MARCUSEVANGELIE , ZESTIENDE HOOFDSTUK , MC 16 -
- bijbeloverzicht -- bijbelgebruik -- Mc (Marcus)
-- Mc 16 -
- Mc
16,15-20 -- Mc
16,1-8 - Mc
16,9-20 -
BIJBEL: Taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -
Deze websitepagina is een onderdeel van de website van Arseen De Kesel : http://www.interlevensbeschouwelijk.be/index.html.
Overzicht van het N.T. : NT : overzicht , NT : taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , NT : commentaar ,
- Marcus
: overzicht .
- Marcus taalgebruik - Marcus
taalgebruik A - Marcus
taalgebruik B - Marcus
taalgebruik C - Marcus
taalgebruik D - Marcus
taalgebruik E - Marcus
taalgebruik F - Marcus
taalgebruik G - Marcus
taalgebruik H - Marcus
taalgebruik I - Marcus
taalgebruik J - Marcus
taalgebruik K - Marcus
taalgebruik L - Marcus
taalgebruik M - Marcus
taalgebruik N - Marcus
taalgebruik O - Marcus
taalgebruik P - Marcus
taalgebruik Q - Marcus
taalgebruik R - Marcus
taalgebruik S - Marcus
taalgebruik T - Marcus
taalgebruik U - Marcus
taalgebruik Z -
- Mc
: commentaar .
In hun synopsis van de eerste drie evangeliën (Leuven, Vlaamse
Bijbelstichting, 1986; Turnhout, Brepols, ) onderscheiden Adelbert Denaux en
Marc Vervenne volgende pericopen in het veertiende hoofdstuk van het Marcusevangelie
:
351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis : Mc
16,1-8 - Mt
28,1-10 - Lc
23,56b-24,12 -
357. Het langere Marcusslot : Mc
16,9-20 -
351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis : Mc 16,1-8 - Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- Mc 16,1 - Mc 16,2 - Mc 16,3 - Mc 16,4 - Mc 16,5 - Mc 16,6 - Mc 16,7 - Mc 16,8 -
1. de vrouwen | 2. de jongeling | 3. de vrouwen |
Mc 16,1 - Mc 16,2 - Mc 16,3 - Mc 16,4 - Mc 16,5 | Mc 16,6 - Mc 16,7 | Mc 16,8 |
De perikope bestaat uit acht verzen . Het nevenschikkend voegwoord kai
(en) wordt twaalfmaal gebruikt , viermaal als voegwoord tussen twee
zinsdelen (tweemaal in Mc
16,1 bij het onderwerp , éénmaal in Mc
16,7 - een tweede datief - , en éénmaal in Mc
16,8 bij het onderwerp) ; achtmaal bij het begin van een zin , waarbij zesmaal
bij het begin van een vers (de versindeler heeft zich hierdoor laten leiden)
. Het partikel de (echter) komt slechts éénmaal voor ; op de 2de
plaats in de zin (Mc
16,6) . Op de verbijstering van de vrouwen reageert de jongeling .
We hebben hier duidelijk met een kai-tekst te maken . Meestal laten de vertalers
het nevenschikkend voegwoord bij het begin van een vers achterwege .
Er is iets merkwaardigs in wat over de vrouwen verteld wordt . In Mc 16,1 - Mc 16,2 en in Mc 16,4 - Mc 16,5 is er een zekere herhaling : komen en zien . Het hoofdwerkwoord staat in Mc 16,1 in de aorist , in Mc 16,2 in de tegenwoordige tijd , in Mc 16,4 in de tegenwoordige tijd en in Mc 16,5 in de aorist . In Mc 16,3 staat een imperfectum . Wat de hoofdwerkwoorden betreft zouden we van een concentrische opbouw kunnen spreken : A : Mc 16,1 . B : Mc 16,2 . C : Mc 16,3 . B' : Mc 16,4 . A' : Mc 16,5 . B en B' komen overeen met de hoofdwerkwoorden in Mc 5,15 : erchontai ... blepousin (zij gaan... kijken) . Mc 16,1 - Mc 16,2 - Mc 16,3 - Mc 16,4 - Mc 16,5 verhaalt over de vrouwen die getuigen zijn van het open en lege graf en van de jongeman . Mc 5,15 verhaalt over wat toegestroomde toehoorders vaststellen . Beide verhalen hebben met een graf te maken .
Mc 16,1 - Mc 16,1 - 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis : Mc 16,1-8 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- bijbelTaalgebruiken -- Mc 16,1 - Mc 16,2 - Mc 16,3 - Mc 16,4 - Mc 16,5 - Mc 16,6 - Mc 16,7 - Mc 16,8 - | ||||||||||||||||
|
Statenvertaling . 1 En als de sabbat voorbijgegaan was, hadden Maria Magdalena, en Maria, de moeder van Jakobus, en Salome specerijen gekocht, opdat zij kwamen en Hem zalfden. King James Bible . And when the sabbath was past, Mary Magdalene, and Mary the mother of James, and Salome, had bought sweet spices, that they might come and anoint him. Luther-Bibel . 1 Und als der Sabbat vergangen war, kauften Maria von Magdala und Maria, die Mutter des Jakobus, und Salome wohlriechende Öle, um hinzugehen und ihn zu salben.
Tekstanalyse van Mc 16,1 . Dit vers Mc 16,1 telt 20 (2 X 2 X 5) en 109 letters . De getalwaarde van Mc 16,1 is 11253 (3 X 11 X 11 X 31) . Mc 16,1 is één zin . Hij begint met het nevenschikkend voegwoord kai (en) . Aan de hoofdzin gaat een losse genitief (van tijd) vooraf . Het onderwerp is drievouding ; het gaat aan het werkwoord van de hoofdzin vooraf . Op de hoofdzin volgt een doelzin die ingeleid wordt door een voegwoord van doel hina (opdat) . Aan het werkwoord van de bijzin van doel gaat een participium bij het onderwerp vooraf .
Mc 16,1.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Niet in vijf verzen in Mc 16 : (1) Mc 16,6. (2) Mc 16,9. (3) Mc 16,12 . (4) Mc 16,13 . (5) Mc 16,17 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 16,1.2. part. aor. gen. mann. en onz. enk. διαγενομενου = diagenomenou (doorgekomen) van het werkw. διαγινομαι = diaginomai (doorkomen, doorbrengen, vergaan, vervliegen) . Taalgebruik in de Bijbel : diaginomai (doorkomen, doorbrengen) . Bijbel : (1) Mc 16,1 (2) Hnd 27,9 . Een vorm van διαγινομαι = diaginomai in de LXX (1) : 2 Mak 11,26 , in het NT (3) : (1) Mc 16,1 (2) Hnd 25,13 . (3) Hnd 27,9 . Telkens is het in een losse genitiefconstructie , die een tijdsbepaling aanduidt .
1. - 2. και διαγενομενου = kai diagenomenou (en doorgekomen) .
3. gen. onz. enk. σαββατου = sabbatou (sabbat) . Taalgebruik in N.T. : sabbaton (sabbat) . Taalgebruik in Mc : sabbaton (sabbat) . Mc (4) : (1) Mc 2,28 . (2) Mc 6,2 . (3) Mc 16,1 . (4) Mc 16,9 . Een vorm van sabbaton in 3 verzen in Mc : (1) Mc 16,1 . (2) Mc 16,2 . (3) Mc 16,9 .
2. - 3. In Mc 6,2 vinden we de losse genitief genomeou sabbatou (toen het sabbat was geworden = op sabbat) . Zo komt het begin van Mc 6,2 sterk overeen met het begin van Mc 16,1 . De combinatie van genomenou en sabbatou komt in de bijbel enkel hier voor .
Mc 1,21 | Mc 6,2 | Mc 16,1 | Mc 16,2 |
kai lian prôi (en zeer vroeg) | |||
tois sabbasin (op sabbatdagen) | kai genomenou sabbatou (en toen het sabbat was geworden) | kai diagenomenou tou sabbatou (en toen de sabbat was voorbijgegaan) | en tèi miai tôn sabbatôn (op de eerste van de weken) |
anateilantos tou hèliou (na zonsopgang) | |||
24. Jezus leert en geneest : Mc 1,21 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - Lc 4,31 . | 145. Prediking te Nazaret en verwerping : Mc 6,1-6a - Mt 13,53-58 - Lc 4,16-30 | 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis : Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 | 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis : Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 |
Marcus presenteert het optreden van Jezus in Kafarnaüm en in Nazaret in een parallelverhaal . Het meer van Galilea en de stad Kafarnaüm aan de oever gaf Jezus en zijn leerlingen een groter veiligheidsgevoel dan b.v. Nazaret , omdat zij bij gevaar de zee konden oversteken . Uit het gebeuren in Nazaret (Mc 6,1-6a) blijkt dat er gevaar was . Na de dood van Jezus zullen de leerlingen terug naar Galilea gaan .
8. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Niet in vijf verzen in Mc 16 : (1) Mc 16,6. (2) Mc 16,9. (3) Mc 16,12 . (4) Mc 16,13 . (5) Mc 16,17 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
11. nom. of acc. onz. enk. μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) . Taalgebruik
in het NT : mnèmeion
(monument, gedenkteken, graf) . Taalgebruik in Lc : mnèmeion
(monument, gedenkteken, graf) . Bijbel (21) : (1) Gn 23,6 . (2) Js 22,16 . (3) Ez 39,11 . (4) W 10,7 . (5) Mc 16,2 . (6) Mc 16,5 . (7) Lc
23,55 . (8) Lc
24,12 . (9) Lc
24,22 . (10) Lc
24,24 . (11) Joh
11,31 . (12) Joh
11,38 . (13) Joh
19,41 . (14) Joh
19,42 . (15) Joh
20,1 . (16) Joh
20,3 . (17) Joh
20,4 . (18) Joh
20,6 . (19) Joh
20,8 . (20) Joh
20,11 . (21) Hnd 13,29 . Een vorm van μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) in de LXX (16) , in het NT (37) , in Mc (7) :
- Latijn . monumentum (moment, gedenkteken) . Bijbel (27) : (1) Ex 12,14 . (2) Ex
13,9 . (3) Ex 17,14 . (4) Ex 30,16 . (5) Ex 39,7 . (6) Lv 5,12 . (7) Lv 6,8 . (8) Lv 24,7 . (9) Nu 31,54 . (10) Joz 4,7 . (11) 2 S 18,18 . (12) Mc 16,2 . (13) Lc
23,55 . (14) Lc 24,1 . (15) Lc 24,12 . (16) Lc
24,22 . (17) Lc
24,24 . (18) Joh
11,31 . (19) Joh
11,38 . (20) Joh
19,41 . (21) Joh
19,42 . (22) Joh
20,1 . (23) Joh
20,3 . (24) Joh
20,4 . (25) Joh
20,6 . (26) Joh
20,8 . (27) Joh
20,11 .
- Het Latijnse monumentum lijkt verwantschap te hebben met het Griekse μνημειον = mnèmeion : m-n-m-n . In geval van een 'graf' spreken we van een grafmomunemt .
- Het Latijnse monumentum is soms de vertaling van het Hebreeuwse זִכָּרוֹן = zikkârôn (gedachtenis, gedenkteken) . Zie het werkw. זָכַר = zâkhar (gedenken,
zich herinneren) . Taalgebruik in Tenakh : zâkhar
(gedenken) . Tenakh (9) : (1) Ex 17,14 . (2) Ex 39,7 . (3) Lv 23,24 . (4) Nu 5,15 . (5) Nu 17,5 . (6) Nu 31,54 . (7) Mal 3,16 . (8) Pr 1,11 . (9) Pr 2,16 .
- Ned. graf (< graven) . D. Grab . Fr. tombeau (< Lat. tumba < tumulus : heuvel ; Gr. τυμβος = tumbos) . E. sepulchre (< Lat. sepulchrum < sepelire , sepultum , ensevelir = in een lijkwade wikkelen, bedelven, begraven) . Aramees : קֻבֻר / קִבְרָא = qèbhèr / qibërâ´ . Arabisch : قَبْر = qabr (graf) . Taalgebruik in de Qoran : qabr (graf) .
13. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Niet in vijf verzen in Mc 16 : (1) Mc 16,6. (2) Mc 16,9. (3) Mc 16,12 . (4) Mc 16,13 . (5) Mc 16,17 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
15. ègorasan (zij kochten) komt slechts tweemaal in de bijbel voor : (1) Mt 27,7 . (2) Mc 16,1 . Taalgebruik : agorazô (kopen) , zie Mc 15,46 .
16. arômata (geurige kruiden) . Taalgebruik : arômata (geurige kruiden) , zie Mc 16,1 . In elf verzen in de bijbel ; in acht verzen in het O.T. , in drie verzen in het N.T. nl. in teksten die parallel zijn. (1) Mc 16,1 . (2) Lc 23,56 . (3) Lc 24,1 .
18. part. aor. nom. vr. mv. ελθουσαι = elthousai (gegaan) van het werkw. ερχομαι = erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het NT : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in de LXX : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in Mc. : erchomai (gaan, komen) . Bijbel (1) : Mc 16,1 .
elthousai (gekomen) . erchomai (gaan) + samenstellingen.
Bij Marcus: zie Mc
2,1 en Mc
11,1 . Participium aorist nominatief vrouwelijk meervoud van het werkwoord
erchomai (gaan). Het is een hapax. Elthontes (gekomen) komt in zesendertig verzen
in de bijbel voor; in vijftien verzen in het O.T., in éénentwintig
verzen in het N.T., in drie verzen bij Marcus.
Door de participia ελθουσαι = elthousai (gegaan) (Mc
16,1) - eiselthousai eis to mnèmeion (het gedenkteken binnengegaan)
(Mc 16,5)
- exelthousai ... apo tou mnèmeiou (uit het gedenkteken buitengaan) (Mc
16,8) worden de verzen van de perikope aan elkaar gelinkt. Aan dit netwerk
moet nog de zin erchontai epi to mnèmeion (zij gaan op het gedenkteken)
gekoppeld worden (Mc
16,2) .
19. aleipsôsin (zij zouden zalven). Coniunctief aorist derde persoon meervoud van het werkwoord aleifô (zalven) (Taalgebruik : aleifô (zalven) , zie Mc 16,1 . ) zie het woord olijf. Het is een hapaxvorm.
Mc 16,2 - Mc 16,2 - 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis : Mc 16,1-8 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- bijbelTaalgebruiken -- Mc 16,1 - Mc 16,2 - Mc 16,3 - Mc 16,4 - Mc 16,5 - Mc 16,6 - Mc 16,7 - Mc 16,8 - | ||||||||||||||||
|
Bible de Jérusalem . 2. Et de grand matin, le premier jour de la semaine,
elles vont à la tombe, le soleil s'étant levé.
King James Bible . And very early in the morning the first day of the week,
they came unto the sepulchre at the rising of the sun.
Luther-Bibel . 2 Und sie kamen zum Grab am ersten Tag der Woche, sehr früh,
als die Sonne aufging.
Mc 16,2 | Mt 28,1 | Lc 24,1 | |
kai lian prôï tèi miai tôn sabbatôn erchontai epi to mnèmeion anateilantos tou hèliou | opse de sabbatôn tèi epifôskousèi eis mian sabbatôn èlthen | Maria hè Magdalènè kai hè allè Maria theôrèsai ton tafon | tè de mia tôn sabbatôn orthrou batheôs epi to mnèma èlthon ferousai a ètoimasan arômata |
Tekstanalyse van Mc 16,2 . Dit vers Mc 16,2 telt 13 woorden en 67 letters . De getalwaarde van Mc 16,2 is 7407 (3 X 3 X 823) .
Mc 16,2.1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Niet in vijf verzen in Mc 16 : (1) Mc 16,6. (2) Mc 16,9. (3) Mc 16,12 . (4) Mc 16,13 . (5) Mc 16,17 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 16,2.2. lian (zeer) , zie Mc 1,35 . Tweede maal in combinatie met prôi ('s morgens) .
Mc
16,2.3. πρωι = prôi (vroeg , 's morgens) . Taalgebruik in het NT : prôï (vroeg) . Taalgebruik in de LXX : prôï (vroeg) . De eerste maal is het in Mc
1,35 , de 5de maal in Mc
16,2 .
In drie gevallen staat het nogal vooraan in de zin en de pericope .
- Mc 1,35 : και πρωι εννυχα λιαν = kai prôï ennucha lian (en zeer vroeg , (nog) 's nachts) αναστας anastas
(opgestaan) . De sabbatdag is voorbij (Mc 1,21-34) .
- Mc
16,2 : και λιαν πρωι τῃ μιᾳ των σαββατων = kai lian prôï (en zeer vroeg) tèi mia(i) tôn
sabbatôn (op de eerste dag van het wekenfeest / de week) .
- Mc
16,9 : αναστας δε πρωι πρωτῃ σαββατου = anastas de prôi prôtèi sabbatou (vroeg opgestaan
echter) op de eerste dag van de week .
prôi ('s morgens) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Joh | ev. | Hnd |
12 | 181 | 169 | 12 | 3 : (1) Mt 16,3 . (2) Mt 20,1 . (3) Mt 21,18 . | 6 : (1) Mc 1,35 . (2) Mc 11,20 . (3) Mc 13,35 . (4) Mc 15,1 . (5) Mc 16,2 . (6) Mc 16,9 . | 2 : (1) Joh 18,28 . (2) Joh 20,1 . | 11 : (1) Mc 16,2 // Joh 20,1 . | 1 : Hnd 28,23 |
Mc 16,2.4. tèi . Taalgebruik : ho (de) , zie Mt 28,18 . Lidwoord , datief vrouwelijk enkelvoud . In drie verzen in Mc 16 .
Mc
16,2.5. miai (op de eerste) . Taalgebruik : telwoord , zie Mc
16,2 . Rangtelwoord. Datief enkelvoud .
- rangtelwoord mia (eerste) . Het kan nominatief of datief (miai) zijn. Het
komt in 192 verzen in de bijbel voor; in 159 verzen in het O.T.. In drieëndertig
verzen in het N.T. Als datief komt het voor in de parallelteksten Mc
16,2, Lc
24,1 en Joh
20,1. Het hoofdtelwoord prôtè (één) komt in de
bijbel in zevenendertig verzen voor . In achttien verzen in het O.T. In negentien
verzen in het N.T. In twee verzen bij Matteüs, in vier verzen bij Marcus,
in één vers bij Lucas enz.
Mc 16,2.8. wkw ind. praes. 3de pers. mv. ερχονται = erchontai (zij gaan) van het wkw. ερχομαι = erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het NT : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in de LXX : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in Mc. : erchomai (gaan, komen) . Bijbel (65) . OT (47) . NT (18) . Mt (2) : (1) Mt 7,15 . (2) Mt 25,11 . Mc (12) : (1) Mc 2,3 . (2) Mc 2,18 . (3) Mc 5,15 . (4) Mc 5,35 . (5) Mc 5,38 . (6) Mc 8,22 . (7) Mc 10,46 . (8) Mc 11,15 . (9) Mc 11,27 . (10) Mc 12,18 . (11) Mc 14,32 . (12) Mc 16,2 . Lc (1) Lc 23,29 . Joh (1) : Joh 3,26 . Br. (2) : (1) 1 Kor 15,35 . (2) Heb 8,8 .
erchomai (gaan, komen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ind. praes. 3de pers. mv. erchontai |
65 | 47 | 18 | 2 | 12 | 1 | 1 | 2 | 15 | 16 |
Mc 16,2.9. επι = epi (op, bij) . Afkortingen : επ' = ep' en εφ' = ef' . Taalgebruik in het NT : epi (op, bij) . Taalgebruik in de LXX : epi (op, bij) . Taalgebruik in Mc : epi (op, bij) . Mc 16 (2) : (1) Mc 16,2 . (2) Mc 16,18 .
epi (op, bij) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
epi | 51 | 1 | 4 | 1 | 8 | 9 | 1 | 3 | 5 | 2 | 2 | 1 | 7 | 3 | 2 | 2 | 4540 | 3946 | 594 | 91 | 51 | 104 | 22 | 120 | 117 | 89 | 246 | 268 | |
ep | 14 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 | 3 | 1 | 1 | 1320 | 1179 | 141 | 13 | 14 | 25 | 13 | 24 | 30 | 22 | 52 | 65 | ||||||
ef | 6 | 3 | 1 | 1 | 1 | 430 | 348 | 82 | 10 | 6 | 20 | 1 | 17 | 25 | 3 | 36 | 37 | ||||||||||||
Totaal | 71 | 2 | 4 | 4 | 8 | 1 | 10 | 1 | 4 | 7 | 4 | 5 | 4 | 8 | 3 | 4 | 2 | 6290 | 5473 | 817 | 114 | 71 | 149 | 36 | 161 | 172 | 114 | 334 | 370 |
Mc 16,2.8-9. ερχονται επι = erchontai epi (zij gaan naar) is het enigste vers in het NT met volgende structuur : ερχονται = erchontai (zij gaan) + επι = epi (op , naar , bij) , voorzetsel van plaats + plaatsbepaling .
Mc
16,2.10. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. το = to (het) van het bepaald lidw. ὁ = ho , ἡ = hè , το = to
(de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Mc 16 (4) : (1) Mc
16,2 (acc.) . (2) Mc
16,5 (acc.) . (3) Mc
16,15 (acc.) . (4) Mc
16,19 (acc.) . In twee verzen staat het bep. lidw. to (het) bij het zelfst.
naamw. mnèmeion (gedenkteken) : (1) Mc
16,2 (acc.) . (2) Mc
16,5 (acc.) .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3. | nom. + acc. onz. enk. to | 108 | 4 | 3 | 4 | 7 | 12 | 7 | 6 | 2 | 9 | 4 | 4 | 3 | 12 | 22 | 5 | 4 | 5941 | 4582 | 1359 | 186 | 108 | 181 | 121 | 172 | 482 | 109 | 475 | 596 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. to (het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam)
Mc 16 (4) : (1) Mc
16,2 (acc.) . (2) Mc
16,5 (acc.) . (3) Mc
16,15 (acc.) . (4) Mc
16,19 (acc.) . In twee verzen staat het bep. lidw. το = to (het) bij het zelfst.
naamw. mnèmeion (gedenkteken) : (1) Mc
16,2 (acc.) . (2) Mc
16,5 (acc.) .
Mc 16,2.9. - 10. επι το = epi to . Mt (5) : (1) Mt 3,7 . (2) Mt 4,5 . (3) Mt 5,23 . (4) Mt 9,9 . (5) Mt 22,34 . Mc (4) : (1) Mc 2,14 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 15,1 . (4) Mc 16,2 . Lc (10) : (1) Lc 4,9 . (2) Lc 5,19 . (3) Lc 5,27 . (4) Lc 10,34 . (5) Lc 15,4 . (6) Lc 17,35 . (7) Lc 24,1 . (8) Lc 24,12 . (9) Lc 24,22 . (10) Lc 24,24 .
Mc
16,2.11. nom. of acc. onz. enk. μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) . Taalgebruik
in het NT : mnèmeion
(monument, gedenkteken, graf) . Taalgebruik in Lc : mnèmeion
(monument, gedenkteken, graf) . Bijbel (21) : (1) Gn 23,6 . (2) Js 22,16 . (3) Ez 39,11 . (4) W 10,7 . (5) Mc 16,2 . (6) Mc 16,5 . (7) Lc
23,55 . (8) Lc
24,12 . (9) Lc
24,22 . (10) Lc
24,24 . (11) Joh
11,31 . (12) Joh
11,38 . (13) Joh
19,41 . (14) Joh
19,42 . (15) Joh
20,1 . (16) Joh
20,3 . (17) Joh
20,4 . (18) Joh
20,6 . (19) Joh
20,8 . (20) Joh
20,11 . (21) Hnd 13,29 . Een vorm van μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) in de LXX (16) , in het NT (37) , in Mc (7) :
- Latijn . monumentum (moment, gedenkteken) . Bijbel (27) : (1) Ex 12,14 . (2) Ex
13,9 . (3) Ex 17,14 . (4) Ex 30,16 . (5) Ex 39,7 . (6) Lv 5,12 . (7) Lv 6,8 . (8) Lv 24,7 . (9) Nu 31,54 . (10) Joz 4,7 . (11) 2 S 18,18 . (12) Mc 16,2 . (13) Lc
23,55 . (14) Lc 24,1 . (15) Lc 24,12 . (16) Lc
24,22 . (17) Lc
24,24 . (18) Joh
11,31 . (19) Joh
11,38 . (20) Joh
19,41 . (21) Joh
19,42 . (22) Joh
20,1 . (23) Joh
20,3 . (24) Joh
20,4 . (25) Joh
20,6 . (26) Joh
20,8 . (27) Joh
20,11 .
- Het Latijnse monumentum lijkt verwantschap te hebben met het Griekse μνημειον = mnèmeion : m-n-m-n . In geval van een 'graf' spreken we van een grafmomunemt .
- Het Latijnse monumentum is soms de vertaling van het Hebreeuwse זִכָּרוֹן = zikkârôn (gedachtenis, gedenkteken) . Zie het werkw. זָכַר = zâkhar (gedenken,
zich herinneren) . Taalgebruik in Tenakh : zâkhar
(gedenken) . Tenakh (9) : (1) Ex 17,14 . (2) Ex 39,7 . (3) Lv 23,24 . (4) Nu 5,15 . (5) Nu 17,5 . (6) Nu 31,54 . (7) Mal 3,16 . (8) Pr 1,11 . (9) Pr 2,16 .
- Ned. graf (< graven) . D. Grab . Fr. to mbeau (< Lat. tumba < tumulus : heuvel ; Gr. τυμβος = tumbos) . E. sepulchre (< Lat. sepulchrum < sepelire , sepultum , ensevelir = in een lijkwade wikkelen, bedelven, begraven) . Aramees : קֻבֻר / קִבְרָא = qèbhèr / qibërâ´ . Arabisch : قَبْر = qabr (graf) . Taalgebruik in de Qoran : qabr (graf) .
Mc 16,2.10. - 11. επι το μνημειον = epi to mnèmeion (op / naar het grafmonument) . NT (4) . Mc (1) Mc 16,2 . Lc (3) : (1) Lc 24,12 . (2) Lc 24,22 . (3) Lc 24,24 .
Mc 16,2.12. wkw. act. part. aor. gen. mann. enk. ανατειλαντος = anateilantos van het werkw. ανατελλω = anatellô (optillen, oprijzen, opgaan) . Taalgebruik in het NT : anatellô (oprijzen) . Taalgebruik in de LXX : anatellô (oprijzen) . Bijbel (2) : (1) Mt 13,6 . (2) Mc 16,2 . Een vorm van ανατελλω = anatellô (optillen, oprijzen, opgaan) in de LXX (59) , in het NT (9) .
Mc 16,2.14. zn. gen. mann. enk.ἡλιου = hèliou van het zn nom. mann. enk. ἡλιος = hèlios (zon) . Taalgebruik in het NT : hèlios (zon) . Mt (1) : Mt 13,6 . Mc (2) : (1) Mc 4,6 . (2) Mc 16,2 . Lc (4) : (1) Lc 1,17 (Elia) . (2) Lc 4,25 (Elia) . (3) Lc 4,40 . (4) Lc 23,45 . Een vorm van ἡλιος = hèlios (zon) in Mc in 4 verzen : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 4,6 . (3) Mc 13,24 . (4) Mc 16,2 .
hèlios (zon) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | syn. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
1 | nom. mann. enk. hèlios | 73 | 60 / 42 | 13 | 3 : (1) Mt 13,43 . (2) Mt 17,2 . (3) Mt 24,29 . | 3 : (1) Mc 1,32 . (2) Mc 4,6 . (3) Mc 13,24 . | 6 : (1) Mt 24,29 // Mc 13,24 // Lc 21,25 . (2) Mc 1,32 // Lc 4,40 . | 3 | 3 | 1 : Hnd 2,20 . | 2 : (1) Ef 4,26 . (2) Jak 1,11 . | 4 | 6 | 6 | 1 | 1 | ||||
2 | gen. mann. enk. hèliou | 157 | 143 / 135 | 14 | 1 : Mt 13,6 . | 1 : Mc 16,2 . | 4 : (1) Lc 1,17 (Elia) . (2) Lc 4,25 (Elia) . (3) Lc 4,40 . (4) Lc 23,45 . | 6 : (1) Mt 13,6 // Mc 4,6 . | 1 | 1 | 4 | 2 | 1 | 5 | 6 | 6 | 1 | |||
3 | dat. mann. enk. hèliô(i) | 10 | 8 / 8 | 2 | 1 : Lc 21,25 . | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||||||
4 | acc. mann. enk. hèlion | 50 | 46 / 44 | 4 | 1 : Mt 5,45 . | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | 1 | |||||||||
totaal | 290 | 257 / 229 | 33 | 5 | 4 | 5 | 14 | 5 | 4 | 5 | 4 | 3 | 12 | 14 | 14 | 2 | 1 |
- Ned.: zon . D.: Sonne . E.: sun . Indo-Europese stam: sehu-el .
- Gr. : ἡλιος = hèlios (sâwelios. Is het Ned. woord hel (helder , helschijnend) verwant met de Griekse stam ἡλ- = hèl- ? Lat.: sol (sawol of swol) , solis . Fr.: soleil (uit het Latijnse verkleinwoord soliculus) . En naast de woorden met l , staan de woorden met n? Vandaar : zon enz.
- Hebr.: שֶׁמֶשׁ = sjèmèsj (zon) . Taalgebruik in Tenakh : sjèmèsj (zon) . Getalswaarde : sjin = 21 of 300 ; mem = 13 of 40 ; totaal : 55 (5 X 11) OF 640 (2² X 2³ X 2³ X 5²) . Structuur : 3 - 4 - 3 . De som van de elementen is telkens 1 . Tenakh (50) . Pentateuch (3) . Eerdere Profeten (21) . Latere Profeten (6) . 12 Kleine Profeten (6) . Geschriften (14) . Zn qatl-vorm (Lettinga , 1961 , 24e1) . Spiegelwoord . Van links naar rechts , van het oosten naar het westen : een sj in het oosten (van de opgaande zon) , een sj in het westen van de ondergaande zon , een m in het midden (als hoogtepunt van de gang van de zon , op de middag) . Arabisch : شمس = sjamsj (zon) .
- Hiëroglyfen : ra : weergegeven door een mond (r) en een onderarm met hand en vingers (ajin ; Gr. : χειρ = cheir : hand ; grijpen) en het determinatief : een cirkel met een punt erin (de zon) . Zie : https://nl.wikipedia.org/wiki/Ra_(god) .
- Ned.: st-ra-len . Lat. : radiare : stralen . radians (de stralende) : de zon . Waarschoots : strauwn .
- Ned.: schijnen . D.: scheinen . E. : to shine . Hebben schijnen (sjijnen) en zon (s/z - n) met elkaar te maken ? Is schijnen een activiteit van de zon ?
(1) Mc
1,32 : ὁτε εδυσεν ὁ ἡλιος = hote edusen ho hèlios (toen de zon was ondergegaan) . Na zonsondergang
na de eerste sabbatdag van Jezus' optreden .
(2) Mc 4,6 : και ὁτε ανετειλεν ὁ ἡλιος = kai hote aneteilen ho hèlios : en toen de zon was opgegaan = na zonsopgang
. Deze zin komt voor in de parabel van de zaaier
(3) Mc
13,24 : ὁ ἡλιος σκοτισθησεται = ho hèlios skotisthèsetai (de zon zal verduisterd worden)
.
(4) Mc
16,2 : ανατειλαντος του ἡλιου = anateilantos tou hèliou (nadat de zon was opgegaan) .
Mc
16,2.12. - 14. ανατειλαντος του ἡλιου = anateilantos tou hèliou (bij zonsopgang) . Bijbel (1) : Mc
16,2 .
- ἡλιου δε ανατειλαντος = hèliou de anateilantos (bij zonsopgang echter) . Bijbel (1) : Mt 13,6 .
- "Nadat de zon optilde." Wat tilde de zon op ? Zichzelf . Het is dus een soort mediaal , terwijl dse vorm actief is . Dus : nadat de zon zich had opgetild .
- lepros (melaatse) . Slechts in 2 verzen in het N.T. : (1) Mt
8,2 . (2) Mc
1,40 .
- Door de participia elthousai (gegaan) (Mc
16,1) - eiselthousai eis to mnèmeion (het gedenkteken binnengegaan)
(Mc 16,5)
- exelthousai ... apo tou mnèmeiou (uit het gedenkteken buitengaan) (Mc
16,8) worden de verzen van de perikope aan elkaar gelinkt. Aan dit netwerk
moet nog de zin erchontai epi to mnèmeion (zij gaan naar het gedenkteken)
gekoppeld worden (Mc
16,2).
- prôi ('s morgens), zie Mc
1,32 . In 6 verzen bij Marcus. (1) Mc
1,35 . (2) Mc
11,20 - Mc
11,20-25 - (3) Mc
13,35 - Mc
13,33-37 - (4) Mc
15,1 (5) Mc
16,2 - Mc
16,1-8 - (6) Mc
16,9 - Mc
16,9-20
- erchontai
(zij gaan) , zie Mc
11,1 : (1) Mc
2,3 . (2) Mc
2,18 . (3) Mc
5,15 . (4) Mc
5,35 . (5) Mc
5,38 . (6) Mc
8,22 . (7) Mc
10,46 . (8) Mc
11,15 . (9) Mc
11,27 . (10) Mc
12,18 . (11) Mc
14,32 . (12) Mc
16,2 . In 1 vers : erchontai (zij gaan) + epi (naar, bij) voorzetsel van
plaats + plaatsbepaling: Mc
16,2 .
- hèlios (zon) zie Mc
1,32 .
Mc 16,2.16.
anateilantos tou hèliou (nadat de zon was opgegaan) . Deze tijdsbepaling op het einde van de zin omschrijft nader de tijdsbepaling
bij het begin van de zin lian prôï (zeer vroeg) . Zowel de genitiefvorm
van het participium anateilantos als van het zelfstandig naamwoord hèliou
wordt slechts hier in Mc
16,2 gebruikt . De losse genitief op het einde van Mc
16,2 en bij het begin van Mc
16,1 omsluiten Mc
16,1 - Mc
16,2 .
Telkens met een uitdrukkelijke tijdsvermelding zijn de vrouwen op weg , de ene
maal om welriekende kruiden te kopen , de andere maal om naar de gedenkplaats
(het graf) te gaan .
Sommige vertalers gebruiken een bijwoordelijke bepaling, anderen een bijwoordelijke
bijzin van tijd.
- mnèmeion (gedenkteken) . Taalgebruik : mnèmeion
(monument, gedenkteken, graf) , zie Mc
15,46 .
--- Nominatief enkelvoud. Slechts in het N.T.; in 17 verzen.
--- Mnèmeiou (van het gedenkteken). Genitief enkelvoud. Slechts in het
N.T, in 10 verzen.
Mc 16,3 - Mc 16,3 - 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis : Mc 16,1-8 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- bijbelTaalgebruiken -- Mc 16,1 - Mc 16,2 - Mc 16,3 - Mc 16,4 - Mc 16,5 - Mc 16,6 - Mc 16,7 - Mc 16,8 - | ||||||||||||||||
|
Bible de Jérusalem . 3. Elles se disaient entre elles : « Qui
nous roulera la pierre hors de la porte du tombeau ? »
King James Bible . And they said among themselves, Who shall roll us away the
stone from the door of the sepulchre?
Luther-Bibel . 3 Und sie sprachen untereinander: Wer wälzt uns den Stein
von des Grabes Tür?
Tekstanalyse van Mc 16,3 . Dit vers Mc 16,3 telt 14 (2 X 7) woorden en 65 (5 X 13) letters . De getalwaarde van Mc 16,3 is 6220 (2 X 2 X 5 X 311) .
Mc 15,46 | kai prosekulisen | lithon | epi tèn thuran | tou mnèmeiou |
Mc 16,3 | Tís apokulisei hèmin | ton lithon | ek tès thuras | tou mnèmeiou |
Mc 16,3 | anakekulistai | ho lithos - èn gar megas sfodra - | ||
Mt 27,60 | kai proskulisas | lithon megan | tèi thurai | tou mnèmeiou apèlthen |
Mt 28,2 | kai proselthôn apekulisen | ton lithon | ||
Lc 24,2 | euron de | ton lithon apokekulismenon | apo | tou mnèmeiou |
1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Taalgebruik : kai
(en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Niet in vijf verzen in Mc 16 : (1) Mc
16,6. (2) Mc
16,9. (3) Mc
16,12 . (4) Mc
16,13 . (5) Mc
16,17 .
- και = kai (en) staat aan het begin van een derde nevenschikkende zin ,
waarbij het onderwerp in Mc
16,1 - Mc
16,2 - Mc
16,3 - Mc
16,4 - Mc
16,5 hetzelfde is .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
2. elegon (zij zeiden) , zie Mc 1,38 . Indicatief imperfectum derde persoon meervoud . In achttien verzen bij Marcus : (1) Mc 2,16 . (2) Mc 2,24 . (3) Mc 3,21 . (4) Mc 3,22 . (5) Mc 3,30 . (6) Mc 4,41 (pros allèlous = tot elkaar) . (7) Mc 5,31 . (8) Mc 6,14 . (9) Mc 6,15 . (10) Mc 6,35 . (11) Mc 11,5 . (12) Mc 11,28 . (13) Mc 14,2 . (14) Mc 14,31 . (15) Mc 14,70 . (16) Mc 15,31 . (17) Mc 15,35 . (18) Mc 16,3 (pros heautas = tot zichzelf) .
3. tis (wie) . Vragend of onbepaald voornaamwoord . In vierentwintig verzen bij Marcus : (16) Mc 16,3 . De vraag van "wie zal de steen wegrollen" veronderstelt dat iemand de steen heeft aangerold . In Mc 15,46 wordt gezegd dat Jozef van Arimatea een steen aanrolde op de deur van het gedenkteken . De constructie van de twee zinnen loopt parallel . Eén man was in staat een steen op het graf aan te rollen . Drie vrouwen zijn blijkbaar niet in staat om die steen weg te rollen . Wellicht was het aan- en afrollen van de steen een mannenwerk . Dat was het althans bij het water geven van de kudde , zie Gn 29,1-11 .
Mc
16,3.6. act. ind. fut. 3de pers. enk. αποκυλισει = apokulisei (hij zal wegrollen) van het werkw. αποκυλιω = apokuliô (wegrollen) . Zie het werkw. κυλιω = kuliô (rollen, wentelen) . Taalgebruik in de Bijbel : kuliô
(rollen) . Bijbel (1) : Mc
16,3 . Een vorm van αποκυλιω = apokuliô (wegrollen) in de LXX (4) : (1) Gn 29,3 . (2) Gn 29,8 . (3) Gn
29,10 . (4) Jdt 13,9 , in het NT (4) :
(1) Mt
28,2 : act. ind. aor. 3de pers. enk. απεκυλισεν = apekulisen (hij rolde weg) .
(2) Mc
16,3 : act. ind. fut. 3de pers. enk. αποκυλισει = apokulisei (hij zal wegrollen) .
(3) Mc
16,4 : pass. ind. perf. 3de pers. enk. αποκεκυλισται = apokekulistai (hij is weggerold) .
(4) Lc
24,2 : pass. ind. perf. 3de pers. enk. αποκεκυλισμενον = apokekulismenon (weggerold) .
- Hebreeuws . NBG : act. ind. imperf. 3de pers. mann. enk. יָגֶל = jâgèl (hij zal rollen) van het werkw. גָלַל = gâlal (rollen, wentelen) .
Taalgebruik in Tenakh : gâlal
(rollen, wentelen) . Getalwaarde : gimel = 3 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 27 (3³) OF 63 (3² X 7) . Structuur : 3 - 3 - 3 . De som van de elementen is telkens 9 .
- Lat. revolvere . Ned. wegrollen, wegwentelen . Fr. rouler . E. to roll away . D. walzen . Arabisch : لَفَّ = laffa (rollen) . Taakgebruik in de Qoran : laffa (rollen) .
- Zie Gn 29,1-11 . In dit verhaal geeft Jakob de kudde van Rachel
, de dochter van Laban , te drinken .
7. pers. voornaamw. dat. mv. hèmin (ons) van het pers. voornaamw. hèmeis
. Taalgebruik in het N.T. : persoonlijk
voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : persoonlijk
voornaamwoord .
Mc (9) : (1) Mc
1,24 . (2) Mc
9,22 . (3) Mc
9,38 . (4) Mc
10,35 . (5) Mc
10,37 . (6) Mc
12,19 . (7) Mc
13,4 . (8) Mc
14,15 . (9) Mc
16,3 .
8. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 16 (5) : (1) Mc
16,3 . (2) Mc
16,6 . (3) Mc
16,15 . (4) Mc
16,19 . (5) Mc
16,20 .
9. acc. mann. enk. λιθον = lithon (steen) van het zelfst. naamw. λιθος = lithos (steen) . Taalgebruik in
het NT : lithos
(steen) . Taalgebruik in
de LXX : lithos
(steen) . Een vorm van λιθος = lithos in de LXX (306) , in het NT (58) .
- Hebreeuws . אֶבֶן = ´èbhèn (steen) . Taalgebruik in Tenakh : ´èbhèn (steen) . Getalwaarde : aleph = 1 , ben = 2 , nun = 14 of 50 ; totaal : 17 OF 53 (priemgetal) . Structuur : 1 - 2 - 5 . De som van de elementen is telkens 8 . Tenakh (67) . Pentateuch (15) . Eerdere Profeten (16) . Latere Profeten (8) . 12 Kleine
Profeten (5) . Geschriften (23) .
- mnèmeion (gedenkplaats). In 21 verzen in de bijbel; in 4 verzen in
het O.T., in 17 verzen in het N.T. Taalgebruik : mnèmeion
(monument, gedenkteken, graf) , zie Mc
15,46 .
--- mnèmeiou (van het gedenkteken). In 14 verzen in de bijbel; in 4 verzen
in het O.T., in 10 verzen in het N.T.
Mc 16,4 - Mc 16,4 - 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis : Mc 16,1-8 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- bijbelTaalgebruiken -- Mc 16,1 - Mc 16,2 - Mc 16,3 - Mc 16,4 - Mc 16,5 - Mc 16,6 - Mc 16,7 - Mc 16,8 - | ||||||||||||||||
|
Bible de Jérusalem . 4. Et ayant levé les yeux, elles virent
que la pierre avait été roulée de côté : or
elle était fort grande.
King James Bible . And when they looked, they saw that the stone was rolled
away: for it was very great.
Luther-Bibel . 4 Und sie sahen hin und wurden gewahr, dass der Stein weggewälzt
war; denn er war sehr groß.
Tekstanalyse van Mc 16,4 . Dit vers Mc 16,4 telt 11 woorden en 61 letters . De getalwaarde van Mc 16,4 is 5878 (2 X 2939) .
1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Taalgebruik : kai
(en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Niet in vijf verzen in Mc 16 : (1) Mc
16,6. (2) Mc
16,9. (3) Mc
16,12 . (4) Mc
16,13 . (5) Mc
16,17 .
- και = kai (en) staat aan het begin van een vierde nevenschikkende zin ,
waarbij het onderwerp in Mc
16,1 - Mc
16,2 - Mc
16,3 - Mc
16,4 - Mc
16,5 hetzelfde is .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
2. act. part. aor. nom. vr. mv. αναβλεψασασαι = anablepsasai (opgekeken) van het werkw. αναβλεπω = anablepô (naar boven / omhoog blikken , opkijken) . Taalgebruik in het NT : anablepô (naar boven blikken) . Taalgebruik in de LXX : anablepô (naar boven blikken) . Taalgebruik in Mc : anablepô (naar boven blikken) . Bijbel (1) : Mc 16,4 . Een vorm van αναβλεπω = anablepô (naar boven / omhoog blikken, opkijken) in de LXX (35) , in het NT (25) , in Mt (3) : (1) Mt 11,5 . (2) Mt 14,19 . (3) Mt 20,34 ; in Mc (6) : (1) Mc 6,41 . (2) Mc 7,34 . (3) Mc 8,24 . (4) Mc 10,52 . (5) Mc 10,51 . (6) Mc 16,4 ; in Lc (7) : (1) Lc 7,22 . (2) Lc 9,16 . (3) Lc 18,41 . (4) Lc 18,42 . (5) Lc 18,43 . (6) Lc 19,5 . (7) Lc 21,1 .
anablepô (naar boven blikken) | Mc | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 10 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | syn. | ev. | |
1 | act. ind. aor. 3de pers. enk. aneblepsen | 1 | (1) Mc 10,52 . | 6 | 1 | 5 | 1 | 1 | 2 | 1 | 2 | 4 | |||||
2 | act. part. aor. nom. mann. enk. anablepsas | 3 | (1) Mc 6,41 . | (2) Mc 7,34 . | (3) Mc 8,24 . | 22 | 15 | 7 | 1 | 3 | 3 | 7 | 7 | ||||
3 | act. part. aor. nom. vr. mv. anablepsasai | 1 | (1) Mc 16,4 . | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | |||||||||
4 | act. conjunct. aor. 1ste pers. enk. anablepsô | 1 | (1) Mc 10,51 . | 2 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 | ||||||||
totaal | 6 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | 31 | 16 | 15 | 1 | 6 | 5 | 2 | 1 | 12 | 14 |
3. act. ind. praes. 3de pers. mv. θεωρουσιν = theôrousin (zij zien) van het werkw. θεωρεω = theôreô (kijken) . Taalgebruik in het NT : theôreô (kijken) . Taalgebruik in de LXX : theôreô (kijken) . Bijbel (5) : (1) Pr 7,11 . (2) 2 Mak 3,17 . (3) Mc
5,15 . (4) Mc
16,4 . (5) Joh
6,19 . Een vorm van θεωρεω = theôreô in de LXX (75) , in het NT (58) .
- Tussen Mc 5,15-20 en Mc
16,1-8 zijn er heel wat overeenkomsten . Na erchontai (zij gaan) in Mc
16,2 is θεωρουσιν = theôrousin (zij zien) in Mc
16,4 het tweede hoofdwerkwoord in de tegenwoordige tijd . In Mc
5,15 volgen erchontai (zij gaan) en θεωρουσιν = theôrousin (zij zien) elkaar
op in twee nevenschikkende zinnen .
4. hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in het N.T. : hoti
(dat, omdat) . Taalgebruik in Mc : hoti
(dat, omdat) .
Mc (92) . Mc 16 (4) : (1) Mc
16,4 . (2) Mc
16,7 . (3) Mc
16,11 . (4) Mc
16,14 .
5. pass. ind. perf. 3de pers. enk. αποκεκυλισται = apokekulistai (hij is weggerold) van het werkw. αποκυλιω = apokuliô (wegrollen) . Zie het werkw. κυλιω = kuliô (rollen, wentelen) . Taalgebruik in de Bijbel : kuliô
(rollen) . Bijbel (1) : Mc
16,4 . Een vorm van αποκυλιω = apokuliô (wegrollen) in de LXX (4) : (1) Gn 29,3 . (2) Gn 29,8 . (3) Gn
29,10 . (4) Jdt 13,9 , in het NT (4) :
(1) Mt
28,2 : act. ind. aor. 3de pers. enk. απεκυλισεν = apekulisen (hij rolde weg) .
(2) Mc
16,3 : act. ind. fut. 3de pers. enk. αποκυλισει = apokulisei (hij zal wegrollen) .
(3) Mc
16,4 : pass. ind. perf. 3de pers. enk. αποκεκυλισται = apokekulistai (hij is weggerold) .
(4) Lc
24,2 : pass. ind. perf. 3de pers. enk. αποκεκυλισμενον = apokekulismenon (weggerold) .
- Lat. revolvere . Ned. wegrollen, wegwentelen . Fr. rouler . E. to roll away . D. walzen . Arabisch : لَفَّ = laffa (rollen) . Taakgebruik in de Qoran : laffa (rollen) .
- Zie Gn 29,1-11 . In dit verhaal geeft Jakob de kudde van Rachel
, de dochter van Laban , te drinken .
Mc 16,5 - Mc 16,5 - 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis : Mc 16,1-8 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- bijbelTaalgebruiken -- Mc 16,1 - Mc 16,2 - Mc 16,3 - Mc 16,4 - Mc 16,5 - Mc 16,6 - Mc 16,7 - Mc 16,8 - | ||||||||||||||||
|
Bible de Jérusalem . 5. Étant entrées dans le tombeau,
elles virent un jeune homme assis à droite, vêtu d'une robe blanche,
et elles furent saisies de stupeur.
And entering into the sepulchre, they saw a young man sitting on the right side,
clothed in a long white garment; and they were affrighted.
Luther-Bibel . 5 Und sie gingen hinein in das Grab und sahen einen Jüngling
zur rechten Hand sitzen, der hatte ein langes weißes Gewand an, und sie
entsetzten sich.
Tekstanalyse van Mc 16,5 . Dit vers Mc 16,5 telt 16 (2 X 2 X 2 X 2) woorden en 105 (3 X 5 X 7) letters . De getalwaarde van Mc 16,5 is 5728 (2 X 2 X 2 X 2 X 2 X 179) .
1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in NT . Taalgebruik : kai
(en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Niet in vijf verzen in Mc 16 : (1) Mc
16,6. (2) Mc
16,9. (3) Mc
16,12 . (4) Mc
16,13 . (5) Mc
16,17 .
- και = kai (en) staat aan het begin van een vijfde en zesde nevenschikkende zin ,
waarbij het onderwerp in Mc
16,1 - Mc
16,2 - Mc
16,3 - Mc
16,4 - Mc
16,5 hetzelfde is .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 16,5.2. part. aor. nom. vr. mv. εισελθουσαι = eiselthousai (binnengegaan) van het werkw. εισερχομαι = eiserchomai (binnengaan) . Taalgebruik in het NT : eiserchomai (binnengaan) . Taalgebruik in de LXX : eiserchomai (binnengaan) . Taalgebruik in Mc : eiserchomai (binnengaan) . Taalgebruik in Lc : eiserchomai (binnengaan) . Bijbel (4) : (1) Gn 46,26 . (2) Gn 46,27 . (3) Mc 16,5 . (4) Lc 24,3 . Een vorm van εισερχομαι = eiserchomai in de LXX (700) , in het NT (192) , in Mc (30) , in Lc (50) . In (1) Gn 46,26 . (2) Gn 46,27 wordt melding gemaakt van de rechtstreekse afstammelingen die met Jakob naar Egypte gingen .
eiserchomai (binnengaan) aor. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | |
9 | part. aor. nom. vr. mv. eiselthousai | 1 | 1 : Mc 16,5 . | |||||||||||||
totaal | 30 | 2 / 2 | 2 / 2 | 2 / 2 | 3 / 2 | 3 | 2 / 2 | 1 / 1 | 5 / 5 | 4 / 4 | 2 / 1 | 1 | 1 | 1 | 1 / 1 |
Door de participia ελθουσαι = elthousai (gegaan) (Mc 16,1) , eiselthousai eis to mnèmeion (het gedenkteken binnengegaan) (Mc 16,5) - exelthousai ... apo tou mnèmeiou (uit het gedenkteken buitengegaan) (Mc 16,8) worden de verzen van de perikope aan elkaar gelinkt . Aan dit netwerk moet nog de zin erchontai epi to mnèmeion (zij gaan naar het gedenkteken) gekoppeld worden (Mc 16,2) .
Mc
16,5.3. eis (naar, tot) . Taalgebruik in het N.T. : eis
(naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in / ad . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Ned. naar . D. nach .
E. for .
Mc 16 (5) : (1) Mc
16,5 . (2) Mc
16,7 . (3) Mc
16,12 . (4) Mc
16,15 . (5) Mc
16,19 .
Mc
16,5.4. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. to (het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 16 (4) : (1) Mc
16,2 (acc.) . (2) Mc
16,5 (acc.) . (3) Mc
16,15 (acc.) . (4) Mc
16,19 (acc.) . In twee verzen staat het bep. lidw. to (het) bij het zelfst.
naamw. mnèmeion (gedenkteken) : (1) Mc
16,2 (acc.) . (2) Mc
16,5 (acc.) .
Mc 16,5.5.
Mc 16,5.3, - 5,
Mc 16,5.7. acc. mann. enk. νεανισκον = neaniskon van het zelfst. naamw. νεανισκος = neaniskos (jongeman, kleine man, jongeling , nieuweling) . Taalgebruik in de Bijbel : neaniskos (jongemon, kleine man) . Bijbel (7) : (1) Gn 4,23 . (2) Jr 50,44 . (3) Jr 51,22 . (4) Ez 9,6 . (5) Mc 16,5 . (6) Hnd 23,18 . (7) Hnd 23,22 . Een vorm van νεανισκος = neaniskos in de LXX (110) , in het NT (11) , in Mc (2) : (1) Mc 14,51 . (2) Mc 16,5 .
Mc 16,5.8. part. praes. acc. mann. enk. καθημενον = kathèmenon (gezeten) van het werkw. καθημαι = kathèmai (zich zetten, gaan zitten, zitten) . Taalgebruik in het NT : kathèmai (zich zetten, gaan zitten, zitten) . Taalgebruik in de LXX : kathèmai (zich zetten, gaan zitten, zitten) . Taalgebruik in Mc : kathèmai (zich zetten, gaan zitten, zitten) . Bijbel (17) : (1) Re 18,7 . (2) 1 K 1,48 . (3) 1 K 13,14 . (4) 1 K 22,19 . (5) Js 6,1 . (6) Jr 49,31 . (7) 2 Kr 18,18 . (8) Mt 9,9 . (9) Mc 2,14 . (10) Mc 5,15 . (11) Mc 14,62 . (12) Mc 16,5 . (13) Lc 5,27 . (14) Lc 8,35 . (15) Lc 22,56 . (16) Apk 14,14 . (17) Apk 20,11 . Een vorm van καθημαι = kathèmai in de LXX (180) , in het NT (91) , in Mt (19) , in Mc (11) , in Lc (13) .
kathèmai (zich zetten, gaan zitten, zitten) | Mc | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 10 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | ind. imperfect. 3de pers. enk. ekathèto | 2 | (1) Mc 3,32 . | (2) Mc 10,46 . | 43 | 32 | 11 | 5 | 2 | 2 | 1 | 1 | 9 | 10 | |||||||||||
2 | part. pr. acc. mann. enk. kathèmenon | 4 | (1) Mc 2,14 . | (2) Mc 5,15 . | (3) Mc 14,62 . | (4) Mc 16,5 . | 17 | 7 | 10 | 1 | 4 | 3 | 2 | 8 | 8 | ||||||||||
3 | part. praes. gen. mann. enk. kathèmenou | 1 | (1) Mc 13,3 . | 16 | 7 | 9 | 2 | 1 | 6 | 3 | 3 | ||||||||||||||
4 | part. praes. nom. mann. mv. kathèmenoi |
1 | (1) Mc 2,6 . | 20 | 13 | 7 | 2 | 1 | 2 | 1 | 1 | 5 | 5 | ||||||||||||
5 | part. praes. acc. mann. mv. kathèmenous | 1 | (1) Mc 3,34 . | 14 | 8 | 6 | 1 | 1 | 1 | 3 | 2 | 3 | |||||||||||||
6 | imperat. praes. 2de pers. enk. kathou | 1 | (1) Mc 12,36 . | 18 | 12 | 6 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 3 | 3 | 1 | 1 | ||||||||||
7 | inf. praes. kathèsthai | 1 | (1) Mc 4,1 . | 3 | 1 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 | |||||||||||||||
totaal | 11 | 2 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 131 | 80 | 51 | 12 | 11 | 9 | 2 | 3 | 2 | 12 | 32 | 34 | 1 | 1 |
Mc
16,5.9. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc 16 (4) : (1) Mc
16,5 . (2) Mc
16,12 . (3) Mc
16,17 . (4) Mc
16,18 .
8. - 9. kathèmenon en ... (gezeten aan ....) . Hapax .
12.
13. stolèn (kleed) . Taalgebruik : stolè (kleed) . Acc. vr. enk. In deze context is er slechts sprake van een wit kleed . Over de andere kledij , schoensel enz. wordt niets gezegd .
stolè (kleed) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
acc. vr. enk. stolèn | 40 | 38 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 | |||||||
totaal | 87 | 78 | 9 | 2 | 2 | 6 |
14. leukèn (wit) . Acc. vr. enk. Bijvoegl. nw. leukos (wit) . Hier wordt de kleur van de kleding gegeven , niet uit wel materiaal ze bestond .
13. - 14. stolèn leukèn (een wit kleed) . Hapax in N.T. , nl. Mc 16,5 .
15. kai (en) . Taalgebruik : kai
(en) in het N.T. . Taalgebruik in Mc : kai
(en) . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et
. Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und .
Niet in vijf verzen in Mc 16 : (1) Mc
16,6. (2) Mc
16,9. (3) Mc
16,12 . (4) Mc
16,13 . (5) Mc
16,17 .
Mc
16,5.16. pass. ind. aor. 3de pers. mv. εξεθαμβηθησαν = exethambèthèsan (zij waren met ontzetting / verbijstering geslagen) van het werkw. εκθαμβεομαι = ekthambeomai (verbijsterd, ontsteld zijn, met ontzetting
geslagen worden) . Bijbel = Mc (2) : (1) Mc
9,15 . (2) Mc
16,5 . Een vorm van εκθαμβεομαι = ekthambeomai in de LXX (1) : Sir 30,9 , in het NT (4) : (1) Mc
9,15 . (2) Mc
14,33 . (3) Mc
16,5 . (4) Mc
16,6 .
- Zie ook het werkw. θαμβεομαι = thambeomai (verbijsterd, ontsteld zijn, met ontzetting
geslagen worden) . Taalgebruik in het NT : thambeomai
(verbaasd, ontsteld zijn, met ontzetting geslagen zijn) . Taalgebruik
in de LXX : thambeomai
(verbaasd, ontsteld zijn, met ontzetting geslagen zijn) . Een vorm van θαμβεω = thambeô in de LXX (5) : (1) Re 9,4 (A) . (2) 1 S 14,15 . (3) 2 S 22,5 . (4) 2 K 7,15 . (5) Da 8,17 (Th) , in het NT (3) = Mc : (1) Mc
1,27 . (2) Mc
10,24 . (3) Mc
10,32 . Een vorm van het Griekse werkw. θαμβεω = thambeô kan de vertaling van 5 verschillende Hebreeuwse werkwoorden zijn .
Exethambèthèsan (zij waren met ontzetting geslagen) komt
in twee verzen in de bijbel voor : Mc
9,15 en Mc
16,5 .
- thambeomai (verbaasd, ontsteld zijn, met ontzetting geslagen zijn) , zie Mc
9,15 .
- ekthambeisthai (met ontzetting geslagen zijn) . Passief infinitief praesens
. In de bijbel slechts in Mc
14,33 . Ekthambeisthe (wees met ontzetting geslagen) . Imperatief praesens
tweede persoon meervoud . Slechts in Mc
16,6 .
(1) Mc
1,27 (ethambèthèsan (zij waren verbaasd) .
(2) Mc
9,15 (exethambèthèsan (zij waren met ontzetting geslagen)
.
(3) Mc
10,24 (ethambounto (zij waren verbaasd)) .
(4) Mc
10,32 (ethambounto (zij waren verbaasd) .
(5) Mc
14,33 (ekthambeisthai (met ontzetting geslagen zijn) .
(6) Mc
16,5 (exethambèthèsan (zij waren met ontzetting geslagen)
.
(7) Mc
16,6 (Ekthambeisthe (wees met ontzetting geslagen) .
Het Griekse werkwoord en vormen ervan (thambeomai) komen slechts in het Marcusevangelie
voor . Met ont- probeer ik het Griekse voorzetsel ek- weer te geven : ont-steld,
ont-zetting . Het is een reactie op wat mensen meemaken . Men is uit zijn lood
(evenwicht) geslagen .
- kathèmai (zich zetten, zitten) , zie Mc
16,5 en Mt
28,2 .
--- kathèmenon (gezeten). Participium praesens accusatief mannelijk enkelvoud
van het werkwoord kathèmai (zich zetten, zitten). In 17 verzen in de
bijbel; in 7 verzen in het O.T., in 10 verzen in het N.T. In 1 vers bij Matteüs: Mt 9,9 . In 4 verzen bij Marcus: (1) Mc
2,14 . (2) Mc
5,15 . (3) Mc
14,62 . (4) Mc
16,5 . In 3 verzen bij Lucas: (1) Lc
5,27 . (2) Lc
8,35 . (3) Lc
22,56 . In 2 verzen in Openbaring.
--- ekathèto (hij zat). In 43 verzen in de bijbel; in 32 verzen in het
O.T., in 11 verzen in het N.T.
"De reactie van de vrouwen is ontzetting, die verwijst naar Js 52,12,
althans in de vertaling van Aquila en Symmachus " (Monshouwer, Markus,
1989, p.313). bechippâzôn gevormd uit be- :met haast, spoed: (1)
Ex 12,11 (met spoed zal je het eten) (2) Dt 16,3 (want met spoed ben je uit
Egypte getrokken) (3) Js 52,12 (want je bent niet in paniek uitgetrokken). Js
52,12 zegt verder : "Je hebt je niet al vluchtend op weg begeven, want
JHWH gaat voor jou uit en de God van Israël verzamelt jullie." In Mc 16,8 is er sprake van uittrekken en van vlucht in tegenstelling tot Js 52,12. In Mc 16,6 zegt de jongeman: "Hij gaat je voor naar Galilea", een gedachte die
ook in Js 52,12 te vinden is. Hier wordt een idee verwoord dat JHWH het volk
van Israël op zijn woestijntocht door God werd verlicht bij nacht door
een vuurkolom en overschaduwd bij dag door een wolk.
- liphnê(j)khèm (voor jullie aangezicht) , samengesteld uit : l
(voor) + pnj (aangezicht) + khèm (jullie). Het komt in 28 verzen in de
bijbel voor. Lephânècha (voor jouw aangezicht) komt in 103 verzen
in de bijbel voor . Ex 14,19 : Haholekh liphnê(j) wordt vertaald in het
Grieks : pro-poreuomenos. In 5 verzen in de bijbel : (1) Ex 14,19 (2) Dt 1,30
: JHWH èlohe(j)khèm haholekh liphne(j)khèm : kurios ho
theos ho proporeuomenos pro prosôpou humôn : de Heer uw God, die
voor jullie aangezicht voorgaat. (3) Dt 20,4 (4) Dt 31,3 (5) Dt 31,6 (5) Pro-poreuetai
komt in 3 verzen in de bijbel voor : (1) Ex 32,34 (2) Dt 1,33 (3) Dt 9,3. proteros
(eer-der). In 12 verzen in de bijbel: (1) Gn 38,28 (2) Ex 33,19 (3) Nu 14,14
: vooroptrekkend overdag in een wolk en 's nachts in een vuurzuil (4) Dt 1,33
(5) Dt 24,4 (6) 2 S 19,21 (7) Js 52,12 (8)
- emprosthen (vóór , in bijzijn van) . In 175 verzen in de bijbel
. In 130 verzen in het O.T.. In vijfenveertig verzen in het N.T. . In zestien
verzen in Matteüs . In twee verzen in Marcus . In negen verzen in Lucas
. In vijf verzen in Johannes . In twee verzen in Handelingen .
- aggelos (engel) mal'akh (engel, bode, boodschapper), Zie
Mc 16,6 - Mc 16,6 - 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis : Mc 16,1-8 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- bijbelTaalgebruiken -- Mc 16,1 - Mc 16,2 - Mc 16,3 - Mc 16,4 - Mc 16,5 - Mc 16,6 - Mc 16,7 - Mc 16,8 -- Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 -- Mt 27,5 - Mt 27,6 -- Lc 24,5 - Lc 24,6 -- Joh 20,12 - | ||||||||||||||||
|
Bible de Jérusalem . 6. Mais il leur dit : « Ne vous effrayez
pas. C'est Jésus le Nazarénien que vous cherchez, le Crucifié
: il est ressuscité, il n'est pas ici. Voici le lieu où on l'avait
mis.
King James Bible . And he saith unto them, Be not affrighted: Ye seek Jesus
of Nazareth, which was crucified: he is risen; he is not here: behold the place
where they laid him.
Luther-Bibel . 6 Er aber sprach zu ihnen: Entsetzt euch nicht! Ihr sucht Jesus
von Nazareth, den Gekreuzigten. Er ist auferstanden, er ist nicht hier. Siehe
da die Stätte, wo sie ihn hinlegten.
Tekstuitleg van Mc 16,6 . Dit vers Mc 16,6 telt 22 (2 X 11) woorden en 108 (2 X 2 X 3 X 3 X 3) letters . De getalwaarde van Mc 16,6 is 10307 (13 X 13 X 61) . Na de tijdsbepaling waarin gezegd wordt dat Johannes werd overgeleverd , komt de handeling van Jezus ; hij ging naar Galilea (Mc 1,14) . Terwijl Jezus en zijn leerlingen naar de Olijfberg gingen , sprak Jezus zijn leerlingen voor een laatste maal toe . Hij zegt hen dat ze verstrooid zullen worden maar dat hij hen na zijn verrijzenis zal voorgaan naar Galilea (Mc 14,28) . In Mc 16,6 zegt de jongeling dat Jezus is verrezen . In Mc 16,7 zegt de jongeling bovendien dat Jezus hen gezegd heeft dat hij hen zal voorgaan naar Galilea . Verondersteld wordt dat Jezus hen opnieuw zal verzamelen in Galilea .
Mc 16,6.2. de (echter) . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Mc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Mc 16 (7) : (1) Mc 16,6 . (2) Mc 16,9 . (3) Mc 16,12 . (4) Mc 16,14 . (5) Mc 16,16 . (6) Mc 16,17 . (7) Mc 16,20 .
Mc 16,6.3. act. ind. praes. 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Mc (6) : (1) Mc 2,5 . (2) Mc 2,8. (3) Mc 2,10 . (4) Mc 2,14 . (5) Mc 2,17 . (6) Mc 2,25 . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) . Een vorm van λεγω = llegô (zeggen) in Mc 2 in 12 verzen en van ειπον = eipon (ik zei) in 2 verzen .
legô : act. ind. praes. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3 | act. ind. pr. 3de pers. enk. legei | 62 | 3 | 6 | 5 | 2 | 6 | 3 | 3 | 5 | 3 | 5 | 4 | 2 | 1 | 12 | 1 | 1 | 1027 | 702 | 325 | 54 | 62 | 14 | 112 | 11 | 46 | 26 | 130 | 242 |
Mc
16,6.7. acc. mann. enk. ιησουν = Ièsoun van de eigennaam ιησους = ièsous (Jezus) . Taalgebruik in het NT : Ièsous (Jezus) . Taalgebruik in Mc : Ièsous (Jezus) . Mc (11) : (1) Mc 5,6 . (2) Mc 5,15 . (3) Mc 6,30 . (4) Mc 9,8 . (5) Mc 10,50 . (6) Mc 11,7 . (7) Mc 14,53 . (8) Mc 14,60 . (9) Mc 15,1 . (10) Mc 15,15 . (11) Mc 16,6 .
Ièsous (Jezus) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3 | acc. mann. enk. Ièsoun | 163 | 39 | 124 | 15 | 11 | 14 | 26 | 27 | 31 | 0 | 40 | 66 |
Ièsous (Jezus) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3 | acc. mann. enk. Ièsoun | 11 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 | 1 | 163 | 39 | 124 | 15 | 11 | 14 | 26 | 27 | 31 | 0 | 40 | 66 | ||||||||
totaal | 81 | 6 | 5 | 1 | 8 | 2 | 1 | 8 | 18 | 6 | 5 | 2 | 11 | 6 | 2 | 1115 | 223 | 892 | 150 | 81 | 87 | 238 | 69 | 255 | 12 | 318 | 556 |
Ièsous | Mc | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | ||
3 | Ièsoun | 11 | 1 : Mc 9,8 . | 1 : Mc 10,50 . | 1 : Mc 11,7 . | 2 : (1) Mc 14,53 . (2) Mc 14,60 . | 2 : (1) Mc 15,1 . (2) Mc 15,15 . | 1: Mc 16,6 . | 11 | ||
totaal | 81 | 8 | 18 | 6 | 5 | 2 | 11 | 6 | 2 | 81 |
- τον ιησουν = ton Ièsoun (de Jezus) . NT (66) . In Mc in 10 van de 11 verzen . Niet in Mc 16,6 .
Mc
16,6.9. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 16 (5) : (1) Mc
16,3 . (2) Mc
16,6 . (3) Mc
16,15 . (4) Mc
16,19 . (5) Mc
16,20 .
Mc 16,6.10. Een vorm van nazarènos (Nazarener) in 4 verzen in Mc : (1) Mc 1,24 . (2) Mc 10,47 . (3) Mc 14,67 . (4) Mc 16,6 .
Mc 16,6.13. pass. ind. aor. 3de pers. enk. ηγερθη = ègerthè (hij werd opgewekt) van het werkw. εγειρω = egeirô (opwekken) . Taalgebruik in het NT : egeirô (wekken) . Taalgebruik in de LXX : egeirô (wekken) . Bijbel (23) . OT (5) : (1) Gn 41,4 . (2) Gn 41,7 . (3) 2 K 4,31 . (4) 2 Kr 21,9 . (5) 2 Kr 22,10 . NT (18) . Mt (8) : (1) Mt 8,15 . (2) Mt 9,25 . (3) Mt 14,2 . (4) Mt 27,64 . (5) Mt 28,6 . (6) Mt 28,7 . Mc (3) : (1) Mc 2,12 . (2) Mc 6,16 . (3) Mc 16,6 . Lc (4) : (1) Lc 7,16 . (2) Lc 9,7 . (3) Lc 24,6 . (4) Lc 24,34 . Joh (2) : (1) Joh 2,22 . (2) Joh 11,29 . Hnd (1) : Hnd 9,8 . Br (2) : (1) Rom 4,25 . (4) Rom 6,4 . Een vorm van εγειρω = egeirô (opwekken) in de LXX (57) , in het NT (143) , in Mc (19) .
egeirô (wekken) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 16 | |
9 | pas. ind. aor. 3de p. enk. ègerthè | 3 | (1) Mc 2,12 . | (2) Mc 6,16 . | (3) Mc 16,6 . |
- Wellicht wekken uit de slaap , op-wekken . Ned. wekken vlg. Lat.
vegere : flink , levendig zijn , opgewekt zijn . Lat. resurgere . Surgere
(surrexi , surrectum) = oprijzen , opstaan , rechtop staan . sur < super
= op, boven + regere (rexi , rectum) : richten (rechtop), leiden , sturen
. -> op-richten = rechtop staan -> resurgere = opnieuw op-richten , terug
rechtop staan . Ned. rekken (Lat. reg- ) , uitstrekken . Rectus = recht . Fr.
résurrection .
Fr. ressusciter cfr. Lat. suscitare . super : op , boven + citare (citus : vlug
, snel) : in beweging brengen . Aldus : terug in beweging brengen , heropleven
.
Fr. réveiller : wekken , ont-waken < re + vigilare (vig- wak- , wek-)
waken .
STAP VOOR STAP ! (Mc 1,14 -> Mc 14,28 -> Mc 16,6 .
- Mc 1,14 : μετα δε το παραδοθηναι τον ιωαννην = meta de to paradothènai ton iôannèn (nadat echter Johannes
werd overgeleverd) .
- Mc 14,28 : αλλα μετα το εγερθηναι με = alla meta to egerthènai me (maar na het opgewekt zijn van mij) .
- Mc 16,6 : ηγερθη = ègerthè (hij werd opgewekt) .
- De 2 zinsdelen van Mc 1,14 en Mc 14,28 zijn op gelijke wijze opgebouwd . In beide versdelen gaat het om een tijdsbepaling gevormd door het voorzetsel μετα = meta (na) en gevolgd door een verzelfstandigde infinitiefzin . Een tegenstelling , zwak in Mc 1,14 (δε = de (echter) , sterk in Mc 14,28 (αλλα = alla (maar) , maar er zijn tekstvarianten . In beide versdelen staat de infinitief in de pass. aor . Na de infinitief volgt een acc. die het onderwerp van de infinitiefzin aangeeft . Johannes werd geschetst als een voorganger , Jezus als iemand die na hem komt . Met deze tijdszin wordt de periode van Johannes afgesloten . In Mc 14,28 kondigt Jezus zijn verrijzenis aan . In Mc 16,1-8 wordt de verrijzenis verhaald . In Mc 16,6 lezen we : ηγερθη = ègerthè (hij werd opgewekt) . Tussen Mc 1,14b en Mc 15,47 staat het 'openbaar' leven van Jezus geschreven . Zoals Johannes zal ook Jezus overgeleverd worden . In Mc 6,16 is Herodes van mening dat Johannes werd opgewekt . In Mc 16,6 zegt de jongeling dat Jezus werd opgewekt .
Mc 16,6.19. nom. mann. enk. topos (plaats) . Taalgebruik in het NT : topos (plaats) . Taalgebruik in de LXX : topos (plaats) . Taalgebruik in Mc : topos (plaats) . Een vorm van in de LXX (613) , in het NT (95) , in Mc (10) . L. locus . F. place . N. plaats . E. place . D. Stätte . Bijbel (76) . OT (60) . NT (16) . Mc (4) : (1) Mc 6,11 . (2) Mc 6,35 . (3) Mc 15,22 . (4) Mc 16,6 . Vertaling van het Hebreeuws hammâqôm (de plaats) < bepaald lidw. ha + maqôm (plaats, verblijfplaats) . Taalgebruik in Tenakh : maqôm (plaats, verblijfplaats) . Getalwaarde : mem = 13 of 40 , qoph = 19 of 100 , waw = 6 ; totaal : 51 (3 X 17) OF 186 (2 X 3 X 31) . Structuur : 4 - 1 - 6 - 4 . Tenakh (114) . Pentateuch (51) . Eerdere Profeten (26) . Latere Profeten (21) . 12 Kleine Profeten (2) . Geschriften (14) . In Tenakh kan hammâqôm (de plaats) verwijzen naar de tempelberg Sion , de woonplaats van JHWH .
Mc 16,6.20. ὁπου = hopou (waar) . Taalgebruik in het NT : hopou (waar) . Taalgebruik in de LXX : hopou (waar) . Taalgebruik in Mc : hopou (waar) . Mc (13) : (1) Mc 2,4 . (2) Mc 4,5 . (3) Mc 4,15 . (4) Mc 5,40 . (5) Mc 6,10 . (6) Mc 6,55 . (7) Mc 6,56 . (8) Mc 9,18 . (9) Mc 9,48 . (10) Mc 13,14 . (11) Mc 14,9 . (12) Mc 14,14 . (13) Mc 16,6 . Lc (5) : (1) Lc 9,57 . (2) Lc 12,33 . (3) Lc 12,34 . (4) Lc 17,37 . (5) Lc 22,11 .
hopou (waar) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
90 | 14 | 76 | 11 | 13 | 5 | 29 | 2 | 9 | 7 | 29 | 58 |
Mc 16,6.21. act. ind. aor. 3de pers. mv. εθηκαν = ethèkan (zij legden) van het werkw. τιθημι = tithèmi (zetten, plaatsen, maken) . Taalgebruik in het NT : tithèmi (zetten, plaatsen, maken) . Taalgebruik in de LXX : tithèmi (zetten, plaatsen, maken) . Bijbel (24) . Pentateuch (1) : Gn 50,26 . NT (7) : (1) Mc 6,29 . (2) Mc 16,6 . (3) Joh 19,42 . (4) Joh 20,2 . (5) Joh 20,13 . (6) Hnd 9,37 . (7) Hnd 13,29 .
tithèmi (zetten, plaatsen, maken) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
act. ind. aor. 3de pers. mv. ethèkan (zij legden) | 24 | 17 | 2 | 3 | 2 | 2 | 5 |
- וַיִּישֶׂמ = wajjîshèm (en hij legde) < prefix voegwoord waw consecutiv. + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. שָׂם = shâm (plaatsen, stellen) . Taalgebruik in Tenakh : shâm (plaatsen, stellen) . Getalswaarde : shin = 21 of 300 , mem = 13 of 40 ; totaal : 34 (2 X 17) OF 340 (10 X 34) . Structuur : 3 - 4 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (2) : (1) Gn 24,33 . (2) Gn 50,26 .
Mc
16,6.22. acc. mann. enk. αυτον = auton (hem) van het persoonl. voornaamw. αυτος = autos (hij - hem) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos .
autos enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
4 | acc. mann. enk. auton | 146 | 11 | 4 | 12 | 5 | 12 | 8 | 9 | 6 | 16 | 8 | 7 | 12 | 1 | 14 | 17 | 4 | 2872 | 2032 | 840 | 114 | 146 | 184 | 154 | 136 | 85 | 21 | 598 | 752 |
totaal | 413 | 35 | 17 | 27 | 14 | 34 | 34 | 18 | 33 | 32 | 30 | 18 | 25 | 9 | 47 | 34 | 6 | 12884 | 9893 | 2991 | 510 | 413 | 593 | 475 | 350 | 504 | 146 | 1670 | 2145 |
Mc
16,6.21. - 22. εθηκαν αυτον = ethèkan auton (zij legden hem) . LXX (2) : (1) Re 11,11 . (2) Tob 14,11 . NT (3) : (1) Mc
16,6 . (2) Joh
20,2 . (3) Joh
20,13 .
- εθηκαν αυτο = ethèkan auton (zij legden het) . Bijbel (1) : Mc
16,6 .
Mc 16,7 - Mc 16,7 - 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis : Mc 16,1-8 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- bijbelTaalgebruiken -- Mc 16,1 - Mc 16,2 - Mc 16,3 - Mc 16,4 - Mc 16,5 - Mc 16,6 - Mc 16,7 - Mc 16,8 - | ||||||||||||||||
|
Bible de Jérusalem . 7. Mais allez dire à ses disciples et à
Pierre qu'il vous précède en Galilée : c'est là
que vous le verrez, comme il vous l'a dit. »
King James Bible . But go your way, tell his disciples and Peter that he goeth
before you into Galilee: there shall ye see him, as he said unto you.
Luther-Bibel . 7 Geht aber hin und sagt seinen Jüngern und Petrus, dass
er vor euch hingehen wird nach Galiläa; dort werdet ihr ihn sehen, wie
er euch gesagt hat.
Tekstanalyse van Mc 16,7 . Dit vers Mc 16,7 telt 21 (3 X 7) woorden en 103 letters . De getalwaarde van Mc 16,7 is 11541 (3 X 3847) .
1. αλλα = alla , afkorting αλλ' = all' (maar) . Taalgebruik in het NT : alla (maar) . Taalgebruik in de LXX : alla (maar) . Taalgebruik in Mc : alla (maar) . Mc (30) . Mc (1) : Mc 16,7 .
alla (maar) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
alla | 30 | 1 | 2 | 2 | 3 | 3 | 1 | 3 | 1 | 3 | 2 | 2 | 1 | 3 | 2 | 1 | 644 | 230 | 414 | 32 | 30 | 19 | 56 | 22 | 248 | 7 | 81 | 137 |
all' | 18 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | 3 | 2 | 2 | 3 | 449 | 238 | 211 | 12 | 18 | 16 | 49 | 8 | 103 | 5 | 46 | 95 | ||||
Totaal | 48 | 2 | 3 | 3 | 4 | 3 | 2 | 5 | 1 | 4 | 5 | 2 | 3 | 5 | 5 | 1 | 1093 | 468 | 625 | 44 | 48 | 35 | 105 | 30 | 251 | 12 | 127 | 232 |
2. act. imperat. praes. 2de pers. mv. hupagete (ga weg, vertrek)
van het werkw. hupagô (onder iets brengen, weggaan) . Taalgebruik in het
N.T. : hupagô
(onder iets brengen, weggaan) . Taalgebruik in Mc : hupagô
(onder iets brengen, weggaan) .
Mc (4 : vierkant ABCD) : (1) Mc
6,38 (A) . (2) Mc
11,2 (B) . (3) Mc
14,13 (C) . (4) Mc
16,7 (D) . In 3 verzen is het een woord van Jezus : (1) Mc
6,38 . (2) Mc
11,2 . (3) Mc
14,13 .
- hupagete (ga) gevolgd door een imperatief 2de pers. mv. . (1) Mc
6,38 : hupagete idete (ga , zie = ga zien) . (2) Mc
16,7 : hupagete eipate (ga, zeg = ga zeggen) . Zijde A-D van het vierkant
ABCD .
- kai legei autois hupagete eis tèn kômèn / polin (en hij
zegt hen : ga naar het dorp / de stad) . Mc (2) : (1) Mc
11,2 . (2) Mc
14,13 . Zijde BC van het vierkant ABCD .
Mc 16,7.7. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Niet in vijf verzen in Mc 16 : (1) Mc 16,6. (2) Mc 16,9. (3) Mc 16,12 . (4) Mc 16,13 . (5) Mc 16,17 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
Mc 16,7.10. ὁτι = hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in het ΝΤ : hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in de LXX : hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in Mc : hoti (dat, omdat) . Mc (92) . Mc 16 (4) : (1) Mc 16,4 . (2) Mc 16,7 . (3) Mc 16,11 . (4) Mc 16,14 .
hoti ( dat , omdat ) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | ΟΤ | ΝΤ | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
92 | 4 | 6 | 5 | 3 | 5 | 9 | 5 | 8 | 9 | 3 | 3 | 12 | 4 | 10 | 2 | 4 | 4396 | 3213 | 1183 | 137 | 92 | 160 | 237 | 114 | 389 | 54 | 389 | 626 |
- Hebreeuws : כִּי = kî (want, omdat) . Taalgebruik
in Tenakh : kî
(want, omdat) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , jod = 10 ; totaal : 21 (3
X 7) of 30 (2 X 3 X 5) . Structuur : 2 - 1 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (3849) . Pentateuch (884)
. Eerdere Profeten (726) . Latere Profeten (841) . 12 Kleine
Profeten (241) . Geschriften (1157) .
- כִּי = kî (want, omdat) < een woord met 1 medeklinker . De lange î is î gebleven omdat het een proclitisch woord is . Proclitisch wil zeggen dat een eenlettergrepig onbeklemtoond woord wordt gehecht aan het volgende (Lettinga(6) 13d) .
Mc 16,7.11. act. ind. praes. 3de pers. enk. προαγει = proagei (hij drijft voor zich) van het werkw. προαγω = proagô (voorgaan) . Taalgebruik in het NT : proagô (voorleiden, voorgaan) . Taalgebruik in de LXX : proagô (voorleiden, voorgaan) . Taalgebruik in Mc. : proagô (voorleiden, voorgaan) . Bijbel (2) : (1) Mt 28,7 . (2) Mc 16,7 . In het woord gedrevenheid zit het woord drijven . Meestal wordt προαγει = proagei vertaald door : hij gaat jullie voor . We zouden het kunnen vertalen door : hij drijft jullie voor zich uit , hij drijft jullie vooruit . Een vorm van προαγω = proagô (voorgaan) in de LXX (13) , in het NT (20) .
proagô (voorgaan) | Mc | Mc 6 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 14 | Mc 16 | bijbel | NT | Mt | Mc | Lc | Br. | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | act. ind. praes. 3de pers. enk. proagei | 1 | (1) Mc 16,7 | 2 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 | ||||||||
2 | act. ind. fut. 1ste pers. enk. proaksô | 1 | (1) Mc 14,28. | 2 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 | ||||||||
3 | act.part. praes. nom. mann. enk. proagôn | 1 | (1) Mc 10,32 . | 2 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | |||||||
4 | act. part. praes. nom. mann. + vr. mv. proagontes | 1 | (1) Mc 11,9 . | 3 | 3 | 1 | 1 | 1 | 3 | 3 | |||||||
5 | act. inf. praes. proagein | 1 | (1) Mc 6,45 . | 2 | 2 | 1 | 1 | 2 | 2 | ||||||||
totaal | 5 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 11 | 11 | 4 | 5 | 1 | 1 | 10 | 10 | 1 |
In het vers Mc 14,28 doet Jezus een voorzegging , in Mc 16,7 wordt die voorzegging gerealiseerd . Deze realisatie staat in de praesensvorm . STAP VOOR STAP !
Mc 16,7.10. - 11. ὁτι προαγει = hoti proagei (dat hij drijft voor zich) . In de bijbel slechts in Mc 16,7 .
Mc 16,7.12. persoonl. voornaamw. acc. mann. mv. υμας = humas (jullie, u) . Taalgebruik in het NT : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in de LXX : persoonlijk voornaamwoord . Taalgebruik in Mc : persoonlijk voornaamwoord . Mc (13) : (1) Mc 1,8 (2X) . (2) Mc 1,17 .(3) Mc 6,11 . (4) Mc 9,19 . (5) Mc 9,41 . (6): Mc 11,29 . (7) Mc 13,5 . (8) Mc 13,9 . (9) Mc 13,11 . (10) Mc 13,36 . (11) Mc 14,28 . (12) Mc 14,49 . (13) Mc 16,7 .
pers. vnw. 2de p. mv. | Mc | Mc 1 | Mc 6 | Mc 9 | Mc 11 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
4 | acc. mv. humas | 13 | (1) Mc 1,8 (2X) . (2) Mc 1,17 . | (3) Mc 6,11 . | 2 : (1) Mc 9,19 . (2) Mc 9,41 . | 1 : Mc 11,29 . | 4 : (1) Mc 13,5 . (2) Mc 13,9 . (3) Mc 13,11 . (4) Mc 13,36 . | (11) Mc 14,28 . (12) Mc 14,49 . | (13) Mc 16,7 . | 846 | 456 | 390 | 31 | 13 | 35 | 30 | 26 | 253 | 2 | 79 | 109 |
totaal | 69 | 4034 | 2377 | 1657 | 224 | 69 | 205 | 219 | 116 | 813 | 11 | 498 | 717 |
Mc 16,7.11. - 12. προαγει υμας = proagei humas (hij drijft jullie voor zich) . Bijbel (2) : (1) Mt
28,7 . (2) Mc 16,7 .
- προαξω υμας = proaksô humas (ik zal jullie voorgaan) . Bijbel (2) : (1) Mt
26,32 . (2) Mc 14,28 .
Mc 16,7.13. εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . εις = eis (naar) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . Mc 16 (5) : (1) Mc 16,5 . (2) Mc 16,7 . (3) Mc 16,12 . (4) Mc 16,15 . (5) Mc 16,19 .
eis (naar) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 |
6930 | 5336 | 1594 | 215 | 151 | 210 | 181 | 260 | 504 | 73 | 576 | 757 | 427 | 77 | 13 | 5 | 6 | 8 | 11 | 14 | 9 | 10 | 11 | 13 | 8 | 7 | 8 | 20 | 3 | 5 |
Mc 16,7.14. bep. lidw. acc. vr. enk. την = tèn (de) van het bepaald lidw. vr. enk. ἡ = hè . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in de LXX : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald lidwoord . Mc 16 (2) : (1) Mc 16,7 . (2) Mc 16,14 .
lidw. enk. | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
9. | acc. vr. enk. tèn | 109 | 12 | 4 | 5 | 9 | 9 | 11 | 10 | 4 | 5 | 11 | 5 | 6 | 3 | 7 | 6 | 2 | 6161 | 4889 | 1272 | 180 | 109 | 149 | 121 | 198 | 404 | 111 | 438 | 559 |
Totaal | 940 | 67 | 45 | 41 | 64 | 70 | 71 | 62 | 36 | 66 | 71 | 40 | 59 | 53 | 106 | 61 | 28 | 54298 | 42002 | 12296 | 1648 | 940 | 1649 | 1422 | 1696 | 4013 | 928 | 4237 | 5659 |
- Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 16,7.15. acc. vr. enk. γαλιλαιαν = Galilaian (Galilea) . γαλιλαια = galilaia (Galilea) . Taalgebruik in het NT : Galilaia (Galilea) . Taalgebruik in de LXX : Galilaia (Galilea) . Taalgebruik in Mc : Galilaia (Galilea) .
Galilaia (Galilea) | Mc | Mc 1 | Mc 3 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 9 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | syn. | ev. | |
1 | nom. + dat. vr. enk. Galilaia(i) | 1 | 1 : Mc 15,41 . | 20 | 13 | 7 | 3 | 1 | 1 | 2 | 5 | 7 | ||||||||
2 | gen. vr. enk. Galilaias , telkens met het bep. lidw. tès | 7 | (1) Mc 1,9 . (2) Mc 1,16 . (3) Mc 1,28 . | (4) Mc 3,7 . | (5) Mc 6,21 . | (6) Mc 7,31 . | (7) Mc 9,30 . | 40 | 4 | 36 | 8 | 7 | 10 | 8 | 3 | 25 | 33 | |||
3 | acc. vr. enk. Galilaian | 4 | (1) Mc 1,14 . (2) Mc 1,39 . | (3) Mc 14,28 . | (4) Mc 16,7 . | 25 | 8 | 17 | 5 | 4 | 2 | 6 | 11 | 17 | ||||||
totaal | 12 | 5 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 85 | 25 | 60 | 16 | 12 | 13 | 16 | 3 | 41 | 57 | |
apo tès Galilaias (vanaf Galilea) | 2 | 1 : (1) Mc 3,7 . En : Mc 1,9 . | (1) Mc 3,7 . | - | - | 10 | 4 | 1 | 3 | 2 | ||||||||||
dia tès galilaias (door Galilea) | 1 | 1 : Mc 9,30 . | ||||||||||||||||||
eis tèn Galilaian (naar Galilea) | 6 | (1) Mc 1,14 . En : Mc 1,28 . En : Mc 1,39 . | En : Mc 7,31 . | (2) Mc 14,28 . | (3) Mc 16,7 . | - | - | 16 | 5 | 3 | 2 | 6 | ||||||||
en tè(i) Galilaia(i) (in Galilea) | 1 | 1 : Mc 15,41 . | 16 | 10 | 6 | 2 | 1 | 1 | 2 | |||||||||||
Mc 1,16 . |
- Hebr. gälal (rollen, wentelen) .
Een vorm van Galilea komt in Mc in 12 verzen voor . In 11 ervan in combinatie
met een voorzetsel , niet in Mc
6,21 (de eersten van Galilea) .
Mc 16,7.15.
acc. vr. enk. Galilaian (Galilea) . Taalgebruik in N.T. : Galilaia
(Galilea) . Taalgebruik in Synoptici : Galilaia
(Galilea) . Taalgebruik in Mc : Galilaia
(Galilea) . Hebr. gälal (rollen, wentelen) .
Een vorm van Galilea komt in Mc in 12 verzen voor . In 11 ervan in combinatie
met een voorzetsel , niet in Mc
6,21 (de eersten van Galilea) .
eis tèn Galilaian (naar Galilea) . N.T. (16) . Mc (3) : (1) Mc
1,14 . (2) Mc
14,28 . (3) Mc
16,7 . Verder : (1) Mc
1,28 (eis holèn tèn perichôron tès galilaias
= naar de hele omgeving van Galilea) . (2) Mc
1,39 (eis holèn tèn galilaian = naar heel Galilea) . (3) Mc
7,31 (eis tèn thalassan tès Galilaias = naar het meer van
Galilea) .
(1) Mc
1,14 . (2) Mc
14,28 . (3) Mc
16,7 omsluiten het Mcevangelie (het gaan en het voorgaan naar Galilea) .
In Mc
14,28 kondigt Jezus bij zijn afscheid aan dat hij na zijn opwekking zijn
leerlingen zal voorgaan naar Galilea . Jezus haalt hierbij een schrifttekst
aan : 'Ik zal de herder slaan en de schapen zullen verstrooid' . De aansporing
om naar Galilea te gaan in Mc
16,7 houdt in dat hij er de verstrooide leerlingen zal verzamelen .
Mc 16,7.13. - 15. εις την γαλιλαιαν = eis tèn galilaian (naar Galilea) . NT (16) . Mc (3) : (1) Mc 1,14 . (2) Mc 14,28 . (3) Mc 16,7 en 1X in de uitdrukking : εις την ὁλην την γαλιλαιαν = eis tèn holèn tèn Galilaian (naar heel Galilea) (Mc 1,39) . Verder : (1) Mc 1,28 (εις ὁλην την περιχωρον της γαλιλαιας = eis holèn tèn perichôron tès galilaias = naar de hele omgeving van Galilea) . (2) Mc 7,31 (εις την θαλασσαν της γαλιλαιας = eis tèn thalassan tès Galilaias = naar het meer van Galilea) .
.Mc
1,14 en Mc
1,39 zijn aan elkaar gelinkt . STAP VOOR STAP : Mc 1,14 -> Mc
14,28 -> Mc
16,7 .
- Mc 1,14 : ηλθεν ὁ ιησους εις την γαλιλαιαν = èlthen ho Ièsous eis tèn galilaian (ging Jezus naar Galilea) .
- Mc
1,39 : και ηλθεν ... εις την ὁλην την γαλιλαιαν = kai èlthen eis tèn holèn tèn Galilaian
(en hij ging naar heel Galilea) .
- προαξω υμας εις την γαλιλαιαν = proaksô humas eis tèn galilaian (ik zal jullie voorgaan naar Galilea) : Bijbel (2) : (1) Mt
26,32 . (2) Mc 14,28 .
- προαγει
υμας εις την γαλιλαιαν = proagei humas eis tèn galilaian (hij gaat jullie voor naar Galilea) : Bijbel (2) : (1) Mt
28,7 . (2) Mc 16,7 .
(1) Mc
1,14 . (2) Mc
14,28 . (3) Mc
16,7 omsluiten het Mcevangelie (het gaan en het voorgaan naar Galilea) .
Jezus ging naar Galilea . In feite ging Jezus terug naar Galilea , want in Mc 1,9 is er de eerste keer sprake over Jezus die van Nazaret in Galilea naar Judea
ging . Hoelang Jezus in Judea is gebleven , weten we niet . Wel kennen we de
aanleiding waarom Jezus naar Galilea ging , namelijk de uitlevering van Johannes
(de Doper) . Uit het vervolg van het evangelie weten we dat de gevangenneming
het signaal was om uit te wijken - voor dreigend gevaar . Wellicht moeten we
dit voortdurend voor ogen houden wanneer Jezus van de ene naar de andere plaats
ging : het gevaar dreigde . Mc
3,7 gebruikt het woord uitwijken wegens gevaar (Grieks : αναχωρεω = anachôreô)
, terwijl het bij Matteüs met deze betekenis veelvuldig voorkomt .
In Mc
14,28 kondigt Jezus bij zijn afscheid aan dat hij na zijn opwekking zijn
leerlingen zal voorgaan naar Galilea . Jezus haalt hierbij een schrifttekst
aan : 'Ik zal de herder slaan en de schapen zullen verstrooid' . De aansporing
om naar Galilea te gaan in Mc
16,7 houdt in dat hij er de verstrooide leerlingen zal verzamelen . Dat heeft Jezus wellicht
ook gedaan wanneer hij na de gevangenneming van Johannes naar Galilea ging .
Het is opvallend dat Jezus naar Galilea ging en leerlingen riep .
Mc 16,7.16.
ekei (daar, hier) . Taalgebruik in het N.T. : ekei
(daar) . Taalgebruik in Mc : ekei
(daar) . Ned. hier . Fr. ici .
Mc (11) : (1) Mc
1,38 . (2) Mc
2,6 . (3) Mc
3,1 . (4) Mc
5,11 . (5) Mc
6,5 . (6) Mc
6,10 . (7) Mc
6,33 . (8) Mc
11,5 . (9) Mc
13,21 . (10) Mc
14,15 . (11) Mc
16,7 .
19. kathôs (zoals) . Taalgebruik in het N.T. : kathôs
(zoals) . Taalgebruik in Mc : kathôs
(zoals) .
Mc (8) : (1) Mc
1,2 (gegraptai) . (2) Mc
4,33 . (3) Mc
9,13 (gegraptai) . (4) Mc
11,6 (eipen) . (5) Mc
14,16 (eipen) . (6) Mc
14,21 (gegraptai) . (7) Mc
15,8 . (8) Mc
16,7 (eipen) . In drie verzen wordt kathôs (zoals) gevolgd door gegraptai
(er werd geschreven) , in drie verzen door eipen (hij zei) . Het voegwoord kathôs
(zoals) leidt een ondergeschikte zin in die volgt op een hoofdzin .
In Mc 1,9 ging Jezus van Nazaret van Galilea naar Judea . Hij liet zich dopen , ging in
de leer bij Johannes en was wellicht een leerling van Johannes . Jezus week
uit naar Galilea bij de overlevering van Johannes . Jezus voelde zich eveneens
bedreigd . Hij moet dus wel tot de kring van Johannes behoord hebben.
Wanneer Jezus naar Galilea terugging , was hij een heel ander mens . Hij wilde
de blijde boodschap van God verder verkondigen , nu Johannes de Doper het niet
meer kon . We treffen in Mc
14,28 dezelfde zinsconstructie als in Mc
1,14 aan . Bij Mc
14,28 hoort Mc
16,7 . Na de dood van Jezus gingen de leerlingen naar Galilea , zoals Jezus
het toendertijd had gedaan . Het was alsof de geschiedenis zich herhaalde .
Zo hebben we hier een samenhang tussen het begin en het einde van het evangelie
.
Aan Mc
14,28 gaat een bijbelcitaat vooraf : "Ik zal de herder slaan en de
schapen zullen verstrooid worden ." Het wordt duidelijk wat Jezus bedoelde
met de zin : "Nadat ik ben verrezen , zal ik je voorgaan naar Galilea ."
Jezus zou er zijn verstrooide leerlingen verzamelen . Dat heeft Jezus wellicht
ook gedaan wanneer hij na de overlevering van Johannes naar Galilea ging . Het
is opvallend dat Jezus naar Galilea ging en onmiddellijk leerlingen riep .
Wellicht in Galilea werd na Jezus' dood zijn boodschap verder verkondigd en ontstonden er de eerste christelijke gemeenschappen .
- horaô (zien) . Taalgebruik
: horaô
(zien) , zie Mc
16,7 . Taalgebruik : râ´âh
(zien) , zie Ex
3,7 .
--- Opsesthe (jullie zullen zien). In drieëndertig verzen in de bijbel
. In twintig verzen in het O.T. : (1) Gn 43,3 . (2) Gn 43,5 . (3) Ex
16,7 . (4) Nu 13,18 . (5) Nu 15,39 . (6) Re 7,7 . (7) In dertien verzen in het N.T. : (1) Mt
26,64 (de mensenzoon) (// Mc
14,62) . (2) Mt
27,24 (Pilatus) . (3) Mt
28,7 (de leerlingen) (// Mc
16,7) . (4) Mc
14,62 (// Mt
26,64 ) (de mensenzoon). (5) Mc
16,7 (// Mt
28,7 ) (de leerlingen). In 1 vers bij Lucas. In 5 verzen bij Johannes.
--- pass. ind. aor. 3de pers. enk. ôfthè (hij verscheen) . Hij werd gezien . Passief aorist derde
persoon enkelvoud . In drieënvijftig verzen in de bijbel . In negen verzen
in Gn : (1) Gn
1,9 . (2) Gn
12,7 (JHWH bij de eerste halte van Abram in het land Kanaän) . (3) Gn 17,1 (JHWH bij de verbondssluiting met Abraham) . (4) Gn
18,1 (JHWH aan Abraham) . (5) Gn
22,14 . (6) Gn
26,2 (JHWH aan Isaak) . (7) Gn
26,24 (JHWH aan Isaak) . (8) Gn
35,9 . (9) Gn
48,3 . (10) Ex
3,2 . (11) Ex
16,10 . (12) Lv 9,23 . (13) Nu
14,10 . (14) Nu
16,19 . (15) Nu
17,7 . (16) Nu
20,6 . (17) Re 6,12 . (18) Re
13,3 . (19) Re 19,30 . (20) 2 S 22,11 . (21) 1
K 3,5 . (22) 1 K 9,2 . (23) Jr
31,3 . (24) Hl 2,12 . (25) Da 4,20 . (26) 2 Kr 1,7 . (27) 2 Kr 3,1 . (28) 2 Kr 7,12 . (29) Tob 12,22 . (30) 1 M 4,6 . (31) 1 M 4,19 .
(32) 1 M 9,27 . (33) 2 M 3,25 . (34) Ba 3,22 . (35) Ba 3,38 . In achttien verzen
in het N.T. : (1) Mt
17,3 . (2) Mc
9,4 . (3) Lc
1,11 . (4) Lc
22,43 . (5) Lc
24,34 . (6) Hnd
7,2 . (7) Hnd
7,26 . (8) Hnd
7,30 . (9) Hnd
13,31 . (10) Hnd
16,9 . (11) 1
Kor 15,5 . (12) 1
Kor 15,6 . (13) 1
Kor 15,7 . (14) 1
Kor 15,8 . (15) 1
Tim 3,16 . (16) Apk 11,19 . (17) Apk 12,1 . (18) Apk 12,3 .
--- eidon : Actief aorist eerste persoon enkelvoud of derde persoon meervoud
. In 274 verzen in de bijbel . In 198 verzen in het O.T. . In acht verzen in
Js : (1) Js
6,1 . (2) Js
6,5 . In zesenzeventig verzen in het N.T. .
- eforaô (kijken op, neerzien) .
--- epeiden (hij keek neer) . Indicatief aorist derde persoon enkelvoud van
het werkwoord epeiden (hij keek neer) .In vijf verzen in de bijbel : (1) Gn
4,4 (en JHWH keek neer - sjâ`â - op Abel) . (2) Ex
2,25 (en hij - God - keek neer - râ´âh - op de Israëlieten)
. (3) Ps 54,9 (Mijn oog keek neer - râ´âh - op mijn vijanden) . (4) Ps
92,12 (Mijn oog keek neer - nâbhat - op mijn vijanden) . (5) Lc
1,25 (God keek neer op mijn schande) . Kijken op - neerzien kan positief
of negatief geïnterpreteerd worden : genadig neerzien op , misprijzend
neerkijken op .
Duality
- hupagete (ga) gevolgd door een imperatief 2de pers. mv. . (1) Mc
6,38 : hupagete idete (ga , zie = ga zien) . (2) Mc
16,7 : hupagete eipate (ga, zeg = ga zeggen) .
Mc 16,8 - Mc 16,8 - 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis : Mc 16,1-8 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- bijbelTaalgebruiken -- Mc 16,1 - Mc 16,2 - Mc 16,3 - Mc 16,4 - Mc 16,5 - Mc 16,6 - Mc 16,7 - Mc 16,8 - | ||||||||||||||||
|
Bible de Jérusalem . 8. Elles sortirent et s'enfuirent du tombeau, parce
qu'elles étaient toutes tremblantes et hors d'elles-mêmes. Et elles
ne dirent rien à personne, car elles avaient peur...
King James Bible . And they went out quickly, and fled from the sepulchre; for
they trembled and were amazed: neither said they any thing to any man; for they
were afraid.
Luther-Bibel . 8 Und sie gingen hinaus und flohen von dem Grab; denn Zittern
und Entsetzen hatte sie ergriffen. Und sie sagten niemandem etwas; denn sie
fürchteten sich.
Tekstanalyse van Mc 16,8 . Dit vers Mc 16,8 telt 19 woorden en 96 (2 X 2 X 2 X 2 X 2 X 3) letters . De getalwaarde van Mc 16,8 is 10857 (3 X 7 X 11 X 47) .
1. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Niet in vijf verzen in Mc 16 : (1) Mc 16,6. (2) Mc 16,9. (3) Mc 16,12 . (4) Mc 16,13 . (5) Mc 16,17 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
2. Exelthousai (buitengegaan) . Participium perfectum passief nominatief vrouwelijk
meervoud van het werkwoord exerchomai (uitgaan, naar buiten gaan) . Het komt
slechts hier in Mc
16,8 voor . exelthontes
(uitgegaan) , zie Mc
2,1 .
Door de participia elthousai (gegaan) (Mc
16,1) - eiselthousai eis to mnèmeion (het gedenkteken binnengegaan)
(Mc 16,5)
- exelthousai ... apo tou mnèmeiou (uit het gedenkteken buitengaan) (Mc
16,8) worden de verzen van de perickope aan elkaar gelinkt. Aan dit netwerk
moet nog de zin erchontai epi to mnèmeion (zij gaan naar het gedenkteken)
gekoppeld worden (Mc
16,2).
3. act. ind. aor. 3de pers. mv. εφυγον = efugon (zij vluchtten) van het
werkwoord φευγω = feugô (vluchten) . Taalgebruik in het NT : feugô (vluchten) . Taalgebruik in de LXX : feugô (vluchten) . Bijbel (60) . OT (52) . NT (8) : (1) Mt
8,33 . (2) Mt
26,56 . (3) Mc
5,14 . (4) Mc
14,50 . (5) Mc
16,8 . (6) Lc
8,34 . (7) Heb 11,34 . (8) . Heb 12,25 . Een vorm van φευγω = feugô in de LXX (250) , in het NT (29) .
7. act. ind. imperf. 3de pers. eichen van het werkw. echô (hebben,
bezitten) . Taalgebruik : echô
(hebben, bezitten) in het N.T. . Taalgebruik : echô
(hebben, bezitten) in Mc . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir .
Mc (6) : (1) Mc
4,5 . (2) Mc
5,3 . (3) Mc
7,25 . (4) Mc
12,6 . (5) Mc
12,44 . (6) Mc
16,8 .
11. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Niet in vijf verzen in Mc 16 : (1) Mc 16,6. (2) Mc 16,9. (3) Mc 16,12 . (4) Mc 16,13 . (5) Mc 16,17 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
13. και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Taalgebruik : kai (en) in de LXX . Taalgebruik in Mc : kai (en) . Niet in vijf verzen in Mc 16 : (1) Mc 16,6. (2) Mc 16,9. (3) Mc 16,12 . (4) Mc 16,13 . (5) Mc 16,17 .
kai (en) | kai (en) | Mc | Mc 1 | Mc 2 | Mc 3 | Mc 4 | Mc 5 | Mc 6 | Mc 7 | Mc 8 | Mc 9 | Mc 10 | Mc 11 | Mc 12 | Mc 13 | Mc 14 | Mc 15 | Mc 16 | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | verzen (678) (666) | 678 | 45 | 28 | 35 | 41 | 43 | 56 | 37 | 38 | 50 | 52 | 33 | 44 | 37 | 72 | 47 | 20 / 8 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | kai = en (555) (547) | 555 | 40 | 26 | 32 | 33 | 37 | 52 | 26 | 36 | 40 | 37 | 29 | 33 | 26 | 60 | 33 | 15 / 7 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | verschil (123) (115) | 123 | 5 | 2 | 3 | 8 | 6 | 4 | 11 | 2 | 10 | 15 | 4 | 11 | 11 | 12 | 14 | 5 / 1 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Ned. : en . Arabisch : وَ = wa (en) . Taalgebruik in de Qoran : wa (en) . E. : and . D. : und . Fr. : et . Grieks : και = kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Hebr. : וְ = wë (en) . Lat. : et .
17. ind. imperf. 3de pers. mv. εφοβουντο = efobounto (zij vreesden) van het werkw. φοβεομαι = fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in het NT : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Taalgebruik in de LXX : fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) . Bijbel (14) . OT (4) : (1) Ex 1,21 . (2) Joz 4,14 . (3) 2 K 17,33 . (4) 1 Mak 8,12 . Mc (5) : (1) Mc 9,32 . (2) Mc 10,32 . (3) Mc 11,18 . (4) Mc 11,32 . (5) Mc 16,8 . Mc (5) : (1) Mc 9,32 . (2) Mc 10,32 . (3) Mc 11,18 . (4) Mc 11,32 . (5) Mc 16,8 . Lc (2) : (1) Lc 9,45 . (2) Lc 22,2 . Joh (1) : Joh 9,22 . Hnd (2) : (1) Hnd 5,26 . (2) Hnd 9,26 . Een vorm van εφοβηθησαν = fobeomai (vrezen, door fobieën bevangen worden) in de LXX (460) , in het NT (95) , in Mc (12) : (1) Mc 4,41 . (2) Mc 5,15 . (3) Mc 5,33 . (4) Mc 5,36 . (5) Mc 6,20 . (6) Mc 6,50 . (7) Mc 9,32 . (8) Mc 10,32 . (9) Mc 11,18 . (10) Mc 11,32 . (11) Mc 12,12 . (12) Mc 16,8 , in Lc (21) : (1) Lc 1,13 . (2) Lc 1,30 . (3) Lc 1,50 . (4) Lc 2,9 . (5) Lc 2,10 . (6) Lc 5,10 . (7) Lc 8,25 . (8) Lc 8,35 . (9) Lc 8,50 . (10) Lc 9,34 . (11) Lc 9,45 . (12) Lc 12,4 . (13) Lc 12,5 . (14) Lc 12,7 . (15) Lc 12,32 . (16) Lc 18,2 . (17) Lc 18,4 . (18) Lc 19,21 . (19) Lc 20,19 . (20) Lc 22,2 . (21) Lc 23,40 .
12. ekstasis (ontzetting, ontsteltenis) . Nominatief enkelvoud . Het komt in
de bijbel in dertien verzen voor . In acht verzen in het O.T. . In drie verzen
in het N.T. : (1) Mc
16,8 . (2) Lc
5,26 . (3) Hnd
10,10 (ontmoeting Petrus - Cornelius) .
--- genitief enkelvoud ekstaseôs . In twee verzen in de bijbel . In één
vers in het O.T. In Hnd
3,10 .
--- datief enkelvoud ekstasei . In dertien verzen in de bijbel . In tien verzen
in het O.T. . In drie verzen in het N.T. : (1) Mc
5,42 . (2) Hnd
11,5 . (3) Hnd
22,17 .
--- accusatief enkelvoud . In vijf verzen in de bijbel , enkel in het O.T. .
- existamai (buiten zichzelf zijn,
ontsteld, ontzet zijn) . Uit (buiten) zichzelf staan , boven zichzelf uitstijgen
, zichzelf overstijgen , uit zijn evenwicht geraken . Taalgebruik : existamai
(buiten zichzelf zijn , ontsteld / ontzet zijn) , zie Mc
16,8 .
--- existasthai . Passief infintief. In de bijbel slechts in Mc
2,12 .
--- existanto (zij waren buiten zichzelf) . Imperfectum derde persoon meervoud
. In zeven verzen in de bijbel . In één vers in het O.T. , in
zes verzen in het N.T. : (1) Gn
43,33 . (2) Mt
12,23 . (3) Mc
6,51 . (4) Lc
2,47 . (5) Hnd
2,7 . (6) Hnd
2,12 . (7) Hnd
9,21 . existèmi wordt vertaald door : buiten zichzelf zijn , versteld
staan , verstomd staan , buiten zichzelf raken , van zijn stuk brengen van zijn
stuk gebracht worden . existèmi roept de gedachte op dat men uit zijn
evenwicht geraakt , dat het gebeurde niet overeenkomt met wat men over een persoon
(personen) dacht en bijgevolg vragen oproept . Bij existèmi wordt het
voor-oordeel aan het wankelen gebracht .
1. | 1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. |
2. | Gn 43,33 | Mt 12,23 | Mc 6,51 | Lc 2,47 | Hnd 2,7 | Hnd 2,12 | Hnd 9,21 |
3. | existanto de (zij waren echter buiten zichzelf) | kai existanto (en zij waren buiten zichzelf) | existanto (zij waren buiten zichzelf) | existanto de (zij waren echter buiten zichzelf) | existanto de (zij waren echter buiten zichzelf) | existanto de (zij waren echter buiten zichzelf) | existanto de (zij waren echter buiten zichzelf) |
4. | hoi anthrôpoi (de mensen) ekastos pros ton adelfou autou (ieder tot zijn broer) | pantes oi ochloi (alle menigten) | (en heautois = onder elkaar) | pantes oi akouontes (alle toehoorders) | pantes (allen) | pantes oi akouontes (alle toehoorders) | |
5. | kai elegon (en ze zeiden) | kai ethaumazon legontes (en zij waren verwonderd zeggend) | kai dièporoun allos pros allon legontes (en zij waren in verlegenheid, de ene tot de ander zeggend) | kai elegon (en ze zeiden) | |||
6. | mèti outos estin ho (is deze niet de ...) | ouch idou hapantes houtoi eisin (zie zijn niet al dezen) | ti thelei touto einai ; | ouch houtos estin ho (is deze niet) | |||
7. | 117. Genezing van een blinde en een stomme bezetene : Mt 12,22-23 - Mt 9,32-34 - Lc 11,14 | 152. Jezus wandelt op het meer : Mc 6,45-52 - Mt 14,22-33 . | 8. De twaalfjarige Jezus in de tempel : Lc 2,41-52 | Hnd 2,1-13 : Pinksteren | Hnd 2,1-13 : Pinksteren | Saulus in Damascus : Hnd 9,1-22 . |
In de zeven verzen begint slechts één vers met kai (en) : Mt 12,23 . In de zes andere verzen staan het vervoegd werkwoord existanto (zij waren buiten zichzelf) vooraan de zin , gevolgd door het
- Door de participia elthousai (gegaan) (Mc
16,1) - eiselthousai eis to mnèmeion (het gedenkteken binnengegaan)
(Mc 16,5)
- exelthousai ... apo tou mnèmeiou (uit het gedenkteken buitengaan) (Mc
16,8) worden de verzen van de perickope aan elkaar gelinkt. Aan dit netwerk
moet nog de zin erchontai epi to mnèmeion (zij gaan naar het gedenkteken)
gekoppeld worden (Mc
16,2). Exelthousai (buitengegaan) . Participium passief nominatief vrouwelijk
meervoud . Het komt slechts hier in Mc
16,8 voor . exelthontes
(uitgegaan) , zie Mc
2,1 . In 5 verzen bij Marcus : (1) Mc
1,29 . (2) Mc
3,6 . (3) Mc
6,12 . (4) Mc
9,30 . (5) Mc
16,20 .
- gar
(want) , zie Mc
1,16 . In 63 verzen bij Marcus.
partikel de (echter) . Op het vervoegd werkwoord volgt in vijf verzen het onderwerp . In vier verzen is het pantes (allen) , al dan niet zelfstandig gebruikt . In vier verzen volgt een nevenschikkende zin . In deze vier zinnen is een vorm van het werkwoord legô (zeggen) te vinden . Hierop volgt dan een vraag , die de verrassing verwoordt .
--- exestèsen . In 6 verzen in de bijbel, enkel in het O.T.
--- exestèsan . In 17 verzen in de bijbel; in 12 verzen in het O.T.,
in 5 verzen in het N.T. In het N.T. (1) Mc
5,42 . (2) Lc
8,56 . (3) Lc
24,22 . (4) Hnd
10,45 . (5) Hnd
12,16
- Overzicht : --- een vorm van existamai . In één vers in Mt .
In vier verzen in Mc . In drie verzen in Lc . In acht verzen in Hnd . (1) Mt
12,23 . (2) Mc
2,12 . Mc
5,42 . Mc
6,51 . (5) Lc
2,47 . (6) Lc
8,56 . (7) Lc
24,22 . Hnd
2,7 . Hnd
2,12 . Hnd
9,21 . Hnd
10,45 . Hnd
12,16 . --- exstatis (exstase - uit evenwicht) . In twee verzen in Mc .
In één vers in Lc . In vier verzen in Hnd . (1) (1) Mc
5,42 . (2) Mc
16,8 . (3) Lc
5,26 . Hnd
3,10 . Hnd
10,10 . Hnd
11,5 . Hnd
22,17 - tromos (schrik). In 16 verzen in de bijbel; in 15 verzen in het
O.T. en in Mc
16,8 .
357. Het langere Marcusslot : Mc 16,9-20 - Mc 16,9-20 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- bijbelTaalgebruiken -- Mc 16,9 - Mc 16,10 - Mc 16,11 - Mc 16,12 - Mc 16,13 - Mc 16,14 - Mc 16,15 - Mc 16,16 - Mc 16,17 - Mc 16,18 - Mc 16,19 - Mc 16,20 -
Mc 16,9 - Mc 16,9 : 357. Het langere Marcusslot : Mc 16,9-20 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- bijbelTaalgebruiken -- Mc 16,9 - Mc 16,10 - Mc 16,11 - Mc 16,12 - Mc 16,13 - Mc 16,14 - Mc 16,15 - Mc 16,16 - Mc 16,17 - Mc 16,18 - Mc 16,19 - Mc 16,20 -- Mc 16 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- bijbelTaalgebruiken - Mc 16,15-20 -- Mc 16,1-8 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [9] Now when Jesus was risen early the first day of the
week, he appeared first to Mary Magdalene, out of whom he had cast seven devils.
Luther-Bibel . 9 Als aber Jesus auferstanden war früh am ersten Tag der Woche,
erschien er zuerst Maria von Magdala, von der er sieben böse Geister ausgetrieben
hatte.
Tekstuitleg van Mc 16,9 .
- anastas (opgestaan). In 6 verzen bij Marcus, zie Mc 1,35 .
2. de (echter) . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Mc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Mc 16 (7) : (1) Mc 16,6 . (2) Mc 16,9 . (3) Mc 16,12 . (4) Mc 16,14 . (5) Mc 16,16 . (6) Mc 16,17 . (7) Mc 16,20 .
3. prôi ('s morgens) . Taalgebruik : prôï (vroeg) . De eerste maal is het in Mc 1,35 , de 5de maal in Mc 16,2 . In drie gevallen staat het nogal vooraan in de zin en de pericope . Mc 1,35 : kai prôï ennucha lian (en zeer vroeg , (nog) 's nachts) anastas (opgestaan) . De sabbatdag is voorbij (Mc 1,21-34) . Mc 16,2 : kai lian prôï (en zeer vroeg) tèi mia(i) tôn sabbatôn (op de eerste dag van het wekenfeest / de week). Mc 16,9 : anastas de prôi prôtèi sabbatou (vroeg opgestaan echter) op de eerste dag van de week .
prôi ('s morgens) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Joh | ev. | Hnd |
12 | 181 | 169 | 12 | 3 : (1) Mt 16,3 . (2) Mt 20,1 . (3) Mt 21,18 . | 6 : (1) Mc 1,35 . (2) Mc 11,20 . (3) Mc 13,35 . (4) Mc 15,1 . (5) Mc 16,2 . (6) Mc 16,9 . | 2 : (1) Joh 18,28 . (2) Joh 20,1 . | 11 : (1) Mc 16,2 // Joh 20,1 . | 1 : Hnd 28,23 |
Mc 16,10 - Mc 16,10 : 357. Het langere Marcusslot : Mc 16,9-20 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- bijbelTaalgebruiken -- Mc 16,9 - Mc 16,10 - Mc 16,11 - Mc 16,12 - Mc 16,13 - Mc 16,14 - Mc 16,15 - Mc 16,16 - Mc 16,17 - Mc 16,18 - Mc 16,19 - Mc 16,20 -- Mc 16 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- bijbelTaalgebruiken - Mc 16,15-20 -- Mc 16,1-8 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [10] And she went and told them that had been with him,
as they mourned and wept.
Luther-Bibel . 10 Und sie ging hin und verkündete es denen, die mit ihm gewesen
waren und Leid trugen und weinten.
Tekstuitleg van Mc 16,10 .
Mc 16,11 - Mc 16,11 : 357. Het langere Marcusslot : Mc 16,9-20 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- bijbelTaalgebruiken -- Mc 16,9 - Mc 16,10 - Mc 16,11 - Mc 16,12 - Mc 16,13 - Mc 16,14 - Mc 16,15 - Mc 16,16 - Mc 16,17 - Mc 16,18 - Mc 16,19 - Mc 16,20 -- Mc 16 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- bijbelTaalgebruiken - Mc 16,15-20 -- Mc 16,1-8 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [11] And they, when they had heard that he was alive, and
had been seen of her, believed not.
Luther-Bibel . 11 Und als diese hörten, dass er lebe und sei ihr erschienen,
glaubten sie es nicht.
Tekstuitleg van Mc 16,11 .
2. act. part. aor. nom. mv. akousantes van het werkw. akouô (horen)
. Taalgebruik in het N.T. : akouô
(horen) . Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie
Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren ,
aanhoren) -> écouter .
Mc (7) : (1) Mc
3,21 . (2) Mc
4,18 . (3) Mc
6,29 . (4) Mc
10,41 . (5) Mc
14,11 . (6) Mc
15,35 . (7) Mc
16,11 .
3. hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in het N.T. : hoti
(dat, omdat) . Taalgebruik in Mc : hoti
(dat, omdat) .
Mc (92) . Mc 16 (4) : (1) Mc
16,4 . (2) Mc
16,7 . (3) Mc
16,11 . (4) Mc
16,14 .
8. pers. voornaamw. gen. vr. enk. autès van het pers. voornaamw. autos . Taalgebruik in het N.T. : voornaamwoord autos . Taalgebruik in Mc. : voornaamwoord autos . Mc (14) : (1) Mc 1,30 . (2) Mc 5,26 . (3) Mc 5,29 . (4) Mc 6,24 . (5) Mc 6,28 . (6) Mc 7,25 . (7) Mc 7,26 . (8) Mc 7,30 . (9) Mc 10,12 . (10) Mc 12,44 . (11) Mc 13,24 . (12) Mc 13,28 . (13) Mc 14,9 . (14) Mc 16,11 .
Mc 16,12 - Mc 16,12 : 357. Het langere Marcusslot : Mc 16,9-20 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- bijbelTaalgebruiken -- Mc 16,9 - Mc 16,10 - Mc 16,11 - Mc 16,12 - Mc 16,13 - Mc 16,14 - Mc 16,15 - Mc 16,16 - Mc 16,17 - Mc 16,18 - Mc 16,19 - Mc 16,20 -- Mc 16 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- bijbelTaalgebruiken - Mc 16,15-20 -- Mc 16,1-8 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [12] After that he appeared in another form unto two of
them, as they walked, and went into the country.
Luther-Bibel . 12 Danach offenbarte er sich in anderer Gestalt zweien von ihnen
unterwegs, als sie über Land gingen.
Tekstuitleg van Mc 16,12 .
1. meta (met , na) . Taalgebruik in het N.T. : meta
(na , met) . Taalgebruik in Mc : meta
(na , met) . Voorzetsel . Hebr. `im .
-- Lat. cum . Ned. met (Gr. me - ta = met die dingen) . D. mit . E. with . Fr.
avec (< apud hoc : met dat) .
-- Lat. post-quam . Ned. na-dat . D. nachdem . Fr. après (< ad pressum
= tot ge-perst , opeengeperst ; primere , pressum : persen ) . E. after .
Mc 16 (2) : (1) Mc
16,12 (meta + acc. : na) . (2) Mc
16,19 (meta + acc. : na) .
2. de (echter) . Taalgebruik in het N.T. : de
(echter) . Taalgebruik in Mc : de
(echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden .
Mc 16 (7) : (1) Mc
16,6 . (2) Mc
16,9 . (3) Mc
16,12 . (4) Mc
16,14 . (5) Mc
16,16 . (6) Mc
16,17 . (7) Mc
16,20 .
1. - 2. meta de (na echter) . Mc (2) : (1) Mc 1,14 . (2) Mc 16,12 . Telkens met acc. .
9. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc 16 (4) : (1) Mc
16,5 . (2) Mc
16,12 . (3) Mc
16,17 . (4) Mc
16,18 .
13. eis (naar, tot) . Taalgebruik in het N.T. : eis
(naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in / ad . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Ned. naar . D. nach .
E. for .
Mc 16 (5) : (1) Mc
16,5 . (2) Mc
16,7 . (3) Mc
16,12 . (4) Mc
16,15 . (5) Mc
16,19 .
Mc 16,13 - Mc 16,13 : 357. Het langere Marcusslot : Mc 16,9-20 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- bijbelTaalgebruiken -- Mc 16,9 - Mc 16,10 - Mc 16,11 - Mc 16,12 - Mc 16,13 - Mc 16,14 - Mc 16,15 - Mc 16,16 - Mc 16,17 - Mc 16,18 - Mc 16,19 - Mc 16,20 -- Mc 16 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- bijbelTaalgebruiken - Mc 16,15-20 -- Mc 16,1-8 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [13] And they went and told it unto the residue: neither
believed they them.
Luther-Bibel . 13 Und die gingen auch hin und verkündeten es den andern. Aber
auch denen glaubten sie nicht.
Tekstuitleg van Mc 16,13 .
Mc 16,14 - Mc 16,14 : 357. Het langere Marcusslot : Mc 16,9-20 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- bijbelTaalgebruiken -- Mc 16,9 - Mc 16,10 - Mc 16,11 - Mc 16,12 - Mc 16,13 - Mc 16,14 - Mc 16,15 - Mc 16,16 - Mc 16,17 - Mc 16,18 - Mc 16,19 - Mc 16,20 -- Mc 16 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- bijbelTaalgebruiken - Mc 16,15-20 -- Mc 16,1-8 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [14] Afterward he appeared unto the eleven as they sat at
meat, and upbraided them with their unbelief and hardness of heart, because
they believed not them which had seen him after he was risen.
Luther-Bibel . 14 Zuletzt, als die Elf zu Tisch saßen, offenbarte er sich ihnen
und schalt ihren Unglauben und ihres Herzens Härte, dass sie nicht geglaubt
hatten denen, die ihn gesehen hatten als Auferstandenen.
Tekstuitleg van Mc 16,14 .
Evangelielezing van Ons
Heer Hemelvaart B : Mc 16,15-20 . Taalgebruik : Mc
16,15-20 .
In die tijd, toen Jezus aan de elf verscheen, sprak hij tot hen: "Gaat
uit over de hele wereld en verkondigt het evangelie aan heel de schepping. Wie
gelooft en gedoopt is zal gered worden, maar wie niet gelooft zal veroordeeld
worden. En deze tekenen zullen de gelovigen vergezellen: in mijn Naam zullen
ze duivels uitdrijven, nieuwe talen spreken, slangen opnemen; zelfs als ze dodelijk
vergif drinken zal het hun geen kwaad doen; en als ze aan zieken de handen opleggen
zullen dezen genezen zijn." Nadat de Heer Jezus aldus tot hen gesproken
had, werd Hij ten hemel opgenomen en Hij zit aan de rechterhand van God. Maar
zij trokken uit om overal te prediken, en de Heer werkte met hen mee en schonk
kracht aan hun woord door de tekenen die het vergezelden.
2. de (echter) . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Mc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Mc 16 (7) : (1) Mc 16,6 . (2) Mc 16,9 . (3) Mc 16,12 . (4) Mc 16,14 . (5) Mc 16,16 . (6) Mc 16,17 . (7) Mc 16,20 .
15. hoti (dat, omdat) . Taalgebruik in het N.T. : hoti
(dat, omdat) . Taalgebruik in Mc : hoti
(dat, omdat) .
Mc (92) . Mc 16 (4) : (1) Mc
16,4 . (2) Mc
16,7 . (3) Mc
16,11 . (4) Mc
16,14 .
Mc 16,15 - Mc 16,15 : 357. Het langere Marcusslot : Mc 16,9-20 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- bijbelTaalgebruiken -- Mc 16,9 - Mc 16,10 - Mc 16,11 - Mc 16,12 - Mc 16,13 - Mc 16,14 - Mc 16,15 - Mc 16,16 - Mc 16,17 - Mc 16,18 - Mc 16,19 - Mc 16,20 -- Mc 16 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- bijbelTaalgebruiken - Mc 16,15-20 -- Mc 16,1-8 - | ||||||||||||||||
|
Bible de Jérusalem . 15. Et il leur dit : « Allez dans le monde entier, proclamez
l'Évangile à toute la création.
King James Bible . [15] And he said unto them, Go ye into all the world, and
preach the gospel to every creature.
Luther-Bibel . 15 Und er sprach zu ihnen: Gehet hin in alle Welt und predigt
das Evangelium aller Kreatur.
Tekstuitleg van Mc 16,15 .
Mc 16,15.5.
eis (naar, tot) . Taalgebruik in het N.T. : eis
(naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in / ad . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Ned. naar . D. nach .
E. for .
Mc 16 (5) : (1) Mc
16,5 . (2) Mc
16,7 . (3) Mc
16,12 . (4) Mc
16,15 . (5) Mc
16,19 .
6. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 16 (5) : (1) Mc
16,3 . (2) Mc
16,6 . (3) Mc
16,15 . (4) Mc
16,19 . (5) Mc
16,20 .
7. kosmos (wereld) . Taalgebruik in het N.T. : kosmos
(wereld) . Taalgebruik in Mc : kosmos
(wereld) .
Mc (3) : (1) Mc
8,36 . (2) Mc
14,9 . (3) Mc
16,15 .
Mc 16,15.10.
bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. to (het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 16 (4) : (1) Mc
16,2 (acc.) . (2) Mc
16,5 (acc.) . (3) Mc
16,15 (acc.) . (4) Mc
16,19 (acc.) . In twee verzen staat het bep. lidw. to (het) bij het zelfst.
naamw. mnèmeion (gedenkteken) : (1) Mc
16,2 (acc.) . (2) Mc
16,5 (acc.) .
Mc 16,15.11.
accusatief onzijdig enkelvoud euaggelion (evangelie) . Taalgebruik in het N.T.
: euaggelion
(evangelie) . Taalgebruik in Mc : euaggelion
(evangelie) . eu-aggelion = goede boodschap . Lat. evangelium . Fr. évangile
. D. Evangelium . E. gospel .
Mc (4) : (1) Mc
1,14 . (2) Mc
13,10 . (3) Mc
14,9 . (4) Mc
16,15 .
Mc 16,15.10. - 11. to euaggelion (het evangelie) . Een vorm van euaggelion (goede boodschap) in Mc (8) ; gen. (3) , dat. (1) , acc. (4) . Elke vorm wordt voorafgegaan door het bepaald lidwood : gen. (tou) , dat. tô(i) , acc. to .
Mc 16,16 - Mc 16,16 : 357. Het langere Marcusslot : Mc 16,9-20 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- bijbelTaalgebruiken -- Mc 16,9 - Mc 16,10 - Mc 16,11 - Mc 16,12 - Mc 16,13 - Mc 16,14 - Mc 16,15 - Mc 16,16 - Mc 16,17 - Mc 16,18 - Mc 16,19 - Mc 16,20 -- Mc 16 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- bijbelTaalgebruiken - Mc 16,15-20 -- Mc 16,1-8 - | ||||||||||||||||
|
Bible de Jérusalem . 16. Celui qui croira et sera baptisé, sera sauvé ; celui
qui ne croira pas, sera condamné.
King James Bible . [16] He that believeth and is baptized shall be saved; but
he that believeth not shall be damned.
Luther-Bibel . 16 Wer da glaubt und getauft wird, der wird selig werden; wer
aber nicht glaubt, der wird verdammt werden.
Tekstuitleg van Mc 16,16 .
7. de (echter) . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Mc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Mc 16 (7) : (1) Mc 16,6 . (2) Mc 16,9 . (3) Mc 16,12 . (4) Mc 16,14 . (5) Mc 16,16 . (6) Mc 16,17 . (7) Mc 16,20 .
Mc 16,17 - Mc 16,17 : 357. Het langere Marcusslot : Mc 16,9-20 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- bijbelTaalgebruiken -- Mc 16,9 - Mc 16,10 - Mc 16,11 - Mc 16,12 - Mc 16,13 - Mc 16,14 - Mc 16,15 - Mc 16,16 - Mc 16,17 - Mc 16,18 - Mc 16,19 - Mc 16,20 -- Mc 16 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- bijbelTaalgebruiken - Mc 16,15-20 -- Mc 16,1-8 - | ||||||||||||||||
|
Bible de Jérusalem . 17. Et voici les signes qui accompagneront ceux qui auront
cru : en mon nom ils chasseront les démons, ils parleront en langues nouvelles,
King James Bible . [17] And these signs shall follow them that believe; In my
name shall they cast out devils; they shall speak with new tongues;
Luther-Bibel . 17 Die Zeichen aber, die folgen werden denen, die da glauben,
sind diese: In meinem Namen werden sie böse Geister austreiben, in neuen Zungen
reden,
Tekstuitleg van Mc 16,17 .
2. de (echter) . Taalgebruik in het N.T. : de (echter) . Taalgebruik in Mc : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Mc 16 (7) : (1) Mc 16,6 . (2) Mc 16,9 . (3) Mc 16,12 . (4) Mc 16,14 . (5) Mc 16,16 . (6) Mc 16,17 . (7) Mc 16,20 .
7. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc 16 (4) : (1) Mc
16,5 . (2) Mc
16,12 . (3) Mc
16,17 . (4) Mc
16,18 .
Mc 16,18 - Mc 16,18 : 357. Het langere Marcusslot : Mc 16,9-20 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- bijbelTaalgebruiken -- Mc 16,9 - Mc 16,10 - Mc 16,11 - Mc 16,12 - Mc 16,13 - Mc 16,14 - Mc 16,15 - Mc 16,16 - Mc 16,17 - Mc 16,18 - Mc 16,19 - Mc 16,20 -- Mc 16 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- bijbelTaalgebruiken - Mc 16,15-20 -- Mc 16,1-8 - | ||||||||||||||||
|
Bible de Jérusalem . 18. ils saisiront des serpents, et s'ils boivent quelque
poison mortel, il ne leur fera pas de mal ; ils imposeront les mains aux infirmes
et ceux-ci seront guéris. »
King James Bible . [18] They shall take up serpents; and if they drink any deadly
thing, it shall not hurt them; they shall lay hands on the sick, and they shall
recover.
Luther-Bibel . 18 Schlangen mit den Händen hochheben, und wenn sie etwas Tödliches
trinken, wird's ihnen nicht schaden; auf Kranke werden sie die Hände legen,
so wird's besser mit ihnen werden.
Tekstuitleg van Mc 16,18 .
2. en (in) . Taalgebruik in het N.T. : en
(in) . Taalgebruik in Mc : en
(in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans .
Mc 16 (4) : (1) Mc
16,5 . (2) Mc
16,12 . (3) Mc
16,17 . (4) Mc
16,18 .
3. bep. lidw. dat. vr. mv. tais (de van het bep. lidw. ho , hè , to
(de / het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc (10) : (1) Mc
1,9 . (2) Mc
2,6 . (3) Mc
2,8 . (4) Mc
6,56 . (5) Mc
8,1 . (6) Mc
12,38 . (7) Mc
12,39 . (8) Mc
13,17 . (9) Mc
13,24 . (10) Mc
16,18 .
17. acc.vr. mv. cheiras (handen) van het zelfst. naamw. cheir (hand)
. Taalgebruik in het N.T. : cheir
(hand) . Taalgebruik in Mc : cheir
(hand) .
Mc 5 (11) : (1) Mc
5,23 . (2) Mc
6,5 . (3) Mc
7,3 . (4) Mc
8,23 . (5) Mc
8,25 . (6) Mc
9,31 . (7) Mc
9,43 . (8) Mc
10,16 . (9) Mc
14,41 . (10) Mc
14,46 . (11) Mc
16,18 .
20. kalôs (goed) . Bijwoord . Taalgebruik in het N.T. : kalôs
(goed) . Taalgebruik in Mc : kalôs
(goed) .
Mc (6) : (1) Mc
7,6 . (2) Mc
7,9 . (3) Mc
7,37 . (4) Mc
12,28 . (5) Mc
12,32 . (6) Mc
16,18 .
Mc 16,19 - Mc 16,19 : 357. Het langere Marcusslot : Mc 16,9-20 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- bijbelTaalgebruiken -- Mc 16,9 - Mc 16,10 - Mc 16,11 - Mc 16,12 - Mc 16,13 - Mc 16,14 - Mc 16,15 - Mc 16,16 - Mc 16,17 - Mc 16,18 - Mc 16,19 - Mc 16,20 -- Mc 16 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- bijbelTaalgebruiken - Mc 16,15-20 -- Mc 16,1-8 - | ||||||||||||||||
|
Bible de Jérusalem . 19. Or le Seigneur Jésus, après leur avoir parlé, fut
enlevé au ciel et il s'assit à la droite de Dieu.
King James Bible . [19] So then after the Lord had spoken unto them, he was
received up into heaven, and sat on the right hand of God.
Luther-Bibel . 19 Nachdem der Herr Jesus mit ihnen geredet hatte, wurde er aufgehoben
gen Himmel und setzte sich zur Rechten Gottes.
Tekstuitleg van Mc 16,19 . Het vers Mc 16,19 telt 18 (2 X 3 X 3) woorden , 37 lettergrepen en 79 letters . De getalwaarde van Mc 16,19 is 7988 (2 X 2 X 1997) . Het vers bestaat uit twee nevenschikkende hoofdzinnen . De eerste hoofdzin bevat een infinitiefzin na het voorzetsel meta (na) + acc. . De zinsconstructie van de eerste hoofdzin (+ bijzin) lijkt wat bevreemdend , vermits de infinitiefzin met het voorzetsel meta (na) tussen het onderwerp en het vervoegd werkwoord staat .
2. men (enerzijds) . In Mc 16,20 volgt de (anderzijds) . Enerzijds Jezus , die ten hemel wordt opgenomen . Anderzijds de leerlingen die gaan verkondigen .
Mc 16,19.6.
meta (met , na) . Taalgebruik in het N.T. : meta
(na , met) . Taalgebruik in Mc : meta
(na , met) . Voorzetsel . Hebr. `im .
-- Lat. cum . Ned. met (Gr. me - ta = met die dingen) . D. mit . E. with . Fr.
avec (< apud hoc : met dat) .
-- Lat. post-quam . Ned. na-dat . D. nachdem . Fr. après (< ad pressum
= tot ge-perst , opeengeperst ; primere , pressum : persen ) . E. after .
Mc 16 (2) : (1) Mc
16,12 (meta + acc. : na) . (2) Mc
16,19 (meta + acc. : na) .
Mc 16,19.7.
bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. to (het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 16 (4) : (1) Mc
16,2 (acc.) . (2) Mc
16,5 (acc.) . (3) Mc
16,15 (acc.) . (4) Mc
16,19 (acc.) . In twee verzen staat het bep. lidw. to (het) bij het zelfst.
naamw. mnèmeion (gedenkteken) : (1) Mc
16,2 (acc.) . (2) Mc
16,5 (acc.) .
Mc 16,19.6.
- 7. meta de to . Mc (1) Mc
1,14 . meta to . Mc (2) : (1) Mc
14,28 . (2) Mc
16,19 . Vermits Mc 16,9-20 als een latere toevoeging wordt beschouwd , resten
nog Mc
1,14 en Mc
14,28 . Ze zijn aan elkaar gelinkt .
- Mc 1,14 : meta de to paradothènai ton Iôannèn = na echter het overgeleverd
zijn van Johannes .
- Mc 14,28 : meta to egerthènai me = na het opgewekt zijn van mij .
De overlevering gebeurde in het verleden , de opwekking moet nog in de toekomst
plaatsvinden . Toch staat in beide verzen een pass. inf. aor. . Deze twee verzen
omvatten het hele openbaar leven van Jezus .
In Mc
16,19 wordt Jezus ten hemel opgenomen nadat hij gesproken heeft (Mc 16,15-18)
. Hiermee wordt het leven van Jezus op aarde afgesloten .
Mc 16,19.8. act. inf. aor. lalèsai (spreken) . Taalgebruik in het N.T. : laleô (lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in Mc : laleô (lallen, spreken, praten) . Mc (1) : Mc 16,19 .
11. eis (naar, tot) . Taalgebruik in het N.T. : eis
(naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis
(naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in / ad . Fr. vers (versus : gedraaid
, gekeerd ; vertere : tourner , draaien) / à . Ned. naar . D. nach .
E. for .
Mc 16 (5) : (1) Mc
16,5 . (2) Mc
16,7 . (3) Mc
16,12 . (4) Mc
16,15 . (5) Mc
16,19 .
12. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 16 (5) : (1) Mc
16,3 . (2) Mc
16,6 . (3) Mc
16,15 . (4) Mc
16,19 . (5) Mc
16,20 .
17. gen. mv. dexiôn (rechts) van het bijvoegl. naamw. dexios (rechts)
. Taalgebruik in het N.T. : dexios
(rechts) . Taalgebruik in Mc : dexios
(rechts) .
Mc (6) : (1) Mc
10,37 . (2) Mc
10,40 . (3) Mc
12,36 . (4) Mc
14,62 . (5) Mc
15,27 . (6) Mc
16,19 .
Mc 16,20 - Mc 16,20 : 357. Het langere Marcusslot : Mc 16,9-20 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- bijbelTaalgebruiken -- Mc 16,9 - Mc 16,10 - Mc 16,11 - Mc 16,12 - Mc 16,13 - Mc 16,14 - Mc 16,15 - Mc 16,16 - Mc 16,17 - Mc 16,18 - Mc 16,19 - Mc 16,20 -- Mc 16 -- bijbeloverzicht -- Mc (Marcus) -- Mc 16 -- bijbelTaalgebruiken - Mc 16,15-20 -- Mc 16,1-8 - | ||||||||||||||||
|
Bible de Jérusalem . 20. Pour eux, ils s'en allèrent prêcher en tout lieu,
le Seigneur agissant avec eux et confirmant la Parole par les signes qui l'accompagnaient.
King James Bible . [20] And they went forth, and preached everywhere, the Lord
working with them, and confirming the word with signs following. Amen
Luther-Bibel . 20 Sie aber zogen aus und predigten an allen Orten. Und der Herr
wirkte mit ihnen und bekräftigte das Wort durch die mitfolgenden Zeichen.
Tekstuitleg van Mc 16,20 . Het vers Mc 16,20 telt 17 woorden , 43 lettergrepen en 110 (2 X 5 X 11) letters . De getalwaarde van Mc 16,20 is 13193 (79 X 167) .
2. de (echter) . Taalgebruik in het N.T. : de
(echter) . Taalgebruik in Mc : de
(echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het
kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of
situatie in de zin aan te duiden .
Mc 16 (7) : (1) Mc
16,6 . (2) Mc
16,9 . (3) Mc
16,12 . (4) Mc
16,14 . (5) Mc
16,16 . (6) Mc
16,17 . (7) Mc
16,20 .
Na de zendingswoorden (Mc 16,15-18) werd Jezus ten hemel opgenomen . De leerlingen
echter gingen verkondigen . men ... de : enerzijds ... anderzijds .
3. part. aor. nom. mann. mv. exelthontes (uitgegaan) van het werkw. exerchomai (uitgaan) . Taalgebruik in N.T. : exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in Mc : exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) . Mc (5) : (1) Mc 1,29 . (2) Mc 3,6 . (3) Mc 6,12 . (4) Mc 9,30 . (5) Mc 16,20 .
2. - 3. In Mc 16,20 wordt de (echter) gebruikt om de verschillende situaties van Jezus en de leerlingen te beschrijven . In de andere verzen gaat kai (en) aan het participium exelthontes (uitgegaan) vooraf .
4. act. ind. aor. 3de pers. mv. ekèruxan (zij verkondigden) van het werkw. kèrussô (verkondigen) . Mc (2) : (1) Mc 6,12 . (2) Mc 16,20 .
3. - 4. exelthontes ekèruxan (uitgegaan verkondigden zij) . Mc (2) : (1) Mc 6,12 . (2) Mc 16,20 . In beide gevallen gaat het om de uitvoering van de zendingsopdracht van Jezus aan zijn leerlingen . Jezus zelf had die opdracht : Mc 1,38 : opdat ik daar zou verkondigen , want daarvoor ben ik uitgegaan . De eerste die doet wat Jezus doet , is de genezen melaatse in Mc 1,45 : hij echter uitgegaan begon te verkondigen .
10. bep. lidw. acc. mann. enk. ton (de) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Mc : bepaald
lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das
enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) .
Mc 16 (5) : (1) Mc
16,3 . (2) Mc
16,6 . (3) Mc
16,15 . (4) Mc
16,19 . (5) Mc
16,20 .
Er lijken me nogal wat overeenkomsten te zijn tussen het verhaal van de lamme (Mc 2,1-12) en dat van het lege graf (Mc 16,1-8) .
Mc 2,1-12 | Mc 16,1-8 | |
Jezus bevindt zich in het huis | Jezus is begraven in het graf | |
4 dragers gaan de lamme naar Jezus brengen . | De vrouwen gaan naar het graf | |
In Lc 24,1 dragen de vrouwen de kruiden die ze hebben bereid . | ||