MARCUSEVANGELIE VIERDE HOOFDSTUK - MC 4 -- TAALGEBRUIK -- COMMENTAAR -
- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 4 --
BIJBEL: Taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -
Deze websitepagina is een onderdeel van de website van Arseen De Kesel : http://www.interlevensbeschouwelijk.be/index.html.

- Marcus : overzicht .
- Marcus taalgebruik - Marcus taalgebruik A - Marcus taalgebruik B - Marcus taalgebruik C - Marcus taalgebruik D - Marcus taalgebruik E - Marcus taalgebruik F - Marcus taalgebruik G - Marcus taalgebruik H - Marcus taalgebruik I - Marcus taalgebruik J - Marcus taalgebruik K - Marcus taalgebruik L - Marcus taalgebruik M - Marcus taalgebruik N - Marcus taalgebruik O - Marcus taalgebruik P - Marcus taalgebruik Q - Marcus taalgebruik R - Marcus taalgebruik S - Marcus taalgebruik T - Marcus taalgebruik U - Marcus taalgebruik V - Marcus taalgebruik W - Marcus taalgebruik X - Marcus taalgebruik Y - Marcus taalgebruik Z -
- Mc : commentaar .

  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
                                 

Overzicht van het Marcusevangelie :   Mc 1 , Mc 2 , Mc 3 , Mc 4 , Mc 5 , Mc 6 , Mc 7 , Mc 8 , Mc 9 , Mc 10 , Mc 11 , Mc 12 , Mc 13 , Mc 14 , Mc 15 , Mc 16
Bijbeluitleg per pericope - Mc 4,1-2 - Mc 4,3-9 - Mc 4,10-12 - Mc 4,13-20 - Mc 4,21-23 - Mc 4,24-25 - Mc 4,26-29 - Mc 4,30-32 - Mc 4,33-34 - Mc 4,35-41 -
Bijbeluitleg vers per vers - Mc 4,1 - Mc 4,2 - Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 - Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 - Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - Mc 4,24 - Mc 4,25 - Mc 4,26 - Mc 4,27 - Mc 4,28 - Mc 4,29 - Mc 4,30 - Mc 4,31 - Mc 4,32 - Mc 4,33 - Mc 4,34 - Mc 4,35 - Mc 4,36 - Mc 4,37 - Mc 4,38 - Mc 4,39 - Mc 4,40 - Mc 4,41 -

  Mc 4,1 Mc 4,2 Mc 4,3 Mc 4,4 Mc 4,5 Mc 4,6 Mc 4,7 Mc 4,8 Mc 4,9 Mc 4,10 Mc 4,11 Mc 4,12 Mc 4,13 Mc 4,14 Mc 4,15 Mc 4,16 Mc 4,17 Mc 4,18 Mc 4,19 Mc 4,20 Mc 4,21 Mc 4,22 Mc 4,23 Mc 4,24 Mc 4,25 Mc 4,26 Mc 4,27 Mc 4,28 Mc 4,29 Mc 4,30  
                                                               

  Mc 4,31 Mc 4,32 Mc 4,33 Mc 4,34 Mc 4,35 Mc 4,36 Mc 4,37 Mc 4,38 Mc 4,39 Mc 4,40 Mc 4,41 Mc 4,42 Mc 4,43 Mc 4,44 Mc 4,45                                
                                                               

http://www.bible-history.com/isbe/ http://www.sacrednamebible.com/kjvstrongs/index2.htm Studiebijbel 3 Luther-Bibel 1984 bijbelweb info-bible interBible http://www.diebibel.de/      
1. LXX , Griekse tekst N.T.   2. Vulgata   3. Synopsis Denaux - Vervenne  4. Statenvertaling   5. Willibrord   6. Nieuwe Vertaling   7. Naardense vertaling , zie
8. Bible de Jérusalem (2) 9. Statenvertaling   10. King James Bible  - King James Bible 11. Luther-Bibel   liturgische lezing      

In hun synopsis van de eerste drie evangeliën (Leuven, Vlaamse Bijbelstichting, 1986; Turnhout, Brepols, ) onderscheiden Adelbert Denaux en Marc Vervenne volgende pericopen in het vierde hoofdstuk van het Marcusevangelie :
125. Inleiding tot de gelijkenisrede : Mc 4,1-2 - Mt 13,1-3a - Lc 8,4 -
126. Gelijkenis van de zaaier : Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -
127. Waarom Jezus in gelijkenissen spreekt : Mc 4,10-12 - Mt 13,10-15 - Lc 8,9-10 -
129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier : Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -
130. Niets is verborgen : Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -
131. Let op wat je hoort : Mc 4,24-25 - Mt 7,1-5 - Lc 13,18-19 - Mt 13,10-15 - Lc 8,18 -
132. Gelijkenis van het zaad dat vanzelf groeit : Mc 4,26-29 -
134. Gelijkenis van het mosterdzaad : Mc 4,30-32 - Mt 13,31-32 - Lc 13,18-19 -
136. Jezus spreekt in gelijkenissen : Mc 4,33-34 - Mt 13,34-35 -
142. Het bedaren van de storm : Mc 4,35-41 - Mt 8,23-27 - Lc 8,22-25 -


 


125. Inleiding tot de gelijkenisrede : Mc 4,1-2 - Mc 4,1-2 - Mt 13,1-3a - Lc 8,4 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,1 - Mc 4,2 -

In de inleidende pericope Mc 4,1-2 komt vijfmaal kai (en) voor ; driemaal in Mc 4,1 , tweemaal in Mc 4,2 , bij het begin van een nevenschikkende zin . Er is evenwel verandering van plaats : van binnenshuis naar de meerkant . Het nevenschikkend voegwoord maakt de link tussen het voorgaande en het komende verhaal .
Wellicht moet de klemtoon gelegd worden op beginnen . In Mc 1,45 begint de genezene te verkondigen . Hier in Mc 4,1 begint Jezus te leraren . Hier staan we voor een nieuw begin . In Mc 4,3-34 staat de parabelrede .

Mc 4,1 - Mc 4,1 : 125. Inleiding tot de gelijkenisrede - Mc 4,1-2 - Mt 13,1-3a - Lc 8,4 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,1 - Mc 4,2 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
Kai palin èrxato didaskein para tèn thalassan kai sunagetai pros auton ochlos pleistos, hôste auton eis ploion embanta kathèsthai en tèi thalassèi kai pas ho ochlos pros tèn thalassan epi tès gès et congregata est ad eum turba multa ita ut in navem ascendens sederet in mari et omnis turba circa mare super terram erat En weer begon hij te leren en een zeer grote volksmenigte verzamelde zich bij hem, zodat hij in een boot steeg (en) op het meer zat en de hele volksmenigte was bij het meer op het land.  

Bij een andere gelegenheid begon Hij te leren aan de oever van het meer. Zeer veel volk verzamelde zich bij Hem, zodat Hij in een boot die op het water lag, moest stappen om daar plaats te nemen, terwijl al het volk zich langs het meer op het land bevond.  

Weer begon Hij aan het meer onderricht te geven. En er stroomde zon grote menigte bij Hem samen, dat Hij in een boot ging zitten op het water, terwijl al het volk langs het meer op de kant stond.  Weer ging hij naar het meer om de mensen te onderwijzen; er kwam een enorme menigte om hem heen staan. Daarom ging hij in de boot op het meer zitten, terwijl de menigte op de oever bleef staan.  Weer vangt hij aan onderricht te geven langs de zee; er verzamelt zich bij hem zo'n enorm grote schare, dat hij in een boot stapt en daar gaat zitten, op de zee; en heel de schare, zij zijn bij de zee op het land.  1. Il se mit de nouveau à enseigner au bord de la mer et une foule très nombreuse s'assemble auprès de lui, si bien qu'il monte dans une barque et s'y assied, en mer ; et toute la foule était à terre, près de la mer. 

Statenvertaling . 1 En Hij begon wederom te leren omtrent de zee; en er vergaderde een grote schare bij Hem, alzo dat Hij, in het schip gegaan zijnde, nederzat op de zee; en de gehele schare was op het land aan de zee.
King James Bible . [1] And he began again to teach by the sea side: and there was gathered unto him a great multitude, so that he entered into a ship, and sat in the sea; and the whole multitude was by the sea on the land.
Luther-Bibel . 1 Und er fing abermals an, am See zu lehren. Und es versammelte sich eine sehr große Menge bei ihm, sodass er in ein Boot steigen musste, das im Wasser lag; er setzte sich, und alles Volk stand auf dem Lande am See.

Tekstuitleg van Mc 4,1 . Dit vers telt 34 (2 X 17) woorden , 153 (3 X 3 X 17) letters en 61 lettergrepen . Getalwaarde : 14438 . Dit vers telt 3 nevenschikkende zinnen , 1 ondergeschikte zin (gevolgzin) en 1 particpiumzin .

Mc 4,1.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 . 3X in Mc 4,1 : zie 1 , 8 en 22 .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
- Met dit nevenschikkend voegwoord και = kai (en) wordt de perikope Mc 3,20-21.31-35 (de ware huisgenoten van Jezus) met de parabelrede (Mc 4,1-34) verbonden .

Mc 4,1.2. παλιν = palin (opnieuw) . Taalgebruik in het NT : palin (opnieuw) . Taalgebruik in de LXX : palin (opnieuw) . Taalgebruik in Mc : palin (opnieuw) . Mc 2 (2) : (1) Mc 2,1 . (2) Mc 2,13 . De verwijzing zit in het woord of de uitdrukking die onmiddellijk volgt . In Mc 2,13 verwijst het naar παρα την θαλασσαν = para tèn thalassan (langs de zee) van Mc 1,16 . Er gebeurt hier meer dan in Mc 1,16 , waar Jezus langskomt en leerlingen roept . In Mc 1,16-20 is er het meer met zijn vissers en visnetherstellers . In Mc 2,13-14 gaat het om het tolhuis aan het meer . Mc 4 (1) : Mc 4,1 . Voor de vijfde maal gebruikt Marcus παλιν = palin (opnieuw) . Ditmaal betreft het ηρξατο = èrxato (hij begon) , dat we voor de tweede maal bij Marcus aantreffen . De eerste maal was het in Mc 1,45 . Mc 4,1 (Mc 4,1-2) ηρξατο διδασκειν = èrxato didaskein (hij begon te leraren) . In Mc 1,45 (Mc 1,40-45) staat ηρξατο κηρυσσειν = èrxato kèrussein (hij - de genezen melaatse of toch Jezus? - begon te verkondigen) . Mijn voorkeur gaat uit naar : de genezen melaatse begon te verkondigen . Het vormt een parallel met Mc 5,20 waar een niet-jood begint te verkondigen .
Wil Marcus zeggen dat we voor een nieuw begin staan . Het eerste begin is dan Mc 1,45 , dat een inclusio vormt met archè van Mc 1,1 .
Of : En voor de tweede maal leraarde Jezus langs het meer .

palin (opnieuw)   Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 7 Mc 8 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 14 Mc 15 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
  2 : (1) Mc 2,1 . (2) Mc 2,13 . 2 : (3) Mc 3,1 . (4) Mc 3,20 . 1 : (5) Mc 4,1 . 1 : Mc 5,21 . 2 : (7) Mc 7,14 . (8) Mc 7,31 . 3 : (9) Mc 8,1 . (10) Mc 8,13 . (11) Mc 8,25 .   4 : (12) Mc 10,1 . (13) Mc 10,10 . (14) Mc 10,24 . (15) Mc 10,32 . 2 : (16) Mc 11,3 . (17) Mc 11,27 1 : (18) Mc 12,4 . 5 : (19) Mc 14,39 . (20) Mc 14,40 . (21) Mc 14,61 . (22) Mc 14,69 . (23) Mc 14,70 . 3 : (24) Mc 15,4 . (25) Mc 15,12 . (26) Mc 15,13 .   206 70 136 16 26 26 45 5 16 2 68  113 
kai palin (en opnieuw)     1 : Mc 4,1 .   1 : Mc 7,31 .       1 : Mc 12,4 . 2 : (1) Mc 14,39 . (2) Mc 14,40 .       30 1 5 1 8 3 12   8 16

- Ned. : opnieuw . D. : abermals . E. : again . Fr. : de nouveau . Grieks : παλιν = palin (opnieuw) . Taalgebruik in het NT : palin (opnieuw) . Lat. : iterum .

Mc 4,1.1. - 2. και παλιν = kai palin (en opnieuw) . LXX (32) . NT (31) . Mc (5) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 7,31 . (3) Mc 12,4 . (4) Mc 14,39 . (5) Mc 14,40 .

Mc 4,1.3. aorist 3de pers. enk. ηρξατο = èrxato van het werkw. αρχομαι = archomai (beginnen, aanvangen) . Taalgebruik in het N.T. : archomai (beginnen, aanvangen, heersen) . Taalgebruik in Mc : archomai (beginnen, aanvangen, heersen) .
Mc (18) . Mc (18) : (1) Mc 1,45 . (2) Mc 4,1 . (3) Mc 5,20 . (4) Mc 6,2 . (5) Mc 6,7 . (6) Mc 6,34 . (7) Mc 8,31 . (8) Mc 8,32 . (9) Mc 10,28 . (10) Mc 10,32 . (11) Mc 10,47 . (12) Mc 11,15 . (13) Mc 12,1 . (14) Mc 13,5 . (15) Mc 14,33 . (16) Mc 14,69 . (17) Mc 14,71 . 18) Mc 15,8 . Een vorm van het werkw. αρχομαι = archomai (beginnen, heersen) in Mc (27) . Het is niet de eerste maal dat Jezus leraart . Reeds in Mc 1,21 en Mc 2,13 leraarde Jezus . In deze twee verzen bleef het bij de vermelding zonder verdere inhoud aan het onderricht te geven . We staan hier aan het begin van de parabelrede .

archomai (beginnen, aanvangen) Mt Mc  Lc syn. Mc Mc 1

Mc 2

Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 8 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br.
ind. aor. 3de p. enk. èrxato 7 : (1) Mt 4,17 . (2) Mt 11,7 . (3) Mt 11,20 . (4) Mt 16,21 . (5) Mt 16,22 . (6) Mt 26,37 . (7) Mt 26,74 . 18 : (1) Mc 1,45 . (2) Mc 4,1 . (3) Mc 5,20 . (4) Mc 6,2 . (5) Mc 6,7 . (6) Mc 6,34 . (7) Mc 8,31 . (8) Mc 8,32 . (9) Mc 10,28 . (10) Mc 10,32 . (11) Mc 10,47 . (12) Mc 11,15 . (13) Mc 12,1 . (14) Mc 13,5 . (15) Mc 14,33 . (16) Mc 14,69 . (17) Mc 14,71 . (18) Mc 15,8 . (1) Lc 4,21 .  (2) Lc 7,15 . (3) Lc 7,24 . (4) Lc 7,38 . (5) Lc 9,12 . (6) Lc 11,29 . (7) Lc 12,1 . (8) Lc 14,30 . (9) Lc 15,14 . (10) Lc 19,45 . (11) Lc 20,9 . (1) Mt 11,7 // Lc 7,24 . (2) Mt 16,21 // Mc 8,31 . (3) Mt 16,22 // Mc 8,32 . (4) Mt 26,37 // Mc 14,33 . (5) Mt 26,74 // Mc 14,71 . (6) Mc 11,15 // Lc 19,45 . (7) Mc 12,1 // Lc 20,9 . 18 1 : (1) Mc 1,45 .   1 : Mc 4,1 . 1 : (3) Mc 5,20 . 3 : (4) Mc 6,2 . (5) Mc 6,7 . (6) Mc 6,34 . 2 : (7) Mc 8,31 . (8) Mc 8,32 . 3 : (9) Mc 10,28 . (10) Mc 10,32 . (11) Mc 10,47 . 1 : (12) Mc 11,15 . 1 : (13) Mc 12,1 . 1 : (14) Mc 13,5 . 3 : (15) Mc 14,33 . (16) Mc 14,69 . (17) Mc 14,71 . (18) Mc 15,8 . 1 : (18) Mc 15,8 . 76 35 41 7 18 11 1 4  

Mc 4,1.4. actief inf. praes. διδασκειν = didaskein (onderrichten) van het werkw. διδασκω = didaskô (leren, onderrichten) . Taalgebruik in de NT : didaskô (leren) . Taalgebruik in de LXX : didaskô (leren) . Bijbel (15) . OT (2) . Ezr (1) : Ezr 7,10 . 2 Kr (1) : 2 Kr 17,7 . NT (13) . Mt (1) : Mt 11,1 . Mc (4) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 6,2 . (3) Mc 6,34 . (4) Mc 8,31 . Lc (1) : Lc 6,6 . Joh (1) : Joh 7,35 . Hnd (4) : (1) Hnd 1,1 . (2) Hnd 4,2 .(3) Hnd 4,18 . (4) Hnd 5,28 . Br. : (1) 1 Tim 2,12 . (2) Heb 5,12 . Een vorm van διδασκω = didaskô (leren, onderrichten) in de LXX (107) , in het NT (95) , in Mt (14) , in Mc (17) , in Lc (17), in Joh (6) . In Marcus in vier verzen telkens voorafgegaan door het werkwoord ηρξατο = èrxato (hij begon) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 6,2 . (3) Mc 6,34 . (4) Mc 8,31 .
- In Mc 4,1 is het niet de eerste maal dat Jezus leraart . Reeds in Mc 1,21 en Mc 2,13 leraarde Jezus . In deze twee verzen blijft het bij de vermelding zonder verdere inhoud aan het onderricht te geven . In Mc 4,1 staan we bij het begin van de parabelrede . Het is de derde maal dat Jezus langs het meer gaat . Bij de eerste maal riep hij de eerste vier leerlingen , bij de tweede maal de tollenaar Levi , nadat hij langs het meer onderricht had gegeven . In Mc 4,1 onderricht Jezus voor de tweede maal langs het meer .

Mc 4,1.3. - 4. ηρξατο διδασκειν = èrxato didaskein (hij begon te onderrichten) . Bijbel = NT (4) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 6,2 . (3) Mc 6,34 . (4) Mc 8,31 .
- ηρξατο κηρυσσειν = èrxato kèrussein (hij begon te verkondigen) . Bijbel = Mc (2) : (1) Mc 1,45 . (3) Mc 5,20 .

Mc 4,1.5. παρα = para . Afkorting . παρ' = par' (langs, vanwege) . Taalgebruik in het NT : para (langs) . Taalgebruik in de LXX : para (langs) . Taalgebruik in Mc : para (langs) . Mc (11) . (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 4,1 . (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 5,21 . (7) Mc 10,27 . (8) Mc 10,46 . (9) Mc 12,2 . (10) Mc 12,11 . (11) Mc 14,43 .

para  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 8 Mc 10 Mc 12 Mc 14 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
para  11  1 : Mc 1,16 . 1 : Mc 2,13 .   3 : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,15 . 1 : Mc 5,21 .   2 : (1) Mc 10,27 . (2) Mc 10,46 . 2 : (1) Mc 12,2 . (2) Mc 12,11 . 1 : Mc 14,43 .   677  553  124  13  11  20  21  18  40  44  65     
par'      1 : Mc 3,21 .   1 : Mc 5,26 . 1 : Mc 8,11 .       1 : Mc 16,9 . 238  178  60  10  10  22  16  26  21 
totaal 15  915  731  184  17  15  28  31  28  62  60  91     

- παρα = para + gen. (vanwege) : (1) Mc 10,27 . (2) Mc 12,2 . (3) Mc 12,11 . (4 Mc 14,43 .
- παρα = para + acc. + plaatsbepaling (3X : την ὁδον = tèn hodon (langs de weg) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 10,46 . 4X : την θαλασσαν = tèn thalassan (langs het meer) : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 4,1 . (4) Mc 5,21 .
-- 2X bij een roepingsverhaal : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 .
-- 2X bij woord en daad van Jezus : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 5,21 .
- Voor de 4de maal wordt een vorm van παρα = para gebruikt . Voor de 3de maal is het in de uitdrukking παρα την θαλασσαν = para tèn thalassan (langs het meer) . In de eerste twee gevallen ging het om roeping van leerlingen .

Mc 4,1.6. bep. lidw. acc. vr. enk. την = tèn (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .

  lidw. enk. Mc  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel  OT NT Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
9. acc. vr. enk. tèn 109  12 4 5 9 9 11 10 4 5 11 5 6 3 7 6 2 6161  4889  1272  180  109  149  121  198  404  111  438  559 
  Totaal   940  67  45  41  64  70  71  62  36  66  71  40  59  53  106  61  28  54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .

Mc 4,1.7. acc. vr. enk. θαλασσαν = thalassan van het zelfst. naamw. θαλασσα = thalassa (zee, meer) . Taalgebruik in het NT : thalassa (zee meer) . Taalgebruik in de LXX : thalassa (zee meer) . Taalgebruik in Mc : thalassa (zee) . Mt (9) : (1) Mt 4,18 . (2) Mt 8,32 . (3) Mt 13,1 . (4) Mt 13,47 . (5) Mt 14,25 . (6) Mt 15,29 . (7) Mt 17,27 . (8) Mt 21,21 . (9) Mt 23,15 . Mc (9) : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 3,7 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 5,13 . (6) Mc 5,21 . (7) Mc 7,31 . (8) Mc 9,42 . (9) Mc 11,23 . Lc (1) : Lc 17,2 . . Joh (2) : (1) Joh 6,16 . (2) Joh 21,7 .   Een vorm van θαλασσα = thalassa (zee, meer) in Mc in 16 verzen (18X) : (1) Mc 1,16 (2 vormen) . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 3,7 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 4,2 . (6) Mc 4,39 . (7) Mc 4,41 . (8) Mc 5,1 . (9) Mc 5,13 (2 vormen) . (10) Mc 5,21 . (11) Mc 6,47 . (12) Mc 6,48 . (13) Mc 6,49 . (14) Mc 7,31 . (15) Mc 9,42 . (16) Mc 11,23 .

  thalassa (zee)   bijbel OT Pentateuch Vroege prof. 12 kl. prof. Grote prof. Hagiografen dt. -can. NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
4 acc. vr. enk. thalassan  185  145  31  33  12  39  23  40  10  19  21   
  totaal 446  359  70  69  34  91  67  28  87  15  18  10  24  36  45 

  thalassa (zee)   NT Mt Mt Mc Mc Lc Lc Joh Joh  //
4 acc. vr. enk. thalassan  40  9 : (1) Mt 4,18 . (2) Mt 8,32 . (3) Mt 13,1 . (4) Mt 13,47 . (5) Mt 14,25 . (6) Mt 15,29 . (7) Mt 17,27 . (8) Mt 21,21 . (9) Mt 23,15 . 9 : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 3,7 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 5,13 . (6) Mc 5,21 . (7) Mc 7,31 . (8) Mc 9,42 . (9) Mc 11,23 . 1 : Lc 17,2 . 2 : (1) Joh 6,16 . (2) Joh 21,7 .   (1)  Mt 4,18 // Mc 1,16 . (2) Mt 8,32 // Mc 5,13 . (3) Mt 13,1 // Mc 4,1 . (4) Mt 14,25 // Mc 6,48 . (5) Mt 15,29 // Mc 7,31 . (5) Mt 21,21 // Mc 11,23 .
  totaal 87  15  15  18  18   

- Hebreeuws : יָם = jâm (zee, meer, stroom) . Taalgebruik in Tenakh : jâm (zee, meer, stroom) . Getalwaarde : jod = 10 , mem = 13 of 40 ; totaal : 23 OF 50 (2 X 5²) . Structuur : 1 - 4 . De som van de elementen is telkens 5 .
- Ned. : zee . Arabisch : بحر = bahr (zee) . Taalgebruik in de Qoran : bahr (zee) . D. : See . E. : sea . Fr. : mer . Gr. : θαλασσα = thalassa (zee, meer) . Taalgebruik in het NT : thalassa (zee meer) . Hebr. : יָם = jâm (zee, meer, stroom) . Taalgebruik in Tenakh : jâm (zee, meer, stroom) . Lat. : mare .

Mc 4,1.6. - 7. την θαλασσαν = tèn thalassan (de zee, het meer) . LXX (73) . NT (37/40) . Mt (9) : (1) Mt 4,18 . (2) Mt 8,32 . (3) Mt 13,1 . (4) Mt 13,47 . (5) Mt 14,25 . (6) Mt 15,29 . (7) Mt 17,27 . (8) Mt 21,21 . (9) Mt 23,15 . Mc (9) : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 3,7 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 5,13 . (6) Mc 5,21 . (7) Mc 7,31 . (8) Mc 9,42 . (9) Mc 11,23 . Lc (1) : Lc 17,2 . . Joh (2) : (1) Joh 6,16 . (2) Joh 21,7 .   Hnd (6) . Apk (10) . Niet in drie verzen : (1) Hnd 10,6 . (2) Hnd 10,32 . (3) Heb 11,29 .
- הַּיָּם = hajjâm (de zee) < bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. יָם = jam . Tenakh (127) . Pentateuch (28) . Eerdere Profeten (19) . Latere Profeten (36) . 12 Kleine Profeten (19) . Geschriften (25) .

Mc 4,1.5. - 7. παρα την θαλασσαν = παρα την θαλασσαν (langs de zee) . NT (7) . Mt (3) : (1) Mt 4,18 . (2) Mt 13,1 . (3) Mt 15,29 . Mc (4) : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 4,1 . (4) Mc 5,21 . Parallellen : (1)  Mt 4,18 // Mc 1,16 . (2) Mt 13,1 // Mc 4,1 . Na de overlevering van Johannes de Doper ging Jezus naar Galilea , naar Kafarnaüm , aan het meer van Galilea . Bij nakend gevaar kon hij het meer oversteken . Eerst ging hij vroegere leerlingen van Johannes de Doper opzoeken en riep hij hen tot zijn leerlingen (Mc 1,16) . Dat is ook het geval met Levi (Mc 2,13) . Vanuit de veiligheid van een boot onderrichtte Jezus de menigte (Mc 4,1) . Later blijkt die zee (Mc 4,35-41) die veiligheid niet te bieden die men van haar verwachtte . Ze werd doodsbedreiging . Uiteindelijk kwamen Jezus en zijn leerlingen veilig aan de overkant aan , in het land van de Gerasenen . In Mc 5,21 is hij terug .
- Mc : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 : παλιν παρα την θαλασσαν = palin (opnieuw) para tèn thalassan (langs het meer) . STAP VOOR STAP !

Mc 4,1.4. - 7. διδασκειν παρα την θαλασσαν = didaskein παρα την θαλασσαν (onderrichten langs de zee) . Het is niet verwonderlijk dat Jezus onderricht langs het meer . In Mc 1,16 riep hij de eerste leerlingen , in Mc 2,13 de tollenaar Levi tot leerling . In Mc 3,7 week Jezus uit omdat Farizeeën en Herodianen hem willen laten verdwijnen . Jezus riep 12 leerlingen om te symboliseren dat allen geroepen zijn . In Mc 3, 20-35 bestaat het Messiaans project in het broer-zus-moeder van elkaar worden . Het onderrichten of leren (als leraar) heeft niet alleen met woordelijk onderricht te maken , maar ook met het leren leven als broer en zus en moeder . Dit zal als achtergrondmuziek blijven klinken tijdens de parabelrede . Terwijl verdwijning dreigt , wordt werk gemaakt aan het leren samen leven . Zo zullen de gemeenschappen het ervaren na 70 na Chr. . Overleveringen en verdwijningen zullen voorkomen , maar de krachten bundelen , niemand uitsluiten , een broederlijke samenleving uitbouwen is de uitdaging .

Mc 4,1.8. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 . 3X in Mc 4,1 : zie 1 , 8 en 22 .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .

Mc 4,1.9. med. ind. praes. 3de pers. enk. συναγεται = sunagetai (het 'volk' verzamelt zich) van het werkw. συναγω = sunagô (samendrijven, verzamelen) . Taalgebruik in NT : sunagô (samendrijven, verzamelen) . Taalgebruik in de LXX : sunagô (samendrijven, verzamelen) . Bijbel (2) . LXX (1) : Sir 13,16 . NT (1) : Mc 4,1 . Een vorm van συναγω = sunagô (verzamelen) in de LXX (377) , in het NT (59) , in Mc (5) : (1) Mc 2,2 . (2) Mc 4,1 . (3) Mc 5,21. (4) Mc 6,30 . (5) Mc 7,1 . Een vorm van συναγω = sunagô is 127 X vertaling van ´âsaph , 73 X van qâbhatz , 8 X van qâhal . Nog 47 andere Hebreeuwse woorden worden met συναγω = sunagô weergegeven .
Telkens wordt er rond Jezus verzameld . In het werkw. συναγω = sunagô (samendrijven, verzamelen) zien we het zelfst. naamw. συναγωγη = sunagôgè (synagoge) . Het verzamelen van het volk is niet gebonden aan de plaats synagoge , aan de verantwoordelijken van de synagogen , aan het ritueel van de synagoge . Het onderricht vindt plaats midden in het leven .

Mc 4,1.10. προς = pros (naar, bij) . Taalgebruik in het NT : pros (naar, bij) . Taalgebruik in de LXX : pros (naar, bij) . Taalgebruik in Mc : pros (naar, bij) . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,41 .

pros (bij)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  3919  3272  647  41  62  158  91  122  166  261  352     

- Hebreeuws . ´l : voorzetsel אֶל = ´èl (naar, tot) OF godsnaam El . De verkorte vorm van de godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm is אֵל = ´el . OF ontkenning עַל = ´al (niet) . Taalgebruik in Tenakh : ´èl . Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld) . Structuur : 1 - 3 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (3626) . Pentateuch (1096) . Eerdere Profeten (1070) . Latere Profeten (655) . 12 Kleine Profeten (142) . Geschriften (662) .
- Arabisch . إلي = ´ilâ (naar) . Taalgebruik in de Qoran : ´ilâ (naar) .

Mc 4,1.9. - 10. een vorm van het werkw. συναγω = sunagô (samendrijven, samenvoeren) + προς = pros (naar) in Mc (3) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 6,30 . (3) Mc 7,1 . In Mc 5,21 : επ' = ep' (bij)

Mc 4,1.11. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc : persoonlijk voornaamwoord . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,36 . (5) Mc 4,38 .

  autos enk. Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
4 acc. mann. enk. auton   146  11  12  12  16  12  14  17  2872  2032  840  114  146  184  154  136  85  21  598  752 
  totaal 413  35  17  27  14  34  34  18  33  32  30  18  25  47  34  12884  9893  2991  510  413  593  475  350  504  146  1670  2145 

Mc 4,1.10. - 11. προς αυτον = pros auton (naar hem, bij hem) . Naar Jezus in Mc (14 / 15) : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 1,45 . (4) Mc 2,3 . (5) Mc 2,13 . (6) Mc 3,8 . (7) Mc 3,13 . (8) Mc 3,31 . (9) Mc 4,1 . (10) Mc 7,1 . (11) Mc 9,20 . (12) Mc 10,1 . (13) Mc 12,13 . (14) Mc 12,18 .

  pros (bij)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 14 Mc 15 Mc 16
2 + auton (hem) 1 + 14 = 15 1 : Mc 1,5 . + 3 : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 1,45 . 2 : 4) Mc 2,3 . (5) Mc 2,13 . 3 : (6) Mc 3,8 . (7) Mc 3,13 . (8) Mc 3,31 . 1 : (9) Mc 4,1 .     1 : (10) Mc 7,1 .   1 : (11) Mc 9,20 . 1 : (12) Mc 10,1 .   2  : (13) Mc 12,13 . (14) Mc 12,18 .      

Mc 4,1.12. nom. mann. enk. οχλος = ochlos (menigte) . Taalgebruik in het NT : ochlos (menigte) . Taalgebruik in de LXX : ochlos (menigte) . Taalgebruik in Mc : ochlos (menigte) . Met één uitzondering (Mc 10,1) gebruikt Mc οχλος = ochlos (menigte) in het enk . Mt (6) : (1) Mt 9,35 . (2) Mt 13,2 . (3) Mt 20,29 . (4) Mt 20,31 . (5) Mt 21,8 . (6) Mt 26,47 . Mc (13) : (1) Mc 2,13 . (2) Mc 3,20 . (3) Mc 3,32 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 5,21 . (6) Mc 5,24a - Mc 5,24b . (7) Mc 9,15 . (8) Mc 9,25 . (9) Mc 11,18 . (10) Mc 12,37 . (11) Mc 12,41 . (12) Mc 12,43 . (13) Mc 15,8 . Lc (9) : (1) Lc 5,29 . (2) Lc 6,17 . (3) Lc 6,19 . (4) Lc 7,11 . (5) Lc 7,12 . (6) Lc 8,40 . (7) Lc 9,37 . (8) Lc 13,17 . (9) Lc 22,47 . Joh (12) : (1) Joh 6,2 . (2) Joh 6,5 . (3) Joh 6,22 . (4) Joh 6,24 . (5) Joh 7,20 . (6) Joh 7,49 . (7) Joh 12,9 . (8) Joh 12,12 . (9) Joh 12,17 . (10) Joh 12,18 . (11) Joh 12,29 . (12) Joh 12,34 . In deze gevallen is οχλος = ochlos (menigte) onderwerp . Zoals vaak volgt op een verhaal met het volk een verhaal in een huis . Een vorm van οχλος = ochlos in de LXX (55) , in het NT (174) , in Hnd (22) . Joh (12) . In de LXX is οχλος = ochlos de vertaling van 9 Hebreeuwse werkwoorden .
- Mc 4 (1) : Mc 4,1 (2X , zie 25 in dit vers) . Meestal is er sprake van het 'samen-stromen' (Mc 4,1 : sunagetai) van het volk . Na een verhaal met het volk volgt vaak een verhaal in een huis . In Mc 4 : afzonderlijk in Mc 4,10 .

  ochlos (menigte)   Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 15 syn.  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Apk syn.  ev. 
1 nom. mann. enk. ochlos  (1) Mc 2,13 .   2 : (1) Mc 3,20 . (2) Mc 3,32 .   (1) Mc 4,1 .   2 : (1) Mc 5,21 . (2) Mc 5,24a - Mc 5,24b .         2 : (1) Mc 9,15 . (2) Mc 9,25 .     (1) Mc 11,18 3 : (1) Mc 12,37 . (2) Mc 12,41 . (3) Mc 12,43 .   (1) Mc 15,8 .     28  49  45  13  12  28  40 
  totaal enk. en mv.   212 39  173  50  36  41  20  23  127  147 

Mc 4,1.8. - 13.
- Mc 2,13 : kai pas ho ochlos èrcheto pros auton (en heel het volk ging naar hem) .
- Mc 4,1 : και = kai sunagetai pros auton ochlos pleistos (en een zeer talrijke menigte stroomt naar hem bijeen) .
STAP VOOR STAP !

STAP VOOR STAP !
- Mc 5,21 : sunèchthè ochlos polus = verzamelde zich een grote menigte .
- Mc 4,1 : kai sunagetai pros auton ochlos pleistos = en een zeer grote menigte verzamelde zich bij hem .
In Mc 4,1 verzamelde zich een zeer grote menigte bij Jezus langs de rechteroever van het meer van Galilea . In Mc 5,21 verzamelde zich een grote menigte (opnieuw) aan de rechteroever van het meer nadat Jezus (en zijn leerlingen) was teruggekomen van een oversteken naar de andere oever .

Mc 4,1.15. εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,15 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,22 . (7) Mc 4,35 . (8) Mc 4,37 .

eis (naar)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b.  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
  6930  5336  1594  215  151  210  181  260  504  73  576  757  427  77  13 5 6 8 11 14 9 10 11 13 8 7 8 20 3 5

- Ned. : naar . D. : nach . E. : for . Fr. : vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Grieks : εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Lat. : in / ad .

Mc 4,1.16. nom. + acc. onz. enk. πλοιον = ploion (boot) . Taalgebruik in het NT : ploion (boot) . Taalgebruik in de LXX : ploion (boot) . Taalgebruik in Mc. : ploion (boot) . Een vorm van πλοιον = ploion (boot) in 3 verzen van Mc 4 : (1) Mc 4,1 (εις πλοιον = eis ploion (in een boot) . (2) Mc 4,36 a (dat. : εν τῳ πλοιῳ = en tô(i) ploiô(i) (in de boot) . (3) Mc 4,36 b (nom. : πλοια = ploia (boten) . (4) Mc 4,37 a (acc. : εις το πλοιον = eis to ploion (in de boot) . (5) Mc 4,37 b : (acc. : το πλοιον = to ploion (de boot) .

  ploion (boot)  Mc Mc 1 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 8 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom. + acc. onz. enk. ploion     2 : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,37 .   1 : Mc 5,18 .   3 : (1) Mc 6,45 . (2) Mc 6,47 . (3) Mc 6,51 .   1 : Mc 8,10 .   37  31      18  22     
gen. onz. enk. ploiou       1 : Mc 5,2 .   1 : Mc 6,54 .     14  12         
dat. onz. enk. ploiô(i)   2 : (1) Mc 1,19 . (2) Mc 1,20 .   1 : Mc 4,36 .   1 : Mc 5,21 .   1 : Mc 6,32 .   1 : Mc 8,14 .   15  14        10  10     
nom. + acc. onz. mv. ploia     1 : Mc 4,36 .         23  18           
  totaal 16  102  38  64  13  16  19  37  43     

De verhalen rond de boot kunnen we in drie groepen indelen :
- de tweede groep rond Mc 4,1-5,21 met het verhaal van de stormstilling (Mc 4,35-41) : (6 , 7X) : (1) Mc 4,1 (εις πλοιον = eis ploion = in een boot) . (2) Mc 4,36 (εν τῳ πλοιῳ = en tô(i) ploiô(i) (in de boot) + (αλλα πλοια = alla ploia = de andere boten) . (3) Mc 4,37 (εις το πλοιον = eis to ploion (tegen de boot) . (4)  Mc 5,2 (εκ του πλοιου = ek tou ploiou = uit de boot) . (5)  Mc 5,18 (εις το πλοιον = eis to ploion = in de boot) . (6) Mc 5,21 (εν τῳ πλοιῳ = en tô(i) ploiô(i) = in de boot) .
- Een vorm van πλοιον = ploion (boot) in 3 verzen van Mc 4 : (1) Mc 4,1 (εις πλοιον = eis ploion (in een boot) . (2) Mc 4,36 a (dat. : εν τῳ πλοιῳ = en tô(i) ploiô(i) (in de boot) . (3) Mc 4,36 b (nom. : πλοια = ploia = boten) . (4) Mc 4,37 a (acc. : εις το πλοιον = eis to ploion (in de boot) . (5) Mc 4,37 b : (acc. : το πλοιον = to ploion (de boot) .

Mc 4,1.15. - 16.
- εις πλοιον = eis ploion (in een boot) : Mc 4,1 .
- εις το πλοιον = eis to ploion (in de boot) : LXX (1) . NT (19) . Mt (6) . Mc (6) : (1) Mc 4,37 . (2) Mc 5,18 . (3) Mc 6,45 . (4) Mc 6,51 . (5) Mc 8,10 . (6) Mc 8,13 . In vier verzen in combinatie met een vorm van εμβαινω = embainô (inklimmen) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 5,18 . (3) Mc 6,45 . (4) (5) Mc 8,10 . In Mc 6,51 in combinatie met een vorm van αναβαινω = anabainô (omhoogklimmen) .

Mc 4,1.17. actief part. aor. acc. mann. enk. εμβαντα = embanta (inklimmende) van het werkw. εμβαινω = embainô (inklimmen, beklimmen, klimmen in) . Taalgebruik in het NT : embainô (inklimmen) . Taalgebruik in de LXX : embainô (inklimmen) . Taalgebruik in Mc : embainô (inklimmen) . Mt (1) : Mt 13,2 . Mc (1) Mc 4,1 . Een vorm van εμβαινω = embainô in de LXX (4) : (1) Jon . (2) Nah 3,14 . (3) 1 Mak 15,37 . (4) 2 Mak 12,3 , in het NT (17) , in Lc (3) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 8,22 . (3) Lc 8,37 .

  embainô (inklimmen) .   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 

act. part. pr. gen. mann. enk. embainontos 

    1 : Mc 5,18 .              
act. part. aor. nom. mann. enk. embas  2 : (1) Mc 8,10 . (2) Mc 8,13 .            
act. part. aor. acc. mann. enk. embanta     1 : Mt 13,2 . 1 : Mc 4,1 .              
act. inf. aor. embènai  1 : Mc 6,45 .              
  totaal  12  10          10  10      

Mc 4,1.15. - 17. eis ploion embanta (in een boot ingeklommen) .
- eis (to) ploion ( in een / de boot) . In vier verzen in combinatie met embainô (inklimmen) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 5,18 . (3) Mc 6,45 . (4) Mc 8,10 . In Mc 6,51 in combinatie met anabainô (opklimmen) . Omwille van de grote massa klimt Jezus in een boot van waaruit hij onderricht . In de boot stappen heeft hier nog niet de bedoeling om naar de overzijde te varen .

Mc 4,1.19. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .

en (in) .   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
119 13  13  12    10  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

- Ned. in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : en . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Hebreeuws : בְּ = bë . Latijn : in .

Mc 4,1.20. bep. lidw. dat. vr. enk. τῃ = tè(i) (de) van het bepaald lidw. ἡ = hè . Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc (68) . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,35 . (4) Mc 4,38 . (5) Mc 4,39 .

  lidw. enk. bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk  syn. ev.
7. dat. vr. enk. tè(i) 3381  2631  750  94  55  119  64  122  264  32  268  332 
  Totaal   54298  42002  12296  1648  940  1649  1422  1696  4013  928  4237 5659  

- Ned. : de . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .

Mc 4,1.21. dat. vr. enk. θαλασσῃ = thalassè(i) van het zelfst. naamw. θαλασσα = thalassa (zee, meer) . Taalgebruik in het NT : thalassa (zee meer) . Taalgebruik in de LXX : thalassa (zee meer) . Mc (4) : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,39 . (4) Mc 5,13 . Parallel : Mt 8,26 //  Mc 4,39 . Een vorm van θαλασσα = thalassa (zee, meer) in Mc in 16 verzen (18X) : (1) Mc 1,16 (2 vormen) . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 3,7 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 4,2 . (6) Mc 4,39 . (7) Mc 4,41 . (8) Mc 5,1 . (9) Mc 5,13 (2 vormen) . (10) Mc 5,21 . (11) Mc 6,47 . (12) Mc 6,48 . (13) Mc 6,49 . (14) Mc 7,31 . (15) Mc 9,42 . (16) Mc 11,23 .

  thalassa (zee)   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 9 Mc 11 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
3 dat. vr. enk. thalassè(i)               36  23  13     
  totaal 446  359  87  15  18  10  24  36  45 

  thalassa (zee)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 9 Mc 11
3 dat. vr. enk. thalassè(i)   1 : Mc 1,16 .     2 : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,39 . 1 : Mc 5,13 .        
  totaal 18 
  en tè(i) thalassè(i) (op het meer)   (1) Mc 1,16 .     (2) Mc 4,2 . (4) Mc 5,13 . * (1)) Mc 6,47 .      
  totaal 17/18  2 / 2 1 / 1 1 / 1 3 / 4  4 / 4 3 / 3 1 / 1 1 / 1 1 / 1

Mc 4,1.19. - 21. εν τῃ θαλασσῃ = en tè(i) thalassè(i) (in de zee) . LXX (6) . NT (9) : (1) Mt 8,24 . (2) Mc 1,16 . (3) Mc 4,1 . (4) Mc 5,13 . (5) Lc 17,6 . (6) 1 Kor 10,2 . (7) Apk 8,9 . (8) Apk 16,3 . (9) Apk 18,19 . In 3 ( / 4) in Mc ; niet in Mc 4,39 .

Mc 4,1.22. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 . 3X in Mc 4,1 : zie 1 , 8 en 22 .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .

Mc 4,1.24. Een vorm van pas (ieder, elk, al) , bijvoegl. naamw. . Taalgebruik in het N.T. : pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in Mc : pas (ieder, elk, alles) . Hebr. kol . Lat. omnis . Fr. tout . Ned. elk , ieder . Mc 4 (6) : (1) Mc 4,1 (pas : nom. mann. enk.) . (2) Mc 4,11 (panta : nom. onz. mv.) . (3) Mc 4,13 (pasas : acc. vr. mv.) . (4) Mc 4,31 (pantôn : gen. mv.) . (5) Mc 4,32 (pantôn : gen. mv.) . (6) Mc 4,34 (panta : acc. onz. mv.) .

Mc 4,1.25. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

Mc 4,1.26. zelfst. naamw. nom. mann. enk. ochlos (menigte) . Taalgebruik in het N.T. : ochlos (menigte) . Taalgebruik in Mc : ochlos (menigte) . Met één uitzondering (Mc 10,1) gebruikt Mc ochlos (menigte) in het enk . Mc (13) : (1) Mc 2,13 . (2) Mc 3,20 . (3) Mc 3,32 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 5,21 . (6) Mc 5,24a - Mc 5,24b . (7) Mc 9,15 . (8) Mc 9,25 . (9) Mc 11,18 . (10) Mc 12,37 . (11) Mc 12,41 . (12) Mc 12,43 . (13) Mc 15,8 . In deze gevallen is ochlos (menigte) onderwerp . Mc 4 (1) : Mc 4,1 (2X , zie 25 in dit vers) . Na een verhaal met het volk volgt vaak een verhaal in een huis .

Mc 4,1.23. - 25. pas ho ochlos (de hele menigte) . Mc (4) : (1) Mc 2,13 . (2) Mc 4,1 . (3) Mc 9,15 . (4) Mc 11,18 .

Mc 4,1.29. επι = epi (op, bij) . Afkortingen : επ' = ep' en εφ' = ef' . Taalgebruik in het NT : epi (op, bij) . Taalgebruik in de LXX : epi (op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi (op, bij) . Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,20 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,38 .

epi (op, bij)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
epi 51  1   4540  3946 594  91  51  104  22  120  117 89  246  268 
ep 14  1             1320  1179  141  13  14  25  13  24  30  22  52  65 
ef                          430  348  82  10  20  17  25  36  37 
Totaal   71  10  6290  5473  817  114  71  149  36  161  172  114  334  370 

- Ned. : op , naar, bij . D. : bei . E. : at . Fr. : à . Lat. : ad .

Mc 4,1.30. bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,31 .

Mc 4,1.31. gen. vr. enk. gès (van de aarde) van het zelfst. naamw. gè (aarde) . Taalgebruik in Mc 4 : gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde). Mc 4 (4) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,31 .


Mc 4,2 - Mc 4,2 : 125. Inleiding tot de gelijkenisrede - Mc 4,1-2 - Mt 13,1-3a - Lc 8,4 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,1 - Mc 4,2 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:2 kai edidasken autous en parabolais polla kai elegen autois en tè didachè autou 2 et docebat eos in parabolis multa et dicebat illis in doctrina sua En hij leerde hun veel (dingen) in gelijkenissen en hij zei hun in zijn leer:   [2] Hij gaf hun uitvoerig onderricht door middel van gelijkenissen. Hij zei: [2] Hij onderwees hen uitvoerig en sprak hen toe in gelijkenissen. Hij zei: 2 Met gelijkenissen geeft hij hun onderricht, uitvoerig; hij heeft tot hen in zijn onderricht gezegd: 2. Il leur enseignait beaucoup de choses en paraboles et il leur disait dans son enseignement :

Statenvertaling . 2 En Hij leerde hun veel dingen door gelijkenissen, en Hij zeide in Zijn lering tot hen:
King James Bible .[2] And he taught them many things by parables, and said unto them in his doctrine,
Luther-Bibel . 2 Und er lehrte sie vieles in Gleichnissen; und in seiner Predigt sprach er zu ihnen:

Tekstuitleg van Mc 4,2 . Twee nevenschikkende zinnen die parallel zijn opgebouwd . Het vers telt 13 woorden , 27 lettergrepen en 64 letters ; de eerste nevenschikkende zin telt 6 woorden en 14 lettergrepen ; de tweede nevenschikkende zin telt 7 woorden en 13 lettergrepen .

Mc 4,2a kai (en) edidasken (hij leerde) en (in) parabolais (parabels) polla (veel)
Mc 4,2b kai (en) elegen (hij zei) en (in) tè(i) didachè(i) autou (in zijn lering)  

Door de paralelle opbouw staat elegen (hij zei) vooraan de zin , en niet achteraan , want meestal volgt dan een citaat .

Mc 4,2.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
- Met dit nevenschikkend voegwoord και = kai (en) wordt de perikope Mc 3,20-21.31-35 (de ware huisgenoten van Jezus) met de parabelrede (Mc 4,1-34) verbonden .

Mc 4,2.2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. εδιδασκεν = edidasken (en hij onderrichtte) van het werkw. διδασκω = didaskô (leren, onderrichten) . Taalgebruik in de NT : didaskô (leren) . Taalgebruik in de LXX : didaskô (leren) . Mc (6) : (1) Mc 1,21 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 4,2 . (4) Mc 9,31 . (5) Mc 10,1 . (6) Mc 11,17 . Lc (2) : (1) Lc 4,15 . (2) Lc 5,3 . Een vorm van διδασκω = didaskô (leren, onderrichten) in de LXX (107) , in het NT (95) , in Mt (14) , in Mc (17) , in Lc (17), in Joh (6) .
- Verdubbeling met de klinker i in het praesens . Dit werkw. behoudt de verdubbeling in alle tijden . De stam dak is nog versterkt met het suffix sk . Zie Van der Vorst , blz. 208 .

didaskô (leren, onderrichten) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
ind. imperf. 3de pers. enk. edidasken 15 1 : Neh 8,8 . 14 2 : (1) Mt 5,2 . (2) Mt 13,54 . 6 : (1) Mc 1,21 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 4,2 . (4) Mc 9,31 . (5) Mc 10,1 . (6) Mc 11,17 . 2 : (1) Lc 4,15 . (2) Lc 5,3 . 2 : (1) Joh 7,14 . (2) Joh 8,2 . 1 : Hnd 18,25 .   1 : Apk 2,14 . 10 : (1) Lc 5,3 //Mc 4,2 . 12

- Auto-didact : iemand die door zelfstudie kennis (lering) heeft verworven . Didactiek : leer van het onderrichten . Lat. docere (doctor) . Cfr docent , documentatie .
- De eerste maal onderrichtte Jezus in de synagoge van Kafarnaüm , waarnaar hij was gegaan (Mc 1,21) . In Mc 2,13 onderricht Jezus langs het meer , nadat de hele massa naar hem was gekomen . Niet alleen de plaats van onderricht verschilt , maar ook de inhoud van het onderricht aan zee is rijker dan dat in de synagoge van Kafarnaüm . Er is heel wat gebeurd tussen het eerste en het tweede onderricht . De pericope die voorafgaat is die van de genezing van de lamme en de zondenvergeving . De inhoud van het onderricht kan dus ook zondenvergeving zijn .
- Ned. : doceren (onderrichten) . Grieks : διδασκω = didaskô (leren, onderrichten) . Taalgebruik in de NT : didaskô (leren) .

Mc 4,2.3. acc. mann. mv. αυτους = autous (hen) van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Mc (40) . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,15 .

  autoi  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
8 acc. mann. mv. autous  40      1991  1652  339  46  40  83  18  95  32  25  169  187 

Mc 4,2.2. - 3. εδιδασκεν αυτους = edidasken autous (hij onderrichtte hen) . Mc (3 / 6) : (1) Mc 2,13 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 10,1 . Na het samenstromen van het volk onderricht Jezus de menigte : (1) Mc 2,13 . (2) Mc 4,2 . STAP VOOR STAP !

Mc 4,2.4. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .

Mc 4,2.5. dat. vr. mv. parabolais (parabels, gelijkenissen) van het zelfst. naamw. van het zelfst. naamw. parabolè (parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in het N.T. : parabolè (parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in Mc : parabolè (parabel, gelijkenis) . Paraballô : naast elkaar werpen , vergelijken .
Mc (5) : (1) Mc 3,23 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,33 .  (5) Mc 12,1 . Een vorm van parabolè (parabel, gelijkenis) in Mc in 13 verzen .
- en parabolais (in parabels, gelijkenissen) . Mc (4 / 5) . Mc (4) : (1) Mc 3,23 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,11 .  (4) Mc 12,1 .
- met een vorm van legô (zeggen) :
-- Mc 3,23 : en parabolais elegen autois (in parabels zei hij hen) .
-- Mc 4,2 : kai edidasken autous en parabolais polla kai elegen autois en tè didachè autou (hij onderrichtte hen in parabels en hij zei hen in zijn onderricht) .
- met een vorm van lalô (spreken) :
-- Mc 4,33 : kai toiautais parabolais pollais elalei autois (en met vele dergelijke parabels sprak hij hen) .
-- Mc 12,1 : kai èrxato autois en parabolais lalein (en hij begon hen in parabels te spreken) .

Mc 4,2.6. nom. + acc. onz. mv. polla (veel) van het bijvoegl. naamw. polus (veel) . Taalgebruik in het N.T. : polus (veel) . Taalgebruik in Mc : polus (veel) .
Mc (21) : (1) Mc 1,34 . (2) Mc 1,45 . (3) Mc 3,12 . (4) Mc 4,2 . (5) Mc 5,10 . (6) Mc 5,23 . (7) Mc 5,26 . (8) Mc 5,38 . (9) Mc 5,43 . (10) Mc 6,13 . (11) Mc 6,20 . (12) Mc 6,23 . (13) Mc 6,34 . (14) Mc 7,4 . (15) Mc 7,13 . (16) Mc 8,31 . (17) Mc 9,12 . (18) Mc 9,26 . (19) Mc 10,22 . (20) Mc 12,41 . (21) Mc 15,3 .

Mc 4,2.7. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc (555) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

Mc 4,2.8. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ελεγεν = elegen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . Mc (31) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in Mc 4 (11) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,26 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,38 . (11) Mc 4,41 . in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) , in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 .

  elegen (hij zei)  bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. syn.  ev.  Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 11 Mc 12 Mc 14 Mc 15
1 elegen (hij zei)   81  10  71  31  19  13  53  66  1 : Mc 2,27 1: Mc 3,23 . 7 : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 3 : (1) Mc 5,8 . (2) Mc 5,28 . (3) Mc 5,30 .   4 : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 6,10 . (3) Mc 6,16 . (4) Mc 6,18 . 4 : (1) Mc 7,9. (2) Mc 7,14 . (3) Mc 7,20 . (4) Mc 7,27 . 2 : (1) Mc 8,21 . (2) Mc 8,24 . .  3 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,24 . (3) Mc 9,31.   1 : Mc 11,17 . 2 : (1) Mc 12,35 . (2) Mc 12,38 1 : Mc 14,36 . 2 : (1) Mc 15,12 . (2) Mc 15,14

- In Mc 4,2 leidt ελεγεν = elegen (hij zei) de parabel van de zaaier in (Mc 4,3-8) . Mc gebruikt in Mc 4,2 ελεγεν = elegen (hij zei) voor de eerste maal in een reeks van 3 en 4 .
In Mc 4 wordt in totaal 13X een vorm van het werkwoord λεγω = legô (zeggen) gebruikt (8X in de parabelrede en 5X in het stormstillingsverhaal) . Naast de zeven boven genoemde verzen 2X act. ind. praesens 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 4,35 , 2X ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 , 1X ind. praesens 3de pers. mv. λεγουσιν = legousin (zij zeggen) in Mc 4,38 en 1X ind. imperf. 3de pers. mv. ελεγον = elegon (zij zeiden) in Mc 4,41
- Hebreeuws : וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) .

  Tenakh Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn Ex Lv Nu Dt Gn 4  
  1879 594 868 120 56 241 315 150 10 95 24 7  

- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Lat. : legere . l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik in Tenakh : qôl (stem) .
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan .

8. - 9. και ελεγεν = kai elegen (en hij zei) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . NT (19) . Mc (16) . Lc (2) . Joh (1) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Niet gevolgd door αυτοις = autois (hen) . NT (7) . Mc (5) . Lc (1) . Joh (1) . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,26 . (3) Mc 4,30 .
- ελεγεν δε = elegen de (hij zei echter) . LXX (3) . NT (12) . Mc (2) : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 7,20 .

Mc 4,2.9. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .

  autoi  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
7 dat. mann. en onz. mv.autois  117  10  13 10  12  13  1722  1180  542  101  117  89  97  75  47  16  307  404 

Mc 4,2.7. - 9. και λεγει αυτοις = kai legei autois (en hij zegt hen) . LXX (3) . NT (23) . Mc (14) : (1) Mc 1,38 . (2) Mc 3,4 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,35 . (5) Mc 6,50 .  (6) Mc 7,18 . (7) Mc 9,35 .  (8) Mc 10,11 . (9) Mc 11,2 . (10) Mc 12,16 . (11) Mc 14,13 . (12) Mc 14,27 . (13) Mc 14,34 . (14) Mc 14,41 .
- και ελεγεν αυτοις = kai elegen autois (en hij zei hen) . NT (13) . Mc (12) : (1) Mc 2,27 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,9 . (4) Mc 4,11 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 6,10 . (8) Mc 7,9 . (9) Mc 8,21 . (10) Mc 9,1 . (11) Mc 9,31. (12) Mc 12,38 . Lc (1) : Lc 6,5 .
- ελαλει αυτοις = elalei autois (en hij sprak tot hen) . LXX (1) : Jdt 14,8 . NT (6) : (1) Mt 13,34 . (2) Mc 2,2 . (3) Mc 4,33 . (4) Mc 4,34 . (5) Lc 9,11 . (6) Joh 10,6 .

Mc 4,2.10. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .

Mc 4,2.11. bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (55) . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,35 . (4) Mc 4,38 . (5) Mc 4,39 .

Mc 4,2.12. nom. (didachè) + dat. vr. enk. didachè(i) van het zelfst. naamw. didachè (lering, onderrichting)  . Taalgebruik in het N.T. : didachè (lering, onderrichting) . Taalgebruik in Mc : didachè (lering, onderrichting) .
Mc (5) : (1) Mc 1,22 (dat.) . (2) Mc 1,27 (nom.) . (3) Mc 4,2 (dat.) . (4) Mc 11,18 (dat.) . (5) Mc 12,38 (dat.) .
dat. vr. enk. didachè(i) in Mc (4) .
- en tè(i) didachè(i) autou (in zijn leer / onderrichting) . Mc (2) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 12,38 .
- epi tè(i) didachè(i) autou (over zijn leer) . Mc (2) : (1) Mc 1,22 . (2) Mc 11,18 .

Mc 4,2.13. pers. vnw. gen. mann. enk. autou (bij hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos .
Mc (143) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,25 . (3) Mc 4,32 . (4) Mc 4,36 .

Mc 4,2.7. - 13. Vergelijk :
- Mc 4,2 : kai elegen autois en tè(i) didachè(i) autou = en hij zei hen in zijn leer .
- Mc 12,38 : kai en tè(i) didachè(i) autou elegen = en in zijn leer zei hij .
STAP VOOR STAP !

Mc 4,2.1. - 13 :
- Mc 4,2 : kai edidasken autous en parabolais polla kai elegen autois en tè didachè autou (hij onderrichtte hen in parabels en hij zei hen in zijn onderricht) .
- Mc 9,31 : edidasken gar tous mathètas autou kai elegen autois (want hij onderrichtte zijn leerlingen en hij zei hen) .
- Mc 11,17 : kai edidasken kai elegen autois (en hij onderrichtte en hij zei hen) .


126. Gelijkenis van de zaaier : Mc 4,3-9 - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 -

Mc 4,3 - Mc 4,3 : 126. Gelijkenis van de zaaier - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:3 akouete idou exèlthen o speirôn speirai 3 audite ecce exiit seminans ad seminandum Hoor! Zie, de zaaier ging uit om te zaaien.   [3] ‘Luister! Een zaaier ging het land op om te zaaien. [3] ‘Luister. Iemand ging eens naar zijn land om te zaaien. 3 hoort!– zie, de zaaier ging uit om te zaaien; 3. « Écoutez ! Voici que le semeur est sorti pour semer.

Statenvertaling . 3 Hoort toe: ziet, een zaaier ging uit om te zaaien.
King James Bible . [3] Hearken; Behold, there went out a sower to sow:
Luther-Bibel . 3 Hört zu! Siehe, es ging ein Sämann aus zu säen.

Tekstuitleg van Mc 4,3 . Dit vers telt 6 (2 X 3) woorden en 14 (2 X 7) lettergrepen . Het verzamelde zaad (van de vorige oogst) wordt uitgestrooid . Het koninkschap van God is nabij . Het is nu de tijd (Mc 1,14-15) . Dat koninkschap houdt in dat alle stammen van Israël verzameld worden en dat ze als broers en zussen leven . Het is de opgave om een menswaardige gemeenschap op te bouwen . Binnen het joodse volk bestonden er verschillende strekkingen . Sommige hadden toekomst , andere niet . In het woord zaaien (speirô) vinden we het woord diaspora (verstrooiïng) . In die verstrooiïng zijn er gemeenschappen die vertrappeld zijn en weggeroofd . Andere hadden onvoldoende voedingsbodem om toekomst te hebben . Andere zijn verstikt . UIteindelijk zijn er gemeenschappen die vruchtbaar waren .

Mc 4,3.1. act. indic. praes. + imperat. praes. 2de pers. mv. ακουετε = akouete (jullie horen / hoort) van het werkw. ακουω = akouô (horen) . Taalgebruik in het NT : akouô (horen) . Taalgebruik in de Septuaginta : akouô (horen) . Bijbel (28) . LXX (9) : o.a. Js 28,23 . Js 36,16 . NT (19) . Mt (5) : (1) Mt 10,27 . (2) Mt 11,4 . (3) Mt 13,17 . (4) Mt 15,10 . (5) Mt 17,5 . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,24 . Lc (3) : (1) Lc 8,18 . (2) Lc 9,35 . (3) Lc 10,24 .
- act. imperat. 2de pers. enk. ακουε = akoue (hoor, luister) van het werkw. ακουω = akouô (horen) . Taalgebruik in het NT : akouô (horen) . Taalgebruik in de Septuaginta : akouô (horen) . LXX (46) . Dt (7) : (1) Dt 4,1 . (2) Dt 5,1 . (3) Dt 6,4 . (4) Dt 9,1 . (5) Dt 12,28 . (6) Dt 20,3 . (7) Dt 27,9 . NT (1) : Mc 12,29 .

akouô (horen) bijbel LXX NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
act ind praes. + imperat. praes. 2de pers. mv.akouete 28  19       

- Hebreeuws : (1) שִׁמְעוּ = sjimë`û (hoort, luistert) : act. qal imperatief 2de pers. mann. mv. OF (2) שָׁמְעוּ = sjâmë`û (zij horen) : act. qal perf. 3de pers. mann. mv. van het werkw. שָׁמַע = sjâmâ` (horen, luisteren) . Taalgebruik in Tenakh : sjâma` (horen, luisteren) . Tenakh (163) . Pentateuch (17) . Eerdere Profeten (24) . Latere Profeten (76) . 12 Kleine Profeten (18) . Geschriften (28) . Niet in Dt .
- Ned. : horen . Horen en oor zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ους = ous / ως= ôs , ωτις = ôtis . Lat. : auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Arabisch : سَمِعَ = sami`a (luisteren, horen) . Taalgebruik in de Qoran : sami`a (luisteren, horen) . D. hören . E. : to hear . Fr. : écouter . Grieks : ακουω = akouô (horen) . Taalgebruik in het NT : akouô (horen) . Hebreeuws : שָׁמַע = sjâmâ` (horen, luisteren) . Taalgebruik in Tenakh : sjâm`â (horen, luisteren) .

Mc 4,3.2. ιδου = idou (zie) . Taalgebruik in het NT : idou (zie) . Taalgebruik in LXX : idou (zie) . Mc (7) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 3,32 . (3) Mc 4,3 .  (4) Mc 10,28 . (5) Mc 10,33 . (6) Mc 14,41 . (7) Mc 14,42 . Telkens in een citaat bij het begin ervan (5) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 3,32 . (3) Mc 4,3 .  (4) Mc 10,28 . (5) Mc 10,33 of in het midden ervan : (1) Mc 14,41 . (2) Mc 14,42 . In de 7 verzen waarin Marcus idou (zie) gebruikt, wordt het in geen enkel vers voorafgegaan door kai (en). Kai eindigt op i en idou begint op i; zo zou men vlug kaidou kunnen krijgen .

idou (zie)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  1229  1037  192  59  55 23  19  25  121  125 

Mc 4,3.3. ind. aor. 3de pers. enk. εξηλθεν = exèlthen (ging uit) van het werkw. εξερχομαι = exerchomai (uitgaan) . Taalgebruik in het NT : exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in de LXX : exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in Lc : exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) . Mc ( 11)  : (1) Mc 1,26 . (2) Mc 1,28 . (3) Mc 1,35 . (4) Mc 2,12 . (5) Mc 2,13 .  (6) Mc 4,3 .  (7) Mc 6,1 .  (8) Mc 8,27 . (9) Mc 9,26 . (10) Mc 11,11 . (11) Mc 14,68 . Lc (8) : (1) Lc 2,1 . (2) Lc 4,14 . (3) Lc 4,35 . (4) Lc 5,27 . (5) Lc 7,17 . (6) Lc 8,5 . (7) Lc 8,35 . (8) Lc 17,29 . Een vorm van εξερχομαι = exerchomai in de LXX (216) , in het NT (742) , in Mc (38) , in Mc 4 (1) Mc 4,3 , in Lc (41) .
- Uit-gaan kan betekenen : van een besloten ruimte zoals een huis, een stad enz. naar buiten gaan . Het werkwoord wordt ook vaak gebruikt om het weggaan van een onreine geest uit een persoon aan te geven .

  exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 4 Mc 6 Mc 8 Mc 9 Mc 11 Mc 14 syn.  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  ind. aor. 3de pers. enk. exèlthen   11  3 : (1) Mc 1,26 . (2) Mc 1,28 . (3) Mc 1,35 . 2 : (1) Mc 2,12 . (2) Mc 2,13 1 : Mc 4,3 . 1 : Mc 6,1 . 1 : Mc 8,27 . 1 : Mc 9,26 . 1 : Mc 11,11 . 1 : Mc 14,68 . 25  232  165  67  11  19  11  25  44     

Mc 4,3.4. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

Mc 4,3.5. act. part. praes. nom. mann. enk. σπειρων = speirôn (zaaiende , zaaier) van het werkw. σπειρω = speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik in het NT : speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik in de LXX : speirô (spreiden, zaaien) . Bijbel (14) : (1) Js 5,10 . (2) Spr 11,21 . (3) Spr 22,8 . (4) 2 Mak 12,20 . (5) . (6) Sir 6,19 . (7) Mt 13,3 . (8) Mt 13,37 . (9) Mc 4,3 . (10) Mc 4,14 . (11) Lc 8,5 . (12) Joh 4,36 . (13) Joh 4,37 . (14) 2 Kor 9,6 . Een vorm van σπειρω = speirô (spreiden, zaaien) in de LXX (62) , in het NT (52) .
- act. qal part. praes. זוֹרֵעַ = zôre`a (zaaiende, zaaier) van het werkw. זָרַע = zârâ` (zaaien, planten, voortbrengen) . Taalgebruik in Tenakh : zârâ` (zaaien, planten, voortbrengen) . Getalwaarde : zain = 7 , resj = 20 of 200 , ajin = 16 of 70 ; totaal : 43 (26 + 17 : getalwaarde van de 2 godsnamen) OF 277 (priemgetal) . Structuur : 7 - 2 - 7 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (2) : (1) Jr 50,16 . (2) Spr 22,8 .

speirô (spreiden, zaaien)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
actief part. pr. nom. mann. enk. speirôn   14       

Mc 4,3.6. act. inf. aor. σπειραι = speirai (om te zaaien) van het werkw. σπειρω = speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik in het NT : speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik in de LXX : speirô (spreiden, zaaien) . Bijbel (2) : (1) Mc 4,3 . (2) Lc 8,5 . Een vorm van σπειρω = speirô (spreiden, zaaien) in de LXX (62) , in het NT (52) .

Mc 4,4 - Mc 4,4 : 126. Gelijkenis van de zaaier - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:4 kai egeneto en tô speirein o men epesen para tèn odon kai èlthen ta peteina kai katefagen auto 4 et dum seminat aliud cecidit circa viam et venerunt volucres et comederunt illud En het gebeurde bij het zaaien dat wat (zaad) viel langs de weg; en de vogels kwamen en aten het op.   [4] Bij het zaaien viel er een deel op het pad, en de vogels kwamen het opeten. [4] Tijdens het zaaien viel een deel van het zaad op de weg, en de vogels kwamen en aten het op. 4 en het geschiedde bij het zaaien: het één viel langs de weg, de vogels kwamen en aten het op; 4. Et il advint, comme il semait, qu'une partie du grain est tombée au bord du chemin, et les oiseaux sont venus et ont tout mangé.

Statenvertaling . 4 En het geschiedde in het zaaien, dat het ene deel zaads viel bij den weg; en de vogelen des hemels kwamen, en aten het op.
King James Bible . [4] And it came to pass, as he sowed, some fell by the way side, and the fowls of the air came and devoured it up.
Luther-Bibel . 4 Und es begab sich, indem er säte, dass einiges auf den Weg fiel; da kamen die Vögel und fraßen's auf.

Tekstuitleg van Mc 4,4 . Het zaad dat naast de weg viel , maakte nog deel uit van het veld . Het zaad langs de weg bevindt zich aan de marge van het veld . Het is de buitenste kring . Daar dreigt het meeste gevaar van buitenuit . Het zijn de stadsmuren van een stad . Het is de veiligheidsgordel . Daar sneuvelen eerst de verdedigers van een stad . Vogels komen het roven en eten het op . Op de weg kunnen dieven en rovers komen . Een deel van het zaad draagt geen vrucht omdat het vroegtijdig werd weggerukt .
- De droom van een messiaanse gemeenschap is vervlogen . De 'vogels' zijn ermee weg .

Mc 4,4.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

Mc 4,4.2. aor. 3de pers. enk. egeneto  van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in het N.T. : ginomai (worden) . Taalgebruik in Mc : ginomai (worden) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,39 .

Mc 4,4.3. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .

Mc 4,4.4. bep. lidw. nom. + dat. onz. enk. tô(i) (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc (68) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,28 . (3) Mc 4,36 . (4) Mc 4,39 .

Mc 4,4.2. - 4. εγενετο εν τῳ = egeneto en tô(i) (het gebeurde tijdens de) . NT (16) : (1) Mc 2,15 . (2) Mc 4,4 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 8,1 . (5) Lc 9,18 . (6) Lc 9,29 . (7) Lc 9,33 . (8) Lc 11,1 . (9) Lc 14,1 . (10) Lc 17,11 . (11) Lc 17,14 . (12) Lc 19,15 . (13) Lc 24,4 . (14) Lc 24,15 . (15) Lc 24,30 . (16) Lc 24,51 .

Mc 4,4.1. - 4. εγενετο δε εν τῳ = egeneto de en tô(i) = het gebeurde echter tijdens het ... NT () . Lc (9) : (1) Lc 1,8 . (2) Lc 2,6 . (3) Lc 3,21 . (4) Lc 5,1 . (5) Lc 8,40 . (6) Lc 9,51 . (7) Lc 10,38 . (8) Lc 11,27 . (9) Lc 18,35 .
- και εγενετο εν τῳ = kai egeneto en tô(i) = en het gebeurde tijdens het ... LXX (59) . NT (16) . Mc (2) : (1) Mc 2,15 (variante lezing) . (2) Mc 4,4 . Lc (14) : (1) Lc 5,12 . (2) Lc 8,1 . (3) Lc 9,18 . (4) Lc 9,29 . (5) Lc 9,33 . (6) Lc 11,1 . (7) Lc 14,1 . (8) Lc 17,11 . (9) Lc 17,14 . (10) Lc 19,15 . (11) Lc 24,4 . (12) Lc 24,15 . (13) Lc 24,30 . (14) Lc 24,51 .

Mc 4,4.5. act.  infin. praes. σπειρειν = speirein (om te zaaien) van het werkw. σπειρω = speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik in het NT : speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik in de LXX : speirô (spreiden, zaaien) .

3. - 5. εν τῳ σπειρειν = en tô(j) speirein (tijdens het zaaien) . Bijbel (3) : (1) Mt 13,4 . (2) Mc 4,4 . (3) Lc 8,5 .

Mc 4,4.6. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

7. men (enerzijds) . Taalgebruik : men (enerzijds).

men (enerzijds)   bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  331  152  179  20  10  48  87    36  44     

Mc 4,4.8. act. ind. aor. 3de pers. enk. epesen (het viel) van het werkw. piptô (vallen) . Taalgebruik in het N.T. : piptô (vallen) . Taalgebruik in Mc : piptô (vallen) . Hebr. nâphal = vallen , Eng. to fall . Gr. piptô . Lat. cadere . Fr. tomber .
Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,7 . (4) Mc 4,8 .

Mc 4,4.9. para (langs) . Taalgebruik in het N.T. : para (langs, vanwege) . Taalgebruik in Mc : para (langs, vanwege) . Taalgebruik in het N.T. : para (langs) .
Mc (11) : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 4,1 . (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 5,21 . (7) Mc 10,27 . (8) Mc 10,46 . (9) Mc 12,2 . (10) Mc 12,11 . (11) Mc 14,43 .

Mc 4,4.10. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .

Mc 4,4.11. acc. vr. enk. ὁδον = hodon (weg) van het zelfst. naamw. ὁδος = hodos (weg) . Taalgebruik in het ΝΤ : hodos (weg) . Taalgebruik in de LXX : hodos (weg) . Taalgebruik in Mc : hodos (weg) . Mc (10) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 .  (3) Mc 2,23 .  (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 .  (6) Mc 6,8 .    (7) Mc 10,17 . (8) Mc 10,46 .  (9) Mc 11,8 .  (10) Mc 12,14 . Mc 1,2 - Mc 1,3 kondigen een 'weg'bereider aan via een citaat uit het OT . In 4 verzen in Mc is ὁδον = hodon (weg) lijdend voorwerp : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 .  (3) Mc 2,23 . (4) Mc 12,14 . In 6 verzen in Mc wordt ὁδον = hodon (weg) voorafgegaan door een voorzetsel .

  hodos (weg)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 4 Mc 6 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
3 dat. vr. enk. hodô(i)           (1) Mc 8,3 . (2) Mc 8,27 .   (3) Mc 9,33 . (4) Mc 9,34 .   (5) Mc 10,32 . (6) Mc 10,52 .       176  154  22      17  17   
4 acc. vr. enk. hodon   10  (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 .   (3) Mc 2,23 .   (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 .   (6) Mc 6,8 .       (7) Mc 10,17 . (8) Mc 10,46 .   (9) Mc 11,8 .   (10) Mc 12,14 .   281  230  51  10  10  12    29  32 
  totaal 16  876  776  100  21  16  20  20  17         

- Ned. : weg . D. : Weg . E. : way . Fr. : chemin . Grieks : ὁδος = hodos (weg) . Taalgebruik in het ΝΤ : hodos (weg) . Hebreeuws : דֶרֶך = dèrèkh (weg, wijze, levenswijze) . Taalgebruik in Tenakh : dèrèkh (weg, wijze, levenswijze) . Latijn : via .

Mc 4,4.9. - 11. παρα την ὁδον = para tèn hodon (langs de weg) in de LXX (1) : Dt 2,8 . In het NT (9) : (1) Mt 13,4 . (2) Mt 13,19 . (3) Mt 20,30 . (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 10,46 . (7) Lc 8,5 . (8) Lc 8,12 . (9) Lc 18,35 .

Mc 4,4.12. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

Mc 4,4.13. ind. aor. 3de p. enk. èlthen van het werkw. erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik : erchomai (gaan, komen) . Mc 4 (1) : Mc 4,4 .

erchomai (gaan, komen) bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
ind. aor. 3de p. enk. èlthen 338 250 88 20 13 17 18 5 4 11  50  68 

Mc 4,4.15. nom. + acc. onz. mv. πετεινα = peteina (vogels , gevogelte) van het zelfst. naamw. πετεινον = peteinon (vogel, gevogelte) . Taalgebruik in het NT : peteinon (vogel, gevogelte) . Taalgebruik in de LXX : peteinon (vogel, gevogelte) . Bijbel (42) . LXX (31) . Gn (4) : (1) Gn 1,20 . (2) Gn 1,22 . (3) Gn 2,19 . (4) Gn 40,17 . NT (11) : (1) Mt 6,26 . (2) Mt 8,20 . (3) Mt 13,4 . (4) Mt 13,32 . (5) Mc 4,4 . (6) Mc 4,32 . (7) Lc 8,5 . (8) Lc 9,58 . (9) Lc 13,19 . (10) Hnd 10,12 . (11) Hnd 11,6 .

Mc 4,4.16. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

Mc 4,4.17. act. ind. aor. 3de pers. enk κατεφαγεν = katefagen (hij at op) van het werkw. κατεσθιω = katesthiô (eten, verscheuren, verslinden) . Taalgebruik in het NT : katesthiô (eten, verscheuren, verslinden) . Taalgebruik in de LXX : katesthiô (eten, verscheuren, verslinden) . Bijbel (38) . LXX (34) . NT (4) : (1) Mt 13,4 . (2) Mc 4,4 . (3) Lc 8,5 . (4) Apk 20,9 .
- act. ind. imperf. 3de pers. enk. κατησθιεν = katèsthien (ze verorberden) van het werkw. κατεσθιω = katesthiô (eten, verscheuren, verslinden) . Taalgebruik in het NT : katesthiô (eten, verscheuren, verslinden) . Taalgebruik in de LXX : katesthiô (eten, verscheuren, verslinden) . Bijbel (1) : Gn 40,17 .
- וַיּאֹכְל = wajjo´khël (en hij at) < prefix wa consecutivum + act. indic. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אָכַל = ´âkhal (eten) . Taalgebruik in Tenakh : ´âkhal (eten) . De getalwaarde van אָכַל = ´âkhal (eten) is : aleph = 1 , kaph = 11 of 20 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 24 (2³ X 3) of 51 (3 X 17) . Structuur : 1 - 2 - 3 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (26) .
- Ned. : eten (vgl Gr. e -s-th-) . Arabisch : أَكَلَ = ´akala (eten) . Taalgebruik in de Qoran : ´akala (eten) . Fr. : manger . E. : to eat . D. : essen . Grieks : εσθιω = esthiô (eten) . Taalgebruik in het NT : esthiô (eten) . Hebreeuws : אָכַל = ´âkhal (eten) . Taalgebruik in Tenakh : ´âkhal (eten) . Lat. : manducare (zie manger) ; comedere (eten, verteren, meeëten) .

Mc 4,4.14 - 18. Mc 4,4 : τα πετεινα και κατεφαγεν αυτο = ta peteina kai katefagen auto (de vogels en zij aten het op) .
- Gn 40,17 : τα πετεινα του ουρανου κατησθιεν αυτα = ta peteina tou ouranou katèsthien auta (de vogels van de hemel aten het op) .


Mc 4,5 - Mc 4,5 : 126. Gelijkenis van de zaaier - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:5 kai allo epesen epi to petrôdes opou ouk eichen gèn pollèn kai euthus exaneteilen dia to mè echein bathos gès 5 aliud vero cecidit super petrosa ubi non habuit terram multam et statim exortum est quoniam non habebat altitudinem terrae En ander (zaad) viel op de rotsige (grond) waar het niet veel aarde had, en terstond schoot het op omdat het geen diepe aarde had.   [5] Een ander deel viel op de rotsgrond, waar het niet veel aarde had, en het kwam meteen op, doordat het geen diepe grond had. [5] Een ander deel viel op rotsachtige grond, waar maar weinig aarde was, en het schoot meteen op omdat het niet diep in de grond kon doordringen; 5 het ander viel op de rotsen, waar het niet veel aarde had; meteen kwam het op, omdat het in aarde niet veel diepte kreeg; 5. Une autre est tombée sur le terrain rocheux où elle n'avait pas beaucoup de terre, et aussitôt elle a levé, parce qu'elle n'avait pas de profondeur de terre ;

Statenvertaling . 5 En het andere viel op het steenachtige, waar het niet veel aarde had; en het ging terstond op, omdat het geen diepte van aarde had.
King James Bible . [5] And some fell on stony ground, where it had not much earth; and immediately it sprang up, because it had no depth of earth:
Luther-Bibel . 5 Einiges fiel auf felsigen Boden, wo es nicht viel Erde hatte, und ging alsbald auf, weil es keine tiefe Erde hatte.

Tekstuitleg van Mc 4,5 .

1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

2. bijvoegl. naamw. zelfstandig gebruikt nom. onz. enk. allo (een ander) . Taalgebruik : allos (ander). Lat. alter , -tera , -terum (de andere van twee) . Fr. autre . Ned. a-n-d-er . Eng. other . Mc (2) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 .

allos (ander)  bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom.+ acc. onz. enk. allo   2 11  12       

3. act. ind. aor. 3de pers. enk. epesen (het viel) van het werkw. piptô (vallen) . Taalgebruik : piptô (vallen). Hebr. nâphal = vallen , Eng. to fall . Gr. piptô . Lat. cadere . Fr. tomber . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,7 . (4) Mc 4,8 .

piptô (vallen)   bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind. aor. 3de pers. enk. epesen 99  73  26  16  17   

4. epi (op, bij) . Taalgebruik in het N.T. : epi (op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi (op, bij) . Ned. op .
Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,20 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,38 .

5. bep. lidw. nom. en acc. onz. enk. to (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,6 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,29 . (5) Mc 4,35 . (6) Mc 4,37 . (7) Mc 4,38 .

6. zelfst. naamwoord acc. onz. enk. petrôdes (rotsweg) . Gevormd uit petra (rots) en hodos (weg) . Hapax .

8. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou - ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,25 . (6) Mc 4,27 . (7) Mc 4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc 4,21 .

9. act. ind. imperf. 3de pers. eichen van het werkw. echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het N.T. . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in Mc . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir .
Mc (6) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 5,3 . (3) Mc 7,25 . (4) Mc 12,6 . (5) Mc 12,44 . (6) Mc 16,8 .

10. acc. vr. enk. gèn (aarde) van het zelfst. naamw. gè (aarde) . Taalgebruik in Mc 4 : gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde). Mc 4 (3) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,8 . (3) Mc 4,20 .

12. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

16. bep. lidw. nom. en acc. onz. enk. to (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,6 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,29 . (5) Mc 4,35 . (6) Mc 4,37 . (7) Mc 4,38 .

20. gen. vr. enk. gès (van de aarde) van het zelfst. naamw. gè (aarde) . Taalgebruik in Mc 4 : gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde). Mc 4 (4) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,31 .

Mc 4,6 - Mc 4,6 : 126. Gelijkenis van de zaaier - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:6 kai ote aneteilen o èlios ekaumatisthè kai dia to mè echein rizan exèranthè 6 et quando exortus est sol exaestuavit et eo quod non haberet radicem exaruit En toen de zon was opgegaan, werd het verzengd; en omdat het geen wortel had, verdorde het.   [6] Toen de zon opkwam, verschroeide het, en doordat het geen wortel had, verdorde het. [6] en toen de zon opkwam verschroeide het jonge groen, en omdat het geen wortel had droogde het uit. 6 toen de zon opkwam, verschroeide het, en omdat het geen wortel had droogde het weg; 6. et lorsque le soleil s'est levé, elle a été brûlée et, faute de racine, s'est desséchée.

Statenvertaling . 6 Maar als de zon opgegaan was, zo is het verbrand geworden, en omdat het geen wortel had, zo is het verdord.
King James Bible . [6] But when the sun was up, it was scorched; and because it had no root, it withered away.
Luther-Bibel . 6 Als nun die Sonne aufging, verwelkte es, und weil es keine Wurzel hatte, verdorrte es.

Tekstuitleg van Mc 4,6 .

Mc 4,6.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

Mc 4,6.2. hote (toen) . Taalgebruik in het N.T. : hote (toen) . Taalgebruik in Mc : hote (toen) . Voegwoord van tijd . Mc (12) : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 2,25 . (3) Mc 4,6 . (4) Mc 4,10 . (5) Mc 6,21 .   (6) Mc 7,17 . (7) Mc 8,19 . (8) Mc 8,20 . (9) Mc 11,1 . (10) Mc 14,12 . (11) Mc 15,20 . (12) Mc 15,41 .

Mc 4,6.1. - 2. kai hote (en toen) . Mc (6) : (1) Mc 4,6 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 7,17 . (4) Mc 11,1 . (5) Mc 15,20 . (6) Mc 15,41 .

Mc 4,6.5. nom. mann. enk. hèlios (zon) . Taalgebruik in het N.T. : hèlios (zon) . Taalgebruik in Lc : hèlios (zon) .
Mc (3) : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 4,6 . (3) Mc 13,24 . Een vorm van hèlios (zon) in Mc in 4 verzen : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 4,6 . (3) Mc 13,24 . (4) Mc 16,2 .
(1) Mc 1,32 : hote edusen ho hèlios (toen de zon was ondergegaan) . Na zonsondergang na de eerste sabbatdag van Jezus'optreden .
(2) Mc 4,6 : kai hote aneteilen ho hèlios : en toen de zon was opgegaan = na zonsopgang . Deze zin komt voor in de parabel van de zaaier .
(3) Mc 13,24 : ho hèlios skotisthèsetai (de zon zal verduisterd worden) .
(4) Mc 16,2 : anateilantos tou hèliou (nadat de zon was opgegaan) .

Mc 4,6.7. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

Mc 4,6.9. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

Mc 4,6.13. pass. ind. aor. 3de pers. enk. εξηρανθη = exèranthè (het werd verdord) van het werkw. ξηραινω = xèrainô (verschrompelen, dor worden) . Taalgebruik in het NT : xèrainô (verschrompelen, dor worden) . Taalgebruik in de LXX : xèrainô (verschrompelen, dor worden) . Bijbel (26) . LXX (16) . NT (10) : (1) Mt 13,6 . (2) Mt 21,19 . (3) Mt 21,20 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 5,29 . (6) Mc 8,6 . (7) Joh 15,6 . (8) 1 Pe 1,24 . (9) Apk 14,15 . (10) Apk 16,12 .

  xèrainô (verschrompelen, dor worden)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  pass. ind. aor. 3de pers. enk. exèranthè  26  16  10     

Mc 4,7 - Mc 4,7 : 126. Gelijkenis van de zaaier - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:7 kai allo epesen eis tas akanthas kai anebèsan ai akanthai kai sunepnixan auto kai karpon ouk edôken 7 et aliud cecidit in spinas et ascenderunt spinae et offocaverunt illud et fructum non dedit En ander (zaad) viel op de doornstruiken, en de doornstruiken kwamen op en verstikten het, en het gaf geen vrucht.   [7] Weer een ander deel viel tussen de distels, en de distels schoten op en verstikten het, en het leverde geen vrucht op. [7] Weer ander zaad viel tussen de distels, en de distels schoten op en verstikten het en het bracht geen vrucht voort. 6 toen de zon opkwam, verschroeide het, en omdat het geen wortel had droogde het weg; 7 weer ander viel tussen de distels, en de distels schoten op en verstikten het, het heeft nooit vrucht kunnen geven; 7. Une autre est tombée dans les épines, et les épines ont monté et l'ont étouffée, et elle n'a pas donné de fruit.

Statenvertaling . 7 En het andere viel in de doornen, en de doornen wiesen op, en verstikten hetzelve, en het gaf geen vrucht.
King James Bible . [7] And some fell among thorns, and the thorns grew up, and choked it, and it yielded no fruit.
Luther-Bibel . 7 Und einiges fiel unter die Dornen, und die Dornen wuchsen empor und erstickten's, und es brachte keine Frucht.

Tekstuitleg van Mc 4,7 .

1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

2. bijvoegl. naamw. zelfstandig gebruikt nom. onz. enk. allo (een ander) . Taalgebruik : allos (ander). Lat. alter , -tera , -terum (de andere van twee) . Fr. autre . Ned. a-n-d-er . Eng. other . Mc (2) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 .

allos (ander)  bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
nom.+ acc. onz. enk. allo   2 11  12       

3. act. ind. aor. 3de pers. enk. epesen (het viel) van het werkw. piptô (vallen) . Taalgebruik : piptô (vallen). Hebr. nâphal = vallen , Eng. to fall . Gr. piptô . Lat. cadere . Fr. tomber . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,7 . (4) Mc 4,8 .

piptô (vallen)   bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind. aor. 3de pers. enk. epesen 99  73  26  16  17   

7. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

11. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

14. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

16. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou - ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,25 . (6) Mc 4,27 . (7) Mc 4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc 4,21 .

Mc 4,8 - Mc 4,8 : 126. Gelijkenis van de zaaier - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:8 kai alla epesen eis tèn gèn tèn kalèn kai edidou karpon anabainonta kai auxanomena* kai eferen | eis | en* | triakonta kai en exèkonta kai en ekaton 8 et aliud cecidit in terram bonam et dabat fructum ascendentem et crescentem et adferebat unum triginta et unum sexaginta et unum centum En ander (zaad) viel in de goede aarde en gaf vrucht terwijl het opkwam en groeide, en het droeg: één (deel) dertig en één (deel) zestig en één (deel) honderd."   [8] De rest viel in goede aarde; het kwam op, groeide uit, en het leverde vrucht op; de opbrengst was dertig-, zestig-, ja honderdvoudig.’ [8] Maar er waren ook zaadjes die in goede grond vielen en wel vrucht voortbrachten: ze schoten op en groeiden en droegen vrucht. Sommige leverden het dertigvoudige op, andere het zestigvoudige en weer andere het honderdvoudige.’ 8 het andere viel in de goede aarde, schoot op, groeide en gaf vrucht; het droeg tot dertig–, zestig–, en honderdvoud! 8. D'autres sont tombés dans la bonne terre, et ils ont donné du fruit en montant et en se développant, et ils ont produit l'un trente, l'autre soixante, l'autre cent. »

Statenvertaling . 8 En het andere viel in de goede aarde, en gaf vrucht, die opging en wies; en het ene droeg dertig-, en het andere zestig-, en het andere honderd voud.
King James Bible .[8] And other fell on good ground, and did yield fruit that sprang up and increased; and brought forth, some thirty, and some sixty, and some an hundred.
Luther-Bibel . 8 Und einiges fiel auf gutes Land, ging auf und wuchs und brachte Frucht, und einiges trug dreißigfach und einiges sechzigfach und einiges hundertfach.

Tekstuitleg van Mc 4,8 .

1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

3. act. ind. aor. 3de pers. enk. epesen (het viel) van het werkw. piptô (vallen) . Taalgebruik in het N.T. : piptô (vallen) . Taalgebruik in de Septuaginta : piptô (vallen) . Taalgebruik in Tenach : nâphal (vallen) . Hebr. nâphal = vallen , Eng. to fall . Lat. cadere . Fr. tomber . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,7 . (4) Mc 4,8 .

piptô (vallen)   bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind. aor. 3de pers. enk. epesen 99  73  26  16  17   

5. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .

6. acc. vr. enk. gèn (aarde) van het zelfst. naamw. gè (aarde) . Taalgebruik in Mc 4 : gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde). Mc 4 (3) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,8 . (3) Mc 4,20 .

7. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .

9. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

13. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

15. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

17. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .

18. triakonta (dertig) . 3 X 10 . 10 is het symbool van de 10 geboden .

19. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

20. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .

22. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

23. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .

Mc 4,8.24. ἑκατον = hekaton (honderd) , zie 100 . Taalgebruik in het NT : hekaton (honderd) . Taalgebruik in de LXX : hekaton (honderd) . Bijbel (211) . OT (194) . NT (17) : (1) Mt 13,8 . (2) Mt 13,23 . (3) Mt 18,12 . (4) Mt 18,28 . (5) Mc 4,8 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 6,40 . (8) Lc 15,4 . (9) Lc 16,6 . (10) Lc 16,7 . (11) Joh 19,39 . (12) Joh 21,11 . (13) Hnd 1,15 . (14) Apk 7,4 . (15) Apk 14,1 . (16) Apk 14,3 . (17) Apk 21,17 .
- מֵאָה = me´âh (honderd) , zie 100 . Taalgebruik in Tenakh : me´âh (honderd) . Getalwaarde : mem = 13 of 40 , aleph = 1 , he = 5 ; totaal : 19 , zie 19 , of 46 (2 X 23) , zie 46 . Structuur : 4 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 1 . Tenakh (98) . Pentateuch (15) . Eerdere Profeten (17) . Latere Profeten (11) . 12 Kleine Profeten (1) . Geschriften (54) . Gn (6) : (1) Gn 6,3 . (2) Gn 17,17 . (3) Gn 23,1 . (4) Gn 26,12 . (5) Gn 50,22 . (6) Gn 50,26 . Re (2) : (1) Re 2,8 . (2) Re 8,10 .
- Latijn . centum (honderd, 100) . Bijbel (193) . OT (177) , NT (16) . Gn (20) .
- Ned. : honderd . Aramees : מְאָה = mëâh (honderd, 100) . Arabisch : مِئَة OF مِائَة = mija of miaja (honderd, 100) . D. : hundert . E. : hundred . Fr. : cent . Grieks : ἑκατον = hekaton (honderd, 100) . Hebreeuws : מֵאָה = me´âh (honderd) . Taalgebruik in Tenakh : me´âh (honderd) . Latijn : centum (honderd, 100) .


Mc 4,9 - Mc 4,9 : 126. Gelijkenis van de zaaier - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:9 kai elegen os echei ôta akouein akouetô 9 et dicebat qui habet aures audiendi audiat En hij zei': "Wie oren heeft om te horen, hij hore!"   [9] Hij zei: ‘Wie oren heeft om te horen, moet horen.’ [9] En hij zei: ‘Wie oren heeft om te horen, moet goed luisteren!’ 9 Toen zei hij: wie oren heeft om te horen, die hore! 9. Et il disait : « Entende, qui a des oreilles pour entendre ! »

Statenvertaling . 9 En Hij zeide tot hen: Wie oren heeft om te horen, die hore.
King James Bible . [9] And he said unto them, He that hath ears to hear, let him hear.
Luther-Bibel . 9 Und er sprach: Wer Ohren hat zu hören, der höre!

Tekstuitleg van Mc 4,9 . Het vers Mc 4,9 telt 7 woorden en 28 (2 X 2 X 7) letters . Verhouding : 1 / 4 . De getalwaarde van Mc 4,9 is 2701 (37 X 73) .

Mc 4,9.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
- Met dit nevenschikkend voegwoord και = kai (en) wordt de perikope Mc 3,20-21.31-35 (de ware huisgenoten van Jezus) met de parabelrede (Mc 4,1-34) verbonden .

Mc 4,9.2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ελεγεν = elegen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . Mc (31) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in Mc 4 (11) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,26 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,38 . (11) Mc 4,41 . in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) , in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 .

  elegen (hij zei)  bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. syn.  ev.  Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 11 Mc 12 Mc 14 Mc 15
1 elegen (hij zei)   81  10  71  31  19  13  53  66  1 : Mc 2,27 1: Mc 3,23 . 7 : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 3 : (1) Mc 5,8 . (2) Mc 5,28 . (3) Mc 5,30 .   4 : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 6,10 . (3) Mc 6,16 . (4) Mc 6,18 . 4 : (1) Mc 7,9. (2) Mc 7,14 . (3) Mc 7,20 . (4) Mc 7,27 . 2 : (1) Mc 8,21 . (2) Mc 8,24 . .  3 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,24 . (3) Mc 9,31.   1 : Mc 11,17 . 2 : (1) Mc 12,35 . (2) Mc 12,38 1 : Mc 14,36 . 2 : (1) Mc 15,12 . (2) Mc 15,14

- In Mc 4,2 leidt ελεγεν = elegen (hij zei) de parabel van de zaaier in (Mc 4,3-8) . Mc gebruikt in Mc 4,2 ελεγεν = elegen (hij zei) voor de eerste maal in een reeks van 3 en 4 .
In Mc 4 wordt in totaal 13X een vorm van het werkwoord λεγω = legô (zeggen) gebruikt (8X in de parabelrede en 5X in het stormstillingsverhaal) . Naast de zeven boven genoemde verzen 2X act. ind. praesens 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 4,35 , 2X ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 , 1X ind. praesens 3de pers. mv. λεγουσιν = legousin (zij zeggen) in Mc 4,38 en 1X ind. imperf. 3de pers. mv. ελεγον = elegon (zij zeiden) in Mc 4,41
- Hebreeuws : וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) .

  Tenakh Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn Ex Lv Nu Dt Gn 4  
  1879 594 868 120 56 241 315 150 10 95 24 7  

- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Lat. : legere . l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik in Tenakh : qôl (stem) .
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan .

Mc 4,9.1. - 2. και ελεγεν = kai elegen (en hij zei) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . NT (19) . Mc (16) . Lc (2) . Joh (1) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Niet gevolgd door αυτοις = autois (hen) . NT (7) . Mc (5) . Lc (1) . Joh (1) . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,26 . (3) Mc 4,30 .
- ελεγεν δε = elegen de (hij zei echter) . LXX (3) . NT (12) . Mc (2) : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 7,20 .

Mc 4,9.3. betrekk. voornaamw. nom. mann. enk. hos (die) . Taalgebruik in het N.T. : betrekkelijk voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : betrekkelijk voornaamwoord . Mc (25) . Mc 4 (3) : (5) Mc 4,9 . (6) Mc 4,25 . (7) Mc 4,31 .

Mc 4,9.4. - act. ind. pr. 3de pers. enk. echei (hij heeft) van het werkw. echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik in Mc 4 : echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het N.T. . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,25 .

Mc 4,9.6. act. inf. praes. akouein van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen) . Taalgebruik in Mc : akouô (horen) . Taalgebruik in Lc : akouô (horen) . Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Mc (4) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,33 . (4) Mc 7,37 . Een vorm van akouô (horen) in Mc (41) , in Mc 4 (10) : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,15 . (5) Mc 4,16 . (6) Mc 4,18 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,23 . (9) Mc 4,24 . (10) Mc 4,33 .


127. Waarom Jezus in gelijkenissen spreekt : Mc 4,10-12 - Mc 4,10-12 - Mt 13,10-15 - Lc 8,9-10 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 -

Mc 4,10 - Mc 4,10 : 127. Waarom Jezus in gelijkenissen spreekt - Mc 4,10-12 - Mt 13,10-15 - Lc 8,9-10 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel
4:10 kai ote egeneto kata monas èrôtôn auton oi peri auton sun tois dôdeka tas parabolas 10 et cum esset singularis interrogaverunt eum hii qui cum eo erant cum duodecim parabolas   En toen hij alleen was, vroegen hem degenen die rondom hem waren met de twaalf (uitleg) over de gelijkenissen.     [10] Toen Hij daarna met hen alleen was, stelden zijn metgezellen en de twaalf Hem vragen over zijn gelijkenissen.   [10] Toen hij weer alleen was met zijn volgelingen en met de twaalf, stelden ze hem vragen over de gelijkenissen.  10 Toen hij alleen raakte, hebben zij die, met de twaalf, hem omgaven gevraagd naar de gelijkenisspreuken.

Statenvertaling . 10 En als Hij nu alleen was, vraagden Hem degenen, die omtrent Hem waren, met de twaalven, naar de gelijkenis.
King James Bible . [10] And when he was alone, they that were about him with the twelve asked of him the parable.
Luther-Bibel . 10 Und als er allein war, fragten ihn, die um ihn waren, samt den Zwölfen, nach den Gleichnissen.
Bible de Jérusalem . 10. Quand il fut à l'écart, ceux de son entourage avec les Douze l'interrogeaient sur les paraboles.

Tekstuitleg van Mc 4,10 .

Mc 4,10.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .

Mc 4,10.2. ὁτε = hote (toen) . Taalgebruik in het NT : hote (toen) . Taalgebruik in de LXX : hote (toen) . Taalgebruik in Mc : hote (toen) . Voegwoord van tijd . Mc (12) : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 2,25 . (3) Mc 4,6 . (4) Mc 4,10 . (5) Mc 6,21 .   (6) Mc 7,17 . (7) Mc 8,19 . (8) Mc 8,20 . (9) Mc 11,1 . (10) Mc 14,12 . (11) Mc 15,20 . (12) Mc 15,41 .  

hote (toen)  Mc 1 Mc 2 Mc 4 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 11 Mc 14 Mc 15 bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
hote  (1) Mc 1,32 . (2) Mc 2,25 . (3) Mc 4,6 . (4) Mc 4,10 . (5) Mc 6,21 .    (6) Mc 7,17 . (7) Mc 8,19 . (8) Mc 8,20 . (9) Mc 11,1 . (10) Mc 14,12 . (11) Mc 15,20 . (12) Mc 15,41 .         220  118  102  12  12  12  21  10  22  13  36  47  20 

- Ned. : wanneer . D. : wenn . E. : when . Fr. : quand . Gr. : ὁτε = hote (toen) . Taalgebruik in het NT : hote (toen) . Lat. : quando .

Mc 4,10.1. - 2. και ὁτε = kai hote (en toen) . Mc (6) : (1) Mc 4,6 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 7,17 . (4) Mc 11,1 . (5) Mc 15,20 . (6) Mc 15,41 .

Mc 4,10.3. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto  van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in het N.T. : ginomai (worden) . Taalgebruik in Mc : ginomai (worden) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,39 .

Mc 4,10.1. - 3. και ὁτε εγενετο = kai hote egeneto (en toen het gebeurde) . Mc (1) : Mc 4,10 .
- ὁτε δε εγενετο = kai hote egeneto (en toen het gebeurde) . Bijbel (2) : (1) Mc 4,10 (variante lezing) . (2) Hnd 21,5 .

Mc 4,10.4. κατα = kata (tegen, volgens) . Taalgebruik in het NT : kata (tegen, volgens) . Taalgebruik in de LXX : kata (tegen, volgens) . Mc (9) : (1) Mc 4,10 . (2) Mc 5,13 . (3) Mc 6,40 . (4) Mc 7,5 . (5) Mc 11,25 . (6) Mc 13,8 . (7) Mc 14,19 . (8) Mc 14,55 . (9) Mc 15,6 .

  kata (tegen, volgens)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  kata 1541  1247  294  17  28  55  172  54  59     
  kat  316  231  85  14  11  14  37    31  34  33 
  kath  176  116  60  16  27  14  16     
  totaal 2033  1594  439  34  22  43  10  85  236  99  109     

Mc 4,10.5. monas (eenzaam, op zichzelf aangewezen) . Taalgebruik in het N.T. : monas (eenzaam, op zidchzelf aangewezen) . Taalgebruik in Mc : monas (eenzaam, op zidchzelf aangewezen) . Mc (1) : (1) Mc 4,10 .

Mc 4,10.4. - 5. κατα μονας = kata monas (afzonderlijk) . Bijbel (2) : (1) Mc 4,10 . (2) Lc 9,18 .

6. actief indicatief imperfectum derde persoon meervoud èrôtôn (zij vroegen) van het werkw. erôtaô (vragen) . Taalgebruik in het N.T. : erôtaô (vragen) . Taalgebruik in Mc : erôtaô (vragen) .
Mc (1) : Mc 4,10 .

Mc 4,10.7. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos .
Mc 4 (5) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,36 . (5) Mc 4,38 .

9. - 10. περι αυτον = peri auton (rond hem) . LXX (18) . NT (5) : (1) Mt 8,18 . (2) Mc 3,32 . (3) Mc 3,34 . (4) Mc 4,10 . (5) Lc 22,49 .

11. συν = sun (met) . Taalgebruik in het NT : sun (met) . Taalgebruik in de LXX : sun (met) . Mc (6) : (1) Mc 2,26 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 8,34 . (4) Mc 9,4 . (5) Mc 15,27 . (6) Mc 15,32 .

  sun (met)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
    298  174  124  23  49  39    33  36     

11. - 12. συν τοις = sun tois (met de) . Mc (2) : (2) Mc 4,10 (sun tois dôdeka = met de twaalf) . (2) Mc 8,34 (sun tois mathètais autou = met zijn leerlingen) .

11. - 13. συν τοις δωδεκα = sun tois dôdeka (met de twaalf) . Bijbel = Mc (1) : Mc 4,10 .

Eénmaligheid

- kai hote egeneto (en toen het gebeurde) . Mc (1) : Mc 4,10 .
- monas (eenzaam, op zichzelf aangewezen) . Mc (1) : (1) Mc 4,10 .
- kata monas (afzonderlijk) . Mc: (1) Mc 4,10 .
- actief indicatief imperfectum derde persoon meervoud èrôtôn (zij vroegen) van het werkw. erôtaô (vragen) . Mc (1) : Mc 4,10 .
- συν τοις δωδεκα = sun tois dôdeka (met de twaalf) .

Mc 4,11 - Mc 4,11 : 127. Waarom Jezus in gelijkenissen spreekt - Mc 4,10-12 - Mt 13,10-15 - Lc 8,9-10 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel
4:11 kai elegen autois humin to mustèrion dedotai tès basileias tou theou ekeinois de tois exô en parabolais ta panta ginetai 11 et dicebat eis vobis datum est mysterium regni Dei illis autem qui foris sunt in parabolis omnia fiunt   En hij zei hun: "Aan jullie is het geheim gegeven van het Rijk Gods, aan die echter die buiten zijn , komen al deze dingen in geljkenissen,     [11] Hij zei hun: ‘Jullie is het geheim van het koninkrijk van God toevertrouwd. Maar zij daarbuiten krijgen alles in gelijkenissen,   [11] Hij zei tegen hen: ‘Aan jullie is het geheim van het koninkrijk van God onthuld; maar zij die buiten blijven staan, krijgen alles te horen in gelijkenissen,   11 En hij heeft tot hen gezegd: aan u is het geheim van Gods koningschap al gegeven, maar voor hen daar buiten geschiedt alles in gelijkenissen,–

Statenvertaling . 11 En Hij zeide tot hen: Het is u gegeven te verstaan de verborgenheid van het Koninkrijk Gods; maar dengenen, die buiten zijn, geschieden al deze dingen door gelijkenissen;
King James Bible . [11] And he said unto them, Unto you it is given to know the mystery of the kingdom of God: but unto them that are without, all these things are done in parables:
Luther-Bibel . 11 Und er sprach zu ihnen: Euch ist das Geheimnis des Reiches Gottes gegeben; denen aber draußen widerfährt es alles in Gleichnissen,
Bible de Jérusalem . 11. Et il leur disait : « A vous le mystère du Royaume de Dieu a été donné ; mais à ceux-là qui sont dehors tout arrive en paraboles,

Tekstuitleg van Mc 4,11 . Het vers Mc 4,11 telt 21 (3 X 7) woorden en 105 (3 X 5 X 7) letters . De getalwaarde van Mc 4,11 is 10173 (3 X 3391) .

Mc 4,11.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
- Met dit nevenschikkend voegwoord και = kai (en) wordt de perikope Mc 3,20-21.31-35 (de ware huisgenoten van Jezus) met de parabelrede (Mc 4,1-34) verbonden .

Mc 4,11.2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ελεγεν = elegen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . Mc (31) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in Mc 4 (11) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,26 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,38 . (11) Mc 4,41 . in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) , in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 .

  elegen (hij zei)  bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. syn.  ev.  Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 11 Mc 12 Mc 14 Mc 15
1 elegen (hij zei)   81  10  71  31  19  13  53  66  1 : Mc 2,27 1: Mc 3,23 . 7 : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 3 : (1) Mc 5,8 . (2) Mc 5,28 . (3) Mc 5,30 .   4 : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 6,10 . (3) Mc 6,16 . (4) Mc 6,18 . 4 : (1) Mc 7,9. (2) Mc 7,14 . (3) Mc 7,20 . (4) Mc 7,27 . 2 : (1) Mc 8,21 . (2) Mc 8,24 . .  3 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,24 . (3) Mc 9,31.   1 : Mc 11,17 . 2 : (1) Mc 12,35 . (2) Mc 12,38 1 : Mc 14,36 . 2 : (1) Mc 15,12 . (2) Mc 15,14

- Hebreeuws : וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) .

  Tenakh Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn Ex Lv Nu Dt Gn 4  
  1879 594 868 120 56 241 315 150 10 95 24 7  

- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Lat. : legere . l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik in Tenakh : qôl (stem) .
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan .

Mc 4,11.3. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .

  autoi  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
7 dat. mann. en onz. mv.autois  117  10  13 10  12  13  1722  1180  542  101  117  89  97  75  47  16  307  404 

1. - 2. και ελεγεν = kai elegen (en hij zei) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . NT (19) . Mc (16) . Lc (2) . Joh (1) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Niet gevolgd door αυτοις = autois (hen) . NT (7) . Mc (5) . Lc (1) . Joh (1) . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,26 . (3) Mc 4,30 .
- ελεγεν δε = elegen de (hij zei echter) . LXX (3) . NT (12) . Mc (2) : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 7,20 .

Mc 4,11.1. - 3. και λεγει αυτοις = kai legei autois (en hij zegt hen) . LXX (3) . NT (23) . Mc (14) : (1) Mc 1,38 . (2) Mc 3,4 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,35 . (5) Mc 6,50 .  (6) Mc 7,18 . (7) Mc 9,35 .  (8) Mc 10,11 . (9) Mc 11,2 . (10) Mc 12,16 . (11) Mc 14,13 . (12) Mc 14,27 . (13) Mc 14,34 . (14) Mc 14,41 .
- και ελεγεν αυτοις = kai elegen autois (en hij zei hen) . NT (13) . Mc (12) : (1) Mc 2,27 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,9 . (4) Mc 4,11 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 6,10 . (8) Mc 7,9 . (9) Mc 8,21 . (10) Mc 9,1 . (11) Mc 9,31. (12) Mc 12,38 . Lc (1) : Lc 6,5 .
- ελαλει αυτοις = elalei autois (en hij sprak tot hen) . LXX (1) : Jdt 14,8 . NT (6) : (1) Mt 13,34 . (2) Mc 2,2 . (3) Mc 4,33 . (4) Mc 4,34 . (5) Lc 9,11 . (6) Joh 10,6 .

Mc 4,115. bep. lidw. nom. en acc. onz. enk. to (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,6 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,29 . (5) Mc 4,35 . (6) Mc 4,37 . (7) Mc 4,38 .

Mc 4,118. bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,31 .

Mc 4,11.9. gen. vr. enk. basileias (van het koninkrijk) van het zelfstandig naamw. basileia (koninkrijk) . Taalgebruik in het N.T. : basileia (koninkrijk) . Taalgebruik in Mc : basileia (koninkrijk) . Mc (3) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 6,23 .  (3) Mc 12,34 . Een vorm van basileia (koninkrijk) in Mc in 19 verzen : (1) Mc 1,15 . (2) Mc 3,24 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,26 . (5) Mc 4,30 .  (6) Mc 6,23 . (7) Mc 9,1 . (8) Mc 9,47 . (9) Mc 10,14 . (10) Mc 10,15 . (11) Mc 10,23 . (12) Mc 10,24 . (13) Mc 10,25 . (14) Mc 11,10 . (15) Mc 12,34 .  (16) Mc 13,8 (2 vormen) . (17) Mc 14,25 . (18) Mc 15,43 .  

Mc 4,1110. bep. lidw. gen. m. + onz. enk. tou (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,19 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,30 . (5) Mc 4,32 .

Mc 4,11.11. gen. mann. enk. theou (van God) van het zelfst. naamw. theos (God) . Taalgebruik in het N.T. : theos (God) . Taalgebruik in Mc : theos (God) . Vergelijk : L. deus , Fr. dieu . De vloek dju . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,26 . (3) Mc 4,30 .

Mc 4,11.8. - 11. tès basileias tou theou (van het koninkrijk van God) . Mc (2 / 3) . (1) Mc 4,11 . (2) Mc 12,34 .

Mc 4,11.13. de (echter) . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Mc : de (echter) . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden .
Mc 4 (4) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,29 . (4) Mc 4,34 .

15. εξω = exô (buiten) . Taalgebruik in het NT : exô (buiten) . Taalgebruik in de LXX : exô (buiten) .

exô (buiten)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  163  101  62  10  10  12  11  29  41 

Mc 4,11.16. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .

Mc 4,11.17. dat. vr. mv. parabolais (parabels, gelijkenissen) van het zelfst. naamw. van het zelfst. naamw. parabolè (parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in het N.T. : parabolè (parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in Mc : parabolè (parabel, gelijkenis) . Paraballô : naast elkaar werpen , vergelijken .
Mc (5) : (1) Mc 3,23 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,33 .  (5) Mc 12,1 .

Mc 4,11.19. Een vorm van pas (ieder, elk, al) , bijvoegl. naamw. . Taalgebruik in Mc : pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in het N.T. : pas (ieder, elk, alles) . Hebr. kol . Lat. omnis . Fr. tout . Ned. elk , ieder . Mc 4 (6) : (1) Mc 4,1 (pas : nom. mann. enk.) . (2) Mc 4,11 (panta : nom. onz. mv.) . (3) Mc 4,13 (pasas : acc. vr. mv.) . (4) Mc 4,31 (pantôn : gen. mv.) . (5) Mc 4,32 (pantôn : gen. mv.) . (6) Mc 4,34 (panta : acc. onz. mv.) .

20. ind. praes. 3de pers. enk. = ginetai (het gebeurt) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Taalgebruik in Mc : ginomai (worden) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) . Mc (6) : (1) Mc 2,21 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,19 . (4) Mc 4,32 . (5) Mc 4,37 . (6) Mc 11,23 .

  ginomai (worden, gebeuren)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.   ev. 
1 pr. 3de pers. enk. ginetai                            65  39  26        18  18 

Mc 4,12 - Mc 4,12 : 127. Waarom Jezus in gelijkenissen spreekt - Mc 4,10-12 - Mt 13,10-15 - Lc 8,9-10 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel
4:12 ina blepontes blepôsin kai mè idôsin kai akouontes akouôsin kai mè suniôsin mèpote epistrepsôsin kai afethè autois 12 ut videntes videant et non videant et audientes audiant et non intellegant nequando convertantur et dimittantur eis peccata  opdat ze ziende zien en niet zien en horende horen en niet verstaan, opdat ze niet terugkeren en vergeven wordt aan hen    [12] opdat* ze met hun ogen kijken en niet zien, en met hun oren horen en niet verstaan; tenzij* ze zich zullen bekeren en vergeving vinden.’   [12] “opdat ze scherp zien, maar geen inzicht hebben, opdat ze goed horen, maar niets begrijpen, anders zouden ze zich bekeren en vergeving krijgen.”’   12 opdat zij kijken en kijken en niet zien, en horen en horen en niet verstaan, opdat zij niet hoeven omkeren en hun iets vergeven zou worden. {#Jes 6:9–10}

Statenvertaling . 12 Opdat zij ziende zien, en niet bemerken, en horende horen, en niet verstaan; opdat zij zich niet te eniger tijd, bekeren en hun de zonden vergeven worden.
King James Bible . [12] That seeing they may see, and not perceive; and hearing they may hear, and not understand; lest at any time they should be converted, and their sins should be forgiven them.
Luther-Bibel . 12 damit sie es mit sehenden Augen sehen und doch nicht erkennen, und mit hörenden Ohren hören und doch nicht verstehen, damit sie sich nicht etwa bekehren und ihnen vergeben werde.
Bible de Jérusalem . 12. afin qu'ils aient beau regarder et ils ne voient pas, qu'ils aient beau entendre et ils ne comprennent pas, de peur qu'ils ne se convertissent et qu'il ne leur soit pardonné. »

Tekstuitleg van Mc 4,12 .

4. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

7. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

8. act. part. praes. nom. mann. mv. ακουοντες = akouontes (horende) van het werkw. ακουω = akouô (horen) . Taalgebruik in het NT : akouô (horen) . Taalgebruik in de Septuaginta : akouô (horen) . Taalgebruik in Mc : akouô (horen) . Lc (5) : (1) Lc 2,47 . (2) Lc 4,28 . (3) Lc 8,10 . (4) Lc 8,21 . (5) Lc 11,28 . Hnd (4) : (1) Hnd 7,54 . (2) Hnd 9,7 . (3) Hnd 9,21 . (4) Hnd 18,8 .

akouô (horen) bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
act. part. praes. nom. mann. mv. akouontes  20  15   

- Ned. : horen . Horen en oor zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ους = ous / ως= ôs , ωτις = ôtis . Lat. : auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Arabisch : سَمِعَ = sami`a (luisteren, horen) . Taalgebruik in de Qoran : sami`a (luisteren, horen) . D. hören . E. : to hear . Fr. : écouter . Grieks : ακουω = akouô (horen) . Taalgebruik in het NT : akouô (horen) . Hebreeuws : שָׁמַע = sjâmâ` (horen, luisteren) . Taalgebruik in Tenakh : sjâm`â (horen, luisteren) .

9. conj. pr. 3de pers. mv. akouôsin van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen). Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Enkel in Mc 4,12 .

10. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

15. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

17. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .

  autoi  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
7 dat. mann. en onz. mv.autois  117  10  13 10  12  13  1722  1180  542  101  117  89  97  75  47  16  307  404 

129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier : Mc 4,13-20 - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 -

Mc 4,13 - Mc 4,13 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:13 kai legei autois ouk oidate tèn parabolèn tautèn kai pôs pasas tas parabolas gnôsesthe 13 et ait illis nescitis parabolam hanc et quomodo omnes parabolas cognoscetis 13 En hij zei hun: "Als jullie niet weten (wat) deze gelijkenis (betekent), hoe zul je dan alle gelijkenissen begrijpen?   [13] Hij zei hun: ‘Jullie begrijpen* deze gelijkenis niet? Hoe zul je dan alle andere gelijkenissen vatten? [13] Hij zei tegen hen: ‘Begrijpen jullie deze gelijkenis niet? Hoe zullen jullie alle andere gelijkenissen dan begrijpen? 13 Dan zegt hij tot hen: als ge met deze gelijkenis geen weg weet, hoe moet ge dan alle andere gelijkenissen kennen?– 13. Et il leur dit : « Vous ne saisissez pas cette parabole ? Et comment comprendrez-vous toutes les paraboles ?

Statenvertaling . 13 En Hij zeide tot hen: Weet gij deze gelijkenis niet, en hoe zult gij al de gelijkenissen verstaan?
King James Bible . [13] And he said unto them, Know ye not this parable? and how then will ye know all parables?
Luther-Bibel . 13 Und er sprach zu ihnen: Versteht ihr dies Gleichnis nicht, wie wollt ihr dann die andern alle verstehen?

Tekstuitleg van Mc 4,13 . Het vers Mc 4,13 telt 14 (2 X 7) woorden en 72 (2 X 2 X 2 X 3 X 3) letters . De getalwaarde van Mc 4,13 is 7555 (5 X 1511) .

Mc 4,13.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (33) . Niet in : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34

kai (en)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen      7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8
kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7
verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .

Mc 4,13.2. act. ind. praes. 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) . Werkwoord van de hoofdzin . Jezus is onderwerp .

  legô : act. ind. praes. bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
3 act. ind. pr. 3de pers. enk.  legei 1027  702  325  54  62  14  112  11  46  26  130  242 

  Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6
1 legei (hij zegt) 3 : (1) Mc 1,38 . (2) Mc 1,41 . (3) Mc 1,44 .   6 : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 2,8 . (3) Mc 2,10 . (4) Mc 2,14 . (5) Mc 2,17 . (6) Mc 2,25 .   5 : (1) Mc 3,3 . (2) Mc 3,4 . (3) Mc 3,5 . (4) Mc 3,33 . (5) Mc 3,34 .   2 : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 4,35 6 : (1) Mc 5,7 . (2) Mc 5,9 . (3) Mc 5,19 . (4) Mc 5,36 . (5) Mc 5,39 . (6) Mc 5,41 .   3 : (1) Mc 6,31 . (2) Mc 6,38 . (3) Mc 6,50 .  

    Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16
1 legei (hij zegt) 3 : (1) Mc 7,18 . (2) Mc 7,28 . (3) Mc 7,34 .   5 : (1) Mc 8,1 . (2) Mc 8,12 . (3) Mc 8,17 . (4) Mc 8,29 . (5) Mc 8,33 .   3 : (1) Mc 9,5 . (2) Mc 9,19 . (3) Mc 9,35 .   5 : (1) Mc 10,11 . (2) Mc 10,23 . (3) Mc 10,24 . (4) Mc 10,27 . (5) Mc 10,42 4 : (1) Mc 11,2 . (2) Mc 11,21 . (3) Mc 11,22 . (4) Mc 11,33 .   2 : (1) Mc 12,16 . (2) Mc 12,37 1 : Mc 13,1 .   12 : (1) Mc 14,13 . (2) Mc 14,14 . (3) Mc 14,27 . (4) Mc 14,30 . (5) Mc 14,32 . (6) Mc 14,34 . (7) Mc 14,37 . (8) Mc 14,41 . (9) Mc 14,45 . (10) Mc 14,61 . (11) Mc 14,63 . (12) Mc 14,67 . 1 : Mc 15,2 . 1 : Mc 16,6 .  

- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . D. : sprechen (spreken) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Lat. : legere .

Mc 4,13.3. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .

  autoi  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
7 dat. mann. en onz. mv.autois  117  10  13 10  12  13  1722  1180  542  101  117  89  97  75  47  16  307  404 

1. - 3. και λεγει αυτοις = kai legei autois (en hij zegt hen) . LXX (3) . NT (23) . Mc (14) : (1) Mc 1,38 . (2) Mc 3,4 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,35 . (5) Mc 6,50 .  (6) Mc 7,18 . (7) Mc 9,35 .  (8) Mc 10,11 . (9) Mc 11,2 . (10) Mc 12,16 . (11) Mc 14,13 . (12) Mc 14,27 . (13) Mc 14,34 . (14) Mc 14,41 .
- και ελεγεν αυτοις = kai elegen autois (en hij zei hen) . NT (13) . Mc (12) : (1) Mc 2,27 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,9 . (4) Mc 4,11 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 6,10 . (8) Mc 7,9 . (9) Mc 8,21 . (10) Mc 9,1 . (11) Mc 9,31. (12) Mc 12,38 . Lc (1) : Lc 6,5 .
- ελαλει αυτοις = elalei autois (en hij sprak tot hen) . LXX (1) : Jdt 14,8 . NT (6) : (1) Mt 13,34 . (2) Mc 2,2 . (3) Mc 4,33 . (4) Mc 4,34 . (5) Lc 9,11 . (6) Joh 10,6 .

4. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou - ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,25 . (6) Mc 4,27 . (7) Mc 4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc 4,21 .

Mc 4,13.5. act. ind. 2de pers. mv. οιδατε = oidate (jullie weten) van het werkw. οιδα = oida (ik weet) . Taalgebruik in het NT : oida (ik weet) . Taalgebruik in de LXX : oida (ik weet) . Mc (5) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 10,38 . (3) Mc 10,42 . (4) Mc 13,33 . (5) Mc 13,35 . Een vorm van οιδα = oida (ik weet) in de LXX (283) , in het NT (321) , in Mt (25) , in Mc (23) , in Lc (25) , in Joh (85) , in Hnd (519) , in Br. van Paulus (103) .
- ουκ οιδατε = ouk oidate (jullie weten niet) . Mc (4) ; niet in (3) Mc 10,42 . Een vorm van οιδα = oida (ik weet) in Mc (23) .

oida bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
ind. 2de p. mv. oidate 73 14 59 7 5 : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 10,38 . (3) Mc 10,42 . (4) Mc 13,33 . (5) Mc 13,35 . 2 10 3 32   14 24

Mc 4,13.6. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .

Mc 4,13.5. - 6. οιδατε την = oidate tèn (jullie kennen de) . Bijbel (5) . LXX (1) : Ex 23,9 . NT (4) : (1) Mt 25,13 . (2) Mc 4,13 . (3) 1 Kor 16,15 . (4) 1 Joh 2,21 .

Mc 4,13.4. - 6. ουκ οιδατε την = ouk oidate tèn (jullie kennen niet de) . Bijbel = NT (3) : (1) Mt 25,13 . (2) Mc 4,13 . (3) 1 Joh 2,21 .

Mc 4,13.7. acc. vr. enk. παραβολην = parabolèn (parabel) van het zelfst. naamw. παραβολη = parabolè (parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in het NT : parabolè (parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in de LXX : parabolè (parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in Mc : parabolè (parabel, gelijkenis) . Mc (4) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 7,17 . (3) Mc 12,12 . (4) Mc 13,28 . Een vorm van παραβολη = parabolè (parabel) in 12 (13X) verzen in Mc .

  parabolè (parabel)  Mc Mc 3 Mc 4 Mc 7 Mc 12 Mc 13 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
1 nom. + dat. vr. enk.  parabolè(i)   (1) Mc 4,30       14           
2 gen. vr. enk. parabolès    (1) Mc 4,34                    
3 acc. vr. enk. parabolèn    (1) Mc 4,13 (2) Mc 7,17 . (3) Mc 12,12 .   (4) Mc 13,28 .   49  23  26  14          26  26     
6 dat. vr. mv. parabolais   (1) Mc 3,23 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,23 .   (5) Mc 12,1 .       16  12          12  12     
7 acc. vr. mv. parabolas     2 : (1) Mc 4,10 . (2) Mc 4,13 .                      
  totaal 12 (13)   7 (8) 94  44 50  17  13  18        48  48   

8. acc. vr. enk. tautèn (dit) van het bezitt. voornaamw. houtos (deze) . Taalgebruik : houtos (deze) . Taalgebruik : houtos (deze) .
Mc (52) . Mc (4) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 10,5 . (3) Mc 11,28 . (4) Mc 12,10 .

Mc 4,13.7. - 8. παραβολην ταυτην = parabolèn tautèn (deze parabel) . NT (8) : (1) Mt 15,15 . (2) Mc 4,13 . (3) Lc 4,23 . (4) Lc 12,41 . (5) Lc 15,3 . (6) Lc 18,9 . (7) Lc 20,9 . (8) Lc 20,19 .

9. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

10. pôs (hoe) . Taalgebruik in het N.T. : pôs (hoe) . Taalgebruik in Mc : pôs (hoe) . Vragend of onbepaald voornaamw. van wijze .
Mc (14) . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 4,30 .

11. Een vorm van pas (ieder, elk, al) , bijvoegl. naamw. . Taalgebruik in Mc : pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in het N.T. : pas (ieder, elk, alles) . Hebr. kol . Lat. omnis . Fr. tout . Ned. elk , ieder . Mc 4 (6) : (1) Mc 4,1 (pas : nom. mann. enk.) . (2) Mc 4,11 (panta : nom. onz. mv.) . (3) Mc 4,13 (pasas : acc. vr. mv.) . (4) Mc 4,31 (pantôn : gen. mv.) . (5) Mc 4,32 (pantôn : gen. mv.) . (6) Mc 4,34 (panta : acc. onz. mv.) .

Mc 4,13.14. act. ind. fut. 2de pers. mv. γνωσεσθε = gnôsesthe (jullie zullen kennen) van het werkw. γινωσκω = ginôskô (kennen, weten)  . Taalgebruik in het NT : ginôskô (kennen, weten) . Taalgebruik in de LXX : ginôskô (kennen, weten) . Bijbel (39) . LXX (33) . NT (6) : (1) Mc 4,13 . (2) Joh 8,28 . (3) Joh 8,32 . (4) Joh 14,7 . (5) Joh 14,20 . (6) 2 Kor 13,6 . Een vorm van γινωσκω = ginôskô (kennen, weten)  in de LXX (746) , in het NT (221) , Mt (20) , in Mc (12) , in Lc (28) , in Joh (56) , in Hnd (16) , in de Br. van Paulus (50) .

Mc 4,14 - Mc 4,14 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:14 o speirôn ton logon speirei 14 qui seminat verbum seminat 14 De zaaier zaait het woord.   [14] De zaaier zaait het woord. [14] De zaaier zaait het woord. 14 de zaaier is hij die het Woord zaait; 14. Le semeur, c'est la Parole qu'il sème.

Statenvertaling . 14 De zaaier is, die het Woord zaait.
King James Bible . [14] The sower soweth the word.
Luther-Bibel . 14 Der Sämann sät das Wort.

Tekstuitleg van Mc 4,14 . Dit vers telt 5 woorden en 8 lettergrepen .

1. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41

2. actief part. pr. nom. mann. enk. speirôn (zaaiende , zaaier) van het werkw. speirô (spreiden , zaaien) . Taalgebruik : speirô (spreiden, zaaien). Hebr. zâr`â . Lat. seminare . Mc (2) : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 .

speirô (spreiden, zaaien)   bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
actief part. pr. nom. mann. enk. speirôn   14       

3. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,21 . (9) Mc 4,26 . (10) Mc 4,33 . (11) Mc 4,36 .

4. zelfst. naamw. acc. mann. enk. logon (woord) . Taalgebruik in het N.T. : logos (woord) . Taalgebruik in Mc : logos (woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon .
Mc 4 (8) : (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,33 .

5. act. ind. pr. 3de pers. enk. speirei van het werkw. speirô (spreiden , zaaien) . Taalgebruik : speirô (spreiden, zaaien). Hebr. zâr`â . Lat. seminare . Mc (1) : Mc 4,3 .

speirô (spreiden, zaaien)   bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
act. ind. pr. 3de pers. enk. speirei                 

 

Mc 4,15 - Mc 4,15 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:15 outoi de eisin oi para tèn odon opou speiretai o logos kai otan akousôsin euthus erchetai o satanas kai airei ton logon ton esparmenon eis autous* 15 hii autem sunt qui circa viam ubi seminatur verbum et cum audierint confestim venit Satanas et aufert verbum quod seminatum est in corda eorum Deze nu zijn het die langs de weg (gezaaid zijn) waar het woord gezaaid wordt, en wanneer ze het horen, komt de Satan terstond en neemt het gezaaide woord in hen.   [15] Dit zijn de mensen* op het pad waar het woord wordt gezaaid: als ze het horen, komt meteen de satan en pakt het woord weg dat in hen gezaaid was. [15] Sommigen zijn als het zaad dat op de weg valt: het woord wordt wel gezaaid, maar wanneer ze het gehoord hebben, komt meteen Satan om het woord weg te graaien dat in hen gezaaid is. 15 dan zijn er die langs de weg, waar het Woord gezaaid wordt: wanneer zij het horen komt meteen de satan en neemt het Woord weg dat in hen gezaaid is; 15. Ceux qui sont au bord du chemin où la Parole est semée, sont ceux qui ne l'ont pas plus tôt entendue que Satan arrive et enlève la Parole semée en eux.

Statenvertaling . 15 En dezen zijn, die bij den weg bezaaid worden, waarin het Woord gezaaid wordt; en als zij het gehoord hebben, zo komt de satan terstond, en neemt het Woord weg, hetwelk in hun harten gezaaid was.
King James Bible . [15] And these are they by the way side, where the word is sown; but when they have heard, Satan cometh immediately, and taketh away the word that was sown in their hearts.
Luther-Bibel . 15 Das aber sind die auf dem Wege: wenn das Wort gesät wird und sie es gehört haben, kommt sogleich der Satan und nimmt das Wort weg, das in sie gesät war.

Tekstuitleg van Mc 4,15 .

1. aanwijz. voornaamw. nom. mann. mv. houtoi  (deze) . Taalgebruik : houtos (deze) . Taalgebruik : houtos (deze) .
Mc 4 (3) : (1) Mc 4,15 . (2) Mc 4,16 . (3) Mc 4,18 .

2. de (echter) . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Mc : de (echter) . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,29 . (4) Mc 4,34 .

5. para (langs) . Taalgebruik in het N.T. : para (langs) . Mc (11) : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 4,1 . (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 5,21 . (7) Mc 10,27 . (8) Mc 10,46 . (9) Mc 12,2 . (10) Mc 12,11 . (11) Mc 14,43 . Parallel in Mc 4 : (1) Mt 13,1 // Mc 4,1 . (2) Mt 13,4 // Mc 4,4 // Lc 8,5 . (3) Mt 13,19 // Mc 4,15 // Lc 8,12 .

para  bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
para  677  553  124  13  11  20  21  18  40  44  65     

6. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .

7. acc. vr. enk. hodon (weg) van het zelfst. naamw. hodos (weg) . Taalgebruik in het N.T. : hodos (weg) . Taalgebruik in Mc : hodos (weg) .
Mc (10) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 .  (3) Mc 2,23 .  (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 .  (6) Mc 6,8 .    (7) Mc 10,17 . (8) Mc 10,46 .  (9) Mc 11,8 .  (10) Mc 12,14

9. pass. ind. pr. 3de pers. enk. speiretai van het werkw. speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik : speirô (spreiden, zaaien). Hebr. zâr`â . Lat. seminare . Mc (1) : Mc 4,15 . Br (4) : (1) 1 Kor 15,42 . (2) 1 Kor 15,43 (2X) . (3) 1 Kor 15,44 . (4) Jak 3,18 .

speirô (spreiden, zaaien)   bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
pass. ind. pr. 3de pers. enk. speiretai           

10. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

11. Zelfst. naamw. nom. mann. enk. logos (woord) . Taalgebruik in Mc 4 : logos (woord) . Taalgebruik in het N.T. : logos (woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Mc 4 (1) : Mc 4,15 .

13. hotan (telkens wanneer, wanneer, zodra) . Taalgebruik : hotan (telkens wanneer , wanneer, zodra) . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,15 . (2) Mc 4,16 . (3) Mc 4,29 . (4) Mc 4,31 . (5) Mc 4,32 .

12. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

14. conj. aor. 3de pers. mv. akousôsin  van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen). Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter .

akouô (horen) bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
conj. aor. 3de pers. mv. akousôsin   19  12       

16. Indicatief praesens 3de persoon enkelvoud erchetai (hij gaat, hij komt) van het werkwoord erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het N.T. : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in Mc. : erchomai (gaan, komen) . Mc (16) : (1) Mc 1,7 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 3,20 . (4) Mc 3,31 (variante erchontai = zij gaan) . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,21 . (7) Mc 5,22 . (8) Mc 6,1 . (9) Mc 6,48 . (10) Mc 10,1 . (11) Mc 13,35 . (12) Mc 14,17 . (13) Mc 14,37 . (14) Mc 14,41 . (15) Mc 14,66 . (16 ) Mc 15,36 .

17. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

Mc 4,15.18. nom. mann. enk. σατανας = satanas (satan) . Taalgebruik in het NT : satanas (satan) . Taalgebruik in de LXX : satanas (satan) . Taalgebruik in Mc : satanas (satan) . Bijbel (17) : (1) Mt 12,26 . (2) Mc 3,23 . (3) Mc 3,26 . (4) Mc 4,15 . (5) Lc 11,18 . (6) Lc 13,16 . (7) Lc 22,3 . (8) Lc 22,31 . (9) Joh 13,27 . (10) Hnd 5,3 . (11) 1 Kor 7,5 . (12) 2 Kor 11,14 . (13) 1 Tes 2,18 . (14) Apk 2,13 . (15) Apk 12,9 . (16) Apk 20,2 . (17) Apk 20,7 . Een vorm van satanas (satan) in 5 verzen in Mc : (1) Mc 1,13 . (2) Mc 3,23 (satanas en satanan) . (3) Mc 3,26 . (4) Mc 4,15 . (5) Mc 8,33 .
- voc. mann. enk. σατανα = satana (satan) + dat. mann. enk. σατανᾳ = satana(j) (aan de satan) van het zelfst. naamw. σατανας = satanas (satan) . Taalgebruik in het NT : satanas (satan) . Taalgebruik in de LXX : satanas (satan) . Taalgebruik in Mc : satanas (satan) . Bijbel (15) : (1) Mt 4,10 . (2) Mt 16,23 . (3) Mc 1,13 . (4) Mc 8,33 . (5) Hnd 26,18 . (6) 1 Kor 5,5 . (7) 2 Kor 2,11 . (8) 2 Kor 12,7 . (9) 2 Tes 2,9 . (10) 1 Tim 1,20 . (11) 1 Tim 5,15 . (12) Apk 2,9 . (13) Apk 2,13 . (14) Apk 2,24 . (15) Apk 3,9 .
- acc. mann. enk. σαταναν = satanan (satan) van het zelfst. naamw. σατανας = satanas (satan) . Taalgebruik in het NT : satanas (satan) . Taalgebruik in de LXX : satanas (satan) . Bijbel (5) : (1) Sir 21,27 . (2) Mt 12,26 . (3) Mc 3,23 . (4) Lc 10,18 . (5) Rom 16,20 .

19. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

21. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,21 . (9) Mc 4,26 . (10) Mc 4,33 . (11) Mc 4,36 .

22. zelfst. naamw. acc. mann. enk. logon (woord) . Taalgebruik in het N.T. : logos (woord) . Taalgebruik in Mc : logos (woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon .
Mc 4 (8) : (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,33 .

satanas (saten) bijbel  O.T.  N.T.  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br.  Apk syn. ev.
nom. enk. satanas 17   17 1 3 4 1 1 3 4 8 9
Totaal   37 1 36 4 6 5 1 2 10 8 15 16

24. pass. part. aor. acc. mann. enk. esparmenon van het werkw. speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik : speirô (spreiden, zaaien). Hebr. zâr`â . Lat. seminare . Mc (1) : Mc 4,15 .

speirô (spreiden, zaaien)   bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
pass. part. aor. acc. mann. enk. esparmenon                

26. voornaamw. acc. mann. mv. autous (hen) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos .
Mc 4 (2) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,15 .

Mc 4,16 - Mc 4,16 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:16 kai outoi eisin | omoiôs | | oi epi ta petrôdè speiromenoi oi otan akousôsin ton logon euthus meta charas lambanousin auton 16 et hii sunt similiter qui super petrosa seminantur qui cum audierint verbum statim cum gaudio accipiunt illud En dezen zijn zij die op de rotsige (plekken) gezaaid zijn, die wanneer ze het. woord horen het terstond met vreugde opnemen,   [16] Dit zijn de mensen die op de rotsgrond worden gezaaid: als die het woord horen, nemen ze het meteen met vreugde aan; [16] Anderen zijn als het zaad dat op rotsgrond is gezaaid: wanneer zij het woord hebben gehoord, nemen ze het meteen met vreugde in zich op, 16 en er zijn er zoals die op de rotsgrond worden gezaaid, die, wanneer zij het Woord horen het meteen met vreugde aannemen, 16. Et de même ceux qui sont semés sur les endroits rocheux, sont ceux qui, quand ils ont entendu la Parole, l'accueillent aussitôt avec joie,

Statenvertaling . 16 En dezen zijn desgelijks, die op de steenachtige plaatsen bezaaid worden; welke, als zij het Woord gehoord hebben, terstond hetzelve met vreugde ontvangen.
King James Bible . [16] And these are they likewise which are sown on stony ground; who, when they have heard the word, immediately receive it with gladness;
Luther-Bibel . 16 Desgleichen auch die, bei denen auf felsigen Boden gesät ist: wenn sie das Wort gehört haben, nehmen sie es sogleich mit Freuden auf,

Tekstuitleg van Mc 4,16 .

1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

2. aanwijz. voornaamw. nom. mann. mv. houtoi  (deze) . Taalgebruik : houtos (deze) . Taalgebruik : houtos (deze) .
Mc 4 (3) : (1) Mc 4,15 . (2) Mc 4,16 . (3) Mc 4,18 .

5. epi (op, bij) . Taalgebruik in het N.T. : epi (op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi (op, bij) . Ned. op .
Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,20 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,38 .

10. hotan (telkens wanneer, wanneer, zodra) . Taalgebruik : hotan (telkens wanneer , wanneer, zodra) . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,15 . (2) Mc 4,16 . (3) Mc 4,29 . (4) Mc 4,31 . (5) Mc 4,32 .

11. conj. aor. 3de pers. mv. akousôsin  van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen). Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Mc 4 (2) Mc 4,15 : (1) . (2) Mc 4,16 .

akouô (horen) bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
conj. aor. 3de pers. mv. akousôsin   19  12       

12. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,21 . (9) Mc 4,26 . (10) Mc 4,33 . (11) Mc 4,36 .

13. zelfst. naamw. acc. mann. enk. logon (woord) . Taalgebruik in het N.T. : logos (woord) . Taalgebruik in Mc : logos (woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon .
Mc 4 (8) : (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,33 .

16. charas (vreugde) . Genitief vrouwelijk enkelvoud . Taalgebruik in het N.T. : chara (vreugde) . Website : http://fr.wikipedia.org/wiki/Joie_(philosophie) . Indo-Europees jug (band) , L. gaudium , Fr. joie , zie website http://fr.wiktionary.org/wiki/joie . In Mc komt het slechts in één vers voor en wel hier in Mc 4,16 . In de parallelteksten van Mt en Lc komt het woord terug : (1) Mt 13,20 // Mc 4,16 // Lc 8,13 .

15. - 16. - meta charas (met vreugde) . In elf verzen in het N.T. : Mt (1) Mt 13,20 . Mc (1) Mc 4,16 . Lc (3) : (1) Lc 8,13 . (2) Lc 10,17 . (3) Lc 24,52 . Hnd (1) Hnd 13,52 . Brieven (5) : (1) Fil 1,4 . (2) Fil 2,29 . (3) Kol 1,11 . (4) 1 Tes 1,6 . (5) Heb 10,34 . Parallel : Mt 13,20 // Mc 4,16 // Lc 8,13 .

18. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos .
Mc 4 (5) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,36 . (5) Mc 4,38 .

Mc 4,17 - Mc 4,17 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:17 kai ouk echousin rizan en eautois alla proskairoi eisin eita genomenès thlipseôs è diôgmou dia ton logon euthus skandalizontai 17 et non habent radicem in se sed temporales sunt deinde orta tribulatione et persecutione propter verbum confestim scandalizantur 17 maar ze hebben geen wortel in zich maar zijn (slechts) tijdelijk ; vervolgens, als verdrukking of vervolging ontstaan wegens het woord, worden ze terstond geërgerd.   [17] ze zijn niet echt geworteld, maar mensen van het ogenblik. Zo gauw er dan vanwege het woord onderdrukking ontstaat of vervolging, komen ze meteen ten val. [17] maar in hen schiet het geen wortel, ze zijn te oppervlakkig, en als ze vanwege het woord worden beproefd of vervolgd, houden ze geen ogenblik stand. 17 en ze hebben geen wortel in zich maar zijn mensen van het moment; als er vervolgens verdrukking geschiedt of vervolging, vanwege het Woord, struikelen zij meteen; 17. mais ils n'ont pas de racine en eux-mêmes et sont les hommes d'un moment : survienne ensuite une tribulation ou une persécution à cause de la Parole, aussitôt ils succombent.

Statenvertaling . 17 En hebben geen wortel in zichzelven, maar zijn voor een tijd; daarna, als verdrukking of vervolging komt om des Woords wil, zo worden zij terstond geërgerd.
King James Bible . [17] And have no root in themselves, and so endure but for a time: afterward, when affliction or persecution ariseth for the word's sake, immediately they are offended.
Luther-Bibel . 17 aber sie haben keine Wurzel in sich, sondern sind wetterwendisch; wenn sich Bedrängnis oder Verfolgung um des Wortes willen erhebt, so fallen sie sogleich ab.

Tekstuitleg van Mc 4,17 .

1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

2. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou - ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,25 . (6) Mc 4,27 . (7) Mc 4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc 4,21 .

5. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .

en (in) .   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
119 13  13  12    10  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

- Ned. in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : en . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Hebreeuws : בְּ = bë . Latijn : in .

11. participium aorist gen. vr. enk. genomenès (geworden) van het werkw. ginomai (gebeuren, worden) . Taalgebruik in het N.T. : ginomai (worden) . Taalgebruik in Mc : ginomai (worden) . Losse genitief . participium aorist gen. vr. enk.
Mc (9) : 5 : opsias... genomenès (nadat het avond was geworden) (1) Mc 1,32 . (2) Mc 4,35 . (3) Mc 6,47 . (4) Mc 14,17 . (5) Mc 15,42 . + 4 : (1) Mc 4,17 . (2) Mc 6,21 . (3) Mc 6,35 . (4) Mc 15,33 .

Mc 4,17.12. gen. vr. enk. θλιψεως = thlipseôs (van de verdrukking) van het zelfst. naamw. θλιψις = thlipsis (verdrukking)  . Taalgebruik in het NT : thlipsis (verdrukking) . Taalgebruik in de LXX : thlipsis (verdrukking) .

  thlipsis (verdrukking)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
2 gen. vr. enk. thlipseôs  65  56     
  totaal 164  120  44    25  5 24 

  thlipsis (verdrukking)    Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. 
2 gen. vr. enk. thlipseôs  9 1 : Mt 13,21 . 1 : Mc 4,17 .   1 : Joh 16,21 . 1 : Hnd 11,19 . 4 : (1) 2 Kor 1,8 . (2) 2 Kor 2,4 . (3) 2 Kor 4,17 . (4) 2 Kor 8,2 . 1 : Apk 7,14 .
  totaal     25  5

- gen. vr. enk. = thlipseôs (van de verdrukking) van het zelfst. naamw. θλιψις = thlipsis (verdrukking)  . Taalgebruik in het NT : thlipsis (verdrukking) . Taalgebruik in de LXX : thlipsis (verdrukking) .

13. partikel è (of) , zie bep. lidw. nom. vr. enk. hè (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,17 . (2) Mc 4,19 . (3) Mc 4,21 . (4) Mc 4,26 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,30 . (7) Mc 4,41 .

Mc 4,17.14. gen. mann. enk. διωγμου = diôgmou (van de vervolging) van het zelfst. naamw. διωγμος = diôgmos (vervolging) . Taalgebruik in het NT : diôgmos (vervolging) . Taalgebruik in de LXX : diôgmos (vervolging) .

    bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
gen. mann. enk. diôgmou  1 : Mt 13,21 . 1 : Mc 4,17 .           2 : Mt 13,21 // Mc 4,17 .    
  totaal 13  10         

In de evangelies komt een vorm van διωγμος = diôgmos (verdrukking) slechts in twee (parallel)verzen voor : Mt 13,21 // Mc 4,17 (gen. mann. enk. διωγμου = diôgmou) . Een vorm : NT (10) . Hnd (3) . Br. (5) .

Mc 4,17.12. 14. Een vorm van θλιψις = thlipsis (verdrukking) en διωγμος = diôgmos (vervolging) komt samen voor in 4 verzen in het NT : (1) Mt 13,21 . (2) Mc 4,17 . (3) Rom 8,35 . (4) 2 Tes 1,4 .

16. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,21 . (9) Mc 4,26 . (10) Mc 4,33 . (11) Mc 4,36 .

17. zelfst. naamw. acc. mann. enk. logon (woord) . Taalgebruik in het N.T. : logos (woord) . Taalgebruik in Mc : logos (woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon .
Mc 4 (8) : (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,33 .

Mc 4,18 - Mc 4,18 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:18 kai alloi eisin oi eis tas akanthas speiromenoi outoi eisin oi ton logon akousantes 18 et alii sunt qui in spinis seminantur hii sunt qui verbum audiunt En anderen zijn degenen die in de doornstruiken gezaaid zijn: dezen zijn het die het woord horen,   [18] Weer anderen zijn zij die tussen de distels gezaaid worden; dat zijn de mensen die het woord gehoord hebben, [18] Weer anderen zijn als het zaad dat tussen de distels is gezaaid: ze hebben het woord wel gehoord, 18 en anderen zijn zij die tussen de distels worden gezaaid; dat zijn zij die het Woord hebben gehoord, 18. Et il y en a d'autres qui sont semés dans les épines ; ce sont ceux qui ont entendu la Parole,

Statenvertaling . 18 En dezen zijn, die in de doornen bezaaid worden; namelijk degenen, die het Woord horen;
King James Bible . [18] And these are they which are sown among thorns; such as hear the word,
Luther-Bibel . 18 Und andere sind die, bei denen unter die Dornen gesät ist: die hören das Wort,

Tekstuitleg van Mc 4,18 .

Mc 4,18.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

2. nom. mann. mv. alloi (anderen) van het bijvoegl. naamwoord allos (ander) . Taalgebruik in het N.T. : allos (ander) . Taalgebruik in Mc : allos (ander) . Lat. alter , -tera , -terum (de andere van twee) . Fr. autre . Ned. a-n-d-er . Eng. other .
Mc (4) : (1) Mc 4,18 . (2) Mc 6,15 (2X) . (3) Mc 8,28 (2X) . (4) Mc 11,8 .

1. - 2. kai alloi (en anderen) . Mc (2) : (1) Mc 4,18 . (2) Mc 8,28 . alloi de (anderen echter) . Mc (2) : (1) Mc 6,15 (2X) . (2) Mc 8,28 . (3) Mc 11,8 .

Mc 4,18.9. aanwijz. voornaamw. nom. mann. mv. houtoi  (deze) . Taalgebruik : houtos (deze) . Taalgebruik : houtos (deze) .
Mc 4 (3) : (1) Mc 4,15 . (2) Mc 4,16 . (3) Mc 4,18 .

Mc 4,18.12. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,21 . (9) Mc 4,26 . (10) Mc 4,33 . (11) Mc 4,36 .

Mc 4,18.13. zelfst. naamw. acc. mann. enk. logon (woord) . Taalgebruik in het N.T. : logos (woord) . Taalgebruik in Mc : logos (woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon .
Mc 4 (8) : (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,33 .

Mc 4,18.14. act. part. aor. nom. mv. akousantes  van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen) . Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter .
Mc (7) : (1) Mc 3,21 . (2) Mc 4,18 . (3) Mc 6,29 . (4) Mc 10,41 . (5) Mc 14,11 . (6) Mc 15,35 . (7) Mc 16,11 .

Mc 4,19 - Mc 4,19 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:19 kai ai merimnai tou aiônos kai è apatè tou ploutou kai ai peri ta loipa epithumiai eisporeuomenai sumpnigousin ton logon kai akarpos ginetai 19 et aerumnae saeculi et deceptio divitiarum et circa reliqua concupiscentiae introeuntes suffocant verbum et sine fructu efficitur maar de zorgen van de wereld en het bedrog van de rijkdom en de begeerten naar de overige dingen treden binnen (en) verstikken het woord en het blijft onvruchtbaar.   [19] maar dan komen de zorgen om het bestaan, de begoocheling van de rijkdom, en nog andere begeerten het woord verstikken; het blijft zonder vrucht. [19] maar de zorgen om het dagelijks bestaan en de verleiding van de rijkdom en hun verlangens naar allerlei andere dingen komen ertussen en verstikken het woord, zodat het zonder vrucht blijft. 19 en de zorgen van deze wereld, de begoocheling van de rijkdom en de verlangens omtrent de overige dingen, dringen binnen en verstikken het Woord, en het wordt vruchteloos; 19. mais les soucis du monde, la séduction de la richesse et les autres convoitises les pénètrent et étouffent la Parole, qui demeure sans fruit.

Statenvertaling . 19 En de zorgvuldigheden dezer wereld, en de verleiding des rijkdoms en de begeerlijkheden omtrent de andere dingen, inkomende, verstikken het Woord, en het wordt onvruchtbaar.
King James Bible . [19] And the cares of this world, and the deceitfulness of riches, and the lusts of other things entering in, choke the word, and it becometh unfruitful.
Luther-Bibel . 19 und die Sorgen der Welt und der betrügerische Reichtum und die Begierden nach allem andern dringen ein und ersticken das Wort, und es bleibt ohne Frucht.

Tekstuitleg van Mc 4,19 .

1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

3. nom. vr. mv. μεριμναι = merimnai (zorgen, bekommernissen) van het zelfst. naamw. μεριμνα = merimna (kommer, angst) . Taalgebruik in het NT : merimna (kommer, angst) . Taalgebruik in de LXX : merimna (kommer, angst) . Bijbel (2) : (1) Da 11,26 . (2) Mc 4,19 .

4. bep. lidw. gen. m. + onz. enk. tou (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,19 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,30 . (5) Mc 4,32 .

6. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

7. bep. lidw. nom. vr. enk. hè (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,17 . (2) Mc 4,19 . (3) Mc 4,21 . (4) Mc 4,26 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,30 . (7) Mc 4,41 .

9. bep. lidw. gen. m. + onz. enk. tou (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,19 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,30 . (5) Mc 4,32 .

11. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

19. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,21 . (9) Mc 4,26 . (10) Mc 4,33 . (11) Mc 4,36 .

20. zelfst. naamw. acc. mann. enk. logon (woord) . Taalgebruik in het N.T. : logos (woord) . Taalgebruik in Mc : logos (woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon .
Mc 4 (8) : (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,33 .

21. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

Mc 4,20 - Mc 4,20 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:20 kai ekeinoi eisin oi epi tèn gèn tèn kalèn sparentes oitines akouousin ton logon kai paradechontai kai karpoforousin en triakonta kai | [en] | en* | exèkonta kai | [en] | en | ekaton 20 et hii sunt qui super terram bonam seminati sunt qui audiunt verbum et suscipiunt et fructificant unum triginta et unum sexaginta et unum centum En die zijn het die op de goede aarde gezaaid zijn ; die het woord horen en het aanvaarden en vrucht dragen: één (deel) dertig en één (deel) zestig en één (deel) honderd."   [20] En dit zijn de mensen die in goede aarde gezaaid zijn: zij horen het woord en nemen het op en dragen dertig-, zestig-, ja honderdvoudig vrucht.’ [20] Maar er zijn ook mensen die zijn als het zaad dat op goede grond is gezaaid: zij horen het woord en aanvaarden het en dragen vrucht, sommigen dertigvoudig, anderen zestigvoudig en weer anderen honderdvoudig.’ 20 en de laatsten zijn zij die op de goede aarde worden gezaaid, die het Woord zullen horen, en aannemen, en vrucht dragen, het dertig–, zestig– en honderdvoudige! 20. Et il y a ceux qui ont été semés dans la bonne terre : ceux-là écoutent la Parole, l'accueillent et portent du fruit, l'un trente, l'autre soixante, l'autre cent. »

Statenvertaling . 20 En dezen zijn, die in de goede aarde bezaaid zijn, welke het Woord horen en aannemen, en dragen vruchten, het ene dertig-, en het andere zestig-, en het andere honderd voud.
King James Bible . [20] And these are they which are sown on good ground; such as hear the word, and receive it, and bring forth fruit, some thirtyfold, some sixty, and some an hundred.
Luther-Bibel . 20 Diese aber sind's, bei denen auf gutes Land gesät ist: die hören das Wort und nehmen's an und bringen Frucht, einige dreißigfach und einige sechzigfach und einige hundertfach.

Tekstuitleg van Mc 4,20 .

1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

5. epi (op, bij) . Taalgebruik in het N.T. : epi (op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi (op, bij) . Ned. op .
Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,20 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,38 .

6. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .

7. acc. vr. enk. gèn (aarde) van het zelfst. naamw. gè (aarde) . Taalgebruik in Mc 4 : gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde). Mc 4 (3) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,8 . (3) Mc 4,20 .

8. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .

12. act. ind. pr. 3de p. mv. + act. part.pr. dat mv. akouousin van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen). Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter .

akouô (horen) bijbel O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
act. ind. pr. 3de p. mv. + act. part.pr. dat mv. akouousin 19  10     

13. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,21 . (9) Mc 4,26 . (10) Mc 4,33 . (11) Mc 4,36 .

14. zelfst. naamw. acc. mann. enk. logon (woord) . Taalgebruik in het N.T. : logos (woord) . Taalgebruik in Mc : logos (woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon .
Mc 4 (8) : (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,33 .

15. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

17. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

19. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .

en (in) .   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
119 13  13  12    10  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

- Ned. in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : en . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Hebreeuws : בְּ = bë . Latijn : in .

21. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

22. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .

en (in) .   Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev.
119 13  13  12    10  11097 8943 2154 247 119 288 182 226 966 126 654  836 

- Ned. in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : en . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Hebreeuws : בְּ = bë . Latijn : in .

24. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .


130. Niets is verborgen : Mc 4,21-23 - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 -

Mc 4,21 - Mc 4,21 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:21 kai elegen autois | oti | | mèti erchetai o luchnos ina upo ton modion tethè è upo tèn klinèn ouch ina epi tèn luchnian tethè 21 et dicebat illis numquid venit lucerna ut sub modio ponatur aut sub lecto nonne ut super candelabrum ponatur 21 Hij zei hun: "Komt de lamp (wel) om ze onder de korenmaat te zetten of onder het bed? Is het niet om ze op de lampestandaard te zetten?   [21] Ook zei Hij hun: ‘Breng je de lamp soms binnen om die onder de korenmaat te zetten of onder het bed? Toch zeker om hem op de standaard te zetten? [21] Tegen de menigte zei hij: ‘Je steekt toch geen lamp aan om hem onder de korenmaat te laten uitdoven of onder een bed weg te bergen? Nee, je zet hem op een standaard. 21 ¶ Ook heeft hij tot hen gezegd: het licht komt toch niet om onder de korenmaat te worden gezet of onder het bed?– is het niet om op de luchter te worden gezet?– 21. Et il leur disait : « Est-ce que la lampe vient pour qu'on la mette sous le boisseau ou sous le lit ? N'est-ce pas pour qu'on la mette sur le lampadaire ?

Statenvertaling . 21 En Hij zeide tot hen: Komt ook de kaars, opdat zij onder de koornmaat of onder het bed gezet worde? Is het niet, opdat zij op den kandelaar gezet worde?
King James Bible . [21] And he said unto them, Is a candle brought to be put under a bushel, or under a bed? and not to be set on a candlestick?
Luther-Bibel . 21 Und er sprach zu ihnen: Zündet man etwa ein Licht an, um es unter den Scheffel oder unter die Bank zu setzen? Keineswegs, sondern um es auf den Leuchter zu setzen.

Tekstuitleg van Mc 4,21 .

1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
- Met dit nevenschikkend voegwoord και = kai (en) wordt de perikope Mc 3,20-21.31-35 (de ware huisgenoten van Jezus) met de parabelrede (Mc 4,1-34) verbonden .

2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ελεγεν = elegen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . Mc (31) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in Mc 4 (11) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,26 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,38 . (11) Mc 4,41 . in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) , in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 .

  elegen (hij zei)  bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. syn.  ev.  Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 11 Mc 12 Mc 14 Mc 15
1 elegen (hij zei)   81  10  71  31  19  13  53  66  1 : Mc 2,27 1: Mc 3,23 . 7 : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 3 : (1) Mc 5,8 . (2) Mc 5,28 . (3) Mc 5,30 .   4 : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 6,10 . (3) Mc 6,16 . (4) Mc 6,18 . 4 : (1) Mc 7,9. (2) Mc 7,14 . (3) Mc 7,20 . (4) Mc 7,27 . 2 : (1) Mc 8,21 . (2) Mc 8,24 . .  3 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,24 . (3) Mc 9,31.   1 : Mc 11,17 . 2 : (1) Mc 12,35 . (2) Mc 12,38 1 : Mc 14,36 . 2 : (1) Mc 15,12 . (2) Mc 15,14

- In Mc 4,2 leidt ελεγεν = elegen (hij zei) de parabel van de zaaier in (Mc 4,3-8) . Mc gebruikt in Mc 4,2 ελεγεν = elegen (hij zei) voor de eerste maal in een reeks van 3 en 4 .
In Mc 4 wordt in totaal 13X een vorm van het werkwoord λεγω = legô (zeggen) gebruikt (8X in de parabelrede en 5X in het stormstillingsverhaal) . Naast de zeven boven genoemde verzen 2X act. ind. praesens 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 4,35 , 2X ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 , 1X ind. praesens 3de pers. mv. λεγουσιν = legousin (zij zeggen) in Mc 4,38 en 1X ind. imperf. 3de pers. mv. ελεγον = elegon (zij zeiden) in Mc 4,41
- Hebreeuws : וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) .

  Tenakh Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn Ex Lv Nu Dt Gn 4  
  1879 594 868 120 56 241 315 150 10 95 24 7  

- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Lat. : legere . l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik in Tenakh : qôl (stem) .
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan .

1. - 2. και ελεγεν = kai elegen (en hij zei) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . NT (19) . Mc (16) . Lc (2) . Joh (1) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Niet gevolgd door αυτοις = autois (hen) . NT (7) . Mc (5) . Lc (1) . Joh (1) . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,26 . (3) Mc 4,30 .
- ελεγεν δε = elegen de (hij zei echter) . LXX (3) . NT (12) . Mc (2) : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 7,20 .

3. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .

  autoi  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
7 dat. mann. en onz. mv.autois  117  10  13 10  12  13  1722  1180  542  101  117  89  97  75  47  16  307  404 

1. - 3. και λεγει αυτοις = kai legei autois (en hij zegt hen) . LXX (3) . NT (23) . Mc (14) : (1) Mc 1,38 . (2) Mc 3,4 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,35 . (5) Mc 6,50 .  (6) Mc 7,18 . (7) Mc 9,35 .  (8) Mc 10,11 . (9) Mc 11,2 . (10) Mc 12,16 . (11) Mc 14,13 . (12) Mc 14,27 . (13) Mc 14,34 . (14) Mc 14,41 .
- και ελεγεν αυτοις = kai elegen autois (en hij zei hen) . NT (13) . Mc (12) : (1) Mc 2,27 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,9 . (4) Mc 4,11 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 6,10 . (8) Mc 7,9 . (9) Mc 8,21 . (10) Mc 9,1 . (11) Mc 9,31. (12) Mc 12,38 . Lc (1) : Lc 6,5 .
- ελαλει αυτοις = elalei autois (en hij sprak tot hen) . LXX (1) : Jdt 14,8 . NT (6) : (1) Mt 13,34 . (2) Mc 2,2 . (3) Mc 4,33 . (4) Mc 4,34 . (5) Lc 9,11 . (6) Joh 10,6 .

5. Indicatief praesens 3de persoon enkelvoud erchetai (hij gaat, hij komt) van het werkwoord erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het N.T. : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in Mc. : erchomai (gaan, komen) . Mc (16) : (1) Mc 1,7 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 3,20 . (4) Mc 3,31 (variante erchontai = zij gaan) . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,21 . (7) Mc 5,22 . (8) Mc 6,1 . (9) Mc 6,48 . (10) Mc 10,1 . (11) Mc 13,35 . (12) Mc 14,17 . (13) Mc 14,37 . (14) Mc 14,41 . (15) Mc 14,66 . (16 ) Mc 15,36 .

6. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

9. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

10. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,21 . (9) Mc 4,26 . (10) Mc 4,33 . (11) Mc 4,36 .

13. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

15. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .

17. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou - ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,25 . (6) Mc 4,27 . (7) Mc 4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc 4,21 .

19. epi (op, bij) . Taalgebruik in het N.T. : epi (op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi (op, bij) . Ned. op .
Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,20 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,38 .

Mc 4,22 - Mc 4,22 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:22 ou gar estin krupton ean mè ina fanerôthè oude egeneto apokrufon all ina elthè eis faneron 22 non enim est aliquid absconditum quod non manifestetur nec factum est occultum sed ut in palam veniat  22 Niets* immers is verborgen dan opdat het geopenbaard wordt,  noch gebeurt (iets) verborgen dan opdat het in het openbaar komt.   [22] Want iets is alleen geheim om aan het licht gebracht te worden, en het werd alleen verborgen om aan het licht te komen.   [22] Alles wat verborgen is, moet openbaar worden gemaakt, en alles wat in het geheim is ontstaan, moet aan het licht komen.   22 want iets is niet verborgen dan om geopenbaard te worden; evenmin geschiedt er iets verborgens anders dan om in de openbaarheid te komen;  22. Car il n'y a rien de caché qui ne doive être manifesté et rien n'est demeuré secret que pour venir au grand jour.

Statenvertaling . 22 Want er is niets verborgen, dat niet geopenbaard zal worden; en er is niets geschied, om verborgen te zijn, maar opdat het in het openbaar zou komen.
King James Bible . [22] For there is nothing hid, which shall not be manifested; neither was any thing kept secret, but that it should come abroad.
Luther-Bibel . 22 Denn es ist nichts verborgen, was nicht offenbar werden soll, und ist nichts geheim, was nicht an den Tag kommen soll.

Tekstuitleg van Mc 4,22 .

De eerste hoofdzin komt sterk overeen met Mt 10,26 : Mt 10,26 - ean (indien). In 32 verzen bij Marcus, zie Mc 9,50 : Mc 9,49-50 -

Twee nevenschikkende zinnen, met elkaar verbonden door de ontkenningen ou... oude (noch... noch). Mooie paralelle opbouw van de twee zinnen: ontkenning : ou ... oude (noch ... noch). Werkwoord : estin ... egeneto (is... was). Bijvoeglijk naamwoord : krupton ... apokrufon (verborgen... verborgen). Begin ondergeschikte zin : ean mè ... all' (tenzij... maar). Voegwoord : hina ... hina (opdat... opdat). Werkwoord : fanerôthèi ... elthèi eis faneron (zou zichtbaar worden ... in het zichtbare zou komen).

1. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou - ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,25 . (6) Mc 4,27 . (7) Mc 4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc 4,21 .

2. gar (want) . Taalgebruik in het N.T. : gar (want) . Taalgebruik in Mc : gar (want) . Redengevend voegwoord . Hebr. kî . Lat. enim . Fr. car . Ned. : want .
Mc (63) . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,25 .

10. aor. 3de pers. enk. egeneto  van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik : ginomai (worden) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,39 .

ginomai (worden, gebeuren)  bijbel Tenach O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.   ev. 
aor. 3de pers. enk. egeneto  925  wajëhî : 784 730  195  13  17  69  16  53    17  99  115 


krupton (verborgen) komt in 6 verzen in de bijbel voor. In het O.T. in 2 verzen, in het N.T. in Mt 10,26, in Mc 4,22, in Lc 8,17 en in Lc 12,2. apokrufon : weggestoken, verborgen : in Mc 4,22 en Lc 8,17.
fanerôthèi (zou zichtbaar worden). In 10 verzen in het N.T., niet in het O.T. Niet bij Matteüs en Lucas, slechts 1X bij Marcus nl. Mc 4,22. faneron (zichtbaar) in 5 verzen in de evangelies.
ean mè (tenzij) : Mc 3,27. Mc 4,22 . Mc 7,3. Mc 7,4. Mc 10,30.

Mc 4,23 - Mc 4,23 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:23 ei tis echei ôta akouein akouetô 23 si quis habet aures audiendi audiat 23 Als iemand oren heeft om te horen, hij hore!"   [23] Wie oren heeft om te horen, moet horen.’ [23] Wie oren heeft om te horen, moet goed luisteren!’ 23 als iemand oren heeft om te horen, laat hij horen! 23. Si quelqu'un a des oreilles pour entendre, qu'il entende ! »

Statenvertaling . 23 Zo iemand oren heeft om te horen, die hore.
King James Bible . [23] If any man have ears to hear, let him hear.
Luther-Bibel . 23 Wer Ohren hat zu hören, der höre!

Tekstuitleg van Mc 4,23 .

1. - 2. ei tis (indien (wanneer) iemand) . Mc (4) : (1) Mc 4,23 . (2) Mc 7,16 . (3) Mc 8,34 . (4) Mc 9,35 .

3. act. ind. pr. 3de pers. enk. echei (hij heeft) van het werkw. echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik in Mc 4 : echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het N.T. . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,25 .

5. act. inf. praes. akouein van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen) . Taalgebruik in Mc : akouô (horen) . Taalgebruik in Lc : akouô (horen) . Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Mc (4) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,33 . (4) Mc 7,37 . Een vorm van akouô (horen) in Mc (41) , in Mc 4 (10) : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,15 . (5) Mc 4,16 . (6) Mc 4,18 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,23 . (9) Mc 4,24 . (10) Mc 4,33 .


130. Niets is verborgen : Mc 4,21-23 - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 -

Mc 4,21 - Mc 4,21 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:21 kai elegen autois | oti | | mèti erchetai o luchnos ina upo ton modion tethè è upo tèn klinèn ouch ina epi tèn luchnian tethè 21 et dicebat illis numquid venit lucerna ut sub modio ponatur aut sub lecto nonne ut super candelabrum ponatur 21 Hij zei hun: "Komt de lamp (wel) om ze onder de korenmaat te zetten of onder het bed? Is het niet om ze op de lampestandaard te zetten?   [21] Ook zei Hij hun: ‘Breng je de lamp soms binnen om die onder de korenmaat te zetten of onder het bed? Toch zeker om hem op de standaard te zetten? [21] Tegen de menigte zei hij: ‘Je steekt toch geen lamp aan om hem onder de korenmaat te laten uitdoven of onder een bed weg te bergen? Nee, je zet hem op een standaard. 21 ¶ Ook heeft hij tot hen gezegd: het licht komt toch niet om onder de korenmaat te worden gezet of onder het bed?– is het niet om op de luchter te worden gezet?– 21. Et il leur disait : « Est-ce que la lampe vient pour qu'on la mette sous le boisseau ou sous le lit ? N'est-ce pas pour qu'on la mette sur le lampadaire ?

Statenvertaling . 21 En Hij zeide tot hen: Komt ook de kaars, opdat zij onder de koornmaat of onder het bed gezet worde? Is het niet, opdat zij op den kandelaar gezet worde?
King James Bible . [21] And he said unto them, Is a candle brought to be put under a bushel, or under a bed? and not to be set on a candlestick?
Luther-Bibel . 21 Und er sprach zu ihnen: Zündet man etwa ein Licht an, um es unter den Scheffel oder unter die Bank zu setzen? Keineswegs, sondern um es auf den Leuchter zu setzen.

Tekstuitleg van Mc 4,21 .

1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
- Met dit nevenschikkend voegwoord και = kai (en) wordt de perikope Mc 3,20-21.31-35 (de ware huisgenoten van Jezus) met de parabelrede (Mc 4,1-34) verbonden .

2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ελεγεν = elegen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . Mc (31) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in Mc 4 (11) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,26 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,38 . (11) Mc 4,41 . in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) , in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 .

  elegen (hij zei)  bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. syn.  ev.  Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 11 Mc 12 Mc 14 Mc 15
1 elegen (hij zei)   81  10  71  31  19  13  53  66  1 : Mc 2,27 1: Mc 3,23 . 7 : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 3 : (1) Mc 5,8 . (2) Mc 5,28 . (3) Mc 5,30 .   4 : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 6,10 . (3) Mc 6,16 . (4) Mc 6,18 . 4 : (1) Mc 7,9. (2) Mc 7,14 . (3) Mc 7,20 . (4) Mc 7,27 . 2 : (1) Mc 8,21 . (2) Mc 8,24 . .  3 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,24 . (3) Mc 9,31.   1 : Mc 11,17 . 2 : (1) Mc 12,35 . (2) Mc 12,38 1 : Mc 14,36 . 2 : (1) Mc 15,12 . (2) Mc 15,14

- In Mc 4,2 leidt ελεγεν = elegen (hij zei) de parabel van de zaaier in (Mc 4,3-8) . Mc gebruikt in Mc 4,2 ελεγεν = elegen (hij zei) voor de eerste maal in een reeks van 3 en 4 .
In Mc 4 wordt in totaal 13X een vorm van het werkwoord λεγω = legô (zeggen) gebruikt (8X in de parabelrede en 5X in het stormstillingsverhaal) . Naast de zeven boven genoemde verzen 2X act. ind. praesens 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 4,35 , 2X ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 , 1X ind. praesens 3de pers. mv. λεγουσιν = legousin (zij zeggen) in Mc 4,38 en 1X ind. imperf. 3de pers. mv. ελεγον = elegon (zij zeiden) in Mc 4,41
- Hebreeuws : וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) .

  Tenakh Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn Ex Lv Nu Dt Gn 4  
  1879 594 868 120 56 241 315 150 10 95 24 7  

- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Lat. : legere . l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik in Tenakh : qôl (stem) .
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan .

1. - 2. και ελεγεν = kai elegen (en hij zei) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . NT (19) . Mc (16) . Lc (2) . Joh (1) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Niet gevolgd door αυτοις = autois (hen) . NT (7) . Mc (5) . Lc (1) . Joh (1) . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,26 . (3) Mc 4,30 .
- ελεγεν δε = elegen de (hij zei echter) . LXX (3) . NT (12) . Mc (2) : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 7,20 .

3. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .

  autoi  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
7 dat. mann. en onz. mv.autois  117  10  13 10  12  13  1722  1180  542  101  117  89  97  75  47  16  307  404 

1. - 3. και λεγει αυτοις = kai legei autois (en hij zegt hen) . LXX (3) . NT (23) . Mc (14) : (1) Mc 1,38 . (2) Mc 3,4 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,35 . (5) Mc 6,50 .  (6) Mc 7,18 . (7) Mc 9,35 .  (8) Mc 10,11 . (9) Mc 11,2 . (10) Mc 12,16 . (11) Mc 14,13 . (12) Mc 14,27 . (13) Mc 14,34 . (14) Mc 14,41 .
- και ελεγεν αυτοις = kai elegen autois (en hij zei hen) . NT (13) . Mc (12) : (1) Mc 2,27 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,9 . (4) Mc 4,11 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 6,10 . (8) Mc 7,9 . (9) Mc 8,21 . (10) Mc 9,1 . (11) Mc 9,31. (12) Mc 12,38 . Lc (1) : Lc 6,5 .
- ελαλει αυτοις = elalei autois (en hij sprak tot hen) . LXX (1) : Jdt 14,8 . NT (6) : (1) Mt 13,34 . (2) Mc 2,2 . (3) Mc 4,33 . (4) Mc 4,34 . (5) Lc 9,11 . (6) Joh 10,6 .

5. Indicatief praesens 3de persoon enkelvoud erchetai (hij gaat, hij komt) van het werkwoord erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het N.T. : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in Mc. : erchomai (gaan, komen) . Mc (16) : (1) Mc 1,7 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 3,20 . (4) Mc 3,31 (variante erchontai = zij gaan) . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,21 . (7) Mc 5,22 . (8) Mc 6,1 . (9) Mc 6,48 . (10) Mc 10,1 . (11) Mc 13,35 . (12) Mc 14,17 . (13) Mc 14,37 . (14) Mc 14,41 . (15) Mc 14,66 . (16 ) Mc 15,36 .

6. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

9. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

10. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,21 . (9) Mc 4,26 . (10) Mc 4,33 . (11) Mc 4,36 .

13. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

15. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .

17. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou - ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,25 . (6) Mc 4,27 . (7) Mc 4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc 4,21 .

19. epi (op, bij) . Taalgebruik in het N.T. : epi (op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi (op, bij) . Ned. op .
Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,20 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,38 .

Mc 4,22 - Mc 4,22 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:22 ou gar estin krupton ean mè ina fanerôthè oude egeneto apokrufon all ina elthè eis faneron 22 non enim est aliquid absconditum quod non manifestetur nec factum est occultum sed ut in palam veniat  22 Niets* immers is verborgen dan opdat het geopenbaard wordt,  noch gebeurt (iets) verborgen dan opdat het in het openbaar komt.   [22] Want iets is alleen geheim om aan het licht gebracht te worden, en het werd alleen verborgen om aan het licht te komen.   [22] Alles wat verborgen is, moet openbaar worden gemaakt, en alles wat in het geheim is ontstaan, moet aan het licht komen.   22 want iets is niet verborgen dan om geopenbaard te worden; evenmin geschiedt er iets verborgens anders dan om in de openbaarheid te komen;  22. Car il n'y a rien de caché qui ne doive être manifesté et rien n'est demeuré secret que pour venir au grand jour.

Statenvertaling . 22 Want er is niets verborgen, dat niet geopenbaard zal worden; en er is niets geschied, om verborgen te zijn, maar opdat het in het openbaar zou komen.
King James Bible . [22] For there is nothing hid, which shall not be manifested; neither was any thing kept secret, but that it should come abroad.
Luther-Bibel . 22 Denn es ist nichts verborgen, was nicht offenbar werden soll, und ist nichts geheim, was nicht an den Tag kommen soll.

Tekstuitleg van Mc 4,22 .

De eerste hoofdzin komt sterk overeen met Mt 10,26 : Mt 10,26 - ean (indien). In 32 verzen bij Marcus, zie Mc 9,50 : Mc 9,49-50 -

Twee nevenschikkende zinnen, met elkaar verbonden door de ontkenningen ou... oude (noch... noch). Mooie paralelle opbouw van de twee zinnen: ontkenning : ou ... oude (noch ... noch). Werkwoord : estin ... egeneto (is... was). Bijvoeglijk naamwoord : krupton ... apokrufon (verborgen... verborgen). Begin ondergeschikte zin : ean mè ... all' (tenzij... maar). Voegwoord : hina ... hina (opdat... opdat). Werkwoord : fanerôthèi ... elthèi eis faneron (zou zichtbaar worden ... in het zichtbare zou komen).

1. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou - ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,25 . (6) Mc 4,27 . (7) Mc 4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc 4,21 .

2. gar (want) . Taalgebruik in het N.T. : gar (want) . Taalgebruik in Mc : gar (want) . Redengevend voegwoord . Hebr. kî . Lat. enim . Fr. car . Ned. : want .
Mc (63) . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,25 .

10. aor. 3de pers. enk. egeneto  van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik : ginomai (worden) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,39 .

ginomai (worden, gebeuren)  bijbel Tenach O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.   ev. 
aor. 3de pers. enk. egeneto  925  wajëhî : 784 730  195  13  17  69  16  53    17  99  115 


krupton (verborgen) komt in 6 verzen in de bijbel voor. In het O.T. in 2 verzen, in het N.T. in Mt 10,26, in Mc 4,22, in Lc 8,17 en in Lc 12,2. apokrufon : weggestoken, verborgen : in Mc 4,22 en Lc 8,17.
fanerôthèi (zou zichtbaar worden). In 10 verzen in het N.T., niet in het O.T. Niet bij Matteüs en Lucas, slechts 1X bij Marcus nl. Mc 4,22. faneron (zichtbaar) in 5 verzen in de evangelies.
ean mè (tenzij) : Mc 3,27. Mc 4,22 . Mc 7,3. Mc 7,4. Mc 10,30.

Mc 4,23 - Mc 4,23 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:23 ei tis echei ôta akouein akouetô 23 si quis habet aures audiendi audiat 23 Als iemand oren heeft om te horen, hij hore!"   [23] Wie oren heeft om te horen, moet horen.’ [23] Wie oren heeft om te horen, moet goed luisteren!’ 23 als iemand oren heeft om te horen, laat hij horen! 23. Si quelqu'un a des oreilles pour entendre, qu'il entende ! »

Statenvertaling . 23 Zo iemand oren heeft om te horen, die hore.
King James Bible . [23] If any man have ears to hear, let him hear.
Luther-Bibel . 23 Wer Ohren hat zu hören, der höre!

Tekstuitleg van Mc 4,23 .

1. - 2. ei tis (indien (wanneer) iemand) . Mc (4) : (1) Mc 4,23 . (2) Mc 7,16 . (3) Mc 8,34 . (4) Mc 9,35 .

3. act. ind. pr. 3de pers. enk. echei (hij heeft) van het werkw. echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik in Mc 4 : echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het N.T. . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,25 .

5. act. inf. praes. akouein van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen) . Taalgebruik in Mc : akouô (horen) . Taalgebruik in Lc : akouô (horen) . Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Mc (4) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,33 . (4) Mc 7,37 . Een vorm van akouô (horen) in Mc (41) , in Mc 4 (10) : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,15 . (5) Mc 4,16 . (6) Mc 4,18 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,23 . (9) Mc 4,24 . (10) Mc 4,33 .


130. Niets is verborgen : Mc 4,21-23 - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 -

Mc 4,21 - Mc 4,21 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:21 kai elegen autois | oti | | mèti erchetai o luchnos ina upo ton modion tethè è upo tèn klinèn ouch ina epi tèn luchnian tethè 21 et dicebat illis numquid venit lucerna ut sub modio ponatur aut sub lecto nonne ut super candelabrum ponatur 21 Hij zei hun: "Komt de lamp (wel) om ze onder de korenmaat te zetten of onder het bed? Is het niet om ze op de lampestandaard te zetten?   [21] Ook zei Hij hun: ‘Breng je de lamp soms binnen om die onder de korenmaat te zetten of onder het bed? Toch zeker om hem op de standaard te zetten? [21] Tegen de menigte zei hij: ‘Je steekt toch geen lamp aan om hem onder de korenmaat te laten uitdoven of onder een bed weg te bergen? Nee, je zet hem op een standaard. 21 ¶ Ook heeft hij tot hen gezegd: het licht komt toch niet om onder de korenmaat te worden gezet of onder het bed?– is het niet om op de luchter te worden gezet?– 21. Et il leur disait : « Est-ce que la lampe vient pour qu'on la mette sous le boisseau ou sous le lit ? N'est-ce pas pour qu'on la mette sur le lampadaire ?

Statenvertaling . 21 En Hij zeide tot hen: Komt ook de kaars, opdat zij onder de koornmaat of onder het bed gezet worde? Is het niet, opdat zij op den kandelaar gezet worde?
King James Bible . [21] And he said unto them, Is a candle brought to be put under a bushel, or under a bed? and not to be set on a candlestick?
Luther-Bibel . 21 Und er sprach zu ihnen: Zündet man etwa ein Licht an, um es unter den Scheffel oder unter die Bank zu setzen? Keineswegs, sondern um es auf den Leuchter zu setzen.

Tekstuitleg van Mc 4,21 .

1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

kai (en)  kai (en)   Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
verzen  verzen (678) (666) 678 45  28  35  41  43  56  37  38  50  52  33  44  37  72  47  20  / 8     7957 1071 678 1151 879 1007 2767 404 2900  3779 
kai (en)   kai = en (555) (547) 555  40  26  32  33  37  52  26  36  40  37  29  33  26  60  33  15 / 7 26980  21867  5113  705  555  822  530  660  1470  371  2082  2612 
verschil verschil (123) (115) 123 5 2 3 8 6 4 11 2 10 15 4 11 11 12 14 5 / 1     2844 366 123 329 349 347 1297 33 818 1167

- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
- Met dit nevenschikkend voegwoord και = kai (en) wordt de perikope Mc 3,20-21.31-35 (de ware huisgenoten van Jezus) met de parabelrede (Mc 4,1-34) verbonden .

2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ελεγεν = elegen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . Mc (31) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in Mc 4 (11) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,26 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,38 . (11) Mc 4,41 . in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) , in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 .

  elegen (hij zei)  bijbel ΟΤ ΝΤ Mt Mc Lc Joh Hnd Br. syn.  ev.  Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 11 Mc 12 Mc 14 Mc 15
1 elegen (hij zei)   81  10  71  31  19  13  53  66  1 : Mc 2,27 1: Mc 3,23 . 7 : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 3 : (1) Mc 5,8 . (2) Mc 5,28 . (3) Mc 5,30 .   4 : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 6,10 . (3) Mc 6,16 . (4) Mc 6,18 . 4 : (1) Mc 7,9. (2) Mc 7,14 . (3) Mc 7,20 . (4) Mc 7,27 . 2 : (1) Mc 8,21 . (2) Mc 8,24 . .  3 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,24 . (3) Mc 9,31.   1 : Mc 11,17 . 2 : (1) Mc 12,35 . (2) Mc 12,38 1 : Mc 14,36 . 2 : (1) Mc 15,12 . (2) Mc 15,14

- In Mc 4,2 leidt ελεγεν = elegen (hij zei) de parabel van de zaaier in (Mc 4,3-8) . Mc gebruikt in Mc 4,2 ελεγεν = elegen (hij zei) voor de eerste maal in een reeks van 3 en 4 .
In Mc 4 wordt in totaal 13X een vorm van het werkwoord λεγω = legô (zeggen) gebruikt (8X in de parabelrede en 5X in het stormstillingsverhaal) . Naast de zeven boven genoemde verzen 2X act. ind. praesens 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 4,35 , 2X ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 , 1X ind. praesens 3de pers. mv. λεγουσιν = legousin (zij zeggen) in Mc 4,38 en 1X ind. imperf. 3de pers. mv. ελεγον = elegon (zij zeiden) in Mc 4,41
- Hebreeuws : וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) .

  Tenakh Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn Ex Lv Nu Dt Gn 4  
  1879 594 868 120 56 241 315 150 10 95 24 7  

- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Lat. : legere . l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik in Tenakh : qôl (stem) .
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan .

1. - 2. και ελεγεν = kai elegen (en hij zei) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . NT (19) . Mc (16) . Lc (2) . Joh (1) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Niet gevolgd door αυτοις = autois (hen) . NT (7) . Mc (5) . Lc (1) . Joh (1) . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,26 . (3) Mc 4,30 .
- ελεγεν δε = elegen de (hij zei echter) . LXX (3) . NT (12) . Mc (2) : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 7,20 .

3. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .

  autoi  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
7 dat. mann. en onz. mv.autois  117  10  13 10  12  13  1722  1180  542  101  117  89  97  75  47  16  307  404 

1. - 3. και λεγει αυτοις = kai legei autois (en hij zegt hen) . LXX (3) . NT (23) . Mc (14) : (1) Mc 1,38 . (2) Mc 3,4 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,35 . (5) Mc 6,50 .  (6) Mc 7,18 . (7) Mc 9,35 .  (8) Mc 10,11 . (9) Mc 11,2 . (10) Mc 12,16 . (11) Mc 14,13 . (12) Mc 14,27 . (13) Mc 14,34 . (14) Mc 14,41 .
- και ελεγεν αυτοις = kai elegen autois (en hij zei hen) . NT (13) . Mc (12) : (1) Mc 2,27 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,9 . (4) Mc 4,11 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 6,10 . (8) Mc 7,9 . (9) Mc 8,21 . (10) Mc 9,1 . (11) Mc 9,31. (12) Mc 12,38 . Lc (1) : Lc 6,5 .
- ελαλει αυτοις = elalei autois (en hij sprak tot hen) . LXX (1) : Jdt 14,8 . NT (6) : (1) Mt 13,34 . (2) Mc 2,2 . (3) Mc 4,33 . (4) Mc 4,34 . (5) Lc 9,11 . (6) Joh 10,6 .

5. Indicatief praesens 3de persoon enkelvoud erchetai (hij gaat, hij komt) van het werkwoord erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het N.T. : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in Mc. : erchomai (gaan, komen) . Mc (16) : (1) Mc 1,7 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 3,20 . (4) Mc 3,31 (variante erchontai = zij gaan) . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,21 . (7) Mc 5,22 . (8) Mc 6,1 . (9) Mc 6,48 . (10) Mc 10,1 . (11) Mc 13,35 . (12) Mc 14,17 . (13) Mc 14,37 . (14) Mc 14,41 . (15) Mc 14,66 . (16 ) Mc 15,36 .

6. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

9. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

10. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc 4,14 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,19 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,21 . (9) Mc 4,26 . (10) Mc 4,33 . (11) Mc 4,36 .

13. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .

15. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .

17. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou - ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,25 . (6) Mc 4,27 . (7) Mc 4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc 4,21 .

19. epi (op, bij) . Taalgebruik in het N.T. : epi (op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi (op, bij) . Ned. op .
Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,20 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,38 .

Mc 4,22 - Mc 4,22 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:22 ou gar estin krupton ean mè ina fanerôthè oude egeneto apokrufon all ina elthè eis faneron 22 non enim est aliquid absconditum quod non manifestetur nec factum est occultum sed ut in palam veniat  22 Niets* immers is verborgen dan opdat het geopenbaard wordt,  noch gebeurt (iets) verborgen dan opdat het in het openbaar komt.   [22] Want iets is alleen geheim om aan het licht gebracht te worden, en het werd alleen verborgen om aan het licht te komen.   [22] Alles wat verborgen is, moet openbaar worden gemaakt, en alles wat in het geheim is ontstaan, moet aan het licht komen.   22 want iets is niet verborgen dan om geopenbaard te worden; evenmin geschiedt er iets verborgens anders dan om in de openbaarheid te komen;  22. Car il n'y a rien de caché qui ne doive être manifesté et rien n'est demeuré secret que pour venir au grand jour.

Statenvertaling . 22 Want er is niets verborgen, dat niet geopenbaard zal worden; en er is niets geschied, om verborgen te zijn, maar opdat het in het openbaar zou komen.
King James Bible . [22] For there is nothing hid, which shall not be manifested; neither was any thing kept secret, but that it should come abroad.
Luther-Bibel . 22 Denn es ist nichts verborgen, was nicht offenbar werden soll, und ist nichts geheim, was nicht an den Tag kommen soll.

Tekstuitleg van Mc 4,22 .

De eerste hoofdzin komt sterk overeen met Mt 10,26 : Mt 10,26 - ean (indien). In 32 verzen bij Marcus, zie Mc 9,50 : Mc 9,49-50 -

Twee nevenschikkende zinnen, met elkaar verbonden door de ontkenningen ou... oude (noch... noch). Mooie paralelle opbouw van de twee zinnen: ontkenning : ou ... oude (noch ... noch). Werkwoord : estin ... egeneto (is... was). Bijvoeglijk naamwoord : krupton ... apokrufon (verborgen... verborgen). Begin ondergeschikte zin : ean mè ... all' (tenzij... maar). Voegwoord : hina ... hina (opdat... opdat). Werkwoord : fanerôthèi ... elthèi eis faneron (zou zichtbaar worden ... in het zichtbare zou komen).

1. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou - ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,13 . (4) Mc 4,17 . (5) Mc 4,25 . (6) Mc 4,27 . (7) Mc 4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc 4,21 .

2. gar (want) . Taalgebruik in het N.T. : gar (want) . Taalgebruik in Mc : gar (want) . Redengevend voegwoord . Hebr. kî . Lat. enim . Fr. car . Ned. : want .
Mc (63) . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,25 .

10. aor. 3de pers. enk. egeneto  van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik : ginomai (worden) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,39 .

ginomai (worden, gebeuren)  bijbel Tenach O.T. N.T. Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.   ev. 
aor. 3de pers. enk. egeneto  925  wajëhî : 784 730  195  13  17  69  16  53    17  99  115 


krupton (verborgen) komt in 6 verzen in de bijbel voor. In het O.T. in 2 verzen, in het N.T. in Mt 10,26, in Mc 4,22, in Lc 8,17 en in Lc 12,2. apokrufon : weggestoken, verborgen : in Mc 4,22 en Lc 8,17.
fanerôthèi (zou zichtbaar worden). In 10 verzen in het N.T., niet in het O.T. Niet bij Matteüs en Lucas, slechts 1X bij Marcus nl. Mc 4,22. faneron (zichtbaar) in 5 verzen in de evangelies.
ean mè (tenzij) : Mc 3,27. Mc 4,22 . Mc 7,3. Mc 7,4. Mc 10,30.

Mc 4,23 - Mc 4,23 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:23 ei tis echei ôta akouein akouetô 23 si quis habet aures audiendi audiat 23 Als iemand oren heeft om te horen, hij hore!"   [23] Wie oren heeft om te horen, moet horen.’ [23] Wie oren heeft om te horen, moet goed luisteren!’ 23 als iemand oren heeft om te horen, laat hij horen! 23. Si quelqu'un a des oreilles pour entendre, qu'il entende ! »

Statenvertaling . 23 Zo iemand oren heeft om te horen, die hore.
King James Bible . [23] If any man have ears to hear, let him hear.
Luther-Bibel . 23 Wer Ohren hat zu hören, der höre!

Tekstuitleg van Mc 4,23 .

1. - 2. ei tis (indien (wanneer) iemand) . Mc (4) : (1) Mc 4,23 . (2) Mc 7,16 . (3) Mc 8,34 . (4) Mc 9,35 .

3. act. ind. pr. 3de pers. enk. echei (hij heeft) van het werkw. echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik in Mc 4 : echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het N.T. . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,25 .

5. act. inf. praes. akouein van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen) . Taalgebruik in Mc : akouô (horen) . Taalgebruik in Lc : akouô (horen) . Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Mc (4) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,33 . (4) Mc 7,37 . Een vorm van akouô (horen) in Mc (41) , in Mc 4 (10) : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,15 . (5) Mc 4,16 . (6) Mc 4,18 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,23 . (9) Mc 4,24 . (10) Mc 4,33 .


131. Let op wat je hoort : Mc 4,24-25 - Mc 4,24-25 - Mt 7,1-5 - Lc 13,18-19 - Mt 13,10-15 - Lc 8,18 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,24 - Mc 4,25 -

Mc 4,24 - Mc 4,24 : 131. Let op wat je hoort - Mc 4,24-25 - Mt 7,1-5 - Lc 13,18-19 - Mt 13,10-15 - Lc 8,18 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,24 - Mc 4,25 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:24 kai elegen autois blepete ti akouete en ô metrô metreite metrèthèsetai umin kai prostethèsetai umin   24 et dicebat illis videte quid audiatis in qua mensura mensi fueritis remetietur vobis et adicietur vobis   En hij zei hun: "Kijk wat je hoort: met de maat waarmee je meet zal voor jullie gemeten worden. en er zal (nog) voor je toegevoegd worden.   [24] Ook zei Hij hun: ‘Let goed op wat jullie nu horen! Met de maat waarmee jullie meten, zullen jullie gemeten worden, en meer dan dat.   [24] Hij zei ook tegen hen: ‘Let goed op wat je hoort: met de maat waarmee je meet, zal jou de maat genomen worden, en er zal je zelfs meer worden toebedeeld.   24 Ook heeft hij tot hen gezegd: let op wat ge hoort: met de maat waarmee ge meet zal aan ú worden gemeten en aan u worden toegevoegd; 24. Et il leur disait : « Prenez garde à ce que vous entendez ! De la mesure dont vous mesurez, on mesurera pour vous, et on vous donnera encore plus.  

Statenvertaling . 24 En Hij zeide tot hen: Ziet, wat gij hoort. Met wat mate gij meet, zal u gemeten worden, en u, die hoort, zal meer toegelegd worden.
King James Bible . [24] And he said unto them, Take heed what ye hear: with what measure ye mete, it shall be measured to you: and unto you that hear shall more be given.
Luther-Bibel . 24 Und er sprach zu ihnen: Seht zu, was ihr hört! Mit welchem Maß ihr messt, wird man euch wieder messen, und man wird euch noch dazugeben.

Tekstuitleg van Mc 4,24 .

1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc (555) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. elegen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Mc (31) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Een vorm van legô (zeggen) in Mc 4 in 11 verzen : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,26 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,38 . (11) Mc 4,41 . Een vorm van eipon (ik zei) in Mc 4 in 2 verzen : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 .

3. voornaamw. dat. mann. en onz. mv.autois (hen) van autos . Taalgebruik in het N.T. : aanwijzend voornaamwoord . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos .
Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 .

1. - 3. kai elegen autois (en hij zei hen) . N.T. (12) . Mc (11) . Lc (1) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 .

4. act. ind. pr. + imperat. pr. 2de pers. mv. blepete (jullie kijken, kijkt) . van het werkw. blepô (kijken, zien) . Taalgebruik in het N.T. : blepô (kijken, zien) . Taalgebruik in Mc : blepô (kijken, zien) .
Mc (8) : (1) Mc 4,24 . (2) Mc 8,15 . (3) Mc 8,18 . (4) Mc 12,38 . (5) Mc 13,5 . (6) Mc 13,9 . (7) Mc 13,23 . (8) Mc 13,33 . Een vorm van blepô (kijken, zien) in Mc in 14 verzen .

6. actief imperat. pr. 2de pers. enk. akouete . Taalgebruik in Mc 4 : akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen). Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,24

7. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .

13. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .

Mc 4,25 - Mc 4,25 : 131. Let op wat je hoort - Mc 4,24-25 - Mt 7,1-5 - Lc 13,18-19 - Mt 13,10-15 - Lc 8,18 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,24 - Mc 4,25 -
Griekse tekst Vulgaat Synopsis   Willibrord Nieuwe vertaling (2004) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4:25 os gar echei dothèsetai autô kai os ouk echei kai o echei arthèsetai ap autou 25 qui enim habet dabitur illi et qui non habet etiam quod habet auferetur ab illo Wie immers heeft, hem zal gegeven worden; en wie niet heeft, zelfs wat hij heeft zal van hem afgenomen worden.   [25] Want aan degene die heeft, zal gegeven worden; en aan degene die niets heeft, zal zelfs nog ontnomen worden wat hij heeft.’ [25] Want wie heeft zal nog meer krijgen; maar wie niets heeft zal zelfs het laatste worden ontnomen.’ 25 want wie heeft, hem zal gegeven worden, en wie niets heeft, ook wat hij heeft zal van hem worden weggenomen! 25. Car celui qui a, on lui donnera, et celui qui n'a pas, même ce qu'il a lui sera enlevé. »

Statenvertaling . 25 Want zo wie heeft, dien zal gegeven worden; en wie niet heeft, van dien zal genomen worden, ook dat hij heeft.
King James Bible . [25] For he that hath, to him shall be given: and he that hath not, from him shall be taken even that which he hath.
Luther-Bibel . 25 Denn wer da hat, dem wird gegeben; und wer nicht hat, dem wird man auch das nehmen, was er hat.

Tekstuitleg van Mc 4,25 .

1. betrekk. voornaamw. nom. mann. enk. hos (die) . Taalgebruik in het N.T. : betrekkelijk voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : betrekkelijk voornaamwoord . Mc (25) . Mc 4 (3) : (5) Mc 4,9 . (6) Mc 4,25 . (7) Mc 4,31 .

2. gar (want) . Taalgebruik in het N.T. : gar (want) . Taalgebruik in Mc : gar (want) . Redengevend voegwoord . Hebr. kî . Lat. enim . Fr. car . Ned. : want .
Mc (63) . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,22 . (2) Mc 4,25 .

3. act. ind. praes. 3de pers. enk. echei (hij heeft) van het werkw. echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik in Mc 4 : echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het N.T. . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,25 .

echô (hebben, bezitten)  Mc Mc 1 Mc 2 Mc 3 Mc 4 Mc 5 Mc 6 Mc 7 Mc 8 Mc 9 Mc 10 Mc 11 Mc 12 Mc 13 Mc 14 Mc 15 Mc 16 bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
                                      497 705 75 69 77 86 44 398 100 221 307    
act. ind. pr. 3de pers. enk echei   10    (1) Mc 2,10 .   4 : (1) Mc 3,22 . (2)