- Marcus
: overzicht .
- Marcus taalgebruik - Marcus
taalgebruik A - Marcus
taalgebruik B - Marcus
taalgebruik C - Marcus
taalgebruik D - Marcus
taalgebruik E - Marcus
taalgebruik F - Marcus
taalgebruik G - Marcus
taalgebruik H - Marcus
taalgebruik I - Marcus
taalgebruik J - Marcus
taalgebruik K - Marcus
taalgebruik L - Marcus
taalgebruik M - Marcus
taalgebruik N - Marcus
taalgebruik O - Marcus
taalgebruik P - Marcus
taalgebruik Q - Marcus
taalgebruik R - Marcus
taalgebruik S - Marcus
taalgebruik T - Marcus
taalgebruik U - Marcus
taalgebruik V - Marcus
taalgebruik W - Marcus
taalgebruik X - Marcus
taalgebruik Y - Marcus
taalgebruik Z -
- Mc
: commentaar .
Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | |
Overzicht van het Marcusevangelie : Mc 1 , Mc 2 , Mc 3 , Mc 4 , Mc 5 , Mc 6 , Mc 7 , Mc 8 , Mc 9 , Mc 10 , Mc 11 , Mc 12 , Mc 13 , Mc 14 , Mc 15 , Mc 16
Bijbeluitleg per pericope - Mc
4,1-2 - Mc
4,3-9 - Mc
4,10-12 - Mc
4,13-20 - Mc
4,21-23 - Mc
4,24-25 - Mc
4,26-29 - Mc
4,30-32 - Mc
4,33-34 - Mc
4,35-41 -
Bijbeluitleg vers per vers - Mc
4,1 - Mc
4,2 - Mc
4,3 - Mc
4,4 - Mc
4,5 - Mc
4,6 - Mc
4,7 - Mc
4,8 - Mc
4,9 - Mc
4,10 - Mc
4,11 - Mc
4,12 - Mc
4,13 - Mc
4,14 - Mc
4,15 - Mc
4,16 - Mc
4,17 - Mc
4,18 - Mc
4,19 - Mc
4,20 - Mc
4,21 - Mc
4,22 - Mc
4,23 - Mc
4,24 - Mc
4,25 - Mc
4,26 - Mc
4,27 - Mc
4,28 - Mc
4,29 - Mc
4,30 - Mc
4,31 - Mc
4,32 - Mc
4,33 - Mc
4,34 - Mc
4,35 - Mc
4,36 - Mc
4,37 - Mc
4,38 - Mc
4,39 - Mc
4,40 - Mc
4,41 -
Mc 4,31 | Mc 4,32 | Mc 4,33 | Mc 4,34 | Mc 4,35 | Mc 4,36 | Mc 4,37 | Mc 4,38 | Mc 4,39 | Mc 4,40 | Mc 4,41 | Mc 4,42 | Mc 4,43 | Mc 4,44 | Mc 4,45 | |||||||||||||||||
http://www.bible-history.com/isbe/ | http://www.sacrednamebible.com/kjvstrongs/index2.htm | Studiebijbel 3 | Luther-Bibel 1984 | bijbelweb | info-bible | interBible | http://www.diebibel.de/ |
1. LXX , Griekse tekst N.T. | 2. Vulgata | 3. Synopsis Denaux - Vervenne | 4. Statenvertaling | 5. Willibrord | 6. Nieuwe Vertaling | 7. Naardense vertaling , zie |
8. Bible de Jérusalem (2) | 9. Statenvertaling | 10. King James Bible - King James Bible | 11. Luther-Bibel | liturgische lezing |
In hun synopsis van de eerste drie evangeliën (Leuven, Vlaamse
Bijbelstichting, 1986; Turnhout, Brepols, ) onderscheiden Adelbert Denaux en
Marc Vervenne volgende pericopen in het vierde hoofdstuk van het Marcusevangelie
:
125. Inleiding tot de gelijkenisrede : Mc 4,1-2 - Mt
13,1-3a - Lc
8,4 -
126. Gelijkenis van de zaaier : Mc 4,3-9 - Mt
13,3b-9 - Lc
8,5-8 -
127. Waarom Jezus in gelijkenissen spreekt : Mc 4,10-12 - Mt
13,10-15 - Lc
8,9-10 -
129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier : Mc 4,13-20 - Mt
13,18-23 - Lc
8,11-15 -
130. Niets is verborgen : Mc 4,21-23 - Lc
8,16-17 -
131. Let op wat je hoort : Mc 4,24-25 - Mt
7,1-5 - Lc
13,18-19 - Mt
13,10-15 - Lc
8,18 -
132. Gelijkenis van het zaad dat vanzelf groeit : Mc 4,26-29 -
134. Gelijkenis van het mosterdzaad : Mc 4,30-32 - Mt
13,31-32 - Lc
13,18-19 -
136. Jezus spreekt in gelijkenissen : Mc 4,33-34 - Mt
13,34-35 -
142. Het bedaren van de storm : Mc 4,35-41 - Mt
8,23-27 - Lc
8,22-25 -
125. Inleiding tot de gelijkenisrede : Mc 4,1-2 - Mc 4,1-2 - Mt 13,1-3a - Lc 8,4 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,1 - Mc 4,2 -
In de inleidende pericope Mc
4,1-2 komt vijfmaal kai (en) voor ; driemaal in Mc
4,1 , tweemaal in Mc
4,2 , bij het begin van een nevenschikkende zin . Er is evenwel verandering
van plaats : van binnenshuis naar de meerkant . Het nevenschikkend voegwoord
maakt de link tussen het voorgaande en het komende verhaal .
Wellicht moet de klemtoon gelegd worden op beginnen . In Mc
1,45 begint de genezene te verkondigen . Hier in Mc
4,1 begint Jezus te leraren . Hier staan we voor een nieuw begin . In Mc 4,3-34 staat de parabelrede .
Mc 4,1 - Mc 4,1 : 125. Inleiding tot de gelijkenisrede - Mc 4,1-2 - Mt 13,1-3a - Lc 8,4 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,1 - Mc 4,2 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 1 En Hij begon wederom te leren omtrent de zee; en er vergaderde
een grote schare bij Hem, alzo dat Hij, in het schip gegaan zijnde, nederzat
op de zee; en de gehele schare was op het land aan de zee.
King James Bible . [1] And he began again to teach by the sea side: and there
was gathered unto him a great multitude, so that he entered into a ship, and
sat in the sea; and the whole multitude was by the sea on the land.
Luther-Bibel . 1 Und er fing abermals an, am See zu lehren. Und es versammelte
sich eine sehr große Menge bei ihm, sodass er in ein Boot steigen musste, das
im Wasser lag; er setzte sich, und alles Volk stand auf dem Lande am See.
Tekstuitleg van Mc 4,1 . Dit vers telt 34 (2 X 17) woorden , 153 (3 X 3 X 17) letters en 61 lettergrepen . Getalwaarde : 14438 . Dit vers telt 3 nevenschikkende zinnen , 1 ondergeschikte zin (gevolgzin) en 1 particpiumzin .
Mc 4,1.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 . 3X in Mc 4,1 : zie 1 , 8 en 22 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
- Met dit nevenschikkend voegwoord και = kai (en) wordt de perikope Mc 3,20-21.31-35
(de ware huisgenoten van Jezus) met de parabelrede (Mc 4,1-34) verbonden .
Mc 4,1.2. παλιν = palin (opnieuw) . Taalgebruik
in het NT : palin
(opnieuw) . Taalgebruik
in de LXX : palin
(opnieuw) . Taalgebruik in Mc : palin
(opnieuw) . Mc 2 (2) : (1) Mc
2,1 . (2) Mc
2,13 . De verwijzing zit in het woord of de uitdrukking die onmiddellijk
volgt . In Mc 2,13 verwijst het naar παρα την θαλασσαν = para tèn thalassan (langs de zee) van Mc 1,16 . Er gebeurt hier meer dan in Mc
1,16 , waar Jezus langskomt en leerlingen roept . In Mc 1,16-20 is er het
meer met zijn vissers en visnetherstellers . In Mc 2,13-14 gaat het om het tolhuis
aan het meer . Mc 4 (1)
: Mc 4,1 . Voor de vijfde maal gebruikt Marcus παλιν = palin (opnieuw) . Ditmaal betreft het
ηρξατο = èrxato (hij begon) , dat we voor de tweede maal bij Marcus aantreffen
. De eerste maal was het in Mc
1,45 . Mc
4,1 (Mc
4,1-2) ηρξατο διδασκειν = èrxato didaskein (hij begon te leraren) . In Mc
1,45 (Mc
1,40-45) staat ηρξατο κηρυσσειν = èrxato kèrussein (hij - de genezen melaatse
of toch Jezus? - begon te verkondigen) . Mijn voorkeur gaat uit naar : de genezen
melaatse begon te verkondigen . Het vormt een parallel met Mc
5,20 waar een niet-jood begint te verkondigen .
Wil Marcus zeggen dat we voor een nieuw begin staan . Het eerste begin is dan Mc 1,45 , dat een inclusio vormt met archè van Mc
1,1 .
Of : En voor de tweede maal leraarde Jezus langs het meer .
palin (opnieuw) | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 15 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
2 : (1) Mc 2,1 . (2) Mc 2,13 . | 2 : (3) Mc 3,1 . (4) Mc 3,20 . | 1 : (5) Mc 4,1 . | 1 : Mc 5,21 . | 2 : (7) Mc 7,14 . (8) Mc 7,31 . | 3 : (9) Mc 8,1 . (10) Mc 8,13 . (11) Mc 8,25 . | 4 : (12) Mc 10,1 . (13) Mc 10,10 . (14) Mc 10,24 . (15) Mc 10,32 . | 2 : (16) Mc 11,3 . (17) Mc 11,27 . | 1 : (18) Mc 12,4 . | 5 : (19) Mc 14,39 . (20) Mc 14,40 . (21) Mc 14,61 . (22) Mc 14,69 . (23) Mc 14,70 . | 3 : (24) Mc 15,4 . (25) Mc 15,12 . (26) Mc 15,13 . | 206 | 70 | 136 | 16 | 26 | 26 | 45 | 5 | 16 | 2 | 68 | 113 | |
kai palin (en opnieuw) | 1 : Mc 4,1 . | 1 : Mc 7,31 . | 1 : Mc 12,4 . | 2 : (1) Mc 14,39 . (2) Mc 14,40 . | 30 | 1 | 5 | 1 | 8 | 3 | 12 | 8 | 16 |
- Ned. : opnieuw . D. : abermals . E. : again . Fr. : de nouveau . Grieks : παλιν = palin (opnieuw) . Taalgebruik
in het NT : palin
(opnieuw) . Lat. : iterum .
Mc 4,1.1. - 2. και παλιν = kai palin (en opnieuw) . LXX (32) . NT (31) . Mc (5) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 7,31 . (3) Mc 12,4 . (4) Mc 14,39 . (5) Mc 14,40 .
Mc 4,1.3.
aorist 3de pers. enk. ηρξατο = èrxato van het werkw. αρχομαι = archomai (beginnen, aanvangen)
. Taalgebruik in het N.T. : archomai
(beginnen, aanvangen, heersen) . Taalgebruik in Mc : archomai
(beginnen, aanvangen, heersen) .
Mc (18) . Mc (18) : (1) Mc
1,45 . (2) Mc
4,1 . (3) Mc
5,20 . (4) Mc
6,2 . (5) Mc
6,7 . (6) Mc
6,34 . (7) Mc
8,31 . (8) Mc
8,32 . (9) Mc
10,28 . (10) Mc
10,32 . (11) Mc
10,47 . (12) Mc
11,15 . (13) Mc
12,1 . (14) Mc
13,5 . (15) Mc
14,33 . (16) Mc
14,69 . (17) Mc
14,71 . 18) Mc
15,8 . Een vorm van het werkw. αρχομαι = archomai (beginnen, heersen) in Mc (27) .
Het is niet de eerste maal dat Jezus leraart . Reeds in Mc
1,21 en Mc
2,13 leraarde Jezus . In deze twee verzen bleef het bij de vermelding zonder
verdere inhoud aan het onderricht te geven . We staan hier aan het begin van
de parabelrede .
archomai (beginnen, aanvangen) | Mt | Mc | Lc | syn. | Mc | Mc 1 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | |
ind. aor. 3de p. enk. èrxato | 7 : (1) Mt 4,17 . (2) Mt 11,7 . (3) Mt 11,20 . (4) Mt 16,21 . (5) Mt 16,22 . (6) Mt 26,37 . (7) Mt 26,74 . | 18 : (1) Mc 1,45 . (2) Mc 4,1 . (3) Mc 5,20 . (4) Mc 6,2 . (5) Mc 6,7 . (6) Mc 6,34 . (7) Mc 8,31 . (8) Mc 8,32 . (9) Mc 10,28 . (10) Mc 10,32 . (11) Mc 10,47 . (12) Mc 11,15 . (13) Mc 12,1 . (14) Mc 13,5 . (15) Mc 14,33 . (16) Mc 14,69 . (17) Mc 14,71 . (18) Mc 15,8 . | (1) Lc 4,21 . (2) Lc 7,15 . (3) Lc 7,24 . (4) Lc 7,38 . (5) Lc 9,12 . (6) Lc 11,29 . (7) Lc 12,1 . (8) Lc 14,30 . (9) Lc 15,14 . (10) Lc 19,45 . (11) Lc 20,9 . | (1) Mt 11,7 // Lc 7,24 . (2) Mt 16,21 // Mc 8,31 . (3) Mt 16,22 // Mc 8,32 . (4) Mt 26,37 // Mc 14,33 . (5) Mt 26,74 // Mc 14,71 . (6) Mc 11,15 // Lc 19,45 . (7) Mc 12,1 // Lc 20,9 . | 18 | 1 : (1) Mc 1,45 . | 1 : Mc 4,1 . | 1 : (3) Mc 5,20 . | 3 : (4) Mc 6,2 . (5) Mc 6,7 . (6) Mc 6,34 . | 2 : (7) Mc 8,31 . (8) Mc 8,32 . | 3 : (9) Mc 10,28 . (10) Mc 10,32 . (11) Mc 10,47 . | 1 : (12) Mc 11,15 . | 1 : (13) Mc 12,1 . | 1 : (14) Mc 13,5 . | 3 : (15) Mc 14,33 . (16) Mc 14,69 . (17) Mc 14,71 . (18) Mc 15,8 . | 1 : (18) Mc 15,8 . | 76 | 35 | 41 | 7 | 18 | 11 | 1 | 4 |
Mc 4,1.4. actief inf. praes. διδασκειν = didaskein (onderrichten) van het werkw. διδασκω = didaskô (leren,
onderrichten) . Taalgebruik in de NT : didaskô
(leren) . Taalgebruik in de LXX : didaskô
(leren) . Bijbel (15) . OT (2)
. Ezr (1) : Ezr 7,10 . 2 Kr (1) : 2 Kr 17,7 . NT (13) . Mt (1) : Mt
11,1 . Mc (4) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
6,2 . (3) Mc
6,34 . (4) Mc
8,31 . Lc (1) : Lc
6,6 . Joh (1) : Joh
7,35 . Hnd (4) : (1) Hnd
1,1 . (2) Hnd
4,2 .(3) Hnd
4,18 . (4) Hnd
5,28 . Br. : (1) 1
Tim 2,12 . (2) Heb 5,12 . Een vorm van διδασκω = didaskô (leren, onderrichten) in de LXX (107) , in het NT (95) , in Mt (14) , in Mc (17) , in Lc (17), in Joh (6) . In Marcus in vier verzen telkens voorafgegaan door het werkwoord
ηρξατο = èrxato (hij begon) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
6,2 . (3) Mc
6,34 . (4) Mc
8,31 .
- In Mc 4,1 is het niet de eerste maal dat Jezus leraart . Reeds in Mc
1,21 en Mc
2,13 leraarde Jezus . In deze twee verzen blijft het bij de vermelding zonder
verdere inhoud aan het onderricht te geven . In Mc
4,1 staan we bij het begin van de parabelrede .
Het is de derde maal dat Jezus langs het meer gaat . Bij de eerste maal riep
hij de eerste vier leerlingen , bij de tweede maal de tollenaar Levi , nadat
hij langs het meer onderricht had gegeven . In Mc
4,1 onderricht Jezus voor de tweede maal langs het meer .
Mc 4,1.3.
- 4. ηρξατο διδασκειν = èrxato didaskein (hij begon te onderrichten) . Bijbel = NT (4) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
6,2 . (3) Mc
6,34 . (4) Mc
8,31 .
- ηρξατο κηρυσσειν = èrxato kèrussein (hij begon te verkondigen) . Bijbel = Mc (2) : (1) Mc 1,45 . (3) Mc
5,20 .
Mc 4,1.5. παρα = para . Afkorting . παρ' = par' (langs, vanwege) . Taalgebruik in het NT : para (langs) . Taalgebruik in de LXX : para (langs) . Taalgebruik in Mc : para (langs) . Mc (11) . (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 4,1 . (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 5,21 . (7) Mc 10,27 . (8) Mc 10,46 . (9) Mc 12,2 . (10) Mc 12,11 . (11) Mc 14,43 .
para | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 8 | Mc 10 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
para | 11 | 1 : Mc 1,16 . | 1 : Mc 2,13 . | 3 : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,15 . | 1 : Mc 5,21 . | 2 : (1) Mc 10,27 . (2) Mc 10,46 . | 2 : (1) Mc 12,2 . (2) Mc 12,11 . | 1 : Mc 14,43 . | 677 | 553 | 124 | 13 | 11 | 20 | 21 | 18 | 40 | 1 | 44 | 65 | |||||
par' | 4 | 1 : Mc 3,21 . | 1 : Mc 5,26 . | 1 : Mc 8,11 . | 1 : Mc 16,9 . | 238 | 178 | 60 | 4 | 4 | 8 | 10 | 10 | 22 | 2 | 16 | 26 | 21 | 1 | ||||||
totaal | 15 | 1 | 1 | 1 | 3 | 2 | 1 | 2 | 2 | 1 | 1 | 915 | 731 | 184 | 17 | 15 | 28 | 31 | 28 | 62 | 3 | 60 | 91 |
- παρα = para + gen. (vanwege) : (1) Mc
10,27 . (2) Mc
12,2 . (3) Mc
12,11 . (4 Mc
14,43 .
- παρα = para + acc. + plaatsbepaling (3X : την ὁδον = tèn hodon (langs de weg) : (1) Mc
4,4 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
10,46 . 4X : την θαλασσαν = tèn thalassan (langs het meer) : (1) Mc
1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc
4,1 . (4) Mc
5,21 .
-- 2X bij een roepingsverhaal : (1) Mc
1,16 . (2) Mc 2,13 .
-- 2X bij woord en daad van Jezus : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
5,21 .
- Voor de 4de maal wordt een vorm van παρα = para gebruikt . Voor de 3de maal is het in de uitdrukking παρα την θαλασσαν = para tèn thalassan (langs het meer) . In de eerste twee gevallen ging het om roeping van leerlingen .
Mc 4,1.6. bep. lidw. acc. vr. enk. την = tèn (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
9. | acc. vr. enk. tèn | 109 | 12 | 4 | 5 | 9 | 9 | 11 | 10 | 4 | 5 | 11 | 5 | 6 | 3 | 7 | 6 | 2 | 6161 | 4889 | 1272 | 180 | 109 | 149 | 121 | 198 | 404 | 111 | 438 | 559 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 4,1.7. acc. vr. enk. θαλασσαν = thalassan van het zelfst. naamw. θαλασσα = thalassa (zee, meer) . Taalgebruik in het NT : thalassa (zee meer) . Taalgebruik in de LXX : thalassa (zee meer) . Taalgebruik in Mc : thalassa (zee) . Mt (9) : (1) Mt 4,18 . (2) Mt 8,32 . (3) Mt 13,1 . (4) Mt 13,47 . (5) Mt 14,25 . (6) Mt 15,29 . (7) Mt 17,27 . (8) Mt 21,21 . (9) Mt 23,15 . Mc (9) : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 3,7 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 5,13 . (6) Mc 5,21 . (7) Mc 7,31 . (8) Mc 9,42 . (9) Mc 11,23 . Lc (1) : Lc 17,2 . . Joh (2) : (1) Joh 6,16 . (2) Joh 21,7 . Een vorm van θαλασσα = thalassa (zee, meer) in Mc in 16 verzen (18X) : (1) Mc 1,16 (2 vormen) . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 3,7 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 4,2 . (6) Mc 4,39 . (7) Mc 4,41 . (8) Mc 5,1 . (9) Mc 5,13 (2 vormen) . (10) Mc 5,21 . (11) Mc 6,47 . (12) Mc 6,48 . (13) Mc 6,49 . (14) Mc 7,31 . (15) Mc 9,42 . (16) Mc 11,23 .
thalassa (zee) | bijbel | OT | Pentateuch | Vroege prof. | 12 kl. prof. | Grote prof. | Hagiografen | dt. -can. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
4 | acc. vr. enk. thalassan | 185 | 145 | 31 | 33 | 12 | 39 | 23 | 7 | 40 | 9 | 9 | 1 | 2 | 8 | 1 | 10 | 19 | 21 | 1 | |
totaal | 446 | 359 | 70 | 69 | 34 | 91 | 67 | 28 | 87 | 15 | 18 | 3 | 9 | 10 | 8 | 24 | 36 | 45 | 6 | 2 |
thalassa (zee) | NT | Mt | Mt | Mc | Mc | Lc | Lc | Joh | Joh | // | |
4 | acc. vr. enk. thalassan | 40 | 9 | 9 : (1) Mt 4,18 . (2) Mt 8,32 . (3) Mt 13,1 . (4) Mt 13,47 . (5) Mt 14,25 . (6) Mt 15,29 . (7) Mt 17,27 . (8) Mt 21,21 . (9) Mt 23,15 . | 9 | 9 : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 3,7 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 5,13 . (6) Mc 5,21 . (7) Mc 7,31 . (8) Mc 9,42 . (9) Mc 11,23 . | 1 | 1 : Lc 17,2 . | 2 | 2 : (1) Joh 6,16 . (2) Joh 21,7 . | (1) Mt 4,18 // Mc 1,16 . (2) Mt 8,32 // Mc 5,13 . (3) Mt 13,1 // Mc 4,1 . (4) Mt 14,25 // Mc 6,48 . (5) Mt 15,29 // Mc 7,31 . (5) Mt 21,21 // Mc 11,23 . |
totaal | 87 | 15 | 15 | 18 | 18 | 3 | 3 | 9 | 9 |
- Hebreeuws : יָם = jâm (zee, meer, stroom) . Taalgebruik in Tenakh : jâm (zee, meer, stroom) . Getalwaarde : jod = 10 , mem = 13 of 40 ; totaal : 23 OF 50 (2 X 5²) . Structuur : 1 - 4 . De som van de elementen is telkens 5 .
- Ned. : zee . Arabisch : بحر = bahr (zee) . Taalgebruik in de Qoran : bahr (zee) . D. : See . E. : sea . Fr. : mer . Gr. : θαλασσα = thalassa (zee, meer) . Taalgebruik
in het NT : thalassa
(zee meer) . Hebr. : יָם = jâm (zee, meer, stroom) . Taalgebruik in Tenakh : jâm (zee, meer, stroom) . Lat. : mare .
Mc 4,1.6.
- 7. την θαλασσαν = tèn thalassan (de zee, het meer) . LXX (73) . NT (37/40) . Mt (9) : (1) Mt
4,18 . (2) Mt
8,32 . (3) Mt
13,1 . (4) Mt
13,47 . (5) Mt
14,25 . (6) Mt
15,29 . (7) Mt
17,27 . (8) Mt
21,21 . (9) Mt
23,15 . Mc (9) : (1) Mc
1,16 . (2) Mc
2,13 . (3) Mc
3,7 . (4) Mc
4,1 . (5) Mc
5,13 . (6) Mc
5,21 . (7) Mc
7,31 . (8) Mc
9,42 . (9) Mc
11,23 . Lc (1) : Lc
17,2 . . Joh (2) : (1) Joh
6,16 . (2) Joh
21,7 . Hnd (6) . Apk (10) . Niet in drie verzen :
(1) Hnd
10,6 . (2) Hnd
10,32 . (3) Heb
11,29 .
- הַּיָּם = hajjâm (de zee) < bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. יָם = jam . Tenakh (127) . Pentateuch (28) . Eerdere Profeten (19) . Latere Profeten (36) . 12 Kleine
Profeten (19) . Geschriften (25) .
Mc 4,1.5.
- 7. παρα την θαλασσαν = παρα την θαλασσαν (langs de zee) . NT (7) .
Mt (3) : (1) Mt
4,18 . (2) Mt
13,1 . (3) Mt 15,29 . Mc (4) : (1) Mc
1,16 . (2) Mc
2,13 . (3) Mc
4,1 . (4) Mc
5,21 . Parallellen : (1) Mt
4,18 // Mc
1,16 . (2) Mt
13,1 // Mc
4,1 . Na de overlevering van Johannes de Doper ging Jezus naar Galilea
, naar Kafarnaüm , aan het meer van Galilea . Bij nakend gevaar kon hij
het meer oversteken . Eerst ging hij vroegere leerlingen van Johannes de Doper
opzoeken en riep hij hen tot zijn leerlingen (Mc
1,16) . Dat is ook het geval met Levi (Mc
2,13) . Vanuit de veiligheid van een boot onderrichtte Jezus de menigte
(Mc 4,1)
. Later blijkt die zee (Mc
4,35-41) die veiligheid niet te bieden die men van haar verwachtte . Ze
werd doodsbedreiging . Uiteindelijk kwamen Jezus en zijn leerlingen veilig aan
de overkant aan , in het land van de Gerasenen . In Mc
5,21 is hij terug .
- Mc : (1) Mc
1,16 . (2) Mc
2,13 : παλιν παρα την θαλασσαν = palin (opnieuw) para tèn thalassan (langs het meer) . STAP
VOOR STAP !
Mc 4,1.4. - 7. διδασκειν παρα την θαλασσαν = didaskein παρα την θαλασσαν (onderrichten langs de zee) . Het is niet verwonderlijk dat Jezus onderricht langs het meer . In Mc 1,16 riep hij de eerste leerlingen , in Mc 2,13 de tollenaar Levi tot leerling . In Mc 3,7 week Jezus uit omdat Farizeeën en Herodianen hem willen laten verdwijnen . Jezus riep 12 leerlingen om te symboliseren dat allen geroepen zijn . In Mc 3, 20-35 bestaat het Messiaans project in het broer-zus-moeder van elkaar worden . Het onderrichten of leren (als leraar) heeft niet alleen met woordelijk onderricht te maken , maar ook met het leren leven als broer en zus en moeder . Dit zal als achtergrondmuziek blijven klinken tijdens de parabelrede . Terwijl verdwijning dreigt , wordt werk gemaakt aan het leren samen leven . Zo zullen de gemeenschappen het ervaren na 70 na Chr. . Overleveringen en verdwijningen zullen voorkomen , maar de krachten bundelen , niemand uitsluiten , een broederlijke samenleving uitbouwen is de uitdaging .
Mc 4,1.8. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 . 3X in Mc 4,1 : zie 1 , 8 en 22 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 4,1.9.
med. ind. praes. 3de pers. enk. συναγεται = sunagetai (het 'volk' verzamelt zich) van het
werkw. συναγω = sunagô (samendrijven, verzamelen) . Taalgebruik in NT : sunagô
(samendrijven, verzamelen) . Taalgebruik in de LXX : sunagô
(samendrijven, verzamelen) . Bijbel (2) . LXX (1) : Sir 13,16 . NT (1) : Mc
4,1 .
Een vorm van συναγω = sunagô (verzamelen) in de LXX (377) , in het NT (59) , in Mc (5) : (1) Mc
2,2 .
(2) Mc 4,1 .
(3) Mc
5,21.
(4) Mc
6,30 .
(5) Mc 7,1 . Een vorm van συναγω = sunagô is 127 X vertaling van ´âsaph
, 73 X van qâbhatz , 8 X van qâhal . Nog 47 andere Hebreeuwse
woorden worden met συναγω = sunagô weergegeven .
Telkens wordt er rond Jezus verzameld . In het werkw. συναγω = sunagô (samendrijven, verzamelen) zien we het zelfst. naamw. συναγωγη = sunagôgè (synagoge) . Het verzamelen van het volk is niet gebonden aan de plaats synagoge , aan de verantwoordelijken van de synagogen , aan het ritueel van de synagoge . Het onderricht vindt plaats midden in het leven .
Mc 4,1.10. προς = pros (naar, bij) . Taalgebruik in het NT : pros (naar, bij) . Taalgebruik in de LXX : pros (naar, bij) . Taalgebruik in Mc : pros (naar, bij) . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,41 .
pros (bij) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
3919 | 3272 | 647 | 41 | 62 | 158 | 91 | 122 | 166 | 7 | 261 | 352 |
- Hebreeuws . ´l : voorzetsel
אֶל = ´èl (naar, tot) OF godsnaam El . De verkorte vorm van de godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm is אֵל = ´el
. OF ontkenning עַל = ´al (niet)
. Taalgebruik in Tenakh : ´èl . Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld)
. Structuur : 1 - 3 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (3626) . Pentateuch (1096) . Eerdere Profeten (1070) . Latere
Profeten (655) . 12 Kleine Profeten (142) . Geschriften (662) .
- Arabisch . إلي = ´ilâ (naar) . Taalgebruik in de Qoran : ´ilâ (naar) .
Mc 4,1.9. - 10. een vorm van het werkw. συναγω = sunagô (samendrijven, samenvoeren) + προς = pros (naar) in Mc (3) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 6,30 . (3) Mc 7,1 . In Mc 5,21 : επ' = ep' (bij)
Mc 4,1.11. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc : persoonlijk voornaamwoord . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,36 . (5) Mc 4,38 .
autos enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
4 | acc. mann. enk. auton | 146 | 11 | 4 | 12 | 5 | 12 | 8 | 9 | 6 | 16 | 8 | 7 | 12 | 1 | 14 | 17 | 4 | 2872 | 2032 | 840 | 114 | 146 | 184 | 154 | 136 | 85 | 21 | 598 | 752 |
totaal | 413 | 35 | 17 | 27 | 14 | 34 | 34 | 18 | 33 | 32 | 30 | 18 | 25 | 9 | 47 | 34 | 6 | 12884 | 9893 | 2991 | 510 | 413 | 593 | 475 | 350 | 504 | 146 | 1670 | 2145 |
Mc 4,1.10. - 11. προς αυτον = pros auton (naar hem, bij hem) . Naar Jezus in Mc (14 / 15) : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 1,45 . (4) Mc 2,3 . (5) Mc 2,13 . (6) Mc 3,8 . (7) Mc 3,13 . (8) Mc 3,31 . (9) Mc 4,1 . (10) Mc 7,1 . (11) Mc 9,20 . (12) Mc 10,1 . (13) Mc 12,13 . (14) Mc 12,18 .
pros (bij) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | |
2 | + auton (hem) | 1 + 14 = 15 | 1 : Mc 1,5 . + 3 : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 1,45 . | 2 : 4) Mc 2,3 . (5) Mc 2,13 . | 3 : (6) Mc 3,8 . (7) Mc 3,13 . (8) Mc 3,31 . | 1 : (9) Mc 4,1 . | 1 : (10) Mc 7,1 . | 1 : (11) Mc 9,20 . | 1 : (12) Mc 10,1 . | 2 : (13) Mc 12,13 . (14) Mc 12,18 . |
Mc 4,1.12. nom. mann. enk. οχλος = ochlos (menigte) . Taalgebruik
in het NT : ochlos
(menigte) . Taalgebruik
in de LXX : ochlos
(menigte) . Taalgebruik in Mc : ochlos
(menigte) . Met één uitzondering (Mc
10,1) gebruikt Mc οχλος = ochlos (menigte) in het enk . Mt (6) : (1) Mt
9,35 . (2) Mt 13,2 . (3) Mt
20,29 . (4) Mt
20,31 . (5) Mt 21,8 . (6) Mt
26,47 . Mc (13) : (1) Mc
2,13 . (2) Mc
3,20 . (3) Mc
3,32 . (4) Mc
4,1 . (5) Mc
5,21 . (6) Mc
5,24a - Mc
5,24b . (7) Mc
9,15 . (8) Mc
9,25 . (9) Mc
11,18 . (10) Mc
12,37 . (11) Mc
12,41 . (12) Mc
12,43 . (13) Mc
15,8 . Lc (9) : (1) Lc
5,29 . (2) Lc
6,17 . (3) Lc
6,19 . (4) Lc
7,11 . (5) Lc
7,12 . (6) Lc
8,40 . (7) Lc
9,37 . (8) Lc
13,17 . (9) Lc
22,47 . Joh (12) : (1) Joh
6,2 . (2) Joh
6,5 . (3) Joh
6,22 . (4) Joh
6,24 . (5) Joh
7,20 . (6) Joh
7,49 . (7) Joh
12,9 . (8) Joh
12,12 . (9) Joh
12,17 . (10) Joh
12,18 . (11) Joh
12,29 . (12) Joh
12,34 . In deze gevallen is οχλος = ochlos (menigte) onderwerp . Zoals vaak volgt op een verhaal met het volk een verhaal in een huis
. Een vorm van οχλος = ochlos in de LXX (55) , in het NT (174) , in Hnd (22) . Joh (12) . In de LXX is οχλος = ochlos de vertaling van 9 Hebreeuwse werkwoorden .
- Mc 4 (1) : Mc
4,1 (2X , zie 25 in dit vers) . Meestal is er sprake van het 'samen-stromen'
(Mc 4,1 : sunagetai) van het volk . Na een verhaal met het volk volgt vaak een verhaal
in een huis . In Mc 4 : afzonderlijk in Mc
4,10 .
ochlos (menigte) | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 15 | syn. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. mann. enk. ochlos | (1) Mc 2,13 . | 2 : (1) Mc 3,20 . (2) Mc 3,32 . | (1) Mc 4,1 . | 2 : (1) Mc 5,21 . (2) Mc 5,24a - Mc 5,24b . | 2 : (1) Mc 9,15 . (2) Mc 9,25 . | (1) Mc 11,18 . | 3 : (1) Mc 12,37 . (2) Mc 12,41 . (3) Mc 12,43 . | (1) Mc 15,8 . | 28 | 49 | 4 | 45 | 6 | 13 | 9 | 12 | 4 | 1 | 28 | 40 | |||||
totaal enk. en mv. | 2 | 3 | 2 | 5 | 2 | 3 | 4 | 4 | 2 | 2 | 4 | 1 | 2 | 212 | 39 | 173 | 50 | 36 | 41 | 20 | 23 | 3 | 127 | 147 |
Mc 4,1.8.
- 13.
- Mc 2,13 : kai pas ho ochlos èrcheto pros auton (en heel het volk ging naar hem)
.
- Mc 4,1 : και = kai sunagetai pros auton ochlos pleistos (en een zeer talrijke menigte stroomt
naar hem bijeen) .
STAP VOOR STAP !
STAP VOOR STAP !
- Mc 5,21 : sunèchthè ochlos polus = verzamelde zich een grote menigte .
- Mc 4,1 : kai sunagetai pros auton ochlos pleistos = en een zeer grote menigte verzamelde
zich bij hem .
In Mc 4,1 verzamelde zich een zeer grote menigte bij Jezus langs de rechteroever van het
meer van Galilea . In Mc
5,21 verzamelde zich een grote menigte (opnieuw) aan de rechteroever van
het meer nadat Jezus (en zijn leerlingen) was teruggekomen van een oversteken
naar de andere oever .
Mc 4,1.15. εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,7 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,15 . (5) Mc 4,18 . (6) Mc 4,22 . (7) Mc 4,35 . (8) Mc 4,37 .
eis (naar) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
6930 | 5336 | 1594 | 215 | 151 | 210 | 181 | 260 | 504 | 73 | 576 | 757 | 427 | 77 | 13 | 5 | 6 | 8 | 11 | 14 | 9 | 10 | 11 | 13 | 8 | 7 | 8 | 20 | 3 | 5 |
- Ned. : naar . D. : nach . E. : for . Fr. : vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Grieks : εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Lat. : in / ad .
Mc 4,1.16. nom. + acc. onz. enk. πλοιον = ploion (boot) . Taalgebruik in het NT : ploion (boot) . Taalgebruik in de LXX : ploion (boot) . Taalgebruik in Mc. : ploion (boot) . Een vorm van πλοιον = ploion (boot) in 3 verzen van Mc 4 : (1) Mc 4,1 (εις πλοιον = eis ploion (in een boot) . (2) Mc 4,36 a (dat. : εν τῳ πλοιῳ = en tô(i) ploiô(i) (in de boot) . (3) Mc 4,36 b (nom. : πλοια = ploia (boten) . (4) Mc 4,37 a (acc. : εις το πλοιον = eis to ploion (in de boot) . (5) Mc 4,37 b : (acc. : το πλοιον = to ploion (de boot) .
ploion (boot) | Mc | Mc 1 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. + acc. onz. enk. ploion | 7 | 2 : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,37 . | 1 : Mc 5,18 . | 3 : (1) Mc 6,45 . (2) Mc 6,47 . (3) Mc 6,51 . | 1 : Mc 8,10 . | 37 | 6 | 31 | 9 | 7 | 2 | 4 | 9 | 18 | 22 | |||||
2 | gen. onz. enk. ploiou | 2 | 1 : Mc 5,2 . | 1 : Mc 6,54 . | 14 | 2 | 12 | 1 | 2 | 1 | 2 | 6 | 4 | 6 | |||||||
3 | dat. onz. enk. ploiô(i) | 6 | 2 : (1) Mc 1,19 . (2) Mc 1,20 . | 1 : Mc 4,36 . | 1 : Mc 5,21 . | 1 : Mc 6,32 . | 1 : Mc 8,14 . | 15 | 1 | 14 | 3 | 6 | 1 | 4 | 10 | 10 | |||||
4 | nom. + acc. onz. mv. ploia | 1 | 1 : Mc 4,36 . | 23 | 18 | 5 | 1 | 3 | 1 | 4 | 4 | 1 | |||||||||
totaal | 16 | 2 | 4 | 3 | 5 | 2 | 102 | 38 | 64 | 13 | 16 | 8 | 6 | 19 | 1 | 1 | 37 | 43 |
De verhalen rond de boot kunnen we in drie groepen indelen :
- de tweede groep rond Mc 4,1-5,21 met het verhaal van de stormstilling (Mc
4,35-41) : (6 , 7X) : (1) Mc
4,1 (εις πλοιον = eis ploion = in een boot) . (2) Mc
4,36 (εν τῳ πλοιῳ = en tô(i) ploiô(i) (in de boot) + (αλλα πλοια = alla ploia = de andere
boten) . (3) Mc
4,37 (εις το πλοιον = eis to ploion (tegen de boot) . (4) Mc
5,2 (εκ του πλοιου = ek tou ploiou = uit de boot) . (5) Mc
5,18 (εις το πλοιον = eis to ploion = in de boot) . (6) Mc
5,21 (εν τῳ πλοιῳ = en tô(i) ploiô(i) = in de boot) .
- Een vorm van πλοιον = ploion (boot) in 3 verzen van Mc 4 : (1) Mc
4,1 (εις πλοιον = eis ploion (in een boot) . (2) Mc
4,36 a (dat. : εν τῳ πλοιῳ = en tô(i) ploiô(i) (in de boot) . (3) Mc
4,36 b (nom. : πλοια = ploia = boten) . (4) Mc
4,37 a (acc. : εις το πλοιον = eis to ploion (in de boot) . (5) Mc
4,37 b : (acc. : το πλοιον = to ploion (de boot) .
Mc 4,1.15.
- 16.
- εις πλοιον = eis ploion (in een boot) : Mc
4,1 .
- εις το πλοιον = eis to ploion (in de boot) : LXX (1) . NT (19) . Mt (6) . Mc (6) : (1) Mc
4,37 . (2) Mc
5,18 . (3) Mc
6,45 . (4) Mc
6,51 . (5) Mc
8,10 . (6) Mc 8,13 . In vier verzen in combinatie met een vorm van εμβαινω = embainô (inklimmen)
: (1) Mc
4,1 . (2) Mc
5,18 . (3) Mc
6,45 . (4) (5) Mc
8,10 . In Mc
6,51 in combinatie met een vorm van αναβαινω = anabainô (omhoogklimmen) .
Mc 4,1.17. actief part. aor. acc. mann. enk. εμβαντα = embanta (inklimmende) van het werkw. εμβαινω = embainô (inklimmen, beklimmen, klimmen in) . Taalgebruik in het NT : embainô (inklimmen) . Taalgebruik in de LXX : embainô (inklimmen) . Taalgebruik in Mc : embainô (inklimmen) . Mt (1) : Mt 13,2 . Mc (1) Mc 4,1 . Een vorm van εμβαινω = embainô in de LXX (4) : (1) Jon . (2) Nah 3,14 . (3) 1 Mak 15,37 . (4) 2 Mak 12,3 , in het NT (17) , in Lc (3) : (1) Lc 5,3 . (2) Lc 8,22 . (3) Lc 8,37 .
embainô (inklimmen) . | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | act. part. pr. gen. mann. enk. embainontos |
1 | 1 | 1 : Mc 5,18 . | 1 | 1 | |||||||||
2 | act. part. aor. nom. mann. enk. embas | 6 | 1 | 5 | 1 | 2 : (1) Mc 8,10 . (2) Mc 8,13 . | 2 | 5 | 5 | ||||||
3 | act. part. aor. acc. mann. enk. embanta | 2 | 2 | 1 : Mt 13,2 . | 1 : Mc 4,1 . | 2 | 2 | ||||||||
4 | act. inf. aor. embènai | 3 | 1 | 2 | 1 | 1 : Mc 6,45 . | 2 | 2 | |||||||
totaal | 12 | 2 | 10 | 3 | 5 | 2 | 10 | 10 |
Mc 4,1.15.
- 17. eis ploion embanta (in een boot ingeklommen) .
- eis (to) ploion ( in een / de boot) . In vier verzen in combinatie met embainô
(inklimmen) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
5,18 . (3) Mc
6,45 . (4) Mc
8,10 . In Mc
6,51 in combinatie met anabainô (opklimmen) . Omwille van de grote
massa klimt Jezus in een boot van waaruit hij onderricht . In de boot stappen
heeft hier nog niet de bedoeling om naar de overzijde te varen .
Mc 4,1.19. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .
en (in) . | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
119 | 13 | 7 | 2 | 13 | 9 | 12 | 5 | 9 | 7 | 10 | 9 | 7 | 7 | 5 | 4 | 11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Ned. in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : en . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Hebreeuws : בְּ = bë . Latijn : in .
Mc 4,1.20. bep. lidw. dat. vr. enk. τῃ = tè(i) (de) van het bepaald lidw. ἡ = hè . Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc (68) . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,35 . (4) Mc 4,38 . (5) Mc 4,39 .
lidw. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
7. | dat. vr. enk. tè(i) | 3381 | 2631 | 750 | 94 | 55 | 119 | 64 | 122 | 264 | 32 | 268 | 332 |
Totaal | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Ned. : de . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 4,1.21. dat. vr. enk. θαλασσῃ = thalassè(i) van het zelfst. naamw. θαλασσα = thalassa (zee, meer) . Taalgebruik in het NT : thalassa (zee meer) . Taalgebruik in de LXX : thalassa (zee meer) . Mc (4) : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,39 . (4) Mc 5,13 . Parallel : Mt 8,26 // Mc 4,39 . Een vorm van θαλασσα = thalassa (zee, meer) in Mc in 16 verzen (18X) : (1) Mc 1,16 (2 vormen) . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 3,7 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 4,2 . (6) Mc 4,39 . (7) Mc 4,41 . (8) Mc 5,1 . (9) Mc 5,13 (2 vormen) . (10) Mc 5,21 . (11) Mc 6,47 . (12) Mc 6,48 . (13) Mc 6,49 . (14) Mc 7,31 . (15) Mc 9,42 . (16) Mc 11,23 .
thalassa (zee) | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 9 | Mc 11 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
3 | dat. vr. enk. thalassè(i) | 1 | 2 | 1 | 36 | 23 | 13 | 2 | 4 | 1 | 1 | 2 | 3 | 7 | 7 | 2 | ||||||||
totaal | 2 | 1 | 1 | 4 | 4 | 3 | 1 | 1 | 1 | 446 | 359 | 87 | 15 | 18 | 3 | 9 | 10 | 8 | 24 | 36 | 45 | 6 | 2 |
thalassa (zee) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 9 | Mc 11 | |
3 | dat. vr. enk. thalassè(i) | 4 | 1 : Mc 1,16 . | 2 : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,39 . | 1 : Mc 5,13 . | ||||||
totaal | 18 | 2 | 1 | 1 | 4 | 4 | 3 | 1 | 1 | 1 | |
en tè(i) thalassè(i) (op het meer) | (1) Mc 1,16 . | (2) Mc 4,2 . | (4) Mc 5,13 . | * (1)) Mc 6,47 . | |||||||
totaal | 17/18 | 2 / 2 | 1 / 1 | 1 / 1 | 3 / 4 | 4 / 4 | 3 / 3 | 1 / 1 | 1 / 1 | 1 / 1 |
Mc 4,1.19. - 21. εν τῃ θαλασσῃ = en tè(i) thalassè(i) (in de zee) . LXX (6) . NT (9) : (1) Mt 8,24 . (2) Mc 1,16 . (3) Mc 4,1 . (4) Mc 5,13 . (5) Lc 17,6 . (6) 1 Kor 10,2 . (7) Apk 8,9 . (8) Apk 16,3 . (9) Apk 18,19 . In 3 ( / 4) in Mc ; niet in Mc 4,39 .
Mc 4,1.22. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 . 3X in Mc 4,1 : zie 1 , 8 en 22 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 4,1.24. Een vorm van pas (ieder, elk, al) , bijvoegl. naamw. . Taalgebruik in het N.T. : pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in Mc : pas (ieder, elk, alles) . Hebr. kol . Lat. omnis . Fr. tout . Ned. elk , ieder . Mc 4 (6) : (1) Mc 4,1 (pas : nom. mann. enk.) . (2) Mc 4,11 (panta : nom. onz. mv.) . (3) Mc 4,13 (pasas : acc. vr. mv.) . (4) Mc 4,31 (pantôn : gen. mv.) . (5) Mc 4,32 (pantôn : gen. mv.) . (6) Mc 4,34 (panta : acc. onz. mv.) .
Mc 4,1.25.
bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,3 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,6 . (5) Mc
4,14 . (6) Mc
4,15 . (7) Mc
4,21 . (8) Mc
4,25 . (9) Mc
4,27 . (10) Mc
4,29 . (11) Mc
4,39 . (12) Mc
4,41 .
Mc 4,1.26. zelfst. naamw. nom. mann. enk. ochlos (menigte) . Taalgebruik in het N.T. : ochlos (menigte) . Taalgebruik in Mc : ochlos (menigte) . Met één uitzondering (Mc 10,1) gebruikt Mc ochlos (menigte) in het enk . Mc (13) : (1) Mc 2,13 . (2) Mc 3,20 . (3) Mc 3,32 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 5,21 . (6) Mc 5,24a - Mc 5,24b . (7) Mc 9,15 . (8) Mc 9,25 . (9) Mc 11,18 . (10) Mc 12,37 . (11) Mc 12,41 . (12) Mc 12,43 . (13) Mc 15,8 . In deze gevallen is ochlos (menigte) onderwerp . Mc 4 (1) : Mc 4,1 (2X , zie 25 in dit vers) . Na een verhaal met het volk volgt vaak een verhaal in een huis .
Mc 4,1.23. - 25. pas ho ochlos (de hele menigte) . Mc (4) : (1) Mc 2,13 . (2) Mc 4,1 . (3) Mc 9,15 . (4) Mc 11,18 .
Mc 4,1.29. επι = epi (op, bij) . Afkortingen : επ' = ep' en εφ' = ef' . Taalgebruik in het NT : epi (op, bij) . Taalgebruik in de LXX : epi (op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi (op, bij) . Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,16 . (4) Mc 4,20 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,38 .
epi (op, bij) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
epi | 51 | 1 | 4 | 1 | 8 | 9 | 1 | 3 | 5 | 2 | 2 | 1 | 7 | 3 | 2 | 2 | 4540 | 3946 | 594 | 91 | 51 | 104 | 22 | 120 | 117 | 89 | 246 | 268 | |
ep | 14 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 | 3 | 1 | 1 | 1320 | 1179 | 141 | 13 | 14 | 25 | 13 | 24 | 30 | 22 | 52 | 65 | ||||||
ef | 6 | 3 | 1 | 1 | 1 | 430 | 348 | 82 | 10 | 6 | 20 | 1 | 17 | 25 | 3 | 36 | 37 | ||||||||||||
Totaal | 71 | 2 | 4 | 4 | 8 | 1 | 10 | 1 | 4 | 7 | 4 | 5 | 4 | 8 | 3 | 4 | 2 | 6290 | 5473 | 817 | 114 | 71 | 149 | 36 | 161 | 172 | 114 | 334 | 370 |
- Ned. : op , naar, bij . D. : bei . E. : at . Fr. : à . Lat. : ad .
Mc 4,1.30. bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,31 .
Mc 4,1.31. gen. vr. enk. gès (van de aarde) van het zelfst. naamw. gè (aarde) . Taalgebruik in Mc 4 : gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde). Mc 4 (4) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,31 .
Mc 4,2 - Mc 4,2 : 125. Inleiding tot de gelijkenisrede - Mc 4,1-2 - Mt 13,1-3a - Lc 8,4 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,1 - Mc 4,2 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 2 En Hij leerde hun veel dingen door gelijkenissen, en Hij
zeide in Zijn lering tot hen:
King James Bible .[2] And he taught them many things by parables, and said unto
them in his doctrine,
Luther-Bibel . 2 Und er lehrte sie vieles in Gleichnissen; und in seiner Predigt
sprach er zu ihnen:
Tekstuitleg van Mc 4,2 . Twee nevenschikkende zinnen die parallel zijn opgebouwd . Het vers telt 13 woorden , 27 lettergrepen en 64 letters ; de eerste nevenschikkende zin telt 6 woorden en 14 lettergrepen ; de tweede nevenschikkende zin telt 7 woorden en 13 lettergrepen .
Mc 4,2a | kai (en) | edidasken (hij leerde) | en (in) | parabolais (parabels) | polla (veel) |
Mc 4,2b | kai (en) | elegen (hij zei) | en (in) | tè(i) didachè(i) autou (in zijn lering) |
Door de paralelle opbouw staat elegen (hij zei) vooraan de zin , en niet achteraan , want meestal volgt dan een citaat .
Mc 4,2.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
- Met dit nevenschikkend voegwoord και = kai (en) wordt de perikope Mc 3,20-21.31-35
(de ware huisgenoten van Jezus) met de parabelrede (Mc 4,1-34) verbonden .
Mc 4,2.2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. εδιδασκεν = edidasken (en hij onderrichtte) van het werkw. διδασκω = didaskô (leren,
onderrichten) . Taalgebruik in de NT : didaskô
(leren) . Taalgebruik in de LXX : didaskô
(leren) . Mc (6) : (1) Mc
1,21 . (2) Mc
2,13 . (3) Mc
4,2 . (4) Mc
9,31 . (5) Mc
10,1 . (6) Mc
11,17 . Lc (2) : (1) Lc
4,15 . (2) Lc
5,3 . Een vorm van διδασκω = didaskô (leren, onderrichten) in de LXX (107) , in het NT (95) , in Mt (14) , in Mc (17) , in Lc (17), in Joh (6) .
- Verdubbeling met de klinker i in het praesens . Dit werkw. behoudt de verdubbeling in alle tijden . De stam dak is nog versterkt met het suffix sk . Zie Van der Vorst , blz. 208 .
didaskô (leren, onderrichten) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ind. imperf. 3de pers. enk. edidasken | 15 | 1 : Neh 8,8 . | 14 | 2 : (1) Mt 5,2 . (2) Mt 13,54 . | 6 : (1) Mc 1,21 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 4,2 . (4) Mc 9,31 . (5) Mc 10,1 . (6) Mc 11,17 . | 2 : (1) Lc 4,15 . (2) Lc 5,3 . | 2 : (1) Joh 7,14 . (2) Joh 8,2 . | 1 : Hnd 18,25 . | 1 : Apk 2,14 . | 10 : (1) Lc 5,3 //Mc 4,2 . | 12 |
- Auto-didact : iemand die door zelfstudie kennis (lering) heeft
verworven . Didactiek : leer van het onderrichten . Lat. docere (doctor) . Cfr
docent , documentatie .
-
De eerste maal onderrichtte Jezus in de synagoge van Kafarnaüm , waarnaar
hij was gegaan (Mc
1,21) . In Mc 2,13 onderricht Jezus langs het meer , nadat de hele massa naar
hem was gekomen . Niet alleen de plaats van onderricht verschilt , maar ook de inhoud van het onderricht aan zee is rijker dan dat in de synagoge van Kafarnaüm . Er is heel wat gebeurd tussen het eerste en het tweede onderricht . De pericope die voorafgaat is die van de genezing van de lamme en de zondenvergeving . De inhoud van het onderricht kan dus ook zondenvergeving zijn .
- Ned. : doceren (onderrichten) . Grieks : διδασκω = didaskô (leren,
onderrichten) . Taalgebruik in de NT : didaskô
(leren) .
Mc 4,2.3. acc. mann. mv. αυτους = autous (hen) van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Mc (40) . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,15 .
autoi | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
8 | acc. mann. mv. autous | 40 | 3 | 1 | 4 | 2 | 2 | 6 | 6 | 4 | 4 | 1 | 3 | 1 | 2 | 1 | 1991 | 1652 | 339 | 46 | 40 | 83 | 18 | 95 | 32 | 25 | 169 | 187 |
Mc 4,2.2. - 3. εδιδασκεν αυτους = edidasken autous (hij onderrichtte hen) . Mc (3 / 6) : (1) Mc 2,13 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 10,1 . Na het samenstromen van het volk onderricht Jezus de menigte : (1) Mc 2,13 . (2) Mc 4,2 . STAP VOOR STAP !
Mc 4,2.4.
en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,8 . (5) Mc
4,11 . (6) Mc
4,17 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,24 . (9) Mc
4,28 . (10) Mc
4,30 . (11) Mc
4,35 . (12) Mc
4,36 . (13) Mc
4,38 .
Mc 4,2.5.
dat. vr. mv. parabolais (parabels, gelijkenissen) van het zelfst. naamw. van
het zelfst. naamw. parabolè (parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in het
N.T. : parabolè
(parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in Mc : parabolè
(parabel, gelijkenis) . Paraballô : naast elkaar werpen , vergelijken
.
Mc (5) : (1) Mc
3,23 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,11 . (4) Mc
4,33 . (5) Mc
12,1 . Een vorm van parabolè (parabel, gelijkenis) in Mc in 13 verzen
.
- en parabolais (in parabels, gelijkenissen) . Mc (4 / 5) . Mc (4) : (1) Mc
3,23 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,11 . (4) Mc
12,1 .
- met een vorm van legô (zeggen) :
-- Mc
3,23 : en parabolais elegen autois (in parabels zei hij hen) .
-- Mc 4,2 : kai edidasken autous en parabolais polla kai elegen autois en tè didachè autou
(hij onderrichtte hen in parabels en hij zei hen in zijn onderricht) .
- met een vorm van lalô (spreken) :
-- Mc
4,33 : kai toiautais parabolais pollais elalei autois (en met vele dergelijke
parabels sprak hij hen) .
-- Mc 12,1 : kai èrxato autois en parabolais lalein (en hij begon hen in parabels te spreken)
.
Mc 4,2.6.
nom. + acc. onz. mv. polla (veel) van het bijvoegl. naamw. polus (veel) . Taalgebruik
in het N.T. : polus
(veel) . Taalgebruik in Mc : polus
(veel) .
Mc (21) : (1) Mc
1,34 . (2) Mc
1,45 . (3) Mc
3,12 . (4) Mc
4,2 . (5) Mc
5,10 . (6) Mc
5,23 . (7) Mc
5,26 . (8) Mc
5,38 . (9) Mc
5,43 . (10) Mc
6,13 . (11) Mc
6,20 . (12) Mc
6,23 . (13) Mc
6,34 . (14) Mc
7,4 . (15) Mc
7,13 . (16) Mc
8,31 . (17) Mc
9,12 . (18) Mc
9,26 . (19) Mc
10,22 . (20) Mc
12,41 . (21) Mc
15,3 .
Mc 4,2.7.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc (555) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
Mc 4,2.8. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ελεγεν = elegen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . Mc (31) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in Mc 4 (11) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,26 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,38 . (11) Mc 4,41 . in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) , in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 .
elegen (hij zei) | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | syn. | ev. | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 15 | |
1 | elegen (hij zei) | 81 | 10 | 71 | 3 | 31 | 19 | 13 | 4 | 1 | 53 | 66 | 1 : Mc 2,27 | 1: Mc 3,23 . | 7 : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . | 3 : (1) Mc 5,8 . (2) Mc 5,28 . (3) Mc 5,30 . | 4 : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 6,10 . (3) Mc 6,16 . (4) Mc 6,18 . | 4 : (1) Mc 7,9. (2) Mc 7,14 . (3) Mc 7,20 . (4) Mc 7,27 . | 2 : (1) Mc 8,21 . (2) Mc 8,24 . . | 3 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,24 . (3) Mc 9,31. | 1 : Mc 11,17 . | 2 : (1) Mc 12,35 . (2) Mc 12,38 . | 1 : Mc 14,36 . | 2 : (1) Mc 15,12 . (2) Mc 15,14 . |
- In Mc 4,2 leidt ελεγεν = elegen (hij zei) de parabel van de zaaier in (Mc 4,3-8) . Mc gebruikt
in Mc 4,2 ελεγεν = elegen (hij zei) voor de eerste maal in een reeks van 3 en 4 .
In Mc 4 wordt in totaal 13X een vorm van het werkwoord λεγω = legô (zeggen) gebruikt
(8X in de parabelrede en 5X in het stormstillingsverhaal) . Naast de zeven boven
genoemde verzen 2X act. ind. praesens 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc
4,35 , 2X ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) : (1) Mc
4,39 . (2) Mc
4,40 , 1X ind. praesens 3de pers. mv. λεγουσιν = legousin (zij zeggen) in Mc
4,38 en 1X ind. imperf. 3de pers. mv. ελεγον = elegon (zij zeiden) in Mc
4,41
- Hebreeuws : וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë
+ werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar
(hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem
= 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh
(1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) .
12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Gn 4 | ||
1879 | 594 | 868 | 120 | 56 | 241 | 315 | 150 | 10 | 95 | 24 | 7 |
- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω
= legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô
(zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar
(zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) . Lat. : legere .
l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik
in Tenakh : qôl
(stem) .
-
In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan .
8. - 9. και ελεγεν = kai elegen (en hij zei) . Taalgebruik in het NT : legô
(zeggen) . NT (19) . Mc (16) . Lc (2) . Joh (1) . Mc 4 (7) : (1) Mc
4,2 . (2) Mc
4,9 . (3) Mc
4,11 . (4) Mc
4,21 . (5) Mc
4,24 . (6) Mc
4,26 . (7) Mc
4,30 . Niet gevolgd door αυτοις = autois (hen) . NT (7) . Mc (5) . Lc (1) . Joh
(1) . Mc 4 (3) : (1) Mc
4,9 . (2) Mc
4,26 . (3) Mc
4,30 .
- ελεγεν δε = elegen de (hij zei echter) . LXX (3) . NT (12) . Mc (2) : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 7,20 .
Mc 4,2.9. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .
autoi | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
7 | dat. mann. en onz. mv.autois | 117 | 4 | 6 | 5 | 10 | 5 | 13 | 5 | 7 | 10 | 12 | 7 | 8 | 2 | 13 | 7 | 3 | 1722 | 1180 | 542 | 101 | 117 | 89 | 97 | 75 | 47 | 16 | 307 | 404 |
Mc 4,2.7.
- 9. και λεγει αυτοις = kai legei autois (en hij zegt hen) . LXX (3) . NT (23) . Mc (14) : (1) Mc
1,38 . (2) Mc
3,4 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,35 . (5) Mc
6,50 . (6) Mc
7,18 . (7) Mc
9,35 . (8) Mc
10,11 . (9) Mc
11,2 . (10) Mc
12,16 . (11) Mc
14,13 . (12) Mc
14,27 . (13) Mc
14,34 . (14) Mc
14,41 .
- και ελεγεν αυτοις = kai elegen autois (en hij zei hen) . NT (13) . Mc
(12) : (1) Mc 2,27 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,9 . (4) Mc
4,11 . (5) Mc
4,21 . (6) Mc
4,24 . (7) Mc 6,10 . (8) Mc 7,9 . (9) Mc 8,21 . (10) Mc 9,1 . (11) Mc
9,31. (12) Mc
12,38 . Lc (1) : Lc 6,5 .
- ελαλει αυτοις = elalei autois (en hij sprak tot hen) . LXX (1) : Jdt 14,8 . NT (6) : (1) Mt
13,34 . (2) Mc 2,2 . (3) Mc
4,33 . (4) Mc
4,34 . (5) Lc 9,11 . (6) Joh
10,6 .
Mc 4,2.10.
en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,8 . (5) Mc
4,11 . (6) Mc
4,17 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,24 . (9) Mc
4,28 . (10) Mc
4,30 . (11) Mc
4,35 . (12) Mc
4,36 . (13) Mc
4,38 .
Mc 4,2.11.
bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (55) . Mc 4 (5) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,35 . (4) Mc
4,38 . (5) Mc
4,39 .
Mc 4,2.12.
nom. (didachè) + dat. vr. enk. didachè(i) van het zelfst. naamw.
didachè (lering, onderrichting) . Taalgebruik in het N.T. : didachè
(lering, onderrichting) . Taalgebruik in Mc : didachè
(lering, onderrichting) .
Mc (5) : (1) Mc
1,22 (dat.) . (2) Mc
1,27 (nom.) . (3) Mc
4,2 (dat.) . (4) Mc
11,18 (dat.) . (5) Mc
12,38 (dat.) .
dat. vr. enk. didachè(i) in Mc (4) .
- en tè(i) didachè(i) autou (in zijn leer / onderrichting) . Mc
(2) : (1) Mc
4,2 . (2) Mc
12,38 .
- epi tè(i) didachè(i) autou (over zijn leer) . Mc (2) : (1) Mc
1,22 . (2) Mc
11,18 .
Mc 4,2.13.
pers. vnw. gen. mann. enk. autou (bij hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (143) . Mc 4 (4) : (1) Mc
4,2 . (2) Mc
4,25 . (3) Mc
4,32 . (4) Mc
4,36 .
Mc 4,2.7.
- 13. Vergelijk :
- Mc 4,2 : kai elegen autois en tè(i) didachè(i) autou = en hij zei hen
in zijn leer .
- Mc 12,38 : kai en tè(i) didachè(i) autou elegen = en in zijn leer zei hij
.
STAP VOOR STAP !
Mc 4,2.1.
- 13 :
- Mc 4,2 : kai edidasken autous en parabolais polla kai elegen autois en tè didachè autou
(hij onderrichtte hen in parabels en hij zei hen in zijn onderricht) .
- Mc 9,31 : edidasken gar tous mathètas autou kai elegen autois (want hij onderrichtte
zijn leerlingen en hij zei hen) .
- Mc 11,17 : kai edidasken kai elegen autois (en hij onderrichtte en hij zei hen) .
126. Gelijkenis van de zaaier : Mc 4,3-9 - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 -
Mc 4,3 - Mc 4,3 : 126. Gelijkenis van de zaaier - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 3 Hoort toe: ziet, een zaaier ging uit om te zaaien.
King James Bible . [3] Hearken; Behold, there went out a sower to sow:
Luther-Bibel . 3 Hört zu! Siehe, es ging ein Sämann aus zu säen.
Tekstuitleg van Mc 4,3 . Dit vers telt 6 (2 X 3) woorden en 14 (2 X 7) lettergrepen . Het verzamelde zaad (van de vorige oogst) wordt uitgestrooid . Het koninkschap van God is nabij . Het is nu de tijd (Mc 1,14-15) . Dat koninkschap houdt in dat alle stammen van Israël verzameld worden en dat ze als broers en zussen leven . Het is de opgave om een menswaardige gemeenschap op te bouwen . Binnen het joodse volk bestonden er verschillende strekkingen . Sommige hadden toekomst , andere niet . In het woord zaaien (speirô) vinden we het woord diaspora (verstrooiïng) . In die verstrooiïng zijn er gemeenschappen die vertrappeld zijn en weggeroofd . Andere hadden onvoldoende voedingsbodem om toekomst te hebben . Andere zijn verstikt . UIteindelijk zijn er gemeenschappen die vruchtbaar waren .
Mc 4,3.1.
act. indic. praes. + imperat. praes. 2de pers. mv. ακουετε = akouete (jullie horen / hoort) van het werkw. ακουω = akouô (horen) .
Taalgebruik in het NT : akouô
(horen) . Taalgebruik in de Septuaginta : akouô
(horen) . Bijbel (28) . LXX (9) : o.a. Js 28,23 . Js 36,16 . NT (19) . Mt (5) : (1) Mt
10,27 . (2) Mt 11,4 . (3) Mt
13,17 . (4) Mt
15,10 . (5) Mt 17,5 . Mc 4 (2) : (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,24 . Lc (3) : (1) Lc 8,18 . (2) Lc
9,35 . (3) Lc 10,24 .
- act. imperat. 2de pers. enk. ακουε = akoue (hoor, luister) van het werkw. ακουω = akouô (horen) .
Taalgebruik in het NT : akouô
(horen) . Taalgebruik in de Septuaginta : akouô
(horen) . LXX (46) . Dt (7) : (1) Dt 4,1 . (2) Dt
5,1 . (3) Dt
6,4 . (4) Dt
9,1 . (5) Dt 12,28 . (6) Dt
20,3 . (7) Dt 27,9 . NT (1) : Mc
12,29 .
akouô (horen) | bijbel | LXX | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
act ind praes. + imperat. praes. 2de pers. mv.akouete | 28 | 9 | 19 | 5 | 4 | 3 | 3 | 2 | 2 |
- Hebreeuws : (1) שִׁמְעוּ = sjimë`û (hoort, luistert) : act. qal imperatief 2de pers. mann.
mv. OF (2) שָׁמְעוּ = sjâmë`û (zij horen) : act. qal perf. 3de pers. mann.
mv. van het werkw. שָׁמַע = sjâmâ` (horen, luisteren) . Taalgebruik in Tenakh : sjâma`
(horen, luisteren) . Tenakh (163) . Pentateuch
(17) . Eerdere Profeten (24) . Latere Profeten (76) . 12 Kleine Profeten (18)
. Geschriften (28) . Niet in Dt .
- Ned. : horen . Horen en oor zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie
Gr. ους = ous / ως= ôs , ωτις = ôtis . Lat. : auscultare (het oor lenen aan , toehoren ,
aanhoren) -> écouter . Arabisch : سَمِعَ = sami`a (luisteren, horen) . Taalgebruik in de Qoran : sami`a (luisteren, horen) . D. hören . E. : to hear . Fr. : écouter . Grieks : ακουω = akouô (horen) .
Taalgebruik in het NT : akouô
(horen) . Hebreeuws : שָׁמַע = sjâmâ` (horen, luisteren) . Taalgebruik in Tenakh : sjâm`â
(horen, luisteren) .
Mc 4,3.2. ιδου = idou (zie) . Taalgebruik in het NT : idou (zie) . Taalgebruik in LXX : idou (zie) . Mc (7) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 3,32 . (3) Mc 4,3 . (4) Mc 10,28 . (5) Mc 10,33 . (6) Mc 14,41 . (7) Mc 14,42 . Telkens in een citaat bij het begin ervan (5) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 3,32 . (3) Mc 4,3 . (4) Mc 10,28 . (5) Mc 10,33 of in het midden ervan : (1) Mc 14,41 . (2) Mc 14,42 . In de 7 verzen waarin Marcus idou (zie) gebruikt, wordt het in geen enkel vers voorafgegaan door kai (en). Kai eindigt op i en idou begint op i; zo zou men vlug kaidou kunnen krijgen .
idou (zie) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
1229 | 1037 | 192 | 59 | 7 | 55 | 4 | 23 | 19 | 25 | 121 | 125 |
Mc 4,3.3. ind. aor. 3de pers. enk. εξηλθεν = exèlthen (ging uit) van het
werkw. εξερχομαι = exerchomai (uitgaan) . Taalgebruik in het NT : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in de LXX : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in Lc : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Mc ( 11) : (1) Mc
1,26 . (2) Mc
1,28 . (3) Mc
1,35 . (4) Mc
2,12 . (5) Mc
2,13 . (6) Mc
4,3 . (7) Mc
6,1 . (8) Mc
8,27 . (9) Mc
9,26 . (10) Mc
11,11 . (11) Mc
14,68 . Lc (8) : (1) Lc
2,1 . (2) Lc
4,14 . (3) Lc
4,35 . (4) Lc
5,27 . (5) Lc
7,17 . (6) Lc
8,5 . (7) Lc
8,35 . (8) Lc
17,29 . Een vorm van εξερχομαι = exerchomai in de LXX (216) , in het NT (742) , in Mc (38) , in Mc 4 (1) Mc
4,3 , in Lc (41) .
- Uit-gaan kan betekenen : van een besloten
ruimte zoals een huis, een stad enz. naar buiten gaan . Het werkwoord wordt
ook vaak gebruikt om het weggaan van een onreine geest uit een persoon aan te
geven .
exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 4 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 11 | Mc 14 | syn. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
ind. aor. 3de pers. enk. exèlthen | 11 | 3 : (1) Mc 1,26 . (2) Mc 1,28 . (3) Mc 1,35 . | 2 : (1) Mc 2,12 . (2) Mc 2,13 . | 1 : Mc 4,3 . | 1 : Mc 6,1 . | 1 : Mc 8,27 . | 1 : Mc 9,26 . | 1 : Mc 11,11 . | 1 : Mc 14,68 . | 25 | 232 | 165 | 67 | 6 | 11 | 8 | 19 | 11 | 4 | 8 | 25 | 44 |
Mc 4,3.4.
bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,3 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,6 . (5) Mc
4,14 . (6) Mc
4,15 . (7) Mc
4,21 . (8) Mc
4,25 . (9) Mc
4,27 . (10) Mc
4,29 . (11) Mc
4,39 . (12) Mc
4,41 .
Mc 4,3.5.
act. part. praes. nom. mann. enk. σπειρων = speirôn (zaaiende , zaaier) van het werkw. σπειρω = speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik in het NT : speirô
(spreiden, zaaien) . Taalgebruik in de LXX : speirô
(spreiden, zaaien) . Bijbel (14) : (1) Js 5,10 . (2) Spr 11,21 . (3) Spr 22,8 . (4) 2
Mak 12,20 . (5) . (6) Sir 6,19 . (7) Mt 13,3 . (8) Mt
13,37 . (9) Mc
4,3 . (10) Mc
4,14 . (11) Lc 8,5 . (12) Joh
4,36 . (13) Joh
4,37 . (14) 2
Kor 9,6 . Een vorm van σπειρω = speirô (spreiden, zaaien) in de LXX (62) , in het NT (52) .
- act. qal part. praes. זוֹרֵעַ = zôre`a (zaaiende, zaaier) van het werkw. זָרַע = zârâ` (zaaien, planten, voortbrengen) . Taalgebruik in Tenakh : zârâ`
(zaaien, planten, voortbrengen) . Getalwaarde : zain = 7 , resj = 20 of 200 , ajin = 16 of 70 ; totaal : 43 (26 + 17 : getalwaarde van de 2 godsnamen) OF 277 (priemgetal) . Structuur : 7 - 2 - 7 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (2) : (1) Jr 50,16 . (2) Spr 22,8 .
speirô (spreiden, zaaien) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
actief part. pr. nom. mann. enk. speirôn | 14 | 5 | 9 | 2 | 2 | 1 | 2 | 2 | 5 | 7 | 2 |
Mc 4,3.6. act. inf. aor. σπειραι = speirai (om te zaaien) van het werkw. σπειρω = speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik in het NT : speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik in de LXX : speirô (spreiden, zaaien) . Bijbel (2) : (1) Mc 4,3 . (2) Lc 8,5 . Een vorm van σπειρω = speirô (spreiden, zaaien) in de LXX (62) , in het NT (52) .
Mc 4,4 - Mc 4,4 : 126. Gelijkenis van de zaaier - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 4 En het geschiedde in het zaaien, dat het ene deel zaads
viel bij den weg; en de vogelen des hemels kwamen, en aten het op.
King James Bible . [4] And it came to pass, as he sowed, some fell by the way
side, and the fowls of the air came and devoured it up.
Luther-Bibel . 4 Und es begab sich, indem er säte, dass einiges auf den Weg
fiel; da kamen die Vögel und fraßen's auf.
Tekstuitleg van Mc
4,4 . Het zaad dat naast de weg viel , maakte nog deel uit van het veld . Het zaad langs de weg bevindt zich aan de marge van het veld . Het is de buitenste kring . Daar dreigt het meeste gevaar van buitenuit . Het zijn de stadsmuren van een stad . Het is de veiligheidsgordel . Daar sneuvelen eerst de verdedigers van een stad . Vogels komen het roven en eten het op . Op de weg kunnen dieven en rovers komen . Een deel van het zaad draagt geen vrucht omdat het vroegtijdig werd weggerukt .
- De droom van een messiaanse gemeenschap is vervlogen . De 'vogels' zijn ermee weg .
Mc 4,4.1.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
Mc 4,4.2. aor. 3de pers. enk. egeneto van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in het N.T. : ginomai (worden) . Taalgebruik in Mc : ginomai (worden) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,39 .
Mc 4,4.3.
en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,8 . (5) Mc
4,11 . (6) Mc
4,17 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,24 . (9) Mc
4,28 . (10) Mc
4,30 . (11) Mc
4,35 . (12) Mc
4,36 . (13) Mc
4,38 .
Mc 4,4.4. bep. lidw. nom. + dat. onz. enk. tô(i) (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc (68) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,28 . (3) Mc 4,36 . (4) Mc 4,39 .
Mc 4,4.2. - 4. εγενετο εν τῳ = egeneto en tô(i) (het gebeurde tijdens de) . NT (16) : (1) Mc 2,15 . (2) Mc 4,4 . (3) Lc 5,12 . (4) Lc 8,1 . (5) Lc 9,18 . (6) Lc 9,29 . (7) Lc 9,33 . (8) Lc 11,1 . (9) Lc 14,1 . (10) Lc 17,11 . (11) Lc 17,14 . (12) Lc 19,15 . (13) Lc 24,4 . (14) Lc 24,15 . (15) Lc 24,30 . (16) Lc 24,51 .
Mc 4,4.1. - 4. εγενετο δε εν τῳ = egeneto de en tô(i) = het gebeurde echter tijdens het ... NT () . Lc (9)
: (1) Lc
1,8 . (2) Lc
2,6 . (3) Lc
3,21 . (4) Lc
5,1 . (5) Lc
8,40 . (6) Lc
9,51 . (7) Lc
10,38 . (8) Lc
11,27 . (9) Lc
18,35 .
- και εγενετο εν τῳ = kai egeneto en tô(i) = en het gebeurde tijdens het ... LXX (59) . NT (16) . Mc (2) : (1) Mc 2,15 (variante lezing) . (2) Mc 4,4 . Lc
(14) : (1) Lc
5,12 . (2) Lc
8,1 . (3) Lc
9,18 . (4) Lc
9,29 . (5) Lc
9,33 . (6) Lc
11,1 . (7) Lc
14,1 . (8) Lc
17,11 . (9) Lc
17,14 . (10) Lc
19,15 . (11) Lc
24,4 . (12) Lc
24,15 . (13) Lc
24,30 . (14) Lc
24,51 .
Mc 4,4.5. act. infin. praes. σπειρειν = speirein (om te zaaien) van het werkw. σπειρω = speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik in het NT : speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik in de LXX : speirô (spreiden, zaaien) .
3. - 5. εν τῳ σπειρειν = en tô(j) speirein (tijdens het zaaien) . Bijbel (3) : (1) Mt 13,4 . (2) Mc 4,4 . (3) Lc 8,5 .
Mc 4,4.6.
bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,3 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,6 . (5) Mc
4,14 . (6) Mc
4,15 . (7) Mc
4,21 . (8) Mc
4,25 . (9) Mc
4,27 . (10) Mc
4,29 . (11) Mc
4,39 . (12) Mc
4,41 .
7. men (enerzijds) . Taalgebruik : men (enerzijds).
men (enerzijds) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
331 | 152 | 179 | 20 | 6 | 10 | 8 | 48 | 87 | 36 | 44 |
Mc 4,4.8.
act. ind. aor. 3de pers. enk. epesen (het viel) van het werkw. piptô (vallen)
. Taalgebruik in het N.T. : piptô
(vallen) . Taalgebruik in Mc : piptô
(vallen) . Hebr. nâphal = vallen , Eng. to fall . Gr. piptô
. Lat. cadere . Fr. tomber .
Mc 4 (4) : (1) Mc
4,4 . (2) Mc
4,5 . (3) Mc
4,7 . (4) Mc
4,8 .
Mc 4,4.9.
para (langs) . Taalgebruik in het N.T. : para
(langs, vanwege) . Taalgebruik in Mc : para
(langs, vanwege) . Taalgebruik in het N.T. : para
(langs) .
Mc (11) : (1) Mc
1,16 . (2) Mc
2,13 . (3) Mc
4,1 . (4) Mc
4,4 . (5) Mc
4,15 . (6) Mc
5,21 . (7) Mc
10,27 . (8) Mc
10,46 . (9) Mc
12,2 . (10) Mc
12,11 . (11) Mc
14,43 .
Mc 4,4.10.
Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (9) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,4 . (3) Mc
4,8 . (4) Mc
4,13 . (5) Mc
4,15 . (6) Mc
4,20 . (7) Mc
4,21 . (8) Mc
4,30 . (9) Mc
4,32 .
Mc 4,4.11. acc. vr. enk. ὁδον = hodon (weg) van het zelfst. naamw. ὁδος = hodos (weg) . Taalgebruik in het ΝΤ : hodos (weg) . Taalgebruik in de LXX : hodos (weg) . Taalgebruik in Mc : hodos (weg) . Mc (10) : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . (3) Mc 2,23 . (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 6,8 . (7) Mc 10,17 . (8) Mc 10,46 . (9) Mc 11,8 . (10) Mc 12,14 . Mc 1,2 - Mc 1,3 kondigen een 'weg'bereider aan via een citaat uit het OT . In 4 verzen in Mc is ὁδον = hodon (weg) lijdend voorwerp : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . (3) Mc 2,23 . (4) Mc 12,14 . In 6 verzen in Mc wordt ὁδον = hodon (weg) voorafgegaan door een voorzetsel .
hodos (weg) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 4 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
3 | dat. vr. enk. hodô(i) | 6 | (1) Mc 8,3 . (2) Mc 8,27 . | (3) Mc 9,33 . (4) Mc 9,34 . | (5) Mc 10,32 . (6) Mc 10,52 . | 176 | 154 | 22 | 5 | 6 | 6 | 2 | 3 | 17 | 17 | 3 | |||||||||
4 | acc. vr. enk. hodon | 10 | (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,3 . | (3) Mc 2,23 . | (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 . | (6) Mc 6,8 . | (7) Mc 10,17 . (8) Mc 10,46 . | (9) Mc 11,8 . | (10) Mc 12,14 . | 281 | 230 | 51 | 9 | 10 | 10 | 3 | 12 | 7 | 29 | 32 | 5 | 2 | |||
totaal | 16 | 2 | 1 | 2 | 1 | 2 | 2 | 4 | 1 | 1 | 876 | 776 | 100 | 21 | 16 | 20 | 4 | 20 | 17 | 2 |
- Ned. : weg . D. : Weg . E. : way . Fr. : chemin . Grieks : ὁδος = hodos (weg) . Taalgebruik in het ΝΤ : hodos (weg) . Hebreeuws : דֶרֶך = dèrèkh (weg, wijze, levenswijze) . Taalgebruik in Tenakh : dèrèkh (weg, wijze, levenswijze) . Latijn : via .
Mc 4,4.9. - 11. παρα την ὁδον = para tèn hodon (langs de weg) in de LXX (1) : Dt 2,8 . In het NT (9) : (1) Mt 13,4 . (2) Mt 13,19 . (3) Mt 20,30 . (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 10,46 . (7) Lc 8,5 . (8) Lc 8,12 . (9) Lc 18,35 .
Mc 4,4.12.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
Mc 4,4.13. ind. aor. 3de p. enk. èlthen van het werkw. erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik : erchomai (gaan, komen) . Mc 4 (1) : Mc 4,4 .
erchomai (gaan, komen) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ind. aor. 3de p. enk. èlthen | 338 | 250 | 88 | 20 | 13 | 17 | 18 | 5 | 4 | 11 | 50 | 68 |
Mc 4,4.15. nom. + acc. onz. mv. πετεινα = peteina (vogels , gevogelte) van het zelfst. naamw. πετεινον = peteinon (vogel, gevogelte) . Taalgebruik in het NT : peteinon (vogel, gevogelte) . Taalgebruik in de LXX : peteinon (vogel, gevogelte) . Bijbel (42) . LXX (31) . Gn (4) : (1) Gn 1,20 . (2) Gn 1,22 . (3) Gn 2,19 . (4) Gn 40,17 . NT (11) : (1) Mt 6,26 . (2) Mt 8,20 . (3) Mt 13,4 . (4) Mt 13,32 . (5) Mc 4,4 . (6) Mc 4,32 . (7) Lc 8,5 . (8) Lc 9,58 . (9) Lc 13,19 . (10) Hnd 10,12 . (11) Hnd 11,6 .
Mc 4,4.16.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
Mc 4,4.17. act. ind. aor. 3de pers. enk κατεφαγεν = katefagen (hij at op) van het werkw. κατεσθιω = katesthiô (eten, verscheuren, verslinden) . Taalgebruik in het NT : katesthiô (eten, verscheuren, verslinden) . Taalgebruik in de LXX : katesthiô (eten, verscheuren, verslinden) . Bijbel (38) . LXX (34) . NT (4) : (1) Mt 13,4 . (2) Mc
4,4 . (3) Lc 8,5 . (4) Apk 20,9 .
- act. ind. imperf. 3de pers. enk. κατησθιεν = katèsthien (ze verorberden) van het werkw. κατεσθιω = katesthiô (eten, verscheuren, verslinden) . Taalgebruik in het NT : katesthiô (eten, verscheuren, verslinden) . Taalgebruik in de LXX : katesthiô (eten, verscheuren, verslinden) . Bijbel (1) : Gn 40,17 .
- וַיּאֹכְל = wajjo´khël (en hij at) < prefix wa consecutivum + act. indic. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אָכַל = ´âkhal
(eten) . Taalgebruik in Tenakh : ´âkhal
(eten) . De getalwaarde van אָכַל = ´âkhal
(eten) is : aleph = 1 , kaph = 11 of 20 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 24 (2³ X 3) of 51 (3 X 17) . Structuur : 1 - 2 - 3 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (26) .
- Ned. : eten (vgl Gr. e -s-th-) . Arabisch : أَكَلَ = ´akala (eten) . Taalgebruik in de Qoran : ´akala (eten) . Fr. : manger . E. : to eat . D. : essen . Grieks : εσθιω = esthiô (eten)
. Taalgebruik in het NT : esthiô
(eten) . Hebreeuws : אָכַל = ´âkhal
(eten) . Taalgebruik in Tenakh : ´âkhal
(eten) . Lat. : manducare (zie manger) ; comedere (eten, verteren, meeëten) .
Mc 4,4.14 - 18. Mc 4,4 : τα πετεινα και κατεφαγεν αυτο = ta peteina kai katefagen auto (de vogels en zij aten het op) .
- Gn 40,17 : τα πετεινα του ουρανου κατησθιεν αυτα = ta peteina tou ouranou katèsthien auta (de vogels van de hemel aten het op) .
Mc 4,5 - Mc 4,5 : 126. Gelijkenis van de zaaier - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 5 En het andere viel op het steenachtige, waar het niet veel
aarde had; en het ging terstond op, omdat het geen diepte van aarde had.
King James Bible . [5] And some fell on stony ground, where it had not much
earth; and immediately it sprang up, because it had no depth of earth:
Luther-Bibel . 5 Einiges fiel auf felsigen Boden, wo es nicht viel Erde hatte,
und ging alsbald auf, weil es keine tiefe Erde hatte.
Tekstuitleg van Mc 4,5 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
2. bijvoegl. naamw. zelfstandig gebruikt nom. onz. enk. allo (een ander) . Taalgebruik : allos (ander). Lat. alter , -tera , -terum (de andere van twee) . Fr. autre . Ned. a-n-d-er . Eng. other . Mc (2) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 .
allos (ander) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom.+ acc. onz. enk. allo | 23 | 11 | 12 | 2 | 1 | 2 | 2 | 5 | 2 | 3 | 2 |
3. act. ind. aor. 3de pers. enk. epesen (het viel) van het werkw. piptô (vallen) . Taalgebruik : piptô (vallen). Hebr. nâphal = vallen , Eng. to fall . Gr. piptô . Lat. cadere . Fr. tomber . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,7 . (4) Mc 4,8 .
piptô (vallen) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
act. ind. aor. 3de pers. enk. epesen | 99 | 73 | 26 | 7 | 4 | 5 | 1 | 4 | 1 | 4 | 16 | 17 | 1 |
4. epi (op, bij) . Taalgebruik in het N.T. : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Mc 4 (8) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,5 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,20 . (5) Mc
4,21 . (6) Mc
4,26 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,38 .
5. bep. lidw. nom. en acc. onz. enk. to (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,6 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,29 . (5) Mc 4,35 . (6) Mc 4,37 . (7) Mc 4,38 .
6. zelfst. naamwoord acc. onz. enk. petrôdes (rotsweg) . Gevormd uit petra (rots) en hodos (weg) . Hapax .
8. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc
4,22 . (2) Mc
4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc
4,5 . (2) Mc
4,7 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,25 . (6) Mc
4,27 . (7) Mc
4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc
4,21 .
9. act. ind. imperf. 3de pers. eichen van het werkw. echô (hebben,
bezitten) . Taalgebruik : echô
(hebben, bezitten) in het N.T. . Taalgebruik : echô
(hebben, bezitten) in Mc . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir .
Mc (6) : (1) Mc
4,5 . (2) Mc
5,3 . (3) Mc
7,25 . (4) Mc
12,6 . (5) Mc
12,44 . (6) Mc
16,8 .
10. acc. vr. enk. gèn (aarde) van het zelfst. naamw. gè (aarde) . Taalgebruik in Mc 4 : gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde). Mc 4 (3) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,8 . (3) Mc 4,20 .
12. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
16. bep. lidw. nom. en acc. onz. enk. to (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,6 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,29 . (5) Mc 4,35 . (6) Mc 4,37 . (7) Mc 4,38 .
20. gen. vr. enk. gès (van de aarde) van het zelfst. naamw. gè (aarde) . Taalgebruik in Mc 4 : gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde). Mc 4 (4) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,31 .
Mc 4,6 - Mc 4,6 : 126. Gelijkenis van de zaaier - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 6 Maar als de zon opgegaan was, zo is het verbrand geworden,
en omdat het geen wortel had, zo is het verdord.
King James Bible . [6] But when the sun was up, it was scorched; and because
it had no root, it withered away.
Luther-Bibel . 6 Als nun die Sonne aufging, verwelkte es, und weil es keine
Wurzel hatte, verdorrte es.
Tekstuitleg van Mc 4,6 .
Mc
4,6.1. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
Mc 4,6.2. hote (toen) . Taalgebruik in het N.T. : hote (toen) . Taalgebruik in Mc : hote (toen) . Voegwoord van tijd . Mc (12) : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 2,25 . (3) Mc 4,6 . (4) Mc 4,10 . (5) Mc 6,21 . (6) Mc 7,17 . (7) Mc 8,19 . (8) Mc 8,20 . (9) Mc 11,1 . (10) Mc 14,12 . (11) Mc 15,20 . (12) Mc 15,41 .
Mc 4,6.1. - 2. kai hote (en toen) . Mc (6) : (1) Mc 4,6 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 7,17 . (4) Mc 11,1 . (5) Mc 15,20 . (6) Mc 15,41 .
Mc
4,6.5. nom. mann. enk. hèlios (zon) . Taalgebruik in het N.T. : hèlios
(zon) . Taalgebruik in Lc : hèlios
(zon) .
Mc (3) : (1) Mc
1,32 . (2) Mc
4,6 . (3) Mc
13,24 . Een vorm van hèlios (zon) in Mc in 4 verzen : (1) Mc
1,32 . (2) Mc
4,6 . (3) Mc
13,24 . (4) Mc
16,2 .
(1) Mc
1,32 : hote edusen ho hèlios (toen de zon was ondergegaan) . Na zonsondergang
na de eerste sabbatdag van Jezus'optreden .
(2) Mc 4,6 : kai hote aneteilen ho hèlios : en toen de zon was opgegaan = na zonsopgang
. Deze zin komt voor in de parabel van de zaaier .
(3) Mc
13,24 : ho hèlios skotisthèsetai (de zon zal verduisterd worden)
.
(4) Mc
16,2 : anateilantos tou hèliou (nadat de zon was opgegaan) .
Mc
4,6.7. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
Mc
4,6.9. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,3 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,6 . (5) Mc
4,14 . (6) Mc
4,15 . (7) Mc
4,21 . (8) Mc
4,25 . (9) Mc
4,27 . (10) Mc
4,29 . (11) Mc
4,39 . (12) Mc
4,41 .
Mc 4,6.13. pass. ind. aor. 3de pers. enk. εξηρανθη = exèranthè (het werd verdord) van het werkw. ξηραινω = xèrainô (verschrompelen, dor worden) . Taalgebruik in het NT : xèrainô (verschrompelen, dor worden) . Taalgebruik in de LXX : xèrainô (verschrompelen, dor worden) . Bijbel (26) . LXX (16) . NT (10) : (1) Mt 13,6 . (2) Mt 21,19 . (3) Mt 21,20 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 5,29 . (6) Mc 8,6 . (7) Joh 15,6 . (8) 1 Pe 1,24 . (9) Apk 14,15 . (10) Apk 16,12 .
xèrainô (verschrompelen, dor worden) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
pass. ind. aor. 3de pers. enk. exèranthè | 26 | 16 | 10 | 3 | 2 | 1 | 1 | 1 | 2 | 6 | 7 | 1 |
Mc 4,7 - Mc 4,7 : 126. Gelijkenis van de zaaier - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 7 En het andere viel in de doornen, en de doornen wiesen
op, en verstikten hetzelve, en het gaf geen vrucht.
King James Bible . [7] And some fell among thorns, and the thorns grew up, and
choked it, and it yielded no fruit.
Luther-Bibel . 7 Und einiges fiel unter die Dornen, und die Dornen wuchsen empor
und erstickten's, und es brachte keine Frucht.
Tekstuitleg van Mc 4,7 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
2. bijvoegl. naamw. zelfstandig gebruikt nom. onz. enk. allo (een ander) . Taalgebruik : allos (ander). Lat. alter , -tera , -terum (de andere van twee) . Fr. autre . Ned. a-n-d-er . Eng. other . Mc (2) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,7 .
allos (ander) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom.+ acc. onz. enk. allo | 23 | 11 | 12 | 2 | 1 | 2 | 2 | 5 | 2 | 3 | 2 |
3. act. ind. aor. 3de pers. enk. epesen (het viel) van het werkw. piptô (vallen) . Taalgebruik : piptô (vallen). Hebr. nâphal = vallen , Eng. to fall . Gr. piptô . Lat. cadere . Fr. tomber . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,7 . (4) Mc 4,8 .
piptô (vallen) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
act. ind. aor. 3de pers. enk. epesen | 99 | 73 | 26 | 7 | 4 | 5 | 1 | 4 | 1 | 4 | 16 | 17 | 1 |
7. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
11. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
14. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
16. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc
4,22 . (2) Mc
4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc
4,5 . (2) Mc
4,7 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,25 . (6) Mc
4,27 . (7) Mc
4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc
4,21 .
Mc 4,8 - Mc 4,8 : 126. Gelijkenis van de zaaier - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 8 En het andere viel in de goede aarde, en gaf vrucht, die
opging en wies; en het ene droeg dertig-, en het andere zestig-, en het andere
honderd voud.
King James Bible .[8] And other fell on good ground, and did yield fruit that
sprang up and increased; and brought forth, some thirty, and some sixty, and
some an hundred.
Luther-Bibel . 8 Und einiges fiel auf gutes Land, ging auf und wuchs und brachte
Frucht, und einiges trug dreißigfach und einiges sechzigfach und einiges hundertfach.
Tekstuitleg van Mc 4,8 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
3. act. ind. aor. 3de pers. enk. epesen (het viel) van het werkw. piptô (vallen) . Taalgebruik in het N.T. : piptô (vallen) . Taalgebruik in de Septuaginta : piptô (vallen) . Taalgebruik in Tenach : nâphal (vallen) . Hebr. nâphal = vallen , Eng. to fall . Lat. cadere . Fr. tomber . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,7 . (4) Mc 4,8 .
piptô (vallen) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
act. ind. aor. 3de pers. enk. epesen | 99 | 73 | 26 | 7 | 4 | 5 | 1 | 4 | 1 | 4 | 16 | 17 | 1 |
5. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .
6. acc. vr. enk. gèn (aarde) van het zelfst. naamw. gè (aarde) . Taalgebruik in Mc 4 : gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde). Mc 4 (3) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,8 . (3) Mc 4,20 .
7. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .
9. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
13. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
15. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
17. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,8 . (5) Mc
4,11 . (6) Mc
4,17 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,24 . (9) Mc
4,28 . (10) Mc
4,30 . (11) Mc
4,35 . (12) Mc
4,36 . (13) Mc
4,38 .
18. triakonta (dertig) . 3 X 10 . 10 is het symbool van de 10 geboden .
19. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
20. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,8 . (5) Mc
4,11 . (6) Mc
4,17 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,24 . (9) Mc
4,28 . (10) Mc
4,30 . (11) Mc
4,35 . (12) Mc
4,36 . (13) Mc
4,38 .
22. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
23. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,8 . (5) Mc
4,11 . (6) Mc
4,17 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,24 . (9) Mc
4,28 . (10) Mc
4,30 . (11) Mc
4,35 . (12) Mc
4,36 . (13) Mc
4,38 .
Mc
4,8.24. ἑκατον = hekaton (honderd) , zie 100 . Taalgebruik in het NT : hekaton (honderd) . Taalgebruik in de LXX : hekaton (honderd) . Bijbel (211) . OT (194) . NT (17) : (1) Mt 13,8 . (2) Mt
13,23 . (3) Mt
18,12 . (4) Mt
18,28 . (5) Mc
4,8 . (6) Mc
4,20 . (7) Mc 6,40 . (8) Lc 15,4 . (9) Lc 16,6 . (10) Lc 16,7 . (11) Joh
19,39 . (12) Joh
21,11 . (13) Hnd
1,15 . (14) Apk 7,4 . (15) Apk 14,1 . (16) Apk 14,3 . (17) Apk 21,17 .
- מֵאָה = me´âh (honderd) , zie 100 . Taalgebruik in Tenakh : me´âh (honderd) . Getalwaarde : mem = 13 of 40 , aleph = 1 , he = 5 ; totaal : 19 , zie 19 , of 46 (2 X 23) , zie 46 . Structuur : 4 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 1 . Tenakh (98) . Pentateuch (15) . Eerdere Profeten (17) . Latere Profeten (11) . 12 Kleine
Profeten (1) . Geschriften (54) . Gn (6) : (1) Gn 6,3 . (2) Gn 17,17 . (3) Gn 23,1 . (4) Gn 26,12 . (5) Gn 50,22 . (6) Gn 50,26 . Re (2) : (1) Re 2,8 . (2) Re 8,10 .
- Latijn . centum (honderd, 100) . Bijbel (193) . OT (177) , NT (16) . Gn (20) .
- Ned. : honderd . Aramees : מְאָה = mëâh (honderd, 100) . Arabisch : مِئَة OF مِائَة = mija of miaja (honderd, 100) . D. : hundert . E. : hundred . Fr. : cent . Grieks : ἑκατον = hekaton (honderd, 100) . Hebreeuws : מֵאָה = me´âh (honderd) . Taalgebruik in Tenakh : me´âh (honderd) . Latijn : centum (honderd, 100) .
Mc 4,9 - Mc 4,9 : 126. Gelijkenis van de zaaier - Mc 4,3-9 - Mt 13,3b-9 - Lc 8,5-8 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,3 - Mc 4,4 - Mc 4,5 - Mc 4,6 - Mc 4,7 - Mc 4,8 - Mc 4,9 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 9 En Hij zeide tot hen: Wie oren heeft om te horen, die hore.
King James Bible . [9] And he said unto them, He that hath ears to hear, let
him hear.
Luther-Bibel . 9 Und er sprach: Wer Ohren hat zu hören, der höre!
Tekstuitleg van Mc 4,9 . Het vers Mc 4,9 telt 7 woorden en 28 (2 X 2 X 7) letters . Verhouding : 1 / 4 . De getalwaarde van Mc 4,9 is 2701 (37 X 73) .
Mc 4,9.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
- Met dit nevenschikkend voegwoord και = kai (en) wordt de perikope Mc 3,20-21.31-35
(de ware huisgenoten van Jezus) met de parabelrede (Mc 4,1-34) verbonden .
Mc 4,9.2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ελεγεν = elegen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . Mc (31) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in Mc 4 (11) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,26 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,38 . (11) Mc 4,41 . in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) , in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 .
elegen (hij zei) | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | syn. | ev. | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 15 | |
1 | elegen (hij zei) | 81 | 10 | 71 | 3 | 31 | 19 | 13 | 4 | 1 | 53 | 66 | 1 : Mc 2,27 | 1: Mc 3,23 . | 7 : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . | 3 : (1) Mc 5,8 . (2) Mc 5,28 . (3) Mc 5,30 . | 4 : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 6,10 . (3) Mc 6,16 . (4) Mc 6,18 . | 4 : (1) Mc 7,9. (2) Mc 7,14 . (3) Mc 7,20 . (4) Mc 7,27 . | 2 : (1) Mc 8,21 . (2) Mc 8,24 . . | 3 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,24 . (3) Mc 9,31. | 1 : Mc 11,17 . | 2 : (1) Mc 12,35 . (2) Mc 12,38 . | 1 : Mc 14,36 . | 2 : (1) Mc 15,12 . (2) Mc 15,14 . |
- In Mc 4,2 leidt ελεγεν = elegen (hij zei) de parabel van de zaaier in (Mc 4,3-8) . Mc gebruikt
in Mc 4,2 ελεγεν = elegen (hij zei) voor de eerste maal in een reeks van 3 en 4 .
In Mc 4 wordt in totaal 13X een vorm van het werkwoord λεγω = legô (zeggen) gebruikt
(8X in de parabelrede en 5X in het stormstillingsverhaal) . Naast de zeven boven
genoemde verzen 2X act. ind. praesens 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc
4,35 , 2X ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) : (1) Mc
4,39 . (2) Mc
4,40 , 1X ind. praesens 3de pers. mv. λεγουσιν = legousin (zij zeggen) in Mc
4,38 en 1X ind. imperf. 3de pers. mv. ελεγον = elegon (zij zeiden) in Mc
4,41
- Hebreeuws : וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë
+ werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar
(hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem
= 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh
(1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) .
12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Gn 4 | ||
1879 | 594 | 868 | 120 | 56 | 241 | 315 | 150 | 10 | 95 | 24 | 7 |
- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω
= legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô
(zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar
(zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) . Lat. : legere .
l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik
in Tenakh : qôl
(stem) .
-
In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan .
Mc 4,9.1.
- 2. και ελεγεν = kai elegen (en hij zei) . Taalgebruik in het NT : legô
(zeggen) . NT (19) . Mc (16) . Lc (2) . Joh (1) . Mc 4 (7) : (1) Mc
4,2 . (2) Mc
4,9 . (3) Mc
4,11 . (4) Mc
4,21 . (5) Mc
4,24 . (6) Mc
4,26 . (7) Mc
4,30 . Niet gevolgd door αυτοις = autois (hen) . NT (7) . Mc (5) . Lc (1) . Joh
(1) . Mc 4 (3) : (1) Mc
4,9 . (2) Mc
4,26 . (3) Mc
4,30 .
- ελεγεν δε = elegen de (hij zei echter) . LXX (3) . NT (12) . Mc (2) : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 7,20 .
Mc 4,9.3. betrekk. voornaamw. nom. mann. enk. hos (die) . Taalgebruik in het N.T. : betrekkelijk voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : betrekkelijk voornaamwoord . Mc (25) . Mc 4 (3) : (5) Mc 4,9 . (6) Mc 4,25 . (7) Mc 4,31 .
Mc 4,9.4. - act. ind. pr. 3de pers. enk. echei (hij heeft) van het werkw. echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik in Mc 4 : echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het N.T. . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,25 .
Mc 4,9.6. act. inf. praes. akouein van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen) . Taalgebruik in Mc : akouô (horen) . Taalgebruik in Lc : akouô (horen) . Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Mc (4) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,33 . (4) Mc 7,37 . Een vorm van akouô (horen) in Mc (41) , in Mc 4 (10) : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,15 . (5) Mc 4,16 . (6) Mc 4,18 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,23 . (9) Mc 4,24 . (10) Mc 4,33 .
127. Waarom Jezus in gelijkenissen spreekt : Mc 4,10-12 - Mc 4,10-12 - Mt 13,10-15 - Lc 8,9-10 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 -
Mc 4,10 - Mc 4,10 : 127. Waarom Jezus in gelijkenissen spreekt - Mc 4,10-12 - Mt 13,10-15 - Lc 8,9-10 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 - | ||||||||||||||
|
Statenvertaling . 10 En als Hij nu alleen was, vraagden Hem degenen, die omtrent
Hem waren, met de twaalven, naar de gelijkenis.
King James Bible . [10] And when he was alone, they that were about him with
the twelve asked of him the parable.
Luther-Bibel . 10 Und als er allein war, fragten ihn, die um ihn waren, samt
den Zwölfen, nach den Gleichnissen.
Bible de Jérusalem . 10. Quand il fut à l'écart, ceux de son entourage
avec les Douze l'interrogeaient sur les paraboles.
Tekstuitleg van Mc 4,10 .
Mc 4,10.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 4,10.2. ὁτε = hote (toen) . Taalgebruik in het NT : hote (toen) . Taalgebruik in de LXX : hote (toen) . Taalgebruik in Mc : hote (toen) . Voegwoord van tijd . Mc (12) : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 2,25 . (3) Mc 4,6 . (4) Mc 4,10 . (5) Mc 6,21 . (6) Mc 7,17 . (7) Mc 8,19 . (8) Mc 8,20 . (9) Mc 11,1 . (10) Mc 14,12 . (11) Mc 15,20 . (12) Mc 15,41 .
hote (toen) | Mc 1 | Mc 2 | Mc 4 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 11 | Mc 14 | Mc 15 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
hote | (1) Mc 1,32 . | (2) Mc 2,25 . | (3) Mc 4,6 . (4) Mc 4,10 . | (5) Mc 6,21 . | (6) Mc 7,17 . | (7) Mc 8,19 . (8) Mc 8,20 . | (9) Mc 11,1 . | (10) Mc 14,12 . | (11) Mc 15,20 . (12) Mc 15,41 . | 220 | 118 | 102 | 12 | 12 | 12 | 21 | 10 | 22 | 13 | 36 | 47 | 20 | 2 |
- Ned. : wanneer . D. : wenn . E. : when . Fr. : quand . Gr. : ὁτε = hote (toen) . Taalgebruik in het NT : hote (toen) . Lat. : quando .
Mc 4,10.1. - 2. και ὁτε = kai hote (en toen) . Mc (6) : (1) Mc 4,6 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 7,17 . (4) Mc 11,1 . (5) Mc 15,20 . (6) Mc 15,41 .
Mc 4,10.3. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in het N.T. : ginomai (worden) . Taalgebruik in Mc : ginomai (worden) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,39 .
Mc 4,10.1. - 3. και ὁτε εγενετο = kai hote egeneto (en toen het gebeurde) . Mc (1) : Mc
4,10 .
- ὁτε δε εγενετο = kai hote egeneto (en toen het gebeurde) . Bijbel (2) : (1) Mc
4,10 (variante lezing) . (2) Hnd 21,5 .
Mc 4,10.4. κατα = kata (tegen, volgens) . Taalgebruik in het NT : kata (tegen, volgens) . Taalgebruik in de LXX : kata (tegen, volgens) . Mc (9) : (1) Mc 4,10 . (2) Mc 5,13 . (3) Mc 6,40 . (4) Mc 7,5 . (5) Mc 11,25 . (6) Mc 13,8 . (7) Mc 14,19 . (8) Mc 14,55 . (9) Mc 15,6 .
kata (tegen, volgens) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
kata | 1541 | 1247 | 294 | 17 | 9 | 28 | 5 | 55 | 172 | 8 | 54 | 59 | |||
kat | 316 | 231 | 85 | 14 | 11 | 6 | 3 | 14 | 37 | 31 | 34 | 33 | 4 | ||
kath | 176 | 116 | 60 | 3 | 2 | 9 | 2 | 16 | 27 | 1 | 14 | 16 | |||
totaal | 2033 | 1594 | 439 | 34 | 22 | 43 | 10 | 85 | 236 | 9 | 99 | 109 |
Mc 4,10.5. monas (eenzaam, op zichzelf aangewezen) . Taalgebruik in het N.T. : monas (eenzaam, op zidchzelf aangewezen) . Taalgebruik in Mc : monas (eenzaam, op zidchzelf aangewezen) . Mc (1) : (1) Mc 4,10 .
Mc 4,10.4. - 5. κατα μονας = kata monas (afzonderlijk) . Bijbel (2) : (1) Mc 4,10 . (2) Lc 9,18 .
6. actief indicatief imperfectum derde persoon meervoud èrôtôn
(zij vroegen) van het werkw. erôtaô (vragen) . Taalgebruik in het
N.T. : erôtaô
(vragen) . Taalgebruik in Mc : erôtaô
(vragen) .
Mc (1) : Mc
4,10 .
Mc 4,10.7.
voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc 4 (5) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,10 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,36 . (5) Mc
4,38 .
9. - 10. περι αυτον = peri auton (rond hem) . LXX (18) . NT (5) : (1) Mt 8,18 . (2) Mc 3,32 . (3) Mc 3,34 . (4) Mc 4,10 . (5) Lc 22,49 .
11. συν = sun (met) . Taalgebruik in het NT : sun (met) . Taalgebruik in de LXX : sun (met) . Mc (6) : (1) Mc 2,26 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 8,34 . (4) Mc 9,4 . (5) Mc 15,27 . (6) Mc 15,32 .
sun (met) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
298 | 174 | 124 | 4 | 6 | 23 | 3 | 49 | 39 | 33 | 36 |
11. - 12. συν τοις = sun tois (met de) . Mc (2) : (2) Mc 4,10 (sun tois dôdeka = met de twaalf) . (2) Mc 8,34 (sun tois mathètais autou = met zijn leerlingen) .
11. - 13. συν τοις δωδεκα = sun tois dôdeka (met de twaalf) . Bijbel = Mc (1) : Mc 4,10 .
Eénmaligheid
- kai hote egeneto (en toen het gebeurde) . Mc (1) : Mc
4,10 .
- monas (eenzaam, op zichzelf aangewezen) . Mc (1) : (1) Mc
4,10 .
- kata monas (afzonderlijk) . Mc: (1) Mc
4,10 .
- actief indicatief imperfectum derde persoon meervoud èrôtôn
(zij vroegen) van het werkw. erôtaô (vragen) . Mc (1) : Mc
4,10 .
- συν τοις δωδεκα = sun tois dôdeka (met de twaalf) .
Mc 4,11 - Mc 4,11 : 127. Waarom Jezus in gelijkenissen spreekt - Mc 4,10-12 - Mt 13,10-15 - Lc 8,9-10 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 - | ||||||||||||||
|
Statenvertaling . 11 En Hij zeide tot hen: Het is u gegeven te verstaan de
verborgenheid van het Koninkrijk Gods; maar dengenen, die buiten zijn, geschieden
al deze dingen door gelijkenissen;
King James Bible . [11] And he said unto them, Unto you it is given to know
the mystery of the kingdom of God: but unto them that are without, all these
things are done in parables:
Luther-Bibel . 11 Und er sprach zu ihnen: Euch ist das Geheimnis des Reiches
Gottes gegeben; denen aber draußen widerfährt es alles in Gleichnissen,
Bible de Jérusalem . 11. Et il leur disait : « A vous le mystère du Royaume
de Dieu a été donné ; mais à ceux-là qui sont dehors tout arrive en paraboles,
Tekstuitleg van Mc 4,11 . Het vers Mc 4,11 telt 21 (3 X 7) woorden en 105 (3 X 5 X 7) letters . De getalwaarde van Mc 4,11 is 10173 (3 X 3391) .
Mc 4,11.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
- Met dit nevenschikkend voegwoord και = kai (en) wordt de perikope Mc 3,20-21.31-35
(de ware huisgenoten van Jezus) met de parabelrede (Mc 4,1-34) verbonden .
Mc 4,11.2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ελεγεν = elegen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . Mc (31) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in Mc 4 (11) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,26 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,38 . (11) Mc 4,41 . in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) , in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 .
elegen (hij zei) | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | syn. | ev. | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 15 | |
1 | elegen (hij zei) | 81 | 10 | 71 | 3 | 31 | 19 | 13 | 4 | 1 | 53 | 66 | 1 : Mc 2,27 | 1: Mc 3,23 . | 7 : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . | 3 : (1) Mc 5,8 . (2) Mc 5,28 . (3) Mc 5,30 . | 4 : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 6,10 . (3) Mc 6,16 . (4) Mc 6,18 . | 4 : (1) Mc 7,9. (2) Mc 7,14 . (3) Mc 7,20 . (4) Mc 7,27 . | 2 : (1) Mc 8,21 . (2) Mc 8,24 . . | 3 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,24 . (3) Mc 9,31. | 1 : Mc 11,17 . | 2 : (1) Mc 12,35 . (2) Mc 12,38 . | 1 : Mc 14,36 . | 2 : (1) Mc 15,12 . (2) Mc 15,14 . |
- Hebreeuws : וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Gn 4 | ||
1879 | 594 | 868 | 120 | 56 | 241 | 315 | 150 | 10 | 95 | 24 | 7 |
- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω
= legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô
(zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar
(zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) . Lat. : legere .
l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik
in Tenakh : qôl
(stem) .
-
In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan .
Mc 4,11.3. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .
autoi | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
7 | dat. mann. en onz. mv.autois | 117 | 4 | 6 | 5 | 10 | 5 | 13 | 5 | 7 | 10 | 12 | 7 | 8 | 2 | 13 | 7 | 3 | 1722 | 1180 | 542 | 101 | 117 | 89 | 97 | 75 | 47 | 16 | 307 | 404 |
1. - 2. και ελεγεν = kai elegen (en hij zei) . Taalgebruik in het NT : legô
(zeggen) . NT (19) . Mc (16) . Lc (2) . Joh (1) . Mc 4 (7) : (1) Mc
4,2 . (2) Mc
4,9 . (3) Mc
4,11 . (4) Mc
4,21 . (5) Mc
4,24 . (6) Mc
4,26 . (7) Mc
4,30 . Niet gevolgd door αυτοις = autois (hen) . NT (7) . Mc (5) . Lc (1) . Joh
(1) . Mc 4 (3) : (1) Mc
4,9 . (2) Mc
4,26 . (3) Mc
4,30 .
- ελεγεν δε = elegen de (hij zei echter) . LXX (3) . NT (12) . Mc (2) : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 7,20 .
Mc 4,11.1.
- 3. και λεγει αυτοις = kai legei autois (en hij zegt hen) . LXX (3) . NT (23) . Mc (14) : (1) Mc
1,38 . (2) Mc
3,4 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,35 . (5) Mc
6,50 . (6) Mc
7,18 . (7) Mc
9,35 . (8) Mc
10,11 . (9) Mc
11,2 . (10) Mc
12,16 . (11) Mc
14,13 . (12) Mc
14,27 . (13) Mc
14,34 . (14) Mc
14,41 .
- και ελεγεν αυτοις = kai elegen autois (en hij zei hen) . NT (13) . Mc
(12) : (1) Mc 2,27 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,9 . (4) Mc
4,11 . (5) Mc
4,21 . (6) Mc
4,24 . (7) Mc 6,10 . (8) Mc 7,9 . (9) Mc 8,21 . (10) Mc 9,1 . (11) Mc
9,31. (12) Mc
12,38 . Lc (1) : Lc 6,5 .
- ελαλει αυτοις = elalei autois (en hij sprak tot hen) . LXX (1) : Jdt 14,8 . NT (6) : (1) Mt
13,34 . (2) Mc 2,2 . (3) Mc
4,33 . (4) Mc
4,34 . (5) Lc 9,11 . (6) Joh
10,6 .
Mc 4,115. bep. lidw. nom. en acc. onz. enk. to (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,6 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,29 . (5) Mc 4,35 . (6) Mc 4,37 . (7) Mc 4,38 .
Mc 4,118. bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,31 .
Mc 4,11.9. gen. vr. enk. basileias (van het koninkrijk) van het zelfstandig naamw. basileia (koninkrijk) . Taalgebruik in het N.T. : basileia (koninkrijk) . Taalgebruik in Mc : basileia (koninkrijk) . Mc (3) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 6,23 . (3) Mc 12,34 . Een vorm van basileia (koninkrijk) in Mc in 19 verzen : (1) Mc 1,15 . (2) Mc 3,24 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,26 . (5) Mc 4,30 . (6) Mc 6,23 . (7) Mc 9,1 . (8) Mc 9,47 . (9) Mc 10,14 . (10) Mc 10,15 . (11) Mc 10,23 . (12) Mc 10,24 . (13) Mc 10,25 . (14) Mc 11,10 . (15) Mc 12,34 . (16) Mc 13,8 (2 vormen) . (17) Mc 14,25 . (18) Mc 15,43 .
Mc 4,1110. bep. lidw. gen. m. + onz. enk. tou (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,19 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,30 . (5) Mc 4,32 .
Mc 4,11.11. gen. mann. enk. theou (van God) van het zelfst. naamw. theos (God) . Taalgebruik in het N.T. : theos (God) . Taalgebruik in Mc : theos (God) . Vergelijk : L. deus , Fr. dieu . De vloek dju . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,26 . (3) Mc 4,30 .
Mc 4,11.8. - 11. tès basileias tou theou (van het koninkrijk van God) . Mc (2 / 3) . (1) Mc 4,11 . (2) Mc 12,34 .
Mc 4,11.13.
de (echter) . Taalgebruik in het N.T. : de
(echter) . Taalgebruik in Mc : de
(echter) . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte
tegenstelling aanduiden . Om verandering van personage of situatie in de zin
aan te duiden .
Mc 4 (4) : (1) Mc
4,11 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,29 . (4) Mc
4,34 .
15. εξω = exô (buiten) . Taalgebruik in het NT : exô (buiten) . Taalgebruik in de LXX : exô (buiten) .
exô (buiten) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
163 | 101 | 62 | 9 | 10 | 10 | 12 | 11 | 9 | 2 | 29 | 41 | 8 | 1 |
Mc 4,11.16.
en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,8 . (5) Mc
4,11 . (6) Mc
4,17 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,24 . (9) Mc
4,28 . (10) Mc
4,30 . (11) Mc
4,35 . (12) Mc
4,36 . (13) Mc
4,38 .
Mc 4,11.17.
dat. vr. mv. parabolais (parabels, gelijkenissen) van het zelfst. naamw. van
het zelfst. naamw. parabolè (parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in het
N.T. : parabolè
(parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in Mc : parabolè
(parabel, gelijkenis) . Paraballô : naast elkaar werpen , vergelijken
.
Mc (5) : (1) Mc
3,23 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,11 . (4) Mc
4,33 . (5) Mc
12,1 .
Mc 4,11.19. Een vorm van pas (ieder, elk, al) , bijvoegl. naamw. . Taalgebruik in Mc : pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in het N.T. : pas (ieder, elk, alles) . Hebr. kol . Lat. omnis . Fr. tout . Ned. elk , ieder . Mc 4 (6) : (1) Mc 4,1 (pas : nom. mann. enk.) . (2) Mc 4,11 (panta : nom. onz. mv.) . (3) Mc 4,13 (pasas : acc. vr. mv.) . (4) Mc 4,31 (pantôn : gen. mv.) . (5) Mc 4,32 (pantôn : gen. mv.) . (6) Mc 4,34 (panta : acc. onz. mv.) .
20. ind. praes. 3de pers. enk. = ginetai (het gebeurt) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Taalgebruik in Mc : ginomai (worden) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) . Mc (6) : (1) Mc 2,21 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,19 . (4) Mc 4,32 . (5) Mc 4,37 . (6) Mc 11,23 .
ginomai (worden, gebeuren) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | pr. 3de pers. enk. ginetai | 7 | 2 | 4 | 1 | 65 | 39 | 26 | 6 | 7 | 5 | 8 | 18 | 18 |
Mc 4,12 - Mc 4,12 : 127. Waarom Jezus in gelijkenissen spreekt - Mc 4,10-12 - Mt 13,10-15 - Lc 8,9-10 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,10 - Mc 4,11 - Mc 4,12 - | ||||||||||||||
|
Statenvertaling . 12 Opdat zij ziende zien, en niet bemerken, en horende horen,
en niet verstaan; opdat zij zich niet te eniger tijd, bekeren en hun de zonden
vergeven worden.
King James Bible . [12] That seeing they may see, and not perceive; and hearing
they may hear, and not understand; lest at any time they should be converted,
and their sins should be forgiven them.
Luther-Bibel . 12 damit sie es mit sehenden Augen sehen und doch nicht erkennen,
und mit hörenden Ohren hören und doch nicht verstehen, damit sie sich nicht
etwa bekehren und ihnen vergeben werde.
Bible de Jérusalem . 12. afin qu'ils aient beau regarder et ils ne voient
pas, qu'ils aient beau entendre et ils ne comprennent pas, de peur qu'ils ne
se convertissent et qu'il ne leur soit pardonné. »
Tekstuitleg van Mc 4,12 .
4. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
7. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
8. act. part. praes. nom. mann. mv. ακουοντες = akouontes (horende) van het werkw. ακουω = akouô (horen) . Taalgebruik in het NT : akouô (horen) . Taalgebruik in de Septuaginta : akouô (horen) . Taalgebruik in Mc : akouô (horen) . Lc (5) : (1) Lc 2,47 . (2) Lc 4,28 . (3) Lc 8,10 . (4) Lc 8,21 . (5) Lc 11,28 . Hnd (4) : (1) Hnd 7,54 . (2) Hnd 9,7 . (3) Hnd 9,21 . (4) Hnd 18,8 .
akouô (horen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
act. part. praes. nom. mann. mv. akouontes | 20 | 5 | 15 | 1 | 3 | 5 | 4 | 1 | 1 | 9 | 9 |
- Ned. : horen . Horen en oor zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ους = ous / ως= ôs , ωτις = ôtis . Lat. : auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Arabisch : سَمِعَ = sami`a (luisteren, horen) . Taalgebruik in de Qoran : sami`a (luisteren, horen) . D. hören . E. : to hear . Fr. : écouter . Grieks : ακουω = akouô (horen) . Taalgebruik in het NT : akouô (horen) . Hebreeuws : שָׁמַע = sjâmâ` (horen, luisteren) . Taalgebruik in Tenakh : sjâm`â (horen, luisteren) .
9. conj. pr. 3de pers. mv. akouôsin van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen). Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Enkel in Mc 4,12 .
10. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
15. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
17. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .
autoi | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
7 | dat. mann. en onz. mv.autois | 117 | 4 | 6 | 5 | 10 | 5 | 13 | 5 | 7 | 10 | 12 | 7 | 8 | 2 | 13 | 7 | 3 | 1722 | 1180 | 542 | 101 | 117 | 89 | 97 | 75 | 47 | 16 | 307 | 404 |
129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier : Mc 4,13-20 - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 -
Mc 4,13 - Mc 4,13 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 13 En Hij zeide tot hen: Weet gij deze gelijkenis niet, en
hoe zult gij al de gelijkenissen verstaan?
King James Bible . [13] And he said unto them, Know ye not this parable? and
how then will ye know all parables?
Luther-Bibel . 13 Und er sprach zu ihnen: Versteht ihr dies Gleichnis nicht,
wie wollt ihr dann die andern alle verstehen?
Tekstuitleg van Mc 4,13 . Het vers Mc 4,13 telt 14 (2 X 7) woorden en 72 (2 X 2 X 2 X 3 X 3) letters . De getalwaarde van Mc 4,13 is 7555 (5 X 1511) .
Mc 4,13.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (33) . Niet in : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 |
kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 |
verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 4,13.2. act. ind. praes. 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) . Werkwoord van de hoofdzin . Jezus is onderwerp .
legô : act. ind. praes. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3 | act. ind. pr. 3de pers. enk. legei | 1027 | 702 | 325 | 54 | 62 | 14 | 112 | 11 | 46 | 26 | 130 | 242 |
3 | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | |
1 | legei (hij zegt) | 3 : (1) Mc 1,38 . (2) Mc 1,41 . (3) Mc 1,44 . | 6 : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 2,8 . (3) Mc 2,10 . (4) Mc 2,14 . (5) Mc 2,17 . (6) Mc 2,25 . | 5 : (1) Mc 3,3 . (2) Mc 3,4 . (3) Mc 3,5 . (4) Mc 3,33 . (5) Mc 3,34 . | 2 : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 4,35 . | 6 : (1) Mc 5,7 . (2) Mc 5,9 . (3) Mc 5,19 . (4) Mc 5,36 . (5) Mc 5,39 . (6) Mc 5,41 . | 3 : (1) Mc 6,31 . (2) Mc 6,38 . (3) Mc 6,50 . |
Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | ||
1 | legei (hij zegt) | 3 : (1) Mc 7,18 . (2) Mc 7,28 . (3) Mc 7,34 . | 5 : (1) Mc 8,1 . (2) Mc 8,12 . (3) Mc 8,17 . (4) Mc 8,29 . (5) Mc 8,33 . | 3 : (1) Mc 9,5 . (2) Mc 9,19 . (3) Mc 9,35 . | 5 : (1) Mc 10,11 . (2) Mc 10,23 . (3) Mc 10,24 . (4) Mc 10,27 . (5) Mc 10,42 . | 4 : (1) Mc 11,2 . (2) Mc 11,21 . (3) Mc 11,22 . (4) Mc 11,33 . | 2 : (1) Mc 12,16 . (2) Mc 12,37 . | 1 : Mc 13,1 . | 12 : (1) Mc 14,13 . (2) Mc 14,14 . (3) Mc 14,27 . (4) Mc 14,30 . (5) Mc 14,32 . (6) Mc 14,34 . (7) Mc 14,37 . (8) Mc 14,41 . (9) Mc 14,45 . (10) Mc 14,61 . (11) Mc 14,63 . (12) Mc 14,67 . | 1 : Mc 15,2 . | 1 : Mc 16,6 . |
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . D. : sprechen (spreken) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Lat. : legere .
Mc 4,13.3. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .
autoi | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
7 | dat. mann. en onz. mv.autois | 117 | 4 | 6 | 5 | 10 | 5 | 13 | 5 | 7 | 10 | 12 | 7 | 8 | 2 | 13 | 7 | 3 | 1722 | 1180 | 542 | 101 | 117 | 89 | 97 | 75 | 47 | 16 | 307 | 404 |
1. - 3. και λεγει αυτοις = kai legei autois (en hij zegt hen) . LXX (3) . NT (23) . Mc (14) : (1) Mc
1,38 . (2) Mc
3,4 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,35 . (5) Mc
6,50 . (6) Mc
7,18 . (7) Mc
9,35 . (8) Mc
10,11 . (9) Mc
11,2 . (10) Mc
12,16 . (11) Mc
14,13 . (12) Mc
14,27 . (13) Mc
14,34 . (14) Mc
14,41 .
- και ελεγεν αυτοις = kai elegen autois (en hij zei hen) . NT (13) . Mc
(12) : (1) Mc 2,27 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,9 . (4) Mc
4,11 . (5) Mc
4,21 . (6) Mc
4,24 . (7) Mc 6,10 . (8) Mc 7,9 . (9) Mc 8,21 . (10) Mc 9,1 . (11) Mc
9,31. (12) Mc
12,38 . Lc (1) : Lc 6,5 .
- ελαλει αυτοις = elalei autois (en hij sprak tot hen) . LXX (1) : Jdt 14,8 . NT (6) : (1) Mt
13,34 . (2) Mc 2,2 . (3) Mc
4,33 . (4) Mc
4,34 . (5) Lc 9,11 . (6) Joh
10,6 .
4. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc
4,22 . (2) Mc
4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc
4,5 . (2) Mc
4,7 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,25 . (6) Mc
4,27 . (7) Mc
4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc
4,21 .
Mc
4,13.5. act. ind. 2de pers. mv. οιδατε = oidate (jullie weten) van het werkw. οιδα = oida (ik weet) . Taalgebruik
in het NT : oida
(ik weet) . Taalgebruik
in de LXX : oida
(ik weet) . Mc (5) :
(1) Mc
4,13 . (2) Mc
10,38 . (3) Mc
10,42 . (4) Mc
13,33 . (5) Mc
13,35 . Een vorm van οιδα = oida (ik weet) in de LXX (283) , in het NT (321) , in Mt (25) , in Mc (23) , in Lc (25) , in Joh (85) , in Hnd (519) , in Br. van Paulus (103) .
- ουκ οιδατε = ouk oidate (jullie weten niet) . Mc (4) ; niet in (3) Mc
10,42 . Een vorm van οιδα = oida (ik weet) in Mc (23) .
oida | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ind. 2de p. mv. oidate | 73 | 14 | 59 | 7 | 5 : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 10,38 . (3) Mc 10,42 . (4) Mc 13,33 . (5) Mc 13,35 . | 2 | 10 | 3 | 32 | 14 | 24 |
Mc 4,13.6. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .
Mc 4,13.5. - 6. οιδατε την = oidate tèn (jullie kennen de) . Bijbel (5) . LXX (1) : Ex 23,9 . NT (4) : (1) Mt 25,13 . (2) Mc 4,13 . (3) 1 Kor 16,15 . (4) 1 Joh 2,21 .
Mc 4,13.4. - 6. ουκ οιδατε την = ouk oidate tèn (jullie kennen niet de) . Bijbel = NT (3) : (1) Mt 25,13 . (2) Mc 4,13 . (3) 1 Joh 2,21 .
Mc 4,13.7. acc. vr. enk. παραβολην = parabolèn (parabel) van het zelfst. naamw. παραβολη = parabolè (parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in het NT : parabolè (parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in de LXX : parabolè (parabel, gelijkenis) . Taalgebruik in Mc : parabolè (parabel, gelijkenis) . Mc (4) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc 7,17 . (3) Mc 12,12 . (4) Mc 13,28 . Een vorm van παραβολη = parabolè (parabel) in 12 (13X) verzen in Mc .
parabolè (parabel) | Mc | Mc 3 | Mc 4 | Mc 7 | Mc 12 | Mc 13 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. + dat. vr. enk. parabolè(i) | 1 | (1) Mc 4,30 . | 14 | 9 | 5 | 1 | 2 | 2 | 3 | 3 | 2 | |||||||||
2 | gen. vr. enk. parabolès | 1 | (1) Mc 4,34 . | 3 | 3 | 1 | 1 | 1 | 3 | 3 | |||||||||||
3 | acc. vr. enk. parabolèn | 4 | (1) Mc 4,13 . | (2) Mc 7,17 . | (3) Mc 12,12 . | (4) Mc 13,28 . | 49 | 23 | 26 | 8 | 4 | 14 | 26 | 26 | |||||||
6 | dat. vr. mv. parabolais | 5 | (1) Mc 3,23 . | (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,23 . | (5) Mc 12,1 . | 16 | 4 | 12 | 6 | 5 | 1 | 12 | 12 | ||||||||
7 | acc. vr. mv. parabolas | 2 | 2 : (1) Mc 4,10 . (2) Mc 4,13 . | 6 | 2 | 4 | 2 | 2 | 4 | 4 | |||||||||||
totaal | 12 (13) | 1 | 7 (8) | 1 | 2 | 1 | 94 | 44 | 50 | 17 | 13 | 18 | 2 | 48 | 48 | 2 |
8. acc. vr. enk. tautèn (dit) van het bezitt. voornaamw. houtos (deze)
. Taalgebruik : houtos
(deze) . Taalgebruik : houtos
(deze) .
Mc (52) . Mc (4) : (1) Mc
4,13 . (2) Mc
10,5 . (3) Mc
11,28 . (4) Mc
12,10 .
Mc 4,13.7. - 8. παραβολην ταυτην = parabolèn tautèn (deze parabel) . NT (8) : (1) Mt 15,15 . (2) Mc 4,13 . (3) Lc 4,23 . (4) Lc 12,41 . (5) Lc 15,3 . (6) Lc 18,9 . (7) Lc 20,9 . (8) Lc 20,19 .
9. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
10. pôs (hoe) . Taalgebruik in het N.T. : pôs
(hoe) . Taalgebruik in Mc : pôs
(hoe) . Vragend of onbepaald voornaamw. van wijze .
Mc (14) . Mc 4 (2) : (1) Mc
4,13 . (2) Mc
4,30 .
11. Een vorm van pas (ieder, elk, al) , bijvoegl. naamw. . Taalgebruik in Mc : pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in het N.T. : pas (ieder, elk, alles) . Hebr. kol . Lat. omnis . Fr. tout . Ned. elk , ieder . Mc 4 (6) : (1) Mc 4,1 (pas : nom. mann. enk.) . (2) Mc 4,11 (panta : nom. onz. mv.) . (3) Mc 4,13 (pasas : acc. vr. mv.) . (4) Mc 4,31 (pantôn : gen. mv.) . (5) Mc 4,32 (pantôn : gen. mv.) . (6) Mc 4,34 (panta : acc. onz. mv.) .
Mc 4,13.14. act. ind. fut. 2de pers. mv. γνωσεσθε = gnôsesthe (jullie zullen kennen) van het werkw. γινωσκω = ginôskô (kennen, weten) . Taalgebruik in het NT : ginôskô (kennen, weten) . Taalgebruik in de LXX : ginôskô (kennen, weten) . Bijbel (39) . LXX (33) . NT (6) : (1) Mc 4,13 . (2) Joh 8,28 . (3) Joh 8,32 . (4) Joh 14,7 . (5) Joh 14,20 . (6) 2 Kor 13,6 . Een vorm van γινωσκω = ginôskô (kennen, weten) in de LXX (746) , in het NT (221) , Mt (20) , in Mc (12) , in Lc (28) , in Joh (56) , in Hnd (16) , in de Br. van Paulus (50) .
Mc 4,14 - Mc 4,14 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 14 De zaaier is, die het Woord zaait.
King James Bible . [14] The sower soweth the word.
Luther-Bibel . 14 Der Sämann sät das Wort.
Tekstuitleg van Mc 4,14 . Dit vers telt 5 woorden en 8 lettergrepen .
1. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41
2. actief part. pr. nom. mann. enk. speirôn (zaaiende , zaaier) van het werkw. speirô (spreiden , zaaien) . Taalgebruik : speirô (spreiden, zaaien). Hebr. zâr`â . Lat. seminare . Mc (2) : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 .
speirô (spreiden, zaaien) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
actief part. pr. nom. mann. enk. speirôn | 14 | 5 | 9 | 2 | 2 | 1 | 2 | 2 | 5 | 7 | 2 |
3. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik
in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep.
lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,21 . (9) Mc
4,26 . (10) Mc
4,33 . (11) Mc
4,36 .
4. zelfst. naamw. acc. mann. enk. logon (woord) . Taalgebruik in het N.T. : logos
(woord) . Taalgebruik in Mc : logos
(woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon
.
Mc 4 (8) : (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,33 .
5. act. ind. pr. 3de pers. enk. speirei van het werkw. speirô (spreiden , zaaien) . Taalgebruik : speirô (spreiden, zaaien). Hebr. zâr`â . Lat. seminare . Mc (1) : Mc 4,3 .
speirô (spreiden, zaaien) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
act. ind. pr. 3de pers. enk. speirei | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 |
Mc 4,15 - Mc 4,15 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 15 En dezen zijn, die bij den weg bezaaid worden, waarin
het Woord gezaaid wordt; en als zij het gehoord hebben, zo komt de satan terstond,
en neemt het Woord weg, hetwelk in hun harten gezaaid was.
King James Bible . [15] And these are they by the way side, where the word is
sown; but when they have heard, Satan cometh immediately, and taketh away the
word that was sown in their hearts.
Luther-Bibel . 15 Das aber sind die auf dem Wege: wenn das Wort gesät wird und
sie es gehört haben, kommt sogleich der Satan und nimmt das Wort weg, das in
sie gesät war.
Tekstuitleg van Mc 4,15 .
1. aanwijz. voornaamw. nom. mann. mv. houtoi (deze) . Taalgebruik : houtos
(deze) . Taalgebruik : houtos
(deze) .
Mc 4 (3) : (1) Mc
4,15 . (2) Mc
4,16 . (3) Mc
4,18 .
2. de (echter) . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Mc : de (echter) . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,15 . (3) Mc 4,29 . (4) Mc 4,34 .
5. para (langs) . Taalgebruik in het N.T. : para (langs) . Mc (11) : (1) Mc 1,16 . (2) Mc 2,13 . (3) Mc 4,1 . (4) Mc 4,4 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 5,21 . (7) Mc 10,27 . (8) Mc 10,46 . (9) Mc 12,2 . (10) Mc 12,11 . (11) Mc 14,43 . Parallel in Mc 4 : (1) Mt 13,1 // Mc 4,1 . (2) Mt 13,4 // Mc 4,4 // Lc 8,5 . (3) Mt 13,19 // Mc 4,15 // Lc 8,12 .
para | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
para | 677 | 553 | 124 | 13 | 11 | 20 | 21 | 18 | 40 | 1 | 44 | 65 |
6. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .
7. acc. vr. enk. hodon (weg) van het zelfst. naamw. hodos (weg) . Taalgebruik
in het N.T. : hodos
(weg) . Taalgebruik in Mc : hodos
(weg) .
Mc (10) : (1) Mc
1,2 . (2) Mc
1,3 . (3) Mc
2,23 . (4) Mc
4,4 . (5) Mc
4,15 . (6) Mc
6,8 . (7) Mc
10,17 . (8) Mc
10,46 . (9) Mc
11,8 . (10) Mc
12,14
9. pass. ind. pr. 3de pers. enk. speiretai van het werkw. speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik : speirô (spreiden, zaaien). Hebr. zâr`â . Lat. seminare . Mc (1) : Mc 4,15 . Br (4) : (1) 1 Kor 15,42 . (2) 1 Kor 15,43 (2X) . (3) 1 Kor 15,44 . (4) Jak 3,18 .
speirô (spreiden, zaaien) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
pass. ind. pr. 3de pers. enk. speiretai | 7 | 2 | 5 | 1 | 4 | 1 | 1 | 3 | 1 |
10. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,3 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,6 . (5) Mc
4,14 . (6) Mc
4,15 . (7) Mc
4,21 . (8) Mc
4,25 . (9) Mc
4,27 . (10) Mc
4,29 . (11) Mc
4,39 . (12) Mc
4,41 .
11. Zelfst. naamw. nom. mann. enk. logos (woord) . Taalgebruik in Mc 4 : logos (woord) . Taalgebruik in het N.T. : logos (woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Mc 4 (1) : Mc 4,15 .
13. hotan (telkens wanneer, wanneer, zodra) . Taalgebruik : hotan (telkens wanneer , wanneer, zodra) . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,15 . (2) Mc 4,16 . (3) Mc 4,29 . (4) Mc 4,31 . (5) Mc 4,32 .
12. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
14. conj. aor. 3de pers. mv. akousôsin van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen). Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter .
akouô (horen) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
conj. aor. 3de pers. mv. akousôsin | 19 | 12 | 7 | 1 | 3 | 1 | 2 | 5 | 5 |
16. Indicatief praesens 3de persoon enkelvoud erchetai (hij gaat, hij komt) van het werkwoord erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het N.T. : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in Mc. : erchomai (gaan, komen) . Mc (16) : (1) Mc 1,7 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 3,20 . (4) Mc 3,31 (variante erchontai = zij gaan) . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,21 . (7) Mc 5,22 . (8) Mc 6,1 . (9) Mc 6,48 . (10) Mc 10,1 . (11) Mc 13,35 . (12) Mc 14,17 . (13) Mc 14,37 . (14) Mc 14,41 . (15) Mc 14,66 . (16 ) Mc 15,36 .
17. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,3 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,6 . (5) Mc
4,14 . (6) Mc
4,15 . (7) Mc
4,21 . (8) Mc
4,25 . (9) Mc
4,27 . (10) Mc
4,29 . (11) Mc
4,39 . (12) Mc
4,41 .
Mc
4,15.18. nom. mann. enk. σατανας = satanas (satan)
. Taalgebruik in het NT : satanas
(satan) . Taalgebruik in de LXX : satanas
(satan) . Taalgebruik in Mc : satanas
(satan) . Bijbel (17) : (1) Mt
12,26 . (2) Mc
3,23 . (3) Mc
3,26 . (4) Mc
4,15 . (5) Lc 11,18 . (6) Lc 13,16 . (7) Lc 22,3 . (8) Lc
22,31 . (9) Joh
13,27 . (10) Hnd 5,3 . (11) 1
Kor 7,5 . (12) 2
Kor 11,14 . (13) 1
Tes 2,18 . (14) Apk 2,13 . (15) Apk 12,9 . (16) Apk 20,2 . (17) Apk 20,7 . Een vorm van satanas (satan) in 5 verzen in Mc : (1) Mc
1,13 . (2) Mc
3,23 (satanas en satanan) . (3) Mc
3,26 . (4) Mc
4,15 . (5) Mc
8,33 .
- voc. mann. enk. σατανα = satana (satan) + dat. mann. enk. σατανᾳ = satana(j) (aan de satan) van het zelfst. naamw. σατανας = satanas (satan)
. Taalgebruik in het NT : satanas
(satan) . Taalgebruik in de LXX : satanas
(satan) . Taalgebruik in Mc : satanas
(satan) . Bijbel (15) : (1) Mt
4,10 . (2) Mt
16,23 . (3) Mc
1,13 . (4) Mc 8,33 . (5) Hnd 26,18 . (6) 1
Kor 5,5 . (7) 2
Kor 2,11 . (8) 2
Kor 12,7 . (9) 2
Tes 2,9 . (10) 1
Tim 1,20 . (11) 1
Tim 5,15 . (12) Apk 2,9 . (13) Apk 2,13 . (14) Apk 2,24 . (15) Apk 3,9 .
- acc. mann. enk. σαταναν = satanan (satan) van het zelfst. naamw. σατανας = satanas (satan)
. Taalgebruik in het NT : satanas
(satan) . Taalgebruik in de LXX : satanas
(satan) . Bijbel (5) : (1) Sir 21,27 . (2) Mt
12,26 . (3) Mc
3,23 . (4) Lc 10,18 . (5) Rom 16,20 .
19. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
21. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik
in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep.
lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,21 . (9) Mc
4,26 . (10) Mc
4,33 . (11) Mc
4,36 .
22. zelfst. naamw. acc. mann. enk. logon (woord) . Taalgebruik in het N.T.
: logos
(woord) . Taalgebruik in Mc : logos
(woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon
.
Mc 4 (8) : (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,33 .
satanas (saten) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. enk. satanas | 17 | 17 | 1 | 3 | 4 | 1 | 1 | 3 | 4 | 8 | 9 | |
Totaal | 37 | 1 | 36 | 4 | 6 | 5 | 1 | 2 | 10 | 8 | 15 | 16 |
24. pass. part. aor. acc. mann. enk. esparmenon van het werkw. speirô (spreiden, zaaien) . Taalgebruik : speirô (spreiden, zaaien). Hebr. zâr`â . Lat. seminare . Mc (1) : Mc 4,15 .
speirô (spreiden, zaaien) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
pass. part. aor. acc. mann. enk. esparmenon | 2 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 |
26. voornaamw. acc. mann. mv. autous (hen) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc 4 (2) : (1) Mc
4,2 . (2) Mc
4,15 .
Mc 4,16 - Mc 4,16 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 16 En dezen zijn desgelijks, die op de steenachtige plaatsen
bezaaid worden; welke, als zij het Woord gehoord hebben, terstond hetzelve met
vreugde ontvangen.
King James Bible . [16] And these are they likewise which are sown on stony
ground; who, when they have heard the word, immediately receive it with gladness;
Luther-Bibel . 16 Desgleichen auch die, bei denen auf felsigen Boden gesät ist:
wenn sie das Wort gehört haben, nehmen sie es sogleich mit Freuden auf,
Tekstuitleg van Mc 4,16 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
2. aanwijz. voornaamw. nom. mann. mv. houtoi (deze) . Taalgebruik : houtos
(deze) . Taalgebruik : houtos
(deze) .
Mc 4 (3) : (1) Mc
4,15 . (2) Mc
4,16 . (3) Mc
4,18 .
5. epi (op, bij) . Taalgebruik in het N.T. : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Mc 4 (8) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,5 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,20 . (5) Mc
4,21 . (6) Mc
4,26 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,38 .
10. hotan (telkens wanneer, wanneer, zodra) . Taalgebruik : hotan (telkens wanneer , wanneer, zodra) . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,15 . (2) Mc 4,16 . (3) Mc 4,29 . (4) Mc 4,31 . (5) Mc 4,32 .
11. conj. aor. 3de pers. mv. akousôsin van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen). Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Mc 4 (2) Mc 4,15 : (1) . (2) Mc 4,16 .
akouô (horen) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
conj. aor. 3de pers. mv. akousôsin | 19 | 12 | 7 | 1 | 3 | 1 | 2 | 5 | 5 |
12. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik
in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep.
lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,21 . (9) Mc
4,26 . (10) Mc
4,33 . (11) Mc
4,36 .
13. zelfst. naamw. acc. mann. enk. logon (woord) . Taalgebruik in het N.T.
: logos
(woord) . Taalgebruik in Mc : logos
(woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon
.
Mc 4 (8) : (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,33 .
16. charas (vreugde) . Genitief vrouwelijk enkelvoud . Taalgebruik in het N.T. : chara (vreugde) . Website : http://fr.wikipedia.org/wiki/Joie_(philosophie) . Indo-Europees jug (band) , L. gaudium , Fr. joie , zie website http://fr.wiktionary.org/wiki/joie . In Mc komt het slechts in één vers voor en wel hier in Mc 4,16 . In de parallelteksten van Mt en Lc komt het woord terug : (1) Mt 13,20 // Mc 4,16 // Lc 8,13 .
15. - 16. - meta charas (met vreugde) . In elf verzen in het N.T. : Mt (1) Mt 13,20 . Mc (1) Mc 4,16 . Lc (3) : (1) Lc 8,13 . (2) Lc 10,17 . (3) Lc 24,52 . Hnd (1) Hnd 13,52 . Brieven (5) : (1) Fil 1,4 . (2) Fil 2,29 . (3) Kol 1,11 . (4) 1 Tes 1,6 . (5) Heb 10,34 . Parallel : Mt 13,20 // Mc 4,16 // Lc 8,13 .
18. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc 4 (5) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,10 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,36 . (5) Mc
4,38 .
Mc 4,17 - Mc 4,17 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 17 En hebben geen wortel in zichzelven, maar zijn voor een
tijd; daarna, als verdrukking of vervolging komt om des Woords wil, zo worden
zij terstond geërgerd.
King James Bible . [17] And have no root in themselves, and so endure but for
a time: afterward, when affliction or persecution ariseth for the word's sake,
immediately they are offended.
Luther-Bibel . 17 aber sie haben keine Wurzel in sich, sondern sind wetterwendisch;
wenn sich Bedrängnis oder Verfolgung um des Wortes willen erhebt, so fallen
sie sogleich ab.
Tekstuitleg van Mc 4,17 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
2. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc
4,22 . (2) Mc
4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc
4,5 . (2) Mc
4,7 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,25 . (6) Mc
4,27 . (7) Mc
4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc
4,21 .
5. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .
en (in) . | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
119 | 13 | 7 | 2 | 13 | 9 | 12 | 5 | 9 | 7 | 10 | 9 | 7 | 7 | 5 | 4 | 11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Ned. in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : en . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Hebreeuws : בְּ = bë . Latijn : in .
11. participium aorist gen. vr. enk. genomenès (geworden) van het werkw.
ginomai (gebeuren, worden) . Taalgebruik in het N.T. : ginomai
(worden) . Taalgebruik in Mc : ginomai
(worden) . Losse genitief . participium aorist gen. vr. enk.
Mc (9) : 5 : opsias... genomenès (nadat het avond was geworden) (1) Mc
1,32 . (2) Mc
4,35 . (3) Mc
6,47 . (4) Mc
14,17 . (5) Mc
15,42 . + 4 : (1) Mc
4,17 . (2) Mc
6,21 . (3) Mc
6,35 . (4) Mc
15,33 .
Mc 4,17.12. gen. vr. enk. θλιψεως = thlipseôs (van de verdrukking) van het zelfst. naamw. θλιψις = thlipsis (verdrukking) . Taalgebruik in het NT : thlipsis (verdrukking) . Taalgebruik in de LXX : thlipsis (verdrukking) .
thlipsis (verdrukking) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
2 | gen. vr. enk. thlipseôs | 65 | 56 | 9 | 1 | 1 | 1 | 1 | 4 | 1 | 2 | 3 | 4 | ||
totaal | 164 | 120 | 44 | 4 | 3 | 2 | 5 | 25 | 5 | 7 | 9 | 24 | 1 |
thlipsis (verdrukking) | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ||
2 | gen. vr. enk. thlipseôs | 9 | 1 : Mt 13,21 . | 1 : Mc 4,17 . | 1 : Joh 16,21 . | 1 : Hnd 11,19 . | 4 : (1) 2 Kor 1,8 . (2) 2 Kor 2,4 . (3) 2 Kor 4,17 . (4) 2 Kor 8,2 . | 1 : Apk 7,14 . | 2 | |
totaal | 4 | 3 | 2 | 5 | 25 | 5 | 7 |
- gen. vr. enk. = thlipseôs (van de verdrukking) van het zelfst. naamw. θλιψις = thlipsis (verdrukking) . Taalgebruik in het NT : thlipsis (verdrukking) . Taalgebruik in de LXX : thlipsis (verdrukking) .
13. partikel è (of) , zie bep. lidw. nom. vr. enk. hè (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,17 . (2) Mc 4,19 . (3) Mc 4,21 . (4) Mc 4,26 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,30 . (7) Mc 4,41 .
Mc 4,17.14. gen. mann. enk. διωγμου = diôgmou (van de vervolging) van het zelfst. naamw. διωγμος = diôgmos (vervolging) . Taalgebruik in het NT : diôgmos (vervolging) . Taalgebruik in de LXX : diôgmos (vervolging) .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
2 | gen. mann. enk. diôgmou | 3 | 1 | 2 | 1 : Mt 13,21 . | 1 : Mc 4,17 . | 2 : Mt 13,21 // Mc 4,17 . | 2 | |||||||
totaal | 13 | 3 | 10 | 1 | 1 | 3 | 5 | 2 | 2 | 5 |
In de evangelies komt een vorm van διωγμος = diôgmos (verdrukking) slechts in twee (parallel)verzen voor : Mt 13,21 // Mc 4,17 (gen. mann. enk. διωγμου = diôgmou) . Een vorm : NT (10) . Hnd (3) . Br. (5) .
Mc 4,17.12. 14. Een vorm van θλιψις = thlipsis (verdrukking) en διωγμος = diôgmos (vervolging) komt samen voor in 4 verzen in het NT : (1) Mt 13,21 . (2) Mc 4,17 . (3) Rom 8,35 . (4) 2 Tes 1,4 .
16. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik
in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep.
lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,21 . (9) Mc
4,26 . (10) Mc
4,33 . (11) Mc
4,36 .
17. zelfst. naamw. acc. mann. enk. logon (woord) . Taalgebruik in het N.T.
: logos
(woord) . Taalgebruik in Mc : logos
(woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon
.
Mc 4 (8) : (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,33 .
Mc 4,18 - Mc 4,18 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 18 En dezen zijn, die in de doornen bezaaid worden; namelijk
degenen, die het Woord horen;
King James Bible . [18] And these are they which are sown among thorns; such
as hear the word,
Luther-Bibel . 18 Und andere sind die, bei denen unter die Dornen gesät ist:
die hören das Wort,
Tekstuitleg van Mc 4,18 .
Mc 4,18.1.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
2. nom. mann. mv. alloi (anderen) van het bijvoegl. naamwoord allos (ander)
. Taalgebruik in het N.T. : allos
(ander) . Taalgebruik in Mc : allos
(ander) . Lat. alter , -tera , -terum (de andere van twee) . Fr. autre .
Ned. a-n-d-er . Eng. other .
Mc (4) : (1) Mc
4,18 . (2) Mc
6,15 (2X) . (3) Mc
8,28 (2X) . (4) Mc
11,8 .
1. - 2. kai alloi (en anderen) . Mc (2) : (1) Mc 4,18 . (2) Mc 8,28 . alloi de (anderen echter) . Mc (2) : (1) Mc 6,15 (2X) . (2) Mc 8,28 . (3) Mc 11,8 .
Mc 4,18.9.
aanwijz. voornaamw. nom. mann. mv. houtoi (deze) . Taalgebruik : houtos
(deze) . Taalgebruik : houtos
(deze) .
Mc 4 (3) : (1) Mc
4,15 . (2) Mc
4,16 . (3) Mc
4,18 .
Mc 4,18.12.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in
het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep.
lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,21 . (9) Mc
4,26 . (10) Mc
4,33 . (11) Mc
4,36 .
Mc 4,18.13.
zelfst. naamw. acc. mann. enk. logon (woord) . Taalgebruik in het N.T. : logos
(woord) . Taalgebruik in Mc : logos
(woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon
.
Mc 4 (8) : (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,33 .
Mc 4,18.14.
act. part. aor. nom. mv. akousantes van het werkw. akouô (horen)
. Taalgebruik in het N.T. : akouô
(horen) . Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie
Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren ,
aanhoren) -> écouter .
Mc (7) : (1) Mc
3,21 . (2) Mc
4,18 . (3) Mc
6,29 . (4) Mc
10,41 . (5) Mc
14,11 . (6) Mc
15,35 . (7) Mc
16,11 .
Mc 4,19 - Mc 4,19 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 19 En de zorgvuldigheden dezer wereld, en de verleiding des
rijkdoms en de begeerlijkheden omtrent de andere dingen, inkomende, verstikken
het Woord, en het wordt onvruchtbaar.
King James Bible . [19] And the cares of this world, and the deceitfulness of
riches, and the lusts of other things entering in, choke the word, and it becometh
unfruitful.
Luther-Bibel . 19 und die Sorgen der Welt und der betrügerische Reichtum und
die Begierden nach allem andern dringen ein und ersticken das Wort, und es bleibt
ohne Frucht.
Tekstuitleg van Mc 4,19 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
3. nom. vr. mv. μεριμναι = merimnai (zorgen, bekommernissen) van het zelfst. naamw. μεριμνα = merimna (kommer, angst) . Taalgebruik in het NT : merimna (kommer, angst) . Taalgebruik in de LXX : merimna (kommer, angst) . Bijbel (2) : (1) Da 11,26 . (2) Mc 4,19 .
4. bep. lidw. gen. m. + onz. enk. tou (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,19 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,30 . (5) Mc 4,32 .
6. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
7. bep. lidw. nom. vr. enk. hè (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,17 . (2) Mc 4,19 . (3) Mc 4,21 . (4) Mc 4,26 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,30 . (7) Mc 4,41 .
9. bep. lidw. gen. m. + onz. enk. tou (de) . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (5) : (1) Mc 4,11 . (2) Mc 4,19 . (3) Mc 4,26 . (4) Mc 4,30 . (5) Mc 4,32 .
11. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
19. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik
in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep.
lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,21 . (9) Mc
4,26 . (10) Mc
4,33 . (11) Mc
4,36 .
20. zelfst. naamw. acc. mann. enk. logon (woord) . Taalgebruik in het N.T.
: logos
(woord) . Taalgebruik in Mc : logos
(woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon
.
Mc 4 (8) : (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,33 .
21. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
Mc 4,20 - Mc 4,20 : 129. Uitleg van de gelijkenis van de zaaier - Mc 4,13-20 - Mt 13,18-23 - Lc 8,11-15 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,13 - Mc 4,14 - Mc 4,15 - Mc 4,16 - Mc 4,17 - Mc 4,18 - Mc 4,19 - Mc 4,20 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 20 En dezen zijn, die in de goede aarde bezaaid zijn, welke
het Woord horen en aannemen, en dragen vruchten, het ene dertig-, en het andere
zestig-, en het andere honderd voud.
King James Bible . [20] And these are they which are sown on good ground; such
as hear the word, and receive it, and bring forth fruit, some thirtyfold, some
sixty, and some an hundred.
Luther-Bibel . 20 Diese aber sind's, bei denen auf gutes Land gesät ist: die
hören das Wort und nehmen's an und bringen Frucht, einige dreißigfach und einige
sechzigfach und einige hundertfach.
Tekstuitleg van Mc 4,20 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
5. epi (op, bij) . Taalgebruik in het N.T. : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Mc 4 (8) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,5 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,20 . (5) Mc
4,21 . (6) Mc
4,26 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,38 .
6. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .
7. acc. vr. enk. gèn (aarde) van het zelfst. naamw. gè (aarde) . Taalgebruik in Mc 4 : gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde). Mc 4 (3) : (1) Mc 4,5 . (2) Mc 4,8 . (3) Mc 4,20 .
8. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .
12. act. ind. pr. 3de p. mv. + act. part.pr. dat mv. akouousin van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen). Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter .
akouô (horen) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
act. ind. pr. 3de p. mv. + act. part.pr. dat mv. akouousin | 19 | 10 | 9 | 3 | 1 | 3 | 1 | 1 | 7 | 8 |
13. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik
in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep.
lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,21 . (9) Mc
4,26 . (10) Mc
4,33 . (11) Mc
4,36 .
14. zelfst. naamw. acc. mann. enk. logon (woord) . Taalgebruik in het N.T.
: logos
(woord) . Taalgebruik in Mc : logos
(woord) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon
.
Mc 4 (8) : (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,33 .
15. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
17. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
19. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .
en (in) . | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
119 | 13 | 7 | 2 | 13 | 9 | 12 | 5 | 9 | 7 | 10 | 9 | 7 | 7 | 5 | 4 | 11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Ned. in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : en . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Hebreeuws : בְּ = bë . Latijn : in .
21. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
22. εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,2 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,8 . (5) Mc 4,11 . (6) Mc 4,17 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,24 . (9) Mc 4,28 . (10) Mc 4,30 . (11) Mc 4,35 . (12) Mc 4,36 . (13) Mc 4,38 .
en (in) . | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
119 | 13 | 7 | 2 | 13 | 9 | 12 | 5 | 9 | 7 | 10 | 9 | 7 | 7 | 5 | 4 | 11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Ned. in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : en . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Hebreeuws : בְּ = bë . Latijn : in .
24. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
130. Niets is verborgen : Mc 4,21-23 - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 -
Mc 4,21 - Mc 4,21 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 21 En Hij zeide tot hen: Komt ook de kaars, opdat zij onder
de koornmaat of onder het bed gezet worde? Is het niet, opdat zij op den kandelaar
gezet worde?
King James Bible . [21] And he said unto them, Is a candle brought to be put
under a bushel, or under a bed? and not to be set on a candlestick?
Luther-Bibel . 21 Und er sprach zu ihnen: Zündet man etwa ein Licht an, um es
unter den Scheffel oder unter die Bank zu setzen? Keineswegs, sondern um es
auf den Leuchter zu setzen.
Tekstuitleg van Mc 4,21 .
1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
- Met dit nevenschikkend voegwoord και = kai (en) wordt de perikope Mc 3,20-21.31-35
(de ware huisgenoten van Jezus) met de parabelrede (Mc 4,1-34) verbonden .
2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ελεγεν = elegen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . Mc (31) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in Mc 4 (11) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,26 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,38 . (11) Mc 4,41 . in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) , in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 .
elegen (hij zei) | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | syn. | ev. | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 15 | |
1 | elegen (hij zei) | 81 | 10 | 71 | 3 | 31 | 19 | 13 | 4 | 1 | 53 | 66 | 1 : Mc 2,27 | 1: Mc 3,23 . | 7 : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . | 3 : (1) Mc 5,8 . (2) Mc 5,28 . (3) Mc 5,30 . | 4 : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 6,10 . (3) Mc 6,16 . (4) Mc 6,18 . | 4 : (1) Mc 7,9. (2) Mc 7,14 . (3) Mc 7,20 . (4) Mc 7,27 . | 2 : (1) Mc 8,21 . (2) Mc 8,24 . . | 3 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,24 . (3) Mc 9,31. | 1 : Mc 11,17 . | 2 : (1) Mc 12,35 . (2) Mc 12,38 . | 1 : Mc 14,36 . | 2 : (1) Mc 15,12 . (2) Mc 15,14 . |
- In Mc 4,2 leidt ελεγεν = elegen (hij zei) de parabel van de zaaier in (Mc 4,3-8) . Mc gebruikt
in Mc 4,2 ελεγεν = elegen (hij zei) voor de eerste maal in een reeks van 3 en 4 .
In Mc 4 wordt in totaal 13X een vorm van het werkwoord λεγω = legô (zeggen) gebruikt
(8X in de parabelrede en 5X in het stormstillingsverhaal) . Naast de zeven boven
genoemde verzen 2X act. ind. praesens 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc
4,35 , 2X ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) : (1) Mc
4,39 . (2) Mc
4,40 , 1X ind. praesens 3de pers. mv. λεγουσιν = legousin (zij zeggen) in Mc
4,38 en 1X ind. imperf. 3de pers. mv. ελεγον = elegon (zij zeiden) in Mc
4,41
- Hebreeuws : וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë
+ werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar
(hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem
= 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh
(1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) .
12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Gn 4 | ||
1879 | 594 | 868 | 120 | 56 | 241 | 315 | 150 | 10 | 95 | 24 | 7 |
- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω
= legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô
(zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar
(zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) . Lat. : legere .
l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik
in Tenakh : qôl
(stem) .
-
In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan .
1. - 2. και ελεγεν = kai elegen (en hij zei) . Taalgebruik in het NT : legô
(zeggen) . NT (19) . Mc (16) . Lc (2) . Joh (1) . Mc 4 (7) : (1) Mc
4,2 . (2) Mc
4,9 . (3) Mc
4,11 . (4) Mc
4,21 . (5) Mc
4,24 . (6) Mc
4,26 . (7) Mc
4,30 . Niet gevolgd door αυτοις = autois (hen) . NT (7) . Mc (5) . Lc (1) . Joh
(1) . Mc 4 (3) : (1) Mc
4,9 . (2) Mc
4,26 . (3) Mc
4,30 .
- ελεγεν δε = elegen de (hij zei echter) . LXX (3) . NT (12) . Mc (2) : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 7,20 .
3. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .
autoi | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
7 | dat. mann. en onz. mv.autois | 117 | 4 | 6 | 5 | 10 | 5 | 13 | 5 | 7 | 10 | 12 | 7 | 8 | 2 | 13 | 7 | 3 | 1722 | 1180 | 542 | 101 | 117 | 89 | 97 | 75 | 47 | 16 | 307 | 404 |
1. - 3. και λεγει αυτοις = kai legei autois (en hij zegt hen) . LXX (3) . NT (23) . Mc (14) : (1) Mc
1,38 . (2) Mc
3,4 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,35 . (5) Mc
6,50 . (6) Mc
7,18 . (7) Mc
9,35 . (8) Mc
10,11 . (9) Mc
11,2 . (10) Mc
12,16 . (11) Mc
14,13 . (12) Mc
14,27 . (13) Mc
14,34 . (14) Mc
14,41 .
- και ελεγεν αυτοις = kai elegen autois (en hij zei hen) . NT (13) . Mc
(12) : (1) Mc 2,27 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,9 . (4) Mc
4,11 . (5) Mc
4,21 . (6) Mc
4,24 . (7) Mc 6,10 . (8) Mc 7,9 . (9) Mc 8,21 . (10) Mc 9,1 . (11) Mc
9,31. (12) Mc
12,38 . Lc (1) : Lc 6,5 .
- ελαλει αυτοις = elalei autois (en hij sprak tot hen) . LXX (1) : Jdt 14,8 . NT (6) : (1) Mt
13,34 . (2) Mc 2,2 . (3) Mc
4,33 . (4) Mc
4,34 . (5) Lc 9,11 . (6) Joh
10,6 .
5. Indicatief praesens 3de persoon enkelvoud erchetai (hij gaat, hij komt) van het werkwoord erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het N.T. : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in Mc. : erchomai (gaan, komen) . Mc (16) : (1) Mc 1,7 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 3,20 . (4) Mc 3,31 (variante erchontai = zij gaan) . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,21 . (7) Mc 5,22 . (8) Mc 6,1 . (9) Mc 6,48 . (10) Mc 10,1 . (11) Mc 13,35 . (12) Mc 14,17 . (13) Mc 14,37 . (14) Mc 14,41 . (15) Mc 14,66 . (16 ) Mc 15,36 .
6. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,3 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,6 . (5) Mc
4,14 . (6) Mc
4,15 . (7) Mc
4,21 . (8) Mc
4,25 . (9) Mc
4,27 . (10) Mc
4,29 . (11) Mc
4,39 . (12) Mc
4,41 .
9. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .
10. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik
in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep.
lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,21 . (9) Mc
4,26 . (10) Mc
4,33 . (11) Mc
4,36 .
13. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,3 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,6 . (5) Mc
4,14 . (6) Mc
4,15 . (7) Mc
4,21 . (8) Mc
4,25 . (9) Mc
4,27 . (10) Mc
4,29 . (11) Mc
4,39 . (12) Mc
4,41 .
15. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .
17. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc
4,22 . (2) Mc
4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc
4,5 . (2) Mc
4,7 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,25 . (6) Mc
4,27 . (7) Mc
4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc
4,21 .
19. epi (op, bij) . Taalgebruik in het N.T. : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Mc 4 (8) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,5 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,20 . (5) Mc
4,21 . (6) Mc
4,26 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,38 .
Mc 4,22 - Mc 4,22 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 22 Want er is niets verborgen, dat niet geopenbaard zal worden;
en er is niets geschied, om verborgen te zijn, maar opdat het in het openbaar
zou komen.
King James Bible . [22] For there is nothing hid, which shall not be manifested;
neither was any thing kept secret, but that it should come abroad.
Luther-Bibel . 22 Denn es ist nichts verborgen, was nicht offenbar werden soll,
und ist nichts geheim, was nicht an den Tag kommen soll.
Tekstuitleg van Mc 4,22 .
De eerste hoofdzin komt sterk overeen met Mt 10,26 : Mt 10,26 - ean (indien). In 32 verzen bij Marcus, zie Mc 9,50 : Mc 9,49-50 -
Twee nevenschikkende zinnen, met elkaar verbonden door de ontkenningen ou... oude (noch... noch). Mooie paralelle opbouw van de twee zinnen: ontkenning : ou ... oude (noch ... noch). Werkwoord : estin ... egeneto (is... was). Bijvoeglijk naamwoord : krupton ... apokrufon (verborgen... verborgen). Begin ondergeschikte zin : ean mè ... all' (tenzij... maar). Voegwoord : hina ... hina (opdat... opdat). Werkwoord : fanerôthèi ... elthèi eis faneron (zou zichtbaar worden ... in het zichtbare zou komen).
1. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc
4,22 . (2) Mc
4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc
4,5 . (2) Mc
4,7 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,25 . (6) Mc
4,27 . (7) Mc
4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc
4,21 .
2. gar (want) . Taalgebruik in het N.T. : gar
(want) . Taalgebruik in Mc : gar
(want) . Redengevend voegwoord . Hebr. kî . Lat. enim . Fr. car .
Ned. : want .
Mc (63) . Mc 4 (2) : (1) Mc
4,22 . (2) Mc
4,25 .
10. aor. 3de pers. enk. egeneto van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik : ginomai (worden) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,39 .
ginomai (worden, gebeuren) | bijbel | Tenach | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
aor. 3de pers. enk. egeneto | 925 | wajëhî : 784 | 730 | 195 | 13 | 17 | 69 | 16 | 53 | 17 | 99 | 115 |
krupton (verborgen) komt in 6 verzen in de bijbel voor. In
het O.T. in 2 verzen, in het N.T. in Mt 10,26, in Mc 4,22, in Lc 8,17 en in
Lc 12,2. apokrufon : weggestoken, verborgen : in Mc 4,22 en Lc 8,17.
fanerôthèi (zou zichtbaar worden). In 10 verzen
in het N.T., niet in het O.T. Niet bij Matteüs en Lucas, slechts 1X bij
Marcus nl. Mc 4,22. faneron (zichtbaar) in 5 verzen in de evangelies.
ean mè (tenzij) : Mc 3,27. Mc 4,22 . Mc 7,3. Mc 7,4.
Mc 10,30.
Mc 4,23 - Mc 4,23 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 23 Zo iemand oren heeft om te horen, die hore.
King James Bible . [23] If any man have ears to hear, let him hear.
Luther-Bibel . 23 Wer Ohren hat zu hören, der höre!
Tekstuitleg van Mc 4,23 .
1. - 2. ei tis (indien (wanneer) iemand) . Mc (4) : (1) Mc 4,23 . (2) Mc 7,16 . (3) Mc 8,34 . (4) Mc 9,35 .
3. act. ind. pr. 3de pers. enk. echei (hij heeft) van het werkw. echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik in Mc 4 : echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het N.T. . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,25 .
5. act. inf. praes. akouein van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen) . Taalgebruik in Mc : akouô (horen) . Taalgebruik in Lc : akouô (horen) . Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Mc (4) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,33 . (4) Mc 7,37 . Een vorm van akouô (horen) in Mc (41) , in Mc 4 (10) : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,15 . (5) Mc 4,16 . (6) Mc 4,18 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,23 . (9) Mc 4,24 . (10) Mc 4,33 .
130. Niets is verborgen : Mc 4,21-23 - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 -
Mc 4,21 - Mc 4,21 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 21 En Hij zeide tot hen: Komt ook de kaars, opdat zij onder
de koornmaat of onder het bed gezet worde? Is het niet, opdat zij op den kandelaar
gezet worde?
King James Bible . [21] And he said unto them, Is a candle brought to be put
under a bushel, or under a bed? and not to be set on a candlestick?
Luther-Bibel . 21 Und er sprach zu ihnen: Zündet man etwa ein Licht an, um es
unter den Scheffel oder unter die Bank zu setzen? Keineswegs, sondern um es
auf den Leuchter zu setzen.
Tekstuitleg van Mc 4,21 .
1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
- Met dit nevenschikkend voegwoord και = kai (en) wordt de perikope Mc 3,20-21.31-35
(de ware huisgenoten van Jezus) met de parabelrede (Mc 4,1-34) verbonden .
2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ελεγεν = elegen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . Mc (31) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in Mc 4 (11) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,26 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,38 . (11) Mc 4,41 . in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) , in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 .
elegen (hij zei) | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | syn. | ev. | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 15 | |
1 | elegen (hij zei) | 81 | 10 | 71 | 3 | 31 | 19 | 13 | 4 | 1 | 53 | 66 | 1 : Mc 2,27 | 1: Mc 3,23 . | 7 : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . | 3 : (1) Mc 5,8 . (2) Mc 5,28 . (3) Mc 5,30 . | 4 : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 6,10 . (3) Mc 6,16 . (4) Mc 6,18 . | 4 : (1) Mc 7,9. (2) Mc 7,14 . (3) Mc 7,20 . (4) Mc 7,27 . | 2 : (1) Mc 8,21 . (2) Mc 8,24 . . | 3 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,24 . (3) Mc 9,31. | 1 : Mc 11,17 . | 2 : (1) Mc 12,35 . (2) Mc 12,38 . | 1 : Mc 14,36 . | 2 : (1) Mc 15,12 . (2) Mc 15,14 . |
- In Mc 4,2 leidt ελεγεν = elegen (hij zei) de parabel van de zaaier in (Mc 4,3-8) . Mc gebruikt
in Mc 4,2 ελεγεν = elegen (hij zei) voor de eerste maal in een reeks van 3 en 4 .
In Mc 4 wordt in totaal 13X een vorm van het werkwoord λεγω = legô (zeggen) gebruikt
(8X in de parabelrede en 5X in het stormstillingsverhaal) . Naast de zeven boven
genoemde verzen 2X act. ind. praesens 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc
4,35 , 2X ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) : (1) Mc
4,39 . (2) Mc
4,40 , 1X ind. praesens 3de pers. mv. λεγουσιν = legousin (zij zeggen) in Mc
4,38 en 1X ind. imperf. 3de pers. mv. ελεγον = elegon (zij zeiden) in Mc
4,41
- Hebreeuws : וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë
+ werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar
(hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem
= 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh
(1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) .
12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Gn 4 | ||
1879 | 594 | 868 | 120 | 56 | 241 | 315 | 150 | 10 | 95 | 24 | 7 |
- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω
= legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô
(zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar
(zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) . Lat. : legere .
l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik
in Tenakh : qôl
(stem) .
-
In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan .
1. - 2. και ελεγεν = kai elegen (en hij zei) . Taalgebruik in het NT : legô
(zeggen) . NT (19) . Mc (16) . Lc (2) . Joh (1) . Mc 4 (7) : (1) Mc
4,2 . (2) Mc
4,9 . (3) Mc
4,11 . (4) Mc
4,21 . (5) Mc
4,24 . (6) Mc
4,26 . (7) Mc
4,30 . Niet gevolgd door αυτοις = autois (hen) . NT (7) . Mc (5) . Lc (1) . Joh
(1) . Mc 4 (3) : (1) Mc
4,9 . (2) Mc
4,26 . (3) Mc
4,30 .
- ελεγεν δε = elegen de (hij zei echter) . LXX (3) . NT (12) . Mc (2) : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 7,20 .
3. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .
autoi | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
7 | dat. mann. en onz. mv.autois | 117 | 4 | 6 | 5 | 10 | 5 | 13 | 5 | 7 | 10 | 12 | 7 | 8 | 2 | 13 | 7 | 3 | 1722 | 1180 | 542 | 101 | 117 | 89 | 97 | 75 | 47 | 16 | 307 | 404 |
1. - 3. και λεγει αυτοις = kai legei autois (en hij zegt hen) . LXX (3) . NT (23) . Mc (14) : (1) Mc
1,38 . (2) Mc
3,4 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,35 . (5) Mc
6,50 . (6) Mc
7,18 . (7) Mc
9,35 . (8) Mc
10,11 . (9) Mc
11,2 . (10) Mc
12,16 . (11) Mc
14,13 . (12) Mc
14,27 . (13) Mc
14,34 . (14) Mc
14,41 .
- και ελεγεν αυτοις = kai elegen autois (en hij zei hen) . NT (13) . Mc
(12) : (1) Mc 2,27 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,9 . (4) Mc
4,11 . (5) Mc
4,21 . (6) Mc
4,24 . (7) Mc 6,10 . (8) Mc 7,9 . (9) Mc 8,21 . (10) Mc 9,1 . (11) Mc
9,31. (12) Mc
12,38 . Lc (1) : Lc 6,5 .
- ελαλει αυτοις = elalei autois (en hij sprak tot hen) . LXX (1) : Jdt 14,8 . NT (6) : (1) Mt
13,34 . (2) Mc 2,2 . (3) Mc
4,33 . (4) Mc
4,34 . (5) Lc 9,11 . (6) Joh
10,6 .
5. Indicatief praesens 3de persoon enkelvoud erchetai (hij gaat, hij komt) van het werkwoord erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het N.T. : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in Mc. : erchomai (gaan, komen) . Mc (16) : (1) Mc 1,7 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 3,20 . (4) Mc 3,31 (variante erchontai = zij gaan) . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,21 . (7) Mc 5,22 . (8) Mc 6,1 . (9) Mc 6,48 . (10) Mc 10,1 . (11) Mc 13,35 . (12) Mc 14,17 . (13) Mc 14,37 . (14) Mc 14,41 . (15) Mc 14,66 . (16 ) Mc 15,36 .
6. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,3 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,6 . (5) Mc
4,14 . (6) Mc
4,15 . (7) Mc
4,21 . (8) Mc
4,25 . (9) Mc
4,27 . (10) Mc
4,29 . (11) Mc
4,39 . (12) Mc
4,41 .
9. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .
10. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik
in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep.
lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,21 . (9) Mc
4,26 . (10) Mc
4,33 . (11) Mc
4,36 .
13. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,3 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,6 . (5) Mc
4,14 . (6) Mc
4,15 . (7) Mc
4,21 . (8) Mc
4,25 . (9) Mc
4,27 . (10) Mc
4,29 . (11) Mc
4,39 . (12) Mc
4,41 .
15. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .
17. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc
4,22 . (2) Mc
4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc
4,5 . (2) Mc
4,7 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,25 . (6) Mc
4,27 . (7) Mc
4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc
4,21 .
19. epi (op, bij) . Taalgebruik in het N.T. : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Mc 4 (8) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,5 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,20 . (5) Mc
4,21 . (6) Mc
4,26 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,38 .
Mc 4,22 - Mc 4,22 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 22 Want er is niets verborgen, dat niet geopenbaard zal worden;
en er is niets geschied, om verborgen te zijn, maar opdat het in het openbaar
zou komen.
King James Bible . [22] For there is nothing hid, which shall not be manifested;
neither was any thing kept secret, but that it should come abroad.
Luther-Bibel . 22 Denn es ist nichts verborgen, was nicht offenbar werden soll,
und ist nichts geheim, was nicht an den Tag kommen soll.
Tekstuitleg van Mc 4,22 .
De eerste hoofdzin komt sterk overeen met Mt 10,26 : Mt 10,26 - ean (indien). In 32 verzen bij Marcus, zie Mc 9,50 : Mc 9,49-50 -
Twee nevenschikkende zinnen, met elkaar verbonden door de ontkenningen ou... oude (noch... noch). Mooie paralelle opbouw van de twee zinnen: ontkenning : ou ... oude (noch ... noch). Werkwoord : estin ... egeneto (is... was). Bijvoeglijk naamwoord : krupton ... apokrufon (verborgen... verborgen). Begin ondergeschikte zin : ean mè ... all' (tenzij... maar). Voegwoord : hina ... hina (opdat... opdat). Werkwoord : fanerôthèi ... elthèi eis faneron (zou zichtbaar worden ... in het zichtbare zou komen).
1. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc
4,22 . (2) Mc
4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc
4,5 . (2) Mc
4,7 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,25 . (6) Mc
4,27 . (7) Mc
4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc
4,21 .
2. gar (want) . Taalgebruik in het N.T. : gar
(want) . Taalgebruik in Mc : gar
(want) . Redengevend voegwoord . Hebr. kî . Lat. enim . Fr. car .
Ned. : want .
Mc (63) . Mc 4 (2) : (1) Mc
4,22 . (2) Mc
4,25 .
10. aor. 3de pers. enk. egeneto van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik : ginomai (worden) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,39 .
ginomai (worden, gebeuren) | bijbel | Tenach | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
aor. 3de pers. enk. egeneto | 925 | wajëhî : 784 | 730 | 195 | 13 | 17 | 69 | 16 | 53 | 17 | 99 | 115 |
krupton (verborgen) komt in 6 verzen in de bijbel voor. In
het O.T. in 2 verzen, in het N.T. in Mt 10,26, in Mc 4,22, in Lc 8,17 en in
Lc 12,2. apokrufon : weggestoken, verborgen : in Mc 4,22 en Lc 8,17.
fanerôthèi (zou zichtbaar worden). In 10 verzen
in het N.T., niet in het O.T. Niet bij Matteüs en Lucas, slechts 1X bij
Marcus nl. Mc 4,22. faneron (zichtbaar) in 5 verzen in de evangelies.
ean mè (tenzij) : Mc 3,27. Mc 4,22 . Mc 7,3. Mc 7,4.
Mc 10,30.
Mc 4,23 - Mc 4,23 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 23 Zo iemand oren heeft om te horen, die hore.
King James Bible . [23] If any man have ears to hear, let him hear.
Luther-Bibel . 23 Wer Ohren hat zu hören, der höre!
Tekstuitleg van Mc 4,23 .
1. - 2. ei tis (indien (wanneer) iemand) . Mc (4) : (1) Mc 4,23 . (2) Mc 7,16 . (3) Mc 8,34 . (4) Mc 9,35 .
3. act. ind. pr. 3de pers. enk. echei (hij heeft) van het werkw. echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik in Mc 4 : echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het N.T. . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,25 .
5. act. inf. praes. akouein van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen) . Taalgebruik in Mc : akouô (horen) . Taalgebruik in Lc : akouô (horen) . Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Mc (4) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,33 . (4) Mc 7,37 . Een vorm van akouô (horen) in Mc (41) , in Mc 4 (10) : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,15 . (5) Mc 4,16 . (6) Mc 4,18 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,23 . (9) Mc 4,24 . (10) Mc 4,33 .
130. Niets is verborgen : Mc 4,21-23 - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 -
Mc 4,21 - Mc 4,21 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 21 En Hij zeide tot hen: Komt ook de kaars, opdat zij onder
de koornmaat of onder het bed gezet worde? Is het niet, opdat zij op den kandelaar
gezet worde?
King James Bible . [21] And he said unto them, Is a candle brought to be put
under a bushel, or under a bed? and not to be set on a candlestick?
Luther-Bibel . 21 Und er sprach zu ihnen: Zündet man etwa ein Licht an, um es
unter den Scheffel oder unter die Bank zu setzen? Keineswegs, sondern um es
auf den Leuchter zu setzen.
Tekstuitleg van Mc 4,21 .
1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,14 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,23 . (5) Mc 4,28 . (6) Mc 4,29 . (7) Mc 4,31 . (8) Mc 4,34 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
- Met dit nevenschikkend voegwoord και = kai (en) wordt de perikope Mc 3,20-21.31-35
(de ware huisgenoten van Jezus) met de parabelrede (Mc 4,1-34) verbonden .
2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ελεγεν = elegen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . Mc (31) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in Mc 4 (11) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,26 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,38 . (11) Mc 4,41 . in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) , in Mc 4 (2) : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 .
elegen (hij zei) | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | syn. | ev. | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 15 | |
1 | elegen (hij zei) | 81 | 10 | 71 | 3 | 31 | 19 | 13 | 4 | 1 | 53 | 66 | 1 : Mc 2,27 | 1: Mc 3,23 . | 7 : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (5) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . | 3 : (1) Mc 5,8 . (2) Mc 5,28 . (3) Mc 5,30 . | 4 : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 6,10 . (3) Mc 6,16 . (4) Mc 6,18 . | 4 : (1) Mc 7,9. (2) Mc 7,14 . (3) Mc 7,20 . (4) Mc 7,27 . | 2 : (1) Mc 8,21 . (2) Mc 8,24 . . | 3 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,24 . (3) Mc 9,31. | 1 : Mc 11,17 . | 2 : (1) Mc 12,35 . (2) Mc 12,38 . | 1 : Mc 14,36 . | 2 : (1) Mc 15,12 . (2) Mc 15,14 . |
- In Mc 4,2 leidt ελεγεν = elegen (hij zei) de parabel van de zaaier in (Mc 4,3-8) . Mc gebruikt
in Mc 4,2 ελεγεν = elegen (hij zei) voor de eerste maal in een reeks van 3 en 4 .
In Mc 4 wordt in totaal 13X een vorm van het werkwoord λεγω = legô (zeggen) gebruikt
(8X in de parabelrede en 5X in het stormstillingsverhaal) . Naast de zeven boven
genoemde verzen 2X act. ind. praesens 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) : (1) Mc 4,13 . (2) Mc
4,35 , 2X ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) : (1) Mc
4,39 . (2) Mc
4,40 , 1X ind. praesens 3de pers. mv. λεγουσιν = legousin (zij zeggen) in Mc
4,38 en 1X ind. imperf. 3de pers. mv. ελεγον = elegon (zij zeiden) in Mc
4,41
- Hebreeuws : וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë
+ werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar
(hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem
= 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh
(1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) .
12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Gn 4 | ||
1879 | 594 | 868 | 120 | 56 | 241 | 315 | 150 | 10 | 95 | 24 | 7 |
- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω
= legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô
(zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar
(zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) . Lat. : legere .
l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik
in Tenakh : qôl
(stem) .
-
In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan .
1. - 2. και ελεγεν = kai elegen (en hij zei) . Taalgebruik in het NT : legô
(zeggen) . NT (19) . Mc (16) . Lc (2) . Joh (1) . Mc 4 (7) : (1) Mc
4,2 . (2) Mc
4,9 . (3) Mc
4,11 . (4) Mc
4,21 . (5) Mc
4,24 . (6) Mc
4,26 . (7) Mc
4,30 . Niet gevolgd door αυτοις = autois (hen) . NT (7) . Mc (5) . Lc (1) . Joh
(1) . Mc 4 (3) : (1) Mc
4,9 . (2) Mc
4,26 . (3) Mc
4,30 .
- ελεγεν δε = elegen de (hij zei echter) . LXX (3) . NT (12) . Mc (2) : (1) Mc 6,4 . (2) Mc 7,20 .
3. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (117) . Mc 4 (10) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,33 . (8) Mc 4,34 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,40 . In negen verzen met een vorm van het werkw. λεγω = legô (zeggen) .
autoi | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
7 | dat. mann. en onz. mv.autois | 117 | 4 | 6 | 5 | 10 | 5 | 13 | 5 | 7 | 10 | 12 | 7 | 8 | 2 | 13 | 7 | 3 | 1722 | 1180 | 542 | 101 | 117 | 89 | 97 | 75 | 47 | 16 | 307 | 404 |
1. - 3. και λεγει αυτοις = kai legei autois (en hij zegt hen) . LXX (3) . NT (23) . Mc (14) : (1) Mc
1,38 . (2) Mc
3,4 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,35 . (5) Mc
6,50 . (6) Mc
7,18 . (7) Mc
9,35 . (8) Mc
10,11 . (9) Mc
11,2 . (10) Mc
12,16 . (11) Mc
14,13 . (12) Mc
14,27 . (13) Mc
14,34 . (14) Mc
14,41 .
- και ελεγεν αυτοις = kai elegen autois (en hij zei hen) . NT (13) . Mc
(12) : (1) Mc 2,27 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,9 . (4) Mc
4,11 . (5) Mc
4,21 . (6) Mc
4,24 . (7) Mc 6,10 . (8) Mc 7,9 . (9) Mc 8,21 . (10) Mc 9,1 . (11) Mc
9,31. (12) Mc
12,38 . Lc (1) : Lc 6,5 .
- ελαλει αυτοις = elalei autois (en hij sprak tot hen) . LXX (1) : Jdt 14,8 . NT (6) : (1) Mt
13,34 . (2) Mc 2,2 . (3) Mc
4,33 . (4) Mc
4,34 . (5) Lc 9,11 . (6) Joh
10,6 .
5. Indicatief praesens 3de persoon enkelvoud erchetai (hij gaat, hij komt) van het werkwoord erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het N.T. : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in Mc. : erchomai (gaan, komen) . Mc (16) : (1) Mc 1,7 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 3,20 . (4) Mc 3,31 (variante erchontai = zij gaan) . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,21 . (7) Mc 5,22 . (8) Mc 6,1 . (9) Mc 6,48 . (10) Mc 10,1 . (11) Mc 13,35 . (12) Mc 14,17 . (13) Mc 14,37 . (14) Mc 14,41 . (15) Mc 14,66 . (16 ) Mc 15,36 .
6. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,3 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,6 . (5) Mc
4,14 . (6) Mc
4,15 . (7) Mc
4,21 . (8) Mc
4,25 . (9) Mc
4,27 . (10) Mc
4,29 . (11) Mc
4,39 . (12) Mc
4,41 .
9. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (12) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,3 . (3) Mc 4,4 . (4) Mc 4,6 . (5) Mc 4,14 . (6) Mc 4,15 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,25 . (9) Mc 4,27 . (10) Mc 4,29 . (11) Mc 4,39 . (12) Mc 4,41 .
10. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik
in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .bep.
lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
Mc 4 (11) . (1) Mc
4,14 . (2) Mc
4,15 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,18 . (6) Mc
4,19 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,21 . (9) Mc
4,26 . (10) Mc
4,33 . (11) Mc
4,36 .
13. bep. lidw. nom. m. enk. ho (de) : Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 4 (12) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,3 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,6 . (5) Mc
4,14 . (6) Mc
4,15 . (7) Mc
4,21 . (8) Mc
4,25 . (9) Mc
4,27 . (10) Mc
4,29 . (11) Mc
4,39 . (12) Mc
4,41 .
15. Bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de) . Bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc 4 : bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc 4 (9) : (1) Mc 4,1 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 4,8 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,15 . (6) Mc 4,20 . (7) Mc 4,21 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,32 .
17. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc
4,22 . (2) Mc
4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc
4,5 . (2) Mc
4,7 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,25 . (6) Mc
4,27 . (7) Mc
4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc
4,21 .
19. epi (op, bij) . Taalgebruik in het N.T. : epi
(op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi
(op, bij) . Ned. op .
Mc 4 (8) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,5 . (3) Mc
4,16 . (4) Mc
4,20 . (5) Mc
4,21 . (6) Mc
4,26 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,38 .
Mc 4,22 - Mc 4,22 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 22 Want er is niets verborgen, dat niet geopenbaard zal worden;
en er is niets geschied, om verborgen te zijn, maar opdat het in het openbaar
zou komen.
King James Bible . [22] For there is nothing hid, which shall not be manifested;
neither was any thing kept secret, but that it should come abroad.
Luther-Bibel . 22 Denn es ist nichts verborgen, was nicht offenbar werden soll,
und ist nichts geheim, was nicht an den Tag kommen soll.
Tekstuitleg van Mc 4,22 .
De eerste hoofdzin komt sterk overeen met Mt 10,26 : Mt 10,26 - ean (indien). In 32 verzen bij Marcus, zie Mc 9,50 : Mc 9,49-50 -
Twee nevenschikkende zinnen, met elkaar verbonden door de ontkenningen ou... oude (noch... noch). Mooie paralelle opbouw van de twee zinnen: ontkenning : ou ... oude (noch ... noch). Werkwoord : estin ... egeneto (is... was). Bijvoeglijk naamwoord : krupton ... apokrufon (verborgen... verborgen). Begin ondergeschikte zin : ean mè ... all' (tenzij... maar). Voegwoord : hina ... hina (opdat... opdat). Werkwoord : fanerôthèi ... elthèi eis faneron (zou zichtbaar worden ... in het zichtbare zou komen).
1. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
ou (niet) in Mc 4 (2) : (1) Mc
4,22 . (2) Mc
4,38 . ouk (niet) in Mc 4 (7) : (1) Mc
4,5 . (2) Mc
4,7 . (3) Mc
4,13 . (4) Mc
4,17 . (5) Mc
4,25 . (6) Mc
4,27 . (7) Mc
4,34 . ouch (niet) in Mc 4 (1) : Mc
4,21 .
2. gar (want) . Taalgebruik in het N.T. : gar
(want) . Taalgebruik in Mc : gar
(want) . Redengevend voegwoord . Hebr. kî . Lat. enim . Fr. car .
Ned. : want .
Mc (63) . Mc 4 (2) : (1) Mc
4,22 . (2) Mc
4,25 .
10. aor. 3de pers. enk. egeneto van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik : ginomai (worden) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,4 . (2) Mc 4,10 . (3) Mc 4,22 . (4) Mc 4,39 .
ginomai (worden, gebeuren) | bijbel | Tenach | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
aor. 3de pers. enk. egeneto | 925 | wajëhî : 784 | 730 | 195 | 13 | 17 | 69 | 16 | 53 | 17 | 99 | 115 |
krupton (verborgen) komt in 6 verzen in de bijbel voor. In
het O.T. in 2 verzen, in het N.T. in Mt 10,26, in Mc 4,22, in Lc 8,17 en in
Lc 12,2. apokrufon : weggestoken, verborgen : in Mc 4,22 en Lc 8,17.
fanerôthèi (zou zichtbaar worden). In 10 verzen
in het N.T., niet in het O.T. Niet bij Matteüs en Lucas, slechts 1X bij
Marcus nl. Mc 4,22. faneron (zichtbaar) in 5 verzen in de evangelies.
ean mè (tenzij) : Mc 3,27. Mc 4,22 . Mc 7,3. Mc 7,4.
Mc 10,30.
Mc 4,23 - Mc 4,23 : 130. Niets is verborgen - Mc 4,21-23 - Lc 8,16-17 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,21 - Mc 4,22 - Mc 4,23 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 23 Zo iemand oren heeft om te horen, die hore.
King James Bible . [23] If any man have ears to hear, let him hear.
Luther-Bibel . 23 Wer Ohren hat zu hören, der höre!
Tekstuitleg van Mc 4,23 .
1. - 2. ei tis (indien (wanneer) iemand) . Mc (4) : (1) Mc 4,23 . (2) Mc 7,16 . (3) Mc 8,34 . (4) Mc 9,35 .
3. act. ind. pr. 3de pers. enk. echei (hij heeft) van het werkw. echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik in Mc 4 : echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het N.T. . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,25 .
5. act. inf. praes. akouein van het werkw. akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen) . Taalgebruik in Mc : akouô (horen) . Taalgebruik in Lc : akouô (horen) . Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Mc (4) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,33 . (4) Mc 7,37 . Een vorm van akouô (horen) in Mc (41) , in Mc 4 (10) : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,12 . (4) Mc 4,15 . (5) Mc 4,16 . (6) Mc 4,18 . (7) Mc 4,20 . (8) Mc 4,23 . (9) Mc 4,24 . (10) Mc 4,33 .
131. Let op wat je hoort : Mc 4,24-25 - Mc 4,24-25 - Mt 7,1-5 - Lc 13,18-19 - Mt 13,10-15 - Lc 8,18 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,24 - Mc 4,25 -
Mc 4,24 - Mc 4,24 : 131. Let op wat je hoort - Mc 4,24-25 - Mt 7,1-5 - Lc 13,18-19 - Mt 13,10-15 - Lc 8,18 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 4 -- Mc 4,24 - Mc 4,25 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 24 En Hij zeide tot hen: Ziet, wat gij hoort. Met wat mate
gij meet, zal u gemeten worden, en u, die hoort, zal meer toegelegd worden.
King James Bible . [24] And he said unto them, Take heed what ye hear: with
what measure ye mete, it shall be measured to you: and unto you that hear shall
more be given.
Luther-Bibel . 24 Und er sprach zu ihnen: Seht zu, was ihr hört! Mit welchem
Maß ihr messt, wird man euch wieder messen, und man wird euch noch dazugeben.
Tekstuitleg van Mc 4,24 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc (555) . Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
2. act. ind. imperf. 3de pers. enk. elegen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô (zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Mc (31) . Mc 4 (7) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 . (6) Mc 4,26 . (7) Mc 4,30 . Een vorm van legô (zeggen) in Mc 4 in 11 verzen : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,9 . (3) Mc 4,11 . (4) Mc 4,13 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 4,26 . (8) Mc 4,30 . (9) Mc 4,35 . (10) Mc 4,38 . (11) Mc 4,41 . Een vorm van eipon (ik zei) in Mc 4 in 2 verzen : (1) Mc 4,39 . (2) Mc 4,40 .
3. voornaamw. dat. mann. en onz. mv.autois (hen) van autos . Taalgebruik in
het N.T. : aanwijzend
voornaamwoord . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc 4 (10) : (1) Mc
4,2 . (2) Mc
4,11 . (3) Mc
4,12 . (4) Mc
4,13 . (5) Mc
4,21 . (6) Mc
4,24 . (7) Mc
4,33 . (8) Mc
4,34 . (9) Mc
4,35 . (10) Mc
4,40 .
1. - 3. kai elegen autois (en hij zei hen) . N.T. (12) . Mc (11) . Lc (1) . Mc 4 (4) : (1) Mc 4,2 . (2) Mc 4,11 . (3) Mc 4,21 . (4) Mc 4,24 .
4. act. ind. pr. + imperat. pr. 2de pers. mv. blepete (jullie kijken,
kijkt) . van het werkw. blepô (kijken, zien) . Taalgebruik in het N.T.
: blepô
(kijken, zien) . Taalgebruik in Mc : blepô
(kijken, zien) .
Mc (8) : (1) Mc
4,24 . (2) Mc
8,15 . (3) Mc
8,18 . (4) Mc
12,38 . (5) Mc
13,5 . (6) Mc
13,9 . (7) Mc
13,23 . (8) Mc
13,33 . Een vorm van blepô (kijken, zien) in Mc in 14 verzen .
6. actief imperat. pr. 2de pers. enk. akouete . Taalgebruik in Mc 4 : akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen). Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Mc 4 (2) : (1) Mc 4,3 . (2) Mc 4,24
7. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc (119) . Mc 4 (13) : (1) Mc
4,1 . (2) Mc
4,2 . (3) Mc
4,4 . (4) Mc
4,8 . (5) Mc
4,11 . (6) Mc
4,17 . (7) Mc
4,20 . (8) Mc
4,24 . (9) Mc
4,28 . (10) Mc
4,30 . (11) Mc
4,35 . (12) Mc
4,36 . (13) Mc
4,38 .
13. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 4 (40 / 48) of in 8 van de 48 verzen niet . (1) Mc
4,3 . (2) Mc
4,14 . (3) Mc
4,22 . (4) Mc
4,23 . (5) Mc
4,28 . (6) Mc
4,29 . (7) Mc
4,31 . (8) Mc
4,34 .
|
||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 25 Want zo wie heeft, dien zal gegeven worden; en wie niet
heeft, van dien zal genomen worden, ook dat hij heeft.
King James Bible . [25] For he that hath, to him shall be given: and he that
hath not, from him shall be taken even that which he hath.
Luther-Bibel . 25 Denn wer da hat, dem wird gegeben; und wer nicht hat, dem
wird man auch das nehmen, was er hat.
Tekstuitleg van Mc 4,25 .
1. betrekk. voornaamw. nom. mann. enk. hos (die) . Taalgebruik in het N.T. : betrekkelijk voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : betrekkelijk voornaamwoord . Mc (25) . Mc 4 (3) : (5) Mc 4,9 . (6) Mc 4,25 . (7) Mc 4,31 .
2. gar (want) . Taalgebruik in het N.T. : gar
(want) . Taalgebruik in Mc : gar
(want) . Redengevend voegwoord . Hebr. kî . Lat. enim . Fr. car .
Ned. : want .
Mc (63) . Mc 4 (2) : (1) Mc
4,22 . (2) Mc
4,25 .
3. act. ind. praes. 3de pers. enk. echei (hij heeft) van het werkw. echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik in Mc 4 : echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het N.T. . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir . Mc 4 (3) : (1) Mc 4,9 . (2) Mc 4,23 . (3) Mc 4,25 .
echô (hebben, bezitten) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
497 | 705 | 75 | 69 | 77 | 86 | 44 | 398 | 100 | 221 | 307 | |||||||||||||||||||||
act. ind. pr. 3de pers. enk echei | 10 | (1) Mc 2,10 . | 4 : (1) Mc 3,22 . (2) |