Overzicht van het Marcusevangelie : Mc 1, Mc 2 , Mc 3 , Mc
4 , Mc 5 , Mc 6 , Mc
7 , Mc 8 , Mc 9 , Mc
10 , Mc 11 , Mc 12 , Mc 13 , Mc
14 , Mc 15 , Mc 16
Tekstuitleg per pericope - Mc
15,1 - Mc
15,2-5 - Mc
15,6-14 - Mc
15,15 - Mc
15,16-20 - Mc
15,21 - Mc
15,22-26 - Mc
15,27-32 - Mc
15,33-39 - Mc
15,40-41 - Mc
15,42-47 -
Tekstuitleg vers per vers - Mc
15,0 - Mc
15,1 - Mc
15,2 - Mc
15,3 - Mc
15,4 - Mc
15,5 - Mc
15,6 - Mc
15,7 - Mc
15,8 - Mc
15,9 - Mc
15,10 - Mc
15,11 - Mc
15,12 - Mc
15,13 - Mc
15,14 - Mc
15,15 - Mc
15,16 - Mc
15,17 - Mc
15,18 - Mc
15,19 - Mc
15,20 - Mc
15,21 - Mc
15,22 - Mc
15,23 - Mc
15,24 - Mc
15,25 - Mc
15,26 - Mc
15,27 - Mc
15,28 - Mc
15,29 - Mc
15,30 - Mc
15,31 - Mc
15,32 - Mc
15,33 - Mc
15,34 - Mc
15,35 - Mc
15,36 - Mc
15,37 - Mc
15,38 - Mc
15,39 - Mc
15,40 - Mc
15,41 - Mc
15,42 - Mc
15,43 - Mc
15,44 - Mc
15,45 - Mc
15,46 - Mc
15,47 -- Mc
15,1 -
In hun synopsis van de eerste drie evangeliën (Leuven, Vlaamse
Bijbelstichting, 1986; Turnhout, Brepols, ) onderscheiden Adelbert Denaux en
Marc Vervenne volgende pericopen in het zesde hoofdstuk van het Marcusevangelie
:
336. Naar Pilatus : Mc
15,1 - Mt
27,1-2 - Lc
22,66-71 - Lc
23,1.
338. Jezus vóór Pilatus : Mc
15,2-5 - Mt
27,11-14 - Lc
23,2-5.
341. Jezus of Barabbas : Mc
15,6-14 - Mt
27,15-23 - Lc
23, (17) 18-23.
342. Jezus ter dood veroordeeld : Mc
15,15 - Mt
27,24-26 - Lc
23,24-25.
343. Soldaten bespotten Jezus :Mc
15,16-20 - Mt
27,27-31.
344. Naar Golgota : Mc
15,21 - Mt
27,32 - Lc
23,26-32.
345. Kruisiging : Mc
15,22-26 - Mt
27,33-37 - Lc
23,33-34.
346. Bespotting van de gekruisigde Jezus : Mc
15,27-32 - Mt
27,38-44 - Lc
23,35-43.
347. Kruisdood van Jezus : Mc
15,33-39 - Mt
27,45-54 - Lc
23,44-48.
348 Vrouwen als getuigen van Jezus'dood : Mc
15,40-41 - Mt
27,55-56 - Lc
23,49.
349. Begrafenis van Jezus : Mc 15,42-47 - Mt
27,57-61 - Lc
23,50-56a.
336. Naar Pilatus : Mc 15,1 - Mc 15,1 - Mt 27,1-2 - Lc 22,66-71 - Lc 23,1 - bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -
Mc 15,1 - Mc 15,1 : 336. Naar Pilatus : Mc 15,1 - Mt 27,1-2 - Lc 22,66-71 - Lc 23,1 - bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [1] And straightway in the morning the chief priests held
a consultation with the elders and scribes and the whole council, and bound
Jesus, and carried him away, and delivered him to Pilate.
Luther-Bibel. 1 Und alsbald am Morgen hielten die Hohenpriester Rat mit den
Ältesten und Schriftgelehrten und dem ganzen Hohen Rat, und sie banden
Jesus, führten ihn ab und überantworteten ihn Pilatus.
Tekstuitleg van Mc 15,1.
Mt 27,2 | kai dèsantes auton | apègagon | kai paredôkan pilatô tô ègemoni | ||
Mc 15,1 | d�santes ton i�soun | ap�negkan | kai pared�kan pilat� | ||
Lc 23,1 | kai anastan apan to pl�thos aut�n | �gagon auton | epi ton pilaton | ||
1. καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa).
2. εὐθὺς (= euthus: onmiddellijk, rechtstreeks; bv nw als bijwoord)
- euthus From: "Temporal Deixis of the Greek Verb in the Gospel of Mark
with Reference to Verbal Aspect" Th.D. diss., Central Baptist Seminary,
Minneapolis, 1998. Rodney J. Decker , website : http://faculty.bbc.edu/rdecker/euthus.htm.
Het moet nog wel verder gecontroleerd worden, maar dit zijn enkele intuïties
: kai euthus (en terstond) komt bij het begin van een zin voor, dikwijls bij
het begin van een pericope en legt een verband met het voorgaande. Vaak maakt
kai euthus deel uit van een deelwoordzin.
3. πρωῒ (= prôi: 's morgens; bw van tijd).
4. συμβούλιον (= sumboulion: raadsbesluit; zn acc onz enk).
5. ποιήσαντες (= poèsantes: doende; wkw act part aor nom mann mv van het wkw ποιεω = poieô: maken, doen).
6. οἱ (= hoi: de; bep lidw nom mann mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc 15 (10) : (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,3. (3) Mc 15,10. (4) Mc 15,11. (5) Mc 15,13. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,16. (8) Mc 15,29. (9) Mc 15,31. (10) Mc 15,32.
7. ἀρχιερεῖς (= archiereis: hogepriesters; zn nom mann mv van het zn ἀρχιερευς = archiereus: hogepriester).
8. μετὰ (= meta: met, na; vz met gen, acc; afkorting: μετ' = met' of μεθ' = meth').
9. τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann/vr/onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het).
10. πρεσβυτέρων (= presbuterôn: van de ouderen / priesters; bv nw zelfstandig gebruikt , comparatief gen mann mv van het bv nw presbu-teros: oud-er; Ned.: priester).
11. καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa).
12. γραμματέων (= grammateôn: van de schriftgeleerden; zn gen mann mv van het zn γραμματευς = grammateus: schrift-geleerde; uitgang -eus duidt op de persoon die met 'letters' te maken heeft: letterkundige, schrift-geleerde; γραφευς = grafeus is een schrijver; γρα-μ-μα = gra-m-ma: letter, uitgang -ma wijst op het resultaat, dus: het geschrevene of letter; γραφ-μα -> γρα-μ-μα. assimilatie van de f aan de m, γραφω = grafô: graveren, griffen, schrijven).
13. καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa).
14. ὅλον (= holon: heel; bv nw acc onz enk van het bv ὁλος = holos: heel)
15. τὸ (= to: het, bep lidw nom en acc onz enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc 15 (5) : (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,15. (3) Mc 15,38. (4) Mc 15,43. (5) Mc 15,45.
16. συνέδριον (= sunedrion:Sanhedrin; zn nom onz enk)
17. δήσαντες (= dèsantes: boeiende; wkw act part aor nom mann mv van het wkw δεω = deô: binden, boeien, ketenen) τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het).
18. τὸν (= ton: de, bep lidw acc mann enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord.
Mc (124). Mc 15 (11) : (1) Mc
15,1. (2) Mc
15,5. (3) Mc
15,9. (4) Mc
15,11. (5) Mc
15,12. (6) Mc
15,15. (7) Mc
15,21. (8) Mc
15,22. (9) Mc
15,29. (10) Mc
15,43. (11) Mc
15,44.
19. Ἰησοῦν (= Ièsoun: Jezus; zn eigennaam acc mann enk van het zn Ἰησους = ièsous: Jezus; Hebr: jëhôsjû‘a: hij brengt redding van het wkw jâsj‘a: redden; Gr: σῳζω = sôdzô).
20. ἀπήνεγκαν (= apènegkan: zij voerden af, zij brachten weg; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw αποφερω: afvoeren, wegbrengen).
21. καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa).
22. παρέδωκαν (= paredôkan: zij leverden over; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw παραδιδωμι = paradidômi: overleveren).
23. Πιλάτῳ (= pilatô: aan Pilatus; zn eigennaam dat mann enk van het zn Πιλατος = pilatos: Pilatus).
- Zie commentaar op website http://www.site-berea.com/B/rwp/n02c15.html.
Mc 14,27 | Mc 14,30 | Mc 10,29 | Mc 14,31 | Mc 14,31 | |||||
Kai (en) | Kai (en) | ho de Petros (Petrus echter) | ho de (Peterus echter) | hoosautoos de kai pantes (op gelijke wijze ook allen) | |||||
legei (zegt) | legei (zegt) | efij (zei) | ekperissoos elalei (zei uitdrukkelijker) | elegon (zeiden) | |||||
autois (hen) | autooi (hem) | autooi (hem) | |||||||
ho Iijsous (Jezus) | ho Iijsous (Jezus) | ||||||||
amijn legoo soi (voorwaar ik zeg je) | |||||||||
hoti (dat) | hoti (dat) | ||||||||
pantes (allen) | su (gij)... | ei kai pantes (ook als allen) | all' ouk egoo (maar ik niet) | ean deiji me sunapothanein soi, | |||||
skandalisesthe (geshandalizeerd zukt zijn) | me aparnijsiji (zult mij verloochenen) | skandalisthijsontai (zullen geschandalizeerd zijn) | ou mij aparnijsomai (ik zal je niet verloochenen) | ||||||
Mc 14,26-31 // Mt 26,30-35 // Lc 22,31-34 |
Mc 15,46 // Mt 27,60 // Lc 23,53 | Mt 27,60 // Mc 15,46 // Lc 23,53 | Lc 23,53 // Mt 27,60 // Mc 15,46 | Lc 2,7 | Lc 2,12 | Lc 2,16 | Lc 24,3 | Lc 24,5 |
kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | heurijsete brefos (gij zult vinden een kind) | kai aneuran... to brefos (en zij vonden... en het kind) | ouch heuron to sooma tou kuriou Iijsou (zij vonden niet het lichaam van de heer Jezus) | ti zijteite ton zoonta meta toon nekroon (wat zoekt gij de levende bij de doden) |
agorasas (gekocht hebbende) | |||||||
sindona | |||||||
katheloon (afgenomen hebbende) | laboon (genomen hebbende) | katheloon (afgenomen hebbende) | |||||
auton (hem) | to sooma (het lichaam) | ||||||
ho Ioosijf | |||||||
eneilijsen (wikkelde) | enetuliksen (wikkelde in) auto (het) | enetuliksen (wikkelde in) auto (het) | esparganoosen (wikkelde in doeken) auton (hem) | esparganoomenon (in doeken gewikkeld) | |||
tiji sindoni (in het linnen) | (en) sindoni katharai (in) (zuiver linnen) | sindoni (in linnen) | |||||
kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | |||
katethijken (legde neer) | ethijken (legde) | ethijken (legde) | aneklinen (legde neer) | keimenon (liggend) | keimenon (liggend) | ||
auton (hem) | auto (het) | auton (hem) | auton (hem) | ||||
en (in) | en tooi kainooi autou (in zijn nieuw) | en (in) | en (in) | en (in) | en (in) | ||
mnijmati (het graf) | mnijmeiooi (graf) | mnijmati (het graf) | fatniji (een kribbe) | fatniji (een kribbe) | tiji fatniji (de kribbe) | ||
ho ijn lelatomijmenon ek petras (dat in de rots was uitgehouwen) | ho elatijsen en tiji petrai (dat hij uitgehouwen had in de rots) | lakseutooi, hou ouk ijn oudeis oupoo keimenos (uitgehouwen, waar niemand nog nooit had gelegen) | dioti ouk iujn autois topos en tooi katalumati (omdat er niet was voor hen een plaats in de herberg) | ouk estin hoode (hij is niet hier) | |||
349. Begrafenis van Jezus : Mc 15,42-47 // Mt 27,57-61 // Lc 23,50-56a | 349. Begrafenis van Jezus : Mc 15,42-47 // Mt 27,57-61 // Lc 23,50-56a | 349. Begrafenis van Jezus : Mc 15,42-47 // Mt 27,57-61 // Lc 23,50-56a | 6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 |
6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 |
6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 |
6. Geboorte van Jezus : Lc 2,1-20 |
351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis : Mc 16,1-8 // Mt 28,1-10 // Lc 23,56b-24,12 |
eneileô : inwikkelen
latromeô : in steen houwen
spargaô : in windsels leggen
4.
22. act. ind. aor. 3de pers. mv. paredôkan (zij leverden over) van het
werkw. paradidômi (overleveren) . Taalgebruik in het NT : paradidômi
(overleveren). Taalgebruik in Mc : paradidômi
(overleveren). Lat. tradere (trans - dare). Fr. trahir. Ned. overleveren
, overgeven. Hebr. mâsar. Bij (Gr. para) langs , naast wordt verondersteld
dat er nog iets / iemand anders is. Om die tweeheid beter uit te drukken kan
men ook spreken over : tegenover , aan de andere zijde. Zo kan para-didômi
betekenen : geven aan de tegenovergestelde , de andere , de tegenstander en
in negatieve zin kan het over-leveren betekenen
Mc (1) : Mc
15,2. Een vorm van paradidômi (overleveren) in Mc in 23 verzen.
Judas leverde Jezus over aan de hogepriesters , enz. zij leverden hem over aan
Pilatus en hij leverde Jezus over om gekruisigd te worden. De overlevering
aan Pilatus in Mc
15,2 werd voorzegd in Mc
10,33.
- paredôkan (zij leverden over). Taalgebruik : paradidômi (overleveren). Actief ind. aor. 3de pers. mv. van het werkw. paradidômi. Lat. tradere (trans - dare). Fr. trahir. Ned. overleveren , overgeven. Hebr. mâsar. Bij (Gr. para) langs , naast wordt verondersteld dat er nog iets / iemand anders is. Om die tweeheid beter uit te drukken kan men ook spreken over : tegenover , aan de andere zijde. Zo kan para-didômi betekenen : geven aan de tegenovergestelde , de andere , de tegenstander en in negatieve zin kan het over-leveren betekenen. I.v.m. de overlevering van Jezus aan Pilatus : In 5 van de 6 verzen : (1) Mt 27,2 // Mc 15,1. (2) Mt 27,18 // Mc 15,10 (paradedôkeisan = zij hem hadden overgeleverd). (3) Mc 15,1 // Mt 27,2. (4) Lc 24,20. (5) Joh 18,35.
- paredôken (hij leverde over). Actief ind. aor. 3de pers. enk.. In 4 verzen in de syn. i.v.m. de overlevering van Jezus aan Pilatus : (1) Mt 27,26 // Mc 15,15 // Lc 23,25. (2) Mc 3,19 // Mt 10,4 (paradous = 'die overleverde') // Lc 6,16 (prodotès = overleveraar). (3) Mc 15,15 // Lc 23,25 // Mt 27,26. (4) Lc 23,25 // Mt 27,26 // Mc 15,15.
paradidômi (overleveren) | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
act. ind. aor. 3de pers. enk. paredôken | 82 | 65 | 17 | 3 | 2 | 1 | 2 | 2 | 7 | 6 | 8 | 6 | 1 | |
act. ind. aor. 3de pers. mv. paredôkan | 8 | 2 | 6 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 4 | 5 | 1 |
sanhedrin | sanhedrin | sanhedrin | Judas | Pilatus | Pilatus | Pilatus |
Mc 15,1 | Mt 27,2 | Mt 27,18 | Mc 3,19 | Mc 15,15 | Mt 27,26 | Lc 23,25 |
kai (en) | kai (en) | hoti (dat) | kai Ioudan Iskariôth (Judas Iskariot) | kai (en) | ton de Ièsoun Jezus echter) | |
paredôkan Pilatôi (zij leverden - hem - uit aan Pilatus) | paredôkan Pilatôi (zij leverden - hem - uit aan Pilatus) tôi hègemoni (de procureur) | dia fthonon paredôkan auton (zij hem omwille van nijd overleverden ) | hos kai paredôken auton (die hem ook overleverde) | paredôken (leverde hij over) ton Ièsoun (Jezus) | paredôken (leverde hij over) | ton de Ièsoun (Jezus) paredôken (leverde hij over) |
hina staurôthè (opdat hij zou gekruisigd worden. | hina staurôthè (opdat hij zou gekruisigd worden. | hina staurôthè (opdat hij zou gekruisigd worden. | tôi thelèmati autôn (aan hun wil) | |||
336. Naar Pilatus : Mc 15,1 - Mt 27,1-2 - Lc 22,66-71 - Lc 23,1 - | 336. Naar Pilatus : Mc 15,1 - Mt 27,1-2 - Lc 22,66-71 - Lc 23,1- | 342. Jezus ter dood veroordeeld : Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25 | 97. Roeping van de Twaalf : Mc 3,13-19 - Lc 6,12-16 - | 342. Jezus ter dood veroordeeld : Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25 | 342. Jezus ter dood veroordeeld : Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25 | 342. Jezus ter dood veroordeeld : Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25 |
338. Jezus vóór Pilatus : Mc 15,2-5 - Mc 15,2-5 - Mt 27,11-14 - Lc 23,2-5 - bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 - Mc 15,2 - Mc 15,3 - Mc 15,4 - Mc 15,5 -
Mc 15,2 - Mc 15,2 : 338. Jezus vóór Pilatus : Mc 15,2-5 - Mt 27,11-14 - Lc 23,2-5 - bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 - Mc 15,2 - Mc 15,3 - Mc 15,4 - Mc 15,5 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [2] And Pilate asked him, Art thou the King of the Jews?
And he answering said unto him, Thou sayest it.
Luther-Bibel. 2 Und Pilatus fragte ihn: Bist du der König der Juden? Er
aber antwortete und sprach zu ihm: Du sagst es.
Tekstuitleg van Mc 15,2.
1. kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in NT. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc (555). Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc
15,4. (2) Mc
15,5. (3) Mc
15,6. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,9. (6) Mc
15,10. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,28. (12) Mc
15,30. (13) Mc
15,37. (14) Mc
15,39.
2. actief indicatief aorist derde persoon enkelvoud epèrôtèsen (hij ondervroeg) van het werkw. eperôtaô (< epi - erotaô). : 'op'-vragen, 'onder'-vragen, bijvragen. (inter-roger : ondervragen , tussen-vragen) , bijvragen. Taalgebruik in het NT : eperotaô (epi - erôtaô). Taalgebruik in Mc : eperotaô (epi - erôtaô). Mc (6) : (1) Mc 9,16. (2) Mc 9,21. (3) Mc 12,28. (4) Mc 14,60. (5) Mc 15,2. (6) Mc 15,44.
4. bepaald lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,8. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,12. (8) Mc
15,14. (9) Mc
15,15. (10) Mc
15,16. (11) Mc
15,22. (12) Mc
15,26. (13) Mc
15,29. (14) Mc
15,32. (15) Mc
15,34. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,42. (19) Mc
15,43. (20) Mc
15,44. (21) Mc
15,46.
6. pers. vnw. 2de pers. enk. nom. su (jij, gij). Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc : persoonlijk voornaamwoord. Mc (9) : (1) Mc 1,11. (2) Mc 3,11. (3) Mc 8,29. (4) Mc 14,30. (5) Mc 14,36. (6) Mc 14,61. (7) Mc 14,67. (8) Mc 14,68. (9) Mc 15,2.
6. - 7. su ei (jij bent, gij zijt). Mc (5 / 9) : (1) Mc
1,11. (2) Mc
3,11. (3) Mc
8,29. (4) Mc
14,61. (5) Mc
15,2.
Merk volgende gelijkenissen op :
- Mc 1,11 : su ei ho uios mou = jij bent mijn zoon.
- Mc 3,11 : su ei ho uios tou theou = jij bent de zoon van God.
- Mc 8,29 = Mc 14,61 : su ei ho christos = jij bent de messias
- Mc 15,2 : su ei ho basileus tôn ioudaiôn = jij bent de koning van de joden.
8. bepaald lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Mc 15 (21) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,8. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,12. (8) Mc 15,14. (9) Mc 15,15. (10) Mc 15,16. (11) Mc 15,22. (12) Mc 15,26. (13) Mc 15,29. (14) Mc 15,32. (15) Mc 15,34. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,42. (19) Mc 15,43. (20) Mc 15,44. (21) Mc 15,46.
9. nom. mann. enk. basileus (koning). Taalgebruik in het NT : basileus (koning). Taalgebruik in Mc : basileus (koning). Mc (7) : (1) Mc 6,14. (2) Mc 6,22. (3) Mc 6,26. (4) Mc 6,27. (5) Mc 15,2. (6) Mc 15,26. (7) Mc 15,32.
8. - 11. hè basileia tôn ioudaiôn (de koning van de joden). Mc (2) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,26.
Mc 15,2.12. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,8. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,12. (8) Mc 15,14. (9) Mc 15,15. (10) Mc 15,16. (11) Mc 15,22. (12) Mc 15,26. (13) Mc 15,29. (14) Mc 15,32. (15) Mc 15,34. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,42. (19) Mc 15,43. (20) Mc 15,44. (21) Mc 15,46.
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 219 | 12 | 13 | 5 | 12 | 8 | 17 | 6 | 5 | 18 | 28 | 11 | 16 | 16 | 27 | 21 | 4 | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl.. : de. D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het).
13. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'. de (echter). Taalgebruik in het NT : de (echter). Taalgebruik in de LXX : de (echter). Taalgebruik in Mc : de (echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie aan te duiden. Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,6. (5) Mc 15,7. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,15. (12) Mc 15,16. (13) Mc 15,23. (14) Mc 15,25. (15) Mc 15,36. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,40. (19) Mc 15,44. (20) Mc 15,47.
de (echter) | de (echter) Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 149 + 2 | 5 | 6 | 1 | 4 | 5 | 8 | 8 | 5 | 10 | 23 | 4 | 7 | 13 | 23 | 20 | 7 | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | d' | 1 | 1 | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||||||||||||||||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 |
kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 |
verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 |
12. - 13. δε ὁ = de ho (echter de). Mc (8) : (1) Mc 2,5. (2) Mc 6,16. (3) Mc 8,29. (4) Mc 9,25. (5) Mc
10,14. (6) Mc
14,44. (7) Mc 15,7. (8) Mc 15,39. δε = de (echter) + een vorm van het bep. lidw.. NT (584).
- ὁ δε = ho de (hij echter). Mc () : (1) Mc
1,41. (2) Mc
1,45. (3) Mc 5,19. (4) Mc
5,34. (5) Mc
5,36. (6) Mc
5,40. (7) Mc 6,27. (8) Mc 6,37. (9) Mc 6,38. (10) Mc 7,6. (11) Mc 7,27. (12) Mc 8,33. (13) Mc 9,12. (14) Mc 9,19. (15) Mc 9,21. (16) Mc 9,23. (17) Mc 9,27. (18) Mc
9,39. (19) Mc 10,3. (20) Mc
10,18. (21) Mc
10,20. (22) Mc
10,21. (23) Mc
10,22. (24) Mc
10,24. (25) Mc
10,36. (26) Mc
10,38. (27) Mc
10,42. (28) Mc
10,48. (29) Mc
10,50. (30) Mc
10,51. (31) Mc
10,52. enz. Een vorm van het lidw. + δε = de (echter). NT (698).
- και ὁ = kai ho (en de). Mc 10 (17) : (1) Mc 2,22. (2) Mc
4,25. (3) Mc
4,27. (4) Mc
4,41. (5) Mc 7,10. (6) Mc
10,33. (7) Mc
11,33. (8) Mc
12,20. (9) Mc
12,21. (10) Mc
12,26. (11) Mc
12,34. (12) Mc
12,37. (13) Mc 13,2. (14) Mc 13,16. (15) Mc 14,9. (16) Mc 14,10. (17) Mc
14,54. και = kai + een vorm van het bep. lidw.. NT (1489).
ho de (hij echter) in Mc 15 (9 / 21 en 9 / 20) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,9. (5) Mc 15,12. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,15. (8) Mc 15,37. (9) Mc 15,44.
Mc 15,3 - Mc 15,3 : 338. Jezus vóór Pilatus : Mc 15,2-5 - Mt 27,11-14 - Lc 23,2-5 - bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 - Mc 15,2 - Mc 15,3 - Mc 15,4 - Mc 15,5 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [3] And the chief priests accused him of many things: but
he answered nothing.
Luther-Bibel. 3 Und die Hohenpriester beschuldigten ihn hart.
Tekstuitleg van Mc 15,3. Er is discussie rond de tekst. In sommige versies staat "hij antwoordde niets". In de synagoge van Kafarnaüm hielden de Farizeeën Jezus in het oog (Mc 3,2) om hem te kunnen beschuldigen. In Mc 15,3 is het zover. De aanklagers zijn de hogepriesters. De rechter is Pilatus.
Mc 15,3 | Mt 27,12 | Lc 23,10 | |
3 καὶ κατηγόρουν αὐτοῦ οἱ ἀρχιερεῖς πολλά. | 12καὶ ἐν τῷ κατηγορεῖσθαι αὐτὸν ὑπὸ τῶν ἀρχιερέων καὶ πρεσβυτέρων οὐδὲν ἀπεκρίνατο. | 10 εἱστήκεισαν δὲ οἱ ἀρχιερεῖς καὶ οἱ γραμματεῖς εὐτόνως κατηγοροῦντες αὐτοῦ. |
Mc 15,3.1. και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc : kai (en). Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en. Arabisch : وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran : wa (en). D. : und. E. : and. Fr. : et. Grieks : και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Hebr. : וְ = wë (en). Lat.: et.
Mc 15,3.2. act. ind. imperf. 3de pers. mv. κατηγορουν = katègoroun (zij bleven beschuldigen/ aanklagen) van het werkw. κατηγορεω = katègoreô (tegenspreken, iemand van iets beschuldigen). Taalgebruik in het NT : katègoreô (iemand van iets beschuldigen). Taalgebruik in de LXX : katègoreô (iemand van iets beschuldigen). Bijbel (1) : Mc 15,3. Een vorm van κατηγορεω = katègoreô in de LXX (6) , in het NT (22). Mt (2) : (1) Mt 12,10. (2) Mt 27,12. Mc (3) : (1) Mc 3,2. (2) Mc 15,3. (3) Mc 15,4. Lc (5) : (1) Lc 6,7. (2) Lc 11,54. (3) Lc 23,2. (4) Lc 23,10. (5) Lc 23,14. Joh (2) : (1) Joh 5,45. (2) Joh 8,6. Hnd (9) : (1) Hnd 22,30. (2) Hnd 24,2. (3) Hnd 24,8. (4) Hnd 24,13. (5) Hnd 24,19. (6) Hnd 25,5. (7) Hnd 25,11. (8) Hnd 25,16. (9) Hnd 28,19. Rom (1) : Rom 2,15. Apk (1) : Apk 12,10.
Mc 15,3.3. pers. voornaamw. 3de pers. gen. mann. enk. αυτου = autou van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos. Mc 15 (8) : (1) Mc 15,3. (2) Mc 15,19. (3) Mc 15,20. (4) Mc 15,21. (5) Mc 15,24. (6) Mc 15,26. (7) Mc 15,27. (8) Mc 15,39.
autos enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
2 | gen. mann. enk. autou | 143 | 13 | 6 | 10 | 4 | 12 | 16 | 6 | 17 | 9 | 8 | 6 | 5 | 6 | 15 | 8 | 2 | 6883 | 5685 | 1198 | 225 | 143 | 220 | 150 | 118 | 256 | 86 | 588 | 738 |
totaal | 413 | 35 | 17 | 27 | 14 | 34 | 34 | 18 | 33 | 32 | 30 | 18 | 25 | 9 | 47 | 34 | 6 | 12884 | 9893 | 2991 | 510 | 413 | 593 | 475 | 350 | 504 | 146 | 1670 | 2145 |
Mc 15,3.4. bepaald lidw. nom. mann. mv. οἱ = hoi. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Mc 15 (10) : (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,3. (3) Mc 15,10. (4) Mc 15,11. (5) Mc 15,13. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,16. (8) Mc 15,29. (9) Mc 15,31. (10) Mc 15,32.
lidw. mv. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Brieven | Apk | syn. | ev. | |
10. | nom. m. mv. hoi | 101 | 4 | 8 | 8 | 5 | 3 | 7 | 5 | 5 | 4 | 14 | 5 | 7 | 5 | 11 | 10 | 4230 | 3257 | 973 | 196 | 101 | 165 | 125 | 147 | 169 | 70 | 462 | 587 | |
Totaal | 389 | 21 | 25 | 26 | 22 | 22 | 33 | 30 | 29 | 16 | 28 | 18 | 27 | 23 | 36 | 24 | 9 | 23394 | 18879 | 4515 | 745 | 389 | 644 | 404 | 690 | 1228 | 415 | 1778 | 2182 |
- bepaald lidw. Ned. : de. Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran : ´al (de). D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Hebreeuws : הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het).
Mc
15,3.5. nom. mann. mv. archiereis (hogepriesters). Taalgebruik in het NT : archiereus (hogepriester). Taalgebruik in Mc : archiereus (hogepriester).
Mc (11). (1) Mc 11,18. (2) Mc 11,27. (3) Mc 14,1. (4) Mc 14,10. (5) Mc 14,53. (6) Mc 14,55. (7) Mc 15,1. (8) Mc 15,3. (9) Mc 15,10. (10) Mc 15,11. (11) Mc 15,31.
Mc
15,3.6. nom. en acc. onz. mv. πολλα = polla (vele) van het bijvoegl. naamw. πολυς = polus (veel). Taalgebruik in het NT : polus
(veel). Taalgebruik in de LXX : polus
(veel). Taalgebruik in Mc : polus
(veel). Mc (21). Mc (21) : (1) Mc
1,34. (2) Mc
1,45. (3) Mc
3,12. (4) Mc
4,2. (5) Mc
5,10. (6) Mc
5,23. (7) Mc
5,26. (8) Mc
5,38. (9) Mc
5,43. (10) Mc
6,13. (11) Mc
6,20. (12) Mc
6,23. (13) Mc
6,34. (14) Mc
7,4. (15) Mc
7,13. (16) Mc
8,31. (17) Mc
9,12. (18) Mc
9,26. (19) Mc
10,22. (20) Mc
12,41. (21) Mc
15,3. Van de 21 verzen staat πολλα = polla (vele dingen) zelfstandig gebruikt als
lijdend voorwerp bij een werkwoord. Een vorm van πολυς = polus in de LXX (822) , in het NT (353).
- Een veelheid werd uiteengezet opdat het spreekverbod zou onderhouden
worden.
polus (veel) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
nom. onz. mv. polla | 21 | (1) Mc 1,34. (2) Mc 1,45. | (3) Mc 3,12. | (4) Mc 4,2. | (5) Mc 5,10. (6) Mc 5,23. (7) Mc 5,26. (8) Mc 5,38. (9) Mc 5,43. | (10) Mc 6,13. (11) Mc 6,20. (12) Mc 6,23. (13) Mc 6,34. | (14) Mc 7,4. (15) Mc 7,13. | (16) Mc 8,31. | (17) Mc 9,12. (18) Mc 9,26. | (19) Mc 10,22. | (20) Mc 12,41. | (21) Mc 15,3. | 193 | 130 | 63 | 6 | 21 | 7 | 8 | 5 | 14 | 2 | 34 | 42 |
- Hebreeuws : r-b. bijvoegl. naamw. רַב = rabh (veel,
talrijk, groot). zelfst. naamw. robh. Zie : Taalgebruik in Tenakh : rabh
(veel, talrijk, groot). Getalswaarde : resj = 20 of 200 , beth = 2 ; totaal
: 22 (2X 11) OF 202 (2 X 101) ; structuur : 2 - 2. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (180). Pentateuch (25). Eerdere Profeten (36). Latere Profeten (45). 12 kl. Prof. (6). Geschriften (68).
- N. : veel. D. : viel. E. many. Fr.
: nombreux (tal-rijk). Gr. : πολυς = polus (veel). Taalgebruik in het NT : polus
(veel). Hebr. : רַב = rab (veel, talrijk, groot). Taalgebruik in Tenakh : rab
(veel, talrijk, groot). Lat. : multus.
Mc 15,4 - Mc 15,4 : 338. Jezus vóór Pilatus : Mc 15,2-5 - Mt 27,11-14 - Lc 23,2-5 - bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 - Mc 15,2 - Mc 15,3 - Mc 15,4 - Mc 15,5 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [4] And Pilate asked him again, saying, Answerest thou nothing?
behold how many things they witness against thee.
Luther-Bibel. 4 Pilatus aber fragte ihn abermals: Antwortest du nichts? Siehe,
wie hart sie dich verklagen!
Tekstuitleg van Mc 15,4.
- katègoreô (aanklagen, beschuldigen) kata - agora : tegen-pleiten,
tegen-spreken.
--- In Mc
15,4 staat indicatief praesens 3de persoon meervoud katègorousin
(zij beschuldigen). Deze vorm staat ook in Hnd 24,13 en Hnd 25,11. In Mc
15,4 verwoordt Pilatus (ide posa sou katègorousin - zie van hoevele
dingen klagen ze u aan) wat de hogepriesters in Mc
15,3 doen. De formulering in Mc
15,3 vertoont overeenkomsten met Mc
3,2 (de Farizeeën schaduwen Jezus opdat zij hem zouden aanklagen).
1. bepaald lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,8. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,12. (8) Mc
15,14. (9) Mc
15,15. (10) Mc
15,16. (11) Mc
15,22. (12) Mc
15,26. (13) Mc
15,29. (14) Mc
15,32. (15) Mc
15,34. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,42. (19) Mc
15,43. (20) Mc
15,44. (21) Mc
15,46.
2. de (echter). Taalgebruik in het NT : de
(echter). Taalgebruik in Mc : de
(echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte
tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie in de zin
aan te duiden.
Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,6. (5) Mc
15,7. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,15. (12) Mc
15,16. (13) Mc
15,23. (14) Mc
15,25. (15) Mc
15,36. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,40. (19) Mc
15,44. (20) Mc
15,47.
1. - 2. ho de (hij echter) in Mc 15 (9 / 21 en 9 / 20) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,9. (5) Mc 15,12. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,15. (8) Mc 15,37. (9) Mc 15,44.
5. act. ind. imperf. 3de pers. enk. epèrôta (hij ondervroeg) van
het werkw. eperôtaô = 'op'-vragen, 'onder'-vragen, bijvragen. (inter-roger
: ondervragen , tussen-vragen) , bijvragen. Taalgebruik in het NT : eperotaô
(epi - erôtaô). Taalgebruik in Mc : eperotaô
(epi - erôtaô).
Mc (9) : (1) Mc
5,9. (2) Mc
8,23. (3) Mc
8,27. (4) Mc
8,29. (5) Mc
9,33. (6) Mc
10,17. (7) Mc
13,3. (8) Mc
14,61. (9) Mc
15,4. Een vorm van eperôtaô in Mc (25).
Mc 15,4 : |
- katègoreô (iemand van iets beschuldigen) 3X bij Marcus - |
Het is de enigste maal in de evangelies dat katègoreô (iemand van iets beschuldigen; iets tegen iemand inbrengen) in de indicatief praesens wordt gebruikt.
Mc 15,5 - Mc 15,5 : 338. Jezus vóór Pilatus : Mc 15,2-5 - Mt 27,11-14 - Lc 23,2-5 - bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 - Mc 15,2 - Mc 15,3 - Mc 15,4 - Mc 15,5 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [5] But Jesus yet answered nothing; so that Pilate marvelled.
Luther-Bibel. 5 Jesus aber antwortete nichts mehr, sodass sich Pilatus verwunderte.
Tekstuitleg van Mc 15,5. Het vers Mc 15,5 telt 10 (2 X 5) woorden en 51 (3 X 17) letters. De getalwaarde van Mc 15,5 is 5323.
Mc 15,5.1.
bepaald lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,8. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,12. (8) Mc
15,14. (9) Mc
15,15. (10) Mc
15,16. (11) Mc
15,22. (12) Mc
15,26. (13) Mc
15,29. (14) Mc
15,32. (15) Mc
15,34. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,42. (19) Mc
15,43. (20) Mc
15,44. (21) Mc
15,46.
Mc 15,5.2.
de (echter). Taalgebruik in het NT : de
(echter). Taalgebruik in Mc : de
(echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte
tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie in de zin
aan te duiden.
Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,6. (5) Mc
15,7. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,15. (12) Mc
15,16. (13) Mc
15,23. (14) Mc
15,25. (15) Mc
15,36. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,40. (19) Mc
15,44. (20) Mc
15,47.
Mc 15,5.1. - 2. ho de (hij echter) in Mc 15 (9 / 21 en 9 / 20) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,9. (5) Mc 15,12. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,15. (8) Mc 15,37. (9) Mc 15,44.
Mc 15,5.3.
nom. mann. enk. Ièsous (Jezus). Taalgebruik in het NT : Ièsous
(Jezus). Taalgebruik in Mc : Ièsous
(Jezus).
Mc (57). Mc 15 (3) : (1) Mc
15,5. (2) Mc
15,34. (3) Mc
15,37. Een vorm van Ièsous (Jezus) in Mc in 81 verzen , in Mc 15
(6) : (1) Mc
15,1 (acc. Ièsoun). (2) Mc
15,5 (nom. Ièsous). (3) Mc
15,15 (acc. Ièsoun). (4) Mc
15,34 (nom. Ièsous). (5) Mc
15,37 (nom. Ièsous). (6) Mc
15,43 (gen. Ièsou).
Mc 15,5.1. - 3. ho de Ièsous. Mc (21 / 37). Mc 15 (2 / 3) : (1) Mc 15,5. (2) Mc 15,37. Niet : (1) Mc 15,34.
Mc 15,5.4.
ouketi (niet nog, niet meer). Taalgebruik in het NT : ouketi
(niet nog, niet meer). Taalgebruik in Mc : ouketi
(niet nog, niet meer).
Mc (7) : (1) Mc
5,3. (2) Mc
7,12. (3) Mc
9,8. (4) Mc
10,8. (5) Mc
12,34. (6) Mc
14,25. (7) Mc
15,5.
Mc 15,5.6.
ind. aor. 3de pers. enk. apekrithè (hij antwoordde) van het werkw. apokrinomai
(antwoorden). Taalgebruik in het NT : apokrinomai
(antwoorden). Taalgebruik in Mc : apokrinomai
(antwoorden).
Mc (7) : (1) Mc
7,28. (2) Mc
9,17. (3) Mc
12,28. (4) Mc
12,29. (5) Mc
12,34. (6) Mc
15,5. (7) Mc
15,9. Een vorm van apokrinomai (antwoorden) in Mc in 30 verzen.
9. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (124). Mc 15 (11) : (1) Mc
15,1. (2) Mc
15,5. (3) Mc
15,9. (4) Mc
15,11. (5) Mc
15,12. (6) Mc
15,15. (7) Mc
15,21. (8) Mc
15,22. (9) Mc
15,29. (10) Mc
15,43. (11) Mc
15,44.
341. Jezus of Barabbas : Mc 15,6-14 - Mc 15,6-14 - Mt 27,15-23 - Lc 23, (17) 18-23 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,6 - Mc 15,7 - Mc 15,8 - Mc 15,9 - Mc 15,10 - Mc 15,11 - Mc 15,12 - Mc 15,13 - Mc 15,14 -
1. Pilatus | 2. Barabbas | 3. het volk | 4. Pilatus | verantwoording | 5. de hogepriesters | 6. Pilatus | 7. de hogepriesters | 8. Pilatus | 9. de hogepriesters | 10. Pilatus | |
Mc 15,6 | Mc 15,7 | Mc 15,8 | Mc 15,9 | Mc 15,10 | Mc 15,11 | Mc 15,12 | Mc 15,13 | Mc 15,14a | Mc 15,14b | Mc 15,15 | |
de (echter) | de (echter) | kai (en) | ho de Pilatos (Pilatus echter) | hoi de archiereis (de hogepriesters echter) | ho de Pilatos (Pilatus echter) | hoi de (zij echter) | ho de Pilatos (Pilatus echter) | hoi de (zij echter) | |||
apekrithè autois (antwoordde aan hen) | palin apokritheis (opnieuw beantwoord) | ||||||||||
legôn (zeggende) | elegen autois (zei aan hen) | elegen autois (zei aan hen) |
Zie ook : 149. Mc 6,17-29 // Mt 14,3-12 : onthoofding van Johannes de Doper - Mc 6,17-29 - Mt 14,3-12 -
Mc 15,6 - Mc 15,6 : 341. Jezus of Barabbas : Mc 15,6-14 - Mt 27,15-23 - Lc 23, (17) 18-23 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,6 - Mc 15,7 - Mc 15,8 - Mc 15,9 - Mc 15,10 - Mc 15,11 - Mc 15,12 - Mc 15,13 - Mc 15,14 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [6] Now at that feast he released unto them one prisoner,
whomsoever they desired.
Luther-Bibel. 6 Er pflegte ihnen aber zum Fest einen Gefangenen loszugeben,
welchen sie erbaten.
Tekstuitleg van Mc 15,6.
1. κατα = kata (tegen, volgens). Taalgebruik in het NT : kata (tegen, volgens). Taalgebruik in de LXX : kata (tegen, volgens). Mc (9) : (1) Mc 4,10. (2) Mc 5,13. (3) Mc 6,40. (4) Mc 7,5. (5) Mc 11,25. (6) Mc 13,8. (7) Mc 14,19. (8) Mc 14,55. (9) Mc 15,6.
kata | Mc | Mc 1 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 9 | Mc 11 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | kata | 9 | (1) Mc 4,10. | (2) Mc 5,13. | (3) Mc 6,40. | (4) Mc 7,5. | (5) Mc 11,25. | (6) Mc 13,8. | (7) Mc 14,19. (8) Mc 14,55. | (9) Mc 15,6. | 1541 | 1247 | 294 | 17 | 9 | 28 | 5 | 55 | 172 | 8 | 54 | 59 | |||||
2 | kat | 11 | (1) Mc 1,27. | (2) Mc 3,6. | (3) Mc 4,34. | (4) Mc 6,31. (5) Mc 6,32. | (6) Mc 7,33. | (7) Mc 9,2. (8) Mc 9,28. | (9) Mc 13,3. | (10) Mc 14,56. (11) Mc 14,57. | 316 | 231 | 85 | 14 | 11 | 6 | 3 | 14 | 37 | 31 | 34 | 33 | 4 | ||||
3 | kath | 2 | (1) Mc 9,40. | (1) Mc 14,49. | 176 | 116 | 60 | 3 | 2 | 9 | 2 | 16 | 27 | 1 | 14 | 16 | |||||||||||
totaal | 22 | 1 | 1 | 2 | 1 | 3 | 2 | 3 | 1 | 2 | 5 | 1 | 2033 | 1594 | 439 | 34 | 22 | 43 | 10 | 85 | 236 | 9 | 99 | 109 |
Mc 4,10.5. monas (eenzaam, op zichzelf aangewezen). Taalgebruik in het N.T. : monas (eenzaam, op zidchzelf aangewezen). Taalgebruik in Mc : monas (eenzaam, op zidchzelf aangewezen). Mc (1) : (1) Mc 4,10
2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'. de (echter). Taalgebruik in het NT : de (echter). Taalgebruik in de LXX : de (echter). Taalgebruik in Mc : de (echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie aan te duiden. Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,6. (5) Mc
15,7. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,15. (12) Mc
15,16. (13) Mc
15,23. (14) Mc
15,25. (15) Mc
15,36. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,40. (19) Mc
15,44. (20) Mc
15,47.
de (echter) | de (echter) Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 149 + 2 | 5 | 6 | 1 | 4 | 5 | 8 | 8 | 5 | 10 | 23 | 4 | 7 | 13 | 23 | 20 | 7 | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | d' | 1 | 1 | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||||||||||||||||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 |
kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 |
verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 |
Mc 15,7 - Mc 15,7 : 341. Jezus of Barabbas : Mc 15,6-14 - Mt 27,15-23 - Lc 23, (17) 18-23 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,6 - Mc 15,7 - Mc 15,8 - Mc 15,9 - Mc 15,10 - Mc 15,11 - Mc 15,12 - Mc 15,13 - Mc 15,14 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [7] And there was one named Barabbas, which lay bound with
them that had made insurrection with him, who had committed murder in the insurrection.
Luther-Bibel. 7 Es war aber einer, genannt Barabbas, gefangen mit den Aufrührern,
die beim Aufruhr einen Mord begangen hatten.
Tekstuitleg van Mc 15,7.
1. ind. imperf. 3de pers. mann. enk. èn (hij was) van het werkwoord eimi (zijn). Taalgebruik in het NT : eimi (zijn). Taalgebruik in Mc : eimi (zijn). Hebr. hâjâh. Lat. esse. Fr. être. Ned. zijn. E. to be.Mc 15 (8) : (1) Mc 15,7. (2) Mc 15,25. (3) Mc 15,26. (4) Mc 15,39. (5) Mc 15,41. (6) Mc 15,42. (7) Mc 15,43. (8) Mc 15,46.
2. de (echter). Taalgebruik in het NT : de
(echter). Taalgebruik in Mc : de
(echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte
tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie in de zin
aan te duiden.
Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,6. (5) Mc
15,7. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,15. (12) Mc
15,16. (13) Mc
15,23. (14) Mc
15,25. (15) Mc
15,36. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,40. (19) Mc
15,44. (20) Mc
15,47.
3. bepaald lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,8. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,12. (8) Mc
15,14. (9) Mc
15,15. (10) Mc
15,16. (11) Mc
15,22. (12) Mc
15,26. (13) Mc
15,29. (14) Mc
15,32. (15) Mc
15,34. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,42. (19) Mc
15,43. (20) Mc
15,44. (21) Mc
15,46.
Mc 15,8 - Mc 15,8 : 341. Jezus of Barabbas : Mc 15,6-14 - Mt 27,15-23 - Lc 23, (17) 18-23 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,6 - Mc 15,7 - Mc 15,8 - Mc 15,9 - Mc 15,10 - Mc 15,11 - Mc 15,12 - Mc 15,13 - Mc 15,14 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [8] And the multitude crying aloud began to desire him to
do as he had ever done unto them.
Luther-Bibel. 8 Und das Volk ging hinauf und bat, dass er tue, wie er zu tun
pflegte.
Tekstuitleg van Mc 15,8.
Mc 15,8.1.
kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in NT. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc (555). Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc
15,4. (2) Mc
15,5. (3) Mc
15,6. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,9. (6) Mc
15,10. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,28. (12) Mc
15,30. (13) Mc
15,37. (14) Mc
15,39.
Mc 15,8.2.
act. part. aor. nom. mann. enk. anabas (beklommen) van het werkw. anabainô
(beklimmen). Taalgebruik in het NT : anabainô
(beklimmen). Taalgebruik in Mc : anabainô
(beklimmen).
Mc (1) : Mc
15,8. Verschillende vormen van anabainô (beklimmen) in 9 verzen in
Mc.
Mc 15,8.3.
bepaald lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,8. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,12. (8) Mc
15,14. (9) Mc
15,15. (10) Mc
15,16. (11) Mc
15,22. (12) Mc
15,26. (13) Mc
15,29. (14) Mc
15,32. (15) Mc
15,34. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,42. (19) Mc
15,43. (20) Mc
15,44. (21) Mc
15,46.
Mc 15,8.4.
zelfst. naamw. nom. mann. enk. ochlos (menigte). Taalgebruik in NT : ochlos
(menigte). Taalgebruik in Mc : ochlos
(menigte). Met één uitzondering (Mc
10,1) gebruikt Mc ochlos (menigte) in het enk.
Mc (13) : (1) Mc
2,13. (2) Mc
3,20. (3) Mc
3,32. (4) Mc
4,1. (5) Mc
5,21. (6) Mc
5,24a - Mc
5,24b. (7) Mc
9,15. (8) Mc
9,25. (9) Mc
11,18. (10) Mc
12,37. (11) Mc
12,41. (12) Mc
14,43. (13) Mc
15,8. In deze gevallen is ochlos (menigte) onderwerp.
Mc 15,8.6. αιτεισθαι (= aiteisthai: voor zich te vragen, eisen; wkw med inf praes van het wkw αιτεω = aiteô: vragen, bedelen). Taalgebruik in het NT : aiteô (vragen, bedelen). Taalgebruik in de LXX : aiteô (vragen, bedelen). Taalgebruik in Mc : aiteô (vragen, bedelen). Bijbel (2) : (1) Mc 15,8. (2) Jak 4,2. Verschillende vormen in Mc in '9' verzen : (1) Mc 6,22. (2) Mc 6,23. (3) Mc 6,24. (4) Mc 6,25. (5) Mc 10,35. (6) Mc 10,38. (7) Mc 11,24. (8) Mc 15,8. (9) Mc 15,43.
Mc 15,8.7. καθως = kathôs (zoals). Taalgebruik in het NT : kathôs (zoals). Taalgebruik in de LXX : kathôs (zoals). Ex (1) : Ex 34,1. Js (0).
kathôs (zoals) |
bijbel | LXX | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
405 / 368 | /216 / 189 | 12 | 75 | 41 | 25 | 36 | 4 | 1 | 0 | 3 | 4 | 179 | 3 | 8 | 17 | 31 | 11 | 109 | - | 28 | 59 |
|
Mt | Mc | Lc | syn. | ev. |
kathôs (zoals) bij syn. | 3 : (1) Mt 21,6. (2) Mt 26,24. (3) Mt 28,6. | 8 : (1) Mc 1,2 (gegraptai). (2) Mc 4,33. (3) Mc 9,13 (gegraptai). (4) Mc 11,6 (eipen). (5) Mc 14,16 (eipen). (6) Mc 14,21 (gegraptai). (7) Mc 15,8. (8) Mc 16,7 (eipen). | 17 : (1) Lc 1,2. (2) Lc 1,55. (3) Lc 1,70. (4) Lc 2,20. (5) Lc 2,23. (6) Lc 5,14. (7) Lc 6,31. (8) Lc 6,36. (9) Lc 11,1. (10) Lc 11,30. (11) Lc 17,26. (12) Lc 17,28. (13) Lc 19,32. (14) Lc 22,13. (15) Lc 22,29. (16) Lc 24,24. (17) Lc 24,39. | 28 : (1) Mt 26,24 // Mc 14,21. | 59 |
- Hebreeuws. כַאֲשֶׁר = ka´äsjèr (zoals) < prefix kë + אֲשֶׁר = ´äsjèr (die) OF persoonsnaam אָשֶׁר = ´âsjer (Aser). Taalgebruik in Tenakh : ´äsjèr (die). Getalswaarde : aleph = 1 , sjin = 21 of 300 , resj = 20 of 200 ; totaal : 42 (2 X 3 X 7) of 501 (3 X 167). Structuur : 1 - 3 - 2. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (488). Pentateuch (202). Eerdere Profeten (68). Latere Profeten (68). 12 Kleine Profeten (22). Geschriften (56).
- כּמוֹ = këmô (zoals). Taalgebruik in Tenakh : këmô (zoals). Getalwaarde : kaph = 12 of 30 , mem , 13 of 40 , waw = 6 ; totaal : 31 OF 76 (4 X 19). Tenakh (52). Pentateuch (2). Eerdere Profeten (0). Latere Profeten (9). 12 Kleine Profeten (8). Geschriften (33). Pentateuch (2) : (1) Ex 15,5. (2) Ex 15,8.
- Ned. : zoals. Arabisch : كَما = kamâ (zoals). Taalgebruik in de Qoran : kamâ (zoals). D. : wie. E. : as. Fr. : selon. Gr. καθως = kathôs (zoals). Taalgebruik in het NT : kathôs (zoals). Hebreeuws : כַאֲשֶׁר = ka´äsjèr (zoals) < prefix kë + אֲשֶׁר = ´äsjèr (die). Taalgebruik in Tenakh : ´äsjèr (die).
Mc 15,8.8. εποιει (= epoiei: hij deed; wkw act ind imperf 3de pers enk van het wkw ποιεω = poieô: doen, maken). Taalgebruik in het NT : poieô (doen, maken). Taalgebruik in Mc : poieô (doen, maken). Mc (2) : (1) Mc 3,8. (2) Mc 15,8. In Mc 3,8 is Jezus onderwerp , in Mc 15,8 Pilatus. In dezelfde contekst vinden we poièsè(i)s hèmin (jij voor ons zoudt doen) in Mc 10,35 en poièsô humin (ik zal voor jullie doen) in Mc 10,36.
9. dat. mann. en onz. mv. αυτοις = autois van het pers. voornaamw. αυτος = autos. Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos. Mc 15 (7) : (1) Mc 15,6. (2) Mc 15,8. (3) Mc 15,9. (4) Mc 15,11. (5) Mc 15,12. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,15.
autoi | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
7 | dat. mann. en onz. mv.autois | 117 | 4 | 6 | 5 | 10 | 5 | 13 | 5 | 7 | 10 | 12 | 7 | 8 | 2 | 13 | 7 | 3 | 1722 | 1180 | 542 | 101 | 117 | 89 | 97 | 75 | 47 | 16 | 307 | 404 |
Mc 3,4.4. εξεστιν = exestin (het is toegelaten). Taalgebruik in het NT : exestin (het is toegelaten). Taalgebruik in de LXX : exestin (het is toegelaten). Taalgebruik in Mc :
Mc 15,8.7. - 9. In drie verzen wordt kathôs (zoals) gevolgd door gegraptai (er werd geschreven) , in drie verzen door eipen (hij zei).
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. |
Mc 1,2 | Mc 4,33 | Mc 9,13 | Mc 11,6 | Mc 14,16 | Mc 14,21 | Mc 15,8 | Mc 16,7 |
archè euaggeliou Ièsou Christou (begin van de goede boodschap van Jezus Christus) | elalei autois ton logon (hij zei aan hen het woord) | kai epoièsan autôi hosa èthelon (en zij deden hem zoals zij wilden) | hoi de eipan autois (zij echter zeiden hen) | kai èlthon eis tèn polin kai heuron (en zij gingen naar de stad en zij vonden) | ho huios tou anthrôpou hupagei (de mensenzoon gaat weg | kai anabas ho ochlos èrxato aiteisthai (en de menigte opgeklommen begon te vragen) | ekei auton opsesthe (daar zult gij hem zien) |
kathôs (zoals) | kathôs (zoals) | kathôs (zoals) | kathôs (zoals) | kathôs (zoals) | kathôs (zoals) | kathôs (zoals) | kathôs (zoals) |
gegraptai (geschreven is) en (in) tôi (de) Ièsaiai (Jesaja) tôi (de) profètèi (profeet) | èdunanto akouein (zij niet in staat waren te horen) | gegraptai (geschreven is) | eipen (zei) ho Ièsous (Jezus) | eipen ( hij zei) | gegraptai (geschreven is) | epoiei (hij deed) | eipen (hij zei) |
ep'auton (over hem) | autois (aan hen) | peri autou (over hem) | autois (aan hen) | humin (aan jullie) | |||
13. Optreden van Johannes de Doper : Mc 1,1-6 - Mt 3,1-6 - Lc 3,1-6 - | 136. Jezus spreekt in gelijkenissen : Mc 4,33-34 - Mt 13,34-35 - | 169. Vraag omtrent de wederkomst van Elia : Mc 9,11-13 - Mt 17,10-13 - | 279. Intocht in Jeruzalem :Mc 11,1-10 - Mt 21,1-9 - Lc 19,29-40 - | 320. Voorbereiding van het paasmaal : Mc 14,12-16 - Mt 26,17-19 - Lc 22,7-13 - | 321. Aanduiding van de verrader : Mc 14,17-21 - Mt 26,20-25 - Lc 22,14 - | 341. Jezus of Barabbas : Mc 15,6-14 - Mt 27,15-23 - Lc 23, (17) 18-23 - | 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis : Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 - |
Mc 15,9 - Mc 15,9 : 341. Jezus of Barabbas : Mc 15,6-14 - Mt 27,15-23 - Lc 23, (17) 18-23 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,6 - Mc 15,7 - Mc 15,8 - Mc 15,9 - Mc 15,10 - Mc 15,11 - Mc 15,12 - Mc 15,13 - Mc 15,14 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [9] But Pilate answered them, saying, Will ye that I release
unto you the King of the Jews?
Luther-Bibel. 9 Pilatus aber antwortete ihnen: Wollt ihr, dass ich euch den
König der Juden losgebe?
Tekstuitleg van Mc 15,9.
1. bepaald lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,8. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,12. (8) Mc
15,14. (9) Mc
15,15. (10) Mc
15,16. (11) Mc
15,22. (12) Mc
15,26. (13) Mc
15,29. (14) Mc
15,32. (15) Mc
15,34. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,42. (19) Mc
15,43. (20) Mc
15,44. (21) Mc
15,46.
2. de (echter). Taalgebruik in het NT : de
(echter). Taalgebruik in Mc : de
(echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte
tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie in de zin
aan te duiden.
Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,6. (5) Mc
15,7. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,15. (12) Mc
15,16. (13) Mc
15,23. (14) Mc
15,25. (15) Mc
15,36. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,40. (19) Mc
15,44. (20) Mc
15,47.
1. - 2. ho de (hij echter) in Mc 15 (9 / 21 en 9 / 20) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,9. (5) Mc 15,12. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,15. (8) Mc 15,37. (9) Mc 15,44.
4. ind. aor. 3de pers. enk. apekrithè (hij antwoordde) van het werkw.
apokrinomai (antwoorden). Taalgebruik in het NT : apokrinomai
(antwoorden). Taalgebruik in Mc : apokrinomai
(antwoorden).
Mc (7) : (1) Mc
7,28. (2) Mc
9,17. (3) Mc
12,28. (4) Mc
12,29. (5) Mc
12,34. (6) Mc
15,5. (7) Mc
15,9. Een vorm van apokrinomai (antwoorden) in Mc in 30 verzen.
7. act. ind. + imperat. praes. 2de pers. mv. thelete (jullie willen) van het
werkw. Taalgebruik in het NT : thelô
(willen). Taalgebruik in Mc : thelô
(willen). Lat. velle. Fr. vouloir. Ned. willen.
Mc (3) : (1) Mc
10,36. (2) Mc
15,9. (3) Mc
15,12 . Een vorm van thelô (willen) in 23 verzen in Mc.
Mc 15,10 - Mc 15,10 : 341. Jezus of Barabbas : Mc 15,6-14 - Mt 27,15-23 - Lc 23, (17) 18-23 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,6 - Mc 15,7 - Mc 15,8 - Mc 15,9 - Mc 15,10 - Mc 15,11 - Mc 15,12 - Mc 15,13 - Mc 15,14 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [10] For he knew that the chief priests had delivered him
for envy.
Luther-Bibel. 10 Denn er erkannte, dass ihn die Hohenpriester aus Neid überantwortet
hatten.
Tekstuitleg van Mc 15,10.
3. hoti (dat, omdat). Taalgebruik in het NT : hoti
(dat, omdat). Taalgebruik in Mc : hoti
(dat, omdat).
Mc (92). Mc 15 (2) : (1) Mc
15,10. (2) Mc
15,39.
6. De overlevering van Jezus door Judas aan de hogepriesters en de schriftgeleerden werd aangekondigd in de derde lijdensvoorspelling : Mt 20,18 // Mc 10,33 (en de mensenzoon zal overgeleverd worden aan de hogepriesters en de schriftgeleerden). Bij Lucas ontbreekt dit stukje van de derde lijdensaankondiging. Lucas is voorzichtig om het woord paradidômi (overleveren) te gebruiken , zowel bij Judas , als bij de hogepriesters en de schriftgeleerden. Het zou de indruk kunnen geven dat zij macht over Jezus zouden bezitten.
8. bep. lidw. nom. mann. mv. hoi (de). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. Mc 15 (10) : (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,3. (3) Mc 15,10. (4) Mc 15,11. (5) Mc 15,13. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,16. (8) Mc 15,29. (9) Mc 15,31. (10) Mc 15,32.
- paredôkan (zij leverden over). Taalgebruik : paradidômi (overleveren). Actief ind. aor. 3de pers. mv. van het werkw. paradidômi. Lat. tradere (trans - dare). Fr. trahir. Ned. overleveren , overgeven. Hebr. mâsar. Bij (Gr. para) langs , naast wordt verondersteld dat er nog iets / iemand anders is. Om die tweeheid beter uit te drukken kan men ook spreken over : tegenover , aan de andere zijde. Zo kan para-didômi betekenen : geven aan de tegenovergestelde , de andere , de tegenstander en in negatieve zin kan het over-leveren betekenen. I.v.m. de overlevering van Jezus aan Pilatus : In 5 van de 6 verzen : (1) Mt 27,2 // Mc 15,1. (2) Mt 27,18 // Mc 15,10 (paradedôkeisan = zij hem hadden overgeleverd). (3) Mc 15,1 // Mt 27,2. (4) Lc 24,20. (5) Joh 18,35.
- paredôken (hij leverde over). Actief ind. aor. 3de pers. enk.. In 4 verzen in de syn. i.v.m. de overlevering van Jezus aan Pilatus : (1) Mt 27,26 // Mc 15,15 // Lc 23,25. (2) Mc 3,19 // Mt 10,4 (paradous = 'die overleverde') // Lc 6,16 (prodotès = overleveraar). (3) Mc 15,15 // Lc 23,25 // Mt 27,26. (4) Lc 23,25 // Mt 27,26 // Mc 15,15.
paradidômi (overleveren) | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
act. ind. aor. 3de pers. enk. paredôken | 82 | 65 | 17 | 3 | 2 | 1 | 2 | 2 | 7 | 6 | 8 | 6 | 1 | |
act. ind. aor. 3de pers. mv. paredôkan | 8 | 2 | 6 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 4 | 5 | 1 |
sanhedrin | sanhedrin | sanhedrin | Judas | Pilatus | Pilatus | Pilatus |
Mc 15,1 | Mt 27,2 | Mt 27,18 | Mc 3,19 | Mc 15,15 | Mt 27,26 | Lc 23,25 |
kai (en) | kai (en) | hoti (dat) | kai Ioudan Iskariôth (Judas Iskariot) | kai (en) | ton de Ièsoun Jezus echter) | |
paredôkan Pilatôi (zij leverden - hem - uit aan Pilatus) | paredôkan Pilatôi (zij leverden - hem - uit aan Pilatus) tôi hègemoni (de procureur) | dia fthonon paredôkan auton (zij hem omwille van nijd overleverden ) | hos kai paredôken auton (die hem ook overleverde) | paredôken (leverde hij over) ton Ièsoun (Jezus) | paredôken (leverde hij over) | ton de Ièsoun (Jezus) paredôken (leverde hij over) |
hina staurôthè (opdat hij zou gekruisigd worden. | hina staurôthè (opdat hij zou gekruisigd worden. | hina staurôthè (opdat hij zou gekruisigd worden. | tôi thelèmati autôn (aan hun wil) | |||
336. Naar Pilatus : Mc 15,1 - Mt 27,1-2 - Lc 22,66-71 - Lc 23,1 - | 336. Naar Pilatus : Mc 15,1 - Mt 27,1-2 - Lc 22,66-71 - Lc 23,1- | 342. Jezus ter dood veroordeeld : Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25 | 97. Roeping van de Twaalf : Mc 3,13-19 - Lc 6,12-16 - | 342. Jezus ter dood veroordeeld : Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25 | 342. Jezus ter dood veroordeeld : Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25 | 342. Jezus ter dood veroordeeld : Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25 |
Mc 15,11 - Mc 15,11 : 341. Jezus of Barabbas : Mc 15,6-14 - Mt 27,15-23 - Lc 23, (17) 18-23 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,6 - Mc 15,7 - Mc 15,8 - Mc 15,9 - Mc 15,10 - Mc 15,11 - Mc 15,12 - Mc 15,13 - Mc 15,14 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [11] But the chief priests moved the people, that he should
rather release Barabbas unto them.
Luther-Bibel. 11 Aber die Hohenpriester reizten das Volk auf, dass er ihnen
viel lieber den Barabbas losgebe.
Tekstuitleg van Mc 15,11.
1. bep. lidw. nom. mann. mv. hoi (de). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. Mc 15 (10) : (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,3. (3) Mc 15,10. (4) Mc 15,11. (5) Mc 15,13. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,16. (8) Mc 15,29. (9) Mc 15,31. (10) Mc 15,32.
2. de (echter). Taalgebruik in het NT : de
(echter). Taalgebruik in Mc : de
(echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte
tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie in de zin
aan te duiden.
Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,6. (5) Mc
15,7. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,15. (12) Mc
15,16. (13) Mc
15,23. (14) Mc
15,25. (15) Mc
15,36. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,40. (19) Mc
15,44. (20) Mc
15,47.
5. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (124). Mc 15 (11) : (1) Mc
15,1. (2) Mc
15,5. (3) Mc
15,9. (4) Mc
15,11. (5) Mc
15,12. (6) Mc
15,15. (7) Mc
15,21. (8) Mc
15,22. (9) Mc
15,29. (10) Mc
15,43. (11) Mc
15,44.
8. mallon (meer). Taalgebruik in het NT : mallon
(meer). Taalgebruik in Mc : mallon
(meer).
Mc (5) : (1) Mc
5,26. (2) Mc
7,36. (3) Mc
9,42. (4) Mc
10,48. (5) Mc
15,11.
9. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (124). Mc 15 (11) : (1) Mc
15,1. (2) Mc
15,5. (3) Mc
15,9. (4) Mc
15,11. (5) Mc
15,12. (6) Mc
15,15. (7) Mc
15,21. (8) Mc
15,22. (9) Mc
15,29. (10) Mc
15,43. (11) Mc
15,44.
11. act. conj. aor. 3de pers. enk. apolusè(i) van het werkw. apoluô
(losmaken). Taalgebruik in het NT : apoluô
(losmaken). Taalgebruik in Mc : apoluô
(losmaken).
Mc (2) : (1) Mc
10,11. (2) Mc
15,11.
Mc 15,12 - Mc 15,12 : 341. Jezus of Barabbas : Mc 15,6-14 - Mt 27,15-23 - Lc 23, (17) 18-23 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,6 - Mc 15,7 - Mc 15,8 - Mc 15,9 - Mc 15,10 - Mc 15,11 - Mc 15,12 - Mc 15,13 - Mc 15,14 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [12] And Pilate answered and said again unto them, What
will ye then that I shall do unto him whom ye call the King of the Jews?
Luther-Bibel. 12 Pilatus aber fing wiederum an und sprach zu ihnen: Was wollt
ihr denn, dass ich tue mit dem, den ihr den König der Juden nennt?
Tekstuitleg van Mc 15,12.
1. bepaald lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,8. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,12. (8) Mc
15,14. (9) Mc
15,15. (10) Mc
15,16. (11) Mc
15,22. (12) Mc
15,26. (13) Mc
15,29. (14) Mc
15,32. (15) Mc
15,34. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,42. (19) Mc
15,43. (20) Mc
15,44. (21) Mc
15,46.
2. de (echter). Taalgebruik in het NT : de
(echter). Taalgebruik in Mc : de
(echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte
tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie in de zin
aan te duiden.
Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,6. (5) Mc
15,7. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,15. (12) Mc
15,16. (13) Mc
15,23. (14) Mc
15,25. (15) Mc
15,36. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,40. (19) Mc
15,44. (20) Mc
15,47.
1. - 2. ho de (hij echter) in Mc 15 (9 / 21 en 9 / 20) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,9. (5) Mc 15,12. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,15. (8) Mc 15,37. (9) Mc 15,44.
10. act. ind. + imperat. praes. 2de pers. mv. thelete (jullie willen) van het
werkw. Taalgebruik in het NT : thelô
(willen). Taalgebruik in Mc : thelô
(willen). Lat. velle. Fr. vouloir. Ned. willen.
Mc (3) : (1) Mc
10,36. (2) Mc
15,9. (3) Mc
15,12 . Een vorm van thelô (willen) in 23 verzen in Mc.
Mc 15,13 - Mc 15,13 : 341. Jezus of Barabbas : Mc 15,6-14 - Mt 27,15-23 - Lc 23, (17) 18-23 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,6 - Mc 15,7 - Mc 15,8 - Mc 15,9 - Mc 15,10 - Mc 15,11 - Mc 15,12 - Mc 15,13 - Mc 15,14 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [13] And they cried out again, Crucify him.
Luther-Bibel. 13 Sie schrien abermals: Kreuzige ihn!
Tekstuitleg van Mc 15,13.
1. bep. lidw. nom. mann. mv. hoi (de). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. Mc 15 (10) : (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,3. (3) Mc 15,10. (4) Mc 15,11. (5) Mc 15,13. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,16. (8) Mc 15,29. (9) Mc 15,31. (10) Mc 15,32.
2. de (echter). Taalgebruik in het NT : de
(echter). Taalgebruik in Mc : de
(echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte
tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie in de zin
aan te duiden.
Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,6. (5) Mc
15,7. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,15. (12) Mc
15,16. (13) Mc
15,23. (14) Mc
15,25. (15) Mc
15,36. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,40. (19) Mc
15,44. (20) Mc
15,47.
4. act. ind. aor. 3de pers. mv. ekraxan van het werkw. krazô (schreeuwen, roepen) . Taalgebruik in het NT : krazô (schreeuwen, roepen). Taalgebruik in Mc : krazô (schreeuwen, roepen). Ned. krijsen. Mc (2) : (1) Mc 15,13. (2) Mc 15,14.
Mc 15,14 - Mc 15,14 : 341. Jezus of Barabbas : Mc 15,6-14 - Mt 27,15-23 - Lc 23, (17) 18-23 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,6 - Mc 15,7 - Mc 15,8 - Mc 15,9 - Mc 15,10 - Mc 15,11 - Mc 15,12 - Mc 15,13 - Mc 15,14 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [14] Then Pilate said unto them, Why, what evil hath he
done? And they cried out the more exceedingly, Crucify him.
Luther-Bibel. 14 Pilatus aber sprach zu ihnen: Was hat er denn Böses getan?
Aber sie schrien noch viel mehr: Kreuzige ihn!
Tekstuitleg van Mc 15,14.
Mc 15,14.1. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,8. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,12. (8) Mc 15,14. (9) Mc 15,15. (10) Mc 15,16. (11) Mc 15,22. (12) Mc 15,26. (13) Mc 15,29. (14) Mc 15,32. (15) Mc 15,34. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,42. (19) Mc 15,43. (20) Mc 15,44. (21) Mc 15,46.
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 219 | 12 | 13 | 5 | 12 | 8 | 17 | 6 | 5 | 18 | 28 | 11 | 16 | 16 | 27 | 21 | 4 | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl.. : de. D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het).
Mc 15,14.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'. de (echter). Taalgebruik in het NT : de (echter). Taalgebruik in de LXX : de (echter). Taalgebruik in Mc : de (echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie aan te duiden. Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,6. (5) Mc 15,7. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,15. (12) Mc 15,16. (13) Mc 15,23. (14) Mc 15,25. (15) Mc 15,36. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,40. (19) Mc 15,44. (20) Mc 15,47.
de (echter) | de (echter) Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 149 + 2 | 5 | 6 | 1 | 4 | 5 | 8 | 8 | 5 | 10 | 23 | 4 | 7 | 13 | 23 | 20 | 7 | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | d' | 1 | 1 | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||||||||||||||||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 |
kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 |
verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 |
Mc 15,14.1.
- 2. δε ὁ = de ho (echter de). Mc (8) : (1) Mc 2,5. (2) Mc 6,16. (3) Mc 8,29. (4) Mc 9,25. (5) Mc
10,14. (6) Mc
14,44. (7) Mc 15,7. (8) Mc 15,39. δε = de (echter) + een vorm van het bep. lidw.. NT (584).
- ὁ δε = ho de (hij echter). Mc () : (1) Mc
1,41. (2) Mc
1,45. (3) Mc 5,19. (4) Mc
5,34. (5) Mc
5,36. (6) Mc
5,40. (7) Mc 6,27. (8) Mc 6,37. (9) Mc 6,38. (10) Mc 7,6. (11) Mc 7,27. (12) Mc 8,33. (13) Mc 9,12. (14) Mc 9,19. (15) Mc 9,21. (16) Mc 9,23. (17) Mc 9,27. (18) Mc
9,39. (19) Mc 10,3. (20) Mc
10,18. (21) Mc
10,20. (22) Mc
10,21. (23) Mc
10,22. (24) Mc
10,24. (25) Mc
10,36. (26) Mc
10,38. (27) Mc
10,42. (28) Mc
10,48. (29) Mc
10,50. (30) Mc
10,51. (31) Mc
10,52. enz. Een vorm van het lidw. + δε = de (echter). NT (698).
- και ὁ = kai ho (en de). Mc 10 (17) : (1) Mc 2,22. (2) Mc
4,25. (3) Mc
4,27. (4) Mc
4,41. (5) Mc 7,10. (6) Mc
10,33. (7) Mc
11,33. (8) Mc
12,20. (9) Mc
12,21. (10) Mc
12,26. (11) Mc
12,34. (12) Mc
12,37. (13) Mc 13,2. (14) Mc 13,16. (15) Mc 14,9. (16) Mc 14,10. (17) Mc
14,54. και = kai + een vorm van het bep. lidw.. NT (1489).
ὁ δε = ho de (hij echter) in Mc 15 (9 / 21 en 9 / 20) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,9. (5) Mc 15,12. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,15. (8) Mc 15,37. (9) Mc 15,44.
Mc 15,14.10. bep. lidw. nom. mann. mv. hoi (de). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. Mc 15 (10) : (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,3. (3) Mc 15,10. (4) Mc 15,11. (5) Mc 15,13. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,16. (8) Mc 15,29. (9) Mc 15,31. (10) Mc 15,32.
Mc 15,14.13. act. ind. aor. 3de pers. mv. ekraxan van het werkw. krazô (schreeuwen, roepen) . Taalgebruik in het NT : krazô (schreeuwen, roepen). Taalgebruik in Mc : krazô (schreeuwen, roepen). Ned. krijsen. Mc (2) : (1) Mc 15,13. (2) Mc 15,14.
342. Jezus ter dood veroordeeld : Mc 15,15 - Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25 - bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 - Mc 15,15 -
Mc 15,15 - Mc 15,15 : 342. Jezus ter dood veroordeeld : Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25 - bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 - Mc 15,15 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [15] And so Pilate, willing to content the people, released
Barabbas unto them, and delivered Jesus, when he had scourged him, to be crucified.
Luther-Bibel. 15 Pilatus aber wollte dem Volk zu Willen sein und gab ihnen
Barabbas los und ließ Jesus geißeln und überantwortete ihn,
dass er gekreuzigt werde.
Tekstuitleg van Mc 15,15.
De overlevering van Jezus door Judas aan de hogepriesters en de schriftgeleerden werd aangekondigd in de derde lijdensvoorspelling : Mc 10,33 (en de mensenzoon zal overgeleverd worden aan de hogepriesters en de schriftgeleerden). Bij Lucas ontbreekt dit stukje van de derde lijdensaankondiging. Lucas is voorzichtig om het woord paradidômi (overleveren) te gebruiken , zowel bij Judas , als bij de hogepriesters en de schriftgeleerden. Het zou de indruk kunnen wekken dat zij macht over Jezus zouden bezitten.
Mc 15,15.1.
bepaald lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,8. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,12. (8) Mc
15,14. (9) Mc
15,15. (10) Mc
15,16. (11) Mc
15,22. (12) Mc
15,26. (13) Mc
15,29. (14) Mc
15,32. (15) Mc
15,34. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,42. (19) Mc
15,43. (20) Mc
15,44. (21) Mc
15,46.
Mc 15,15.2.
de (echter). Taalgebruik in het NT : de
(echter). Taalgebruik in Mc : de
(echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte
tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie in de zin
aan te duiden.
Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,6. (5) Mc
15,7. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,15. (12) Mc
15,16. (13) Mc
15,23. (14) Mc
15,25. (15) Mc
15,36. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,40. (19) Mc
15,44. (20) Mc
15,47.
Mc 15,15.1. - 2. ho de (hij echter) in Mc 15 (9 / 21 en 9 / 20) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,9. (5) Mc 15,12. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,15. (8) Mc 15,37. (9) Mc 15,44.
Mc 15,15.7. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. to (het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Mc 15 (5) : (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,15. (3) Mc 15,38. (4) Mc 15,43. (5) Mc 15,45.
Mc 15,15.15.
act. ind. aor. 3de pers. enk. paredôken (hij leverde over) van het werkw.
paradidômi (overleveren) . Taalgebruik in het NT : paradidômi
(overleveren). Taalgebruik in Mc : paradidômi
(overleveren). Lat. tradere (trans - dare). Fr. trahir. Ned. overleveren
, overgeven. Hebr. mâsar. Bij (Gr. para) langs , naast wordt verondersteld
dat er nog iets / iemand anders is. Om die tweeheid beter uit te drukken kan
men ook spreken over : tegenover , aan de andere zijde. Zo kan para-didômi
betekenen : geven aan de tegenovergestelde , de andere , de tegenstander en
in negatieve zin kan het over-leveren betekenen
Mc (2) : (1) Mc
3,19. (2) Mc
15,15. Een vorm van paradidômi (overleveren) in Mc in 23 verzen.
343. Soldaten bespotten Jezus : Mc 15,16-20 - Mc 15,16-20 - Mt 27,27-31 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,16 - Mc 15,17 - Mc 15,18 - Mc 15,19 - Mc 15,20 -
Mc 15,16 - Mc 15,16 : 343. Soldaten bespotten Jezus : Mc 15,16-20 - Mt 27,27-31 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,16 - Mc 15,17 - Mc 15,18 - Mc 15,19 - Mc 15,20 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [16] And the soldiers led him away into the hall, called
Praetorium; and they call together the whole band.
Luther-Bibel. 16 Die Soldaten aber führten ihn hinein in den Palast, das
ist ins Prätorium, und riefen die ganze Abteilung zusammen
Tekstuitleg van Mc 15,16.
Mc 15,16.1. bep. lidw. nom. mann. mv. hoi (de). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. Mc 15 (10) : (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,3. (3) Mc 15,10. (4) Mc 15,11. (5) Mc 15,13. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,16. (8) Mc 15,29. (9) Mc 15,31. (10) Mc 15,32.Mc
15,16.2. de (echter). Taalgebruik in het NT : de
(echter). Taalgebruik in Mc : de
(echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte
tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie in de zin
aan te duiden.
Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,6. (5) Mc
15,7. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,15. (12) Mc
15,16. (13) Mc
15,23. (14) Mc
15,25. (15) Mc
15,36. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,40. (19) Mc
15,44. (20) Mc
15,47.
Mc 15,16.1. - 2. hoi de (zij echter). Mc (28). Mc 15 (4) : (1) Mc 15,11. (2) Mc 15,13. (3) Mc 15,15. (4) Mc 15,16.
Mc 15,16.3. nom. mann. mv. στρατιωται = stratiôtai (strijders, soldaten) van het zelfst. naamw. στρατιωτης = stratiôtès (strijder, soldaat). Taalgebruik in het NT : stratiôtès (strijder, soldaat). Taalgebruik in de LXX : stratiôtès (strijder, soldaat). Bijbel (9) : (1) Mt 27,27. (2) Mc 15,16. (3) Lc 23,36. (4) Joh 19,2. (5) Joh 19,23. (6) Joh 19,24. (7) Joh 19,32. (8) Hnd 23,31. (9) Hnd 27,32.
Mc 15,16.4. act. ind. aor. 3de pers. mv. απηγαγον = apègagon (zij leidden weg) van het werkw. απαγω = apagô (wegleiden, wegvoeren). Taalgebruik in het NT : apagô (wegleiden, afvoeren). Taalgebruik in Mc : apagô (wegleiden, afvoeren). Bijbel (12). LXX (5) : (1) 1 K 1,38. (2) Job 24,3. (3) 2 Kr 36,17. (4) Jdt 6,14. (5) Bar 4,16. NT (7) : (1) Mt 26,57. (2) Mt 27,2. (3) Mt 27,31. (4) Mc 14,53. (5) Mc 15,16. (6) Lc 22,66. (7) Lc 23,26. Een vorm van απαγω = apagô in de LXX (52) , in het NT (15).
Mt 26,57 // Mc 14,53 // (Lc 22,54) | Mc 14,53 | (Lc 22,54) | Lc 22,66 |
Hoi de kratèsantes (Zij echter overmeesterd) | Kai (en) | Sullabontes de (Meegenomen echter) | |
ton Ièsoun (Jezus) | auton (hem) | ||
apègagon (leidden zij weg) | apègagon (leidden zij weg) | ègagon (leidden zij) ) kai eisègagon (en leidden binnen) | apègagon (zij leidden weg) |
ton Ièsoun (Jezus) | auton (hem) | ||
eis to sunedrion autôn (naar hun sanhedrin). |
Na zijn arrestatie in de hof van Getsemane wordt Jezus weggeleid naar de hogepriester (Mc 14,53). Na de vrijlating van Barnabas wordt Jezus weggeleid om gekruisigd te worden. De soldaten leiden Jezus weg en beginnen met de uitvoering van de straf (Mc 15,16). Tussen beide wegleidingen ligt het gebeuren vanaf zijn arrestatie tot zijn veroordeling.
Mc 15,16.4. - 5.... τον ιησουν απηγαγον = ton Ièsoun apègagon (zij leidden Jezus weg). NT (1) : Mt 26,57.
- απηγαγον τον ιησουν = apègagon ton Ièsoun (zij leidden Jezus weg). Slechts in Mc 14,53.
- απηγαγον αυτον = apègagon auton (zij leidden hem weg). Bijbel (4) : (1) Mt 27,31. (2) Mc 15,16. (3) Lc 23,26. (4) Joh
18,13 (variante lezing).
Mc 15,16.7. gen. vr. enk. της = tès (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè. Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc 15 (2) : (1) Mc 15,16. (2) Mc 15,26.
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
5. | gen. vr. enk. tès | 65 | 5 | 2 | 3 | 4 | 5 | 7 | 7 | 5 | 5 | 2 | 2 | 4 | 5 | 6 | 2 | 1 | 5271 | 4202 | 1069 | 107 | 65 | 109 | 72 | 164 | 430 | 122 | 281 | 353 |
- bepaald lidw. Ned. : de. Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran : ´al (de). D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Hebreeuws : הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het).
Mc 15,16.9. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,8. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,12. (8) Mc 15,14. (9) Mc 15,15. (10) Mc 15,16. (11) Mc 15,22. (12) Mc 15,26. (13) Mc 15,29. (14) Mc 15,32. (15) Mc 15,34. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,42. (19) Mc 15,43. (20) Mc 15,44. (21) Mc 15,46.
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 219 | 12 | 13 | 5 | 12 | 8 | 17 | 6 | 5 | 18 | 28 | 11 | 16 | 16 | 27 | 21 | 4 | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl.. : bepaald lidwoord de / het. Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran : ´al (de). D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Hebreeuws : הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het).
Mc 15,16.10. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,8. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,12. (8) Mc 15,14. (9) Mc 15,15. (10) Mc 15,16. (11) Mc 15,22. (12) Mc 15,26. (13) Mc 15,29. (14) Mc 15,32. (15) Mc 15,34. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,42. (19) Mc 15,43. (20) Mc 15,44. (21) Mc 15,46.
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 219 | 12 | 13 | 5 | 12 | 8 | 17 | 6 | 5 | 18 | 28 | 11 | 16 | 16 | 27 | 21 | 4 | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl.. : bepaald lidwoord de / het. Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran : ´al (de). D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Hebreeuws : הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het).
Mc 15,17 - Mc 15,17 : 343. Soldaten bespotten Jezus : Mc 15,16-20 - Mt 27,27-31 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,16 - Mc 15,17 - Mc 15,18 - Mc 15,19 - Mc 15,20 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [17] And they clothed him with purple, and platted a crown
of thorns, and put it about his head,
Luther-Bibel. 17 und zogen ihm einen Purpurmantel an und flochten eine Dornenkrone
und setzten sie ihm auf
Tekstuitleg van Mc 15,17.
1. kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
5. kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
Mc 15,18 - Mc 15,18 : 343. Soldaten bespotten Jezus : Mc 15,16-20 - Mt 27,27-31 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,16 - Mc 15,17 - Mc 15,18 - Mc 15,19 - Mc 15,20 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [18] And began to salute him, Hail, King of the Jews!
Luther-Bibel. 18 und fingen an, ihn zu grüßen: Gegrüßet
seist du, der Juden König!
Tekstuitleg van Mc 15,18. Het vers Mc 15,18 telt 8 (2 X 2 X 2) woorden en 48 (2 X 2 X 2 X 2 X 3) letters. De getalwaarde van Mc 15,18 is 5814 (2 X 3 X 3 X 17 X 19).
Mc 15,18.1. kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. Mc (555). Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
Mc 15,18.3.
inf. praes. aspazesthai ind. van het werkw. aspazomai (verwelkomen, begroeten). Taalgebruik in het NT : aspazomai
(verwelkomen, begroeten). Taalgebruik in Mc : aspazomai
(verwelkomen, begroeten).
Mc (1) Mc
15,18. Een vorm van aspazomai (verwelkomen, begroeten) in Mc in 2 verzen
: (1) Mc
9,15. (1) Mc
15,18.
Mc 15,19 - Mc 15,19 : 343. Soldaten bespotten Jezus : Mc 15,16-20 - Mt 27,27-31 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,16 - Mc 15,17 - Mc 15,18 - Mc 15,19 - Mc 15,20 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [19] And they smote him on the head with a reed, and did
spit upon him, and bowing their knees worshipped him.
Luther-Bibel. 19 Und sie schlugen ihn mit einem Rohr auf das Haupt und spien
ihn an und fielen auf die Knie und huldigten ihm.
Tekstuitleg van Mc 15,19.
1. kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
7. kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
10. kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
Mc 15,20 - Mc 15,20 : 343. Soldaten bespotten Jezus : Mc 15,16-20 - Mt 27,27-31 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,16 - Mc 15,17 - Mc 15,18 - Mc 15,19 - Mc 15,20 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [20] And when they had mocked him, they took off the purple
from him, and put his own clothes on him, and led him out to crucify him.
Luther-Bibel. 20 Und als sie ihn verspottet hatten, zogen sie ihm den Purpurmantel
aus und zogen ihm seine Kleider an. Und sie führten ihn hinaus, dass sie
ihn kreuzigten.
Tekstuitleg van Mc 15,20.
1. kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
2. hote (toen). Taalgebruik in NT : hote (toen). Taalgebruik in Mc : hote (toen). Voegwoord van tijd. Mc (12) : (1) Mc 1,32. (2) Mc 2,25. (3) Mc 4,6. (4) Mc 4,10. (5) Mc 6,21. (6) Mc 7,17. (7) Mc 8,19. (8) Mc 8,20. (9) Mc 11,1. (10) Mc 14,12. (11) Mc 15,20. (12) Mc 15,41.
1. - 2. kai hote (en toen). Mc (6) : (1) Mc 4,6. (2) Mc 4,10. (3) Mc 7,17. (4) Mc 11,1. (5) Mc 15,20. (6) Mc 15,41.
9. kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
18. acc. mann. enk. stauron (kruis) van het zelfstand. naamw. stauros (kruis). Taalgebruik in het NT : stauros
(kruis). Taalgebruik in Mc : stauros
(kruis).
Mc (2) : (1) Mc
8,34. (2) Mc
15,21.
17. - 19. ton stauron autou (zijn kruis). Mc (2) : (1) Mc 8,34. (2) Mc 15,21.
344. Naar Golgota : Mc 15,21 - Mc 15,21 - Mt 27,32 - Lc 23,26-32 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -
Mc 15,21 - Mc 15,21 : 344. Naar Golgota : Mc 15,21 - Mt 27,32 - Lc 23,26-32 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [21] And they compel one Simon a Cyrenian, who passed by,
coming out of the country, the father of Alexander and Rufus, to bear his cross.
Luther-Bibel. 21 Und zwangen einen, der vorüberging, mit Namen Simon von
Kyrene, der vom Feld kam, den Vater des Alexander und des Rufus, dass er ihm
das Kreuz trage.
Tekstuitleg van Mc 15,21. Het vers Mc 15,21 telt 19 woorden en 108 (2² X 3³) letters. De getalwaarde van Mc 15,21 is 11737 (11² X 97).
Mc 15,21.1. kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. Mc (555). Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
Mc 15,21.3.
act. part. praes. acc. mann. enk. paragonta van het werkw. paragô (langsdrijven,
langsgaan). Taalgebruik in het NT : paragô
(langsdrijven, langsgaan). Taalgebruik in Mc : paragô
(langsdrijven, langsgaan). In het Nederlands kennen we het werkwoord ageren
, ac-tie voeren , handelen.
Mc (1) Mc
15,21. Een vorm van paragô (langsdrijven, langsgaan) in Mc in 3 verzen
: (1) Mc
1,16. (2) Mc
2,14. (3) Mc
15,21.
Mc 15,21.10.
bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (124). Mc 15 (11) : (1) Mc
15,1. (2) Mc
15,5. (3) Mc
15,9. (4) Mc
15,11. (5) Mc
15,12. (6) Mc
15,15. (7) Mc
15,21. (8) Mc
15,22. (9) Mc
15,29. (10) Mc
15,43. (11) Mc
15,44.
Mc 15,21.11.
acc. mann. enk. patera (vader) van het zelfst. naamw. patèr (vader).
Taalgebruik in het NT : patèr
(vader). Taalgebruik in Mc : patèr
(vader).
Mc (8). (1) Mc
1,20. (2) Mc
5,40. (3) Mc
7,10. (4) Mc
9,21. (5) Mc
10,7. (6) Mc
10,19. (7) Mc
10,29. (8) Mc
15,21. Een vorm van patèr (enk. , vader) in Mc in 17 verzen.
Mc 15,21.13. kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik in Mc : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
345. Kruisiging : Mc 15,22-26 - Mc 15,22-26 - Mt 27,33-37 - Lc 23,33-34 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,22 - Mc 15,23 - Mc 15,24 - Mc 15,25 - Mc 15,26 -
Mc 15,22 - Mc 15,22 : 345. Kruisiging : Mc 15,22-26 - Mt 27,33-37 - Lc 23,33-34 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,22 - Mc 15,23 - Mc 15,24 - Mc 15,25 - Mc 15,26 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [22] And they bring him unto the place Golgotha, which is,
being interpreted, The place of a skull.
Luther-Bibel. 22 Und sie brachten ihn zu der Stätte Golgatha, das heißt
übersetzt: Schädelstätte.
Tekstuitleg van Mc 15,22 // Mt 27,33.
2. act. indic. praes. 3de pers. mv. ferousin (zij voeren) van het werkw. ferô
(voeren, dragen). Taalgebruik in het NT : ferô
(voeren, dragen). Taalgebruik in Mc : ferô
(voeren, dragen).
Mc (4) : (1) Mc
7,32. (2) Mc
8,22. (3) Mc
11,7. (4) Mc
15,22.
8. bepaald lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,8. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,12. (8) Mc
15,14. (9) Mc
15,15. (10) Mc
15,16. (11) Mc
15,22. (12) Mc
15,26. (13) Mc
15,29. (14) Mc
15,32. (15) Mc
15,34. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,42. (19) Mc
15,43. (20) Mc
15,44. (21) Mc
15,46.
Mc 15,23 - Mc 15,23 : 345. Kruisiging : Mc 15,22-26 - Mt 27,33-37 - Lc 23,33-34 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,22 - Mc 15,23 - Mc 15,24 - Mc 15,25 - Mc 15,26 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [23] And they gave him to drink wine mingled with myrrh:
but he received it not.
Luther-Bibel. 23 Und sie gaben ihm Myrrhe in Wein zu trinken; aber er nahm's
nicht.
Tekstuitleg van Mc 15,23.
7. de (echter). Taalgebruik in het NT : de
(echter). Taalgebruik in Mc : de
(echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte
tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie in de zin
aan te duiden.
Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,6. (5) Mc
15,7. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,15. (12) Mc
15,16. (13) Mc
15,23. (14) Mc
15,25. (15) Mc
15,36. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,40. (19) Mc
15,44. (20) Mc
15,47.
Mc 15,24 - Mc 15,24 : 345. Kruisiging : Mc 15,22-26 - Mt 27,33-37 - Lc 23,33-34 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,22 - Mc 15,23 - Mc 15,24 - Mc 15,25 - Mc 15,26 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [24] And when they had crucified him, they parted his garments,
casting lots upon them, what every man should take.
Luther-Bibel. 24 Und sie kreuzigten ihn. Und sie teilten seine Kleider und
warfen das Los, wer was bekommen solle.
Tekstuitleg van Mc 15,24.
Mt 27,35 | staurôsantes de auton | diemerisanto ta imatia autou | ballontes klèron | |||
Mc 15,24 | kai staurousin auton | kai diamerizontai ta imatia autou ballontes kl�ron ep auta tis ti ar� | ballontes kl�ron ep auta | tis ti ar� | ||
Lc 23,33 - Lc 23,34 | Lc 23,34 : diamerizomenoi de ta imatia autou | ebalon | kl�ron | kl�rous | | ||||
Joh 19,24 | eipan oun pros all�lous m� schis�men auton alla lach�men peri autou tinos estai ina � graf� pl�r�th� | | [� legousa*] | | diemerisanto ta imatia mou eautois | kai epi ton imatismon mou ebalon kl�ron | |||
Ps 22,19 | diemerisanto ta imatia mou eautois kai epi ton imatismon mou ebalon kl�ron | kai epi ton imatismon mou ebalon kl�ron | ||||
12. voornaamw. nom. + acc. onz. mv. auta (het, die). Taalgebruik in het NT
: voornaamwoord
autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord
autos.
Mc (5) : (1) Mc
5,10. (2) Mc
8,7. (3) Mc
10,14. (4) Mc
10,16. (5) Mc
15,24.
Mc 15,25 - Mc 15,25 : 345. Kruisiging : Mc 15,22-26 - Mt 27,33-37 - Lc 23,33-34 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,22 - Mc 15,23 - Mc 15,24 - Mc 15,25 - Mc 15,26 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [25] And it was the third hour, and they crucified him.
Luther-Bibel. 25 Und es war die dritte Stunde, als sie ihn kreuzigten.
Tekstuitleg van Mc 15,25.
1. ind. imperf. 3de pers. mann. enk. èn (hij was) van het werkwoord eimi (zijn). Taalgebruik in het NT : eimi (zijn). Taalgebruik in Mc : eimi (zijn). Hebr. hâjâh. Lat. esse. Fr. être. Ned. zijn. E. to be.Mc 15 (8) : (1) Mc 15,7. (2) Mc 15,25. (3) Mc 15,26. (4) Mc 15,39. (5) Mc 15,41. (6) Mc 15,42. (7) Mc 15,43. (8) Mc 15,46.
2. de (echter). Taalgebruik in het NT : de
(echter). Taalgebruik in Mc : de
(echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte
tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie in de zin
aan te duiden.
Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,6. (5) Mc
15,7. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,15. (12) Mc
15,16. (13) Mc
15,23. (14) Mc
15,25. (15) Mc
15,36. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,40. (19) Mc
15,44. (20) Mc
15,47.
3. nom. + dat. vr. enk. hôra(i) (uur) van het zelfst. naamw. hôra
(uur). Taalgebruik in het NT : hôra
(uur). Taalgebruik in Mc : hôra
(uur).
Mc (6) : (1) Mc
6,35. (2) Mc
13,11. (3) Mc
14,35. (4) Mc
14,41. (5) Mc
15,25. (6) Mc
15,34.
gen. vr. enk. hôras. Mc (4) : (1) Mc
6,35. (2) Mc
11,11. (3) Mc
13,32. (4) Mc
15,33.
Mc 15,26 - Mc 15,26 : 345. Kruisiging : Mc 15,22-26 - Mt 27,33-37 - Lc 23,33-34 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,22 - Mc 15,23 - Mc 15,24 - Mc 15,25 - Mc 15,26 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [26] And the superscription of his accusation was written
over, THE KING OF THE JEWS.
Luther-Bibel. 26 Und es stand über ihm geschrieben, welche Schuld man
ihm gab, nämlich: Der König der Juden.
Tekstuitleg van Mc 15,26. Het vers Mc 15,26 telt 12 (3 X 4) woorden , 27 (3 X 3 X 3) lettergrepen en 61 letters. De getalwaarde van Mc 15,26 is 6768 (2 X 2 X 2 X 2 X 3 X 3 X 47).
1. kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in NT. Taalgebruik in Mc : kai
(en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und.
Mc 15. Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc
15,4. (2) Mc
15,5. (3) Mc
15,6. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,9. (6) Mc
15,10. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,28. (12) Mc
15,30. (13) Mc
15,37. (14) Mc
15,39.
2. ind. imperf. 3de pers. mann. enk. èn (hij was) van het werkwoord eimi (zijn). Taalgebruik in het NT : eimi (zijn). Taalgebruik in Mc : eimi (zijn). Hebr. hâjâh. Lat. esse. Fr. être. Ned. zijn. D. sein. E. to be.Mc 15 (8) : (1) Mc 15,7. (2) Mc 15,25. (3) Mc 15,26. (4) Mc 15,39. (5) Mc 15,41. (6) Mc 15,42. (7) Mc 15,43. (8) Mc 15,46.
3. bep. lidw. nom. vr. enk. hè (de). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Mc 15 (3) : (1) Mc 15,26. (2) Mc 15,40. (3) Mc 15,47.
9. bepaald lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,8. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,12. (8) Mc
15,14. (9) Mc
15,15. (10) Mc
15,16. (11) Mc
15,22. (12) Mc
15,26. (13) Mc
15,29. (14) Mc
15,32. (15) Mc
15,34. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,42. (19) Mc
15,43. (20) Mc
15,44. (21) Mc
15,46.
10. nom. mann. enk. basileus (koning). Taalgebruik in het NT : basileus (koning). Taalgebruik in Mc : basileus (koning). Mc (7) : (1) Mc 6,14. (2) Mc 6,22. (3) Mc 6,26. (4) Mc 6,27. (5) Mc 15,2. (6) Mc 15,26. (7) Mc 15,32.
9. - 12. ho basileus tôn ioudaiôn (de koning van de joden). Mc (2) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,26.
346. Bespotting van de gekruisigde Jezus : Mc 15,27-32 - Mc 15,27-32 - Mt 27,38-44 - Lc 23,35-43 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,27 - Mc 15,28 - Mc 15,29 - Mc 15,30 - Mc 15,31 - Mc 15,32 -
Mc 15,27 - Mc 15,27 : 346. Bespotting van de gekruisigde Jezus : Mc 15,27-32 - Mt 27,38-44 - Lc 23,35-43 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,27 - Mc 15,28 - Mc 15,29 - Mc 15,30 - Mc 15,31 - Mc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [27] And with him they crucify two thieves; the one on his
right hand, and the other on his left.
Luther-Bibel. 27 Und sie kreuzigten mit ihm zwei Räuber, einen zu seiner
Rechten und einen zu seiner Linken.
Tekstuitleg van Mc 15,27.
9. gen. mv. dexiôn (rechts) van het bijvoegl. naamw. dexios (rechts). Taalgebruik in het NT : dexios
(rechts). Taalgebruik in Mc : dexios
(rechts).
Mc (6) : (1) Mc
10,37. (2) Mc
10,40. (3) Mc
12,36. (4) Mc
14,62. (5) Mc
15,27. (6) Mc
16,19.
13. gen. mann. mv. euônumôn (links) van het bijvoegl. naamw. euônumos
(met goede naam, bekend, links). Taalgebruik in het NT : euônumos
(met goede naam, bekend, links). Taalgebruik in Mc : euônumos
(met goede naam, bekend, links).
Mc (2) : (1) Mc
10,40. (2) Mc
15,27. De enigste vorm in Mc.
Mc 15,28 - Mc 15,28 : 346. Bespotting van de gekruisigde Jezus : Mc 15,27-32 - Mt 27,38-44 - Lc 23,35-43 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,27 - Mc 15,28 - Mc 15,29 - Mc 15,30 - Mc 15,31 - Mc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [28] And the scripture was fulfilled, which saith, And he
was numbered with the transgressors.
Luther-Bibel. -
Tekstuitleg van Mc 15,28. Wellicht staan we hier voor een invoeging.
1. επληρωθη (= eplèrôthè: het werd vervuld; wkw pass ind aor 3de pers enk van het wkw πληροω = plèroô: vervullen). Taalgebruik in het NT: plèroô (vervullen). LXX (4). NT (7). Een vorm van πληροω (= plèroô: vervullen) in de LXX (112), in het NT (86), in Hnd (16).
3. γραφη (= grafè: schrift; zn nom vr enk). Taalgebruik in het NT: grafè (schrift). Bijbel (36). NT (24): (1) Mc 15,28. (2) Lc 4,21. (3) Joh 2,22. (4) . (5) Joh 7,38. (6) Gal 3,22. (7) Joh 10,35. (8) Joh 13,18. (9) Joh 17,12. (10) Joh 19,24. (11) Joh 19,28. (12) Joh 19,36. (13) Joh 19,37. (14) Rom 4,3. (15) Rom 9,17. (16) Rom 10,11. (17) Rom 11,2. (18) Gal 3,8. (19) Gal 4,30. (20) 1 Tim 5,18. (21) 2 Tim 3,16. (22) Jak 2,23. (23) Jak 4,5 (24) 1 Pe 2,6.
- επληρωθη η γραφη η λεγουσα (= eplèrôthè hè grafè hè legousa: de schrift de zeggende... werd vervuld). Bijbel (2): (1) Mc 15,28. (2) Jak 2,23.
Mc 15,29 - Mc 15,29 : 346. Bespotting van de gekruisigde Jezus : Mc 15,27-32 - Mt 27,38-44 - Lc 23,35-43 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,27 - Mc 15,28 - Mc 15,29 - Mc 15,30 - Mc 15,31 - Mc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [29] And they that passed by railed on him, wagging their
heads, and saying, Ah, thou that destroyest the temple, and buildest it in three
days,
Luther-Bibel. 29 Und die vorübergingen, lästerten ihn und schüttelten
ihre Köpfe und sprachen: Ha, der du den Tempel abbrichst und baust ihn
auf in drei Tagen,
Tekstuitleg van Mc 15,29.
2. bep. lidw. nom. mann. mv. hoi (de). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. Mc 15 (10) : (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,3. (3) Mc 15,10. (4) Mc 15,11. (5) Mc 15,13. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,16. (8) Mc 15,29. (9) Mc 15,31. (10) Mc 15,32.
3. part. praes. nom. mann. mv. paraporeuomenoi (zich op weg begeven langs)
van het werkw. paraporeuomai (zich op weg begeven langs). Taalgebruik in het
NT : paraporeuomai
(zich begeven langs). Taalgebruik in Mc : paraporeuomai
(zich begeven langs).
Mc (2) : (1) Mc
11,20. (2) Mc
15,29. Een vorm van paraporeuomai (zich op weg begeven langs) in 4 verzen
in Mc : (1) Mc
2,23. (2) Mc
9,30. (3) Mc
11,20. (4) Mc
15,29.
5. In Hnd 4,31 vindt opnieuw het Pinksterwonder (Hnd 2,1-13) plaats. Dat weerspiegelt zich ook in de terminologie. Hnd 2,2 en Hnd 4,31 komen sterk met elkaar overeen :
- Hnd 2,2 : kai eplèrôsen holon ton oikon hou èsan kathèmenoi = en hij vulde de plaats waar zij waren gezeten.
- Hnd 4,31 : esaleuthè ho topos en hôi èsan sunègmenoi = de plaats werd geschud waarin zij waren samengestroomd.
Lc 23,46 | kai | fônèsas fônè megalè o Ièsous eipen | pater eis cheiras sou paratithemai to pneuma mou | touto de eipôn | exepneusen |
Mc 15,34 | kai tèi enatèi hôrai | eboèsen ho Ièsous fônèi megalèi | |||
Mc 15,37 | ho de Ièsous afeis fônèn megalèn | exepneusen | |||
Mt 27,46 | peri de tèn enatèn hôran | aneboèsen ho Ièsous fônèi megalèi legôn | |||
Mt 27,50 | ho de Ièsous palin kraksas fônèi megalèi afèken to pneuma | afèken to pneuma | |||
Hnd 7,59 | legonta (en zeggend) | Kurie Ièsou , dexai to pneuma mou | |||
Hnd 7,60 | theis de ta gonata | ekraksen fônèi megalèi | Kurie mè stèsèis autois tautèn tèn hamartian | kai touto eipôn | ekoimèthè |
13. bepaald lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,8. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,12. (8) Mc
15,14. (9) Mc
15,15. (10) Mc
15,16. (11) Mc
15,22. (12) Mc
15,26. (13) Mc
15,29. (14) Mc
15,32. (15) Mc
15,34. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,42. (19) Mc
15,43. (20) Mc
15,44. (21) Mc
15,46.
Mt 27,39 | oi de paraporeuomenoi eblasfèmoun auton | kinountes tas kefalas autôn | |||
Mc 15,29 | kai oi paraporeuomenoi eblasf�moun auton | kinountes tas kefalas aut�n kai legontes oua o katalu�n ton naon kai oikodom�n | [en] | en | trisin �merais | kai legontes oua o katalu�n ton naon kai oikodom�n | [en] | en | trisin �merais | ||
Ps 22,8 | pantes oi the�rountes me exemukt�risan me elal�san en cheilesin ekin�san kefal�n | me exemukt�risan me elal�san en cheilesin ekin�san kefal�n | |||
Mc 15,30 - Mc 15,30 : 346. Bespotting van de gekruisigde Jezus : Mc 15,27-32 - Mt 27,38-44 - Lc 23,35-43 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,27 - Mc 15,28 - Mc 15,29 - Mc 15,30 - Mc 15,31 - Mc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[30] Save thyself, and come down from the cross.
Luther-Bibel. 30 hilf dir nun selber und steig herab vom Kreuz!
Tekstuitleg van Mc 15,30.
Mc 15,31 - Mc 15,31 : 346. Bespotting van de gekruisigde Jezus : Mc 15,27-32 - Mt 27,38-44 - Lc 23,35-43 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,27 - Mc 15,28 - Mc 15,29 - Mc 15,30 - Mc 15,31 - Mc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [31] Likewise also the chief priests mocking said among
themselves with the scribes, He saved others; himself he cannot save.
Luther-Bibel. 31 Desgleichen verspotteten ihn auch die Hohenpriester untereinander
samt den Schriftgelehrten und sprachen: Er hat andern geholfen und kann sich
selber nicht helfen.
Tekstuitleg van Mc 15,31.
3. bep. lidw. nom. mann. mv. hoi (de). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. Mc 15 (10) : (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,3. (3) Mc 15,10. (4) Mc 15,11. (5) Mc 15,13. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,16. (8) Mc 15,29. (9) Mc 15,31. (10) Mc 15,32.
16. act. inf. aor. sôsai (redden) van het werkw. sôzô (redden). Taalgebruik in het NT : sôzô (redden). Taalgebruik in Mc : sôzô (redden). Hebr. jâsj`â (redden). Mc (3) : (1) Mc 3,4. (2) Mc 8,35. (3) Mc 15,31.
Mc 15,32 - Mc 15,32 : 346. Bespotting van de gekruisigde Jezus : Mc 15,27-32 - Mt 27,38-44 - Lc 23,35-43 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,27 - Mc 15,28 - Mc 15,29 - Mc 15,30 - Mc 15,31 - Mc 15,32 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [32] Let Christ the King of Israel descend now from the
cross, that we may see and believe. And they that were crucified with him reviled
him.
Luther-Bibel. 32 Ist er der Christus, der König von Israel, so steige
er nun vom Kreuz, damit wir sehen und glauben. Und die mit ihm gekreuzigt waren,
schmähten ihn auch.
Tekstuitleg van Mc 15,32.
1. bepaald lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,7. (5) Mc
15,8. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,12. (8) Mc
15,14. (9) Mc
15,15. (10) Mc
15,16. (11) Mc
15,22. (12) Mc
15,26. (13) Mc
15,29. (14) Mc
15,32. (15) Mc
15,34. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,42. (19) Mc
15,43. (20) Mc
15,44. (21) Mc
15,46.
3. bepaald lidw. nom. mann. enk. ho (de). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).Mc 15 (21) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,8. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,12. (8) Mc 15,14. (9) Mc 15,15. (10) Mc 15,16. (11) Mc 15,22. (12) Mc 15,26. (13) Mc 15,29. (14) Mc 15,32. (15) Mc 15,34. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,42. (19) Mc 15,43. (20) Mc 15,44. (21) Mc 15,46.
4. nom. mann. enk. basileus (koning). Taalgebruik in het NT : basileus (koning). Taalgebruik in Mc : basileus (koning). Mc (7) : (1) Mc 6,14. (2) Mc 6,22. (3) Mc 6,26. (4) Mc 6,27. (5) Mc 15,2. (6) Mc 15,26. (7) Mc 15,32.
16. bep. lidw. nom. mann. mv. hoi (de). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).Mc 15 (10) : (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,3. (3) Mc 15,10. (4) Mc 15,11. (5) Mc 15,13. (6) Mc 15,14. (7) Mc 15,16. (8) Mc 15,29. (9) Mc 15,31. (10) Mc 15,32.
347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 - Mc 15,33-39 - Mt 27,45-54 - Lc 23,44-48 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,33 - Mc 15,34 - Mc 15,35 - Mc 15,36 - Mc 15,37 - Mc 15,38 - Mc 15,39 -
Mc 15,33 - Mc 15,33 : 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 - Mt 27,45-54 - Lc 23,44-48 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,33 - Mc 15,34 - Mc 15,35 - Mc 15,36 - Mc 15,37 - Mc 15,38 - Mc 15,39 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [33] And when the sixth hour was come, there was darkness
over the whole land until the ninth hour.
Luther-Bibel. 33 Und zur sechsten Stunde kam eine Finsternis über das
ganze Land bis zur neunten Stunde.
Tekstuitleg van Mc 15,33.
Mc 15,33 | Mt 27,45 | Lc 23,44 | Am 8,9 |
Kai (en) | ... de (echter) | Kai (en) | kai (en) |
genomeès hôras hektès (toen het zes uur werd) | Apo... hektès hôras (vanaf... zes uur) | èn èdè hôsei hôra hektè (het was ongeveer zes uur) | dusetai ho hèlios mesèmbtias (de middagzon zal ondergaan) |
skotos egeneto ef' holèn tèn gèn (duisternis was er over de hele aarde) | skotos egeneto epi pasan tèn gèn (duisternis was er over de ganse aarde) | kai skotos egeneto ef' holèn tèn gèn (duisternis was er over de hele aarde) | kai suskotasei epi tès gès en hèmerai to fôs (en het licht zal overdag verduisteren op aarde.) |
heôs hôras enatès (tot negen uur) | heôs hôras enatès (tot negen uur) | heôs hôras enatès (tot negen uur) | |
347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 // Mt 27,45-54 // Lc 23,44-48 | 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 // Mt 27,45-54 // Lc 23,44-48 | 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 // Mt 27,45-54 // Lc 23,44-48 |
Mc 15,33.1. και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc : kai (en). Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en. Arabisch : وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran : wa (en). E. : and. D. : und. Fr. : et. Grieks : και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Hebr. : וְ = wë (en). Lat. : et.
Mc 15,33.2. part. aor. gen. vr. enk. γενομενης = genomenès (geworden) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren). Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden). Taalgebruik in het NT : ginomai (worden). Taalgebruik in Mc : ginomai (worden). Mt (9) : (1) Mt 8,16. (2) Mt 13,21. (3) Mt 14,15. (4) Mt 14,23. (5) Mt 16,2. (6) Mt 20,8. (7) Mt 27,1. (8) Mt 26,20. (9) Mt 27,57. Mc (9). (1) Mc 1,32. (2) Mc 4,17. (3) Mc 4,35. (4) Mc 6,21. (5) Mc 6,35. (6) Mc 6,47. (7) Mc 14,17. (8) Mc 15,33. (9) Mc 15,42. Lc (2) : (1) Lc 4,42. (2) Lc 6,48. Joh (1) : Joh 21,4. Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667).
ginomai (worden, gebeuren) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
part. aor. gen. vr. enk. genomenès | 41 | 8 | 33 | 9 | 9 | 2 | 1 | 11 | 1 | 20 | 21 |
- Hebreeuws. prefix verbindingswoord wa + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn). De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31. 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ; aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld).Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn). Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5). Structuur : 5 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (784). Pentateuch (181). Eerdere Profeten (339). Latere Profeten (116). 12 Kleine Profeten (22). Geschriften (126). In de LXX wordt het Hebreeuwse werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) vaak vertaald door het Griekse werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren).
Mc 15,33.3. gen. vr. enk. ὡρας = hôras (uur) van het zelfst. naamw. ὡρα = hôra (uur). Taalgebruik in het NT : hôra (uur). Taalgebruik in de LXX : hôra (uur). Taalgebruik in Mc : hôra (uur). Mt (5) : (1) Mt 9,22. (2) Mt 15,28. (3) Mt 17,18. (4) Mt 24,36. Mc (4) : Mt 27,45. (1) Mc 6,35. (2) Mc 11,11. (3) Mc 13,32. (4) Mc 15,33. Lc (2) : (1) Lc 22,59. (2) Lc 23,44. Joh (2) : (1) Joh 12,27. (2) Joh 19,27.
hôra (uur) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
gen. vr. enk. horas | 4 | (1) Mc 6,35. | (2) Mc 11,11. | (3) Mc 13,32. | (4) Mc 15,33. | 32 | 13 | 19 | 5 | 4 | 2 | 2 | 3 | 2 | 1 | 11 | 13 |
- Ned. : uur. D. : Stunde. E. : hour. Fr. : heure. Grieks : ὡρα = hôra (uur). Taalgebruik in het NT : hôra (uur). Latijn : hora.
Mc
15,33.5. חֹשֶׁך = chosjèkh (duisternis). Taalgebruik in Tenakh : chosjèkh (duisternis). Getalwaarde : chet = 8 , sjin = 21 of 300 , kaph = 11 of 20 ; totaal : 40 (2³ X 5) OF 328 (2³ X 41). Structuur : 8 - 3 - 2. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (57). Pentateuch (4). Eerdere Profeten (4). Latere Profeten (11). 12 Kleine Profeten (5). Geschriften (33). Niet in Gn 1.
- וְחֹשֶׁךְ = wëchosjèkh (en duisternis) < prefix voegwoord wë + zelfst. naamw. חֹשֶׁך = chosjèkh (duisternis). Taalgebruik in Tenakh : chosjèkh (duisternis). Getalwaarde : chet = 8 , sjin = 21 of 300 , kaph = 11 of 20 ; totaal : 40 (2³ X 5) OF 328 (2³ X 41). Structuur : 8 - 3 - 2. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (3) : (1) Gn 1,2. (2) Spr 10,19. (3) Job 38,19.
- הַחֹשֶׁך = hachosjèkh (de duisternis) < prefix bepaald lidw. ha + חֹשֶׁך = chosjèkh (duisternis). Taalgebruik in Tenakh : chosjèkh (duisternis).2. Tenakh (6) : (1) Gn 1,4. (2) Gn 1,18. (3) Dt 5,23. (4) Js 60,2. (5) Pr 2,13. (6) Pr 11,8.
- וְלַחֹשֶׁך = wëlachosèkh (en tot de duisternis) < prefix voegwoord wë + voorzetsel be + bepaald lidwoord ha -> trekt samen tot la + zelfstandig naamwoord חֹשֶׁך = chosjèkh (duisternis). Taalgebruik in Tenakh : chosjèkh (duisternis). Getalwaarde : chet = 8 , sjin = 21 of 300 , kaph = 11 of 20 ; totaal : 40 (2³ X 5) OF 328 (2³ X 41). Structuur : 8 - 3 - 2. De som van de elementen is telkens 4. Gn (1) : Gn 1,5.
- Grieks : nom. en acc. onz. enk. σκοτος = skotos (duisternis). Taalgebruik in het NT : skotos (duisternis). Taalgebruik in de Septuaginta : skotos (duisternis). LXX (66). Gn (2) : (1) Gn 1,2. (2) Gn 1,5. Een vorm van σκοτος = skotos (duisternis) in de Septuaginta (120) , in het NT (30). Mt (4) : (1) Mt
8,12. (2) Mt
22,13. (3) Mt
25,30. (4) Mt
27,45. Mc (1) : Mc
15,33. Lc (2) : (1) Lc
11,35. (2) Lc
23,44. Joh (1) : Joh
3,19.
- Ned. : duisternis. Arabisch : ظلام = DHalâm (duisternis). Taalgebruik in de Qoran : DHalâm (duisternis). D. : Finsternis. Fr. : ténèbres. E. : darkness. Grieks : σκοτος = skotos (duisternis). Taalgebruik in het NT : skotos (duisternis). Hebreeuws : חֹשֶׁך = chosjèkh (duisternis). Taalgebruik in Tenakh : chosjèkh (duisternis). Lat. : tenebrae.
Mc
15,33.6. prefix voegwoord wa consecutivum (verhalend) + act. qal jigtol (imperf.) 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn). De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31. 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ; aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld).Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn). Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5). Structuur : 5 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (784). Pentateuch (181). Eerdere Profeten (339). Latere Profeten (116). 12 Kleine Profeten (22). Geschriften (126). Gn (114). Gn 1 (14) : (1) Gn 1,3. (2) Gn 1,5. (3) Gn 1,6. (4) Gn 1,7. (5) Gn 1,8. (6) Gn 1,9. (7) Gn 1,11. (8) Gn 1,13. (9) Gn 1,15. (10) Gn 1,19. (11) Gn 1,23. (12) Gn 1,24. (13) Gn 1,30. (14) Gn 1,31.
- We zouden volgende vorm kunnen verwachten : wajjihëjèh < wa consecutivum + jihëjèh (uit : jahëjih i.p.v. jahëwih : Lettinga 12 , 2012 , 58w). Verkorte vorm door de samentrekking van de jod en de chireq tot een lange i , vandaar jahî (de eind he valt weg). De klemtoon ligt op de laatste lettergreep en de klinker van de eerste lettergreep wordt zeer kort : jëhî. Bij de consecutivumvorm wajëhî valt op dat de jod niet verdubbelt. Uitspraak : wajhi.
- De 3 medekl. van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) komen voor in de godsnaam JHWH.
- In de LXX wordt het Hebreeuwse werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) vaak vertaald door het Griekse werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren).
- Grieks : ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren). Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden). Taalgebruik in het NT : ginomai (worden). Bijbel (925). LXX (730). NT (195). Gn (107). Gn 1 (13) : (1) Gn 1,5. (2) Gn 1,6. (3) Gn 1,8. (4) Gn 1,9. (5) Gn 1,11. (6) Gn 1,13. (7) Gn 1,15. (8) Gn 1,19. (9) Gn 1,20. (10) Gn 1,23. (11) Gn 1,24. (12) Gn 1,30. (13) Gn 1,31. Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid. Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen). Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667). De Hebr. eindzin Gn 1,7 : וַיְהִי כֵן = wajëhî khen (en het gebeurde zo) vindt niet zijn vertaling in de LXX , maar duikt wel op in Gn 1,20 και εγενετο οὑτως = kai egeneto houtôs (en het gebeurde zo). Voor de rest wordt וַיְהִי = wajëhî (en hij was) in de LXX van Gn 1 vertaald door εγενετο = egeneto (het gebeurde).
ginomai (worden, gebeuren) | bijbel | Tenach | LXX | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Gn 1 | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
aor. 3de pers. enk. egeneto | 925 | wajëhî : 784 | 730 | 156 | 219 | 146 | 26 | 131 | 114 | 24 | 1 | 19 | 5 | 14 | 195 | 13 | 17 | 69 | 16 | 53 | 17 | 99 | 115 | |
Totaal | 2841 | 2174 | 667 | 75 | 55 | 129 | 51 | 124 | 38 | 259 | 310 |
- και εγενετο = kai egeneto (en het gebeurde). LXX (560). NT (62).
- εγενετο δε = egeneto de (het gebeurde echter). LXX (). NT (40).
Mc 15,33.7. επι = epi (op, bij). Afkortingen : επ' = ep' en εφ' = ef'. Taalgebruik in het NT : epi (op, bij). Taalgebruik in de LXX : epi (op, bij). Taalgebruik in Mc : epi (op, bij).
epi (op, bij) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
epi | 51 | 1 | 4 | 1 | 8 | 9 | 1 | 3 | 5 | 2 | 2 | 1 | 7 | 3 | 2 | 2 | 4540 | 3946 | 594 | 91 | 51 | 104 | 22 | 120 | 117 | 89 | 246 | 268 | |
ep | 14 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 | 3 | 1 | 1 | 1320 | 1179 | 141 | 13 | 14 | 25 | 13 | 24 | 30 | 22 | 52 | 65 | ||||||
ef | 6 | 3 | 1 | 1 | 1 | 430 | 348 | 82 | 10 | 6 | 20 | 1 | 17 | 25 | 3 | 36 | 37 | ||||||||||||
Totaal | 71 | 2 | 4 | 4 | 8 | 1 | 10 | 1 | 4 | 7 | 4 | 5 | 4 | 8 | 3 | 4 | 2 | 6290 | 5473 | 817 | 114 | 71 | 149 | 36 | 161 | 172 | 114 | 334 | 370 |
Mc 15,33.8. acc. vr. enk. ὁλην = holèn (heel) van het bijvoegl. naamw. ὁλος = holos (heel). Taalgebruik in het ΝΤ : holos (heel). Taalgebruik in de LXX : holos (heel). Taalgebruik in Mc : holos (heel).
holos (heel) | Mc | Mc 1 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 12 | Mc 14 | Mc 15 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
7 | acc. vr. enk. holèn | 5 | 2 : (1) Mc 1,28. (2) Mc 1,39. | (1) Mc 6,55. | 2 : (1) Mc 15,16. (2) Mc 15,33. | 105 | 85 | 20 | 5 | 5 | 2 | 5 | 2 | 1 | 12 | 12 | 2 | |||||
totaal | 13 | 3 | 1 | 1 | 3 | 2 | 2 | 305 | 207 | 98 | 20 | 13 | 14 | 4 | 21 | 21 | 5 | 47 | 51 |
Mc 15,33.9. bep. lidw. acc. vr. enk. την = tèn (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè. Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc 1 (12) : (1) Mc 1,2. (2) Mc 1,3. (3) Mc 1,6. (4) Mc 1,12. (5) Mc 1,14. (6) Mc 1,16. (7) Mc 1,21. (8) Mc 1,28. (9) Mc 1,29. (10) Mc 1,33. (11) Mc 1,39. (12) Mc 1,41.
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
9. | acc. vr. enk. tèn | 109 | 12 | 4 | 5 | 9 | 9 | 11 | 10 | 4 | 5 | 11 | 5 | 6 | 3 | 7 | 6 | 2 | 6161 | 4889 | 1272 | 180 | 109 | 149 | 121 | 198 | 404 | 111 | 438 | 559 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl.. : bepaald lidwoord de / het. Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de). D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Hebreeuws : הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het).
Mc
15,33.10. הָאָרֶץ = hâ´ârèts (en de aarde) < bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. אֶרֶץ = ´èrèts (land, aarde). Taalgebruik in Tenakh : ´èrètz (land). getalswaarde : aleph = 1 , resj = 20 of 200 , tsade = 18 of 90 ; totaal : 39 (3 X 13 of 26 + 13) of 291 (3 X 97). Structuur : 1 - 2 - 9. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (851). Pentateuch (316). Eerdere Profeten (132). Latere Profeten (215). 12 Kleine Profeten (53). Geschriften (135). Gn (113). Gn 12 : (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,7. me´arëtsëkhâ (uit je land) staat aan het begin van het citaat in Gn 12,1 , ´èl hâ´ârèts (naar het land) staat op het einde van Gn 12,1.
- Grieks. acc. mann. enk. γην = gèn van het zelfst. naamw. γη = gè (aarde, land).
gè | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
3 | acc. vr. enk. gèn | 961 | 884 | 77 | 13 | 5 | 12 | 6 | 10 | 6 | 25 | 30 | 36 | 4 | 2 |
- Ned. aarde. Arabisch : أَرْض = ´arD (aarde). Taalgebruik in de Qoran : ´arD (aarde). D. : Welt. E. : earth. Fr. : terre. Grieks : γη = gè (aarde, land). Taalgebruik in het NT : gè (aarde). Hebreeuws : אֶרֶץ = ´èrèts (land, aarde). Taalgebruik in Tenakh : ´èrètz (land). Lat. : terra.
Mc 15,33,11. ἑως = heôs (tot, totdat) . Taalgebruik in het NT : heôs (tot , totdat). Taalgebruik in de LXX : heôs (tot , totdat). Taalgebruik in Mc : heôs (tot , totdat).
heôs (tot, totdat) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
1353 | 1216 | 137 | 43 | 14 | 27 | 10 | 22 | 19 | 2 | 84 | 94 |
Mc 15,33.12. gen. vr. enk. ὡρας = hôras (uur) van het zelfst. naamw. ὡρα = hôra (uur). Taalgebruik in het NT : hôra (uur). Taalgebruik in de LXX : hôra (uur). Taalgebruik in Mc : hôra (uur). Mc (4) : (1) Mc 6,35. (2) Mc 11,11. (3) Mc 13,32. (4) Mc 15,33.
hôra (uur) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
gen. vr. enk. horas | 4 | (1) Mc 6,35. | (2) Mc 11,11. | (3) Mc 13,32. | (4) Mc 15,33. | 32 | 13 | 19 | 5 | 4 | 2 | 2 | 3 | 2 | 1 | 11 | 13 |
Mc 15,34 - Mc 15,34 : 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 - Mt 27,45-54 - Lc 23,44-48 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,33 - Mc 15,34 - Mc 15,35 - Mc 15,36 - Mc 15,37 - Mc 15,38 - Mc 15,39 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [34] And at the ninth hour Jesus cried with a loud voice,
saying, Eloi, Eloi, lama sabachthani? which is, being interpreted, My God, my
God, why hast thou forsaken me?
Luther-Bibel. 34 Und zu der neunten Stunde rief Jesus laut: Eli, Eli, lama
asabtani? Das heißt übersetzt: Mein Gott, mein Gott, warum hast du
mich verlassen?
Tekstuitleg van Mc 15,34. Het vers Mc 15,34 telt 28 (2 X 2 X 7) woorden en 128 (2 X 2 X 2 X 2 X 2 X 2 X 2) letters. De getalswaarde van Mc 15,34 is 12818 (2 X 13 X 17 X 29). Het gebed van Jezus op het kruis.
Mc 15,34 καὶ τῇ ἐνάτῃ ὥρᾳ ἐβόησεν ὁ Ἰησοῦς φωνῇ μεγάλῃ, Ελωι ελωι λεμα σαβαχθανι; ὅ ἐστιν μεθερμηνευόμενον Ὁ θεός μου ὁ θεός μου, εἰς τί ἐγκατέλιπές με;
Vertaling: En op het negende uur schreeuwde Jezus met luide stem: Elôi, elôi, lema sabachtahani, vertaald is dit: Mijn God, mijn God, waarom verliet je me?
Mc 15,34 καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa) τῇ (= tè; bep lidw dat vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het) ἐνάτῃ (= enatè: negende); bv nw rangtelw dat vr enk van het bv nw rangtelw ενατος = enatos:: negende) ὥρᾳ (= hôra: op het uur; zn dat vr enk van het zn ὡρα = hôra: uur) ἐβόησεν (= eboèsen: hij schreeuwde luid; act ind aor 3de pers enk van het wkw βοαω = boaô: luid schreeuwen) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) Ἰησοῦς (= Ièsous: Jezus; eigennaam; zn nom mann enk) φωνῇ (= fônè: met stem, roep; zn dat vr enk van het zn φωνη = fônè: stem, roep) μεγάλῃ (= megalè: groot; bv nw dat vr enk van het bv nw μεγας = megas: groot), Ελωι (= elôi: mijn God; Aramees) ελωι (= elôi: mijn God; Aramees) λεμα (= lema: waarom; Aramees) σαβαχθανι (sabachthani: jij verliet me; Aramees); ὅ (= ho; betrekk vnw nom en acc onz enk van het betrekk vnw ὁς = hos, ἡ = h, ὁ = ho: wie/wat) ἐστιν (= estin: hij/zij/het is, wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ειμι = ειμι: zijn; stam: es-; zie Ned.: is; Lat.: esse) μεθερμηνευόμενον (= methermèneuomenon: vertaald; wkw pass part praes nom onz enk van het wkw μεθερμηνευω = methermèneuô: vertalen) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) θεός (= theos: God; nom mann enk) μου (= mou: van mij; pers vnw 1ste pers gen mann enk bij het pers vnw εγω = egô: ik - mij) ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het) θεός (= theos: God; nom mann enk) μου (= mou: van mij; pers vnw 1ste pers gen mann enk bij het pers vnw εγω = egô: ik - mij), εἰς (= eis: naar; vz van plaats) τί (= ti: wat? vrag vnw acc onz enk van het vrag vnw τις = tis: wie?) ἐγκατέλιπές (= egkatelipes: jij verliet in; wkw act ind aor 2de pers enk van het wkw εγκαταλειπω = egkataleipô: achterlaten in, verlaten in) με (= me: mij; pers vnw 1ste pers acc mann enk bij het pers vnw εγω = egô: ik - mij);
Mc 15,34.1. καὶ (= kai: en; nevenschikkend vw. D.: und. E.: and. Fr.: et. Lat.: et. Hebr.: wë. Arab.: wa). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc : kai (en). Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
- Ned. : en. Arabisch : وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran : wa (en). Grieks : και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Hebr. : וְ = wë (en). Lat. : et.
Mc 15,34.2. τῇ (= tè; bep lidw dat vr enk van het bep lidw ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc 15 (4) : (1) Mc 15,7. (2) Mc 15,34. (3) Mc 15,41. (4) Mc 15,46.
- Ned. : de. Arabisch : bep lidw. اَل = ´al (de). Taalgebruik in de Qoran : ´al (de). D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Grieks : ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Hebreeuws : הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het).
Mc 15,34.3 ἐνάτῃ (= enatè: negende); bv nw rangtelw dat vr enk van het bv nw rangtelw ενατος = enatos:: negende).
Mc 15,34.4. ὥρᾳ (= hôra: op het uur; zn dat vr enk van het zn ὡρα = hôra: uur). Taalgebruik in het NT : hôra (uur). Taalgebruik in de LXX : hôra (uur). Taalgebruik in Mc : hôra (uur). hôra (uur). Taalgebruik in het NT : hôra (uur). Taalgebruik in Mc : hôra (uur). Mc (6) : (1) Mc 6,35. (2) Mc 13,11. (3) Mc 14,35. (4) Mc 14,41. (5) Mc 15,25. (6) Mc 15,34.
Mc
15,34.5. ἐβόησεν (= eboèsen: hij schreeuwde luid; act ind aor 3de pers enk van het wkw βοαω = boaô: luid schreeuwen) Bijbel (42). OT (38). NT (3): (1) Mc
15,34. (2) Lc
9,38. (3) Lc
18,38.
- Taalgebruik : boaô
(luid roepen, schreeuwen) , zie Mc
15,34. fôneô
(roepen, schreeuwen) , zie Mc
1,26. anakrazô
(uitschreeuwen) , zie Mc
1,23.
- eboèsa (ik riep luid). In vijf verzen in de bijbel : (1) Gn 39,14. (2) Gn 39,15. (3) Gn 39,18. (4) Re 12,2. (5) Jon 2,3.
--- aneboèsen. In veertien verzen in de bijbel. In dertien verzen in
het O.T.. In één vers in het NT : Mt
27,46.
Mc 15,34.6. ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,8. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,12. (8) Mc 15,14. (9) Mc 15,15. (10) Mc 15,16. (11) Mc 15,22. (12) Mc 15,26. (13) Mc 15,29. (14) Mc 15,32. (15) Mc 15,34. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,42. (19) Mc 15,43. (20) Mc 15,44. (21) Mc 15,46.
- Nederl.. : bepaald lidwoord de / het. Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de). D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to: de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Hebreeuws : הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het).
Mc 15,34.7. Ἰησοῦς (= Ièsous: Jezus; eigennaam; zn nom mann enk) Taalgebruik in het NT : Ièsous (Jezus). Taalgebruik in de LXX : Ièsous (Jezus). Taalgebruik in Mc : Ièsous (Jezus). Mc (57). Mc (57). Mc 15 (3) : (1) Mc 15,5. (2) Mc 15,34. (3) Mc 15,37. Een vorm van Ièsous (Jezus) in Mc in 81 verzen , in Mc 15 (6) : (1) Mc 15,1 (acc. Ièsoun). (2) Mc 15,5 (nom. Ièsous). (3) Mc 15,15 (acc. Ièsoun). (4) Mc 15,34 (nom. Ièsous). (5) Mc 15,37 (nom. Ièsous). (6) Mc 15,43 (gen. Ièsou).
- Hebreeuws. יְהוֹשֻׁעַ = jëhôsju`a (Jozua). Taalgebruik in Tenakh : jëhôsju`a (Jozua). Getalswaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 , sjin = 21 of 300 , ajin = 16 of 70 ; totaal : 58 (2 X 29) OF 391 (17 X 23). Structuur : 1 - 5 - 6 - 3 - 7. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (177). Pentateuch (16). Eerdere Profeten (152). Joz (142). Re (6). 1 S (2). 1 K (1). 2 K (1). Jozua was degene die het volk van Israël het land binnenleidde.
- יָשַׁע = jâsja` (redden, bevrijden, verlossen). Taalgebruik in Tenakh : jâsja` (redden, bevrijden, verlossen). Getalwaarde : jod = 10 , sjin = 21 of 300 , ajin = 16 of 70 ; totaal : 47 OF 380 (2² X 5 X 19). Structuur : 1 - 3 - 7. De getalswaarde van de elementen is telkens 2. Grieks. σῳζω = sôzô (redden, verlossen). Taalgebruik in het NT : sôzô (redden). Taalgebruik in de LXX : sôzô (redden). L. salvator (salvare - salus). Fr. sauver - saveur. Ned. b.v. salie (een heilbrengend kruid). E. saviour. Ned. heiland. D. Heiland. Arabisch : = najada (redden, helpen). Taalgebruik in de Qoran : najada (redden, helpen). Hebr. מוֹשִׁיעַ = môsjî`a (de reddende) act. part. hifil nom. mann. enk. van het werkw. יָשַׁע = jâsja` (redden, bevrijden, verlossen) , is heel nauw verwant wat letters betreft : מָשַׁח = mâsjach (zalven). (מָשִׁיחַ =mâsjîach = gezalfde, messias, G. χριστος = christos = Christus). Een vorm van σῳζω = sôzô (redden) in de LXX (363) , in het NT (106) , in Mc
Mc 15,34.6. - 7. ὁ ιησους = ho ièsous (Jezus). Mc (44) : (1) Mc 1,14. (2) Mc 1,17. (3) Mc 1,25. (4) Mc 2,5. (5) Mc 2,8. (6) Mc 2,17. (7) Mc 2,19. (8) Mc 3,7. (9) Mc 5,13. (10) Mc 5,20. (11) Mc 5,30. (12) Mc 6,4. (13) Mc 6,34. (14) Mc 8,1. (15) Mc 8,17. (16) Mc 8,27. (17) Mc 9,2. (18) Mc 9,25.. (19) Mc 10,5. (20) Mc 10,14. (21) Mc 10,23. (22) Mc 10,27. (23) Mc 10,29. (24) Mc 10,32. (25) Mc 10,49. (26) Mc 10,51. (27) Mc 11,6. (28) Mc 11,11. (29) Mc 11,14. (30) Mc 11,15. (31) Mc 11,33. (32) Mc 12,17. (33) Mc 12,24. (34) Mc 12,34. (35) Mc 12,35. (36) Mc 12,41. (37) Mc 13,2.(38) Mc 14,18. (39) Mc 14,22. (40) Mc 14,27. (41) Mc 14,30. (42) Mc 14,48. (43) Mc 14,72. (44) Mc 15,34.
Mc 15,34.8. φωνῃ (= fônè: met stem, roep; zn dat vr enk van het zn φωνη = fônè: stem, roep). Taalgebruik in het NT : fônè (stem, roep). Taalgebruik in de LXX : fônè (stem, roep). Taalgebruik in Mc : fônè (stem, roep). Mc (6) : (1) Mc 1,3 (nom.). (2) Mc 1,11 (nom.). (3) Mc 1,26 (dat.). (4) Mc 5,7 (dat.). (5) Mc 9,7 (nom.). (6) Mc 15,34 (dat.).
Hebr. p´ (mond). Verwant met Gr. fô-nè
(Lat vo-x = stem , vo-care = roepen) , fè-mi = spreken. Lat for - fari. Verwant met de indogerm. stam bha cfr. tele-foon.
Ook verwantschap tussen Hebr. pânîm (aangezicht) en fainô
= schijnen. Lat. facies. E. face. Ned. aangezicht , aanschijn.
Mc 15,34.9. μεγάλῃ (= megalè: groot; bv nw dat vr enk van het bv nw μεγας = megas: groot). Taalgebruik in het NT : megas (groot). Taalgebruik in de LXX : megas (groot). Taalgebruik in Mc : megas (groot). Mc (7) : (1) Mc 1,26 (dat.). (2) Mc 4,37 (nom.). (3) Mc 4,39 (nom.). (4) Mc 5,7 (dat.). (5) Mc 5,11 (nom.). (6) Mc 5,42 (dat.). (7) Mc 15,34 (dat.).
Mc 15,34.8. - 9. φωνῃ μεγαλῃ = fônè(i) megalè(i) (met luide stem). LXX (47). NT (26). Mt (2) : (1) Mt 27,46. (2) Mt 27,50. Mc (3) : (1) Mc 1,26. (2) Mc 5,7. (3) Mc 15,34. Lc (4) : (1) Lc 4,33. (2) Lc 8,28. (3) Lc 19,17. (4) Lc 23,45. Joh (1) : Joh 11,43. Hnd (3) : (1) Hnd 7,57. (2) Hnd 7,60. (3) Hnd 16,28.
10. Ελωι (= elôi: mijn God; Aramees)
11. Ελωι (= elôi: mijn God; Aramees)
12. λεμα (= lema: waarom; Aramees)
13. σαβαχθανι (sabachthani: jij verliet me: Aramees)
Mc 15,34.14. ὃ (= ho; betrekk vnw nom en acc onz enk van het betrekk vnw ὁς = hos, ἡ = h, ὁ = ho: wie/wat). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. Mc 15 (21) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,8. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,12. (8) Mc 15,14. (9) Mc 15,15. (10) Mc 15,16. (11) Mc 15,22. (12) Mc 15,26. (13) Mc 15,29. (14) Mc 15,32. (15) Mc 15,34. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,42. (19) Mc 15,43. (20) Mc 15,44. (21) Mc 15,46.
Mc 15,34.15. ἐστιν (= estin: hij/zij/het is, wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw ειμι = ειμι: zijn; stam: es-; zie Ned.: is; Lat.: esse)
Mc 15,34.16. μεθερμηνευόμενον (= methermèneuomenon: vertaald; wkw pass part praes nom onz enk van het wkw μεθερμηνευω = methermèneuô: vertalen)
Mc 15,34.17. ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,8. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,12. (8) Mc 15,14. (9) Mc 15,15. (10) Mc 15,16. (11) Mc 15,22. (12) Mc 15,26. (13) Mc 15,29. (14) Mc 15,32. (15) Mc 15,34. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,42. (19) Mc 15,43. (20) Mc 15,44. (21) Mc 15,46.
- Nederl.. : bepaald lidwoord de / het. Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de). D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Hebreeuws : הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het).
18. θεός (= theos: God; nom mann enk)
Mc 15,34.19. μου (= mou: van mij; pers vnw 1ste pers gen mann enk bij het pers vnw εγω = egô: ik - mij). Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc. : persoonlijk voornaamwoord.
pers. vnw. 1ste pers. enk. | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
2 | gen. enk. mou (34) | 4 : (1) Mc 1,2. (2) Mc 1,7. (3) Mc 1,11. (4) Mc 1,17. | 3 : (1) Mc 3,33. (2) Mc 3,34. (3) Mc 3,35. | 3 : (1) Mc 5,23. (2) Mc 5,30. (3) Mc 5,31. | 1 : Mc 6,23. | 1 : Mc 7,14. | 2 : (1) Mc 8,33. (2) Mc 8,34. | 5 : (1). Mc 9,7. (2) Mc 9,17.. (3) Mc 9,24. (4) Mc 9,37. (5) Mc 9,39. | 2 : (1) Mc 10,20. (2) Mc 10,40. | 1 : Mc 11,17. | 2 : (1) Mc 12,6. (2) Mc 12,36. | 3 : (1) Mc 13,6. (2) Mc 13,13. (3) Mc 13,31. | 5 : (1)Mc 14,8. (2) Mc 14,14. (3) Mc 14,22. (4) Mc 14,24. (5) Mc 14,34. | 1 : Mc 15,34. | 1 : Mc 16,17. | 3356 | 2897 | 459 | 67 | 34 | 77 | 82 | 39 | 21 |
Mc 15,34.20. ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,8. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,12. (8) Mc 15,14. (9) Mc 15,15. (10) Mc 15,16. (11) Mc 15,22. (12) Mc 15,26. (13) Mc 15,29. (14) Mc 15,32. (15) Mc 15,34. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,42. (19) Mc 15,43. (20) Mc 15,44. (21) Mc 15,46.
- Nederl.. : bepaald lidwoord de / het. Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de). D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Hebreeuws : הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het).
21. θεός (= theos: God; nom mann enk)
Mc 15,34.22. μου (= mou: van mij; pers vnw 1ste pers gen mann enk bij het pers vnw εγω = egô: ik - mij). Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord. Taalgebruik in Mc. : persoonlijk voornaamwoord.
Mc 15,34.23. εἰς (= eis: naar; vz van plaats). Taalgebruik in het NT : eis (naar). Taalgebruik in de LXX : eis (naar). εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT : eis (naar). Taalgebruik in de LXX : eis (naar). Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1. (2) Mc 4,7. (3) Mc 4,8. (4) Mc 4,15. (5) Mc 4,18. (6) Mc 4,22. (7) Mc 4,35. (8) Mc 4,37.
eis (naar) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
6930 | 5336 | 1594 | 215 | 151 | 210 | 181 | 260 | 504 | 73 | 576 | 757 | 427 | 77 | 13 | 5 | 6 | 8 | 11 | 14 | 9 | 10 | 11 | 13 | 8 | 7 | 8 | 20 | 3 | 5 |
- Ned. : naar. D. : nach. E. : for. Fr. : vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à. Grieks : εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT : eis (naar). Lat. : in / ad.
24. τί (= ti: wat? vrag vnw acc onz enk van het vrag vnw τις = tis: wie?)
25. ἐγκατέλιπές (= egkatelipes: jij verliet in; wkw act ind aor 2de pers enk van het wkw εγκαταλειπω = egkataleipô: achterlaten in, verlaten in)
26. με (= me: mij; pers vnw 1ste pers acc mann enk bij het pers vnw εγω = egô: ik - mij)
Mc 15,35 - Mc 15,35 : 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 - Mt 27,45-54 - Lc 23,44-48 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,33 - Mc 15,34 - Mc 15,35 - Mc 15,36 - Mc 15,37 - Mc 15,38 - Mc 15,39 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [35] And some of them that stood by, when they heard it,
said, Behold, he calleth Elias.
Luther-Bibel. 35 Und einige, die dabeistanden, als sie das hörten, sprachen
sie: Siehe, er ruft den Elia.
Tekstuitleg van Mc 15,35.
Mc 15,35.1. και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc : kai (en). Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en. Arabisch : وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran : wa (en). E. : and. D. : und. Fr. : et. Grieks : και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Hebr. : וְ = wë (en). Lat. : et.
Mc 15,35.3. Mc 15 (9) : (1) Mc 15,1. (2) Mc 15,2. (3) Mc 15,7. (4) Mc 15,9. (5) Mc 15,12. (6) Mc 15,18. (7) Mc 15,26. (8) Mc 15,31. (9) Mc 15,35.
Mc 15,35.5. act. part. aor. nom. mv. ακουσαντες = akousantes (gehoord) van het werkw. ακουω = akouô (horen). Taalgebruik in het NT : akouô (horen). Taalgebruik in de Septuaginta : akouô (horen). Taalgebruik in Mc : akouô (horen). Mc (7) : (1) Mc 3,21. (2) Mc 4,18. (3) Mc 6,29. (4) Mc 10,41. (5) Mc 14,11. (6) Mc 15,35. (7) Mc 16,11. Een vorm van ακουω = akouô (horen) in de LXX (1069) , in het NT (427).
akouô (horen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
act. part. aor. nom. mv. akousantes | 67 | 15 | 52 | 13 | 7 | 7 | 5 | 16 | 4 | 27 | 32 |
- Ned. : horen. Horen en oor zijn verwant met elkaar. oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ους = ous / ως= ôs , ωτις = ôtis. Lat. : auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter. Arabisch : سَمِعَ = sami`a (luisteren, horen). Taalgebruik in de Qoran : sami`a (luisteren, horen). D. hören. E. : to hear. Fr. : écouter. Grieks : ακουω = akouô (horen). Taalgebruik in het NT : akouô (horen). Hebreeuws : שָׁמַע = sjâmâ` (horen, luisteren). Taalgebruik in Tenakh : sjâm`â (horen, luisteren).
Mc
15,35.6. act. ind. imperf. 3de pers. mv. ελεγον = elegon (zij zeiden) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in het NT : legô (zeggen). Taalgebruik in de LXX : legô (zeggen). Mc (18) : (1) Mc 2,16. (2) Mc 2,24. (3) Mc 3,21. (4) Mc 3,22. (5) Mc 3,30. (6) Mc 4,41 (pros allèlous = tot elkaar). (7) Mc 5,31. (8) Mc 6,14. (9) Mc 6,15. (10) Mc 6,35. (11) Mc 11,5. (12) Mc 11,28. (13) Mc 14,2. (14) Mc 14,31. (15) Mc 14,70. (16) Mc 15,31. (17) Mc 15,35 (pros heautas = tot zichzelf). (18) Mc 16,3. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) , in Mc 3 (12) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925).
- Ned. : zeggen. Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen). Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen). D. : sprechen (spreken). E. : to say. Fr. : dire. Grieks : λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in NT : legô (zeggen). Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen). Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen). Lat. : legere.
Mc 15,35.7. acc. mann. enk. ἡλιαν = èlian (Elia) van de eigennaam ἡλιας = èlias (Elia). Taalgebruik in het NT : èlias (Elia). Taalgebruik in de LXX : èlias (Elia). Taalgebruik in Mc : èlias (Elia). Mc (3) : (1) Mc 8,28. (2) Mc 9,11. (3) Mc 15,35.
èlias (Elia). | Mc | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 15 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Br. | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. mann. enk. èlias | 5 | (1) Mc 6,15. | (2) Mc 9,4. (3) Mc 9,12. (4) Mc 9,13 | (5) Mc 15,36. | 19 | 3 | 16 | 5 | 5 | 3 | 2 | 1 | 13 | 15 | 1 | ||
Totaal | 9 | 1 | 1 | 5 | 2 | 34 | 6 | 28 | 10 | 9 | 5 | 2 | 2 | 24 | 26 | 1 | 1 |
Mc 15,36 - Mc 15,36 : 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 - Mt 27,45-54 - Lc 23,44-48 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,33 - Mc 15,34 - Mc 15,35 - Mc 15,36 - Mc 15,37 - Mc 15,38 - Mc 15,39 | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [36] And one ran and filled a spunge full of vinegar, and
put it on a reed, and gave him to drink, saying, Let alone; let us see whether
Elias will come to take him down.
Luther-Bibel. 36 Da lief einer und füllte einen Schwamm mit Essig, steckte
ihn auf ein Rohr, gab ihm zu trinken und sprach: Halt, lasst sehen, ob Elia
komme und ihn herabnehme!
Tekstuitleg van Mc 15,36. Taalgebruik naar : Ps 69,22 : kai eis tèn dipsan epotisan me oxos (en voor mijn dorst gaven ze me azijn te drinken).
Mc 15,36.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'. de (echter). Taalgebruik in het NT : de (echter). Taalgebruik in de LXX : de (echter). Taalgebruik in Mc : de (echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie aan te duiden. Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,6. (5) Mc 15,7. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,15. (12) Mc 15,16. (13) Mc 15,23. (14) Mc 15,25. (15) Mc 15,36. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,40. (19) Mc 15,44. (20) Mc 15,47.
de (echter) | de (echter) Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 149 + 2 | 5 | 6 | 1 | 4 | 5 | 8 | 8 | 5 | 10 | 23 | 4 | 7 | 13 | 23 | 20 | 7 | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | d' | 1 | 1 | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||||||||||||||||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 |
kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 |
verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 |
de (echter). Taalgebruik in het NT : de
(echter). Taalgebruik in Mc : de
(echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte
tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie in de zin
aan te duiden.
Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc
15,2. (2) Mc
15,4. (3) Mc
15,5. (4) Mc
15,6. (5) Mc
15,7. (6) Mc
15,9. (7) Mc
15,11. (8) Mc
15,12. (9) Mc
15,13. (10) Mc
15,14. (11) Mc
15,15. (12) Mc
15,16. (13) Mc
15,23. (14) Mc
15,25. (15) Mc
15,36. (16) Mc
15,37. (17) Mc
15,39. (18) Mc
15,40. (19) Mc
15,44. (20) Mc
15,47.
Mc 15,36.10. act. ind. imperf. 3de pers. enk. epotizen van het werkw. potizô (drenken, laten drinken). Taalgebruik in het NT : potizô (drenken, laten drinken). Taalgebruik in Mc : potizô (drenken, laten drinken). Mc (1) : Mc 15,36. Een andere vorm van potizô (drenken, laten drinken) in Mc : Mc 9,41.
Mc 15,36.12. act. part. praes. nom. mann. enk. λεγων = legôn (zeggend) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in het NT : legô (zeggen). Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen). Mc (18) : (1) Mc 1,7. (2) Mc 1,15. (3) Mc 1,24. (4) Mc 1,25. (5) Mc 1,40. (6) Mc 5,23. (7) Mc 8,15. (8) Mc 8,26. (9) Mc 8,27. (10) Mc 9,25. (11) Mc 12,6. (12) Mc 12,26. (13) Mc 14,44. (14) Mc 14,60. (15) Mc 14,68. (16) Mc 15,4. (17) Mc 15,9. (18) Mc 15,36. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) , in Mc 1 (10) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) , in Mc 1 (1).
legô (zeggen) tegenwoordige tijd | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
act. part. pr. nom. mann. enk. legôn | 936 | 758 | 178 | 49 | 18 | 47 | 8 | 25 | 15 | 16 | 114 | 122 |
16. ind. praes. 3de pers. enk. ερχεται = erchetai (hij gaat) van het werkw. ερχομαι = erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in het NT : erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in de LXX : erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in Mc. : erchomai (gaan, komen). Mc (16) : (1) Mc 1,7. (2) Mc 1,40. (3) Mc 3,20. (4) Mc 3,31. (5) Mc 4,15. (6) Mc 4,21. (7) Mc 5,22. (8) Mc 6,1. (9) Mc 6,48. (10) Mc 10,1. (11) Mc 13,35. (12) Mc 14,17. (13) Mc 14,37. (14) Mc 14,41. (15) Mc 14,66. (16 ) Mc 15,36. Een vorm van ερχομαι = erchomai (gaan, komen) in de LXX (1054) , in het NT (631) , Mt (111) , Mc (86) , Lc (100) , Joh (156) , Hnd (54) , in Mc 1 (8) : (1) Mc 1,7. (2) Mc 1,9. (3) Mc 1,14. (4) Mc 1,24. (5) Mc 1,29. (6) Mc 1,39. (7) Mc 1,40. (8) Mc 1,45.
In Mc 1,40 komt een zieke naar Jezus. In Mc 5,22 gaat een synagoge-overste om genezing vragen voor zijn dienaar.
erchomai (gaan, komen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ind. pr. 3de p. enk. erchetai | 130 | 42 | 88 | 13 | 16 | 11 | 37 | 1 | 7 | 3 | 40 | 77 |
- Hebreeuws : בָּא = bâ´ (gaan, komen). Taalgebruik in Tenakh : bâ´ (gaan, komen). Getalwaarde : beth = 2 , aleph = 1 ; totaal : 3. Structuur : 2 - 1. De som van de elementen is telkens 3. Spiegelbeeld van het woord אַב = ´ab (vader).
- Ned. : gaan. D. : gehen. E. : go. Grieks : ερχομαι = erchomai (gaan, komen). Taalgebruik in het NT : erchomai (gaan, komen). Hebreeuws : בָּא = bâ´ (gaan, komen). Taalgebruik in Tenakh : bâ´ (gaan, komen). Lat. : ire. vadere (Fr. je vais , il va). ambulare (Fr. nous allons , vous allez).
Mc 15,36.17. nom. mann. enk. ἡλιας = èlias (Elia). Taalgebruik in het NT : èlias (Elia). Taalgebruik in de LXX : èlias (Elia). Taalgebruik in Mc : èlias (Elia). Mc (5) : (1) Mc 6,15. (2) Mc 9,4. (3) Mc 9,12. (4) Mc 9,13. (5) Mc 15,36.
èlias (Elia). | Mc | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 15 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Br. | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. mann. enk. èlias | 5 | (1) Mc 6,15. | (2) Mc 9,4. (3) Mc 9,12. (4) Mc 9,13 | (5) Mc 15,36. | 19 | 3 | 16 | 5 | 5 | 3 | 2 | 1 | 13 | 15 | 1 | ||
Totaal | 9 | 1 | 1 | 5 | 2 | 34 | 6 | 28 | 10 | 9 | 5 | 2 | 2 | 24 | 26 | 1 | 1 |
18. van het werkw. καθαιρεω = kathaireô (naar beneden nemen, afnemen). Taalgebruik in het NT : kathaireô (afnemen, naar beneden nemen) . Taalgebruik in de LXX : kathaireô (afnemen, naar beneden nemen) . Een vorm van καθαιρεω = kathaireô in de LXX (95) , in het NT (9) : (1) Mc 15,36. (2) Mc 15,46. (3) Lc 1,52. (4) Lc 12,18. (5) Lc 23,53. (6) Hnd 13,19. (7) Hnd 13,29. (8) Hnd 19,27. (9) 2 . In de LXX is een vorm van het werkw. καθαιρεω = kathaireô de vertaling van 13 verschillende Hebreeuwse woorden.
Mc 15,37 - Mc 15,37 : 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 - Mt 27,45-54 - Lc 23,44-48 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,33 - Mc 15,34 - Mc 15,35 - Mc 15,36 - Mc 15,37 - Mc 15,38 - Mc 15,39 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [37] And Jesus cried with a loud voice, and gave up the
ghost.
Luther-Bibel. 37 Aber Jesus schrie laut und verschied.
Tekstuitleg van Mc 15,37.
Mc 15,34 | kai tèi enatèi hôrai | eboèsen ho Ièsous fônèi megalèi | |||
Mc 15,37 | ho de I�sous afeis f�n�n megal�n | exepneusen |
Mc 15,37.1. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,8. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,12. (8) Mc 15,14. (9) Mc 15,15. (10) Mc 15,16. (11) Mc 15,22. (12) Mc 15,26. (13) Mc 15,29. (14) Mc 15,32. (15) Mc 15,34. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,42. (19) Mc 15,43. (20) Mc 15,44. (21) Mc 15,46.
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 219 | 12 | 13 | 5 | 12 | 8 | 17 | 6 | 5 | 18 | 28 | 11 | 16 | 16 | 27 | 21 | 4 | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl.. : bepaald lidwoord de / het. Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de). D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Hebreeuws : הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het).
Mc 15,37.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'. de (echter). Taalgebruik in het NT : de (echter). Taalgebruik in de LXX : de (echter). Taalgebruik in Mc : de (echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie aan te duiden. Mc (149 + 2). Mc 15 (20) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,6. (5) Mc 15,7. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,15. (12) Mc 15,16. (13) Mc 15,23. (14) Mc 15,25. (15) Mc 15,36. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,40. (19) Mc 15,44. (20) Mc 15,47.
de (echter) | de (echter) Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 149 + 2 | 5 | 6 | 1 | 4 | 5 | 8 | 8 | 5 | 10 | 23 | 4 | 7 | 13 | 23 | 20 | 7 | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | d' | 1 | 1 | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||||||||||||||||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 |
kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 |
verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 |
Mc 15,37.1. - 2. δε ὁ = de ho (echter de). Mc (8) : (1) Mc 2,5. (2) Mc 6,16. (3) Mc 8,29. (4) Mc 9,25. (5) Mc 10,14. (6) Mc 14,44. (7) Mc 15,7. (8) Mc 15,39. δε = de (echter) + een vorm van het bep. lidw.. NT (584).
- ὁ δε = ho de (hij echter). Mc () : (1) Mc 1,41. (2) Mc 1,45. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,34. (5) Mc 5,36. (6) Mc 5,40. (7) Mc 6,27. (8) Mc 6,37. (9) Mc 6,38. (10) Mc 7,6. (11) Mc 7,27. (12) Mc 8,33. (13) Mc 9,12. (14) Mc 9,19. (15) Mc 9,21. (16) Mc 9,23. (17) Mc 9,27. (18) Mc 9,39. (19) Mc 10,3. (20) Mc 10,18. (21) Mc 10,20. (22) Mc 10,21. (23) Mc 10,22. (24) Mc 10,24. (25) Mc 10,36. (26) Mc 10,38. (27) Mc 10,42. (28) Mc 10,48. (29) Mc 10,50. (30) Mc 10,51. (31) Mc 10,52. enz.. Een vorm van het lidw. + δε = de (echter). NT (698).
- και ὁ = kai ho (en de). Mc 10 (17) : (1) Mc 2,22. (2) Mc 4,25. (3) Mc 4,27. (4) Mc 4,41. (5) Mc 7,10. (6) Mc 10,33. (7) Mc 11,33. (8) Mc 12,20. (9) Mc 12,21. (10) Mc 12,26. (11) Mc 12,34. (12) Mc 12,37. (13) Mc 13,2. (14) Mc 13,16. (15) Mc 14,9. (16) Mc 14,10. (17) Mc 14,54. και = kai + een vorm van het bep. lidw.. NT (1489)
Mc 15,37.3. nom. mann. enk. ιησους = ièsous (Jezus). Taalgebruik in het NT : Ièsous (Jezus). Taalgebruik in de LXX : Ièsous (Jezus). Taalgebruik in Mc : Ièsous (Jezus). Mc (57). Mc (57). Mc 15 (3) : (1) Mc 15,5. (2) Mc 15,34. (3) Mc 15,37. Een vorm van Ièsous (Jezus) in Mc in 81 verzen , in Mc 15 (6) : (1) Mc 15,1 (acc. Ièsoun). (2) Mc 15,5 (nom. Ièsous). (3) Mc 15,15 (acc. Ièsoun). (4) Mc 15,34 (nom. Ièsous). (5) Mc 15,37 (nom. Ièsous). (6) Mc 15,43 (gen. Ièsou).
Ièsous (Jezus) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. mann. enk. Ièsous | 57 | 4 | 4 | 1 | 3 | 1 | 1 | 5 | 16 | 4 | 5 | 2 | 7 | 3 | 1 | 604 | 149 | 455 | 110 | 57 | 55 | 194 | 10 | 28 | 1 | 222 | 416 | ||
totaal | 81 | 6 | 5 | 1 | 8 | 2 | 1 | 8 | 18 | 6 | 5 | 2 | 11 | 6 | 2 | 1115 | 223 | 892 | 150 | 81 | 87 | 238 | 69 | 255 | 12 | 318 | 556 |
Ièsous | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | |
1 | Ièsous | 57 | 4 : (1) Mc 1,9. (2) Mc 1,14. (3) Mc 1,17. (4) Mc 1,25. | 4 : (1) Mc 2,5. (2) Mc 2,8. (3) Mc 2,17. (4) Mc 2,19. | 1 : Mc 3,7. | 3 : (1) Mc 5,20. (2) Mc 5,30. (3) Mc 5,36. | 1 : Mc 6,4. | 1 : Mc 8,27. |
totaal | 81 | 6 | 5 | 1 | 8 | 2 | 1 |
Ièsous | Mc | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | ||
1 | Ièsous | 57 | 5 : (1) Mc 9,2. (2) Mc 9,23. (3) Mc 9,25. (4) Mc 9,27. (5) Mc 9,39. | 16 : (1) Mc 10,5. (2) Mc 10,14. (3) Mc 10,18. (4) Mc 10,21. (5) Mc 10,23. (6) Mc 10,24. (7) Mc 10,27. (8) Mc 10,29. (9) Mc 10,32. (10) Mc 10,38. (11) Mc 10,39. (12) Mc 10,42. (13) Mc 10,47. (14) Mc 10,49. (15) Mc 10,51. (16) Mc 10,52. | 4 : (1) Mc 11,6. (2) Mc 11,22. (3) Mc 11,29. (4) Mc 11,33. | 5 : (1) Mc 12,17. (2) Mc 12,24. (3) Mc 12,29. (4) Mc 12,34. (5) Mc 12,35. | 2 : (1) Mc 13,2. (2) Mc 13,5. | 7 : (1) Mc 14,6. (2) Mc 14,18. (3) Mc 14,27. (4) Mc 14,30. (5) Mc 14,48. (6) Mc 14,62. (7) Mc 14,72. | 3 : (1) Mc 15,5. (2) Mc 15,34. (3) Mc 15,37. | 1 : Mc 16,19. | 57 |
totaal | 81 | 8 | 18 | 6 | 5 | 2 | 11 | 6 | 2 | 81 |
- Hebreeuws. יְהוֹשֻׁעַ = jëhôsju`a (Jozua). Taalgebruik in Tenakh : jëhôsju`a (Jozua). Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 , sjin = 21 of 300 , ajin = 16 of 70 ; totaal : 58 (2 X 29) OF 391 (17 X 23). Structuur : 1 - 5 - 6 - 3 - 7. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (177). Pentateuch (16). Eerdere Profeten (152). Joz (142). Re (6). 1 S (2). 1 K (1). 2 K (1). Jozua was degene die het volk van Israël het land binnenleidde.
- יָשַׁע = jâsja` (redden, bevrijden, verlossen). Taalgebruik in Tenakh : jâsja` (redden, bevrijden, verlossen). Getalwaarde : jod = 10 , sjin = 21 of 300 , ajin = 16 of 70 ; totaal : 47 OF 380 (2² X 5 X 19). Structuur : 1 - 3 - 7. De getalwaarde van de elementen is telkens 2. Grieks. σῳζω = sôzô (redden, verlossen). Taalgebruik in het NT : sôzô (redden). Taalgebruik in de LXX : sôzô (redden). L. salvator (salvare - salus). Fr. sauver - saveur. Ned. b.v. salie (een heilbrengend kruid). E. saviour. Ned. heiland. D. Heiland. Arabisch : = najada (redden, helpen). Taalgebruik in de Qoran : najada (redden, helpen). Hebr. מוֹשִׁיעַ = môsjî`a (de reddende) act. part. hifil nom. mann. enk. van het werkw. יָשַׁע = jâsja` (redden, bevrijden, verlossen) , is heel nauw verwant wat letters betreft : מָשַׁח = mâsjach (zalven). (מָשִׁיחַ =mâsjîach = gezalfde, messias, G. χριστος = christos = Christus). Een vorm van σῳζω = sôzô (redden) in de LXX (363) , in het NT (106) , in Mc
Mc 15,37.1.
- 3. δε ὁ ιησους = de ho ièsous (echter Jezus ). NT (47). Mc (4) : (1) Mc 2,5. (2) Mc 9,25. (3) Mc 10,14. (4) Mc 10,29. Lc (9) : (1) Lc 5,22. (2) Lc 8,28. (3) Lc 9,41. (4) Lc 9,42. (5) Lc 10,30. (6) Lc 17,17. (7) Lc 18,40. (8) Lc 22,51. (9) Lc 22,52.
- και ὁ ιησους = kai ho ièsous (en Jezus). NT (7). Mc (4) : (1) Mc 3,7. (2) Mc 11,33. (3) Mc 12,34. (4) Mc 13,2. Lc (2) : (1) Lc 18,42. (2) Lc 20,8. Joh (1) : Joh 2,2.
- ὁ δε ιησους = ho de ièsous (Jezus echter). NT (62). Mc (21/37) : (1) Mc 1,41 (variante lezing). (2) Mc 5,19 (variante lezing). (3) Mc 5,36. (4) Mc 7,27 (variante lezing). (5) Mc 9,23. (6) Mc 9,27. (7) Mc 9,39. (8) Mc 10,18. (9) Mc 10,21. (10) Mc 10,24. (11) Mc 10,38. (12) Mc 10,39. (13) Mc 10,42. (14) Mc 10,52. (15) Mc 11,29. (16) Mc 12,29. (17) Mc 13,5. (18) Mc 14,6. (19) Mc 14,62. (20) Mc 15,5. (21) Mc 15,37. Lc (8) : (1) Lc 7,6. (2) Lc 8,46. (3) Lc 8,50. (4) Lc 9,47. (5) Lc 18,16. (6) Lc 22,48. (7) Lc 23,25. (8) Lc 23,34.
Mc 15,37.5. φωνὴν (= fônèn: stem; zn acc vr enk van het zn φωνη = fônè: stem, roep). Taalgebruik in het NT: fônè (stem, roep). Taalgebruik in de LXX: fônè (stem, roep). Taalgebruik in Mc : fônè (stem, roep). Taalgebruik in Lc : fônè (stem, roep). Hebr. p´ (mond). Verwant met Gr. fô-nè (Lat vo-x = stem , vo-care = roepen) , fè-mi = spreken. Lat for - fari. Verwant met de indogerm. stam bha.
Ook verwantschap tussen Hebr. pânîm (aangezicht) en fainô = schijnen. Lat. facies. E. face. Ned. aangezicht , aanschijn.
fônè (stem, roep) | Mt | Mc | Lc | syn. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom. + dat. vr. enk. fônè | 6 : (1) Mt 2,18. (2) Mt 3,3. (3) Mt 3,17. (4) Mt 17,5. (5) Mt 27,46. (6) Mt 27,50. | 6 : (1) Mc 1,3. (2) Mc 1,11. (3) Mc 1,26. (4) Mc 5,7. (5) Mc 9,7. (6) Mc 15,34. | 7 : (1) Lc 1,44. (2) Lc 3,4. (3) Lc 4,33. (4) Lc 8,28. (5) Lc 9,35. (6) Lc 19,37. (7) Lc 23,46. | 19 : (1) Mt 3,3 // Mc 1,3 // Lc 3,4. (2) Mt 3,17 // Mc 1,11 // Lc 3,22. (3) Mt 17,5 // Mc 9,7 // Lc 9,35. (4) Mt 27,46 // Mc 15,34. (5) Mt 27,50 // Mc 15,37 // Lc 23,46. (6) Mc 5,7 // Lc 8,28. | 242 | 180 | 62 | 6 | 6 | 7 | 4 | 12 | 4 | 23 | 19 | 23 | ||
gen. vr. enk. fônès | 1: Lc 17,15. | 1 | 210 | 187 | 23 | 1 | 6 | 5 | 5 | 6 | 1 | 7 | 4 | 1 | ||||
acc. vr. enk. fônèn | 1 : Mt 12,19. | 1 : Mc 15,37. | 4 : (1) Lc 3,22. (2) Lc 9,36. (3) Lc 11,27. (4) Lc 17,13. | 6 | 182 | 146 | 36 | 1 | 1 | 4 | 5 | 9 | 4 | 12 | 6 | 11 | 3 | 1 |
totaal | 7 | 7 | 12 | 26 | 634 | 513 | 121 | 7 | 7 | 12 | 15 | 26 | 13 | 41 | 26 | 41 |
Mc 15,37.6. μεγας = megas (groot). Taalgebruik in het NT : megas (groot). Taalgebruik in de LXX : megas (groot). Taalgebruik in Mc : megas (groot).
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
8. | acc. vr. enk. megalèn | 114 | 97 | 17 | 1 | 1 | 2 | 5 | 1 | 7 | 4 | 4 | 1 |
Mc 15,37.7. act. ind. aor. 3de pers. enk. εξεπνευσεν = exepneusen (hij ademde uit, hij stierf) van
het werkw. εκπνεω = ekpneô (uitademen, sterven). Taalgebruik in het NT : ekpneô
(uitademen, sterven). Taalgebruik in Mc : ekpneô
(uitademen, sterven). Bijbel (3). Mc (2) : (1) Mc
15,37. (2) Mc
15,39. (3) Lc
23,46.
In deze aor.vorm is pneuma (geest) te horen. Het herinnert aan de nederdaling
van de geest over Jezus in Mc
1,10. In Mc
1,10 ontvangt Jezus de geest , in Mc
15,37 blaast hij de geest uit.
In Mc
1,10 scheuren eerst de hemelen open en daalt dan de geest over Jezus neer. In Mc
15,37 - Mc
15,38 blaast Jezus eerst de geest uit en scheurt dan het voorhangsel van
de tempel. In Mc
1,10 ziet Jezus beide elementen. In Mc
15,39 bevat het zien van de centurio wellicht de beide elementen.
Mc 15,38 - Mc 15,38 : 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 - Mt 27,45-54 - Lc 23,44-48 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,33 - Mc 15,34 - Mc 15,35 - Mc 15,36 - Mc 15,37 - Mc 15,38 - Mc 15,39 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [38] And the veil of the temple was rent in twain from the
top to the bottom.
Luther-Bibel. 38 Und der Vorhang im Tempel zerriss in zwei Stücke von
oben an bis unten aus.
Tekstuitleg van Mc 15,38. Het vers Mc 15,38 telt 12 (2 X 2 X 3) woorden , 52 (2 X 2 X 13) letters. De getalwaarde van Mc 15,38 is 7554 (2 X 3 X 1259). Het scheuren van het voorhangsel van de tempel.
Mc 15,38.1. και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc : kai (en). Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en. Arabisch : وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran : wa (en). E. : and. D. : und. Fr. : et. Grieks : και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Hebr. : וְ = wë (en). Lat. : et.
Het vorige vers Mc
15,37 wordt met dit vers Mc
15,38 verbonden met het voegwoord kai (en). Na het sterven van Jezus volgt
het scheuren van het voorhangsel. Het lijkt op wat we ons voorstellen : na
het sterven komen we aan de hemelpoort. Zo zouden we kunnen zeggen dat Jezus
bij het voorhangsel kwam , dat zich dan openscheurde zodat Jezus kon binnengaan.
Hier wordt niet het partikel de (echter) gebruikt om een lichte tegenstelling
aan te duiden.
Evenals in Mc
15,37 staat in Mc
15,38 het onderwerp vooraan de zin.
Mc 15,38.2. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. το = to (het) van het bepaald lidw. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc 15
(5) : (1) Mc
15,1. (2) Mc
15,15. (3) Mc
15,38. (4) Mc
15,43. (5) Mc
15,45.
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3. | nom. + acc. onz. enk. to | 108 | 4 | 3 | 4 | 7 | 12 | 7 | 6 | 2 | 9 | 4 | 4 | 3 | 12 | 22 | 5 | 4 | 5941 | 4582 | 1359 | 186 | 108 | 181 | 121 | 172 | 482 | 109 | 475 | 596 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc 15,38.3. nom. + acc. onz. enk. καταπετασμα = katapetasma (voorhangsel , het neergevallene). Taalgebruik in het NT : katapetasma (voorhangsel). Taalgebruik in de LXX : katapetasma (voorhangsel). Bijbel (17) : (1) Ex 26,31. (2) Ex 26,33. (3) Ex 35,12. (4) Ex 37,3. (5) Ex 37,5. (6) Ex 37,16. (7) Ex 39,19. (8) Lv 4,6. (9) Lv 21,23. (10) Nu 3,26. (11) Nu 4,5. (12) 2 Kr 3,14. (13) 1 Mak 1,22. (14) Mt 27,51. (15) Mc 15,38. (16) Lc 23,45. (17) Heb 9,3.
katapetasma (voorhangsel , het neergevallene) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. + acc. onz. enk. katapetasma | 17 | 13 | 4 | 1 | 1 | 1 | 1 | 3 | 3 | 1 | ||||
2 | gen. onz. enk. katapetasmatos | 21 | 19 | 2 | 2 | 2 | |||||||||
3 | dat. onz. enk. katapetasmati | 3 | 3 | ||||||||||||
totaal | 41 | 35 | 6 | 1 | 1 | 1 | 3 | 3 | 3 | 3 |
- Lat. velum of velamentum. Fr. voile. E. veil. Ned. voorhangsel. D. Vorhang.
Mc 15,38.4. bep. lidw. gen. mann. + onz. enk. του = tou (de) van het bepaald lidw. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc 15 (7) : (1) Mc 15,30. (2) Mc 15,32. (3) Mc 15,38. (4) Mc 15,40. (5) Mc 15,43. (6) Mc 15,45. (7) Mc 15,46.
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
4. | gen. m. + onz. enk. tou | 116 | 8 | 6 | 6 | 5 | 11 | 6 | 7 | 6 | 7 | 9 | 3 | 10 | 6 | 13 | 7 | 6 | 8480 | 6542 | 1938 | 234 | 116 | 272 | 196 | 269 | 673 | 178 | 622 | 818 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl.. : bepaald lidwoord de / het. Arabisch : bepaald lidw. اَل = ´al (de). D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Hebreeuws : הַ = ha (de, het). Taalgebruik in Tenakh : ha (de, het).
Mc 15,38.5. gen. mann. enk. naou (van de tempel) van het zelfst. naamw. naos (tempel). Taalgebruik in het NT : naos (tempel). Taalgebruik in Mc : naos (tempel). Mc (1) : Mc 15,38. Acc. ank. in 2 verzen in Mc : (1) Mc 14,58. (2) Mc 15,29.
Mc 15,38.6.
pass. ind. aor. 3de pers. enk. εσχισθη = eschisthè (het werd gescheurd) van
het werkw. σχιζω = schizô (scheuren). Taalgebruik in het NT : schizô (scheuren). Taalgebruik in de LXX : schizô (scheuren). Taalgebruik in Mc : schizô
(scheuren). Mc (1) : Mc
15,38. Een vorm van het werkw. σχιζω = schizô (scheuren) in Mc slechts in
2 verzen : (1) Mc
1,10 (schizomenous = scheurende). Het begin van het openbaar leven van
Jezus begon met het zien van het openscheuren van de hemelen (Mc
1,10) , het leven van Jezus eindigt met het scheuren van het voorhangsel
van de tempel.
Het initiatieverhaal van Jezus (Mc 1,9-11) bevat de elementen : opstijgen uit
het water , het openscheuren van de hemelen , het neerdalen van de geest als
een duif , een stem uit de de hemelen met de woorden : jij bent mijn zoon de
beminde , in wie ik welbehagen heb. Het openscheuren van de hemelen betekent
het opengaan van de hemel naar de aarde.
Achter het voorhangsel was het heilige der heiligen. Daarin mocht de hogepriester
slechts eenmaal per jaar gaan. Het heilige der heiligen was dus afgesloten. Het openscheuren betekende dus een openen , toegang krijgen tot. Bij zijn
dood mocht Jezus binnengaan bij God , gesymboliseerd door het heilige der heilgen. Deze idee wordt versterkt door wat we lezen bij het eerste optreden van Jezus
in de synagoge van Kafarnaüm : de heilige van God (titel van de hogepriester)
Mc 15,38.7. εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT : eis (naar). Taalgebruik in de LXX : eis (naar). εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT : eis (naar). Taalgebruik in de LXX : eis (naar). Mc 4 (8) : (1) Mc 4,1. (2) Mc 4,7. (3) Mc 4,8. (4) Mc 4,15. (5) Mc 4,18. (6) Mc 4,22. (7) Mc 4,35. (8) Mc 4,37.
eis (naar) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
6930 | 5336 | 1594 | 215 | 151 | 210 | 181 | 260 | 504 | 73 | 576 | 757 | 427 | 77 | 13 | 5 | 6 | 8 | 11 | 14 | 9 | 10 | 11 | 13 | 8 | 7 | 8 | 20 | 3 | 5 |
- Ned. : naar. D. : nach. E. : for. Fr. : vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à. Grieks : εις = eis (naar). Taalgebruik in het NT : eis (naar). Lat. : in / ad
Mc 15,38.8. δυο = duo (twee). Telwoord. Taalgebruik in het NT : telwoorden. Taalgebruik in de LXX : telwoorden. Taalgebruik in Lc : telwoorden. Lc (25) : (1) Lc 2,24. (2) Lc 3,11. (3) Lc 5,2. (4) Lc 7,18. (5) Lc 7,41. (6) Lc 9,3. (7) Lc 9,13. (8) Lc 9,16. (9) Lc 9,30. (10) Lc 9,32. (11) Lc 10,1. (12) Lc 10,17. (13) Lc 10,35. (14) Lc 12,6. (15) Lc 12,52. (16) Lc 15,11. (17) Lc 17,34. (18) Lc 17,35. (19) Lc 18,10. (20) Lc 19,29. (21) Lc 21,2. (22) Lc 22,38. (23) Lc 23,32. (24) Lc 24,4. (25) Lc 24,13. Een vorm van δυο = duo in de LXX (694) , in het NT (136) , in Lc (28).
telwoorden | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
duo | 624 | 509 | 115 | 33 | 14 | 25 | 13 |
- Hebreeuws. שְׂנַיִם = sjënajim (twee). Taalgebruik in Tenakh : sjënajim (twee). Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , nun = 14 of 50 , jod = 10 , mem = 13 of 40 ; totaal : 58 (2 X 29) OF 400 (2² X 2² X 5²). De som van de elementen is telkens 4 (2²). Tenakh (76). Stat. constr. mann. mv. שְׂנֵי = sjëne(j) (twee). Tenakh (155).
- Ned. : twee. Arabisch : اِثنَان = ´ithnân (twee). Taalgebruik in de Qoran : ´ithnân (twee). D. : zwei. E. : two. Fr. : deux. Grieks : δυο = duo (twee). Taalgebruik in het NT : telwoorden. Hebreeuws : שְׂנַיִם = sjënajim (twee). Taalgebruik in Tenakh : sjënajim (twee). Lat. : duo.
Mc 15,38.9. απο = apo (af, van-weg) ; afkorτing απ' = ap' en αφ' = af'. Taalgebruik in het NT : apo (af , van-weg). Taalgebruik in de LXX : apo (af , van-weg). Taalgebruik in Mc : apo (af , van-weg). απ' = ap' (afkoring van apo = af, weg). Mc (12) : (1) Mc 1,42. (2) Mc 2,20. (3) Mc 2,21. (4) Mc 4,25. (5) Mc 7,4. (6) Mc 7,6. (7) Mc 13,19. (8) Mc 13,27. (9) Mc 14,35. (10) Mc 14,36. (11) Mc 15,21. (12) Mc 15,38.
Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
apo | 33 | 1 : Mc 1,9. | 3 (1) Mc 3,7. (2) Mc 3,9. (3) Mc 3,22. | 5 : (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,17. (3) Mc 5,29. (4) Mc 5,34. (5) Mc 5,35. | 2 : (1) Mc 6,33. (2) Mc 6,43. | 4 : (1) Mc 7,1. (2) Mc 7,17. (3) Mc 7,28. (4) Mc 7,33. | 3 : (1) Mc 8,3. (2) Mc 8,11. (3) Mc 8,15. | 2 : (1) Mc 10,6. (2) Mc 10,46. | 2 (1) Mc 11,12. (2) Mc 11,13. | 3 : (1) Mc 12,2. (2) Mc 12,34. (3) Mc 12,38. | 1 : Mc 13,28. | 1 : Mc 14,54. | 5 : (1) Mc 15,30. (2) Mc 15,32. (3) Mc 15,40. (4) Mc 15,43. (5) Mc 15,45. | 1 : Mc 16,8. | 2984 | 2544 | 440 | 82 | 33 | 73 | 19 | 93 | 115 | 25 | 188 | 207 | |||
ap' | 12 | 1 : Mc 1,42. | 2 (1) Mc 2,20. (2) Mc 2,21. | 1 : Mc 4,25. | 2 (1) Mc 7,4. (2) Mc 7,6. | 2 (1) Mc 13,19. (2) Mc 13,27. | 2 (1) Mc 14,35. (2) Mc 14,36. | 2 (1) Mc 15,21. (2) Mc 15,38. | 567 | 445 | 122 | 22 | 12 | 32 | 15 | 12 | 26 | 3 | 66 | 81 | |||||||||
af' | 183 | 141 | 42 | 1 | 9 | 6 | 6 | 19 | 1 | 10 | 16 | ||||||||||||||||||
totaal | 45 | 2 | 2 | 3 | 1 | 5 | 2 | 6 | 3 | 2 | 2 | 3 | 3 | 3 | 7 | 1 | 3734 | 3130 | 604 | 105 | 45 | 114 | 40 | 111 | 160 | 29 | 264 | 304 |
Mc 15,38.10. anôthen (van boven). Taalgebruik in het NT : anôthen (van boven). Taalgebruik in Mc : anôthen (van boven). Mc (1) : Mc 15,38.
Mc 15,38.11. ἑως = heôs (tot, totdat) . Taalgebruik in het NT : heôs (tot , totdat). Taalgebruik in de LXX : heôs (tot , totdat). Taalgebruik in Mc : heôs (tot , totdat). Mc (14). Mc 15 (2) : (1) Mc 15,33. (2) Mc 15,38
heôs (tot, totdat) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
1353 | 1216 | 137 | 43 | 14 | 27 | 10 | 22 | 19 | 2 | 84 | 94 |
Mc 15,38.12. katô (naar beneden).
Mc 15,39 - Mc 15,39 : 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 - Mt 27,45-54 - Lc 23,44-48 -- bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,33 - Mc 15,34 - Mc 15,35 - Mc 15,36 - Mc 15,37 - Mc 15,38 - Mc 15,39 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [39] And when the centurion, which stood over against him,
saw that he so cried out, and gave up the ghost, he said, Truly this man was
the Son of God.
Luther-Bibel. 39 Der Hauptmann aber, der dabeistand, ihm gegenüber, und
sah, dass er so verschied, sprach: Wahrlich, dieser Mensch ist Gottes Sohn gewesen!
Tekstuitleg van Mc 15,39. Dit vers Mc 15,39 telt 21 (3 X 7) woorden , 44 (2 X 2 X 11) lettergrepen en 100 (2 X 2 X 5 X 5) letters. De getalwaarde van Mc 15,39 is 14347 (priemgetal). De geloofsbelijdenis van de centurio overspant het evangelie van Marcus , want in de titel staat : de goede boodschap dat Jezus de Christus , zoon van God is. Deze geloofsbelijdenis heeft met de 2de verhaallijn van Marcus te maken nl. het zoonschap van God.
Mc 15,39.1. Ἰδὼν (= idôn: gezien; wkw act part aor nom mann enk; zie het wkw ειδεν = eiden: hij zag - Lat: videre; bij het wkw ὁραω = horaô: zien; stam aor id; zie Baeyens nr.136; in ὁραω = horaô zit 'ra'. Egyptische god van de zon is Ra. In het Hebreeuws is zien: râ'âh). Taalgebruik in het NT: eiden (hij zag). Taalgebruik in de LXX : eiden (hij zag). Taalgebruik in Mc: eiden (hij zag). Mt (12): (1) Mt 2,16. (2) Mt 3,7. (3) Mt 5,1. (4) Mt 8,18. (5) Mt 9,2. (6) Mt 9,4. (7) Mt 9,22. (8) Mt 9,23. (9) Mt 9,36. (10) Mt 21,19. (11) Mt 27,3. (12) Mt 27,24. Mc (12): (1) Mc 2,5. (2) Mc 5,6. (3) Mc 5,22. (4) Mc 6,48. (5) Mc 8,33. (6) Mc 9,20. (7) Mc 9,25. (8) Mc 10,14. (9) Mc 11,13. (10) Mc 12,28. (11) Mc 12,34. (12) Mc 15,39. Met Jezus als onderwerp. Mc (7 / 12. expliciet : 4 / 12 , impliciet : 3 / 12). Expliciet (4 / 12) : (1) Mc 2,5. (2) Mc 9,25. (3) Mc 10,14. (4) Mc 12,34. Impliciet (3 / 12) : (1) Mc 6,48. (2) Mc 8,33. (3) Mc 11,13. Andere (5 / 12) : (1) Mc 5,6 (bezetene). (2) Mc 5,22 (Jaïrus). (3) Mc 9,20 (onreine geest). (4) Mc 12,28 (een schriftgeleerde). (5) Mc 15,39 (centurio). Lc (20) : (1) Lc 1,12. (2) Lc 5,8. (3) Lc 5,12. (4) Lc 5,20. (5) Lc 7,13. (6) Lc 7,39. (7) Lc 8,28. (8) Lc 10,31. (9) Lc 10,32. (10) Lc 10,33. (11) Lc 11,38. (12) Lc 13,12. (13) Lc 17,14. (14) Lc 17,15. (15) Lc 18,24. (16) Lc 18,43. (17) Lc 19,41. (18) Lc 22,58. (19) Lc 23,8. (20) Lc 23,47.
- ειδον / ειδεν = eidon / eiden in het NT (336) , in Lc (64) , in Lc 10 (4) : (1) Lc 10,24. (2) Lc 10,31. (3) Lc 10,32. (4) Lc 10,33.
zien | Mc | Mc 2 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 15 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
Ἰδὼν (= idôn: gezien; wkw act part aor nom mann enk | 12 | (1) Mc 2,5. | (2) Mc 5,6. (3) Mc 5,22. | (4) Mc 6,48. | (5) Mc 8,33. | (6) Mc 9,20. (7) Mc 9,25. | (8) Mc 10,14. | (9) Mc 11,13. | (10) Mc 12,28. (11) Mc 12,34. | (12) Mc 15,39. | 106 | 45 | 61 | 12 | 12 | 20 | 3 | 12 | 1 | 1 | 44 | 47 | 1 |
- Hebreeuws : w-j-r-´ : (1) prefix verbindingswoord wë + act. qal imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud ןַיַּרְא = wajjarë´ (en hij zag). (2) prefix verbindingswoord wë + pass. nifal imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud ןַיֵּרָא = wajjerâ´ (en hij liet zich zien - hij verscheen). (3) prefix verbindingswoord wë + hifil imperf. derde persoon mannelijk enkelvoud ןַיַּרְא = wajjarë´ van het werkw. רָאָה = râ´âh (zien, verschijnen). Het is een verkorte vorm , zie Joüon 79i. Taalgebruik in Tenakh : râ´âh (zien). Taalgebruik in Genesis : râ´âh (zien). Getalwaarde : resj = 20 of 200 , aleph = 1 , he = 5 ; totaal : 26 of 206 (2 X 103). Structuur : 2 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (162). Pentateuch (85). Eerdere Profeten (49). Latere Profeten (7). 12 Kleine Profeten (2). Geschriften (19).
- Ned. : zien. Arabisch : رَاهَ = ra´â (zien). Taalgebruik in de Qoran : ra´â (zien). D. : sehen , schauen. E. : to see. Fr. : voir. Gr. : ειδεν = eiden (hij zag) < stam wid-. Taalgebruik in het NT : eiden (hij zag). Aoristvorm van ὁραω = horaô (zien). Hebreeuws : רָאָה = râ´âh (zien, verschijnen). Taalgebruik in Tenakh : râ´âh (zien). Lat. : videre. Indogermaans : weid -> Ned. : weten. Sanskriet : veda. Latijn : videre.
Op het deelwoord volgt nog een objectzin : dat hij zo de geest uitblies. Dit
zou de indruk kunnen geven dat het scheuren van het voorhangsel van de tempel
van Mc
15,38 er niet bijhoort. Nochtans volgt idôn onmiddellijk op dit vers. Bij het zien hoort het uitblazen van de geest en het scheuren van het voorhangsel
van de tempel. De centurio heeft een visioen dat gelijkt op dat van Jezus in
Mc 1,9-11. De centurio heeft een 'geloofsvisioen'.
Mc 15,39.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'. de (echter). Taalgebruik in het NT : de (echter). Taalgebruik in de LXX : de (echter). Taalgebruik in Mc : de (echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie aan te duiden. Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,6. (5) Mc 15,7. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,15. (12) Mc 15,16. (13) Mc 15,23. (14) Mc 15,25. (15) Mc 15,36. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,40. (19) Mc 15,44. (20) Mc 15,47.
de (echter) | de (echter) Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 149 + 2 | 5 | 6 | 1 | 4 | 5 | 8 | 8 | 5 | 10 | 23 | 4 | 7 | 13 | 23 | 20 | 7 | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | d' | 1 | 1 | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||||||||||||||||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 |
kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 |
verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 |
Mc 15,39.1. - 2. - και ιδων = kai idôn (en ziende). NT (8 / 12) : (1) Mc 2,5. (2) Mc 5,6. (3) Mc 5,22. (4) Mc 6,48. (5) Mc 8,33. (6) Mc 9,20. (7) Mc 11,13. (8) Mc 12,34. kai... idôn (en... gezien). Mc (1 / 8) : Mc 12,34. idôn de (gezien echter) in Mc (3 / 12) : (1) Mc 9,25. (2) Mc 10,14. (3) Mc 15,39.
- ιδων δε = idôn de (gezien echter). LXX (14). NT (17). Mc (5) : (1) Mc 2,5. (2) Mc 5,6. (3) Mc 9,25. (4) Mc 10,14. (5) Mc 15,39.
zien | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
part. aor. nom. mann. enk. idôn | 106 | 45 | 61 | 12 | 12 | 20 | 3 | 12 | 1 | 1 | 44 | 47 | 1 |
Lc 1 | Lc 2 | Lc 3 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 6 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 10 | Lc 11 | Lc 12 | Lc 13 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 16 | Lc 17 | Lc 18 | Lc 19 | Lc 20 | Lc 21 | Lc 22 | Lc 23 | Lc 24 | ||
ind. aor. 3de pers. enk. eiden | |||||||||||||||||||||||||
part. aor. nom. mann. enk. idôn | 20 | (1) Lc 1,12. | (2) Lc 5,8. (3) Lc 5,12. (4) Lc 5,20. | (5) Lc 7,13. (6) Lc 7,39. | (7) Lc 8,28. | (8) Lc 10,31. (9) Lc 10,32. (10) Lc 10,33. | (11) Lc 11,38. | (12) Lc 13,12. | (13) Lc 17,14. (14) Lc 17,15. | (15) Lc 18,24. (16) Lc 18,43. | (17) Lc 19,41. | (18) Lc 22,58. | (19) Lc 23,8. (20) Lc 23,47. | ||||||||||||
act. ind. aor. nom. mann. mv. idontes | 9 | (1) Lc 2,17. (2) Lc 2,48. | (3) Lc 8,34. (4) Lc 8,36. | (5) Lc 9,54. | (6) Lc 18,15. | (7) Lc 19,7. | (8) Lc 20,14. | (9) Lc 22,49. |
Hebreeuws. van het werkw. רָאָה = râ´âh (zien, verschijnen). Taalgebruik in Tenakh : râ´âh (zien). Getalwaarde : resj = 20 of 200 , aleph = 1 , he = 5 ; totaal : 26 of 206. Structuur : 2 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (47). Een vorm van רָאָה = râ´âh in Tenakh (1188).
- Ned. : zien. Arabisch : رَاهَ = ra´â (zien). Taalgebruik in de Qoran : ra´â (zien). D. : sehen , schauen. E. : to see. Fr. : voir. Gr. : ειδεν = eiden (hij zag). Taalgebruik in het NT : eiden (hij zag). Aoristvorm van ὁραω = horaô (zien). Hebreeuws : רָאָה = râ´âh (zien, verschijnen). Taalgebruik in Tenakh : râ´âh (zien). Lat. : videre
Mc 15,39.3. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,8. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,12. (8) Mc 15,14. (9) Mc 15,15. (10) Mc 15,16. (11) Mc 15,22. (12) Mc 15,26. (13) Mc 15,29. (14) Mc 15,32. (15) Mc 15,34. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,42. (19) Mc 15,43. (20) Mc 15,44. (21) Mc 15,46.
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 219 | 12 | 13 | 5 | 12 | 8 | 17 | 6 | 5 | 18 | 28 | 11 | 16 | 16 | 27 | 21 | 4 | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl.. : de. D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het).
Mc 15,39.2. - 3. δε ὁ = de ho (echter de). Mc (8) : (1) Mc 2,5. (2) Mc 6,16. (3) Mc 8,29. (4) Mc 9,25. (5) Mc 10,14. (6) Mc 14,44. (7) Mc 15,7. (8) Mc 15,39. δε = de (echter) + een vorm van het bep. lidw.. NT (584).
- ὁ δε = ho de (hij echter). Mc () : (1) Mc 1,41. (2) Mc 1,45. (3) Mc 5,19. (4) Mc 5,34. (5) Mc 5,36. (6) Mc 5,40. (7) Mc 6,27. (8) Mc 6,37. (9) Mc 6,38. (10) Mc 7,6. (11) Mc 7,27. (12) Mc 8,33. (13) Mc 9,12. (14) Mc 9,19. (15) Mc 9,21. (16) Mc 9,23. (17) Mc 9,27. (18) Mc 9,39. (19) Mc 10,3. (20) Mc 10,18. (21) Mc 10,20. (22) Mc 10,21. (23) Mc 10,22. (24) Mc 10,24. (25) Mc 10,36. (26) Mc 10,38. (27) Mc 10,42. (28) Mc 10,48. (29) Mc 10,50. (30) Mc 10,51. (31) Mc 10,52. enz. Een vorm van het lidw. + δε = de (echter). NT (698).
- και ὁ = kai ho (en de). Mc 10 (17) : (1) Mc 2,22. (2) Mc 4,25. (3) Mc 4,27. (4) Mc 4,41. (5) Mc 7,10. (6) Mc 10,33. (7) Mc 11,33. (8) Mc 12,20. (9) Mc 12,21. (10) Mc 12,26. (11) Mc 12,34. (12) Mc 12,37. (13) Mc 13,2. (14) Mc 13,16. (15) Mc 14,9. (16) Mc 14,10. (17) Mc 14,54. και = kai + een vorm van het bep. lidw.. NT (1489).
Mc 15,39.4. nom. mann. enk. kenturiôn (centurio, honderdman). In het NT slechts in Mc. Mc (3) : (1) Mc 15,39 : nom. mann. enk. kenturiôn. (2) Mc 15,44 : acc. mann. enk. kenturiôna. (3) Mc 15,45 : gen. mann. enk. kenturiônos.
Mc 15,39.5. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,8. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,12. (8) Mc 15,14. (9) Mc 15,15. (10) Mc 15,16. (11) Mc 15,22. (12) Mc 15,26. (13) Mc 15,29. (14) Mc 15,32. (15) Mc 15,34. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,42. (19) Mc 15,43. (20) Mc 15,44. (21) Mc 15,46.
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 219 | 12 | 13 | 5 | 12 | 8 | 17 | 6 | 5 | 18 | 28 | 11 | 16 | 16 | 27 | 21 | 4 | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Nederl.. : de. D. : der , die , das enz.. E. : the. Fr. : le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Gr. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het).
8. ἐναντίας (= enantias; het tegenover, tegendeel; zn gen vr enk van het zn ἐναντίον = enantion).
Mc 15,39.9. αὐτοῦ (= autou: van hem of van het; pers vnw 3de pers gen mann enk van het pers vnw 3de pers enk: αυτος - αυτη - αυτο: autos - autè - auto: hij - zij - het) Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos. Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos. Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos. Mc 15 (8) : (1) Mc 15,3. (2) Mc 15,19. (3) Mc 15,20. (4) Mc 15,21. (5) Mc 15,24. (6) Mc 15,26. (7) Mc 15,27. (8) Mc 15,39.
autos enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
2 | gen. mann. enk. autou | 143 | 13 | 6 | 10 | 4 | 12 | 16 | 6 | 17 | 9 | 8 | 6 | 5 | 6 | 15 | 8 | 2 | 6883 | 5685 | 1198 | 225 | 143 | 220 | 150 | 118 | 256 | 86 | 588 | 738 |
totaal | 413 | 35 | 17 | 27 | 14 | 34 | 34 | 18 | 33 | 32 | 30 | 18 | 25 | 9 | 47 | 34 | 6 | 12884 | 9893 | 2991 | 510 | 413 | 593 | 475 | 350 | 504 | 146 | 1670 | 2145 |
Mc 15,39.10. ὁτι = hoti (dat, omdat). Taalgebruik in het ΝΤ : hoti (dat, omdat). Taalgebruik in de LXX : hoti (dat, omdat). Taalgebruik in Mc : hoti (dat, omdat). Mc (92). Mc 12 (12) : (1) Mc 12,6. (2) Mc 12,7. (3) Mc 12,12. (4) Mc 12,14. (5) Mc 12,19. (6) Mc 12,26. (7) Mc 12,28. (8) Mc 12,29. (9) Mc 12,32. (10) Mc 12,34. (11) Mc 12,35. (12) Mc 12,43.
hoti ( dat , omdat ) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
92 | 4 | 6 | 5 | 3 | 5 | 9 | 5 | 8 | 9 | 3 | 3 | 12 | 4 | 10 | 2 | 4 | 4396 | 3213 | 1183 | 137 | 92 | 160 | 237 | 114 | 389 | 54 | 389 | 626 |
- Hebreeuws : כִּי = kî (want, omdat). Taalgebruik in Tenakh : kî (want, omdat). Taalgebruik in Dt : kî (want, omdat). Getalswaarde : kaph = 11 of 20 , jod = 10 ; totaal : 21 (3 X 7) of 30 (2 X 3 X 5). Structuur : 2 - 1. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (3849). Pentateuch (884). Eerdere Profeten (726). Latere Profeten (841). 12 Kleine Profeten (241). Geschriften (1157). Dt (235). Dt 4 (14) : (1) Dt 4,3. (2) Dt 4,6. (3) Dt 4,7. (4) Dt 4,15. (5) Dt 4,22. (6) Dt 4,24. (7) Dt 4,25. (8) Dt 4,26. (9) Dt 4,29. (10) Dt 4,31. (11) Dt 4,32. (12) Dt 4,35. (13) Dt 4,37. (14) Dt 4,39.
- כִּי = kî (want, omdat) < een woord met 1 medeklinker. De lange î is î gebleven omdat het een proclitisch woord is. Proclitisch wil zeggen dat een eenlettergrepig onbeklemtoond woord wordt gehecht aan het volgende (Lettinga(6) 13d).
Mc 15,39.11. οὑτως = houtôs (op die wijze, zo). Taalgebruik in het NT : houtos (zo). Taalgebruik in de LXX : houtos (zo). Mc (10) : (1) Mc 2,7. (2) Mc 2,8. (3) Mc 2,12. (4) Mc 4,26. (5) Mc 7,18. (6) Mc 9,3. (7) Mc 10,43. (8) Mc 13,29. (9) Mc 14,59. (10) Mc 14,59. Lc (21) : (1) Lc 1,25. (2) Lc 2,48. (3) Lc 9,15. (4) Lc 10,21. (5) Lc 11,30. (6) Lc 12,21. (7) Lc 12,28. (8) Lc 12,38. (9) Lc 12,43. (10) Lc 12,54. (11) Lc 14,33. (12) Lc 15,7. (13) Lc 15,10. (14) Lc 17,10. (15) Lc 17,24. (16) Lc 17,26 . (17) Lc 19,31. (18) Lc 21,31. (19) Lc 22,26 . (20) Lc 24,24. (21) Lc 24,46.
houtôs (zo) | Mc | Mc 2 | Mc 4 | Mc 7 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
10 | (1) Mc 2,7. (2) Mc 2,8. (3) Mc 2,12. | (4) Mc 4,26. | (5) Mc 7,18. | (6) Mc 9,3. | (7) Mc 10,43. | (8) Mc 13,29. | (9) Mc 14,59. | (10) Mc 15,39. | 907 | 708 | 199 | 32 | 10 | 21 | 14 | 26 | 90 | 6 | 63 | 77 |
- Hebreeuws. כֵן = khen (zo). Taalgebruik in Tenakh : khen (zo). Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , nun = 14 of 50 ; totaal : 25 (5²) OF 70 (2 X 5 X 7). Structuur : 2 - 5. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (514). Pentateuch (156). Eerdere Profeten (109). Latere Profeten (109). 12 Kleine Profeten (25). Geschriften (115).
- Lat. sic. Ned. zo. D. so. E. thus. Fr. ainsi < ains - si. ains (ante) -> antius sic.
Mc 15,39.10. - 11. ὁτι οὑτως = houtôs (dat op die wijze). NT (12) : (1) Mt 11,26. (2) Mt 26,54. (3) Mc 2,8. (4) Mc 15,39. (5) Lc 1,25. (6) Lc 10,21. (7) Lc 15,7. (8) Lc 24,46. (9) Hnd 20,35. (10) Hnd 27,25. (11) Gal 1,6. (12) 1 Pe 2,15.
Mc 15,39.12. act. ind. aor. 3de pers. enk. εξεπνευσεν = exepneusen (hij ademde uit, hij stierf) van het werkw. εκπνεω = ekpneô (uitademen, sterven). Taalgebruik in het NT : ekpneô (uitademen, sterven). Taalgebruik in Mc : ekpneô (uitademen, sterven). Bijbel (3). Mc (2) : (1) Mc 15,37. (2) Mc 15,39. (3) Lc 23,46.
In deze aor.vorm is pneuma (geest) te horen. Het herinnert aan de nederdaling van de geest over Jezus in Mc 1,10. In Mc 1,10 ontvangt Jezus de geest , in Mc 15,37 blaast hij de geest uit.
In Mc 1,10 scheuren eerst de hemelen open en daalt dan de geest over Jezus neer. In Mc 15,37 - Mc 15,38 blaast Jezus eerst de geest uit en scheurt dan het voorhangsel van de tempel. In Mc 1,10 ziet Jezus beide elementen. In Mc 15,39 bevat het zien van de centurio wellicht de beide elementen..
Mc 15,39.13. act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen). Taalgebruik in NT : legô (zeggen). Taalgebruik in Mc : legô (zeggen). Mc (56). Mc 15 (1) : Mc 15,39.
Mc 15,39.14. Taalgebruik in het NT : alèthôs (waarlijk). Taalgebruik in Mc : alèthôs (waarlijk). Mc (2) : (1) Mc 14,70. (2) Mc 15,39. We zeggen : 't echt waar. Kort uitgedrukt : terecht. Het wijst op een bevestiging. De bevestiging gebeurt op basis van wat gezien wordt : de wijze waarop Jezus stierf.
alèthôs (waarlijk) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
33 | 15 | 18 | 3 | 2 : (1) Mc 14,70. (2) Mc 15,39. | 3 | 7 | 1 | 2 | 8 | 15 |
Mc 15,39.15. aanwijz. voornaamw. nom. mann. enk. οὑτος = houtos (deze). Taalgebruik in het NT : houtos (deze). Taalgebruik in de LXX : houtos (deze). Taalgebruik in Marcus : houtos (deze). Mc (12) : (1) Mc 2,7. (2) Mc 3,35. (3) Mc 4,41. (4) Mc 6,3. (5) Mc 6,16. (6) Mc 7,6. (7) Mc 9,7. (8) Mc 12,7. (9) Mc 12,10. (10) Mc 13,13. (11) Mc 14,69. (12) Mc 15,39.
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
houtos (deze) | 531 | 345 | 186 | 32 | 12 | 39 | 48 | 35 | 21 | 1 | 83 | 131 |
- Lat. hic - haec - hoc. Fr. ceci. Ned. deze , dat / dit. D. der - die - das. E. this - that.
Mc 15,39.16. bepaald lidwoord nom. mann. enk. ὁ = ho. Zie bepaald lidwoord ὁ = ho , ἡ = hè , το = to (de - het). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Mc (219). Mc 15 (21) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,8. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,12. (8) Mc 15,14. (9) Mc 15,15. (10) Mc 15,16. (11) Mc 15,22. (12) Mc 15,26. (13) Mc 15,29. (14) Mc 15,32. (15) Mc 15,34. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,42. (19) Mc 15,43. (20) Mc 15,44. (21) Mc 15,46.
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 219 | 12 | 13 | 5 | 12 | 8 | 17 | 6 | 5 | 18 | 28 | 11 | 16 | 16 | 27 | 21 | 4 | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam).
Mc 15,39.15. - 16. οὑτος ὁ = houtos ho (deze de). Mc (1) : Mc 7,6. Lc (3) : (1) Lc 14,30. (2) Lc 15,24. (3) Lc 15,30. (4) Lc 18,11.
Mc 15,39.17. nom. mann. enk. ανθρωπος = anthrôpos (mens). Taalgebruik in het NT : anthrôpos (mens). Taalgebruik in de LXX : anthrôpos (mens). Taalgebruik in Mc : anthrôpos (mens). Bijbel (512). OT (394). NT (118). Mc (14) : (1) Mc 1,23. (2) Mc 2,27. (3) Mc 3,1. (4) Mc 4,26. (5) Mc 5,2. (6) Mc 7,11. (7) Mc 8,37. (8) Mc 10,7. (9) Mc 10,9. (10) Mc 12,1. (11) Mc 13,34. (12) Mc 14,13. (13) Mc 14,21. (14) Mc 15,39.
anthrôpos (mens) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1 | nom. mann. enk. anthrôpos | 512 | 394 | 118 | 21 | 14 | 24 | 21 | 10 | 27 | 1 | 59 | 80 |
Totaal | 1760 | 1233 | 527 | 108 | 53 | 94 | 57 | 45 | 145 | 25 | 255 | 312 |
anthrôpos (mens) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | |
1 | nom. enk. anthrôpos | 14 | (1) Mc 1,23. | (2) Mc 2,27. | (3) Mc 3,1. | (4) Mc 4,26. | (5) Mc 5,2. | (6) Mc 7,11. | (7) Mc 8,37. | (8) Mc 10,7. (9) Mc 10,9. | (10) Mc 12,1. | (11) Mc 13,34. | (12) Mc 14,13. (13) Mc 14,21. | (14) Mc 15,39. | ||
Totaal | 53 | 2 | 4 | 4 | 1 | 2 | 10 | 7 | 4 | 5 | 3 | 2 | 2 | 6 | 1 |
- Hebreeuws. אִישׁ = ´îsj (man, ieder). Taalgebruik in Tenakh : ´îsj (man). Getalwaarde : aleph = 1, jod = 10, sjin = 21 of 300 ; totaal : 32 (2² X 2³) of 311 (priemgetal). Structuur : 1 - 1 - 3. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (1023).
Mc 15,39.15.
- 17. ὁ ανθρωπος οὑτος = ho anthrôpos houtos (deze mens). Een vorm van het zelfstandig
naamwoord ανθρωπος = anthrôpos (mens) , gevolgd door een vorm van het bezittelijk voornaamwoord οὑτος = houtos komt in vele verzen voor. De nom. enk komt in het NT in 9 verzen
voor : Mc (1) : Mc 15,39. Lc (2) : (1) Lc
2,25. (2) Lc
23,47. Joh (1) : Joh
9,24. Hnd (5) : (1) Hnd 6,13. (2) Hnd 22,26. (3) Hnd 26,31. (4) Hnd 26,32. (5) Hnd 28,4.
- ὁ ανθρωπος οὑτος = ho anthrôpos houtos of οὑτος ὁ ανθρωπος = houtos ho anthrôpos (deze mens) : in
Mc slechts in Mc
15,39. In Mc
14,71 staan de woorden van Petrus : τον ανθρωπον τουτον = ton anthrôpon touton (ik ken die
mens niet). De twee zinssneden staan in schril contrast met elkaar. Petrus
ontkent die mens te kennen en de Romeinse centurio belijdt : Waarlijk was deze
mens een zoon van God.
Mc 15,39.18. nom. mann. enk. υἰος = huios (zoon). Taalgebruik in het NT : huios (zoon). Taalgebruik in de LXX : huios (zoon). Taalgebruik in Mc : huios (zoon). Mc (19). Mc (19) Mc 1,11. (2) Mc 2,10 **. (3) Mc 2,28 **. (4) Mc 3,11 *. (5) Mc 6,3. (6) Mc 8,38 **. (7) Mc 9,7. (8) Mc 9,9 **. (9) Mc 9,31 **. (10) Mc 10,33 **. (11) Mc 10,45 **. (12) Mc 10,46. (13) Mc 12,35. (14) Mc 12,37. (15) Mc 13,32. (16) Mc 14,21 **. (17) Mc 14,41 **. (18) Mc 14,61. (19) Mc 15,39. Een vorm van υἰος = huios (zoon) in Mc (33) , in Mc 1 (2) : (1) Mc 1,1 (gen. huiou). (2) Mc 1,11 (nom. υἰος = huios).
huios (zoon) enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. mann. enk. huios | 885 | 732 | 153 | 42 | 19 | 39 | 26 | 6 | 19 | 2 | 100 | 126 |
totaal | 1851 | 1560 | 291 | 69 | 29 | 62 | 51 | 10 | 65 | 5 | 160 | 211 |
huios (zoon) enk.. ** | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | |
1 | nom. mann. enk. huios | 19 | 1 : Mc 1,11 | 2 : (1) Mc 2,10 **. (2) Mc 2,28 **. | 1 : Mc 3,11 *. | 1 : Mc 6,3. | 1 : Mc 8,38 **. | 3 : (1) Mc 9,7. (2) Mc 9,9 **. (3) Mc 9,31 **. | 3 : (1) Mc 10,33 **. (2) Mc 10,45 **. (3) Mc 10,46. | 2 : (1) Mc 12,35. (2) Mc 12,37. | 1 : Mc 13,32. | 3 : (1) Mc 14,21 **.. (2) Mc 14,41 **. (3) Mc 14,61. | 1 : Mc 15,39. | |
totaal | 29 | 2 | 2 ** | 1 | 1 | 1 | 2 | 5 | 5 | 3 | 2 | 4 | 1 |
- Hebreeuws. בֵּן/ בִּן / בֶּן= ben / bin / bèn (zoon, kind). Taalgebruik in Tenakh : ben (zoon, kind). Getalwaarde : beth = 2 , nun = 14 of 50 ; totaal : 16 (2² X 2²) of 52 (2 X 26). Structuur : 2 - 5. De som van de elementen is 7. Tenakh (1225). Pentateuch (284). Eerdere Profeten (392). Latere Profeten (231). 12 Kleine Profeten (26). Geschriften (292).
- Lat. filius. Fr. fils. Ned. zoon. D. Sohn. E. son. Arabisch : اِبن = ´ibn (zoon). Taalgebruik in de Qoran : ´ibn (zoon).
Bij de doop van Johannes wordt Jezus als de zoon van God geopenbaard. Het sanhedrin zal Jezus juist om deze bewering veroordelen. Bij het eerste optreden van Jezus heeft reeds een confrontatie plaats. Jezus , vervuld van heilige geest , komt in het aangezicht te staan van een onreine geest die hem zegt : wat is er tussen ons en u , Jezus van Nazaret. Ik weet wie u bent , de heilige van God.
- nom. mann. enk. pais (kind). Taalgebruik in het NT : pais (kind). Taalgebruik in de Septuaginta : pais (kind). Bijbel (87). O.T. (78). Js (10) : (1) Js 20,3. (2) Js 24,2. (3) Js 41,8. (4) Js 41,9. (5) Js 42,1. (6) Js 43,10. (7) Js 44,1. (8) Js 44,2. (9) Js 44,21. (10) Js 52,13. NT (9). Mt (5) o.a. Mt 12,18. Een vorm van pais (kind)in de LXX (470) , in het NT (24). doulos (dienaar). Taalgebruik in het NT : doulos (dienaar). doulos (dienaar). Taalgebruik in de Septuaginta : doulos (dienaar). Een vorm van doulos (dienaar) in de LXX (383) , in het NT (124). Merkwaardig is het gebruik van pais (kind) en doulos (dienaar) in het NT. Er is een duidelijke voorkeur voor doulos (dienaar).
In Mc 1,11 en Lc 3,22 lezen we : su ei ho huios mou (jij bent mijn zoon). `abhëdî (mijn dienaar) kan via de LXX pais (kind) geëvolueerd zijn naar huios (zoon). De idee van Mozes, `èbhèd JHWH (dienaar van JHWH) evoleert naar Jezus , huios theou (zoon van God). Zie ook : Mt 4,10 en Lc 4,8 (verwijzing naar Dt 6,13) waar een vorm van het werkw. `âbhad (werken, dienen) wordt gebruikt. Het getuigenis na de dood van Jezus in Mt 27,54 en Mc 15,39 luidt : deze (mens) was waarlijk zoon van God.
Ons woord 'liturgie' komt van het griekse woord 'leitourgia' samengesteld uit twee delen 'leitos' ('dat wat het volk aangaat') en 'ergon' ('daad, werk') ook eredienst.
Mc 15,39.19. gen. mann. enk. θεου = theou (van God) van het zelfst. naamw. θεος = theos (God). Taalgebruik in het NT : theos (God). Taalgebruik in de LXX : theos (God). Taalgebruik in Mc : theos (God). Een vorm van θεος = theos (God) in de LXX (3984) , in het NT (1314). In 4 verzen in Mc , en wel telkens een genitief : (1) Mc 1,1 : huiou theou = van een zoon van een God. (2) Mc 1,14 : to euaggelion tou theou = de goede boodschap van de God. (3) Mc 1,15 : hè basileia tou theou = het koninkrijk van de God. (4) Mc 1,24 : ho hagios tou theou = de heilige van de God.
theos (God) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn.. | ev. | Paul. | Ap. br. | |
2 | gen. enk. theou (van God) | 31 | 4 : (1) Mc 1,1. (2) Mc 1,14. (3) Mc 1,15. (4) Mc 1,24. | 1 : Mc 2,26. | (2) : (1) Mc 3,11. (2) Mc 3,35. | 3 : (1) Mc 4,11. (2) Mc 4,26. (3) Mc 4,30. | 1 : Mc 5,7. | 3 : (1) Mc 7,8. (2) Mc 7,9. (3) Mc 7,13. | 1 : Mc 8,33. | 2 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,47. | 5 : (1) Mc 10,14. (2) Mc 10,15. (3) Mc 10,23. (4) Mc 10,24. (5) Mc 10,25. | 1 : Mc 11,22. | 4 : (1) Mc 12,14. (2) Mc 12,17. (3) Mc 12,24. (4) Mc 12,34. | 1 : Mc 14,25. | 2 : (1) Mc 15,39. (2) Mc 15,43. | 1 : Mc 16,19. | 1517 | 876 | 641 | 28 | 31 | 70 | 43 | 56 | 360 | 53 | 129 | 172 | 293 | 67 | ||
Totaal | 44 | 4 | 3 | 2 | 3 | 2 | 3 | 1 | 2 | 8 | 1 | 9 | 1 | 1 | 3 | 1 | 4132 | 2908 | 1224 | 44 | 44 | 117 | 76 | 157 | 695 | 91 | 205 | 281 | 576 | 119 |
theos (God) | Br. | Rom | 1 Kor | 2 Kor | Gal | Ef | Fil | Kol | 1 Tes | 2 Tes | 1 Tim | 2 Tim | Tit | Film | Heb | Jak | 1 Pe | 2 Pe | 1 Joh | 2 Joh | 3 Joh | Jud | Paul. | Ap. br. | |
2 | gen. mann. enk. theou | 360 | 71 | 46 | 33 | 15 | 20 | 10 | 14 | 15 | 6 | 15 | 9 | 9 | 1 | 29 | 7 | 20 | 6 | 29 | 1 | 2 | 2 | 293 | 67 |
Totaal | 695 | 144 | 93 | 70 | 30 | 31 | 23 | 20 | 35 | 17 | 21 | 13 | 12 | 2 | 65 | 15 | 36 | 7 | 52 | 2 | 3 | 4 | 576 | 119 |
- Hebreeuws. אֱלֹהִים = ´èlohîm (God). Taalgebruik in Tenakh : ´èlohîm (God). Getalwaarde : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; he = 5 ; jod = 10 ; mem = 13 of 40 ; totaal : 41 of 86 (2 X 43). Structuur : 1 - 3 -5 -1 - 4. De som van de elementen is telkens 5. De verkorte vorm van de godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm is אֵל = ´èl. Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld). Structuur : 1 - 3. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (635). Pentateuch (207). Eerdere Profeten (118). Latere Profeten (39). 12 Kleine Profeten (17). Geschriften (253).
- L. deus , Fr. dieu. De vloek dju. D. Gott. E. God. Ned. God. Arabisch : اَللە = ´allah (Allah). Taalgebruik in de Qoran : ´allah (Allah).
- Marcus evenals Matteüs gebruiken het woord God relatief weinig , in tegenstelling tot Lucas , de Handelingen maar vooral de Brieven. Als in Marcus het woord God gebruikt wordt is het meestal in de genitief (van God) en behoort God tot een zaak , een persoon of een gebeuren.
Mc 15,39.18. - 19. υἰου θεου = huiou theou (zoon van God). Hapax in Mc. Deze woorden komen slechts in bepaalde handschriften voor en zouden een toevoeging kunnen zijn. Met het zoonschap van God geeft Marcus de 2de verhaallijn aan. Deze verhaallijn kent 7 stappen : (1) de titel. (2) de doop. (3) de verklaring van de onreine geesten. (4) de aanspreking van Jezus door de man met een onreine geest. (5) de transfiguratie. (6) de vraag van de hogepriester bij de ondervraging van Jezus. (7) de geloofsbelijdenis van de honderdman.
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. |
Mc 1,1 | Mc 1,11 | Mc 3,11 | Mc 5,7 | Mc 9,7 | Mc 14,61 | Mc 15,39 |
hoti (dat) | ||||||
su (u) | su (u) | houtos (deze) | su (u) | |||
ei (bent) | ei (bent) | estin (is) | ei (bent) | |||
archè tou euaggeliou Ièsou Christou huiou theou (begin van het evangelie van Jezus Christus, zoon van God) | ho huios mou (mijn zoon) | ho huios tou theou (de zoon van God) | Ièsou , huie tou theou | ho huios mou (mijn zoon) | ho christos, ho huios tou eulogètou (de messias,de zoon van de gezegende) | alèthôs houtos ho anthrôpos huios theou èn (waarlijk deze mens was de zoon van God) |
ho agapètos (de beminde) | ho agapètos (de beminde) | |||||
13. Optreden van Johannes de Doper : Mc 1,1-6 - Mt 3,1-6 - Lc 3,1-6 - | 18. Doop van Jezus :Mc 1,9-11 - Mt 3,13-17 - Lc 3,21-22 - | 96. Volkstoeloop en genezingen : Mc 3,7-12 - Mt 12,15-21 - Lc 6,17-20a - | 66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd : Mc 5,1-20 - Mt 8,28-34 - Lc 8,26-39 | 168. Verheerlijking van Jezus : Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 - | 332. Jezus voor het Sandredin : Mc 14,55-64 - Mt 26,59-66 - Lc 22,66-71 - | 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 - Mt 27,45-54 - Lc 23,44-48 - |
Mc 15,39.20. act. ind. imperf. 3de pers. enk. ην = èn (hij / zij was) van het werkw. ειμι = eimi (zijn) OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν (die) van het betrekk. voornaamw. ὁς (die). Taalgebruik in het NT : eimi (zijn). Taalgebruik in de LXX : eimi (zijn). Taalgebruik in Mc : eimi (zijn). Mc 15 (8) : (1) Mc 15,7. (2) Mc 15,25. (3) Mc 15,26. (4) Mc 15,39. (5) Mc 15,41. (6) Mc 15,42. (7) Mc 15,43. (8) Mc 15,46. Een vorm van ειμι = eimi (zijn) in de LXX (6947) , in het NT (2450) , in Mc (192).
- Hebreeuws. act. ind. perf. 3de pers. mann. enk. הָיָה = hâjâh
(zijn). Taalgebruik in Tenakh : hâjâh
(zijn). Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5). Structuur
: 5 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (332).
Pentateuch (52). Eerdere Profeten (111). Latere Profeten (87). 12 Kleine
Profeten (14). Geschriften (67).
- werkw. Ned. : zijn. Arabisch : كانَ = kâna (zijn). Taalgebruik in de Qoran : kâna (zijn). D. : sein. E. : to be. E. : to be. Grieks : ειμι = eimi (zijn). Taalgebruik in het NT
: eimi
(zijn). Hebreeuws : הָיָה = hâjâh
(zijn). Taalgebruik in Tenakh : hâjâh
(zijn). Lat. : esse.
In het intiatieverhaal is de stem gericht naar Jezus zelf (Mc 1,11) : su ei = jij bent. In het transfiguratieverhaal is de stem gericht op toehoorder
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn OF betrekkelijk voornaamw. acc. vr. enk. ἡν | 1506 | 1120 | 386 | 24 | 38 | 79 | 92 | 63 | 71 | 19 | 141 | 233 |
s , vandaar : houtos estin = deze is. Er zit dus evolutie in het
Mcverhaal. Het belijdenisverhaal van de centurio sluit aan op het transfiguratieverhaal
: houtos ho anthrôpos... èn = deze mens was. In Mc
15,39 valt op de aanwezigheid van ho anthrôpos = deze mens en de verleden
tijd van het werkw. nl. èn = hij was.
Het huios theou (een zoon van een god) sluit aan op het transfiguratieverhaal
ho huios mou = mijn zoon , dat gericht is op toehoorders. Om te belijden dat
Jezus een zoon van een god is , moet hij dus geluisterd hebben. Naast gezien
heeft hij dus ook gehoord. Hij bevestigt wat in Mc
9,7 werd gezegd. deze is mijn zoon de beminde , luistert naar hem.
Mc 15,39.21. nom. mann. enk. υἰος = huios (zoon). Taalgebruik in het NT : huios (zoon). Taalgebruik in de LXX : huios (zoon). Taalgebruik in Mc : huios (zoon). Mc (19). Mc (19) Mc 1,11. (2) Mc 2,10 **. (3) Mc 2,28 **. (4) Mc 3,11 *. (5) Mc 6,3. (6) Mc 8,38 **. (7) Mc 9,7. (8) Mc 9,9 **. (9) Mc 9,31 **. (10) Mc 10,33 **. (11) Mc 10,45 **. (12) Mc 10,46. (13) Mc 12,35. (14) Mc 12,37. (15) Mc 13,32. (16) Mc 14,21 **. (17) Mc 14,41 **. (18) Mc 14,61. (19) Mc 15,39. Een vorm van υἰος = huios (zoon) in Mc (33).
huios (zoon) enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. mann. enk. huios | 885 | 732 | 153 | 42 | 19 | 39 | 26 | 6 | 19 | 2 | 100 | 126 |
totaal | 1851 | 1560 | 291 | 69 | 29 | 62 | 51 | 10 | 65 | 5 | 160 | 211 |
huios (zoon) mv. | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
totaal | 2499 | 2432 | 67 | 14 | 4 | 10 | 2 | 11 | 23 | 3 | 28 | 30 | 23 |
huios (zoon) enk.. ** | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | |
1 | nom. mann. enk. huios | 19 | 1 : Mc 1,11 | 2 : (1) Mc 2,10 **. (2) Mc 2,28 **. | 1 : Mc 3,11 *. | 1 : Mc 6,3. | 1 : Mc 8,38 **. | 3 : (1) Mc 9,7. (2) Mc 9,9 **. (3) Mc 9,31 **. | 3 : (1) Mc 10,33 **. (2) Mc 10,45 **. (3) Mc 10,46. | 2 : (1) Mc 12,35. (2) Mc 12,37. | 1 : Mc 13,32. | 3 : (1) Mc 14,21 **.. (2) Mc 14,41 **. (3) Mc 14,61. | 1 : Mc 15,39. | |
totaal | 29 | 2 | 2 ** | 1 | 1 | 1 | 2 | 5 | 5 | 3 | 2 | 4 | 1 |
- Hebreeuws. בֵּן/ בִּן / בֶּן= ben / bin / bèn (zoon, kind). Taalgebruik
in Tenakh : ben
(zoon, kind). Getalwaarde : beth = 2 , nun = 14 of 50 ; totaal : 16 (2²
X 2²) of 52 (2 X 26). Structuur : 2 - 5. De som van de elementen is 7. Tenakh (1225). Pentateuch (284). Eerdere Profeten (392). Latere Profeten (231). 12 Kleine Profeten (26).
Geschriften (292). Gn (85). Gn 21 (7) : (1) Gn 21,2. (2) Gn 21,4. (3) Gn 21,5. (4) Gn 21,7. (5) Gn 21,9. (6) Gn 21,10. (7) Gn 21,13.
- Lat. filius. Fr. fils. Ned. zoon. D. Sohn. E. son. Arabisch : اِبن = ´ibn (zoon). Taalgebruik in de Qoran : ´ibn (zoon).
Mc 15,39.22. gen. mann. enk. θεου = theou (van God) van het zelfst. naamw. θεος = theos (God). Taalgebruik in het NT : theos (God). Taalgebruik in de LXX : theos (God). Taalgebruik in Mc : theos (God). Een vorm van θεος = theos (God) in de LXX (3984) , in het NT (1314). In 4 verzen in Mc , en wel telkens een genitief : (1) Mc 1,1 : huiou theou = van een zoon van een God. (2) Mc 1,14 : to euaggelion tou theou = de goede boodschap van de God. (3) Mc 1,15 : hè basileia tou theou = het koninkrijk van de God. (4) Mc 1,24 : ho hagios tou theou = de heilige van de God.
theos (God) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn.. | ev. | Paul. | Ap. br. | |
2 | gen. enk. theou (van God) | 31 | 4 : (1) Mc 1,1. (2) Mc 1,14. (3) Mc 1,15. (4) Mc 1,24. | 1 : Mc 2,26. | (2) : (1) Mc 3,11. (2) Mc 3,35. | 3 : (1) Mc 4,11. (2) Mc 4,26. (3) Mc 4,30. | 1 : Mc 5,7. | 3 : (1) Mc 7,8. (2) Mc 7,9. (3) Mc 7,13. | 1 : Mc 8,33. | 2 : (1) Mc 9,1. (2) Mc 9,47. | 5 : (1) Mc 10,14. (2) Mc 10,15. (3) Mc 10,23. (4) Mc 10,24. (5) Mc 10,25. | 1 : Mc 11,22. | 4 : (1) Mc 12,14. (2) Mc 12,17. (3) Mc 12,24. (4) Mc 12,34. | 1 : Mc 14,25. | 2 : (1) Mc 15,39. (2) Mc 15,43. | 1 : Mc 16,19. | 1517 | 876 | 641 | 28 | 31 | 70 | 43 | 56 | 360 | 53 | 129 | 172 | 293 | 67 | ||
Totaal | 44 | 4 | 3 | 2 | 3 | 2 | 3 | 1 | 2 | 8 | 1 | 9 | 1 | 1 | 3 | 1 | 4132 | 2908 | 1224 | 44 | 44 | 117 | 76 | 157 | 695 | 91 | 205 | 281 | 576 | 119 |
- Hebreeuws. אֱלֹהִים = ´èlohîm
(God). Taalgebruik in Tenakh : ´èlohîm
(God). Getalwaarde : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; he = 5 ; jod = 10 ;
mem = 13 of 40 ; totaal : 41 of 86 (2 X 43). Structuur : 1 - 3 -5 -1 - 4.
De som van de elementen is telkens 5. De verkorte vorm van de godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm is אֵל = ´èl. Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld). Structuur : 1 - 3. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (635). Pentateuch (207). Eerdere Profeten (118). Latere Profeten (39). 12 Kleine Profeten (17). Geschriften (253).
- Ned. : God. Arabisch : اَللە = ´allah (Allah). Taalgebruik in de Qoran : ´allah (Allah). In het woord Allah zit het woord `al (op, verheven). D. : Gott. E. : God. Fr. : dieu. De vloek dju. Grieks : θεος = theos (God) . Taalgebruik in het
NT : theos
(God). Hebreeuws : אֱלֹהִים = ´èlohîm
(God). Taalgebruik in Tenakh : ´èlohîm
(God).
Mc 15,39.21. - 22.
348 Vrouwen als getuigen van Jezus'dood : Mc
15,40-41 - Mc
15,40-41 - Mt
27,55-56 - Lc
23,49 - bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus)
-- Mc 15 -- Mc
15,40 - Mc
15,41 -
Mc 15,40 - Mc 15,40 : 348 Vrouwen als getuigen van Jezus'dood : Mc 15,40-41 - Mc 15,40-41 - Mt 27,55-56 - Lc 23,49 - bijbeloverzicht -- Taalgebruik -- Mc (Marcus) -- Mc 15 -- Mc 15,40 - Mc 15,41 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [40] There were also women looking on afar off: among whom
was Mary Magdalene, and Mary the mother of James the less and of Joses, and
Salome;
Luther-Bibel. 40 Und es waren auch Frauen da, die von ferne zuschauten, unter
ihnen Maria von Magdala und Maria, die Mutter Jakobus' des Kleinen und des Joses,
und Salome,
Tekstuitleg van Mc 15,40.
Mc 15,40.1. act. ind. imperf. 3de pers. mv. ησαν = èsan (zij waren) van het werkw. ειμι = eimi (zijn). Taalgebruik in het NT : eimi (zijn). Taalgebruik in de LXX : eimi (zijn). Taalgebruik in Lc : eimi (zijn). Taalgebruik in Hnd : eimi (zijn). Mc (16) : (1) Mc 1,16. (2) Mc 2,6. (3) Mc 2,15. (4) Mc 2,18. (5) Mc 4,1. (6) Mc 6,31. (7) Mc 6,34. (8) Mc 6,44. (9) Mc 8,9. (10) Mc 9,4. (11) : Mc 10,32. (12) Mc 12,20. (13) (1) Mc 14,4. (14) Mc 14,40. (15) Mc 14,56. (16) Mc 15,40. Lc (22) : (1) Lc 1,6. (2) Lc 1,7. (3) Lc 2,8. (4) Lc 4,20. (5) Lc 4,25. (6) Lc 4,27. (7) Lc 5,10. (8) Lc 5,17. (9) Lc 5,29. (10) Lc 7,41. (11) Lc 8,2. (12) Lc 8,40. (13) Lc 9,14. (14) Lc 9,30. (15) Lc 9,32. (16) Lc 14,1. (17) Lc 15,1. (18) Lc 20,29. (19) Lc 23,55. (20) Lc 24,10. (21) Lc 24,13. (22) Lc 24,53. Een vorm van ειμι = eimi (zijn) in het NT (2450) , in de LXX (6947).
eimi (zijn) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
imperf. 3de pers. mv. èsan | 332 | 239 | 93 | 10 | 16 | 22 | 8 | 28 | 6 | 3 | 48 | 56 | 4 | 2 |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. | 9. | 10. | 11.. | 12. | |||
eimi (zijn) | Lc | Lc 1 | Lc 2 | Lc 4 | Lc 5 | Lc 7 | Lc 8 | Lc 9 | Lc 14 | Lc 15 | Lc 20 | Lc 23 | Lc 24 | |
act. ind. imperf. 3de pers. mv. èsan | 22 | (1) Lc 1,6. (2) Lc 1,7. | (3) Lc 2,8. | (4) Lc 4,20. (5) Lc 4,25. (6) Lc 4,27. | (7) Lc 5,10. (8) Lc 5,17. (9) Lc 5,29. | (10) Lc 7,41. | (11) Lc 8,2. (12) Lc 8,40. | (13) Lc 9,14. (14) Lc 9,30. (15) Lc 9,32. | (16) Lc 14,1. | (17) Lc 15,1. | (18) Lc 20,29. | (19) Lc 23,55. | (20) Lc 24,10. (21) Lc 24,13. (22) Lc 24,53. |
- Hebreeuws : act. ind. perf. 3de pers. mann. mv. הָיוּ = hâjû (zij waren) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn). Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn). Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5). Structuur : 5 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (166). Pentateuch (35). Eerdere Profeten (36). Latere Profeten (43). 12 Kleine Profeten (9). Profeten in totaal (88). Geschriften (43).
- werkw. Ned. : zijn. Arabisch : كانَ = kâna (zijn). Taalgebruik in de Qoran : kâna (zijn).. Verleden tijd 3de pers. mann. mv. كاتوا = kânwâ (zij waren).D. : sein. E. : to be. Fr. : être. Grieks : ειμι = eimi (zijn). Taalgebruik in het NT : eimi (zijn). Hebreeuws : הָיָה = hâjâh (zijn). Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn). Lat. : esse. Lat. erant (719) van het werkw. esse.
- Het werkw. maakt deel uit van een omschrijving. Het drukt de tijdsduur uit : zij waren benaderende ; zij waren bezig met benaderen. In dit vers wordt beklemtoond dat de tollenaars en de zondaars contact met Jezus zochten. Omschrijvende vorm in Lc in : (1) Lc 1,7. (2) Lc 2,8. (3) Lc 4,20. (4) Lc 5,17. (5) Lc 5,29. (6) Lc 8,2. (7) Lc 8,40. (8) Lc 9,32. (9) Lc 14,1. (10) Lc 15,1. (11) Lc 23,55. (12) Lc 24,13. (13) Lc 24,53. Mc (7) :
(1) Mc
2,6. (2) Mc
2,18. (3) Mc
9,4. (4) Mc
10,32. (5) Mc
14,4. (6) Mc
14,40. (7) Mc
15,40. In Mc
15,40 : èsan... theôrousai (zij waren... kijkende)
Mc 15,40.2. δε = de (echter) , afkorting δ' = d'. de (echter). Taalgebruik in het NT : de (echter). Taalgebruik in de LXX : de (echter). Taalgebruik in Mc : de (echter). Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om verandering van personage of situatie aan te duiden. Mc (149 + 2). Mc (20) : (1) Mc 15,2. (2) Mc 15,4. (3) Mc 15,5. (4) Mc 15,6. (5) Mc 15,7. (6) Mc 15,9. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,15. (12) Mc 15,16. (13) Mc 15,23. (14) Mc 15,25. (15) Mc 15,36. (16) Mc 15,37. (17) Mc 15,39. (18) Mc 15,40. (19) Mc 15,44. (20) Mc 15,47.
de (echter) | de (echter) Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 149 + 2 | 5 | 6 | 1 | 4 | 5 | 8 | 8 | 5 | 10 | 23 | 4 | 7 | 13 | 23 | 20 | 7 | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | d' | 1 | 1 | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||||||||||||||||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 |
kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 |
verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 |
Mc 15,40.1. - 2. hèsan de (zij waren echter). Mc (5). In 4 / 7 van de omschrijv. structuur : (1) Mc 2,6. (2) Mc 10,32. (3) Mc 14,4. (4) Mc 15,40 + Mc 8,9
Mc 15,40.3. και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Taalgebruik in Mc : kai (en). Van de 47 verzen niet in 14 verzen : (1) Mc 15,4. (2) Mc 15,5. (3) Mc 15,6. (4) Mc 15,7. (5) Mc 15,9. (6) Mc 15,10. (7) Mc 15,11. (8) Mc 15,12. (9) Mc 15,13. (10) Mc 15,14. (11) Mc 15,28. (12) Mc 15,30. (13) Mc 15,37. (14) Mc 15,39.
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en. Arabisch : وَ = wa (en). Taalgebruik in de Qoran : wa (en). E. : and. D. : und. Fr. : et. Grieks : και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Hebr. : וְ = wë (en). Lat. : et.
Mc 15,40.4.
acc. vr. enk. gunaika (vrouw) van het zelfst. naamw. gunè (vrouw). Taalgebruik
in het NT : gunè
(vrouw). Taalgebruik in Mc : gunè
(vrouw). Hebr. ´isjsjâh. Lat. uxor. Fr. femme (> Lat.
femina). Ned. vrouw. D. Frau.
Mc (8) : (1) Mc
6,17. (2) Mc
6,18. (3) Mc
10,2. (4) Mc
10,7. (5) Mc
10,11. (6) Mc
12,19. (7) Mc
12,20. (8) Mc
12,23.
Mc 15,40.5. απο = apo (af, van-weg) ; afkorτing απ' = ap' en αφ' = af'. Taalgebruik in het NT : apo (af , van-weg). Taalgebruik in de LXX : apo (af , van-weg). Taalgebruik in Mc : apo (af , van-weg).Mc 5 (5) : (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,17. (3) Mc 5,29. (4) Mc 5,34. (5) Mc 5,35.
Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
apo | 33 | 1 : Mc 1,9. | 3 (1) Mc 3,7. (2) Mc 3,9. (3) Mc 3,22. | 5 : (1) Mc 5,6. (2) Mc 5,17. (3) Mc 5,29. (4) Mc 5,34. (5) Mc 5,35. | 2 : (1) Mc 6,33. (2) Mc 6,43. | 4 : (1) Mc 7,1. (2) Mc 7,17. (3) Mc 7,28. (4) Mc 7,33. | 3 : (1) Mc 8,3. (2) Mc 8,11. (3) Mc 8,15. | 2 : (1) Mc 10,6. (2) Mc 10,46. | 2 (1) Mc 11,12. (2) Mc 11,13. | 3 : (1) Mc 12,2. (2) Mc 12,34. (3) Mc 12,38. | 1 : Mc 13,28. | 1 : Mc 14,54. | 5 : (1) Mc 15,30. (2) Mc 15,32. (3) Mc 15,40. (4) Mc 15,43. (5) Mc 15,45. | 1 : Mc 16,8. | 2984 | 2544 | 440 | 82 | 33 | 73 | 19 | 93 | 115 | 25 | 188 | 207 | |||
ap' | 12 | 1 : Mc 1,42. | 2 (1) Mc 2,20. (2) Mc 2,21. | 1 : Mc 4,25. | 2 (1) Mc 7,4. (2) Mc 7,6. | 2 (1) Mc 13,19. (2) Mc 13,27. | 2 (1) Mc 14,35. (2) Mc 14,36. | 2 (1) Mc 15,21. (2) Mc 15,38. | 567 | 445 | 122 | 22 | 12 | 32 | 15 | 12 | 26 | 3 | 66 | 81 | |||||||||
af' | 183 | 141 | 42 | 1 | 9 | 6 | 6 | 19 | 1 | 10 | 16 | ||||||||||||||||||
totaal | 45 | 2 | 2 | 3 | 1 | 5 | 2 | 6 | 3 | 2 | 2 | 3 | 3 | 3 | 7 | 1 | 3734 | 3130 | 604 | 105 | 45 | 114 | 40 | 111 | 160 | 29 | 264 | 304 |
Mc 15,40.6. μακροθεν = makrothen (van verre, in de verte). Taalgebruik in het NT : makrothen (van verre, in de verte). Taalgebruik in de LXX : makrothen (van verre, in de verte). Bijbel (49). OT (35). NT (14) : (1) Mt 26,58. (2) Mt 27,55. (3) Mc 5,6. (4) Mc 8,3. (5) Mc 11,13. (6) Mc 14,54. (7) Mc 15,40. (8) Lc 16,23. (9) Lc 18,13. (10) Lc 22,54. (11) Lc 23,49. (12) Apk 18,10. (13) Apk 18,15. (14) Apk 18,17.
Mc 15,40.5. - 6. απο μακροθεν = apo makrothen (van verre, in de verte). LXX (5). NT (9) : (1) Mt 26,58. (2) Mt 27,55. (3) Mc 5,6. (4) Mc 14,54. (5) Mc 15,40. (6) Lc 16,23. (7) Apk 18,10. (8) Apk 18,15. (9) Apk 18,17.
Mc 15,40.12. bep. lidw. nom. vr. enk. hè (de). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam). Mc 15 (3) : (1) Mc 15,26. (2) Mc 15,40. (3) Mc 15,47.
Mc 15,40.14. και = kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik :