- Bibliografie - Literatuur - Liturgisch gebruik - Overzicht bijbelboeken - Overzicht van de bibliografie van de bijbelboeken - Overzicht van deze website -
- Griekse tekst - Septuaginta : http://www.myriobiblos.gr/bible/nt2/mark/9.asp . Griekse tekst - Septuaginta .
- Vulgata : http://www.intratext.com/IXT/LAT0001/_PU4.HTM . Vulgata .
- Statenvertaling : http://www.statenvertaling.net/bijbel/marc/9.html . Statenvertaling .
- Willibrordvertaling : http://www.willibrordbijbel.nl/index.php?p=page&i=65374,65421 . Willibrordvertaling .
- De Nieuwe Vertaling : http://www.willibrordbijbel.nl/index.php?p=page&i=65374,65421 . De Nieuwe Vertaling .
- De Naardense bijbel : http://naardensebijbel.nl/zoek.php . De Naardense bijbel .
- Bible de Jérusalem : http://www.lexilogos.com/bible_multilingue.htm . Bible de Jérusalem .
- King James Bible : http://quod.lib.umich.edu/cgi/k/kjv/kjv-idx?type=DIV1&byte=4520748 . King James Bible .
- Luther Bibel : http://www.die-bibel.de/online-bibeln/luther-bibel-1984/bibeltext/bibelstelle/Markus%209/bibel/text/lesen/ch/aed9e7fe5c996397ab8aa365e08d798c/ . Luther Bibel .
- Marcus
: overzicht .
- Marcus taalgebruik - Marcus
taalgebruik A - Marcus
taalgebruik B - Marcus
taalgebruik C - Marcus
taalgebruik D - Marcus
taalgebruik E - Marcus
taalgebruik F - Marcus
taalgebruik G - Marcus
taalgebruik H - Marcus
taalgebruik I - Marcus
taalgebruik J - Marcus
taalgebruik K - Marcus
taalgebruik L - Marcus
taalgebruik M - Marcus
taalgebruik N - Marcus
taalgebruik O - Marcus
taalgebruik P - Marcus
taalgebruik Q - Marcus
taalgebruik R - Marcus
taalgebruik S - Marcus
taalgebruik T - Marcus
taalgebruik U - Marcus
taalgebruik V - Marcus
taalgebruik W - Marcus
taalgebruik X - Marcus
taalgebruik Y - Marcus
taalgebruik Z -
- Mc
: commentaar .
Overzicht van het Marcusevangelie : Mc
1 , Mc 2
, Mc 3 , Mc
4 , Mc 5
, Mc 6 , Mc
7 , Mc 8
, Mc 9 , Mc
10 , Mc 11
, Mc 12 ,
Mc 13 , Mc
14 , Mc 15
, Mc 16
Tekstuitleg per pericope - Mc
9,1 - Mc
9,2-10 - Mc
9,11-13 - Mc
9,14-29 - Mc
9,30-32 - Mc
9,33-37 - Mc
9,38-41 - Mc
9,42 - Mc
9,43-48 - Mc
9,49-50
Tekstuitleg vers per vers - Mc
9,1 - Mc
9,2 - Mc
9,3 - Mc
9,4 - Mc
9,5 - Mc
9,6 - Mc
9,7 - Mc
9,8 - Mc
9,9 - Mc
9,10 - Mc
9,11 - Mc
9,12 - Mc
9,13 - Mc
9,14 - Mc
9,15 - Mc
9,16 - Mc
9,17 - Mc
9,18 - Mc
9,19 - Mc
9,20 - Mc
9,21 - Mc
9,22 - Mc
9,23 - Mc
9,24 - Mc
9,25 - Mc
9,26 - Mc
9,27 - Mc
9,28 - Mc
9,29 - Mc
9,30 - Mc
9,31 - Mc
9,32 - Mc
9,33 - Mc
9,34 - Mc
9,35 - Mc
9,36 - Mc
9,37 - Mc
9,38 - Mc
9,39 - Mc
9,40 - Mc
9,41 - Mc
9,42 - Mc
9,43 - Mc
9,44 - Mc
9,45 - Mc
9,46 - Mc
9,47 - Mc
9,48 - Mc
9,49 - Mc
9,50 -
- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -
Overzicht van Tenakh : Tenakh
: overzicht , Tenakh
: taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , Tenakh
: commentaar ,
1. LXX , Griekse tekst N.T. | 2. Vulgata | Arabisch : http://wjsn.home.xs4all.nl/arab.htm | 4. Statenvertaling | 5. Willibrordvertaling | 6. Nieuwe Vertaling | 7. http://naardensebijbel.nl/zoek.php . |
8. Bible de Jérusalem | 9. Statenvertaling | 10. King James Bible - King James Bible | 11. Luther-Bibel | liturgische lezing |
Woordenschat
- ean
(indien) , zie Mc
9,49 .
- horos
(berg. 6X bij Marcus)
- metamorfoomai (omvormen) . In 4 verzen in de bijbel; in (1) Mt
17,2 . (2) Mc
9,2 . (3) . (4)
- paralambanô
(naast zich nemen, vergezellen) . Bij Marcus, zie Mc 9,2 : Mc
9,2-10 - .
- thambeomai
(verbaasd, ontsteld zijn, met ontzetting geslagen zijn), zie Mc
9,15
Bibliografie - Mc
9,2-13 -
Literatuur
Liturgisch gebruik
- Mc
9,2-10 : 2de
(tweede) zondag in de veertigdagentijd B + gedaanteverandering
van de Heer
Overzicht
van de bijbelboeken
- OT : Gn (Genesis)
, Ex (Exodus)
, Lv (Leviticus)
, Nu (Numeri)
, Dt (Deuteronomium)
, Joz (Jozua)
, Re (Rechters)
, Rt (Ruth) ,
1 S (1 Samuël)
, 2 S (2 Samuël)
, 1 K (1 Koningen)
, 2 K (2 Koningen)
, 1 Kr ( 1 Kronieken)
, 2 Kr (2 Kronieken)
, Ezr (Ezra)
, Neh (Nehemia)
, Tob (Tobia)
, Jdt (Judith)
, Est (Esther)
, 1 Mak (1 Makkabeeën)
, 2 Mak (2 Makkabeeën)
, Job , Ps
(Psalmen ) , Spr
(Spreuken) , Pr
(Prediker) , Hl
(Hooglied) , W
(Wijsheid) , Sir
(Sirach) , Js
(Jesaja) , Jr
(Jeremia) , Kl
(Klaagliederen) , Bar
(Baruch) , Ez
(Ezechiël) , Da
(Daniël) , Hos
(Hosea) , Jl (Joël)
, Am (Amos) ,
Ob (Obadja) ,
Jon (Jona) ,
Mi (Micha) , Nah
(Nahum) , Hab
(Habakuk) , Sef
(Sefanja) , Hag
(Haggai) , Zach
(Zacharia) , Mal
(Maleachi) .
- NT : Mt
(Matteüs) - Mc
(Marcus) - Lc
(Lucas) - Joh
(Johannes) - Hnd
(Handelingen) , Rom
(Rome) , 1 Kor
(Korinte) , 2 Kor
(Korinte) , Gal
(Galatië) , Ef
(Efese) , Fil
(Filippi) , Kol
(Kolosse) , 1 Tes
(Tessalonika) , 2
Tes (Tessalonika) , 1
Tim (Timoteüs) , 2
Tim (Timoteüs) , Tit
(Titus) , Film
(Filemon) , Heb
(Hebreeën) , Jak
(Jakobus) , 1 Pe
(Petrus) , 2 Pe
(Petrus) , 1 Joh
(Johannes) , 2 Joh
(Johannes) , 2 Joh
(Johannes) , Jud
(Judas) , Apk
(Apokalyps) .
Overzicht van
de bibliografie van de bijbelboeken : - bibliografie
bijbel -
bibliografie
van het Oude Testament - bibliografie
Matteüsevangelie - bibliografie
Marcusevangelie - bibliografie
Lucasevangelie - bibliografie
van het Johannesevangelie - bibliografie
van het Nieuwe Testament (behalve evangeliën)
In hun synopsis van de eerste drie evangeliën (Leuven, Vlaamse
Bijbelstichting, 1986; Turnhout, Brepols, ) onderscheiden Adelbert Denaux en
Marc Vervenne volgende pericopen in het zesde hoofdstuk van het Marcusevangelie
:
167. Nabijheid van het Rijk Gods : Mc
9,1 - Mt
16,28 - Lc
9,27 -
168. Verheerlijking van Jezus : Mc
9,2-10 - Mt
17,1-9 - Lc
9,28-36 -
169. Vraag omtrent de wederkomst van Elia : Mc
9,11-13 - Mt
17,10-13 -
170. Genezing van een bezeten kind : Mc
9,14-29 - Mt
17,14-21 - Lc
9,37-43a -
171. Tweede lijdensvoorspelling : Mc
9,30-32 - Mt
17,22-23 - Lc
9,43b-45 -
173. De grootste in het Rijk Gods : Mc
9,33-37 - Mt
18,1-5 - Lc
9,46-48 -
174. Het gebruiken van Jezus'naam : Mc
9,38-41 - Lc
9,49-50 -
175. Ergernis : Mc
9,42 - Mt
18,6-7 - Lc
17,1-3a -
176. Ergernis (2) :Mc
9,43-48 - Mt
18,8-9 - Mt
5,29-30 -
177. Gelijkenis van het zout : Mc
9,49-50 - Mt
5,13 - Lc
14,34-35 -
167. Nabijheid van het Rijk Gods : Mc 9,1 - Mc 9,1 - Mt 16,28 - Lc 9,27 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -
Mc 9,1 - Mc 9,1 : 167. Nabijheid van het Rijk Gods : Mt 16,28 - Lc 9,27 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,1 .
Mc 9,1.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc 9,6 . (2) Mc 9,19 . (3) Mc 9,23 . (4) Mc 9,24 . (5) Mc 9,34 . (6) Mc 9,40 . (7) Mc 9,41 . (8) Mc 9,44 . (9) Mc 9,46 . (10) Mc 9,49 . Er is verandering van personage .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 9,1.2.
act. ind. imperf. 3de pers. enk. elegen (hij zei) van het werkw. legô
(zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô
(zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô
(zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen
/ lec-tuur ; les , Fr. leçon .
Mc (31) . Mc 9 (3) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,24 . (3) Mc
9,31 .
Een vorm van legô (zeggen) in Mc 9 (11) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,5 . (3) Mc
9,11 . (4) Mc
9,13 . (5) Mc
9,19 . (6) Mc
9,24 . (7) Mc
9,25 . (8) Mc
9,26 . (9) Mc
9,31 . (10) Mc
9,35 . (11) Mc
9,41 .
Mc 9,1.3.
pers. voornaamw. dat. mann. en onz. mv. autois (aan hen) . Taalgebruik in het
N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (117) . Mc 9 (10) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,4 . (3) Mc
9,7 . (4) Mc
9,9 . (5) Mc
9,12 . (6) Mc
9,19 . (7) Mc
9,29 . (8) Mc
9,31 . (9) Mc
9,35 . (10) Mc
9,36 .
Mc 9,1.1. - 3. kai elegen autois (en hij zei hen) . Mc (14) : (1) Mc 2,27 . (2) Mc 3,23 . (3) Mc 4,2 . (4) Mc 4,11 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 6,4 . (8) Mc 6,10 . (9) Mc 7,9 . (10) Mc 7,14 . (11) Mc 8,21 . (12) Mc 9,1 . (13) Mc 9,31 . (14) Mc 11,17 .
Mc 9,1.4.
amèn (amen, ja, voorwaar) . Taalgebruik in het N.T. : amèn
(amen, ja, voorwaar) . Taalgebruik in Mc : amèn
(amen, ja, voorwaar) .
Mc (13) : (1) Mc
3,28 . (2) Mc
8,12 . (3) Mc
9,1 . (4) Mc
9,41 . (5) Mc
10,15 . (6) Mc
10,29 . (7) Mc
11,23 . (8) Mc
12,43 . (9) Mc
13,30 . (10) Mc
14,9 . (11) Mc
14,18 . (12) Mc
14,25 . (13) Mc
14,30 .
Mc 9,1.5.
act. ind. praes. 1ste pers. enk. legô (ik zeg) van het werkw. legô
(zeggen) . Taalgebruik in N.T. : legô
(zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô
(zeggen) .
Mc (19) . Mc
Mc 9,1.6.
pers. voornaamw. 2de pers. dat. mann. mv. humin (aan jullie) van het pers. voornaamw.
humeis (jullie) . Taalgebruik in het N.T. : persoonlijk
voornaamwoord . Taalgebruik in Mc. : persoonlijk
voornaamwoord .
Mc (34) . Mc
Mc 9,1.4. - 6. amèn legô humin (voorwaar ik zeg jullie) . Mc (13) : (1) Mc 3,28 . (2) Mc 8,12 . (3) Mc 9,1 . (4) Mc 9,41 . (5) Mc 10,15 . (6) Mc 10,29 . (7) Mc 11,23 . (8) Mc 12,43 . (9) Mc 13,30 . (10) Mc 14,9 . (11) Mc 14,18 . (12) Mc 14,25 . (13) Mc 14,30 .
Mc 9,1.7.
hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in het N.T. : hoti
(dat, omdat) . Taalgebruik in Mc : hoti
(dat, omdat) .
Mc (92) . Mc 9 (9) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,11 . (3) Mc
9,13 . (4) Mc
9,25 . (5) Mc
9,26 . (6) Mc
9,28 . (7) Mc
9,31 . (8) Mc
9,38 . (9) Mc
9,41 .
Mc 9,1.4. - 7. amèn legô humin hoti (voorwaar ik zeg jullie) . Mc (8) : (1) Mc 3,28 . (2) Mc 9,1 . (3) Mc 9,41 . (4) Mc 11,23 . (5) Mc 12,43 . (6) Mc 13,30 . (7) Mc 14,18 . (8) Mc 14,25 .
Mc 9,1.14.
ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
Mc 9 (11) : ou (niet) in Mc 9 (5) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,3 . (3) Mc
9,6 . (4) Mc
9,41 . (5) Mc
9,48 . ouk (niet) in Mc 9 (6) : (1) Mc
9,18 . (2) Mc
9,28 . (3) Mc
9,30 . (4) Mc
9,37 . (5) Mc
9,38 . (6) Mc
9,40 .
Mc 9,1.19. an . Taalgebruik in het N.T. : an . Taalgebruik in Mc : an . Mc (18) . Mc 9 (4) : (1) Mc 9,1 . (2) Mc 9,37 . (3) Mc 9,41 . (4) Mc 9,42 .
22. acc. vr. enk. basileian (koninkrijk) van het zelfst. naamw. basileia
(koninkrijk) . Taalgebruik in het N.T. : basileia
(koninkrijk) . Taalgebruik in Mc : basileia
(koninkrijk) .
Mc (9) : (1) Mc
4,30 . 2 : (2) Mc
9,1 . (3) Mc
9,47 . (4) Mc
10,15 . (5) Mc
10,23 . (6) Mc
10,24 . (7) Mc
10,25 . (8) Mc
13,8 . (9) Mc
15,43 .
23. bep. lidw. nom. gen. enk. tou (de) . bepaald lidwoord . Taalgebruik in
het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
(116) . Mc 9 (7) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,9 . (3) Mc
9,12 . (4) Mc
9,17 . (5) Mc
9,24 . (6) Mc
9,31 . (7) Mc
9,47 .
Mc 9,1.26.
en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans . Voorzetsel .
Mc 9 (9) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,29 . (3) Mc
9,33 . (4) Mc
9,34 . (5) Mc
9,36 . (6) Mc
9,37 . (7) Mc
9,38 . (8) Mc
9,41 . (9) Mc
9,50 .
Mc 14,62 | Mc 8,38 | Mc 9,1 | Mc 13,26 |
kai (en) | hotan (wanneer) | heôs an (totdat) | kai tote (en dan) |
opsesthe (gij zult zien) | idôsin (zij zullen zien) | opsontai (zullen zij zien) | |
ton huion tou anthrôpou (de mensenzoon) | tèn basileian tou theou (het koninkrijk van God) | ton huion tou anthrôpou (de mensenzoon) | |
ek deksiôn (rechts) | |||
kathèmenon (zittend) | |||
dunameôs (van de kracht) | |||
kai (en) | |||
erchomenon (komende) | elthèi (hij komt) | elèluthuian (gekomen zijnde) | erchomenon (komende) |
en tèi doksèi tou patros autou (in de heerlijkheid van zijn vader) | en dunamei (in kracht) | en nefelais meta dunameôs pollès kai doksès (op de wolken met grote kracht en heerlijkheid) | |
meta tôn nefelôn tou ouranou (op de wolken van de hemel) | meta tôn aggelôn tôn hagiôn (met zijn heilige engelen) | ||
332. Jezus voor het Sanhedrin : Mc 14,55-64 // Mt 26,59-66 // (Lc 22,66-71) - Mc 14,55-64 - Mt 26,59-66 - Lc 22,66-71 - | 166. Wat baat het een mens de hele wereld te winnen : Mc 8,36-38 // Mt 16,26-27 // Lc 9,25-26 - Mc 8,36-38 - Mt 16,26-27 - Lc 9,25-26 - | 167. Nabijheid van het Rijk Gods : Mc 9,1 // Mt 16,28 // Lc 9,27 - Mc 9,1 - Mt 16,28 - Lc 9,27 - | 305. De komst van de Mensenzoon : Mc 13,24-27 // Mt 24,29-31 // Lc 21,25-28 - Mc 13,24-27 - Mt 24,29-31 - Lc 21,25-28 - |
168. Verheerlijking van Jezus : Mc 9,2-10 - Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 - bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -- Mc 9,2 - Mc 9,3 - Mc 9,4 - Mc 9,5 - Mc 9,6 - Mc 9,7 - Mc 9,8 - Mc 9,9 - Mc 9,10 -
- COUNE, M., Transfiguratie, in: Heiliging, jg.38 (1988), nr.2, p.1-40
- DREWERMANN, E., Beelden van verlossing. Toelichtingen op het evangelie van
Marcus, 's-Gravenhage, Meinema, 199± (2), p.113-126
- GERITS, H., Op een berg, in: Bijbel en bezinning, jg.3 (1984), nr.1, p.109-112
- LAMBRECHT, J., Het Christusbeeld van Marcus, in: VBS-Informatie, jg.´
(1973), nr.2, p.18-32 . Verwijzing: Lambrecht
Jan .
- MAES, L., Denken in de geest van Jezus (Een opdracht voor de catechese), in:
Catechetische Informatie, jg.1¹ (1990), nr.1, p.12-19
- ROSSEL, W., Een gelaat als de zon, in: IDEM, Gij zijt mij te sterk. Gelovig
leven in het licht van de bijbel, Antwerpen-Amsterdam, Patmos, 1978, p.110-124
- SMIT, J., Bevrijding in zwart‑wit (Marcus 9,2‑32), in: Schrift,
jg. (1975), nr.37, p.14‑20
- SMIT, J., 12. Verlichting - Marcus 9,2-10, in: IDEM, Jezus, hoek steen
of struikelblok? Wat zijn verhaal ons te zeggen heeft, Hilversum, Gooé
en Sticht, 1978, p.61-63
- STANDAERT, B., De wolk der heerlijkheid binnenste buiten (Mc. 9,2-8), in:
Jota, jg.± (1989), nr.1, p.39-49
- STANDAERT, B., Leven van Jezus, in: Heiliging, jg.3¹ (1989), nr.3, p.47-54
- VAN AMERSFOORT, S.M., Bergen verzetten. De verheerlijking van Jezus op de
berg, Hilversum, Gooé ¦ Sticht, 1985
- VAN SEGBROECK, F., Luistert naar Hem, in: Ons geestelijk leven, jg.4¹
(1972), nr.1, p.13-23
Liturgische lezing 6 augustus : 2de
(tweede) zondag in de veertigdagentijd B + gedaanteverandering
van de Heer : Mc 9,2-10 . Taalgebruik : Mc
9,2-10 .
In die tijd nam Jezus Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee en bracht hen
boven op een hoge berg waar zij geheel alleen waren. Hij werd voor hun ogen
van gedaante veranderd: zijn kleed werd glanzend en zo wit als geen bleker ter
wereld maken kan. Elia verscheen hun samen met Mozes en zij onderhielden zich
met Jezus. Petrus nam het woord en zei tot Jezus: "Rabbi, het is goed dat
we hier zijn. Laten we drie tenten bouwen, een voor U, een voor Mozes en een
voor Elia." Hij wist niet goed wat hij zei, want ze waren allen geheel
verbluft. Een wolk kwam hen overschaduwen en uit die wolk klonk een stem: "Dit
is mijn Zoon, de Welbeminde, luistert naar Hem." Toen ze rondkeken, zagen
ze plotseling niemand anders bij hen dan alleen Jezus. Onder het afdalen van
de berg verbood Jezus hun aan iemand te vertellen wat ze gezien hadden, voordat
de Mensenzoon uit de doden zou zijn opgestaan. Zij hielden het inderdaad voor
zich, al vroegen zij zich onder elkaar af wat dat opstaan uit de doden mocht
betekenen.
1. Jezus | 2. de kleren van Jezus | 3. Elia en Mozes | 4. Petrus + medeleerlingen | 5. de wolk en de stem | 6. de leerlingen | 7. Jezus | 8. de leerlingen | |
Mc 9,2 | Mc 9,3 | Mc 9,4 | Mc 9,5 - Mc 9,6 | Mc 9,7 | Mc 9,8 | Mc 9,9 | Mc 9,10 | |
begin kai (en); 2X kai tussen zinsdelen; 2X kai :nevenschikkende zinnen | begin kai | begin kai en 1X kai nevenschikkende zinnen | begin kai en kai tussen 2 nevenschikkende zinnen; 2X kai tussen zinsdelen | 2X begin kai | begin kai | begin kai | begin kai | |
2X tegenwoordige tijd; 1X verleden tijd (aorist) | 1X verleden tijd (aorist) + tegen-woordig deelwoord 1X tegenwoordige tijd 1X infintief praesens | 2X verleden tijd (aorist) (1X met tegenwoordig deelwoord) | 2X tegenwoordige tijd. 1X verleden deelwoord (aorist) 1X toekomende tijd. 1X verleden tijd (plusquam perfectum) 1X verleden tijd (aorist) 1X verleden tijd (imperfectum) | 2X verleden tijd (aorist) 1X tegenwoordig deelwoord | 1X verleden deelwoord (aorist) 1X verleden tijd (aorist) | 4X verleden tijd (aorist) 1X tegenwoordig deelwoord | 1X verleden tijd (aorist) 1X tegenwoordige tijd. 1X tegenwoordig deelwoord. 1X verleden tijd infinitief (aorist) | |
woorden | 27 | 16 | 11 | 25 | ||||
lettergrepen | 57 | 36 | 22 | 48 |
Het gebruik van kai (en) en de (echter) - kai
-
In deze tekst wordt geen enkele maal de (echter) gebruikt. Nochtans was er 7X
verandering van personage. In 7 van de 7 gevallen wordt aan het begin van de
zin kai (en) gebruikt. Ook bij het begin van de pericope wordt kai (en) gebruikt.
De versindeler heeft de pericope in 9 verzen verdeeld; 8 ervan beginnen met
kai (en), één met gar (want). Verder wordt kai (en) in Mt 9,2
tweemaal gebruikt om nevenschikkende zinnen met elkaar te verbinden, in Mt 9,4
eenmaal, in Mt 9,5 eenmaal en in Mt 9,7 eenmaal . Totaal: 13. Dat zou ook het
aantal nevenschikkende zinnen van de pericope moeten zijn. Verder wordt kai
(en) 4X gebruikt tussen zinsdelen. Totaal gebruik : 17X .
Mc 9,2 - Mc 9,2 -- Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 - bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -- Mc 9,2 - Mc 9,3 - Mc 9,4 - Mc 9,5 - Mc 9,6 - Mc 9,7 - Mc 9,8 - Mc 9,9 - Mc 9,10 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,2 . Het vers Mc 9,2 telt 28 (2² X 7) woorden en 140 (2² X 5 X 7) letters . De getalwaarde van Mc 9,2 is 14863 (89 X 167) .
Mc 9,2.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Mc (555 / 678) . Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc 9,6 . (2) Mc 9,19 . (3) Mc 9,23 . (4) Mc 9,24 . (5) Mc 9,34 . (6) Mc 9,40 . (7) Mc 9,41 . (8) Mc 9,44 . (9) Mc 9,46 . (10) Mc 9,49 .
Mc 9,2.2. μετα = meta (met , na) . Afkorting : μετ' = met' OF μεθ' = meth' . Taalgebruik in het NT : meta (na , met) . Taalgebruik in de LXX : meta (na , met) . Taalgebruik in Mc : meta (na , met) . Mc (34) . Mc 9 (2) : (1) Mc 9,2 . (2) Mc 9,31 .
meta (na, met) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | meta | 34 | 4 | 1 | 2 | 1 | 1 | 3 | 2 | 2 | 1 | 2 | 10 | 3 | 2 | 1443 | 1159 | 284 | 42 | 34 | 37 | 24 | 48 | 77 | 22 | 113 | 137 | |
2 | met' | 16 | 1 | 2 | 2 | 1 | 4 | 1 | 4 | 1 | 737 | 611 | 126 | 18 | 16 | 21 | 23 | 14 | 10 | 24 | 55 | 78 | ||||||
3 | meth' | 3 | 1 | 1 | 1 | 217 | 174 | 43 | 10 | 3 | 4 | 8 | 1 | 16 | 1 | 17 | 25 | |||||||||||
totaal | 53 | 5 | 3 | 4 | 2 | 4 | 2 | 4 | 3 | 2 | 1 | 2 | 15 | 3 | 3 | 2398 | 1953 | 454 | 70 | 53 | 62 | 55 | 63 | 103 | 44 | 185 | 240 |
meta (na, met) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | |
1 | meta | 34 | 4 : (1) Mc 1,13 . (2) Mc 1,14 . (3) Mc 1,20 . (4) Mc 1,29 . | 1 : Mc 2,16 . | 2 : (1) Mc 3,6 . (2) Mc 3,7 . | 1 : Mc 4,16 . | 1 : Mc 6,25 . | 3 : (1) Mc 8,10 . (2) Mc 8,31 . (3) Mc 8,38 . | 2 : (1) Mc 9,2 . (2) Mc 9,31 . | 2 : (1) Mc 10,30 . (2) Mc 10,34 . | 1 : Mc 11,11 . | 2 : (1) Mc 13,24 . (2) Mc 13,26 . | 10 : (1) Mc 14,1 . (2) Mc 14,14 . (3) Mc 14,17 . (4) Mc 14,28 . (5) Mc 14,43 . (6) Mc 14,48 . (7) Mc 14,54. (8) Mc 14,62 . (9) Mc 14,67 . (10) Mc 14,70 . | 3 : (1) Mc 15,1 . (2) Mc 15,7 . (3) Mc 15,31 . | 2 : (1) Mc 16,12 . (2) Mc 16,19 . | |
2 | met' | 16 | 1 : Mc 1,36 . | 2 : (1) Mc 2,19 . (2) Mc 2,25 . | 2 : (1) Mc 3,5 . . (2) Mc 3,14 . . | 1 : Mc 4,36 . | 4 : (1) Mc 5,18 . (2) Mc 5,24 . (3) Mc 5,37 . (4) Mc 5,40 . | 1 : Mc 6,50 . | 4 : (1) Mc 14,18 . (2) Mc 14,20 . (3) Mc 14,33 . (4) Mc 14,43 . | 1 : Mc 6,50 . | ||||||
3 | meth' | 3 | 1 : Mc 8,14 | 1 : Mc 9,8 . | 1 : Mc 14,7 . | |||||||||||
totaal | 53 | 5 | 3 | 4 | 2 | 4 | 2 | 4 | 3 | 2 | 1 | 2 | 15 | 3 | 3 |
-- Lat. cum . Ned. met (Gr. me - ta = met die dingen) . D. mit . E. with . Fr. avec (< apud hoc : met dat) .
-- Lat. post-quam . Ned. na-dat . D. nachdem . Fr. après (< ad pressum = tot ge-perst , opeengeperst ; primere , pressum : persen ) . E. after .
Mc 9,2.3. gen. vr. enk. + acc. vr. mv hèmeras (dagen) van het zelfst. naamw. hèmera (dag) . Taalgebruik in het N.T. : hèmera (dag) . Taalgebruik in Mc : hèmera (dag) . Mc (11) : (1) Mc 1,13 . (2) Mc 5,5 . (3) Mc 6,21 . (4) Mc 8,31 . (5) Mc 9,2 . (6) Mc 9,31 . (7) Mc 10,34 . (8) Mc 13,20 . (9) Mc 13,32 . (10) Mc 14,1 . (11) Mc 14,25 . Een vorm van hèmera (dag) in Mc in 20 verzen : (1) Mc 1,9 . (2) Mc 1,13 . (3) Mc 2,1 . (4) Mc 2,20 . (5) Mc 4,27 . (6) Mc 4,35 . (7) Mc 5,5 . (8) Mc 6,21 . (9) Mc 8,1 . (10) Mc 8,2 . (11) Mc 8,31 . (12) Mc 9,2 . (13) Mc 9,31 . (14) Mc 10,34 . (15) Mc 13,2 . (16) Mc 13,17 . (17) Mc 13,19 . (18) Mc 13,20 . (19) Mc 13,24 . (20) Mc 13,32 . (21) Mc 14,1 . (22) Mc 14,12 . (23) Mc 14,25 . (24) Mc 14,49 . (25) Mc 14,58 . (26) Mc 15,29 .
4.
2. - 4. De verheerlijking Jezus (Mc
9,2-10 - Mt
17,1-9 - Lc
9,28-36) heeft plaats op de berg . Dat gebeurde ook bij Mozes (Ex
24,16) . Toen Mozes de berg opging , was de berg gedurende zes dagen in
een wolk gehuld . De zevende dag (de sabbat) ging Mozes de wolk binnen . Bij
de christenen was niet de zevende , maar de achtste dag de belangrijkste dag
. Marcus schrijft : kai meta hèmeras heks (na zes dagen) , Matteüs
schrijft ongeveer hetzelfde : kai meth'hèmeras heks (na zes dagen) .
En Lucas schrijft hôsei èmerai oktô : na deze woorden ongeveer
acht dagen (later) .
- sjesjèth jâmîm (gedurende zes dagen) . Tenach (14) . Pentateuch
(12) . Joz (2) . In de Pentateuch (12) : Ex (9) . Lv (1) . Dt (2) .
- bajjôm hasjëbhî`î (op de zevende dag) . Tenach (25)
. Pentateuch (17) . Gn (1) . Ex (4) . Lv (8) . Nu (4) .
Mc 9,2.5.
act. ind. praes. 3de pers. enk. paralambanei (hij neemt naast zich) van
het werkw. paralambanô (overnemen) . Taalgebruik in het N.T. : paralambanô
(overnemen) . Taalgebruik in Mc : paralambanô
(overnemen) . Lat. accipere ( ad- capere = aan-nemen , aanvaarden ) . Fr.
accepter , reçevoir .
Mc (3) : (1) Mc
5,40 . (2) Mc
9,2 . (3) Mc
14,33 . Een vorm van paralambanô (overnemen) in Mc in 6 verzen : (1)
Mc 4,36
. (2) Mc
5,40 . (3) Mc
7,4 . (4) Mc
9,2 . (5) Mc
10,32 . (6) Mc
14,33 .
Op een bijna identieke manier beschrijft Marcus het begin van het gebeuren in
Getsemane of de hof van Olijven . Op deze wijze worden de taferelen van de verheerlijking
en van de doodstrijd in de hof van Olijven naast elkaar geplaatst .
Mc 9,2.6.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de) . bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T.
: bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (219) . Mc 9 (18) : (1) Mc
9,2 . (2) Mc
9,5 . (3) Mc
9,7 . (4) Mc
9,9 . (5) Mc
9,12 . (6) Mc
9,15 . (7) Mc
9,19 . (8) Mc
9,21 . (9) Mc
9,23 . (10) Mc
9,24 . (11) Mc
9,25 . (12) Mc
9,27 . (13) Mc
9,31 . (14) Mc
9,38 . (15) Mc
9,39 . (16) Mc
9,45 . (17) Mc
9,47 . (18) Mc
9,48 .
8. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (124) .Mc 9 (5) : (1) Mc
9,2 . (2) Mc
9,8 . (3) Mc
9,10 . (4) Mc
9,12 . (5) Mc
9,17 . (6) Mc
9,21 . (7) Mc
9,37 . (8) Mc
9,41 . (9) Mc
9,42 .
Mc 9,2.10.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
Mc 9,2.12.
acc. mann. enk. iakôbon (Jakobus) van het zelfst. naamw. iakôbos
(Jakobus) . Taalgebruik in het N.T. : iakôbos
(Jakobus) . Taalgebruik in Mc : iakôbos
(Jakobus) . Mc (6) : (1) Mc
1,19 . (2) Mc
3,17 . (3) Mc
3,18 . (4) Mc
5,37 . (5) Mc
9,2 . (6) Mc
14,33 . 15 X in Mc . Er zijn twee Jakobussen :
- Jakobus , zoon van Zebedeüs .
- Jakobus , zoon van Alfeüs .
Mc 9,2.13.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
11. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (124) .Mc 9 (5) : (1) Mc
9,2 . (2) Mc
9,8 . (3) Mc
9,10 . (4) Mc
9,12 . (5) Mc
9,17 . (6) Mc
9,21 . (7) Mc
9,37 . (8) Mc
9,41 . (9) Mc
9,42 .
14. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (124) .Mc 9 (5) : (1) Mc
9,2 . (2) Mc
9,8 . (3) Mc
9,10 . (4) Mc
9,12 . (5) Mc
9,17 . (6) Mc
9,21 . (7) Mc
9,37 . (8) Mc
9,41 . (9) Mc
9,42 .
Mc 9,2.15.
acc. mann. enk. Iôannèn (Johannes) van de eigennaam Iôannès
(Johannes) . Taalgebruik in het N.T. : Iôannès
(Johannes) . Taalgebruik in Mc : Iôannès
(Johannes) . Hebr. jôchanan . Ned. Johan . D. Johannes . Fr. Jean
. E. John .
Mc (5) : (1) Mc
1,19 . (2) Mc
3,17 . (3) Mc
5,37 . (4) Mc
9,2 . (5) Mc
14,33 .
Mc 9,2.16.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
Mc 5,40 | Mc 14,33 | ||
Kai (en) | kai (en) | ||
meta (na) hèmeras (dagen) hex (zes) | Ex 24,15b. wajëkhas hè`anan ´èth hâhâr - Ex 24,16 b : wajëkhassehû hè`anan sjesèt jämîm - kai ekalupsen auto hè nefelè hex hèmeras (en de wolk bedekte hem - de berg - gedurende zes dagen) | ||
paralambanei (neemt naast zich) | paralambanei (neemt naast zich) ho Ièsous (Jezus) | paralambanei (neemt naast zich) ho Ièsous (Jezus) | |
ton patera tou paidiou kai tèn mètera kai tous met'autous (de vader van het kind en de moeder en zij die met hem zijn) | ho Ièsous (Jezus) | ||
cfr Mc 5,37 : kai ouk afèken... sunakolouthèsai ei mè en hij liet niet toe ... hem te vergezellen tenzij ton Petron (Petrus) kai (en) ton Iakôbon (Jakobus) kai (en) Iôannèn (Johannes) ton adelfon Iakôbou (de broer van Jakobus) | ton Petron (Petrus) kai (en) ton Iakôbon (Jakobus) kai (en) Iôannèn (Johannes) | ton Petron (Petrus) kai (en) ton Iakôbon (Jakobus) kai (en) ton Iôannèn (Johannes) met'autou (met zich) | |
kai (en) anaferei (voert hij naar omhoog) autous (hen) autous (hen) eis (naar) horos (berg) hupsèlon (een hoge) kat'idian (onder elkaar) monous (alleen) | Ex 24,15 a wajja`al Mosjèh ´èl-hâhâr - anebè (ging op - beklom) Môusès kai Ièsous (Mozes en Jozua) (Ex 24,18 : wajja`al ´èl-hâhâr - kai anebè - eis to horos : en hij klom op de berg) | ||
144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 - | 168. Verheerlijking van Jezus : Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 - | 329. Jezus in Getsemane : Mc 14,32-42 - Mt 26,36-46 - Lc 22,40-46 - | Het verbond : Ex 24,1-18 |
Mc 9,2.18.
pers. voornaamw. acc. mann. mv. autous (hen) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (40) . Mc (4) : (1) Mc
9,2 . (2) Mc
9,14 . (3) Mc
9,16 . (4) Mc
9,33 .
Mc 9,2.19.
eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis
(naar) . Taalgebruik in Mc : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Mc 9 (11) : (1) Mc
9,2 . (2) Mc
9,17 . (3) Mc
9,22 . (4) Mc
9,25 . (5) Mc
9,28 . (6) Mc
9,31 . (7) Mc
9,33 . (8) Mc
9,42 . (9) Mc
9,43 . (10) Mc
9,45 . (11) Mc
9,47 .
Mc 9,2.20. horos (berg). Taalgebruik : horos (berg) , zie Mt 4,8 en Mc 9,2 . In zes verzen bij Marcus : (1) Mc 3,13 . (2) Mc 6,46 . (3) Mc 9,2 . (4) Mc 11,2 . (5) Mc 13,3 . (6) Mc 14,26 .
Mc 9,2.22.
kat' : afkorting van kata . kata (tegen, volgens) . Taalgebruik in het N.T.
: kata
(tegen, volgens) . Taalgebruik in Mc : kata
(tegen, volgens) .
Mc (11) . Mc 9 (2) : (1) Mc
9,2 . (2) Mc
9,28 .
Mc 9,2.23.
acc. vr. enk. idian (eigen) van het bijvoegl. naamw. idios (eigen) . Taalgebruik
in het N.T. : idios
(eigen) . Taalgebruik in Mc : idios
(eigen) .
Mc (7) : (1) Mc
4,34 . (2) Mc
6,31 . (3) Mc
6,32 . (4) Mc
7,33 . (5) Mc
9,2 . (6) Mc
9,28 . (7) Mc
13,3 .
Mc 9,2.22.
- 23. kat'idian (?? oikian) : bij zijn eigen - bij zijn huis = thuis .
In zeven verzen bij Mc : (1) Mc
4,34 . (2) Mc
6,31 . (3) Mc
6,32 . (4) Mc
7,33 . (5) Mc
9,2 . (6) Mc
9,28 . (7) Mc
13,3 .
De verheerlijking heeft plaats op de berg . Dat gebeurde ook bij Mozes (Ex
24,16) . Toen Mozes de berg opging , was de berg gedurende zes dagen in
een wolk gehuld . De zevende dag (de sabbat) ging Mozes de wolk binnen . Bij
de christenen was niet de zevende , maar de achtste dag de belangrijkste dag.
Marcus schrijft : kai meta hèmeras heks (na zes dagen) .
Bij de opwekking van het dochtertje van Jaïrus zijn de drie leerlingen uitverkoren om het gebeuren mee te maken.
horos (berg) Taalgebruik : horos (berg), zie Mt 4,8 en Mc 9,2. In 6 verzen bij Marcus : (1) Mc 3,13 . (2) Mc 6,46 . (3) Mc 9,2 . (4) Mc 11,1 . (5) Mc 13,3 . (6) Mc 14,26 . De berg is de plaats van gebed. Het is de plaats waar Jezus zijn leerlingen roept, het is ook de plaats van waaruit Jezus zijn leerlingen zendt.
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | |
Mc 3,13 | Mc 6,46 | Mc 11,1 | Mc 13,3 | Mc 14,26 | Ex 24,15 , Ex 24,18 | |
kai (en) | kai (en) | kai hote (en toen) | kai (en) | kai hupnèsantes (en lof gezongen) | ||
anabainei (hij gaat op - beklimt) | apèlthen (ging hij weg) | anaferei (voert hij naar omhoog) autous (hen) | eggizousin (zij naderen - naderbij komen)... | kathèmenou autou (terwijl hij neezat) | exèlthon (gingen zij naar buiten) | Ex 24,15a wajja`al Mosjèh èl-hahar - anebè (ging op - beklom) Môusès kai Ièsous (Mozes en Jozua) (Ex 24,18 : wajja`al èl-hahar kai anebè - eis to horos : en hij klom op de berg) |
eis (naar) to horos (de berg) | eis (naar) to oros (de berg) | eis (naar) oros (berg) hupsèlon (een hoge) | ... pros to horos tôn elaiôn (de Olijfberg) | eis to horos tôn elaiôn (bij de Olijfberg) | eis to horos tôn elaiôn (naar de Olijfberg) | eis (naar) oros (berg) |
47. ... kai autos monos epi tès gès (en hijzelf alleen op het land) kat'idian (onder elkaar) | kat'idian (onder elkaar) monous (alleen) | |||||
97. Roeping van de Twaalf : Mc 3,13-19 - Lc 6,12-16 - | 152. Jezus wandelt op het meer : Mc
6,45-52 - Mt
14,22-33 - |
168. Verheerlijking van Jezus : Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 - | 279. Intocht in Jeruzalem : Mc 11,1-10 - Mt 21,1-9 - Lc 19,29-40 - | 299. Inleiding tot de eschatologische rede : Mc 13,1-4 - Mt 24,1-3 - Lc 21,5-7 - | 328. Voorspelling van de ontrouw van de leer-lingen en van Petrus' verloochening : Mc 14,26-31 - Mt 26,30-35 - Lc 22,39 - | Ex 24,1-18 : het verbond - Ex 24,1-18 - |
Een berg wordt beklommen, maar ook afgedaald
Mc 9,2.23. idian . In negenentwintig verzen in de bijbel . In vijf verzen in het O.T. . In vierentwintig verzen in het N.T. . Mt (8) . Mc (7) . Lc (2) . Joh (1) . Hnd (1) . Brieven (5) . Accusatief vrouwelijk enkelvoud van het bijvoeglijk naamwoord idios (eigen) . Taalgebruik : idios (eigen) , zie Mc 4,34 .
Mc 9,2.22. - 23. kat'idian (?? oikian) : bij zijn eigen - bij zijn huis = thuis . In achttien verzen in het N.T. . Mt (6) . Mc (7) . Lc (2) . Hnd (1) . Brieven (2) . In zeven verzen bij Mc : (1) Mc 4,34 . (2) Mc 6,31 . (3) Mc 6,32 . (4) Mc 7,33 . (5) Mc 9,2 . (6) Mc 9,28 . (7) Mc 13,3 .
Mc 9,2.25.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
Jezus wordt van gedaante veranderd . Het verhaalgebeuren vindt plaats op de berg . Daarenboven na zes dagen . Het zijn duidelijke verwijzingen naar Mozes . Later komt ook Elia nog in het verhaal . Door de aanwezigheid van Mozes en Elia wordt Jezus vergeleken met hen . Er zijn gelijkenissen en er zijn verschillen . De metamorfose of transformatie / transfiguratie wijst op een verandering t.o.v. hen . Op de berg ontvangt Mozes van God de twee stenen tafels met de tien geboden , bedoeld voor het Joodse volk . Welk is de boodschap van Jezus . Dat wordt duidelijk in de andere transformatie bij het Laatste Avondmaal : het breken van het brood en het delen van de beker . De boodschap van Jezus is universeel : solidariteit . De kruisdood van Jezus wordt geïnterpreteerd als een offer . De Joodse godsdienst was toen gekenmerkt door offers in de tempel . In het Laatste Avondmaal wordt verwezen naar het offer van Mozes na het sluiten van het verbond (Ex 24) . De offerterminologie bij het Laatste Avondmaal staat in het teken van solidariteit . Het offer bij het Laatste Avondmaal staat in functie van mensen , zo ook de kruisdood van Jezus . Het offer is niet in de eerste plaats gericht op God , maar staat in functie van mensen . Dat is de grote transformatie van het jodendom naar het christendom in de persoon van Jezus . Gods-dienst wordt mensen-dienst .
Vervolgens is er de grote verwijzing naar het lege grafverhaal (Mc 16,1-8) , dé grote transformatie . De vrouwen zoeken Jezus in het graf om hem te gedenken . De vrouwen krijgen te horen : "Hij is niet hier . Hij is verrezen' . Bij het Laatste Avondmaal horen we : doet dit om mij te gedenken . Niet het graf , maar het bijeenkomen om het brood te breken en de beker te delen is de plaats om Jezus te gedenken . Gaat het in het lege grafverhaal om de persoon dan wel om de boodschap van Jezus ? Moeten we de verrijzenis zoeken in het hier-na-maals (van Jezus) , kan die ook niet gevonden in het hier-en-nu (eucharistie) ? Of Jezus al dan niet verder leeft , blijft een mysterie .
'Dit is mijn geliefde zoon , luister naar Hem' . De oudste zoon ontvangt de erfenis . Door Jezus als oudste zoon aan te duiden , krijgt Jezus de erfenis van de ene God . Het universele karakter van de boodschap wordt gefundeerd in de 'eniggeboren' zoon van God . Wat die boodschap is , is hierboven omschreven . De benaming 'geliefde zoon van God' heeft geen trinitaire theologie op het oog , maar een boodschap naar mensen : éénheid, solidariteit .
In de opvatting van 'zo op aarde , zo in de hemel' waarin de situatie van de mensen op aarde een schaduw is van wat hen in de hemel te wachten staat , werd Jezus koning van de koningen , zoon van God , tweede persoon van de drievuldigheid . De solidariteit op aarde krijgt in de hemel zijn volmaakte vervulling .
Mc 9,3 - Mc 9,3 -- Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 - bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -- Mc 9,2 - Mc 9,3 - Mc 9,4 - Mc 9,5 - Mc 9,6 - Mc 9,7 - Mc 9,8 - Mc 9,9 - Mc 9,10 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,3 .
Mc 9,3.1.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
Mc 9,3.4.
voornaamw. gen. mann. enk. autou (van hem) van het voornaamw. autos . Taalgebruik
in het N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc 9 (9) : (1) Mc
9,3 . (2) Mc
9,7 . (3) Mc
9,21 . (4) Mc
9,25 . (5) Mc
9,27 . (6) Mc
9,28 . (7) Mc
9,31 . (8) Mc
9,41 . (9) Mc
9,42 .
Mc 9,3.12.
bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 9 (5) : (1) Mc
9,3 . (2) Mc
9,7 . (3) Mc
9,20 . (4) Mc
9,27 . (5) Mc
9,30 .
Mc 9,3.14.
ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
Mc 9 (11) : ou (niet) in Mc 9 (5) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,3 . (3) Mc
9,6 . (4) Mc
9,41 . (5) Mc
9,48 . ouk (niet) in Mc 9 (6) : (1) Mc
9,18 . (2) Mc
9,28 . (3) Mc
9,30 . (4) Mc
9,37 . (5) Mc
9,38 . (6) Mc
9,40 .
Mc 9,3.15. ind. praes. 3de pers. enk. dunatai (hij kan) van het (hulp-) werkw.dunamai (kunnen) . Taalgebruik in het N.T. : dunamai (kunnen) . Taalgebruik in Mc : dunamai (kunnen) . Mc (11) : (1) Mc 2,7 . (2) Mc 3,23 . (3) Mc 3,24 . (4) Mc 3,26 . (5) Mc 3,27 . (6) Mc 7,15 . (7) Mc 7,18 . (8) Mc 9,3 . (9) Mc 9,29 . (10) Mc 10,26 . (11) Mc 15,31 .
Mc 9,3.16.
houtôs (zo, op deze wijze) . Taalgebruik in het N.T. : houtos
(zo) . Taalgebruik in Mc : houtos
(zo) .
Mc (10) : (1) Mc
2,7 . (2) Mc
2,8 . (3) Mc
2,12 . (4) Mc
4,26 . (5) Mc
7,18 . (6) Mc
9,3 . (7) Mc
10,43 . (8) Mc
13,29 . (9) Mc
14,59 . (10) Mc
14,59 .
168.2. de gedaanteverandering : Mc 9,2-3 // Mt 17,2 // Lc 9,29
De gedaanteverandering van Jezus laat een hemelse figuur zien, zoals Da 10,5-7.
Mt 17,2 - Mt 17,3 | Mt 28,3 | Da 10,6 | Lc 9,29 | Ex 24,17 | |||||
kai (en) | kai (en) | ||||||||
metemorfôthè (hij werd van gedaante veranderd) | metemorfôthè (hij werd van gedaante veranderd) | to eidos tou prosoopou autou heteron (het aanschijn van zijn aangezicht werd anders | to de eidos tijs doksijs kuriou hoosei (de gestalte echter van de heerlijkheid van de heer als...° | ||||||
emprosthen (voor) | emprosthen (voor) | ||||||||
autôn ( hen) | autôn ( hen) | ||||||||
kai (en) | ijn de (was echter) | kai (en) | |||||||
elampsen (straalde) | |||||||||
to (het) | hij (de) | to (het) | |||||||
prosôpou (aangezicht) | eideia (verschijning) | prosoopou (aangezicht) | |||||||
autou (van hem) | autou (van hem) | autou (van hem) | |||||||
hôs (zoals) | hoos (zoals) | hoosei (zoals) | |||||||
ho hèlios (de zon) | astrapij (de bliksem) | horasis astrapijs (het zicht van een ster) | |||||||
kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | |||||
ta (de) | ta (de) | to (het) | kai hoi brachiones autou kai hoi podes (B-versie: kai ta skelij) (en zijn armen en benen) | ho (de) | |||||
himatia (kleren) | himatia (kleren) | enduma (kleed) | himatismos (kleding) | ||||||
autou (van hem) | utou (van hem) | autou (van hem) | autou (van hem) | ||||||
egeneto (was) | egeneto (was) | ||||||||
stilbonta leuka (schitterend wit) lian (zeer) | leuka ( wit) | leikon (wit) | hoosei chalkos eksastraptoon (als schitterend koper); b-versie : hoos horasis chalhou stilbontos (als het zicht van schitterend koper) | leukon eksastraptoon (schittrend wit) | |||||
hoia gnafeus epi tès gès ou dunatai houtôs leukanai (dergelijke kan een volder op aarde niet zo wit maken) | |||||||||
hôs (als) | hoos (als) | ||||||||
to fôs (het licht) | chioon (sneeuw) | ||||||||
168. Verheerlijking van Jezus : Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 | 168. Verheerlijking van Jezus : Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 | 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis (het lege graf): Mc 16,1-8 // Mt 28,1-10 // Lc 23,56-24,12 | 168. Verheerlijking van Jezus : Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 | Ex 24,1-18 : het verbond |
metamorfoomai (omvormen). Dit werkwoord komt in 4 verzen in de bijbel voor.
- Metemorfôthè (hij werd omgevormd). Passief aorist 3de persoon
enkelvoud. In Mt
17,2 en in Mc
9,2 .
anaferô : naar boven voeren; anaferei (hij brengt naar
boven) komt slechts 2X in de bijbel voor nl. Mc 9,2 - Mc
9,2-10 - en Mt 17,1 - Mt
17,1-9 - .
astrapij : bliksem, glans
eideia = idea : gestalte, vorm; eidos : gestalte, uiterlijk
stilboo : glanzen, schitteren, blinken
gnafeus : volder, wolkammer
eksastraptoo : uitstralen; zie Da 10,6 : hoosei chalkos eksastraptoon (als schitterend
koper)
Mc 9,4 - Mc 9,4 -- Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 - bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -- Mc 9,2 - Mc 9,3 - Mc 9,4 - Mc 9,5 - Mc 9,6 - Mc 9,7 - Mc 9,8 - Mc 9,9 - Mc 9,10 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,4 .
Mc 9,4.1.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
Mc 9,4.3.
pers. voornaamw. dat. mann. en onz. mv. autois (aan hen) . Taalgebruik in het
N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (117) . Mc 9 (10) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,4 . (3) Mc
9,7 . (4) Mc
9,9 . (5) Mc
9,12 . (6) Mc
9,19 . (7) Mc
9,29 . (8) Mc
9,31 . (9) Mc
9,35 . (10) Mc
9,36 .
Mc 9,4.4.
nom. mann. enk. èlias van de eigennaam èlias (Elia) . Taalgebruik
in het N.T. : èlias
(Elia) . Taalgebruik in Mc : èlias
(Elia) .
Mc (5) : (1) Mc
6,15 . (2) Mc
9,4 . (3) Mc
9,12 . (4) Mc
9,13 . (5) Mc
15,36 .
Mc 9,4.7.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc (555) . Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
Mc 9,4.8.
imperf. 3de pers. mv. èsan (zij waren) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik
in het N.T. : eimi
(zijn) . Taalgebruik in Mc : eimi
(zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn
. E. to be .
Mc (16) : (1) Mc
1,16 . (2) Mc
2,6 . (3) Mc
2,15 . (4) Mc
2,18 . (5) Mc
4,1 . (6) Mc
6,31 . (7) Mc
6,34 . (8) Mc
6,44 . (9) Mc
8,9 . (10) Mc
9,4 . (11) : Mc
10,32 . (12) Mc
12,20 . (13) (1) Mc
14,4 . (14) Mc
14,40 . (15) Mc
14,56 . (16) Mc
15,40 . Omschrijvende structuur : èsan ... + deelwoord . Mc (7) :
(1) Mc
2,6 . (2) Mc
2,18 . (3) Mc
9,4 . (4) Mc
10,32 . (5) Mc
14,4 . (6) Mc
14,40 . (7) Mc
15,40 . In Mc
9,4 : èsan sullalountes (zij waren samensprekende) .
Mc 9,4.8. - 9. kai èsan (en zij waren) . Mc (3) . In 2 / 7 van de omschrijv. structuur : (1) Mc 2,18 . (2) Mc 9,4 + Mc 6,44 .
Mc 9,4.9.
act. part. praes. nom. mann. mv. sullalountes (samensprekende) van het werkw.
sunlaleô (samenspreken) . Taalgebruik in het N.T. : sunlaleô
(samenspreken) . Taalgebruik in Mc : sunlaleô
(samenspreken) .
Mc (1) : Mc
9,4. . De enigste vorm van sunlaleô (samenspreken) in Mc . In de omschrijving
: èsan sullalountes (zij waren samensprekende) .
Mc 9,4.10.
bep. lidw. nom. + dat. onz. enk. tô(i) (de) . Taalgebruik in het N.T.
: bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E.
: the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord
il-lum , il-lam) .
Mc (68) . Mc (7) : (1) Mc
9,4 . (2) Mc
9,5 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,25 . (5) Mc
9,37 . (6) Mc
9,38 . (7) Mc
9,39 .
bijbencitaat | Lc 1,11 | Mc 9,4 // Mt 17,3 // Lc 9,30 | Mc 16,5 // Lc 24,4 | Mt 17,3 // Mc 9,4 // Lc 9,30 | Lc 9,30 // Mc 9,4 // Mt 17,3 | Lc 9,32 | Lc 24,4 // Mc 16,5 | Lc 2,9 | Da 10,7 | Da 12,5 |
voegwoord | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | ||||
visueel element (werkwoord - partikel ) | ôfthè de (verscheen echter) | ôfthè (verscheen - werd gezien) | eidon (zij zagen) | idou (zie) ôfthè (verscheen) | idou (zie) | eidan tijn doksan autou (zagen zij zijn heerlijkheid) | idou (zie) | eidon egô Danièl tèn horasin tèn megalèn tautèn (zag ik Daniël dit grote visioen) | eidon egô Danièl kai idou (zag ik Daniël en zie | |
meewerkend voorwerp (datief) | autôi (aan hem) | autois (hen) | autois (hen) | |||||||
soms onderwerp soms lijdend voorwerp | aggelos kuriou (een engel van de Heer) | èlias (Elia) sun Môusei (met Mozes) | Môusijs kai èlias (Mozes en Elia) | andres duo (twee mannen) ... hoitines èsan Môusijs kai èlias (die waren Mozes en Elia) | kai tous duo andras (en de twee mannen) | andres duo (twee mannen) | aggelos kuriou (een engel van de Heer) | duo heteroi (twee anderen) | ||
kai (en) | ||||||||||
èsan sullalountes (waren samenpratende | sullalountes (samen sprekende) | sunelaloun (spraken samen) | tous sunestôtas (die samen stonden) | epestèsan (stonden bij) | epestè (stond) | |||||
tôi Ièsou (met Jezus) | met'autou (met hem) | autôi (met hem) | autôi (met hem) | autais (hen) | autois (bij hen) | |||||
2. Aankondiging van de geboorte van Johannes de Doper : Lc 1,5-25 | 168. Verheerlijking van Jezus : Mc 9,2-10 // Mt 17,1-9 // Lc 9,28-36 | 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis (het lege graf): Mc 16,1-8 // Mt 28,1-10 // Lc 23,56-24,12 | 168. Verheerlijking van Jezus : Mc 9,2-10 // Mt 17,1-9 // Lc 9,28-36 | 168. Verheerlijking van Jezus : Mc 9,2-10 // Mt 17,1-9 // Lc 9,28-36 | 168. Verheerlijking van Jezus : Mc 9,2-10 // Mt 17,1-9 // Lc 9,28-36 | 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis (het lege graf): Mc 16,1-8 // Mt 28,1-10 // Lc 23,56-24,12 | 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 | Da 10,1-21 : Wees niet bang, Daniël | Da 12,5-13 : het wondre einde |
Mc 9,5 - Mc 9,5 -- Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 - bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -- Mc 9,2 - Mc 9,3 - Mc 9,4 - Mc 9,5 - Mc 9,6 - Mc 9,7 - Mc 9,8 - Mc 9,9 - Mc 9,10 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,5 .
Mc 9,5.1.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
Mc 9,5.2.
part. aor. nom. mann. enk. apokritheis (geantwoord) van het werkw. apokrinomai
(antwoorden) . Taalgebruik in het N.T. : apokrinomai
(antwoorden) . Taalgebruik in Mc : apokrinomai
(antwoorden) .
Mc (14) : (1) Mc
3,33 . (2) Mc
6,37 . (3) Mc
8,29 . (4) Mc
9,5 . (5) Mc
9,19 . (6) Mc
10,3 . (7) Mc
10,24 . (8) Mc
10,51 . (9) Mc
11,14 . (10) Mc
11,22 . (11) Mc
12,35 . (12) Mc
14,48 . (13) Mc
15,2 . (14) Mc
15,12 .
Mc 9,5.3.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de) . bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T.
: bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (219) . Mc 9 (18) : (1) Mc
9,2 . (2) Mc
9,5 . (3) Mc
9,7 . (4) Mc
9,9 . (5) Mc
9,12 . (6) Mc
9,15 . (7) Mc
9,19 . (8) Mc
9,21 . (9) Mc
9,23 . (10) Mc
9,24 . (11) Mc
9,25 . (12) Mc
9,27 . (13) Mc
9,31 . (14) Mc
9,38 . (15) Mc
9,39 . (16) Mc
9,45 . (17) Mc
9,47 . (18) Mc
9,48 .
Mc 9,5.5.
actief indicatief praesens derde persoon enkelvoud legei (hij zegt) van het
werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in N.T. : legô
(zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô
(zeggen) .
Mc (62) . Mc 9 (3) : (1) Mc
9,5 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,35 .
Mc 9,5.6. bep. lidw. nom. + dat. onz. enk. tô(i) (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc (68) . Mc (7) : (1) Mc 9,4 . (2) Mc 9,5 . (3) Mc 9,23 . (4) Mc 9,25 . (5) Mc 9,37 . (6) Mc 9,38 . (7) Mc 9,39 . .
Mc 9,5.5. - 6. legei tô(i) (hij zegt aan de) . Mc (7) : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 2,10 . (3) Mc 3,3 . (4) Mc 3,5 . (5) Mc 5,36 . (6) Mc 9,5 . (7) Mc 14,37 .
Mc 9,5.9.
nom. onz. enk. + acc. mann. + onz. enk. kalon (goed) van het bijvoegl. naamw.
kalos (goed, mooi, schoon) . Taalgebruik in het N.T. : kalos
(goed, mooi, schoon) . Taalgebruik in Mc : kalos
(goed, mooi, schoon) .
Mc (9) : (1) Mc
7,27 . (2) Mc
9,5 . (3) Mc
9,42 . (4) Mc
9,43 . (5) Mc
9,45 . (6) Mc
9,47 . (7) Mc
9,50 . (8) Mc
14,6 . (9) Mc
14,21.
Mc 9,5.10.
act. ind. praes. 3de pers. enk. estin (hij is) van het werkw. eimi (zijn) .
Taalgebruik in het N.T. : eimi
(zijn) . Taalgebruik in Mc : eimi
(zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn
. E. to be .
Mc (69) . Mc 9 (10) : (1) Mc
9,5 . (2) Mc
9,7 . (3) Mc
9,10 . (4) Mc
9,21. (5) Mc
9,39 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,42 . (8) Mc
9,43 . (9) Mc
9,45 . (10) Mc
9,47 .
Mc 9,5.13.
act. inf. praes. einai (zijn) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het
N.T. : eimi
(zijn) . Taalgebruik in Mc : eimi
(zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn
. E. to be .
Mc (7) : (1) Mc
8,27 . (2) Mc
8,29 . (3) Mc
9,5 . (4) Mc
9,35 . (5) Mc
10,44 . (6) Mc
12,18 . (7) Mc
14,64 .
Mc 9,5.14.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
Mc 9,5.15.
act. ind. fut. 1ste pers. mv. poièsamen (wij zullen doen) van het werkw.
poieô (doen, maken) . Taalgebruik in het N.T. : poieô
(doen, maken) . Taalgebruik in Mc : poieô
(doen, maken) .
Lc (1) : Mc
9,5 . Een vorm van poieô (doen, maken) in Mc in 3 verzen : (1) Mc
9,5 . (2) Mc
9,13 . (3) Mc
9,39 .
Mc 9,5.16.
treis (drie) . telwoord . Taalgebruik in het N.T. : telwoorden
. Taalgebruik in Mc : telwoorden
.
Mc (5) : (1) Mc
8,2 . (2) Mc
8,31 . (3) Mc
9,5 . (4) Mc
9,31 . (5) Mc
10,34 .
Mc 9,5.20.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
Mc 9,5.23.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
Mc 9,5.24.
dat.mann. enk. èlia(i) van de eigennaam èlias (Elia) . Taalgebruik
in het N.T. : èlias
(Elia) . Taalgebruik in Mc : èlias
(Elia) .
Mc (1) Mc
9,5 .
Mc 9,6 - Mc 9,6 -- Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 - bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -- Mc 9,2 - Mc 9,3 - Mc 9,4 - Mc 9,5 - Mc 9,6 - Mc 9,7 - Mc 9,8 - Mc 9,9 - Mc 9,10 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,6 .
1. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
Mc 9 (11) : ou (niet) in Mc 9 (5) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,3 . (3) Mc
9,6 . (4) Mc
9,41 . (5) Mc
9,48 . ouk (niet) in Mc 9 (6) : (1) Mc
9,18 . (2) Mc
9,28 . (3) Mc
9,30 . (4) Mc
9,37 . (5) Mc
9,38 . (6) Mc
9,40 .
2. gar (want) . Taalgebruik in het N.T. : gar
(want) . Taalgebruik in Mc : gar
(want) . Redengevend voegwoord . Hebr. kî . Lat. enim . Fr. car .
Ned. : want .
Mc (63) . Mc 9 (7) : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,31 . (3) Mc
9,34 . (4) Mc
9,39 . (5) Mc
9,40 . (6) Mc
9,41 . (7) Mc
9,49 .
Mc 9,6 | Lc 9,33 | Mc 14,40 | |||||||
ou (niet) | mij (niet) | kai ouk (en niet) | |||||||
gar (immers) | |||||||||
ijidei (wist hij) | eidoos (wetende) | ijideisan (wisten zij) | |||||||
ti (wat) | ho (wat) | ti (wat) | |||||||
apokrithiji (hij antwoordde) | legei (hij zegt) | apokrithoosin (zij antwooordden) | |||||||
autooi (hem) | |||||||||
Mt 9,6 | Mc 16,5 | Da. 10,9 | Mt 17,6 | Da 10,10 | Mt 28,17 | Mt 28,18 | Lc 24,5 |
kai (en) | kai (en) | kai idou (en zie) | kai (en) | kai (en) | |||
akousantes (horende) | kai ouk ijkousa tijn foonijn lalias autou (en ik hoorde niet de klank van zijn spreken) | prosijlthen (kwam dichterbij) | cheira prosijgage moi (een hand kwam naar mij toe) | idontes auton (hem gezien hebbende) | proselthoon (naderbij gekomen zijnde | ||
hoi mathijtai (de leerlingen) | ho Iijsous (Jezus | ho Iijsous (Jezus) | |||||
kai hapsamenos autoon eipen (en aangeraakt hebbende hen zei hij) | elalijsen (zei hij)... | ||||||
epesan (vielen) | egoo ijmijn peptookoos (ik was gevallen) | egerthijte (sta op) | kai ijgeire me (en hij deed mij opstaan) | prosekunijsan (knielden zij) | |||
epi prosoopon autoon (op hun aangezicht) | epi prosoopon mou (op mijn aangezicht) | ||||||
epi tijs gijs (op de aarde) | |||||||
kai (en) | kai (en) | oi de (zij echter) | |||||
efobijthijsan (zij werden bevreesd) | mij fobeisthe (en vreest niet | edistasan (zij twijfelden) | |||||
sfodra (zeer) | |||||||
168. Verheerlijking van Jezus : Mc 9,2-10 // Mt 17,1-9 // Lc 9,28-36 | 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis (het lege graf): Mc 16,1-8 // Mt 28,1-10 // Lc 23,56-24,12 | Da 10,1-21 : Wees niet bang, Daniël | 168. Verheerlijking van Jezus : Mc 9,2-10 // Mt 17,1-9 // Lc 9,28-36 | Da 10,1-21 : Wees niet bang, Daniël | 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis (het lege graf): Mc 16,1-8 // Mt 28,1-10 // Lc 23,56-24,12 | 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis (het lege graf): Mc 16,1-8 // Mt 28,1-10 // Lc 23,56-24,12 | 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis (het lege graf): Mc 16,1-8 // Mt 28,1-10 // Lc 23,56-24,12 |
distazoo : twijfelen, onzeker zijn
ekthambeomai (ontsteld zijn).
- Exethambèthèsan
(zij waren ontsteld) . Passief aorist 3de persoon meervoud. Slechts in Mc
9,15 en Mc
16,5 .
Mc 1,44 // Mt 8,4 // Lc 5,14 | Mt 8,4 // Mc 1,44 // Lc 5,14 | Lc 5,14 // Mc 1,44 // Lc 5,14 | Mc 3,12 // Mt 12,16 | Mt 12,16 // Mc 3,12 | Mc5,43 | Lc 8,56 | Mc 7,36 | Mc 8,30 Mc 8,27-30 // Mt 16,13-20 // Lc 9,18-21 |
Mt 16,20 Mc 8,27-30 // Mt 16,13-20 // Lc 9,18-21 |
Lc 9,21 Mc 8,27-30 // Mt 16,13-20 // Lc 9,18-21 |
Mc 9,9 Mc 9,2-10 // Mt 17,1-9 // Lc 9,28-36 |
Mc 9,9 Mc 9,2-10 // Mt 17,1-9 // Lc 9,28-36 |
Mc 9,9 Mc 9,2-10 // Mt 17,1-9 // Lc 9,28-36 |
kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | ho de (hij echter) | kai (en) | kai (en) | tote (toen) | ho de (hij echter) | |||
autos (hij zelf) | polla (veel - met nadruk) | ||||||||||||
legei (hij zei) | legei (hij zei) | parijggeilen (hij droeg op) | epetima (hij berispte) | epetimijsen (hij berispte) | diesteilato (hij gebood) | parijggeilen (hij droeg op) | diesteilato (hij gebood) | epetimijsen (hij berispte) | epetimijsen (hij berispte) | epitimijsas autois (berispende hen) parijggeilen (hij droeg op) | diesteilato (hij gebood) | ||
autooi (hem) | autooi (hem) | autooi (hem) | autois (hen) | autois (hen) | autois (hen) | autois (hen) | autois (hen) | autois (hen) | tois mathijtais (de leerlingen) | autois (hen) | |||
polla (veel - met nadruk) | |||||||||||||
ho Iijsous (Jezus) | |||||||||||||
hina (opdat) | hina (opdat) | hina (opdat) | hina (opdat) | hina (opdat) | hina (opdat) | hina (opdat) | |||||||
hora (zie - zorg ervoor) | hora (zie - zorg ervoor) | ||||||||||||
mijdeis (niemand) | |||||||||||||
mijdeni (aan niemand) | mijdeni (aan niemand) | mijdeni (aan niemand) | mijdeni (aan niemand) | mijdeni (aan niemand) | mijdeni (aan niemand) | mijdeni (aan niemand) | mijdeni (aan niemand) | mijdeni (aan niemand) | |||||
mijden (iets) | mij auton faneron (hem niet kenbaar | mij faneron auton (hem niet kenbaar) | ha eidon wat zij gezien hebben) | ||||||||||
eipijis (zou zeggen) | eipijis (zou zeggen) | eipein (te zeggen) | poiijsoosin (zouden maken) | poiijsoosin (zouden maken) | gnoi (zou weten) | eipein (te zeggen) | legoosin (zouden zeggen) | legoosin (zouden zeggen) | eipoosin (zouden zeggen) | legein (te zeggen) | diijgijsontai (zouden verhalen) | ||
touto (dit) | to gegonos (het gebeurde) | peri autou (over hem) | hoti autos estin ho christos (dat hij zelf de christus is) | touto (dit) | |||||||||
Mc 1,40-45 // Mt 8,2-4 // Lc 5,12-16 | Mc 1,40-45 // Mt 8,2-4 // Lc 5,12-16 | Mc 1,40-45 // Mt 8,2-4 // Lc 5,12-16 | Mc 3,7-12 // Mt 12,15-21 // (Lc 6,17-19) | Mc 3,7-12 // Mt 12,15-21 // (Lc 6,17-19) volkstoeloop en genezingen | Mc 5,21-43 // (Mt 9,18-26) // Lc 8,40-56 : volkstoeloop en genezingen | Mc 5,21-43 // (Mt 9,18-26) // Lc 8,40-56 | Mc 7,31-37 // Mt 15,29-31 | Mc 8,27-30 // Mt 16,13-20 // Lc 9,18-21 | Mc 8,27-30 // Mt 16,13-20 // Lc 9,18-21 | Mc 8,27-30 // Mt 16,13-20 // Lc 9,18-21 | Mc 9,2-10 // Mt 17,1-9 // Lc 9,28-36 |
+ hora :imperatief van horaoo = zien; zie
diastelloo: opdragen, bevelen (in het woord apostel vinden we apo en stelloo
: weg-zenden )
diijgeomai : uiteenzetten, vertellen
paraggelloo : opdragen (opdracht), bevelen
Mc 9,7 - Mc 9,7 -- Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 - bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -- Mc 9,2 - Mc 9,3 - Mc 9,4 - Mc 9,5 - Mc 9,6 - Mc 9,7 - Mc 9,8 - Mc 9,9 - Mc 9,10 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,7 . Het vers Mc 9,7 telt 21 (3 X 7) woorden en 103 letters . De getalwaarde van Mc 9,7 is 12103 (7 X 7 X 13 X 19) .
Mc 9,7.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Mc (555 / 666) . Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc 9,6 . (2) Mc 9,19 . (3) Mc 9,23 . (4) Mc 9,24 . (5) Mc 9,34 . (6) Mc 9,40 . (7) Mc 9,41 . (8) Mc 9,44 . (9) Mc 9,46 . (10) Mc 9,49 .
Mc 9,7.2. ind. aor. 3de pers. enk. egeneto (het gebeurde) van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in het N.T. : ginomai (worden) . Taalgebruik in Mc : ginomai (worden) . Mc (17) . Mc 9 (3) : (1) Mc 9,3 . (2) Mc 9,7 . (3) Mc 9,26 .
Mc 9,7.3. nom. vr. enk. nefelè (nevel, wolk) . Taalgebruik in het N.T. : nefelè (nevel, wolk) . Taalgebruik in Mc : nefelè (nevel, wolk) . Mc (1) : Mc 9,7 . In Mc 9 nog gen. vr. enk. nefelès : Mc 9,7 . Een vorm van nefelè (nevel, wolk) in Mc in 3 verzen : (1) Mc 9,7 . (2) Mc 13,26 . (3) Mc 14,62 .
Mc 9,7.5. voornaamw. dat. mann. en onz. mv. autois (aan hen) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc 9 (10) : (1) Mc 9,1 . (2) Mc 9,4 . (3) Mc 9,7 . (4) Mc 9,9 . (5) Mc 9,12 . (6) Mc 9,19 . (7) Mc 9,29 . (8) Mc 9,31 . (9) Mc 9,35 . (10) Mc 9,36 .
Mc 9,7.6. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc 9,6 . (2) Mc 9,19 . (3) Mc 9,23 . (4) Mc 9,24 . (5) Mc 9,34 . (6) Mc 9,40 . (7) Mc 9,41 . (8) Mc 9,44 . (9) Mc 9,46 . (10) Mc 9,49 .
Mc 9,7.7. ind. aor. 3de pers. enk. egeneto (het gebeurde) van het werkw. ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in het N.T. : ginomai (worden) . Taalgebruik in Mc : ginomai (worden) . Mc 9 (3) : (1) Mc 9,3 . (2) Mc 9,7 . (3) Mc 9,26 .
Mc 9,7.8.
fônè (stem, roep) . Taalgebruik in het N.T. : fônè
(stem, roep) . Taalgebruik in Mc : fônè
(stem, roep) . Hebr. p´ (mond) . Verwant met Gr. fô-nè
(Lat vo-x = stem , vo-care = roepen) , fè-mi = spreken . Lat for - fari
. Verwant met de indogerm. stam bha . Cfr. tele-foon .
Ook verwantschap tussen Hebr. pânîm (aangezicht) en fainô
= schijnen . Lat. facies . E. face . Ned. aangezicht , aanschijn .
- zelfstandig naamwoord vrouwelijk nominatief of datief enkelvoud fônè
of fônèi = stem, roep . Mc (6) : (1) Mc
1,3 (nom.) . (2) Mc
1,11 (nom.) . (3) Mc
1,26 (dat.) . (4) Mc
5,7 (dat.) . (5) Mc
9,7 (nom.) . (6) Mc
15,34 (dat.) .
Mc 9,7.6. - 9. kai egeneto fônè ek (en er kwam een stem uit) . Mc (2) : (1) Mc 1,11 . (2) Mc 9,7 . Initiatieverhaal en transfiguratieverhaal vertonen veel gelijkenissen .
10. bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 9 (5) : (1) Mc
9,3 . (2) Mc
9,7 . (3) Mc
9,20 . (4) Mc
9,27 . (5) Mc
9,30 .
Mc 9,7.11. gen. vr. enk. nefelès (nevel, wolk) van het zelfst. naamw. nefelè . Taalgebruik in het N.T. : nefelè (nevel, wolk) . Taalgebruik in Mc : nefelè (nevel, wolk) . Mc (1) : Mc 9,7 . In Mc 9 nog nom. vr. enk. nefelè : Mc 9,7 .
Mc 9,7.12.
nom. mann. enk. houtos . Taalgebruik : houtos
(deze) . Taalgebruik : houtos
(deze) . Mc (12) : (1) Mc
2,7 . (2) Mc
3,35 . (3) Mc
4,41 . (4) Mc
6,3 . (5) Mc
6,16 . (6) Mc
7,6 . (7) Mc
9,7 . (8) Mc
12,7 . (9) Mc
12,10 . (10) Mc
13,13 . (11) Mc
14,69 . (12) Mc
15,39 .
In het intiatieverhaal is de stem gericht naar Jezus zelf (Mc
1,11) : su ei = jij bent . In het transfiguratieverhaal is de stem gericht
op toehoorders , vandaar : houtos estin = deze is . Er zit dus evolutie in het
Mcverhaal . Het belijdenisverhaal van de centurio sluit aan op het transfiguratieverhaal
: houtos ho anthrôpos ... èn = deze mens was . In Mc
15,39 valt op de aanwezigheid van ho anthrôpos = deze mens en de verleden
tijd van het werkw. nl. èn = hij was .
13. act. ind. praes. 3de pers. enk. estin (hij is) van het werkw. eimi (zijn)
. Taalgebruik in het N.T. : eimi
(zijn) . Taalgebruik in Mc : eimi
(zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn
. E. to be .
Mc (69) . Mc 9 (10) : (1) Mc
9,5 . (2) Mc
9,7 . (3) Mc
9,10 . (4) Mc
9,21. (5) Mc
9,39 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,42 . (8) Mc
9,43 . (9) Mc
9,45 . (10) Mc
9,47 .
14. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho . Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Mc (219) . Mc 9 (18) : (1) Mc 9,2 . (2) Mc 9,5 . (3) Mc 9,7 . (4) Mc 9,9 . (5) Mc 9,12 . (6) Mc 9,15 . (7) Mc 9,19 . (8) Mc 9,21 . (9) Mc 9,23 . (10) Mc 9,24 . (11) Mc 9,25 . (12) Mc 9,27 . (13) Mc 9,31 . (14) Mc 9,38 . (15) Mc 9,39 . (16) Mc 9,45 . (17) Mc 9,47 . (18) Mc 9,48 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 219 | 12 | 13 | 5 | 12 | 8 | 17 | 6 | 5 | 18 | 28 | 11 | 16 | 16 | 27 | 21 | 4 | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 9,7.15. nom. mann. enk. υἰος = huios (zoon) . Taalgebruik in het NT : huios (zoon) . Taalgebruik in de LXX : huios (zoon) . Taalgebruik in Mc : huios (zoon) . Mc (19) . Mc (19) Mc 1,11 . (2) Mc 2,10 ** . (3) Mc 2,28 **. (4) Mc 3,11 * . (5) Mc 6,3 . (6) Mc 8,38 ** . (7) Mc 9,7 . (8) Mc 9,9 ** . (9) Mc 9,31 ** . (10) Mc 10,33 ** . (11) Mc 10,45 ** . (12) Mc 10,46 . (13) Mc 12,35 . (14) Mc 12,37 . (15) Mc 13,32 . (16) Mc 14,21 ** . (17) Mc 14,41 ** . (18) Mc 14,61 . (19) Mc 15,39 . Een vorm van υἰος = huios (zoon) in Mc (33) . (** een vorm van ho huios tou anthrôpou (de mensenzoon) .
huios (zoon) enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. mann. enk. huios | 885 | 732 | 153 | 42 | 19 | 39 | 26 | 6 | 19 | 2 | 100 | 126 |
totaal | 1851 | 1560 | 291 | 69 | 29 | 62 | 51 | 10 | 65 | 5 | 160 | 211 |
huios (zoon) mv. | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
totaal | 2499 | 2432 | 67 | 14 | 4 | 10 | 2 | 11 | 23 | 3 | 28 | 30 | 23 |
huios (zoon) enk. . ** | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | |
1 | nom. mann. enk. huios | 19 | 1 : Mc 1,11 | 2 : (1) Mc 2,10 ** . (2) Mc 2,28 **. | 1 : Mc 3,11 * . | 1 : Mc 6,3 . | 1 : Mc 8,38 ** . | 3 : (1) Mc 9,7 . (2) Mc 9,9 ** . (3) Mc 9,31 ** . | 3 : (1) Mc 10,33 ** . (2) Mc 10,45 ** . (3) Mc 10,46 . | 2 : (1) Mc 12,35 . (2) Mc 12,37 . | 1 : Mc 13,32 . | 3 : (1) Mc 14,21 ** . . (2) Mc 14,41 ** . (3) Mc 14,61 . | 1 : Mc 15,39 . | |
2 | voc. enk. huie | 3 | 1 : Mc 5,7 * . | 2 : (1) Mc 10,47 *** . (2) Mc 10,48 *** . | ||||||||||
3 | gen. enk. huiou | 1 | 1 : Mc 1,1 * . | |||||||||||
5 | acc. enk. huion | 6 | 1 : (1) Mc 8,31** . | 2 : (1) Mc 9,12 **. (2) Mc 9,17 ***. | 1 : Mc 12,6 ***. | 1 : Mc 13,26 **. | 1 : Mc 14,62 **. | |||||||
totaal | 29 | 2 | 2 ** | 1 | 1 | 1 | 2 | 5 | 5 | 3 | 2 | 4 | 1 |
- Hebreeuws . בֵּן/ בִּן / בֶּן= ben / bin / bèn (zoon, kind) . Taalgebruik
in Tenakh : ben
(zoon, kind) . Getalwaarde : beth = 2 , nun = 14 of 50 ; totaal : 16 (2²
X 2²) of 52 (2 X 26) . Structuur : 2 - 5 . De som van de elementen is 7 . Tenakh (1225) . Pentateuch (284)
. Eerdere Profeten (392) . Latere Profeten (231) . 12 Kleine Profeten (26) .
Geschriften (292) .
- Lat. filius . Fr. fils . Ned. zoon . D. Sohn . E. son . Arabisch : اِبن = ´ibn (zoon) . Taalgebruik in de Qoran : ´ibn (zoon) .
Bij de doop van Johannes wordt Jezus als de zoon van God geopenbaard . Het sanhedrin
zal Jezus juist om deze bewering veroordelen .
Mc 9,7.14. - 15. ὁ υἰος = ho huios (de zoon) . Een vorm van het lidw. met een vorm van υἰος = huios (zoon) in het NT (242) , in Mc (25) . Niet in (1) Mc 1,1 . (2) Mc 5,7 . (3) Mc 10,46 . (4) Mc 10,48 . (5) Mc 12,35 . (6) Mc 12,37 . (7) Mc 15,39 .
Mc 9,7.16. pers. voornaamw. 1ste pers. gen. enk. μου = mou (van mij) van het persoonl. voornaamw. εγω = egô (ik - mij) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Mc. : persoonlijk voornaamwoord .
pers. vnw. 1ste pers. enk. | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
2 | gen. enk. mou (34) | 4 : (1) Mc 1,2 . (2) Mc 1,7 . (3) Mc 1,11 . (4) Mc 1,17 . | 3 : (1) Mc 3,33 . (2) Mc 3,34 . (3) Mc 3,35 . | 3 : (1) Mc 5,23 . (2) Mc 5,30 . (3) Mc 5,31 . | 1 : Mc 6,23 . | 1 : Mc 7,14 . | 2 : (1) Mc 8,33 . (2) Mc 8,34 . | 5 : (1) . Mc 9,7 . (2) Mc 9,17 . . (3) Mc 9,24 . (4) Mc 9,37 . (5) Mc 9,39 . | 2 : (1) Mc 10,20 . (2) Mc 10,40 . | 1 : Mc 11,17 . | 2 : (1) Mc 12,6 . (2) Mc 12,36 . | 3 : (1) Mc 13,6 . (2) Mc 13,13 . (3) Mc 13,31 . | 5 : (1)Mc 14,8 . (2) Mc 14,14 . (3) Mc 14,22 . (4) Mc 14,24 . (5) Mc 14,34 . | 1 : Mc 15,34 . | 1 : Mc 16,17 . | 3356 | 2897 | 459 | 67 | 34 | 77 | 82 | 39 | 21 |
Mc 9,7.15.- 16. υἰος μου = huios mou (zoon van mij = mijn zoon) . NT (12) : (1) Mt 3,17 . (2) Mt 17,5 . (3) Mc 1,11 . (4) Mc 9,7 . (5) Lc 3,22 . (6) Lc 9,35 . (7) Lc 15,24 . (8) Hnd 13,33 . (9) Heb 1,5 . (10) Heb 5,5 . (11) 1 Pe 5,13 . (12) 2 Pe 1,17
Mc 9,7.14. - 16. ὁ υἰος μου = ho huios mou (de zoon van mij = mijn zoon) . NT (9) : (1) Mt 3,17 . (2) Mt 17,5 . (3) Mc 1,11 . (4) Mc 9,7 . (5) Lc 3,22 . (6) Lc 9,35 . (7) Lc 15,24 . (8) 1 Pe 5,13 . (9) 2 Pe 1,17 .
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. |
Mc 1,1 | Mc 1,11 | Mc 3,11 | Mc 5,7 | Mc 9,7 | Mc 14,61 | Mc 15,39 |
hoti (dat) | ||||||
su (u) | su (u) | houtos (deze) | su (u) | |||
ei (bent) | ei (bent) | estin (is) | ei (bent) | |||
archè tou euaggeliou Ièsou Christou huiou theou (begin van het evangelie van Jezus Christus, zoon van God) | ho huios mou (mijn zoon) | ho huios tou theou (de zoon van God) | Ièsou , huie tou theou | ho huios mou (mijn zoon) | ho christos, ho huios tou eulogètou (de messias,de zoon van de gezegende) | alèthôs houtos ho anthrôpos huios theou èn (waarlijk deze mens was de zoon van God) |
ho agapètos (de beminde) | ho agapètos (de beminde) | |||||
13. Optreden van Johannes de Doper : Mc 1,1-6 - Mt 3,1-6 - Lc 3,1-6 - | 18. Doop van Jezus :Mc 1,9-11 - Mt 3,13-17 - Lc 3,21-22 - | 96. Volkstoeloop en genezingen : Mc 3,7-12 - Mt 12,15-21 - Lc 6,17-20a - | 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd : Mc 5,1-20 - Mt 8,28-34 - Lc 8,26-39 | 168. Verheerlijking van Jezus : Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 - | 332. Jezus voor het Sandredin : Mc 14,55-64 - Mt 26,59-66 - Lc 22,66-71 - | 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 - Mt 27,45-54 - Lc 23,44-48 - |
Mc 9,7.17. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho . Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Mc (219) . Mc 9 (18) : (1) Mc 9,2 . (2) Mc 9,5 . (3) Mc 9,7 . (4) Mc 9,9 . (5) Mc 9,12 . (6) Mc 9,15 . (7) Mc 9,19 . (8) Mc 9,21 . (9) Mc 9,23 . (10) Mc 9,24 . (11) Mc 9,25 . (12) Mc 9,27 . (13) Mc 9,31 . (14) Mc 9,38 . (15) Mc 9,39 . (16) Mc 9,45 . (17) Mc 9,47 . (18) Mc 9,48 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 219 | 12 | 13 | 5 | 12 | 8 | 17 | 6 | 5 | 18 | 28 | 11 | 16 | 16 | 27 | 21 | 4 | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
20. voornaamw. gen. mann. enk. autou (van hem) van het voornaamw. autos . Taalgebruik
in het N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc 9 (9) : (1) Mc
9,3 . (2) Mc
9,7 . (3) Mc
9,21 . (4) Mc
9,25 . (5) Mc
9,27 . (6) Mc
9,28 . (7) Mc
9,31 . (8) Mc
9,41 . (9) Mc
9,42 .
Mc 9,8 - Mc 9,8 -- Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 - bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -- Mc 9,2 - Mc 9,3 - Mc 9,4 - Mc 9,5 - Mc 9,6 - Mc 9,7 - Mc 9,8 - Mc 9,9 - Mc 9,10 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,8 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
3. part. aor. nom. mann. mv. periblepsamenoi (rondgekeken) van het
werkw. periblepô (rondkijken) . Taalgebruik in het N.T. : periblepô
(rondkijken) . Taalgebruik in Mc : periblepô
(rondkijken) .
Mc (1) : Mc
9,8 . . Een vorm van periblepô (rondkijken) in 6 verzen in Mc : (1)
Mc 3,5
. (2) Mc
3,34 . (3) Mc
5,32 . (4) Mc
9,8 . (5) Mc
10,23 . (6) Mc
11,11 .
8. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (124) .Mc 9 (5) : (1) Mc
9,2 . (2) Mc
9,8 . (3) Mc
9,10 . (4) Mc
9,12 . (5) Mc
9,17 . (6) Mc
9,21 . (7) Mc
9,37 . (8) Mc
9,41 . (9) Mc
9,42 .
Mc 9,9 - Mc 9,9 -- Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 - bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -- Mc 9,2 - Mc 9,3 - Mc 9,4 - Mc 9,5 - Mc 9,6 - Mc 9,7 - Mc 9,8 - Mc 9,9 - Mc 9,10 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,9 . Dit vers Mc 9,9 telt 23 woorden , 49 (7 X 7) lettergrepen en 113 letters . De getalwaarde van Mc 9,9 is 13738 (2 X 6869) .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Mc 9 .
Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
3. pers. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) . Taalgebruik in het N.T. :
voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (146) . Mc 9 (16) : (1) Mc
9,11 . (2) Mc
9,13 . (3) Mc
9,15 . (4) Mc
9,18 . (5) Mc
9,19 . (6) Mc
9,20 . (7) Mc
9,22 . (8) Mc
9,25 . (9) Mc
9,27 . (10) Mc
9,29 . (11) Mc
9,31 . (12) Mc
9,32 . (13) Mc
9,38 . (14) Mc
9,39 . (15) Mc
9,45 . (16) Mc
9,47 .
5. bep. lidw. nom. gen. enk. tou (de) . bepaald lidwoord . Taalgebruik in het
N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
(116) . Mc 9 (7) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,9 . (3) Mc
9,12 . (4) Mc
9,17 . (5) Mc
9,24 . (6) Mc
9,31 . (7) Mc
9,47 .
Mc
9,9.7. mediaal aor. 3de pers. enk. διεστειλατο = diesteilato (hij beval) van het werkwoord διαστελλω = diastellô (uiteenhalen, uiteen-stellen, uiteen-zetten,
scheiden, bepalen) . Taalgebruik in
het NT : diastellomai
(bevelen) . Taalgebruik in
de LXX : diastellomai
(bevelen) . Taalgebruik in Mc : diastellomai
(bevelen) . Bijbel (6) : (1) Re 1,19 . (2) Jdt 11,12 . (3) Mt
16,20 . (4) Mc
5,43 . (5) Mc
7,36 . (6) Mc
9,9 . Het is de eerste maal dat Marcus een vorm van het werkw. διαστελλω = diastellô (uiteenhalen, uiteen-stellen, uiteen-zetten,
scheiden, bepalen) gebruikt . Een vorm van διαστελλω = diastellô (uiteenhalen, uiteen-stellen, uiteen-zetten,
scheiden, bepalen) in de LXX (58) , in het NT (7) . In de LXX is het Griekse werkw. de vertaling van 22 verschillende Hebreeuwse werkw. .
- Het is de 3de en laatste maal dat de aor. van διαστελλω = diastellô (bevelen)
wordt gebruikt en de 5de en laatste maal een vorm van dat werkwoord mediaal
indic. imperf. 3de pers. enk διεστελλετο = diestelleto (hij beval) : (1) Mc
7,36 . (2) Mc
8,15 .
diastellomai (bevelen) | Mc | Mc 5 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | syn. | ev. | |
1 | med. ind. imperf. 3de pers. enk. diestelleto | 2 | (1) Mc 7,36 . | (2) Mc 8,15 . | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | ||||
2 | med. ind. aor. 3de pers. enk. diesteilato | 3 | (1) Mc 5,43 . | (2) Mc 7,36 . | (3) Mc 9,9 . | 6 | 2 | 4 | 1 | 3 | 4 | 4 | |
Totaal (4 verzen) | 5 | 1 | 2 | 1 | 1 | 8 | 2 | 6 | 1 | 5 | 6 | 6 |
Mc 9,9.8. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Mc 9 (10) : (1) Mc 9,1 . (2) Mc 9,4 . (3) Mc 9,7 . (4) Mc 9,9 . (5) Mc 9,12 . (6) Mc 9,19 . (7) Mc 9,29 . (8) Mc 9,31 . (9) Mc 9,35 . (10) Mc 9,36 . Het spreekverbod betreft de leerlingen Petrtus, Jakobus en Johannes , die het gebeuren op de berg hebben meegemaakt .
autoi | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
7 | dat. mann. en onz. mv.autois | 117 | 4 | 6 | 5 | 10 | 5 | 13 | 5 | 7 | 10 | 12 | 7 | 8 | 2 | 13 | 7 | 3 | 1722 | 1180 | 542 | 101 | 117 | 89 | 97 | 75 | 47 | 16 | 307 | 404 |
Mc 9,9.7. - 8. διεστειλατο αυτοις = diesteilato autois (hij beval hen) . Bijbel (4) . LXX (1) : Jdt 11,12 . NT (3) : (1) Mc 5,43 . (2) Mc 7,36 . (3) Mc 9,9 .
9. hina (opdat) . Taalgebruik in het N.T. : hina (opdat) . Taalgebruik in Mc : hina (opdat) . Voorzetsel van doel . Mc (59) . Mc 9 (5) : (1) Mc 9,9 . (2) Mc 9,12 . (3) Mc 9,18 . (4) Mc 9,22 . (5) Mc 9,30 .
1. 7. - 9. kai (...) diesteilato autois hina (en hij beval hen opdat) . Mc (3) : (1) Mc 5,43 . (2) Mc 7,36 . (3) Mc 9,9 . Het betreft telkens een spreekverbod .
10. onbepaald voornaamw. mèdeni (aan niemand) van het onbepaald voornaamw.
mèdeis (niemand) . Taalgebruik in N.T. : mèdeis
(niemand) . Taalgebruik in Mc : mèdeis
(niemand) . mè-d-eis : niet één , niet iemand .
Mc (4) : (1) Mc
1,44 . (2) Mc
7,36 . (3) Mc
8,30 . (4) Mc
9,9 .
9. - 10. hina mèdeni (opdat aan niemand) . Mc (3) : (1) Mc 7,36 . (2) Mc 8,30 . (3) Mc 9,9 . Dus niet : Mc 1,44 .
7. - 13.
- Mc 1,44
: kai legei autô(i) hora mèdeni mèden eipè(i)s (en
hij zegt hem , zie , dat gij aan niemand niets zegt) . Zwijggebod na de negezing
van de lamme op een eenzame plaats .
- Mc 7,36
: kai diesteilato autois hina mèdeni legôsin (en hij beval hen dat zij aan niemand
zouden zeggen) . Het zwijggegbod na de genezing van een doofstomme .
- Mc 8,30
: kai epetimèsen autois hina mèdeni legôsin (en hij droeg hen op dat zij aan
niemand zouden zeggen) . Het zwijggebod na de genezing van een blinde .
- Mc 9,9
: diesteilato autois hina mèdeni ha eidon diègèsôntai
(en hij beval hen dat zij aan niemand zouden verhalen wat zij hadden gezien)
. Het zwijggebod na de verheerlijking op de berg .
STAP VOOR STAP !
14. act. ind. pr. 2de pers. enk. van het werkw. eimi (zijn) (A) en ei (indien, of) : voegwoord van voorwaarde (B) . Taalgebruik in het N.T. : ei . Taalgebruik in Mc : ei . Mc (42) . Mc 9 (6) : (1) Mc 9,9 . (2) Mc 9,22 . (3) Mc 9,23 . (4) Mc 9,29 . (5) Mc 9,35 . (6) Mc 9,42 .
17. bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de) . bepaald lidwoord . Taalgebruik in
het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (219) . Mc 9 (18) : (1) Mc
9,2 . (2) Mc
9,5 . (3) Mc
9,7 . (4) Mc
9,9 . (5) Mc
9,12 . (6) Mc
9,15 . (7) Mc
9,19 . (8) Mc
9,21 . (9) Mc
9,23 . (10) Mc
9,24 . (11) Mc
9,25 . (12) Mc
9,27 . (13) Mc
9,31 . (14) Mc
9,38 . (15) Mc
9,39 . (16) Mc
9,45 . (17) Mc
9,47 . (18) Mc
9,48 .
18. nom. mann. enk. huios van het zelfst. naamw. huios (zoon) . Taalgebruik
in het N.T. : huios
(zoon) . Taalgebruik in Mc : huios
(zoon) . Hebr. ben . Lat. filius . Fr. fils .
Mc (19) . Mc 9 : (1) Mc
9,7 . (2) Mc
9,9 ** . (3) Mc
9,31 ** . (** een vorm van ho huios tou anthrôpou (de mensenzoon)
.
19. bep. lidw. nom. gen. enk. tou (de) . bepaald lidwoord . Taalgebruik in
het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
(116) . Mc 9 (7) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,9 . (3) Mc
9,12 . (4) Mc
9,17 . (5) Mc
9,24 . (6) Mc
9,31 . (7) Mc
9,47 .
20. gen. mann. enk. anthrôpou (mens) van het zelfst. naamw. anthrôpos
(mens) . Taalgebruik in het N.T. : anthrôpos
(mens) . Taalgebruik in Mc : anthrôpos
(mens) .
Mc (15) : (1) Mc
2,10 ** . (2) Mc
2,28 **. (3) Mc
5,8 . (4) Mc
7,15 . (5) Mc
7,20 . (6) Mc
8,31** . (7) Mc
8,38 ** . (8) Mc
9,9 ** . (9) Mc
9,12 **. (10) Mc
9,31 ** . (11) Mc
10,33 ** . (12) Mc
10,45 ** . (13) Mc
13,26 **. (14) Mc
14,21 **. (15) Mc
14,41 **.
Mc 9,10 - Mc 9,10 -- Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 - bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -- Mc 9,2 - Mc 9,3 - Mc 9,4 - Mc 9,5 - Mc 9,6 - Mc 9,7 - Mc 9,8 - Mc 9,9 - Mc 9,10 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,10 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
2. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (124) .Mc 9 (5) : (1) Mc
9,2 . (2) Mc
9,8 . (3) Mc
9,10 . (4) Mc
9,12 . (5) Mc
9,17 . (6) Mc
9,21 . (7) Mc
9,37 . (8) Mc
9,41 . (9) Mc
9,42 .
9. act. ind. praes. 3de pers. enk. estin (hij is) van het werkw. eimi (zijn)
. Taalgebruik in het N.T. : eimi
(zijn) . Taalgebruik in Mc : eimi
(zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn
. E. to be .
Mc (69) . Mc 9 (10) : (1) Mc
9,5 . (2) Mc
9,7 . (3) Mc
9,10 . (4) Mc
9,21. (5) Mc
9,39 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,42 . (8) Mc
9,43 . (9) Mc
9,45 . (10) Mc
9,47 .
10. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. to (het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 9 (9) : (1) Mc
9,10 . (2) Mc
9,20 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,25 . (5) Mc
9,29 . (6) Mc
9,32 . (7) Mc
9,43 . (8) Mc
9,48 . (9) Mc
9,50 .
13. act. inf. aor. anastènai (opstaan) van het werkw. anistèmi
(opstaan) . Taalgebruik in het N.T. : anistèmi
(opstaan) . Taalgebruik in Mc : anistèmi
(opstaan) .
Mc (2) : (1) Mc
8,31 . (2) Mc
9,10 .
169. Vraag omtrent de wederkomst van Elia - bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 - Mc 9,11-13 - Mt 17,10-13 -- Mc 9,11 - Mc 9,12 - Mc 9,13 -
Mc 9,11 | Mc 9,12 | Mc 9,13 | Mt 17,10 | Mt 17,11 | Mt 17,12 | ||||
kai (en) | ho de (hij echter) | alla (maar) | |||||||
epijrootoon (zij vroegen) | efij (zei) | legoo (ik zeg) | |||||||
auton (hem) | autois (hen) | humin (u) | |||||||
legontes (zeggende) | |||||||||
hoti (dat) | |||||||||
legousin (zeggen) | |||||||||
hoi grammateis (de schriftgeleerden) | |||||||||
hoti (dat) | hoti (dat) | ||||||||
Ijlian (Elia) |
Hijlias (Elia) | Ijlian (Elia) |
|||||||
men (echter) | kai (al, reeds) | ||||||||
dei (moet) | |||||||||
elthein (komen) | elthoon (gekomen zijnde) | elijluthen (is gekomen) | |||||||
prooton (eerst) | prooton (eerst) | ||||||||
) | apokathistanei panta (herstelt alles) | ||||||||
169. Vraag omtrent de wederkomst van Elia : Mc 9,11-13 // Mt 17,10-13 | 169. Vraag omtrent de wederkomst van Elia : Mc 9,11-13 // Mt 17,10-13 | 169. Vraag omtrent de wederkomst van Elia : Mc 9,11-13 // Mt 17,10-13 |
Mc 9,11 - Mc 9,11 : 169. Vraag omtrent de wederkomst van Elia - bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 - Mc 9,11-13 - Mt 17,10-13 -- Mc 9,11 - Mc 9,12 - Mc 9,13 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,11 .
2. epèrôtôn (zij 'onder'vroegen) . Taalgebruik : epèrôtôn (zij 'onder'vroegen) , zie Mc 7,17 . Het werkwoord eperôtaô (epi - erôtaô) : 'op'-vragen, 'onder'-vragen (inter-roger : ondervragen , tussen-vragen) , bijvragen . Actief indicatief imperfectum derde persoon meervoud . In dertien verzen in de bijbel . In drie verzen in het O.T. . In tien verzen in het N.T. . Mc (6) . Lc (4) . In zes verzen bij Mc : (1) Mc 7,17 . (2) Mc 9,11 . (3) Mc 9,28 . (4) Mc 10,2 . (5) Mc 10,10 . (6) Mc 12,18 . De leerlingen vroegen : (1) Mc 7,17 . (2) Mc 9,11 . (3) Mc 9,28 . (4) Mc 10,10 . De Farizeeën : (1) Mc 10,2 . De Sadduceeën : (1) Mc 12,18 .
leerlingen van Jezus | de Farizeeën en de schriftgeleerden | 1. de leerlingen van Jezus | 2. drie leerlingen van Jezus | 3. de leerlingen van Jezus | de Farizeeën | 4. de leerlingen van Jezus | Sadduceeën |
Mc 4,10 | Mc 7,5 | Mc 7,17 | Mc 9,11 | Mc 9,28 | Mc 10,2 | Mc 10,10 | Mc 12,18 |
Kai hote (en toen) | kai (en) | Kai (en) hote (toen) (En nadat) | kai (en) | Kai (en) | kai (en) | Kai (en) | kai (en) |
egeneto (hij was) | eisèlthen (hij binnenging) (hij was gegaan) | eiselthontos autou (na de thuiskomst van Jezus) | proselthontes Farisaioi (de Farizeeën naderbijgekomen) | erchontai Saddukaioi pros auton (en Sadduceeën kwamen naderbij hem)... | |||
kata monas (alleen) | eis oikon (naar - in huis) apo tou ochlou (weg van de menigte) | (vragen van de 3 leerlingen, bij het afdalen van de berg van de verheerlijking) | eis oikian (naar huis) | eis tèn oikian (thuis) palin (opnieuw) | |||
hoi mathètai autou (zijn leerlingen) kat'idian (onder elkaar - afgezonderd) | hoi mathètai (de leerlingen) | ||||||
èrôtôn (vroegen) | eperôtôsin (en zij ondervragen | epèrôtôn (zij 'onder'vroegen) | epèrôtôn (zij 'onder'vroegen) | epèrôtôn (zij 'onder'vroegen) | epèrôtôn (zij 'onder'vroegen) | peri toutou (hierover) epèrôtôn (zij 'onder'vroegen) | kai (en) epèrôtôn (zij 'onder'vroegen) |
auton (hem) | auton (hem) | auton (hem) | auton (hem) | auton (hem) | auton (hem) | auton (hem) | auton (hem) |
hoi peri auton sun tois dôdeka (die rond hem met de twaalf) | hoi Farisaioi kai hoi grammateis "zij" = de Farizeeën en de schriftgeleerden | hoi mathètai autou ( zijn leerlingen) | legontes (zeggende) | ||||
tas parabolas (de parabels) | tèn parabolèn (de parabel) | ||||||
127. Waarom Jezus in gelijkenissen spreekt : Mc 4,10-12 - Mt 13,10-15 - Lc 8,9-10 | 154. Twistgesprek met de Farizeeën en schriftgeleerden : Mc 7,1-13 - Mt 15,1-9 | 155. Rein en onrein : Mc 7,14-23 - Mt 15,10-20 - | 169. Vraag omtrent de wederkomst van Elia : Mc
9,11-13 - Mt
17,10-13 - |
170. Genezing van een bezeten kind : Mc 9,14-29 - Mt 17,14-21 - Lc 9,37-43a - | 265. Onontbindbaarheid van het huwelijk : Mc 10,2-12 - Mt 19,3-9 | 265. Onontbindbaarheid van het huwelijk : Mc 10,2-12 - Mt 19,3-9 - | 292. Vraag van de Sadduceeën over de verrijzenis : Mc 12,18-27 - Mt 22,23-33 - Lc 20,27-38 |
5. hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in het N.T. : hoti
(dat, omdat) . Taalgebruik in Mc : hoti
(dat, omdat) .
Mc (92) . Mc 9 (9) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,11 . (3) Mc
9,13 . (4) Mc
9,25 . (5) Mc
9,26 . (6) Mc
9,28 . (7) Mc
9,31 . (8) Mc
9,38 . (9) Mc
9,41 .
7. bep. lidw. nom. mann. mv. hoi (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 9 (4) : (1) Mc
9,11 . (2) Mc
9,28 . (3) Mc
9,32 . (4) Mc
9,34 .
8. nom. + voc. + acc. mann. mv. grammateis (schriftgeleerden) van het zelfst.
naamw. grammateus (schriftgeleerde) . Taalgebruik in het N.T. : grammateus
(schriftgeleerde) . Taalgebruik in Mc : grammateus
(schriftgeleerde) .
Mc (11) : (1) Mc
1,22 . (2) Mc
2,16 . (3) Mc
3,22 . (4) Mc
7,5 . (5) Mc
9,11 . (6) Mc
9,14 . (7) Mc
11,18 . (8) Mc
11,27 . (9) Mc
12,35 . (10) Mc
14,1 . (11) Mc
14,53 .
10. acc. mann. enk. èlian van de eigennaam èlias (Elia) . Taalgebruik
in het N.T. : èlias
(Elia) . Taalgebruik in Mc : èlias
(Elia) .
Mc (3) : (1) Mc
8,28 . (2) Mc
9,11 . (3) Mc
15,35 .
Mc 9,12 - Mc 9,12 : 169. Vraag omtrent de wederkomst van Elia : bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 - Mc 9,11-13 - Mt 17,10-13 -- Mc 9,11 - Mc 9,12 - Mc 9,13 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,12 .
1. bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de) . bepaald lidwoord . Taalgebruik in het
N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (219) . Mc 9 (18) : (1) Mc
9,2 . (2) Mc
9,5 . (3) Mc
9,7 . (4) Mc
9,9 . (5) Mc
9,12 . (6) Mc
9,15 . (7) Mc
9,19 . (8) Mc
9,21 . (9) Mc
9,23 . (10) Mc
9,24 . (11) Mc
9,25 . (12) Mc
9,27 . (13) Mc
9,31 . (14) Mc
9,38 . (15) Mc
9,39 . (16) Mc
9,45 . (17) Mc
9,47 . (18) Mc
9,48 .
2. de (echter) . Taalgebruik in het N.T. : de
(echter) . Taalgebruik in Mc : de
(echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden .
Mc 9 (10) : (1) Mc
9,12 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,21 . (4) Mc
9,23 . (5) Mc
9,25 . (6) Mc
9,27 . (7) Mc
9,32 . (8) Mc
9,34 . (9) Mc
9,39 . (10) Mc
9,50 .
4. pers. voornaamw. dat. mann. en onz. mv. autois (aan hen) . Taalgebruik in
het N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (117) . Mc 9 (10) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,4 . (3) Mc
9,7 . (4) Mc
9,9 . (5) Mc
9,12 . (6) Mc
9,19 . (7) Mc
9,29 . (8) Mc
9,31 . (9) Mc
9,35 . (10) Mc
9,36 .
1. - 4. ho de ... eipen autois (hij echter zei hen) . Mc (5) : (1) Mc 6,37 . (2) Mc 7,6 . (3) Mc 9,12 . (4) Mc 10,3 . (5) Mc 14,20 . Sommige lezingen : efè in plaats van eipen (hij zei) .
5. nom. mann. enk. èlias van de eigennaam èlias (Elia) . Taalgebruik
in het N.T. : èlias
(Elia) . Taalgebruik in Mc : èlias
(Elia) .
Mc (5) : (1) Mc
6,15 . (2) Mc
9,4 . (3) Mc
9,12 . (4) Mc
9,13 . (5) Mc
15,36 .
12. pôs (hoe) . Taalgebruik in het N.T. : pôs
(hoe) . Taalgebruik in Mc : pôs
(hoe) . Vragend of onbepaald voornaamw. van wijze .
Mc (14) . Mc 9 (1) : Mc
9,12 .
15. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (124) .Mc 9 (5) : (1) Mc
9,2 . (2) Mc
9,8 . (3) Mc
9,10 . (4) Mc
9,12 . (5) Mc
9,17 . (6) Mc
9,21 . (7) Mc
9,37 . (8) Mc
9,41 . (9) Mc
9,42 .
17. bep. lidw. nom. gen. enk. tou (de) . bepaald lidwoord . Taalgebruik in
het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
(116) . Mc 9 (7) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,9 . (3) Mc
9,12 . (4) Mc
9,17 . (5) Mc
9,24 . (6) Mc
9,31 . (7) Mc
9,47 .
18. gen. mann. enk. anthrôpou (mens) van het zelfst. naamw. anthrôpos
(mens) . Taalgebruik in het N.T. : anthrôpos
(mens) . Taalgebruik in Mc : anthrôpos
(mens) .
Mc (15) : (1) Mc
2,10 ** . (2) Mc
2,28 **. (3) Mc
5,8 . (4) Mc
7,15 . (5) Mc
7,20 . (6) Mc
8,31** . (7) Mc
8,38 ** . (8) Mc
9,9 ** . (9) Mc
9,12 **. (10) Mc
9,31 ** . (11) Mc
10,33 ** . (12) Mc
10,45 ** . (13) Mc
13,26 **. (14) Mc
14,21 **. (15) Mc
14,41 **.
19. hina (opdat) . Taalgebruik in het N.T. : hina
(opdat) . Taalgebruik in Mc : hina
(opdat) . Voegwoord van doel .
Mc (59) . Mc (5) : (1) Mc
9,9 . (2) Mc
9,12 . (3) Mc
9,18 . (4) Mc
9,22 . (5) Mc
9,30 .
Mc 9,13 - Mc 9,13 : 169. Vraag omtrent de wederkomst van Elia - bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 - Mc 9,11-13 - Mt 17,10-13 -- Mc 9,11 - Mc 9,12 - Mc 9,13 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,13 .
4. hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in het N.T. : hoti
(dat, omdat) . Taalgebruik in Mc : hoti
(dat, omdat) .
Mc (92) . Mc 9 (9) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,11 . (3) Mc
9,13 . (4) Mc
9,25 . (5) Mc
9,26 . (6) Mc
9,28 . (7) Mc
9,31 . (8) Mc
9,38 . (9) Mc
9,41 .
6. nom. mann. enk. èlias van de eigennaam èlias (Elia) . Taalgebruik
in het N.T. : èlias
(Elia) . Taalgebruik in Mc : èlias
(Elia) .
Mc (5) : (1) Mc
6,15 . (2) Mc
9,4 . (3) Mc
9,12 . (4) Mc
9,13 . (5) Mc
15,36 .
16. pers. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) . Taalgebruik in het N.T.
: voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (146) . Mc 9 (16) : (1) Mc
9,11 . (2) Mc
9,13 . (3) Mc
9,15 . (4) Mc
9,18 . (5) Mc
9,19 . (6) Mc
9,20 . (7) Mc
9,22 . (8) Mc
9,25 . (9) Mc
9,27 . (10) Mc
9,29 . (11) Mc
9,31 . (12) Mc
9,32 . (13) Mc
9,38 . (14) Mc
9,39 . (15) Mc
9,45 . (16) Mc
9,47 .
170. Genezing van een bezeten kind : Mc 9,14-29 - Mc 9,14-29 - Mt 17,14-21 - Lc 9,37-43a -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -
Mc 9,14 - Mc 9,14 -170. Genezing van een bezeten kind : - Mc 9,14-29 - Mt 17,14-21 - Lc 9,37-43a -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -- Mc 9,14 - Mc 9,15 - Mc 9,16 - Mc 9,17 - Mc 9,18 - Mc 9,19 - Mc 9,20 - Mc 9,21 - Mc 9,22 - Mc 9,23 - Mc 9,24 - Mc 9,25 - Mc 9,26 - Mc 9,27 - Mc 9,28 - Mc 9,29 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,14 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc (555) . Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
4. bep. lidw. acc. mann. mv. tous (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 9 (6) : (1) Mc
9,14 . (2) Mc
9,18 . (3) Mc
9,26 . (4) Mc
9,31 . (5) Mc
9,35 . (6) Mc
9,45 .
5. acc. mann. mv. mathètas (leerlingen) . van het zelfst. naamw. mathètès
(leerling) . Taalgebruik in het N.T. : mathètès
(leerling) . Taalgebruik in Mc : mathètès
(leerling) . Bij Mc niet in het enk.
Mc (7) : (1) Mc
6,45 . (2) Mc
8,1 . (3) Mc
8,27 . (4) Mc
8,33 . (5) Mc
9,14 . (6) Mc
9,31 . (7) Mc
12,43 .
10. pers. voornaamw. acc. mann. mv. autous (hen) . Taalgebruik in het N.T.
: voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (40) . Mc (4) : (1) Mc
9,2 . (2) Mc
9,14 . (3) Mc
9,16 . (4) Mc
9,33 .
11. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc (555) . Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
12. nom. + voc. + acc. mann. mv. grammateis (schriftgeleerden) van het zelfst. naamw. grammateus (schriftgeleerde) . Taalgebruik in het N.T. : grammateus (schriftgeleerde) . Taalgebruik in Mc : grammateus (schriftgeleerde) . Mc (11) : (1) Mc 1,22 . (2) Mc 2,16 . (3) Mc 3,22 . (4) Mc 7,5 . (5) Mc 9,11 . (6) Mc 9,14 . (7) Mc 11,18 . (8) Mc 11,27 . (9) Mc 12,35 . (10) Mc 14,1 . (11) Mc 14,53 .
Mc 9,15 - Mc 9,15 --170. Genezing van een bezeten kind : - Mc 9,14-29 - Mt 17,14-21 - Lc 9,37-43a -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -- Mc 9,14 - Mc 9,15 - Mc 9,16 - Mc 9,17 - Mc 9,18 - Mc 9,19 - Mc 9,20 - Mc 9,21 - Mc 9,22 - Mc 9,23 - Mc 9,24 - Mc 9,25 - Mc 9,26 - Mc 9,27 - Mc 9,28 - Mc 9,29 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,15 . Het vers Mc 9,15 telt 12 (2 X 2 X 3) woorden en 67 letters. De getalwaarde van Mc 9,15 is 8321 (53 X 157) .
Mc 9,15.1.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc (555) . Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
Mc 9,15.3. nom. mann. enk. pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in het N.T. : pas (ieder, elk, alles) . Taalgebruik in Mc : pas (ieder, elk, alles) . Hebr. kol . Lat. omnis . Fr. tout . Ned. elk , ieder . Mc (5) . In vier verzen wordt het als bijvoeglijk naamwoord bij ho ochlos (de menigte) gebruikt : nl. (1) Mc 2,13 . (2) Mc 4,1 . (3) Mc 9,15 . (4) Mc 11,18 . Eénmaal wordt het zelfstandig gebruikt nl. Mc 9,49 .
Mc 9,15.4.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de) . bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T.
: bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (219) . Mc 9 (18) : (1) Mc
9,2 . (2) Mc
9,5 . (3) Mc
9,7 . (4) Mc
9,9 . (5) Mc
9,12 . (6) Mc
9,15 . (7) Mc
9,19 . (8) Mc
9,21 . (9) Mc
9,23 . (10) Mc
9,24 . (11) Mc
9,25 . (12) Mc
9,27 . (13) Mc
9,31 . (14) Mc
9,38 . (15) Mc
9,39 . (16) Mc
9,45 . (17) Mc
9,47 . (18) Mc
9,48 .
Mc 9,15.5. nom. mann. enk. ochlos (menigte) . Taalgebruik in het N.T. : ochlos (menigte) . Taalgebruik in Mc : ochlos (menigte) . Met één uitzondering (Mc 10,1) gebruikt Mc ochlos (menigte) in het enk . Mc (13) : (1) Mc 2,13 . (2) Mc 3,20 . (3) Mc 3,32 . (4) Mc 4,1 . (5) Mc 5,21 . (6) Mc 5,24a - Mc 5,24b . (7) Mc 9,15 . (8) Mc 9,25 . (9) Mc 11,18 . (10) Mc 12,37 . (11) Mc 12,41 . (12) Mc 12,43 . (13) Mc 15,8 . In deze gevallen is ochlos (menigte) onderwerp .
Mc 9,15.3. - 5. pas ho ochlos (de hele menigte) . Mc (4) : (1) Mc 2,13 . (2) Mc 4,1 . (3) Mc 9,15 . (4) Mc 11,18 . In (1) Mc 2,13 en (2) Mc 4,1 stroomt de menigte samen en onderricht Jezus het volk . In Mc 9,15 is de menigte met verbazing geslagen bij het zien van Jezus .
Mc 9,15.7.
pers. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (146) . Mc 9 (16) : (1) Mc
9,11 . (2) Mc
9,13 . (3) Mc
9,15 . (4) Mc
9,18 . (5) Mc
9,19 . (6) Mc
9,20 . (7) Mc
9,22 . (8) Mc
9,25 . (9) Mc
9,27 . (10) Mc
9,29 . (11) Mc
9,31 . (12) Mc
9,32 . (13) Mc
9,38 . (14) Mc
9,39 . (15) Mc
9,45 . (16) Mc
9,47 .
8. thambeomai (verbijsterd, ontsteld zijn, met ontzetting
geslagen worden) . Taalgebruik : thambeomai
(verbaasd, ontsteld zijn, met ontzetting geslagen zijn) , zie Mc
9,15 . (1) Mc
1,27 (ethambèthèsan (zij waren verbaasd) . (2) Mc
9,15 (exethambèthèsan (zij waren met ontzetting geslagen)
. (3) Mc
10,24 (ethambounto (zij waren verbaasd)) . (4) Mc
10,32 (ethambounto (zij waren verbaasd) . (5) Mc
14,33 (ekthambeisthai (met ontzetting geslagen zijn) . (6) Mc
16,5 (exethambèthèsan (zij waren met ontzetting geslagen)
. (7) Mc
16,6 (Ekthambeisthe (wees met ontzetting geslagen) . Dit werkwoord en vormen
ervan komen blijkbaar enkel in het Marcusevangelie voor. Met ont- probeer ik
het Griekse voorzetsel ek- weer te geven: ont-steld, ont-zetting. Het is een
reactie op wat mensen meemaken. Men is uit zijn lood geslagen.
- exethambèthèsan (zij waren met ontzetting geslagen)
. Passief aorist derde persoon meervoud . Het komt in twee verzen in
de bijbel voor : Mc
9,15 en Mc
16,5 .
--- ekthambeisthai (met ontzetting geslagen zijn) . Passief
infinitief praesens. Slechts in Mc
14,33 .
--- Ekthambeisthe (wees met ontzetting geslagen) . Imperatief
praesens tweede persoon meervoud . Slechts in Mc
16,6 .
--- ethambèthèsan (zij waren verbaasd) . Passief
aorist derde persoon meervoud . In de bijbel komt het slechts in Mc
1,27 .
--- ethambounto (zij waren verbaasd) . Passief imperfectum derde persoon meervoud.
In de bijbel slechts in Mc
10,24 en Mc
10,32 .
- thambos : verstomming, verbazing, ontzetting, vrees ( Lc 4,36) . In zes verzen
in de bijbel . In vier verzen in het O.T. . In twee verzen in het N.T. .
Mc 9,15.9.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc (555) . Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
Mc 9,15.10.
act. part. praes. nom. mann. mv. postrechontes (rennende naar) van het
werkw. prostrechô (snellopen naar, hollen naar) . Taalgebruik in het N.T.
: prostrechô
(snellopen naar, hollen naar) . Taalgebruik in Mc : prostrechô
(snellopen naar, hollen naar) . L. adcurrere . F. accourir . N. koersen
, rennen . E. to run .
Mc (1) : Mc
9,15 . Nog een vorm in Mc : prosdramôn (gerend naar) in Mc
10,17 . Na de terugkeer van Jezus van de berg van de verheerlijking loopt
een menigte naar Jezus (Mc
9,15) . In Mc
10,17 rent iemand naar Jezus .
Mc 9,15.11.
ind. imperf. 3de pers. mv. èspazonto (zij begroetten) van het werkw.
aspazomai (verwelkomen, begroeten) . Taalgebruik in het N.T. : aspazomai
(verwelkomen, begroeten) . Taalgebruik in Mc : aspazomai
(verwelkomen, begroeten) .
Mc (1) Mc
9,15 . Een vorm van aspazomai (verwelkomen, begroeten) in Mc in 2 verzen
: (1) Mc
9,15 . (1) Mc
15,18 .
Mc 9,15.12.
pers. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (146) . Mc 9 (16) : (1) Mc
9,11 . (2) Mc
9,13 . (3) Mc
9,15 . (4) Mc
9,18 . (5) Mc
9,19 . (6) Mc
9,20 . (7) Mc
9,22 . (8) Mc
9,25 . (9) Mc
9,27 . (10) Mc
9,29 . (11) Mc
9,31 . (12) Mc
9,32 . (13) Mc
9,38 . (14) Mc
9,39 . (15) Mc
9,45 . (16) Mc
9,47 .
Mc 9,16 - Mc 9,16 --170. Genezing van een bezeten kind : - Mc 9,14-29 - Mt 17,14-21 - Lc 9,37-43a -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -- Mc 9,14 - Mc 9,15 - Mc 9,16 - Mc 9,17 - Mc 9,18 - Mc 9,19 - Mc 9,20 - Mc 9,21 - Mc 9,22 - Mc 9,23 - Mc 9,24 - Mc 9,25 - Mc 9,26 - Mc 9,27 - Mc 9,28 - Mc 9,29 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,16 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc (555) . Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
3. pers. voornaamw. acc. mann. mv. autous (hen) . Taalgebruik in het N.T. :
voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (40) . Mc (4) : (1) Mc
9,2 . (2) Mc
9,14 . (3) Mc
9,16 . (4) Mc
9,33 .
6. - 7. pros autous (naar hen) . Mc (5) : (1) Mc 6,48 . (2) Mc 6,51 . (3) Mc 9,16 . (4) Mc 12,4 . (5) Mc 12,12 .
Mc 9,17 - Mc 9,17 --170. Genezing van een bezeten kind : - Mc 9,14-29 - Mt 17,14-21 - Lc 9,37-43a -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -- Mc 9,14 - Mc 9,15 - Mc 9,16 - Mc 9,17 - Mc 9,18 - Mc 9,19 - Mc 9,20 - Mc 9,21 - Mc 9,22 - Mc 9,23 - Mc 9,24 - Mc 9,25 - Mc 9,26 - Mc 9,27 - Mc 9,28 - Mc 9,29 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,17 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc (555) . Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
2. ind. aor. 3de pers. enk. apekrithè (hij antwoordde) van het werkw.
apokrinomai (antwoorden) . Taalgebruik in het N.T. : apokrinomai
(antwoorden) . Taalgebruik in Mc : apokrinomai
(antwoorden) .
Mc (7) : (1) Mc
7,28 . (2) Mc
9,17 . (3) Mc
12,28 . (4) Mc
12,29 . (5) Mc
12,34 . (6) Mc
15,5 . (7) Mc
15,9 . Een vorm van apokrinomai (antwoorden) in Mc in 30 verzen .
Mc 9,17.4.
onbepaald voornaamw. nom. mann. enk. heis (een) . Taalgebruik in het N.T. :
eis
(naar) . Taalgebruik in Mc : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach . Onbepoaald
voornaamwoord .
Mc 9 (11) : (1) Mc
9,2 . (2) Mc
9,17 . (3) Mc
9,22 . (4) Mc
9,25 . (5) Mc
9,28 . (6) Mc
9,31 . (7) Mc
9,33 . (8) Mc
9,42 . (9) Mc
9,43 . (10) Mc
9,45 . (11) Mc
9,47 .
Mc 9,17.6.
bep. lidw. nom. gen. enk. tou (de) . bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T.
: bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
(116) . Mc 9 (7) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,9 . (3) Mc
9,12 . (4) Mc
9,17 . (5) Mc
9,24 . (6) Mc
9,31 . (7) Mc
9,47 .
Mc 9,17.7.
gen. mann. enk. ochlou (menigte) van het zelfst. naamw. ochlos (menigte)
. Taalgebruik in het N.T. : ochlos
(menigte) . Taalgebruik in Mc : ochlos
(menigte) .
Mc (5) : (1) Mc
7,17 . (2) Mc
7,33 . (3) Mc
8,1 . (4) Mc
9,17 . (5) Mc
10,46 .
Mc 9,17.8.
voc. mann. enk. didaskale (leermeester) van het zelfst. naamw. didaskalos (leraar
, leermeester) . Taalgebruik in het N.T. : didaskalos
(leraar , leermeester) . Taalgebruik in Mc : didaskalos
(leraar , leermeester) .
Mc (10) : (1) Mc
4,38 . (2) Mc
9,17 . (3) Mc
9,38 . (4) Mc
10,17 . (5) Mc
10,20 . (6) Mc
10,35 . (7) Mc
12,14 . (8) Mc
12,19 . (9) Mc
12,32 . (10) Mc
13,1 .
10. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (124) .Mc 9 (5) : (1) Mc
9,2 . (2) Mc
9,8 . (3) Mc
9,10 . (4) Mc
9,12 . (5) Mc
9,17 . (6) Mc
9,21 . (7) Mc
9,37 . (8) Mc
9,41 . (9) Mc
9,42 .
Mc 9,17.14.
pers. voornaamw. acc. enk. se (jou) . Taalgebruik in het N.T. : persoonlijk
voornaamwoord . Taalgebruik in Mc. : persoonlijk
voornaamwoord .
Mc (4) : (1) Mc
9,17 . (2) Mc
9,43 . (3) Mc
9,45 . (4) Mc
9,47 .
Mc 9,17.16.
nom.+ acc. onz. enk. pneuma (geest) . Taalgebruik in het N.T. : pneuma
(geest) . Taalgebruik in Mc : pneuma
(geest) . Lat. spiritus . Fr. esprit . Ned. geest .
Mc (12) : (1) Mc
1,10 . (2) Mc
1,12 . (3) Mc
1,26 . (4) Mc
3,29 . (5) Mc
3,30 . (6) Mc
5,8 . (7) Mc
7,25 . (8) Mc
9,17 . (9) Mc
9,20 . (10) Mc
9,25 . (11) Mc
13,11 . (12) Mc
14,38 .
Mc 9,18 - Mc 9,18 --170. Genezing van een bezeten kind : - Mc 9,14-29 - Mt 17,14-21 - Lc 9,37-43a -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -- Mc 9,14 - Mc 9,15 - Mc 9,16 - Mc 9,17 - Mc 9,18 - Mc 9,19 - Mc 9,20 - Mc 9,21 - Mc 9,22 - Mc 9,23 - Mc 9,24 - Mc 9,25 - Mc 9,26 - Mc 9,27 - Mc 9,28 - Mc 9,29 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,18 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
3. ean (indien) . Taalgebruik in het N.T. : ean
(indien) . Taalgebruik in Mc : ean
(indien) .
Mc (32) . Mc 9 (5) : (1) Mc
9,18 . (2) Mc
9,43 . (3) Mc
9,45 . (4) Mc
9,47 . (5) Mc
9,50 .
4. pers. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) . Taalgebruik in het N.T. :
voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (146) . Mc 9 (16) : (1) Mc
9,11 . (2) Mc
9,13 . (3) Mc
9,15 . (4) Mc
9,18 . (5) Mc
9,19 . (6) Mc
9,20 . (7) Mc
9,22 . (8) Mc
9,25 . (9) Mc
9,27 . (10) Mc
9,29 . (11) Mc
9,31 . (12) Mc
9,32 . (13) Mc
9,38 . (14) Mc
9,39 . (15) Mc
9,45 . (16) Mc
9,47 .
7. pers. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) . Taalgebruik in het N.T. :
voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (146) . Mc 9 (16) : (1) Mc
9,11 . (2) Mc
9,13 . (3) Mc
9,15 . (4) Mc
9,18 . (5) Mc
9,19 . (6) Mc
9,20 . (7) Mc
9,22 . (8) Mc
9,25 . (9) Mc
9,27 . (10) Mc
9,29 . (11) Mc
9,31 . (12) Mc
9,32 . (13) Mc
9,38 . (14) Mc
9,39 . (15) Mc
9,45 . (16) Mc
9,47 .
8. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
12. bep. lidw. acc. mann. mv. tous (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 9 (6) : (1) Mc
9,14 . (2) Mc
9,18 . (3) Mc
9,26 . (4) Mc
9,31 . (5) Mc
9,35 . (6) Mc
9,45 .
14. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
16. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
20. pers. voornaamw. 2de pers. gen. enk. sou (van jou) . Taalgebruik in het
N.T. : persoonlijk
voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : persoonlijk
voornaamwoord .
Mc (27) . Mc 9 (5) : (1) Mc
9,18 . (2) Mc
9,38 . (3) Mc
9,43 . (4) Mc
9,45 . (5) Mc
9,47 .
21. hina (opdat) . Taalgebruik in het N.T. : hina
(opdat) . Taalgebruik in Mc : hina
(opdat) . Voegwoord van doel .
Mc (59) . Mc (5) : (1) Mc
9,9 . (2) Mc
9,12 . (3) Mc
9,18 . (4) Mc
9,22 . (5) Mc
9,30 .
24. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
25. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
Mc 9 (11) : ou (niet) in Mc 9 (5) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,3 . (3) Mc
9,6 . (4) Mc
9,41 . (5) Mc
9,48 . ouk (niet) in Mc 9 (6) : (1) Mc
9,18 . (2) Mc
9,28 . (3) Mc
9,30 . (4) Mc
9,37 . (5) Mc
9,38 . (6) Mc
9,40 .
Mc 9,19 - Mc 9,19 --170. Genezing van een bezeten kind : - Mc 9,14-29 - Mt 17,14-21 - Lc 9,37-43a -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -- Mc 9,14 - Mc 9,15 - Mc 9,16 - Mc 9,17 - Mc 9,18 - Mc 9,19 - Mc 9,20 - Mc 9,21 - Mc 9,22 - Mc 9,23 - Mc 9,24 - Mc 9,25 - Mc 9,26 - Mc 9,27 - Mc 9,28 - Mc 9,29 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,19 .
1. bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de) . bepaald lidwoord . Taalgebruik in het
N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (219) . Mc 9 (18) : (1) Mc
9,2 . (2) Mc
9,5 . (3) Mc
9,7 . (4) Mc
9,9 . (5) Mc
9,12 . (6) Mc
9,15 . (7) Mc
9,19 . (8) Mc
9,21 . (9) Mc
9,23 . (10) Mc
9,24 . (11) Mc
9,25 . (12) Mc
9,27 . (13) Mc
9,31 . (14) Mc
9,38 . (15) Mc
9,39 . (16) Mc
9,45 . (17) Mc
9,47 . (18) Mc
9,48 .
2. de (echter) . Taalgebruik in het N.T. : de
(echter) . Taalgebruik in Mc : de
(echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden .
Mc 9 (10) : (1) Mc
9,12 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,21 . (4) Mc
9,23 . (5) Mc
9,25 . (6) Mc
9,27 . (7) Mc
9,32 . (8) Mc
9,34 . (9) Mc
9,39 . (10) Mc
9,50 .
4. pers. voornaamw. dat. mann. en onz. mv. autois (aan hen) . Taalgebruik in
het N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (117) . Mc 9 (10) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,4 . (3) Mc
9,7 . (4) Mc
9,9 . (5) Mc
9,12 . (6) Mc
9,19 . (7) Mc
9,29 . (8) Mc
9,31 . (9) Mc
9,35 . (10) Mc
9,36 .
5. actief indicatief praesens derde persoon enkelvoud legei (hij zegt) van
het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in N.T. : legô
(zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô
(zeggen) .
Mc (62) . Mc 9 (3) : (1) Mc
9,5 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,35 .
10. pote (wanneer, soms) . Taalgebruik in het N.T. : pote
(wanneer, soms) . Taalgebruik in Mc : pote
(wanneer, soms) .
Mc (99 + 3 = 102) .In vier verzen bij Marcus : (1) Mc
9,19 . (2) Mc
13,4 . (3) Mc
13,33 . (4) Mc
13,35 .
- Mc 9,19
.
- Mc 13,4
: eipon hèmin pote tauta estai (zeg ons wanneer dat zal zijn) .
- Mc
13,33 : ouk oidate gar pote ho kairos estin (want je weet niet wanneer het
moment is) .
- Mc
13,35 : ouk oidate gar pote ho kurios tès oikias erchetai (want je
weet niet wanneer de heer van het huis komt) .
12. persoonl. voornaamw. acc. mv. humas (jullie) . Taalgebruik in het N.T.
: persoonlijk
voornaamwoord . Taalgebruik in Mc. : persoonlijk
voornaamwoord . Taalgebruik in Brieven : persoonlijk
voornaamwoord .
Mc (13) : (1) Mc
1,8 (2X) . (2) Mc
1,17 .(3) Mc
6,11 . (4) Mc
9,19 . (5) Mc
9,41 . (6): Mc
11,29 . (7) Mc
13,5 . (8) Mc
13,9 . (9) Mc
13,11 . (10) Mc
13,36 . (11) Mc
14,28 . (12) Mc
14,49 . (13) Mc
16,7 .
15. pote (wanneer, soms) . Taalgebruik in het N.T. : pote
(wanneer, soms) . Taalgebruik in Mc : pote
(wanneer, soms) .
Mc (99 + 3 = 102) .In vier verzen bij Marcus : (1) Mc
9,19 . (2) Mc
13,4 . (3) Mc
13,33 . (4) Mc
13,35 .
- Mc 9,19
.
- Mc 13,4
: eipon hèmin pote tauta estai (zeg ons wanneer dat zal zijn) .
- Mc
13,33 : ouk oidate gar pote ho kairos estin (want je weet niet wanneer het
moment is) .
- Mc
13,35 : ouk oidate gar pote ho kurios tès oikias erchetai (want je
weet niet wanneer de heer van het huis komt) .
19. pers. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) . Taalgebruik in het N.T.
: voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (146) . Mc 9 (16) : (1) Mc
9,11 . (2) Mc
9,13 . (3) Mc
9,15 . (4) Mc
9,18 . (5) Mc
9,19 . (6) Mc
9,20 . (7) Mc
9,22 . (8) Mc
9,25 . (9) Mc
9,27 . (10) Mc
9,29 . (11) Mc
9,31 . (12) Mc
9,32 . (13) Mc
9,38 . (14) Mc
9,39 . (15) Mc
9,45 . (16) Mc
9,47 .
Mc 9,20 - Mc 9,20 --170. Genezing van een bezeten kind : - Mc 9,14-29 - Mt 17,14-21 - Lc 9,37-43a -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -- Mc 9,14 - Mc 9,15 - Mc 9,16 - Mc 9,17 - Mc 9,18 - Mc 9,19 - Mc 9,20 - Mc 9,21 - Mc 9,22 - Mc 9,23 - Mc 9,24 - Mc 9,25 - Mc 9,26 - Mc 9,27 - Mc 9,28 - Mc 9,29 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,20 .
1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc 9,6 . (2) Mc 9,19 . (3) Mc 9,23 . (4) Mc 9,24 . (5) Mc 9,34 . (6) Mc 9,40 . (7) Mc 9,41 . (8) Mc 9,44 . (9) Mc 9,46 . (10) Mc 9,49 . Er is verandering van personage .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
2.
Mc 9,20.3.
pers. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (146) . Mc 9 (16) : (1) Mc
9,11 . (2) Mc
9,13 . (3) Mc
9,15 . (4) Mc
9,18 . (5) Mc
9,19 . (6) Mc
9,20 . (7) Mc
9,22 . (8) Mc
9,25 . (9) Mc
9,27 . (10) Mc
9,29 . (11) Mc
9,31 . (12) Mc
9,32 . (13) Mc
9,38 . (14) Mc
9,39 . (15) Mc
9,45 . (16) Mc
9,47 .
Mc 9,20.4. - 5. pros auton (naar hem, bij hem) . Naar Jezus . Mc (14) : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 1,40 . (3) Mc 1,45 . (4) Mc 2,3 . (5) Mc 2,13 . (6) Mc 3,8 . (7) Mc 3,13 . (8) Mc 3,31 . (9) Mc 4,1 . (10) Mc 7,1 . (11) Mc 9,20 . (12) Mc 10,1 . (13) Mc 12,13 . (14) Mc 12,18 .
Mc 9,20.5.
pers. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (146) . Mc 9 (16) : (1) Mc
9,11 . (2) Mc
9,13 . (3) Mc
9,15 . (4) Mc
9,18 . (5) Mc
9,19 . (6) Mc
9,20 . (7) Mc
9,22 . (8) Mc
9,25 . (9) Mc
9,27 . (10) Mc
9,29 . (11) Mc
9,31 . (12) Mc
9,32 . (13) Mc
9,38 . (14) Mc
9,39 . (15) Mc
9,45 . (16) Mc
9,47 .
6. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
Mc 9,20.7. act. part. aor. nom. mann. enk. ιδων = idôn (gezien) . Zie : act. ind. aor. 3de pers. enk. ειδεν = eiden
(hij zag) . Taalgebruik in het NT : eiden
(hij zag) . Aoristvorm van ὁραω = horaô (zien) . Taalgebruik in de LXX
: eiden
(hij zag) . Taalgebruik in Mc. : eiden
(hij zag) . Mc (12) : (1) Mc
2,5 . (2) Mc
5,6 . (3) Mc
5,22 . (4) Mc
6,48 . (5) Mc
8,33 . (6) Mc
9,20 . (7) Mc
9,25 . (8) Mc
10,14 . (9) Mc
11,13 . (10) Mc
12,28 . (11) Mc
12,34 . (12) Mc
15,39 . Een vorm van ειδον / ειδεν = eidon / eiden in het NT (336) .
- Ned. : zien . Arabisch : رَاهَ = ra´â (zien) . Taalgebruik in de Qoran : ra´â (zien) . D. : sehen , schauen . E. : to
see . Fr. : voir . Gr. : ειδεν = eiden
(hij zag) . Taalgebruik in het NT : eiden
(hij zag) . Aoristvorm van ὁραω = horaô (zien) . Hebreeuws : רָאָה = râ´âh
(zien, verschijnen) . Taalgebruik in Tenakh : râ´âh
(zien) . Lat. : videre .
zien | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
part. aor. nom. mann. enk. idôn | 12 | (1) Mc 2,5 . | (2) Mc 5,6 . (3) Mc 5,22 . | (4) Mc 6,48 . | (5) Mc 8,33 . | (6) Mc 9,20 . (7) Mc 9,25 . | (8) Mc 10,14 . | (9) Mc 11,13 . | (10) Mc 12,28 . (11) Mc 12,34 . | (12) Mc 15,39 . | 106 | 45 | 61 | 12 | 12 | 20 | 3 | 12 | 1 | 1 | 44 | 47 | 1 |
Mc 9,20.8. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos . Mc (146) . Mc 9 (16) : (1) Mc
9,11 . (2) Mc
9,13 . (3) Mc
9,15 . (4) Mc
9,18 . (5) Mc
9,19 . (6) Mc
9,20 . (7) Mc
9,22 . (8) Mc
9,25 . (9) Mc
9,27 . (10) Mc
9,29 . (11) Mc
9,31 . (12) Mc
9,32 . (13) Mc
9,38 . (14) Mc
9,39 . (15) Mc
9,45 . (16) Mc
9,47 .
autos enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
4 | acc. mann. enk. auton | 146 | 11 | 4 | 12 | 5 | 12 | 8 | 9 | 6 | 16 | 8 | 7 | 12 | 1 | 14 | 17 | 4 | 2872 | 2032 | 840 | 114 | 146 | 184 | 154 | 136 | 85 | 21 | 598 | 752 |
totaal | 413 | 35 | 17 | 27 | 14 | 34 | 34 | 18 | 33 | 32 | 30 | 18 | 25 | 9 | 47 | 34 | 6 | 12884 | 9893 | 2991 | 510 | 413 | 593 | 475 | 350 | 504 | 146 | 1670 | 2145 |
7. - 8. ιδων αυτον = idôn auton (hem gezien) . Bijbel () . LXX (1) : NT () : (3) Mc 5,22 . (2) Mc 9,15 (variante lezing) . (6) Mc 9,20 .
Mc 9,20.9. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. το = to (het) van het bepaald lidw. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to
(de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Mc 9 (9) : (1) Mc
9,10 . (2) Mc
9,20 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,25 . (5) Mc
9,29 . (6) Mc
9,32 . (7) Mc
9,43 . (8) Mc
9,48 . (9) Mc
9,50 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3. | nom. + acc. onz. enk. to | 108 | 4 | 3 | 4 | 7 | 12 | 7 | 6 | 2 | 9 | 4 | 4 | 3 | 12 | 22 | 5 | 4 | 5941 | 4582 | 1359 | 186 | 108 | 181 | 121 | 172 | 482 | 109 | 475 | 596 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 9,20.10. nom.+ acc. onz. enk. πνευμα = pneuma (geest) . Taalgebruik in het NT : pneuma (geest) . Taalgebruik in de Septuaginta : pneuma (geest) . Taalgebruik in Mc : pneuma (geest) . Mc (12) : (1) Mc 1,10 . (2) Mc 1,12 . (3) Mc 1,26 . (4) Mc 3,29 . (5) Mc 3,30 . (6) Mc 5,8 . (7) Mc 7,25 . (8) Mc 9,17 . (9) Mc 9,20 . (10) Mc 9,25 . (11) Mc 13,11 . (12) Mc 14,38 .
pneuma | bijbel | OT | NT | Mt | Mc |
Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom.+ acc. onz. enk. pneuma | 366 | 220 | 146 | 6 | 12 | 16 | 14 | 31 | 55 | 12 | 34 | 48 |
Totaal | 671 | 308 | 363 | 19 | 23 | 36 | 23 | 68 | 170 | 24 | 78 | 101 |
pneuma | Mt | Mc |
Lc | syn. | ev. |
nom.+ acc. enk. pneuma | 6 : (1) Mt 3,16 . (2) Mt 10,20. (3) Mt 12,18 . (4) Mt 12,43 . (5) Mt 26,41 . (6) Mt 27,50 . | 12 : (1) Mc 1,10 . (2) Mc 1,12 . (3) Mc 1,26 . (4) Mc 3,29 . (5) Mc 3,30 . (6) Mc 5,8 . (7) Mc 7,25 . (8) Mc 9,17 . (9) Mc 9,20 . (10) Mc 9,25 . (11) Mc 13,11 . (12) Mc 14,38 . | 16 : (1) Lc 1,35 . (2) Lc 1,47 . (3) Lc 2,25 . (4) Lc 3,22 . (5) Lc 4,18 . (6) Lc 4,33 . (7) Lc 8,55 . (8) Lc 9,39 . (9) Lc 11,13 . (10) Lc 11,24 . (11) Lc 12,10 . (12) Lc 12,12 . (13) Lc 13,11 . (14) Lc 23,46 . (15) Lc 24,37 . (16) Lc 24,39 . | 34 : (1) Mt 3,16 // Mc 1,10 // Lc 3,22 . (2) Mc 1,26 //Lc 4,33 . (3) / Mc 3,29 // Lc 12,10 . (4) Mc 5,8 // Lc 8,29 . (5) Mt 10,20. // Lc 12,12 . (6) Mt 12,43 // Lc 11,24 . (7) Mt 26,41 // Mc 14,38 . | 48 |
Totaal | 19 | 23 | 36 | 78 | 101 |
- Hebreeuws . רוַח = rûach (geest) . Taalgebruik in Tenakh : rûach
(geest) . Taalgebruik in Rechters : rûach
(geest) . Getalwaarde : resj = 20 of 200 . waw = 6 . chet = 8 . Totaal :
34 (2 X 17) of 214 (2 X 107) . Structuur : 2 - 6 - 8 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (204) . Pentateuch (19) . Eerdere Profeten (33) . Latere Profeten (65) . 12 Kleine
Profeten (19) . Geschriften (68) . Pentateuch (19) .
- Ned. : geest . Arabisch : روح = rûH (geest) . Taalgebruik in de Qoran : rûH (geest) . D. : Geist
. E. : spirit . Fr. : esprit . Grieks : πνευμα = pneuma (geest) : Taalgebruik
in het NT : pneuma
(geest) . Hebreeuws . רוַח = rûach (geest) . Taalgebruik in Tenakh : rûach
(geest) . Lat. : spiritus .
9. - 10. το πνευμα = to pneuma (de geest) . NT (93) . Mc (9/12) . Niet in : (1) Mc
3,30 . (2) Mc
7,25 . (3) Mc
9,17 .
- Hebreeuws . הָרוּחַ = hârûach (de wind, de geest) < prefix bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. רוַח = rûach (geest) . Taalgebruik in Tenakh : rûach
(geest) . Getalwaarde : resj = 20 of 200 . waw = 6 . chet = 8 . Totaal :
34 (2 X 17) of 214 (2 X 107) . Structuur : 2 - 6 - 8 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (14) : (1) Nu 11,17 . (2) Nu 11,25 . (3) Nu 11,26 . (4) 1 K 19,11 . (5) 1 K 22,21 . (6) Ez
1,12 . (7) Ez
1,20 . (8) Ez 37,9 . (9) Ez 37,10 . (10) Hos 9,7 . (11) Pr 1,6 . (12) Pr 8,8 . (13) Pr 11,5 . (14) 2
Kr 18,20 .
Mc 9,20.13.
pers. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (146) . Mc 9 (16) : (1) Mc
9,11 . (2) Mc
9,13 . (3) Mc
9,15 . (4) Mc
9,18 . (5) Mc
9,19 . (6) Mc
9,20 . (7) Mc
9,22 . (8) Mc
9,25 . (9) Mc
9,27 . (10) Mc
9,29 . (11) Mc
9,31 . (12) Mc
9,32 . (13) Mc
9,38 . (14) Mc
9,39 . (15) Mc
9,45 . (16) Mc
9,47 .
14. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
Mc 9,20.17.
bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 9 (5) : (1) Mc
9,3 . (2) Mc
9,7 . (3) Mc
9,20 . (4) Mc
9,27 . (5) Mc
9,30 .
Mc 9,21 - Mc 9,21 --170. Genezing van een bezeten kind : - Mc 9,14-29 - Mt 17,14-21 - Lc 9,37-43a -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -- Mc 9,14 - Mc 9,15 - Mc 9,16 - Mc 9,17 - Mc 9,18 - Mc 9,19 - Mc 9,20 - Mc 9,21 - Mc 9,22 - Mc 9,23 - Mc 9,24 - Mc 9,25 - Mc 9,26 - Mc 9,27 - Mc 9,28 - Mc 9,29 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,21 .
Mc 9,21.1.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
3. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (124) .Mc 9 (5) : (1) Mc
9,2 . (2) Mc
9,8 . (3) Mc
9,10 . (4) Mc
9,12 . (5) Mc
9,17 . (6) Mc
9,21 . (7) Mc
9,37 . (8) Mc
9,41 . (9) Mc
9,42 .
Mc 9,21.4.
acc. mann. enk. patera (vader) van het zelfst. naamw. patèr (vader) .
Taalgebruik in het N.T. : patèr
(vader) . Taalgebruik in Mc : patèr
(vader) .
Mc (8) . (1) Mc
1,20 . (2) Mc
5,40 . (3) Mc
7,10. (4) Mc
9,21 . (5) Mc
10,7 . (6) Mc
10,19 . (7) Mc
10,29 . (8) Mc
15,21 . Een vorm van patèr (enk. , vader) in Mc in 17 verzen .
Mc 9,21.5.
voornaamw. gen. mann. enk. autou (van hem) van het voornaamw. autos . Taalgebruik
in het N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc 9 (9) : (1) Mc
9,3 . (2) Mc
9,7 . (3) Mc
9,21 . (4) Mc
9,25 . (5) Mc
9,27 . (6) Mc
9,28 . (7) Mc
9,31 . (8) Mc
9,41 . (9) Mc
9,42 .
Mc 9,21.8.
act. ind. praes. 3de pers. enk. estin (hij is) van het werkw. eimi (zijn) .
Taalgebruik in het N.T. : eimi
(zijn) . Taalgebruik in Mc : eimi
(zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn
. E. to be .
Mc (69) . Mc 9 (10) : (1) Mc
9,5 . (2) Mc
9,7 . (3) Mc
9,10 . (4) Mc
9,21. (5) Mc
9,39 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,42 . (8) Mc
9,43 . (9) Mc
9,45 . (10) Mc
9,47 .
Mc 9,21.13.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de) . bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T.
: bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (219) . Mc 9 (18) : (1) Mc
9,2 . (2) Mc
9,5 . (3) Mc
9,7 . (4) Mc
9,9 . (5) Mc
9,12 . (6) Mc
9,15 . (7) Mc
9,19 . (8) Mc
9,21 . (9) Mc
9,23 . (10) Mc
9,24 . (11) Mc
9,25 . (12) Mc
9,27 . (13) Mc
9,31 . (14) Mc
9,38 . (15) Mc
9,39 . (16) Mc
9,45 . (17) Mc
9,47 . (18) Mc
9,48 .
Mc 9,21.14.
de (echter) . Taalgebruik in het N.T. : de
(echter) . Taalgebruik in Mc : de
(echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden .
Mc 9 (10) : (1) Mc
9,12 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,21 . (4) Mc
9,23 . (5) Mc
9,25 . (6) Mc
9,27 . (7) Mc
9,32 . (8) Mc
9,34 . (9) Mc
9,39 . (10) Mc
9,50 .
Mc 9,21.15.
act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen)
. Taalgebruik in N.T. : legô
(zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô
(zeggen) .
Mc (56) . Mc 9 (5) : (1) Mc
9,21 . (2) Mc
9,23 . (3) Mc
9,29 . (4) Mc
9,36 . (5) Mc
9,39 .
Mc 9,22 - Mc 9,22 --170. Genezing van een bezeten kind : - Mc 9,14-29 - Mt 17,14-21 - Lc 9,37-43a -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -- Mc 9,14 - Mc 9,15 - Mc 9,16 - Mc 9,17 - Mc 9,18 - Mc 9,19 - Mc 9,20 - Mc 9,21 - Mc 9,22 - Mc 9,23 - Mc 9,24 - Mc 9,25 - Mc 9,26 - Mc 9,27 - Mc 9,28 - Mc 9,29 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,22 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
3. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
Mc 9,22.4.
eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis
(naar) . Taalgebruik in Mc : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Mc 9 (11) : (1) Mc
9,2 . (2) Mc
9,17 . (3) Mc
9,22 . (4) Mc
9,25 . (5) Mc
9,28 . (6) Mc
9,31 . (7) Mc
9,33 . (8) Mc
9,42 . (9) Mc
9,43 . (10) Mc
9,45 . (11) Mc
9,47 .
Mc 9,22.6.
pers. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (146) . Mc 9 (16) : (1) Mc
9,11 . (2) Mc
9,13 . (3) Mc
9,15 . (4) Mc
9,18 . (5) Mc
9,19 . (6) Mc
9,20 . (7) Mc
9,22 . (8) Mc
9,25 . (9) Mc
9,27 . (10) Mc
9,29 . (11) Mc
9,31 . (12) Mc
9,32 . (13) Mc
9,38 . (14) Mc
9,39 . (15) Mc
9,45 . (16) Mc
9,47 .
8. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
Mc 9,22.10. nom. + acc. onz. mv. hudata (wateren) van het zelfst. naamw. hudôr (water) . Taalgebruik in het N.T. : hudôr (water) . Taalgebruik in Mc : hudôr (water) . Hebr. majim (wateren) . Lat. : aqua . Fr. : eau . Mc (1) : Mc 9,22 .
Mc 9,22.11.
hina (opdat) . Taalgebruik in het N.T. : hina
(opdat) . Taalgebruik in Mc : hina
(opdat) . Voegwoord van doel .
Mc (59) . Mc (5) : (1) Mc
9,9 . (2) Mc
9,12 . (3) Mc
9,18 . (4) Mc
9,22 . (5) Mc
9,30 .
Mc 9,22.13.
pers. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (146) . Mc 9 (16) : (1) Mc
9,11 . (2) Mc
9,13 . (3) Mc
9,15 . (4) Mc
9,18 . (5) Mc
9,19 . (6) Mc
9,20 . (7) Mc
9,22 . (8) Mc
9,25 . (9) Mc
9,27 . (10) Mc
9,29 . (11) Mc
9,31 . (12) Mc
9,32 . (13) Mc
9,38 . (14) Mc
9,39 . (15) Mc
9,45 . (16) Mc
9,47 .
Mc 9,22.15. act. ind. pr. 2de pers. enk. van het werkw. eimi (zijn) (A) en ei (indien, of) : voegwoord van voorwaarde (B) . Taalgebruik in het N.T. : ei . Taalgebruik in Mc : ei . Mc (42) . Mc 9 (6) : (1) Mc 9,9 . (2) Mc 9,22 . (3) Mc 9,23 . (4) Mc 9,29 . (5) Mc 9,35 . (6) Mc 9,42 .
19. pers. voornaamw. dat. mv. hèmin (ons) van het pers. voornaamw. hèmeis
. Taalgebruik in het N.T. : persoonlijk
voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : persoonlijk
voornaamwoord .
Mc (9) : (1) Mc
1,24 . (2) Mc
9,22 . (3) Mc
9,38 . (4) Mc
10,35 . (5) Mc
10,37 . (6) Mc
12,19 . (7) Mc
13,4 . (8) Mc
14,15 . (9) Mc
16,3 .
Mc 9,23 - Mc 9,23 --170. Genezing van een bezeten kind : - Mc 9,14-29 - Mt 17,14-21 - Lc 9,37-43a -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -- Mc 9,14 - Mc 9,15 - Mc 9,16 - Mc 9,17 - Mc 9,18 - Mc 9,19 - Mc 9,20 - Mc 9,21 - Mc 9,22 - Mc 9,23 - Mc 9,24 - Mc 9,25 - Mc 9,26 - Mc 9,27 - Mc 9,28 - Mc 9,29 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,23 .
1. bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de) . bepaald lidwoord . Taalgebruik in het
N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (219) . Mc 9 (18) : (1) Mc
9,2 . (2) Mc
9,5 . (3) Mc
9,7 . (4) Mc
9,9 . (5) Mc
9,12 . (6) Mc
9,15 . (7) Mc
9,19 . (8) Mc
9,21 . (9) Mc
9,23 . (10) Mc
9,24 . (11) Mc
9,25 . (12) Mc
9,27 . (13) Mc
9,31 . (14) Mc
9,38 . (15) Mc
9,39 . (16) Mc
9,45 . (17) Mc
9,47 . (18) Mc
9,48 .
2. de (echter) . Taalgebruik in het N.T. : de
(echter) . Taalgebruik in Mc : de
(echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden .
Mc 9 (10) : (1) Mc
9,12 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,21 . (4) Mc
9,23 . (5) Mc
9,25 . (6) Mc
9,27 . (7) Mc
9,32 . (8) Mc
9,34 . (9) Mc
9,39 . (10) Mc
9,50 .
4. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô
(zeggen) . Taalgebruik in N.T. : legô
(zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô
(zeggen) .
Mc (56) . Mc 9 (5) : (1) Mc
9,21 . (2) Mc
9,23 . (3) Mc
9,29 . (4) Mc
9,36 . (5) Mc
9,39 .
1. - 5. ho de Ièsous eipen autô(i) (Jezus echter zei hem) . Mc (2) : (1) Mc 9,23 . (2) Mc 10,18 .
6. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. to (het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 9 (9) : (1) Mc
9,10 . (2) Mc
9,20 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,25 . (5) Mc
9,29 . (6) Mc
9,32 . (7) Mc
9,43 . (8) Mc
9,48 . (9) Mc
9,50 .
7. act. ind. pr. 2de pers. enk. van het werkw. eimi (zijn) (A) en ei (indien, of) : voegwoord van voorwaarde (B) . Taalgebruik in het N.T. : ei . Taalgebruik in Mc : ei . Mc (42) . Mc 9 (6) : (1) Mc 9,9 . (2) Mc 9,22 . (3) Mc 9,23 . (4) Mc 9,29 . (5) Mc 9,35 . (6) Mc 9,42 .
11. bep. lidw. nom. + dat. onz. enk. tô(i) (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . Mc (68) . Mc (7) : (1) Mc 9,4 . (2) Mc 9,5 . (3) Mc 9,23 . (4) Mc 9,25 . (5) Mc 9,37 . (6) Mc 9,38 . (7) Mc 9,39 .
Mc 9,24 - Mc 9,24 --170. Genezing van een bezeten kind : - Mc 9,14-29 - Mt 17,14-21 - Lc 9,37-43a -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -- Mc 9,14 - Mc 9,15 - Mc 9,16 - Mc 9,17 - Mc 9,18 - Mc 9,19 - Mc 9,20 - Mc 9,21 - Mc 9,22 - Mc 9,23 - Mc 9,24 - Mc 9,25 - Mc 9,26 - Mc 9,27 - Mc 9,28 - Mc 9,29 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,24 .
Mc 9,24.2. act. part. aor. nom. mann. enk. kraxas van het werkw. krazô (schreeuwen, roepen) . Taalgebruik in het N.T. : krazô (schreeuwen, roepen) . Taalgebruik in Mc : krazô (schreeuwen, roepen) . Ned. krijsen . Mc (4) : (1) Mc 5,7 . (2) Mc 9,24 . (3) Mc 9,26 . (4) Mc 15,39 .
Mc 9,24.3.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de) . bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T.
: bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (219) . Mc 9 (18) : (1) Mc
9,2 . (2) Mc
9,5 . (3) Mc
9,7 . (4) Mc
9,9 . (5) Mc
9,12 . (6) Mc
9,15 . (7) Mc
9,19 . (8) Mc
9,21 . (9) Mc
9,23 . (10) Mc
9,24 . (11) Mc
9,25 . (12) Mc
9,27 . (13) Mc
9,31 . (14) Mc
9,38 . (15) Mc
9,39 . (16) Mc
9,45 . (17) Mc
9,47 . (18) Mc
9,48 .
Mc 9,24.5.
bep. lidw. nom. gen. enk. tou (de) . bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T.
: bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
(116) . Mc 9 (7) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,9 . (3) Mc
9,12 . (4) Mc
9,17 . (5) Mc
9,24 . (6) Mc
9,31 . (7) Mc
9,47 .
Mc 9,24.6. gen. onz. enk. paidiou (kind) van het zelfst. naamw. paidion (kind) . Taalgebruik in het N.T. : paidion (kind) . Taalgebruik in Mc : paidion (kind) . Mc (3) : (1) Mc 5,40 . (2) Mc 5,41 . (3) Mc 9,24 .
Mc 9,24.7.
act. ind. imperf. 3de pers. enk. elegen (hij zei) van het werkw. legô
(zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô
(zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô
(zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen
/ lec-tuur ; les , Fr. leçon .
Mc (31) . Mc 9 (3) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,24 . (3) Mc
9,31 .
Een vorm van legô (zeggen) in Mc 9 (11) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,5 . (3) Mc
9,11 . (4) Mc
9,13 . (5) Mc
9,19 . (6) Mc
9,24 . (7) Mc
9,25 . (8) Mc
9,26 . (9) Mc
9,31 . (10) Mc
9,35 . (11) Mc
9,41 .
Mc 9,24.11.
bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) . bepaald lidwoord . Taalgebruik
in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (55) . Mc 9 (3) : (1) Mc
9,24 . (2) Mc
9,33 . (3) Mc
9,34 .
Mc 9,25 - Mc 9,25 --170. Genezing van een bezeten kind : - Mc 9,14-29 - Mt 17,14-21 - Lc 9,37-43a -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -- Mc 9,14 - Mc 9,15 - Mc 9,16 - Mc 9,17 - Mc 9,18 - Mc 9,19 - Mc 9,20 - Mc 9,21 - Mc 9,22 - Mc 9,23 - Mc 9,24 - Mc 9,25 - Mc 9,26 - Mc 9,27 - Mc 9,28 - Mc 9,29 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,25 .
Mc 9,25.1. act. part. aor. nom. mann. enk. ιδων = idôn (gezien) van het werkw. ειδεν = eiden
(hij zag) . Aoristvorm van ὁραω = horaô (zien) . Taalgebruik in het NT : eiden
(hij zag) . Taalgebruik in de LXX
: eiden
(hij zag) . Taalgebruik in Mc. : eiden
(hij zag) . Mt (12) : (1) Mt
2,16 . (2) Mt
3,7 . (3) Mt
5,1 . (4) Mt
8,18 . (5) Mt
9,2 . (6) Mt
9,4 . (7) Mt
9,22 . (8) Mt
9,23 . (9) Mt
9,36 . (10) Mt
21,19 . (11) Mt
27,3 . (12) Mt
27,24 . Mc (12) : (1) Mc
2,5 . (2) Mc
5,6 . (3) Mc
5,22 . (4) Mc
6,48 . (5) Mc
8,33 . (6) Mc
9,20 . (7) Mc
9,25 . (8) Mc
10,14 . (9) Mc
11,13 . (10) Mc
12,28 . (11) Mc
12,34 . (12) Mc
15,39 . Met Jezus als onderwerp . Mc (7 / 12 . expliciet : 4 / 12 , impliciet
: 3 / 12) . Expliciet (4 / 12) : (1) Mc
2,5 . (2) Mc
9,25 . (3) Mc
10,14 . (4) Mc
12,34 . Impliciet (3 / 12) : (1) Mc
6,48 . (2) Mc
8,33 . (3) Mc
11,13 . Andere (5 / 12) : (1) Mc
5,6 (bezetene) . (2) Mc
5,22 (Jaïrus) . (3) Mc
9,20 (onreine geest) . (4) Mc
12,28 (een schriftgeleerde) . (5) Mc
15,39 (centurio) . Lc (20) : (1) Lc
1,12 . (2) Lc
5,8 . (3) Lc
5,12 . (4) Lc
5,20 . (5) Lc
7,13 . (6) Lc
7,39 . (7) Lc
8,28 . (8) Lc
10,31 . (9) Lc
10,32 . (10) Lc
10,33 . (11) Lc
11,38 . (12) Lc
13,12 . (13) Lc
17,14 . (14) Lc
17,15 . (15) Lc
18,24 . (16) Lc
18,43 . (17) Lc
19,41 . (18) Lc
22,58 . (19) Lc
23,8 . (20) Lc
23,47 . ειδον / ειδεν = eidon / eiden in het NT (336) .
- Ned. : zien . Arabisch : رَاهَ = ra´â (zien) . Taalgebruik in de Qoran : ra´â (zien) . D. : sehen , schauen . E. : to
see . Fr. : voir . Gr. : ειδεν = eiden
(hij zag) . Taalgebruik in het NT : eiden
(hij zag) . Aoristvorm van ὁραω = horaô (zien) . Hebreeuws : רָאָה = râ´âh
(zien, verschijnen) . Taalgebruik in Tenakh : râ´âh
(zien) . Lat. : videre .
zien | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
part. aor. nom. mann. enk. idôn | 12 | (1) Mc 2,5 . | (2) Mc 5,6 . (3) Mc 5,22 . | (4) Mc 6,48 . | (5) Mc 8,33 . | (6) Mc 9,20 . (7) Mc 9,25 . | (8) Mc 10,14 . | (9) Mc 11,13 . | (10) Mc 12,28 . (11) Mc 12,34 . | (12) Mc 15,39 . | 106 | 45 | 61 | 12 | 12 | 20 | 3 | 12 | 1 | 1 | 44 | 47 | 1 |
Mc 9,25.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d' . de (echter) . Taalgebruik in het NT : de
(echter) . Taalgebruik in de LXX : de
(echter) . Taalgebruik in Mc : de
(echter) . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte
tegenstelling aanduiden . Om verandering van personage of situatie aan te duiden . Mc 9 (10) : (1) Mc
9,12 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,21 . (4) Mc
9,23 . (5) Mc
9,25 . (6) Mc
9,27 . (7) Mc
9,32 . (8) Mc
9,34 . (9) Mc
9,39 . (10) Mc
9,50 .
de (echter) | de (echter) Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 149 + 2 | 5 | 6 | 1 | 4 | 5 | 8 | 8 | 5 | 10 | 23 | 4 | 7 | 13 | 23 | 20 | 7 | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | d' | 1 | 1 | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||||||||||||||||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 |
kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 |
verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 |
Mc 9,25.1. - 2. ιδων δε = idôn de (gezien echter) . LXX (14) . NT (17) . Mc (5) : (1) Mc
2,5 . (2) Mc
5,6 . (3) Mc
9,25 . (4) Mc
10,14 . (5) Mc
15,39 .
- και ιδων = kai idôn (en ziende) . NT (8 / 12) : (1) Mc
2,5 . (2) Mc
5,6 . (3) Mc
5,22 . (4) Mc
6,48 . (5) Mc
8,33 . (6) Mc
9,20 . (7) Mc
11,13 . (8) Mc
12,34 . kai ... idôn (en ... gezien) . Mc (1 / 8) : Mc
12,34 . idôn de (gezien echter) in Mc (3 / 12) : (1) Mc
9,25 . (2) Mc
10,14 . (3) Mc
15,39 .
Mc 9,25.2. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho . Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Mc (219) . Mc 9 (18) : (1) Mc 9,2 . (2) Mc 9,5 . (3) Mc 9,7 . (4) Mc 9,9 . (5) Mc 9,12 . (6) Mc 9,15 . (7) Mc 9,19 . (8) Mc 9,21 . (9) Mc 9,23 . (10) Mc 9,24 . (11) Mc 9,25 . (12) Mc 9,27 . (13) Mc 9,31 . (14) Mc 9,38 . (15) Mc 9,39 . (16) Mc 9,45 . (17) Mc 9,47 . (18) Mc 9,48 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 219 | 12 | 13 | 5 | 12 | 8 | 17 | 6 | 5 | 18 | 28 | 11 | 16 | 16 | 27 | 21 | 4 | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl. . : bepaald lidwoord de / het . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 9,25.3. nom. mann. enk. ιησους = ièsous (Jezus) . Taalgebruik in het NT : Ièsous (Jezus) . Taalgebruik in de LXX : Ièsous (Jezus) . Taalgebruik in Mc : Ièsous (Jezus) . Mc (57) . Een vorm van ιησους = Ièsous (Jezus) in Mc in 81 verzen ; in Mc 10 (18) : bovengenoemde 16 + 2 : (1) Mc 10,47 (voc.) . (2) Mc 10,50 (acc.) .
Ièsous (Jezus) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. mann. enk. Ièsous | 57 | 4 | 4 | 1 | 3 | 1 | 1 | 5 | 16 | 4 | 5 | 2 | 7 | 3 | 1 | 604 | 149 | 455 | 110 | 57 | 55 | 194 | 10 | 28 | 1 | 222 | 416 | ||
2 | voc. + gen. + dat. mann. enk. Ièsou | 13 | 2 | 1 | 3 | 2 | 1 | 1 | 2 | 1 | 348 | 35 | 313 | 25 | 13 | 18 | 18 | 32 | 196 | 11 | 56 | 74 | ||||||||
3 | acc. mann. enk. Ièsoun | 11 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 | 1 | 163 | 39 | 124 | 15 | 11 | 14 | 26 | 27 | 31 | 0 | 40 | 66 | ||||||||
totaal | 81 | 6 | 5 | 1 | 8 | 2 | 1 | 8 | 18 | 6 | 5 | 2 | 11 | 6 | 2 | 1115 | 223 | 892 | 150 | 81 | 87 | 238 | 69 | 255 | 12 | 318 | 556 |
Ièsous | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | |
1 | Ièsous | 57 | 4 : (1) Mc 1,9 . (2) Mc 1,14 . (3) Mc 1,17 . (4) Mc 1,25 . | 4 : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 2,8 . (3) Mc 2,17 . (4) Mc 2,19 . | 1 : Mc 3,7 . | 3 : (1) Mc 5,20 . (2) Mc 5,30 . (3) Mc 5,36 . | 1 : Mc 6,4 . | 1 : Mc 8,27 . |
2 | Ièsou | 13 | 2 : (1) Mc 1,1 (gen.) (2) Mc 1,24 (voc.) | 1 : Mc 2,15 (dat.) | 3 : (1) Mc 5,7 (voc.) . (2) Mc 5,21 (gen.) . (3) Mc 5,27 (gen.) | |||
3 | Ièsoun | 11 | 2 : (1) Mc 5,6 . (2) Mc 5,15 . | 1 : Mc 6,30 . | ||||
totaal | 81 | 6 | 5 | 1 | 8 | 2 | 1 |
Ièsous | Mc | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | ||
1 | Ièsous | 57 | 5 : (1) Mc 9,2 . (2) Mc 9,23 . (3) Mc 9,25. (4) Mc 9,27 . (5) Mc 9,39 . | 16 : (1) Mc 10,5 . (2) Mc 10,14 . (3) Mc 10,18 . (4) Mc 10,21 . (5) Mc 10,23 . (6) Mc 10,24 . (7) Mc 10,27 . (8) Mc 10,29 . (9) Mc 10,32 . (10) Mc 10,38 . (11) Mc 10,39 . (12) Mc 10,42 . (13) Mc 10,47 . (14) Mc 10,49 . (15) Mc 10,51 . (16) Mc 10,52 . | 4 : (1) Mc 11,6 . (2) Mc 11,22 . (3) Mc 11,29 . (4) Mc 11,33 . | 5 : (1) Mc 12,17 . (2) Mc 12,24 . (3) Mc 12,29 . (4) Mc 12,34 . (5) Mc 12,35 . | 2 : (1) Mc 13,2 . (2) Mc 13,5 . | 7 : (1) Mc 14,6 . (2) Mc 14,18 . (3) Mc 14,27 . (4) Mc 14,30 . (5) Mc 14,48 . (6) Mc 14,62 . (7) Mc 14,72 . | 3 : (1) Mc 15,5 . (2) Mc 15,34 . (3) Mc 15,37 . | 1 : Mc 16,19 . | 57 |
2 | Ièsou | 13 | 2 : (1) Mc 9,4 (dat.) . (2) Mc 9,5 (dat.) . | 1 : Mc 10,47 (voc.) . | 1 : Mc 11,33 (dat.) . | 2 : (1) Mc 14,55 (gen.) . (2) Mc 14,67 (gen.) . | 1 : Mc 15,43 (gen.) . | 13 | |||
3 | Ièsoun | 11 | 1 : Mc 9,8 . | 1 : Mc 10,50 . | 1 : Mc 11,7 . | 2 : (1) Mc 14,53 . (2) Mc 14,60 . | 2 : (1) Mc 15,1 . (2) Mc 15,15 . | 1: Mc 16,6 . | 11 | ||
totaal | 81 | 8 | 18 | 6 | 5 | 2 | 11 | 6 | 2 | 81 |
Mc 9,25.2. - 4. δε ὁ ιησους = de ho ièsous (echter Jezus )
. NT (47) . Mc (4) : (1) Mc
2,5 . (2) Mc
9,25 . (3) Mc
10,14 . (4) Mc
10,29 . Lc (9) : (1) Lc 5,22 . (2) Lc
8,28 . (3) Lc
9,41 . (4) Lc
9,42 . (5) Lc
10,30 . (6) Lc 17,17 . (7) Lc
18,40 . (8) Lc
22,51 . (9) Lc
22,52 .
- και ὁ ιησους = kai ho ièsous (en Jezus) . NT (7) . Mc (4) : (1) Mc
3,7 . (2) Mc
11,33 . (3) Mc
12,34 . (4) Mc
13,2 . Lc (2) : (1) Lc
18,42 . (2) Lc 20,8 . Joh (1) : Joh
2,2 .
- ὁ δε ιησους = ho de ièsous (Jezus echter) . NT (62) . Mc (21/37) : (1) Mc
1,41 (variante lezing) . (2) Mc 5,19 (variante lezing) . (3) Mc
5,36 . (4) Mc 7,27 (variante lezing) . (5) Mc
9,23 . (6) Mc
9,27 . (7) Mc
9,39 . (8) Mc
10,18 . (9) Mc
10,21 . (10) Mc
10,24 . (11) Mc
10,38 . (12) Mc
10,39 . (13) Mc
10,42 . (14) Mc
10,52 . (15) Mc
11,29 . (16) Mc
12,29 . (17) Mc
13,5 . (18) Mc
14,6 . (19) Mc
14,62 . (20) Mc
15,5 . (21) Mc
15,37 . Lc (8) : (1) Lc 7,6 . (2) Lc
8,46 . (3) Lc
8,50 . (4) Lc
9,47 . (5) Lc 18,16 . (6) Lc
22,48 . (7) Lc 23,25 . (8) Lc
23,34 .
Mc 9,25.1. - 4. ιδων δε ὁ ιησους = idôn de ho ièsous (gezien echter Jezus) . NT (4) : (1) Mt
8,18 . (2) Mc
2,5 . (3) Mc
9,25 . (4) Mc
10,14 .
- Mc (3) : (1) Mc
2,5 (variante : kai idôn ho ièsous = en Jezus gezien) . (2) Mc 9,25 . (3) Mc
10,14 . In Mc
9,25 ziet Jezus een menigte samenstromen bij de vader en het kind met een
onreine geest . Jezus beveelt dan aan de onreine geest om uit het kind te gaan
. In Mc
10,14 bevelen de leerlingen om de kinderen die aangedragen worden , weg
te houden . In Mc
9,17 roept een vader tot Jezus dat hij zijn zoon met een onreine geest tot
Jezus heeft gebracht omdat zijn leerlingen niet in staat waren om hem uit te
werpen .
-
Mc 9,25.5.
hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in het N.T. : hoti
(dat, omdat) . Taalgebruik in Mc : hoti
(dat, omdat) .
Mc (92) . Mc 9 (9) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,11 . (3) Mc
9,13 . (4) Mc
9,25 . (5) Mc
9,26 . (6) Mc
9,28 . (7) Mc
9,31 . (8) Mc
9,38 . (9) Mc
9,41 .
Mc 9,25.7.
zelfst. naamw. nom. mann. enk. ochlos (menigte) . Taalgebruik in het N.T. :
ochlos
(menigte) . Taalgebruik in Mc : ochlos
(menigte) . Met één uitzondering (Mc
10,1) gebruikt Mc ochlos (menigte) in het enk .
Mc (13) : (1) Mc
2,13 . (2) Mc
3,20 . (3) Mc
3,32 . (4) Mc
4,1 . (5) Mc
5,21 . (6) Mc
5,24a - Mc
5,24b . (7) Mc
9,15 . (8) Mc
9,25 . (9) Mc
11,18 . (10) Mc
12,37 . (11) Mc
12,41 . (12) Mc
12,43 . (13) Mc
15,8 . In deze gevallen is ochlos (menigte) onderwerp .
Mc 9,25.8. act. ind. aor. 3de pers. enk. επετιμησεν = epetimèsen (hij deed een beroep op 'hun' eer , hij droeg op , hij beval) van het werkw. επιτιμαω = epitimaô (beroep doen op hun eer , nadrukkelijk
vermanen , 'opdragen' , bevelen , berispen) . Taalgebruik in het NT : epitimaô
(opleggen, opdragen) . Taalgebruik in de LXX : epitimaô
(opleggen, opdragen) . Het werkwoord heeft een voorvoegsel επι = epi (aan bij, op) wat het werkwoord
versterkt . Wellicht omwille van het voorvoegsel volgt op het werkwoord steeds
een datief . Bijbel (16) . LXX (2) : (1) Gn 37,10 . (2) Ps 106,9 .
NT (14) : (1) Mt
8,26 . (2) Mt
12,16 ( // Mc
3,12 ) . (3) Mt
17,18 . (4) Mt
20,31 . (5) Mc
1,25 ( // Mt
8,26 ) . (6) Mc
4,39 . (7) Mc
8,30 . (8) Mc
8,33 . (9) Mc
9,25 ( // Mt
17,18 ) . (10) Lc
4,35 . (11) Lc
4,39 . (12) Lc
8,24 . (13) Lc
9,42 . (14) Lc
9,55 . Een vorm van επιτιμαω = epitimaô (nadrukkelijk vermanen , 'opdragen' ,
bevelen , berispen) in de LXX (11) , in het NT (29) , in Mc (9) : (1) Mc
1,25 . (2) Mc
3,12 . (3) Mc
4,39 . (4) Mc
8,30 . (5) Mc
8,32 . (6) Mc
8,33 . (7) Mc
9,25 . (8) Mc
10,13 . (9) Mc
10,48 . In de LXX kan het Griekse werkwoord επιτιμαω = epitimaô (beroep doen op hun eer , nadrukkelijk
vermanen , 'opdragen' , bevelen , berispen) de vertaling zijn van 3 verschillende Hebreeuwse werkwoorden .
- De kenletter σ = s geeft act. en mediaal aor. weer . De stamletter α = a wordt verlengd tot η = è . Vandaar : επετιμησεν = epetimèsen (hij beval) .
epitimaô (opleggen) | Mc | Mc 1 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Br. | syn. | ev. | |
1 | ind imp. 3de p. enk. epetima | 1 | (1) Mc 3,12 . | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | |||||||||
2 | ind. imp. 3de p. mv. epetimôn | 1 | (1) Mc 10,48 . | 3 | 3 | 1 | 2 | 3 | 3 | ||||||||
3 | inf. pr. epitiman | 1 | (1) Mc 8,32 . | 2 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 | ||||||||
5 | ind. aor. 3de p. enk. mv. epitèmèsen | 5 | (1) Mc 1,25 . | (2) Mc 4,39 . | (3) Mc 8,30 . (4) Mc 8,33 . | (5) Mc 9,25 . | 16 | 2 | 14 | 4 | 5 | 5 | 14 | 14 | |||
6 | act. ind. aor. 3de p. mv. epetimèsan | 1 | (1) Mc 10,13 . | 2 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 | ||||||||
9 | 1 | 1 | 1 | 3 | 1 | 2 | 33 | 4 | 29 | 6 | 9 | 12 | 2 | 27 | 27 |
- wa consecutivum + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיִּגְעַר = wajjigë`ar (en hij berispte) van het werkw. גָעַר = gâ`ar (berispen, verwijten, afweren, dreigen) . Taalgebruik in Tenakh : gâ`ar (berispen, verwijten, afweren, dreigen) . Getalwaarde : ghimel = 3 , ajin = 16 of 70 , resj = 20 of 200 ; totaal : 39 (3 X 13) OF 273 (3 X 7 X 13) . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (2) : (1) Gn 37,10 . (2) Ps 106,9 . Een vorm van het werkw. גָעַר = gâ`ar in 13 verzen in Tenakh .
Mc 9,25.9. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Mc (68) . Mc 9 (7) : (1) Mc 9,4 . (2) Mc 9,5 . (3) Mc 9,23 . (4) Mc 9,25 . (5) Mc 9,37 . (6) Mc 9,38 . (7) Mc 9,39 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
6. | dat. m. + onz. enk. tô(i) | 68 | 6 | 5 | 4 | 4 | 7 | 6 | 3 | 3 | 7 | 3 | 4 | 5 | 2 | 5 | 2 | 2 | 5507 | 4462 | 1045 | 121 | 68 | 154 | 98 | 163 | 367 | 74 | 343 | 441 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- bepaald lidw. Ned. : de . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 9,25.10. dat. onz. enk. πνευματι = pneumati van het zelfst. naamw. πνευμα = pneuma (geest) . Taalgebruik in het NT : pneuma (geest) . Taalgebruik in de Septuaginta : pneuma (geest) . Taalgebruik in Mc : pneuma (geest) . Mc (7) : (1) Mc 1,8 . (2) Mc 1,23 . (3) Mc 2,8 . (4) Mc 5,2 . (5) Mc 8,12 . (6) Mc 9,25 . (7) Mc 12,36 .
pneuma | bijbel | OT | NT | Mt | Mc |
Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3 | dat. enk. pneumati | 124 | 37 | 87 | 4 | 7 : | 8 | 5 | 10 | 49 | 4 | 19 | 24 |
Totaal | 671 | 308 | 363 | 19 | 23 | 36 | 23 | 68 | 170 | 24 | 78 | 101 |
pneuma | Mt | Mc |
Lc | syn. | ev. |
dat. enk. pneumati | 4 : (1) Mt 3,11. (2) Mt 5,3 . (3) Mt 12,28 . (4) Mt 22,43 . | 7 : (1) Mc 1,8 . (2) Mc 1,23 . (3) Mc 2,8 . (4) Mc 5,2 . (5) Mc 8,12 . (6) Mc 9,25 . (7) Mc 12,36 . | 8 : (1) Lc 1,17 . (2) Lc 1,80 . (3) Lc 2,27 . (4) Lc 3,16 . (5) Lc 4,1 . (6) Lc 8,29 . (7) Lc 9,42 . (8) Lc 10,21 . | 19 : (1) Mt 3,11 // Mc 1,8 // Lc 3,16 . (2) Mc 9,25 // Lc 9,42 . | 24 |
Totaal | 19 | 23 | 36 | 78 | 101 |
- Hebreeuws . רוַח = rûach (geest) . Taalgebruik in Tenakh : rûach
(geest) . Taalgebruik in Rechters : rûach
(geest) . Getalwaarde : resj = 20 of 200 . waw = 6 . chet = 8 . Totaal :
34 (2 X 17) of 214 (2 X 107) . Structuur : 2 - 6 - 8 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (204) . Pentateuch (19) . Eerdere Profeten (33) . Latere Profeten (65) . 12 Kleine
Profeten (19) . Geschriften (68) . Pentateuch (19) .
- Ned. : geest . Arabisch : روح = rûH (geest) . Taalgebruik in de Qoran : rûH (geest) . D. : Geist
. E. : spirit . Fr. : esprit . Grieks : πνευμα = pneuma (geest) : Taalgebruik
in het NT : pneuma
(geest) . Hebreeuws . רוַח = rûach (geest) . Taalgebruik in Tenakh : rûach
(geest) . Lat. : spiritus .
Mc 9,25.11. bep. lidw. dat. mann. + onz. enk. τῳ = tô(i) van het bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Mc (68) . Mc 9 (7) : (1) Mc 9,4 . (2) Mc 9,5 . (3) Mc 9,23 . (4) Mc 9,25 . (5) Mc 9,37 . (6) Mc 9,38 . (7) Mc 9,39 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
6. | dat. m. + onz. enk. tô(i) | 68 | 6 | 5 | 4 | 4 | 7 | 6 | 3 | 3 | 7 | 3 | 4 | 5 | 2 | 5 | 2 | 2 | 5507 | 4462 | 1045 | 121 | 68 | 154 | 98 | 163 | 367 | 74 | 343 | 441 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- bepaald lidw. Ned. : de . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 9,25.12. dat. mann. + onz. enk. ακαθαρῳ = akatharô(i) : (met een) onzuivere (geest) van het bijvoegl. naamw. ακαθαρος = akatharos (onzuiver) . Taalgebruik in het NT : akatharos (onzuiver) . Taalgebruik in de LXX : akatharos (onzuiver) . Taalgebruik in Mc : akatharos (onzuiver) . Mc (3) : (1) Mc 1,23 . (2) Mc 5,2 . (3) Mc 9,25 .
akatharos (onzuiver) | Mc | Mc 1 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 9 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
5 | dat. m. + onz. enk. akatharô(i) | 3 | (1) Mc 1,23 . | (2) Mc 5,2 . | (3) Mc 9,25 . | 11 | 6 | 5 | 3 | 2 | 5 | 5 | ||||||||
Totaal | 11 | 3 | 2 | 3 | 1 | 1 | 1 | 169 | 139 | 30 | 2 | 11 | 6 | 5 | 3 | 3 | 19 | 19 |
akatharos (onzuiver) | NT | Mt | Mc | Lc | syn. | ev. | |
5 | dat. m. + onz. enk. akatharô(i) | 5 | 3 : (1) Mc 1,23 . (2) Mc 5,2 . (3) Mc 9,25 . | 2: (1) Lc 8,29 . (2) Lc 9,42 . | 5 : Mc 9,25 // Lc 9,42 . | 5 | |
Totaal | 30 | 2 | 11 | 6 | 19 | 19 |
- Hebreeuws . bijvoegl. naamw. vr. enk. טְמֵאָה = tëme´âh (onrein, onzuiver) . Zie het werkw. טָמֵא = tâma´
(onrein zijn) . Taalgebruik in Tenakh : tâma´
(onrein zijn) . Getalwaarde : tet = 9 , mem = 13 of 40 , aleph = 1 ; totaal
: 23 OF 50 ( 2 X 5²) . Structuur : 9 - 4 - 1 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (8) : (1) Lv 5,2 . (2) Lv 7,21 . (3) Lv 11,6 . (4) Lv 15,25 . (5) Lv 15,33 . (6) Lv 27,11 . (7) Joz 22,19 . (8) Am 7,17 .
In het NT komt een vorm van ακαθαρος = akatharos (onzuiver) het meest bij Mc voor . Bij
Mc is het telkens verbonden met 'onzuivere geest' . In het Nederlands gaat het
bijvoeglijk naamwoord vooraf aan het zelfstandig naamwoord , in het Grieks bij
Mc in deze verzen volgt het bijvoeglijk naamwoord ακαθαρος = akatharos (onzuiver) het zelfstandig
naamwoord pneuma (geest) . (1) Mc
1,23 (dat onz. enk. = akathartôi in : = anthrôpos en pneumati akathartôi
= een mens met een onzuivere geest) . (2) Mc
1,26 (nom. onz. enk. = akatharton in : = to pneuma to akatharthon = de onzuivere
geest) . (3) Mc
1,27 (dat. onz. mv. = akathartois in : = tois pneumasin tois akathartois = aan
de onzuivere geesten) .
- Van Cangh (2005, p.68) : "A l'adjectif, l'hébreu préfère le génitif de qualité . Voir par exemple Zach 13,2" . טֻּמְאָה = hattumë´âh (onreinheid, verontreiniging) . Zie het werkw. טָמֵא = tâma´
(onrein zijn) . Taalgebruik in Tenakh : tâma´
(onrein zijn) . Getalwaarde : tet = 9 , mem = 13 of 40 , aleph = 1 ; totaal
: 23 OF 50 ( 2 X 5²) . Structuur : 9 - 4 - 1 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (3) : (1) Nu 5,19 . (2) Re 13,7 . (3) Re 13,14 . הַטֻּמְאָה = hattumë´âh (onreinheid, verontreiniging) < prefix bepaald lidw. ha + zelfst. naam. . Zie het werkw. טָמֵא = tâma´
(onrein zijn) . Taalgebruik in Tenakh : tâma´
(onrein zijn) . Getalwaarde : tet = 9 , mem = 13 of 40 , aleph = 1 ; totaal
: 23 OF 50 ( 2 X 5²) . Structuur : 9 - 4 - 1 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (2) : (1) Zach
13,2 . (2) 2
Kr 29,16 .
Mc 9,25.9. - 12. τῳ πνευματι τῳ ακαθαρῳ = tô(i) pneumati tô(i) akatharô(i) (aan de onreine geest) . Bijbel (3) : (1) Mc 9,25 . (2) Lc
8,29 . (3) Lc
9,42 .
- πνευματι ακαθαρῳ = pneumati akatharthô(i) (met een onzuivere
geest) , steeds in de formulering van : εν πνευματι ακαθαρῳ = en pneumati akatharthô(i) (met een onzuivere
geest) . Mc (2) : (1) Mc
1,23 . (2) Mc
5,2 .
- Hebreeuws , zie Zach
13,2 : רוּח הַטֻּמְאָה = rûach hattumë´âh (geest van de onreinheid = de onreine geest) .
Mc 9,25.13. act. part. praes. nom. mann. enk. λεγων = legôn (zeggend) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Mc (18) : (1) Mc 1,7 . (2) Mc 1,15 . (3) Mc 1,24 . (4) Mc 1,25 . (5) Mc 1,40 . (6) Mc 5,23 . (7) Mc 8,15 . (8) Mc 8,26 . (9) Mc 8,27 . (10) Mc 9,25 . (11) Mc 12,6 . (12) Mc 12,26 . (13) Mc 14,44 . (14) Mc 14,60 . (15) Mc 14,68 . (16) Mc 15,4 . (17) Mc 15,9 . (18) Mc 15,36 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) , in Mc 1 (10) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) .
legô (zeggen) tegenwoordige tijd | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
act. part. pr. nom. mann. enk. legôn | 936 | 758 | 178 | 49 | 18 | 47 | 8 | 25 | 15 | 16 | 114 | 122 |
Mc 9,25.14. dat. mann. en onz. enk. αυτῳ = autô(i) van het persoonl. voornaamw. 3de pers. enk. nom. mann. enk. αυτος = autos (hij) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord . Mc 9 (9) : (1) Mc 9,3 . (2) Mc 9,7 . (3) Mc 9,21 . (4) Mc 9,25 . (5) Mc 9,27 . (6) Mc 9,28 . (7) Mc 9,31 . (8) Mc 9,41 . (9) Mc 9,42 .
autos enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3 | dat. mann. enk. autô(i) | 109 | 10 | 6 | 4 | 3 | 9 | 7 | 3 | 9 | 7 | 14 | 5 | 6 | 2 | 16 | 8 | 2475 | 1686 | 789 | 159 | 109 | 144 | 153 | 79 | 114 | 31 | 412 | 565 | |
totaal | 413 | 35 | 17 | 27 | 14 | 34 | 34 | 18 | 33 | 32 | 30 | 18 | 25 | 9 | 47 | 34 | 6 | 12884 | 9893 | 2991 | 510 | 413 | 593 | 475 | 350 | 504 | 146 | 1670 | 2145 |
Mc 9,25.15.
bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. to (het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 9 (9) : (1) Mc
9,10 . (2) Mc
9,20 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,25 . (5) Mc
9,29 . (6) Mc
9,32 . (7) Mc
9,43 . (8) Mc
9,48 . (9) Mc
9,50 .
Mc 9,25.18.
acc. mann. + onz. enk. kôfon (doof) van het bijvoegl. naamw. kôfos
(doof) . Taalgebruik in het N.T. :
kôfos (doof) . Taalgebruik in Mc :
kôfos (doof) .
Mc (2) : (1) Mc
7,32 . (2) Mc
9,25 . Verder nog één vorm in Mc , nl. acc. mann. mv. kôfous
(doven) : Mc
7,37 .
Mc 9,25.19.
nom.+ acc. onz. enk. pneuma (geest) . Taalgebruik in het N.T. : pneuma
(geest) . Taalgebruik in Mc : pneuma
(geest) . Lat. spiritus . Fr. esprit . Ned. geest .
Mc (12) : (1) Mc
1,10 . (2) Mc
1,12 . (3) Mc
1,26 . (4) Mc
3,29 . (5) Mc
3,30 . (6) Mc
5,8 . (7) Mc
7,25 . (8) Mc
9,17 . (9) Mc
9,20 . (10) Mc
9,25 . (11) Mc
13,11 . (12) Mc
14,38 .
Mc 9,25.29.
eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis
(naar) . Taalgebruik in Mc : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Mc 9 (11) : (1) Mc
9,2 . (2) Mc
9,17 . (3) Mc
9,22 . (4) Mc
9,25 . (5) Mc
9,28 . (6) Mc
9,31 . (7) Mc
9,33 . (8) Mc
9,42 . (9) Mc
9,43 . (10) Mc
9,45 . (11) Mc
9,47 .
Mc 9,25.30.
pers. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (146) . Mc 9 (16) : (1) Mc
9,11 . (2) Mc
9,13 . (3) Mc
9,15 . (4) Mc
9,18 . (5) Mc
9,19 . (6) Mc
9,20 . (7) Mc
9,22 . (8) Mc
9,25 . (9) Mc
9,27 . (10) Mc
9,29 . (11) Mc
9,31 . (12) Mc
9,32 . (13) Mc
9,38 . (14) Mc
9,39 . (15) Mc
9,45 . (16) Mc
9,47 .
- ochlos
(menigte) . In 13 verzen bij Marcus, zie Mc
2,13 en Mt
4,20 . Linken tussen menigte (ochlos Mc
9,25) , huis (oikon Mc
9,28) en vanaf hier (kakeithen
Mc 9,30) .
- ochlos
(menigte) bij Marcus - (12) Mc 10,1 - Mc
10,1 - ochloi (menigten) verwijst wellicht naar Mc 9,25 - Mc
9,14-29 - : ochlos (een menigte) - palin
(opnieuw) 26X bij Marcus -
episuntrechei (epi : op (te hoop) sun (bijeen) trechô
(lopen) ochlos : dat een menigte te hoop samenstroomde.
Met palin (opnieuw) - palin
(opnieuw) 26X bij Marcus - verwijst ochloi (menigten) van Mc 10,1 hiernaar.
In het werkwoord is sun- (bijeen) gemeenschappelijk. kai sumporeuontai palin
ochloi pros auton : en opnieuw menigten gaan samen op weg bij hem.
Mc 9,26 - Mc 9,26 --170. Genezing van een bezeten kind : - Mc 9,14-29 - Mt 17,14-21 - Lc 9,37-43a -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -- Mc 9,14 - Mc 9,15 - Mc 9,16 - Mc 9,17 - Mc 9,18 - Mc 9,19 - Mc 9,20 - Mc 9,21 - Mc 9,22 - Mc 9,23 - Mc 9,24 - Mc 9,25 - Mc 9,26 - Mc 9,27 - Mc 9,28 - Mc 9,29 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,26 .
2. act. part. aor. nom. mann. enk. kraxas van het werkw. krazô (schreeuwen, roepen) . Taalgebruik in het N.T. : krazô (schreeuwen, roepen) . Taalgebruik in Mc : krazô (schreeuwen, roepen) . Ned. krijsen . Mc (4) : (1) Mc 5,7 . (2) Mc 9,24 . (3) Mc 9,26 . (4) Mc 15,39 .
5.
6. ind. aor. 3de pers. enk. exèlthen (hij ging uit) van het werkw. exerchomai
(uitgaan) . Taalgebruik in het N.T. : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in Mc : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Zie ook Taalgebruik in Mc : eiserchomai
(binnengaan) . Uit-gaan kan betekenen : van een eerder besloten ruimte zoals
een huis , een stad enz. naar buiten gaan . Het werkwoord wordt ook vaak gebruikt
om het weggaan van een onreine geest uit een persoon aan te geven .
Mc ( 11) : (1) Mc
1,26 . (2) Mc
1,28 . (3) Mc
1,35 . (4) Mc
2,12 . (5) Mc
2,13 . (6) Mc
4,3 . (7) Mc
6,1 . (8) Mc
8,27 . (9) Mc
9,26 . (10) Mc
11,11 . (11) Mc
14,68 .
Een vorm van exerchomai (uitgaan) in Mc 9 (3) : (1) Mc
9,25 . (2) Mc
9,26 . (3) Mc
9,30 .
12. bep. lidw. acc. mann. mv. tous (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 9 (6) : (1) Mc
9,14 . (2) Mc
9,18 . (3) Mc
9,26 . (4) Mc
9,31 . (5) Mc
9,35 . (6) Mc
9,45 .
15. hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in het N.T. : hoti
(dat, omdat) . Taalgebruik in Mc : hoti
(dat, omdat) .
Mc (92) . Mc 9 (9) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,11 . (3) Mc
9,13 . (4) Mc
9,25 . (5) Mc
9,26 . (6) Mc
9,28 . (7) Mc
9,31 . (8) Mc
9,38 . (9) Mc
9,41 .
16. act. ind. aor. 3de pers. enk. απεθανεν = apethanen (hij stierf) van het werkw. αποθνῃσκω = apothnè(i)skô (sterven) . Taalgebruik in de Bijbel : apothnè(i)skô (sterven) . Bijbel (200) . OT (269) . NT (31) . Ev (18) : (1) Mt
9,24 . (2) Mt
22,27 . (3) Mc
5,35 . (4) Mc
5,39 . (5) Mc 9,26 . (6) Mc
12,21 . (7) Mc
12,22 . (8) Mc 15,44 . (9) Lc
8,52 . (10) Lc
8,53 . (11) Lc 16,22 . (12) Lc
20,29 . (13) Lc
20,32 . (14) Joh
8,52 . (15) Joh
8,53 . (16) Joh
11,14 . (17) Joh
11,21 . (18) Joh
11,32 . Een vorm van αποθνῃσκω = apothnè(i)skô (sterven) in de LXX (600) , in het NT (113) .
- Ned. : sterven . Arabisch : مَاتَ = mâta (sterven) . Taalgebruik in de Qoran : mâta (sterven) . Aramees : מִית = mîth (sterven) . D. : sterben . E. : die . Fr. mourir (sterven) . E. die . D. sterben . Grieks : αποθνῃσκω = apothnè(i)skô (sterven) . Taalgebruik in het NT : apothnè(i)skô (sterven) . Italiaans : morire . Hebreeuws : מות = mwth (sterven,
ondergaan) . Taalgebruik in Tenakh : mwth
(sterven, ondergaan) . Latijn : mori . Spaans : morir .
Mc 9,27 - Mc 9,27 --170. Genezing van een bezeten kind : - Mc 9,14-29 - Mt 17,14-21 - Lc 9,37-43a -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -- Mc 9,14 - Mc 9,15 - Mc 9,16 - Mc 9,17 - Mc 9,18 - Mc 9,19 - Mc 9,20 - Mc 9,21 - Mc 9,22 - Mc 9,23 - Mc 9,24 - Mc 9,25 - Mc 9,26 - Mc 9,27 - Mc 9,28 - Mc 9,29 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,27 . Het vers Mc 9,27 telt 11 woorden en 52 (2 X 2 X 13) letters . De getalwaarde van Mc 9,27 is 5708 (2 X 2 X 1427) .
Mc 9,27.1.
bep. lidw. nom. + onz. mann. enk. ho (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 9 (18) : (1) Mc
9,2 . (2) Mc
9,5 . (3) Mc
9,7 . (4) Mc
9,9 . (5) Mc
9,12 . (6) Mc
9,15 . (7) Mc
9,19 . (8) Mc
9,21 . (9) Mc
9,23 . (10) Mc
9,24 . (11) Mc
9,25 . (12) Mc
9,27 . (13) Mc
9,31 . (14) Mc
9,38 . (15) Mc
9,39 . (16) Mc
9,45 . (17) Mc
9,47 . (18) Mc
9,48 .
Mc 9,27.2.
de (echter) . Taalgebruik in het N.T. : de
(echter) . Taalgebruik in Mc : de
(echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden .
Mc 9 (10) : (1) Mc
9,12 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,21 . (4) Mc
9,23 . (5) Mc
9,25 . (6) Mc
9,27 . (7) Mc
9,32 . (8) Mc
9,34 . (9) Mc
9,39 . (10) Mc
9,50 .
Mc 9,27.3.
nom. mann. enk. Ièsous (Jezus) . Taalgebruik in het N.T. : Ièsous
(Jezus) . Taalgebruik in Mc : Ièsous
(Jezus) .
Mc 9 (5) : (1) Mc
9,2 . (2) Mc
9,23 . (3) Mc
9,25. (4) Mc
9,27 . (5) Mc
9,39 . Een vorm van Ièsous (Jezus) in Mc 9 (8) : (1) Mc
9,2 (nom. Ièsous) . (2) Mc
9,4 (dat. Ièsou) . (3) Mc
9,5 (dat. Ièsou) . (4) Mc
9,8 . (5) Mc
9,23 (nom. Ièsous) . (6) Mc
9,25 (nom. Ièsous) . (7) Mc
9,27 (nom. Ièsous) . (8) Mc
9,39 (nom. Ièsous) .
Mc 9,27.4. act. part. aor. nom. mann. enk. κρατησας = kratèsas (vastgenomen) van het werkw. . κρατεω = krateô (vastnemen, bemachtigen) . Taalgebruik in het NT : krateô
(vastnemen, bemachtigen) . Taalgebruik in de LXX : krateô
(vastnemen, bemachtigen) . Taalgebruik in Mc : krateô
(vastnemen, bemachtigen) . Bijbel (7) . OT (1) : 2 Mak 4,10 . NT (6) : (1) Mt
14,3 . (2) Mt
18,28 . (3) Mc
1,31 . (4) Mc
5,41 . (5) Mc
9,27 . (6) Lc
8,54 . In deze drie verzen is κρατησας = kratèsas (vastgenomen) gecombineerd
met της χειρος = tès cheirοs (de hand) : (1) Mc
1,31 . (2) Mc
5,41 . (3) Mc
9,27 . Een vorm van κρατεω = krateô (vastnemen, bemachtigen) in de LXX (153) , in het NT (47) , in Mc (15) .
- act. ind. aor. 3de pers. enk. εκρατησεν = ekratèsen (hij greep vast, hij nam vast) . Bijbel (35) . LXX (32) . NT (3) : (1) Mt
9,25 . (2) Mc
6,17 . (3) Apk 20,2 .
Mc 1,31 | Mc 5,41 | Mc 9,27 |
ho de Ièsous (Jezus echter) | ||
ègeiren (hij wekte op) autèn (haar) | ||
kratèsas tès cheiros (de hand vastgenomen) | kratèsas tès cheiros tou paidiou (de hand van het kind vastgenomen) | kratèsas tès cheiros autou (zijn hand vastgenomen) |
ègeiren (hij wekte op) auton (hem) kai anestè (en hij stond op) | ||
58. Genezing van Petrus'schoonmoeder : Mc 1,29-31 - Mt 8,14-15 - Lc 4,38-39 | 144. Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 | 170. Genezing van een bezeten kind : Mc 9,14-29 - Mt 17,14-21 - Lc 9,37-43a |
- וַיֶּחֱזַק = wajjèchèzaq (en hij nam vast) < prefix waw consecutivum wë + act. qal ind. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. חָזַק = châzaq (vast zijn, bemoedigen, bevestigen) . Taalgebruik in Tenakh : chazaq (vast zijn, bemoedigen, bevestigen) . Getalwaarde : chet = 8 , zajin = 7 , qoph = 19 of 100 ; totaal : 34 (2 X 17) OF 115 (5 X 23) . Structuur : 8 - 7 - 1 . De som van de elementen is telkens 7 . wjjchzq : Tenakh (37) .
Mc 9,27.5. gen. vr. enk. της = tès (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc 9 (5) : (1) Mc 9,3 . (2) Mc 9,7 . (3) Mc 9,20 . (4) Mc 9,27 . (5) Mc 9,30 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
5. | gen. vr. enk. tès | 65 | 5 | 2 | 3 | 4 | 5 | 7 | 7 | 5 | 5 | 2 | 2 | 4 | 5 | 6 | 2 | 1 | 5271 | 4202 | 1069 | 107 | 65 | 109 | 72 | 164 | 430 | 122 | 281 | 353 |
- bepaald lidw. Ned. : de . Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de) . Taalgebruik in de Qoran : ´al (de) . D. : der , die , das enz. . E. : the . Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het) . Hebreeuws : הַ = ha (de, het) . Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het) .
Mc 9,27.6. gen. mann. enk. χειρος = cheiros (van de hand) van het zelfst. naamw. χειρ = cheir (hand) . Taalgebruik in het NT : cheir
(hand) . Taalgebruik in de LXX : cheir
(hand) . Mc (4) : (1) Mc
1,31 . (2) Mc
5,41 . (3) Mc
8,23 . (4) Mc
9,27 . Een vorm van χειρ = cheir (hand) in de LXX (1943) , in het NT (176) , in Mc (25) .
- יָד = jâd (hand) . Taalgebruik in
Tenakh : jâd
(hand) . Getalwaarde : jod = 10 . daleth = 4 . Totaal 14 (2 X 7) . Structuur
: 1 - 4 . De som van de elementen is telkens 5 .
- יָד = jâd (hand) < zelfst. naamw. met 2 medeklinkers en oorspronkelijk 1 korte klinker (qal-vorm) (Lettinga(6) 24c1) . De korte klinker onderging een verandering van kwantiteit (korte a werd lange a) onder invloed van de pausa-vorm (Lettinga(6) 13h)
- Ned. : hand . Arabisch : يد = jad (hand) . Taalgebruik in de Qoran : jad (hand) . D. : Hand . E. : hand . Fr. : main . Grieks : χειρ = cheir (hand) . Taalgebruik in het
NT : cheir
(hand) ; cfr chirurgie, chiropraxie . Hebreeuws : יָד = jâd (hand) . Taalgebruik in
Tenakh : jâd
(hand) . Lat. :manus (cfr manufacture, manuel
= handleiding, manipuler) .
cheir | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Brieven | Apk | Lc | Hnd |
gen. vr. enk. cheiros | 292 | 266 | 26 | 2 | 4 | 3 | 3 | 9 | 1 | 4 | (1) Lc 1,71 . (2) Lc 1,74 . (3) Lc 8,54 . | (1) Hnd 2,23 . (2) Hnd 3,7 . (3) Hnd 7,25 . (4) Hnd 11,30 . (5) Hnd 12,11 . (6) Hnd 15,23 . (7) Hnd 23,19 . (8) Hnd 28,3 . |
Totaal | 1815 | 1637 | 178 | 25 | 26 | 26 | 15 | 44 | 26 | 16 |
Mc 9,27.4. - 6. κρατησας της χειρος = kratèsas tès cheiros (vastgenomen zijn hand) in Bijbel = NT (4) : (1) Mc 1,31 . (2) Mc 5,41 . (3) Mc 9,27 . (4) Lc 8,54 .
Mc 9,27.7. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc 9 (9) : (1) Mc 9,3 . (2) Mc 9,7 . (3) Mc 9,21 . (4) Mc 9,25 . (5) Mc 9,27 . (6) Mc 9,28 . (7) Mc 9,31 . (8) Mc 9,41 . (9) Mc 9,42 .
autos enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
2 | gen. mann. enk. autou | 143 | 13 | 6 | 10 | 4 | 12 | 16 | 6 | 17 | 9 | 8 | 6 | 5 | 6 | 15 | 8 | 2 | 6883 | 5685 | 1198 | 225 | 143 | 220 | 150 | 118 | 256 | 86 | 588 | 738 |
totaal | 413 | 35 | 17 | 27 | 14 | 34 | 34 | 18 | 33 | 32 | 30 | 18 | 25 | 9 | 47 | 34 | 6 | 12884 | 9893 | 2991 | 510 | 413 | 593 | 475 | 350 | 504 | 146 | 1670 | 2145 |
Mc 9,27.6. - 7. יָדוֹ= jâdô (zijn hand) < zelfst. naamw. jâd (hand) + suffix pers. voornaamw. 3de pers. mann. enk. (van hem) van het zelfst. naamw. יָד = jâd (hand) . Taalgebruik in Tenakh : jâd (hand) . Het kan ook יָדָו = jâdâw (zijn handen) gevocaliseerd worden , maar dan ontbreekt de meervoudsjod na de daleth . Tenakh (159) . Pentateuch (59) . Eerdere Profeten (28) . Latere Profeten (26) . 12 Kleine Profeten (8) . Geschriften (38) . Gn (11) . Ex (13) . Lv (28) . Nu ((3) . Dt (4) .
Mc 9,27.8.
actief imperfectum derde persoon enkelvoud ègeiren (hij wekte op) . Taalgebruik
in het N.T. : egeirô
(wekken) . Taalgebruik in Mc : egeirô
(wekken) . Wellicht wekken uit de slaap , op-wekken . Ned. wekken vlg. Lat.
vegere : flink , levendig zijn , opgewekt zijn . . Lat. resurgere . Surgere
( surrexi , surrectum ) = oprijzen , opstaan , rechtop staan . sur < super
= op , boven + regere ( rexi , rectum ) : richten (rechtop) , leiden , sturen
. -> op-richten = rechtop staan -> resurgere = opnieuw op-richten , terug
rechtop staan . Ned. rekken ( Lat. reg- ) , uitstrekken . Rectus = recht . Fr.
résurrection .
Fr. ressusciter cfr. Lat. suscitare . super : op , boven + citare (citus : vlug
, snel) : in beweging brengen . Aldus : terug in beweging brengen , heropleven
.
Fr. réveiller : wekken , ont-waken < re + vigilare (vig- wak- , wek-)
waken .
In twee verzen bij Marcus : (1) Mc
1,31 . (2) Mc
9,27 .
9. pers. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) . Taalgebruik in het N.T. :
voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (146) . Mc 9 (16) : (1) Mc
9,11 . (2) Mc
9,13 . (3) Mc
9,15 . (4) Mc
9,18 . (5) Mc
9,19 . (6) Mc
9,20 . (7) Mc
9,22 . (8) Mc
9,25 . (9) Mc
9,27 . (10) Mc
9,29 . (11) Mc
9,31 . (12) Mc
9,32 . (13) Mc
9,38 . (14) Mc
9,39 . (15) Mc
9,45 . (16) Mc
9,47 .
Mc 9,27.1.
- 9.
- Mc 1,31
: kai proselthôn ègeiren autèn kratèsas tès
cheiros (en naderbijgekomen wekte hij haar op , nadat hij de hand had vastgenomen)
.
- Mc 9,27
: ho de ièsous kratèsas tès cheiros autou ègeiren
auton (Jezus echter , zijn hand vastgenomen , wekte hem op) .
Mc 9,28 - Mc 9,28 --170. Genezing van een bezeten kind : - Mc 9,14-29 - Mt 17,14-21 - Lc 9,37-43a -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -- Mc 9,14 - Mc 9,15 - Mc 9,16 - Mc 9,17 - Mc 9,18 - Mc 9,19 - Mc 9,20 - Mc 9,21 - Mc 9,22 - Mc 9,23 - Mc 9,24 - Mc 9,25 - Mc 9,26 - Mc 9,27 - Mc 9,28 - Mc 9,29 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,28 . Het vers Mc 9,28 telt 18 (2 X 3 X 3) woorden en 94 (2 X 47) letters . De getalwaarde van Mc 9,28 is 9556 (2 X 2 X 2389) .
Mc 9,28.1.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
Mc 9,28.2.
part. aor. gen. mann. enk. eiselthontos (binnengegaan) van het werkwoord eiserchomai
(binnengaan) . Taalgebruik in het N.T. : eiserchomai
(binnengaan) . Taalgebruik in Mc : eiserchomai
(binnengaan) . Lat. into-ire (binnengaan) . F. entrer . E. to enter . Ned.
binnengaan . D. eingehen .
Mc (1) : Mc
9,28 .
Mc 9,28.3.
voornaamw. gen. mann. enk. autou (van hem) van het voornaamw. autos . Taalgebruik
in het N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc 9 (9) : (1) Mc
9,3 . (2) Mc
9,7 . (3) Mc
9,21 . (4) Mc
9,25 . (5) Mc
9,27 . (6) Mc
9,28 . (7) Mc
9,31 . (8) Mc
9,41 . (9) Mc
9,42 .
Mc 9,28.2. - 3. eiselthontos autou (nadat hij = Jezus was binnengegaan) . Losse genitief . Het onderwerp van de hoofdzin zijn de leerlingen van Jezus . Zij ondervragen hem .
Mc 9,28.4.
eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis
(naar) . Taalgebruik in Mc : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Mc 9 (11) : (1) Mc
9,2 . (2) Mc
9,17 . (3) Mc
9,22 . (4) Mc
9,25 . (5) Mc
9,28 . (6) Mc
9,31 . (7) Mc
9,33 . (8) Mc
9,42 . (9) Mc
9,43 . (10) Mc
9,45 . (11) Mc
9,47 .
Mc 9,28.5.
acc. mann. enk. oikon (huis) van het zelfst. naamw. oikos (huis) . Taalgebruik
in het N.T. : oikia
(huis) . Taalgebruik in Mc : oikia
(huis) . Hebr. bêth . Lat. domus . Fr. la maison ( mansus - manere
: blijven , verblijven ) . Ned. huis. E. house . D. Haus . Steeds in combinatie
met het voorzetsel eis (naar) .
- voorzetsel eis (naar) + bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) + acc. mann. enk.
zelfst. naamw. oikon (huis) :
eis ton oikon (naar het huis) in Mc (5 / 10) : (1) Mc
2,11 . (2) Mc
2,26 . (3) Mc
5,19 . (4) Mc
5,38 . (5) Mc
7,30 .
- voorzetsel eis (naar) + acc. mann. enk. zelfst. naamw. oikon (huis) zonder
het bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) .
eis oikon (naar huis) in Mc (5 / 10) : (1) Mc
3,20 . (2) Mc
7,17 . (3) Mc
8,3 . (4) Mc
8,26 . (5) Mc
9,28 .
Mc 9,28.1.
- 5. STAP VOOR STAP !
Mc 7,17
: kai hote eisèlthen eis oikon (en toen hij in huis binnenging) .
Mc 9,28
: kai eiselthontos autou eis oikon (en nadat hij in huis was binnengegaan) .
Linken tussen menigte (ochlos Mc 9,25) , huis (oikon Mc 9,28) en vanaf hier (kakeithen Mc 9,30) . Zie ook : linken tussen het volk (ochlos) (Mc 7,14) , huis (oikos) (Mc 7,17) en vanaf hier (ekeithen) (Mc 7,24) .
Mc 9,28.6.
bep. lidw. nom. mann. mv. hoi (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 9 (4) : (1) Mc
9,11 . (2) Mc
9,28 . (3) Mc
9,32 . (4) Mc
9,34 .
Mc 9,28.7.
nom. mann. mv. mathètai (leerlingen) van het zelfst. naamw. mathètès
(leerling) . Taalgebruik in het N.T. : mathètès
(leerling) . Taalgebruik in Mc : mathètès
(leerling) . Bij Mc niet in het enk. Mc (17) . (1) Mc
2,18 . (2) Mc
2,23 . (3) Mc
5,31 . (4) Mc
6,1 . (5) Mc
6,29 . (6) Mc
6,35 . (7) Mc
7,5 . (8) Mc
7,17 . (9) Mc
8,4 . (10) Mc
8,27 . (11) Mc
9,28 . . (12) Mc
10,10 . (13) Mc
10,13 . (14) Mc
10,24 . (15) Mc
11,14 . (16) Mc
14,12 . (17) Mc
14,16 .
De leerlingen stellen vragen aan Jezus (als verduidelijking van wat Jezus in
het openbaar heeft gezegd) . Viermaal ondervroegen de leerlingen Jezus : (1)
Mc 7,17
. (2) Mc
9,11 . (3) Mc
9,28 . (4) Mc
10,10 . Eénmaal is er een vraag van de Farizeeën : (1) Mc
10,2 . Eénmaal is er een vraag van de Sadduceeën : (1) Mc
12,18 .
Mc 9,28.8.
pers. voornaamw. gen. mann. enk. autou (van hem) van het pers. voornaamw. autos
. Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (143) . Mc 9 (9) : (1) Mc
9,3 . (2) Mc
9,7 . (3) Mc
9,21 . (4) Mc
9,25 . (5) Mc
9,27 . (6) Mc
9,28 . (7) Mc
9,31 . (8) Mc
9,41 . (9) Mc
9,42 .
Mc 9,28.6. - 8. oi mathètai autou (zijn leerlingen) . Mc (11 / 17) . Niet in (1) Mc 2,18 . (2) Mc 7,5 . (3) Mc 10,10 . (4) Mc 10,13 . (5) Mc 10,24 . (6) Mc 14,16 .
Mc 9,28.9.
kat' : afkorting van kata . kata (tegen, volgens) . Taalgebruik in het N.T.
: kata
(tegen, volgens) . Taalgebruik in Mc : kata
(tegen, volgens) .
Mc (11) . Mc 9 (2) : (1) Mc
9,2 . (2) Mc
9,28 .
Mc 9,28.10.
acc. vr. enk. idian (eigen) van het bijvoegl. naamw. idios (eigen) . Taalgebruik
in het N.T. : idios
(eigen) . Taalgebruik in Mc : idios
(eigen) .
Mc (7) : (1) Mc
4,34 . (2) Mc
6,31 . (3) Mc
6,32 . (4) Mc
7,33 . (5) Mc
9,2 . (6) Mc
9,28 . (7) Mc
13,3 .
Mc 9,28.9.
- 10. kat'idian (?? oikian) : bij zijn eigen - bij zijn huis = thuis .
In zeven verzen bij Mc : (1) Mc
4,34 . (2) Mc
6,31 . (3) Mc
6,32 . (4) Mc
7,33 . (5) Mc
9,2 . (6) Mc
9,28 . (7) Mc
13,3 .
Mc 9,28.11.
actief indicatief imperfectum derde persoon meervoud epèrôtôn
(zij 'onder'vroegen, zij vroegen op) . van het werkw. ep-erotaô (inter-roger
: ondervragen , tussen-vragen) , bijvragen . Taalgebruik in het N.T. : eperotaô
(epi - erôtaô) . Taalgebruik in Mc : eperotaô
(epi - erôtaô) .
Mc (6) : (1) Mc
7,17 . (2) Mc
9,11 . (3) Mc
9,28 . (4) Mc
10,2 . (5) Mc
10,10 . (6) Mc
12,18 .
De leerlingen vroegen : (1) Mc
7,17 . (2) Mc
9,11 . (3) Mc
9,28 . (4) Mc
10,10 . De Farizeeën : (1) Mc
10,2 . De Sadduceeën : (1) Mc
12,18 .
12. pers. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) . Taalgebruik in het N.T.
: voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc
1. - 12. STAP VOOR STAP !
- Mc 7,17
: Kai hote eisèlthen eis oikon apo tou ochlou epèrôtôn
auton hoi mathètai autou (en toen hij naar huis binnenging weg van de
menigte , ondervroegen zijn leerlingen hem) .
- Mc 9,28
: kai eiselthontos autou eis oikon hoi mathètai autou kat'idian epèrôtôn
auton (en nadat hij naar huis binnenging , ondervroegen zijn leerlingen in afzondering
hem) .
In twee verzen is er sprake van het binnengaan in een huis en het uitvragen van Jezus door de leerlingen . In Mc 7,17 vragen de leerlingen van Jezus hem uit over de parabel over wat een mens bezoedelt . Daar worden allerlei 'zonden' opgesomd , die de liefde tot de naaste schaden (Mc 7,21 - Mc 7,22) . In Mc 9,28 vragen de leerlingen van Jezus hem, waarom zij de onreine geest niet hebben kunnen buitenwerpen .
13. hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in het N.T. : hoti
(dat, omdat) . Taalgebruik in Mc : hoti
(dat, omdat) .
Mc (92) . Mc 9 (9) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,11 . (3) Mc
9,13 . (4) Mc
9,25 . (5) Mc
9,26 . (6) Mc
9,28 . (7) Mc
9,31 . (8) Mc
9,38 . (9) Mc
9,41 .
15. ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
Mc 9 (11) : ou (niet) in Mc 9 (5) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,3 . (3) Mc
9,6 . (4) Mc
9,41 . (5) Mc
9,48 . ouk (niet) in Mc 9 (6) : (1) Mc
9,18 . (2) Mc
9,28 . (3) Mc
9,30 . (4) Mc
9,37 . (5) Mc
9,38 . (6) Mc
9,40 .
Mc 9,29 - Mc 9,29 --170. Genezing van een bezeten kind : - Mc 9,14-29 - Mt 17,14-21 - Lc 9,37-43a -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -- Mc 9,14 - Mc 9,15 - Mc 9,16 - Mc 9,17 - Mc 9,18 - Mc 9,19 - Mc 9,20 - Mc 9,21 - Mc 9,22 - Mc 9,23 - Mc 9,24 - Mc 9,25 - Mc 9,26 - Mc 9,27 - Mc 9,28 - Mc 9,29 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,29 .
1. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
2. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô
(zeggen) . Taalgebruik in N.T. : legô
(zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô
(zeggen) .
Mc (56) . Mc 9 (5) : (1) Mc
9,21 . (2) Mc
9,23 . (3) Mc
9,29 . (4) Mc
9,36 . (5) Mc
9,39 .
3. pers. voornaamw. dat. mann. en onz. mv. autois (aan hen) . Taalgebruik in
het N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (117) . Mc 9 (10) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,4 . (3) Mc
9,7 . (4) Mc
9,9 . (5) Mc
9,12 . (6) Mc
9,19 . (7) Mc
9,29 . (8) Mc
9,31 . (9) Mc
9,35 . (10) Mc
9,36 .
5. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. to (het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 9 (9) : (1) Mc
9,10 . (2) Mc
9,20 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,25 . (5) Mc
9,29 . (6) Mc
9,32 . (7) Mc
9,43 . (8) Mc
9,48 . (9) Mc
9,50 .
7. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans . Voorzetsel .
Mc 9 (9) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,29 . (3) Mc
9,33 . (4) Mc
9,34 . (5) Mc
9,36 . (6) Mc
9,37 . (7) Mc
9,38 . (8) Mc
9,41 . (9) Mc
9,50 .
9. ind. praes. 3de pers. enk. dunatai (hij kan) van het (hulp-) werkw.dunamai (kunnen) . Taalgebruik in het N.T. : dunamai (kunnen) . Taalgebruik in Mc : dunamai (kunnen) . Mc (11) : (1) Mc 2,7 . (2) Mc 3,23 . (3) Mc 3,24 . (4) Mc 3,26 . (5) Mc 3,27 . (6) Mc 7,15 . (7) Mc 7,18 . (8) Mc 9,3 . (9) Mc 9,29 . (10) Mc 10,26 . (11) Mc 15,31 .
11. act. ind. pr. 2de pers. enk. van het werkw. eimi (zijn) (A) en ei (indien, of) : voegwoord van voorwaarde (B) . Taalgebruik in het N.T. : ei . Taalgebruik in Mc : ei . Mc (42) . Mc 9 (6) : (1) Mc 9,9 . (2) Mc 9,22 . (3) Mc 9,23 . (4) Mc 9,29 . (5) Mc 9,35 . (6) Mc 9,42 .
13. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans . Voorzetsel .
Mc 9 (9) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,29 . (3) Mc
9,33 . (4) Mc
9,34 . (5) Mc
9,36 . (6) Mc
9,37 . (7) Mc
9,38 . (8) Mc
9,41 . (9) Mc
9,50 .
Evangelielezing van deMc 9,30-37 (Mc
9,30-37 ) :
In die tijd gingen Jezus en zijn leerlingen weg van de berg en trokken Galilea
door; maar Hij wilde niet dat iemand het te weten kwam, want Hij was bezig zijn
leerlingen te onderrichten. Hij zeide hun: "De Mensenzoon wordt overgeleverd
in de handen der mensen en ze zullen Hem doden; maar drie dagen na zijn dood
zal Hij weer opstaan." Zij begrepen die woorden wel niet maar schrokken
ervoor terug Hem te ondervragen. Zij kwamen in Kafarnaüm en, eenmaal thuis,
ondervroeg Hij hen: "Waar hebt ge onderweg over getwist?" Maar zij
zwegen, want ze hadden onderweg een woordenwisseling gehad over de vraag wie
de grootste was. Toen zette Hij zich neer, riep de twaalf bij zich en zei tot
hen: "Als iemand de eerste wil zijn, zal hij de laatste van allen moeten
wezen en de dienaar van allen." Hij nam een kind en zette het in hun midden;
Hij omarmde het en sprak tot hen: "Wie een kind als dit opneemt in mijn
Naam neemt Mij op; en wie Mij opneemt neemt niet Mij op, maar Hem die Mij gezonden
heeft."
De tekst
30. En daarvandaan uitgetrokken gingen zij zijdelings door Galilea
en hij wilde niet dat iemand (het) zou weten.
31. Hij onderwees immers de leerlingen van hem en hij zei aan hen dat de mensenzoon
wordt overgelverd in de handen van mensen en zij zullen hem doden en gesorven
zal hij na drie dagen opstaan.
32. zij echter begrepen het woord niet en zij waren bevreesd hem (uitleg) te
vragen.
Een eerste kennismaking met de tekst : Mc 9,30 - Mc 9,31 - Mc 9,32
De tekst bestaat uit :
- de aanduiding van een plaatsverandering (Mc
9,30a), (nl. dat zij door Galilea trekken op weg naar Jeruzalem)
- de geheimhouding ervan (Mc
9,30b), (nl. van wat zojuist gezegd is)
- het onderricht van Jezus aan zijn leerlingen (Mc
9,31) (nl. de tweede lijdensvoorspelling)
en de reactie van de leerlingen erop (Mc
9,32). (nl. het niet begrijpen door de leerlingen en de vrees om uitleg
te vragen)
In Mc
9,30a is Jezus en de leerlingen onderwerp , in Mc
9,30b-Mc
9,31 is het Jezus en in Mc
9,32 zijn het de leerlingen . Er zijn 3 X 2 hoofdzinnen . Telkens zijn twee
hoofdzinnen met het woordje kai = en met elkaar verbonden . De verbinding tussen
de drie X twee hoofdzinnen gebeurt door voegwoorden : in Mc
9,31 : immers (Grieks : gar) en in Mc
9,32 : echter (Grieks : de) . De hoofdwerkwoorden in de hoofdzinnen staan
in de onvoltooid verleden tijd - imperfectum.
Mc 9,30 - Mc 9,30 : 171. Tweede lijdensvoorspelling : Mc 9,30-32 - Mt 17,22-23 - Lc 9,43b-45 - bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -- Mc 9,30 - Mc 9,31 - Mc 9,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc
9,30 . Het
vers Mc
9,30 telt 13 (12???) woorden en 70 (2 X 5 X 7) letters . De getalwaarde
van Mc
9,30 is 5071 (11 X 461) .
De bijbelteksten hadden oorspronkelijk geen titels . Het begin van een nieuwe
pericope wordt vaak bepaald door een plaatsverandering . Dit
is ook hier het geval . De pericope begint : "En zij gingen daarvandaan
weg" . Dat roept natuurlijk de vraag op : "Waarvandaan gingen ze weg."
Van welke plaats is er sprake in voorgaande tekst ? Het antwoord op onze vraag
vinden we in Mc
9,28 : "En hij ging binnen in een huis en zijn leerlingen ondervroegen
hem." Ze gingen dus weg van een huis waarin Jezus'leerlingen hem een vraag
hadden gesteld en waarop hij een antwoord had gegeven . In Mc
8,28 - Mc
8,29 maakt Marcus een onderscheid tussen Jezus en zijn leerlingen . Zoals
reeds eerder is voorgekomen onderricht Jezus zijn leerlingen in besloten kring
(ka'idian) . Door het gebruik van de losse genitief beklemtoont de evangelist
het initiatief van Jezus om zijn leerlingen de kans te geven een vraag te stellen
en om hen te onderrichten . We zouden eerder schrijven : Nadat zij waren gekomen
in een huis , vroegen zijn leerlingen hem..." In Mc 9,30 verschijnen Jezus
en zijn leerlingen als groep (meervoudsvorm) . De link met voorgaande pericope
is ook van ondergeschikt belang (verleden deelwoord - participium aorist) in
de zin van Mc
9,30 . Door het plaatsen van eis oikon (naar / in huis) achter eiselthontos
(nadat hij was binnengegaan) (Mc
9,28) en ekeithen (daarvandaan) vóór eksethontes (weggegaan
zijnde) (Mc
9,30) krijgen we een kruisvormige structuur (chiasme) . Door ekeithen (daarvandaan)
vooraan te plaatsen , wordt het beklemtoond .
Mc 9,30.1. εκειθεν = ekeithen . Taalgebruik
in het NT : vanhier,
vandaar . Taalgebruik
in de LXX : vanhier,
vandaar . Taalgebruik in Mc : vanhier,
vandaar . Mc (5) : (1) Mc
6,1 . (2) Mc
6,10 . (3) Mc
6,11 . (4) Mc
7,24 . (5) Mc
10,1 .
- Mc
6,10 en Mc
6,11 behoren tot de zendingsrede . εκειθεν = ekeithen (vandaar) in de andere drie
verzen maken telkens deel uit van de linken tussen οχλος = ochlos (menigte) , οικος = oikos
of οικια = oikia (huis) en εκειθεν = ekeithen (vandaar) .
- και εκειθεν = kai ekeithen (en vandaar) . LXX (9) . NT (2) : (1) Mc
7,24 . (2) Lc 9,4 .
- εκειθεν δε = de ekeithen (echter vandaar) . LXX (5) . NT (0) .
ekeithen (vandaar) | Mc | Mc 6 | Mc 7 | Mc 9 | Mc 10 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | ekeithen | 5 | (1) Mc 6,1 . (2) Mc 6,10 . (3) Mc 6,11 | (4) Mc 7,24 . | (5) Mc 10,1 | 157 | 130 | 27 | 12 | 5 | 3 | 2 | 4 | 1 | 20 | 22 | ||
2 | kakeithen | 1 | (1) Mc 9,30 . | 10 | 10 | 1 | 1 | 8 | ||||||||||
totaal | 6 | 3 | 1 | 1 | 1 | 167 | 130 | 37 | 12 | 6 | 4 | 2 | 12 | 1 | 20 | 22 |
- Hebreeuws : מִשָּׁם = misjsjâm (vandaar) < prefix voorzetsel min + bijwoord van sj-m . שָׁם = sjâm (daar) OF שֵׁם = sjem (naam) . Taalgebruik in Tenakh : sjem
(naam) . Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , mem = 13 of 40 ; totaal : 34 (2
X 17) of 340 (10 X 2 X 17) . Structuur : 3 - 4 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (103) . Pentateuch (37) .
- וּמִשָּׁם = ûmisjsjam (en vandaar) < prefix voegwoord wë + prefix voorzetsel min + bijwoord sj-m . Tenakh (8) .
Mc (1) : Mc
9,30 . Dit verwijst naar Mc
9,28 : eis oikon (naar huis) . ekeithen (vanhier) . Mc (5) : (1) Mc
6,1 . (2) Mc
6,10 . (3) Mc
6,11 . (4) Mc
7,24 . (5) Mc
10,1 .
Mc 9,30.2.
part. aor. nom. mann. mv. exelthontes (uitgegaan) van het werkw. exerchomai
(uitgaan) . Taalgebruik in het N.T. : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in Mc : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) .
Mc (5) : (1) Mc
1,29 . (2) Mc
3,6 . (3) Mc
6,12 . (4) Mc
9,30 . (5) Mc
16,20 .
Dit vervolgt op Mc
9,28 : kai eiselthontos autou eis oikon (nadat hij naar het huis was binnengegaan)
.
Mc 9,30.1.
- 2. Linken tussen :
menigte (ochlos Mc
9,25) : idôn de ho ièsous hoti episuntrechei ochlos (gezien
echter Jezus dat een menigte opeenstroomt) ,
huis (oikon Mc
9,28) : kai eiselthontos autou eis oikon (en nadat hij in huis was binnengegaan)
en vanaf hier (kakeithen
Mc 9,30) . Zie ook : linken tussen het volk (ochlos) (Mc
7,14) , huis (oikos) (Mc
7,17) en vanaf hier (ekeithen) (Mc
7,24) .
Mc 9,30.1.
- 2. Chiastische (kruis) structuur :
- Mc 9,28
: kai eiselthontos autou eis oikon (nadat hij naar het huis was binnengegaan)
.
- Mc 9,30
: kakeithen exelthontes (en vandaar uitgegaan) .
Mc 9,30.3.
ind. imperf. 3de pers. mv. pareporeuonto (zij begaven zich op weg langs)
van het werkw. paraporeuomai (zich op weg begeven langs) . Taalgebruik in het
N.T. : paraporeuomai
(zich begeven langs) . Taalgebruik in Mc : paraporeuomai
(zich begeven langs) .
Mc (1) : Mc
9,30 . Een vorm van paraporeuomai (zich op weg begeven langs) in 4 verzen
in Mc : (1) Mc
2,23 . (2) Mc
9,30 . (3) Mc
11,20 . (4) Mc
15,29 .
Mc 9,30.4. dia (door, na) . dia in Mc (29) . di' (2) . Taalgebruik in N.T. : dia (door) . Taalgebruik in Mc : dia (door) . Voorzetsel . L. per , post . Fr. par , après . Ned. na . dia in Mc (29) . di' (2) . Mc 9 (1) : Mc 9,30 .
Mc 9,30.5.
bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 9 (5) : (1) Mc
9,3 . (2) Mc
9,7 . (3) Mc
9,20 . (4) Mc
9,27 . (5) Mc
9,30 .
Mc 9,30.6.
gen. vr. enk. galilaias van de plaatsnaam galilaia (Galilea) . Taalgebruik in
het N.T. : Galilaia
(Galilea) . Taalgebruik in Mc : Galilaia
(Galilea) . Hebr. gälal (rollen, wentelen) .
Mc (7) : (1) Mc
1,9 . (2) Mc
1,16 . (3) Mc
1,28 . (4) Mc
3,7 . (5) Mc
6,21 . (6) Mc
7,31 . (7) Mc
9,30 .
Een vorm van Galilea komt in Mc in 12 verzen voor . In 11 ervan in combinatie
met een voorzetsel , niet in Mc
6,21 (de eersten van Galilea) .
Mc 9,30.4. - 6. dia tès galilaias (door Galilea) . Mc (1) : Mc 9,30 . De periode van Jezus in Galilea wordt stilaan afgesloten die begon in Mc 1,9 .
Mc 9,30.7.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
Mc 9,30.8.
ou - ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in het N.T. : ou
- ouk - ouch (niet) . Taalgebruik in Mc : ou
- ouk - ouch (niet) .
Mc 9 (11) : ou (niet) in Mc 9 (5) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,3 . (3) Mc
9,6 . (4) Mc
9,41 . (5) Mc
9,48 . ouk (niet) in Mc 9 (6) : (1) Mc
9,18 . (2) Mc
9,28 . (3) Mc
9,30 . (4) Mc
9,37 . (5) Mc
9,38 . (6) Mc
9,40 .
Mc 9,30.9.
act. ind. imperf. 3de pers. enk. èthelen (hij wilde) van het werkw.
thelô (willen) . Taalgebruik in het N.T. : thelô
(willen) . Taalgebruik in Mc : thelô
(willen) . Lat. velle . Fr. vouloir . Ned. willen .
Mc (5) : (1) Mc
3,13 . (2) Mc
6,19 . (3) Mc
6,48 . (4) Mc
7,24 . (5) Mc
9,30 .
Mc 9,30.8. - 9. ouk èthelen (hij wilde niet) . In Mc slechts in Mc 9,30 .
Mc 9,30.10.
hina (opdat) . Taalgebruik in het N.T. : hina
(opdat) . Taalgebruik in Mc : hina
(opdat) . Voegwoord van doel .
Mc (59) . Mc (5) : (1) Mc
9,9 . (2) Mc
9,12 . (3) Mc
9,18 . (4) Mc
9,22 . (5) Mc
9,30 .
Mc 9,30.9. - 10 èthelen hina (hij wilde dat) . In Mc slechts in Mc 9,30 .
Mc 9,30.11.
nom. mann. enk. tis (wie) van het vrag. , betrekk. of onbep. voornaamw.
tis . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
tis . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
tis . Ned. wie , wat ? een .
Mc (24) . Mc 9 (3) : (1) Mc
9,30 . (2) Mc
9,34 . (3) Mc
9,35 .
Mc 9,30.12.
act. con,j. aor. 3de pers. enk. gnoi van het werkw. gignôskô
(kennen, weten) . Taalgebruik in het N.T. : gignôskô
(kennen, weten) . Taalgebruik in Mc : gignôskô
(kennen, weten) .
Mc (2) : (1) Mc
5,43 . (2) Mc
9,30 .
Mc 9,30.7.
- 12. STAP VOOR STAP !
- Mc 5,43
: kai diesteilato autois polla ina mèdeis gnoi touto (en hij beval hen meermaals
dat niemand dit zou weten) . Het zwijggebod betreft het ten leven wekken van
het kind .
- Mc 9,30
: kai ouk èthelen hina tis gnoi (en hij wilde niet dat iemand het zou weten)
. Na de uitdrijving van een onreine geest uit een jongen , gaat Jezus weg uit
de streek en trekt door Galilea , maar hij wil niet dat iemand het weet .
- Mc
7,24 : oudena èthelen gnônai (hij wilde niemand kennen) .
- Mc 9,30
: kai ouk èthelen hina tis gnoi (en hij wilde niet dat iemand het zou weten)
. Na de uitdrijving van een onreine geest uit een jongen , gaat Jezus weg uit
de streek en trekt door Galilea , maar hij wil niet dat iemand het weet .
"Kwamen voorbij door Galilea" is verweven met het hele evangelie.
Het herinnert aan alles wat Jezus gezegd en gedaan heeft in Galilea (Mc 1,14-8,26)
en het anticipeert de woorden van Jezus dat hij na zijn opstanding uit de doden
zijn leerlingen zal voorgaan naar Galilea .
Het zinsdeeltje maakt duidelijk dat een tekst deel uitmaakt van een
groter geheel . Het is als bij het lezen van een roman . Je begrijpt
bepaalde onderdelen pas op het einde van het boek , als het verhaal tot ontknoping
is gekomen . Zo is het ook met een evangelie . We begrijpen pas goed het verhaal
als we het slot hebben gelezen en het is soms boeiend om het evangelie achterste
voren te lezen . Sommige bijbelgeleerden zijn van mening dat eerst het passieverhaal
zijn vorm heeft gekregen en pas later de andere gedeelten van het evangelie
. Het is als bij het meemaken van het sterven van een nabij persoon . Eerst
blijven we tot in de kleinste details stilstaan hoe het is gebeurd en pas daarna
blikken we terug op alles wat de persoon gezegd en gedaan heeft .
Marcus zelf geeft ons tips om verbanden te leggen .
Een verhaal in zijn geheel bekijken, betekent kennis maken met een hoofdpersonage, met wat het meemaakt . Naast het hoofdpersonage zijn er nevenpersonages : personages die het hoofdpersonage helpen , ondersteunen en die het tegenwerken. In het Marcusevangelie is Jezus het hoofdpersonage . Helpers zijn de leerlingen en het volk. Tegenstanders zijn de Farizeeën , schriftgeleerden, priesters, hogepriesters... en koning Herodes . De structuur van het evangelie is eenvoudig : er is een proloog (Mc 1,1-13) , een epiloog of slot (Mc 16,1-8) en een middenstuk (Mc 1,14-15,47) . Het middengedeelte omvat drie onderdelen: het optreden van Jezus in Galilea , op weg naar Jeruzalem , het gebeuren in Jeruzalem .
Mc 9,31 - Mc 9,31 : : 171. Tweede lijdensvoorspelling : Mc 9,30-32 - Mt 17,22-23 - Lc 9,43b-45 - bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -- Mc 9,30 - Mc 9,31 - Mc 9,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,31 . Het vers Mc 9,31 telt 26 (2 X 13) woorden en 149 letters . De getalwaarde van Mc 9,31 is 16346 (2 X 11 X 743) . Tweede lijdensaankondiging . Deze lijdensaankondiging bestaat uit drie elementen : overlevering , doding en opwekking / opstanding .
- aankondiging : Mc
9,31 : hoti ho huios tou anthrôpou (dat de mensenzoon) paradidotai
(wordt overgeleverd) eis cheiras anthrôpôn (in handen van mensen)
.
- vervulling : Mc
14,41 : idou paradidotai ho huios tou anthrôpou (zie wordt overgeleverd
de mensenzoon) eis tas cheiras tôn hamartôlôn (in de
handen van de zondaars) .
- Judas : Mc
14,21 : ouai de tôi anthrôpôi ekeinôi di'hou ho
huios tou anthrôpou (wee echter die mens door wie de mensenzoon) paradidotai
(wordt overgeleverd) .
Mc 9,31.1.
act. ind. imperf. 3de pers. enk. edidasken (hij onderrichtte) van het werkw.
didaskô (onderrichten, leren) . Taalgebruik in N.T. : didaskô
(leren) . Taalgebruik in Mc : didaskô
(leren) . Auto-didact : iemand die door zelfstudie kennis (lering) heeft
verworven . Didactiek : leer van het onderrichten .
Mc (6) : (1) Mc
1,21 . (2) Mc
2,13 . (3) Mc
4,2 . (4) Mc
9,31 . (5) Mc
10,1 . (6) Mc
11,17 .
Mc 9,31.2.
gar (want) . Taalgebruik in het N.T. : gar
(want) . Taalgebruik in Mc : gar
(want) . Redengevend voegwoord . Hebr. kî . Lat. enim . Fr. car .
Ned. : want .
Mc (63) . Mc (7) : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,31 . (3) Mc
9,34 . (4) Mc
9,39 . (5) Mc
9,40 . (6) Mc
9,41 . (7) Mc
9,49 .
Mc 9,31.3.
bep. lidw. acc. mann. mv. tous (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 9 (6) : (1) Mc
9,14 . (2) Mc
9,18 . (3) Mc
9,26 . (4) Mc
9,31 . (5) Mc
9,35 . (6) Mc
9,45 .
Mc 9,31.4.
acc. mann. mv. mathètas (leerlingen) . van het zelfst. naamw. mathètès
(leerling) . Taalgebruik in het N.T. : mathètès
(leerling) . Taalgebruik in Mc : mathètès
(leerling) . Bij Mc niet in het enk.
Mc (7) : (1) Mc
6,45 . (2) Mc
8,1 . (3) Mc
8,27 . (4) Mc
8,33 . (5) Mc
9,14 . (6) Mc
9,31 . (7) Mc
12,43 .
Mc 9,31.5.
pers. voornaamw. gen. mann. enk. autou (van hem) van het pers. voornaamw. autos
. Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc 9 (9) : (1) Mc
9,3 . (2) Mc
9,7 . (3) Mc
9,21 . (4) Mc
9,25 . (5) Mc
9,27 . (6) Mc
9,28 . (7) Mc
9,31 . (8) Mc
9,41 . (9) Mc
9,42 .
Mc 9,31.3. - 5. tous mathètas autou (zijn leerlingen) . Mc (5 / 7) . Niet in (1) Mc 8,1 . (2) Mc 9,14 .
Mc 9,31.1. 3. - 5. edidasken (of een vorm van didaskô = leren) ... tous mathètas autou (hij onderrichtte ... zijn leerlingen) . In Mc slechts in Mc 9,31 .
Mc 9,31.6.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
Mc 9,31.7.
act. ind. imperf. 3de pers. enk. elegen (hij zei) van het werkw. legô
(zeggen) . Taalgebruik in Mc : legô
(zeggen) . Taalgebruik in het N.T. : legô
(zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen
/ lec-tuur ; les , Fr. leçon .
Mc (31) . Mc 9 (3) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,24 . (3) Mc
9,31 .
Een vorm van legô (zeggen) in Mc 9 (11) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,5 . (3) Mc
9,11 . (4) Mc
9,13 . (5) Mc
9,19 . (6) Mc
9,24 . (7) Mc
9,25 . (8) Mc
9,26 . (9) Mc
9,31 . (10) Mc
9,35 . (11) Mc
9,41 .
Mc 9,31.8.
pers. voornaamw. dat. mann. en onz. mv. autois (aan hen) . Taalgebruik in het
N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (117) . Mc 9 (10) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,4 . (3) Mc
9,7 . (4) Mc
9,9 . (5) Mc
9,12 . (6) Mc
9,19 . (7) Mc
9,29 . (8) Mc
9,31 . (9) Mc
9,35 . (10) Mc
9,36 .
Mc 9,31.6. - 8. kai elegen autois (en hij zei hen) . Mc (14) : (1) Mc 2,27 . (2) Mc 3,23 . (3) Mc 4,2 . (4) Mc 4,11 . (5) Mc 4,21 . (6) Mc 4,24 . (7) Mc 6,4 . (8) Mc 6,10 . (9) Mc 7,9 . (10) Mc 7,14 . (11) Mc 8,21 . (12) Mc 9,1 . (13) Mc 9,31 . (14) Mc 11,17 .
Mc 9,31.1.
- 8.
- Mc 4,2
: kai edidasken autous en parabolais polla kai elegen autois en tè didachè autou
(hij onderrichtte hen in parabels en hij zei hen in zijn onderricht) .
- Mc 9,31
: edidasken gar tous mathètas autou kai elegen autois (want hij onderrichtte
zijn leerlingen en hij zei hen) .
- Mc 11,17
: kai edidasken kai elegen autois (en hij onderrichtte en hij zei hen) .
Mc 9,31.9.
hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in het N.T. : hoti
(dat, omdat) . Taalgebruik in Mc : hoti
(dat, omdat) .
Mc (92) . Mc 9 (9) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,11 . (3) Mc
9,13 . (4) Mc
9,25 . (5) Mc
9,26 . (6) Mc
9,28 . (7) Mc
9,31 . (8) Mc
9,38 . (9) Mc
9,41 .
Mc 9,31.8. - 9. Een vorm van legô (zeggen) in Mc 9 (10) , gevolgd door hoti (dat) (9) , dat het citaat inleidt . Mc 9 (5 ; 5 / 10 en 5 / 9) : (1) Mc 9,1 . (2) Mc 9,11 . (3) Mc 9,13 . (4) Mc 9,26 . (5) Mc 9,31 .
Mc 9,31.10.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de) . bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T.
: bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (219) . Mc 9 (18) : (1) Mc
9,2 . (2) Mc
9,5 . (3) Mc
9,7 . (4) Mc
9,9 . (5) Mc
9,12 . (6) Mc
9,15 . (7) Mc
9,19 . (8) Mc
9,21 . (9) Mc
9,23 . (10) Mc
9,24 . (11) Mc
9,25 . (12) Mc
9,27 . (13) Mc
9,31 . (14) Mc
9,38 . (15) Mc
9,39 . (16) Mc
9,45 . (17) Mc
9,47 . (18) Mc
9,48 .
Mc 9,31.11.
nom. mann. enk. huios van het zelfst. naamw. huios (zoon) . Taalgebruik in het
N.T. : huios
(zoon) . Taalgebruik in Mc : huios
(zoon) . Hebr. ben . Lat. filius . Fr. fils .
Mc (19) . Mc 9 : (1) Mc
9,7 . (2) Mc
9,9 ** . (3) Mc
9,31 ** . (** een vorm van ho huios tou anthrôpou (de mensenzoon)
.
Mc 9,31.12.
bep. lidw. nom. gen. enk. tou (de) . bepaald lidwoord . Taalgebruik in het N.T.
: bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
(116) . Mc 9 (7) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,9 . (3) Mc
9,12 . (4) Mc
9,17 . (5) Mc
9,24 . (6) Mc
9,31 . (7) Mc
9,47 .
Mc 9,31.13.
gen. mann. enk. anthrôpou (mens) van het zelfst. naamw. anthrôpos
(mens) . Taalgebruik in het N.T. : anthrôpos
(mens) . Taalgebruik in Mc : anthrôpos
(mens) .
Mc (15) : (1) Mc
2,10 ** . (2) Mc
2,28 **. (3) Mc
5,8 . (4) Mc
7,15 . (5) Mc
7,20 . (6) Mc
8,31** . (7) Mc
8,38 ** . (8) Mc
9,9 ** . (9) Mc
9,12 **. (10) Mc
9,31 ** . (11) Mc
10,33 ** . (12) Mc
10,45 ** . (13) Mc
13,26 **. (14) Mc
14,21 **. (15) Mc
14,41 **.
Mc 9,31.10. - 13. ho huios tou anthrôpou (de mensenzoon) in Mc (9 / 19) : (1) Mc 2,10 ** . (2) Mc 2,28 **. (3) Mc 8,38 ** . (4) Mc 9,9 ** . (5) Mc 9,31 ** . (6) Mc 10,33 ** . (7) Mc 10,45 ** . (8) Mc 14,21 ** . (9) Mc 14,41 ** .
Mc 9,31.14. pass. ind. praes. 3de pers. enk. paradidotai (hij wordt overgeleverd) van het werkw. paradidômi (overleveren) . Taalgebruik in het N.T. : paradidômi (overleveren) . Taalgebruik in Mc : paradidômi (overleveren) . Lat. tradere (trans -dare) . Fr. trahir . Ned. overleveren , overgeven . Hebr. mâsar . Bij (Gr. para) langs , naast wordt verondersteld dat er nog iets / iemand anders is . Om die tweeheid beter uit te drukken kan men ook spreken over : tegenover , aan de andere zijde . Zo kan para-didômi betekenen : geven aan de tegenovergestelde , de andere , de tegenstander en in negatieve zin kan het over-leveren betekenen . Mc (3) : (1) Mc 9,31 . (2) Mc 14,21 . (3) Mc 14,41 .
Mc 9,31.15.
eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis
(naar) . Taalgebruik in Mc : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach .
Mc 9 (11) : (1) Mc
9,2 . (2) Mc
9,17 . (3) Mc
9,22 . (4) Mc
9,25 . (5) Mc
9,28 . (6) Mc
9,31 . (7) Mc
9,33 . (8) Mc
9,42 . (9) Mc
9,43 . (10) Mc
9,45 . (11) Mc
9,47 .
Mc 9,31.16.
acc.vr. mv. cheiras (handen) van het zelfst. naamw. cheir (hand) . Taalgebruik
in het N.T. : cheir
(hand) . Taalgebruik in Mc : cheir
(hand) .
Mc 5 (11) : (1) Mc
5,23 . (2) Mc
6,5 . (3) Mc
7,3 . (4) Mc
8,23 . (5) Mc
8,25 . (6) Mc
9,31 . (7) Mc
9,43 . (8) Mc
10,16 . (9) Mc
14,41 . (10) Mc
14,46 . (11) Mc
16,18 .
Mc 9,31.17.
gen. mann. mv. anthrôpôn (van mensen) van het zelfst. naamw.
anthrôpos (mens) . Taalgebruik in het N.T. : anthrôpos
(mens) . Taalgebruik in Mc : anthrôpos
(mens) .
Mc (11) : (1) Mc
1,17 . (2) Mc
3,28 . (3) Mc
7,7 . (4) Mc
7,8 . (5) Mc
7,21 . (6) Mc
8,33 . (7) Mc
9,31 . (8) Mc
11,2 . (9) Mc
11,30 . (10) Mc
11,32 . (11) Mc
12,14 .
Mc 9,31.18.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
Mc 9,31.19.
act. ind. fut. 3de pers. mv. apoktenousin (zij zullen doden) van het werkw.
apokteinô (doden) . Taalgebruik in het N.T. : apokteinô
(doden, vermoorden) . Taalgebruik in Mc : apokteinô
(doden, vermoorden) . Gr. kteinô (doden, vermoorden) . Lat. occidere
< ob-cadere (tegenslaan, doodslaan) . Fr. tuer . Ned. doden . Duits : töten
. Hebr. mûth - môth . Fr. mourir (Lat. mori) . mort (Lat. mors ,
mortis) .
Mc (2) : (1) Mc
9,31 . (2) Mc
10,34 .
Mc 9,31.20.
pers. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (146) . Mc 9 (16) : (1) Mc
9,11 . (2) Mc
9,13 . (3) Mc
9,15 . (4) Mc
9,18 . (5) Mc
9,19 . (6) Mc
9,20 . (7) Mc
9,22 . (8) Mc
9,25 . (9) Mc
9,27 . (10) Mc
9,29 . (11) Mc
9,31 . (12) Mc
9,32 . (13) Mc
9,38 . (14) Mc
9,39 . (15) Mc
9,45 . (16) Mc
9,47 .
Mc 9,31.21.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
Mc 9,31.22. pass. part. aor. nom. mann. enk apoktantheis (gedood) van het werkw. apokteinô (doden) . Taalgebruik in het N.T. : apokteinô (doden, vermoorden) . Taalgebruik in Mc : apokteinô (doden, vermoorden) . Gr. kteinô (doden, vermoorden) . Lat. occidere < ob-cadere (tegenslaan, doodslaan) . Fr. tuer . Ned. doden . Duits : töten . Hebr. mûth - môth . Fr. mourir (Lat. mori) . mort (Lat. mors , mortis) . Mc (1) : Mc 9,31 .
Mc 9,31.23.
meta (met , na) . Taalgebruik in het N.T. : meta
(na , met) . Taalgebruik in Mc : meta
(na , met) . Voorzetsel . Hebr. `im .
- Lat. cum . Ned. met (Gr. me - ta = met die dingen) . D. mit . E. with . Fr.
avec (< apud hoc : met dat) .
- Lat. post-quam . Ned. na-dat . D. nachdem . Fr. après (< ad pressum
= tot ge-perst , opeengeperst ; primere , pressum : persen ) . E. after .
Mc (34) . Mc 9 (2) : (1) Mc
9,2 . (2) Mc
9,31 .
Mc 9,31.24.
treis (drie) . telwoord . Taalgebruik in het N.T. : telwoorden
. Taalgebruik in Mc : telwoorden
.
Mc (5) : (1) Mc
8,2 . (2) Mc
8,31 . (3) Mc
9,5 . (4) Mc
9,31 . (5) Mc
10,34 .
Mc 9,31.25. gen. vr. enk. + acc. vr. mv hèmeras (dagen) van het zelfst. naamw. hèmera (dag) . Taalgebruik in het N.T. : hèmera (dag) . Taalgebruik in Mc : hèmera (dag) . Mc (11) : (1) Mc 1,13 . (2) Mc 5,5 . (3) Mc 6,21 . (4) Mc 8,31 . (5) Mc 9,2 . (6) Mc 9,31 . (7) Mc 10,34 . (8) Mc 13,20 . (9) Mc 13,32 . (10) Mc 14,1 . (11) Mc 14,25 .
Mc 9,31.26. ind. fut. 3de pers. enk. anastèsetai (hij zal opstaan) van het werkw. anistèmi (opstaan) . Taalgebruik in het N.T. : anistèmi (opstaan) . Taalgebruik in Mc : anistèmi (opstaan) . Mc (2) : (1) Mc 9,31 . (2) Mc 10,34 .
Mc 9,32 - Mc 9,32 : : 171. Tweede lijdensvoorspelling : Mc 9,30-32 - Mt 17,22-23 - Lc 9,43b-45 - bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -- Mc 9,30 - Mc 9,31 - Mc 9,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,32 . Het vers Mc 9,32 telt 9 (3 X 3) woorden en 44 (2 X 2 X 11) letters . De getalwaarde van Mc 9,32 is 5087 .
Mc 9,32.1.
bep. lidw. nom. mann. mv. hoi (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 9 (4) : (1) Mc
9,11 . (2) Mc
9,28 . (3) Mc
9,32 . (4) Mc
9,34 .
Mc 9,32.2.
de (echter) . Taalgebruik in het N.T. : de
(echter) . Taalgebruik in Mc : de
(echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden .
Mc 9 (10) : (1) Mc
9,12 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,21 . (4) Mc
9,23 . (5) Mc
9,25 . (6) Mc
9,27 . (7) Mc
9,32 . (8) Mc
9,34 . (9) Mc
9,39 . (10) Mc
9,50 .
Mc 9,32.1. - 2. hoi de (zij echter) . Mc () . Mc 9 (2) : (5) Mc 9,32 . (6) Mc 9,34 .
Mc 9,32.3. act. ind. imperf. 3de pers. mv. ègnooun van het werkw. agnoeô (ontkennen) . Taalgebruik in het N.T. : agnoeô (ontkennen) . Taalgebruik in Mc : agnoeô (ontkennen) . Mc (1) : Mc 9,32 . Een vorm van agnoeô (ontkennen) in Mc slechts in 1 vers : Mc 9,32 .
Jezus wilde niet dat iemand zou weten dat hij op weg naar Jeruzalem door Galilea
trok . Hij vreest wellicht dat hij nooit in Jeruzalem zal geraken omdat hij
vroegtijdig zal worden opgepakt . Er dreigt ook gevaar van binnenuit , want
er is reeds vermeld (Mc 3,19) dat Judas , één van de twaalf ,
hem zal overleveren. Met dat dreigend gevaar hangen verschillende themata samen
: het zwijggebod , het spreken in parabels .
In het Marcusevangelie is er sprake van wat men noemt het "messiasgeheim"
. Hiermee bedoelt men dat in dit evangelie Jezus zijn messiasschap tracht geheim
te houden . Daarom geeft hij aan mensen die zijn ware identiteit kennen , de
opdracht het stil te houden .
Mc 9,32.4.
bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. to (het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 9 (9) : (1) Mc
9,10 . (2) Mc
9,20 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,25 . (5) Mc
9,29 . (6) Mc
9,32 . (7) Mc
9,43 . (8) Mc
9,48 . (9) Mc
9,50 .
Mc 9,32.5.
acc. onz. enk. rèma (woord, uitspraak) . Taalgebruik in het N.T. : rèma
(woord, uitspraak) . Taalgebruik in Mc : rèma
(woord, uitspraak) .
Mc (2) : (1) Mc
9,32 . (2) Mc
14,72 . In Mc
9,32 ontkennen de leerlingen het woord van Jezus over zijn lijden , dood
en verrijzenis (tweede lijdensvoorzegging) . In Mc
14,72 herinnert Petrus zich bij het hanengekraai het woord dat Jezus tot
hem sprak . Petrus had in Mc
14,71 gezegd : ik ken die mens niet waarover je spreekt .
Mc 9,32.6.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
Mc 9,32.7.
ind. imperf. 3de pers. mv. efobounto (zij vreesden) van het werkw. fobeomai
(vrezen) . Taalgebruik in het N.T. : fobeomai
(vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in Mc : fobeomai
(vrezen, door fobieën bevangen worden) .
Mc (5) : (1) Mc
9,32 . (2) Mc
10,32 . (3) Mc
11,18 . (4) Mc
11,32 . (5) Mc
16,8 .
Mc 9,32.8.
pers. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (146) . Mc 9 (16) : (1) Mc
9,11 . (2) Mc
9,13 . (3) Mc
9,15 . (4) Mc
9,18 . (5) Mc
9,19 . (6) Mc
9,20 . (7) Mc
9,22 . (8) Mc
9,25 . (9) Mc
9,27 . (10) Mc
9,29 . (11) Mc
9,31 . (12) Mc
9,32 . (13) Mc
9,38 . (14) Mc
9,39 . (15) Mc
9,45 . (16) Mc
9,47 .
173. De grootste in het Rijk Gods : Mc 9,33-37 - Mc 9,33-37 - Mt 18,1-5 - Lc 9,46-48 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -- Mc 9,33 - Mc 9,34 - Mc 9,35 - Mc 9,36 - Mc 9,37 -
De tekst geeft aan :
- een plaatsverandering : zij gingen naar Kafarnaüm (Mc 9,33a) ,
- de vraag van Jezus waarover zij onderweg hebben gediscussieerd (Mc 9,33b)
,
- het stilzwijgen van de leerlingen en de reden ervan nl. de discussie ging
erover wie de grootste is (Mc 9,34) ,
- het antwoord van Jezus : indien iemand de grootste wil zijn ... (Mc 9,35)
,
- het plaatsen van een kind in het midden door Jezus (Mc 9,36) ,
- een woord van Jezus : wie één van deze kinderen... (Mc 9,37)
.
In Mc 9,33a (de plaatsverandering) zijn Jezus en de leerlingen onderwerp . In
Mc 9,33b , Mc 9,35-36 is Jezus onderwerp .
Mc 9,33b | Mc 9,34 | Mc 9,35a | Mc 9,35b | Mc 9,36a | Mc 9,36b |
Kai (en) en tiji oikiai genomenos (en in huis gekomen zijnde) | kai kathisas (en zich neergezet hebbende) | kai (en) | kai laboon paidion (en genomen hebbende een kind) | kai enagkalisamenos auto(en het omarmd hebbende) | |
epijroota (vroeg hij) | hoi de esioopoon (zij echter zwegen) | efoonijsen (riep hij) | legei (zegt) | estijsen auto en mesooi atoon (plaatste het in hun midden) | eipen (zei hij) |
autous (hen) | tous doodeka (de twaalf) | autois (aan hen) | autois (aan hen) | ||
ti (wat - waarover) | pros allijlous gar dielechthijsan (want onder elkaar hadden zij gediscussieerd) | ||||
en tiji hodooi (onderweg) | en tiji hodooi (onderweg) | ||||
dielogizesthe (jullie hebben gediscussieerd) |
Mc 9,33 - Mc 9,33 : 173. De grootste in het Rijk Gods : Mc 9,33-37 - Mt 18,1-5 - Lc 9,46-48 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -- Mc 9,33 - Mc 9,34 - Mc 9,35 - Mc 9,36 - Mc 9,37 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,33 . Het vers Mc 9,33 telt 18 (2 X 3 X 3) woorden en 91 letters . De getalwaarde van Mc 9,33 is 8549 (83 X 103) .
Mc 9,33. Καὶ ἦλθον εἰς Καφαρναούμ. καὶ ἐν τῇ οἰκίᾳ γενόμενος ἐπηρώτα αὐτούς, Τί ἐν τῇ ὁδῷ διελογίζεσθε;
Vertaling: En zij gingen naar Kafarnaüm. En in het huis gekomen ondervraagt hij hen: Waarover discussieerden jullie onderweg?
καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἦλθον (= èlthon: zij kwamen; wkw act ind aor 3de pers mv van het wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden) εἰς (= eis: naar; vz van plaats) Καφαρναούμ (= kafarnaoum: Kafarnaüm; eigennaam; këfar nahum: dorp van troost). καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd) τῇ (= tè(i); bep lidw dat vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) οἰκίᾳ (= oikia(i): huis; zn dat vr enk van het zn οικια = oikia: huis) γενόμενος (= genomenos: geworden; wkw med part aor nom mann enk van het wkw γινομαι = ginomai: gebeuren - stam ge-) ἐπηρώτα (= epèrôta: hij ondervroeg; wkw act ind imperf 3de pers enk van het wkw επερωταω = eperôtaô: 'op'-vragen, 'onder'-vragen, bijvragen. Fr.: inter-roger) αὐτούς (= autous: hen; pers vnw 3de pers acc mann mv van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het), Τί (= wat? vrag vnw acc onz enk van het vrag vnw τις = tis: wie? τι = ti: wat; de Nederlandse w in plaats van de Griekse t) ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd) τῇ (= tè(i); bep lidw dat vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) ὁδῷ (= hodô: 'onder'weg; zn dat vr enk van het zn ὁδὸς = hodos: weg) διελογίζεσθε (= dielogidzesthe: jullie discussieerden; med ind imperf 2de pers mv van het wkw διαλογιζομαι = dialogizomai: uiteenzetten, discussiëren);
Mc 9,33.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Van de 28 verzen in Mc 2 niet in 2 verzen : (1) Mc 2,7 . (2) Mc 2,10 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . D. : und . E. : and . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et
Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
2. ind. aor. 1ste p. enk. + 3de p. mv. èlthon (ik ging of zij gingen)
van het werkw. erchomai (gaan,
komen) . Taalgebruik in het N.T. : erchomai
(gaan, komen) . Taalgebruik in Mc. : erchomai
(gaan, komen) . .
Mc (9) : (1) Mc
1,29 . (2) Mc
5,1 . (3) Mc
6,53 . (4) Mc
9,33 . (5) Mc
14,16 . ('6') Mc
2,17 (1ste pers.) ; ('7') Mc
3,8 . ('8') Mc
5,14 . ('9') Mc
6,29 . In 1 vers staat de 1ste persoon (Mc
2,17) , in de andere verzen staat de 3de persoon meervoud .
Mc 9,33.3. εἰς (= eis: naar; vz van plaats). Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . Mc 9 (11) : (1) Mc 9,2 . (2) Mc 9,17 . (3) Mc 9,22 . (4) Mc 9,25 . (5) Mc 9,28 . (6) Mc 9,31 . (7) Mc 9,33 . (8) Mc 9,42 . (9) Mc 9,43 . (10) Mc 9,45 . (11) Mc 9,47 .
eis (naar) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
6930 | 5336 | 1594 | 215 | 151 | 210 | 181 | 260 | 504 | 73 | 576 | 757 | 427 | 77 | 13 | 5 | 6 | 8 | 11 | 14 | 9 | 10 | 11 | 13 | 8 | 7 | 8 | 20 | 3 | 5 |
- Ned. : naar . D. : nach . E. : for . Fr. : vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Grieks : εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Lat. : in / ad .
2. - 3. In 5 verzen gaan Jezus en zijn leerlingen naar een bepaalde plaats
: èlthon (zij gingen) + eis (naar : voorzetsel van plaats) + plaatsbepaling
.
(1) Mc
1,29 (èlthon eis tèn oikian... = zij gingen naar het huis
van de schoonmoeder van Simon) .
(2) Mc
5,1 (kai èlthon eis to peran tès thalassès = zij gingen
naar de overzijde van het meer) .
(3) Mc
6,53 (èlthon eis Gennèsaret = zij gingen naar Gennesaret)
.
(4) Mc
9,33 (kai èlthon eis Kafarnaoum = zij gingen naar Kafarnaüm)
.
(5) Mc
14,16 (kai èlthon eis tèn polin = zij gingen naar de stad)
.
Mc 9,33.4. καφαρναυμ (= kafarnaoum: Kafarnaüm; eigennaam; këfar nahum: dorp van troost). Taalgebruik in het NT : kafarnaoum (Kafarnaüm) . Taalgebruik in Mc : kafarnaoum (Kafarnaüm) . Mc (3) : (1) Mc 1,21 . (2) Mc 2,1 . (3) Mc 9,33 .
Kafarnaoum (Kafarnaüm) | bijbel | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | syn. | ev. |
16 | 16 | 4 : (1) Mt 4,13 . (2) Mt 8,5 . (3) Mt 11,23 . (4) Mt 17,24 . | 3 : (1) Mc 1,21 . (2) Mc 2,1 . (3) Mc 9,33 . | 4 : (1) Lc 4,23 . (2) Lc 4,31 . (3) Lc 7,1 . (4) Lc 10,15 . | 5 : (1) Joh 2,12 . (2) Joh 4,46 . (3) Joh 6,17 . (4) Joh 6,24 . (5) Joh 6,59 . | 11 : (1) Mt 4,13 // Mc 1,21 // Lc 4,31 . (2) Mt 11,23 // Lc 10,15 . | 16 : (1) Mt 8,5 // Mc 2,1 // Lc 7,1 // Joh 4,46 . | |
12 : eis kafarnaoum | 3 . niet in Mt 11,23 . | 3 . | 3 . Lc 4,23 eis tèn kafarnaoum . niet in Lc 10,15 . | 3 . en kafarnaoum in (1) Joh 4,46 . (2) Joh 6,59 . | niet in : (1) Mt 11,23 // Lc 10,15 . |
- Hebreeuws : כָּפַר = kâphar (vergeven, vergiffenis krijgen) . Taalgebruik in Tenakh : kâphar (vergeven, vergiffenis krijgen) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , pe = 17 of 80 , resj = 20 of 200 ; totaal : 48 (2² X 2² X 3) OF 300 (2² X 5² X 3) . Structuur : 2 - 8 - 2 . De som van de elementen is telkens 3 .
- כֹּפֶר = kophèr (losgeld, zoengeld) . Zie het werkw. כָּפַר = kâphar (vergeven, vergiffenis krijgen) . Taalgebruik in Tenakh : kâphar (vergeven, vergiffenis krijgen) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , pe = 17 of 80 , resj = 20 of 200 ; totaal : 48 (2² X 2² X 3) OF 300 (2² X 5² X 3) . Structuur : 2 - 8 - 2 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (7) : (1) Ex 21,30 . (2) Ex 30,12 . (3) 1 S 6,18 . (4) Job
36,18 . (5) Spr 6,35 . (6) Spr 13,8 . (7) Spr 21,18 .
- נָחַם = nâcham (berouw,
verdriet, medelijden hebben, zich troosten) . Taalgebruik in Tenakh : nâcham
(berouw, verdriet, medelijden hebben, zich troosten) . Getalwaarde : nun
= 14 of 50 , chet = 8 , mem = 13 of 40 : totaal : 35 (5 X 7) OF 98 (2 X 7²)
. Structuur : 5 - 8 - 4 . De som van de elementen is telkens 8 .
Mc 9,33.3. - 4. εις καφαρναυμ = eis Kafarnaoum (naar Kafarnaüm) . NT (12/16) . Mc (3) : (1) Mc 1,21 . (2) Mc 2,1 . (3) Mc 9,33 .
και εισελθων παλιν εις καφαρναυμ = kai eiselthôn palin eis Kafarnaoum: en binnengegaan opnieuw in Kafarnaüm. In Mc
2,1 verwijst palin eis Kafarnaoum (opnieuw naar Kafarnaüm) naar Mc
1,21 .
- Kafarnaoum (Kafarnaüm) komt in Mc slechts in verbinding met het voorzetsel
εις = eis (naar) voor . Het staat telkens aan het begin van een nieuwe pericope .
Aan het voorzetsel εις = eis (naar) gaat een werkwoord van beweging vooraf , in twee
verzen een werkwoord met het voorvoegsel εισ- = eis (naar) . De zinnen beginnen telkens
met het voegwoord και = kai (en) .
In Mc
1,21 begint het optreden van Jezus in Galilea , in Mc
9,33 wordt de periode van Galilea afgesloten . Mc 9,33-50 is de laatste
pericope . In Mc 10,1 vertrekt Jezus en gaat naar het gebied van Judea . In Mc 2,1 verwijst παλιν εις καφαρναυμ = palin eis Kafarnaoum (opnieuw naar Kafarnaüm) naar Mc
1,21 .
- Mc 1,21 . και εισπορευονται εις καφαρναυμ = kai eisporeuontai eis Kafarnaoum (en zij begeven zich op weg naar Kafarnaüm)
.
- Mc 2,1 . και εισελθων παλιν εις καφαρναυμ = kai eiselthôn palin eis Kafarnaoum (en binnengegaan opnieuw in Kafarnaüm)
.
- Mc 9,33 . και ἦλθον εις καφαρναυμ = kai èlthon eis Kafarnaoum (en zij gingen naar Kafarnaüm) .
STAP VOOR STAP!
Mc
9,33.5. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
Mc 9,33.6. ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd). Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Mc 9 (9) : (1) Mc 9,1 . (2) Mc 9,29 . (3) Mc 9,33 . (4) Mc 9,34 . (5) Mc 9,36 . (6) Mc 9,37 . (7) Mc 9,38 . (8) Mc 9,41 . (9) Mc 9,50 .
en (in) . | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
119 | 13 | 7 | 2 | 13 | 9 | 12 | 5 | 9 | 7 | 10 | 9 | 7 | 7 | 5 | 4 | 11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Ned. : in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : dans . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Hebreeuws : בְּ = bë . Lat. :
Mc 9,33.7. ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd). Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Mc (55) .Mc 9 (9) : (1) Mc 9,1 . (2) Mc 9,29 . (3) Mc 9,33 . (4) Mc 9,34 . (5) Mc 9,36 . (6) Mc 9,37 . (7) Mc 9,38 . (8) Mc 9,41 . (9) Mc 9,50 .
en (in) . | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
119 | 13 | 7 | 2 | 13 | 9 | 12 | 5 | 9 | 7 | 10 | 9 | 7 | 7 | 5 | 4 | 11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Ned. : in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : dans . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Hebreeuws : בְּ = bë . Lat. :
bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) . bepaald lidwoord .
Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (55) . Mc 9 (3) : (1) Mc
9,24 . (2) Mc
9,33 . (3) Mc
9,34 .
Mc
9,33.8. nom. + dat. vr. enk. oikia(i) (huis) van het zelfst. naamw.
oikia (huis) . Taalgebruik in het N.T. : oikia
(huis) . Taalgebruik in Mc : oikia
(huis) . Hebr. bêth . Lat. domus . Fr. la maison ( mansus - manere
: blijven , verblijven ) . Ned. huis. E. house . D. Haus .
Mc (5) : (1) Mc
2,15 . (2) Mc
3,25 (nom.) . (3) Mc
6,4 . (4) Mc
9,33 . (5) Mc
14,3 .
Mc 9,33.6. - 8. In 4 / 5 : ἐν τῇ οἰκίᾳ = en tè(i) oikia(i) = in het huis : (1) Mc 2,15 . (2) Mc 6,4 . (3) Mc 9,33 . (4) Mc 14,3 .
Mc 9,33.9. γενόμενος (= genomenos: geworden; wkw med part aor nom mann enk van het wkw γινομαι = ginomai: gebeuren - stam ge-). Taalgebruik in het N.T. : ginomai (worden) . Taalgebruik in Mc : ginomai (worden) . Mc (2) : (1) Mc 6,26 . (2) Mc 9,33 .
Mc 9,33.6.
- 9. STAP VOOR STAP !
- Mc 2,1: ὅτι ἐν οἴκῳ ἐστίν = hoti en oikô(i) estin: dat hij in huis is.
- Mc 9,33: ἐν τῇ οἰκίᾳ γενόμενος = en tè(i) oikia(i) genomenos: nadat hij in het huis was.
- ἐν τῇ οἰκίᾳ = en tèi oikiai (thuis) (Mc
9,33) link met ekeithen (vanaf hier) (Mc
10,1) .
Mc 9,33.10.
ἐπηρώτα (= epèrôta: hij ondervroeg; wkw act ind imperf 3de pers enk van het wkw επερωταω = eperôtaô: 'op'-vragen, 'onder'-vragen, bijvragen. Fr.: inter-roger). Taalgebruik in het N.T. : eperotaô
(epi - erôtaô) . Taalgebruik in Mc : eperotaô
(epi - erôtaô) .
Mc (9) : (1) Mc
5,9 . (2) Mc
8,23 . (3) Mc
8,27 . (4) Mc
8,29 . (5) Mc
9,33 . (6) Mc
10,17. (7) Mc
13,3 . (8) Mc
14,61 . (9) Mc
15,4 . Een vorm van eperôtaô in Mc (25) .
11. pers. voornaamw. acc. mann. mv. autous (hen) . Taalgebruik in het N.T.
: voornaamwoord
autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos .
Mc (40) . Mc (4) : (1) Mc
9,2 . (2) Mc
9,14 . (3) Mc
9,16 . (4) Mc
9,33 .
10. - 11. epèrôta (hij ondervroeg) autous (hen) . Mc (2) : (1) Mc 8,5 (sommige lezingen : èrôta = hij vroeg) . (2) Mc 9,33 .
Mc 9,33.13. ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd). Taalgebruik in het NT : en (in) . Taalgebruik in de LXX: en (in) . Taalgebruik in Mc : en (in) . Mc (55) . Mc 9 (9) : (1) Mc 9,1 . (2) Mc 9,29 . (3) Mc 9,33 . (4) Mc 9,34 . (5) Mc 9,36 . (6) Mc 9,37 . (7) Mc 9,38 . (8) Mc 9,41 . (9) Mc 9,50 .
en (in) . | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
119 | 13 | 7 | 2 | 13 | 9 | 12 | 5 | 9 | 7 | 10 | 9 | 7 | 7 | 5 | 4 | 11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- Ned. : in . Arabisch : فِي = fi (in) . Taalgebruik in de Qoran : fi . D. : in . E. : in . Fr. : dans . Grieks : εν = en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Hebreeuws : בְּ = bë . La
Mc 9,33.14.
bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) . bepaald lidwoord . Taalgebruik
in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (55) . Mc 9 (3) : (1) Mc
9,24 . (2) Mc
9,33 . (3) Mc
9,34 .
Mc 9,33.15.
dat. vr. enk. hodô(i) van het zelfst. naamw. hodos (weg) . Taalgebruik
in het N.T. : hodos
(weg) . Taalgebruik in Mc : hodos
(weg) .
Mc (6) : (1) Mc
8,3 . (2) Mc
8,27 . (3) Mc
9,33 . (4) Mc
9,34 . (5) Mc
10,32 . (6) Mc
10,52 .
Mc 9,33.13. - 15. en tè(i) hodô(i) : op de weg . Telkens de dat. vr. enk. hodô(i) (weg) wordt gebruikt , is het in deze formule :
12. 15. ti ... logizesthe (wat overleggen jullie) . Mc (2) : (1) Mc 2,8 . (2) Mc 9,33 . διελογίζεσθε (= dielogidzesthe: jullie discussieerden; med ind imperf 2de pers mv van het wkw διαλογιζομαι = dialogizomai: uiteenzetten, discussiëren)
Mc 9,34 - Mc 9,34 : 173. De grootste in het Rijk Gods : Mc 9,33-37 - Mt 18,1-5 - Lc 9,46-48 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -- Mc 9,33 - Mc 9,34 - Mc 9,35 - Mc 9,36 - Mc 9,37 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,34 .
Mc 9,34.1.
bep. lidw. nom. mann. mv. hoi (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 9 (4) : (1) Mc
9,11 . (2) Mc
9,28 . (3) Mc
9,32 . (4) Mc
9,34 .
Mc 9,34.2.
de (echter) . Taalgebruik in het N.T. : de
(echter) . Taalgebruik in Mc : de
(echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden .
Mc 9 (10) : (1) Mc
9,12 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,21 . (4) Mc
9,23 . (5) Mc
9,25 . (6) Mc
9,27 . (7) Mc
9,32 . (8) Mc
9,34 . (9) Mc
9,39 . (10) Mc
9,50 .
1. - 3. oi de esiôpôn (zij echter zwegen) . Mc (2) : (1) Mc 3,4 . (2) Mc 9,34 .
Mc 9,34.6.
gar (want) . Taalgebruik in het N.T. : gar
(want) . Taalgebruik in Mc : gar
(want) . Redengevend voegwoord . Hebr. kî . Lat. enim . Fr. car .
Ned. : want .
Mc (63) . Mc (7) : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,31 . (3) Mc
9,34 . (4) Mc
9,39 . (5) Mc
9,40 . (6) Mc
9,41 . (7) Mc
9,49 .
4. - 7. een vorm van dialogizomai (discussiëren) met pros allèlous (met elkaar) in Mc (2) : (1) Mc 4,41 . (2) Mc 9,34 .
Mc 9,34.8.
en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans . Voorzetsel .
Mc 9 (9) : (1) Mc
9,1 . (2) Mc
9,29 . (3) Mc
9,33 . (4) Mc
9,34 . (5) Mc
9,36 . (6) Mc
9,37 . (7) Mc
9,38 . (8) Mc
9,41 . (9) Mc
9,50 .
Mc 9,34.9.
bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de) . bepaald lidwoord . Taalgebruik
in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (55) . Mc 9 (3) : (1) Mc
9,24 . (2) Mc
9,33 . (3) Mc
9,34 .
Mc 9,34.10.
dat. vr. enk. hodô(i) van het zelfst. naamw. hodos (weg) . Taalgebruik
in het N.T. : hodos
(weg) . Taalgebruik in Mc : hodos
(weg) .
Mc (6) : (1) Mc
8,3 . (2) Mc
8,27 . (3) Mc
9,33 . (4) Mc
9,34 . (5) Mc
10,32 . (6) Mc
10,52 .
Mc 9,34.11.
nom. mann. enk. tis (wie) van het vrag. , betrekk. of onbep. voornaamw.
tis . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
tis . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
tis . Ned. wie , wat ? een .
Mc (24) . Mc 9 (3) : (1) Mc
9,30 . (2) Mc
9,34 . (3) Mc
9,35 .
12. meizôn (groter) . Mc (2) : (1) Mc 9,34 . (2) Mc 12,31 .
Terwijl Jezus en zijn leerlingen door Galilea trekken , voorspelt Jezus voor de tweede maal zijn lijden , dood en opstanding . Hierop geven zijn leerlingen geen antwoord en durven ook geen vragen stellen . Wel hebben ze hun eigen ideeën van hun opgaan naar Jeruzalem . Ze denken aan het verwerven van macht en aan hun onderlinge rangorde . Er zijn twee sporen , dat van Jezus en dat van zijn leerlingen . En die sporen zijn tegengesteld aan elkaar.
In Mc 9,34 staat meizoon , een comparatief van megas (groot) met een superlatiefwaarde : de grootste . Het gaat om een rangorde . Dat wordt duidelijk aan wat aan de andere tekst van Marcus (Mc 10,42-45) voorafgaat , nl. de vraag van Jakobus en Johannes om de beste plaatsen te krijgen . De laatste in rangorde was de slaaf . Het wordt ook duidelijk dat we voor een heldere structuur staan . Na de tweede lijdensvoorspelling (Mc 9,30-32) , volgt het niet begrijpen van de leerlingen en daarop een lang onderricht van Jezus (Mc 9,34-50) . Evenzo na de derde lijdensvoorspelling (Mc 10,32-34) , de vraag naar de belangrijkste plaatsen , waaruit hun onbegrip blijkt (Mc 10,35-40) en een onderrichting door Jezus (Mc 10,41-45) . Opmerkenswaardig is wel dat de uitspraak dat wie groot wil zijn , de dienaar van allen moet zijn (Mc 9,35) in deonderrichting na de tweede lijdensvoorspelling , bijna herhaald wordt in Mc 10,41-45 en wel op de laatste plaats (Mc 10,43-44) . We krijgen een soort inclusio (omarming) .
Wie groot wil zijn, moet dienaar zijn. Dienaar / doulos is de vertaling van ébed JHWH (dienaar van JHWH) van Jesaja . Het is een lijdende dienaar .We hebben met paradoxen (schijnbare tegenstellingen) te maken .
Mc 9,35 - Mc 9,35 : 173. De grootste in het Rijk Gods : Mc 9,33-37 - Mt 18,1-5 - Lc 9,46-48 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 9 -- Mc 9,33 - Mc 9,34 - Mc 9,35 - Mc 9,36 - Mc 9,37 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van Mc 9,35 . Het vers Mc 9,35 telt 19 woorden en 97 letters . De getalwaarde van Mc 9,35 is 12029 (23 X 523) .
Mc 9,35.1.
kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Mc 9 . Van de 50 verzen niet in 10 verzen : (1) Mc
9,6 . (2) Mc
9,19 . (3) Mc
9,23 . (4) Mc
9,24 . (5) Mc
9,34 . (6) Mc
9,40 . (7) Mc
9,41 . (8) Mc
9,44 . (9) Mc
9,46 . (10) Mc
9,49 .
Mc 9,35.2. act. part. aor. nom. mann. enk. kathisas (gezeten) van het werkw. kathizô (zitten) . Taalgebruik in het N.T. : kathizô (zitten) . Taalgebruik in Mc : kathizô (zitten) . Mc (2) : (1) Mc 9,35 . (2) Mc 12,41 . Een vorm van kathizô (zitten) in 9 verzen in Mc : (1) Mc 9,35 . (2) Mc 10,37 . (3) Mc 10,40 . (4) Mc 11,2 . (5) Mc 11,7 . (6) Mc 12,36 . (7) Mc 12,41 . (8) Mc 14,32 . (9) Mc 16,19 .
Mc 9,35.3. act. ind. aor. 3de pers. enk. efônèsen (hij riep) van het werkw. foneô (roepen, schreeuwen) . Taalgebruik in het N.T. : fôneô (roepen, schreeuwen) . Taalgebruik in Mc : fôneô (roepen, schreeuwen) . Mc (3) : (1) Mc 9,35 . (2) Mc 14,68 . (3) Mc 14,72 .
Mc 9,35.4.
bep. lidw. acc. mann. mv. tous (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 9 (6) : (1)