc 4,24 - Mc 4,25 - Mc 4,26 - Mc 4,27 - Mc 4,28 - Mc 4,29 - Mc 4,30 - Mc 4,31 - Mc 4,32 - Mc 4,33 - Mc 4,34 - Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -
Mc 4,39 - Mc 4,39 -- Mc 4,35-41 - Mt 8,23-27 - Lc 8,22-25 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -- Mc 4 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 39 En Hij opgewekt zijnde, bestrafte den wind, en zeide tot
de zee: Zwijg, wees stil! En de wind ging liggen, en er werd grote stilte.
King James Bible . [39] And he arose, and rebuked the wind, and said unto the
sea, Peace, be still. And the wind ceased, and there was a great calm.
Luther-Bibel . 39 Und er stand auf und bedrohte den Wind und sprach zu dem Meer:
Schweig und verstumme! Und der Wind legte sich und es entstand eine große Stille.
Tekstuitleg van Mc 4,39 . Het vers Mc 4,39 telt 19 woorden en 102 (2 X 3 X 17) letters . De getalwaarde van Mc 4,39 is 8309 (7 X 1187) .
Mc 4,39 | Mt 8,26 | Lc 8,24 | |
39καὶ διεγερθεὶς ἐπετίμησεν τῷ ἀνέμῳ καὶ εἶπεν τῇ θαλάσσῃ, Σιώπα, πεφίμωσο. καὶ ἐκόπασεν ὁ ἄνεμος, καὶ ἐγένετο γαλήνη μεγάλη. | τότε ἐγερθεὶς ἐπετίμησεν τοῖς ἀνέμοις καὶ τῇ θαλάσσῃ, καὶ ἐγένετο γαλήνη μεγάλη. | ὁ δὲ διεγερθεὶς ἐπετίμησεν τῷ ἀνέμῳ καὶ τῷ κλύδωνι τοῦ ὕδατος: καὶ ἐπαύσαντο, καὶ ἐγένετο γαλήνη. |
Mc 4,39.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (33) . Niet in : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 |
kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 |
verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 |
- Hebr. : וְ = wë . Lat : et . Fr. : et . Ned. : en . E. : and . D. und . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) .
Mc 4,39.2. pass. part. aor. nom. mann. enk. διεγερθεις = diegertheis (gewekt) van het werkw. διεγειρω = diegeirô (opwekken) . Taalgebruik in het NT : diegeirô (opwekken) . Taalgebruik in de LXX : diegeirô (opwekken) . Bijbel (3) : (1) Est 11 . (2) Mc 4,39 . (3) Lc 8,24 . Een vorm van διεγειρω = diegeirô in de LXX (5) : (1) Est 1,11 . (2) Jdt 1,4 . (3) 2 Mak 7,21 . (4) 2 Mak 15,10 . (5) 3 Mak 5,15 , in het NT (6) : (1) Mc 4,39 . (2) Lc 8,24 (2 vormen) . (3) Joh 6,18 . (4) 2 Pe 1,13 . (5) 2 Pe 3,1
Mc
4,39.3. act. ind. aor. 3de pers. enk. επετιμησεν = epetimèsen (hij deed een beroep op 'hun' eer , hij droeg op , hij beval) van het werkw. επιτιμαω = epitimaô (beroep doen op hun eer , nadrukkelijk
vermanen , 'opdragen' , bevelen , berispen) . Taalgebruik in het NT : epitimaô
(opleggen, opdragen) . Taalgebruik in de LXX : epitimaô
(opleggen, opdragen) . Het werkwoord heeft een voorvoegsel επι = epi (aan bij, op) wat het werkwoord
versterkt . Wellicht omwille van het voorvoegsel volgt op het werkwoord steeds
een datief . Bijbel (16) . LXX (2) : (1) Gn 37,10 . (2) Ps 106,9 .
NT (14) : (1) Mt
8,26 . (2) Mt
12,16 ( // Mc
3,12 ) . (3) Mt
17,18 . (4) Mt
20,31 . (5) Mc
1,25 ( // Mt
8,26 ) . (6) Mc
4,39 . (7) Mc
8,30 . (8) Mc
8,33 . (9) Mc
9,25 ( // Mt
17,18 ) . (10) Lc
4,35 . (11) Lc
4,39 . (12) Lc
8,24 . (13) Lc
9,42 . (14) Lc
9,55 . Een vorm van επιτιμαω = epitimaô (nadrukkelijk vermanen , 'opdragen' ,
bevelen , berispen) in de LXX (11) , in het NT (29) , in Mc (9) : (1) Mc
1,25 . (2) Mc
3,12 . (3) Mc
4,39 . (4) Mc
8,30 . (5) Mc
8,32 . (6) Mc
8,33 . (7) Mc
9,25 . (8) Mc
10,13 . (9) Mc
10,48 . In de LXX kan het Griekse werkwoord επιτιμαω = epitimaô (beroep doen op hun eer , nadrukkelijk
vermanen , 'opdragen' , bevelen , berispen) de vertaling zijn van 3 verschillende Hebreeuwse werkwoorden .
- De kenletter σ = s geeft act. en mediaal aor. weer . De stamletter α = a wordt verlengd tot η = è . Vandaar : επετιμησεν = epetimèsen (hij beval) .
epitimaô (opleggen) | Mc | Mc 1 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Br. | syn. | ev. | |
1 | ind imp. 3de p. enk. epetima | 1 | (1) Mc 3,12 . | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | |||||||||
2 | ind. imp. 3de p. mv. epetimôn | 1 | (1) Mc 10,48 . | 3 | 3 | 1 | 2 | 3 | 3 | ||||||||
3 | inf. pr. epitiman | 1 | (1) Mc 8,32 . | 2 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 | ||||||||
5 | ind. aor. 3de p. enk. mv. epitèmèsen | 5 | (1) Mc 1,25 . | (2) Mc 4,39 . | (3) Mc 8,30 . (4) Mc 8,33 . | (5) Mc 9,25 . | 16 | 2 | 14 | 4 | 5 | 5 | 14 | 14 | |||
6 | act. ind. aor. 3de p. mv. epetimèsan | 1 | (1) Mc 10,13 . | 2 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 | ||||||||
9 | 1 | 1 | 1 | 3 | 1 | 2 | 33 | 4 | 29 | 6 | 9 | 12 | 2 | 27 | 27 |
- wa consecutivum + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיִּגְעַר = wajjigë`ar (en hij berispte) van het werkw. גָעַר = gâ`ar (berispen, verwijten, afweren, dreigen) . Taalgebruik in Tenakh : gâ`ar (berispen, verwijten, afweren, dreigen) . Getalwaarde : ghimel = 3 , ajin = 16 of 70 , resj = 20 of 200 ; totaal : 39 (3 X 13) OF 273 (3 X 7 X 13) . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (2) : (1) Gn 37,10 . (2) Ps 106,9 . Een vorm van het werkw. גָעַר = gâ`ar in 13 verzen in Tenakh ..
Mc 4,39.4. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,28 . (3) Mc 4,36 . (4) Mc 4,39 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
6. | dat. m. + onz. enk. tô(i) | 68 | 6 | 5 | 4 | 4 | 7 | 6 | 3 | 3 | 7 | 3 | 4 | 5 | 2 | 5 | 2 | 2 | 5507 | 4462 | 1045 | 121 | 68 | 154 | 98 | 163 | 367 | 74 | 343 | 441 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- bepaald lidw. Ned. : de . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 4,39.3. - 4. επετιμησεν τῳ = epetimèsen tô(i) (hij beval aan) . Bijbel = NT (5) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 8,33 . (3) Mc 9,25 . (4) Lc 4,39 . (5) Lc 8,24 .
Mc 4,39.5. dat. mann. enk. ανεμῳ = anemô(i) van het zelfst. naamw. ανεμος = anemos (wind) . Taalgebruik in het NT : anemos (wind) . Taalgebruik in de LXX : anemos (wind) . Bijbel (7) : (1) Ex 14,21 . (2) Jr 18,14 . (3) Sir 5,9 . (4) Mc 4,39 . (5) Lc 8,24 . (6) Hnd 27,15 . (7) Ef 4,14 . Een vorm van ανεμος = anemos in de LXX (67) , in het NT (31) .
Mc 4,39.6. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 4,39.7. act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de LXX : legô (zeggen) . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) . Mc (56) . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) .
legô (zeggen) . V.T. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ind. aor. 3de p. enk. eipen | 56 | 1 | 1 | 1 | 2 | 3 | 3 | 3 | 2 | 5 | 11 | 3 | 8 | 1 | 9 | 1 | 2 | 3024 | 2426 | 598 | 118 | 56 | 223 | 114 | 75 | 7 | 5 | 397 | 511 |
Mc 4,39.8. bep. lidw. dat. vr. enk. τῃ = tè(i) (de) van het bepaald lidw. ἡ = hè . Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc (68) . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,35 . (4) Mc 4,38 . (5) Mc 4,39 .
lidw. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
7. | dat. vr. enk. tè(i) | 3381 | 2631 | 750 | 94 | 55 | 119 | 64 | 122 | 264 | 32 | 268 | 332 |
Totaal | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Ned. : de . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 4,39.9. dat. vr. enk. θαλασσῃ = thalassè(i) van het zelfst. naamw. θαλασσα = thalassa (zee, meer) . Taalgebruik in het NT : thalassa (zee meer) . Taalgebruik in de LXX : thalassa (zee meer) . Mc (4) : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,39 . (4) Mc 5,13 . Parallel : Mt 8,26 // Mc 4,39 . Een vorm van θαλασσα = thalassa (zee, meer) in Mc in 16 verzen (18X) : (1) Mc 1,16 (2 vormen) . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 3,7 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 4,2 . (6) Mc 4,39 . (7) Mc 4,41 . (8) Mc 5,1 . (9) Mc 5,13 (2 vormen) . (10) Mc 5,21 . (11) Mc 6,47 . (12) Mc 6,48 . (13) Mc 6,49 . (14) Mc 7,31 . (15) Mc 9,42 . (16) Mc 11,23 .
thalassa (zee) | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 9 | Mc 11 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
3 | dat. vr. enk. thalassè(i) | 1 | 2 | 1 | 36 | 23 | 13 | 2 | 4 | 1 | 1 | 2 | 3 | 7 | 7 | 2 | ||||||||
totaal | 2 | 1 | 1 | 4 | 4 | 3 | 1 | 1 | 1 | 446 | 359 | 87 | 15 | 18 | 3 | 9 | 10 | 8 | 24 | 36 | 45 | 6 | 2 |
thalassa (zee) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 9 | Mc 11 | |
3 | dat. vr. enk. thalassè(i) | 4 | 1 : Mc 1,16 . | 2 : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,39 . | 1 : Mc 5,13 . | ||||||
totaal | 18 | 2 | 1 | 1 | 4 | 4 | 3 | 1 | 1 | 1 | |
en tè(i) thalassè(i) (op het meer) | (1) Mc 1,16 . | (2) Mc 4,2 . | (4) Mc 5,13 . | * (1)) Mc 6,47 . | |||||||
totaal | 17/18 | 2 / 2 | 1 / 1 | 1 / 1 | 3 / 4 | 4 / 4 | 3 / 3 | 1 / 1 | 1 / 1 | 1 / 1 |
Mc 4,39.8. - 9. tè(i) thalassè(i) (de zee, het meer) . Datief vr. enk. In 11 ( / 13) verzen in het NT : Mt (2) . Mc (4) . Lc (1) . Br. (1) . Apk (3) . Niet Hnd en Br (-1) .
Mc 4,39.12. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 4,39.13. act. ind. aor. 3de pers. enk. εκοπασεν = ekopasen (hij ging liggen) van het werkw. κοπαζω = kopazô (moe worden, gaan liggen) . Taalgebruik in het NT : kopazô (moe worden, gaan liggen) . Taalgebruik in de LXX : kopazô (moe worden, gaan liggen) . Bijbel (15) . LXX (12) : (1) Gn 8,1 . (2) Nu 11,2 . NT (3) : (1) Mt 14,32 . (2) Mc 4,39 . (3) Mc 6,51 .
Mc 4,39.14. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho . Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Mc (219) . Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 219 | 12 | 13 | 5 | 12 | 8 | 17 | 6 | 5 | 18 | 28 | 11 | 16 | 16 | 27 | 21 | 4 | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- bepaald lidw. de . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 4,39.15. nom. mann. enk. ανεμος = anemos (wind) . Taalgebruik in het NT : anemos (wind) . Taalgebruik in de LXX : anemos (wind) . Bijbel (20) . LXX (12) . NT (8) . Mc (4) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,41 . (3) Mc 6,48 . (4) Mc 6,51 .
Mc 4,39.16. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 4,39.17. ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Bijbel (925) . OT (730) . NT (195) . Mc (17) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,39 . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) , in Lc (129) , in Lc 5 (3) : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,12 . (3) Lc 5,17 . In Lc : X vormen in 24 / 24 hoofdstukken en in 129 verzen . Het is duidelijk dat Lucas in zijn evangelie en in Handelingen εγενετο = egeneto veelvuldig gebruikt in tegenstelling tot de andere evangelisten en de andere bijbelboeken van het NT .
ginomai (worden, gebeuren) | bijbel | Tenach | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
aor. 3de pers. enk. egeneto | 925 | wajëhî : 784 | 730 | 195 | 13 | 17 | 69 | 16 | 53 | 17 | 99 | 115 |
- Hebreeuws . prefix verbindingswoord wa + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het
was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî
(en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ;
aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik
in Tenakh : hâjâh
(zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur
: 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 .Tenakh
(784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) .
12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) .
- Lat. esse . D. sein . Fr. être . Ned. zijn . E. to be .
Mc 4,39.18. nom. vr. enk. γαληνη = galènè (windstilte) . Taalgebruik in het NT : galènè (windstilte) . Taalgebruik in de LXX : galènè (windstilte) . Bijbel (3) : (1) Mt 8,26 . (2) Mc 4,39 . (3) Lc 8,24 .
Mc 4,39.19. nom. + dat. vr. enk. μεγαλη / μεγαλῃ = megalè(i) (groot) van het bijvoegl. naamwoord μεγας = megas (groot) . Taalgebruik in het NT : megas (groot) . Taalgebruik in de LXX : megas (groot) . Taalgebruik in Mc : megas (groot) . Mc (7) : (1) Mc 1,26 (dat.) . (2) Mc 4,37 (nom.) . (3) Mc 4,39 (nom.) . (4) Mc 5,7 (dat.) . (5) Mc 5,11 (nom.) . (6) Mc 5,42 (dat.) . (7) Mc 15,34 (dat.) .
megas (groot) enk. | Mc | Mc 1 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 10 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. mann. enk. megas | 2 | (1) Mc 10,43 . | (2) Mc 16,4 . | 131 | 107 | 24 | 4 | 2 | 5 | 4 | 2 | 4 | 11 | 11 | 2 | |||||||
2 | nom. + dat. vr. enk. megalè(i) | 7 | (1) Mc 1,26 . | (2) Mc 4,37 . (3) Mc 4,39 . | (4) Mc 5,7 . (5) Mc 5,11 . (6) Mc 5,42 . | (7) Mc 15,34 . | 237 | 171 | 66 | 8 | 7 | 6 | 3 | 12 | 3 | 27 | 21 | 24 | 3 | ||||
3. | nom. + acc. onz. enk. mega | 1 | (1) Mc 14,15 . | 110 | 92 | 18 | 1 | 1 | 4 | 4 | 8 | 6 | 6 | 4 | |||||||||
7. | acc. mann. enk. megan | 1 | (1) Mc 4,41 . | 72 | 59 | 13 | 1 | 1 | 1 | 2 | 3 | 5 | 3 | 3 | 3 | ||||||||
totaal | 11 | 1 | 3 | 3 | 1 | 1 | 1 | 1 | 11 |
- Mc 4,1 - Mc 4,2 - Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 - Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 - Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - Mc 4,24 - Mc 4,25 - Mc 4,26 - Mc 4,27 - Mc 4,28 - Mc 4,29 - Mc 4,30 - Mc 4,31 - Mc 4,32 - Mc 4,33 - Mc 4,34 - Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -
Mc 4,40 - Mc 4,40 -- Mc 4,35-41 - Mt 8,23-27 - Lc 8,22-25 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -- Mc 4 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 40 En Hij zeide tot hen: Wat zijt gij zo vreesachtig? Hebt
gij geen geloof?
King James Bible . [40] And he said unto them, Why are ye so fearful? how is
it that ye have no faith?
Luther-Bibel . 40 Und er sprach zu ihnen: Was seid ihr so furchtsam? Habt ihr
noch keinen Glauben?
Tekstuitleg van Mc 4,40 . Het vers Mc 4,40 telt 11 woorden en 47 letters . De getalswaarde van Mc 4,40 is 6816 (2² X 2³ X 3 X 71) .
Mc 4,40 | Mt 8,26 | ||
40καὶ εἶπεν αὐτοῖς, Τί δειλοί ἐστε; οὔπω ἔχετε πίστιν; | 26καὶ λέγει αὐτοῖς, Τί δειλοί ἐστε, ὀλιγόπιστοι; | 25εἶπεν δὲ αὐτοῖς, Ποῦ ἡ πίστις ὑμῶν; |
Mc 4,40.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 . 13de maal kai (en) in deze pericope; hiermee begint het zesde vers.
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 4,40.2. act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de LXX : legô (zeggen) . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) . Mc (56) . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) .
legô (zeggen) . V.T. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ind. aor. 3de p. enk. eipen | 56 | 1 | 1 | 1 | 2 | 3 | 3 | 3 | 2 | 5 | 11 | 3 | 8 | 1 | 9 | 1 | 2 | 3024 | 2426 | 598 | 118 | 56 | 223 | 114 | 75 | 7 | 5 | 397 | 511 |
Mc 4,40.3. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .
autoi | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
7 | dat. mann. en onz. mv.autois | 117 | 4 | 6 | 5 | 10 | 5 | 13 | 5 | 7 | 10 | 12 | 7 | 8 | 2 | 13 | 7 | 3 | 1722 | 1180 | 542 | 101 | 117 | 89 | 97 | 75 | 47 | 16 | 307 | 404 |
Mc
4,40.1. - 3. και λεγει αυτοις = kai legei autois (en hij zegt hen) . LXX (3) . NT (23) . Mc (14) : (1) Mc
1,38 . (2) Mc
3,4 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,35 . (5) Mc
6,50 . (6) Mc
7,18 . (7) Mc
9,35 . (8) Mc
10,11 . (9) Mc
11,2 . (10) Mc
12,16 . (11) Mc
14,13 . (12) Mc
14,27 . (13) Mc
14,34 . (14) Mc
14,41 .
- και ελεγεν αυτοις = kai elegen autois (en hij zei hen) . NT (13) . Mc
(12) : (1) Mc 2,27 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,9 . (4) Mc
4,11 . (5) Mc
4,21 . (6) Mc
4,24 . (7) Mc 6,10 . (8) Mc 7,9 . (9) Mc 8,21 . (10) Mc 9,1 . (11) Mc
9,31. (12) Mc
12,38 . Lc (1) : Lc 6,5 .
- ελαλει αυτοις = elalei autois (en hij sprak tot hen) . LXX (1) : Jdt 14,8 . NT (6) : (1) Mt
13,34 . (2) Mc 2,2 . (3) Mc
4,33 . (4) Mc
4,34 . (5) Lc 9,11 . (6) Joh
10,6 .
- και ειπεν αυτοις = kai eipen autois (en hij zei hen) . NT (30) . Slechts in de evangelies . Mc (1) : Mc
4,40 . Lc (9) : (1) Lc
2,10 . (2) Lc
9,48 . (3) Lc
13,22 . (4) Lc
16,15 . (5) Lc
22,35 . (6) Lc
22,46 . (7) Lc
24,19 . (8) Lc
24,38 . (9) Lc
24,46 .
Mc 4,40.4. vragend en onbepaald voornaamw. nom. en acc. onz. enk. τι = ti (wat) van het τις = tis (wie, die, een) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord tis . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord tis .
Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
nom. onz. enk. ti | 60 | 2 : (1) Mc 1,24 (2) Mc 1,27 | 6 : (1) Mc 2,7 . (2) Mc 2,8 . (3) Mc 2,9 . (4) Mc 2,18 . (5) Mc 2,24 . (6) Mc 2,25 . | 2 : (1) Mc 4,24 . (2) Mc 4,40 . | 5 | 3 | 1 | 7 | 5 | 6 : (1) Mc 10,3 . (2) Mc 10,17 . (3) Mc 10,18 . (4) Mc 10,36 . (5) Mc 10,38 . (6) Mc 10,51 . | 5 | 2 | 3 | 8 | 4 | 1 | 1132 | 617 | 415 | 62 | 60 | 66 | 57 | 60 | 102 | 8 | 188 | 245 |
Mc 4,40.5. nom. mann. mv. δειλοι = deiloi (kleingelovigen) van het bijvoegl. naamw. δειλος = deilos (vreesachtig, zwak van geloof, laf) . Taalgebruik in het NT : deilos (vreesachtig, zwak van geloof, laf) . Taalgebruik in de LXX : deilos (vreesachtig, zwak van geloof, laf) . Bijbel (4) : (1) W 4,20 . (2) W 9,14 . (3) Mt 8,26 . (4) Mc 4,40 .
Mc 4,40.6. act. ind. praes. 2de pers. mv. εστε = este (jullie zijn) van het werkw. ειμι = eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Taalgebruik in de LXX : eimi (zijn) . Mc (4) : (1) Mc 4,40 . (2) Mc 7,18 . (3) Mc 9,41 . (4) Mc 13,11 . Een vorm van ειμι = eimi (zijn) in het NT (2450) , in de LXX (6947) .
eimi (zijn) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
act. ind. praes. 2de pers. mv. este | 124 | 33 | 86 | 4 | 47 |
Mc 4,40.7. οὑτως = houtôs (op die wijze, zo) . Taalgebruik in het NT : houtos (zo) . Taalgebruik in de LXX : houtos (zo) . Mc (10) : (1) Mc 2,7 . (2) Mc 2,8 . (3) Mc 2,12 . (4) Mc 4,26 . (5) Mc 7,18 . (6) Mc 9,3 . (7) Mc 10,43 . (8) Mc 13,29 . (9) Mc 14,59 . (10) Mc 14,59 . Lc (21) : (1) Lc 1,25 . (2) Lc 2,48 . (3) Lc 9,15 . (4) Lc 10,21 . (5) Lc 11,30 . (6) Lc 12,21 . (7) Lc 12,28 . (8) Lc 12,38 . (9) Lc 12,43 . (10) Lc 12,54 . (11) Lc 14,33 . (12) Lc 15,7 . (13) Lc 15,10 . (14) Lc 17,10 . (15) Lc 17,24 . (16) Lc 17,26 . (17) Lc 19,31 . (18) Lc 21,31 . (19) Lc 22,26 . (20) Lc 24,24 . (21) Lc 24,46 .
houtôs (zo) | Mc | Mc 2 | Mc 4 | Mc 7 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
10 | (1) Mc 2,7 . (2) Mc 2,8 . (3) Mc 2,12 . | (4) Mc 4,26 . | (5) Mc 7,18 . | (6) Mc 9,3 . | (7) Mc 10,43 . | (8) Mc 13,29 . | (9) Mc 14,59 . | (10) Mc 15,39 . | 907 | 708 | 199 | 32 | 10 | 21 | 14 | 26 | 90 | 6 | 63 | 77 |
- Hebreeuws . כֵן = khen (zo) . Taalgebruik in Tenakh : khen
(zo) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , nun = 14 of 50 ; totaal : 25 (5²)
OF 70 (2 X 5 X 7) . Structuur : 2 - 5 . De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (514) . Pentateuch (156) . Eerdere
Profeten (109) . Latere Profeten (109) . 12 Kleine Profeten (25) . Geschriften
(115) .
- Lat. sic . Ned. zo . D. so . E. thus . Fr. ainsi < ains - si .
ains (ante) -> antius sic .
Mc 4,40.8. πως = pôs (hoe) . Taalgebruik in het NT : pôs (hoe) . Taalgebruik in de LXX : pôs (hoe) . Taalgebruik in Mc : pôs (hoe) . Vragend of onbepaald voornaamw. van wijze .
pôs (hoe) | Mc | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 14 | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
14 | 1 | 1 | 2 | 1 | 1 | 2 | 1 | 3 | 2 | 229 | 115 | 114 | 14 | 14 | 16 | 20 | 9 | 40 | 1 | 44 | 64 |
pôs (hoe) | Mc | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 14 |
14 | 1 : Mc 2,26 . | 1 : Mc 3,23 . | 2 : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 4,30 . | 1 : Mc 5,16 . | 1 : Mc 9,12 . | 2 : (1) Mc 10,23 . (2) Mc 10,24 . | 1 : Mc 11,18 . | 3 : (1) Mc 12,26 . (2) Mc 12,35 . (3) Mc 12,41 . | 2 : (1) Mc 14,1 . (2) Mc 14,11 . |
Mc (14) : (1) Mc 2,26 . (2) Mc 3,23 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,30 . (5) Mc 5,16 . (6) Mc 9,12 . (7) Mc 10,23 . (8) Mc 10,24 . (9) Mc 11,18 . (10) Mc 12,26 . (11) Mc 12,35 . (12) Mc 12,41 . (13) Mc 14,1 . (14) Mc 14,11 .
Mc 4,40.9. ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het NT : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in de LXX : ou - ouk - ouch (niet) . ου = ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,38 . ουκ = ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,25 . (6) Mc 4,27 . (7) Mc 4,34 . ουχ = ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc 4,21 .
ou (niet) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ou | 3068 | 2321 | 747 | 97 | 42 | 84 | 113 | 68 | 313 | 30 | 223 | 336 |
ouk | 3499 | 2752 | 747 | 93 | 66 | 92 | 137 | 56 | 274 | 29 | 251 | 388 |
ouch | 452 | 351 | 101 | 7 | 6 | 7 | 20 | 8 | 49 | 4 | 20 | 40 |
Totaal | 7019 | 5424 | 1595 | 197 | 114 | 183 | 270 | 132 | 636 | 63 | 494 | 764 |
ou (niet) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
ou | 42 | 1 | 3 | 4 | 2 | 1 | 3 | 2 | 5 | 2 | 1 | 3 | 7 | 6 | 1 | 1 | |
ouk | 66 | 2 | 3 | 1 | 7 | 3 | 6 | 4 | 5 | 6 | 3 | 4 | 6 | 3 | 9 | 2 | 2 |
ouch | 6 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||||||
Totaal | 114 | 4 | 7 | 5 | 10 | 3 | 8 | 7 | 7 | 11 | 6 | 5 | 9 | 10 | 15 | 4 | 3 |
- Hebr. lo´ (niet) . Taalgebruik in Tenakh : lo´ (niet) . Fr. ne... pas . E. not . D. nicht .
Mc 4,40.10. act. ind. praes. 2de pers. mv. εχετε = echete (jullie hebben) van het werkw. εχω = echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het NT . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in de LXX . Bijbel (52) . LXX (6) . NT (46) . Mc (8) . Mc 4 (1) : Mc 4,40 .
Mc
4,40.11. acc. vr. enk. pistin (geloof, vertrouwen) van het zelfst. naamw. pistis
(geloof, vertrouwen) . Taalgebruik in het N.T. : pistis
(geloof) . Taalgebruik in Mc : pistis
(geloof) . Mc (3) : (1) Mc
2,5 . (2) Mc
4,40 . (3) Mc
11,22 .
nom. vr. enk. pistis (geloof, vertrouwen) . Mc (2) : (1) Mc
5,34 . (2) Mc
10,52 .
- Mc 4,40 : oupô echete pistin (heb je nog geen geloof) . Mc
11,22 : echete pistin theou (heb geloof in God) .
- Mc 4,1 - Mc 4,2 - Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 - Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 - Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - Mc 4,24 - Mc 4,25 - Mc 4,26 - Mc 4,27 - Mc 4,28 - Mc 4,29 - Mc 4,30 - Mc 4,31 - Mc 4,32 - Mc 4,33 - Mc 4,34 - Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -
Mc 4,41 - Mc 4,41 -- Mc 4,35-41 - Mt 8,23-27 - Lc 8,22-25 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -- Mc 4 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 41 En zij vreesden met grote vreze, en zeiden tot elkander:
Wie is toch Deze, dat ook de wind en de zee Hem gehoorzaam zijn?
King James Bible . [41] And they feared exceedingly, and said one to another,
What manner of man is this, that even the wind and the sea obey him?
Luther-Bibel . 41 Sie aber fürchteten sich sehr und sprachen untereinander:
Wer ist der? Auch Wind und Meer sind ihm gehorsam!
Tekstuitleg van Mc 4,41 . Het vers Mc 4,41 telt 21 (3 X 7) woorden en 100 (10²) letters . De getalswaarde van Mc 4,41 is 9845 (5 X 11 X 179) .
Mc 4,41 | Mt 8,27 | Lc 8,25 | |
41καὶ ἐφοβήθησαν φόβον μέγαν, καὶ ἔλεγον πρὸς ἀλλήλους, Τίς ἄρα οὗτός ἐστιν ὅτι καὶ ὁ ἄνεμος καὶ ἡ θάλασσα ὑπακούει αὐτῷ; | 27οἱ δὲ ἄνθρωποι ἐθαύμασαν λέγοντες, Ποταπός ἐστιν οὗτος ὅτι καὶ οἱ ἄνεμοι καὶ ἡ θάλασσα αὐτῷ ὑπακούουσιν; | φοβηθέντες δὲ ἐθαύμασαν, λέγοντες πρὸς ἀλλήλους, Τίς ἄρα οὗτός ἐστιν ὅτι καὶ τοῖς ἀνέμοις ἐπιτάσσει καὶ τῷ ὕδατι, καὶ ὑπακούουσιν αὐτῷ; |
Mc 4,41.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
14de maal kai (en) in deze pericope ; hiermee begint het zevende vers . Zie hierboven . In Mc 4,35-41 hebben we met een kai- (en) tekst te maken . Nog 1X wordt kai (en) gebruikt bij het begin van een nevenschikkende zin , en 2X als verbinding tussen een bepaling . Totaal gebruik van kai (en) : 17X .
Mc 4,41.2. ind. aor. 3de pers. mv. εφοβηθησαν = efobèthèsan (zij vreesden) van het werkw. φοβεομαι = fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in het NT : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in de LXX : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . NT (14) : Mt (4) : (1) Mt 9,8 . (2) Mt 17,6 . (3) Mt 21,46 . (4) Mt 27,54 . Mc (3) : (1) Mc 4,41 . (2) Mc 5,15 . (3) Mc 12,12 . Lc (4) : (1) Lc 2,9 . (2) Lc 8,35 . (3) Lc 9,34 . (4) Lc 20,19 . Joh (1) : Joh 6,19 . Hnd (1) : Hnd 16,38 . Hebr. (1) : Heb 11,23 . Een vorm van φοβεομαι = fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) in de LXX (460) , in het NT (95) , in Mc (12) : (1) Mc 4,41 . (2) Mc 5,15 . (3) Mc 5,33 . (4) Mc 5,36 . (5) Mc 6,20 . (6) Mc 6,50 . (7) Mc 9,32 . (8) Mc 10,32 . (9) Mc 11,18 . (10) Mc 11,32 . (11) Mc 12,12 . (12) Mc 16,8 , in Lc (21) : (1) Lc 1,13 . (2) Lc 1,30 . (3) Lc 1,50 . (4) Lc 2,9 . (5) Lc 2,10 . (6) Lc 5,10 . (7) Lc 8,25 . (8) Lc 8,35 . (9) Lc 8,50 . (10) Lc 9,34 . (11) Lc 9,45 . (12) Lc 12,4 . (13) Lc 12,5 . (14) Lc 12,7 . (15) Lc 12,32 . (16) Lc 18,2 . (17) Lc 18,4 . (18) Lc 19,21 . (19) Lc 20,19 . (20) Lc 22,2 . (21) Lc 23,40 .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
ind. aor. 3de pers. mv. efobèthèsan | 49 | 35 | 14 | 4 | 3 | 4 | 1 | 1 | 1 | 11 | 12 | 1 |
- Hebreeuws . וַיִּירְאוּ = wajjîr´û (en zij vreesden) < prefix verbindingswoord wa + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. van het werkw. יָרָא = jârâ´ (vrezen, eerbied hebben) . Taalgebruik
in Tenakh : jârâ´
(vrezen, eerbied hebben) . Getalwaarde : jod = 10 , resj = 20 of 200 , aleph
= 1 ; totaal : 31 OF 211 (priemgetal) . Structuur : 1 - 2 - 1 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (14) : (1) Gn 20,8 . (2) Gn 43,18 . (3) Ex 14,10 . (4) Ex 14,31 . (5) Ex 34,30 . (6) Joz 10,2 . (7) 1 S 17,24 . (8) 2 K 17,7 . (9) Jon
1,5 . (10) Jon
1,10 . (11) Jon
1,16 . (12) Hag 1,12 . (13) Ps 64,10 . (14) Ps 65,9 .
- Lat. timere . Ned. vrezen . E. to be afraid . D. fürchten . Fr. prendre peur .
- De vrees betreft Jezus , om wat hij deed en zei . Vrezen ze de macht van Jezus , die weleens misbruikt zou kunnen worden . De macht van Jezus heeft de krachten en machten van de storm bedwongen , die tot een ramp had kunnen uitlopen . De macht van Jezus heeft die machten overwonnen door zijn woord . Daardoor zijn de leerlingen gered . Wil de evangelist zeggen dat het woord van Jezus , zijn boodschap , sterker is dan een vernietigende storm ? In ieder geval roept het optreden van Jezus vragen bij zijn leerlingen op omtrent zijn persoon .
Mc 4,41.3. acc. mann. enk. φοβον = fobon (vrees) van het zelfst. naamw. φοβος = fobos (vrees, fobie) . Taalgebruik in het NT : fobos (vrees, fobie) . Taalgebruik in de LXX : fobos (vrees, fobie) . Mc (1) : Mc 4,41 . Een vorm van φοβος = fobos (vrees, fobie) in de LXX (199) , in het NT (47) , in Mc (1) . Een inwendige aaccusatief bij het werkw. φοβεομαι = fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) .
fobos (vrees) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
4 | acc. mann. enk. fobon | 54 | 40 | 14 | 1 | 1 | 1 | 3 | 7 | 2 | 1 | 2 | 5 | 2 | |
totaal | 264 | 207 | 57 | 3 | 1 | 12 | 2 | 10 | 24 | 5 | 16 | 18 | 16 | 8 |
Mc 4,41.3. 4. acc. mann. enk. μεγαν = megan van het bijvoegl. naamw. μεγας = megas (groot) . Taalgebruik in het NT : megas (groot) . Taalgebruik in de LXX : megas (groot) . Taalgebruik in Mc : megas (groot) .
megas (groot) enk. | Mc | Mc 1 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 10 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. mann. enk. megas | 2 | (1) Mc 10,43 . | (2) Mc 16,4 . | 131 | 107 | 24 | 4 | 2 | 5 | 4 | 2 | 4 | 11 | 11 | 2 | |||||||
2 | nom. + dat. vr. enk. megalè(i) | 7 | (1) Mc 1,26 . | (2) Mc 4,37 . (3) Mc 4,39 . | (4) Mc 5,7 . (5) Mc 5,11 . (6) Mc 5,42 . | (7) Mc 15,34 . | 237 | 171 | 66 | 8 | 7 | 6 | 3 | 12 | 3 | 27 | 21 | 24 | 3 | ||||
3. | nom. + acc. onz. enk. mega | 1 | (1) Mc 14,15 . | 110 | 92 | 18 | 1 | 1 | 4 | 4 | 8 | 6 | 6 | 4 | |||||||||
7. | acc. mann. enk. megan | 1 | (1) Mc 4,41 . | 72 | 59 | 13 | 1 | 1 | 1 | 2 | 3 | 5 | 3 | 3 | 3 | ||||||||
totaal | 11 | 1 | 3 | 3 | 1 | 1 | 1 | 1 | 11 |
Mc 4,41.2. - 3. φοβον μεγαν = fobon megan (een grote vrees) . LXX (2) : (1) 1 Mak 10,8 . (2) Jon 1,10 . (2) NT . Mc (1) Mc 4,41 . Lc (1) : Lc 2,9 .
Mc 4,41.1. - 4. και εφοβηθησαν φοβον μεγαν = kai efobèthèsan (en zij vreesden) fobon megan (een grote vrees) . LXX (1) : 1 Mak 10,8 . NT (2) . Mc (1) Mc 4,41 . Lc (1) : Lc 2,9 .
Mc 4,41.5. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 4,41.6. act. ind. imperf. 3de pers. mv. ελεγον = elegon (zij zeiden) van het werkw. λεγω = legô
(zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô
(zeggen) . Taalgebruik in de LXX : legô
(zeggen) . Mc (18) : (1) Mc
2,16 . (2) Mc
2,24 . (3) Mc
3,21 . (4) Mc
3,22 . (5) Mc
3,30 . (6) Mc
4,41 (pros allèlous = tot elkaar) . (7) Mc
5,31 . (8) Mc
6,14 . (9) Mc
6,15 . (10) Mc
6,35 . (11) Mc
11,5 . (12) Mc
11,28 . (13) Mc
14,2 . (14) Mc
14,31 . (15) Mc
14,70 . (16) Mc
15,31 . (17) Mc
15,35 (pros heautas = tot zichzelf) . (18) Mc
16,3 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) , in Mc 3 (12) ; van
ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) .
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . D. : sprechen (spreken)
. E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω
= legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô
(zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar
(zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) . Lat. : legere .
Mc 4,41.7. προς = pros (naar, bij) . Taalgebruik in het NT : pros (naar, bij) . Taalgebruik in de LXX : pros (naar, bij) . Taalgebruik in Mc : pros (naar, bij) . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,41 .
pros (bij) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
3919 | 3272 | 647 | 41 | 62 | 158 | 91 | 122 | 166 | 7 | 261 | 352 |
- Hebreeuws . ´l : voorzetsel
אֶל = ´èl (naar, tot) OF godsnaam El . De verkorte vorm van de godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm is אֵל = ´el
. OF ontkenning עַל = ´al (niet)
. Taalgebruik in Tenakh : ´èl . Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld)
. Structuur : 1 - 3 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (3626) . Pentateuch (1096) . Eerdere Profeten (1070) . Latere
Profeten (655) . 12 Kleine Profeten (142) . Geschriften (662) .
- Arabisch . إلي = ´ilâ (naar) . Taalgebruik in de Qoran : ´ilâ (naar) .
Mc 4,41.7. - 8. acc. mann. mv. αλληλους = allèlous van het bijvoegl. naamw. αλληλοι = allèloi (elkander, elkaar) . Taalgebruik in het NT : allèloi (elkander, elkaar) . Taalgebruik in de LXX : allèloi (elkander, elkaar) . LXX (20) . NT (67) . Mc (4) .
pros (bij) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | |
62 | 6 | 3 | 4 | 2 | 4 | 6 | 2 | 1 | 7 | 6 | 5 | 7 | 5 | 2 | 1 | ||
1 | + allèlous (elkaar) | 4 | 1 : Mc 4,41 . | 1 : Mc 8,16 . | 1 : Mc 9,34 . | 1 : Mc 15,31 . |
Mc 4,41.6. - 8. ελεγον προς αλληλους = elegon pros allèlous (zij zeiden tot elkaar) . Bijbel (2) : (1) Mc 4,41 . (2) Hnd 28,4 .
Mc 4,41.9. voornaamwoord τις = tis . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord tis . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord tis .
Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
mann. + vr. nom. enk. tis | 24 | (1) Mc 1,24 . | (1) Mc 2,7 . | (1) Mc 3,33 . | (1) Mc 4,41 . | 2 : (1) Mc 8,4 . (2) Mc 8,34 . | 3 : (1) Mc 9,30 . (2) Mc 9,34 . (3) Mc 9,35 . | 824 | 467 | 357 | 24 | 24 | 72 | 50 | 40 | 156 | 15 | 120 | 170 |
Mc 4,41.10. αρα = ara (dus, immers, natuurlijk) . Taalgebruik in het NT : ara (dus, immers, natuurlijk) . Taalgebruik in de LXX : ara (dus, immers, natuurlijk) . Mc (2) : (1) Mc 4,41 . (2) Mc 11,13 .
Mc 4,41.11. aanwijz. voornaamw. nom. mann. enk. οὑτος = houtos (deze) . Taalgebruik in het NT : houtos (deze) . Taalgebruik in de LXX : houtos (deze) . Mc (12) : (1) Mc 2,7 . (2) Mc 3,35 . (3) Mc 4,41 . (4) Mc 6,3 . (5) Mc 6,16 . (6) Mc 7,6 . (7) Mc 9,7 . (8) Mc 12,7 . (9) Mc 12,10 . (10) Mc 13,13 . (11) Mc 14,69 . (12) Mc 15,39 .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
houtos (deze) | 531 | 345 | 186 | 32 | 12 | 39 | 48 | 35 | 21 | 1 | 83 | 131 |
- Ned. : deze , dat / dit . D. : der - die - das . E. : this - that . Fr. : ceci . Ned. deze , dat / dit . Lat. : hic - haec - hoc .
Mc 4,41.12. act. ind. praes. 3de pers. enk. εστιν = estin van het werkw. ειμι = eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Taalgebruik in de Septuaginta : eimi (zijn) . Een vorm van ειμι = eimi (zijn) in de LXX (6947) , in het NT (2450) , in Mc (192) .
eimi (zijn) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
estin | 69 | (1) : Mc 1,27 . | (4) : (1) Mc 2,1 . (2) Mc 2,9 . (3) Mc 2,19 . (4) Mc 2,28 . | (4) : (1) | (3) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,26 . (3) Mc 4,41 . | (2) : | (6) : | 6 : (1) Mc 7,2 . (2) Mc 7,4 . (3) Mc 7,11 . (4) Mc 7,15 . (5) Mc 7,27 . (6) Mc 7,34 . | (0) | (1) Mc 9,5 . (2) Mc 9,7 . (3) Mc 9,10 . (4) Mc 9,21. (5) Mc 9,39 . (6) Mc 9,40 . (7) Mc 9,42 . (8) Mc 9,43 . (9) Mc 9,45 . (10) Mc 9,47 . | (7) (1) Mc 10,14 . (2) Mc 10,24 . (3) Mc 10,25 . (4) Mc 10,29 . (5) Mc 10,40 . (6) Mc 10,43 . (7) Mc 10,47 . | (0) | (11) : | (3) : | (7) : | (4) : | (1) : | 2371 | 1558 | 813 | 114 | 69 | 96 | 147 | 66 | 296 | 25 |
- werkw. Ned. : zijn . Arabisch : كانَ = kâna (zijn) . Taalgebruik in de Qoran : kâna (zijn) . D. : sein . E. : to be . E. : to be . Grieks : ειμι = eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Hebreeuws : הָיָה = hâjâh (zijn) . Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Lat. : esse .
Mc 4,41.11. - 12. οὑτος εστιν = houtos estin (deze is) . LXX (16) . NT (60) . Mc (5) : (1) Mc 4,41 . (2) Mc 6,3 . (3) Mc 6,16 . (4) Mc 9,7 . (5) Mc 12,7 .
Mc 4,41.13. ὁτι = hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in het ΝΤ : hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in de LXX : hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in Mc : hoti (dat, omdat) . Mc (92) . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,29 . (2) Mc 4,38 . (3) Mc 4,41 .
hoti ( dat , omdat ) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
92 | 4 | 6 | 5 | 3 | 5 | 9 | 5 | 8 | 9 | 3 | 3 | 12 | 4 | 10 | 2 | 4 | 4396 | 3213 | 1183 | 137 | 92 | 160 | 237 | 114 | 389 | 54 | 389 | 626 |
- Hebreeuws : כִּי = kî (want, omdat) . Taalgebruik
in Tenakh : kî
(want, omdat) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , jod = 10 ; totaal : 21 (3
X 7) of 30 (2 X 3 X 5) . Structuur : 2 - 1 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (3849) . Pentateuch (884)
. Eerdere Profeten (726) . Latere Profeten (841) . 12 Kleine
Profeten (241) . Geschriften (1157) .
- כִּי = kî (want, omdat) < een woord met 1 medeklinker . De lange î is î gebleven omdat het een proclitisch woord is . Proclitisch wil zeggen dat een eenlettergrepig onbeklemtoond woord wordt gehecht aan het volgende (Lettinga(6) 13d) .
Mc 4,41.14. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 4,41.15. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho . Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Mc (219) . Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 219 | 12 | 13 | 5 | 12 | 8 | 17 | 6 | 5 | 18 | 28 | 11 | 16 | 16 | 27 | 21 | 4 | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- bepaald lidw. de . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 4,41.16. nom. mann. enk. ανεμος = anemos (wind) . Taalgebruik in het NT : anemos (wind) . Taalgebruik in de LXX : anemos (wind) . Bijbel (20) . LXX (12) . NT (8) . Mc (4) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,41 . (3) Mc 6,48 . (4) Mc 6,51 .
Mc 4,41.17. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 4,41.18. bepaald lidw. nom. vr. enk. ἡ = hè . Taalgebruik in NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . bep. lidw. nom. vr. enk. ἡ = hè of betrekk. voornaamw. dat. vr. enk. ᾑ = hè(i) of partikel van vergelijking ἠ = è (of) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,17 . (2) Mc 4,19 . (3) Mc 4,21 . (4) Mc 4,26 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,30 . (7) Mc 4,41 .
lidw. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
2. | nom. vr. enk. hè | 4860 | 3762 | 1098 | 151 | 76 | 143 | 117 | 83 | 443 | 85 | 370 | 487 |
Totaal | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 4,41.19. nom. vr. enk. θαλασσα = thalassa (zee, meer) . Taalgebruik in het NT : thalassa (zee meer) . Taalgebruik in de LXX : thalassa (zee meer) . Een vorm van thalassa (zee, meer) in Mc in 16 verzen (18X) : (1) Mc 1,16 (2 vormen) . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 3,7 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 4,2 . (6) Mc 4,39 . (7) Mc 4,41 . (8) Mc 5,1 . (9) Mc 5,13 (2 vormen) . (10) Mc 5,21 . (11) Mc 6,47 . (12) Mc 6,48 . (13) Mc 6,49 . (14) Mc 7,31 . (15) Mc 9,42 . (16) Mc 11,23 .
thalassa (zee) | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 9 | Mc 11 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. vr. enk. thalassa | 1 : Mc 4,41 . | 49 | 43 | 6 | 1 | 1 | 1 | 3 | 2 | 3 | |||||||||||||
2 | gen. vr. enk. thalassès | 1 | 3 | 176 | 148 | 28 | 3 | 4 | 1 | 6 | 1 | 5 | 8 | 8 | 14 | 3 | 2 | |||||||
3 | dat. vr. enk. thalassè(i) | 1 | 2 | 1 | 36 | 23 | 13 | 2 | 4 | 1 | 1 | 2 | 3 | 7 | 7 | 2 | ||||||||
4 | acc. vr. enk. thalassan | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 185 | 145 | 40 | 9 | 9 | 1 | 2 | 8 | 1 | 10 | 19 | 21 | 1 | ||
totaal | 2 | 1 | 1 | 4 | 4 | 3 | 1 | 1 | 1 | 446 | 359 | 87 | 15 | 18 | 3 | 9 | 10 | 8 | 24 | 36 | 45 | 6 | 2 |
Mc 4,41.20. act. ind. praes. 3de pers. mv. ὑπακουουσιν = hupakouousin (zij gehoorzamen) van het werkw. ὑπακουω = hupakouô (luisteren, antwoord geven, gehoorzamen) . Taalgebruik in het NT : hupakouô (luisteren, antwoord geven, gehoorzamen) . Taalgebruik in de LXX : hupakouô (luisteren, antwoord geven, gehoorzamen) . Bijbel = NT (5) : (1) Mt 8,27 . (2) Mc 1,27 . (3) Lc 8,25 . (4) 2 Tes 1,8 . (5) Heb 5,9 . Een vorm van ὑπακουω = hupakouô in de LXX (59) , in het NT (21) . In de LXX kan een vorm van ὑπακουω = hupakouô de vertaling van 8 verschillende Hebreeuwse werkw. zijn .
OF : act. ind. praes. 3de pers. enk. ὑπακουει = hupakouei (hij gehoorzaamt) van het werkw. ὑπακουω = hupakouô (luisteren, antwoord geven, gehoorzamen) . Taalgebruik in het NT : hupakouô (luisteren, antwoord geven, gehoorzamen) . Taalgebruik in de LXX : hupakouô (luisteren, antwoord geven, gehoorzamen) . Bijbel (5) : (1) Dt 21,20 . (2) Spr 17,4 . (3) Sir 42,21 . (4) Mc 4,41 . (5) 2 Tes 3,14 . Een vorm van ὑπακουω = hupakouô in de LXX (59) , in het NT (21) .
Mc 4,41.21. dat. mann. en onz. enk. αυτῳ = autô(i) van het persoonl. voornaamw. 3de pers. enk. nom. mann. enk. αυτος = autos (hij) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,25 . (2) Mc 4,38 . (3) Mc 4,41 .
autos enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3 | dat. mann. enk. autô(i) | 109 | 10 | 6 | 4 | 3 | 9 | 7 | 3 | 9 | 7 | 14 | 5 | 6 | 2 | 16 | 8 | 2475 | 1686 | 789 | 159 | 109 | 144 | 153 | 79 | 114 | 31 | 412 | 565 | |
totaal | 413 | 35 | 17 | 27 | 14 | 34 | 34 | 18 | 33 | 32 | 30 | 18 | 25 | 9 | 47 | 34 | 6 | 12884 | 9893 | 2991 | 510 | 413 | 593 | 475 | 350 | 504 | 146 | 1670 | 2145 |
Mc 4,41.20. - 21. ὑπακουουσιν αυτῳ = hupakouousin autô(i) (zij gehoorzamen hem) . Bijbel = NT (5) : (1) Mt 8,27 . (2) Mc 1,27 . (3) Lc 8,25 . (4) 2 Tes 1,8 . (5) Heb 5,9 .
- Mc 4,1 - Mc 4,2 - Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 - Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 - Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - Mc 4,24 - Mc 4,25 - Mc 4,26 - Mc 4,27 - Mc 4,28 - Mc 4,29 - Mc 4,30 - Mc 4,31 - Mc 4,32 - Mc 4,33 - Mc 4,34 - Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -
35Καὶ λέγει αὐτοῖς ἐν ἐκείνῃ τῇ ἡμέρᾳ ὀψίας γενομένης,
Διέλθωμεν εἰς τὸ πέραν.
36καὶ ἀφέντες τὸν ὄχλον
παραλαμβάνουσιν αὐτὸν
ὡς ἦν ἐν τῷ πλοίῳ,
καὶ ἄλλα πλοῖα ἦν μετ' αὐτοῦ.
37καὶ γίνεται λαῖλαψ μεγάλη ἀνέμου,
καὶ τὰ κύματα ἐπέβαλλεν εἰς τὸ πλοῖον,
ὥστε ἤδη γεμίζεσθαι τὸ πλοῖον.
38καὶ αὐτὸς ἦν ἐν τῇ πρύμνῃ ἐπὶ τὸ προσκεφάλαιον καθεύδων:
καὶ ἐγείρουσιν αὐτὸν
καὶ λέγουσιν αὐτῷ,
Διδάσκαλε, οὐ μέλει σοι ὅτι ἀπολλύμεθα;
39καὶ διεγερθεὶς
ἐπετίμησεν τῷ ἀνέμῳ
καὶ εἶπεν τῇ θαλάσσῃ,
Σιώπα, πεφίμωσο.
καὶ ἐκόπασεν ὁ ἄνεμος,
καὶ ἐγένετο γαλήνη μεγάλη.
40καὶ εἶπεν αὐτοῖς,
Τί δειλοί ἐστε;
οὔπω ἔχετε πίστιν;
41καὶ ἐφοβήθησαν φόβον μέγαν,
καὶ ἔλεγον πρὸς ἀλλήλους,
Τίς ἄρα οὗτός ἐστιν
ὅτι καὶ ὁ ἄνεμος καὶ ἡ θάλασσα ὑπακούει αὐτῷ;
1. aantal woorden | 2. aantal letters | 3. aantal lettergrepen | 4. getalwaarde | 5. kai (en) | 6. de (echter) | 7. nevenschikkende zinnen | 8. ondergeschikte zinnen (behalve participiumzinnen) | 9. participium(zinnen) |
Mc 4,1 | Mc 4,2 | (1) | Mc 4,3 | Mc 4,4 | Mc 4,5 | Mc 4,6 | Mc 4,7 | Mc 4,8 | Mc 4,9 | (2) | Mc 4,10 | Mc 4,11 | Mc 4,12 | Mc 4,13 | (3) | Mc 4,14 | Mc 4,15 | Mc 4,16 | Mc 4,17 | Mc 4,18 | Mc 4,19 | Mc 4,20 | (4) | Mc 4,21 | Mc 4,22 | Mc 4,23 | (5) | Mc 4,24 | Mc 4,25 | (6) | |
1 | 34 | 13 | 47 | 7 | 20 | 20 | 11 | 17 | 24 | 8 | 107 | ||||||||||||||||||||
2 | 153 | 67 | 220 | 36 | 85 | 84 | 58 | 80 | 112 | 37 | 492 | ||||||||||||||||||||
3 | 61 | 14 | 75 | 14 | 33 | 37 | 29 | 34 | 49 | 16 | 212 | 31 | 42 | ||||||||||||||||||
4 | 13438 | ||||||||||||||||||||||||||||||
5 | 3 | 2 | 5 | 3 | 2 | 2 | 4 | 6 | 1 | 18 | 1 | 3 | |||||||||||||||||||
6 | 1 | ||||||||||||||||||||||||||||||
7 | 3 | 2 | 5 | 2 | 4 | 2 | 2 | 4 | 3 | 3 | 20 | 1 | 1 | ||||||||||||||||||
8 | 1 | 1 | 2 | 2 | 4 | 1 | |||||||||||||||||||||||||
9 | 1 | 1 | 2 | 2 |
Mc 4,26 | Mc 4,27 | Mc 4,28 | Mc 4,29 | (7) | Mc 4,30 | Mc 4,31 | Mc 4,32 | (8) | Mc 4,33 | Mc 4,34 | (9) | Mc 4,35 | Mc 4,36 | Mc 4,37 | Mc 4,38 | Mc 4,39 | Mc 4,40 | Mc 4,41 | (10) | totaal | |
1 | 13 | ||||||||||||||||||||
2 | 65 | ||||||||||||||||||||
3 | 28 | ||||||||||||||||||||
4 | 4896 | ||||||||||||||||||||
5 | 1 | ||||||||||||||||||||
6 | 2 | ||||||||||||||||||||
7 | |||||||||||||||||||||
8 | |||||||||||||||||||||
9 | 1 |
Mc 4,1-34
Enkele inleidende opmerkingen .
1. kai elegen (en hij zei) komt 16 (Mc) / 19 (N.T.) voor . kai elegen zonder
autois (aan hen) : 3X , met autois (en hij zei hen) : 4X .
2. Een vorm van het woord Jezus komt in Mc 4 niet voor .
3. Driemaal een vorm van het woord God . Enkel de gen. enk. theou (van God)
komt in Mc 4 driemaal voor , telkens in de combinatie van het koninkrijk van
God .
4. De werkwoordvormen zijn tegenwoorde tijd , onvoltooid verleden tijd en aorist
(verleden tijd) . De inleiding (Mc 4,1 : aorist en praes.) , de inclusio (Mc
4,2 en Mc 4,33-34 : onvoltooid v. t.) , de parabel van de zaaier (Mc 4,3-9 :
hoofdzakelijk aorist , ook o.v.t.) , de rest (Mc 4,10-32 : hoofdzakelijk tegenwoordige
tijd) .
5. Een vorm van pas (ieder, elk) komt in Mc in verhouding minder voor in het
N.T. : 66 (Mc) / 1167 (N.T.) of 5,65 % . Daaruit kan een aandachtig gebruik
van totaliteit blijken . Ter vergelijking : Brieven : 540 / 1167 of 46,27 %
. Verhouding aantal verzen : Marcus : 678 / 7957 of 8,52 % . Brieven : 2767
/ 7957 of 34,77 % .
1. STRUCTUUR
We zouden Mc 4 kunnen indelen in tien pericopen :
benaming | aantal verzen | |||
1. | Mc 4,1-2 | inleiding (zee en onderricht) | 2 | |
2. | Mc 4,3-9 | parabel van de zaaier | 7 | 7 |
3. | Mc 4,10-13 | spreken in parabels en uitleg . | 4 | 3. + 5 = 7 |
4. | Mc 4,14-20 | uitleg van de parabel van de zaaier | 7 | |
5. | Mc 4,21-23 | parabel van de lamp | 3 | |
6. | Mc 4,24-25 | parabel van de maat | 2 | |
7. | Mc 4,26-29 | parabel van het zelfgroeiend zaad | 4 | 7. + 8. = 7 |
8. | Mc 4,30-32 | parabel van het mosterdzaadje | 3 | |
9. | Mc 4,33-34 | slot | 2 | |
10. | Mc 4,35-41 | storm op het meer | 7 | 7 |
41 verzen : (4 X 7) + (3 X 2) .
- 7 : (1) parabel van het zaad . (2) zien / niet zien en de parabel van de lamp
. (3) parabel van het zelfgroeiend zaad en de parabel van het mosterdzaadje
. (4) storm op het meer .
- 2 : (1) inleiding . (2) parabel van de maat . (3) slot .
10 pericopen ( 11 : met de ontdubbeling van Mc 4,1-2 in Mc 4,1 en Mc 4,2) en
5 parabels . Maat : 2 (2 verzen) .
- zee en storm op het meer (ontdubbeling van Mc 4,1-2 in Mc 4,1 en Mc 4,2) .
- inleiding en slot : onderricht in parabels .
- parabel van het zaad en uitleg van de parabel van het zaad .
- zien / niet-zien en de parabel van de lamp .
- parabel van het zelfgroeiend zaad en de parabel van het mosterdzaadje .
7 : kai elegen (en hij zei) . 3X zonder autois (hij zei) en 4X met autois hij
zei hen) .
1. Mc 4,3-9 : parabel van de zaaier .
- 7 onderdelen :
- Mc 4,3a : inclusio of omarming : Mc 4,3 : akouete (hoort) en Mc 4,9 : hos
echei ôta akouein , akouetô (wie oren heeft om te horen , hij hore)
.
- Mc 4,3b-4a : inleiding . .
- 4 terreinen waarop het zaad valt :
-- Mc 4,4 : ho men epesen para ... (de ene viel langs... ) .
-- Mc 4,5-6 : kai allo epesen epi ... (en een ander viel op...) .
-- Mc 4,7 : kai allo epesen eis... (en een ander viel in... ) .
-- Mc 4,8 : kai alla epesen eis... (en andere viel in...) .
2. Mc 4,10-13 : spreken in parabels en uitleg .
- Mc 4, 10 : leerlingen zijn afzonderlijk . Vraag van de leerlingen naar de
betekenis van de parabels .
- Mc 4, 11-12 : het eerste antwoord van Jezus :
-- kennis van het mysterie van God aan wie 'binnen' zijn .
-- parabels aan wie 'buiten' zijn ,
-- reden van het spreken, in parabels .
- Mc 4,13 : het tweede antwoord van Jezus : het niet kennen van de betekenis
van de parabels .
3. Mc 4,14-20 : uitleg van de parabel van het zaad .
- Mc 4,14 : inleiding .
- Mc 4,15-20 : 4 groepen :
-- Mc 4,15 : houtoi de eisin (deze echter zijn zij) .
-- Mc 4,16-17 : kai houtoi eisin (en deze zijn zij) .
-- Mc 4,18-19 : kai alloi eisin (en anderen zijn zij) .
-- Mc 4,20 : kai ekeinoi eisin (en die zijn zij) .
4. Mc 4,21-23 : parabel van de lamp .
- Mc 4,21 : de parabel van de lamp .
- Mc 4,22 : betekenis van de parabel van de lamp .
- Mc 4,23 : aansporing tot horen .
5. Mc 4,24-25 : parabel van de maat .
- Mc 4,24 : de parabel van de maat .
- Mc 4,25 : uitleg van de parabel van de maat .
6. Mc 4,26-29 : parabel van het zelfgroeiend zaad .
7. Mc 4,30-32 : parabel van het mosterdzaad .
Mc 4,26-29 en Mc 4,30-32 zijn parallel opgebouwd .
2. BETEKENIS
1. parabels
Kardinaal Danneels hanteert heldere beelden om werkelijkheden te verduidelijkingen
. Toehoorders snappen waarover het gaat . Het gaat niet om het beeld , maar
om de werkelijkheid . Maar het boeiende beeld straalt af op de geduide werkelijkheid
.
Eerst is er de werkelijkheid , dan het beeld . In het vertellen komt eerst het
beeld en dan de geduide werkelijkheid . De evangelist Marcus gaat wellicht uit
van de werkelijkheid wat er van de boodschap bij verschillende mensen geworden
is . Er zijn er die de boodschap niet aannemen . Er zijn afvalligen . Er zijn
er die gericht zijn op de aarde . Er zijn de echte christenen . Deze werkelijkheid
riep een andere werkelijkheid op , die als beeld van het eerste kon dienen :
de parabel van de zaaier .
De parabel van het zelfgroeiend zaad en van het mosterdzaadje zou erop kunnen
wijzen dat de christelijke gemeenschappen als een eenheid worden ervaren waarvan
Christus het hoofd is (cfr. Kol en Ef) .
2. parabels en vragen om uitleg
De leerlingen stellen (afgezonderd - thuis) vragen aan Jezus (als verduidelijking van wat Jezus in het openbaar (aan de menigte) heeft gezegd) . Linken tussen de menigte (ochlos) (Mc 7,14), huis (oikos) (Mc 7,17) en vanaf hier (ekeithen) (Mc 7,24). Zie ook linken tussen menigte (ochlos Mc 9,25) , huis (oikon Mc 9,28) en vanaf hier (kakeithen Mc 9,30) .
leerlingen van Jezus | 1. de leerlingen van Jezus | 2. drie leerlingen van Jezus | 3. de leerlingen van Jezus | 4. de leerlingen van Jezus |
Mc 4,10 | Mc 7,17 | Mc 9,11 | Mc 9,28 | Mc 10,10 |
Kai hote (en toen) | Kai (en) hote (toen) (En nadat) | kai (en) | Kai (en) | Kai (en) |
egeneto (hij was) | eisèlthen (hij binnenging) (hij was gegaan) | eiselthontos autou (na de thuiskomst van Jezus) | ||
kata monas (alleen) | eis oikon (naar - in huis) apo tou ochlou (weg van de menigte) | (vragen van de 3 leerlingen, bij het afdalen van de berg van de verheerlijking) | eis oikian (naar huis) | eis tèn oikian (thuis) palin (opnieuw) |
hoi mathètai autou (zijn leerlingen) kat'idian (onder elkaar - afgezonderd) | hoi mathètai (de leerlingen) | |||
èrôtôn (vroegen) | epèrôtôn (zij 'onder'vroegen) | epèrôtôn (zij 'onder'vroegen) | epèrôtôn (zij 'onder'vroegen) | peri toutou (hierover) epèrôtôn (zij 'onder'vroegen) |
auton (hem) | auton (hem) | auton (hem) | auton (hem) | auton (hem) |
hoi peri auton sun tois dôdeka (die rond hem met de twaalf) | hoi mathètai autou ( zijn leerlingen) | legontes (zeggende) | ||
tas parabolas (de parabels) | tèn parabolèn (de parabel) | |||
127. Waarom Jezus in gelijkenissen spreekt : Mc 4,10-12 - Mt 13,10-15 - Lc 8,9-10 | 155. Rein en onrein : Mc 7,14-23 - Mt 15,10-20 - | 169. Vraag omtrent de wederkomst van Elia : Mc
9,11-13 - Mt
17,10-13 - |
170. Genezing van een bezeten kind : Mc 9,14-29 - Mt 17,14-21 - Lc 9,37-43a - | 265. Onontbindbaarheid van het huwelijk : Mc 10,2-12 - Mt 19,3-9 - |
Heel wat elementen (zwijggebod , spreekverbod , uitwijken na dreiging, beschermings-
en uitwijkmogelijkheden enz.... ) kenmerken het Marcusevangelie . Zouden we
het voorlopig een geschrift van 'ondergedokenen' mogen noemen . Insiders (thuis,
afgezonderd) weten wat er gezegd wordt , outsiders (die buiten zijn) staan voor
vraagtekens . Dat is zeker het geval voor de parabels .
Zou het weinig gebruik van de namen God en Jezus behoren tot de onderduiktechniek
?
3. leraren
In Mc
4,1 is het niet de eerste maal dat Jezus leraart . Reeds in Mc
1,21 en Mc
2,13 leraarde Jezus . In deze twee verzen blijft het bij de vermelding zonder
verdere inhoud aan het onderricht te geven . In Mc
4,1 staan we aan het begin van de parabelrede .
Marcus maakt ongeveer driemaal meer gebruik van het woord (polla : vele dingen)
: 21 X . Dat houdt een zekere vaagheid in . Enkele malen wordt polla (vele dingen)
bij leraren gebruikt .
Arseen De Kesel
23 mei 2009
- voornaamw. dat. mann. en onz. mv.autois (hen) van autos . Taalgebruik in
het N.T. : voornaamwoord . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc
4,2 . (2) Mc
4,11 . (3) Mc
4,12 . (4) Mc
4,13 . (5) Mc
4,21 . (6) Mc
4,24 . (7) Mc
4,33 . (8) Mc
4,34 . (9) Mc
4,35 . (10) Mc
4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. legô (zeggen) .
-- kai elegen autois (en hij zei hen) . N.T. (12) .
Mc (11) . Mc 4 (4) : (1) Mc
4,2 . (2) Mc
4,11 . (3) Mc
4,21 . (4) Mc
4,24 .
-- kai legei autois (en hij zegt hen) . Mc 4 (2) : (1) Mc
4,13 . (2) Mc
4,35 .
-- elalei autois (en hij sprak tot hen) . Mc 4 (2) : (1) Mc
4,33 . (2) Mc
4,34 .
-- kai eipen autois (en hij zei hen) . Mc 4 (1) : Mc
4,40 .