MARCUSEVANGELIE , TWAALFDE HOOFDSTUK (MC 12) -
- bijbeloverzicht
-- taalgebruik
-- Mc (Marcus)
-- Mc 12
-- Mc
12,41-44 -
Deze websitepagina is een onderdeel van de website van Arseen De Kesel http://www.interlevensbeschouwelijk.be/index.html.
- bijbeloverzicht per pericope - bijbeloverzicht per vers - bijbeloverzicht : liturgisch gebruik - bijbeloverzicht : woordgebruik -- A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -- bijbeloverzicht : commentaar -
Overzicht van het N.T. : NT : overzicht , NT : taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , NT : commentaar ,
- Marcus
: overzicht.
- Marcus taalgebruik - Marcus
taalgebruik A - Marcus
taalgebruik B - Marcus
taalgebruik C - Marcus
taalgebruik D - Marcus
taalgebruik E - Marcus
taalgebruik F - Marcus
taalgebruik G - Marcus
taalgebruik H - Marcus
taalgebruik I - Marcus
taalgebruik J - Marcus
taalgebruik K - Marcus
taalgebruik L - Marcus
taalgebruik M - Marcus
taalgebruik N - Marcus
taalgebruik O - Marcus
taalgebruik P - Marcus
taalgebruik Q - Marcus
taalgebruik R - Marcus
taalgebruik S - Marcus
taalgebruik T - Marcus
taalgebruik U - Marcus
taalgebruik Z -
- Mc
: commentaar.
Overzicht : Mc
1 , Mc 2
, Mc 3 ,
Mc 4 , Mc
5 , Mc 6
, Mc 7 ,
Mc 8 , Mc
9 , Mc 10
, Mc 11 ,
Mc 12 , Mc
13 , Mc 14
, Mc 15 ,
Mc 16 ,
Tekstuitleg - Mc
12,1-12 - Mc
12,13-17 - Mc
12,18-27 - Mc
12,28-34 - Mc
12,35-37a - Mc
12,37b-40 - Mc
12,41-44 -
- Mc 12,1
- Mc 12,2
- Mc 12,3
- Mc 12,4
- Mc 12,5
- Mc 12,6
- Mc 12,7
- Mc 12,8
- Mc 12,9
- Mc 12,10
- Mc 12,11
- Mc 12,12
- Mc 12,13
- Mc 12,14
- Mc 12,15
- Mc 12,16
- Mc 12,17
- Mc 12,18
- Mc 12,19
- Mc 12,20
- Mc 12,21
- Mc 12,22
- Mc 12,23
- Mc 12,24
- Mc 12,25
- Mc 12,26
- Mc 12,27
- Mc 12,28
- Mc 12,29
- Mc 12,30
- Mc 12,31
- Mc 12,32
- Mc 12,33
- Mc 12,34
- Mc 12,35
- Mc 12,36
- Mc 12,37
- Mc 12,38
- Mc 12,39
- Mc 12,40
- Mc 12,41
- Mc 12,42
- Mc 12,43
- Mc 12,44
-
In hun Synopsis van de eerste drie evangeliën (Leuven, Vlaamse
Bijbelstichting, 1986; Turnhout, Brepols, ) onderscheiden Adelbert Denaux en
Marc Vervenne volgende pericopen in het twaalfde hoofdstuk van het Marcusevangelie
:
289. Gelijkenis van de boze wijnbouwers : Mc
12,1-12 - Mt
21,33-46 - Lc
20,9-19
291. Vraag van de Farizeeën over de belasting aan de keizer : Mc
12,13-17 - Mt
22,15-22 - Lc
20,20-26
292. Vraag van de Sadduceeën over de verrijzenis : Mc
12,18-27 - Mt
22,23-33 - Lc
20,27-38
293. Vraag naar het eerste gebod : Mc
12,28-34 - Mt
22,34-40 - Lc
20,39-40
294. Zoon en Heer van David : Mc
12,35-37a - Mt
22,41-46 - Lc
20,41-44
295. Aanklacht tegen schriftgeleerden en Farizeeën : Mc
12,37b-40 - Mt
23,1-12 - Lc
20,45-47
298. De penningen van de weduwe : Mc
12,41-44 - Lc
21,1-4
289. Gelijkenis van de boze wijnbouwers : Mc 12,1-12 - Mc 12,1-12 - Mt 21,33-46 - Lc 20,9-19 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,1 - Mc 12,2 - Mc 12,3 - Mc 12,4 - Mc 12,5 - Mc 12,6 - Mc 12,7 - Mc 12,8 - Mc 12,9 - Mc 12,10 - Mc 12,11 - Mc 12,12 -
Mc 12,1 - Mc 12,1 : 289. Gelijkenis van de boze wijnbouwers - Mc 12,1-12 - Mt 21,33-46 - Lc 20,9-19 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,1 - Mc 12,2 - Mc 12,3 - Mc 12,4 - Mc 12,5 - Mc 12,6 - Mc 12,7 - Mc 12,8 - Mc 12,9 - Mc 12,10 - Mc 12,11 - Mc 12,12 | ||||||||||||||||||
|
King James Bible. [1] And he began to speak unto them by parables. A certain
man planted a vineyard, and set an hedge about it, and digged a place for the
winefat, and built a tower, and let it out to husbandmen, and went into a far
country.
Luther-Bibel. 12 1 Und er fing an, zu ihnen in Gleichnissen zu reden: Ein Mensch
pflanzte einen Weinberg und zog einen Zaun darum und grub eine Kelter und baute
einen Turm und verpachtete ihn an Weingärtner und ging außer Landes.
Mc 12,1 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw) ἤρξατο (= èrksato: hij begon; wkw med ind aor 3de pers mann enk van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen) αὐτοῖς (= αὐτοῖς: aan hen; pers vnw 3de pers dat mann mv van het pers vnw αυτος = αυτος: hij) ἐν (= en: in, tijdens, met; vz van plaats, tijd) παραβολαῖς (= parabolais: parabolais, gelijkenissen; zn dat vr mv van het zn παραβολη = parabolè: parabel, gelijkenis) λαλεῖν (= lalein: om te spreken; wkw act inf praes van het wkw λαλεω = laleô: lallen, spreken, praten), Ἀμπελῶνα (= amplôna: wijngaard, wijnberg; zn acc mann enk van het zn ἀμπελῶν = amplôn: wijngaard, wijnberg) ἄνθρωπος (= anthrôpos: mens; zn nom mann enk) ἐφύτευσεν (= efuteusen: hij plantte; wkw act ind aor 3de pers mann enk van het wkw φυτευω = futeuô: planten, voortbrengen, verwekken), καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw) περιέθηκεν (= periethèken; hij stelde rondom; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw περιτιθημι = peritithèmi: plaatsen, rondom leggen, rondom aanbrengen) φραγμὸν (= fragmon: afsluiting, omheining; zn acc mann enk van het zn φραγμος = fragmos) καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw) ὤρυξεν (ôruksen = hij groef; wkw act ind aor 3de pers mann enk van het wkw ορυσσω = orussô: graven, uitdelven) ὑπολήνιον (= hupolènion: ondergezette kuip; zn acc onz enk) καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw) ᾠκοδόμησεν (oikodomèsen: hij bouwde; wkw act ind aor 3de pers mann enk van het wkw οικοδομεω = oikodomeô: bouwen) πύργον (= purgon: toren; zn acc mann enk van het zn πυργος = purgos: toren), καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw) ἐξέδετο (= eksedeto: hij gaf uit handen; wkw act ind aor 3de pers mann enk van het wkw εκδιδωμι = ekdidômi: uit handen geven) αυτον (= auton: hem; ^pers vnw 3de pers acc mann enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het) γεωργοῖς, (= geôrgois: landbouwer, wijngaardenier; zn dat mann mv van het zn γεωργος = georgos: landbouwer, wijngaardenier) καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw) ἀπεδήμησεν (= apedèmèsen: hij was weg; wkw act ind aor 3de pers mann enk van het wkw αποδημεω = apodèmeô: weg zijn, uit het land zijn).
καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἤρξατο (= èrksato: hij begon; wkw med ind aor 3de pers enk van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen) αὐτοῖς (= αὐτοῖς: aan hen; aanwijz vnw 3de pers dat mann of onz mv van het aanwijz vnw αυτος = αυτος: hij) ἐν παραβολαῖς λαλεῖν (= lalein: om te spreken; wkw act inf aor van het wkw λαλεω = laleô: lallen, spreken, praten), Ἀμπελῶνα ἄνθρωπος ἐφύτευσεν (= efuteusen: hij plantte; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw φυτευω = futeuô: planten, voortbrengen, verwekken), καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) περιέθηκεν (= periethèken; hij stelde rondom; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw περιτιθημι = peritithèmi: plaatsen, rondom leggen, rondom aanbrengen) φραγμὸν (= fragmon: afsluiting, omheining; zn acc mann enk van het zn φραγμος = fragmos) καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ὤρυξεν (ôruksen = hij groef; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw ορυσσω = orussô: graven, uitdelven) ὑπολήνιον (= hupolènion: ondergezette kuip; zn acc onz enk) καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ᾠκοδόμησεν (ô'i'kodomèsen: hij bouwde; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw οικοδομεω = oikodomeô: bouwen) πύργον (= purgon: toren; zn acc mann enk van het zn πυργος = purgos: toren), καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἐξέδετο (= eksedeto: hij gaf uit handen; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw εκδιδωμι = ekdidômi: uit handen geven) αυτον (= auton: hem; aanw vnw 3de pers acc mann enk van het aanw vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het) γεωργοῖς, καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἀπεδήμησεν (= apedèmèsen: hij was weg; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw = apodèmeô: weg zijn, uit het land zijn).
Tekstuitleg van Mc 12,1. Variabele lezingen. De inleiding op de parabel telt 6 woorden.
Mc 12,1.1.
kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc (555). Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
2. ind. aor. 3de pers. enk. èrxato (hij begon) van het werkw. archomai
(beginnen). Taalgebruik in het N.T. : archomai
(beginnen, aanvangen, heersen). Taalgebruik in Mc : archomai
(beginnen, aanvangen, heersen).
Mc (18) : (1) Mc
1,45. (2) Mc
4,1. (3) Mc
5,20. (4) Mc
6,2. (5) Mc
6,7. (6) Mc
6,34. (7) Mc
8,31. (8) Mc
8,32. (9) Mc
10,28. (10) Mc
10,32. (11) Mc
10,47. (12) Mc
11,15. (13) Mc
12,1. (14) Mc
13,5. (15) Mc
14,33. (16) Mc
14,69. (17) Mc
14,71. 18) Mc
15,8. Een vorm van archomai (beginnen) in Mc in 27 verzen.
Mc 12,1.3.
pers. voornaamw. dat. mann. en onz. mv. autois (aan hen). pers. voornaamw.
autos. Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (117). Mc 12 (8) : (1) Mc
12,1. (2) Mc
12,15. (3) Mc
12,16. (4) Mc
12,17. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,28. (7) Mc
12,43. (8) Mc
12,44.
Mc 12,1.4.
en (in). Taalgebruik in het N.T. : en
(in). Taalgebruik in Mc : en
(in). Hebr. bë. Fr. en. Ned. in. Fr. dans.
Mc (119). Mc 12 (9) : (1) Mc
12,1. (2) Mc
12,11. (3) Mc
12,23. (4) Mc
12,25. (5) Mc
12,26. (6) Mc
12,35. (7) Mc
12,36. (8) Mc
12,38. (9) Mc
12,39.
Mc 12,1.5.
dat. vr. mv. parabolais (parabels, gelijkenissen) van het zelfst. naamw. van
het zelfst. naamw. parabolè (parabel, gelijkenis). Taalgebruik in het
N.T. : parabolè
(parabel, gelijkenis). Taalgebruik in Mc : parabolè
(parabel, gelijkenis). Paraballô : naast elkaar werpen , vergelijken.
Mc (5) : (1) Mc
3,23. (2) Mc
4,2. (3) Mc
4,11. (4) Mc
4,33. (5) Mc
12,1. Een vorm van parabolè (parabel, gelijkenis) in Mc in 13 verzen.
- en parabolais (in parabels, gelijkenissen). Mc (4 / 5). Mc (4) : (1) Mc
3,23. (2) Mc
4,2. (3) Mc
4,11. (4) Mc
12,1.
- met een vorm van legô (zeggen) :
-- Mc
3,23 : en parabolais elegen autois (in parabels zei hij hen).
-- Mc 4,2
: kai edidasken autous en parabolais polla kai elegen autois en tè didachè autou
(hij onderrichtte hen in parabels en hij zei hen in zijn onderricht).
- met een vorm van lalô (spreken) :
-- Mc
4,33 : kai toiautais parabolais pollais elalei autois (en met vele dergelijke
parabels sprak hij hen).
-- Mc 12,1
: kai èrxato autois en parabolais lalein (en hij begon hen in parabels te spreken).
6. act. inf. aor. lalein (spreken) van het werkw. laleô (lallen, spreken,
praten). Taalgebruik in het N.T. : laleô
(lallen, spreken, praten). Taalgebruik in Mc : laleô
(lallen, spreken, praten).
Mc (3) : (1) Mc
1,34. (2) Mc
7,37. (3) Mc
12,1. Een vorm van laleô (lallen, spreken, praten) in Mc in
19 verzen.
7. ἀμπελῶνα (= amplôna: wijngaard, wijnberg; zn acc mann enk van het zn ἀμπελῶν = amplôn: wijngaard, wijnberg). Mc 12,1.
Mc 12,1.8. ἄνθρωπος (= anthrôpos: mens; zn nom mann enk). Taalgebruik in het NT: anthrôpos (mens). Taalgebruik in Mc : anthrôpos (mens). Mc (14) : (1) Mc 1,23. (2) Mc 2,27. (3) Mc 3,1. (4) Mc 4,26. (5) Mc 5,2. (6) Mc 7,11. (7) Mc 8,37. (8) Mc 10,7. (9) Mc 10,9. (10) Mc 12,1. (11) Mc 13,34. (12) Mc 14,13. (13) Mc 14,21. (14) Mc 15,39.
9. ἐφύτευσεν (= efuteusen: hij plantte; wkw act ind aor 3de pers mann enk van het wkw φυτευω = futeuô: planten, voortbrengen, verwekken).
Mc 12,1.10.
kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
Mc 12,1.13.
kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
Mc 12,1.16.
kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
Mc 12,1.18.
kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
Mc 12,1.20.
pers. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (146). Mc 12 (12) : (1) Mc
12,1. (2) Mc
12,3. (3) Mc
12,6. (4) Mc
12,7. (5) Mc
12,8. (6) Mc
12,12. (7) Mc
12,13. (8) Mc
12,18. (9) Mc
12,28. (10) Mc
12,33. (11) Mc
12,34. (12) Mc
12,37.
Mc 12,1.22.
kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
Mc 12,2 - Mc 12,2 : 289. Gelijkenis van de boze wijnbouwers - Mc 12,1-12 - Mt 21,33-46 - Lc 20,9-19 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,1 - Mc 12,2 - Mc 12,3 - Mc 12,4 - Mc 12,5 - Mc 12,6 - Mc 12,7 - Mc 12,8 - Mc 12,9 - Mc 12,10 - Mc 12,11 - Mc 12,12 | ||||||||||||||||||
|
King James Bible. [2] And at the season he sent to the husbandmen a servant,
that he might receive from the husbandmen of the fruit of the vineyard.
Luther-Bibel. 2 Und er sandte, als die Zeit kam, einen Knecht zu den Weingärtnern,
damit er von den Weingärtnern seinen Anteil an den Früchten des Weinbergs hole.
Tekstuitleg van Mc 12,2.
Mc 12,2 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἀπέστειλεν (= apesteilen: hij zond; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw αποστελλω = apostellô: afsturen, wegsturen, afzenden) προς (= pros: naar; vz van plaats, nl richting) τοὺς (= tous: de; bep lidw acc mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) γεωργοὺς τῷ (= tô: de; bep lidw dat mann en onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) καιρῷ δοῦλον, ἵνα παρὰ τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann/vr/onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) γεωργῶν λάβῃ (= labè: hij zou nemen; wkw act conjunct aor 3de pers enk van het wkw λαμβανω = lambanô: nemen; stam: lab) ἀπὸ (= apo: af, weg van, vanaf; vz van plaats, nl verwijdering; afkorτing απ' = ap' (vóór een niet-aangeblazen klinker) en αφ' = af' (vóór een aangeblazen klinker) τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann/vr/onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) καρπῶν τοῦ ἀμπελῶνος:
Mc 12,2.1.
kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
3. pros (naar, bij). Taalgebruik in het N.T. : pros
(naar, bij). Taalgebruik in Mc : pros
(naar, bij). Voorzetsel.
Mc (62). Mc 12 (7) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,4. (3) Mc
12,6. (4) Mc
12,7. (5) Mc
12,12. (6) Mc
12,13. (7) Mc
12,18.
Mc 12,2.4.
bep. lidw. acc. mann. mv. tous (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (52). Mc 12 (4) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,9. (3) Mc
12,36. (4) Mc
12,43.
Mc 12,2.6.
bep. lidw. dat. mann. enk. tô(i) (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (68). Mc 12 (5) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,17. (3) Mc
12,19. (4) Mc
12,35. (5) Mc
12,36.
Mc 12,2.10.
para (langs). Taalgebruik in Mc : para
(langs). Taalgebruik in het N.T. : para
(langs) .
Mc (11). (1) Mc
1,16. (2) Mc
2,13. (3) Mc
4,1. (4) Mc
4,4. (5) Mc
4,15. (6) Mc
5,21. (7) Mc
10,27. (8) Mc
10,46. (9) Mc
12,2. (10) Mc
12,11. (11) Mc
14,43.
- para + gen. (vanwege) in Mc (4) : (1) Mc
10,27. (2) Mc
12,2. (3) Mc
12,11. (4 Mc
14,43.
- para + acc. + plaatsbepaling in Mc (7) (3X tèn hodon = langs de weg
: (1) Mc
4,4. (2) Mc
4,15. (3) Mc
10,46. 4X tèn thalassan = langs het meer : (1) Mc
1,16. (2)
Mc 2,13. (3) Mc
4,1. (4) Mc
5,21.
Mc 12,2.11.
bep. lidw. gen. m. + vr. + onz. mv. tôn (de). Taalgebruik in het
N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (90). Mc 12 (9) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,13. (3) Mc
12,26. (4) Mc
12,28. (5) Mc
12,33. (6) Mc
12,36. (7) Mc
12,38. (8) Mc
12,40. (9) Mc
12,43.
Mc 12,2.14.
apo (af, van-weg). afkoring ap'. Taalgebruik in het N.T. : apo
(af , van-weg). Taalgebruik in Mc : apo
(af , van-weg). Voorzetsel.
Mc (33 + 12). apo (af, weg) in Mc 12 (3) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,34. (3) Mc
12,38.
Mc 12,2.15.
bep. lidw. gen. m. + vr. + onz. mv. tôn (de). Taalgebruik in het
N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (90). Mc 12 (9) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,13. (3) Mc
12,26. (4) Mc
12,28. (5) Mc
12,33. (6) Mc
12,36. (7) Mc
12,38. (8) Mc
12,40. (9) Mc
12,43.
Mc 12,2.17.
bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. tou (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (116). Mc 12 (10) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,8. (3) Mc
12,9. (4) Mc
12,14. (5) Mc
12,17. (6) Mc
12,24. (7) Mc
12,26. (8) Mc
12,34. (9) Mc
12,41. (10) Mc
12,44.
Mc 12,3 - Mc 12,3 : 289. Gelijkenis van de boze wijnbouwers - Mc 12,1-12 - Mt 21,33-46 - Lc 20,9-19 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,1 - Mc 12,2 - Mc 12,3 - Mc 12,4 - Mc 12,5 - Mc 12,6 - Mc 12,7 - Mc 12,8 - Mc 12,9 - Mc 12,10 - Mc 12,11 - Mc 12,12 | ||||||||||||||||||
|
King James Bible. [3] And they caught him, and beat him, and sent him away
empty.
Luther-Bibel. 3 Sie nahmen ihn aber, schlugen ihn und schickten ihn mit leeren
Händen fort.
Tekstuitleg van Mc 12,3.
Mc 12,3 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) λαβόντες (= labontes: nemende; wkw act part aor nom mann mv van het wkw λαμβανω = lambanô: nemen; stam: lab) αυτον (= auton: hem; aanw vnw 3de pers acc mann enk van het aanw vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het) ἔδειραν (= edeiran: zij mishandelden; wkw act ind aor 3de pers mv van het wkw derô: mishandelen) καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἀπέστειλαν (= apesteilan: zij zonden; wkw act ind aor 3de pers mv van het wkw αποστελλω = apostellô: afsturen, wegsturen, afzenden) κενόν.
Mc 12,3.1.
kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
Mc 12,3.3.
pers. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (146). Mc 12 (12) : (1) Mc
12,1. (2) Mc
12,3. (3) Mc
12,6. (4) Mc
12,7. (5) Mc
12,8. (6) Mc
12,12. (7) Mc
12,13. (8) Mc
12,18. (9) Mc
12,28. (10) Mc
12,33. (11) Mc
12,34. (12) Mc
12,37.
Mc 12,3.5.
kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
Mc 12,4 - Mc 12,4 : 289. Gelijkenis van de boze wijnbouwers - Mc 12,1-12 - Mt 21,33-46 - Lc 20,9-19 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,1 - Mc 12,2 - Mc 12,3 - Mc 12,4 - Mc 12,5 - Mc 12,6 - Mc 12,7 - Mc 12,8 - Mc 12,9 - Mc 12,10 - Mc 12,11 - Mc 12,12 | ||||||||||||||||||
|
King James Bible. [4] And again he sent unto them another servant; and at
him they cast stones, and wounded him in the head, and sent him away shamefully
handled.
Luther-Bibel. 4 Abermals sandte er zu ihnen einen andern Knecht; dem schlugen
sie auf den Kopf und schmähten ihn.
Tekstuitleg van Mc 12,4.
Mc 12,4 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) πάλιν ἀπέστειλεν (= apesteilen: hij zond; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw αποστελλω = apostellô: afsturen, wegsturen, afzenden) προς (= pros: naar; vz van plaats, nl richting) αὐτοὺς ἄλλον δοῦλον: κἀκεῖνον ἐκεφαλίωσαν (= ekefaliôsan: zij sloegen op zijn hoofd; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw kefalioô: op het hoofd slaan) καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἠτίμασαν (=ètimasan: zij beledigden; wkw act ind aor 3de pers mv van het wkw ατιμαω = atimaô: verachten, krenken, beledigen).
Mc 12,4.1.
kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
4. pros (naar, bij). Taalgebruik in het N.T. : pros
(naar, bij). Taalgebruik in Mc : pros
(naar, bij). Voorzetsel.
Mc (62). Mc 12 (7) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,4. (3) Mc
12,6. (4) Mc
12,7. (5) Mc
12,12. (6) Mc
12,13. (7) Mc
12,18.
Mc 12,4.4. - 5. pros autous (naar hen). Mc (5) : (1) Mc 6,48. (2) Mc 6,51. (3) Mc 9,16. (4) Mc 12,4. (5) Mc 12,12.
Mc 12,4.10.
kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
Mc 12,5 - Mc 12,5 : 289. Gelijkenis van de boze wijnbouwers - Mc 12,1-12 - Mt 21,33-46 - Lc 20,9-19 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,1 - Mc 12,2 - Mc 12,3 - Mc 12,4 - Mc 12,5 - Mc 12,6 - Mc 12,7 - Mc 12,8 - Mc 12,9 - Mc 12,10 - Mc 12,11 - Mc 12,12 | ||||||||||||||||||
|
King James Bible. [5] And again he sent another; and him they killed, and
many others; beating some, and killing some.
Luther-Bibel. 5 Und er sandte noch einen andern, den töteten sie; und viele
andere: die einen schlugen sie, die andern töteten sie.
Tekstuitleg van Mc 12,5.
Mc 12,5 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἄλλον ἀπέστειλεν (= apesteilen: hij zond; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw αποστελλω = apostellô: afsturen, wegsturen, afzenden), κἀκεῖνον ἀπέκτειναν (= apekteinan: zij doodden; wkw act ind imperf 3de pers enk van het wkw αποκτεινω = apokteinô: doden), καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) πολλοὺς ἄλλους, οὓς μὲν δέροντες (= derontes: mishandelende; wkw act part aor nom mann mv van het wkw derô: mishandelen) οὓς δὲ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw) ἀποκτέννοντες (=apôktennontes: dodende; wkw act part aor nom mann mv van het wkw αποκτεινω = apokteinô: doden).
Mc 12,5.1.
kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
Mc 12,5.6.
kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
Mc 12,5.13.
de (echter). Taalgebruik in het N.T. : de
(echter). Taalgebruik in Mc : de
(echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden.
Mc (149 + 2). Mc 12 (7) : (1) Mc
12,5. (2) Mc
12,7. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,16. (5) Mc
12,17. (6) Mc
12,26. (7) Mc
12,44.
Mc 12,6 - Mc 12,6 : 289. Gelijkenis van de boze wijnbouwers - Mc 12,1-12 - Mt 21,33-46 - Lc 20,9-19 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,1 - Mc 12,2 - Mc 12,3 - Mc 12,4 - Mc 12,5 - Mc 12,6 - Mc 12,7 - Mc 12,8 - Mc 12,9 - Mc 12,10 - Mc 12,11 - Mc 12,12 | ||||||||||||||||||
|
King James Bible. [6] Having yet therefore one son, his wellbeloved, he sent
him also last unto them, saying, They will reverence my son.
Luther-Bibel. 6 Da hatte er noch einen, seinen geliebten Sohn; den sandte er
als Letzten auch zu ihnen und sagte sich: Sie werden sich vor meinem Sohn scheuen.
Tekstuitleg van Mc 12,6.
Mc 12,6 ἔτι ἕνα εἶχεν (= eichen: hij heeft; wkw act ind imperf 3de pers enk van het wkw εχω = echô: hebben, bezitten) , υἱὸν ἀγαπητόν: ἀπέστειλεν (= apesteilan: zij zonden; wkw act ind aor 3de pers mv van het wkw αποστελλω = apostellô: afsturen, wegsturen, afzenden) αυτον (= auton: hem; aanw vnw 3de pers acc mann enk van het aanw vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het) ἔσχατον προς (= pros: naar; vz van plaats, nl richting) αὐτοὺς λέγων (= legôn: zeggende; wkw act part praes nom mann enk van het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg , - aor επ = ep) ὅτι (= hoti: dat of omdat; ondergeschikt vw dat een objectzin of een redegevende zin inleidt) Ἐντραπήσονται (= entrapèsontai: zij zullen ontzien; wkw med / pass ind fut 3de pers mv van het wkw = entrepô: achten, ontzien, zich schamen voor) τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) υἱόν μου.
Mc 12,6.3.
act. ind. imperf. 3de pers. eichen van het werkw. echô (hebben, bezitten). Taalgebruik : echô
(hebben, bezitten) in het N.T.. Taalgebruik : echô
(hebben, bezitten) in Mc. Lat. habere. Ned. hebben. Fr. avoir.
Mc (6) : (1) Mc
4,5. (2) Mc
5,3. (3) Mc
7,25. (4) Mc
12,6. (5) Mc
12,44. (6) Mc
16,8.
Mc 12,6.7.
pers. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (146). Mc 12 (12) : (1) Mc
12,1. (2) Mc
12,3. (3) Mc
12,6. (4) Mc
12,7. (5) Mc
12,8. (6) Mc
12,12. (7) Mc
12,13. (8) Mc
12,18. (9) Mc
12,28. (10) Mc
12,33. (11) Mc
12,34. (12) Mc
12,37.
9. pros (naar, bij). Taalgebruik in het N.T. : pros
(naar, bij). Taalgebruik in Mc : pros
(naar, bij). Voorzetsel.
Mc (62). Mc 12 (7) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,4. (3) Mc
12,6. (4) Mc
12,7. (5) Mc
12,12. (6) Mc
12,13. (7) Mc
12,18.
11. act. participium praesens nominatief mann. enk. legôn (zeggend) van
het werkw. legô (zeggen). Taalgebruik in N.T. : legô
(zeggen). Taalgebruik in Mc : legô
(zeggen). legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les ,
Fr. leçon.
Mc (18) : (1) Mc
1,7. (2) Mc
1,15. (3) Mc
1,24. (4) Mc
1,25. (5) Mc
1,40. (6) Mc
5,23. (7) Mc
8,15. (8) Mc
8,26. (9) Mc
8,27. (10) Mc
9,25. (11) Mc
12,6. (12) Mc
12,26. (13) Mc
14,44. (14) Mc
14,60. (15) Mc
14,68. (16) Mc
15,4. (17) Mc
15,9. (18) Mc
15,36. Een vorm van legô (zeggen) in Mc 12 in 9 verzen , van eipon
(ik zei) in 10 verzen.
Mc 12,6.12.
hoti (dat, omdat). Taalgebruik in het N.T. : hoti
(dat, omdat). Taalgebruik in Mc : hoti
(dat, omdat).
Mc (92). Mc 12 (12) : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,7. (3) Mc
12,12. (4) Mc
12,14. (5) Mc
12,19. (6) Mc
12,26. (7) Mc
12,28. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,32. (10) Mc
12,34. (11) Mc
12,35. (12) Mc
12,43.
11. - 12. legôn autô(i) hoti = zeggend hem dat. Slechts in Mc 1,40. legôn hoti = zeggend dat : (1) Mc 1,15. (2) Mc 5,23. (3) Mc 12,6.
Mc 12,6.14.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (124). Mc 12 (7) : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,9. (3) Mc
12,12. (4) Mc
12,30. (5) Mc
12,31. (6) Mc
12,33. (7) Mc
12,44.
Mc 12,7 - Mc 12,7 : 289. Gelijkenis van de boze wijnbouwers - Mc 12,1-12 - Mt 21,33-46 - Lc 20,9-19 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,1 - Mc 12,2 - Mc 12,3 - Mc 12,4 - Mc 12,5 - Mc 12,6 - Mc 12,7 - Mc 12,8 - Mc 12,9 - Mc 12,10 - Mc 12,11 - Mc 12,12 | ||||||||||||||||||
|
King James Bible. [7] But those husbandmen said among themselves, This is
the heir; come, let us kill him, and the inheritance shall be ours.
Luther-Bibel. 7 Sie aber, die Weingärtner, sprachen untereinander: Dies ist
der Erbe; kommt, lasst uns ihn töten, so wird das Erbe unser sein!
Tekstuitleg van Mc 12,7.
Mc 12,7 ἐκεῖνοι δὲ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw) οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) γεωργοὶ προς (= pros: naar; vz van plaats, nl richting) ἑαυτοὺς εἶπαν (= eipan: zij zeiden; wkw act ind aor 3de pers mv van het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg , - aor επ = ep) ὅτι (= hoti: dat of omdat; ondergeschikt vw dat een objectzin of een redegevende zin inleidt) Οὗτός ἐστιν (= estin: hij/zij/het is, wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ειμι = ειμι: zijn; stam: es-; zie Ned.: is; Lat.: esse) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) κληρονόμος: δεῦτε ἀποκτείνωμεν (= apokteinômen: laten wij doden; wkw act conjunct praes 1ste pers mv van het wkw αποκτεινω = apokteinô: doden).αὐτόν, καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἡμῶν ἔσται (= estai: hij/zij/het zal zijn; wkw act ind fut 3de pers enk van het wkw ειμι = eimi: zijn; stam es- , zie Lat.: esse) ἡ κληρονομία.
Mc 12,7.3.
bep. lidw. nom. mann. mv. hoi (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (101). Mc 12 (7) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,16. (4) Mc
12,22. (5) Mc
12,23. (6) Mc
12,35. (7) Mc
12,40.
5. pros (naar, bij). Taalgebruik in het N.T. : pros
(naar, bij). Taalgebruik in Mc : pros
(naar, bij). Voorzetsel.
Mc (62). Mc 12 (7) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,4. (3) Mc
12,6. (4) Mc
12,7. (5) Mc
12,12. (6) Mc
12,13. (7) Mc
12,18.
Mc 12,7.8.
hoti (dat, omdat). Taalgebruik in het N.T. : hoti
(dat, omdat). Taalgebruik in Mc : hoti
(dat, omdat).
Mc (92). Mc 12 (12) : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,7. (3) Mc
12,12. (4) Mc
12,14. (5) Mc
12,19. (6) Mc
12,26. (7) Mc
12,28. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,32. (10) Mc
12,34. (11) Mc
12,35. (12) Mc
12,43.
Mc 12,7.9.
nom. mann. enk. houtos. Taalgebruik : houtos
(deze). Taalgebruik : houtos
(deze).
Mc (12) : (1) Mc
2,7. (2) Mc
3,35. (3) Mc
4,41. (4) Mc
6,3. (5) Mc
6,16. (6) Mc
7,6. (7) Mc
9,7. (8) Mc
12,7. (9) Mc
12,10. (10) Mc
13,13. (11) Mc
14,69. (12) Mc
15,39.
Mc 12,7.11.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 12 (16) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,9. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,17. (5) Mc
12,19. (6) Mc
12,20. (7) Mc
12,21. (8) Mc
12,24. (9) Mc
12,26. (10) Mc
12,29. (11) Mc
12,32. (12) Mc
12,34. (13) Mc
12,35. (14) Mc
12,37. (15) Mc
12,41. (16) Mc
12,42.
Mc 12,7.13.
deute (welaan). Taalgebruik in het N.T. : deute
(welaan). Taalgebruik in Mc :: deute
(welaan). Een soort imperatief 2de pers. mv..
Mc (3) : (1) Mc
1,17. (2) Mc
6,31. (3) Mc
12,7.
Mc 12,7.15.
pers. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (146). Mc 12 (12) : (1) Mc
12,1. (2) Mc
12,3. (3) Mc
12,6. (4) Mc
12,7. (5) Mc
12,8. (6) Mc
12,12. (7) Mc
12,13. (8) Mc
12,18. (9) Mc
12,28. (10) Mc
12,33. (11) Mc
12,34. (12) Mc
12,37.
Mc 12,7.16.
kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
Mc 12,7.19.
bep. lidw. nom. vr. enk. hè (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (76). Mc 12 (5) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,14. (3) Mc
12,16. (4) Mc
12,22. (5) Mc
12,43.
Mc 12,8 - Mc 12,8 : 289. Gelijkenis van de boze wijnbouwers - Mc 12,1-12 - Mt 21,33-46 - Lc 20,9-19 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,1 - Mc 12,2 - Mc 12,3 - Mc 12,4 - Mc 12,5 - Mc 12,6 - Mc 12,7 - Mc 12,8 - Mc 12,9 - Mc 12,10 - Mc 12,11 - Mc 12,12 | ||||||||||||||||||
|
King James Bible. [8] And they took him, and killed him, and cast him out
of the vineyard.
Luther-Bibel. 8 Und sie nahmen ihn und töteten ihn und warfen ihn hinaus vor
den Weinberg.
Tekstuitleg van Mc 12,8.
Mc 12,8 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) λαβόντες (= labontes: nemende; wkw act part aor nom mann mv van het wkw λαμβανω = lambanô: nemen; stam: lab) ἀπέκτειναν (= apekteinan: zij doodden; wkw act ind imperf 3de pers enk van het wkw αποκτεινω = apokteinô: doden) αὐτόν, καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἐξέβαλον (= eksebalon: zijn wierpen buiten; wkw act ind aor 3de pers mv van het wkw εκβαλλω = ekballô: uitwerpen, buitenwerpen) αυτον (= auton: hem; aanw vnw 3de pers acc mann enk van het aanw vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het) ἔξω τοῦ ἀμπελῶνος.
Mc 12,8.1.
kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
Mc 12,8.4.
pers. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (146). Mc 12 (12) : (1) Mc
12,1. (2) Mc
12,3. (3) Mc
12,6. (4) Mc
12,7. (5) Mc
12,8. (6) Mc
12,12. (7) Mc
12,13. (8) Mc
12,18. (9) Mc
12,28. (10) Mc
12,33. (11) Mc
12,34. (12) Mc
12,37.
Mc 12,8.5.
kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
Mc 12,8.7.
pers. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (146). Mc 12 (12) : (1) Mc
12,1. (2) Mc
12,3. (3) Mc
12,6. (4) Mc
12,7. (5) Mc
12,8. (6) Mc
12,12. (7) Mc
12,13. (8) Mc
12,18. (9) Mc
12,28. (10) Mc
12,33. (11) Mc
12,34. (12) Mc
12,37.
Mc 12,8.9.
bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. tou (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (116). Mc 12 (10) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,8. (3) Mc
12,9. (4) Mc
12,14. (5) Mc
12,17. (6) Mc
12,24. (7) Mc
12,26. (8) Mc
12,34. (9) Mc
12,41. (10) Mc
12,44.
Mc 12,9 - Mc 12,9 : 289. Gelijkenis van de boze wijnbouwers - Mc 12,1-12 - Mt 21,33-46 - Lc 20,9-19 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,1 - Mc 12,2 - Mc 12,3 - Mc 12,4 - Mc 12,5 - Mc 12,6 - Mc 12,7 - Mc 12,8 - Mc 12,9 - Mc 12,10 - Mc 12,11 - Mc 12,12 | ||||||||||||||||||
|
King James Bible. [9] What shall therefore the lord of the vineyard do? he
will come and destroy the husbandmen, and will give the vineyard unto others.
Luther-Bibel. 9 Was wird nun der Herr des Weinbergs tun? Er wird kommen und
die Weingärtner umbringen und den Weinberg andern geben.
Tekstuitleg van Mc 12,9.
Mc 12,9 τί [οὖν] ποιήσει (= poièsei: hij zal doen; wkw act ind fut 3de pers enk van het wkw ποιεω = poieô: doen, maken) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) κύριος τοῦ ἀμπελῶνος; ἐλεύσεται (= eleusetai: hij zal komen; wkw med ind fut 3de pers enk van het wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden) καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἀπολέσει (= apolesei: hij zal doden; wkw act ind fut 3de pers enk van het wkw απολλυμι = apollumi: ten gronde richten, doden, verliezen) τοὺς (= tous: de; bep lidw acc mann mv van het bep lidwὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het)= ho, ἡ = h, το = to: de - het) γεωργούς, καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) δώσει (= dôsei: hij zal geven; wkw act ind fut 3de pers enk dôsei: hij / zij zal geven van het wkw διδωμι = didômi: geven. Lat: dare / donare - donum: geven - gave , gift. Fr: donner - don: geven - gave) τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) ἀμπελῶνα ἄλλοις.
Mc 12,9.4.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 12 (16) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,9. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,17. (5) Mc
12,19. (6) Mc
12,20. (7) Mc
12,21. (8) Mc
12,24. (9) Mc
12,26. (10) Mc
12,29. (11) Mc
12,32. (12) Mc
12,34. (13) Mc
12,35. (14) Mc
12,37. (15) Mc
12,41. (16) Mc
12,42.
Mc 12,9.6.
bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. tou (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (116). Mc 12 (10) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,8. (3) Mc
12,9. (4) Mc
12,14. (5) Mc
12,17. (6) Mc
12,24. (7) Mc
12,26. (8) Mc
12,34. (9) Mc
12,41. (10) Mc
12,44.
Mc 12,9.10.
ind. fut. 3de pers. enk. apolesei (hij zal verliezen) van het werkw. apollumi
(ten gronde richten , doden , verliezen). Taalgebruik in het N.T. : apollumi
( ten gronde richten , doden , verliezen ). Taalgebruik in Mc : apollumi
(ten gronde richten , doden , verliezen). < ap- + ollumi < ol-numi. Hebr. ´âbhad. Lat. perdere. Fr. perdre. Lat. perditio. Fr.
perdition. Ned. verderf (v / p - r - d) , verdoemenis.
Mc (2) : (1) Mc
8,35 (2X). Mc
12,9 .
Mc 12,9.11.
bep. lidw. acc. mann. mv. tous (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (52). Mc 12 (4) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,9. (3) Mc
12,36. (4) Mc
12,43.
Mc 12,9.13.
kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
Mc 12,9.14.
act. ind. fut. 3de pers. enk. dôsei (hij / zij zal geven) van het werkw.
didômi (geven). Taalgebruik in het N.T. : didômi
(geven). Taalgebruik in Mc : didômi
(geven). Hebr.
nâthan (tha). Lat. dare / donare - donum : geven - gave , gift. Fr.
donner - don : geven - gave.
Mc (2) : (1) Mc
12,9. (2) Mc
13,24. Een vorm van didômi (geven) in Mc in 35 verzen.
Mc 12,9.15.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (124). Mc 12 (7) : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,9. (3) Mc
12,12. (4) Mc
12,30. (5) Mc
12,31. (6) Mc
12,33. (7) Mc
12,44.
Mc 12,10 - Mc 12,10 : 289. Gelijkenis van de boze wijnbouwers - Mc 12,1-12 - Mt 21,33-46 - Lc 20,9-19 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,1 - Mc 12,2 - Mc 12,3 - Mc 12,4 - Mc 12,5 - Mc 12,6 - Mc 12,7 - Mc 12,8 - Mc 12,9 - Mc 12,10 - Mc 12,11 - Mc 12,12 | ||||||||||||||||||
|
King James Bible. [10] And have ye not read this scripture; The stone which
the builders rejected is become the head of the corner:
Luther-Bibel. 10 Habt ihr denn nicht dieses Schriftwort gelesen (Psalm 118,22-23):
»Der Stein, den die Bauleute verworfen haben, der ist zum Eckstein geworden.
Tekstuitleg van Mc 12,10.
Mc 12,10 οὐδὲ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het)= ho, ἡ = hè, το = to: de - het) γραφὴν ταύτην ἀνέγνωτε (= anegnôte: jullie lazen; wkw act ind aor 2de pers mv van het wkw αναγιγνωσκω = anagignôskô: lezen), Λίθον ὃν ἀπεδοκίμασαν (= apedokimasan: zij verwierpen; wkw act ind aor 3de pers mv van het wkw αποδοκιμαζω = apodokimazô: verwerpen) οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) οἰκοδομοῦντες (= oikodomountes: bouwers; wkw act part praes nom mann mv van het wkw οικοδομεω = oikodomeô: bouwen), οὗτος ἐγενήθη (= egenèthè: hij werd; wkw pass ind aor 3de pers enk van het wkw γινομαι = ginomai: gebeuren, worden; stam gen) εἰς (= eis: naar; vz van plaats) κεφαλὴν γωνίας:
Mc 12,10.4.
acc. vr. enk. tautèn (dit) van het bezitt. voornaamw. houtos (deze).
Taalgebruik : houtos
(deze). Taalgebruik : houtos
(deze).
Mc (52). Mc (4) : (1) Mc
4,13. (2) Mc
10,5. (3) Mc
11,28. (4) Mc
12,10.
Mc 12,10.9.
bep. lidw. nom. mann. mv. hoi (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (101). Mc 12 (7) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,16. (4) Mc
12,22. (5) Mc
12,23. (6) Mc
12,35. (7) Mc
12,40.
Mc 12,10.11. nom. mann. enk. houtos. Taalgebruik : houtos (deze). Taalgebruik : houtos (deze). Mc (12) : (1) Mc 2,7. (2) Mc 3,35. (3) Mc 4,41. (4) Mc 6,3. (5) Mc 6,16. (6) Mc 7,6. (7) Mc 9,7. (8) Mc 12,7. (9) Mc 12,10. (10) Mc 13,13. (11) Mc 14,69. (12) Mc 15,39.
Mc 12,11 - Mc 12,11 : 289. Gelijkenis van de boze wijnbouwers - Mc 12,1-12 - Mt 21,33-46 - Lc 20,9-19 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,1 - Mc 12,2 - Mc 12,3 - Mc 12,4 - Mc 12,5 - Mc 12,6 - Mc 12,7 - Mc 12,8 - Mc 12,9 - Mc 12,10 - Mc 12,11 - Mc 12,12 | ||||||||||||||||||
|
King James Bible. [11] This was the Lord's doing, and it is marvellous in
our eyes?
Luther-Bibel. 11 Vom Herrn ist das geschehen und ist ein Wunder vor unsern
Augen«?
Tekstuitleg van Mc 12,11.
Mc 12,11 παρὰ κυρίου ἐγένετο (= egeneto: het gebeurde; med ind aor 3de pers enk van het wkw ginomai: gebeuren, worden; stam: gen)(= egeneto: het gebeurde; med ind aor 3de pers enk van het wkw ginomai: gebeuren, worden; stam: gen) αὕτη, καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἔστιν (= estin: hij/zij/het is; wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ειμι = eimi: ziijn; stam es- , zie Lat.: esse) θαυμαστὴ ἐν ὀφθαλμοῖς ἡμῶν;
Mc 12,11.1.
para (langs). Taalgebruik in Mc : para
(langs). Taalgebruik in het N.T. : para
(langs) .
Mc (11). (1) Mc
1,16. (2) Mc
2,13. (3) Mc
4,1. (4) Mc
4,4. (5) Mc
4,15. (6) Mc
5,21. (7) Mc
10,27. (8) Mc
10,46. (9) Mc
12,2. (10) Mc
12,11. (11) Mc
14,43.
- para + gen. (vanwege) in Mc (4) : (1) Mc
10,27. (2) Mc
12,2. (3) Mc
12,11. (4 Mc
14,43.
- para + acc. + plaatsbepaling in Mc (7) (3X tèn hodon = langs de weg
: (1) Mc
4,4. (2) Mc
4,15. (3) Mc
10,46. 4X tèn thalassan = langs het meer : (1) Mc
1,16. (2)
Mc 2,13. (3) Mc
4,1. (4) Mc
5,21.
Mc 12,11.4.
voornaamw. nom. vr. enk. autè (zij, deze) van het voornaamw. autos.
Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (10) : (1) Mc
8,12. (2) Mc
10,12. (3) Mc
12,11. (4) Mc
12,16. (5) Mc
12,31. (6) Mc
12,43. (7) Mc
12,44. (8) Mc
13,30. (9) Mc
14,4. (10) Mc
14,9.
Mc 12,11.5.
kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
Mc 12,11.8.
en (in). Taalgebruik in het N.T. : en
(in). Taalgebruik in Mc : en
(in). Hebr. bë. Fr. en. Ned. in. Fr. dans.
Mc 12 (9) : (1) Mc
12,1. (2) Mc
12,11. (3) Mc
12,23. (4) Mc
12,25. (5) Mc
12,26. (6) Mc
12,35. (7) Mc
12,36. (8) Mc
12,38. (9) Mc
12,39.
Mc 12,12 - Mc 12,12 : 289. Gelijkenis van de boze wijnbouwers - Mc 12,1-12 - Mt 21,33-46 - Lc 20,9-19 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,1 - Mc 12,2 - Mc 12,3 - Mc 12,4 - Mc 12,5 - Mc 12,6 - Mc 12,7 - Mc 12,8 - Mc 12,9 - Mc 12,10 - Mc 12,11 - Mc 12,12 | ||||||||||||||||||
|
King James Bible. [12] And they sought to lay hold on him, but feared the
people: for they knew that he had spoken the parable against them: and they
left him, and went their way.
Luther-Bibel. 12 Und sie trachteten danach, ihn zu ergreifen, und fürchteten
sich doch vor dem Volk; denn sie verstanden, dass er auf sie hin dies Gleichnis
gesagt hatte. Und sie ließen ihn und gingen davon. Die Frage nach der Steuer
(»Der Zinsgroschen«)
Tekstuitleg van Mc 12,12. Dit vers Mc 12,12 telt 20 (2 X 2 X 5) woorden en 105 (3 X 5 X 7) letters. De getalwaarde van Mc 12,12 is 10831.
Mc 12,12 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἐζήτουν (= ezètoun: zij zochten; wkw act ind imperf 3de pers mv van het wkw ζητεω = zèteô: zoeken) αὐτόν (= auton: hem; aanw vnw 3de pers acc mann enk van het aanw vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het) κρατῆσαι (= kratèsai: om te overmeesteren; wkw act inf aor van het wkw κρατεω = krateô: vastnemen, bemachtigen, zich meester maken van), καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἐφοβήθησαν (= efobèthèsan: zij vreesden; wkw med ind aor 3de pers mv van het wkw φοβεομαι = fobeomai: vrezen, door fobieën bevangen worden) τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) ὄχλον, ἔγνωσαν (= egnôsan: zij wisten; wkw act ind aor 3de pers mv van het wkw γιγνωσκω = gignôskô: kennen, weten) γὰρ (= gar; nevenschikkend vw van reden) ὅτι (= hoti: dat of omdat; ondergeschikt vw dat een objectzin of een redegevende zin inleidt) προς (= pros: naar; vz van plaats, nl richting) αὐτοὺς τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidwὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) παραβολὴν εἶπεν (= eipen: hij zei; wkw act ind aor 3de pers enk bij het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg , - aor επ = ep). καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἀφέντες (= afentes: achterlatende, aflatende; wkw act part aor nom mann mv van het wkw αφιημι = af -hièmi: in beweging zetten, zenden, af-laten, ver-laten. afièmi < apo-ièmi < ap-hièmi, zie Baeyens 15,1 blz 8) αὐτόν (= auton: hem; aanw vnw 3de pers acc mann enk van het aanw vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het) ἀπῆλθον (= apèlthon: zij gingen weg; wkw act ind aor 3de pers mv van het wkw απερχομαι = aperchomai: weggaan; het wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden).
Mc 12,12.1. kai (en). Taalgebruik : kai (en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc 12,6. (2) Mc 12,10. (3) Mc 12,15. (4) Mc 12,23. (5) Mc 12,24. (6) Mc 12,25. (7) Mc 12,27. (8) Mc 12,29. (9) Mc 12,31. (10) Mc 12,36. (11) Mc 12,44.
Mc 12,12.2.
act. ind. imperf. 3de pers. mv. ezètoun (zij zochten) van het werkw.
zèteô (zoeken). Taalgebruik in het N.T. : zèteô
(zoeken). Taalgebruik in Mc : zèteô
(zoeken). Hebr. bâqasj. Ned. zoeken. Lat. quaerere. Fr. chercher
(ch / q - r). E. search. D. suchen. D. zoeken.
Mc (4) : (1) Mc
11,18. (2) Mc
12,12. (3) Mc
14,1. (4) Mc
14,55. In 4 verzen in Mc in de imperfectumvorm. In een reeks van vier. De imperfectumvorm om de duur van het zoeken uit te drukken. Telkens zijn
hogepriesters erbij betrokken om Jezus te zoeken met het oog om hem te doden.
- Mc 11,18
: kai èkousan hoi archiereis kai hoi grammateis kai ezètoun
(en de hogepriesters en de schriftgeleerden hoorden en zij zochten) pôs
auton apolesôsin (hoe ze hem zouden uitschakelen).
- Mc 12,12
: kai ezètoun (en zij zochten) auton kratèsai (om
hem te bemachtigen).
- Mc 14,1
: kai ezètoun hoi archiereis kai hoi grammateis (en de hogepriesters
en de schriftgeleerden zochten) pôs auton en dolôi kratèsantes
apokteinôsin (hoe ze hem door een list te bemachtigen hem zouden
doden).
- Mc 14,55
: oi de archiereis kai olon to sunedrion ezètoun kata tou ièsou marturian (maar
de hogepriesters en het hele sanhedrin zochten tegen Jezus een getuigenis) eis
to thanatôsai auton (om hem te doden).
Mc 12,12.3. pers. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos. Mc (146). Mc 12 (12) : (1) Mc 12,1. (2) Mc 12,3. (3) Mc 12,6. (4) Mc 12,7. (5) Mc 12,8. (6) Mc 12,12. (7) Mc 12,13. (8) Mc 12,18. (9) Mc 12,28. (10) Mc 12,33. (11) Mc 12,34. (12) Mc 12,37.
Mc 12,12.6. ind. aor. 3de pers. mv. efobèthèsan (zij vreesden) van het werkw. fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden). Taalgebruik in het N.T. : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden). Taalgebruik in Mc : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden). Mc (3) : (1) Mc 4,41. (2) Mc 5,15. (3) Mc 12,12. Een vorm van fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) in Mc in 12 verzen : (1) Mc 4,41. (2) Mc 5,15. (3) Mc 5,33. (4) Mc 5,36. (5) Mc 6,20. (6) Mc 6,50. (7) Mc 9,32. (8) Mc 10,32. (9) Mc 11,18. (10) Mc 11,32. (11) Mc 12,12. (12) Mc 16,8.
Mc 12,12.7.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (124). Mc 12 (7) : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,9. (3) Mc
12,12. (4) Mc
12,30. (5) Mc
12,31. (6) Mc
12,33. (7) Mc
12,44.
Mc 12,12.10. gar (want). Taalgebruik in het N.T. : gar (want). Taalgebruik in Mc : gar (want). Redengevend voegwoord. Hebr. kî. Lat. enim. Fr. car. Ned. : want. Mc (63). Mc 12 (5) : (1) Mc 12,12. (2) Mc 12,14. (3) Mc 12,23. (4) Mc 12,25. (5) Mc 12,44.
Mc 12,12.11.
hoti (dat, omdat). Taalgebruik in het N.T. : hoti
(dat, omdat). Taalgebruik in Mc : hoti
(dat, omdat).
Mc (92). Mc 12 (12) : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,7. (3) Mc
12,12. (4) Mc
12,14. (5) Mc
12,19. (6) Mc
12,26. (7) Mc
12,28. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,32. (10) Mc
12,34. (11) Mc
12,35. (12) Mc
12,43.
Mc 12,12.12.
pros (naar, bij). Taalgebruik in het N.T. : pros
(naar, bij). Taalgebruik in Mc : pros
(naar, bij). Voorzetsel.
Mc (62). Mc 12 (7) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,4. (3) Mc
12,6. (4) Mc
12,7. (5) Mc
12,12. (6) Mc
12,13. (7) Mc
12,18.
Mc 12,12.12. - 13. pros autous (naar hen). Mc (5) : (1) Mc 6,48. (2) Mc 6,51. (3) Mc 9,16. (4) Mc 12,4. (5) Mc 12,12.
Mc 12,12.15.
acc. vr. enk. parabolèn (parabel) van het zelfst. naamw. parabolè
(parabel, gelijkenis). Taalgebruik in het N.T. : parabolè
(parabel, gelijkenis). Taalgebruik in Mc : parabolè
(parabel, gelijkenis). Paraballô : naast elkaar werpen , vergelijken.
Mc (4) : (1) Mc
4,13. (2) Mc
7,17. (3) Mc
12,12. (4) Mc
13,28. Een vorm van parabolè (parabel) in 13 verzen in Mc.
Mc 12,12.16.
act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen). Taalgebruik in N.T. : legô
(zeggen). Taalgebruik in Mc : legô
(zeggen). legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les ,
Fr. leçon.
Mc (56). Mc 12 (8) : (1) Mc
12,12. (2) Mc
12,15. (3) Mc
12,17. (4) Mc
12,26. (5) Mc
12,32. (6) Mc
12,34. (7) Mc
12,36. (8) Mc
12,43. Een vorm van legô in Mc 12 in 9 verzen , van eipon (ik zei)
in 10 verzen.
18. act. part. aor. nom. mann. mv. αφεντες = afentes (achtergelaten) van het werkw. αφιημι = afièmi (aflaten, achterlaten). Taalgebruik in het NT : afièmi (aflaten, achterlaten). Taalgebruik in de LXX : afièmi (aflaten, achterlaten). Taalgebruik in Mc : afièmi (aflaten, achterlaten). par-donner (pardon) : ver-geven. s'excuser (ex -causa) = buiten de zaak , zich ver-ont-schuld-igen. kwijt-schelden (ont-schulden). Slechts in het NT (15). Mt (4) : (1) Mt 4,20. (2) Mt 4,22. (3) Mt 22,22. (4) Mt 26,56. Mc (6) : (1) Mc 1,18. (2) Mc 1,20. (3) Mc 4,36. (4) Mc 7,8. (5) Mc 12,12. (6) Mc 14,50. Lc (3) : (1) Lc 5,11. (2) Lc 10,30. (3) Lc 18,28. Verder : (1) Rom 1,27. (2) Heb 6,1. Een vorm van αφιημι = afièmi (aflaten, achterlaten) in de LXX (138) , in het NT (142) , Mt (47) , Mc (34) , Lc (31).
Mc 12,12.19.
pers. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (146). Mc 12 (12) : (1) Mc
12,1. (2) Mc
12,3. (3) Mc
12,6. (4) Mc
12,7. (5) Mc
12,8. (6) Mc
12,12. (7) Mc
12,13. (8) Mc
12,18. (9) Mc
12,28. (10) Mc
12,33. (11) Mc
12,34. (12) Mc
12,37.
18. - 19. αφεντες αυτον = afentes auton (hem achtergelaten). NT (4) : (1) Mt 22,22 // Mc 12,12. (2) Mt 26,56 // Mc 14,50. (3) Mc 12,12 // Mt 22,22. (4) Mc 14,50 // Mt 26,56. In het eerste geval laten tegenstanders Jezus achter , in het tweede geval zijn het alle leerlingen. In tegenstelling tot : (1) Mt 4,20 // Mc 1,18. (2) Mt 4,22 // Mc 1,20. (3) Mc 1,18 // Mt 4,20. (4) Mc 1,20 // Mt 4,22 lieten de leerlingen van alles achter om Jezus te volgen.
2. Actief imperfectum 3de pers. mv. ezètoun (zij zochten). Taalgebruik : zèteô (zoeken) . Hebr. bâqasj. Ned. zoeken. Lat. quaerere. Fr. chercher (ch / q - r). Mc 12,12 (ezètoun = zij zochten) // Mt 21,46 (zètountes = zoekende) // Lc 20,19 (ezètèsan = zij zochten). Mc (4) : (1) Mc 11,18. (2) Mc 12,12. (3) Mc 14,1. (4) Mc 14,55. In 4 verzen in Mc in de imperfectumvorm. In een reeks van vier. De imperfectumvorm om de duur van het zoeken uit te drukken. Telkens zijn hogepriesters erbij betrokken om Jezus te zoeken met het oog om hem te doden.
zèteô (zoeken) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br | Apk | syn. | ev. |
part. pr. nom. mv. zètountes | 33 | 23 | 10 | 4 | 1 | 1 | 1 | 3 | 5 | 6 | ||
ind. imp. 3de p. mv. ezètoun | 27 | 8 | 18 | 1 | 4 | 5 | 7 | 1 | 10 | 17 | ||
ind. aor. 3de p. mv. ezètèsan | 18 | 17 | 1 | 1 | 1 | 1 |
1. ezètoun (zij zochten) | 2. ezètoun (zij zochten) | 3. ezètoun (zij zochten) | 4. ezètoun (zij zochten) | |
Mc 11,18 | Mc 12,12 | Mc 14,1 | Mc 14,11 | Mc 14,55 |
kai èkousan (en hoorden het) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | |
hoi archiereis kai hoi grammateis (de hogepriesters en de schriftgeleerden) | hoi de archiereis kai holon to sunedrion (de hogepriesters echter en heel het sanhedrin | |||
kai ezètoun (en zij zochten) | ezètoun (zij zochten) | ezètoun (zij zochten) hoi archiereis kai hoi grammateis (de hogepriesters en de schriftgeleerden) | ezètei (hij zocht) | ezètoun kata tou Ièsou marturian (zochten een getuigenis tegen Jezus) |
pôs (hoe) | pôs (hoe) | pôs (hoe) | eis (om) | |
auton (hem) | auton (hem) | auton (hem) | auton (hem) | |
apolesôsin (zij zouden ombrengen) | kratèsai (te overmachtigen) | apokteinôsin (zij zouden doden) | eukairôs paradoi (op een gunstig moment zou overleveren) | to thanatôsai auton (te doden hem) |
284. Jezus in de tempel. Terugkeer naar Betanië : Mc 11,18-19 - Mt 21,14-17 - Lc 19,47-48 - | 289. Gelijkenis van de boze wijnbouwers : Mc 12,1-12 - Mt 21,33-46 - Lc 20,9-19 - | 317. Complot tegen Jezus : Mc
14,1-2 - Mt
26,1-5 - Lc
22,1-2 - |
319. Verraad van Judas : Mc 14,10-11 - Mt 26,14-16 - Lc 22,3-6 - | 332. Jezus voor het Sanhedrin : Mc
14,55-64 -
Mt 26,59-66 - Lc
22,66-71 - |
291. Vraag van de Farizeeën over de belasting aan de keizer : Mc 12,13-17 - Mc 12,13-17 - Mt 22,15-22 - Lc 20,20-26 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,13 - Mc 12,14 - Mc 12,15 - Mc 12,16 - Mc 12,17 -
Mc 12,13 - Mc 12,13 : 291. Vraag van de Farizeeën over de belasting aan de keizer - Mc 12,13-17 - Mt 22,15-22 - Lc 20,20-26 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,13 - Mc 12,14 - Mc 12,15 - Mc 12,16 - Mc 12,17 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [13] And they send unto him certain of the Pharisees and
of the Herodians, to catch him in his words.
Luther-Bibel. 13 Und sie sandten zu ihm einige von den Pharisäern und von den
Anhängern des Herodes, dass sie ihn fingen in Worten.
Hebr. vertaling. lëlâkhëdô (lë + lâkhëdô
: om hem te vangen) bëdâbâr (bë + dâbâr :
door een woord).
Tekstuitleg van Mc 12,13. Dit vers Mc 12,13 telt 14 (2 X 7) woorden , 78 (2 X 3 X 13) letters. De getalwaarde van Mc 12,13 is 12599 (43 X 293). In Mc 3,6 namen de Farizeeën samen met de Herodianen het besluit om Jezus om te brengen.
Mc 12,13 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἀποστέλλουσιν (= apostellousin: zij zenden; wkw act ind praes 3de pers mv van het wkw αποστελλω = apostellô: afsturen, wegsturen , afzenden) (= pros: naar; vz van plaats, nl richting) αὐτόν τινας τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann/vr/onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) Φαρισαίων (= Farisaiôn: van de Farizeeën; zn gen mann mv van het zn φαρισαιος = farisaios: Farizeeër; Griekse uitgang -aios: zn naar bv nw zelfstandig gebruikt: afgescheidene; Hebr: mv përusjim van het wkw pârasj: onderscheiden, 'apart' zetten) καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann/vr/onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) Ἡρῳδιανῶν ἵνα (= auton: hem; aanw vnw 3de pers acc mann enk van het aanw vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het) ἀγρεύσωσιν (agreusôsin: zij zouden vangen; wkw act conjunct aor 3de pers mv van het wkw αγρευω = agr-euô: jagen, van-gen, najagen) λόγῳ.
Mc 12,13.1.
kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc (555). Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
2. act. ind. pr. 3de p. mv. apostellousin (zij zenden). apostellô (afsturen,
afzenden). Taalgebruik in het N.T. : apostellô
(afsturen, wegsturen , afzenden). Taalgebruik in Mc : apostellô
(afsturen, wegsturen , afzenden). apo-stellô : af- / weg- sturen
, wegzenden , afzenden (afgezant) , zenden.
Mc (1) : Mc
12,13. Een vorm van apostellô (afsturen, afzenden) in Mc in 20 verzen.
3. pros (naar, bij). Taalgebruik in het N.T. : pros
(naar, bij). Taalgebruik in Mc : pros
(naar, bij). Voorzetsel.
Mc (62). Mc 12 (7) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,4. (3) Mc
12,6. (4) Mc
12,7. (5) Mc
12,12. (6) Mc
12,13. (7) Mc
12,18.
Mc 12,13.4.
pers. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (146). Mc 12 (12) : (1) Mc
12,1. (2) Mc
12,3. (3) Mc
12,6. (4) Mc
12,7. (5) Mc
12,8. (6) Mc
12,12. (7) Mc
12,13. (8) Mc
12,18. (9) Mc
12,28. (10) Mc
12,33. (11) Mc
12,34. (12) Mc
12,37.
Mc 12,13.3. - 4. pros auton (naar hem, bij hem). Naar Jezus. Mc (14) : (1) Mc 1,32. (2) Mc 1,40. (3) Mc 1,45. (4) Mc 2,3. (5) Mc 2,13. (6) Mc 3,8. (7) Mc 3,13. (8) Mc 3,31. (9) Mc 4,1. (10) Mc 7,1. (11) Mc 9,20. (12) Mc 10,1. (13) Mc 12,13. (14) Mc 12,18.
6. bep. lidw. gen. m. + vr. + onz. mv. tôn (de). Taalgebruik in
het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (90). Mc 12 (9) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,13. (3) Mc
12,26. (4) Mc
12,28. (5) Mc
12,33. (6) Mc
12,36. (7) Mc
12,38. (8) Mc
12,40. (9) Mc
12,43.
Mc 12,13.7.
gen. mann. mv. farisaiôn (van de Farizeeën). Taalgebruik in het
N.T. : Pharisaioi
(Farizeeën). Taalgebruik in Mc : Pharisaioi
(Farizeeën).
Mc (4) : (1) Mc
2,16. (2) Mc
2,18. (3) Mc
8,15. (4) Mc
12,13.
nom. mann. mv. farisaioi (Farizeeën). Mc (8) : (1) Mc
2,18. (2) Mc
2,24. (3) Mc
3,6. (4) Mc
7,1. (5) Mc
7,3. (6) Mc
7,5. (7) Mc
8,11. (8) Mc
10,2.
8. kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc (555). Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
9. bep. lidw. gen. m. + vr. + onz. mv. tôn (de). Taalgebruik in
het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (90). Mc 12 (9) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,13. (3) Mc
12,26. (4) Mc
12,28. (5) Mc
12,33. (6) Mc
12,36. (7) Mc
12,38. (8) Mc
12,40. (9) Mc
12,43.
Mc 12,13.12.
pers. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (146). Mc 12 (12) : (1) Mc
12,1. (2) Mc
12,3. (3) Mc
12,6. (4) Mc
12,7. (5) Mc
12,8. (6) Mc
12,12. (7) Mc
12,13. (8) Mc
12,18. (9) Mc
12,28. (10) Mc
12,33. (11) Mc
12,34. (12) Mc
12,37.
Mc 12,13.14. Grieks : agr-euô (jagen , van-gen , najagen. agreuma : jachtbuit , vangst , jachtnet. Het werkwoord is een hapax in het N.T.. Hebr. lâkhad (l-k-d : 12) : vangen , gevangen nemen , veroveren. lèkhèd : net , strik. Fr. piège : net , valstrik.
Mc 12,14 - Mc 12,14 : 291. Vraag van de Farizeeën over de belasting aan de keizer - Mc 12,13-17 - Mt 22,15-22 - Lc 20,20-26 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,13 - Mc 12,14 - Mc 12,15 - Mc 12,16 - Mc 12,17 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [14] And when they were come, they say unto him, Master,
we know that thou art true, and carest for no man: for thou regardest not the
person of men, but teachest the way of God in truth: Is it lawful to give tribute
to Caesar, or not?
Luther-Bibel. 14 Und sie kamen und sprachen zu ihm: Meister, wir wissen, dass
du wahrhaftig bist und fragst nach niemand; denn du achtest nicht das Ansehen
der Menschen, sondern du lehrst den Weg Gottes recht. Ist's recht, dass man
dem Kaiser Steuern zahlt, oder nicht? Sollen wir sie zahlen oder nicht zahlen?
Mc 12,14 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἐλθόντες (= elthontes: komende; ww med part aor nom mann mv van het wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 ww met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het ww αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden) λέγουσιν (= legousin: zij zeggen; wkw act ind praes 3de pers mv van het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg , - aor επ = ep) αὐτῷ, Διδάσκαλε, οἴδαμεν (= oidamen: wij weten; wkw act ind aor 1ste pers mv; zie het wkw οιδα = oida: ik weet) ὅτι (= hoti: dat of omdat; ondergeschikt vw dat een objectzin of een redegevende zin inleidt) ἀληθὴς εἶ (= ei: jij bent; wkw act ind praes 2de pers enk van het wkw ειμι = eimi: zijn; stam es- , zie Lat.: esse) καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου, ουκ, ουχ, = ou, ouk, ouch: niet) μέλει (= melei: het gaat je ter harte; wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw μελω = melô: ter harte gaan, zich bekommeren om) σοι περὶ οὐδενός,οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου, ουκ, ουχ, = ou, ouk, ouch: niet) γὰρ (= gar; nevenschikkend vw van reden) βλέπεις (= blepeis: jij ziet; wkw act ind praes 2de pers enk van het wkw βλεπω = blepô: kijken, zien) εἰς (= eis: naar; vz van plaats) πρόσωπον ἀνθρώπων, ἀλλ' (= all': maar; afkorting van αλλα = alla; partikel van tegenstelling) ἐπ' ἀληθείας τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ὁδὸν τοῦ θεοῦ διδάσκεις: (= didaskeis: jij leert; wkw act ind praes 2de pers enk van het wkw δι-δα-σκ-ω = di-da-sk-ô: leren, onderwijzen, onderrichten. Lat.: docere. Stam: d-k/c) ἔξεστιν (= exestin: het is toegelaten) δοῦναι (= dounai: om te geven; wkw act inf aor van het wkw διδωμι = didômi: geven. Lat: dare / donare - donum: geven - gave , gift. Fr: donner - don: geven - gave) κῆνσον καισαρι ἢ οὔ; δῶμεν ἢ μὴ (= mè: niet; partikel van ontkenning in zinnen die niet in de indicatief staan) δῶμεν (= dômen: wij zouden geven; wkw act conjunct aor 1ste pers mv van het wkw διδωμι = didômi: geven. Lat: dare / donare - donum: geven - gave , gift. Fr: donner - don: geven - gave);
Tekstuitleg van Mc 12,14.
1. kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc (555). Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
5. voc. mann. enk. didaskale (leermeester) van het zelfst. naamw. didaskalos
(leraar , leermeester). Taalgebruik in het N.T. : didaskalos
(leraar , leermeester). Taalgebruik in Mc : didaskalos
(leraar , leermeester).
Mc (10) : (1) Mc
4,38. (2) Mc
9,17. (3) Mc
9,38. (4) Mc
10,17. (5) Mc
10,20. (6) Mc
10,35. (7) Mc
12,14. (8) Mc
12,19. (9) Mc
12,32. (10) Mc
13,1. Een vorm van didaskalos (leraar , leermeester) in Mc in 12 verzen.
Mc 12,14.7.
hoti (dat, omdat). Taalgebruik in het N.T. : hoti
(dat, omdat). Taalgebruik in Mc : hoti
(dat, omdat).
Mc (92). Mc 12 (12) : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,7. (3) Mc
12,12. (4) Mc
12,14. (5) Mc
12,19. (6) Mc
12,26. (7) Mc
12,28. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,32. (10) Mc
12,34. (11) Mc
12,35. (12) Mc
12,43.
10. kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc (555). Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
16. act. ind. pr. 2de p. enk. blepeis (jij kijkt) van het werkw. blepô (kijken, zien). Taalgebruik in het N.T. : blepô (kijken, zien). Taalgebruik in Mc : blepô (kijken, zien). Mc (4) : (1) Mc 5,31. (2) Mc 8,23. (3) Mc 12,14. (4) Mc 13,2. Een vorm van blepô (kijken, zien) in Mc in 14 verzen.
Mc 12,14.17.
gar (want). Taalgebruik in het N.T. : gar
(want). Taalgebruik in Mc : gar
(want). Redengevend voegwoord. Hebr. kî. Lat. enim. Fr. car.
Ned. : want.
Mc (63). Mc 12 (5) : (1) Mc
12,12. (2) Mc
12,14. (3) Mc
12,23. (4) Mc
12,25. (5) Mc
12,44.
24. gen. vr. enk. alètheias (in waarheid) van het zelfst. naamw. alètheia (waarheid). Taalgebruik in het N.T. : alètheia (waarheid). Taalgebruik in Mc : alètheia (waarheid). Mc (2) : (1) Mc 12,14. (2) Mc 12,32. Een vorm van alètheia (waarheid) in Mc in 3 verzen.
Mc 12,14.26.
acc. vr. enk. hodon (weg) van het zelfst. naamw. hodos (weg). Taalgebruik in
het N.T. : hodos
(weg). Taalgebruik in Mc : hodos
(weg).
Mc (10) : (1) Mc
1,2. (2) Mc
1,3. (3) Mc
2,23. (4) Mc
4,4. (5) Mc
4,15. (6) Mc
6,8. (7) Mc
10,17. (8) Mc
10,46. (9) Mc
11,8. (10) Mc
12,14.
Mc 12,14.27.
bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. tou (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (116). Mc 12 (10) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,8. (3) Mc
12,9. (4) Mc
12,14. (5) Mc
12,17. (6) Mc
12,24. (7) Mc
12,26. (8) Mc
12,34. (9) Mc
12,41. (10) Mc
12,44.
29. act. ind. pr. 2de p.enk. didaskeis (jij leert) van het werkw. didaskô (leren, onderrichten). Taalgebruik in N.T. : didaskô (leren). Taalgebruik in Mc : didaskô (leren). Auto-didact : iemand die door zelfstudie kennis (lering) heeft verworven. Didactiek : leer van het onderrichten. Lat. docere (doctor). Cfr docent , documentatie. Mc (1) : Mc 12,14 . Een vorm van didaskô (leren, onderrichten) in Mc in 17 verzen.
Mc 12,14.30.
exestin (het is toegelaten). Taalgebruik in het N.T. : exestin
(het is toegelaten). Taalgebruik in Mc : exestin
(het is toegelaten).
Mc (6) : (1) Mc
2,24. (2) Mc
2,26. (3) Mc
3,4. (4) Mc
6,18. (5) Mc
10,2. (6) Mc
12,14 .
In twee soorten zinnen. 1. In een ontkennende zin nl. ouk exestin = het is
niet toegelaten. Mc (3) : (1) Mc
2,24. (2) Mc
2,26. (3) Mc
6,18.
2. In een vraagzin nl. exestin = is het toegelaten ? Mc (3) : (1) Mc
3,4. (2) Mc
10,2. (3) Mc
12,14.
Mc 12,14.34.
partikel van vergelijking è (of) OFWEL bep. lidw. nom. vr. enk. hè
(de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (76). Mc 12 (5) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,14. (3) Mc
12,16. (4) Mc
12,22. (5) Mc
12,43.
Mc 12,14.37.
partikel van vergelijking è (of) OFWEL bep. lidw. nom. vr. enk. hè
(de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (76). Mc 12 (5) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,14. (3) Mc
12,16. (4) Mc
12,22. (5) Mc
12,43.
Mc 12,15 - Mc 12,15 : 291. Vraag van de Farizeeën over de belasting aan de keizer - Mc 12,13-17 - Mt 22,15-22 - Lc 20,20-26 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,13 - Mc 12,14 - Mc 12,15 - Mc 12,16 - Mc 12,17 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [15] Shall we give, or shall we not give? But he, knowing
their hypocrisy, said unto them, Why tempt ye me? bring me a penny, that I may
see it.
Luther-Bibel. 15 Er aber merkte ihre Heuchelei und sprach zu ihnen: Was versucht
ihr mich? Bringt mir einen Silbergroschen, dass ich ihn sehe!
Tekstuitleg van Mc 12,15.
Mc 12,15 ὁ δὲ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw) εἰδὼς (= eidôs: wetende, kennende; wkw act part aor nom mann enk; zie het wkw οιδα = oida: ik weet) αὐτῶν (= autôn: van hen; pers vnw 3de pers gen mann of onz mv van het pers vnw αυτος = αυτος: hij) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ὑπόκρισιν εἶπεν (= eipen: hij zei; wkw act ind aor 3de pers enk bij het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg , - aor επ = ep) αὐτοῖς (= αὐτοῖς: aan hen; aanwijz vnw 3de pers dat mann of onz mv van het aanwijz vnw αυτος = αυτος: hij) , Τί με πειράζετε (= peirazete: jullie beproeven; wkw act ind praes 2de pers mv van het wkw πειραζω = peirazô: beproeven); φέρετέ (= ferete: brengt; wkw act imperat praes 2de pers mv van het wkw φερω = ferô: dragen, brengen) μοι δηνάριον ἵνα ἴδω (= idô: ik zou weten; wkw act conjunct aor 1ste pers enk; zie het wkw οιδα = oida: ik weet).
Mc 12,15.1.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 12 (16) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,9. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,17. (5) Mc
12,19. (6) Mc
12,20. (7) Mc
12,21. (8) Mc
12,24. (9) Mc
12,26. (10) Mc
12,29. (11) Mc
12,32. (12) Mc
12,34. (13) Mc
12,35. (14) Mc
12,37. (15) Mc
12,41. (16) Mc
12,42.
Mc 12,15.2.
de (echter). Taalgebruik in het N.T. : de
(echter). Taalgebruik in Mc : de
(echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden.
Mc (149 + 2). Mc 12 (7) : (1) Mc
12,5. (2) Mc
12,7. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,16. (5) Mc
12,17. (6) Mc
12,26. (7) Mc
12,44.
Mc 12,15.7.
act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen). Taalgebruik in N.T. : legô
(zeggen). Taalgebruik in Mc : legô
(zeggen). legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les ,
Fr. leçon.
Mc (56). Mc 12 (8) : (1) Mc
12,12. (2) Mc
12,15. (3) Mc
12,17. (4) Mc
12,26. (5) Mc
12,32. (6) Mc
12,34. (7) Mc
12,36. (8) Mc
12,43. Een vorm van legô in Mc 12 in 9 verzen , van eipon (ik zei)
in 10 verzen.
Mc 12,15.8.
pers. voornaamw. dat. mann. en onz. mv. autois (aan hen). pers. voornaamw.
autos. Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (117). Mc 12 (8) : (1) Mc
12,1. (2) Mc
12,15. (3) Mc
12,16. (4) Mc
12,17. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,28. (7) Mc
12,43. (8) Mc
12,44.
Mc 12,15.11.
act. ind. pr. + imp. 2de p. mv. peirazete (jullie beproeven) van het werkw.
van het werkw. peirazô (beproeven, op de proef stellen). Taalgebruik
in het N.T. : peirazô
(beproeven, op de proef stellen). Taalgebruik in Mc : peirazô
(beproeven, op de proef stellen). peira : proef , poging. Lat. probare
(proberen , be-proeven). ex-periment (uit-probering , ervaring). Hebr. nâsâh.
Mc (1) : Mc
12,15. Een vorm van peirazô (beproeven) in 4 verzen in Mc : (1) Mc
1,13. (2) Mc
8,11. (3) Mc
10,2. (4) Mc
12,15.
Mc 12,16 - Mc 12,16 : 291. Vraag van de Farizeeën over de belasting aan de keizer - Mc 12,13-17 - Mt 22,15-22 - Lc 20,20-26 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,13 - Mc 12,14 - Mc 12,15 - Mc 12,16 - Mc 12,17 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [16] And they brought it. And he saith unto them, Whose
is this image and superscription? And they said unto him, Caesar's.
Luther-Bibel. 16 Und sie brachten einen. Da sprach er: Wessen Bild und Aufschrift
ist das? Sie sprachen zu ihm: Des Kaisers.
Tekstuitleg van Mc 12,16.
Mc 12,16 οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) δὲ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw) ἤνεγκαν (= ènegkan: zij brachten; wkw act ind aor 3de pers mv bij het wkw φερω = ferô: dragen, brengen). καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) λέγει (= λέγει: hij zegt; wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg , - aor επ = ep) αὐτοῖς (= αὐτοῖς: aan hen; aanwijz vnw 3de pers dat mann of onz mv van het aanwijz vnw αυτος = αυτος: hij) , Τίνος ἡ εἰκὼν αὕτη καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἡ ἐπιγραφή; οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) δὲ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw) εἶπαν (= eipan: zij zeiden; wkw act ind aor 3de pers mv van het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg , - aor επ = ep) αὐτῷ, καισαρος.
Mc 12,16.1.
bep. lidw. nom. mann. mv. hoi (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (101). Mc 12 (7) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,16. (4) Mc
12,22. (5) Mc
12,23. (6) Mc
12,35. (7) Mc
12,40.
Mc 12,16.2.
de (echter). Taalgebruik in het N.T. : de
(echter). Taalgebruik in Mc : de
(echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden.
Mc (149 + 2). Mc 12 (7) : (1) Mc
12,5. (2) Mc
12,7. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,16. (5) Mc
12,17. (6) Mc
12,26. (7) Mc
12,44.
Mc 12,16.4.
kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc (555). Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
Mc 12,16.6.
pers. voornaamw. dat. mann. en onz. mv. autois (aan hen). pers. voornaamw.
autos. Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (117). Mc 12 (8) : (1) Mc
12,1. (2) Mc
12,15. (3) Mc
12,16. (4) Mc
12,17. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,28. (7) Mc
12,43. (8) Mc
12,44.
Mc 12,16.8.
bep. lidw. nom. vr. enk. hè (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (76). Mc 12 (5) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,14. (3) Mc
12,16. (4) Mc
12,22. (5) Mc
12,43.
Mc 12,16.10.
voornaamw. nom. vr. enk. autè (zij, deze) van het voornaamw. autos.
Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (10) : (1) Mc
8,12. (2) Mc
10,12. (3) Mc
12,11. (4) Mc
12,16. (5) Mc
12,31. (6) Mc
12,43. (7) Mc
12,44. (8) Mc
13,30. (9) Mc
14,4. (10) Mc
14,9.
Mc 12,16.11.
kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc (555). Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
Mc 12,16.12.
bep. lidw. nom. vr. enk. hè (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (76). Mc 12 (5) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,14. (3) Mc
12,16. (4) Mc
12,22. (5) Mc
12,43.
Mc 12,16.14.bep.
lidw. nom. mann. mv. hoi (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (101). Mc 12 (7) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,16. (4) Mc
12,22. (5) Mc
12,23. (6) Mc
12,35. (7) Mc
12,40.
Mc 12,16.15.
de (echter). Taalgebruik in het N.T. : de
(echter). Taalgebruik in Mc : de
(echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden.
Mc (149 + 2). Mc 12 (7) : (1) Mc
12,5. (2) Mc
12,7. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,16. (5) Mc
12,17. (6) Mc
12,26. (7) Mc
12,44.
Mc 12,16.16.
act. ind. aor. 3de p. mv. eipan (zij zeiden) van het werkw. legô (zeggen). Taalgebruik in N.T. : legô
(zeggen). Taalgebruik in Mc : legô
(zeggen).
Mc (9) : (1) Mc
8,5. (2) Mc
8,28. (3) Mc
10,4. (4) Mc
10,37. (5) Mc
10,39. (6) Mc
11,6. (7) Mc
12,7. (8) Mc
12,16. (9) Mc
16,8. Enkele Farizeeën en Herodianen antwoorden op een tussen vraag
van Jezus. De tussenvraag is : van wie is deze beeltenis (tinos...).
Mc 12,16.14.
- 16. act. ind. aor. 3de p. mv. eipan (zij zeiden) van het werkw. legô
(zeggen). Taalgebruik in N.T. : legô
(zeggen). Taalgebruik in Mc : legô
(zeggen).
Mc (9) : (1) Mc
8,5. (2) Mc
8,28. (3) Mc
10,4. (4) Mc
10,37. (5) Mc
10,39. (6) Mc
11,6. (7) Mc
12,7. (8) Mc
12,16. (9) Mc
16,8.
Mc 12,16.17.
pers. voornaamw. dat. mann. enk. autô(i) (hem) van het pers. voornaamw.
autos. Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (109). Mc
Mc 12,16.14. - 17. hoi de eipan (zij echter zeiden) + autô(i) (hem). Mc (4 / 7) : (1) Mc 8,5. (2) Mc 8,28. (3) Mc 10,4. (4) Mc 10,37. (5) Mc 10,39. (6) Mc 11,6. (7) Mc 12,16.
Mc 12,17 - Mc 12,17 : 291. Vraag van de Farizeeën over de belasting aan de keizer - Mc 12,13-17 - Mt 22,15-22 - Lc 20,20-26 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,13 - Mc 12,14 - Mc 12,15 - Mc 12,16 - Mc 12,17 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [17] And Jesus answering said unto them, Render to Caesar
the things that are Caesar's, and to God the things that are God's. And they
marvelled at him.
Luther-Bibel. 17 Da sprach Jesus zu ihnen: So gebt dem Kaiser, was des Kaisers
ist, und Gott, was Gottes ist! Und sie wunderten sich über ihn.
Tekstuitleg van Mc 12,17.
Mc 12,17 ὁ δὲ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw) Ἰησοῦς εἶπεν (= eipen: hij zei; wkw act ind aor 3de pers enk bij het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg , - aor επ = ep) αὐτοῖς (= αὐτοῖς: aan hen; aanwijz vnw 3de pers dat mann of onz mv van het aanwijz vnw αυτος = αυτος: hij) , τὰ (= ta; bep lidw nom en acc onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) καισαρος ἀπόδοτε (= apodote: geeft wat afkomstig is van / geeft terug; wkw act imperat aor 2de pers mv van het wkw = αποδιδωμι: apodidômi: geven wat afkomstig is van, teruggeven; zie het wkw διδωμι = didômi: geven. Lat: dare / donare - donum: geven - gave , gift. Fr: donner - don: geven - gave) καισαρι καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) τὰ (= ta; bep lidw nom en acc onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) τοῦ θεοῦτῷ (= tô: de; bep lidw dat mann en onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) θεῷ. καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἐξεθαύμαζον (= eksethaumadzon; zij verwonderden zich zeer; wkw act ind imperf 3de pers mv van het wkw εκθαυμαζω = ekthaumadzô: zich zeer verwonderen over) ἐπ' αὐτῷ.
Mc 12,17.1.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de). bepaald lidwoord. Taalgebruik in het N.T.
: bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 12 (16) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,9. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,17. (5) Mc
12,19. (6) Mc
12,20. (7) Mc
12,21. (8) Mc
12,24. (9) Mc
12,26. (10) Mc
12,29. (11) Mc
12,32. (12) Mc
12,34. (13) Mc
12,35. (14) Mc
12,37. (15) Mc
12,41. (16) Mc
12,42.
Mc 12,17.2.
de (echter). Taalgebruik in het N.T. : de
(echter). Taalgebruik in Mc : de
(echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden.
Mc (149 + 2). Mc 12 (7) : (1) Mc
12,5. (2) Mc
12,7. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,16. (5) Mc
12,17. (6) Mc
12,26. (7) Mc
12,44.
Mc 12,17.3.
nom. mann. enk. Ièsous (Jezus). Taalgebruik in het N.T. : Ièsous
(Jezus). Taalgebruik in Mc : Ièsous
(Jezus).
Mc (57). Mc 12 (5) : (1) Mc
12,17. (2) Mc
12,24. (3) Mc
12,29. (4) Mc
12,34. (5) Mc
12,35. Een vorm van ièsous (Jezus) in Mc in 81 verzen.
Mc 12,17.4.
act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen). Taalgebruik in N.T. : legô
(zeggen). Taalgebruik in Mc : legô
(zeggen). legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les ,
Fr. leçon.
Mc (56). Mc 12 (8) : (1) Mc
12,12. (2) Mc
12,15. (3) Mc
12,17. (4) Mc
12,26. (5) Mc
12,32. (6) Mc
12,34. (7) Mc
12,36. (8) Mc
12,43. Een vorm van legô in Mc 12 in 9 verzen , van eipon (ik zei)
in 10 verzen.
Mc 12,17.5.
pers. voornaamw. dat. mann. en onz. mv. autois (aan hen). Taalgebruik in het
N.T. : voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (117). Mc 12 (8) : (1) Mc
12,1. (2) Mc
12,15. (3) Mc
12,16. (4) Mc
12,17. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,28. (7) Mc
12,43. (8) Mc
12,44.
Mc 12,17.1. - 5. ho de ièsous eipen autois (Jezus echter zei hen). Mc (4) : (1) Mc 10,5. (2) Mc 10,38. (3) Mc 10,39. (4) Mc 12,17. In de verzen Mc 10,5 en Mc 12,17 leidt het het antwoord van Jezus op de beginvraag in. In beide verhalen zijn er Farizeeën betrokken bij het stellen van de vraag (beginnend met de woorden : is het toegelaten...). In de verzen Mc 10,38 en Mc 10,39 leidt het de antwoorden van Jezus op het verzoek van Jakobus en Johannes in.
Mc 12,17.6.
bep. lidw. nom. + acc. onz. mv. ta (de). bepaald lidwoord. Taalgebruik in
het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (47). Mc 12 (1) : Mc
12,17.
Mc 12,17.10.
kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc (555). Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
Mc 12,17.11.
bep. lidw. nom. + acc. onz. mv. ta (de). bepaald lidwoord. Taalgebruik in
het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (47). Mc 12 (1) : Mc
12,17.
Mc 12,17.12.
bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. tou (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (116). Mc 12 (10) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,8. (3) Mc
12,9. (4) Mc
12,14. (5) Mc
12,17. (6) Mc
12,24. (7) Mc
12,26. (8) Mc
12,34. (9) Mc
12,41. (10) Mc
12,44.
Mc 12,17.14.
bep. lidw. dat. mann. enk. tô(i) (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (68). Mc 12 (5) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,17. (3) Mc
12,19. (4) Mc
12,35. (5) Mc
12,36.
Mc 12,17.16.
kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc (555). Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
292. Vraag van de Sadduceeën over de verrijzenis : Mc 12,18-27 -- Mc 12,18-27 - Mt 22,23-33 - Lc 20,27-38 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,18 - Mc 12,19 - Mc 12,20 - Mc 12,21 - Mc 12,22 - Mc 12,23 - Mc 12,24 - Mc 12,25 - Mc 12,26 - Mc 12,27 -
Mc 12,18 - Mc 12,18 : 292. Vraag van de Sadduceeën over de verrijzenis - Mc 12,18-27 - Mt 22,23-33 - Lc 20,27-38 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,18 - Mc 12,19 - Mc 12,20 - Mc 12,21 - Mc 12,22 - Mc 12,23 - Mc 12,24 - Mc 12,25 - Mc 12,26 - Mc 12,27 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible. [18] Then come unto him the Sadducees, which say there is
no resurrection; and they asked him, saying,
Luther-Bibel. 18 Da traten die Sadduzäer zu ihm, die lehren, es gebe keine
Auferstehung; die fragten ihn und sprachen:
Tekstuitleg van Mc 12,18.
Mc 12,18 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἔρχονται (= erchontai: zij gaan; wkw med ind praes 3de pers mv van het wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden) (= erchontai: zij gaan; wkw med ind praes 3de pers mv van het wkw ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen; 2 wkw met verschillende stammen: ερχ = erch en ελ = el: Baeyens 102,136, zie Fr.: al-ler; om de aor van het wkw αρχομαι = archomai: beginnen en ἐρχόμαι = erchomai: gaan, komen, van elkaar te onderscheiden) Σαδδουκαῖοι (= pros: naar; vz van plaats, nl richting) αὐτόν, οἵ (= tines: sommigen; onbep vnw nom mann mv van het onbep vnw τις - τι = tis, ti: iemand, iets; mv: sommigen) λέγουσιν (= legousin: zij zeggen; wkw act ind praes 3de pers mv van het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg , - aor επ = ep) ἀνάστασιν μὴ (= mè: niet; partikel van ontkenning in zinnen die niet in de indicatief staan) εἶναι (= einai: om te zijn; wkw act inf praes van het wkw ειμι = eimi: zijn; stam es- , zie Lat.: esse), καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἐπηρώτων (= epèrôtôn: zij ondervroegen; wkw act ind imperf 3de pers mv van het wkw επερωταω = eperôtaô: 'op'-vragen, 'onder'-vragen, bijvragen) (= auton: hem; aanw vnw 3de pers acc mann enk van het aanw vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het) λέγοντες (= legontes: zeggende; wkw act part praes nom mann mv van het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg , - aor επ = ep),
4. pros (naar, bij). Taalgebruik in het N.T. : pros
(naar, bij). Taalgebruik in Mc : pros
(naar, bij). Voorzetsel.
Mc (62). Mc 12 (7) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,4. (3) Mc
12,6. (4) Mc
12,7. (5) Mc
12,12. (6) Mc
12,13. (7) Mc
12,18.
Mc 12,18.4. - 5. pros auton (naar hem, bij hem). Naar Jezus. Mc (14) : (1) Mc 1,32. (2) Mc 1,40. (3) Mc 1,45. (4) Mc 2,3. (5) Mc 2,13. (6) Mc 3,8. (7) Mc 3,13. (8) Mc 3,31. (9) Mc 4,1. (10) Mc 7,1. (11) Mc 9,20. (12) Mc 10,1. (13) Mc 12,13. (14) Mc 12,18.
Mc 12,18.6.
pers. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (146). Mc 12 (12) : (1) Mc
12,1. (2) Mc
12,3. (3) Mc
12,6. (4) Mc
12,7. (5) Mc
12,8. (6) Mc
12,12. (7) Mc
12,13. (8) Mc
12,18. (9) Mc
12,28. (10) Mc
12,33. (11) Mc
12,34. (12) Mc
12,37.
Mc 12,18.10.
act. inf. praes. einai (zijn) van het werkw. eimi (zijn). Taalgebruik in het
N.T. : eimi
(zijn). Taalgebruik in Mc : eimi
(zijn). Hebr. hâjâh. Lat. esse. Fr. être. Ned. zijn. E. to be.
Mc (7) : (1) Mc
8,27. (2) Mc
8,29. (3) Mc
9,5. (4) Mc
9,35. (5) Mc
10,44. (6) Mc
12,18. (7) Mc
14,64.
Mc 12,18.13.
pers. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (146). Mc 12 (12) : (1) Mc
12,1. (2) Mc
12,3. (3) Mc
12,6. (4) Mc
12,7. (5) Mc
12,8. (6) Mc
12,12. (7) Mc
12,13. (8) Mc
12,18. (9) Mc
12,28. (10) Mc
12,33. (11) Mc
12,34. (12) Mc
12,37.
Mc 12,19 - Mc 12,19 : 292. Vraag van de Sadduceeën over de verrijzenis - Mc 12,18-27 - Mt 22,23-33 - Lc 20,27-38 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,18 - Mc 12,19 - Mc 12,20 - Mc 12,21 - Mc 12,22 - Mc 12,23 - Mc 12,24 - Mc 12,25 - Mc 12,26 - Mc 12,27 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible. [19] Master, Moses wrote unto us, If a man's brother die,
and leave his wife behind him, and leave no children, that his brother should
take his wife, and raise up seed unto his brother.
Luther-Bibel. 19 Meister, Mose hat uns vorgeschrieben (5.Mose 25,5-6): »Wenn
jemand stirbt und hinterlässt eine Frau, aber keine Kinder, so soll sein Bruder
sie zur Frau nehmen und seinem Bruder Nachkommen erwecken.«
Tekstuitleg van Mc 12,19.
Mc 12,19 Διδάσκαλε, Μωϋσῆς ἔγραψεν (= egrapsen: hij schreef; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw γραφω = grafô: graveren, griffen, schrijven) ἡμῖν ὅτι (= hoti: dat of omdat; ondergeschikt vw dat een objectzin of een redegevende zin inleidt) ἐάν τινος ἀδελφὸς ἀποθάνῃ (= apothanè: hij zou sterven; wkw act conjunct aor 3de pers enk van het wkw αποθνῃσκω = apothnè(i)skô: sterven) καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) καταλίπῃ (= katalipè: hij zou achterlaten; wkw act conjunct aor 3de pers enk van het wkw καταλειπω = kataleipô: achterlaten) γυναῖκα καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) μὴ (= mè: niet; partikel van ontkenning in zinnen die niet in de indicatief staan) ἀφῇ (= afè: hij zou achterlaten; wkw act conjunct aor 3de pers enk van het wkw αφιημι = af -hièmi: in beweging zetten, zenden, af-laten, ver-laten. afièmi < apo-ièmi < ap-hièmi, zie Baeyens 15,1 blz 8) τέκνον, ἵνα λάβῃ (= labè: hij zou nemen; wkw act conjunct aor 3de pers enk van het wkw λαμβανω = lambanô: nemen; stam: lab) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἀδελφὸς αὐτοῦ (= autou: van hem of van het; aanw vnw 3de pers gen mann of onz enk van het aanw vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) γυναῖκα καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἐξαναστήσῃ (eksanastèsè: hij zou doen opstaan; wkw act conjunct aor 3de pers enk van het wkw εξ-αν-ι-στη-μι = eks-an-i-stè-mi:: op-staan; stam: sta-) σπέρματῷ (= tô: de; bep lidw dat mann en onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἀδελφῷ αὐτοῦ (= autou: van hem of van het; aanw vnw 3de pers gen mann of onz enk van het aanw vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het).
1. voc. mann. enk. didaskale (leermeester) van het zelfst. naamw. didaskalos
(leraar , leermeester). Taalgebruik in het N.T. : didaskalos
(leraar , leermeester). Taalgebruik in Mc : didaskalos
(leraar , leermeester).
Mc (10) : (1) Mc
4,38. (2) Mc
9,17. (3) Mc
9,38. (4) Mc
10,17. (5) Mc
10,20. (6) Mc
10,35. (7) Mc
12,14. (8) Mc
12,19. (9) Mc
12,32. (10) Mc
13,1. Een vorm van didaskalos (leraar , leermeester) in Mc in 12 verzen.
Mc 12,19.2.
nom. mann. enk. môusès (Mozes). Taalgebruik in het N.T. : môusès
(Mozes). Taalgebruik in Mc : môusès
(Mozes).
Mc (5) : (1) Mc
1,44. (2) Mc
7,10. (3) Mc
10,3. (4) Mc
10,4. (5) Mc
12,19.
Mc 12,19.4.
pers. voornaamw. dat. mv. hèmin (ons) van het pers. voornaamw. hèmeis. Taalgebruik in het N.T. : persoonlijk
voornaamwoord. Taalgebruik in Mc : persoonlijk
voornaamwoord.
Mc (9) : (1) Mc
1,24. (2) Mc
9,22. (3) Mc
9,38. (4) Mc
10,35. (5) Mc
10,37. (6) Mc
12,19. (7) Mc
13,4. (8) Mc
14,15. (9) Mc
16,3.
Mc 12,19.5.
hoti (dat, omdat). Taalgebruik in het N.T. : hoti
(dat, omdat). Taalgebruik in Mc : hoti
(dat, omdat).
Mc (92). Mc 12 (12) : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,7. (3) Mc
12,12. (4) Mc
12,14. (5) Mc
12,19. (6) Mc
12,26. (7) Mc
12,28. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,32. (10) Mc
12,34. (11) Mc
12,35. (12) Mc
12,43.
Mc 12,19.12.
acc. vr. enk. gunaika (vrouw) van het zelfst. naamw. gunè (vrouw). Taalgebruik
in het N.T. : gunè
(vrouw). Taalgebruik in Mc : gunè
(vrouw). Hebr. ´isjsjâh. Lat. uxor. Fr. femme (> Lat.
femina). Ned. vrouw. D. Frau.
Mc (8) : (1) Mc
6,17. (2) Mc
6,18. (3) Mc
10,2. (4) Mc
10,7. (5) Mc
10,11. (6) Mc
12,19. (7) Mc
12,20. (8) Mc
12,23.
Mc 12,19.19.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 12 (16) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,9. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,17. (5) Mc
12,19. (6) Mc
12,20. (7) Mc
12,21. (8) Mc
12,24. (9) Mc
12,26. (10) Mc
12,29. (11) Mc
12,32. (12) Mc
12,34. (13) Mc
12,35. (14) Mc
12,37. (15) Mc
12,41. (16) Mc
12,42.
Mc 12,19.21.
pers. vnw. gen. mann. enk. autou (bij hem). Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (143). Mc 12 (5) : (1) Mc
12,19. (2) Mc
12,32. (3) Mc
12,37. (4) Mc
12,38. (5) Mc
12,43.
Mc 12,19.27.
bep. lidw. dat. mann. enk. tô(i) (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (68). Mc 12 (5) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,17. (3) Mc
12,19. (4) Mc
12,35. (5) Mc
12,36.
Mc 12,19.29.
pers. vnw. gen. mann. enk. autou (bij hem). Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (143). Mc 12 (5) : (1) Mc
12,19. (2) Mc
12,32. (3) Mc
12,37. (4) Mc
12,38. (5) Mc
12,43.
Mc 12,20 - Mc 12,20 : 292. Vraag van de Sadduceeën over de verrijzenis - Mc 12,18-27 - Mt 22,23-33 - Lc 20,27-38 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,18 - Mc 12,19 - Mc 12,20 - Mc 12,21 - Mc 12,22 - Mc 12,23 - Mc 12,24 - Mc 12,25 - Mc 12,26 - Mc 12,27 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible. [20] Now there were seven brethren: and the first took a
wife, and dying left no seed.
Luther-Bibel. 20 Nun waren sieben Brüder. Der erste nahm eine Frau; der starb
und hinterließ keine Kinder.
Tekstuitleg van Mc 12,20.
Mc 12,20 ἑπτὰ ἀδελφοὶ ἦσαν (= èsan: zij waren; wkw act ind imperf 3de pers mv van het wkw ειμι = eimi: zijn; stam es- , zie Lat.: esse) καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) πρῶτος ἔλαβεν (= elaben: hij nam; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw λαμβανω = lambanô: nemen; stam: lab) γυναῖκα, καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἀποθνῄσκων (= apothnèskôn: gestorven; wkw act part praes nom mann enk van het wkw αποθνῃσκω = apothnè(i)skô: sterven) οὐκ (= ouk: niet, partikel van ontkenning; ou + k omdat volgend woord met een klinker begint, ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) ἀφῆκεν (= afèken: hij liet achter; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw αφιημι = af -hièmi: in beweging zetten, zenden, af-laten, ver-laten. afièmi < apo-ièmi < ap-hièmi, zie Baeyens 15,1 blz 8) σπέρμα:
Mc 12,20.5.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 12 (16) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,9. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,17. (5) Mc
12,19. (6) Mc
12,20. (7) Mc
12,21. (8) Mc
12,24. (9) Mc
12,26. (10) Mc
12,29. (11) Mc
12,32. (12) Mc
12,34. (13) Mc
12,35. (14) Mc
12,37. (15) Mc
12,41. (16) Mc
12,42.
Mc 12,20.6. nom. mann. enk. prôtos (eerste) van het bijvoegl. naamw. (rangtelwoord) prôtos (eerste). Taalgebruik in het N.T. : prôtos (eerste). Taalgebruik in Mc : prôtos (eerste). Mc (3) : (1) Mc 9,35. (2) Mc 10,44. (3) Mc 12,20.
Mc 12,20.8.
acc. vr. enk. gunaika (vrouw) van het zelfst. naamw. gunè (vrouw). Taalgebruik
in het N.T. : gunè
(vrouw). Taalgebruik in Mc : gunè
(vrouw). Hebr. ´isjsjâh. Lat. uxor. Fr. femme (> Lat.
femina). Ned. vrouw. D. Frau.
Mc (8) : (1) Mc
6,17. (2) Mc
6,18. (3) Mc
10,2. (4) Mc
10,7. (5) Mc
10,11. (6) Mc
12,19. (7) Mc
12,20. (8) Mc
12,23.
Mc 12,21 - Mc 12,21 : 292. Vraag van de Sadduceeën over de verrijzenis - Mc 12,18-27 - Mt 22,23-33 - Lc 20,27-38 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,18 - Mc 12,19 - Mc 12,20 - Mc 12,21 - Mc 12,22 - Mc 12,23 - Mc 12,24 - Mc 12,25 - Mc 12,26 - Mc 12,27 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible. [21] And the second took her, and died, neither left he
any seed: and the third likewise.
Luther-Bibel. 21 Und der zweite nahm sie und starb und hinterließ auch keine
Kinder. Und der dritte ebenso.
Tekstuitleg van Mc 12,21.
Mc 12,21 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) δεύτερος ἔλαβεν (= elaben: hij nam; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw λαμβανω = lambanô: nemen; stam: lab) αὐτήν, καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἀπέθανεν (= apethanen: hij stierf; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw αποθνῃσκω = apothnè(i)skô: sterven) μὴ (= mè: niet; partikel van ontkenning in zinnen die niet in de indicatief staan) καταλιπὼν (= katalipôn: achterlatende; wkw act part aor nom mann enk van het wkw καταλειπω = kataleipô: achterlaten) σπέρμα: καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) τρίτος ὡσαύτως:
Mc 12,21.2.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 12 (16) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,9. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,17. (5) Mc
12,19. (6) Mc
12,20. (7) Mc
12,21. (8) Mc
12,24. (9) Mc
12,26. (10) Mc
12,29. (11) Mc
12,32. (12) Mc
12,34. (13) Mc
12,35. (14) Mc
12,37. (15) Mc
12,41. (16) Mc
12,42.
Mc 12,21.5.
pers. voornaamw. acc. vr. enk. autèn (haar). Taalgebruik in het N.T.
: voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (14) : (1) Mc
1,31. (2) Mc
4,30. (3) Mc
6,17. (4) Mc
6,26. (5) Mc
6,28. (6) Mc
8,35. (7) Mc
9,43. (8) Mc
10,11. (9) Mc
10,15. (10) Mc
11,2. (11) Mc
11,13. (12) Mc
12,21. (13) Mc
12,23. (14) Mc
14,6.
Mc 12,21.12.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 12 (16) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,9. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,17. (5) Mc
12,19. (6) Mc
12,20. (7) Mc
12,21. (8) Mc
12,24. (9) Mc
12,26. (10) Mc
12,29. (11) Mc
12,32. (12) Mc
12,34. (13) Mc
12,35. (14) Mc
12,37. (15) Mc
12,41. (16) Mc
12,42.
Mc 12,22 - Mc 12,22 : 292. Vraag van de Sadduceeën over de verrijzenis - Mc 12,18-27 - Mt 22,23-33 - Lc 20,27-38 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,18 - Mc 12,19 - Mc 12,20 - Mc 12,21 - Mc 12,22 - Mc 12,23 - Mc 12,24 - Mc 12,25 - Mc 12,26 - Mc 12,27 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible. [22] And the seven had her, and left no seed: last of all
the woman died also.
Luther-Bibel. 22 Und alle sieben hinterließen keine Kinder. Zuletzt nach allen
starb die Frau auch.
Tekstuitleg van Mc 12,22.
Mc 12,22 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) ἑπτὰ οὐκ (= ouk: niet, partikel van ontkenning; ou + k omdat volgend woord met een klinker begint, ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) ἀφῆκαν (= afèkan: zij lieten achter; wkw act ind aor 3de pers mv van het wkw αφιημι = af -hièmi: in beweging zetten, zenden, af-laten, ver-laten. afièmi < apo-ièmi < ap-hièmi, zie Baeyens 15,1 blz 8) σπέρμα. ἔσχατον πάντων καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) ἡ γυνὴ ἀπέθανεν (= apethanen: zij stierf; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw αποθνῃσκω = apothnè(i)skô: sterven).
2. bep. lidw. nom. mann. mv. hoi (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (101). Mc 12 (7) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,16. (4) Mc
12,22. (5) Mc
12,23. (6) Mc
12,35. (7) Mc
12,40.
8. gen. mv. pantôn (allen / alles) van het bijvoegl naamw. pas (ieder,
elk, alles). Taalgebruik in het N.T. : pas
(ieder, elk, alles). Taalgebruik in Mc : pas
(ieder, elk, alles). Hebr. kol. Lat. omnis. Fr. tout. Ned. elk , ieder.
Mc (10) : (1) Mc
2,12. (2) Mc
4,31. (3) Mc
4,32. (4) Mc
9,35. (5) Mc
10,44. (6) Mc
12,22. (7) Mc
12,28. (8) Mc
12,33. (9) Mc
12,43. (10) Mc
13,13. Een vorm van pas (ieder, al) in Mc in 66 verzen.
Mc 12,22.10.
bep. lidw. nom. vr. enk. hè (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (76). Mc 12 (5) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,14. (3) Mc
12,16. (4) Mc
12,22. (5) Mc
12,43.
Mc 12,22.11.
nom. vr. enk. gunè (vrouw). Taalgebruik in het N.T. : gunè
(vrouw). Taalgebruik in Mc : gunè
(vrouw). Hebr. ´isjsjâh. Lat. uxor. Fr. femme (> Lat.
femina). Ned. vrouw. D. Frau.
Mc (7) : (1) Mc
5,25. (2) Mc
5,33. (3) Mc
7,25. (4) Mc
7,26. (5) Mc
12,22. (6) Mc
12,23. (7) Mc
14,3.
Mc 12,23 - Mc 12,23 : 292. Vraag van de Sadduceeën over de verrijzenis - Mc 12,18-27 - Mt 22,23-33 - Lc 20,27-38 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,18 - Mc 12,19 - Mc 12,20 - Mc 12,21 - Mc 12,22 - Mc 12,23 - Mc 12,24 - Mc 12,25 - Mc 12,26 - Mc 12,27 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible. [23] In the resurrection therefore, when they shall rise,
whose wife shall she be of them? for the seven had her to wife.
Luther-Bibel. 23 Nun in der Auferstehung, wenn sie auferstehen: wessen Frau
wird sie sein unter ihnen? Denn alle sieben haben sie zur Frau gehabt.
Tekstuitleg van Mc 12,23.
Mc 12,23 ἐν τῇ ἀναστάσει [,ὅταν ἀναστῶσιν,] τίνος αὐτῶν (= autôn: van hen; pers vnw 3de pers gen mann of onz mv van het pers vnw αυτος = αυτος: hij) ἔσται (= estai: hij/zij/het zal zijn; wkw act ind fut 3de pers enk van het wkw ειμι = eimi: zijn; stam es- , zie Lat.: esse) γυνή; οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) γὰρ (= gar; nevenschikkend vw van reden) ἑπτὰ ἔσχον (= eschon: zij hadden; wkw act ind aor 3de pers mv van het wkw εχω = echô: hebben, bezitten) αὐτὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) γυναῖκα.
Mc 12,23.1.
en (in). Taalgebruik in het N.T. : en
(in). Taalgebruik in Mc : en
(in). Hebr. bë. Fr. en. Ned. in. Fr. dans.
Mc 12 (9) : (1) Mc
12,1. (2) Mc
12,11. (3) Mc
12,23. (4) Mc
12,25. (5) Mc
12,26. (6) Mc
12,35. (7) Mc
12,36. (8) Mc
12,38. (9) Mc
12,39.
Mc 12,23.2.
bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc 12 (3) : (1) Mc
12,23. (2) Mc
12,26. (3) Mc
12,38.
Mc 12,23.9.
nom. vr. enk. gunè (vrouw). Taalgebruik in het N.T. : gunè
(vrouw). Taalgebruik in Mc : gunè
(vrouw). Hebr. ´isjsjâh. Lat. uxor. Fr. femme (> Lat.
femina). Ned. vrouw. D. Frau.
Mc (7) : (1) Mc
5,25. (2) Mc
5,33. (3) Mc
7,25. (4) Mc
7,26. (5) Mc
12,22. (6) Mc
12,23. (7) Mc
14,3.
Mc 12,23.10.
bep. lidw. nom. mann. mv. hoi (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (101). Mc 12 (7) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,16. (4) Mc
12,22. (5) Mc
12,23. (6) Mc
12,35. (7) Mc
12,40.
Mc 12,23.11.
gar (want). Taalgebruik in het N.T. : gar
(want). Taalgebruik in Mc : gar
(want). Redengevend voegwoord. Hebr. kî. Lat. enim. Fr. car.
Ned. : want.
Mc (63). Mc 12 (5) : (1) Mc
12,12. (2) Mc
12,14. (3) Mc
12,23. (4) Mc
12,25. (5) Mc
12,44.
Mc 12,23.14.
pers. voornaamw. acc. vr. enk. autèn (haar). Taalgebruik in het N.T.
: voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (14) : (1) Mc
1,31. (2) Mc
4,30. (3) Mc
6,17. (4) Mc
6,26. (5) Mc
6,28. (6) Mc
8,35. (7) Mc
9,43. (8) Mc
10,11. (9) Mc
10,15. (10) Mc
11,2. (11) Mc
11,13. (12) Mc
12,21. (13) Mc
12,23. (14) Mc
14,6.
Mc 12,23.15.
acc. vr. enk. gunaika (vrouw) van het zelfst. naamw. gunè (vrouw). Taalgebruik
in het N.T. : gunè
(vrouw). Taalgebruik in Mc : gunè
(vrouw). Hebr. ´isjsjâh. Lat. uxor. Fr. femme (> Lat.
femina). Ned. vrouw. D. Frau.
Mc (8) : (1) Mc
6,17. (2) Mc
6,18. (3) Mc
10,2. (4) Mc
10,7. (5) Mc
10,11. (6) Mc
12,19. (7) Mc
12,20. (8) Mc
12,23.
Mc 12,24 - Mc 12,24 : 292. Vraag van de Sadduceeën over de verrijzenis - Mc 12,18-27 - Mt 22,23-33 - Lc 20,27-38 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,18 - Mc 12,19 - Mc 12,20 - Mc 12,21 - Mc 12,22 - Mc 12,23 - Mc 12,24 - Mc 12,25 - Mc 12,26 - Mc 12,27 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible. [24] And Jesus answering said unto them, Do ye not therefore
err, because ye know not the scriptures, neither the power of God?
Luther-Bibel. 24 Da sprach Jesus zu ihnen: Ist's nicht so? Ihr irrt, weil ihr
weder die Schrift kennt noch die Kraft Gottes.
Tekstuitleg van Mc 12,24.
Mc 12,24 ἔφη (= egè: hij beweerde, hij zei; wkw act ind imperf 3de pers enk van het wkw φημι = fèmi: beweren, zeggen) αὐτοῖς (= αὐτοῖς: aan hen; aanwijz vnw 3de pers dat mann of onz mv van het aanwijz vnw αυτος = αυτος: hij) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) Ἰησοῦς,οὐ (= ou: niet, partikel van ontkenning; ου, ουκ, ουχ, = ou, ouk, ouch: niet) Διὰ (= dia: omwille van, wegens, via, bij middel van; voorzetsel) τοῦτο πλανᾶσθε (= planasthe: jullie worden misleid, jullie dwalen; wkw pass ind praes 2de pers mv van het wkw πλαναω = planaô: dwalen, bedriegen, misleid worden) μὴ (= mè: niet; partikel van ontkenning in zinnen die niet in de indicatief staan) εἰδότες (= eidôτεσ: wetende, kennende; wkw act part aor nom mann mv; zie het wkw οιδα = oida: ik weet) τὰς (= tas: de; bep lidw acc vr mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) γραφὰς μηδὲ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw) τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) δύναμιν τοῦ θεοῦ;
Mc 12,24.2.
pers. voornaamw. dat. mann. en onz. mv. autois (aan hen). pers. voornaamw.
autos. Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (117). Mc 12 (8) : (1) Mc
12,1. (2) Mc
12,15. (3) Mc
12,16. (4) Mc
12,17. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,28. (7) Mc
12,43. (8) Mc
12,44.
Mc 12,24.3.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 12 (16) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,9. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,17. (5) Mc
12,19. (6) Mc
12,20. (7) Mc
12,21. (8) Mc
12,24. (9) Mc
12,26. (10) Mc
12,29. (11) Mc
12,32. (12) Mc
12,34. (13) Mc
12,35. (14) Mc
12,37. (15) Mc
12,41. (16) Mc
12,42.
4. nom. mann. enk. Ièsous (Jezus). Taalgebruik in het N.T. : Ièsous
(Jezus). Taalgebruik in Mc : Ièsous
(Jezus).
Mc (57). Mc 12 (5) : (1) Mc
12,17. (2) Mc
12,24. (3) Mc
12,29. (4) Mc
12,34. (5) Mc
12,35. Een vorm van ièsous (Jezus) in Mc in 81 verzen.
Mc 12,24.11.
bep. lidw. acc. vr. mv. tas (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (27) : Mc 12 (2) : (1) Mc
12,24. (2) Mc
12,40.
Mc 12,24.16.
bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. tou (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (116). Mc 12 (10) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,8. (3) Mc
12,9. (4) Mc
12,14. (5) Mc
12,17. (6) Mc
12,24. (7) Mc
12,26. (8) Mc
12,34. (9) Mc
12,41. (10) Mc
12,44.
Mc 12,25 - Mc 12,25 : 292. Vraag van de Sadduceeën over de verrijzenis - Mc 12,18-27 - Mt 22,23-33 - Lc 20,27-38 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,18 - Mc 12,19 - Mc 12,20 - Mc 12,21 - Mc 12,22 - Mc 12,23 - Mc 12,24 - Mc 12,25 - Mc 12,26 - Mc 12,27 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible. [25] For when they shall rise from the dead, they neither
marry, nor are given in marriage; but are as the angels which are in heaven.
Luther-Bibel. 25 Wenn sie von den Toten auferstehen werden, so werden sie weder
heiraten noch sich heiraten lassen, sondern sie sind wie die Engel im Himmel.
Tekstuitleg van Mc 12,25.
Mc 12,25 ὅταν γὰρ (= gar; nevenschikkend vw van reden) ἐκ νεκρῶν ἀναστῶσιν, οὔτε γαμοῦσιν (= gamousin: zij huwen; wkw act ind praes 3de pers mv van het wkw γαμεω = gameô: huwen) οὔτε γαμίζονται (= gamidzontai: zij worden uitgehuwelijkt; wkw pass ind praes 3de pers mv van het wkw γαμιζω = gamidzô: uithuwelijken), ἀλλ' (= all': maar; afkorting van αλλα = alla; partikel van tegenstelling) εἰσὶν ὡς ἄγγελοι ἐν τοῖς (= tois; bep lidw dat mann of onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) οὐρανοῖς.
Mc 12,25.2.
gar (want). Taalgebruik in het N.T. : gar
(want). Taalgebruik in Mc : gar
(want). Redengevend voegwoord. Hebr. kî. Lat. enim. Fr. car.
Ned. : want.
Mc (63). Mc 12 (5) : (1) Mc
12,12. (2) Mc
12,14. (3) Mc
12,23. (4) Mc
12,25. (5) Mc
12,44.
Mc 12,25.3.
ek - ex (uit). Taalgebruik in het N.T. : ek
(uit). Taalgebruik in Mc : ek
(uit). Ned. uit. D. aus. E. out. Fr. de.
Mc (38 + 20). Mc 12 (3 + 2) : (1) Mc
12,25. (2) Mc
12,36. (3) Mc
12,44. Mc (12) : (1) Mc
12,30. (2) Mc
12,33.
13. nom. mann. mv. aggeloi van het zelfst. naamw. aggelos (engel, boodschapper). Taalgebruik in het N.T. : aggelos
(engel). Taalgebruik in Mc : aggelos
(engel). Stam : n - g - l. L. angelus. Fr. ange. N. engel. Fr. un messager
uit L. mittere (zenden) , missus = gezonden. Hebr. malë´akh.
Mc (3) : (1) Mc
1,13. (2) Mc
12,25. (3) Mc
13,32. Een vorm van aggelos (engel, boodschapper) in Mc (6) : (1) Mc
1,2. (2) Mc
1,13. (3) Mc
8,38. (4) Mc
12,25. (5) Mc
13,27. (6) Mc
13,32.
Mc 12,25.14.
en (in). Taalgebruik in het N.T. : en
(in). Taalgebruik in Mc : en
(in). Hebr. bë. Fr. en. Ned. in. Fr. dans.
Mc 12 (9) : (1) Mc
12,1. (2) Mc
12,11. (3) Mc
12,23. (4) Mc
12,25. (5) Mc
12,26. (6) Mc
12,35. (7) Mc
12,36. (8) Mc
12,38. (9) Mc
12,39.
Mc 12,26 - Mc 12,26 : 292. Vraag van de Sadduceeën over de verrijzenis - Mc 12,18-27 - Mt 22,23-33 - Lc 20,27-38 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,18 - Mc 12,19 - Mc 12,20 - Mc 12,21 - Mc 12,22 - Mc 12,23 - Mc 12,24 - Mc 12,25 - Mc 12,26 - Mc 12,27 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible. [26] And as touching the dead, that they rise: have ye not
read in the book of Moses, how in the bush God spake unto him, saying, I am
the God of Abraham, and the God of Isaac, and the God of Jacob?
Luther-Bibel. 26 Aber von den Toten, dass sie auferstehen, habt ihr nicht gelesen
im Buch des Mose, bei dem Dornbusch, wie Gott zu ihm sagte und sprach (2.Mose
3,6): »Ich bin der Gott Abrahams und der Gott Isaaks und der Gott Jakobs«?
Tekstuitleg van Mc 12,26.
Mc 12,26 περὶ δὲ (= de: tegenover, echter; nevenschikkend vw) τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann/vr/onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het) νεκρῶν ὅτι (= hoti: dat of omdat; ondergeschikt vw dat een objectzin of een redegevende zin inleidt) ἐγείρονται (= egeirontai: zij worden opgewekt; wkw pass ind praes 3de pers mv van het wkw εγειρω = egeirô: opwekken) οὐκ (= ouk: niet, partikel van ontkenning; ou + k omdat volgend woord met een klinker begint, ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) ἀνέγνωτε (= anegnôte: jullie lazen; wkw act ind aor 2de pers mv van het wkw αναγιγνωσκω = anagignôskô: lezen) ἐν τῇ βίβλῳ Μωϋσέως ἐπὶ τοῦ βάτου πῶς εἶπεν (= eipen: hij zei; wkw act ind aor 3de pers enk bij het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg , - aor επ = ep) αὐτῷ ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) θεὸς λέγων (= legôn: zeggende; wkw act part praes nom mann enk van het wkw λεγω = legô: zeggen; voor de vervoeging worden twee wkw met hun verschillende stammen gebruikt: leg, Feg, Fer bij het wkw λεγω = legô: zeggen; Baeyens nr 136 blz 102; l-eg - Ned. z-eg , - aor επ = ep), Ἐγὼ ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) θεὸς Ἀβραὰμ καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) [ὁ] θεὸς Ἰσαὰκ καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) [ὁ] θεὸς Ἰακώβ;
Mc 12,26.2.
de (echter). Taalgebruik in het N.T. : de
(echter). Taalgebruik in Mc : de
(echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden.
Mc (149 + 2). Mc 12 (7) : (1) Mc
12,5. (2) Mc
12,7. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,16. (5) Mc
12,17. (6) Mc
12,26. (7) Mc
12,44.
3. bep. lidw. gen. m. + vr. + onz. mv. tôn (de). Taalgebruik in
het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (90). Mc 12 (9) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,13. (3) Mc
12,26. (4) Mc
12,28. (5) Mc
12,33. (6) Mc
12,36. (7) Mc
12,38. (8) Mc
12,40. (9) Mc
12,43.
Mc 12,26.5.
hoti (dat, omdat). Taalgebruik in het N.T. : hoti
(dat, omdat). Taalgebruik in Mc : hoti
(dat, omdat).
Mc (92). Mc 12 (12) : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,7. (3) Mc
12,12. (4) Mc
12,14. (5) Mc
12,19. (6) Mc
12,26. (7) Mc
12,28. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,32. (10) Mc
12,34. (11) Mc
12,35. (12) Mc
12,43.
Mc 12,26.9.
en (in). Taalgebruik in het N.T. : en
(in). Taalgebruik in Mc : en
(in). Hebr. bë. Fr. en. Ned. in. Fr. dans.
Mc 12 (9) : (1) Mc
12,1. (2) Mc
12,11. (3) Mc
12,23. (4) Mc
12,25. (5) Mc
12,26. (6) Mc
12,35. (7) Mc
12,36. (8) Mc
12,38. (9) Mc
12,39.
Mc 12,26.10.
bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc 12 (3) : (1) Mc
12,23. (2) Mc
12,26. (3) Mc
12,38.
Mc 12,26.14.
bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. tou (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (116). Mc 12 (10) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,8. (3) Mc
12,9. (4) Mc
12,14. (5) Mc
12,17. (6) Mc
12,24. (7) Mc
12,26. (8) Mc
12,34. (9) Mc
12,41. (10) Mc
12,44.
16. pôs (hoe). Taalgebruik in het N.T. : pôs
(hoe). Taalgebruik in Mc : pôs
(hoe). Vragend of onbepaald voornaamw. van wijze.
Mc (14) : (1) Mc
2,26. (2) Mc
3,23. (3) Mc
4,13. (4) Mc
4,30. (5) Mc
5,16. (6) Mc
9,12. (7) Mc
10,23. (8) Mc
10,24. (9) Mc
11,18. (10) Mc
12,26. (11) Mc
12,35. (12) Mc
12,41. (13) Mc
14,1. (14) Mc
14,11.
Mc 12,26.17.
act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen). Taalgebruik in N.T. : legô
(zeggen). Taalgebruik in Mc : legô
(zeggen). legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les ,
Fr. leçon.
Mc (56). Mc 12 (8) : (1) Mc
12,12. (2) Mc
12,15. (3) Mc
12,17. (4) Mc
12,26. (5) Mc
12,32. (6) Mc
12,34. (7) Mc
12,36. (8) Mc
12,43. Een vorm van legô in Mc 12 in 9 verzen , van eipon (ik zei)
in 10 verzen.
Mc 12,26.19.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 12 (16) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,9. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,17. (5) Mc
12,19. (6) Mc
12,20. (7) Mc
12,21. (8) Mc
12,24. (9) Mc
12,26. (10) Mc
12,29. (11) Mc
12,32. (12) Mc
12,34. (13) Mc
12,35. (14) Mc
12,37. (15) Mc
12,41. (16) Mc
12,42.
Mc 12,26.23.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 12 (16) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,9. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,17. (5) Mc
12,19. (6) Mc
12,20. (7) Mc
12,21. (8) Mc
12,24. (9) Mc
12,26. (10) Mc
12,29. (11) Mc
12,32. (12) Mc
12,34. (13) Mc
12,35. (14) Mc
12,37. (15) Mc
12,41. (16) Mc
12,42.
Mc 12,26.27.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 12 (16) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,9. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,17. (5) Mc
12,19. (6) Mc
12,20. (7) Mc
12,21. (8) Mc
12,24. (9) Mc
12,26. (10) Mc
12,29. (11) Mc
12,32. (12) Mc
12,34. (13) Mc
12,35. (14) Mc
12,37. (15) Mc
12,41. (16) Mc
12,42.
Mc 12,26.31.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 12 (16) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,9. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,17. (5) Mc
12,19. (6) Mc
12,20. (7) Mc
12,21. (8) Mc
12,24. (9) Mc
12,26. (10) Mc
12,29. (11) Mc
12,32. (12) Mc
12,34. (13) Mc
12,35. (14) Mc
12,37. (15) Mc
12,41. (16) Mc
12,42.
Mc 12,27 - Mc 12,27 : 292. Vraag van de Sadduceeën over de verrijzenis - Mc 12,18-27 - Mt 22,23-33 - Lc 20,27-38 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,18 - Mc 12,19 - Mc 12,20 - Mc 12,21 - Mc 12,22 - Mc 12,23 - Mc 12,24 - Mc 12,25 - Mc 12,26 - Mc 12,27 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible. [27] He is not the God of the dead, but the God of the living:
ye therefore do greatly err.
Luther-Bibel. 27 Gott ist nicht ein Gott der Toten, sondern der Lebenden. Ihr
irrt sehr.
Tekstuitleg van Mc 12,27.
Mc 12,27 οὐκ (= ouk: niet, partikel van ontkenning; ou + k omdat volgend woord met een klinker begint, ου - ουκ - ουχ = ou - ouk - ouch: niet) ἔστιν (= estin: hij/zij/het is; wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ειμι = eimi: zijn; stam es- , zie Lat.: esse) θεὸς νεκρῶν ἀλλὰ ζώντων: πολὺ πλανᾶσθε (= planasthe: jullie worden misleid, jullie dwalen; wkw pass ind praes 2de pers mv van het wkw πλαναω = planaô: dwalen, bedriegen, misleid worden).
293. Vraag naar het eerste gebod : Mc 12,28-34 -- Mc 12,28-34 - Mt 22,34-40 - Lc 20,39-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,28 - Mc 12,29 - Mc 12,30 - Mc 12,31 - Mc 12,32 - Mc 12,33 - Mc 12,34 -
Mc 12,28 - Mc 12,28 : 293. Vraag naar het eerste gebod - Mc 12,28-34 - Mt 22,34-40 - Lc 20,39-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,28 - Mc 12,29 - Mc 12,30 - Mc 12,31 - Mc 12,32 - Mc 12,33 - Mc 12,34 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible. [28] And one of the scribes came, and having heard them
reasoning together, and perceiving that he had answered them well, asked him,
Which is the first commandment of all?
Luther-Bibel. 28 Und es trat zu ihm einer von den Schriftgelehrten, der ihnen
zugehört hatte, wie sie miteinander stritten. Und als er sah, dass er ihnen
gut geantwortet hatte, fragte er ihn: Welches ist das höchste Gebot von allen?
Tekstuitleg van Mc 12,28.
Mc 12,28.1. και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Mc (555). Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc 12,6. (2) Mc 12,10. (3) Mc 12,15. (4) Mc 12,23. (5) Mc 12,24. (6) Mc 12,25. (7) Mc 12,27. (8) Mc 12,29. (9) Mc 12,31. (10) Mc 12,36. (11) Mc 12,44.
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en. Arabisch : وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran : wa (en). D. : und. E. : and. Fr. : et. Grieks : και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Hebr. : וְ = wë (en). Lat.: et.
Mc 12,28.2. part. aor. nom. mann. enk. προσελθων = proselthôn (naderbijgekomen) van het werkw. proserchomai (naderbijkomen). Taalgebruik in het NT : proserchomai (naderbijkomen). Taalgebruik in de LXX : proserchomai (naderbijkomen). Taalgebruik in Mc : proserchomai (naderbijkomen). Mc (3) : (1) Mc 1,31. (2) Mc 12,28. (3) Mc 14,45. Een vorm van προσερχομαι = proserchomai in de LXX (113) , in het NT (87).
proserchomai (naderbijgaan) | Mc | Mc 1 | Mc 6 | Mc 10 | Mc 12 | Mc 14 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | syn. | ev. | |
1 | part. aor. nom. mann. enk. proselthôn | 3 | (1) Mc 1,31. | (2) Mc 12,28. | (3) Mc 14,45. | 28 | 5 | 23 | 14 | 3 | 3 | 3 | 20 | 20 | ||||
2 | part. aor. nom. m. + vr. mv. proselthontes | 2 | (1) Mc 6,35. | (2) Mc 10,2. | 23 | 6 | 17 | 11 | 2 | 3 | 1 | 16 | 16 | |||||
5 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 111 | 40 | 71 | 49 | 5 | 8 | 1 | 7 | 1 | 62 | 63 |
Mc 12,28.4. bep. lidw. gen. m. + vr. + onz. mv. των = tôn (van de) van het bepaald lidw. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc (90). Mc 12 (9) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,13. (3) Mc
12,26. (4) Mc
12,28. (5) Mc
12,33. (6) Mc
12,36. (7) Mc
12,38. (8) Mc
12,40. (9) Mc
12,43.
lidw. mv. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Brieven | Apk | syn. | ev. | |
13. | gen. m. + vr. + onz. mv. tôn | 90 | 4 | 4 | 4 | 2 | 7 | 6 | 10 | 6 | 3 | 3 | 5 | 9 | 3 | 13 | 9 | 2 | 5178 | 4144 | 1034 | 178 | 90 | 119 | 98 | 166 | 267 | 116 |
- bepaald lidw. Ned. : de. Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran : ´al (de). D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Hebreeuws : הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het).
Mc 12,28.3. - 4. εἱς των = heis tôn (één van de). LXX (19). NT (15). Mc (5) : (1) Mc 5,22. (2) Mc 6,15. (3) Mc 12,28. (4) Mc 13,1. (5) Mc 14,10.
Mc 12,28.5. gen. mann. mv. γραμματεων = grammateôn (schriftgeleerden) van het zelfst. naamw. γραμματευς = grammateus (schriftgeleerde). Taalgebruik in het NT : grammateus (schriftgeleerde). Taalgebruik in de LXX : grammateus (schriftgeleerde). Taalgebruik in Mc : grammateus (schriftgeleerde). Mc (8) : (1) Mc 2,6. (2) Mc 7,1. (3) Mc 8,31. (4) Mc 12,28. (5) Mc 12,38. (6) Mc 14,43. (7) Mc 15,1. (8) Mc 15,31.
grammateus (schriftgeleerde) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 15 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | |
1 | nom. + voc. enk. grammateus | 1 | (1) Mc 12,32. | 29 | 24 | 5 | 2 | 1 | 1 | 1 | ||||||||||||
5 | nom. + voc. + acc. mv. grammateis | 11 | (1) Mc 1,22. | (2) Mc 2,16. | (3) Mc 3,22. | (4) Mc 7,5. | (5) Mc 9,11. (6) Mc 9,14. | (7) Mc 11,18. (8) Mc 11,27. | (9) Mc 12,35. | (10) Mc 14,1. (11) Mc 14,53. | 61 | 22 | 39 | 14 | 11 | 11 | 1 | 2 | ||||
6 | gen. mv. grammateôn | 8 | (1) Mc 2,6. | (2) Mc 7,1. | (3) Mc 8,31. | (4) Mc 12,28. (5) Mc 12,38. | (6) Mc 14,43. | (7) Mc 15,1. (8) Mc 15,31. | 20 | 3 | 17 | 5 | 8 | 3 | 1 | |||||||
7 | dat. mv. grammateusin | 1 | (1) Mc 10,33. | 5 | 3 | 2 | 1 | 1 | ||||||||||||||
Totaal | 21 | 1 | 2 | 1 | 2 | 1 | 2 | 1 | 2 | 4 | 3 | 2 | 140 | 77 | 63 | 22 | 21 | 14 | 1 | 3 | 1 |
Mc 12,28.3. - 5. εἱς των γραμματεων = heis tôn grammateôn (één van de schriftgeleerden). Bijbel = NT (1) : Mc 12,28.
Mc 12,28.6. act. part. aor. nom. mann. enk. ακουσας = akousas (gehoord) van het werkw. ακουω = akouô (horen). Taalgebruik in het NT : akouô (horen). Taalgebruik in de Septuaginta : akouô (horen). Taalgebruik in Lc : akouô (horen). Taalgebruik in Hnd : akouô (horen). Bijbel (54). OT (21). NT (33). Mt (8) : (1) Mt 2,3 (+ de). (2) Mt 2,22 (+ de). (3) Mt 4,12 (+ de). (4) Mt 8,10 (+ de). (5) Mt 9,12. (6) Mt 11,2. (7) Mt 14,13. (8) Mt 19,22 (+ de). Mc (5) : (1) Mc 2,17. (2) Mc 6,16 (+ de). (3) Mc 6,20. (4) Mc 10,47. (5) Mc 12,28. Lc (8) : (1) Lc 6,49. (2) Lc 7,3. (3) Lc 7,9. (4) Lc 8,50. (5) Lc 14,15. (6) Lc 18,22. (7) Lc 18,36. (8) Lc 23,6. Een vorm van ακουω = akouô (horen) in de LXX (1069) , in het NT (427) , in Lc (58).
- Hebreeuws. act. part. nom. mann. enk. שֹׁמֵעַ = sjome`a (luisterend) van het werkw. שָׁמַע = sjâma` (horen, luisteren). Taalgebruik in Tenakh : sjâma` (horen, luister Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , mem = 13 of 40 , ajin = 16 of 70 ; 50 (2 X 5²) of 410 (2 X 5 X 41). Structuur : 3 - 4 - 7. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (30).
- Horen en oor zijn verwant met elkaar. oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis. auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter. D. hören.
Mc 12,28.7. pers. voornaamw. gen. mv. αυτων = autôn van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos. Mc (37). Mc 12 (3) :
autoi (mv.) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
6. | gen. mv.autôn | 3701 | 3203 | 498 | 93 | 37 | 94 | 31 | 87 | 91 | 65 | 224 | 255 |
totaal | 7770 | 6306 | 1464 | 250 | 196 | 285 | 155 | 269 | 200 | 109 | 731 | 886 |
autoi | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
6 | gen. mv.autôn | 37 | 4 | 4 | 1 | 1 | 4 | 1 | 1 | 4 | 2 | 3 | 3 | 6 | 1 | 2 | 3701 | 3203 | 498 | 93 | 37 | 94 | 31 | 87 | 91 | 65 | 224 | 255 |
Mc 12,28.8.
Mc 12,28.9. act. part. aor. nom. mann. enk. ιδων = idôn (gezien) van het werkw. ειδεν = eiden (hij zag). Taalgebruik in het NT : eiden (hij zag). Taalgebruik in de LXX : eiden (hij zag). Taalgebruik in Mc. : eiden (hij zag). Mt (12) : (1) Mt 2,16. (2) Mt 3,7. (3) Mt 5,1. (4) Mt 8,18. (5) Mt 9,2. (6) Mt 9,4. (7) Mt 9,22. (8) Mt 9,23. (9) Mt 9,36. (10) Mt 21,19. (11) Mt 27,3. (12) Mt 27,24. Mc (12) : (1) Mc 2,5. (2) Mc 5,6. (3) Mc 5,22. (4) Mc 6,48. (5) Mc 8,33. (6) Mc 9,20. (7) Mc 9,25. (8) Mc 10,14. (9) Mc 11,13. (10) Mc 12,28. (11) Mc 12,34. (12) Mc 15,39. Met Jezus als onderwerp. Mc (7 / 12. expliciet : 4 / 12 , impliciet : 3 / 12). Expliciet (4 / 12) : (1) Mc 2,5. (2) Mc 9,25. (3) Mc 10,14. (4) Mc 12,34. Impliciet (3 / 12) : (1) Mc 6,48. (2) Mc 8,33. (3) Mc 11,13. Andere (5 / 12) : (1) Mc 5,6 (bezetene). (2) Mc 5,22 (Jaïrus). (3) Mc 9,20 (onreine geest). (4) Mc 12,28 (een schriftgeleerde). (5) Mc 15,39 (centurio). Lc (20) : (1) Lc 1,12. (2) Lc 5,8. (3) Lc 5,12. (4) Lc 5,20. (5) Lc 7,13. (6) Lc 7,39. (7) Lc 8,28. (8) Lc 10,31. (9) Lc 10,32. (10) Lc 10,33. (11) Lc 11,38. (12) Lc 13,12. (13) Lc 17,14. (14) Lc 17,15. (15) Lc 18,24. (16) Lc 18,43. (17) Lc 19,41. (18) Lc 22,58. (19) Lc 23,8. (20) Lc 23,47. ειδον / ειδεν = eidon / eiden in het NT (336).
zien | Mc | Mc 2 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 15 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
part. aor. nom. mann. enk. idôn | 12 | (1) Mc 2,5. | (2) Mc 5,6. (3) Mc 5,22. | (4) Mc 6,48. | (5) Mc 8,33. | (6) Mc 9,20. (7) Mc 9,25. | (8) Mc 10,14. | (9) Mc 11,13. | (10) Mc 12,28. (11) Mc 12,34. | (12) Mc 15,39. | 106 | 45 | 61 | 12 | 12 | 20 | 3 | 12 | 1 | 1 | 44 | 47 | 1 |
- Hebreeuws : w-j-r-´ : (1) prefix verbindingswoord wë + act. qal imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud ןַיַּרְא = wajjarë´ (en hij zag). (2) prefix verbindingswoord wë + pass. nifal imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud ןַיֵּרָא = wajjerâ´ (en hij liet zich zien - hij verscheen). (3) prefix verbindingswoord wë + hifil imperf. derde persoon mannelijk enkelvoud ןַיַּרְא = wajjarë´ van het werkw. רָאָה = râ´âh (zien, verschijnen). Het is een verkorte vorm , zie Joüon 79i. Taalgebruik in Tenakh : râ´âh (zien). Taalgebruik in Genesis : râ´âh (zien). Getalwaarde : resj = 20 of 200 , aleph = 1 , he = 5 ; totaal : 26 of 206 (2 X 103). Structuur : 2 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (162). Pentateuch (85). Eerdere Profeten (49). Latere Profeten (7). 12 Kleine Profeten (2). Geschriften (19).
- Ned. : zien. Arabisch : رَاهَ = ra´â (zien). Taalgebruik in de Qoran : ra´â (zien). D. : sehen , schauen. E. : to see. Fr. : voir. Gr. : ειδεν = eiden (hij zag) < stam wid-. Taalgebruik in het NT : eiden (hij zag). Aoristvorm van ὁραω = horaô (zien). Hebreeuws : רָאָה = râ´âh (zien, verschijnen). Taalgebruik in Tenakh : râ´âh (zien). Lat. : videre. Indogermaans : weid -> Ned. : weten. Sanskriet : veda. Latijn : videre.
Mc 12,28.10. ὁτι = hoti (dat, omdat). Taalgebruik in het ΝΤ : hoti (dat, omdat). Taalgebruik in de LXX : hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Mc : hoti (dat, omdat). Mc (92). Mc 12 (12) : (1) Mc 12,6. (2) Mc 12,7. (3) Mc 12,12. (4) Mc 12,14. (5) Mc 12,19. (6) Mc 12,26. (7) Mc 12,28. (8) Mc 12,29. (9) Mc 12,32. (10) Mc 12,34. (11) Mc 12,35. (12) Mc 12,43.
hoti ( dat , omdat ) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
92 | 4 | 6 | 5 | 3 | 5 | 9 | 5 | 8 | 9 | 3 | 3 | 12 | 4 | 10 | 2 | 4 | 4396 | 3213 | 1183 | 137 | 92 | 160 | 237 | 114 | 389 | 54 | 389 | 626 |
- Hebreeuws : כִּי = kî (want, omdat). Taalgebruik in Tenakh : kî (want, omdat). Taalgebruik in Dt : kî (want, omdat). Getalswaarde : kaph = 11 of 20 , jod = 10 ; totaal : 21 (3 X 7) of 30 (2 X 3 X 5). Structuur : 2 - 1. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (3849). Pentateuch (884). Eerdere Profeten (726). Latere Profeten (841). 12 Kleine Profeten (241). Geschriften (1157). Dt (235). Dt 4 (14) : (1) Dt 4,3. (2) Dt 4,6. (3) Dt 4,7. (4) Dt 4,15. (5) Dt 4,22. (6) Dt 4,24. (7) Dt 4,25. (8) Dt 4,26. (9) Dt 4,29. (10) Dt 4,31. (11) Dt 4,32. (12) Dt 4,35. (13) Dt 4,37. (14) Dt 4,39.
- כִּי = kî (want, omdat) < een woord met 1 medeklinker. De lange î is î gebleven omdat het een proclitisch woord is. Proclitisch wil zeggen dat een eenlettergrepig onbeklemtoond woord wordt gehecht aan het volgende (Lettinga(6) 13d).
Mc 12,28.11. καλως = kalôs (goed). Bijwoord. Taalgebruik in het NT : kalôs (goed). Taalgebruik in de LXX : kalôs (goed). Taalgebruik in Mc : kalôs (goed). Mc (6) : (1) Mc 7,6. (2) Mc 7,9. (3) Mc 7,37. (4) Mc 12,28. (5) Mc 12,32. (6) Mc 16,18.
kalôs (goed) | Mc 7 | Mc 12 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
(1) Mc 7,6. (2) Mc 7,9. (3) Mc 7,37. | (4) Mc 12,28. (5) Mc 12,32. | (6) Mc 16,18. | 65 | 29 | 36 | 2 | 6 | 4 | 4 | 2 | 18 | 12 | 16 | 13 | 5 |
Mc 12,28.12. ind. aor. 3de pers. enk. απεκριθη = apekrithè (hij antwoordde) van het werkw. αποκρινομαι = apokrinomai (antwoorden). Taalgebruik in het NT : apokrinomai (antwoorden). Taalgebruik in de LXX : apokrinomai (antwoorden). Taalgebruik in Mc : apokrinomai (antwoorden). Mc (7) : (1) Mc 7,28. (2) Mc 9,17. (3) Mc 12,28. (4) Mc 12,29. (5) Mc 12,34. (6) Mc 15,5. (7) Mc 15,9. Een vorm van αποκρινομαι = apokrinomai (antwoorden) in de LXX (277) , in het NT (231) , in Mt (55) , in Mc (30) , in Lc (46) , in Joh (78).
apokrinomai (antwoorden) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Apk | syn. | ev. | |
3 | ind. aor. 3de pers. enk. apekrithè | 7 | (1) Mc 7,28. | (2) Mc 9,17. | (3) Mc 12,28. (4) Mc 12,29. (5) Mc 12,34. | (6) Mc 15,5. (7) Mc 15,9. | 176 | 94 | 82 | 2 | 7 | 4 | 57 | 11 | 1 | 13 | 70 |
Mc 12,28.13. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos. Mc (117). Mc 12 (8) : (1) Mc 12,1. (2) Mc 12,15. (3) Mc 12,16. (4) Mc 12,17. (5) Mc 12,24. (6) Mc 12,28. (7) Mc 12,43. (8) Mc 12,44.
autoi | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
7 | dat. mann. en onz. mv.autois | 117 | 4 | 6 | 5 | 10 | 5 | 13 | 5 | 7 | 10 | 12 | 7 | 8 | 2 | 13 | 7 | 3 | 1722 | 1180 | 542 | 101 | 117 | 89 | 97 | 75 | 47 | 16 | 307 | 404 |
Mc 12,28.14. act. ind. aor. 3de pers. enk. επηρωτησεν = epèrôtèsen (hij ondervroeg) van het werkw. επερωταω = eperôtaô ( 'op'-vragen, 'onder'-vragen, bijvragen). Taalgebruik in het NT : eperotaô (epi - erôtaô). Taalgebruik in de LXX : eperotaô (epi - erôtaô). NT (16). Mt (3) : (1) Mt 22,35. (2) Mt 22,41. (3) Mt 27,11 // Mc 15,2. Mc (6) : (1) Mc 9,16. (2) Mc 9,21. (3) Mc 12,28. (4) Mc 14,60. (5) Mc 15,2 // Mt 27,11. (6) Mc 15,44. Lc (5) : (1) Lc 8,30. (2) Lc 9,18. (3) Lc 18,18. (4) Lc 18,40. (5) Lc 23,6. Joh (1) : Joh 18,7. Hnd (1) Hnd 5,27. Het betreft o.a. de ondervraging van Jezus door de hogepriester en door Pilatus : (1) Mt 27,11 // Mc 15,2. (2) Mc 14,60. (3) Mc 15,2 // Mt 27,11. In Hnd 5,27 ondervroeg de hogepriester Petrus en Johannes. Een vorm van επερωταω = eperôtaô ( 'op'-vragen, 'onder'-vragen, bijvragen) in de LXX (75) , in het NT (56) , in Mt (8) , in Mc (25) , in Lc (17).
eperôtaô | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
act. ind. aor. 3de pers. enk. epèrôtèsen | 32 | 16 | 16 | 3 | 6 | 5 | 1 | 1 | 14 | 15 |
Mc 12,28.15. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem). Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos. Mc (146). Mc 12 (12) : (1) Mc
12,1. (2) Mc
12,3. (3) Mc
12,6. (4) Mc
12,7. (5) Mc
12,8. (6) Mc
12,12. (7) Mc
12,13. (8) Mc
12,18. (9) Mc
12,28. (10) Mc
12,33. (11) Mc
12,34. (12) Mc
12,37.
autos enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
4 | acc. mann. enk. auton | 146 | 11 | 4 | 12 | 5 | 12 | 8 | 9 | 6 | 16 | 8 | 7 | 12 | 1 | 14 | 17 | 4 | 2872 | 2032 | 840 | 114 | 146 | 184 | 154 | 136 | 85 | 21 | 598 | 752 |
totaal | 413 | 35 | 17 | 27 | 14 | 34 | 34 | 18 | 33 | 32 | 30 | 18 | 25 | 9 | 47 | 34 | 6 | 12884 | 9893 | 2991 | 510 | 413 | 593 | 475 | 350 | 504 | 146 | 1670 | 2145 |
Mc 12,28.14. - 15. επηρωτησεν αυτον = epèrôtèsen auton (hij ondervroeg hem). NT (9) : (1) Mt 27,11 // Mc 15,2. (2) Mc 12,28. (3) Mc 15,2 // Mt 27,11. (4) Mc 15,4 (variante lezing). (5) Mc 15,44. (6) Lc 8,30. (7 Lc 18,18. (8) Lc 18,40. (9) Lc 23,3 (variante lezing).
Mc 12,28.17. act. ind. praes. 3de pers. enk. εστιν = estin van het werkw. ειμι = eimi (zijn). Taalgebruik in het NT : eimi (zijn). Taalgebruik in de Septuaginta : eimi (zijn). Een vorm van ειμι = eimi (zijn) in de LXX (6947) , in het NT (2450) , in Mc (192)
eimi (zijn) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
estin | 69 | (1) : Mc 1,27. | (4) : (1) Mc 2,1. (2) Mc 2,9. (3) Mc 2,19. (4) Mc 2,28. | (4) : (1) | (3) : (1) Mc 4,22. (2) Mc 4,26. (3) Mc 4,41. | (2) : | (6) : | 6 : (1) Mc 7,2. (2) Mc 7,4. (3) Mc 7,11. (4) Mc 7,15. (5) Mc 7,27. (6) Mc 7,34. | (0) | (1) Mc 9,5. (2) Mc 9,7. (3) Mc 9,10. (4) Mc 9,21. (5) Mc 9,39. (6) Mc 9,40. (7) Mc 9,42. (8) Mc 9,43. (9) Mc 9,45. (10) Mc 9,47. | (7) (1) Mc 10,14. (2) Mc 10,24. (3) Mc 10,25. (4) Mc 10,29. (5) Mc 10,40. (6) Mc 10,43. (7) Mc 10,47. | (0) | (11) : | (3) : | (7) : | (4) : | (1) : | 2371 | 1558 | 813 | 114 | 69 | 96 | 147 | 66 | 296 | 25 |
- werkw. Ned. : zijn. Arabisch : كانَ = kâna (zijn). Taalgebruik in de Qoran : kâna (zijn). D. : sein. E. : to be. E. : to be. Grieks : ειμι = eimi (zijn). Taalgebruik in het NT : eimi (zijn). Hebreeuws : הָיָה = hâjâh (zijn). Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn). Lat. : esse.
Mc 12,28.20. gen. mann. , vr. en onz. mv. παντων = pantôn (van allen /alles) van het bijvoegl. naamw. πας = pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in het NT : pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in de LXX : pas (ieder, elk, alles). Mc (10) : (1) Mc 2,12. (2) Mc 4,31. (3) Mc 4,32. (4) Mc 9,35. (5) Mc 10,44. (6) Mc 12,22. (7) Mc 12,28. (8) Mc 12,33. (9) Mc 12,43. (10) Mc 13,13. Een vorm van πας = pas (ieder, al) in Mc in 66 verzen.
pas (al) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
12 | gen. mv. pantôn | 10 | (1) Mc 2,12. | 2 : (1) Mc 4,31. (2) Mc 4,32. | (1) Mc 9,35. | (1) Mc 10,44. | 4 : (1) Mc 12,22. (2) Mc 12,28. (3) Mc 12,33. (4) Mc 12,43. | (1) Mc 13,13. | 1 | 443 | 317 | 126 | 5 | 10 | 17 | 3 | 22 | 65 | 4 | 32 | 35 |
Mc 12,29 - Mc 12,29 : 293. Vraag naar het eerste gebod - Mc 12,28-34 - Mt 22,34-40 - Lc 20,39-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,28 - Mc 12,29 - Mc 12,30 - Mc 12,31 - Mc 12,32 - Mc 12,33 - Mc 12,34 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible. [29] And Jesus answered him, The first of all the commandments
is, Hear, O Israel; The Lord our God is one Lord:
Luther-Bibel. 29 Jesus aber antwortete ihm: Das höchste Gebot ist das: »Höre,
Israel, der Herr, unser Gott, ist der Herr allein,
Tekstuitleg van Mc 12,29.
Mc 12,29.1. ind. aor. 3de pers. enk. απεκριθη = apekrithè (hij antwoordde) van het werkw. αποκρινομαι = apokrinomai (antwoorden). Taalgebruik in het NT : apokrinomai (antwoorden). Taalgebruik in de LXX : apokrinomai (antwoorden). Taalgebruik in Mc : apokrinomai (antwoorden). Mc (7) : (1) Mc 7,28. (2) Mc 9,17. (3) Mc 12,28. (4) Mc 12,29. (5) Mc 12,34. (6) Mc 15,5. (7) Mc 15,9. Een vorm van αποκρινομαι = apokrinomai (antwoorden) in de LXX (277) , in het NT (231) , in Mt (55) , in Mc (30) , in Lc (46) , in Joh (78).
apokrinomai (antwoorden) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Apk | syn. | ev. | |
3 | ind. aor. 3de pers. enk. apekrithè | 7 | (1) Mc 7,28. | (2) Mc 9,17. | (3) Mc 12,28. (4) Mc 12,29. (5) Mc 12,34. | (6) Mc 15,5. (7) Mc 15,9. | 176 | 94 | 82 | 2 | 7 | 4 | 57 | 11 | 1 | 13 | 70 |
Mc 12,29.2. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Mc (219). Mc (219). Mc 12 (16) : (1) Mc 12,7. (2) Mc 12,9. (3) Mc 12,15. (4) Mc 12,17. (5) Mc 12,19. (6) Mc 12,20. (7) Mc 12,21. (8) Mc 12,24. (9) Mc 12,26. (10) Mc 12,29. (11) Mc 12,32. (12) Mc 12,34. (13) Mc 12,35. (14) Mc 12,37. (15) Mc 12,41. (16) Mc 12,42.
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 219 | 12 | 13 | 5 | 12 | 8 | 17 | 6 | 5 | 18 | 28 | 11 | 16 | 16 | 27 | 21 | 4 | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- bepaald lidw. de. Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran : ´al (de). D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Hebreeuws : הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het).
Mc 12,29.3. nom. mann. enk. ιησους = ièsous (Jezus). Taalgebruik in het NT : Ièsous (Jezus). Taalgebruik in de LXX : Ièsous (Jezus). Taalgebruik in Mc : Ièsous (Jezus). Mc (57). Mc 12 (5) : (1) Mc 12,17. (2) Mc 12,24. (3) Mc 12,29. (4) Mc 12,34. (5) Mc 12,35. Een vorm van ièsous (Jezus) in Mc in 81 verzen.
Ièsous (Jezus) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. mann. enk. Ièsous | 57 | 4 | 4 | 1 | 3 | 1 | 1 | 5 | 16 | 4 | 5 | 2 | 7 | 3 | 1 | 604 | 149 | 455 | 110 | 57 | 55 | 194 | 10 | 28 | 1 | 222 | 416 | ||
totaal | 81 | 6 | 5 | 1 | 8 | 2 | 1 | 8 | 18 | 6 | 5 | 2 | 11 | 6 | 2 | 1115 | 223 | 892 | 150 | 81 | 87 | 238 | 69 | 255 | 12 | 318 | 556 |
Ièsous (Jezus) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | |
1 | nom. mann. enk. Ièsous | 57 | 4 : (1) Mc 1,9. (2) Mc 1,14. (3) Mc 1,17. (4) Mc 1,25. | 4 : : (1) Mc 2,5. (2) Mc 2,8. (3) Mc 2,17. (4) Mc 2,19. | 1 : Mc 3,7. | 3 : (1) Mc 5,20. (2) Mc 5,30. (3) Mc 5,36. | 1 : Mc 6,4. | 1 : Mc 8,27. | 5 : (1) Mc 9,2. (2) Mc 9,23. (3) Mc 9,25. (4) Mc 9,27. (5) Mc 9,39. | 16 : (1) Mc 10,5. (2) Mc 10,14. (3) Mc 10,18. (4) Mc 10,21. (5) Mc 10,23. (6) Mc 10,24. (7) Mc 10,27. (8) Mc 10,29. (9) Mc 10,32. (10) Mc 10,38. (11) Mc 10,39. (12) Mc 10,42. (13) Mc 10,47. (14) Mc 10,49. (15) Mc 10,51. (16) Mc 10,52. | 4 : (1) Mc 11,6. (2) Mc 11,22. (3) Mc 11,29. (4) Mc 11,33. | 5 : (1) Mc 12,17. (2) Mc 12,24. (3) Mc 12,29. (4) Mc 12,34. (5) Mc 12,35. | 2 : (1) Mc 13,2. (2) Mc 13,5. | 7 : (1) Mc 14,6. (2) Mc 14,18. (3) Mc 14,27. (4) Mc 14,30. (5) Mc 14,48. (6) Mc 14,62. (7) Mc 14,72. | 3 : (1) Mc 15,5. (2) Mc 15,34. (3) Mc 15,37. | 1 : Mc 16,19. | |
totaal | 81 | 6 | 5 | 1 | 8 | 2 | 1 | 8 | 18 | 6 | 5 | 2 | 11 | 6 | 2 |
Mc 12,29.2. - 3. ὁ ιησους = ho ièsous (Jezus). Mc (44) : (1) Mc 1,14. (2) Mc 1,17. (3) Mc 1,25. (4) Mc 2,5. (5) Mc 2,8. (6) Mc 2,17. (7) Mc 2,19. (8) Mc 3,7. (9) Mc 5,13. (10) Mc 5,20. (11) Mc 5,30. (12) Mc 6,4. (13) Mc 6,34. (14) Mc 8,1. (15) Mc 8,17. (16) Mc 8,27. (17) Mc 9,2. (18) Mc 9,25.. (19) Mc 10,5. (20) Mc 10,14. (21) Mc 10,23. (22) Mc 10,27. (23) Mc 10,29. (24) Mc 10,32. (25) Mc 10,49. (26) Mc 10,51. (27) Mc 11,6. (28) Mc 11,11. (29) Mc 11,14. (30) Mc 11,15. (31) Mc 11,33. (32) Mc 12,17. (33) Mc 12,24. (34) Mc 12,34. (35) Mc 12,35. (36) Mc 12,41. (37) Mc 13,2.(38) Mc 14,18. (39) Mc 14,22. (40) Mc 14,27. (41) Mc 14,30. (42) Mc 14,48. (43) Mc 14,72. (44) Mc 15,34.
Mc 12,29.1. - 3. kai apokritheis ho ièsous (en Jezus beantwoord). Mc (3) : (1) Mc 11,22. (2) Mc 12,35. (3) Mc 14,48.
Mc 12,29.4. ὁτι = hoti (dat, omdat). Taalgebruik in het ΝΤ : hoti (dat, omdat). Taalgebruik in de LXX : hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Mc : hoti (dat, omdat). Mc (92). Mc 12 (12) : (1) Mc 12,6. (2) Mc 12,7. (3) Mc 12,12. (4) Mc 12,14. (5) Mc 12,19. (6) Mc 12,26. (7) Mc 12,28. (8) Mc 12,29. (9) Mc 12,32. (10) Mc 12,34. (11) Mc 12,35. (12) Mc 12,43.
hoti ( dat , omdat ) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
92 | 4 | 6 | 5 | 3 | 5 | 9 | 5 | 8 | 9 | 3 | 3 | 12 | 4 | 10 | 2 | 4 | 4396 | 3213 | 1183 | 137 | 92 | 160 | 237 | 114 | 389 | 54 | 389 | 626 |
- Hebreeuws : כִּי = kî (want, omdat). Taalgebruik in Tenakh : kî (want, omdat). Taalgebruik in Dt : kî (want, omdat). Getalswaarde : kaph = 11 of 20 , jod = 10 ; totaal : 21 (3 X 7) of 30 (2 X 3 X 5). Structuur : 2 - 1. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (3849). Pentateuch (884). Eerdere Profeten (726). Latere Profeten (841). 12 Kleine Profeten (241). Geschriften (1157). Dt (235). Dt 4 (14) : (1) Dt 4,3. (2) Dt 4,6. (3) Dt 4,7. (4) Dt 4,15. (5) Dt 4,22. (6) Dt 4,24. (7) Dt 4,25. (8) Dt 4,26. (9) Dt 4,29. (10) Dt 4,31. (11) Dt 4,32. (12) Dt 4,35. (13) Dt 4,37. (14) Dt 4,39.
- כִּי = kî (want, omdat) < een woord met 1 medeklinker. De lange î is î gebleven omdat het een proclitisch woord is. Proclitisch wil zeggen dat een eenlettergrepig onbeklemtoond woord wordt gehecht aan het volgende (Lettinga(6) 13d).
Mc
12,29.7. Hebreeuws : act. qal imperat. 2de pers. mann. enk. שְׁמַע = sjëma` (hoor, luister) van het werkw.
שָׁמַע = sjâmâ` (horen, luisteren). Taalgebruik in Tenakh : sjâm`â
(horen, luisteren). Getalswaarde : sjin = 21 of 300 , mem = 13 of 40 , ajin
= 16 of 70. Totaal : 50 (2 X 5²) of 410 (2 X 5 X 41). Structuur : 3 - 4 - 7. De som van de elementen is telkens 5. Dt (6) : (1) Dt
4,1. (2) Dt
5,1. (3) Dt
6,4. (4) Dt
9,1. (5) Dt
20,3. (6) Dt
33,7. sj-m-`. Tenakh (169). Pentateuch (42). Gn (14). Ex (11). Lv (3). Dt (14). Eerdere Profeten (34). Latere Profeten
(36). 12 Kleine Profeten (2). Geschriften (55).
- Grieks : act. imperat. 2de pers. enk. ακουε = akoue (hoor, luister) van het werkw. ακουω = akouô (horen).
Taalgebruik in het NT : akouô
(horen). Taalgebruik in de Septuaginta : akouô
(horen). LXX (46). Gn (1) : Gn 21,12. Num (1) : Nu 23,18. Dt (7) : (1) Dt 4,1. (2) Dt
5,1. (3) Dt
6,4. (4) Dt
9,1. (5) Dt 12,28. (6) Dt
20,3. (7) Dt 27,9. NT (1) : Mc
12,29. Een vorm van ακουω = akouô (horen) in het NT (427) , in de LXX
(1069).
- act. imperat. praes. 2de pers. enk. ακουετε = akouete (hoort) van het werkw. ακουω = akouô (horen).
Taalgebruik in het NT : akouô
(horen). Taalgebruik in de Septuaginta : akouô
(horen). Bijbel (28). LXX (9) : o.a. Js 28,23. Js 36,16. NT (19). Mt (5) : (1) Mt
10,27. (2) Mt 11,4. (3) Mt
13,17. (4) Mt
15,10. (5) Mt 17,5. Mc 4 (2) : (1) Mc
4,3. (2) Mc
4,24. Lc (3) : (1) Lc 8,18. (2) Lc
9,35. (3) Lc 10,24.
- Ned. : horen. Horen en oor zijn verwant met elkaar. oor < Lat. aus , auris , zie
Gr. ους = ous / ως= ôs , ωτις = ôtis. Lat. : auscultare (het oor lenen aan , toehoren ,
aanhoren) -> écouter. Arabisch : سَمِعَ = sami`a (luisteren, horen). Taalgebruik in de Qoran : sami`a (luisteren, horen). D. hören. E. : to hear. Fr. : écouter. Grieks : ακουω = akouô (horen).
Taalgebruik in het NT : akouô
(horen). Hebreeuws : שָׁמַע = sjâmâ` (horen, luisteren). Taalgebruik in Tenakh : sjâm`â
(horen, luisteren).
- Horen veronderstelt een lijdend voorwerp. Horen kan verwijzen naar
iets dat voorafging of het kan gevolgd worden door een object of een objectzin.
Mc 12,29.8. Hebreeuws : יִשְׂרָאֵל = jishërâ´el (Israël). Getalswaarde : jod = 10 , shin = 21 of 300 , resj = 20 of 200 , aleph = 1 , lameth = 12 of 30 ; totaal : 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster). Structuur : 1 - 3 - 2 - 1 - 3. De som van de elementen is telkens 1. De eigennaam is samengesteld uit een werkwoordvorm en een zelfst. naamw. : act. ind. imperf. 3de pers. mann. enk. יִשְׂרָה = jishrâ´ (hij strijdt) van het werkw. שָׂרָה = shârâh (strijden) + אֵל = ´el (God) : God strijdt. In Gn 32,29 wordt de naam Israël verklaard als : hij streed met God en met mensen. Dat gebeurt in het verhaal van de nachtelijke strijd van Jakob aan de Jabbok. Dt (55). Dt 4 (4) : (1) Dt 4,4. (2) Dt 4,44. (3) Dt 4,45. (4) Dt 4,46. Dt 5 (1) : Dt 5,1 (2X). Dt 6 (2) : (1) Dt 6,3. (2) Dt 6,4. Dt 9 (1) : Dt 9,1. Dt 10 (2) : (1) Dt 10,6. (2) Dt 10,12. Dt 20 (1) : Dt 20,3.
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | ||
2044 | 502 | 765 | 350 | 89 | 337 | 36 | 157 | 58 | 196 | 55 |
- Grieks : ισραηλ = israèl (Israël). Taalgebruik in de LXX : Israèl (Israël). Taalgebruik in het NT : Israèl (Israël). Bijbel (2392). NT (64). Mc (2) : (1) Mc 12,29. (2) Mc 15,32.
Mc
12,29.7. - 8. שְׁמַע יִשְׂרָאֵל = sjëma` jishërâ´el ((luister / hoor Israël).
Tenakh (4) : (1) Dt
5,1. (2) Dt
6,4. (3) Dt
9,1. (4) Dt
20,3.
- יִשְׂרָאֵל שְׁמַע = ishërâ´el sjëma` (Israël , luister). Tenakh (2) : (1) Dt 4,1. (2) 1 S 23,10.
- In Dt
4,1 staat de uitdrukking aan het begin van de grote redevoering (Dt 4-11). In Dt 5,1 opent het het hoofdstuk met de tien geboden. In Dt
6,4 opent het de hoofdsectie (Dt 6,4-7,11). In Dt
9,1 opent het de pericope binnen de grotere concentrische opbouw van Dt
4-11.
- ακουε ισραηλ = akoue israèl (hoor, luister Israël). LXX (6) : (1) Dt
5,1. (2) Dt
6,4. (3) Dt
9,1. (4) Dt
20,3. (5) Dt 27,9. (6) Bar 3,9. NT (1) : Mc
12,29.
Mc 12,29.9. יהוה = JHWH. Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenach : JHWH. Taalgebruik in Exodus : JHWH. Getalswaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6. Totaal : 26. Structuur : 1 - 5 - 6 - 5. Tenach (5193). Pentateuch (1326). Eerdere Profeten (1013). Latere Profeten (1357). 12 Kleine Profeten (387). Geschriften (1110). Dt (413). Dt 6 (18/25). Niet in : Dt 6,6-9. Verder niet in : (1) Dt 6,11. (2) Dt 6,14. (3) Dt 6,23. De stam יהוה = JHWH komt voor in Tenakh (9743).
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | |
´èlohîm (God) | 299 | 216 | 28 | 25 | 12 | 16 | 140 | 31 | 0 | 7 | 29 |
JHWH | 5193 | 1326 | 1013 | 1357 | 387 | 1110 | 128 | 299 | 199 | 287 | 413 |
- Grieks. κυριος = kurios (heer). Taalgebruik in
het NT : kurios
(heer). Taalgebruik in
de LXX : kurios
(heer). Een vorm van
kurios (heer) in de Septuaginta (8591) , in het NT (718).
- Ned. : Heer. Arabisch : رَب = rabb (God, Heer). Taalgebruik in de Qoran : rabb (God, Heer). Aramees : יוי = JWJ. D. : Herr. E. : Lord. Fr. : seigneur. Grieks : κυριος = kurios (heer). Taalgebruik in
het NT : kurios
(heer). Hebreeuws : יהוה = JHWH. Taalgebruik in Tenakh
: JHWH. Latijn : Dominus. (Eerste medeklinker Gr. k , Ned. + D. h ; tweede medeklinker : Gr. + Ned. + D. : r ).
- Sabbah Messod & Roger , Les secrets de l'Exode , Jean-Cyrille Godefroy , 2000 , p.93-96. Op deze blz. wordt een verband tussen anokhi Adonai (ik de Heer) en farao Achnaton gelegd. De uitspraak van JHWH is Adonai , waarin we het Egyptische Aton , de zonneschijf , zien.
Mc 12,29.10.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 12 (16) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,9. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,17. (5) Mc
12,19. (6) Mc
12,20. (7) Mc
12,21. (8) Mc
12,24. (9) Mc
12,26. (10) Mc
12,29. (11) Mc
12,32. (12) Mc
12,34. (13) Mc
12,35. (14) Mc
12,37. (15) Mc
12,41. (16) Mc
12,42.
Mc 12,29.10. - 12. אֱלֹהֵינוּ = ´è:lohe(j)nû (onze God) < stat. constr. + suffix bezittelijk voornaamw. 1ste pers. mv. van het zelfst. naamw. אֱלֹהִים = ´èlohîm (God). Taalgebruik in Tenakh : ´èlohîm (God). Getalswaarde : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; he = 5 ; jod = 10 ; mem = 13 of 40 ; totaal : 41 of 86 (2 X 43). Structuur : 1 - 3 -5 -1 - 4. De som van de elementen is telkens 5. De verkorte vorm van de godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm is אֵל = ´el. Getalswaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld). Structuur : 1 - 3. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (164). Pentateuch (29). Eerdere Profeten (20). Latere Profeten (29). 12 Kleine Profeten (4). Geschriften (82).Gn (0). Ex (7). Lv (0). Nu (0). Dt (22) : (1) Dt 1,6. (2) Dt 1,19. (3) Dt 1,20. (4) Dt 1,25. (5) Dt 1,41. (6) Dt 2,29. (7) Dt 2,33. (8) Dt 2,36. (9) Dt 2,37. (10) Dt 3,3. (11) Dt 4,7. (12) Dt 5,2. (13) Dt 5,24. (14) Dt 5,25. (15) Dt 5,27 (2X). (16) Dt 6,4. (17) Dt 6,20. (18) Dt 6,24. (19) Dt 6,25. (20) Dt 29,14. (21) Dt 29,14. (22) Dt 29,17. Eerdere Profeten (20) : (1) Joz 18,6. (2) Joz 22,19. (3) Joz 22,29. (4) Joz 24,17. (5) Joz 24,18. (6) Joz 24,24. (7) Re 10,10. (8) Re 11,24. (9) Re 16,23. (10) Re 16,24. (11) 1 S 5,7. (12) 1 S 7,8. (13) 2 S 10,12. (14) 2 S 22,32. (15) 1 K 8,57. (16) 1 K 8,59. (17) 1 K 8,61. (18) 1 K 8,65. (19) 2 K 18,22. (20) 2 K 19,19. De stam van אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) komt voor in Tenakh (2658).
Mc 12,29.9. - 12. הוה אֱלֹהֵינוּ = JHWH ´è:lohe(j)nû (JHWH, onze God). Tenakh (85). Pentateuch
(21). Ex (1) Ex
10,26. Dt (20/22) : (1) Dt
1,6. (2) Dt
1,19. (3) Dt
1,20. (4) Dt
1,25. (5) Dt
1,41. (6) Dt
2,29. (7) Dt
2,33. (8) Dt
2,36. (9) Dt
2,37. (10) Dt
3,3. (11) Dt
5,2. (12) Dt
5,24. (13) Dt
5,25. (14) Dt
5,27 (2X). (15) Dt
6,4. (16) Dt
6,20. (17) Dt
6,24. (18) Dt
6,25. (19) Dt
29,14. (20) Dt
29,17. Eerdere Profeten (13) : (1) Joz
18,6. (2) Joz
22,19. (3) Joz
22,29. (4) Joz
24,17. (5) Joz
24,24. (6) Re
11,24. (7) 1
S 7,8. (8) 1
K 8,57. (9) 1
K 8,59. (10) 1
K 8,61. (11) 1
K 8,65. (12) 2
K 18,22. (13) 2
K 19,19. Dus : 10X in Dt 1-3 , 10X in in Dt 4-26 (volgens Labuschagne , Deuteronomium (1993) , blz. 17) , wellicht is het Dt 4- 30.
- Vooreerst beklemtoont de auteur wie de God van Israël is , nl. JHWH. Israël moet er dus geen andere goden op nahouden.
Mc 12,29.13. יהוה = JHWH. Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenach : JHWH. Taalgebruik in Exodus : JHWH. Getalswaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6. Totaal : 26. Structuur : 1 - 5 - 6 - 5. Tenach (5193). Pentateuch (1326). Eerdere Profeten (1013). Latere Profeten (1357). 12 Kleine Profeten (387). Geschriften (1110). Dt (413). Dt 6 (18/25). Niet in : Dt 6,6-9. Verder niet in : (1) Dt 6,11. (2) Dt 6,14. (3) Dt 6,23. De stam יהוה = JHWH komt voor in Tenakh (9743).
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | |
´èlohîm (God) | 299 | 216 | 28 | 25 | 12 | 16 | 140 | 31 | 0 | 7 | 29 |
JHWH | 5193 | 1326 | 1013 | 1357 | 387 | 1110 | 128 | 299 | 199 | 287 | 413 |
- Grieks. κυριος = kurios (heer). Taalgebruik in
het NT : kurios
(heer). Taalgebruik in
de LXX : kurios
(heer). Een vorm van
kurios (heer) in de Septuaginta (8591) , in het NT (718).
- Ned. : Heer. Arabisch : رَب = rabb (God, Heer). Taalgebruik in de Qoran : rabb (God, Heer). Aramees : יוי = JWJ. D. : Herr. E. : Lord. Fr. : seigneur. Grieks : κυριος = kurios (heer). Taalgebruik in
het NT : kurios
(heer). Hebreeuws : יהוה = JHWH. Taalgebruik in Tenakh
: JHWH. Latijn : Dominus. (Eerste medeklinker Gr. k , Ned. + D. h ; tweede medeklinker : Gr. + Ned. + D. : r ).
- Sabbah Messod & Roger , Les secrets de l'Exode , Jean-Cyrille Godefroy , 2000 , p.93-96. Op deze blz. wordt een verband tussen anokhi Adonai (ik de Heer) en farao Achnaton gelegd. De uitspraak van JHWH is Adonai , waarin we het Egyptische Aton , de zonneschijf , zien.
Mc 12,29.14. - 15. אֶחָד = èchâd / ´achad (één). Taalgebruik in Tenakh : ´èchâd
(één). Getalswaarde : aleph = 1 , chet = 8 , daleth = 4.
Totaal : 13. Structuur : 1 - 8 - 4. De som van de elementen is telkens 4. God is één of 13. Tenakh
(400). Pentateuch (150). Eerdere Profeten (111). Latere Profeten (68). 12
Kleine Profeten (12). Geschriften (59). Dt (9) : (1) Dt 1,2. (2) Dt 1,23. (3) Dt 6,4. (4) Dt 17,6. (5) Dt 19,15. (6) Dt 25,5. (7) Dt 28,7. (8) Dt 28,25. (9) Dt 32,30.
- De betekenis kan verrijkt worden vanuit Gn
22,2 : יְחִידֶךָ = jëchîdèkhâ (jouw enige) < prefix bezittel. voornaamw. 2de pers. mann. enk. + bijvoegl. naamw. יָחִיד = jâchîd (enig, eenzaam, verlaten). Taalgebruik in Tenakh : jâchîd (enig, eenzaam, verlaten). Tenakh (3) : (1) Gn 22,2. (2) Gn 22,12. (3) Gn 22,16. In jâchîd zitten de medeklinkers j-ch-d zoals in ´èchad (één). jâchîd en jâlad (verwekken, baren) verschillen slechts in de middelste medeklinker (wat de medeklinkers betreft) ; bij vermenging van de 2 krijg je in het lat. uni-genitus (enig-geboren). jâchîd en ´âhabh (beminnen) kunnen ook dicht bij elkaar liggen : jod en alelph zijn gemakkelijk verwisselbaar ; de ch en de h liggen dicht bij elkaar ; slechts de laatste medeklinker verschilt van elkaar : d en bh. Het Griekse agapaô benadert de klank van het Hebreeuwse ´âhabh ; allereerst de a , vervolgens de g en de h , tenslotte de p en de b. Zo kan jâchîd (enig) naar het Griekse agapètos (beminde) vertaald worden.
- Qatîlvorm : een naamw. met 3 medeklinkers en een lange klinker in de 2de lettergreep. Lettinga (12, 2012, 22e4) : "Arameïserende vormen : קְטִיל = qëtîl (vgl. Aram.pt. pass. qal = qatîl > qtîl). Zie het Hebreeuwse werkw. יָחַד = jâchad (zich verenigen, zich aansluiten, zich verbinden met). Taalgebruik in Tenakh : jâchad (zich verenigen, zich aansluiten, zich verbinden met). יְחִידֶךָ = jëchîdèkhâ (jouw enige) kan dan betekenen : de met jou verenigde , de met jou verbondene.
- Grieks : acc. mann. enk. αγαπητον = agapèton van het bijvoegl. naamw. αγαπητος = agapètos (beminde, geliefde). Zie het werkw. αγαπαω = agapaô
(liefhebben). Taalgebruik in het NT : agapaô
(liefhebben). Taalgebruik in de LXX : agapaô
(liefhebben). Bijbel (11). LXX (4) : (1) Gn 22,2. (2) Zach
12,10. (3) Ps 38,21. (4) Sir 15,13. NT (7) : (1) Mc 12,6. (2) Lc 20,13. (3) Rom 16,5. (4) Rom 16,8. (5) Rom 16,9. (6) 1
Kor 4,17. (7) Film
1,16. Een vorm van αγαπητος = agapètos (beminde, geliefde) in de LXX (24) , in het NT (61).
- De Hebreeuwse passiefvorm werd in het Grieks vaak vertaald door de werkwoordvorm + τος = tos. αγαπη-τος = agapè-tos (beminde) ; χρισ-τος = chris-tos (gezalfde) ; κλη-τος = klè-tos (geroepene).
- Lat. unigenitum (eniggeboren). Bijbel (5) : (1) Gn 22,2. (2) Zach
12,10. (3) Joh
3,16. (4) Heb 11,17. (5) 1
Joh 4,9. In het Grieks is de acc. mann. enk. μονογενη = monogenè (eniggeboren) van het bijvoegl. naamw. μονογενης = monogenès (eniggeboren). Taalgebruik in het NT : monogenès (eniggeboren). Taalgebruik in de LXX : monogenès (eniggeboren). Bijbel (5). LXX (2) : (1) Ps 22,21. (2) Ps 35,17. NT (3) : (1) Joh
3,16. (2) Heb 11,17. (3) 1
Joh 4,9. In (1) Ps 22,21. (2) Ps 35,17 is het Griekse μονογενη = monogenè (eniggeboren) de vertaling van het Hebreeuwse jâchîd (enig). Ook in het Latijn wordt een passiefvorm gebruikt.
Mc 12,29.13. - 15. אֶחָד = èchâd / ´achad (één). Taalgebruik in Tenakh : ´èchâd
(één). Getalswaarde : aleph = 1 , chet = 8 , daleth = 4.
Totaal : 13. Structuur : 1 - 8 - 4. De som van de elementen is telkens 4. God is één of 13. Tenakh
(400). Pentateuch (150). Eerdere Profeten (111). Latere Profeten (68). 12
Kleine Profeten (12). Geschriften (59). Dt (9) : (1) Dt 1,2. (2) Dt 1,23. (3) Dt 6,4. (4) Dt 17,6. (5) Dt 19,15. (6) Dt 25,5. (7) Dt 28,7. (8) Dt 28,25. (9) Dt 32,30.
- De betekenis kan verrijkt worden vanuit Gn
22,2 : יְחִידֶךָ = jëchîdèkhâ (jouw enige) < prefix bezittel. voornaamw. 2de pers. mann. enk. + bijvoegl. naamw. יָחִיד = jâchîd (enig, eenzaam, verlaten). Taalgebruik in Tenakh : jâchîd (enig, eenzaam, verlaten). Tenakh (3) : (1) Gn 22,2. (2) Gn 22,12. (3) Gn 22,16. In jâchîd zitten de medeklinkers j-ch-d zoals in ´èchad (één). jâchîd en jâlad (verwekken, baren) verschillen slechts in de middelste medeklinker (wat de medeklinkers betreft) ; bij vermenging van de 2 krijg je in het lat. uni-genitus (enig-geboren). jâchîd en ´âhabh (beminnen) kunnen ook dicht bij elkaar liggen : jod en alelph zijn gemakkelijk verwisselbaar ; de ch en de h liggen dicht bij elkaar ; slechts de laatste medeklinker verschilt van elkaar : d en bh. Het Griekse agapaô benadert de klank van het Hebreeuwse ´âhabh ; allereerst de a , vervolgens de g en de h , tenslotte de p en de b. Zo kan jâchîd (enig) naar het Griekse agapètos (beminde) vertaald worden.
- Qatîlvorm : een naamw. met 3 medeklinkers en een lange klinker in de 2de lettergreep. Lettinga (12, 2012, 22e4) : "Arameïserende vormen : קְטִיל = qëtîl (vgl. Aram.pt. pass. qal = qatîl > qtîl). Zie het Hebreeuwse werkw. יָחַד = jâchad (zich verenigen, zich aansluiten, zich verbinden met). Taalgebruik in Tenakh : jâchad (zich verenigen, zich aansluiten, zich verbinden met). יְחִידֶךָ = jëchîdèkhâ (jouw enige) kan dan betekenen : de met jou verenigde , de met jou verbondene.
- Grieks : acc. mann. enk. αγαπητον = agapèton van het bijvoegl. naamw. αγαπητος = agapètos (beminde, geliefde). Zie het werkw. αγαπαω = agapaô
(liefhebben). Taalgebruik in het NT : agapaô
(liefhebben). Taalgebruik in de LXX : agapaô
(liefhebben). Bijbel (11). LXX (4) : (1) Gn 22,2. (2) Zach
12,10. (3) Ps 38,21. (4) Sir 15,13. NT (7) : (1) Mc 12,6. (2) Lc 20,13. (3) Rom 16,5. (4) Rom 16,8. (5) Rom 16,9. (6) 1
Kor 4,17. (7) Film
1,16. Een vorm van αγαπητος = agapètos (beminde, geliefde) in de LXX (24) , in het NT (61).
- De Hebreeuwse passiefvorm werd in het Grieks vaak vertaald door de werkwoordvorm + τος = tos. αγαπη-τος = agapè-tos (beminde) ; χρισ-τος = chris-tos (gezalfde) ; κλη-τος = klè-tos (geroepene).
- Lat. unigenitum (eniggeboren). Bijbel (5) : (1) Gn 22,2. (2) Zach
12,10. (3) Joh
3,16. (4) Heb 11,17. (5) 1
Joh 4,9. In het Grieks is de acc. mann. enk. μονογενη = monogenè (eniggeboren) van het bijvoegl. naamw. μονογενης = monogenès (eniggeboren). Taalgebruik in het NT : monogenès (eniggeboren). Taalgebruik in de LXX : monogenès (eniggeboren). Bijbel (5). LXX (2) : (1) Ps 22,21. (2) Ps 35,17. NT (3) : (1) Joh
3,16. (2) Heb 11,17. (3) 1
Joh 4,9. In (1) Ps 22,21. (2) Ps 35,17 is het Griekse μονογενη = monogenè (eniggeboren) de vertaling van het Hebreeuwse jâchîd (enig). Ook in het Latijn wordt een passiefvorm gebruikt.
Mc 12,30 - Mc 12,30 : 293. Vraag naar het eerste gebod - Mc 12,28-34 - Mt 22,34-40 - Lc 20,39-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,28 - Mc 12,29 - Mc 12,30 - Mc 12,31 - Mc 12,32 - Mc 12,33 - Mc 12,34 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible. [30] And thou shalt love the Lord thy God with all thy heart,
and with all thy soul, and with all thy mind, and with all thy strength: this
is the first commandment.
Luther-Bibel. 30 und du sollst den Herrn, deinen Gott, lieben von ganzem Herzen,
von ganzer Seele, von ganzem Gemüt und von allen deinen Kräften« (5.Mose 6,4-5).
Tekstuitleg van Mc 12,30.
Mc 12,30.4. bep. lidw. acc. mann. enk. τον = ton (de). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc (124). Mc 12 (7) : (1) Mc 12,6. (2) Mc 12,9. (3) Mc 12,12. (4) Mc 12,30. (5) Mc 12,31. (6) Mc 12,33. (7) Mc 12,44.
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
8. | acc. m. + onz. enk. ton | 124 | 8 | 9 | 5 | 11 | 10 | 7 | 13 | 6 | 9 | 5 | 4 | 7 | 2 | 12 | 11 | 5 | 6202 | 4880 | 1322 | 167 | 124 | 191 | 197 | 244 | 338 | 61 | 482 | 679 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl.. : bepaald lidwoord de / het. Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de). D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Hebreeuws : הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het).
Mc 12,30.7.
ek - ex (uit). Taalgebruik in het N.T. : ek
(uit). Taalgebruik in Mc : ek
(uit). Ned. uit. D. aus. E. out. Fr. de.
Mc (38 + 20). Mc 12 (3 + 2) : (1) Mc
12,25. (2) Mc
12,36. (3) Mc
12,44. Mc (12) : (1) Mc
12,30. (2) Mc
12,33.
Mc 12,30.9.
bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (65). Mc 12 (4) : (1) Mc
12,30. (2) Mc
12,33. (3) Mc
12,34. (4) Mc
12,44.
Mc 12,30.12. και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Mc (555). Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc 12,6. (2) Mc 12,10. (3) Mc 12,15. (4) Mc 12,23. (5) Mc 12,24. (6) Mc 12,25. (7) Mc 12,27. (8) Mc 12,29. (9) Mc 12,31. (10) Mc 12,36. (11) Mc 12,44.
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en. Arabisch : وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran : wa (en). D. : und. E. : and. Fr. : et. Grieks : και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Hebr. : וְ = wë (en). Lat.: et.
Mc 12,30.13.
ek - ex (uit). Taalgebruik in het N.T. : ek
(uit). Taalgebruik in Mc : ek
(uit). Ned. uit. D. aus. E. out. Fr. de.
Mc (38 + 20). Mc 12 (3 + 2) : (1) Mc
12,25. (2) Mc
12,36. (3) Mc
12,44. Mc (12) : (1) Mc
12,30. (2) Mc
12,33.
Mc 12,30.15.
bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (65). Mc 12 (4) : (1) Mc
12,30. (2) Mc
12,33. (3) Mc
12,34. (4) Mc
12,44.
Mc 12,30.16. και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Mc (555). Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc 12,6. (2) Mc 12,10. (3) Mc 12,15. (4) Mc 12,23. (5) Mc 12,24. (6) Mc 12,25. (7) Mc 12,27. (8) Mc 12,29. (9) Mc 12,31. (10) Mc 12,36. (11) Mc 12,44.
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en. Arabisch : وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran : wa (en). D. : und. E. : and. Fr. : et. Grieks : και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Hebr. : וְ = wë (en). Lat.: et.
Mc 12,30.19.
ek - ex (uit). Taalgebruik in het N.T. : ek
(uit). Taalgebruik in Mc : ek
(uit). Ned. uit. D. aus. E. out. Fr. de.
Mc (38 + 20). Mc 12 (3 + 2) : (1) Mc
12,25. (2) Mc
12,36. (3) Mc
12,44. Mc (12) : (1) Mc
12,30. (2) Mc
12,33.
Mc 12,30.21.
bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (65). Mc 12 (4) : (1) Mc
12,30. (2) Mc
12,33. (3) Mc
12,34. (4) Mc
12,44.
Mc 12,30.24. και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Mc (555). Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc 12,6. (2) Mc 12,10. (3) Mc 12,15. (4) Mc 12,23. (5) Mc 12,24. (6) Mc 12,25. (7) Mc 12,27. (8) Mc 12,29. (9) Mc 12,31. (10) Mc 12,36. (11) Mc 12,44.
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en. Arabisch : وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran : wa (en). D. : und. E. : and. Fr. : et. Grieks : και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Hebr. : וְ = wë (en). Lat.: et.
Mc 12,30.25.
ek - ex (uit). Taalgebruik in het N.T. : ek
(uit). Taalgebruik in Mc : ek
(uit). Ned. uit. D. aus. E. out. Fr. de.
Mc (38 + 20). Mc 12 (3 + 2) : (1) Mc
12,25. (2) Mc
12,36. (3) Mc
12,44. Mc (12) : (1) Mc
12,30. (2) Mc
12,33.
Mc 12,30.27.
bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (65). Mc 12 (4) : (1) Mc
12,30. (2) Mc
12,33. (3) Mc
12,34. (4) Mc
12,44.
Mc 12,30.1. και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Mc (555). Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc 12,6. (2) Mc 12,10. (3) Mc 12,15. (4) Mc 12,23. (5) Mc 12,24. (6) Mc 12,25. (7) Mc 12,27. (8) Mc 12,29. (9) Mc 12,31. (10) Mc 12,36. (11) Mc 12,44.
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en. Arabisch : وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran : wa (en). D. : und. E. : and. Fr. : et. Grieks : και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Hebr. : וְ = wë (en). Lat.: et.
Mc 12,30. (1. -) 2. וְאָהַבְתָּ = wë´âhabhëthâ (en jij bemint) < prefix verbindingswoord wë + act. qal perf. 2de pers. mann. enk. van het werkw. אָהַב = ´âhabh (beminnen, liefhebben). Taalgebruik in Tenakh : ´âhabh
(beminnen, liefhebben). Getalswaarde : aleph = 1 , he = 5 , beth = 2 ; totaal : 8 (2³). Structuur : 1 - 5 - 2. De som van de elementen is telkens 8. Tussen de aleph en de beth staat de he (aanblazen). Het Hebreeuws en het Arabisch hebben dezelfde wortel : 'hb. Tenakh (4) : (1) Lv 19,18. (2) Lv 19,34. (3) Dt 6,5. (4) Dt 11,1. De stam אָהַב = ´âhabh (beminnen, liefhebben) komt voor in Tenakh (251).
- וְאָהַבְתָּם = wë´âhabhëthèm (en jullie beminnen) < prefix verbindingswoord wë + act. qal perf. 2de pers. mann. mv. van het werkw. אָהַב = ´âhabh (beminnen, liefhebben). Taalgebruik in Tenakh : ´âhabh
(beminnen, liefhebben). Getalswaarde : aleph = 1 , he = 5 , beth = 2 ; totaal : 8 (2³). Structuur : 1 - 5 - 2. De som van de elementen is telkens 8. Tussen de aleph en de beth staat de he (aanblazen). Het Hebreeuws en het Arabisch hebben dezelfde wortel : 'hb. Tenakh (1) : Dt 10,19.
- act. qal perf. 2de pers. mann. enk. אָהַבְתָּ = ´âhabhëthâ (jij bemint) van het werkw. אָהַב = ´âhabh (beminnen, liefhebben). Taalgebruik in Tenakh : ´âhabh
(beminnen, liefhebben). Getalswaarde : aleph = 1 , he = 5 , beth = 2 ; totaal : 8 (2²). Structuur : 1 - 5 - 2. De som van de elementen is telkens 8. Tussen de aleph en de beth staat de he (aanblazen). Het Hebreeuws en het Arabisch hebben dezelfde wortel : 'hb. Tenakh (6) : (1) Gn 22,2. (2) Hos 9,1. (3) Ps 45,8. (4) Ps 52,5. (5) Ps 52,6. (6) Pr 9,9.
- לאַהֲבָה = lë´ahäbhâh (om te beminnen) < prefix voorzetsel lë + werkwoordvorm qal inf. stat. construct.. Zie אָהַב = ´âhabh (beminnen, liefhebben). Taalgebruik in Tenakh : ´âhabh
(beminnen, liefhebben). Getalwaarde : aleph = 1 , he = 5 , beth = 2 ; totaal : 8 (2²). Structuur : 1 - 5 - 2. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (11). Dt (7) : (1) Dt 10,15. (2) Dt 11,13. (3) Dt 11,22. (4) Dt 19,9. (5) Dt 30,6. (6) Dt 30,16. (7) Dt 30,20.
- וּלאַהֲבָה = ûlë´ahäbhâh (en om te beminnen) < prefix voegwoord wë -> û + prefix voorzetsel lë + werkwoordvorm qal inf. stat. construct.. Zie אָהַב = ´âhabh (beminnen, liefhebben). Taalgebruik in Tenakh : ´âhabh
(beminnen, liefhebben). Getalwaarde : aleph = 1 , he = 5 , beth = 2 ; totaal : 8 (2²). Structuur : 1 - 5 - 2. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (2) : (1) Dt 10,12. (2) Js 56,6.
- Grieks. act. ind. futurum 2de pers. enk. αγαπησεις = agapèseis (jij bemint) van het werkw. αγαπαω = agapaô
(liefhebben). Taalgebruik in het NT : agapaô
(liefhebben). Taalgebruik in de LXX : agapaô
(liefhebben). Bijbel (14) : (1) Lv 19,18. (2) Lv 19,34. (3) Dt 6,5. (4) Dt 11,1. (5) Mt
5,43. (6) Mt
19,19. (7) Mt
22,37. (8) Mt
22,39. (9) Mc
12,30. (10) Mc
12,31. (11) Lc
10,27. (12) Rom 13,9. (13) Gal 5,14. (14) Jak 2,8. Een vorm van αγαπαω = agapaô in de LXX (283) , in het NT (141) , in Lc (13?) : (1) Lc
6,27. (2) Lc
6,32 (2 vormen). (3) Lc
6,35. (4) Lc 7,5. (5) Lc
7,42. (6) Lc
7,47. (7) Lc
10,27. (8) Lc
11,43. (9) Lc 16,13. In de LXX kan een vorm van αγαπαω = agapaô de vertaling van 19 verschillende Hebreeuwse werkw. zijn. Vergelijk het Hebreeuws en Grieks werkw. : aleph - a , g - h , p - b.
agapaô | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
act. ind. fut. 2de pers. enk. agapèseis | 14 | 4 | 10 | 4 | 2 | 1 | 3 | 7 | 7 | 2 | 1 |
- Latijn. act. ind. futurum 2de pers. enk. diliges (jij bemint) van het werkw. diligere (beminnen, liefhebben, uitkiezen, verkiezen). Bijbel (12) , zie het Griekse αγαπησεις = agapèseis , maar niet in (1) Lv 19,34.
(2) Dt 11,1.
- act. ind. praes. 2de pers. enk. diligis (jij bemint, hebt lief , kiest uit , verkiest). Bijbel (10). LXX (8) : (1) Gn
22,2. (2) Dt 13,7. (3) Re 14,16. (4) 1 S 20,30. (5) 2 S 19,7. (6) Ps 51,8. (7) Pr 9,9. (8) W 11,24. NT (2) : (1) Joh
21,15. (2) Joh
21,16
- Ned. : beminnen , liefhebben. Arabisch : اَدَبَّ = ´ahabba (beminnen, liefhebben). Taalgebruik in de Qoran : ´ahabba (beminnen, liefhebben). D. : lieben. E. : to love. Fr. : aimer. Grieks : αγαπαω = agapaô
(liefhebben). Taalgebruik in het NT : agapaô
(liefhebben). Hebreeuws : אָהַב = ´âhabh (beminnen, liefhebben). Taalgebruik in Tenakh : ´âhabh
(beminnen, liefhebben). Lat. : amare. In het Hebreeuwse zelfst. naamw. לֵב = lebh (hart) zit het woordje lef , lief. Er wordt dan een verband gelegd tussen hart en lief-de. In Dt
6,5 volgt 'met heel je hart' op 'jij zult liefhebben'.
Mc 12,30.1. - 2. וְאָהַבְתָּ אֵת = wë´âhabhëthâ ´eth (en jij zult beminnen). Tenakh (2) : (1) Dt
6,5. (2) Dt
11,1.
- αγαπησεις τον = agapèseis ton (jij zult beminnen de). Bijbel (8) : (1) Lv 19,18. (2) Mt
5,43. (3) Mt
19,19. (4) Mt
22,39. (5) Mc
12,31. (6) Rom 13,9. (7) Gal 5,14. (8) Jak 2,8.
Mc 12,30.3. יהוה = JHWH. Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenach : JHWH. Taalgebruik in Exodus : JHWH. Getalswaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6. Totaal : 26. Structuur : 1 - 5 - 6 - 5. Tenach (5193). Pentateuch (1326). Eerdere Profeten (1013). Latere Profeten (1357). 12 Kleine Profeten (387). Geschriften (1110). Dt (413). Dt 6 (18/25). Niet in : Dt 6,6-9. Verder niet in : (1) Dt 6,11. (2) Dt 6,14. (3) Dt 6,23. De stam יהוה = JHWH komt voor in Tenakh (9743).
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | |
´èlohîm (God) | 299 | 216 | 28 | 25 | 12 | 16 | 140 | 31 | 0 | 7 | 29 |
JHWH | 5193 | 1326 | 1013 | 1357 | 387 | 1110 | 128 | 299 | 199 | 287 | 413 |
- Grieks. acc. mann. enk. κυριον = kurion (Heer) van het zelfst. naamw. κυριος = kurios (heer). Taalgebruik in het NT : kurios (heer). Taalgebruik in de LXX : kurios (heer). Mc (2) : (1) Mc 12,30. (2) Mc 12,37. Een vorm van κυριος = kurios (heer) in de Septuaginta (8591) , in het NT (718).
kurios (heer) enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn.. | ev. | Paul. | Ap. br. | |
5 | acc. mann. enk. kurion | 673 | 605 | 68 | 6 | 2 | 10 | 6 | 12 | 32 | 18 | 24 | 27 | 5 | |
totaal | 7754 | 7073 | 681 | 75 | 17 | 99 | 51 | 104 | 315 | 20 | 191 | 242 | 273 | 42 |
- Ned. : Heer. Arabisch : رَب = rabb (God, Heer). Taalgebruik in de Qoran : rabb (God, Heer). Aramees : יוי = JWJ. D. : Herr. E. : Lord. Fr. : seigneur. Grieks : κυριος = kurios (heer). Taalgebruik in
het NT : kurios
(heer). Hebreeuws : יהוה = JHWH. Taalgebruik in Tenakh
: JHWH. Latijn : Dominus. (Eerste medeklinker Gr. k , Ned. + D. h ; tweede medeklinker : Gr. + Ned. + D. : r ).
- Sabbah Messod & Roger , Les secrets de l'Exode , Jean-Cyrille Godefroy , 2000 , p.93-96. Op deze blz. wordt een verband tussen anokhi Adonai (ik de Heer) en farao Achnaton gelegd. De uitspraak van JHWH is Adonai , waarin we het Egyptische Aton , de zonneschijf , zien.
Mc 12,30.2. - 3. אֶת יהוה = ´èth JHWH (JHWH). Tenakh (210). Dt (?). Dt 6 (5) : (1) Dt 6,2. (2) Dt 6,5 . (3) Dt 6,12. (4) Dt 6,13. (5) Dt 6,16. (6) Dt 6,24. Dt 11 (3) : (1) Dt 11,1. (2) Dt 11,13. (3) Dt 11,22.
Mc 12,30.1. - 3. וְאָהַבְתָּ אֵת יהוה = wë´âhabhëthâ ´eth JHWH (en jij zult JHWH beminnen). Tenakh (2) : (1) Dt
6,5. (2) Dt
11,1.
- לאַהֲבָה אֶת יהוה = lë´ahäbhâh ´èth JHWH (om JHWH te beminnen). Tenakh (8) : (1) Dt 11,13. (2) Dt 11,22. (3) Dt 19,9. (4) Dt 30,6. (5) Dt 30,16. (6) Dt 30,20. (7) Joz 22,5. (8) Joz 23,11.
- αγαπησεις κυριον = agapèseis kurion (jij zult beminnen de Heer). Bijbel (5) : (1) Lv 19,18. (2) Dt
11,1. (3) Mt
22,37. (4) Mc
12,30. (5) Lc
10,27.
- αγαπαν κυριον = agapan kurion (om de Heer te beminnen). LXX (10) : (1) Dt 7,8. (2) Dt 11,13. (3) Dt 11,22. (4) Dt 19,9. (5) Dt 30,6. (6) Dt 30,16. (7) Dt 30,20. (8) Joz 22,5. (9) Joz 23,11. (10) 1 K 10,9.
Mc 12,30.4. bep. lidw. acc. mann. enk. τον = ton (de). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc (124). Mc 12 (7) : (1) Mc 12,6. (2) Mc 12,9. (3) Mc 12,12. (4) Mc 12,30. (5) Mc 12,31. (6) Mc 12,33. (7) Mc 12,44.
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
8. | acc. m. + onz. enk. ton | 124 | 8 | 9 | 5 | 11 | 10 | 7 | 13 | 6 | 9 | 5 | 4 | 7 | 2 | 12 | 11 | 5 | 6202 | 4880 | 1322 | 167 | 124 | 191 | 197 | 244 | 338 | 61 | 482 | 679 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl.. : bepaald lidwoord de / het. Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de). D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Hebreeuws : הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het).
Mc 12,30.5. אֱלֹהֶיךָ = ´êlohe(j)khâ / ´êlohè(j)khâ (je God) < stat. constr. mann. mv. + suffix pers. voornaamw. 2de pers. mann. enk.. Zie : אֱלֹהִים = ´èlohîm
(God). Taalgebruik in Tenakh : ´èlohîm
(God). Getalswaarde : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; he = 5 ; jod = 10 ;
mem = 13 of 40 ; totaal : 41 of 86 (2 X 43). Structuur : 1 - 3 -5 -1 - 4.
De som van de elementen is telkens 5. De verkorte vorm van de godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm is אֵל = ´èl. Getalswaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld). Structuur : 1 - 3. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (299). Pentateuch (216). Eerdere Profeten (28). Latere Profeten (25). 12 Kleine
Profeten (14). Geschriften (16). Ex (11) : (1) Ex 15,26. (2) Ex 20,2. (3) Ex 20,5. (4) Ex 20,7. (5) Ex 20,10. (6) Ex 20,12. (7) Ex 23,19. (8) Ex 32,4. (9) Ex 32,8. (10) Ex 34,24. (11) Ex 34,26. Dt (199). Dt 6 (5) : (1) Dt 6,2. (2) Dt 6,5. (3) Dt 6,10. (4) Dt 6,13. (5) Dt 6,15. De stam אֱלֹהִים = ´èlohîm
(God) komt voor in Tenakh (2658).
- Grieks : acc. mann. enk. θεοn = theon (God) van het zelfst. naamw. θεος = theos (God) . Taalgebruik in het
NT : theos
(God). Taalgebruik in de LXX : theos
(God). Een vorm van θεος = theos (God) in de LXX (3984) , in het NT (1314).
theos (God) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn.. | ev. | Paul. | Ap. br. | |
4 | acc. enk. theon (God) | 3 | 1 : Mc 2,12. | 1 : Mc 5,7. | 1 : Mc 12,30. | 496 | 354 | 142 | 7 | 3 | 23 | 12 | 30 | 62 | 5 | 33 | 45 | 43 | 19 | |||||||||||||
Totaal | 44 | 4 | 3 | 2 | 3 | 2 | 3 | 1 | 2 | 8 | 1 | 9 | 1 | 1 | 3 | 1 | 4132 | 2908 | 1224 | 44 | 44 | 117 | 76 | 157 | 695 | 91 | 205 | 281 | 576 | 119 |
- τον θεον σου = ton theon sou (jouw God). LXX (33). NT (7) : (1) Mt
4,7. (2) Mt
4,10. (3) Mt
22,37. (4) Mc
12,30. (5) Lc 4,8. (6) Lc 4,12. (7) Lc
10,27.
- Ned. : God. Arabisch : اَللە = ´allah (Allah). Taalgebruik in de Qoran : ´allah (Allah). In het woord Allah zit het woord `al (op, verheven). D. : Gott. E. : God. Fr. : dieu. De vloek dju. Grieks : θεος = theos (God) . Taalgebruik in het
NT : theos
(God). Hebreeuws : אֱלֹהִים = ´èlohîm
(God). Taalgebruik in Tenakh : ´èlohîm
(God).
- אֱלֹהִים = ´èlohîm
(God) heeft een mannelijke meervoudsvorm ; we zouden moeten vertalen : goden. Als collectief zouden we kunnen vertalen : god. Zo kan dan ook het enk. van het werkw. verklaard worden. Onder goden kan / kunnen zowel de mannelijke als de vrouwelijke god(en) begrepen zijn.
- De Godsnaam JHWH wordt veelvuldiger dan de naam ´èlohîm (god) gebruikt. Vergelijk maar : יהוה = JHWH. Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenakh
: JHWH. Getalswaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6. Totaal : 26. Structuur : 1 -
5 - 6 - 5. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (5193). Pentateuch (1326). Eerdere Profeten (1013). Latere
Profeten (1357). 12 Kleine Profeten (387). Geschriften (1110). Gn (128).
Ex (299). Lv (199). Nu (287). Dt (413). In Gn : ´èlohîm (god) (140) , de Godsnaam JHWH (128) , vooral in Gn 1-25. Ex 20 (6) : (1) Ex 20,2. (2) Ex 20,5. (3) Ex 20,7. (4) Ex 20,11. (5) Ex 20,12. (6) Ex 20,22.
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Dt 6 | ||
´èlohîm (God) | 635 | 207 | 118 | 39 | 17 | 25 | 140 | 31 | 0 | 7 | 29 | ||
JHWH | 5193 | 1326 | 1013 | 1357 | 387 | 1110 | 128 | 299 | 199 | 287 | 413 | 18 | |
´èlohe(j)khâ / ´êlohè(j)khâ (je God) | 299 | 216 | 28 | 25 | 12 | 16 | 2 | 11 | 4 | 0 | 199 | 5 | |
´èlohekhèm (jullie God) | 154 | 82 | 32 | 15 | 10 | 15 | 1 | 7 | 26 | 3 | 45 | ||
JHWH ´êlohe(j)khâ / ´êlohè(j)khâ (JHWH , je God) | 267 | 1 | 8 | 116 | 5 | ||||||||
JHWH ´êlohè(j)khèm (JHWH, jullie God) | 123 | 74 | 0 | 4 | 26 | 4 | 40 |
Mc 12,30.3. - 6. יְהוָה אֱלֹהֶיךָ = JHWH ´êlohè(j)khâ (JHWH, je God). Tenakh (231). Gn (1) : Gn 27,20. Ex (8) : (1) Ex 15,26. (2) Ex 20,2. (3) Ex 20,5. (4) Ex 20,7. (5) Ex 20,12. (6) Ex 23,19. (7) Ex 34,24. (8) Ex 34,26. Dt 6 (5) : (1) Dt 6,2. (2) Dt 6,5. (3) Dt 6,10. (4) Dt 6,13. (5) Dt 6,15. Dt (10) : (1). (2). (3). (4). (5). (6). Dt 11 (3) : (1) Dt
11,1. (2) Dt 11,12 (2X). (3) Dt 11,29.
- יְהוָה אֱלֹהֵיכֶם = JHWH ´êlohè(j)khèm (JHWH, jullie God). Tenakh (123). Pentateuch (74). Gn (0). Ex (4). Lv (26). Nu (4). Dt (40).
- κυριον τον θεον σου = kurion ton theon sou (de Heer jouw God). LXX (27). NT (7) : (1) Mt
4,7. (2) Mt
4,10. (3) Mt
22,37. (4) Mc
12,30. (5) Lc 4,8. (6) Lc 4,12. (7) Lc
10,27.
Dt 6,5.5. בְכֹל = bëkol (met al, met geheel) van het bijvoegl. naamw. כל = kl (al). Taalgebruik in Tenakh : kl (al). Getalswaarde : kaph = 11 of 20 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 23 OF 50 (2 X 5²). Structuur : 2 - 3. De som van de elementen is telkens 5. Bijbel (440). Pentateuch (132). Dt (43). Dt 4 (2) : (1) Dt 4,7. (2) Dt 4,29. Dt 5 (1) : Dt 5,33. Dt 6 (1) : Dt 6,5. Dt 10 (1) : Dt 10,12. Dt 11 (2) : (1) Dt 11,13. (2) Dt 11,22. Dt 26 (2) : (1) Dt 26,11. (2) Dt 26,16. Dt 30 (4) : (1) Dt 30,1. (2) Dt 30,2. (3) (Dt 30,6. (4) Dt 30,10.
Dt
6,5.56. לְבָבְךָ = lëbhâbhëkhâ (je hart) < zelfst. naamw. + suffix bezittel. voornaamw. 2de pers. mann. enk.. Zie : לֵב = lebh (hart). Taalgebruik in Tenakh : lebh (hart). Getalswaarde : lamed = 12 of 30 , beth = 2 ; totaal : 14 (2 X 7) OF 32 (2² X 2³). Structuur : 3 - 2. De som van de elementen is telkens 5 Tenakh (38). Pentateuch (19). Eerdere Profeten (8). Latere Profeten (4). 12 Kleine
Profeten (0). Geschriften (7). Dt (18) : (1) Dt
4,29. (2) Dt 4,39. (3) Dt
6,5. (4) Dt 6,6. (5) Dt 8,5. (6) Dt 8,14. (7) Dt 9,5. (8) Dt
10,12. (9) Dt 15,7. (10) Dt 15,9. (11) Dt 15,10. (12) Dt
26,16. (13) Dt 28,67. (14) Dt 30,1. (15) Dt
30,2. (16) (Dt 30,6. (17) Dt
30,10. (18) Dt 30,17.
- Qill-vorm = naamwoord met 2 medeklinkers waarvan de tweede verdubbeld is.
- לְבַבְכֶם = lëbhabhëkhèm (jullie hart) < zelfst. naamw. stat. construct. mann. enk. + suffix bezittel. voornaamw. 2de pers. mann. mv.. Zie : לֵב = lebh (hart). Taalgebruik in Tenakh : lebh (hart). Getalwaarde : lamed = 12 of 30 , beth = 2 ; totaal : 14 (2 X 7) OF 32 (2² X 2³). Structuur : 3 - 2. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (33). Pentateuch (8) : (1) Nu 15,39. (2) Dt 10,16. (3) Dt 11,13. (4) Dt 11,16. (5) Dt 11,18. (6) Dt 13,4. (7) Dt 20,3. (8) Dt 32,46.
Dt
6,5.5. - 6. בְכֹל לְבָבְךָ = bëkhôl lëbhâbhëkhâ (met heel je hart). Tenakh (6) : (1) Dt
4,29. (2) Dt
6,5. (3) Dt
10,12. (4) Dt
26,16. (5) Dt
30,2. (6) Dt
30,10. Ook Dt 30,6 (bëkhâl...).
- בְּכָל לְבָבוֹ = bëkhâl lëbhâbhô (met heel zijn hart). Tenakh (6) : (1) 1 K 14,8 (verwijzing naar David tegenover Jerobeam). (2) 2 K 10,31 (Jehu). (3) 2 K 23,25 (Josia). (4) 2 Kr 22,9. (5) 2
Kr 31,21. (6) 2
Kr 34,31.
- εξ ὁλης της καρδιας σου = ex holès tès kardias sou (uit heel je hart). LXX (8) : (1) Dt
4,29. (2) Dt
6,5. (3) Dt
10,12. (4) Dt 11,13.(5) Dt
30,2. (6) Dt 30,6. (7) Dt
30,10. (8) Sef 3,14. NT (2) : (1) Mc
12,30. (2) Lc
10,27.
Dt 6,5.7. וּבְכָל = ûbhëkhâl (en met al / geheel) < prefix voegw. wë + prefix voorzetsel bë + zelfst. naamw. לֵב = lebh (hart). Taalgebruik in Tenakh : lebh (hart). Getalswaarde : lamed = 12 of 30 , beth = 2 ; totaal : 14 (2 X 7) OF 32 (2² X 2³). Structuur : 3 - 2. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (94). Pentateuch (36). Dt (14) : (1) Dt 4,29. (2) Dt 6,5. (3) Dt 6,22. (4) Dt 10,12. (5) Dt 11,13. (6) Dt 13,4. (7) Dt 14,26. (8) Dt 15,10. (9) Dt 16,15. (10) Dt 26,16. (11) Dt 28,8. (12) Dt 30,2. (13) (Dt 30,6. (14) Dt 30,10.
Dt 6,5.8. נַפְשְׁךָ = naphësjëkhâ (je ziel) < zelfst. naamw. + suffix bezittel. voornaamw. 2de pers. mann. enk.. Zie נֶפֶשׁ = nèphèsj (geest). Taalgebruik in Tenakh : nèphèsj (geest). Getalswaarde : nun = 14 of 50 , phe = 17 of 80 , sjin = 21 of 300 ; totaal : 52 (2 X 26) of 430 (2 X 5 X 43). Het spiegelbeeld van 43 is 34 (2 X 17). 4 + 3 = 7 ; 3 + 4 = 7 ; 43 + 34 = 77. 43 = 17 + 26 (de 2 godsgetallen). Structuur : 5 - 8 - 3. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (66). Pentateuch (16). Dt (12) : (1) Dt 4,9. (2) Dt 4,29. (3) Dt 6,5. (4) Dt 10,12. (5) Dt 12,15. (6) Dt 12,20. (7) Dt 12,21. (8) Dt 14,26. (9) Dt 26,16. (10) Dt 30,2. (11) (Dt 30,6. (12) Dt 30,10.
Dt
6,5.7. - 8. וּבְכָל נַפְשְׁךָ = ûbhëkhâl naphësjëkhâ (en met heel je ziel). Tenakh (3) : (1) Dt
4,29. (2) Dt
6,5. (2) Dt 30,6.
- וּבְכָל נַפְשֹוֹ = ûbhëkhâl naphësjô (en met heel zijn ziel). Tenakh (2) : (1) 2 K 23,25 (Josia). (2) 2
Kr 34,31.
- εξ ὁλης της ψυχης σου = ex holès tès psuchès sou (uit heel je ziel). LXX (7) : (1) Dt
4,29. (2) Dt
6,5. (3) Dt
10,12. (4) Dt 11,13.(5) Dt
30,2. (6) Dt 30,6. (7) Dt
30,10. NT (2) : (1) Mc
12,30. (2) Lc
10,27.
Dt
6,5.5. - 8. בְכֹל לְבָבְךָ וּבְכָל נַפְשְׁךָ = bëkhôl lëbhâbhëkhâ ûbhëkhâl naphësjëkhâ (met heel je hart en met heel je ziel). Tenakh (3) : (1) Dt
4,29. (2) Dt
6,5. (2) Dt 30,6.
- בְּכָל לְבָבוֹ וּבְכָל נַפְשֹוֹ = bëkhâl lëbhâbhô ûbhëkhâl naphësjô (met heel zijn hart en met heel zijn ziel). Tenakh (2) : (1) 2 K 23,25 (Josia). (2) 2
Kr 34,31.
- εξ ὁλης της καρδιας σου και εξ ὁλης της ψυχης σου = ex holès tès kardias sou kai ex holès tès psuchès sou (uit heel je hart en uit heel je ziel). LXX (7) : (1) Dt
4,29. (2) Dt
6,5. (3) Dt
10,12. (4) Dt 11,13.(5) Dt
30,2. (6) Dt 30,6. (7) Dt
30,10. NT (2) : (1) Mc
12,30. (2) Lc
10,27.
Dt 6,5.9. וּבְכָל = ûbhëkhâl (en met al / geheel) < prefix voegw. wë + prefix voorzetsel bë + zelfst. naamw. לֵב = lebh (hart). Taalgebruik in Tenakh : lebh (hart). Getalswaarde : lamed = 12 of 30 , beth = 2 ; totaal : 14 (2 X 7) OF 32 (2² X 2³). Structuur : 3 - 2. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (94). Pentateuch (36). Dt (14) : (1) Dt 4,29. (2) Dt 6,5. (3) Dt 6,22. (4) Dt 10,12. (5) Dt 11,13. (6) Dt 13,4. (7) Dt 14,26. (8) Dt 15,10. (9) Dt 16,15. (10) Dt 26,16. (11) Dt 28,8. (12) Dt 30,2. (13) (Dt 30,6. (14) Dt 30,10.
Dt 6,5.10. מְאֹדֶךָ = më´odèkhâ (jouw kracht) < zelfst. naamw. + suffix bezitt. voornaamw. 2de pers. enk.. Zie : מְאדֹ = më´od (hevigheid, kracht, vermogen). Taalgebruik in Tenakh : më´od (hevigheid, kracht, vermogen). Getalswaarde : mem = 13 of 40 , aleph = 1 , daleth = 4 ; totaal : 18 (2 X 3²) OF 45 (3² X 5). Structuur : 4 - 1 - 4. De som van de elementen is telkens 9. Tenakh (1) : Dt 6,5.
Mc 12,31 - Mc 12,31 : 293. Vraag naar het eerste gebod - Mc 12,28-34 - Mt 22,34-40 - Lc 20,39-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,28 - Mc 12,29 - Mc 12,30 - Mc 12,31 - Mc 12,32 - Mc 12,33 - Mc 12,34 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible. [31] And the second is like, namely this, Thou shalt love
thy neighbour as thyself. There is none other commandment greater than these.
Luther-Bibel. 31 Das andre ist dies: »Du sollst deinen Nächsten lieben wie
dich selbst« (3.Mose 19,18). Es ist kein anderes Gebot größer als diese.
Tekstuitleg van Mc 12,31.
2. voornaamw. nom. vr. enk. autè (zij, deze) van het voornaamw. autos. Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (10) : (1) Mc
8,12. (2) Mc
10,12. (3) Mc
12,11. (4) Mc
12,16. (5) Mc
12,31. (6) Mc
12,43. (7) Mc
12,44. (8) Mc
13,30. (9) Mc
14,4. (10) Mc
14,9.
3. act. ind. fut. 2de pers. enk. agapèseis (jij zult beminnen) van het werkw. agapaô (liefhebben). Taalgebruik in het N.T. : agapaô (liefhebben). Taalgebruik in Mc: agapaô (liefhebben). Mc (2) : (1) Mc 12,30. (2) Mc 12,31. Een vorm van agapaô (liefhebben) in Mc in 4 verzen.
Mc 12,32 - Mc 12,32 : 293. Vraag naar het eerste gebod - Mc 12,28-34 - Mt 22,34-40 - Lc 20,39-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,28 - Mc 12,29 - Mc 12,30 - Mc 12,31 - Mc 12,32 - Mc 12,33 - Mc 12,34 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible. [32] And the scribe said unto him, Well, Master, thou hast
said the truth: for there is one God; and there is none other but he:
Luther-Bibel. 32 Und der Schriftgelehrte sprach zu ihm: Meister, du hast wahrhaftig
recht geredet! Er ist nur einer, und ist kein anderer außer ihm;
Tekstuitleg van Mc 12,32.
Mc 12,32.1. και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Mc (555). Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc 12,6. (2) Mc 12,10. (3) Mc 12,15. (4) Mc 12,23. (5) Mc 12,24. (6) Mc 12,25. (7) Mc 12,27. (8) Mc 12,29. (9) Mc 12,31. (10) Mc 12,36. (11) Mc 12,44.
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en. Arabisch : وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran : wa (en). D. : und. E. : and. Fr. : et. Grieks : και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Hebr. : וְ = wë (en). Lat.: et.
Mc 12,32.2.
act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen). Taalgebruik in N.T. : legô
(zeggen). Taalgebruik in Mc : legô
(zeggen). legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les ,
Fr. leçon.
Mc (56). Mc 12 (8) : (1) Mc
12,12. (2) Mc
12,15. (3) Mc
12,17. (4) Mc
12,26. (5) Mc
12,32. (6) Mc
12,34. (7) Mc
12,36. (8) Mc
12,43. Een vorm van legô in Mc 12 in 9 verzen , van eipon (ik zei)
in 10 verzen.
Mc 12,32.1. - 3. kai eipen autô(i) = en hij / zij zei hem. Mc (3) : (1) Mc 5,33. (2) Mc 10,21. (3) Mc 12,32.
Mc 12,32.4.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 12 (16) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,9. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,17. (5) Mc
12,19. (6) Mc
12,20. (7) Mc
12,21. (8) Mc
12,24. (9) Mc
12,26. (10) Mc
12,29. (11) Mc
12,32. (12) Mc
12,34. (13) Mc
12,35. (14) Mc
12,37. (15) Mc
12,41. (16) Mc
12,42.
Mc 12,32.6. καλως = kalôs (goed). Bijwoord. Taalgebruik in het NT : kalôs (goed). Taalgebruik in de LXX : kalôs (goed). Taalgebruik in Mc : kalôs (goed). Mc (6) : (1) Mc 7,6. (2) Mc 7,9. (3) Mc 7,37. (4) Mc 12,28. (5) Mc 12,32. (6) Mc 16,18.
kalôs (goed) | Mc 7 | Mc 12 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
(1) Mc 7,6. (2) Mc 7,9. (3) Mc 7,37. | (4) Mc 12,28. (5) Mc 12,32. | (6) Mc 16,18. | 65 | 29 | 36 | 2 | 6 | 4 | 4 | 2 | 18 | 12 | 16 | 13 | 5 |
Mc 12,28.12. ind. aor. 3de pers. enk. απεκριθη = apekrithè (hij antwoordde) van het werkw. αποκρινομαι = apokrinomai (antwoorden). Taalgebruik in het NT : apokrinomai (antwoorden). Taalgebruik in de LXX : apokrinomai (antwoorden). Taalgebruik in Mc : apokrinomai (antwoorden). Mc (7) : (1) Mc 7,28. (2) Mc 9,17. (3) Mc 12,28. (4) Mc 12,29. (5) Mc 12,34. (6) Mc 15,5. (7) Mc 15,9. Een vorm van αποκρινομαι = apokrinomai (antwoorden) in de LXX (277) , in het NT (231) , in Mt (55) , in Mc (30) , in Lc (46) , in Joh (78).
7. voc. mann. enk. didaskale (leermeester) van het zelfst. naamw. didaskalos
(leraar , leermeester). Taalgebruik in het N.T. : didaskalos
(leraar , leermeester). Taalgebruik in Mc : didaskalos
(leraar , leermeester).
Mc (10) : (1) Mc
4,38. (2) Mc
9,17. (3) Mc
9,38. (4) Mc
10,17. (5) Mc
10,20. (6) Mc
10,35. (7) Mc
12,14. (8) Mc
12,19. (9) Mc
12,32. (10) Mc
13,1. Een vorm van didaskalos (leraar , leermeester) in Mc in 12 verzen.
9. gen. vr. enk. alètheias (in waarheid) van het zelfst. naamw. alètheia (waarheid). Taalgebruik in het N.T. : alètheia (waarheid). Taalgebruik in Mc : alètheia (waarheid). Mc (2) : (1) Mc 12,14. (2) Mc 12,32. Een vorm van alètheia (waarheid) in Mc in 3 verzen.
Mc 12,32.11. ὁτι = hoti (dat, omdat). Taalgebruik in het ΝΤ : hoti (dat, omdat). Taalgebruik in de LXX : hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Mc : hoti (dat, omdat). Mc (92). Mc 12 (12) : (1) Mc 12,6. (2) Mc 12,7. (3) Mc 12,12. (4) Mc 12,14. (5) Mc 12,19. (6) Mc 12,26. (7) Mc 12,28. (8) Mc 12,29. (9) Mc 12,32. (10) Mc 12,34. (11) Mc 12,35. (12) Mc 12,43.
hoti ( dat , omdat ) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
92 | 4 | 6 | 5 | 3 | 5 | 9 | 5 | 8 | 9 | 3 | 3 | 12 | 4 | 10 | 2 | 4 | 4396 | 3213 | 1183 | 137 | 92 | 160 | 237 | 114 | 389 | 54 | 389 | 626 |
- Hebreeuws : כִּי = kî (want, omdat). Taalgebruik in Tenakh : kî (want, omdat). Taalgebruik in Dt : kî (want, omdat). Getalswaarde : kaph = 11 of 20 , jod = 10 ; totaal : 21 (3 X 7) of 30 (2 X 3 X 5). Structuur : 2 - 1. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (3849). Pentateuch (884). Eerdere Profeten (726). Latere Profeten (841). 12 Kleine Profeten (241). Geschriften (1157). Dt (235). Dt 4 (14) : (1) Dt 4,3. (2) Dt 4,6. (3) Dt 4,7. (4) Dt 4,15. (5) Dt 4,22. (6) Dt 4,24. (7) Dt 4,25. (8) Dt 4,26. (9) Dt 4,29. (10) Dt 4,31. (11) Dt 4,32. (12) Dt 4,35. (13) Dt 4,37. (14) Dt 4,39.
- כִּי = kî (want, omdat) < een woord met 1 medeklinker. De lange î is î gebleven omdat het een proclitisch woord is. Proclitisch wil zeggen dat een eenlettergrepig onbeklemtoond woord wordt gehecht aan het volgende (Lettinga(6) 13d).
Mc 12,32.14. και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Mc (555). Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc 12,6. (2) Mc 12,10. (3) Mc 12,15. (4) Mc 12,23. (5) Mc 12,24. (6) Mc 12,25. (7) Mc 12,27. (8) Mc 12,29. (9) Mc 12,31. (10) Mc 12,36. (11) Mc 12,44.
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en. Arabisch : وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran : wa (en). D. : und. E. : and. Fr. : et. Grieks : και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Hebr. : וְ = wë (en). Lat.: et.
Mc 12,32.19.
pers. vnw. gen. mann. enk. autou (bij hem). Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (143). Mc 12 (5) : (1) Mc
12,19. (2) Mc
12,32. (3) Mc
12,37. (4) Mc
12,38. (5) Mc
12,43.
Mc 12,33 - Mc 12,33 : 293. Vraag naar het eerste gebod - Mc 12,28-34 - Mt 22,34-40 - Lc 20,39-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,28 - Mc 12,29 - Mc 12,30 - Mc 12,31 - Mc 12,32 - Mc 12,33 - Mc 12,34 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible. [33] And to love him with all the heart, and with all the
understanding, and with all the soul, and with all the strength, and to love
his neighbour as himself, is more than all whole burnt offerings and sacrifices.
Luther-Bibel. 33 und ihn lieben von ganzem Herzen, von ganzem Gemüt und von
allen Kräften, und seinen Nächsten lieben wie sich selbst, das ist mehr als
alle Brandopfer und Schlachtopfer.
Tekstuitleg van Mc 12,33.
Mc 12,33.1. και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Mc (555). Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc 12,6. (2) Mc 12,10. (3) Mc 12,15. (4) Mc 12,23. (5) Mc 12,24. (6) Mc 12,25. (7) Mc 12,27. (8) Mc 12,29. (9) Mc 12,31. (10) Mc 12,36. (11) Mc 12,44.
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en. Arabisch : وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran : wa (en). D. : und. E. : and. Fr. : et. Grieks : και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Hebr. : וְ = wë (en). Lat.: et.
Mc 12,33.2.
bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. to (het). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc 12 (3) : (1) Mc
12,33. (2) Mc
12,41. (3) Mc
12,43.
4. pers. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (146). Mc 12 (12) : (1) Mc
12,1. (2) Mc
12,3. (3) Mc
12,6. (4) Mc
12,7. (5) Mc
12,8. (6) Mc
12,12. (7) Mc
12,13. (8) Mc
12,18. (9) Mc
12,28. (10) Mc
12,33. (11) Mc
12,34. (12) Mc
12,37.
Mc 12,33.5.
ek - ex (uit). Taalgebruik in het N.T. : ek
(uit). Taalgebruik in Mc : ek
(uit). Ned. uit. D. aus. E. out. Fr. de.
Mc (38 + 20). Mc 12 (3 + 2) : (1) Mc
12,25. (2) Mc
12,36. (3) Mc
12,44. Mc (12) : (1) Mc
12,30. (2) Mc
12,33.
Mc 12,33.7.
bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (65). Mc 12 (4) : (1) Mc
12,30. (2) Mc
12,33. (3) Mc
12,34. (4) Mc
12,44.
Mc 12,33.9. και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Mc (555). Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc 12,6. (2) Mc 12,10. (3) Mc 12,15. (4) Mc 12,23. (5) Mc 12,24. (6) Mc 12,25. (7) Mc 12,27. (8) Mc 12,29. (9) Mc 12,31. (10) Mc 12,36. (11) Mc 12,44.
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en. Arabisch : وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran : wa (en). D. : und. E. : and. Fr. : et. Grieks : και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Hebr. : וְ = wë (en). Lat.: et.
Mc 12,33.10.
ek - ex (uit). Taalgebruik in het N.T. : ek
(uit). Taalgebruik in Mc : ek
(uit). Ned. uit. D. aus. E. out. Fr. de.
Mc (38 + 20). Mc 12 (3 + 2) : (1) Mc
12,25. (2) Mc
12,36. (3) Mc
12,44. Mc (12) : (1) Mc
12,30. (2) Mc
12,33.
Mc 12,33.12.
bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (65). Mc 12 (4) : (1) Mc
12,30. (2) Mc
12,33. (3) Mc
12,34. (4) Mc
12,44.
Mc 12,33.14. και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Mc (555). Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc 12,6. (2) Mc 12,10. (3) Mc 12,15. (4) Mc 12,23. (5) Mc 12,24. (6) Mc 12,25. (7) Mc 12,27. (8) Mc 12,29. (9) Mc 12,31. (10) Mc 12,36. (11) Mc 12,44.
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en. Arabisch : وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran : wa (en). D. : und. E. : and. Fr. : et. Grieks : και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Hebr. : וְ = wë (en). Lat.: et.
Mc 12,33.15.
ek - ex (uit). Taalgebruik in het N.T. : ek
(uit). Taalgebruik in Mc : ek
(uit). Ned. uit. D. aus. E. out. Fr. de.
Mc (38 + 20). Mc 12 (3 + 2) : (1) Mc
12,25. (2) Mc
12,36. (3) Mc
12,44. Mc (12) : (1) Mc
12,30. (2) Mc
12,33.
Mc 12,33.17.
bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (65). Mc 12 (4) : (1) Mc
12,30. (2) Mc
12,33. (3) Mc
12,34. (4) Mc
12,44.
19. και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Mc (555). Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc 12,6. (2) Mc 12,10. (3) Mc 12,15. (4) Mc 12,23. (5) Mc 12,24. (6) Mc 12,25. (7) Mc 12,27. (8) Mc 12,29. (9) Mc 12,31. (10) Mc 12,36. (11) Mc 12,44.
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en. Arabisch : وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran : wa (en). D. : und. E. : and. Fr. : et. Grieks : και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Hebr. : וְ = wë (en). Lat.: et.
Mc 12,33.20.
bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. to (het). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc 12 (3) : (1) Mc
12,33. (2) Mc
12,41. (3) Mc
12,43.
Mc 12,33.22.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (124). Mc 12 (7) : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,9. (3) Mc
12,12. (4) Mc
12,30. (5) Mc
12,31. (6) Mc
12,33. (7) Mc
12,44.
Mc 12,33.28.
gen. mv. pantôn (allen / alles) van het bijvoegl naamw. pas (ieder, elk,
alles). Taalgebruik in het N.T. : pas
(ieder, elk, alles). Taalgebruik in Mc : pas
(ieder, elk, alles). Hebr. kol. Lat. omnis. Fr. tout. Ned. elk , ieder.
Mc (10) : (1) Mc
2,12. (2) Mc
4,31. (3) Mc
4,32. (4) Mc
9,35. (5) Mc
10,44. (6) Mc
12,22. (7) Mc
12,28. (8) Mc
12,33. (9) Mc
12,43. (10) Mc
13,13. Een vorm van pas (ieder, al) in Mc in 66 verzen.
29. bep. lidw. gen. m. + vr. + onz. mv. των = tôn (van de) van het bepaald lidw. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc (90). Mc 12 (9) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,13. (3) Mc
12,26. (4) Mc
12,28. (5) Mc
12,33. (6) Mc
12,36. (7) Mc
12,38. (8) Mc
12,40. (9) Mc
12,43.
lidw. mv. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Brieven | Apk | syn. | ev. | |
13. | gen. m. + vr. + onz. mv. tôn | 90 | 4 | 4 | 4 | 2 | 7 | 6 | 10 | 6 | 3 | 3 | 5 | 9 | 3 | 13 | 9 | 2 | 5178 | 4144 | 1034 | 178 | 90 | 119 | 98 | 166 | 267 | 116 |
- bepaald lidw. Ned. : de. Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran : ´al (de). D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Hebreeuws : הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het).
Mc 12,33.31. και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Mc (555). Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc 12,6. (2) Mc 12,10. (3) Mc 12,15. (4) Mc 12,23. (5) Mc 12,24. (6) Mc 12,25. (7) Mc 12,27. (8) Mc 12,29. (9) Mc 12,31. (10) Mc 12,36. (11) Mc 12,44.
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en. Arabisch : وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran : wa (en). D. : und. E. : and. Fr. : et. Grieks : και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Hebr. : וְ = wë (en). Lat.: et.
Mc 12,34 - Mc 12,34 : 293. Vraag naar het eerste gebod - Mc 12,28-34 - Mt 22,34-40 - Lc 20,39-40 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,28 - Mc 12,29 - Mc 12,30 - Mc 12,31 - Mc 12,32 - Mc 12,33 - Mc 12,34 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible. [34] And when Jesus saw that he answered discreetly, he
said unto him, Thou art not far from the kingdom of God. And no man after that
durst ask him any question.
Luther-Bibel. 34 Als Jesus aber sah, dass er verständig antwortete, sprach
er zu ihm: Du bist nicht fern vom Reich Gottes. Und niemand wagte mehr, ihn
zu fragen.
Tekstuitleg van Mc 12,34. Het vers Mc 12,34 telt 24 (2 X 2 X 2 X 3) woorden en 116 (2 X 2 X 29) letters. De getalwaarde van Mc 12,34 is 14493 (3 X 4831).
Mc 12,34.1. και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Mc (555). Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc 12,6. (2) Mc 12,10. (3) Mc 12,15. (4) Mc 12,23. (5) Mc 12,24. (6) Mc 12,25. (7) Mc 12,27. (8) Mc 12,29. (9) Mc 12,31. (10) Mc 12,36. (11) Mc 12,44.
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en. Arabisch : وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran : wa (en). D. : und. E. : and. Fr. : et. Grieks : και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Hebr. : וְ = wë (en). Lat.: et.
Mc 12,34.2.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 12 (16) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,9. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,17. (5) Mc
12,19. (6) Mc
12,20. (7) Mc
12,21. (8) Mc
12,24. (9) Mc
12,26. (10) Mc
12,29. (11) Mc
12,32. (12) Mc
12,34. (13) Mc
12,35. (14) Mc
12,37. (15) Mc
12,41. (16) Mc
12,42.
Mc 12,34.3.
nom. mann. enk. Ièsous (Jezus). Taalgebruik in N.T. : Ièsous
(Jezus). Taalgebruik in Mc : Ièsous
(Jezus).
Mc (57). Mc 12 (5) : (1) Mc
12,17. (2) Mc
12,24. (3) Mc
12,29. (4) Mc
12,34. (5) Mc
12,35. Een vorm van ièsous (Jezus) in 81 verzen.
Het is uitzonderlijk dat het onderwerp ho ièsous (Jezus) op het verleden
deelwoord idôn = gezien (12) volgt. In de andere verzen (11 / 12) staat
idôn (gezien) bij het begin van het vers , ofwel na kai (en) , ofwel voor
de (echter).
Mc 12,34.1. - 3. kai ho ièsous (en Jezus). Vooraan de zin. Mc (5 / 59) : Mc (5) : (1) Mc 3,7. (2) Mc 10,52. (3) Mc 11,33. (4) Mc 12,34. (5) Mc 13,2.
Mc 12,34.4. act. part. aor. nom. mann. enk. ιδων = idôn (gezien) van het werkw. ειδεν = eiden (hij zag). Taalgebruik in het NT : eiden (hij zag). Taalgebruik in de LXX : eiden (hij zag). Taalgebruik in Mc. : eiden (hij zag). Mt (12) : (1) Mt 2,16. (2) Mt 3,7. (3) Mt 5,1. (4) Mt 8,18. (5) Mt 9,2. (6) Mt 9,4. (7) Mt 9,22. (8) Mt 9,23. (9) Mt 9,36. (10) Mt 21,19. (11) Mt 27,3. (12) Mt 27,24. Mc (12) : (1) Mc 2,5. (2) Mc 5,6. (3) Mc 5,22. (4) Mc 6,48. (5) Mc 8,33. (6) Mc 9,20. (7) Mc 9,25. (8) Mc 10,14. (9) Mc 11,13. (10) Mc 12,28. (11) Mc 12,34. (12) Mc 15,39. Met Jezus als onderwerp. Mc (7 / 12. expliciet : 4 / 12 , impliciet : 3 / 12). Expliciet (4 / 12) : (1) Mc 2,5. (2) Mc 9,25. (3) Mc 10,14. (4) Mc 12,34. Impliciet (3 / 12) : (1) Mc 6,48. (2) Mc 8,33. (3) Mc 11,13. Andere (5 / 12) : (1) Mc 5,6 (bezetene). (2) Mc 5,22 (Jaïrus). (3) Mc 9,20 (onreine geest). (4) Mc 12,28 (een schriftgeleerde). (5) Mc 15,39 (centurio). Lc (20) : (1) Lc 1,12. (2) Lc 5,8. (3) Lc 5,12. (4) Lc 5,20. (5) Lc 7,13. (6) Lc 7,39. (7) Lc 8,28. (8) Lc 10,31. (9) Lc 10,32. (10) Lc 10,33. (11) Lc 11,38. (12) Lc 13,12. (13) Lc 17,14. (14) Lc 17,15. (15) Lc 18,24. (16) Lc 18,43. (17) Lc 19,41. (18) Lc 22,58. (19) Lc 23,8. (20) Lc 23,47. ειδον / ειδεν = eidon / eiden in het NT (336).
zien | Mc | Mc 2 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 15 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
part. aor. nom. mann. enk. idôn | 12 | (1) Mc 2,5. | (2) Mc 5,6. (3) Mc 5,22. | (4) Mc 6,48. | (5) Mc 8,33. | (6) Mc 9,20. (7) Mc 9,25. | (8) Mc 10,14. | (9) Mc 11,13. | (10) Mc 12,28. (11) Mc 12,34. | (12) Mc 15,39. | 106 | 45 | 61 | 12 | 12 | 20 | 3 | 12 | 1 | 1 | 44 | 47 | 1 |
- Hebreeuws : w-j-r-´ : (1) prefix verbindingswoord wë + act. qal imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud ןַיַּרְא = wajjarë´ (en hij zag). (2) prefix verbindingswoord wë + pass. nifal imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud ןַיֵּרָא = wajjerâ´ (en hij liet zich zien - hij verscheen). (3) prefix verbindingswoord wë + hifil imperf. derde persoon mannelijk enkelvoud ןַיַּרְא = wajjarë´ van het werkw. רָאָה = râ´âh (zien, verschijnen). Het is een verkorte vorm , zie Joüon 79i. Taalgebruik in Tenakh : râ´âh (zien). Taalgebruik in Genesis : râ´âh (zien). Getalwaarde : resj = 20 of 200 , aleph = 1 , he = 5 ; totaal : 26 of 206 (2 X 103). Structuur : 2 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (162). Pentateuch (85). Eerdere Profeten (49). Latere Profeten (7). 12 Kleine Profeten (2). Geschriften (19).
- Ned. : zien. Arabisch : رَاهَ = ra´â (zien). Taalgebruik in de Qoran : ra´â (zien). D. : sehen , schauen. E. : to see. Fr. : voir. Gr. : ειδεν = eiden (hij zag) < stam wid-. Taalgebruik in het NT : eiden (hij zag). Aoristvorm van ὁραω = horaô (zien). Hebreeuws : רָאָה = râ´âh (zien, verschijnen). Taalgebruik in Tenakh : râ´âh (zien). Lat. : videre. Indogermaans : weid -> Ned. : weten. Sanskriet : veda. Latijn : videre.
Mc 12,34.1. - 4. kai idôn ho ièsous (en Jezus gezien) : Mc 2,5. kai ho ièsous idôn (en Jezus , gezien) : Mc 12,34.
Mc 12,34.5.
pers. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (146). Mc 12 (12) : (1) Mc
12,1. (2) Mc
12,3. (3) Mc
12,6. (4) Mc
12,7. (5) Mc
12,8. (6) Mc
12,12. (7) Mc
12,13. (8) Mc
12,18. (9) Mc
12,28. (10) Mc
12,33. (11) Mc
12,34. (12) Mc
12,37.
Mc 12,34.6. ὁτι = hoti (dat, omdat). Taalgebruik in het ΝΤ : hoti (dat, omdat). Taalgebruik in de LXX : hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Mc : hoti (dat, omdat). Mc (92). Mc 12 (12) : (1) Mc 12,6. (2) Mc 12,7. (3) Mc 12,12. (4) Mc 12,14. (5) Mc 12,19. (6) Mc 12,26. (7) Mc 12,28. (8) Mc 12,29. (9) Mc 12,32. (10) Mc 12,34. (11) Mc 12,35. (12) Mc 12,43.
hoti ( dat , omdat ) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
92 | 4 | 6 | 5 | 3 | 5 | 9 | 5 | 8 | 9 | 3 | 3 | 12 | 4 | 10 | 2 | 4 | 4396 | 3213 | 1183 | 137 | 92 | 160 | 237 | 114 | 389 | 54 | 389 | 626 |
- Hebreeuws : כִּי = kî (want, omdat). Taalgebruik in Tenakh : kî (want, omdat). Taalgebruik in Dt : kî (want, omdat). Getalswaarde : kaph = 11 of 20 , jod = 10 ; totaal : 21 (3 X 7) of 30 (2 X 3 X 5). Structuur : 2 - 1. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (3849). Pentateuch (884). Eerdere Profeten (726). Latere Profeten (841). 12 Kleine Profeten (241). Geschriften (1157). Dt (235). Dt 4 (14) : (1) Dt 4,3. (2) Dt 4,6. (3) Dt 4,7. (4) Dt 4,15. (5) Dt 4,22. (6) Dt 4,24. (7) Dt 4,25. (8) Dt 4,26. (9) Dt 4,29. (10) Dt 4,31. (11) Dt 4,32. (12) Dt 4,35. (13) Dt 4,37. (14) Dt 4,39.
- כִּי = kî (want, omdat) < een woord met 1 medeklinker. De lange î is î gebleven omdat het een proclitisch woord is. Proclitisch wil zeggen dat een eenlettergrepig onbeklemtoond woord wordt gehecht aan het volgende (Lettinga(6) 13d).
8. ind. aor. 3de pers. enk. απεκριθη = apekrithè (hij antwoordde) van het werkw. αποκρινομαι = apokrinomai (antwoorden). Taalgebruik in het NT : apokrinomai (antwoorden). Taalgebruik in de LXX : apokrinomai (antwoorden). Taalgebruik in Mc : apokrinomai (antwoorden). Mc (7) : (1) Mc 7,28. (2) Mc 9,17. (3) Mc 12,28. (4) Mc 12,29. (5) Mc 12,34. (6) Mc 15,5. (7) Mc 15,9. Een vorm van αποκρινομαι = apokrinomai (antwoorden) in de LXX (277) , in het NT (231) , in Mt (55) , in Mc (30) , in Lc (46) , in Joh (78).
apokrinomai (antwoorden) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Apk | syn. | ev. | |
3 | ind. aor. 3de pers. enk. apekrithè | 7 | (1) Mc 7,28. | (2) Mc 9,17. | (3) Mc 12,28. (4) Mc 12,29. (5) Mc 12,34. | (6) Mc 15,5. (7) Mc 15,9. | 176 | 94 | 82 | 2 | 7 | 4 | 57 | 11 | 1 | 13 | 70 |
Mc 12,34.9.
act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen). Taalgebruik in N.T. : legô
(zeggen). Taalgebruik in Mc : legô
(zeggen). legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les ,
Fr. leçon.
Mc (56). Mc 12 (8) : (1) Mc
12,12. (2) Mc
12,15. (3) Mc
12,17. (4) Mc
12,26. (5) Mc
12,32. (6) Mc
12,34. (7) Mc
12,36. (8) Mc
12,43. Een vorm van legô in Mc 12 in 9 verzen , van eipon (ik zei)
in 10 verzen.
Mc 12,34.1.
- 3. 9. - 10. In Mc
12,34 staat een tussenzin , wat in de andere zinnen niet het geval is.
De tussenzin staat tussen het onderwerp ho ièsous (Jezus) en het werkwoord
eipen (hij zei). De tussenzin is een deelwoordzin bij het onderwerp.
- Mc 10,52
: kai ho ièsous (en Jezus) eipen autô(i) (zei hem).
- Mc 11,33
: kai ho ièsous (en Jezus) legei autois (zegt hen).
- Mc 12,34
: kai ho ièsous (en Jezus)... eipen autô(i) (zei hem).
- Mc 13,2
: kai ho ièsous (en Jezus) eipen autô(i) (zei hem).
Mc 12,34.14.
apo (af, van-weg). afkoring ap'. Taalgebruik in het N.T. : apo
(af , van-weg). Taalgebruik in Mc : apo
(af , van-weg). Voorzetsel.
Mc (33 + 12). apo (af, weg) in Mc 12 (3) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,34. (3) Mc
12,38.
Mc 12,34.15.
bep. lidw. gen. vr. enk. tès (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (65). Mc 12 (4) : (1) Mc
12,30. (2) Mc
12,33. (3) Mc
12,34. (4) Mc
12,44.
Mc 12,34.16. gen. vr. enk. basileias (van het koninkrijk) van het zelfstandig naamw. basileia (koninkrijk). Taalgebruik in het N.T. : basileia (koninkrijk). Taalgebruik in Mc : basileia (koninkrijk). Mc (3) : (1) Mc 4,11. (2) Mc 6,23. (3) Mc 12,34. Een vorm van basileia (koninkrijk) in Mc in 19 verzen : (1) Mc 1,15. (2) Mc 3,24. (3) Mc 4,11. (4) Mc 4,26. (5) Mc 4,30. (6) Mc 6,23. (7) Mc 9,1. (8) Mc 9,47. (9) Mc 10,14. (10) Mc 10,15. (11) Mc 10,23. (12) Mc 10,24. (13) Mc 10,25. (14) Mc 11,10. (15) Mc 12,34. (16) Mc 13,8 (2 vormen). (17) Mc 14,25. (18) Mc 15,43.
Mc 12,34.17.
bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. tou (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (116). Mc 12 (10) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,8. (3) Mc
12,9. (4) Mc
12,14. (5) Mc
12,17. (6) Mc
12,24. (7) Mc
12,26. (8) Mc
12,34. (9) Mc
12,41. (10) Mc
12,44.
Mc 12,34.18. gen. mann. enk. theou (van God) van het zelfst. naamw. theos (God). Taalgebruik in het N.T. : theos (God). Taalgebruik in Mc : theos (God). Vergelijk : L. deus , Fr. dieu. De vloek dju.
Mc 12,34.15. - 18. tès basileias tou theou (van het koninkrijk van God). Mc (2 / 3). (1) Mc 4,11. (2) Mc 12,34.
Mc 12,34.19. και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Mc (555). Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc 12,6. (2) Mc 12,10. (3) Mc 12,15. (4) Mc 12,23. (5) Mc 12,24. (6) Mc 12,25. (7) Mc 12,27. (8) Mc 12,29. (9) Mc 12,31. (10) Mc 12,36. (11) Mc 12,44.
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en. Arabisch : وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran : wa (en). D. : und. E. : and. Fr. : et. Grieks : και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Hebr. : וְ = wë (en). Lat.: et.
23. pers. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (146). Mc 12 (12) : (1) Mc
12,1. (2) Mc
12,3. (3) Mc
12,6. (4) Mc
12,7. (5) Mc
12,8. (6) Mc
12,12. (7) Mc
12,13. (8) Mc
12,18. (9) Mc
12,28. (10) Mc
12,33. (11) Mc
12,34. (12) Mc
12,37.
24. act. inf. aor. επερωτησαι = eperôtèsai (om te ondervragen) van het werkw. επερωταω = eperôtaô ( 'op'-vragen, 'onder'-vragen, bijvragen). Taalgebruik in het NT : eperotaô (epi - erôtaô). Taalgebruik in de LXX : eperotaô (epi - erôtaô). NT (3) : (1) Mt 22,46. (2) Mc 9,32. (3) Mc 12,34.
eperôtaô | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
act. inf. aor. eperôtèsai | 11 | 8 | 3 | 1 | 2 | 3 | 3 |
294. Zoon en Heer van David : Mc 12,35-37a - Mc 12,35-37a - Mt 22,41-46 - Lc 20,41-44 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,35 - Mc 12,36 - Mc 12,37 -
Mc 12,35 - Mc 12,35 : 294. Zoon en Heer van David - Mc 12,35-37a - Mt 22,41-46 - Lc 20,41-44 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,35 - Mc 12,36 - Mc 12,37 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible. [35] And Jesus answered and said, while he taught in the
temple, How say the scribes that Christ is the Son of David?
Luther-Bibel. 35 Und Jesus fing an und sprach, als er im Tempel lehrte: Wieso
sagen die Schriftgelehrten, der Christus sei Davids Sohn?
Tekstuitleg van Mc 12,35. Het vers Mc 12,35 telt 19 woorden en 90 (2 X 3 X 3 X 5) letters. De getalwaarde van Mc 12,35 is 10495 (5 X 2099).
Mc 12,35.1.
kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc (555). Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
Mc 12,35.2.
part. aor. nom. mann. enk. apokritheis (geantwoord) van het werkw. apokrinomai
(antwoorden). Taalgebruik in het N.T. : apokrinomai
(antwoorden). Taalgebruik in Mc : apokrinomai
(antwoorden).
Mc (14) : (1) Mc
3,33. (2) Mc
6,37. (3) Mc
8,29. (4) Mc
9,5. (5) Mc
9,19. (6) Mc
10,3. (7) Mc
10,24. (8) Mc
10,51. (9) Mc
11,14. (10) Mc
11,22. (11) Mc
12,35. (12) Mc
14,48. (13) Mc
15,2. (14) Mc
15,12. Een vorm van apokrinomai (antwoorden) in Mc in 30 verzen.
Mc 12,35.1.
- 2. kai apokritheis (en beantwoord) of ho de (...) apokritheis (hij echter
beantwoord. Mc (13 / 14). Niet in Mc
8,29.
- kai apokritheis (en beantwoord). Mc 7 / 14 : (1) Mc
3,33. (2) Mc
9,5. (3) Mc
10,51. (4) Mc
11,14. (5) Mc
11,22. (6) Mc
12,35. (7) Mc
14,48.
- ho de (...) apokritheis (hij echter beantwoord. (Mc 6 / 14). (1) Mc
6,37. (2) Mc
9,19. (3) Mc
10,3. (4) Mc
10,24. (5) Mc
15,2. (6) Mc
15,12.
Mc 12,35.3.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 12 (16) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,9. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,17. (5) Mc
12,19. (6) Mc
12,20. (7) Mc
12,21. (8) Mc
12,24. (9) Mc
12,26. (10) Mc
12,29. (11) Mc
12,32. (12) Mc
12,34. (13) Mc
12,35. (14) Mc
12,37. (15) Mc
12,41. (16) Mc
12,42.
Mc 12,35.4.
nom. mann. enk. Ièsous (Jezus). Taalgebruik in het N.T. : Ièsous
(Jezus). Taalgebruik in Mc : Ièsous
(Jezus).
Mc (57). Mc 12 (5) : (1) Mc
12,17. (2) Mc
12,24. (3) Mc
12,29. (4) Mc
12,34. (5) Mc
12,35. Een vorm van ièsous (Jezus) in Mc in 81 verzen.
Mc 12,35.1. - 4. kai apokritheis ho ièsous (en Jezus beantwoord). Mc (3) : (1) Mc 11,22. (2) Mc 12,35. (3) Mc 14,48.
5. act. ind. imperf. 3de pers. enk. elegen (hij zei) van het werkw. legô
(zeggen). Taalgebruik in Mc : legô
(zeggen). Taalgebruik in het N.T. : legô
(zeggen). legô komt van de wortel leg- : lezen
/ lec-tuur ; les , Fr. leçon.
Mc (31). Mc (1) Mc
12,35. (2) Mc
12,38. Een vorm van legô (zeggen) in Mc in 9 verzen , van eipon
(ik zeg) in 10 verzen.
- Mc 12,35
:... elegen didaskôn (hij zei lerend).
- Mc 12,38
: kai en tè(i) didachè(i) autou elegen (en in zijn lering zei
hij).
2. 5. apokritheis (...) + een vorm van legô (zeggen) in Mc (14 / 14). + elegen (hij zei) in Mc (2 / 14) : (1) Mc 12,35. (2) Mc 15,12.
6. act. part. praes. nom. mann. enk. didaskôn (lerend) van het werkw.
didaskô (leren, onderrichten). Taalgebruik in N.T. : didaskô
(leren). Taalgebruik in Mc : didaskô
(leren). Auto-didact : iemand die door zelfstudie kennis (lering) heeft
verworven. Didactiek : leer van het onderrichten. Lat. docere (doctor). Cfr
docent , documentatie.
Mc (4) : (1) Mc
1,22. (2) Mc
6,6. (3) Mc
12,35. (4) Mc
14,49. Een vorm van didaskô (leren) in Mc (17).
Mc 12,35.7.
en (in). Taalgebruik in het N.T. : en
(in). Taalgebruik in Mc : en
(in). Hebr. bë. Fr. en. Ned. in. Fr. dans.
Mc 12 (9) : (1) Mc
12,1. (2) Mc
12,11. (3) Mc
12,23. (4) Mc
12,25. (5) Mc
12,26. (6) Mc
12,35. (7) Mc
12,36. (8) Mc
12,38. (9) Mc
12,39.
Mc 12,35.8.
bep. lidw. dat. mann. enk. tô(i) (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (68). Mc 12 (5) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,17. (3) Mc
12,19. (4) Mc
12,35. (5) Mc
12,36.
Mc 12,35.9.
dat. onz. enk. hierô(i) (heiligdom, tempel) Taalgebruik in het N.T. :
hieron
(heiligdom, tempel). Taalgebruik in Mc : hieron
(heiligdom, tempel). Een vorm van hieron is steeds voorafgegaan door een
voorzetsel.
1. dia tou hierou (door de tempel). Mc (1) : Mc
11,16.
2. eis to hieron (naar de tempel). Mc (2) : (1) Mc
11,11. (2) Mc
11,15.
3. ek tou hierou (uit de tempel). Mc (1) : Mc
13,1.
4. en tô(i) hierô(i) (in de tempel). Mc (4) : (1) Mc
11,15. (2) Mc
11,27. (3) Mc
12,35. (4) Mc
14,49.
5. katenanti tou hierou (tegenover de tempel). Mc (1) : Mc
13,3.
Een vorm van hieron (tempel) in Mc 11 (5) : (1) eis to hieron (naar de tempel)
: Mc 11,11. (2) eis to hieron (naar de tempel) : Mc
11,15. (3) en tô(i) hierô(i) (in de tempel) : Mc
11,15. (4) dia tou hierou (door de tempel) : Mc
11,16. (5) en tô(i) hierô(i) (in de tempel) : Mc
11,27.
10. pôs (hoe). Taalgebruik in het N.T. : pôs
(hoe). Taalgebruik in Mc : pôs
(hoe). Vragend of onbepaald voornaamw. van wijze.
Mc (14) : (1) Mc
2,26. (2) Mc
3,23. (3) Mc
4,13. (4) Mc
4,30. (5) Mc
5,16. (6) Mc
9,12. (7) Mc
10,23. (8) Mc
10,24. (9) Mc
11,18. (10) Mc
12,26. (11) Mc
12,35. (12) Mc
12,41. (13) Mc
14,1. (14) Mc
14,11.
Mc 12,35.12.
bep. lidw. nom. mann. mv. hoi (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (101). Mc 12 (7) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,16. (4) Mc
12,22. (5) Mc
12,23. (6) Mc
12,35. (7) Mc
12,40.
Mc 12,35.13. nom. + voc. + acc. mann. mv. grammateis (schriftgeleerden) van het zelfst. naamw. grammateus (schriftgeleerde). Taalgebruik in het N.T. : grammateus (schriftgeleerde). Taalgebruik in Mc : grammateus (schriftgeleerde). Mc (11) : (1) Mc 1,22. (2) Mc 2,16. (3) Mc 3,22. (4) Mc 7,5. (5) Mc 9,11. (6) Mc 9,14. (7) Mc 11,18. (8) Mc 11,27. (9) Mc 12,35. (10) Mc 14,1. (11) Mc 14,53.
Mc 12,35.14.
hoti (dat, omdat). Taalgebruik in het N.T. : hoti
(dat, omdat). Taalgebruik in Mc : hoti
(dat, omdat).
Mc (92). Mc 12 (12) : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,7. (3) Mc
12,12. (4) Mc
12,14. (5) Mc
12,19. (6) Mc
12,26. (7) Mc
12,28. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,32. (10) Mc
12,34. (11) Mc
12,35. (12) Mc
12,43.
Mc 12,35.15.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 12 (16) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,9. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,17. (5) Mc
12,19. (6) Mc
12,20. (7) Mc
12,21. (8) Mc
12,24. (9) Mc
12,26. (10) Mc
12,29. (11) Mc
12,32. (12) Mc
12,34. (13) Mc
12,35. (14) Mc
12,37. (15) Mc
12,41. (16) Mc
12,42.
Mc 12,35.18.
dauid (David). Taalgebruik in het N.T. : dauid
(David). Taalgebruik in Mc : dauid
(David).
Mc (7) : (1) Mc
2,25. (2) Mc
10,47. (3) Mc
10,48. (4) Mc
11,20. (5) Mc
12,35. (6) Mc
12,36. (7) Mc
12,37.
Mc 12,36 - Mc 12,36 : 294. Zoon en Heer van David - Mc 12,35-37a - Mt 22,41-46 - Lc 20,41-44 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,35 - Mc 12,36 - Mc 12,37 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible. [36] For David himself said by the Holy Ghost, The Lord
said to my Lord, Sit thou on my right hand, till I make thine enemies thy footstool.
Luther-Bibel. 36 David selbst hat durch den Heiligen Geist gesagt (Psalm 110,1):
»Der Herr sprach zu meinem Herrn: Setze dich zu meiner Rechten, bis ich deine
Feinde unter deine Füße lege.«
Tekstuitleg van Mc 12,36.
Mc 12,36.1.
voornaamw. nom. mann. enk. autos (hij zelf) van het voornaamw. autos. Taalgebruik
in het N.T. : voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (15) : (1) Mc
1,8. (2) Mc
2,25. (3) Mc
3,13. (4) Mc
4,27. (5) Mc
4,38. (6) Mc
5,40. (7) Mc
6,17. (8) Mc
6,45. (9) Mc
6,47. (10) Mc
8,29. (11) Mc
12,36. (12) Mc
12,37. (13) Mc
14,15. (14) Mc
14,44. (15) Mc
15,43.
Mc 12,36.2.
dauid (David). Taalgebruik in het N.T. : dauid
(David). Taalgebruik in Mc : dauid
(David).
Mc (7) : (1) Mc
2,25. (2) Mc
10,47. (3) Mc
10,48. (4) Mc
11,20. (5) Mc
12,35. (6) Mc
12,36. (7) Mc
12,37.
Mc 12,36.3.
act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen). Taalgebruik in N.T. : legô
(zeggen). Taalgebruik in Mc : legô
(zeggen). legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les ,
Fr. leçon.
Mc (56). Mc 12 (8) : (1) Mc
12,12. (2) Mc
12,15. (3) Mc
12,17. (4) Mc
12,26. (5) Mc
12,32. (6) Mc
12,34. (7) Mc
12,36. (8) Mc
12,43. Een vorm van legô in Mc 12 in 9 verzen , van eipon (ik zei)
in 10 verzen.
Mc 12,36.4.
en (in). Taalgebruik in het N.T. : en
(in). Taalgebruik in Mc : en
(in). Hebr. bë. Fr. en. Ned. in. Fr. dans.
Mc 12 (9) : (1) Mc
12,1. (2) Mc
12,11. (3) Mc
12,23. (4) Mc
12,25. (5) Mc
12,26. (6) Mc
12,35. (7) Mc
12,36. (8) Mc
12,38. (9) Mc
12,39.
Mc 12,36.5.
bep. lidw. dat. mann. enk. tô(i) (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (68). Mc 12 (5) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,17. (3) Mc
12,19. (4) Mc
12,35. (5) Mc
12,36.
Mc 12,36.6.
dat. onz. enk. pneumati van het zelfst. naamw. pneuma (geest). Taalgebruik
in het N.T. : pneuma
(geest). Taalgebruik in Mc : pneuma
(geest). Lat. spiritus. Fr. esprit. Ned. geest.
Mc (7) : (1) Mc
1,8. (2) Mc
1,23. (3) Mc
2,8. (4) Mc
5,2. (5) Mc
8,12. (6) Mc
9,25. (7) Mc
12,36.
Mc 12,36.7.
bep. lidw. dat. mann. enk. tô(i) (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc 12 (5) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,17. (3) Mc
12,19. (4) Mc
12,35. (5) Mc
12,36.
Mc 12,36.11.
bep. lidw. dat. mann. enk. tô(i) (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc 12 (5) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,17. (3) Mc
12,19. (4) Mc
12,35. (5) Mc
12,36.
Mc 12,36.15.
ek - ex (uit). Taalgebruik in het N.T. : ek
(uit). Taalgebruik in Mc : ek
(uit). Ned. uit. D. aus. E. out. Fr. de.
Mc (38 + 20). Mc 12 (3 + 2) : (1) Mc
12,25. (2) Mc
12,36. (3) Mc
12,44. Mc (12) : (1) Mc
12,30. (2) Mc
12,33.
Mc 12,36.16.
gen. mv. dexiôn (rechts) van het bijvoegl. naamw. dexios (rechts). Taalgebruik
in het N.T. : dexios
(rechts). Taalgebruik in Mc : dexios
(rechts).
Mc (6) : (1) Mc
10,37. (2) Mc
10,40. (3) Mc
12,36. (4) Mc
14,62. (5) Mc
15,27. (6) Mc
16,19.
Mc 12,36.21.
bep. lidw. acc. mann. mv. tous (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (52). Mc 12 (4) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,9. (3) Mc
12,36. (4) Mc
12,43.
Mc 12,36.25.
bep. lidw. gen. m. + vr. + onz. mv. tôn (de). Taalgebruik in het
N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (90). Mc 12 (9) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,13. (3) Mc
12,26. (4) Mc
12,28. (5) Mc
12,33. (6) Mc
12,36. (7) Mc
12,38. (8) Mc
12,40. (9) Mc
12,43.
Mc 12,37 - Mc 12,37 : 294. Zoon en Heer van David - Mc 12,35-37a - Mt 22,41-46 - Lc 20,41-44 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,35 - Mc 12,36 - Mc 12,37 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible. [37] David therefore himself calleth him Lord; and whence
is he then his son? And the common people heard him gladly.
Luther-Bibel. 37 Da nennt ihn ja David selbst seinen Herrn. Woher ist er dann
sein Sohn? Und alles Volk hörte ihn gern. Warnung vor den Schriftgelehrten
Tekstuitleg van Mc 12,37.
Mc 12,37.1.
voornaamw. nom. mann. enk. autos (hij zelf) van het voornaamw. autos. Taalgebruik
in het N.T. : voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (15) : (1) Mc
1,8. (2) Mc
2,25. (3) Mc
3,13. (4) Mc
4,27. (5) Mc
4,38. (6) Mc
5,40. (7) Mc
6,17. (8) Mc
6,45. (9) Mc
6,47. (10) Mc
8,29. (11) Mc
12,36. (12) Mc
12,37. (13) Mc
14,15. (14) Mc
14,44. (15) Mc
15,43.
Mc 12,37.2.
dauid (David). Taalgebruik in het N.T. : dauid
(David). Taalgebruik in Mc : dauid
(David).
Mc (7) : (1) Mc
2,25. (2) Mc
10,47. (3) Mc
10,48. (4) Mc
11,20. (5) Mc
12,35. (6) Mc
12,36. (7) Mc
12,37.
Mc 12,37.4.
pers. voornaamw. acc. mann. enk. auton (hem) van het pers. voornaamw. autos. Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (146). Mc 12 (12) : (1) Mc
12,1. (2) Mc
12,3. (3) Mc
12,6. (4) Mc
12,7. (5) Mc
12,8. (6) Mc
12,12. (7) Mc
12,13. (8) Mc
12,18. (9) Mc
12,28. (10) Mc
12,33. (11) Mc
12,34. (12) Mc
12,37.
Mc 12,37.6.
kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
Mc 12,37.8.
pers. vnw. gen. mann. enk. autou (bij hem). Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (143). Mc 12 (5) : (1) Mc
12,19. (2) Mc
12,32. (3) Mc
12,37. (4) Mc
12,38. (5) Mc
12,43.
Mc 12,37.11.
kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
Mc 12,37.12.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 12 (16) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,9. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,17. (5) Mc
12,19. (6) Mc
12,20. (7) Mc
12,21. (8) Mc
12,24. (9) Mc
12,26. (10) Mc
12,29. (11) Mc
12,32. (12) Mc
12,34. (13) Mc
12,35. (14) Mc
12,37. (15) Mc
12,41. (16) Mc
12,42.
Mc 12,37.14. zelfst. naamw. nom. mann. enk. ochlos (menigte). Taalgebruik in N.T. : ochlos (menigte). Taalgebruik in Mc : ochlos (menigte). Met één uitzondering (Mc 10,1) gebruikt Mc ochlos (menigte) in het enk. Mc (13) : (1) Mc 2,13. (2) Mc 3,20. (3) Mc 3,32. (4) Mc 4,1. (5) Mc 5,21. (6) Mc 5,24a - Mc 5,24b. (7) Mc 9,15. (8) Mc 9,25. (9) Mc 11,18. (10) Mc 12,37. (11) Mc 12,41. (12) Mc 12,43. (13) Mc 15,8. In deze gevallen is ochlos (menigte) onderwerp.
Mc 12,37.16.
pers. vnw. gen. mann. enk. autou (bij hem). Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (143). Mc 12 (5) : (1) Mc
12,19. (2) Mc
12,32. (3) Mc
12,37. (4) Mc
12,38. (5) Mc
12,43.
295. Aanklacht tegen schriftgeleerden en Farizeeën : Mc 12,37b-40 - Mc 12,37b-40 - Mt 23,1-12 - Lc 20,45-47 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,38 - Mc 12,39 - Mc 12,40 -
Mc 12,38 - Mc 12,38 : 295. Aanklacht tegen schriftgeleerden en Farizeeën - Mc 12,37b-40 - Mt 23,1-12 - Lc 20,45-47 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,38 - Mc 12,39 - Mc 12,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [38] And he said unto them in his doctrine, Beware of the
scribes, which love to go in long clothing, and love salutations in the marketplaces,
Luther-Bibel. 38 Und er lehrte sie und sprach zu ihnen: Seht euch vor vor den
Schriftgelehrten, die gern in langen Gewändern gehen und lassen sich auf dem
Markt grüßen
Tekstuitleg van Mc 12,38. Het vers Mc 12,38 telt 21 (3 X 7) woorden , X lettergrepen en 110 (2 X 5 X 11) letters. De getalwaarde van Mc 12,38 is 12504 (2 X 2 X 2 X 3 X 521).
Mc 12,38.1.
kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc (555). Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
Mc 12,38.2.
en (in). Taalgebruik in het N.T. : en
(in). Taalgebruik in Mc : en
(in). Hebr. bë. Fr. en. Ned. in. Fr. dans.
Mc (119). Mc 12 (9) : (1) Mc
12,1. (2) Mc
12,11. (3) Mc
12,23. (4) Mc
12,25. (5) Mc
12,26. (6) Mc
12,35. (7) Mc
12,36. (8) Mc
12,38. (9) Mc
12,39.
Mc 12,38.3.
bep. lidw. dat. vr. enk. tè(i) (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (55). Mc 12 (3) : (1) Mc
12,23. (2) Mc
12,26. (3) Mc
12,38.
Mc 12,38.4.
nom. (didachè) + dat. vr. enk. didachè(i) van het zelfst. naamw.
didachè (lering, onderrichting) . Taalgebruik in het N.T. : didachè
(lering, onderrichting). Taalgebruik in Mc : didachè
(lering, onderrichting).
Mc (5) : (1) Mc
1,22 (dat.). (2) Mc
1,27 (nom.). (3) Mc
4,2 (dat.). (4) Mc
11,18 (dat.). (5) Mc
12,38 (dat.).
dat. vr. enk. didachè(i) in Mc (4).
- en tè(i) didachè(i) autou (in zijn leer / onderrichting). Mc
(2) : (1) Mc
4,2. (2) Mc
12,38.
- epi tè(i) didachè(i) autou (over zijn leer). Mc (2) : (1) Mc
1,22. (2) Mc
11,18.
Mc 12,38.5.
pers. vnw. gen. mann. enk. autou (bij hem). Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (143). Mc 12 (5) : (1) Mc
12,19. (2) Mc
12,32. (3) Mc
12,37. (4) Mc
12,38. (5) Mc
12,43.
Mc 12,38.6.
act. ind. imperf. 3de pers. enk. elegen (hij zei) van het werkw. legô
(zeggen). Taalgebruik in N.T. : legô
(zeggen) . Taalgebruik in
Mc : legô
(zeggen). legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les ,
Fr. leçon.
Mc (31). Mc 12 (2) : (1) Mc
12,35. (2) Mc
12,38. Een vorm van legô (zeggen) in Mc 12 in 9 verzen , van eipon
(ik zei) in 10 verzen.
- Mc 12,35
:... elegen didaskôn (hij zei lerend).
- Mc 12,38
: kai en tè(i) didachè(i) autou elegen (en in zijn lering zei
hij).
Mc 12,38.1.
- 6.
- Mc 4,2
(dat.) : kai elegen autois en tè(i) didachè(i) autou = en hij
zei hen in zijn leer.
- Mc 12,38
(dat.) : kai en tè(i) didachè(i) autou elegen = en in zijn leer
zei hij.
Mc 12,38.7.
act. ind. pr. + imperat. pr. 2de pers. mv. blepete (jullie kijken, kijkt). van het werkw. blepô (kijken, zien). Taalgebruik in het N.T. : blepô
(kijken, zien). Taalgebruik in Mc : blepô
(kijken, zien).
Mc (8) : (1) Mc
4,24. (2) Mc
8,15. (3) Mc
8,18. (4) Mc
12,38. (5) Mc
13,5. (6) Mc
13,9. (7) Mc
13,23. (8) Mc
13,33. Een vorm van blepô (kijken, zien) in Mc in 14 verzen.
Mc 12,38.8.
apo (af, van-weg). afkoring ap'. Taalgebruik in het N.T. : apo
(af , van-weg). Taalgebruik in Mc : apo
(af , van-weg). Voorzetsel.
Mc (33 + 12). apo (af, weg) in Mc 12 (3) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,34. (3) Mc
12,38.
Mc 12,38.9.
bep. lidw. gen. m. + vr. + onz. mv. tôn (de). Taalgebruik in het
N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (90). Mc 12 (9) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,13. (3) Mc
12,26. (4) Mc
12,28. (5) Mc
12,33. (6) Mc
12,36. (7) Mc
12,38. (8) Mc
12,40. (9) Mc
12,43.
Mc 12,38.11.
bep. lidw. gen. m. + vr. + onz. mv. tôn (de). Taalgebruik in het
N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (90). Mc 12 (9) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,13. (3) Mc
12,26. (4) Mc
12,28. (5) Mc
12,33. (6) Mc
12,36. (7) Mc
12,38. (8) Mc
12,40. (9) Mc
12,43.
Mc 12,38.13.
en (in). Taalgebruik in het N.T. : en
(in). Taalgebruik in Mc : en
(in). Hebr. bë. Fr. en. Ned. in. Fr. dans.
Mc 12 (9) : (1) Mc
12,1. (2) Mc
12,11. (3) Mc
12,23. (4) Mc
12,25. (5) Mc
12,26. (6) Mc
12,35. (7) Mc
12,36. (8) Mc
12,38. (9) Mc
12,39.
14. dat. vr. mv. stolais (kleren) van het zelfst. naamw. stolè (kleed). Taalgebruik in het N.T. : stolè
(kleed). Taalgebruik in Mc : stolè
(kleed).
Mc (1) : Mc
12,38. Nog een andere vorm (acc. vr. enk. stolèn) in Mc
16,5.
Mc 12,38.16.
kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
Mc 12,38.18.
en (in). Taalgebruik in het N.T. : en
(in). Taalgebruik in Mc : en
(in). Hebr. bë. Fr. en. Ned. in. Fr. dans.
Mc 12 (9) : (1) Mc
12,1. (2) Mc
12,11. (3) Mc
12,23. (4) Mc
12,25. (5) Mc
12,26. (6) Mc
12,35. (7) Mc
12,36. (8) Mc
12,38. (9) Mc
12,39.
Mc 12,38.19.
bep. lidw. dat. vr. mv. tais (de van het bep. lidw. ho , hè , to (de
/ het). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (10) : (1) Mc
1,9. (2) Mc
2,6. (3) Mc
2,8. (4) Mc
6,56. (5) Mc
8,1. (6) Mc
12,38. (7) Mc
12,39. (8) Mc
13,17. (9) Mc
13,24. (10) Mc
16,18.
Mc 12,39 - Mc 12,39 : 295. Aanklacht tegen schriftgeleerden en Farizeeën - Mc 12,37b-40 - Mt 23,1-12 - Lc 20,45-47 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,38 - Mc 12,39 - Mc 12,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [39] And the chief seats in the synagogues, and the uppermost
rooms at feasts:
Luther-Bibel. 39 und sitzen gern obenan in den Synagogen und am Tisch beim
Mahl;
Tekstuitleg van Mc 12,39.
1. kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
3. en (in). Taalgebruik in het N.T. : en
(in). Taalgebruik in Mc : en
(in). Hebr. bë. Fr. en. Ned. in. Fr. dans.
Mc 12 (9) : (1) Mc
12,1. (2) Mc
12,11. (3) Mc
12,23. (4) Mc
12,25. (5) Mc
12,26. (6) Mc
12,35. (7) Mc
12,36. (8) Mc
12,38. (9) Mc
12,39.
4. bep. lidw. dat. vr. mv. tais (de van het bep. lidw. ho , hè , to
(de / het). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (10) : (1) Mc
1,9. (2) Mc
2,6. (3) Mc
2,8. (4) Mc
6,56. (5) Mc
8,1. (6) Mc
12,38. (7) Mc
12,39. (8) Mc
13,17. (9) Mc
13,24. (10) Mc
16,18.
5. dat. vr. mv. sunagôgais (synagogen) van het zelfst. naamw. sunagôgè
(synagoge). Taalgebruik : sunagôgè
(synagoge). Taalgebruik : sunagôgè
(synagoge).
Mc (1) : Mc
12,39.
3. - 5. en tais sunagôgais (in de synagogen). Mc (1) : Mc 12,39.
6. kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
8. en (in). Taalgebruik in het N.T. : en
(in). Taalgebruik in Mc : en
(in). Hebr. bë. Fr. en. Ned. in. Fr. dans.
Mc 12 (9) : (1) Mc
12,1. (2) Mc
12,11. (3) Mc
12,23. (4) Mc
12,25. (5) Mc
12,26. (6) Mc
12,35. (7) Mc
12,36. (8) Mc
12,38. (9) Mc
12,39.
Mc 12,40 - Mc 12,40 : 295. Aanklacht tegen schriftgeleerden en Farizeeën - Mc 12,37b-40 - Mt 23,1-12 - Lc 20,45-47 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,38 - Mc 12,39 - Mc 12,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [40] Which devour widows' houses, and for a pretence make
long prayers: these shall receive greater damnation.
Luther-Bibel. 40 sie fressen die Häuser der Witwen und verrichten zum Schein
lange Gebete. Die werden ein umso härteres Urteil empfangen.
Tekstuitleg van Mc 12,40.
1. bep. lidw. nom. mann. mv. hoi (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (101). Mc 12 (7) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,16. (4) Mc
12,22. (5) Mc
12,23. (6) Mc
12,35. (7) Mc
12,40.
3. bep. lidw. acc. vr. mv. tas (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (27) : Mc 12 (2) : (1) Mc
12,24. (2) Mc
12,40.
5. bep. lidw. gen. m. + vr. + onz. mv. tôn (de). Taalgebruik in
het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (90). Mc 12 (9) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,13. (3) Mc
12,26. (4) Mc
12,28. (5) Mc
12,33. (6) Mc
12,36. (7) Mc
12,38. (8) Mc
12,40. (9) Mc
12,43.
6. gen. vr. mv. chèrôn (weduwen) van het zelfst. naamw. chèra
(weduwe). Taalgebruik in het N.T. : chèra
(weduwe). Taalgebruik in Mc : chèra
(weduwe).
Mc (1) : Mc
12,40. Een vorm van chèra (weduwe) in Mc in 3 verzen.
7. kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
298. De penningen van de weduwe : Mc 12,41-44 - Mc 12,41-44 - Lc 21,1-4 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,41 - Mc 12,42 - Mc 12,43 - Mc 12,44 -
Evangelie van de 32ste
(tweeendertigste) zondag door het b-jaar : Mc
12,41-44 :
In die tijd ging Jezus in de tempel tegenover de offerkist zitten en keek toe,
hoe het volk koperstukken daarin wierp terwijl menige rijke er veel in liet
vallen. Er kwam ook een arme weduwe die er twee penningen, ter waarde van een
cent in wierp. Hij riep nu zijn leerlingen bij zich en sprak: "Voorwaar,
Ik zeg u: die arme weduwe heeft het meest geofferd van allen die iets in de
offerkist wierpen; allen wierpen ze er iets in van hun overvloed maar zij offerde
van haar armoe al wat ze bezat, alles waar ze van leven moest."
Mc 12,41 - Mc 12,41 : 298. De penningen van de weduwe - Mc 12,41-44 - Lc 21,1-4 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 12 -- Mc 12,41 - Mc 12,42 - Mc 12,43 - Mc 12,44 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible. [41] And Jesus sat over against the treasury, and beheld
how the people cast money into the treasury: and many that were rich cast in
much.
Luther-Bibel. 41 Und Jesus setzte sich dem Gotteskasten gegenüber und sah zu,
wie das Volk Geld einlegte in den Gotteskasten. Und viele Reiche legten viel
ein.
Tekstuitleg van Mc 12,41. Variabele lezing.
Mc 12,41.1.
kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in N.T.. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc (555). Mc 12. Van de 44 verzen niet in 11 verzen : (1) Mc
12,6. (2) Mc
12,10. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,23. (5) Mc
12,24. (6) Mc
12,25. (7) Mc
12,27. (8) Mc
12,29. (9) Mc
12,31. (10) Mc
12,36. (11) Mc
12,44.
Mc 12,41.2. act. part. aor. nom. mann. enk. kathisas (gezeten) van het werkw. kathizô (zitten). Taalgebruik in het N.T. : kathizô (zitten). Taalgebruik in Mc : kathizô (zitten). Mc (2) : (1) Mc 9,35. (2) Mc 12,41. Een vorm van kathizô (zitten) in 9 verzen in Mc : (1) Mc 9,35. (2) Mc 10,37. (3) Mc 10,40. (4) Mc 11,2. (5) Mc 11,7. (6) Mc 12,36. (7) Mc 12,41. (8) Mc 14,32. (9) Mc 16,19.
Mc 12,41.3. katenanti (tegenover). Taalgebruik in het N.T. : katenanti (tegenover). Taalgebruik in Mc : katenanti (tegenover). N. tegeover. D. gegenüber. E. against. Lat. contra. Fr. face à. Mc (3) : (1) Mc 11,2. (2) Mc 12,41. (3) Mc 13,3.
Mc 12,41.4.
bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. tou (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (116). Mc 12 (10) : (1) Mc
12,2. (2) Mc
12,8. (3) Mc
12,9. (4) Mc
12,14. (5) Mc
12,17. (6) Mc
12,24. (7) Mc
12,26. (8) Mc
12,34. (9) Mc
12,41. (10) Mc
12,44.
Mc 12,41.5. gen. onz. enk. gazofulakiou van het zelfst. naamw. gazofulakion (schatkist). Taalgebruik in het N.T. : gazofulakeion (schatkist). Taalgebruik in Mc : gazofulakeion (schatkist). Mc (1) : Mc 12,41. Een vorm van gazofulakion (schatkist) in Mc in 2 verzen.
7. pôs (hoe). Taalgebruik in het N.T. : pôs
(hoe). Taalgebruik in Mc : pôs
(hoe). Vragend of onbepaald voornaamw. van wijze.
Mc (14) : (1) Mc
2,26. (2) Mc
3,23. (3) Mc
4,13. (4) Mc
4,30. (5) Mc
5,16. (6) Mc
9,12. (7) Mc
10,23. (8) Mc
10,24. (9) Mc
11,18. (10) Mc
12,26. (11) Mc
12,35. (12) Mc
12,41. (13) Mc
14,1. (14) Mc
14,11.
Mc 12,41.8.
bep. lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 12 (16) : (1) Mc
12,7. (2) Mc
12,9. (3) Mc
12,15. (4) Mc
12,17. (5) Mc
12,19. (6) Mc
12,20. (7) Mc
12,21. (8) Mc
12,24. (9) Mc
12,26. (10) Mc
12,29. (11) Mc
12,32. (12) Mc
12,34. (13) Mc
12,35. (14) Mc
12,37. (15) Mc
12,41. (16) Mc
12,42.
Mc 12,41.9.
zelfst. naamw. nom. mann. enk. ochlos (menigte). Taalgebruik in N.T. : ochlos
(menigte). Taalgebruik in Mc : ochlos
(menigte). Met één uitzondering (Mc
10,1) gebruikt Mc ochlos (menigte) in het enk.
Mc (13) : (1) Mc
2,13. (2) Mc
3,20. (3) Mc
3,32. (4) Mc
4,1. (5) Mc
5,21. (6) Mc
5,24a - Mc
5,24b. (7) Mc
9,15. (8) Mc
9,25. (9) Mc
11,18. (10) Mc
12,37. (11) Mc
12,41. (12) Mc
14,43. (13) Mc
15,8. In deze gevallen is ochlos (menigte) onderwerp.
Mc 12,41.10. act. ind. praes. 3de pers. enk. ballei ( - de menigte - werpt) van het werkw. ballô (werpen, gooien). Taalgebruik in het N.T. : ballô (werpen, gooien). Taalgebruik in Mc : ballô (werpen, gooien). Mc (1) : Mc 12,41. Een vorm van ballô (werpen, gooien) in Mc in '18' verzen.
Mc 12,41.13.
bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. to (het). Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc 12 (3) : (1) Mc
12,33. (2) Mc
12,41. (3) Mc
12,43.
Mc 12,41.14. acc. onz. enk. gazofulakion van het zelfst. naamw. gazofulakion (schatkist). Taalgebruik in het N.T. : gazofulakeion (schatkist). Taalgebruik in Mc : gazofulakeion (schatkist). Mc (2) : (1) Mc 12,41. (2) Mc 12,43. Telkens in de bepaling : eis to gazofulakion = in de schatkist. Een vorm van gazofulakion (schatkist) in Mc in 2 verzen.