- Bibliografie - Literatuur - Liturgisch gebruik - Overzicht bijbelboeken - Overzicht van de bibliografie van de bijbelboeken - Overzicht van deze website -
- bijbeloverzicht per pericope - bijbeloverzicht per vers - bijbeloverzicht : liturgisch gebruik - bijbeloverzicht : woordgebruik -- A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -- bijbeloverzicht : commentaar -
Overzicht van Tenach : Tenach
: overzicht , Tenach
: taalgebruik - A
- B
- C
- D
- E
- F
- G
- H
- I
- J
- K
- L
- M
- N
- O
- P
- Q
- R
- S
- T
- U
- V
- W
- X
-Y
- Z -
, Tenach
: commentaar ,
Overzicht van Septuaginta : Septuaginta
: overzicht , Septuaginta
: taalgebruik - A
- B
- C
- D
- E
- F
- G
- H
- I
- J
- K
- L
- M
- N
- O
- P
- Q
- R
- S
- T
- U
- V
- W
- X
-Y
- Z
- , Septuaginta
: commentaar ,
Overzicht van het Matteüsevangelie : Mt
: overzicht , Mt
: taalgebruik - A
- B
- C
- D
- E
- F
- G
- H
- I
- J
- K
- L
- M
- N
- O
- P
- Q
- R
- S
- T
- U
- V
- W
- X
-Y
- Z
- , Mt
: commentaar ,
Overzicht van het N.T. : NT
: overzicht , NT
: taalgebruik - A
- B
- C
- D
- E
- F
- G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X
-Y
- Z - ,
NT : commentaar
,
Overzicht van het Matteüsevangelie : Mt
1 , Mt 2
, Mt 3 ,
Mt 4 , Mt
5 , Mt 6
, Mt 7 ,
Mt 8 , Mt
9 , Mt 10
, Mt 11
, Mt 12
, Mt 13
, Mt 14
, Mt 15
, Mt 16
, Mt 17
, Mt 18
, Mt 19
, Mt 20
, Mt 21
, Mt 22
, Mt 23
, Mt 24
, Mt 25
, Mt 26
, Mt 27
, Mt 28
.
Bijbeluitleg per pericope - Mt
4,1-11 - Mt
4,12-17 - Mt
4,18-22 - Mt
4,23-25 ; 5,1-2 -
Bijbeluitleg vers per vers - Mt
4,1 - Mt
4,2 - Mt
4,3 - Mt
4,4 - Mt
4,5 - Mt
4,6 - Mt
4,7 - Mt
4,8 - Mt
4,9 - Mt
4,10 - Mt
4,11 - Mt
4,12 - Mt
4,13 - Mt
4,14 - Mt
4,15 - Mt
4,16 - Mt
4,17 - Mt
4,18 - Mt
4,19 - Mt
4,20 - Mt
4,21 - Mt
4,22 - Mt
4,23 - Mt
4,24 - Mt
4,25 -
![]() |
ZOEKEN OP DEZE WEBSITE |
1. LXX , Griekse tekst N.T. | 2. Vulgata | 3. Synopsis Denaux - Vervenne | 4. Statenvertaling | 5. Willibrordvertaling | 6. Nieuwe Vertaling | 7. Naardense vertaling , zie |
8. Bible de Jérusalem | 9. Statenvertaling | 10. King James Bible - King James Bible | 11. Luther-Bibel | liturgische lezing |
Overzicht van de bijbelboeken - bijbeloverzicht , taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , Oude Testament , Pentateuch , Historische boeken , Profeten , Wijsheidsboeken , NT : overzicht , Evangelies , Synoptici , Brieven
- OT : Gn (Genesis) , Ex (Exodus) , Lv (Leviticus) , Nu (Numeri) , Dt (Deuteronomium) , Joz (Jozua) , Re (Rechters) , Rt (Ruth) , 1 S (1 Samuël) , 2 S (2 Samuël) , 1 K (1 Koningen) , 2 K (2 Koningen) , 1 Kr ( 1 Kronieken) , 2 Kr (2 Kronieken) , Ezr (Ezra) , Neh (Nehemia) , Tob (Tobia) , Jdt (Judith) , Est (Esther) , 1 Mak (1 Makkabeeën) , 2 Mak (2 Makkabeeën) , Job , Ps (Psalmen ) , Spr (Spreuken) , Pr (Prediker) , Hl (Hooglied) , W (Wijsheid) , Sir (Sirach) , Js (Jesaja) , Jr (Jeremia) , Kl (Klaagliederen) , Bar (Baruch) , Ez (Ezechiël) , Da (Daniël) , Hos (Hosea) , Jl (Joël) , Am (Amos) , Ob (Obadja) , Jon (Jona) , Mi (Micha) , Nah (Nahum) , Hab (Habakuk) , Sef (Sefanja) , Hag (Haggai) , Zach (Zacharia) , Mal (Maleachi) .
Evangelielezing van de 1ste
(eerste) zondag in de veertigdagentijd A : Mt
4,1-11 :
1 Daarna werd Jezus door de Geest naar de woestijn gevoerd om door de
duivel op de proef gesteld te worden. 2 Nadat Hij veertig dagen en veertig
nachten had gevast, kreeg Hij honger. 3 Nu trad de verleider op Hem toe
en sprak: "Als Gij de Zoon van God zijt, beveel dan dat deze stenen hier
in brood veranderen." 4 Hij gaf ten antwoord: "Er staat geschreven:
Niet van brood alleen leeft de mens, maar van elk woord dat komt uit de mond
van God." 5 Vervolgens nam de duivel Hem mee naar de heilige stad,
plaatste Hem op de bovenbouw van een tempelpoort 6 en sprak tot Hem: "Als
Gij de Zoon van God zijt, werp U dan naar beneden, want er staat geschreven:
Aan zijn engelen zal Hij omtrent U een bevel geven, dat zij U op de handen nemen,
opdat Ge uw voet niet zult stoten aan een steen." 7 Jezus zei tot
hem: "Er staat ook geschreven: Gij zult de Heer uw God niet op de proef
stellen." 8 Tenslotte nam de duivel Hem mee naar een heel hoge berg,
vanwaar hij Hem alle koninkrijken der wereld toonde in hun heerlijkheid. 9
En hij zei: "Dat alles zal ik U geven, als Gij in aanbidding voor mij neervalt." 10
Toen zei Jezus hem: "Weg, satan; er staat geschreven: De Heer uw God zult
gij aanbidden en Hem alleen dienen." 11 Nu liet de duivel Hem met
rust en er kwamen engelen om Hem te dienen.
inleiding
Jezus maakt kennis met tegenstand . In zijn leven ontmoet Jezus regelmatig tegenstanders (dia-bolos - diaballô : tegenwerpen , dis-cussiëren , testen , toetsen) . Jezus' tegenstanders stellen vragen , maken opwerpingen , brengen één en ander in . Jezus wordt op de proef gesteld , uitgeprobeerd , getest , getoetst . Jezus is de these . Zijn tegenstanders de antithese . In Mt 4,1-11 worden schriftteksten gebruikt . Hoe lezen beide partijen de schrift ? Waarom wordt de ene tekst afgewezen en de andere aanbevolen ? Welke schriftinterpretaties worden in beide gevallen gehanteerd ?
Tegenstanders veronderstellen dat het zoonschap van God met macht moet gepaard gaan (bekoringsverhaal , bij de kruisdood) . Tweemaal wordt op een goddelijke stem beroep gedaan om dit zoonschap van God te bevestigen. De eerste christenen zagen wellicht de uniekheid van Jezus . Ze hebben zijn uniek-zijn beschreven en beklemtoond om hun eigen identiteit en eigenheid te affirmeren . En ze doen het op zo'n wijze dat er buiten hen (en buiten Jezus) geen heil te verwachten valt . In Mt 16,16 belijdt Petrus wie Jezus is . Blijkbaar is de toekomst verzekerd (op deze rots zal ik mijn kerk bouwen) om de confrontatie met Jeruzalem aan te gaan .
structuur van de pericope
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. |
Jezus naar de woestijn waar hij veertig dagen vast | eerste toenadering van de beproever . De inleiding | eerste toenadering van de beproever . De woorden | antwoord erop door Jezus . De inleiding | antwoord erop door Jezus. De woorden | tweede toenadering van de beproever . De inleiding | tweede toenadering van de beproever . De woorden |
Mt 4,1 - Mt 4,2 | Mt 4,3a | Mt 4,3b | Mt 4,4a | Mt 4,4b | Mt 4,5 - Mt 4,6a | Mt 4,6b |
twee nevenschikkende zinnen | kai (en) ondanks de persoonsverandering | de (echter)-tekst | Tote (dan)... tweemaal kai nevenschikkende zin voor het citeren | |||
verleden tijd (aorist) | verleden tijd (aorist) | verleden tijd (aorist) | T.T. , V.T ., T.T. | |||
14 + 9 = 23 |
6 | 12 | 4 | 16 | 20 | 29 |
30 + 27 = 57 (19 X 3) | 12 | 21 | 8 | 37 | 42 | 55 |
8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. |
antwoord erop door Jezus . De inleiding | antwoord erop door Jezus . De woorden | derde toenadering van de beproever . De inleiding | derde toenadering van de beproever . De woorden | antwoord erop door Jezus . De inleiding. | antwoord erop door Jezus . De woorden | slot |
Mt 4,7a | Mt 4,7b | Mt 4,8 - Mt 4,9a | Mt 4,9b | Mt 4,10a | Mt 4,10b | Mt 4,11 |
palin (opnieuw) | tote (dan, daarop) | tote (dan) | ||||
imperfectum | T.T. (tweemaal) + V.T. | T.T. | T.T., V.T. (aorist , imperfectum) | |||
4 | 8 | 24 | 8 | 5 | 13 | 12 |
7 | 17 | 49 | 16 | 9 | 29 | 29 |
aan het woord
1. de beproever | 2. Jezus | 3. de duivel | 4. Jezus | 5. de duivel | 6. Jezus |
Mt 4,3 | Mt 4,4 | Mt 4,6 | Mt 4,7 | Mt 4,9 | Mt 4,10 |
kai (en) | ho de (hij echter) | kai (en) | kai (en) | tote (toen) | |
proselthôn ho peirazôn (en naderbijgekomen de beproever) | apokritheis (geantwoord) | ||||
eipen (zei hij) | eipen (zei) | legei (hij zegt) | efè (zei) | eipen (hij zei) | legei (zegt) |
autôi (hem) | autôi (aan hem) | autôi (aan hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | |
ho Ièsous (Jezus) | ho Ièsous (Jezus) |
1. de beproever | 2. Jezus | 3. de duivel | 4. Jezus | 5. de duivel | 6. Jezus | ||||||
Mt 4,3 | Lc 4,3 | Mt 4,4 | Lc 4,4 | Mt 4,6 | Lc 4,9 | Mt 4,7 | Lc 4,12 | Mt 4,9 | Lc 4,6 | Mt 4,10 | Lc 4,8 |
kai (en) | ho de (hij echter) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | tote (toen) | kai (en) | ||
proselthôn ho peirazôn (en naderbijgekomen de beproever) | apokritheis (geantwoord) | apokrithè (antwoordde) | apokritheis (geantwoord) | apokritheis (geantwoord) | |||||||
eipen (zei hij) | eipen de (zei echter) | eipen (zei) | legei (hij zegt) | eipen (hij zei) | efè (zei) | eipen (zei) | eipen (hij zei) | eipen (hij zei) | legei (zegt) | ho Ièsous (Jezus) eipen (hij zei) | |
autôi (hem) | autôi (aan hem) | pros auton (tot hem) | autôi (aan hem) | autôi (hem) | autôi (aan hem) | autôi (aan hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | |
ho diabolos (de duivel) | ho Ièsous (Jezus) | ho Ièsous (Jezus) | ho Ièsous (Jezus) | ho diabolos (de duivel) | ho Ièsous (Jezus) |
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. |
Jezus naar de woestijn waar hij veertig dagen vast | eerste toenadering van de beproever . De inleiding | eerste toenadering van de beproever . De woorden | antwoord erop door Jezus . De inleiding | antwoord erop door Jezus. De woorden | tweede toenadering van de beproever . De inleiding | tweede toenadering van de beproever . De woorden |
Mt 4,1 - Mt 4,2 | Mt 4,3a | Mt 4,3b | Mt 4,4a | Mt 4,4b | Mt 4,5 - Mt 4,6a | Mt 4,6b |
Lc 4,1 - Lc 4,2 | Lc 4,3a | Lc 4,3b | Lc 4,4a | Lc 4,4b | Lc 4,9a | Lc 4,9b - Lc 4,10 |
In Mt 4,1-11 zijn heel wat bijzonderheden op te merken .
Vooreerst wat het voegwoord kai (en) en het partikel de (echter) betreft .
Verwijzingen : kai
(en) , zie Mt
1,2 en de
(echter) , zie Mt
1,2 .
Matteüs gebruikt het voegwoord kai (en) om o.a. twee nevenschikkende zinnen
met hetzelfde onderwerp met elkaar te verbinden : Mt
4,2 , Mt
4,5 (tweemaal) , Mt
4,6 , Mt
4,8 (tweemaal) , Mt
4,9 , Mt
4,10 , Mt
4,11 . Negenmaal in totaal .
In Mt
4,3 wordt kai (en) gebruikt om een zin met een ander onderwerp aan elkaar
te verbinden .
In Mt
4,11 wordt kai (en) gebruikt om twee zinnen met een verschillend onderwerp
met elkaar te verbinden . De twee zinnen zijn tegengesteld en concentrisch opgebouwd
. Mt
4,11a : A : tote (dan) , B : afièsin (verlaat) , C : auton (hem)
, D: ho diabolos (de duivel) ; Mt
4,11b : kai idou (en zie) , D' : aggeloi (engelen) , B' : prosèlthon
kai dièkonèn autôi (kwamen nader bij hem en dienden hem)
.
In Mt
4,1 en Mt
4,8 wordt het voegwoord kai (en) gebruikt om twee zinsdelen te verbinden
.
In pericope Mt
4,1-11 wordt kai (en) veertienmaal aangewend . Hiervan staat kai (en) in
vier verzen aan het begin van het vers : (1) Mt
4,2 . (2) Mt
4,3 . (3) Mt
4,6 . (4) Mt
4,9 .
Het partikel de (echter) staat steeds op de tweede plaats in de zin . Het duidt
aan dat er tussen de vorige zin en de huidige zin verandering van personage
plaats vindt , m.a.w. er is een ander onderwerp : Mt
4,4 .
In totaal wordt in deze pericope viermaal tote (daarna, dan) gebruikt . De verandering
van personage wordt o.a. opgevangen door het woordje tote (daarop, daarna /
to-de = dit echter, na dit): (1) Mt
4,1 . (2) Mt
4,5 . (3) Mt
4,10 . (4) Mt
4,11 .
We hadden de (echter) verwacht in plaats van kai (en) : Mt
4,3 .
Besluit : dertienmaal kai (en) , eenmaal de (echter) , viermaal tote (dan, daarop)
.
Er is een variatie in het gebruik van werkwoordtijden . Mt 4,1-4 staat in de verleden tijd (aorist) . Mt 4,5a begint met de tegenwoordige tijd , vervolgt (Mt 4,5b) in de verleden tijd (aorist) en gaat dan weer verder (Mt 4,6) in de tegenwoordige tijd . In Mt 4,6 lezen we een verleden tijd (imperfectum) . Mt 4,8 staat in de tegenwoordige tijd en de nevenschikkende zin die erop volgt , staat in de verleden tijd . Mt 4,10 gebruikt een tegenwoordige tijd . Zo begint Mt 4,11 in een tegenwoordige tijd , vervolgt in een verleden tijd (aorist) en een verleden tijd (imperfectum) .
Mt 4,1 - Mt 4,1 : 20. Jezus door de Satan op de proef gesteld : Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 - bijbeloverzicht -- taalgebruik - Mt 4,1 - Mt 4,2 - Mt 4,3 - Mt 4,4 - Mt 4,5 - Mt 4,6 - Mt 4,7 - Mt 4,8 - Mt 4,9 - Mt 4,10 - Mt 4,11 -- Mt (Matteüs) -- Mt 4 -- Mt 4,12-17 - Mt 4,18-22 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . Then was Jesus led up of the Spirit into the wilderness
to be tempted of the devil.
Luther-Bibel . 1 Da wurde Jesus vom Geist in die Wüste geführt, damit
er von dem Teufel versucht würde.
Tekstanalyse van Mt 4,1 . Dit vers Mt 4,1 telt 14 (2 X 7) woorden en 69 (3 X 23) letters . De getalwaarde van Mt 4,1 is 8002 (2 X 4001) .
Mt 4,1.1.
tote (< to - de : dat echter ; dan , daarop) . Taalgebruik in het N.T. :
tote
(dan) . Taalgebruik in Mt : tote
(dan) . Bijwoord van tijd . Mt (89) . Mt 4 (5) : (1) Mt
4,1 . (2) Mt
4,5 . (3) Mt
4,10 . (4) Mt
4,11 . (5) Mt
4,17 . In totaal wordt in deze pericope viermaal tote (daarna, dan) gebruikt
. De verandering van personage wordt o.a. opgevangen door het woordje tote (daarop,
daarna / to-de = dit echter, na dit) : (1) Mt
4,1 . (2) Mt
4,5 . (3) Mt
4,10 . (4) Mt
4,11 . Het woordje staat hier telkens aan het begin van het vers . Nog in
dit hoofdstuk : Mt
4,17 . Het volgt op Mt
3,13-17 (de doop van Jezus) . Er zijn echter meerdere overeenkomsten tussen
Mt 3,13
en Mt
4,1 .
- Mt 3,13
: Tote (dan) paraginetai ho Ièsous (treedt Jezus op) apo tès Galilaias
epi ton Iordanèn pros ton Iôannèn (van Galilea naar de Jordaan
bij Johannes) tou baptisthènai hu'autou (om gedoopt te worden door hem)
.
- Mt 4,1
: Tote (dan) ho Ièsous anèchthè (werd Jezus naar omhoog
geleid) eis tèn erèmon (naar de woestijn) hupo tou pneumatos peirasthènai
hupo tou diabolou (door de geest om beproefd te worden door de duivel) .
Mt 4,1.2. bepaald lidwoord , nominatief mannelijk enkelvoud ho OF betrekkelijk voornaamwoord , nominatief onzijdig enkelvoud ho . Bepaald lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mt : bepaald lidwoord . Website : http://mediatheek.thinkquest.nl/~kla020/algemeen_3/gramm.html . Gr. ho ...to.. , tè... N. : de , het . E. : the . D. der , die , das . Mt (408) . In tien verzen in Mt 4 : (1) Mt 4,1 (ho Ièsous = Jezus) . (2) Mt 4,3 (ho peirazôn = de beproever) . (3) Mt 4,4 (tweemaal ; ho de = hij echter ; ho anthrôpos = de mens) . (4) Mt 4,5 (ho diabolos = de duivel) . (5) Mt 4,7 (ho Ièsous = Jezus) . (6) Mt 4,8 (ho diabolos = de duivel) . (7) Mt 4,10 (ho Ièsous = Jezus) . (8) Mt 4,11 (ho diabolos = de duivel) . In de pericope Mt 4,1-11 komt negenmaal het lidwoord voor ; viermaal bij Ièsous = Jezus ; driemaal bij diabolos (duivel) ; eenmaal bij peirazôn = beproever ; eenmaal bij anthrôpos = mens . Verder (9) Mt 4,16 (tweemaal ; ho laos ho kathèmenos = het volk het zittende) . (10) Mt 4,17 (ho Ièsous = Jezus)
Mt 4,1.3.
nom. mann. enk. ièsous (Jezus) . Taalgebruik in N.T. : Ièsous
(Jezus) . Taalgebruik in Mt : Ièsous
(Jezus) . Mt (110) . In vier verzen in Mt
4 : (1) Mt
4,1 (+) Bij het begin van het vers staat tote ho Ièsous (daarop Jezus)
. (2) Mt
4,7 (+) . (3) Mt
4,10 (+) . Bij het begin van het vers staat tote (dan , daarop) . (4) Mt
4,17 (+) . Bij het begin van het vers staat apo tote (van dan af) .
Zoals in Mt
3,13 is Jezus onderwerp . Hier in Mt
4,1 staat het onderwerp vooraan de zin , onmiddellijk na tote (dan) . Meestal
komt na tote (dan) het werkwoord . Het onderwerp komt onmiddellijk na tote (daarop,
dan) in : (1) Mt
2,7 en (2) Mt
2,16 : tote Hèrôidès ... (dan Herodes...) .
Mt 4,1.1. - 2. tote gevolgd door een lidwoord . In tien verzen in Mt . In vier verzen staat tote ho : (1) Mt 4,1 . (2) Mt 16,24 . (3) Mt 21,1 . (4) Mt 23,1 .
Mt 4,1.1. - 3. tote ho Ièsous (daarop Jezus) . n vier verzen in Mt : (1) Mt 4,1 . (2) Mt 16,24 . (3) Mt 21,1 . (4) Mt 23,1 . In drie verzen staat het aan het begin van een vers , van een pericope , behalve in Mt 21,1 . Slechts in Mt .
Mt 4,1.4. pass. ind. aor. 3de pers. enk. anèchthè (hij werd omhooggevoerd) van het werkw. anagô (omhoog voeren) (ana = omhoog + agô = voeren, leiden) . Taalgebruik in het N.T. : anagô (omhoogvoeren) . Taalgebruik in Mt : anagô (omhoogvoeren) . In twee verzen in de bijbel . Slechts in het N.T. : (1) Mt 4,1 . (2) Hnd 18,21 . Dit is de enigste vorm in Mt .
Mt 4,1.5. eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis (naar) . Taalgebruik in Mt : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach . Mt (215) . Mt 4 (7) : (1) Mt 4,1 . (2) Mt 4,5 . (3) Mt 4,8 . (4) Mt 4,12 . (5) Mt 4,13 . (6) Mt 4,18 . (7) Mt 4,24 .
Mt 4,1.6. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn van het bepaald lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mt : bepaald lidwoord . Website : http://mediatheek.thinkquest.nl/~kla020/algemeen_3/gramm.html . Gr. ho ...to.. , tè... N. : de , het . E. : the . D. der , die , das . Mt (180) . Mt 4 (7) : (1) Mt 4,1 . (2) Mt 4,5 . (3) Mt 4,8 . (4) Mt 4,12 . (5) Mt 4,13 . (6) Mt 4,18 . (7) Mt 4,24 .
Mt 4,1.7. acc. vr. enk. erèmon van het zelfst. naamw. erèmos (woestijn, eenzame plaats) . Taalgebruik in het N.T. : erèmos (woestijn) . Taalgebruik in Mt. : erèmos (woestijn) . Hebr. chârëbâh (chrbh : 11) , mv. chârâbhôth (chrbwth : 14) . De berg chorebhâh (Choreb) . hammidëbar (de woestijn) (39) . Cfr. heremiet < herèmitos : kluizenaar (claustrum : gesloten) . désert < Latijnse de-sertus : verlaten ; serere , sertum : aaneenrijgen , aaneenschakelen . Een plaats is eenzaam om tot rust te komen . Een huis is verlaten nadat de bewoners zijn gevlucht , gestorven of gedood . Een weg is verlaten . Mt (3) : (1) Mt 4,1 . (2) Mt 11,7 . (3) Mt 14,13 . Een vorm van erèmos (woestijn, eenzame plaats) in Mt in 8 verzen : (1) Mt 3,1 . (2) Mt 3,3 . (3) Mt 4,1 . (4) Mt 11,7 . (5) Mt 14,13 . (6) Mt 14,15 . (7) Mt 23,38 . (8) Mt 24,26 .
Mt 4,1.5. - 7. eis tèn erèmon (naar de woestijn) . Mt (2) : (1) Mt 4,1 . (2) Mt 11,7 . eis erèmon topon (naar een eenzame plaats) . Mt (1) Mt 14,13 .
Mt 4,1.8. hupo (door) . Afkorting : hup' of huf' . Taalgebruik in het N.T. : hupo (door) . Taalgebruik in Mt : hupo (door) . Mt (24 + 4 + 0 = 28) . hupo (23) : (1) Mt 1,22 . (2) Mt 2,15 . (3) Mt 2,16 . (4) Mt 3,14 . (5) Mt 4,1 . (6) Mt 5,13 . (7) Mt 5,15 . (8) Mt 6,2 . (9) Mt 8,8 . (10) Mt 8,9 . (11) Mt 8,24 . (12) Mt 10,22 . (13) Mt 11,7 . (14) Mt 11,27 . (15) Mt 14,8 . (16) Mt 14,24 . (17) Mt 19,12 . (18) Mt 20,23 . (19) Mt 22,31 . (20) Mt 23,7 . (21) Mt 23,37 . (22) Mt 24,9 . (23) Mt 27,12 . (24) Mt 28,14 . hup' (4) : (1) Mt 3,6 . (2) Mt 3,13 . (3) Mt 8,9 . (4) Mt 17,12 .
Mt 4,1.9. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Mt (234) . Mt 4 (9) : (1) Mt 4,1 . (2) Mt 4,3 . (3) Mt 4,5 . (4) Mt 4,6 . (5) Mt 4,8 . (6) Mt 4,14 . (7) Mt 4,15 . (8) Mt 4,21 . (9) Mt 4,25 .
Mt 4,1.12. hupo (door) . Afkorting : hup' of huf' . Taalgebruik in het N.T. : hupo (door) . Taalgebruik in Mt : hupo (door) . Mt (24 + 4 + 0 = 28) . hupo (23) : (1) Mt 1,22 . (2) Mt 2,15 . (3) Mt 2,16 . (4) Mt 3,14 . (5) Mt 4,1 . (6) Mt 5,13 . (7) Mt 5,15 . (8) Mt 6,2 . (9) Mt 8,8 . (10) Mt 8,9 . (11) Mt 8,24 . (12) Mt 10,22 . (13) Mt 11,7 . (14) Mt 11,27 . (15) Mt 14,8 . (16) Mt 14,24 . (17) Mt 19,12 . (18) Mt 20,23 . (19) Mt 22,31 . (20) Mt 23,7 . (21) Mt 23,37 . (22) Mt 24,9 . (23) Mt 27,12 . (24) Mt 28,14 . hup' (4) : (1) Mt 3,6 . (2) Mt 3,13 . (3) Mt 8,9 . (4) Mt 17,12 .
13. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Lc : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Mt (234) . Mt 4 (9) : (1) Mt 4,1 . (2) Mt 4,3 . (3) Mt 4,5 . (4) Mt 4,6 . (5) Mt 4,8 . (6) Mt 4,14 . (7) Mt 4,15 . (8) Mt 4,21 . (9) Mt 4,25 .
- hupo tou pneumatos (door de geest) - hupo
- pneuma
(geest) 18X bij Matteüs) - Wat wordt er bedoeld dat Jezus door de geest
naar de woestijn gedreven werd. Woestijn in deze contekst doet natuurlijk denken
aan de tocht van de Hebreeën door de woestijn onder leiding van Mozes.
De woestijn was de leerschool. Het was ook een levensschool. Daar werd het verbond
tussen God en het volk gesloten. Daar oefenden de Hebreeën zich om aan
de geboden van God te gehoorzamen. Had de doopervaring een leergierigheid in
Jezus losgemaakt. Is hij in de leer bij Johannes gegaan? Matteüs legt de
band tussen Mt 3,13-17 en Mt 4,1.
Als mens kan je door innerlijke krachten of door tegenstand van buiten getest
en getoetst worden .
Mt 4,2 - Mt 4,2 : 20. Jezus door de Satan op de proef gesteld : Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 - bijbeloverzicht -- taalgebruik - Mt 4,1 - Mt 4,2 - Mt 4,3 - Mt 4,4 - Mt 4,5 - Mt 4,6 - Mt 4,7 - Mt 4,8 - Mt 4,9 - Mt 4,10 - Mt 4,11 -- Mt (Matteüs) -- Mt 4 -- Mt 4,12-17 - Mt 4,18-22 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [2] And when he had fasted forty days and forty nights,
he was afterward an hungred.
Luther-Bibel . 2 Und da er vierzig Tage und vierzig Nächte gefastet hatte,
hungerte ihn.
Tekstuitleg van Mt 4,2 .
husteron (Heb; : ´achar - voorzetsel : ´achäre.
daarna, later, tenslotte. 22X in de bijbel, 7X bij Matteüs) (1) Mt 4, 2
. (2) Mt 21,29 . (3) Mt 21,32 . (4) Mt 21,37 . (5) Mt 22,27 . (6) Mt 25,11 .
(7) Mt 26,60 . In 6 gevallen staat het bij het begin van de zin, niet in Mt
21,32. In 5 van de 6 gevallen wordt husteron (later) dat in het begin van de
zin staat, door de (echter) dat op de tweede plaats in de zin staat.
epeinasen (hij had honger) in deze vorm 8X in de bijbel, 3X bij Matteüs.
Mt 4,3 - Mt 4,3 : 20. Jezus door de Satan op de proef gesteld : Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 - bijbeloverzicht -- taalgebruik - Mt 4,1 - Mt 4,2 - Mt 4,3 - Mt 4,4 - Mt 4,5 - Mt 4,6 - Mt 4,7 - Mt 4,8 - Mt 4,9 - Mt 4,10 - Mt 4,11 -- Mt (Matteüs) -- Mt 4 -- Mt 4,12-17 - Mt 4,18-22 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . And when the tempter came to him, he said, If thou be the
Son of God, command that these stones be made bread.
Luther-Bibel . Und der Versucher trat zu ihm und sprach: Bist du Gottes Sohn,
so sprich, dass diese Steine Brot werden.
Tekstanalyse van Mt 4,3 . Dit vers Mt 4,3 telt 18 (2 X 3 X 3) woorden en 78 (2 X 39) letters . De getalwaarde van Mt 4,3 is 9043 (priemgetal) .
De inleidingen op de citaten in pericope Mt 4,1-11
1. de beproever | 2. Jezus | 3. de duivel | 4. Jezus | 5. de duivel | 6. Jezus |
Mt 4,3 | Mt 4,4 | Mt 4,6 | Mt 4,7 | Mt 4,9 | Mt 4,10 |
kai (en) | ho de (hij echter) | kai (en) | kai (en) | tote (toen) | |
proselthôn ho peirazôn (en naderbijgekomen de beproever) | apokritheis (geantwoord) | ||||
eipen (zei hij) | eipen (zei) | legei (hij zegt) | efè (zei) | eipen (hij zei) | legei (zegt) |
autôi (hem) | autôi (aan hem) | autôi (aan hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | |
ho Ièsous (Jezus) | ho Ièsous (Jezus) |
Matteüs , vergeleken met Lucas
1. de beproever | 2. Jezus | 3. de duivel | 4. Jezus | 5. de duivel | 6. Jezus | ||||||
Mt 4,3 | Lc 4,3 | Mt 4,4 | Lc 4,4 | Mt 4,6 | Lc 4,9 | Mt 4,7 | Lc 4,12 | Mt 4,9 | Lc 4,6 | Mt 4,10 | Lc 4,8 |
kai (en) | ho de (hij echter) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | tote (toen) | kai (en) | ||
proselthôn ho peirazôn (en naderbijgekomen de beproever) | apokritheis (geantwoord) | apokrithè (antwoordde) | apokritheis (geantwoord) | apokritheis (geantwoord) | |||||||
eipen (zei hij) | eipen de (zei echter) | eipen (zei) | legei (hij zegt) | eipen (hij zei) | efè (zei) | eipen (zei) | eipen (hij zei) | eipen (hij zei) | legei (zegt) | ho Ièsous (Jezus) eipen (hij zei) | |
autôi (hem) | autôi (aan hem) | pros auton (tot hem) | autôi (aan hem) | autôi (hem) | autôi (aan hem) | autôi (aan hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | |
ho diabolos (de duivel) | ho Ièsous (Jezus) | ho Ièsous (Jezus) | ho Ièsous (Jezus) | ho diabolos (de duivel) | ho Ièsous (Jezus) |
De inleiding (Mt 4,3) op de woorden van de beproever bestaat uit 6 woorden en 12 lettergrepen . Let op de mooie structuur : 1 lettergreep - 3 lettergrepen (participium bestaande uit 3 lettergrepen en eindigend op -ôn) - 1 lettergreep - 3 lettergrepen (participium praesens als zelfstandig naamwoord gebruikt ; het bestaat uit 3 lettergrepen en eveneens eindigend op -ôn) - 2 lettergrepen - 2 lettergrepen ( 1 - 3 - 1 - 3 - 2 - 2 ) . .
1. kai (en) . Verwijzing : kai (en) , zie Mt 1,2 . Nevenschikkend voegwoord . In 26980 verzen in de bijbel . In 5113 verzen in het N.T. . In 705 verzen bij Matteüs . Er heeft hier een verandering van personage plaats maar toch staat er het nevenschikkend voegwoord kai (en) . We hadden eerder de (echter) verwacht . In pericope Mt 4,1-11 wordt kai (en) veertienmaal aangewend . Hiervan staat kai (en) in vier verzen aan het begin van het vers : (1) Mt 4,2 . (2) Mt 4,3 . (3) Mt 4,6 . (4) Mt 4,9 .
2. proselthôn (naderbijgekomen) . Verwijzing : proselthôn
(naderbijgekomen) , zie Mt
4,3 . Actief participium nominatief mannelijk enkelvoud . Bij proselthôn
(naderbijgekomen) staat geen autôi (bij hem) ; het staat na het hoofdwerkwoord
eipen (hij zei) . Het naderbijkomen is vaak bedoeld om iets te zeggen . Zo komt
een vorm van het werkwoord legô (zeggen) vaak samen met het werkwoord
proserchomai (naderbijkomen) voor . Na een werkwoordvorm van zeggen volgt dan
meestal een citaat van de persoon , die onderwerp is in de inleiding . Het citaat
staat meestal in de rechtstreekse rede .
- In achtentwintig verzen in de bijbel . In vijf verzen in het O.T. In drieentwintig
verzen in het N.T. Het komt bij Matteüs in veertien verzen voor : (1) Mt
4,3 . (2) Mt
8,2 . (3) Mt
8,19 . (4) Mt
18,21 . (5) Mt
19,16 . (6) Mt
21,28 . (7) Mt
21,30 . (8) Mt
25,20 . (9) Mt
25,22 . (10) Mt
25,24 . (11) Mt
26,49 . (12) Mt
27,58 . (13) Mt
28,2 . (14) Mt
28,18 . In drie verzen bij Marcus : (1) Mc
1,31 . (2) Mc
12,28 . (3) Mc
14,45 (// Mt
26,49) . In drie verzen bij Lucas.
We bekijken de veertien verzen bij Matteüs wat van naderbij :
- In alle gevallen gaat de participiumzin aan de hoofdzin vooraf
.
- Voegwoord - partikel . In negen gevallen wordt de zin ingeleid
door het voegwoord kai (en) , in drie gevallen door het partikel de (echter)
. In twee gevallen is er geen inleiding door het voegwoord of partikel. In één
geval staat het bijwoord van tijd tote (< to - de , dan) aan het begin van
de zin . In twee gevallen wordt het voegwoord kai (en) gevolgd door het tussenvoegsel
idou (zie) , in één geval door een bijwoord van tijd eutheôs
(onmiddellijk, dadelijk) .
- Het onderwerp . In zeven gevallen is er een uitdrukkelijke
vermelding van het onderwerp , in zeven gevallen niet . In drie gevallen staat
het onderwerp vóór het participium , in vier gevallen erna .
- In tien gevallen staat een meewerkend voorwerp . Staat het
onderwerp vóór het participium , dan volgt het meewerkend voorwerp
op het participium. Staat het onderwerp na het participium , dan staat het meewerkend
voorwerp na het hoofdwerkwoord .
- Het hoofdwerkwoord . In negen gevallen is het hoofdwerkwoord
eipen (hij zei) . In twee gevallen wordt een synoniem van het werkwoord zeggen
gebruikt . In de andere drie gevallen wordt een ander werkwoord gebruikt . In
twee van deze gevallen wordt het hoofdwerkwoord gevolgd door het participium
legôn (zeggend) . Bij een synoniem van het werkwoord zeggen , nl. elalèsen
(hij sprak) wordt ook het participium legôn (zeggend) gebruikt . Slechts
in twee gevallen treffen we noch het werkwoord eipen (hij zei) of het participium
legôn (zeggend) aan .
- In elf van de veertien gevallen wordt een persoon in de rechtstreekse rede
geciteerd.
- In Mt
4,3 , Mt
8,19 en
Mt 18,21 vinden we dezelfde zinsstructuur : het nevenschikkend voegwoord
kai (en) , het participium aorist nominatief , het onderwerp , het hoofdwerkwoord
eipen (hij zei) en het meewerkend voorwerp autôi (aan hem) . Bij deze
zinsstructuur sluit Mt
28,18 nauw aan . In Mt
8,2 , Mt
19,16 en Mt
21,28 vinden we eveneens ongeveer dezelfde structuur .
1. de beproever | 2. een melaatse | 3. een schriftgeleerde | 4. Petrus | 5. iemand | 6. (een vader tot de oudste zoon | 7.(een vader tot de jongste zoon | |
bijbeltekst | Mt 4,3 | Mt 8,19 | Mt 18,21 | Mt 19,16 | Mt 21,28 | Mt 21,30 | |
Kai (en) | kai idou (en zie) lepros (een melaatse) | Kai (en) | Tote (dan) | kai idou (en zie) heis (één iemand) | Kai (en) | ||
proselthôn (naderbijgekomen) | proselthôn (naderbijgekomen) | proselthôn (naderbijgekomen) prosekunei (knielde) | proselthôn (naderbijgekomen) | proselthôn (naderbijgekomen) | proselthôn (naderbijgekomen) | proselthôn (naderbijgekomen) | proselthôn de (naderbijgekomen echter)) |
onderwerp | ho peirazôn (de beproever) | heis grammateus (één schriftgeleerde) | ho Petros (Petrus) | ||||
meewerkend voorwerp (datief) | autôi (bij hem) | autôi (bij hem) | tôi prôtôi (aan de eerste) | tôi heterôi (aan de andere) | |||
werkwoord vorm van legô : zeggen | eipen (zei) | legôn (zeggende) | eipen (zei) | eipen (zei) | eipen (zei) | eipen (zei) | eipen (zei) |
meewerkend voorwerp | autôi (aan hem) | autôi (aan hem) | autôi (aan hem) | ||||
citaat | rechtstreekse rede | rechtstreekse rede | rechtstreekse rede | rechtstreekse rede | rechtstreekse rede | rechtstreekse rede | hôsautôs (evenzo) |
geen aanspreektitel | kurie (Heer) | didaskale (meester) | kurie (Heer) | didaskale (meester) | teknon (kind) | ||
20. Jezus door de Satan op de proef gesteld : Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 - | 56. Genezing van een melaatse : Mc 1,40-45 - Mt 8,2-4 - Lc 5,12-16 - | 64. Voorwaarden van het volgen : Mt 8,18-22 - Lc 9,57-62 - | 181. Vergevingsgezindheid : Mt 18,21-22 - Lc 17,3b-4 - | 268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 - Mt 19,16-22 - Lc 18,18-23 - |
288. Gelijkenis van de twee zonen : Mt 21,28-32 - | 288. Gelijkenis van de twee zonen : Mt 21,28-32 - |
8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. Jezus | |
bijbeltekst | Mt 25,20 | Mt 25,22 | Mt 25,24 | Mt 26,49 | Mt 27,58 | Mt 28,2 | Mt 28,18 |
kai (en) | kai eutheôs (en onmiddellijk) | kai (en) | kai (en) | ||||
onderwerp | houtos (deze) | ||||||
proselthôn (naderbijgekomen) | proselthôn (naderbijgekomen) | proselthôn de (naderbijgekomen echter) | proselthôn de (naderbijgekomen echter) | proselthôn (naderbijgekomen) | proselthôn (naderbijgekomen) | proselthôn (naderbijgekomen) | proselthôn (naderbijgekomen) |
onderwerp | tôi Pilatôi (bij Pilatus) | ho Ièsous (Jezus) | |||||
werkwoord | prosènegken | èitèsato (vroeg) | apekulisen (rolde weg) | elalèsen (sprak) autois (aan hen) | |||
meewerkend voorwerp (datief) | tôi Ièsou (bij Jezus) | ||||||
werkwoord vorm van legô : zeggen | legôn | eipen (zei hij) | eipen (zei hij) | eipen (zei hij) | legôn (zeggende) | ||
meewerkend voorwerp | |||||||
citaat | rechtstreekse rede | rechtstreekse rede | rechtstreekse rede | rechtstreekse rede |
rechtstreekse rede |
||
aanspreektitel | kurie (Heer) | kurie (Heer) | kurie (Heer) | chaire, rabbi (gegroet rabbi) | |||
314. Gelijkenis van de talenten : Mt 25,14-30 - | 314. Gelijkenis van de talenten : Mt 25,14-30 - Mt 25,14-30 - | 314. Gelijkenis van de talenten : Mt 25,14-30 - | 330. Gevangenneming van Jezus : Mc 14,43-52 - Mt 26,47-56 - Lc 22,47-53 - | 349. Begrafenis van Jezus : Mc 15,40-41 - Mt 27,57-61 - Lc 23,50-56a - | 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis : Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 - | 353. Verschijning aan de elf in Galilea : Mt 28,16-20 - |
proserchomai (naderbijkomen)
vraagt om een nadere bepaling : bij iets of iemand naderbij komen. We zetten
het eventjes op een rijtje .
- Mt
4,3 : proselthôn (naderbijgekomen) (Mt
4,1-11) .
- Mt
4,11 : prosèlthon (zij kwamen naderbij) (Mt
4,1-11) .
- Mt 8,2 : proselthôn (naderbijgekomen) - Mt
8,2-4 - .
- Mt 8,5 : prosèlthen (hij kwam naderbij) - Mt
8,5-13 - .
- Mt 8,19 : proselthôn (naderbijgekomen) - Mt
8,18-22 - .
- Mt 8,25 : proselthontes (naderbijgekomen) - Mt
8,23-27 -.
- Mt
9,14 : proserchontai autôi (= Jezus) (zij komen naderbij) - Mt
9,14-17 - .
- Mt 9,28 : prosèlthon (zij kwamen naderbij) - Mt
9,27-31 - .
- Mt 13,10 : proselthontes (naderbijgekomen) - Mt
13,10-15 - .
- Mt 13,27 : proselthontes (naderbijgekomen) .
- Mt 13,36 : prosèlthon
(zij kwamen naderbij) - Mt
13,36-43 - .
- Mt 14,12 : proselthontes (naderbijgekomen) - Mt
14,3-12 - .
- Mt 14,15 : prosèlthon (zij kwamen naderbij) - Mt
14,15-21a - .
- Mt
15,1 : proserchontai tôi Ièsou (zij komen Jezus naderbij) -
Mt 15,1-9
- .
- Mt 15,12 : proselthontes (naderbijgekomen) - Mt
15,10-20 - .
- Mt 15,23 : proselthontes (naderbijgekomen) - Mt
15,21-28 - .
- Mt 15,30 : prosèlthon (zij kwamen naderbij) - Mt
15,29-31 - .
- Mt 16,1 : proselthontes (naderbijgekomen) - Mt
16,1-4 - .
- Mt
17,7 : prosèlthen (hij - Jezus - kwam naderbij) - Mt
17,1-9 - .
- Mt 17,14 : prosèlthen (hij kwam naderbij) .
- Mt 17,19 :
proselthontes (naderbijgekomen) .
- Mt 17,24 : prosèlthon (zij kwamen naderbij)
.
- Mt
18,1 : prosèlthon (de leerlingen kwamen naderbij). Omvat Mt 18,1-20.
- Mt
18,21 : proselthôn (Petrus naderbijgekomen) . Omvat Mt 20,21-35 .
- Mt 19,3 : prosèlthon (zij kwamen naderbij) .
- Mt 19,16 : proselthôn
(naderbijgekomen) .
- Mt 20,20 : prosèlthen (hij kwam naderbij) .
- Mt 21,14
: prosèlthon (zij kwamen naderbij) .
- Mt 21,23 : prosèlthon (zij
kwamen naderbij) .
- Mt 21,28 : proselthôn (naderbijgekomen) .
- Mt 21,30
: proselthôn (naderbijgekomen) .
- Mt 22,23 : prosèlthon (zij kwamen
naderbij) .
- Mt 24,1 : prosèlthon (zij kwamen naderbij) .
- Mt 24,3 : prosèlthon
(zij kwamen naderbij) .
- Mt 25,20 : proselthôn (naderbijgekomen) .
- Mt 25,22
: proselthôn (naderbijgekomen) .
- Mt 25,24 : proselthôn (naderbijgekomen)
.
- Mt 26,7 : prosèlthen (hij kwam naderbij) .
- Mt 26,17 : prosèlthon
(zij kwamen naderbij) .
- Mt 26,49 : proselthôn (naderbijgekomen) .
- Mt 26,50
: proselthontes (naderbijgekomen) .
- Mt 26,69 : prosèlthen (hij kwam naderbij)
.
- Mt 26,73 : proselthontes (naderbijgekomen) .
- Mt 27,58 : proselthôn (naderbijgekomen)
.
- Mt 28,2 : proselthôn (naderbijgekomen) .
- Mt 28,18 : proselthôn
(naderbijgekomen) .
- proselthontes (naderbijgekomen) . Verwijzing : proselthôn (naderbijgekomen) , zie Mt 4,3 . Verleden deelvoud nominatief mannelijk meervoud van het werkwoord proserchomai (naderbijkomen) . In drieëntwintig verzen in de bijbel . O.T. (6) . N.T. (17) . Mt (11) . Mc (2) . Lc (3) . Hnd (1) . In elf verzen bij Matteüs .
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. |
Mt 8,25 | Mt 13,10 | Mt 13,27 | Mt 14,12 | Mt 15,12 | Mt 15,23 | Mt 16,1 |
kai (en) | kai (en) | kai (en) | Tote (daarop) | kai (en) | kai (en) | |
proselthontes (naderbijgekomen) | proselthontes (naderbijgekomen) | proselthontes (naderbijgekomen) | proselthontes (naderbijgekomen) | proselthontes (naderbijgekomen) | proselthontes (naderbijgekomen) | |
hoi mathètai (de leerlingen) | hoi mathètai autou (zijn leerlingen) | hoi mathètai (de leerlingen) | hoi mathètai autou (zijn leerlingen) | hoi Pharisaioi kai hoi Saddoukaioi (de Farizeeën en de Sadduceeën) | ||
peirazontes(op de proef stellend - uitproberend) | ||||||
ègeiran auton legontes (wekten hem zeggend) | eipan (zeiden) | legousin (zeggen zij) | èrôtoun (vroegen zij) | epèrôtèsan (vroegen zij) | ||
autôi (hem) | autôi (hem) | auton (hem) | auton (hem) | |||
dia ti (waarom) | legontes (zeggende) | |||||
65. Het bedaren van de storm : Mc 4,35-41 - Mt 8,23-27 - Lc 8,22-25 | 127. Waarom Jezus in gelijkenissen spreekt : Mc 4,10-12 - Mt 13,10-15 - Lc 8,9-10 | 133. Gelijkenis van het onkruid tussen de tarwe : Mt 13,24-30 | 149. Onthoofding van Johannes de Doper : Mc 6,17-29 - Mt 14,3-12 | 155. Rein en onrein : Mc 7,14-23 - Mt 15,10-20 | 156. Genezing van de dochter van een Kananeese / Syrofenicische vrouw : Mc 7,24-30 - Mt 15,21-28 | 159. Vraag om een teken uit de hemel : Mc 8,11-13 - Mt 16,1-4 - Mt 12,38-42 - |
8. | 9. | 10. | 11. |
Mt 17,19 | Mt 26,50 | Mt 26,60 | Mt 26,73 |
Tote (daarop) | Tote (daarop) | ||
proselthontes (naderbijgekomen) | proselthontes (naderbijgekomen) | proselthontes (naderbijgekomen) | |
hoi mathètai (de leerlingen) | ... eipon (zij zeiden) tôi Petrôi (tot Petrus) | ||
... eipon (zij zeiden) | |||
170. Genezing van een bezeten kind : Mc 9,14-29 - Mt 17,14-21 - Lc 9,37-43a | 330. Gevangenneming van Jezus : Mc 14,43-52 - Mt 26,47-56 - Lc 22,47-53 | 332. Jezus voor het Sanhedrin : Mc 14,55-64 - Mt 26,59-66 - Lc 22,66-71 | 334. Verloochening van Petrus : Mc 14,66-72 - Mt 26,69-75 - Lc 22,56-62 |
- prosèlthen (hij kwam naderbij) , zie Mt 4,3 . Actief aorist derde persoon enkelvoud . In vierentwintig verzen in de bijbel ; in zestien verzen in het O.T. , in acht verzen in het N.T. In zes verzen bij Matteüs : (1) Mt 8,5 . (2) Mt 17,7 . (3) Mt 17,14 . (4) Mt 20,20 . (5) Mt 26,7 . (6) Mt 26,69 .
1. | 2. Jezus | 3. | 4. | 5. | 6. | |
bijbelplaats | Mt 8,5 | Mt 17,7 | Mt 17,14 | Mt 20,20 | Mt 26,7 | Mt 26,69 |
kai (en) | Tote (dan) | kai (en) | ||||
prosèlthen (hij kwam naderbij) | prosèlthen (kwam tot bij) | prosèlthen (kwam tot bij) | prosèlthen (kwam tot bij) | prosèlthen (kwam tot bij) | prosèlthen (kwam tot bij) | prosèlthen (kwam tot bij) |
onderwerp | ||||||
werkwoord | autôi (hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | |
meewerkend voorwerp (datief) | hekatontarchos (een honderdman |
ho Ièsous (Jezus) | anthrôpos (een mens) | hè mètèr... (de moeder van...) | gunè (een vrouw) | mia paidiskè (één meisje) |
werkwoord vorm van legô : zeggen | parakalôn auton (hem ter hulp roepend) | kai hapsamenos autôn (en hen aanrakende) | gonupetôn auton (op de knieën vallend voor hem) | |||
meewerkend voorwerp | kai legôn (en zeggend) | eipen (zei) | kai legôn (en zeggend) | legousa (zeggende) | ||
citaat | rechtstreekse rede | rechtstreekse rede | rechtstreekse rede | rechtstreekse rede | ||
aanspreektitel | kurie (Heer) | kurie (Heer) | kurie (Heer) | |||
57. De honderdman van Kafarnaüm : Mt 8,5-13 - Lc 7,1-10 - | 168. Verheerlijking van Jezus : Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 - | 170. Genezing van een bezeten kind : Mc 9,14-29 - Mt 17,14-21 - Lc 9,37-43a - | 273. Derde lijdensvoorspelling : Mc 10,32-34 - Mt 20,17-19 - Lc 18,31-34 - | 318. Zalving van Jezus te Betanië : Mc 14,3-9 - Mt 26,6-13 - Lc 7,36-50 - | 334. Verloochening van Petrus : Mc 14,66-72 - Mt 26,69-75 - Lc 22,56-62 - |
prosèlthen (hij kwam naderbij) : zesmaal bij Matteüs . viermaal rechtstreekse rede. driemaal legôn / legousa (zeggende), eenmaal een tweede nevenschikkende zin met eipen (hij zei) . |
prosèlthon (ik kwam naderbij / zij kwamen naderbij) : indicatief aorist eerste persoon enkelvoud of derde persoon meervoud van het werkwoord proserchomai (naderbij gaan / komen). Het komt in zesentwintigverzen in de bijbel voor ; in elf verzen in het O.T. , in veertien verzen bij Matteüs (zie hieronder) en in Joh 12,21.
prosèlthon (zij kwamen naderbij) | 1. | de leerlingen | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. de leerlingen |
bijbelplaats | Mt 4,11 | Mt 5,1 | Mt 9,28 | Mt 13,36 | Mt 14,15 | Mt 15,30 | Mt 17,24 | Mt 18,1 |
kai idou (en zie) aggeloi (engelen) | kai (en) | opsias de genomenès ('savonds echter) | kai (en) | En ekeinèi tèi hôrai (Op dat ogenblik) | ||||
prosèlthen (hij kwam naderbij) hoofdwerkwoord | prosèlthon (kwamen naderbij) | prosèlthan (kwamen naderbij) | prosèlthon (kwamen naderbij) | prosèlthon (kwamen naderbij) | prosèlthon (kwamen naderbij) | prosèlthon (kwamen naderbij) | prosèlthon (kwamen naderbij) | prosèlthon (kwamen naderbij) |
onderwerp | autôi (tot hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | autôi (tot hem) | autôi (hem) | |||
werkwoord | hoi mathètai autou (zijn leerlingen) | oi tufloi (de blinden) | hoi mathètai autou (zijn leerlingen) | hoi mathètai (de leerlingen) | ochloi polloi (vele menigten) | hoi ... tôi Petrôi (aan Petrus) | hoi mathètai (de leerlingen) tôi Ièsou (aan Jezus) | |
werkwoord vorm van legô : zeggen | legontes (zeggende) | legontes (zeggende) | kai eipan (en ze zeiden) | legontes (zeggende) | ||||
citaat | rechtstreekse rede | rechtstreekse rede | rechtstreekse rede | |||||
20. Jezus door de Satan op de proef gesteld : Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 - | 24. Jezus leert en geneest : Mc 1,21 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - Lc 4,31 - | 72. Genezing van twee blinden : Mc 10,46-52 - Mt 20,29-34 - Lc 18,35-43 - Mt 9,27-31 - | 137. Uitleg van de gelijkenis van het onkruid tussen de tarwe : Mt 13,36-43 - | 151. eerste broodvermenigvuldiging - Mc 6,35-44a - Mt 14,15-21a - Lc 9,12-17a - | 156. Genezing van de dochter van een Kananeese / Syrofenicische vrouw : Mc 7,24-30 - Mt 15,21-28 - | 172. Tempelbelasting : Mt 17,24-27 - | 173. De grootste in het Rijk Gods : Mc 9,33-37 - Mt 18,1-5 - Lc 9,46-48 - |
8. | 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | |
bijbelplaats | Mt 19,3 | Mt 21,14 | Mt 21,23 | Mt 22,23 | Mt 24,1 | Mt 24,3 | Mt 26,17 |
prosèlthen (hij kwam naderbij) hoofdwerkwoord | prosèlthon (kwamen naderbij) | prosèlthon (kwamen naderbij) | prosèlthon (kwamen naderbij) | prosèlthon (kwamen naderbij) | kai (en) prosèlthon (kwamen naderbij) | prosèlthon (kwamen naderbij) | ... prosèlthon (kwamen naderbij) |
onderwerp | autôi (hem) | autôi (hem) | autôi (hem) didaskonti (lerende) | autôi (hem) didaskonti (lerende) | autôi (hem) | ||
werkwoord | Farizaioi (de Farizeeën) | tufloi ( blinden) | hoi archiereis kai hoi prebuterou tou laou (de hogepriesters en de oudsten van het volk) | Saddukaioi (Sadduceeërs | hoi mathètai autou (zijn leerlingen) | hoi mathètai (de leerlingen) kat'idian (afzonderlijk) | hoi mathètai (de leerlingen) tôi Ièsou (aan Jezus) |
werkwoord vorm van legô : zeggen | ... kai legontes (en zeggende) | legontes (zeggende) | legontes (zeggende) | legontes (zeggende) | legontes (zeggende) | ||
citaat | rechtstreekse rede | rechtstreekse rede | onrechtstreekse rede | rechtstreekse rede | rechtstreekse rede | ||
prosèlthon (zij kwamen naderbij) in veertien verzen bij Matteüs | 265. Onontbindbaarheid van het huwelijk : - Mc 10,2-12 - Mt 19,3-9 - | 284. Jezus in de tempel. Terugkeer naar Betanië : Mc 11,18-19 - Mt 21,14-17 - Lc 19,47-48 - | 287. Vraag naar Jezus'macht : Mc 11,27-33 - Mt 21,23-27 - Lc 20,1-8 - | 292. Vraag van de Sadduceeën over de verrijzenis : Mc 12,18-27 - Mt 22,23-33 - Lc 20,27-38 - | 299. Inleiding tot de eschatologische rede : Mc 13,1-4 - Mt 24,1-3 - Lc 21,5-7 - | 299. Inleiding tot de eschatologische rede : Mc 13,1-4 - Mt 24,1-3 - Lc 21,5-7 - | 320. Voorbereiding van het paasmaal : Mc 14,12-16 - Mt 26,17-19 - Lc 22,7-13 - |
prosechontai (zij komen naderbij) indicatief presens 3de persoon meervoud van het werkwoord proserchomai : naderbij komen. Mt 9,14 - Mt 9,14-17 - en Mt 15,1 - Mc 7,1-13 - .
eiserchomai (binnengaan, gaan naar) bij Matteüs, zie Mt 4,3 .
Mt 5,20 | Mt 10,5 | Mt 10,11 | Mt 18,3 | Mt 26,47 | Mt 7,21 | Mt 18,8 |
ean mè (indien niet)... | kai eis polin Samaritôn (en in een stad van Samaritanen) | eis hèn d'an polin è kômèn (in welke stad of dorp echter ook) | ean mè (indien niet)... | kalon soi estin (het is goed voor jou) | ||
ou mè eiselthète (ga je niet binnen) | mè eiselthète (ga je niet binnen) | eiselthète (je binnengaat) | ou mè eiselthète (ga je niet binnen) | mè eiselthète (ga je niet binnen) | eiseleusetai (hij zal binnengaan) | eiselthein (binnen te gaan) |
eis tèn basileian tôn ouranôn (in het koninkrijk van de hemelen) | eis tèn basileian tôn ouranôn (in het koninkrijk van de hemelen) | eis peirasmon (in bekoring) | eis tèn basileian tôn ouranôn (in het koninkrijk van de hemelen) | eis tèn zôèn (in het leven) | ||
28. Jezus'houding ten aanzien van Wet en gerechtigheid : Mt 5,17-20 - Lc 16,16 - Lc 16,17 - | 76. Zendingsrede: Mt 10,5-16 - Lc 9,1-6 - Mc 6,7-13 - | 76. Zendingsrede: Mt 10,5-16 - Lc 9,1-6 - Mc 6,7-13 - | 173. De grootste in het Rijk Gods : Mc 9,33-37 - Mt 18,1-5 - Lc 9,46-48 - | 329. Jezus in Getsemane Mc 14,32-42 - Mt 26,36-46 - Lc 22,40-46 - | 52. Heer-Heer zeggen : - Mt 7,21-23 - | 176. Ergernis (2) : Mc 9,43-48 - Mt 18,8-9 - Mt 5,29-30 - |
Mt 18,9 | Mt 19,17 | Mt 19,23 | Mt 19,24 | Mt 21,31 | Mt 23,13 | |
kalon soi estin (het is goed voor jou) | ei de theleis (indien echter je wilt | hoti plousios duskolôs (dat een rijke moeilijk | è plousion (dan een rijke) | hoti hoi telônai kai hai pornai (dat de tolenaars en de hoeren) | humeis gar (want jullie) | |
eis tèn zôèn (in het leven) eiselthein (binnen te gaan) | eis tèn zôèn (in het leven) eiselthein (binnen te gaan) | eiseleusetai (hij zal binnengaan) | eiselthein (binnen te gaan) | proagousin humas (jullie zullen voorgaan) | ouk eiserchesthe (gaan niet binnen) | oude tous eiserchomenous afiete eiselthein (noch beletten jullie de binnentredenden binnen te gaan) |
eis tèn basileian tôn ouranôn (in het koninkrijk van de hemelen) | eis tèn basileian tôn ouranôn (in het koninkrijk van de hemelen) | eis tèn basileian tou theou (in het koninkrijk van God) | ||||
176. Ergernis (2) : Mc 9,43-48 - Mt 18,8-9 - Mt 5,29-30 - | 268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 - Mt 19,16-22 - Lc 18,18-23 - | 268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 - Mt 19,16-22 - Lc 18,18-23 - | 269. Het is moeilijk voor de rijken om het Rijk Gods binnen te gaan : Mc 10,23-27 - Mt 19,23-26 - Lc 18,24-27 - | 288. Gelijkenis van de twee zonen : Mt 21,28-32 - | 296. Zeven weespreuken tegen schriftgeleerden en Farizeeën : Mt 23,13-36 - Lc 11,37-54 - |
3. bepaald lidwoord , nominatief mannelijk enkelvoud ho OF betrekkelijk voornaamwoord , nominatief onzijdig enkelvoud ho . Bepaald lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mt : bepaald lidwoord . Website : http://mediatheek.thinkquest.nl/~kla020/algemeen_3/gramm.html . Gr. ho ...to.. , tè... N. : de , het . E. : the . D. der , die , das . In tien verzen in Mt 4 : (1) Mt 4,1 (ho Ièsous = Jezus) . (2) Mt 4,3 (ho peirazôn = de beproever) . (3) Mt 4,4 (tweemaal ; ho de = hij echter ; ho anthrôpos = de mens) . (4) Mt 4,5 (ho diabolos = de duivel) . (5) Mt 4,7 (ho Ièsous = Jezus) . (6) Mt 4,8 (ho diabolos = de duivel) . (7) Mt 4,10 (ho Ièsous = Jezus) . (8) Mt 4,11 (ho diabolos = de duivel) . In de pericope Mt 4,1-11 komt negenmaal het lidwoord voor ; viermaal bij Ièsous = Jezus ; driemaal bij diabolos (duivel) ; eenmaal bij peirazôn = beproever ; eenmaal bij anthrôpos = mens . Verder (9) Mt 4,16 (tweemaal ; ho laos ho kathèmenos = het volk het zittende) . (10) Mt 4,17 (ho Ièsous = Jezus)
4. peirazôn (de beproever) . Hier in Mt 4,3 staat ho peirazôn (de beproever) , terwijl in Mt 4,1, Mt 4,5 en Mt 4,8 diabolos (duivel) wordt gebruikt. In Mt 4,1 vinden we het werkwoord peirazô (beproeven), waarvan peirazôn (beproevende) is afgeleid. Het onderwerp staat na het participium aorist proselthôn (naderbijgekomen).
1. 7. | 2. 3. | 4. | 5. | 6. | 8. | 9. | 10. | 11. | |
Mt 3,17 = Mt 17,5 | Mt 4,3.6 | Mt 8,29 | Mt 14,33 | Mt 16,16 | Mt 26 | Mt 27,40 | Mt 27,43 | Mt 27,54 | |
ei (indien gij) | Tí hèmin kai soi, wat is er tussen ons en u | alèthôs (waarlijk) | ei (indien) | ei (indien gij) | eipen gar hoti (want hij zei) | alèthôs (waarlijk) | |||
houtos (deze) | huios (zoon) | huie (zzon) | su (gij) | su (gij) | huios (zoon) | ||||
estin (is) | ei (zijt) | ei (zijt) | ei (zijt) | ei (zijt) | |||||
ho huios mou (mijn zoon) | tou theou (van God) | tou theou (van God) | theou huios ei (u bent zoon van God) | ho christos, ho huios tou theou tou zôntos (de Christus, de zoon van de levende God) | ho christos ho huios tou theou: de Christus, de zoon van God | tou theou (van God) | theou eimi huios (ik ben zoon van God) | theou huios èn houtos (zoon van God was deze) | |
ho agapètos (de beminde) | |||||||||
18. Doop van Jezus : Mc 1,9-11 // Mt 3,13-17 // Lc 3,21-22 - Mc 1,9-11 - Mt 3,13-17 - Lc 3,21-22 -168. Verheerlijking van Jezus : Mc 9,2-10 // Mt 17,1-9 // Lc 9,28-36 - Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 - | 20. Jezus door de Satan op de proef gesteld : Mc 1,12-13
// Mt 4,1-11 // Lc 4,1-13 - Mc
1,12-13 - Mt
4,1-11 - Lc
4,1-13 - |
66. Twee bezetenen van Gadara van de demonen bevrijd : Mt 8,28-34 // (Mc 5,1-20) // (Lc 8,26-39) - Mt 8,28-34 - Mc 5,1-20 - Lc 8,26-39 - | 152. Mc 6,45-52 // Mt 14,22-33 : Jezus wandelt op het meer - Mc 6,45-52 - Mt 14,22-33 - | 162. belijdenis van Petrus (Mt 16,13-20 // Mc 8,27-30 // Lc 9,18-21) - Mc 8,27-30 - Mt 16,13-20 - Lc 9,18-21 - | 332. Jezus voor het Sandredin : (Mt 26,57-68 // Mc 14,53-65 // Lc 22,54-71) - Mc 14,55-64 - Mt 26,59-66 - Lc 22,66-71 - |
346. Bespotting van de gekruisigde Jezus : (Mt 27,38-43 // Mc 15,27-32a // Lc 23,35-38) - Mc 15,27-32 - Mt 27,38-44 - Lc 23,35-43 - |
346. Bespotting van de gekruisigde Jezus : Mc 15,27-32 // Mt 27,38-44 // Lc 23,35-43 - Mc 15,27-32 - Mt 27,38-44 - Lc 23,35-43 - | 347. Kruisdood van Jezus : Mc 15,33-39 // Mt 27,45-54 // Lc 23,44-48 - Mc 15,33-39 - Mt 27,45-54 - Lc 23,44-48 - |
14. hoi (de) . Verwijzing : bepaald lidwoord .
lidw. mv. | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Brieven | Apk | syn. | ev. |
nom. m. mv. hoi | 4230 | 3257 | 973 | 196 | 101 | 165 | 125 | 147 | 169 | 70 | 462 | 587 |
lidw. mv. | Mt 1 | Mt 2 | Mt 3 | Mt 4 | Mt 5 | Mt 6 | Mt 7 | Mt 8 | Mt 9 | Mt 10 | Mt 11 | Mt 12 | Mt 13 | Mt 14 | Mt 15 | Mt 16 | Mt 17 | Mt 18 | Mt 19 | Mt 20 | Mt 21 | Mt 22 | Mt 23 | Mt 24 | Mt 25 | Mt 26 | Mt 27 | Mt 28 |
nom. m. mv. hoi (196) | 3 | 1 | 3 | 11 | 4 | 8 | 6 | 13 | 3 | 3 | 13 | 10 | 9 | 7 | 5 | 7 | 3 | 5 | 10 | 13 | 10 | 3 | 7 | 5 | 14 | 15 | 5 |
In drie verzen in Mt 4 : (1) Mt 4,3 . (2) Mt 4,20 . (3) Mt 4,22 .
Mt 4,4 - Mt 4,4 : 20. Jezus door de Satan op de proef gesteld : Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 - bijbeloverzicht -- taalgebruik - Mt 4,1 - Mt 4,2 - Mt 4,3 - Mt 4,4 - Mt 4,5 - Mt 4,6 - Mt 4,7 - Mt 4,8 - Mt 4,9 - Mt 4,10 - Mt 4,11 -- Mt 4 -- Mt 4,12-17 - Mt 4,18-22 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . But he answered and said, It is written, Man shall not live
by bread alone, but by every word that proceedeth out of the mouth of God.
Luther-Bible . 4 Er aber antwortete und sprach: Es steht geschrieben (5.Mose
8,3): »Der Mensch lebt nicht vom Brot allein, sondern von einem jeden
Wort, das aus dem Mund Gottes geht.
Tekstuitleg van Mt 4,4 . Dit vers Mt 4,4 telt 19 woorden en 101 letters . De getalwaarde van Mt 4,4 is 10175 (5 X 5 X 11 X 37) .
1. bepaald lidwoord , nominatief mannelijk enkelvoud ho OF betrekkelijk voornaamwoord , nominatief onzijdig enkelvoud ho . Bepaald lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mt : bepaald lidwoord . Website : http://mediatheek.thinkquest.nl/~kla020/algemeen_3/gramm.html . Gr. ho ...to.. , tè... N. : de , het . E. : the . D. der , die , das . In tien verzen in Mt 4 : (1) Mt 4,1 (ho Ièsous = Jezus) . (2) Mt 4,3 (ho peirazôn = de beproever) . (3) Mt 4,4 (tweemaal ; ho de = hij echter ; ho anthrôpos = de mens) . (4) Mt 4,5 (ho diabolos = de duivel) . (5) Mt 4,7 (ho Ièsous = Jezus) . (6) Mt 4,8 (ho diabolos = de duivel) . (7) Mt 4,10 (ho Ièsous = Jezus) . (8) Mt 4,11 (ho diabolos = de duivel) . In de pericope Mt 4,1-11 komt negenmaal het lidwoord voor ; viermaal bij Ièsous = Jezus ; driemaal bij diabolos (duivel) ; eenmaal bij peirazôn = beproever ; eenmaal bij anthrôpos = mens . Verder (9) Mt 4,16 (tweemaal ; ho laos ho kathèmenos = het volk het zittende) . (10) Mt 4,17 (ho Ièsous = Jezus)
2. de (echter) . Verwijzing : de (echter) , zie Mt 1,2 . de (echter) . Partikel als tweede woord in de zin . Lichte tegenstelling . Om verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . In 421 verzen bij Mt .In vijf verzen in Mt 4 : (1) Mt 4,4 . (2) Mt 4,12 . (3) Mt 4,18 . (4) Mt 4,20 . (5) Mt 4,22 .
1. - 2. ho de (hij echter) . Verwijzing : de (echter) , zie Mt 1,2 . In 353 verzen in het N.T. . In één vers in Mt 4,4 , nl Mt 4,4 . hoi de (zij echter) in twee verzen in Mt 4 : (1) Mt 4,20 . (2) Mt 4,22 .
3. apokritheis (geantwoord) . Deelwoord aorist nominatief enkelvoud van het werkwoord Verwijzing : apokrinomai (antwoorden) , zie Mt 3,15 . In 124 verzen in de bijbel . In dertig verzen in het O.T. . In vierennegentig verzen in het N.T. . Het komt bij Matteüs in drieënveertig verzen voor .
1. - 4. ho de apokritheis eipen (hij echter geantwoord zei) . In zesentwintig verzen in het N.T. . In zestien verzen bij Matteüs . (1) Mt 4,4 . (2) Mt 12,39 . (3) Mt 12,48 . (4) Mt 13,11 . (5) Mt 13,37 . (6) Mt 15,3 . (7) Mt 15,24 . (8) Mt 15,26 .
11. bepaald lidwoord , nominatief mannelijk enkelvoud ho OF betrekkelijk voornaamwoord , nominatief onzijdig enkelvoud ho . Bepaald lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mt : bepaald lidwoord . Website : http://mediatheek.thinkquest.nl/~kla020/algemeen_3/gramm.html . Gr. ho ...to.. , tè... N. : de , het . E. : the . D. der , die , das . In tien verzen in Mt 4 : (1) Mt 4,1 (ho Ièsous = Jezus) . (2) Mt 4,3 (ho peirazôn = de beproever) . (3) Mt 4,4 (tweemaal ; ho de = hij echter ; ho anthrôpos = de mens) . (4) Mt 4,5 (ho diabolos = de duivel) . (5) Mt 4,7 (ho Ièsous = Jezus) . (6) Mt 4,8 (ho diabolos = de duivel) . (7) Mt 4,10 (ho Ièsous = Jezus) . (8) Mt 4,11 (ho diabolos = de duivel) . In de pericope Mt 4,1-11 komt negenmaal het lidwoord voor ; viermaal bij Ièsous = Jezus ; driemaal bij diabolos (duivel) ; eenmaal bij peirazôn = beproever ; eenmaal bij anthrôpos = mens . Verder (9) Mt 4,16 (tweemaal ; ho laos ho kathèmenos = het volk het zittende) . (10) Mt 4,17 (ho Ièsous = Jezus)
1. de beproever | 2. Jezus | 3. de duivel | 4. Jezus | 5. de duivel | 6. Jezus |
Mt 4,3 | Mt 4,4 | Mt 4,6 | Mt 4,7 | Mt 4,9 | Mt 4,10 |
kai (en) | ho de (hij echter) | kai (en) | kai (en) | tote (toen) | |
proselthôn ho peirazôn (en naderbijgekomen de beproever) | apokritheis (geantwoord) | ||||
eipen (zei hij) | eipen (zei) | legei (hij zegt) | efè (zei) | eipen (hij zei) | legei (zegt) |
autôi (hem) | autôi (aan hem) | autôi (aan hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | |
ho Ièsous (Jezus) | ho Ièsous (Jezus) |
1. de beproever | 2. Jezus | 3. de duivel | 4. Jezus | 5. de duivel | 6. Jezus | ||||||
Mt 4,3 | Lc 4,3 | Mt 4,4 | Lc 4,4 | Mt 4,6 | Lc 4,9 | Mt 4,7 | Lc 4,12 | Mt 4,9 | Lc 4,6 | Mt 4,10 | Lc 4,8 |
kai (en) | ho de (hij echter) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | tote (toen) | kai (en) | ||
proselthôn ho peirazôn (en naderbijgekomen de beproever) | apokritheis (geantwoord) | apokrithè (antwoordde) | apokritheis (geantwoord) | apokritheis (geantwoord) | |||||||
eipen (zei hij) | eipen de (zei echter) | eipen (zei) | legei (hij zegt) | eipen (hij zei) | efè (zei) | eipen (zei) | eipen (hij zei) | eipen (hij zei) | legei (zegt) | ho Ièsous (Jezus) eipen (hij zei) | |
autôi (hem) | autôi (aan hem) | pros auton (tot hem) | autôi (aan hem) | autôi (hem) | autôi (aan hem) | autôi (aan hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | |
ho diabolos (de duivel) | ho Ièsous (Jezus) | ho Ièsous (Jezus) | ho Ièsous (Jezus) | ho diabolos (de duivel) | ho Ièsous (Jezus) |
17. part. praes. dat. mann. + onz. enk. ekporeuomenô(i) (zich een weg banend) van het werkw. ekporeuomai (zich op weg begeven uit) . Taalgebruik in het N;T. : ekporeuomai (zich op weg begeven uit) . Taalgebruik in Mt : ekporeuomai (zich op weg begeven uit) . + por-euomai . p of ph = f -> v + r . Zelfstandig naamwoord poros : weg door een water heen , wad , voorde , veer , doorwaadbare plaats . Lat. por-tus : haven . Mnd. voort , ofries forda , oeng. ford . Het woord behoort tot de groep van varen . Mt (1) Mt 4,4 .
Mt 4,5 - Mt 4,5 : 20. Jezus door de Satan op de proef gesteld : Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 - bijbeloverzicht -- taalgebruik - Mt 4,1 - Mt 4,2 - Mt 4,3 - Mt 4,4 - Mt 4,5 - Mt 4,6 - Mt 4,7 - Mt 4,8 - Mt 4,9 - Mt 4,10 - Mt 4,11 -- Mt 4 -- Mt 4,12-17 - Mt 4,18-22 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . Then the devil taketh him up into the holy city, and setteth
him on a pinnacle of the temple,
Luther-Bibel . 5 Da führte ihn der Teufel mit sich in die heilige Stadt
und stellte ihn auf die Zinne des Tempels
Tekstanalyse van Mt 4,5 . Dit vers Mt 4,5 telt 17 woorden en 83 letters . De getalwaarde van Mt 4,5 is 7620 (2 X 2 X 3 X 5 X 127) . Met tote (dan , daarop) begint de tweede toenadering van de duivel . De zinsconstructie is Hebreeuws : tijdsbepaling - vervoegd werklwoord - voornaamwoord (lijdend voorwerp) - onderwerp . De tweede uitgekozen plaats is de tempel . Het is dé uitgelezen plek van Gods aanwezigheid . Door vermetel vertrouwen dachten de leiders van het joodse volk dat de stad Jeruzalem en de tempel niet in de handen van de Romeinen zouden vallen , omdat deze plaatsen bijzonder voor God waren . De evangelist Matteüs weet dat de stad en de tempel vernield zijn .
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. |
Jezus naar de woestijn waar hij veertig dagen vast | eerste toenadering van de beproever . De inleiding | eerste toenadering van de beproever . De woorden | antwoord erop door Jezus . De inleiding | antwoord erop door Jezus. De woorden | tweede toenadering van de beproever . De inleiding | tweede toenadering van de beproever . De woorden |
Mt 4,1 - Mt 4,2 | Mt 4,3a | Mt 4,3b | Mt 4,4a | Mt 4,4b | Mt 4,5 - Mt 4,6a | Mt 4,6b |
Tote (dan) twee nevenschikkende zinnen | kai (en) ondanks de persoonsverandering | de (echter)-tekst | Tote (dan)... tweemaal kai nevenschikkende zin voor het citeren | |||
verleden tijd (aorist) | verleden tijd (aorist) | verleden tijd (aorist) | T.T. , V.T ., T.T. | |||
Lc 4,1 - Lc 4,2 | Lc 4,3a | Lc 4,3b | Lc 4,4a | Lc 4,4b | Lc 4,9a | Lc 4,9b - Lc 4,10 |
1. tote (< to - de : dat echter ; dan , daarop) . Taalgebruik in het N.T.
: tote
(dan) . Taalgebruik in Mt : tote
(dan) . Bijwoord van tijd . Mt (89) . Mt (4) : (1) Mt
4,1 . (2) Mt
4,5 . (3) Mt
4,10 . (4) Mt
4,11 . (5) Mt
4,17 . In totaal wordt in deze pericope viermaal tote (daarna, dan) gebruikt
. De verandering van personage wordt o.a. opgevangen door het woordje tote (daarop,
daarna / to-de = dit echter, na dit) : (1) Mt
4,1 . (2) Mt
4,5 . (3) Mt
4,10 . (4) Mt
4,11 . Het woordje staat hier telkens aan het begin van het vers . Nog in
dit hoofdstuk : Mt
4,17 . Het volgt op Mt
3,13-17 (de doop van Jezus) . Behalve de tote-zin in Mt
4,1 hebben de andere tote-zinnen een gelijke zinsconstructie :
1. Mt
4,5 : tote (dan) paralambanei (neemt bij) auton (hem) ho diabolos (de duivel)
.
2. Mt
4,10 : tote (dan) legei (zegt) autôi (aan hem) ho Ièsous (Jezus)
.
3. Mt
4,11 : tote (dan) afièsin (verlaat) auton (hem) ho diabolos (de duivel)
.
Opmerkelijk in deze tote-zinnen is de tegenwoordige tijd van het werkwoord
.
2. paralambanei ( hij neemt naast zich) . Actief praesens
derde persoon enkelvoud .
- paralambanô ((naast zich nemen, vergezellen) . Verwijzing : paralambanô
(naast zich nemen) bij Mt
4,5 .
--- paralambanei ( hij neemt naast zich) .
In deze vorm komt het in acht verzen voor in de bijbel .
In vier verzen bij
Matteüs : (1) Mt
4,5 . (2) Mt
4,8 . (3) Mt
12,45 . (4) Mt
17,1 .
In drie verzen bij Marcus : (1) Mc
5,40 . (2) Mc
9,2 . (3) Mc
14,33 .
In één vers bij Lucas : Lc
11,26 .
Na de zin met paralambanei (hij neemt naast zich) volgt nog een andere (aanvullende)
nevenschikkende zin.
--- paralambanousin (zij nemen bij zich) . Actief praesens 3de persoon meervoud.
Slechts in 1 vers in de bijbel, nl. in Mc
4,36 .
--- paralambanontes (bij zich nemend) . Participium praesens. Slechts in 1 vers
in de bijbel, nl. in Heb 12,28 .
--- paralabôn . Participium aorist nominatief mannelijk enkelvoud . In
vijftien verzen in de bijbel . In vijf verzen in het O.T. . In tien verzen in
het N.T. . In 1 vers bij Matteüs, in 1 vers bij Marcus . In drie verzen
bij Lucas : (1) Lc
9,10 . (2) Lc
9,28 . (3) Lc
18,31 . In 5 verzen in Hnd.
- parelaben . In 17 verzen in de bijbel; in 13 verzen in het
O.T., in 4 verzen bij Matteüs.
- parelabete . In 5 verzen in de bijbel, nl. in de brieven
van Paulus.
1. de duivel | 2. de duivel | 3. de duivel | 4. Jezus | 5. Jezus |
Mt 4,8 | Mt 12,45 | Mt 17,1 - Mt 17,2 | Mt 26,37 | |
Tote (dan) | palin (opnieuw) | kai (en) | Kai meth'hèmeras hex (na zes dagen) | kai (en) |
paralambanei (neemt naast zich) | paralambanei (neemt naast zich) | paralambanei (neemt naast zich) meth'heautou (met zich) | paralambanei (neemt naast zich) | paralabôn (meegenomen naast zich) |
auton (hem) | auton (hem) | hepta hetera pneumata (zeven andere geesten) | ||
ho diabolos (de duivel) | ho diabolos (de duivel) | ho Ièsous (Jezus) | ||
ton Petron (Petrus) kai (en) Iakôbon (Jakobus) kai (en) Iôannèn (Johannes) ton adelfon autou (zijn broer) | ton Petron (Petrus) kai (en) tous duo huious Zebedaiou (de twee zonen van Zebedeüs) | |||
eis tèn hagian polin (naar de heilige stad) | eis horos hupsèlon lian (naar een zeer hoge berg) | |||
kai estèsen (en hij plaatste) | kai deiknusin autôi (en hij toon taan hem) | kai eiselthonta katoikei ekei (en binnengegaan wonen zij daar) | kai (en) anaferei (hij voert omhoog) | |
auton (hem) | pasas tas basileias tou kosmou kai tèn doxan autôn (alle koninkrijken van de wereld en hun schittering) | autous (hen) | ||
epi to pterugion tou hierou (op de tinne van de tempel) | eis horos hupsèlon (naar een hoge berg) | eis horos hupsèlon (naar een hoge berg) | ||
kat'idian (bij zichzelf - in afzondering) | ||||
kai legei autôi (en hij zegt aan hem) | kai eipen autôi (en hij zei hem) | èrxato ... (begon hij...) | ||
efè autôi ho Ièsous (Jezus zei aan hem) | tote legei autôi ho Ièsous (dan zegt Jezus aan hem) | tote legei autois (dan zegt hij aan hen) | ||
20. Jezus door de Satan op de proef gesteld : Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 - | 20. Jezus door de Satan op de proef gesteld : Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 - | 122. Terugkeer van de onreine geest: Mt 12,43-45 - Lc 11,24-26 - | 168. Verheerlijking van Jezus : Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 - | 329. Jezus in Getsemane : Mc 14,32-42 - Mt 26,36-46 - Lc 22,40-46 - |
4. bepaald lidwoord , nominatief mannelijk enkelvoud ho OF betrekkelijk voornaamwoord , nominatief onzijdig enkelvoud ho . Bepaald lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mt : bepaald lidwoord . Website : http://mediatheek.thinkquest.nl/~kla020/algemeen_3/gramm.html . Gr. ho ...to.. , tè... N. : de , het . E. : the . D. der , die , das . In tien verzen in Mt 4 : (1) Mt 4,1 (ho Ièsous = Jezus) . (2) Mt 4,3 (ho peirazôn = de beproever) . (3) Mt 4,4 (tweemaal ; ho de = hij echter ; ho anthrôpos = de mens) . (4) Mt 4,5 (ho diabolos = de duivel) . (5) Mt 4,7 (ho Ièsous = Jezus) . (6) Mt 4,8 (ho diabolos = de duivel) . (7) Mt 4,10 (ho Ièsous = Jezus) . (8) Mt 4,11 (ho diabolos = de duivel) . In de pericope Mt 4,1-11 komt negenmaal het lidwoord voor ; viermaal bij Ièsous = Jezus ; driemaal bij diabolos (duivel) ; eenmaal bij peirazôn = beproever ; eenmaal bij anthrôpos = mens . Verder (9) Mt 4,16 (tweemaal ; ho laos ho kathèmenos = het volk het zittende) . (10) Mt 4,17 (ho Ièsous = Jezus)
6. eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis (naar) . Taalgebruik in Mt : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach . Mt (215) . Mt 4 (7) : (1) Mt 4,1 . (2) Mt 4,5 . (3) Mt 4,8 . (4) Mt 4,12 . (5) Mt 4,13 . (6) Mt 4,18 . (7) Mt 4,24 .
7. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn van het bepaald lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mt : bepaald lidwoord . Website : http://mediatheek.thinkquest.nl/~kla020/algemeen_3/gramm.html . Gr. ho ...to.. , tè... N. : de , het . E. : the . D. der , die , das . Mt (180) . Mt 4 (7) : (1) Mt 4,1 . (2) Mt 4,5 . (3) Mt 4,8 . (4) Mt 4,12 . (5) Mt 4,13 . (6) Mt 4,18 . (7) Mt 4,24 .
Mt 4,6 - Mt 4,6 : 20. Jezus door de Satan op de proef gesteld : Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 - bijbeloverzicht -- taalgebruik - Mt 4,1 - Mt 4,2 - Mt 4,3 - Mt 4,4 - Mt 4,5 - Mt 4,6 - Mt 4,7 - Mt 4,8 - Mt 4,9 - Mt 4,10 - Mt 4,11 -- Mt 4 -- Mt 4,12-17 - Mt 4,18-22 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [6] And saith unto him, If thou be the Son of God, cast
thyself down: for it is written, He shall give his angels charge concerning
thee: and in their hands they shall bear thee up, lest at any time thou dash
thy foot against a stone.
Luther-Bibel . 6 und sprach zu ihm: Bist du Gottes Sohn, so wirf dich hinab;
denn es steht geschrieben (Psalm 91,11-12): »Er wird seinen Engeln deinetwegen
Befehl geben; und sie werden dich auf den Händen tragen, damit du deinen
Fuß nicht an einen Stein stößt.«
Tekstuitleg van Mt 4,6 .
1. de beproever | 2. Jezus | 3. de duivel | 4. Jezus | 5. de duivel | 6. Jezus |
Mt 4,3 | Mt 4,4 | Mt 4,6 | Mt 4,7 | Mt 4,9 | Mt 4,10 |
kai (en) | ho de (hij echter) | kai (en) | kai (en) | tote (toen) | |
proselthôn ho peirazôn (en naderbijgekomen de beproever) | apokritheis (geantwoord) | ||||
eipen (zei hij) | eipen (zei) | legei (hij zegt) | efè (zei) | eipen (hij zei) | legei (zegt) |
autôi (hem) | autôi (aan hem) | autôi (aan hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | |
ho Ièsous (Jezus) | ho Ièsous (Jezus) |
1. de beproever | 2. Jezus | 3. de duivel | 4. Jezus | 5. de duivel | 6. Jezus | ||||||
Mt 4,3 | Lc 4,3 | Mt 4,4 | Lc 4,4 | Mt 4,6 | Lc 4,9 | Mt 4,7 | Lc 4,12 | Mt 4,9 | Lc 4,6 | Mt 4,10 | Lc 4,8 |
kai (en) | ho de (hij echter) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | tote (toen) | kai (en) | ||
proselthôn ho peirazôn (en naderbijgekomen de beproever) | apokritheis (geantwoord) | apokrithè (antwoordde) | apokritheis (geantwoord) | apokritheis (geantwoord) | |||||||
eipen (zei hij) | eipen de (zei echter) | eipen (zei) | legei (hij zegt) | eipen (hij zei) | efè (zei) | eipen (zei) | eipen (hij zei) | eipen (hij zei) | legei (zegt) | ho Ièsous (Jezus) eipen (hij zei) | |
autôi (hem) | autôi (aan hem) | pros auton (tot hem) | autôi (aan hem) | autôi (hem) | autôi (aan hem) | autôi (aan hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | |
ho diabolos (de duivel) | ho Ièsous (Jezus) | ho Ièsous (Jezus) | ho Ièsous (Jezus) | ho diabolos (de duivel) | ho Ièsous (Jezus) |
2. legei (hij zegt) . Actief praesens derde persoon enkelvoud van het werkwoord
legô (zeggen) . Verwijzing : legô
(zeggen) , zie Mt
4,6 .
- legei (hij zegt) . In 1027 verzen in de bijbel; in 702 verzen in het O.T.,
in 325 verzen in het N.T. In 54 verzen bij Matteüs, in 62 verzen bij Marcus,
in 14 verzen bij Lucas, in 112 verzen bij Johannes, in 11 verzen in Hnd.
kai legei autôi
legei (hij zegt) 54X bij Matteüs | . (2) Mt 4,10 - Mt 4,1-11 - (1.1. + 2.1.). Mt 8,4. Mt 8,20. Mt 9,28. Mt 15,34. Mt 18,22. Mt 21,31. Mt 21,42. Mt 26,31. Mt 26,52 . Mt 26,64. Mt 28,10. | (1) Mt 4,6 (de duivel) - Mt 4,1-11 - (3) Mt 4,19. Mt 8,7. Mt 8,26. Mt 9,9. Mt 14,31. Mt 19,20. Mt 20,21. Mt 21,19. Mt 22,12. Mt 22,20. Mt 26,36. Mt 26,45. | Mt 8,22. Mt 21,16. | Mt 9,6. Mt 9,37. Mt 12,13. Mt 22,8. Mt 22,21. Mt 26,38. | Mt 12,44 | Mt 16,15. Mt 18,32. Mt 19,8. Mt 19,18. Mt 19,20. Mt 20,7. Mt 20,21. Mt 20,23. Mt 22,43. Mt 26,25. | Mt 17,20 | Mt 17,25 | Mt 20,8. Mt 21,45. Mt 26,18. Mt 26,35. Mt 26,40. Mt 26,71. Mt 27,13. Mt 27,22. |
1.1. tote . 1.2. kai (en) . 1.3. zonder | tote (dan) / kai (en) / zonder kai (en)/ | kai (en) | ho de Ièsous (Jezus echter) | tote (dan) | tote (dan) | ho de (hij echter) | |||
legei (zegt) | legei (hij zegt) | legei (zegt) | legei (zegt hij) | legei (zegt hij) | legei (hij zegt) | legei (zegt) | legei (hij zegt) | ||
2.1. autôi (aan hem) 2.2. autois (aan hen) | autôi (aan hem) / autois (aan hen) autais (aan hen) | autois (aan hen) / autôi (aan hem) / autèi (aan haar) tois mathètais (aan de leerlingen) | autôi (aan hem) / autois (aan hen) | tôi paralutikôi (aan de verlamde) / tous mathètais autou (aan zijn leerlingen) tôi anthrôôi (aan de man) tois doulois autou (aan zijn dienaars) autois (aan hen) autois (aan hen) | autois (aan hen) / autôi (aan hem) | autois (aan hen) | |||
ho Ièsous (Jezus) |
legei (hij zegt) 54X bij Matteüs. legete : 4X . legousin (zij zeggen) 23X bij Matteüs. legontes (zeggende) 47X bij Matteüs . legôn (zeggende) komt bij Matteüs 49X voor. legô (ik zeg) : 61 X . legein (zeggen : 6X. legontos (zeggende) : 11 X. legonti (zeggende) : 1X . eipen (hij zei) : 118 X . eipan (zij zeiden) : 16X . eipon (zij zeiden) : 7X . eipein (zeggen) : 1 X . |
- legô (ik zeg) . In 61 verzen bij Matteüs, zie Mt 4,6 : Mt
4,1-11 - .
(1) Mt 3,9 : legô gar humin hoti (want ik zeg jullie dat)
(2) Mt 5,18 : amèn gar legô humin (want voorwaar ik zeg jullie)
(3) Mt 5,20 : legô gar humin hoti (want ik zeg jullie dat)
(4) Mt 5,22 : egô de legô humin hoti (ik echter zeg jullie dat)
(5) Mt 5,26 : amèn legô soi (voowaar ik zeg je)
(6) Mt 5,28 : egô de legô humin hoti (ik echter zeg jullie dat)
(7) Mt 5,32 : egô de legô humin hoti (ik echter zeg jullie dat)
(8) Mt 5,34 : egô de legô humin (ik echter zeg jullie)
(9) Mt 5,39 : egô de legô humin (ik echter zeg jullie)
(10) Mt 5,44 : egô de legô humin (ik echter zeg jullie)
(11) Mt 6,2 : amèn legô humin (voorwaar ik zeg jullie)
(12) Mt 6,5 : amèn legô humin (voorwaar ik zeg jullie)
(13) Mt 6,16 : amèn legô humin (voorwaar ik zeg jullie)
(14) Mt 6,25 : dia touto legô humin (daarom zeg ik jullie)
(15) Mt 6,29 : egô de legô humin hoti (ik echter zeg jullie dat)
(16) Mt 8,9 : kai legô toutôi (en ik zeg aan deze)
(17) Mt 8,10 : amèn legô humin (voorwaar ik zeg jullie)
(18) Mt 8,11 : egô de legô humin hoti (ik echter zeg jullie dat)
(19) Mt 10,15 : amèn legô humin (voorwaar ik zeg jullie)
- legousin (zij zeggen) : 23X bij Matteüs
legousin (zij zeggen) 23X bij Matteüs | ||||||
Mt 16,13. Mt 17,10. Mt 21,16. Mt 23,3. Mt 27,22. | Mt 13,18 (3.1.). Mt 14,17 (1.3.). | Mt 15,33. Mt 19,10. | Mt 9,28 (3.1.). Mt 13,51 (3.1.). Mt 19,7 (3.1.). Mt 20,7 (3.1.). Mt 20,22 (3.1.). Mt 20,33 (3.1.). Mt 21,41(3.1.). Mt 22,21 (3.1.) Mt 22,42 (3.1.) | Mt 11,17 (1.2.). Mt 11,18 (1.1.). Mt 11,19 (1.1.). Mt 21,31 (1.2.) | Mt 15,12 | |
1.1. kai (en) . 1.2. zonder kai (en). 1.3. hoi de (zij echter) | Mt 13,18 hoi de douloi (de dienaars echter) oi de (zij echter) | kai (en) | participiumzin | |||
legousin (zij zeggen) | legousin (zij zeggen) | legousin (zij zeggen) | legousin (zij zeggen) | legousin (zij zeggen) | ||
3.1. autôi (aan hem) . 3.2. autois (aan hen) | autôi (aan hem) | autôi (aan hem) | autôi (aan hem) | autôi (aan hem) | ||
hoi mathètai (de leerlingen) + autou (van hem (Mt 19,10) |
- legeis (jij zegt) 2X bij Matteüs . Actief presens 2de persoon enkelvoud. legomen (wij zeggen) 0X bij Matteüs. legete (jullie zeggen) 4X bij Matteüs. Actief tegenwoordige tijd 2de persoon meervoud. legein (zeggen) infinitief presens : 4X bij Matteüs.
- legontes (zeggende) : 47 X bij Matteüs
legontes (zeggende) 47X bij Matteüs | |||
Mt 2,2. Mt 6,31. Mt 8,25. Mt 8,27. Mt 8,29. Mt 8,31. Mt 9,14. Mt 9,27. Mt 9,33. Mt 12,10. Mt 12,30. Mt 13,36. Mt 14,15. Mt 14,33. Mt 15,1. Mt 15,23. Mt 17,10. Mt 18,1. Mt 19,3. Mt 19,25. Mt 20,12. Mt 20,30. Mt 20,31. Mt 21,9. Mt 21,20. Mt 21,23. Mt 21,25. Mt 22,16. Mt 22,23. Mt 22,24. Mt 24,3. Mt 24,5. Mt 25,37. Mt 25,44. Mt 26,8. Mt 26,17. Mt 26,68. Mt 27,23. Mt 27,29. Mt 27,40. Mt 27,54. Mt 27,63. Mt 23,13. | Mt 10,7. Mt 14,26. Mt 16,7. | Mt 23,16. | |
legontes (zeggende) | legontes (zeggende) | ||
+ rechtstreekse rede | hoti (dat) |
- legôn (zeggende) : 49X bij Matteüs
legôn (zeggende) komt bij Matteüs 49X voor. | (1) Mt 1,20 - Mt 1,18-25 - . (2) Mt 2,13 - Mt 2,13-23 -. (3) Mt 2,20 - Mt 2,13-23 - . (4) Mt 3,2 - Mt 3,1-6 - . (5) Mt 3,14 . Mt 5,2. Mt 7,21 . Mt 8,2. Mt 8,3. Mt 8,6. Mt 9,30. Mt 10,5. Mt 13,3. Mt 13,24. Mt 13,31. Mt 14,27. Mt 14,30. Mt 15,7. Mt 16,13. Mt 16,22. Mt 17,9. Mt 17,15. Mt 17,25. Mt 18,26. Mt 18,28. Mt 18,29. Mt 21,2 - Mt 21,1-11 - Mt 21,37. Mt 22,1. Mt 22,4. Mt 22,42. Mt 22,43. Mt 23,2. Mt 25,20. Mt 24,45. Mt 26,27. Mt 26,39. Mt 26,42. Mt 26,48. Mt 26,65. Mt 26,70. Mt 27,4. Mt 27,11. Mt 27,46. Mt 28,9. Mt 28,18. |
In zevenenveertig verzen bij Lucas : (1) Lc 1,63 .
- legein (te zeggen) . Infinitief praesens . In eenenvijftig verzen in de bijbel
. O.T. (11) . N.T. (40) . Mt (5) . Mc (8) . Lc (12) . Joh (1) . Hnd (6) . Brieven
(8) .
- elegen (hij zei) slechts 3X bij Matteüs. elegon (zij zeiden) : 8X bij Matteüs.
- eipen (hij zei) , zie Mt
4,6 komt in 3026 verzen in de bijbel voor . In 2428 verzen in het O.T. .
In 598 verzen in het N.T. . In 118 verzen bij Matteüs . In acht verzen
in Mt 16
: (1) Mt
16,2 . (2) Mt
16,6 . (3) Mt
16,8 . (4) Mt
16,12 . (5) Mt
16,16 . (6) Mt
16,17 . (7) Mt
16,23 . (8) Mt
16,24 . In zesenvijtig verzen bij Marcus . In 223 verzen bij Lucas . Iin
114 verzen bij Johannes . In vijfenzeventig verzen in Hnd . Johannes : (1) Joh
1,23 . (2) Joh
1,33 . (3) Joh
1,42 . (4) Joh
1,46 . (5) Joh
1,48 . (6) Joh
1,50 . (7) Joh
2,16 . (8) Joh
2,19 . (9) Joh
2,22 . (10) Joh
3,2 . (11) Joh
3,3 . (12) Joh
3,9 . (13) Joh
3,10 . (14)
--- ho de Ièsous eipen autois (Jezus echter zei hen) . In acht verzen
in het N.T. : (1) Mt
13,57 . (2) Mt
14,16 . (3) Mt
16,6 . (4) Mt
17,20 . (5) Mt
19,28 . (6) Mt
24,2 . (7) Mc
10,38 . (8) Mc
10,39 .
eipen (hij zei) 118X bij Matteüs | in combinatie met een werkwoordvorm van proserchomai (naderbij komen) | in combinatie met de werkwoordsvorm aprokritheis (beantwoord) (1) Mt 3,15 - Mt 3,13-17 - (2) Mt 4,4 - Mt 4,1-11 - (3) Mt 11,4 - Mt 11,2-6 - | |
eipon (zij zeiden of ik zei) 7X bij Matteüs : ik zei :Mt 16,11. Mt 28,7. | |||
eipan (zij zeiden) 16X bij Matteüs | |||
- eipômen : actief conjunctief aorist 1ste persoon meervoud. 2X na ean (indien) : Mt 21,25 en Mt 21,26 : ean eipômen = indien wij zouden zeggen.
- eipôn (gezegd) . In tweeëndertig verzen in de bijbel . In drie
verzen in het O.T. . In negenentwintig verzen in het N.T. . In vijf verzen bij
Lucas : (1) Lc
9,22 (eerste lijdensvoorspelling) . (2) Lc
19,28 (kai eipôn tauta = en dit gezegd) . Jezus was op weg naar Jeruzalem
. (3) Lc
22,8 . Bij de zending van Petrus en Johannes gaf Jezus hen een opdracht
, die ingeleid wordt door eipôn (gezegd) . (4) Lc
23,46 ( touto de eipôn = dit echter gezegd) (5) Lc
24,40 (kai touto eipôn = en dit gezegd) . Daarop toonde Jezus zijn
handen en zijn voeten . In elf verzen bij Johannes . In negen verzen in Hnd
: (1) Hnd
1,9 (kai tauta eipôn = en dit gezegd) . (2) Hnd
4,25 (hierop volgt een citaat) . (3) Hnd
7,26 (hierop volgt een citaat) . (4) Hnd
7,27 (hierop volgt een citaat) . (5) Hnd
7,60 . (6) Hnd
18,21 (hierop volgt een citaat) . (7) Hnd
19,21 . (8) Hnd
19,40 (kai tauta eipôn = en dit gezegd) . (9) Hnd
20,36 (kai tauta eipôn = en dit gezegd) .
- In negen verzen in het N.T. : (1) Lc
23,46 . (7) (1) Hnd
1,9 . (8) (8) Hnd
19,40 . (9) (9) Hnd
20,36 . In het vers van Lc en in de drie verzen van Hnd wordt tauta eipôn
(dit gezegd) voorfagegaan door het koppelwoord kai (en) .
- erousin (zij zullen zeggen) : indicatief onvoltooid toekomende tijd. Slechts in 1 vers bij Matteüs nl. Mt 7,22 - Mt 7,21-23 -. Het enkelvoud erei (hij zal zeggen) komt in 4 verzen bij Matteüs voor; in drie verzen bij de pericope over het laatste oordeel nl. Mt 25,34.40.41 - Mt 25,31-46 - .
- efè (hij zei) 14X bij Matteüs. Meestal volgt na efè (hij zei) tot wie gesproken wordt (meewerkend voorwerp) en dan pas het onderwerp.
- laleô (lallen, spreken, praten)
. Verwijzing : laleô
(lallen, spreken, praten) , zie Mt
4,6 .
- lalein (spreken) . Verwijzing : laleô
(lallen, spreken, praten) , zie Mt
4,6 . In zevenendertig verzen in de bijbel . In zestien verzen in het O.T.
. In eenentwintig verzen in het N.T. . Mt (2) . Mc (3) . Lc (2) Joh (1) . Hnd
(6) . Brieven (7) . In zes verzen in Hnd : (1) Hnd
2,4 . (2) Hnd
4,17 . (3) Hnd
4,20 . (4) Hnd
4,29 . (5) Hnd
5,40 . (6) Hnd
11,15 .
--- elalei (hij sprak). In 35 verzen in de bijbel; in 15 verzen in het O.T.,
in 20 verzen in het N.T.
- elaloun (zij spraken) . Verwijzing : laleô
(lallen, spreken, praten) , zie Mt
4,6 . Actief imperfectum derde persoon meervoud . In zestien verzen in de
bijbel . In tien verzen in het O.T. . In zes verzen in het N.T. . Lc (1) . Hnd
(4) . 1 Kor (1) . In vier verzen in Hnd : (1) Hnd
4,31 . (2) Hnd
11,20 . (3) Hnd
19,6 . (4) Hnd
26,31 .
--- elalèsen (hij sprak) . Het komt in 431 verzen in
de bijbel voor . In 400 verzen in het O.T. . In eenendertig verzen in het N.T.
.
In 7 verzen bij Matteüs . (1) Mt
9,33 (de stomme) . (2) Mt
13,3 . (3) Mt
13,33 . (4) Mt
13,34 . (5) Mt
14,27 . (6) Mt
23,1 . (7) Mt
28,18 . In vier verzen volgt op elalèsen (hij sprak) ... legôn
(zeggend) : Mt
13,3 , Mt
14,27 , Mt
23,1 , Mt
28,18 , gevolgd door een citaat . In zes van de zeven verzen is Jezus onderwerp
. In vier verzen (van de zes) wordt de naam ho Ièsous (Jezus) uitdrukkelijk
vermeld ; in twee verzen voor het werkwoord elalèsen (hij sprak) : Mt
13,34 , Mt
14,27 ; in twee verzen erna : Mt
23,1 en Mt
28,18 . In zes verzen volgt op het werkwoord elalèsen (hij sprak)
een datief ; in vier verzen is het autois (tot hen) ; in twee verzen is het
tois ochlois (de menigten) .
In één vers bij Marcus : Mc
6,50 .
In vijf verzen bij Lucas : (1) Lc
1,55 (kathôs ... = zoals ...) . (2) Lc
1,70 (kathôs ... = zoals ...) . (3) Lc
2,50 . (4) Lc
11,14 . (5) Lc
24,6 (hôs ... = zoals ...) .
In acht verzen in Hnd : (1) Hnd
2,31 . (2) Hnd
3,21 . (3) Hnd
7,6 . (4) Hnd
8,26 . (5) Hnd
9,27 . (6) Hnd
23,9 . (7) Hnd
28,21 . (8) Hnd
28,25 . .
--- laleis (jij spreekt) De indicatief praesens 2de persoon
enkelvoud komt bij Matteüs enkel in Mt
13,10 voor. De indicatief praesens 3de persoon enkelvoud komt bij Matteüs
enkel in Mt 12,34 voor. De indicatief imperfectum 3de persoon enkelvoud komt
bij Matteüs ook slechts eenmaal voor, nl. in Mt
13,34 .
--- lalountos (terwijl hij sprak) . Participium praesens genitief enkelvoud
. In drieënveertig verzen in de bijbel . In zesentwintig verzen in het
O.T. . In zeventien verzen in het N.T. . In vijf verzen in Hnd . Bij het begin
van Hnd
10,44 is Petrus aan het woord en wordt dat woord afgebroken door tussenkomst
van de heilige geest . In Hnd
4,1 zijn Petrus en Johannes aan het woord en wordt het woord afgebroken
door de tussenkomst van afgevaardigden van de overheid . Gelijkaardige situaties
. In Hnd
22,9 zegt Paulus dat tijdens zijn visioen de omstaanders wel het licht zagen
maar niet de stem hoorden die tot hem sprak (tèn de fônèn
ouk èkousan tou lalountos moi = maar zij hoorden de stem niet van hem
die tot mij sprak .)
--- lalountôn (terwijl zij aan het praten waren - naar
hen die aan het praten waren) . Participium praesens genitief
meervoud . Losse genitief . In veertien verzen in de bijbel . In negen verzen
in het O.T. . In vijf verzen in het N.T. . In één vers bij Lucas
nl. Lc
24,36 en in vier verzen in Hnd : (1) Hnd
2,6 . (2) Hnd
2,11 . (3) Hnd
4,1 . (4) Hnd
10,46 .
- Een vorm van het werkwoord laleô
(lallen, spreken, praten) en het lijdend voorwerp ton logon
, in Hnd :
(1) Hnd
4,29 : lalein ton logon sou (uw woord te spreken) .
(2) Hnd
4,31 : elaloun ton logon tou theou (zij spraken het woord van God) .
(3) Hnd
8,25 : lalèsantes ton logon tou kuriou (sprekend het woord van de
Heer) .
(4) Hnd
11,19 : lalountes ton logon (sprekend het woord) .
(5) Hnd
13,46 : lalèthènai ton logon tou theou (gesproken te worden
het woord van God) .
(6) Hnd
14,25 : lalèsantes ... ton logon (sprekend ... het woord) .
(7) Hnd
16,6 : lalèsai ton logon (om het woord te spreken) .
(8) Hnd
16,32
: kai elalèsan autôi ton logon tou kuriou (en zij spraken het woord
van de Heer) .
2. - 4. kai legei autôi (en hij zegt hem) . In vierentwintig verzen in het N.T. .
Mt 4,7 - Mt 4,7 : 20. Jezus door de Satan op de proef gesteld : Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 - bijbeloverzicht -- taalgebruik - Mt 4,1 - Mt 4,2 - Mt 4,3 - Mt 4,4 - Mt 4,5 - Mt 4,6 - Mt 4,7 - Mt 4,8 - Mt 4,9 - Mt 4,10 - Mt 4,11 -- Mt 4 -- Mt 4,12-17 - Mt 4,18-22 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [7] Jesus said unto him, It is written again, Thou shalt
not tempt the Lord thy God.
Luther-Bibel . 7 Da sprach Jesus zu ihm: Wiederum steht auch geschrieben (5.Mose
6,16): »Du sollst den Herrn, deinen Gott, nicht versuchen.«
Tekstuitleg van Mt 4,7 .
3. bepaald lidwoord , nominatief mannelijk enkelvoud ho OF betrekkelijk voornaamwoord , nominatief onzijdig enkelvoud ho . Bepaald lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mt : bepaald lidwoord . Website : http://mediatheek.thinkquest.nl/~kla020/algemeen_3/gramm.html . Gr. ho ...to.. , tè... N. : de , het . E. : the . D. der , die , das . In tien verzen in Mt 4 : (1) Mt 4,1 (ho Ièsous = Jezus) . (2) Mt 4,3 (ho peirazôn = de beproever) . (3) Mt 4,4 (tweemaal ; ho de = hij echter ; ho anthrôpos = de mens) . (4) Mt 4,5 (ho diabolos = de duivel) . (5) Mt 4,7 (ho Ièsous = Jezus) . (6) Mt 4,8 (ho diabolos = de duivel) . (7) Mt 4,10 (ho Ièsous = Jezus) . (8) Mt 4,11 (ho diabolos = de duivel) . In de pericope Mt 4,1-11 komt negenmaal het lidwoord voor ; viermaal bij Ièsous = Jezus ; driemaal bij diabolos (duivel) ; eenmaal bij peirazôn = beproever ; eenmaal bij anthrôpos = mens . Verder (9) Mt 4,16 (tweemaal ; ho laos ho kathèmenos = het volk het zittende) . (10) Mt 4,17 (ho Ièsous = Jezus)
1. de beproever | 2. Jezus | 3. de duivel | 4. Jezus | 5. de duivel | 6. Jezus |
Mt 4,3 | Mt 4,4 | Mt 4,6 | Mt 4,7 | Mt 4,9 | Mt 4,10 |
kai (en) | ho de (hij echter) | kai (en) | kai (en) | tote (toen) | |
proselthôn ho peirazôn (en naderbijgekomen de beproever) | apokritheis (geantwoord) | ||||
eipen (zei hij) | eipen (zei) | legei (hij zegt) | efè (zei) | eipen (hij zei) | legei (zegt) |
autôi (hem) | autôi (aan hem) | autôi (aan hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | |
ho Ièsous (Jezus) | ho Ièsous (Jezus) |
1. de beproever | 2. Jezus | 3. de duivel | 4. Jezus | 5. de duivel | 6. Jezus | ||||||
Mt 4,3 | Lc 4,3 | Mt 4,4 | Lc 4,4 | Mt 4,6 | Lc 4,9 | Mt 4,7 | Lc 4,12 | Mt 4,9 | Lc 4,6 | Mt 4,10 | Lc 4,8 |
kai (en) | ho de (hij echter) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | tote (toen) | kai (en) | ||
proselthôn ho peirazôn (en naderbijgekomen de beproever) | apokritheis (geantwoord) | apokrithè (antwoordde) | apokritheis (geantwoord) | apokritheis (geantwoord) | |||||||
eipen (zei hij) | eipen de (zei echter) | eipen (zei) | legei (hij zegt) | eipen (hij zei) | efè (zei) | eipen (zei) | eipen (hij zei) | eipen (hij zei) | legei (zegt) | ho Ièsous (Jezus) eipen (hij zei) | |
autôi (hem) | autôi (aan hem) | pros auton (tot hem) | autôi (aan hem) | autôi (hem) | autôi (aan hem) | autôi (aan hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | |
ho diabolos (de duivel) | ho Ièsous (Jezus) | ho Ièsous (Jezus) | ho Ièsous (Jezus) | ho diabolos (de duivel) | ho Ièsous (Jezus) |
Mt 4,10 | efè autôi ho ièsous | palin gegraptai ouk ekpeiraseis kurion ton theon sou |
Lc 4,12 | kai apokritheis eipen autôi ho Ièsous oti | eirètai ouk ekpeiraseis kurion ton theon sou |
1. - 4. efè autôi ho Ièsous (Jezus zei hem) . In vier verzen in het N.T. :
Mt 4,8 - Mt 4,8 : 20. Jezus door de Satan op de proef gesteld : Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 - bijbeloverzicht -- taalgebruik - Mt 4,1 - Mt 4,2 - Mt 4,3 - Mt 4,4 - Mt 4,5 - Mt 4,6 - Mt 4,7 - Mt 4,8 - Mt 4,9 - Mt 4,10 - Mt 4,11 -- Mt 4 -- Mt 4,12-17 - Mt 4,18-22 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 -- Mt (Matteüs) - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [8] Again, the devil taketh him up into an exceeding high
mountain, and sheweth him all the kingdoms of the world, and the glory of them;
Luther-Bibel . 8 Darauf führte ihn der Teufel mit sich auf einen sehr hohen
Berg und zeigte ihm alle Reiche der Welt und ihre Herrlichkeit
Tekstuitleg van Mt 4,8 . Dit vers Mt 4,8 telt 21 (3 X 7) woorden en 107 letters . De getalwaarde van Mt 4,8 is 11202 (2 X 3 X 1867) .
4. bepaald lidwoord , nominatief mannelijk enkelvoud ho OF betrekkelijk voornaamwoord , nominatief onzijdig enkelvoud ho . Bepaald lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mt : bepaald lidwoord . Website : http://mediatheek.thinkquest.nl/~kla020/algemeen_3/gramm.html . Gr. ho ...to.. , tè... N. : de , het . E. : the . D. der , die , das . Mt (408) . In tien verzen in Mt 4 : (1) Mt 4,1 (ho Ièsous = Jezus) . (2) Mt 4,3 (ho peirazôn = de beproever) . (3) Mt 4,4 (tweemaal ; ho de = hij echter ; ho anthrôpos = de mens) . (4) Mt 4,5 (ho diabolos = de duivel) . (5) Mt 4,7 (ho Ièsous = Jezus) . (6) Mt 4,8 (ho diabolos = de duivel) . (7) Mt 4,10 (ho Ièsous = Jezus) . (8) Mt 4,11 (ho diabolos = de duivel) . In de pericope Mt 4,1-11 komt negenmaal het lidwoord voor ; viermaal bij Ièsous = Jezus ; driemaal bij diabolos (duivel) ; eenmaal bij peirazôn = beproever ; eenmaal bij anthrôpos = mens . Verder (9) Mt 4,16 (tweemaal ; ho laos ho kathèmenos = het volk het zittende) . (10) Mt 4,17 (ho Ièsous = Jezus)
6. eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis (naar) . Taalgebruik in Mt : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach . Mt (215) . Mt 4 (7) : (1) Mt 4,1 . (2) Mt 4,5 . (3) Mt 4,8 . (4) Mt 4,12 . (5) Mt 4,13 . (6) Mt 4,18 . (7) Mt 4,24.
7. horos (berg) . horos (berg) . Verwijzing : horos (berg) , zie Mt 4,8 en Mc 9,2 . (Hebreeuws : har , zie Mt 4,8 ) In 196 verzen in de bijbel . In 168 verzen in het O.T. . In achtentwintig verzen in het N.T. . In acht verzen bij Matteüs : (1) Mt 4,8 . (2) Mt 5,1 . (3) Mt 14,23 . (4) Mt 15,29 . (5) Mt 17,1 - Mt 17,2 . (6) Mt 21,1 . (7) Mt 26,30 . (8) Mt 28,16 . In deze acht verzen staat het voorzetsel van plaats (eis = naar) vóór het zelfstandig naamwoord horos (berg) . Tussen het voorzetsel en het zelfstandig naamwoord staat het bepaald lidwoord tenzij horos wordt gevolgd door een bijvoeglijk naamwoord (Mt 4,7 en Mt 17,1) . In zes van de acht verzen is Jezus onderwerp van de zin (niet in Mt 4,8 en Mt 28,16 ) .
1. de duivel | 2. Jezus | 3. Jezus | 4. | 5. | 6. | 7. | 8. de elf leerlingen | |
Mt 4,8 | Mt 5,1 | Mt 14,23 | Mt 15,29 | Mt 17,1 - Mt 17,2 | Mt 21,1 | Mt 24,3 | Mt 26,30 | Mt 28,16 |
palin (opnieuw) | kai (en) | kai ... (en) | kai (en)... | kai (en ) | Hoi de endeka mathètai (De elf leerlingen echter) | |||
paralambanei (neemt bij zich) auton (hem) ho diabolos (de duivel) | anebè (hij klom omhoog) | anebè (hij klom omhoog) | anabas (opgeklommen) | paralambanei (neemt bij zich) ... kai anaferei autous (en hij voert hen omhoog) | èlthon ( zij kwamen)... | kathèmenou de autou epi orous tôn Helaiôn (terwijl hij echter zich op de Olijfberg neerzet) | exèlthon ( zij gingen naar buiten) | eporeuthèsan (gingen op weg) |
eis horos hupsèlon lian (naar een zeer hoge berg) | eis to horos (naar de berg) | eis to horos (naar de berg) kat' idian (op zichzelf) | eis to horos (naar de berg) | eis horos hupsèlon (naar een hoge berg) kat' idian (op zichzelf) | eis to horos tôn Helaiôn (naar de Olijfberg) | eis to horos (naar de berg) | ... eis to horos (naar de berg) | |
kai kathisantos autou (en nadat hij zich had neergezet) | ekathèto ekei (zette hij zich naar) | |||||||
prosèlthan autôi hoi mathètai autou (kwamen zijn leerlingen bij hem) | prosèlthan autôi hoi mathètai autou (kwamen de leerlingen bij hem) kat' idian (afzonderlijk) | |||||||
20. Jezus door de Satan op de proef gesteld : Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 - | 24. Jezus leert en geneest : Mc 1,21 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - Lc 4,31 - | 152. Jezus wandelt op het meer - Mc 6,45-52 - Mt 14,22-33 | 157. Genezing van een doofstomme : Mc 7,31-37 - Mt 15,29-31 - | 168. Verheerlijking van Jezus : Mc 9,2-10 - Mt 17,1-9 - Lc 9,28-36 - | 281. Jezus gaat Jerzalem binnen : Mc 11,11 - Mt 21,1-11 - | 299. Inleiding tot de eschatologische rede : Mc 13,1-4 - Mt 24,1-3 - Lc 21,5-7 - | 328. Voorspelling van de ontrouw van de leerlingen en van Petrus' verloochening : Mc 14,26-31 - Mt 26,30-35 - Lc 22,39 - | 353. Verschijning aan de elf in Galilea :Mt 28,16-20 - |
- har (berg) . Verwijzing : horos
(berg) , zie Mt
4,8 . In 114 verzen in de bijbel . In negen verzen in Ex
(Exodus) : (1) Ex
3,1 . (2) Ex
18,5 . (3) Ex
19,11 . (4) Ex
19,20 . (5) Ex
19,23 . (6) Ex
24,13 . (7) Ex
24,16 . (8) Ex
34,2 . (9) Ex
34,4 . In veertien verzen in Dt
(Deuteronomium) : (1) Dt
1,2 . (2) Dt
1,7 . (3) Dt
1,19 . (4) Dt
1,20 . (5) Dt
2,1 . (6) Dt
2,5 . (7) Dt
3,8 . (8) Dt
3,12 . (9) Dt
4,48 . (10) Dt
11,29 . (11) Dt
27,12 . (12) Dt
32,49 . (13) Dt
33,19 . (14) Dt
34,1 .
- hâhâr (de berg) . In drieëntachtig verzen in de bijbel .
In twintig verzen in Ex
(Exodus) .
-- ´èl hâhâr (naar de berg) . In zeven verzen in de
bijbel : (1) Ex
24,15 . (2) Ex
24,18 . (3) Nu
20,27 . (4) Nu
33,38 . (5) 1 S 17,3 (tweemaal) . (6) 2
K 4,27 . (7) Js
22,5 .
-- ´èth hâhâr (de berg) . Lijdend voorwerp . In acht
verzen in de bijbel : (1)
--- har be(j)th JHWH (de berg van het huis van JHWH . In twee verzen in de bijbel
- twee verzen die bijna identiek zijn - : (1) Js
2,2 . (2) Mi 4,1 .
--- ´èl har (naar de berg van) . In twintig verzen in de bijbel
: (1) Ex 3,1
. (2) Ex
19,23 . (3) Ex
24,13 . (4) Ex
34,2 . (5) Ex
34,4 . (6) Nu
27,12 . (7) Dt
32,49 . (8) Dt
34,1 . (9) Joz
15,10 . (10) 1
K 18,19 . (11) 1
K 18,20 . (12) 2
K 2,25 . (13) 2
K 4,25 . (14) Ps
43,3 . (15) Hl
4,6 . (16) Js
2,3 . (17) Js
16,1 . (18) Js
56,7 . (19) Ez
40,2 . (20) Mi
4,2 .
--- ´èl har JHWH (naar de berg van JHWH) komt slechts tweemaal
in de bijbel voor : (1) Js
2,3 . (2) Mi 4,2 .
--- ´èl har hä´èlohîm (naar de berg van
God) komt eveneens slechts tweemaal voor : (1) Ex
3,1 . (2) Ex
24,13 .
--- hâhârâh (bergwaarts , naar het gebergte) . In dertien
verzen in de bijbel : (1) Gn
12,8 . (2) Gn
19,17 . (3) Gn
19,19 . (4) Ex
24,12 . (5) Dt
1,24 . (6) Dt
1,41 . (7) Dt
1,43 . (8) Dt
9,9 . (9) Dt
10,1 . (10) Dt
10,3 . (11) Joz
2,16 . (12) Joz
2,22 . (13) Re 1,34 .
palin (opnieuw) 16X bij Matteüs | 1. | verwijzing | 2. | verwijzing | 3. | verwijzing | 4. | verwijzing | 5. | |||
Mt 4,7 | Mt 4,6b | Mt 4,8 | Mt 4,5 | Mt 5,38 | Mt 13,47 | Mt 13,44 | Mt 13,47 | |||||
palin (opnieuw, op zijn beurt) | Palin (opnieuw) | Tote (dan, daarna) | palin (opnieuw) | |||||||||
gegraptai (staat er geschreven) | gegraptai (staat er geschreven) | paralambanei (neemt hij bij zich) | paralambanei (neemt hij bij zich) | èkousate je hebt gehoord) | èkousate je hebt gehoord) | |||||||
auton (hem) | auton (hem) | hoti errethè (dat er gezegd werd) | hoti errethè (dat er gezegd werd) | |||||||||
ho diabolos (hij = de duivel) | ho diabolos (hij = de duivel) | |||||||||||
eis... (naar...) | eis... (naar...) | |||||||||||
6. | verwijzing | 7. | verwijzing | 8. | verwijzing | 9. | verwijzing | 10. | verwijzing | 11. | verwijzing | |||||||
Mt 18,19 | Mt 19,24 | Mt 20,5 | Mt 21,36 | Mt 22,1 | Mt 22,4 | |||||||||||||
12. | verwijzing | 14. | 13. | verwijzing | 15. | verwijzing | 16. | ||||
Mt 26,42 | Mt 26,44 | Mt 26,43 | Mt 26,72 | Mt 27,50 | |||||||
19. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn van het bepaald lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mt : bepaald lidwoord . Website : http://mediatheek.thinkquest.nl/~kla020/algemeen_3/gramm.html . Gr. ho ...to.. , tè... N. : de , het . E. : the . D. der , die , das . Mt (180) . Mt 4 (7) : (1) Mt 4,1 . (2) Mt 4,5 . (3) Mt 4,8 . (4) Mt 4,12 . (5) Mt 4,13 . (6) Mt 4,18 . (7) Mt 4,24 .
Mt 4,9 - Mt 4,9 : 20. Jezus door de Satan op de proef gesteld : Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 - bijbeloverzicht -- taalgebruik - Mt 4,1 - Mt 4,2 - Mt 4,3 - Mt 4,4 - Mt 4,5 - Mt 4,6 - Mt 4,7 - Mt 4,8 - Mt 4,9 - Mt 4,10 - Mt 4,11 -- Mt 4 -- Mt 4,12-17 - Mt 4,18-22 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [9] And saith unto him, All these things will I give thee,
if thou wilt fall down and worship me.
Luther-Bibel . 9 und sprach zu ihm: Das alles will ich dir geben, wenn du niederfällst
und mich anbetest.
Tekstuitleg van Mt 4,9 .
1. de beproever | 2. Jezus | 3. de duivel | 4. Jezus | 5. de duivel | 6. Jezus |
Lc 4,3 | Lc 4,4 | Lc 4,9 | Lc 4,12 | Lc 4,6 | Lc 4,8 |
kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | |
apokrithè (antwoordde) | apokritheis (geantwoord) | apokritheis (geantwoord) | |||
eipen de (zei echter) | eipen (hij zei) | eipen (zei) | eipen (hij zei) | ho Ièsous (Jezus) eipen (hij zei) | |
autôi (aan hem) | pros auton (tot hem) | autôi (hem) | autôi (aan hem) | autôi (hem) | autôi (hem) |
ho diabolos (de duivel) | ho Ièsous (Jezus) | ho Ièsous (Jezus) | ho diabolos (de duivel) |
1. de beproever | 2. Jezus | 3. de duivel | 4. Jezus | 5. de duivel | 6. Jezus | ||||||
Mt 4,3 | Lc 4,3 | Mt 4,4 | Lc 4,4 | Mt 4,6 | Lc 4,9 | Mt 4,7 | Lc 4,12 | Mt 4,9 | Lc 4,6 | Mt 4,10 | Lc 4,8 |
kai (en) | ho de (hij echter) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | tote (toen) | kai (en) | ||
proselthôn ho peirazôn (en naderbijgekomen de beproever) | apokritheis (geantwoord) | apokrithè (antwoordde) | apokritheis (geantwoord) | apokritheis (geantwoord) | |||||||
eipen (zei hij) | eipen de (zei echter) | eipen (zei) | legei (hij zegt) | eipen (hij zei) | efè (zei) | eipen (zei) | eipen (hij zei) | eipen (hij zei) | legei (zegt) | ho Ièsous (Jezus) eipen (hij zei) | |
autôi (hem) | autôi (aan hem) | pros auton (tot hem) | autôi (aan hem) | autôi (hem) | autôi (aan hem) | autôi (aan hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | |
ho diabolos (de duivel) | ho Ièsous (Jezus) | ho Ièsous (Jezus) | ho Ièsous (Jezus) | ho diabolos (de duivel) | ho Ièsous (Jezus) |
ean (indien) .
Mt 4,10 - Mt 4,10 : 20. Jezus door de Satan op de proef gesteld : Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 - bijbeloverzicht -- taalgebruik - Mt 4,1 - Mt 4,2 - Mt 4,3 - Mt 4,4 - Mt 4,5 - Mt 4,6 - Mt 4,7 - Mt 4,8 - Mt 4,9 - Mt 4,10 - Mt 4,11 -- Mt 4 - Mt 4,12-17 - Mt 4,18-22 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . Then saith Jesus unto him, Get thee hence, Satan: for it
is written, Thou shalt worship the Lord thy God, and him only shalt thou serve.
Luther-Bibel . 10 Da sprach Jesus zu ihm: Weg mit dir, Satan! Denn es steht
geschrieben (5.Mose 6,13): »Du sollst anbeten den Herrn, deinen Gott,
und ihm allein dienen.«
Tekstuitleg van Mt 4,10 . Dit vers Mt 4,10 telt 18 (2 X 3 X 3) woorden en 95 (5 X 19) letters . De getalwaarde van Mt 4,10 is 11826 (2 X 3 X 3 X 3 X 3 X 73) . Jezus reageert voor de derde maal op een derde verzoek van de duivel . Dit vers begint met tote (daarop , dan) .
4. bepaald lidwoord , nominatief mannelijk enkelvoud ho OF betrekkelijk voornaamwoord , nominatief onzijdig enkelvoud ho . Bepaald lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mt : bepaald lidwoord . Website : http://mediatheek.thinkquest.nl/~kla020/algemeen_3/gramm.html . Gr. ho ...to.. , tè... N. : de , het . E. : the . D. der , die , das . Mt (408) . In tien verzen in Mt 4 : (1) Mt 4,1 (ho Ièsous = Jezus) . (2) Mt 4,3 (ho peirazôn = de beproever) . (3) Mt 4,4 (tweemaal ; ho de = hij echter ; ho anthrôpos = de mens) . (4) Mt 4,5 (ho diabolos = de duivel) . (5) Mt 4,7 (ho Ièsous = Jezus) . (6) Mt 4,8 (ho diabolos = de duivel) . (7) Mt 4,10 (ho Ièsous = Jezus) . (8) Mt 4,11 (ho diabolos = de duivel) . In de pericope Mt 4,1-11 komt negenmaal het lidwoord voor ; viermaal bij Ièsous = Jezus ; driemaal bij diabolos (duivel) ; eenmaal bij peirazôn = beproever ; eenmaal bij anthrôpos = mens . Verder (9) Mt 4,16 (tweemaal ; ho laos ho kathèmenos = het volk het zittende) . (10) Mt 4,17 (ho Ièsous = Jezus)
Mt 4,10 | tote legei autôi ho ièsous | upage satana gegraptai gar kurion ton theon sou proskunèseis kai autôi monôi latreuseis |
Lc 4,12 | kai apokritheis eipen autôi ho Ièsous oti | eirètai ouk ekpeiraseis kurion ton theon sou |
1. de beproever | 2. Jezus | 3. de duivel | 4. Jezus | 5. de duivel | 6. Jezus |
Mt 4,3 | Mt 4,4 | Mt 4,6 | Mt 4,7 | Mt 4,9 | Mt 4,10 |
kai (en) | ho de (hij echter) | kai (en) | kai (en) | tote (toen) | |
proselthôn ho peirazôn (en naderbijgekomen de beproever) | apokritheis (geantwoord) | ||||
eipen (zei hij) | eipen (zei) | legei (hij zegt) | efè (zei) | eipen (hij zei) | legei (zegt) |
autôi (hem) | autôi (aan hem) | autôi (aan hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | |
ho Ièsous (Jezus) | ho Ièsous (Jezus) |
1. de beproever | 2. Jezus | 3. de duivel | 4. Jezus | 5. de duivel | 6. Jezus | ||||||
Mt 4,3 | Lc 4,3 | Mt 4,4 | Lc 4,4 | Mt 4,6 | Lc 4,9 | Mt 4,7 | Lc 4,12 | Mt 4,9 | Lc 4,6 | Mt 4,10 | Lc 4,8 |
kai (en) | ho de (hij echter) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | tote (toen) | kai (en) | ||
proselthôn ho peirazôn (en naderbijgekomen de beproever) | apokritheis (geantwoord) | apokrithè (antwoordde) | apokritheis (geantwoord) | apokritheis (geantwoord) | |||||||
eipen (zei hij) | eipen de (zei echter) | eipen (zei) | legei (hij zegt) | eipen (hij zei) | efè (zei) | eipen (zei) | eipen (hij zei) | eipen (hij zei) | legei (zegt) | ho Ièsous (Jezus) eipen (hij zei) | |
autôi (hem) | autôi (aan hem) | pros auton (tot hem) | autôi (aan hem) | autôi (hem) | autôi (aan hem) | autôi (aan hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | |
ho diabolos (de duivel) | ho Ièsous (Jezus) | ho Ièsous (Jezus) | ho Ièsous (Jezus) | ho diabolos (de duivel) | ho Ièsous (Jezus) |
1. tote (< to - de : dat echter ; dan , daarop) . Taalgebruik in het N.T.
: tote
(dan) . Taalgebruik in Mt : tote
(dan) . Bijwoord van tijd . Mt (89) . Mt (4) : (1) Mt
4,1 . (2) Mt
4,5 . (3) Mt
4,10 . (4) Mt
4,11 . (5) Mt
4,17 . In totaal wordt in deze pericope viermaal tote (daarna, dan) gebruikt
. De verandering van personage wordt o.a. opgevangen door het woordje tote (daarop,
daarna / to-de = dit echter, na dit) : (1) Mt
4,1 . (2) Mt
4,5 . (3) Mt
4,10 . (4) Mt
4,11 . Het woordje staat hier telkens aan het begin van het vers . Nog in
dit hoofdstuk : Mt
4,17 . Het volgt op Mt
3,13-17 (de doop van Jezus) . Behalve de tote-zin in Mt
4,1 hebben de andere tote-zinnen een gelijke zinsconstructie :
1. Mt
4,5 : tote (dan) paralambanei (neemt bij) auton (hem) ho diabolos (de duivel)
.
2. Mt
4,10 : tote (dan) legei (zegt) autôi (aan hem) ho Ièsous (Jezus)
.
3. Mt
4,11 : tote (dan) afièsin (verlaat) auton (hem) ho diabolos (de duivel)
.
Opmerkelijk in deze tote-zinnen is de tegenwoordige tijd van het werkwoord .
1. - 5. tote legei autôi ho Ièsous (dan zegt aan hem Jezus) . In twee zinnen in het N.T. : (1) Mt 4,11 . (2) Mt 26,52 . In beide zinnen volgt een bevel in de imperatief ; in Mt 4,11 gericht tot de duivel , in Mt 26,52 gericht tot Petrus .
Mt 4,11 - Mt 4,11 : 20. Jezus door de Satan op de proef gesteld : Mc 1,12-13 - Mt 4,1-11 - Lc 4,1-13 - bijbeloverzicht -- taalgebruik - Mt 4,1 - Mt 4,2 - Mt 4,3 - Mt 4,4 - Mt 4,5 - Mt 4,6 - Mt 4,7 - Mt 4,8 - Mt 4,9 - Mt 4,10 - Mt 4,11 -- Mt 4 - Mt 4,12-17 - Mt 4,18-22 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [11] Then the devil leaveth him, and, behold, angels came
and ministered unto him.
Luther-Bibel . 11 Da verließ ihn der Teufel. Und siehe, da traten Engel
zu ihm und dienten ihm.
Tekstanalyse van Mt 4,11 . Het vers Mt 4,11 telt 12 (2² X 3) woorden en 65 (5 X 13) letters . De getalwaarde van Mt 4,11 is 6210 (2 X 3³ X 5 X 23) .
Mt 4,11.1.
tote (< to - de : dat echter ; dan , daarop) . Taalgebruik in het N.T. :
tote
(dan) . Taalgebruik in Mt : tote
(dan) . Bijwoord van tijd . Mt (89) . Mt (4) : (1) Mt
4,1 . (2) Mt
4,5 . (3) Mt
4,10 . (4) Mt
4,11 . (5) Mt
4,17 . In totaal wordt in deze pericope viermaal tote (daarna, dan) gebruikt
. De verandering van personage wordt o.a. opgevangen door het woordje tote (daarop,
daarna / to-de = dit echter, na dit) : (1) Mt
4,1 . (2) Mt
4,5 . (3) Mt
4,10 . (4) Mt
4,11 . Het woordje staat hier telkens aan het begin van het vers . Nog in
dit hoofdstuk : Mt
4,17 . Het volgt op Mt
3,13-17 (de doop van Jezus) . Behalve de tote-zin in Mt
4,1 hebben de andere tote-zinnen een gelijke zinsconstructie :
1. Mt
4,5 : tote (dan) paralambanei (neemt bij) auton (hem) ho diabolos (de duivel)
.
2. Mt
4,10 : tote (dan) legei (zegt) autôi (aan hem) ho Ièsous (Jezus)
.
3. Mt
4,11 : tote (dan) afièsin (verlaat) auton (hem) ho diabolos (de duivel)
.
Opmerkelijk in deze tote-zinnen is de tegenwoordige tijd van het werkwoord .
4. bepaald lidwoord , nominatief mannelijk enkelvoud ho OF betrekkelijk voornaamwoord , nominatief onzijdig enkelvoud ho . Bepaald lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mt : bepaald lidwoord . Website : http://mediatheek.thinkquest.nl/~kla020/algemeen_3/gramm.html . Gr. ho ...to.. , tè... N. : de , het . E. : the . D. der , die , das . Mt (408) . In tien verzen in Mt 4 : (1) Mt 4,1 (ho Ièsous = Jezus) . (2) Mt 4,3 (ho peirazôn = de beproever) . (3) Mt 4,4 (tweemaal ; ho de = hij echter ; ho anthrôpos = de mens) . (4) Mt 4,5 (ho diabolos = de duivel) . (5) Mt 4,7 (ho Ièsous = Jezus) . (6) Mt 4,8 (ho diabolos = de duivel) . (7) Mt 4,10 (ho Ièsous = Jezus) . (8) Mt 4,11 (ho diabolos = de duivel) . In de pericope Mt 4,1-11 komt negenmaal het lidwoord voor ; viermaal bij Ièsous = Jezus ; driemaal bij diabolos (duivel) ; eenmaal bij peirazôn = beproever ; eenmaal bij anthrôpos = mens . Verder (9) Mt 4,16 (tweemaal ; ho laos ho kathèmenos = het volk het zittende) . (10) Mt 4,17 (ho Ièsous = Jezus)
7. idou (zie) , zie Mt 1,20 . Idou (zie) komt slechts eenmaal bij de werkwoordsvorm prosèlthon (zij kwamen naderbij) voor . De verklaring ligt in het woord dat op idou (zie) volgt : aggeloi (engelen) . Matteüs gebruikt vaak idou (zie) , wanneer een hemels wezen verschijnt of een hemels verschijnsel plaatsvindt . Omdat het onderwerp meestal volgt op idou (zie) staat het hier uitzonderlijk vóór prosèlthon (zij kwamen naderbij) .
8. aggeloi (engelen) .
9. prosèlthon (zij kwamen naderbij) .
idou (zie) - idou
(zie). In 59 verzen bij Matteüs, zie Mt 1,20 : Mt
1,18-25 - . Hieraan gaat vaak het nevenschikkend voegwoord kai (en) vooraf.
Idou (zie) komt bij Matteüs 59X voor. Na idou (zie) volgt meestal het onderwerp
. Idou (zie) komt slechts eenmaal bij de werkwoordsvorm prosèlthon (zij
kwamen naderbij) voor . De verklaring ligt in het woord dat op idou (zie) volgt
: aggeloi (engelen) . Matteüs gebruikt vaak idou (zie) , wanneer een hemels
wezen verschijnt of een hemels verschijnsel plaatsvindt . Omdat het onderwerp
meestal volgt op idou (zie) staat het hier uitzonderlijk vóór
prosèlthon (zij kwamen naderbij) . Twee werkwoorden staan nevenschikkend
in de zin: prosèlthon kai dièkonoun (zij kwamen naderbij en dienden).
Het verklaart waarom autôi (bij hem) niet onmiddellijk na prosèlthon
(zij kwamen naderbij) maar na dièkonoun (zij dienden) staat. Zie ook
- euthus
(onmiddellijk, dadelijk, terstond). In 40 verzen bij Marcus, zie Mc 1,10 : Mc
1,9-11 . -
Mt 4,3 en Mt 4,11b vormen een inclusio. 1) Mt 4,3 : kai (en).
Mt 4,11b : kai idou (en zie). 2) onderwerp en werkwoordsvorm van proserchomai
(naderbijkomen). Mt 4,3 : proselthôn ho peirazôn (naderbijgekomen
de beproever) . Mt 4,11b : aggeloi prosèlthon (engelen kwamen naderbij).
3) Mt 4,3-10 : de beproever probeert Jezus op de proef te stellen. Mt 4,11b
: Tegenover het op de proef stellen van Jezus door de beproever staat dat de
engelen Jezus dienen.
21. Begin van Jezus'optreden in Galilea : Mt 4,12-17 - Mc 1,14-15 - Mt 4,12-17 - Lc 4,14-15 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mt 4,12 - Mt 4,13 - Mt 4,14 - Mt 4,15 - Mt 4,16 - Mt 4,17 -
Mt 4,12-16 vormt een geheel : twee nevenschikkende zinnen , een doelzin als inleiding op het citaat en tenslotte het bijbelcitaat zelf .
21. Begin van Jezus'optreden in Galilea : Mc 1,14-15 // Mt 4,12-17 // Lc 4,14-15 - Mc 1,14-15 - Mt 4,12-17 - Lc 4,14-15 - | ||||
Synopsis Denaux-Vervenne | Liturgische lezing (KBS 1961) | Willibrordvertaling (1995) | Nieuwe BijbelVertaling (2004) | Eigen vertaling (Arseen De Kesel) |
12. Toen hij nu hoorde dat Johannes overgeleverd was, trok hij zich terug. | 12 Toen Jezus vernam dat Johannes was gevangen genomen, week Hij uit naar Galilea. | [12] Toen Hij hoorde dat Johannes overgeleverd was, nam Hij de wijk naar Galilea. | [12] Toen Jezus hoorde dat Johannes gevangengenomen was, week hij uit naar Galilea. | 12. Jezus hoorde dat Johannes was overgeleverd. Hij week uit naar Galilea. |
13. En hij verliet Nazret (en) ging wonen in Kafarnaüm aan de zee, in het gebied van Zebulon en Naftali. | 13 Met voorbijgaan echter van Nazaret vestigde Hij zich in Kafarnaüm aan de oever van het meer, in het grensgebied van Zebulon en Naftali, | [13] Met voorbijgaan van Nazaret vestigde Hij zich in Kafarnaüm* bij het meer, in het gebied van Zebulon en Naftali, | [13] Hij liet Nazaret achter zich en ging wonen in Kafarnaüm, aan het Meer van Galilea, in het gebied van Zebulon en Naftali. | 13. Hij liet Nazaret achter en ging wonen in Kafarnaüm langs het Meer van Galilea, in het gebergte van Zebulon en Neftali |
14. opdat vervuld zou worden wat gezegd werd door Jesaja de profeet, zeggend: | 14 opdat in vervulling zou gaan het woord van de profeet Jesaja: |
14] opdat vervuld zou worden wat bij monde van de profeet Jesaja gezegd is: | [14] Zo ging in vervulling wat gezegd is door de profeet Jesaja: [ | 14. opdat in vervulling zou gaan wat via de profeet Jesaja was gezegd: |
15. Land van Zebulon en land van Naftali, weg van de zee, aan de overkant van de Jordaan, Galilea van de heidenen. | 15 "Land van Zebulon, land van Naftali, liggend aan de zee, Overjordanië: Galilea van de heidenen! | [15] Land van Zebulon en land van Naftali, aan de weg naar zee, aan de overkant van de Jordaan, Galilea van de heidenen! |
[15] ‘Land van Zebulon en Naftali, gebied aan de weg naar zee en aan de overkant van de Jordaan, Galilea van de heidenen, luister: | |
16. Het volkdat zit in duisternis heeft een groot licht gezien en over diegenen die in het domein en de schaduw van de dood zaten: een licht is over hen opgegaan (Js 8,23-9,1) | 16 Het volk dat in de duisternis zat,heeft een groot licht aanschouwd; en over hen die in het landvan doodse duisternis gezeten waren, over hen is een licht opgegaan." | 16] Het volk dat in duisternis zit heeft een groot licht gezien, en over hen die in het land en in de schaduw van de dood zitten, over hen is een licht opgegaan. |
[16] Het volk dat in duisternis leefde, zag een schitterend licht, en zij die woonden in de schaduw van de dood werden door het licht beschenen.’ | |
17. Van toen af begon Jezus te verkondigen en te zeggen: Bekeer u, naderbijgekomen is immers het Rijk der hemelen. | 17 Van toen af begon Jezus te prediken en te zeggen: "Bekeert u, want het Rijk der hemelen is nabij." | [17] Vanaf toen begon Jezus te verkondigen. Hij zei: ‘Bekeer u, want het koninkrijk der hemelen* is ophanden.’ | [17] Vanaf dat moment begon Jezus zijn verkondiging. ‘Kom tot inkeer,’ zei hij, ‘want het koninkrijk van de hemel is nabij!’ | Van dan af begon Jezus te verkondigen: 'Bekeer u, want het koninkrijk van de hemel is nabij.' |
1. | 2. | 3. | 4. | |||
Mt 4,12 | Mt 4,13 | Mt 4,14 | Mt 4,15-16 | Mt 4,17 | ||
participium + objectzin hoofdwekwoord | nevenschikkend voegwoord, participiumzin, participium + hoofdwerkwoord | doelzin. inleidingsformel op citaat | citaat | apo tote (van dan af) | ||
de : duidt verandering van personage aan | kai (en) om de nevenschikkende zin in te leiden | |||||
woorden | 9 | 15 | 9 | 33 | 15 | 81 (9X9) |
lettergrepen | 24 | 38 | 20 | 66 | 33 | 181 (10X10 + 9X9) |
Mt 4,12 - Mt 4,12 : 21. Begin van Jezus'optreden in Galilea - Mc 1,14-15 - Mt 4,12-17 - Lc 4,14-15 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mt 4,12 - Mt 4,13 - Mt 4,14 - Mt 4,15 - Mt 4,16 - Mt 4,17 -- Mt 4 -- Mt 4,1-11 - Mt 4,12-17 - Mt 4,18-22 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible : Now when Jesus had heard that John was cast into prison,
he departed into Galilee;
Luther-Bibel (1984) : Als nun Jesus hörte, daß aJohannes gefangengesetzt
worden war, zog er sich nach Galiläa zurück.
Tekstanalyse van Mt 4,12 . Dit vers Mt 4,12 telt 11 woorden en 59 letters . De getalswaarde van Mt 4,12 is 6163 (priemgetal) .
1. act. part. aor. nom. mann. enk. ακουσας = akousas (gehoord) van het werkw. ακουω = akouô (horen) .
Taalgebruik in het NT : akouô
(horen) . Taalgebruik in de Septuaginta : akouô
(horen) . Taalgebruik in Lc : akouô
(horen) . Taalgebruik in Hnd : akouô
(horen) . Bijbel (54) . OT (21) . NT (33) . Mt (8) : (1) Mt
2,3 (+ de) . (2) Mt
2,22 (+ de) . (3) Mt
4,12 (+ de) . (4) Mt
8,10 (+ de) . (5) Mt
9,12 . (6) Mt
11,2 . (7) Mt
14,13 . (8) Mt
19,22 (+ de) . Mc (5) : (1) Mc
2,17 . (2) Mc
6,16 (+ de) . (3) Mc
6,20 . (4) Mc
10,47 . (5) Mc
12,28 . Lc (8) : (1) Lc
6,49 . (2) Lc 7,3 . (3) Lc 7,9 . (4) Lc
8,50 . (5) Lc 14,15 . (6) Lc 18,22 . (7) Lc
18,36 . (8) Lc 23,6 . Een vorm van ακουω = akouô (horen) in de LXX (1069) , in het NT (427) , in Lc (58) .
- Hebreeuws . act. part. nom. mann. enk. שֹׁמֵעַ = sjome`a (luisterend) van het werkw. שָׁמַע = sjâma` (horen, luisteren) . Taalgebruik in Tenakh : sjâma`
(horen, luisteren . Getalswaarde : sjin = 21 of 300 , mem = 13 of 40 , ajin
= 16 of 70 ; 50 (2 X 5²) of 410 (2 X 5 X 41) . Structuur : 3 - 4 - 7 .
De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (30) .
- Horen en oor zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie
Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren ,
aanhoren) -> écouter . D. hören .
2. de (echter) , zie Mt 1,2 . Bij Matteüs komt de (echter) in 421 verzen voor . Het duidt op een verandering van personage . Het staat steeds op de tweede plaats in een zin . Bij het participium akousas (gehoord) komt telkens het partikel de (echter) voor . Blijkbaar is er iets gebeurd en gezegd , dat het hoofdpersonage van de zin met akousas (gehoord) te weten komt . Er heeft dan telkens een verandering van personage plaats .
1. - 2. ακουσας δε = akousas de (gehoord echter) . NT (17) : (1) Mt
2,3 . (2) Mt
2,22 . (3) Mt
4,12 . (4) Mt
8,10 . (5) Mt
19,22 . (6) Mt 22,7 . (7) Mc 6,16 . (8) Lc 7,3 . (9) Lc 7,9 . (10) Lc 14,15 . (11) Lc 18,22 . (12) Lc
18,36 .
(13) Joh
11,4 . (14) Hnd 7,12 . (15) Hnd 22,26 . (16) Hnd 23,16 . (17) Hnd 24,22 .
- ὁ δε ακουσας (hij echter gehoord) . NT (2) : (1) Lc
6,49 . (2) Lc 18,23 .
- και ακουσας (en gehoord) . NT (5) : (1) Mt
14,13 . (2) Mc 2,17 . (3) Mc 6,20 . (4) Mc
10,47 . (5) Joh
12,29 .
- Hebreeuws . וַיִּשְׁמַע = wajjisjëma` (en hij hoorde) < prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. שָׁמַע = sjâma` (horen, luisteren) . Taalgebruik in Tenakh : sjâma`
(horen, luisteren) . Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , mem = 13 of 40 , ajin
= 16 of 70 ; 50 (2 X 5²) of 410 (2 X 5 X 41) . Structuur : 3 - 4 - 7 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (90) . Pentateuch (33) . Eerdere Profeten (33) . Latere Profeten (10) . 12 Kleine
Profeten (2) . Geschriften (12) . Gn (11) : (1) Gn 14,14 . (2) Gn 16,2 . (3) Gn 21,17 . (4) Gn 23,16 . (5) Gn 28,7 . (6) Gn 30,17 . (7) Gn 30,22 . (8) Gn
31,1 . (9) Gn 35,22 . (10) Gn 37,21 . (11) Gn 45,2 . Ex (6) : (1) Ex 2,15 . (2) Ex 2,24 . (3) Ex 18,1 . (4) Ex 18,24 . (5) Ex 32,17 . (6) Ex 33,4 . Dt (5) : (1) Dt
1,34 . (2) Dt
5,28 . (3) Dt
9,19 . (4) Dt
10,10 . (5) Dt
26,7 .
3. hoti (dat, omdat) , zie Mt 2,16 . Hoti (dat, omdat) komt bij Matteüs 137 verzen voor . Hier leidt het een afhankelijke voorwerpszin bij akousas (gehoord) in. Het komt tweemaal voor bij het participium nominatief mannelijk enkelvoud akousas (gehoord) . De voorwerpszin in Mt 4,12 geeft nieuwe informatie. Hoe die informatie bekomen werd , wordt niet gezegd . Die informatie kwam in ieder geval Jezus ter ore. Het lijkt er ook op dat sommigen bekommerd waren om Jezus te verwittigen van wat er was gebeurd zodat hij zich in veiligheid zou kunnen brengen .
7. eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis (naar) . Taalgebruik in Mt : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach . Mt (215) . Mt 4 (7) : (1) Mt 4,1 . (2) Mt 4,5 . (3) Mt 4,8 . (4) Mt 4,12 . (5) Mt 4,13 . (6) Mt 4,18 . (7) Mt 4,24.
8. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn van het bepaald lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mt : bepaald lidwoord . Website : http://mediatheek.thinkquest.nl/~kla020/algemeen_3/gramm.html . Gr. ho ...to.. , tè... N. : de , het . E. : the . D. der , die , das . Mt (180) . Mt 4 (7) : (1) Mt 4,1 . (2) Mt 4,5 . (3) Mt 4,8 . (4) Mt 4,12 . (5) Mt 4,13 . (6) Mt 4,18 . (7) Mt 4,24 .
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | Pilatus | ||
bijbelplaats | Mt 26,2 | Mt 26,24 | Mt 26,45 | Mt 17,22 | Mt 20,18 | Mt 20,19 | Mt 27,26 |
Jezus | kai ho huios tou anthrôpou (en de mensenzoon) | ouai de tôi anthrôpôi ekeinôi di'hou ho huios tou anthrôpou (wee echter die mens door wie de mensenzoon) | kai ho huios tou anthrôpou (en de mensenzoon) | mellei ho huios tou anthrôpou (de mensenzoon staat op het punt) | kai ho huios tou anthrôpou (en de mensenzoon) | ton de Ièsoun Jezus echter) | |
wordt overgeleverd | paradidotai (wordt overgeleverd) | paradidotai (wordt overgeleverd) | paradidotai (wordt overgeleverd) | paradidosthai (overgeleverd te worden) | paradothèsetai (zal overgeleverd worden) | kai paradôsousin auton (en zij zuillen hem overleveren) | paredôken (leverde hij over) |
tot | eis to staurothènai (om gekruisigd te worden) | eis cheiras hamartôlôn (in handen van zondaars) | eis cheiras anthrôpôn (in handen van mensen) | kai katakrinousin auton thanatôi (en zullen veroordelen hem ter dood) | eis to... staurôsai (om hemte ... kruisigen) | hina staurôthè (opdat hij zou gekruisigd worden. | |
317. Complot tegen Jezus : Mc 14,1-2 // Mt 26,1-5 // Lc 22,1-2 - Mc 14,1-2 - Mt 26,1-5 - Lc 22,1-2 - | 321. Aanduiding van de verrader : Mc 14,17-21 // Mt 26,20-25 // Lc 22,14 - Mc 14,17-21 - Mt 26,20-25 - Lc 22,14 - | 329. Jezus in Getsemane : Mc 14,32-42 // Mt 26,36-46 // Lc 22,40-46 Mc 14,32-42 - Mt 26,36-46 - Lc 22,40-46 - | 171. Tweede lijdensvoorspelling : Mc 9,30-32 // Mt 17,22-23 // Lc 9,43b-45 - Mc 9,30-32 - Mt 17,22-23 - Lc 9,43b-45 - | 273. Derde lijdensvoorspelling : Mc 10,32-34 // Mt 20,17-19 // Lc 18,31-34 - Mc 10,32-34 - Mt 20,17-19 - Lc 18,31-34 - | 273. Derde lijdensvoorspelling : Mc 10,32-34 // Mt 20,17-19 // Lc 18,31-34 - Mc 10,32-34 - Mt 20,17-19 - Lc 18,31-34 - | 342. Jezus ter dood veroordeeld : Mc 15,15 // Mt 27,24-26 // Lc 23,24-25 - Mc 15,15 - Mt 27,24-26 - Lc 23,24-25 - |
De overlevering brengt niet alleen het levenslot van Jezus in beeld, maar ook van de eerste christenen. In de bergrede, de zendingsrede en de eschatologische rede is het wel in de toekomstige tijd geformuleerd. Wellicht beleven ze situaties van uitleveringen. Vandaar die gevoeligheid om dat aspect van het lot van Johannes de Doper en van Jezus te belichten. Matteüs geeft dus ook heel wat weer over de situatie van de eerste christelijke gemeenten in Galilea in de 1ste eeuw.
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | |
bijbelplaats | Mt 10,17 | Mt 24,9 | Mt 24,9 | Mt 10,19 | Mt 10,19 |
overlevering | paradôsousin gar humas(want zij zullen u overleveren) | tote paradôsousin humas (dan zullen zij u overleveren) | kai allèlous paradôsousin (en zij zullen elkaar overleveren) | hotan de paradôsin humas (wanneer zij echter u overleveren) | paradôsei adelfos adelfon eis thanaton (een broer zal zijn broer ter dood overleveren) |
eis... (in ...) | eis (tot) | ||||
ter dood | kai apoktenousin humas (en zij zullen u doden) | eis thanaton (ter dood) ... kaiu thanatôsousin autous (en zij zullen hem doden) | |||
77. Gedrag bij vervolgingen: - Mt 10,17-23 - Mc 13,9-13 - Mt 24,9-14 - Lc 21,12-19 - | 301. Gedrag bij vervolgingen : Mc 13,9-13 - Mt 24,9-14 - Lc 21,12-19 - | 301. Gedrag bij vervolgingen : Mc 13,9-13 - Mt 24,9-14 - Lc 21,12-19 - | 77. Gedrag bij vervolgingen: Mt 10,17-23 - Mc 13,9-13 - Mt 24,9-14 - Lc 21,12-19 - | 77. Gedrag bij vervolgingen: Mt 10,17-23 - Mc 13,9-13 - Mt 24,9-14 - Lc 21,12-19 - |
Het is opvallend hoe teksten over "overlevering" bij Marcus en Matteüs zo sterk met elkaar overeenkomen.
1. | 2. | 3. | 4. | |||||||
Mt 26,46 | Mc 14,42 | Mt 26,21 | Mc14,18 | Mt 26,45 | Mc 14,41 | Mt 17,22 | Mc 9,31 | |||
idou èggiken (zie nabij is) | idou (zie) | amèn legô humin hoti heis ex humôn (voorwaar ik zeg u dat één uit jullie) | amèn legô humin hoti heis ex humôn (voorwaar ik zeg u dat één uit jullie) | kai ho hui²os tou anthrôpou (en de mensenzoon) | idou paradidotai ho huios tou anthrôpou (zie wordt overgeleverd de mensenzoon) | mellei ho huios tou anthrôpou (de mensenzoon staat op het punt) | hoti ho huios tou anthrôpou (dat de mensenzoon) | |||
ho paradidous me (die mij overlevert) | ho paradidous me (die mij overlevert) èggiken (is nabij) | paradôsei me (mij zal overleveren) | paradôsei me (mij zal overleveren) | paradidotai (wordt overgeleverd) | paradidosthai (overgeleverd te worden) | paradidotai (wordt overgeleverd) | ||||
eis cheiras hamartôlôn (in handen van zondaars) | eis tas cheiras tôn hamartôlôn (in de handen van de zondaars) | eis cheiras anthrôpôn (in handen van mensen) | eis cheiras hamartôlôn (in handen van zondaars) | |||||||
329. Jezus in Getsemane : Mc 14,32-42 - Mt 26,36-46 - Lc 22,40-46 - | 329. Jezus in Getsemane : Mc 14,32-42 - Mt 26,36-46 - Lc 22,40-46 - | 321. Aanduiding van de verrader : Mc 14,17-21 // Mt 26,20-25 // Lc 22,14 - Mc 14,17-21 - Mt 26,20-25 - Lc 22,14 - | 321. Aanduiding van de verrader : Mc 14,17-21 // Mt 26,20-25 // Lc 22,14 - Mc 14,17-21 - Mt 26,20-25 - Lc 22,14 - | 329. Jezus in Getsemane : Mc 14,32-42 - Mt 26,36-46 - Lc 22,40-46 - | 329. Jezus in Getsemane : Mc 14,32-42 - Mt 26,36-46 - Lc 22,40-46 - | 171. Tweede lijdensvoorspelling : Mc 9,30-32 // Mt 17,22-23 // Lc 9,43b-45 - Mc 9,30-32 - Mt 17,22-23 - Lc 9,43b-45 - | 171. Tweede lijdensvoorspelling : Mc 9,30-32 // Mt 17,22-23 // Lc 9,43b-45 - Mc 9,30-32 - Mt 17,22-23 - Lc 9,43b-45 - |
Jezus wijkt uit van de diepten van de Jordaan en de woestijn van Judea naar
het meer van Galilea en de hoogten van de bergen van Zebulon en Neftali om dan
af te dalen naar het zuiden en op te gaan naar Jeruzalem.
Breukelman, F.H., Bijbelse theologie. Deel 3. De theologie van de evangelist
Mattheüs, Kampen, J.J.Kok, 1984. Blz.145-149: A. Het anachôrein van
Jezus in Mattheüs 4 : 12.
Het evangelie van Matteüs heeft de dood als een centraal thema. Eerst probeert Jezus de dood te ontlopen om zo het brengen van zijn boodschap niet in gevaar te brengen, daarna daagt hij het lot uit en gaat naar Jeruzalem waar hij gedood wordt. Van een ontwijken kiest Jezus voor de uitdaging en de confrontatie.
- eis tèn Galilaian (naar Galilea) . Verwijzing : Galilea , zie Mc 1,14 . In vijf verzen bij Matteüs : (1) Mt 4,12 . (2) Mt 26,32 . (3) Mt 28,7 . (4) Mt 28,10 . (5) Mt 28,16 .
Jezus gaat slechts 2X naar Galilea - Galilaia
(Galilea) -. De eerste maal is het om als leraar op te treden, de tweede
maal als verrezene (waar hij zijn leerlingen verzamelt). Wanneer Jezus voor
de eerste maal naar Galilea gaat, roept hij leerlingen. Misschien zijn het wel
leerlingen van Johannes de Doper die door het gebeuren in Judea terug naar huis
zijn getrokken. De uitlevering van Johannes had tot gevolg dat zijn leerlingen
uiteen gingen, veiligheid zochten,verstrooid werden. Het kan dat Jezus deze
verstrooide leerlingen bijeenbrengt en zelf als leraar gaat optreden.
Er moet iets verduidelijkt worden in verband met Galilea. Het ligt in het noorden,
boven Samaria. Het ene koninkrijk werd in 931 voor Christus gesplitst in het
Noordrijk (Israël) en het Zuidrijk (Juda). In 721 voor Christus kwam een
einde aan de onafhankelijkheid van het Noordrijk en ontstond het volk van de
'Samaritanen'. Met de Romeinen kwam Palestina (met Judea, Samaria en Galilea)
onder de provincie Syrië. Wellicht rond het begin van de christelijke tijdrekening
weken heel wat bewoners uit Judea (joden) naar Galilea uit. Hoe was hun verhouding
met de inheemse bevolking? In ieder geval kwamen de joden bijeen in synagogen.
Dat Jezus na zijn verrijzenis zijn leerlingen voorgaat naar Galilea en dat zij
Hem daar zullen zien, kan erop wijzen dat de christelijke gemeenten in Galilea
zich beroepen op Jezus als stichter van hun gemeenschappen. Volgens Lucas moeten
de leerlingen in Jeruzalem blijven. Daar wordt dan de eerste christelijke gemeente
gesticht.
1. | 2. | 3. | 4. | 5. |
Mt 4,12 | Mt 26,32 | Mt 28,7 | Mt 28,10 | Mt 28,16 |
kai tachu poreutheisai (en vlug vertrokken zijnde) | hupagete (ga) | hoi de hendeka (de elf echter) | ||
eipate tois mathètais autou (zeg aan zijn leerlingen) | apaggeilate tois adelfois mou (meld aan mijn broeders) | |||
Akousas de hoti paredothè (Gehoord echter dat Johannes was uitgeleverd) | meta de to egerthènai me (nadat echter ik ben verrezen | hoti ègerthè apo tôn nekrôn (dat hij is opgewekt uit de doden) | eporeuthèsan (gingen) | |
anechôrèsen (week hij uit) | proaksô humas (zal ik je voorgaan) | kai idou proagei humas (en zie hij gaat je voor) | hina (opdat) apelthôsin zouden vertrekken) | |
eis (naar) | eis (naar) tèn Galilaian (Galilea) | eis (naar) tèn Galilaian (Galilea) | eis (naar) tèn Galilaian (Galilea) | eis (naar) tèn Galilaian (Galilea) |
ekei auton opsesthe (daar hem zult gij zien) | kakei me opsontai (en daar zullen zij mij zien) | |||
idou eipon humin (zie ik heb het je gezegd) | 17. kai idontes auton (en hem gezien hebbende) | |||
21. Begin van Jezus'optreden in Galilea : Mc 1,14-15 - Mt 4,12-17 - Lc 4,14-15 | 328. Voorspelling van de ontrouw van de leerlingen en van Petrus' verloochening : Mc 14,26-31 - Mt 26,30-35 - Lc 22,39 | 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis : Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 | 351. Vrouwen als getuigen van Jezus'verrijzenis : Mc 16,1-8 - Mt 28,1-10 - Lc 23,56b-24,12 | 353. Verschijning aan de elf in Galilea : Mt 28,16-20 |
Mt 4,12 gelijkt zeer sterk op Mt 2,22. Matteüs wil duidelijk maken dat Jezus met de dood bedreigd werd, zoals dat met Mozes het geval was.
Ex 2,15 | Mt 2,22 - (Mt 2,22-23) Jozef week uit naar Galilea, omdat Archelaos koning over Judea is, in de plaats van zijn vader Herodes) | Mt 2,23 | Mt 4,12 (Jezus week uit naar Galilea, omdat Johannes werd gevangen genomen) | Mt 4,15 |
15a. wajjisjm`a Par`oh ´èth haddâbhâr hazèh - èkousen de Faraô to rèma touto (De Farao echter vernam dit gebeuren) | Mt 2,22 Akousas de hoti (Toen -Jozef - echter vernam dat...) | 22. Akousas de hoti ( Jezus echter vernomen dat...) | ||
15c. wajjibhraH Mosjèh - anechôrèsen de Môusès (week echter Mozes uit) | anechôrèsen (week hij uit) | anechôrèsen (week hij uit) | ||
eis ta merè tès Galilaias (naar het landsgedeelte van Galilea) | eis tèn Galilaian (naar Galilea) | |||
wajjeesèv be´èrèdz midjan wejjeesjev `al habbe' eer (en hij vestiogde zich in het land Midjan en hij vestigde zich bij de bron) kai ôikèsen en gèi Madiam, elthôn de eis gèn Madiam ekathisen epi tou freatos (en hij vestigde zich in het land Midjam, gekomen echter in het land Midjam settelde hij zich bij de bron) | Mt 2,23 kai elthôn (en) | 13. Kai katalipôn tèn Nazara elthôn (en achtergelaten Nazaret) | ||
katôikèsen (hij ging wonen) | katôikèsen (ging hij wonen) | |||
eis polin legomenèn Nazareth (in de stad die wordt genoemd Nazaret) | hoti nazaraios klèthèsetai (dat hij Nazareeër zou genoemd worden) | eis Kafarnaum tèn parathalassian en horiois Zaboulôn kai Nefthalim (in Kafarnaüm langs het meer in de bergen van Zabulon en Neftali | gè Zaboulôn kai gè Nefthalim, hodon thalassès, peran tou Iordanou, Galilaia ôon ethnôn (land van Zebulon en land van Neftali, weg naar de zee, aan de overkant van de Jordaan, Galilea van de heidenen | |
hôs (opdat) | hina (opdat) | |||
plèrôthèi to rèthen dia (zou vervuld worden het gezegde via) | plèrôthèi to rèthen dia (zou vervuld worden het gezegde via) | |||
Mozes en zijn volk. Vlucht naar Midjan - Ex 2,11-22 - | 12. Vlucht naar Egypte en terugkeer : Mt 2,13-23 - | 12. Vlucht naar Egypte en terugkeer : Mt 2,13-23 - | 21. Begin van Jezus'optreden in Galilea : Mc 1,14-15 - Mt 4,12-17 - Lc 4,14-15 - | 21. Begin van Jezus'optreden in Galilea : Mc 1,14-15 - Mt 4,12-17 - Lc 4,14-15 - |
Betekenis van Mt 4,12
Jezus' optreden ( Mt
3,13 ) begint na het optreden van Johannes de Doper ( Mt
3,1 ) . Het optreden van Jezus wordt bedreigd met de dood , eerst door de
wereldlijke politieke machthebbers (Mt
4,12 . Mt
14,13 ) en later door de religieuze leiders . Die bedreiging brengt Jezus
naar Galilea en vervolgens naar het meer heidens gebied . De overlevering van
Johannes ( Mt
4,12 ) scherpt Jezus'bewustzijn aan dat ook zijn overlevering (en dood)
het gevolg van zijn optreden kan zijn . Johannes is de wegbereider en voorganger
van Jezus : zowel wat zijn boodschap als wat zijn levenslot betreft .
Er gaat een schok door Judea wanneer de profeet Johannes de Doper wordt overgeleverd
. Wellicht door iemand van Johannes'bekenden die de verblijfplek kon aanduiden
. De overlevering en de gevangenneming van Johannes betekent totale onbetrouwbaarheid
van het gebied . Dat gaat rond als een vuur . Jezus wordt verwittigd en moet
in het noorden , in Galilea , veiligheid zoeken . De rust van de woestijn wordt
brutaal verstoord . De plek van bezinning en voorbereiding wordt een verradershol
. De leerlingen van Johannes moeten hun vel trachten te redden .
Jezus wijkt uit naar Galilea . Hij laat Nazaret achter zich . Hij is niet meer
dezelfde als bij zijn vertrek naar Judea om door Johannes gedoopt te worden
. Hij draagt een boodschap in zich . Hij gaat naar Kafarnaüm . Jezus zal
naargelang het gevaar dichter komt , verder uitwijken naar heidens gebied en
de 'heidenen' leren kennen . Het is Matteüs'overtuiging dat de joodse boodschap
volgens Jezus een licht voor de heidenen kan zijn . Zo breken oudtestamentische
teksten open die aankondigen dat heidenen naar Jeruzalem zullen gaan . In Mt
28 zal Jezus zijn leerlingen zenden om het evangelie te verkondigen aan
alle volkeren.
In een sfeer van dreiging , macht , verraad , haat , brengt Jezus zijn boodschap
dat God liefde is en dat mensen elkaar moeten beminnen . Hoe is hij aan de druk
kunnen weerstaan om niet gewelddadig en agressief te worden ?
Mt 4,13 - Mt 4,13 : 21. Begin van Jezus'optreden in Galilea - Mc 1,14-15 - Mt 4,12-17 - Lc 4,14-15 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mt 4,12 - Mt 4,13 - Mt 4,14 - Mt 4,15 - Mt 4,16 - Mt 4,17 -- Mt 4 -- Mt 4,1-11 - Mt 4,12-17 - Mt 4,18-22 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [13] And leaving Nazareth, he came and dwelt in Capernaum,
which is upon the sea coast, in the borders of Zabulon and Nephthalim:
Luther-Bibel . 13 Und er verließ Nazareth, kam und wohnte in Kapernaum,
das am See liegt im Gebiet von Sebulon und Naftali,
Tekstanalyse van Mt 4,13
2. kataleipô (achterlaten) . Verwijzing
: kataleipô
(achterlaten) , zie Mt
4,13 .
--- katalipôn (achtergelaten) . In tien verzen in de bijbel . In vier
verzen in het O.T. . In zes verzen in het N.T. . Bij Matteüs komt het in
drie verzen voor . Jezus laat Nazaret achter zich . Daar heeft hij zijn kinder-
en jeugdjaren doorgebracht . Jezus sluit definitief een periode af .
Mt 4,13 | Mt 16,4 | Mt 21,17 | |
verbindend voegwoord | kai (en) | kai (en) | kai (en) |
participiumzin | katalipôn (achtergelaten) | katalipôn (achtergelaten) | katalipôn (achtergelaten) |
lijdend voorwerp | tèn Nazara (Nazaret) | autous (hen) | autous (hen) |
werkwoordvorm van erchomai | elthôn (gegaan) | apèlthen (ging hij weg) | exèlthen exô tès poleôs (ging hij buiten de stad) |
katôikèsen vestigde hij zich) | |||
eis Kafarnaoum (in Kafarnaüm) | eis Bèthanian (naar Bethanië) | ||
21. Begin van Jezus'optreden in Galilea : Mc 1,14-15 - Mt 4,12-17 - Lc 4,14-15 - | 159. Vraag om een teken uit de hemel : Mc 8,11-13 - Mt 16,1-4 - Mt 12,38-42 - | 284. Jezus in de tempel. Terugkeer naar Betanië : Mc 11,18-19 - Mt 21,14-17 - Lc 19,47-48 - |
--- katelipen (hij liet achter) . Aorist derde persoon enkelvoud . In eenendertig verzen in de bijbel . In achtentwintig verzen in het O.T. : (8) 1 K 19,20 . In drie verzen in het N.T. .
3. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn van het bepaald lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mt : bepaald lidwoord . Website : http://mediatheek.thinkquest.nl/~kla020/algemeen_3/gramm.html . Gr. ho ...to.. , tè... N. : de , het . E. : the . D. der , die , das . Mt (180) . Mt 4 (7) : (1) Mt 4,1 . (2) Mt 4,5 . (3) Mt 4,8 . (4) Mt 4,12 . (5) Mt 4,13 . (6) Mt 4,18 . (7) Mt 4,24 .
- Nazaret (Nazaret) . Het komt in 4 verzen in de bijbel voor, slechts in het N.T. Het komt zo slechts in 1 vers bij Matteüs : Mt 2,23 . In Mt 21,11 staat Nazareth (Nazaret) (apo Nazareth tès Galilaias : uit Nazaret van Galilea) - Mt 21,10-11 - . Ook Nazara (Nazaret) komt slechts 1X voor, nl. Mt 4,13 - Mt 4,12-17 -. Nazaraios (de Nazarener) komt in de nominatief voor in Mt 2,23 en in de genitief in Mt 26,71 (meta Ièsou tou Nazaraiou : met Jezus de Nazarener) - Mt 26,69-75 -.
6. elthôn
(gegaan, gekomen) , zie Mt
8,14 .
Jezus gaat wonen . In het Grieks : deelwoord van erchomai (gaan) en het hoofdwerkwoord
. In het Nederlands is gaan het hoofdwerkwoord en het erop volgend werkwoord
een infinitief .
7. katoikeô : nederzetten (nederzetting),
wonen, zich vestigen . Verwijzing : katoikeô
(nederzetten, wonen) , zie Mt
4,13 .
--- katoikountes (bewoners) . In 107 verzen in de bijbel . In achtennegentig
verzen in het O.T. . In negen verzen in het N.T. . In vijf verzen in Hnd : .
In vier verzen in Opb . Het Hebreeuwse werkwoord josjëbhê wordt in
twintig verzen door een synoniem Grieks woord vertaald : kathèmenoi (die
gezeten zijn) .
--- katôikèsen (hij woonde) komt in de bijbel in veertig verzen
voor . In zevenendertig verzen in het O.T. . In drie verzen in het N.T. . Bij
Matteüs komt katôikèsen (hij woonde) slechts tweemaal voor
.
- jâsjabh (wonen) komt in 123 verzen in de bijbel voor . Qal perfectum
derde persoon enkelvoud of jôsjeb : qal participium mannelijk enkelvoud
.
--- josjëbhê (die bewonen) . In 110 verzen in de bijbel.
--- josjëbhim (die bewonen, bewoners) . In 24 verzen in de bijbel .
--- wajjesjèbh (en hij verbleef) . Actief qal imperfectum derde persoon
enkelvoud . In 228 verzen in de bijbel . In achtentwintig verzen in Gn . (28)
Gn 50,22
.
8. eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis (naar) . Taalgebruik in Mt : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach . Mt (215) . Mt 4 (7) : (1) Mt 4,1 . (2) Mt 4,5 . (3) Mt 4,8 . (4) Mt 4,12 . (5) Mt 4,13 . (6) Mt 4,18 . (7) Mt 4,24.
9. Kafarnaüm komt bij Matteüs 4X voor. Hier in Mt 4,13. Verder in Mt 8,5 de honderdman van Kafarnaüm) - Mt 8,5-13 - in Mt 11,23 (de vervloeking van Kafarnaüm) - Mt 11,20-24 - en in Mt 17,24 (tempelbelasting) - Mt 17,24-27 -
10. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn van het bepaald lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mt : bepaald lidwoord . Website : http://mediatheek.thinkquest.nl/~kla020/algemeen_3/gramm.html . Gr. ho ...to.. , tè... N. : de , het . E. : the . D. der , die , das . Mt (180) . Mt 4 (7) : (1) Mt 4,1 . (2) Mt 4,5 . (3) Mt 4,8 . (4) Mt 4,12 . (5) Mt 4,13 . (6) Mt 4,18 . (7) Mt 4,24 .
Mt 4,14 - Mt 4,14 : 21. Begin van Jezus'optreden in Galilea - Mc 1,14-15 - Mt 4,12-17 - Lc 4,14-15 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mt 4,12 - Mt 4,13 - Mt 4,14 - Mt 4,15 - Mt 4,16 - Mt 4,17 -- | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [14] That it might be fulfilled which was spoken by Esaias
the prophet, saying,
Luther-Bibel . 14 damit erfüllt würde, was gesagt ist durch den Propheten
Jesaja, der da spricht (Jesaja 8,23; 9,1):
Tekstuitleg van Mt 4,14 .
Mt 4,15 - Mt 4,15 : 21. Begin van Jezus'optreden in Galilea - Mc 1,14-15 - Mt 4,12-17 - Lc 4,14-15 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mt 4,12 - Mt 4,13 - Mt 4,14 - Mt 4,15 - Mt 4,16 - Mt 4,17 -- Mt 4 -- Mt 4,1-11 - Mt 4,12-17 - Mt 4,18-22 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [15] The land of Zabulon, and the land of Nephthalim, by
the way of the sea, beyond Jordan, Galilee of the Gentiles;
Luther-Bibel . 15 »Das Land Sebulon und das Land Naftali, das Land am
Meer, das Land jenseits des Jordans, das heidnische Galiläa,
Tekstuitleg van Mt 4,15 .
Twaalf zonen had Jakob. Gn 35,23 : Zonen van Lea: Jakobs oudste zoon Ruben, en verder Simeon, Levi, Juda, Issachar en Zebulon. Gn 35,24 : Zonen van Rachel: Jozef en Benjamin. Gn 35,25 : Zonen van Rachels slavin Bilha: Dan en Naftali. Gn 35,26 : Zonen van Lea’s slavin Zilpa: Gad en Aser. Dit waren de zonen van Jakob, die hij in Paddan-Aram kreeg.(Gn 35,23-26). Gn 49, [13] Zebulon, aan de zee zal hij wonen, aan zijn strand de schepen ontvangen. Zijn gebied strekt zich uit tot aan Sidon. Gn 49, [21] Naftali, een hinde in vrijheid, die prachtige kalveren werpt. Gn 46,14. En de zonen van Zebulon: Sered, en Elon, en Jahleel. Gn 46,24. En de zonen van Nafthali: Jahzeel, en Guni, en Jezer, en Sillem.
Mt 4,16 - Mt 4,16 : 21. Begin van Jezus'optreden in Galilea - Mc 1,14-15 - Mt 4,12-17 - Lc 4,14-15 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mt 4,12 - Mt 4,13 - Mt 4,14 - Mt 4,15 - Mt 4,16 - Mt 4,17 -- Mt 4 -- Mt 4,1-11 - Mt 4,12-17 - Mt 4,18-22 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [16] The people which sat in darkness saw great light; and
to them which sat in the region and shadow of death light is sprung up.
Luther-Bibel . 16 das Volk, das in Finsternis saß, hat ein großes
Licht gesehen; und denen, die saßen am Ort und im Schatten des Todes,
ist ein Licht aufgegangen.«
Tekstuitleg van Mt 4,16 .
1. bepaald lidwoord , nominatief mannelijk enkelvoud ho OF betrekkelijk voornaamwoord , nominatief onzijdig enkelvoud ho . Bepaald lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mt : bepaald lidwoord . Website : http://mediatheek.thinkquest.nl/~kla020/algemeen_3/gramm.html . Gr. ho ...to.. , tè... N. : de , het . E. : the . D. der , die , das . Mt (408) . In tien verzen in Mt 4 : (1) Mt 4,1 (ho Ièsous = Jezus) . (2) Mt 4,3 (ho peirazôn = de beproever) . (3) Mt 4,4 (tweemaal ; ho de = hij echter ; ho anthrôpos = de mens) . (4) Mt 4,5 (ho diabolos = de duivel) . (5) Mt 4,7 (ho Ièsous = Jezus) . (6) Mt 4,8 (ho diabolos = de duivel) . (7) Mt 4,10 (ho Ièsous = Jezus) . (8) Mt 4,11 (ho diabolos = de duivel) . In de pericope Mt 4,1-11 komt negenmaal het lidwoord voor ; viermaal bij Ièsous = Jezus ; driemaal bij diabolos (duivel) ; eenmaal bij peirazôn = beproever ; eenmaal bij anthrôpos = mens . Verder (9) Mt 4,16 (tweemaal ; ho laos ho kathèmenos = het volk het zittende) . (10) Mt 4,17 (ho Ièsous = Jezus)
3. bepaald lidwoord , nominatief mannelijk enkelvoud ho OF betrekkelijk voornaamwoord , nominatief onzijdig enkelvoud ho . Bepaald lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mt : bepaald lidwoord . Website : http://mediatheek.thinkquest.nl/~kla020/algemeen_3/gramm.html . Gr. ho ...to.. , tè... N. : de , het . E. : the . D. der , die , das . Mt (408) . In tien verzen in Mt 4 : (1) Mt 4,1 (ho Ièsous = Jezus) . (2) Mt 4,3 (ho peirazôn = de beproever) . (3) Mt 4,4 (tweemaal ; ho de = hij echter ; ho anthrôpos = de mens) . (4) Mt 4,5 (ho diabolos = de duivel) . (5) Mt 4,7 (ho Ièsous = Jezus) . (6) Mt 4,8 (ho diabolos = de duivel) . (7) Mt 4,10 (ho Ièsous = Jezus) . (8) Mt 4,11 (ho diabolos = de duivel) . In de pericope Mt 4,1-11 komt negenmaal het lidwoord voor ; viermaal bij Ièsous = Jezus ; driemaal bij diabolos (duivel) ; eenmaal bij peirazôn = beproever ; eenmaal bij anthrôpos = mens . Verder (9) Mt 4,16 (tweemaal ; ho laos ho kathèmenos = het volk het zittende) . (10) Mt 4,17 (ho Ièsous = Jezus)
Mt
4,16.6. dat. onz. enk. σκοτει = skotei van het zelfst. naamw. σκοτος = skotos (duisternis)
. Taalgebruik in het NT : skotos
(duisternis) . Taalgebruik in de Septuaginta : skotos
(duisternis) . Bijbel (33) . OT (29) . Js (7) . NT (5) : (1) Mt
4,16 . (2) Lc
1,79 . (3) Rom 2,19 . (4) 1
Tes 5,4 . (5) 1
Joh 1,6 . Een vorm van σκοτος = skotos (duisternis) in de Septuaginta (120)
, in het NT (30) , in Lc (4) : (1) Lc
1,79 . (2) Lc
11,35 . (3) Lc
22,53 . (4) Lc
23,44 , in 1 Tes (2) : (1) 1
Tes 5,4 . (2) 1
Tes 5,5 .
- Hebreeuws . חֹשֶׁך = chosjèkh
(duisternis) . Taalgebruik in Tenakh : chosjèkh
(duisternis) . Getalwaarde : chet = 8 , sjin = 21 of 300 , kaph = 11 of
20 ; totaal : 40 (2³ X 5) OF 328 (2³ X 41) . Structuur : 8 - 3 - 2
. De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (57) . Pentateuch (4) . Eerdere Profeten (4) . Latere Profeten (11) . 12 Kleine
Profeten (5) . Geschriften (33) .
- Ned. : duisternis . Arabisch : ظلام = DHalâm (duisternis) . Taalgebruik in de Qoran : DHalâm (duisternis) . D. : Finsternis . E. : darkness
. Fr. : ténèbres . Grieks : σκοτος = skotos (duisternis)
. Taalgebruik in het NT : skotos
(duisternis) . Hebreeuws : חֹשֶׁך = chosjèkh
(duisternis) . Taalgebruik in Tenakh : chosjèkh
(duisternis) . Lat. : tenebrae .
Mt
4,16.5. - 6. - εν σκοτει = en skotei (in duisternis) . LXX (18) . NT (4) : (1) Mt
4,16 . (2) Lc
1,79 . (3) Rom 2,19 . (4) 1
Tes 5,4 . In Js vinden we 7X σκοτει = skotei ; 4X εν σκοτει = en skotei : (1) Js 9,1 . (2) Js 29,15 . (3) Js 42,7 . (4) Js 50,10 .
- εν τῳ σκοτει = en tô(i) skotei (in de duisternis) . NT (1) : 1
Joh 1,6 . In Js vinden we 7X σκοτει = skotei ; 3X εν τῳ σκοτει = en tô(i) skotei : (1) Js 29,18 . (2) Js 49,9 . (3) Js 58,10 .
- Hebreeuws . בַּחֹשֶׁך = bachosèkh (in - de - duisternis) < voorzetsel be + lidwoord ha -> trekt
samen tot ba + zelfstandig naamwoord חֹשֶׁך = chosjèkh
(duisternis) . Taalgebruik in Tenakh : chosjèkh
(duisternis) . Getalwaarde : chet = 8 , sjin = 21 of 300 , kaph = 11 of
20 ; totaal : 40 (2³ X 5) OF 328 (2³ X 41) . Structuur : 8 - 3 - 2
. De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (14) : (1) Joz 2,5 . (2) 1 S 2,9 . (3) Js 9,1 . (4) Js 47,5 . (5) Js 49,9 . (6) Js 58,10 . (7) Ez 8,12 . (8) Mi 7,8 . (9) Ps 88,13 . (10) Ps 112,4 . (11) Job 17,13 . (12) Job 24,16 . (13) Pr 2,14 . (14) Pr 5,16 .
21.3. Mt 4,14-16. inleidingsformule op een schrifttekst en
de schrifttekst zelf (Js 8,23 zie Js 8,23b-9,6 : het helder licht - Js
8,23b-9,6 -). Wellicht worden hoopvolle tekst in de bijbel over die regio
aangegrepen om de heilvolle situatie aan te duiden. Matteüs wil zeggen:
wat gebeurt, is volgens de wil van God.
Js 8,23b : Zebulon en Neftali vormen het westelijke gedeelte van het Noordrijk.
De Weg naar de zee, het Overjordaanse en het Gewest van de Volken zijn precies
de drie assyrische provincies waarin Tiglatpileser (733-732) het grootste gedeelte
van het Noordrijk opdeelde : Dor, Gilead en Megiddo. De naam 'Galilea' is afgeleid
van het Hebr. woord dat kring, gebied betekent: Galilea = gelil haggôjim
= het Gewest van de volken. (Schoors, Jesaja, 1972, blz.81-82).
In het geciteerde vers Js 9,1 schrijft Matteüs : fôs aneteilen autois
(licht ging op over hen). Deze tekst wordt geciteerd bij het begin van het optreden
van Jezus. Aneteilen (ging op) doet denken aan het en tèi anatolè
(in het opgaan - van de ster) van Mt 2,1-12 (het verhaal van de magiërs).
Opmerkelijk is nu wel dat Js 8,23b-9,6 een tekst is die veel in de kersttijd
wordt gebruikt. In de liturgie heeft de kerk de lijn doorgetrokken die de evangelisten
reeds hadden uitgezet. Een ander voorbeeld is : deze is mijn zoon, verwijzend
naar Ps 2, en geciteerd bij het doopsel van Jezus. Met Kerstmis wordt van deze
psalm veelvuldig gebruikt gemaakt b.v. het prachtige introïtus : Dixit
Dominus ad te : Filius meus es tu, ego genui te : De Heer zei tot mij: U bent
mijn zoon, Ik heb u verwekt. Het evangelie van Matteüs heeft een dubbele
start. De eerste start is bij de verwekking en de geboorte. De tweede start
is bij zijn beginnend optreden in Galilea.
14. nom. vr. enk. χωρα = chôra of dat. vr. enk. χωρᾳ = chôra(i) (streek, land) van het zelfst. naamw. χωρα = chôra (streek, land) . Taalgebruik in het NT : chôra (streek, land) . Bijbel (45) . OT (40) . NT (5) : (1) Mt 4,16 . (2) Mc 1,5 . (3) Lc 2,8 . (4) Lc 12,16 . (5) Hnd 10,39 .
16. nom. vr. enk. σκια = skia + dat. vr. enk. skiᾳ = skia(i) . Zelfst. naamw. σκια = skia (schaduw) . Taalgebruik in het NT : skia (schaduw) . Taalgebruik in de LXX : skia (schaduw) . Bijbel (34) . Js (2) : (1) Js 9,1 . (2) Js 38,8 . Nt () : (1) Mt 4,16 . (2) Lc 1,79 . (3) Hnd 5,15 . (4) Kol 2,17 . (5) Heb 8,5 . σκια = skia (schaduw) . Taalgebruik in het NT : skia (schaduw) . Taalgebruik in de LXX : skia (schaduw) . Bijbel (34) . Js (2) : (1) Js 9,1 . (2) Js 38,8 . Nt (5) : (1) Mt 4,16 . (2) Lc 1,79 . (3) Hnd 5,15 . (4) Kol 2,17 . (5) Heb 8,5 . Een vorm van σκια = skia in de LXX (54) , in het NT (7) .
Mt 4,17 - Mt 4,17 : 21. Begin van Jezus'optreden in Galilea - Mc 1,14-15 - Mt 4,12-17 - Lc 4,14-15 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mt 4,12 - Mt 4,13 - Mt 4,14 - Mt 4,15 - Mt 4,16 - Mt 4,17 -- Mt 4 -- Mt 4,1-11 - Mt 4,12-17 - Mt 4,18-22 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [17] From that time Jesus began to preach, and to say, Repent:
for the kingdom of heaven is at hand.
Luther-Bibel . 17 Seit der Zeit fing Jesus an zu predigen: Tut Buße, denn
das Himmelreich ist nahe herbeigekommen!
Tekstuitleg van Mt 4,17 . Dit vers Mt 4,17 telt 15 (3 X 5) woorden en 76 (2 X 2 X 19) letters . De getalwaarde van Mt 4,17 is 7277 (19 X 383) .
1. apo (van, vanaf) . Verwijzing : apo (van, vanaf) , zie Mt 1,17 . Voorzetsel . In 2984 verzen in de bijbel . In 2238 in het O.T. . In 440 in het N.T. . Mt (82) . Mc (33) . Lc (73) . Joh (19) . Hnd (93) . Andere van het N.T. (140) . In tweeëntachtig verzen bij Mt . In twee verzen in Mt 4 : (1) Mt 4,17 . (2) Mt 4,25 .
2. tote (< to - de : dat echter ; dan , daarop) . Taalgebruik in het N.T.
: tote
(dan) . Taalgebruik in Mt : tote
(dan) . Bijwoord van tijd . Mt (89) . Mt 4 (5) : (1) Mt
4,1 . (2) Mt
4,5 . (3) Mt
4,10 . (4) Mt
4,11 . (5) Mt
4,17 . In totaal wordt in deze pericope viermaal tote (daarna, dan) gebruikt
. De verandering van personage wordt o.a. opgevangen door het woordje tote (daarop,
daarna / to-de = dit echter, na dit) : (1) Mt
4,1 . (2) Mt
4,5 . (3) Mt
4,10 . (4) Mt
4,11 . Het woordje staat hier telkens aan het begin van het vers . Nog in
dit hoofdstuk : Mt
4,17 . tote (< to - de : dat echter ; dan , daarop) . Verwijzing : tote
(dan, daarop) , zie Mt
2,7 . Bijwoord van tijd . Tote (dan) komt in de bijbel in 353 verzen voor
. In 195 verzen in het O.T. . In 158 verzen in het N.T. . Mt (89) . Mc (6) .
Lc (15) . Joh (10) . Hnd (21) . In negenentachtig verzen bij Matteüs .
In vijf verzen in Mt
4 : (1) Mt
4,1 . (2) Mt
4,5 . (3) Mt
4,10 . (4) Mt
4,11 . (5) Mt
4,17 . Het is duidelijk dat dit een woord is dat Matteüs zeer graag
gebruikt .
Het gebruik van tote (dan, daarop) duidt op een opeenvolging
. Het staat meestal als eerste woord in de zin of na een voorzetsel . Het doet
denken aan ho de (hij echter), hè de (zij echter) en to de (het echter)
dat evenwel niet bestaat . Het zou een samentrekking kunnen zijn van to de (het
echter) . Het verklaart waarom er geen de (echter) na tote (dan) staat .
1. - 2. apo tote (apo : voorzetsel + bijwoord van tijd) . Verwijzing : apo (van, vanaf) , zie Mt 1,17 . In vier verzen in het N.T. : (1) Mt 4,17 . (2) Mt 16,21 . (3) Mt 26,16 . (4) Lc 16,16 . tote verwijst naar de overlevering van Johannes de Doper . Vanuit het perspectief van het verleden vertalen we 'vanaf dan' . Vanuit het oogpunt van het hier en u (verhaalkundig) zouden we kunnen vertalen : vanaf nu . Er heeft een keerpunt in het evangelie plaats . Vanaf nu kondigt Jezus aan dat hij naar Jeruzalem gaat .
3. èrxato (hij begon) . Verwijzing : èrxato
(hij begon) , zie Mc
1,45 . Aorist derde persoon enkelvoud van het werkwoord archomai (beginnen)
. Het komt in de bijbel in zesenzeventig verzen voor . O.T. (35) . N.T. (41)
. Mt (7) . Mc (18) . Lc (11) . Joh (1) . Hnd (4) . In zeven verzen bij Matteüs
: (1) Mt
4,17 . (2) Mt
11,7 . (3) Mt
11,20 . (4) Mt
16,21 . (5) Mt
16,22 . (6) Mt
26,37 . (7) Mt
26,74 . In vijf verzen is Jezus onderwerp : (1) Mt
4,17 . (2) Mt
11,7 . (3) Mt
11,20 . (4) Mt
16,21 . (6) Mt
26,37 . (7) Mt
26,74 , in twee verzen Petrus : (5) Mt
16,22 . (7) Mt
26,74 . In vier verzen wordt èrxato (hij begon) voorafgegaan door
tote (dan ; apo tote : vanaf dan) : (1) Mt
4,17 . (3) Mt
11,20 . (4) Mt
16,21 . (7) Mt
26,74 . Slechts in deze vier verzen van Mt komt tote (dan) gevolgd door
èrxato (hij begon) in het N.T. voor .
Zevenmaal gebruikt Matteüs de term èrxato (hij begon) . Op de vierde
en middelste plaats staat Mt
16,21 : de beslissing van Jezus om naar Jeruzalem te gaan en daar te lijden
en te sterven . Petrus is het hiermee niet eens , zie Mt
16,22 . Hij blijft het met Jezus oneens , wanneer hij Jezus als gevangene
ziet . Hij ontkent Jezus te kennen , zie Mt
26,74 . Tussen het tweevoudig gebruik van èrxato bij het onderwerp
Petrus , staat èrxato bij het onderwerp Jezus : Mt
26,37 . Jezus begint bedroefd te worden tot stervens toe . Waarschijnlijk
beseft Jezus wel dat Petrus nog altijd van een andere Christus droomt . Petrus
heeft een zwaard bij . Hij hoopt dat de Christus Jeruzalem zal bevrijden met
geweld .
apo tote leidt een belangrijk moment van Jezus' leven in . Het komt bij Matteüs
slechts tweemaal voor waarbij het op Jezus slaat . Een derde maal komt het voor
in Mt
26,16 . Judas gaat naar de hogepriesters om Jezus over te leveren nadat
Jezus bij het laatste avondmaal zich duidelijk uitspreekt over zijn lijden ,
dood en begrafenis . Ook Judas is het niet eens met Jezus .
Slechts in twee verzen in de bijbel vinden we : apo tote èrxato ho Ièsous
: Mt
4,17 en Mt
16,21 . In Mt
4,17 verwijst apo tote naar de overlevering van Johannes de Doper . In Mt
16,21 wordt vooruitgewezen naar het lijden , de dood en de verrijzenis van
Jezus . Alzo omvatten deze twee verzen het geheel van het optreden van Jezus
, begin , midden en einde .
4. bepaald lidwoord , nominatief mannelijk enkelvoud ho OF betrekkelijk voornaamwoord , nominatief onzijdig enkelvoud ho . Bepaald lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mt : bepaald lidwoord . Website : http://mediatheek.thinkquest.nl/~kla020/algemeen_3/gramm.html . Gr. ho ...to.. , tè... N. : de , het . E. : the . D. der , die , das . Mt (408) . In tien verzen in Mt 4 : (1) Mt 4,1 (ho Ièsous = Jezus) . (2) Mt 4,3 (ho peirazôn = de beproever) . (3) Mt 4,4 (tweemaal ; ho de = hij echter ; ho anthrôpos = de mens) . (4) Mt 4,5 (ho diabolos = de duivel) . (5) Mt 4,7 (ho Ièsous = Jezus) . (6) Mt 4,8 (ho diabolos = de duivel) . (7) Mt 4,10 (ho Ièsous = Jezus) . (8) Mt 4,11 (ho diabolos = de duivel) . In de pericope Mt 4,1-11 komt negenmaal het lidwoord voor ; viermaal bij Ièsous = Jezus ; driemaal bij diabolos (duivel) ; eenmaal bij peirazôn = beproever ; eenmaal bij anthrôpos = mens . Verder (9) Mt 4,16 (tweemaal ; ho laos ho kathèmenos = het volk het zittende) . (10) Mt 4,17 (ho Ièsous = Jezus)
1. Jezus | 2. Jezus | 3. Jezus | 4. Jezus | 5. Petrus | 6. Jezus | 7. Petrus |
Mt 4,17 | Mt 11,7 | Mt 11,20 | Mt 16,21 | Mt 16,22 | Mt 26,37 | Mt 26,74 |
apo tote (van dan af) | Tote (dan) | apo tote (van dan af) | Tote (dan) | |||
èrxato (begon) | èrxato (begon) | èrxato (begon hij ) | èrxato (begon) | èrxato (begon hij) | èrxato (begon hij ) | èrxato (begon hij ) |
ho Ièsous (Jezus) | ho Ièsous (Jezus) | ho Ièsous (Jezus) | ||||
kèrussein kai legein (te verkondigen en te zeggen) | legein (te zeggen) | oneidizein (te misprijzen) tas poleis (de steden) | deiknuein (aan te duiden) | epitiman autôi | lupeisthai (bedroefd te worden) | katathematizein (te negeren) |
21. Begin van Jezus'optreden in Galilea : Mc 1,14-15 - Mt 4,12-17 - Lc 4,14-15 | 88. Jezus'getuigenis over Johannes de Doper : Lc 7,24-28 - Mt 11,7-11 | 91. Weespreuken over Chorazin, Betsaïda en Kafarnaüm :Mt 11,20-24 - Lc 10,13-15 | 163. Eerste lijdensvoorspelling : Mc 8,31-32 - Mt 16,21 - Lc 9,22 | 164. Berisping van Petrus : Mc 8,32-33 - Mt 16,22-23 | 329. Jezus in Getsemane : Mc 14,32-42 - Mt 26,36-46 - Lc 22,40-46 | 334. Verloochening van Petrus : Mc 14,66-72 - Mt 26,69-75 - Lc 22,56-62 |
Jezus was uit Judea naar Galilea uitgeweken , had Nazaret verlaten en was gaan wonen in Kafarnaüm.
Bekeert u, want het koninkrijk van de hemelen is nabij . Dit is een oproep
van Johannes de Doper (Mt 3,2 - Mt
3,1-6 - ) en van Jezus (Mt 4,17 - Mt
3,13-17 - ). Ook in de zendingsrede worden de leerlingen uitgenodigd om
te verkondigen dat het koninkrijk van de hemelen nabij is (Mt 10, 7 - Mt
10,5-16 - ).
Wanneer iemand rechtstreeks geciteerd wordt, gebruikt Matteüs het werkwoord
legô (zeggen). Vandaar gaat het werkwoord kèrussô (verkondigen)
gepaard met het werkwoord legô (zeggen). De boodschap van Johannes de
Doper, Jezus en de leerlingen van Jezus is dezelfde : het koninkrijk van de
hemelen is nabij. Het heeft evenwel een verschillende invulling. Met de komst
van het Rijk der hemelen kondigt Johannes de Doper de komst van Jezus aan. Met
Jezus openbaart God zich tenvolle. De leerlingen van Jezus verwachten de wederkomst
van Jezus en de uiteindelijke heerschappij van God.
23. Roeping van de eerste leerlingen : Mt 4,18-22 - Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - bijbeloverzicht -- taalgebruik - Mt 4,18 - Mt 4,19 - Mt 4,20 - Mt 4,21 - Mt 4,22 -
Zoals een autobestuurder kijkt wat vóór hem gebeurt en in zijn
achteruitkijkspiegel wat achter hem is, zo heeft de evangelist zijn evangelie
opgebouwd . Begin en einde bepalen elkaar . Op het einde van zijn evangelie
beklemtoont Matteüs dat Jezus zijn leerlingen zal voorgaan naar Galilea
waar ze hem zullen zien . Jezus zal er de verstrooide schapen opnieuw bijeenbrengen
. Deze overtuiging stamt wellicht voort uit een vroegere ervaring nl. toen Jezus
uit Judea naar Galilea kwam na de overlevering van Johannes . De roeping van
de eerste leerlingen zou kunnen gezien worden als een bijeenbrengen van de verstrooide
leerlingen van Johannes de Doper . Nadat hun leermeester Johannes de Doper was
uitgeleverd , waren zijn leerlingen wellicht gevlucht en verstrooid . De leerlingen
van Jezus hadden ervaren dat Jezus hen had bijeengebracht en na de dood van
Jezus konden de leerlingen terugblikken op wat kort na de uitlevering van Johannes
de Doper was gebeurd .
De verwijzing naar Galilea kan ook betekenen dat na de dood van Jezus zich een
christengemeenschap in Galilea heeft gevormd waar Jezus kan ervaren worden :
Daar zal je me zien ; daar zal je me kunnen ervaren ; daar ben ik ."
Mt 4,18 - Mt 4,18 : 23. Roeping van de eerste leerlingen : Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - bijbeloverzicht -- taalgebruik - Mt 4,18 - Mt 4,19 - Mt 4,20 - Mt 4,21 - Mt 4,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [18] And Jesus, walking by the sea of Galilee, saw two brethren,
Simon called Peter, and Andrew his brother, casting a net into the sea: for
they were fishers.
Luther-Bibel . 18 Als nun Jesus am Galiläischen Meer entlangging, sah er
zwei Brüder, Simon, der Petrus genannt wird, und Andreas, seinen Bruder;
die warfen ihre Netze ins Meer; denn sie waren Fischer.
Tekstuitleg van Mt 4,18 .
2. de (echter) . Verwijzing : de (echter) . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden .
de (echter) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
partikel de (echter) | Mt 1 | Mt 2 | Mt 3 | Mt 4 | Mt 5 | Mt 6 | Mt 7 | Mt 8 | Mt 9 | Mt 10 | Mt 11 | Mt 12 | Mt 13 | Mt 14 | Mt 15 | Mt 16 | Mt 17 | Mt 18 | Mt 19 | Mt 20 | Mt 21 | Mt 22 | Mt 23 | Mt 24 | Mt 25 | Mt 26 | Mt 27 | Mt 28 |
421 | 21 | 11 | 9 | 5 | 12 | 13 | 3 | 16 | 16 | 13 | 5 | 17 | 25 | 19 | 19 | 14 | 11 | 9 | 15 | 13 | 22 | 17 | 13 | 15 | 21 | 31 | 27 | 9 |
12 | 3 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | ||||||||||||||||||||
433 | 21 | 11 | 9 | 5 | 15 | 13 | 3 | 16 | 16 | 15 | 5 | 18 | 25 | 19 | 19 | 15 | 11 | 10 | 15 | 13 | 23 | 17 | 15 | 15 | 21 | 31 | 28 | 9 |
In vijf verzen in Mt 4 : (1) Mt 4,4 . (2) Mt 4,12 . (3) Mt 4,18 . (4) Mt 4,20 . (5) Mt 4,22 .
3. para (langs) . Verwijzing : para (langs) .
para | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
para | 677 | 553 | 124 | 13 | 11 | 20 | 21 | 18 | 40 | 1 | 44 | 65 | ||
par' | 238 | 178 | 60 | 4 | 4 | 8 | 10 | 10 | 22 | 2 | 16 | 26 | 21 | 1 |
totaal | 915 | 731 | 184 | 17 | 15 | 28 | 31 | 28 | 62 | 3 | 60 | 91 |
4. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn van het bepaald lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mt : bepaald lidwoord . Website : http://mediatheek.thinkquest.nl/~kla020/algemeen_3/gramm.html . Gr. ho ...to.. , tè... N. : de , het . E. : the . D. der , die , das . Mt (180) . Mt 4 (7) : (1) Mt 4,1 . (2) Mt 4,5 . (3) Mt 4,8 . (4) Mt 4,12 . (5) Mt 4,13 . (6) Mt 4,18 . (7) Mt 4,24 .
22. eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis (naar) . Taalgebruik in Mt : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach . Mt (215) . Mt 4 (7) : (1) Mt 4,1 . (2) Mt 4,5 . (3) Mt 4,8 . (4) Mt 4,12 . (5) Mt 4,13 . (6) Mt 4,18 . (7) Mt 4,24 .
23. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn van het bepaald lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mt : bepaald lidwoord . Website : http://mediatheek.thinkquest.nl/~kla020/algemeen_3/gramm.html . Gr. ho ...to.. , tè... N. : de , het . E. : the . D. der , die , das . Mt (180) . Mt 4 (7) : (1) Mt 4,1 . (2) Mt 4,5 . (3) Mt 4,8 . (4) Mt 4,12 . (5) Mt 4,13 . (6) Mt 4,18 . (7) Mt 4,24 .
Mt 4,19 - Mt 4,19 : 23. Roeping van de eerste leerlingen : Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - bijbeloverzicht -- taalgebruik - Mt 4,18 - Mt 4,19 - Mt 4,20 - Mt 4,21 - Mt 4,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [19] And he saith unto them, Follow me, and I will make
you fishers of men.
Luther-Bibel . 19 Und er sprach zu ihnen: Folgt mir nach; ich will euch zu Menschenfischern
machen!
Tekstuitleg van Mt 4,19 .
Mt 4,20 - Mt 4,20 : 23. Roeping van de eerste leerlingen : Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - bijbeloverzicht -- taalgebruik - Mt 4,18 - Mt 4,19 - Mt 4,20 - Mt 4,21 - Mt 4,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [20] And they straightway left their nets, and followed
him.
Luther-Bibel . 20 Sogleich verließen sie ihre Netze und folgten ihm nach.
Tekstuitleg van Mt
4,20 .
1 hoi (de) . Verwijzing : bepaald lidwoord .
lidw. mv. | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Brieven | Apk | syn. | ev. |
nom. m. mv. hoi | 4230 | 3257 | 973 | 196 | 101 | 165 | 125 | 147 | 169 | 70 | 462 | 587 |
lidw. mv. | Mt 1 | Mt 2 | Mt 3 | Mt 4 | Mt 5 | Mt 6 | Mt 7 | Mt 8 | Mt 9 | Mt 10 | Mt 11 | Mt 12 | Mt 13 | Mt 14 | Mt 15 | Mt 16 | Mt 17 | Mt 18 | Mt 19 | Mt 20 | Mt 21 | Mt 22 | Mt 23 | Mt 24 | Mt 25 | Mt 26 | Mt 27 | Mt 28 |
nom. m. mv. hoi (196) | 3 | 1 | 3 | 11 | 4 | 8 | 6 | 13 | 3 | 3 | 13 | 10 | 9 | 7 | 5 | 7 | 3 | 5 | 10 | 13 | 10 | 3 | 7 | 5 | 14 | 15 | 5 |
In drie verzen in Mt 4 : (1) Mt 4,3 . (2) Mt 4,20 . (3) Mt 4,22 .
2. de (echter) . Verwijzing : de (echter) . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden .
de (echter) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
partikel de (echter) | Mt 1 | Mt 2 | Mt 3 | Mt 4 | Mt 5 | Mt 6 | Mt 7 | Mt 8 | Mt 9 | Mt 10 | Mt 11 | Mt 12 | Mt 13 | Mt 14 | Mt 15 | Mt 16 | Mt 17 | Mt 18 | Mt 19 | Mt 20 | Mt 21 | Mt 22 | Mt 23 | Mt 24 | Mt 25 | Mt 26 | Mt 27 | Mt 28 |
421 | 21 | 11 | 9 | 5 | 12 | 13 | 3 | 16 | 16 | 13 | 5 | 17 | 25 | 19 | 19 | 14 | 11 | 9 | 15 | 13 | 22 | 17 | 13 | 15 | 21 | 31 | 27 | 9 |
12 | 3 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | ||||||||||||||||||||
433 | 21 | 11 | 9 | 5 | 15 | 13 | 3 | 16 | 16 | 15 | 5 | 18 | 25 | 19 | 19 | 15 | 11 | 10 | 15 | 13 | 23 | 17 | 15 | 15 | 21 | 31 | 28 | 9 |
In vijf verzen in Mt 4 : (1) Mt 4,4 . (2) Mt 4,12 . (3) Mt 4,18 . (4) Mt 4,20 . (5) Mt 4,22 .
4. act. part. aor. nom. mann. mv. αφεντες = afentes (achtergelaten) van het werkw. αφιημι = afièmi (aflaten, achterlaten) . Taalgebruik in het NT : afièmi (aflaten, achterlaten) . Taalgebruik in de LXX : afièmi (aflaten, achterlaten) . Taalgebruik in Mc : afièmi (aflaten, achterlaten) . par-donner (pardon) : ver-geven . s'excuser (ex -causa) = buiten de zaak , zich ver-ont-schuld-igen . kwijt-schelden (ont-schulden) . Slechts in het NT (15) . Mt (4) : (1) Mt 4,20 . (2) Mt 4,22 . (3) Mt 22,22 . (4) Mt 26,56 . Mc (6) : (1) Mc 1,18 . (2) Mc 1,20 . (3) Mc 4,36 . (4) Mc 7,8 . (5) Mc 12,12 . (6) Mc 14,50 . Lc (3) : (1) Lc 5,11 . (2) Lc 10,30 . (3) Lc 18,28 . Verder : (1) Rom 1,27 . (2) Heb 6,1 . Een vorm van αφιημι = afièmi (aflaten, achterlaten) in de LXX (138) , in het NT (142) , in Mc (35) . In de LXX kan een vorm van het Griekse αφιημι = afièmi de vertaling van 18 Hebreeuwse / Aramese woorden zijn .
4. - 6. Bij de roeping van de leerlingen laten zij 'alles' achter en volgen Jezus . Bij zijn arrestatie laten de leerlingen Jezus achter en vluchten .
- αφεντες τα δικτυα = afentes ta diktua (de netten achtergelaten) . NT (2) : (1) Mt
4,20 . (2) Mc
1,18 .
- αφεντες ἁπαντα = afentes hapanta (alles achtergelaten) . NT (1) : Lc 5,11 .
- αφεντες αυτον = afentes auton (hem achtergelaten) . NT (4) : (1) Mt
22,22 // Mc
12,12 . (2) Mc
14,50// Mc
14,50 . (3) Mc
12,12 // Mt
22,22 . (4) Mc
14,50 // Mc
14,50 . In het eerste geval laten tegenstanders Jezus achter , in het tweede geval zijn het alle leerlingen . In tegenstelling tot : (1) Mt
4,20 // Mc
1,18 . (2) Mt
4,22 // Mc
1,20 . (3) Mc
1,18 // Mt
4,20 . (4) Mc
1,20 // Mt
4,22 lieten de leerlingen van alles achter om Jezus te volgen .
7. ind. aor. 3de pers. mv. ηκολουθησαν = èkolouthèsan (zij volgden) van het werkw. ακολουθεω = akoloutheô (volgen) . Taalgebruik in het NT : akoloutheô (volgen) . Taalgebruik in de LXX : akoloutheô (volgen) . Taalgebruik in Lc : akoloutheô (volgen) . Bijbel (19) : Jdt 2,3 . Mt (11) : (1) Mt 4,20 . (2) Mt 4,22 . (3) Mt 4,25 . (4) Mt 8,1 . (5) Mt 8,23 . (6) Mt 9,27 . (7) Mt 12,15 . (8) Mt 14,13 . (9) Mt 19,2 . (10) Mt 20,34 . (11) Mt 27,55 . Mc (1) : Mc 1,18 . Lc (3) : (1) Lc 5,11 . (2) Lc 9,11 . (3) Lc 22,39 . Joh (2) : (1) Joh 1,37 . (2) Joh 11,31 . Hnd (1) : Hnd 13,43 . Variante lezing in : (1) Mc 2,15 . (2) Mc 3,7 . Een vorm van ακολουθεω = akoloutheô (volgen) in de LXX (13) , in het NT (90) .
1. twee leerlingen | 2. twee leerlingen | 3. de menigten | 4. de menigten | 5. zijn leerlingen | 6. twee blinden |
Mt 4,20 | Mt 4,22 | Mt 4,25 | Mt 8,1 | Mt 8,25 | Mt 9,27 |
hoi de (zij echter) | hoi de (zij echter) | kai (en) | |||
eutheôs afentes (onmiddellijk achtergelaten) ta diktua (de netten) | eutheôs afentes (onmiddellijk achtergelaten) to ploion kai ton patera autôn (de boot en hun vader) | ||||
èkolouthèsan (zij volgden) | èkolouthèsan (zij volgden) | èkolouthèsan (zij volgden) | èkolouthèsan (zij volgden) | èkolouthèsan (zij volgden) | èkolouthèsan (zij volgden) |
autôi (hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | autôi (hem) |
ochloi polloi (vele menigten) apo (uit...) | ochloi polloi (vele menigten) | hoi mathètai autou (zijn leerlingen) | duo tufloi (twee blinden) | ||
23. Roeping van de eerste leerlingen : Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - | 23. Roeping van de eerste leerlingen : Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - | 24. Jezus leert en geneest : Mc 1,21 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - Lc 4,31 - | 56. Genezing van een melaatse : Mc 1,40-45 - Mt 8,1-4 - Lc 5,12-16 - | 65. Het bedaren van de storm : Mc 4,35-41 - Mt 8,23-27 - Lc 8,22-25 - | 72. Genezing van twee blinden : Mc 10,46-52 - Mt 20,29-34 - Lc 18,35-43 - Mt 9,27-31 - |
7. de menigten | 8. de menigten | 9. de menigten | 12. een leerling | 13. Jezus | 14. een grote menigte | 10. twee blinden | 11. de vrouwen |
Mt 12,15 | Mt 14,13 | Mt 19,2 | Mt 9,9 | Mt 9,19 | Mt 20,29 | Mt 20,34 | Mt 27,55 |
kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | haitines (die) |
akousantes hoi ochloi (gehoord de menigten) | anastas (opgestaan) | egertheis ho Ièsous (Jezus opgestaan) | |||||
èkolouthèsan (zij volgden) | èkolouthèsan (zij volgden) | èkolouthèsan (zij volgden) | èkolouthèsen (volgde) | èkolouthèsen (volgde) | èkolouthèsen (volgde) | èkolouthèsan (zij volgden) | èkolouthèsan ( volgden) |
autôi (hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | autôi (hem) | tôi Ièsou (Jezus) |
ochloi polloi (vele menigten) | pezèi apo ... (te voet vanuit) | ochloi polloi (vele menigten) | ochlus polus (een grote menigte) | apo (uit...) | |||
96. Volkstoeloop en genezingen : Mc 3,7-12 - Mt 12,15-21 - Lc 6,17-20a - | 150. Terugkeer van de apostelen. Volkstoeloop : Mc 6,30-34 - Mt 14,13-14 -Lc 9,10-11 - | 264. Van Galilea naar Judea : - Mc 10,1 - Mt 19,1-2 - | 68. Roeping van Levi / Matteüs : Mc 2,13-14 - Mt 9,9 - Lc 5,27-28 - | Genezing van een vrouw met bloedvloeiïng. Opwekking van Jaïrus'dochter : Mc 5,21-43 - Mt 9,18-26 - Lc 8,40-56 - | 276. Genezing van de blinde Bartimeüs : Mc 10,46-52 - Mt 20,29-34 - Lc 18,35-43 - | 276. Genezing van de blinde Bartimeüs : Mc 10,46-52 - Mt 20,29-34 - Lc 18,35-43 - | 348 Vrouwen als getuigen van Jezus'dood : Mc 15,40-41 - Mt 27,55-56 - Lc 23,49 - |
- ochloi (menigten) . Verwijzing : ochloi
(menigten) . zie Mt
4,20 en Mc
2,13 . Nominatief meervoud. In achtentwintig verzen in de bijbel . In veertien
verzen bij Matteüs : (1) Mt
4,25 . (2) Mt
7,28 . (3) Mt
9,8 . (4) Mt
9,33 . (5) Mt
12,23 . (6) Mt
13,2 . (7) Mt
15,30 . (8) Mt
21,9 . (9) Mt
21,11 . (10) Mt
22,33 . Daarenboven : Mt
8,1 . Mt
12,15 . Mt
14,13 . Mt
19,2 . Zie ook Mc
2,13 . Bij Marcus komt de nominatief mannelijk meervoud ochloi (menigten)
slechts in Mc
10,1 ; bij Lucas komt het in tien verzen voor ; bij Johannes helemaal niet
.
- Ochlos (menigte) . Nominatief enkelvoud. In deze gevallen
is ochlos (menigte) onderwerp . In 49 verzen in de bijbel; in 4 verzen in het
O.T., in 45 verzen in het N.T. In 6 verzen bij Matteüs. In 13 verzen bij
Marcus, zie Mc
2,13 .
- De accusatief mannelijk meervoud ochlous (menigten) komt
in tweeëntwintig verzen in de bijbel voor . In vijf verzen in het O.T.
. In zeventien verzen in het N.T. . In tien verzen bij Matteüs : (1) Mt
5,1 . (2) Mt
9,36 . (3) Mt
13,36 . (4) Mt
14,15 . (5) Mt
14,19 . (6) Mt
14,22 . (7) Mt
14,23 . (8) Mt
15,39 . (9) Mt
21,46 . (10) Mt
27,20 . ? : Mt
15,31 . Niet bij Marcus en Johannes . Bij Lucas in drie verzen . In vier
verzen in Handelingen . In zes gevallen bij Matteüs komt ochlous (menigten)
voor als lijdend voorwerp van een particpium(zin) . In het N.T. wordt bij ochlous
(menigten) steeds het bepalend lidwoord gebruikt .
- Ochlois komt in 7 verzen bij Matteüs voor. Bij Matteüs
:
1. | 2. | 4. | 5. | 7. | 8. | 10. | 12. | 13. | 14. |
Mt 4,25 | Mt 7,28 | Mt 9,8 | Mt 9,33 | Mt 12,23 | Mt 13,2 | Mt 15,30 | Mt 21,9 | Mt 21,11 | Mt 22,33 |
kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | ||||||
idontes de (gezien echter) hoi ochloi (de menigten) | hoi de ochloi (de menigten echter) hoi proagontesauton kai hoi akolouthountes (die hem voorgaan en volgen) | hoi de ochloi (de menigten echter) | kai (en) akousantes hoi ochloi (gehoord de menigten) | ||||||
exeplèssonto (waren buiten zichzelf) | efobèthèsan (vreesden) | ethaumasan (waren verwonderd) | existanto (zijn buiten zichzelf) | sunèchthèsan pros auton (verzamelden zich bij hem) | prosèlthon autôi (kwamen bij hem) | exeplèssonto (waren buiten zichzelf) | |||
hoi ochloi (de menigten) | hoi ochloi (de menigten) | pantes hoi ochloi (alle menigten) | ochloi polloi (vele menigten) | ochloi polloi (vele menigten) | |||||
epi tèi didachèi autou (over zijn leer) | epi tèi didachèi autou (over zijn leer) | ||||||||
legontes (zeggende) | kai elegon (en zij zeiden) | ekrazon legontes (riepen zeggende) | elegon (zeiden) | ||||||
24. Jezus leert en geneest : Mc 1,21 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - Lc 4,31 | 54. Slot van de bergrede : Mc 1,22 - Mt 7,28-29 - Lc 4,32 - |
67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 - | 72. Genezing van twee blinden : Mc 10,46-52 - Mt 20,29-34 - Lc 18,35-43 - Mt 9,27-31 - | 125. Inleiding tot de gelijkenisrede : Mc 4,1-2 - Mt 13,1-3a - Lc 8,4 - | 157. Genezing van een doofstomme : Mc 7,31-37 - Mt 15,29-31 - | 281. Jezus gaat Jerzalem binnen : Mc 11,11 - Mt 21,1-11 - | 281. Jezus gaat Jerzalem binnen : Mc 11,11 - Mt 21,1-11 - | 292. Vraag van de Sadduceeën over de verrijzenis : Mc 12,18-27 - Mt 22,23-33 - Lc 20,27-38 - |
Mt 4,21 - Mt 4,21 : 23. Roeping van de eerste leerlingen : Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - bijbeloverzicht -- taalgebruik - Mt 4,18 - Mt 4,19 - Mt 4,20 - Mt 4,21 - Mt 4,22 -- Mc 1,19 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [21] And going on from thence, he saw other two brethren,
James the son of Zebedee, and John his brother, in a ship with Zebedee their
father, mending their nets; and he called them.
Luther-Bibel . 21 Und als er von dort weiterging, sah er zwei andere Brüder,
Jakobus, den Sohn des Zebedäus, und Johannes, seinen Bruder, im Boot mit
ihrem Vater Zebedäus, wie sie ihre Netze flickten. Und er rief sie.
Tekstuitleg van Mt 4,21 .
- ekeithen (vanhier, vandaar) , zie Mt 4,21 . Voor het eerst (van de 12 keren) gebruikt Mt ekeithen (vanaf hier) . Het verwijst naar Mt 4,18 - Mt 4,19 - Mt 4,20 : de roeping van Petrus en Andreas .
De roeping van Simon Petrus en Andreas wordt verteld in Mt 4,18-20; die van Jakobus en Johannes in Mt 4,21-22. Simon Petrus en Andreas worden door Jezus geroepen terwijl zij de netten uitwerpen Mt 4,18 . Vandaar gaat Jezus verder. Hij komt bij de plaats waar Jakobus en Johannes in de boot hun netten herstellen. Het is de eerste maal dat ekeithen (vandaar) door Matteüs wordt gebruikt. Het legt een verband tussen de plaats van de vorige verzen en de plaats in deze verzen.
Het gebruik van de participiumzin bij het begin van een zin :
- Mt
4,21 : Kai probas ekeithen (en vandaar vooruitgebaand) . In de paralleltekst
Mc 1,19
staat oligon (een weinig) in plaats van ekeithen (vandaar).
- Mt 9,9 : Kai paragôn ho Ièsous ekeithen (en Jezus vandaar langsvoerend)
- Mt 9,27 : Kai paragonti ekeithen tôi Ièsou (
-
- Mt
15,21 : Kai exelthôn ekeithen (En vandaar naar buiten gegaan)
- ekeithen (vanhier, vandaar) . Verwijzing : ekeithen (vanhier, vandaar) , zie Mt 4,21 en Mc 10,1 . Het is meestal de vertaling van het Hebreeuwse misjsjâm (uit : min en sjam) . Misjsjâm (vanaf daar) komt in 103 verzen in Tenach voor .
ekeithen daan vandaan | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | ekeithen | 157 | 130 | 27 | 12 | 5 | 3 | 2 | 4 | 1 | 20 | 22 | |||
2 | kakeithen | 10 | 10 | 1 | 1 | 8 | |||||||||
totaal | 167 | 130 | 37 | 12 | 6 | 4 | 2 | 12 | 1 | 20 | 22 |
In 12 verzen gebruikt Matteüs ekeithen (vanaf hier) :
(1) Mt
4,21 . (2) Mt
5,26 . (3) Mt
9,9 . (4) Mt
9,27 . (5) Mt
11,1 . (6) Mt
12,9 . (7) Mt
12,15 . (8) Mt
13,53 . (9) Mt
14,13 . (10) Mt
15,21 . (11) Mt
15,29 . (12) Mt
19,15 . In 8 gevallen is er een participiumzin . Ofwel het participium ofwel
het hoofdwerkwoord is een werkwoord van beweging. In 2 verzen volgt ekeithen
(vandaar) op het hoofdwerkwoord anechôrèsen (hij week uit) : Mt
12,15 en Mt
14,13 . In deze beide gevallen wordt het hoofdwerkwoord voorafgegaan door
een participiumzin met een werkwoord zonder beweging. In de 6 andere participiumzinnen
staat een werkwoord van beweging. Daarbij staat de bepaling van plaats ekeithen
(vandaar). In 5 verzen volgt ekeithen (vandaar) op het participium. In Mt
15,29 staat het onderwerp ho Ièsous (Jezus) tussen het participium
en ekeithen (vandaar). Opmerkelijk is ook dat in deze 6 participiumzinnen de
zin begint met het nevenschikkend voegwoord kai (en) .
In 5 verzen bij Marcus : (1) Mc
6,1 (2) Mc
6,10 (3) Mc
6,11 (4) Mc
7,24 (5) Mc
10,1 . Verdere uitleg : (1) Mc
6,1 .Linken tussen ochlos (menigte) (Mc
5,21), oikos (huis) (Mc
5,38) en kai exèlthen ekeithen (vanaf hier) (Mc
6,1). (2) Mc
6,10 : heôs an exelthète ekeithen (totdat je vandaar zult uitgaan)
. (3) Mc
6,11 : ekporeuomenoi ekeithen (zich vanuit daar op weg gegeven) . (4) Mc
7,24 . Linken tussen het volk (ochlos) (Mc
7,14), huis (oikos) (Mc
7,17) en vanaf hier (ekeithen) (Mc
7,24) . (5) Mc
10,1 . Link met en tèi oikiai (in het huis = thuis) (Mc
9,33) . (6) Kakeithen (en vanaf hier) : Mc
9,30. Linken tussen menigte (ochlos Mc
9,25) , huis (oikon Mc
9,28) en vanaf hier (kakeithen
Mc 9,30) .
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. |
Mt 4,21 | Mt 5,26 | Mt 9,9 | Mt 9,27 | Mt 11,1 | Mt 12,9 |
Kai (en) | Kai (en) | Kai (en) | Kai (en) | ||
probas (vooruitgebaand) | paragôn (langsvoerend) ho Ièsous (Jezus) | paragonti (langsvoerend) | metabas (overgegaan) | ||
ekeithen (vandaar) | ekeithen (vandaar) | ekeithen (vandaar) tôi Ièsôu (Jezus) | ekeithen (vandaar) | ||
eiden (zag hij) | ou mè exelthèis (jullie zullen niet uitgaan) | eiden (zag hij) | èlthen (kwam hij) | ||
ekeithen (vandaar) | |||||
23. Roeping van de eerste leerlingen : Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 | 31. Verzoening en gerecht : Mt 5,25-26 - Lc 12,57-59 | 68. Roeping van Levi / Matteüs : Mc 2,13-14 - Mt 9,9 - Lc 5,27-28 | 72. Genezing van twee blinden : Mc 10,46-52 - Mt 20,29-34 - Lc 18,35-43 - Mt 9,27-31 | 75. Keuze van de twaalf en volmachtsoverdracht : Mt 10,1-4 | 95. Genezing van een verdorde hand op sabbat : Mc 3,1-6 - Lc 6,6-11 - Lc 14,1-6 - Mt 12,9-14 |
7. | 8. | 9. | 10. | 11. | 12. |
Mt 12,15 | Mt 13,53 | Mt 14,13 | Mt 15,21 | Mt 15,29 | Mt 19,15 |
Ho de Ièsous (Jezus echter) | Akousas de ho Ièsous (Gehoord echter Jezus) | Kai (en) | Kai (en) | ||
gnous (geweten) | exelthôn (naar buiten gegaan) | metabas (overgegaan) ho Ièsous (Jezus) | |||
ekeithen (vandaar) ho Ièsous (Jezus) | ekeithen (vandaar) | ||||
anechôrèsen (week uit) | anechôrèsen (week uit) | anechôrèsen (week uit) | èlthen (kwam hij) | eporeuthè (begaf hij zich op weg) | |
ekeithen (vandaar) | ekeithen (vandaar) | ekeithen (vanaf hier) | |||
96. Volkstoeloop en genezingen : Mc 3,7-12 - Mt 12,15-21 - Lc 6,17-20a | 145. Prediking te Nazaret en verwerping : Mc 6,1-6a - Mt 13,53-58 - Lc 4,16-30 | 150. Terugkeer van de apostelen. Volkstoeloop : Mc 6,30-34 // Mt 14,13-14 // Lc 9,10-11 - Mc 6,30-34 - Mt 14,13-14 -Lc 9,10-11 | 156. Genezing van de dochter van een Kananeese / Syrofenicische vrouw : Mc 7,24-30 - Mt 15,21-28 | 157. Genezing van een doofstomme : Mc 7,31-37 - Mt 15,29-31 | 267. Jezus ontvangt de kinderen : Mc 10,13-16 - Mt 19,13-15 - Lc 18,15-17 |
-- kakeithen (en vanhier of en vandaar) . Verwijzing : ekeithen (vanhier, vandaar) , zie Mt 4,21 . In tien verzen in de bijbel , slechts in het N.T. Mc (1) . Lc (1) . Hnd (8) : (1) Hnd 7,4 . (2) Hnd 13,21 . (3) Hnd 14,26 . (4) Hnd 16,12 . (5) Hnd 20,15 . (6) Hnd 21,1 . (7) Hnd 27,4. (8) Hnd 28,15 .
probas (vooruitgebaand) : participium aorist van probainô (vooruit banen) . In deze vorm komt het in de bijbel slechts in Mc 1,19 en in de paralleltekst Mt 4,21 voor. bainô : banen; stijgen.
Mt 4,22 - Mt 4,22 : 23. Roeping van de eerste leerlingen : Mc 1,16-20 - Mt 4,18-22 - bijbeloverzicht -- taalgebruik - Mt 4,18 - Mt 4,19 - Mt 4,20 - Mt 4,21 - Mt 4,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [22] And they immediately left the ship and their father,
and followed him.
Luther-Bibel . 22 Sogleich verließen sie das Boot und ihren Vater und
folgten ihm nach.
Tekstuitleg van Mt 4,22 .
1 hoi (de) . Verwijzing : bepaald lidwoord .
lidw. mv. | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Brieven | Apk | syn. | ev. |
nom. m. mv. hoi | 4230 | 3257 | 973 | 196 | 101 | 165 | 125 | 147 | 169 | 70 | 462 | 587 |
lidw. mv. | Mt 1 | Mt 2 | Mt 3 | Mt 4 | Mt 5 | Mt 6 | Mt 7 | Mt 8 | Mt 9 | Mt 10 | Mt 11 | Mt 12 | Mt 13 | Mt 14 | Mt 15 | Mt 16 | Mt 17 | Mt 18 | Mt 19 | Mt 20 | Mt 21 | Mt 22 | Mt 23 | Mt 24 | Mt 25 | Mt 26 | Mt 27 | Mt 28 |
nom. m. mv. hoi (196) | 3 | 1 | 3 | 11 | 4 | 8 | 6 | 13 | 3 | 3 | 13 | 10 | 9 | 7 | 5 | 7 | 3 | 5 | 10 | 13 | 10 | 3 | 7 | 5 | 14 | 15 | 5 |
In drie verzen in Mt 4 : (1) Mt 4,3 . (2) Mt 4,20 . (3) Mt 4,22 .
2. de (echter) . Verwijzing : de (echter) . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden .
de (echter) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | ||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
partikel de (echter) | Mt 1 | Mt 2 | Mt 3 | Mt 4 | Mt 5 | Mt 6 | Mt 7 | Mt 8 | Mt 9 | Mt 10 | Mt 11 | Mt 12 | Mt 13 | Mt 14 | Mt 15 | Mt 16 | Mt 17 | Mt 18 | Mt 19 | Mt 20 | Mt 21 | Mt 22 | Mt 23 | Mt 24 | Mt 25 | Mt 26 | Mt 27 | Mt 28 |
421 | 21 | 11 | 9 | 5 | 12 | 13 | 3 | 16 | 16 | 13 | 5 | 17 | 25 | 19 | 19 | 14 | 11 | 9 | 15 | 13 | 22 | 17 | 13 | 15 | 21 | 31 | 27 | 9 |
12 | 3 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | ||||||||||||||||||||
433 | 21 | 11 | 9 | 5 | 15 | 13 | 3 | 16 | 16 | 15 | 5 | 18 | 25 | 19 | 19 | 15 | 11 | 10 | 15 | 13 | 23 | 17 | 15 | 15 | 21 | 31 | 28 | 9 |
In vijf verzen in Mt 4 : (1) Mt 4,4 . (2) Mt 4,12 . (3) Mt 4,18 . (4) Mt 4,20 . (5) Mt 4,22 .
6. ploion (boot) . Verwijzing : ploion
(boot) , zie Mt
4,22 . ploion (boot) . In zevenendertig verzen in de bijbel . In zes verzen
in het O.T. : (3) Jon
1,3 . (4) Jon
1,4 . In eenendertig verzen in het N.T. . In negen verzen bij Matteüs
. In zes verzen is het eis to ploion (in de boot) met een vorm van het werkwoord
embainô (inklimmen) : (1) Mt
8,23 . (2) Mt
9,1 . (3) Mt
13,2 . (4) Mt
14,22 . (5) Mt
14,32 . (6) Mt
15,39 . De andere drie teksten : (1) Mt
4,22 . (2) Mt
8,24 . (3) Mt
14,24 .
- ploiou . Genitief enkelvoud . In veertien verzen in de bijbel . In twee verzen
in het O.T. : (1) Jon
1,5 . (2) W 14,1 . In één vers bij Matteüs .
-- apo tou ploiou (uit de boot) slechts in Mt
14,29 .
- ploiôi . Datief enkelvoud . In één vers in het O.T. :
Jon 1,5
. In veertien verzen in het N.T. . In drie verzen bij Matteüs : (1) Mt
4,21 (en tôi ploiôi = met de boot) . (2) en ploiôi (per
boot) : Mt
14,13 . (3) Mt
14,33 .
- ´ânijjâh (boot) . In twee verzen in de bijbel : (1) Jon
1,3 . (2) Spr 30,19 . Met lidwoord en met verbindingsteken waw : wëhâ´änijjâh
(en de boot) . In één vers in de bijbel , nl. Jon
1,4 . LXX . ploion (boot) .
(1) Mt 4,22 . (2) Mt 8,23 . (3) Mt 8,24 . (4) Mt 9,1 . (5) Mt 13,2 . (6) Mt 14,22 . (7) Mt 14,24 . (8) Mt 14,32 . (9) Mt 15,39 .
Petrus en Andreas, Johannes en Jakobus worden geroepen terwijl zij hun visserswerk aan het doen waren. Ze verlaten hun medevissers, hun boten en volgen Jezus. Maar hun leven op zee is niet defintief ten einde. Zij zullen nog met of zonder Jezus naar de overkant van het meer van Galilea varen. Maar dan met het oog om mensenvissers te worden. De boot zal symbool worden van gemeenschap, dat in woelige wateren kan varen. Zij zullen ervaringen opdoen waarin het lijkt alsof Jezus hen in de steek haaft gelaten en zij er alleen voor staan.
4. - 10. αφεντες αυτον = afentes auton (hem achtergelaten) . NT (4) : (1) Mt 22,22 // Mc 12,12 . (2) Mc 14,50// Mc 14,50 . (3) Mc 12,12 // Mt 22,22 . (4) Mc 14,50 // Mc 14,50 . In het eerste geval laten tegenstanders Jezus achter , in het tweede geval zijn het alle leerlingen . In tegenstelling tot : (1) Mt 4,20 // Mc 1,18 . (2) Mt 4,22 // Mc 1,20 . (3) Mc 1,18 // Mt 4,20 . (4) Mc 1,20 // Mt 4,22 lieten de leerlingen van alles achter om Jezus te volgen .
24. Jezus leert en geneest : Mt 4,23-25 - Mc 1,21 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - Lc 4,31 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mt 4,23 - Mt 4,24 - Mt 4,25 - Mt 5,1 - Mt 5,2 -- Mt 4 -- Mt 4,1-11 - Mt 4,12-17 - Mt 4,18-22 -
Mt 4,23 - Mt 4,23 : 24. Jezus leert en geneest : Mc 1,21 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - Lc 4,31 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mt 4,23 - Mt 4,24 - Mt 4,25 - Mt 5,1 - Mt 5,2 -- Mt 4 -- Mt 4,1-11 - Mt 4,12-17 - Mt 4,18-22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [23] And Jesus went about all Galilee, teaching in their
synagogues, and preaching the gospel of the kingdom, and healing all manner
of sickness and all manner of disease among the people.
Luther-Bibel . 23 Und Jesus zog umher in ganz Galiläa, lehrte in ihren
Synagogen und predigte das Evangelium von dem Reich und heilte alle Krankheiten
und alle Gebrechen im Volk.
Tekstuitleg van Mt 4,23
Na de roeping van de leerlingen (Mc
1,16-20 - Mt
4,18-22) brengt de evangelist Matteüs een samenvatting van het optreden
van Jezus (Mt
4,23-25 ; 5,1-2) dat Mt 5-9 anticipeert . In Mt 5-7 brengt Matteüs
de bergrede . In Mt 8-9 brengt hij een reeks wonderverhalen . Hierna volgt Mt
9,35-38 dat enerzijds Mt
4,23 herneemt (en betrekking heeft op de voorgaande hoofdstukken Mt 5-9)
en anderzijds de zendingsrede van Mt 10 voorbereidt .
Gelijkaardige summaria vinden we in het evangelie van Marcus . Allereerst is
er het summarium in Mc
1,39 dat volgt op de eerste dag van Jezus'optreden in Kafarnaüm . Vervolgens
is er het summarium in Mc
6,6 na het optreden van Jezus in Nazaret .
Na het hoofdwerkwoord en de plaatsbepaling beschrijft Matteüs de activiteit
van Jezus in woord en daad . Hij doet het met drie nevenschikkende zinnen waarvan
het werkwoord telkens vooraan de zin in het tegenwoordig deelwoord in de nominatief
staat (als bijstelling bij het onderwerp van de hoofdzin) : didaskôn (onderwijzend)
- kèrussôn (verkondigend) - therapeuôn (genezend) . Het woord
neemt in het optreden van Jezus een belangrijke plaats in . Hier geeft Matteûs
twee aspecten van de woordactiviteit van Jezus : onderwijzend en verkondigend
.
Matteüs ontleent periijgen (hij trok rond) (periagoo : rondtrekken) aan
Mc 6,6b. Dat werkwoord periagoo (rondtrekken) beantwoordt beter aan de realiteit
van Jezus'activiteit dan het werkwoord erchomai (gaan, komen).
De plaatsbepaling en holiji tiji Galilaiai (in geheel Galilea) van Mt 4,23 roept
de plaatsbepaling in Mc 1,39 op : eis holijn tijn Galilaian (in geheel Galilea).
In Mc 1,39 bevindt Jezus zich reeds in Galilea; het voorzetsel eis (naar) heeft
hier echter de betekenis van het voorzetsel en (in). Met het woordje holijn
(geheel) in Mc 1,39 verwijst Marcus naar een vroegere tekst nl. 1,14 waarin
hij zegt dat Jezus naar Galilea ging. Daar in Mc 1,14 sluit de plaatsbepaling
onmiddellijk aan op het hoofdwerkwoord. Dat gebeurt ook in Mt 4,23.
Het zinsdeel en tais sunagoogais autoon (in hun synagogen) ontleent Matteüs
aan Mc 1,39. Ook hier heeft Matteüs het voorzetsel van de plaatsbepaling
veranderd, van eis (naar) naar en (in), vermits eis (naar) bij Marcus reeds
de betekenis van en (in) had. Zo schrijft Matteüs dan : didaskoon en tais
sungagoogais autoon (onderwijzend in hun synagogen). Didaskoon (onderwijzende)
ontleent Matteüs aan Mc 6,6b, dat volgt op Mc 6,1-6a waar Marcus in Mc
6,2 schrijft : ijrksato didaskein en tiji sunagoogiji (hij begon te leren in
de synagoge). Zowel in Mc 1,21 als in Mc 6,2 wordt de woordactiviteit in de
synagoge door het werkwoord didaskoo (onderwijzen) weergegeven.
13. Een ander aspect van Jezus' woordactiviteit is het verkondigen .
14. - 17. to euaggelion tès basileias (het evangelie van het koninkrijk) . In drie verzen in het N.T. : (1) Mt 4,23 . (2) Mt 9,35 . (3) Mt 24,14 . In (1) Mt 4,23 . (2) Mt 9,35 gaat het participium praesens nominatief mannelijk enkelvoud vooraf kèrussôn (verkondigend) . In Mt 24,14 gaat vooreerst het aanwijzend voornaamwoord touto (dit) en vervolgens de werkwoordvorm kèruchthèsetai (en dit evangelie van het koninkrijk zal verkondigd worden) . In de drie verzen gaat een werkwoordvorm van kèrussô (verkondigen) vooraf . Verwijzing : hè basileia tôn ouranôn (het koninkrijk van de hemelen) , zie Mt 3,2 .
Matteüs ontleent zijn woordenschat aan Mc 1,14-15. In Mc 1,14 treft Matteüs kijrussoon to euaggelion (verkondigend de blijde boodschap) aan. In Mc staat een subjectsgenitief bij euaggelion (de blijde boodschap) nl. tou theou (van / vanwege God). Marcus ontvouwt in Mc 1,15 waarin de blijde boodschap bestaat, o.a.in de komst van het koninkrijk van God (ijggiken hij basileia tou theou : nabij is het koninkrijk van God). Zo combineert Matteüs to euggelion (de blijde boodschap) met tijs basileias (van het koninkrijk).
Mc 1,14 // Mt 4,14 | Mt4,12 // Mc 1,14 | Mc 1,39 | Mc 6,6b | Mt 4,23 | Mt 9,35 | Mt 4,23b + Mt 9,35b |
kai (en) ... | ... de (echter) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | |
ijlthen (kwam) | anechoorijsan (week hij uit) | ijlthen (kwam) | periijgen (trok rond) | periijgen (trok rond) | periijgen (trok rond) | |
ho Iijsous (Jezus) | ho Iijsous (Jezus) | |||||
eis tijn Galilaian (naar Galilea) | eis tijn Galilaian (naar Galilea) | tas koomas kuklooi door de omliggende dorpen | en holiji tiji Galilaiai (in geheel Galilea) | ... tas koomas (door de dorpen) | ||
kijrussoon (verkondigende) | Mt 4,17 apo tote (van toen af) ijrksato (begon hij) kijrussein (te verkodnigen) | kijrussoon (verkondigende) | didaskoon (onderwijzende) | didaskoon (onderwijzende) | didaskoon (onderwijzende) | kijrussoon (verkondigende) |
kai legein (en te zeggen) | eis tas sunagoogas autoon (in hun synagogen) | en tais sunagoogais autoon (in hun synagogen) | en tais sunagoogais autoon (in hun synagogen) | |||
eis holijn tijn Galilaian (in geheel Galilea) | ||||||
to euaggelion tou theou (de blijde boodschap van God) ... | metanoeite (bekeer je | to euaggelion tijs basileias (de blijde boodschap van het koninkrijk) | ||||
kai legoon... ijggiken hij basileia tou theou. metanoeite (en zeggende... nabij is het koninkrijk van God. Bekeer je... ) | ijggiken gar hij basileia toon ouranoon (want nabij is het koninkrijk van de hemelen) | kai (en) | kai (en) | kai (en) | ||
ta daimonia (de duivels) | therapeuoon (genezende) | therapeuoon (genezende) | ||||
ekballoon (uitwerpende) | pasan noson kai pasan malakian (elke ziekte en elke zwakheid) | pasan noson kai pasan malakian (elke ziekte en elke zwakheid) | ||||
Mc 1,14-15 // Mt 4,12-17 // Lc 4,14-15 : vegin van Jezus' optreden in Galilea | Mc 1,14-15 // Mt 4,12-17 // Lc 4,14-15 : vegin van Jezus' optreden in Galilea | prediking in de synagogen : Mc 1,39 // Mt 4,23 // Mt 9,35 | Mc 6,6b : Jezus als leraar | Mc 1,39 // Mt 4,23 // Mt 9,35 : prediking in de synagogen | Mc 1,39 // Mt 4,23 // Mt 9,35 : prediking in de synagogen | Mc 1,39 // Mt 4,23 // Mt 9,35 : prediking in de synagogen |
Mt 4,24 - Mt 4,24 : 24. Jezus leert en geneest : Mc 1,21 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - Lc 4,31 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mt 4,23 - Mt 4,24 - Mt 4,25 - Mt 5,1 - Mt 5,2 - Mt 5,1 - Mt 5,2 -- Mt 4 -- Mt 4,1-11 - Mt 4,12-17 - Mt 4,18-22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [24] And his fame went throughout all Syria: and they brought
unto him all sick people that were taken with divers diseases and torments,
and those which were possessed with devils, and those which were lunatick, and
those that had the palsy; and he healed them.
Luther-Bibel . 24 Und die Kunde von ihm erscholl durch ganz Syrien. Und sie
brachten zu ihm alle Kranken, mit mancherlei Leiden und Plagen behaftet, Besessene,
Mondsüchtige und Gelähmte; und er machte sie gesund.
Tekstuitleg van Mt 4,24 .
Mc 1,28 | kai exèlthen hè akoè autou euthus pantachou eis holèn tèn perichôron tès Galilaias (en 'nieuws' over hem ging terstond overal uit naar de omstreek van Galilea) . |
Mt 4,24 | kai apèlthen hè akoè autou eis olèn tèn surian (en het 'nieuws' over hem ging weg naar heel Syrië) . |
Mt 9,26 | kai exèlthen hè fèmè autè eis holèn tèn gèn ekeinèn (en deze faam ging uit naar heel dat land) . |
Lc 4,14 | kai fèmè exèlthen kath olès tès perichôrou peri autou (en faam ging uit over heel de omstreek / om-geving rond hem) . |
Lc 4,37 | kai exeporeueto èchos peri autou eis panta topon tès perichôrou (en weerklank over hem trok uit naar elke plaats van de omstreek / om-geving) . |
2. exèlthen (hij ging uit) . In 289 verzen in de bijbel . In 222 verzen
in het O.T. . In zevenenzestig verzen in het N.T. . In acht verzen bij Matteüs
: (1) Mt
8,34 . (2) Mt
9,26 . (3) Mt
13,3 . (4) Mt
17,18 . (5) Mt
20,1 . (6) Mt
21,17 .
- apèlthen (hij ging weg) . In 112 verzen in de bijbel . In drieënzeventig
verzen in het O.T. . In negenendertig verzen in het N.T. . In acht verzen bij
Matteüs : (1) Mt
4,24 . (2) Mt
9,7 . (3) Mt
13,25 . (4) Mt
16,4 . (5) Mt
19,22 . (6) Mt
21,29 . (7) Mt
21,30 . (8) Mt
27,60 .
6. eis (naar) . Taalgebruik in het N.T. : eis (naar) . Taalgebruik in Mt : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach . Mt (215) . Mt 4 (7) : (1) Mt 4,1 . (2) Mt 4,5 . (3) Mt 4,8 . (4) Mt 4,12 . (5) Mt 4,13 . (6) Mt 4,18 . (7) Mt 4,24 .
8. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn van het bepaald lidw. ho , hè , to (de - het) . Taalgebruik in N.T. : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Mt : bepaald lidwoord . Website : http://mediatheek.thinkquest.nl/~kla020/algemeen_3/gramm.html . Gr. ho ...to.. , tè... N. : de , het . E. : the . D. der , die , das . Mt (180) . Mt 4 (7) : (1) Mt 4,1 . (2) Mt 4,5 . (3) Mt 4,8 . (4) Mt 4,12 . (5) Mt 4,13 . (6) Mt 4,18 . (7) Mt 4,24 .
Mt 4,24.29. act. ind. aor. 3de pers. enk. εθεραπευσεν = etherapeusen (hij genas) van het werkw. θεραπευω = therapeuô (genezen, verzorgen) . Taalgebruik in het NT : therapeuô (genezen, verzorgen) . Taalgebruik in de LXX : therapeuô (genezen, verzorgen) . LXX (4) : (1) 2 S 19,25 . (2) Tob 12,3 . (3) W 16,12 . (4) Sir 38,7 . NT (14) : (1) Mt 4,24 . (2) Mt 8,16 . (3) Mt 12,15 . (4) Mt 12,22 . (5) Mt 14,14 . (6) Mt 15,30 . (7) Mt 19,2 . (8) Mt 21,14 . (9) Mc 1,34 . (10) Mc 3,10 . (11) Mc 6,5 . (12) Lc 4,40 . (13) Lc 7,21 . (14) Lc 13,14 . Een vorm van θεραπευω = therapeuô (genezen, verzorgen) in de LXX (26) , in het NT (43) , in Mt (16) , in Mc (5) , in Lc (14) , in Joh (1) . Een vorm van θεραπευω = therapeuô (genezen, verzorgen) kan de vertaling van 8 verschillende Hebreeuwse (werk)woorden zijn .
Mt 4,24.28. - 29. και εθεραπευσεν = kai etherapeusen (en hij genas) . LXX (0) . NT (8) : (1) Mt 4,24 . (2) Mt 12,15 . (3) Mt 12,22 . (4) Mt 14,14 . (5) Mt 15,30 . (6) Mt 19,2 . (7) Mt 21,14 . (8) Mc 1,34 .
Mt 4,24.29. - 30. εθεραπευσεν αυτους = etherapeusen autous (hij genas hen) . LXX (1) : W 16,12 . NT (6) : (1) Mt 4,24 . (2) Mt 12,15 . (3) Mt 15,30 . (4) Mt 19,2 . (5) Mt 21,14 . (6) Lc 4,40 .
Mt 4,24.28. - 30. και εθεραπευσεν αυτους = kai etherapeusen autous (en hij genas hen) . LXX (0) . NT (5) : (1) Mt 4,24 . (2) Mt 12,15 . (3) Mt 15,30 . (4) Mt 19,2 . (5) Mt 21,14 .
Mt 4,25 - Mt 4,25 : 24. Jezus leert en geneest : Mc 1,21 - Mt 4,23-25 ; 5,1-2 - Lc 4,31 - bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Mt 4,23 - Mt 4,24 - Mt 4,25 - Mt 5,1 - Mt 5,2 -- Mt 4 -- Mt 4,1-11 - Mt 4,12-17 - Mt 4,18-22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [25] And there followed him great multitudes of people from
Galilee, and from Decapolis, and from Jerusalem, and from Judaea, and from beyond
Jordan.
Luther-Bibel . 25 Und es folgte ihm eine große Menge aus Galiläa,
aus den Zehn Städten, aus Jerusalem, aus Judäa und von jenseits des
Jordans.
Tekstuitleg van Mt 4,25 .
1. Verwijzing : kai (en) , zie Mt 1,2 . Nevenschikkend voegwoord . In 705 verzen bij Matteüs . Er is verandering van personage .
2. 3. èkoulouthèsan (zij volgden) . In negentien
verzen in de bijbel . In één vers in het O.T. . In achttien verzen
in het N.T. . In elf verzen bij Matteüs : (1) Mt
4,20 . (2) Mt
4,22 . (3) Mt
4,25 . (4) Mt
8,1 . (5) Mt
8,25 . (6) Mt
9,27 . (7) Mt
12,15 . (8) Mt
14,13 . (9) Mt
19,2 . (10) Mt
20,34 . (11) Mt
27,55 . Verwijzing : akoloutheô
(volgen) , zie Mt
4,20 .
- èkolouthèsen (hij volgde) . In negen verzen
in de bijbel . In één vers in het O.T. . In acht verzen in het
N.T. . In drie verzen bij Matteüs : (1) Mt
9,9 . (2) Mt
9,19 . (3) Mt
20,29 .
- In dertien van de veertien gevallen volgt een persoonlijk voornaamwoord als
nadere bepaling op de werkwoordsvorm van akoloutheô (volgen) . In dertien
van de veertien gevallen wordt Jezus gevolgd . In Mt
9,19 volgt Jezus iemand . Soms wordt het hoofdwerkwoord voorafgegaan door
een participiumzin . Het onderwerp staat meestal achter het hoofdwerkwoord met
bepaling . In zes verzen zijn / is menigte(n) onderwerp . In vier verzen zijn
het vele menigten , in één vers een grote menigte en in één
vers de menigten .
4. 5. ochloi (menigten) . Verwijzing : ochloi (menigten) . zie Mt 4,20 . Nominatief meervoud. In achtentwintig verzen in de bijbel . In veertien verzen bij Matteüs : (1) Mt 4,25 . (2) Mt 7,28 . (3) Mt 9,8 . (4) Mt 9,33 . (5) Mt 12,23 . (6) Mt 13,2 . (7) Mt 15,30 . (8) Mt 21,9 . (9) Mt 21,11 . (10) Mt 22,33 . Daarenboven : Mt 8,1 . Mt 12,15 . Mt 14,13 . Mt 19,2 .
- èkolouthèsan autôi (zij - nl. de vele menigten - volgden
hem) zie : akoloutheô
( èkolouthèsan = zij volgden). In 11 verzen bij Matteüs;
èkolouthèsen (hij volgde). In 3 verzen bij Matteüs, zie Mt
4,20 .
- ochloi polloi (de vele menigten) zie : ochloi
(menigten). In 14 verzen bij Matteüs, zie Mt
4,20 .
Reeds 2 X 2 leerlingen zijn Jezus gevolgd. Hier - Mt 4,25 - is voor het eerst sprake van vele menigten (ochloi polloi). Zij volgen Jezus. Deze vele menigten zullen Jezus blijven volgen wanneer hij na de bergrede de berg afdaalt (Mt 8,1). Het is één van de elementen van de inclusio. èkolouthèsan autôi ochloi polloi staan zowel in Mt 4,25 als in Mt 8,1 .
1 tunc Iesus ductus est in desertum ab Spiritu ut temptaretur a diabolo 2 et cum ieiunasset quadraginta diebus et quadraginta noctibus postea esuriit 3 et accedens temptator dixit ei si Filius Dei es dic ut lapides isti panes fiant 4 qui respondens dixit scriptum est non in pane solo vivet homo sed in omni verbo quod procedit de ore Dei 5 tunc adsumit eum diabolus in sanctam civitatem et statuit eum supra pinnaculum templi 6 et dixit ei si Filius Dei es mitte te deorsum scriptum est enim quia angelis suis mandabit de te et in manibus tollent te ne forte offendas ad lapidem pedem tuum 7 ait illi Iesus rursum scriptum est non temptabis Dominum Deum tuum 8 iterum adsumit eum diabolus in montem excelsum valde et ostendit ei omnia regna mundi et gloriam eorum 9 et dixit illi haec tibi omnia dabo si cadens adoraveris me 10 tunc dicit ei Iesus vade Satanas scriptum est Dominum Deum tuum adorabis et illi soli servies 11 tunc reliquit eum diabolus et ecce angeli accesserunt et ministrabant ei 12 cum autem audisset quod Iohannes traditus esset secessit in Galilaeam 13 et relicta civitate Nazareth venit et habitavit in Capharnaum maritimam in finibus Zabulon et Nepthalim 14 ut adimpleretur quod dictum est per Esaiam prophetam 15 terra Zabulon et terra Nepthalim via maris trans Iordanen Galilaeae gentium 16 populus qui sedebat in tenebris lucem vidit magnam et sedentibus in regione et umbra mortis lux orta est eis 17 exinde coepit Iesus praedicare et dicere paenitentiam agite adpropinquavit enim regnum caelorum 18 ambulans autem iuxta mare Galilaeae vidit duos fratres Simonem qui vocatur Petrus et Andream fratrem eius mittentes rete in mare erant enim piscatores 19 et ait illis venite post me et faciam vos fieri piscatores hominum 20 at illi continuo relictis retibus secuti sunt eum 21 et procedens inde vidit alios duos fratres Iacobum Zebedaei et Iohannem fratrem eius in navi cum Zebedaeo patre eorum reficientes retia sua et vocavit eos 22 illi autem statim relictis retibus et patre secuti sunt eum 23 et circumibat Iesus totam Galilaeam docens in synagogis eorum et praedicans evangelium regni et sanans omnem languorem et omnem infirmitatem in populo 24 et abiit opinio eius in totam Syriam et obtulerunt ei omnes male habentes variis languoribus et tormentis conprehensos et qui daemonia habebant et lunaticos et paralyticos et curavit eos 25 et secutae sunt eum turbae multae de Galilaea et Decapoli et Hierosolymis et Iudaea et de trans Iordanen