Hnd 2 : taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -
Overzicht van Handelingen van de apostelen : Hnd (Handelingen) : overzicht , Hnd
: woordgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -
, Hnd
: commentaar ,
Hnd 1 , Hnd
2 , Hnd 3 , Hnd 4 , Hnd
5 , Hnd 6 , Hnd 7 , Hnd
8 , Hnd 9 , Hnd 10 , Hnd
11 , Hnd 12 , Hnd 13 , Hnd
14 , Hnd 15 , Hnd 16 , Hnd
17 , Hnd 18 , Hnd 19 , Hnd
20 , Hnd 21 , Hnd 22 , Hnd
23 , Hnd 24 , Hnd 25 , Hnd
26 , Hnd 27 , Hnd 28 ,
Per pericope - Hnd
2,1-13 -- Hnd
2,14-40 -- Hnd
2,41-47 -
- Hnd 2,1-13 : Pinksteren.
- Hnd 2,14-40 : Toespraak van Petrus.
- Hnd 2,41-47 : Het leven van de gelovigen.
Uitleg vers per vers - Hnd
2,1 - Hnd
2,2 - Hnd
2,3 - Hnd
2,4 - Hnd
2,5 - Hnd
2,6 - Hnd
2,7 - Hnd
2,8 - Hnd
2,9 - Hnd
2,10 - Hnd
2,11 - Hnd
2,12 - Hnd
2,13 - Hnd
2,14 - Hnd
2,15 - Hnd
2,16 - Hnd
2,17 - Hnd
2,18 - Hnd
2,19 - Hnd
2,20 - Hnd
2,21 - Hnd
2,22 - Hnd
2,23 - Hnd
2,24 - Hnd
2,25 - Hnd
2,26 - Hnd
2,27 - Hnd
2,28 - Hnd
2,29 - Hnd
2,30 - Hnd
2,31 - Hnd
2,32 - Hnd
2,33 - Hnd
2,34 - Hnd
2,35 - Hnd
2,36 - Hnd
2,37 - Hnd
2,38 - Hnd
2,39 - Hnd
2,40 - Hnd
2,41 - Hnd
2,42 - Hnd
2,43 - Hnd
2,44 - Hnd
2,45 - Hnd
2,46 - Hnd
2,47 -
Hnd 2,1-13 : Pinksteren. Hnd 2,1-13 - Hnd 2,1 - Hnd 2,2 - Hnd 2,3 - Hnd 2,4 - Hnd 2,5 - Hnd 2,6 - Hnd 2,7 - Hnd 2,8 - Hnd 2,9 - Hnd 2,10 - Hnd 2,11 - Hnd 2,12 - Hnd 2,13 -- Hnd 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -
Eerste lezing op Pinksteren ABC : Handelingen 2,1-11. Taalgebruik : Hnd 2,1-11.
Toen de dag van Pinksteren aanbrak waren allen bijeen op dezelfde plaats. Plotseling kwam uit de hemel een gedruis alsof er een hevige wind opstak en heel het huis waar zij gezeten waren was er vol van. Er verscheen hun iets dat op vuur geleek en dat zich, in tongen verdeeld, op ieder van hen neerzette. Zij werden allen vervuld van de heilige Geest en zij begonnen te spreken in vreemde talen, naargelang de Geest hun te vertolken gaf. Nu woonden er in Jeruzalem Joden, vrome mannen die afkomstig waren uit alle volkeren onder de hemel. Toen dat geluid ontstond liepen die te hoop en tot hun verbazing hoorde iedereen hen spreken in zijn taal. Zij waren buiten zichzelf en zeiden vol verwondering: "Maar zijn al die daar spreken dan geen Galileeërs? Hoe komt het dan dat ieder van ons hen hoort spreken in zijn eigen moedertaal? Parten, Meden en Elamieten, bewoners van Mesopotamië, van Judea en Kappadocië, van Pontus en Asia, van Frygië en Pamfylië, Egypte en het gebied van Libië bij Cyrene, de Romeinen die hier verblijven, Joden zowel als proselieten, Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze eigen taal spreken van Gods grote daden."
Hnd 2,1-13 telt 13 verzen. Vijf verzen beginnen met kai (en). Zes verzen hebben de (echter) als tweede woord.
Hnd 2,1 - Hnd 2,1 - Hnd 2,1-13 : Pinksteren. - Hnd 2,1 - Hnd 2,2 - Hnd 2,3 - Hnd 2,4 - Hnd 2,5 - Hnd 2,6 - Hnd 2,7 - Hnd 2,8 - Hnd 2,9 - Hnd 2,10 - Hnd 2,11 - Hnd 2,12 - Hnd 2,13 -- Hnd 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [1] And when the day of Pentecost was fully come, they were
all with one accord in one place.
Luther-Bibel. 1 Und als der Pfingsttag gekommen war, waren sie alle an "einem"
Ort beieinander.
Tekstanalyse van Hnd 2,1. Dit vers Hnd 2,1 telt 14 (2 X 7) woorden en 74 (2 X 37) letters en 27 (3 X 3 X 3) lettergrepen. De getalwaarde van Hnd 2,1 is 7941 (3 X 2647).
De structuur van Lc 9,51a vertoont sterke gelijkenis met Hnd 2,1 :
Lc 9,51a | Hnd 2,1 |
egeneto de en tôi sumplèrousthai (het gebeurde echter in het voltooien) | kai en tôi sumplèrousthai (en het gebeurde in het voltooien) |
tas hèmeras tès analèmpseôs autou (de dagen van zijn ten-hemel-opneming) | tèn hèmeran tès pentèkostès (de dag van de vijftigste - Pinksteren) |
Vijfmaal komt in Hnd
2,1 de idee van volledigheid : (1) sumplèroô : voltooien.
(2) hè hèmera tès pentekostès : de vijftigste dag. (3) pantes : allen. (4) homou (samen). (5) epi to auto (op hetzelfde - op
dezelfde plaats). Die volledigheid vormt een nieuw begin ; bij het vijftigste
jaar begint het jubeljaar of het jaar van genade , waarin de religieuze en maatschappelijke
verhoudingen worden hersteld. Daarmee doet dit verhaal denken aan het eerste
optreden van Jezus in Nazaret en de tekst die hij er in de synagoge las.
De vermelding van de vijftigste dag roept het joodse feest Sjavoeoth (Wekenfeest). Het is een oogsfeest. Op dit feest wordt vooral herdacht dat God aan Mozes
de wet , geschreven op twee stenen tafels , gaf (Ex 19).
Daarenboven is het Pinksterverhaal de tegenhanger van het verhaal van de toren
van Babel ( Gn 11). In het verhaal van de toren van Babel verblijven de mensen op één
plaats en spreken ze één taal (twee symbolen van uniformiteit). Het verhaal eindigt met de verspreiding van de mensen over de hele aarde en
met de verwarring van de taal (twee symbolen van pluriformiteit). Het pinksterverhaal
pleit noch voor louter uniformiteit noch voor louter pluriformiteit maar voor
een éénheid in verscheidenheid. Deze twee schijnbare tegenpolen
worden bewerkt door één en dezelfde geest , die zich over de apostelen
verdeelt , waardoor ze in staat zijn verschillende talen te spreken , en waarbij
iedereen mekaar verstaat.
1. kai (en). Taalgebruik in Hnd : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hnd (660). Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. In Hnd 2,1-13 , niet in Hnd 1,5 en Hnd 2,13.
2. en (in). Taalgebruik in NT : en (in). Taalgebruik in Hnd : en (in). Voorzetsel. Hebr. bë. Fr. en. Ned. in. Fr. dans. Hnd 2 (8) : (1) Hnd 2,1. (2) Hnd 2,8. (3) Hnd 2,17. (4) Hnd 2,19. (5) Hnd 2,22. (6) Hnd 2,29. (7) Hnd 2,41. (8) Hnd 2,46.
3. bep. lidw. dat. m. + onz. enk. tô(i). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Hnd : bepaald lidwoord. Hnd 2 (5) : (1) Hnd 2,1. (2) Hnd 2,19. (3) Hnd 2,34. (4) Hnd 2,38. (5) Hnd 2,46.
4. med. + pass. inf. praes. sumplèrousthai van het werkw. sumplèroô (samen vol maken, vervullen). Taalgebruik in het NT : sumplèroô (samen vol maken, vervullen). Taalgebruik in Lc : sumplèroô (samen vol maken, vervullen). Taalgebruik in Hnd : sumplèroô (samen vol maken, vervullen). Lc (1) Lc 9,51. Hnd (1) Hnd 2,1. In Lc : 2 vormen van sumplèroô (samen vol maken, vervullen) in 2 verzen in 2 hoofdstukken : (1) Lc 8,23. (2) Lc 9,51. In Hnd : 1 vorm van sumplèroô (samen vol maken, vervullen) in 1 vers in 1 hoofdstuk : Hnd 2,1. Een vorm van sumplèroô (samen vol maken, vervullen) in het NT (3) , in de LXX (-).
5. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de). Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Hnd : bepaald lidwoord. Hnd 2 (8) : (1) Hnd 2,1. (2) Hnd 2,9. (3) Hnd 2,14. (4) Hnd 2,20. (5) Hnd 2,27. (6) Hnd 2,33. (7) Hnd 2,37. (8) Hnd 2,38.
8. Op de 50ste dag wordt het joodse Wekenfeest gevierd : sjâbhû`oth. Dan wordt het oogstfeest gevierd : de eerste schoof gerst. Tevens wordt het Sinaïverbond herdacht waarbij Mozes de twee stenen tafelen met de tien geboden ontving. Reeds in de verdere geschiedenis wordt het Sinaïgebeuren verinnerlijkt. In Lv 23 worden de feesten beschreven. In Lv 23,16 is er sprake van de vijftigste dag. In het vijftigste jaar , het jubeljaar , wordt alles in zijn oorspronkelijke staat hersteld en heeft een algemene vergeving van zonden plaats. In zijn inauguratie in Nazareth las Jezus Js 61 , waarin een jubeljaar werd aangekondigd. Lv 25,8-55 handelt over het jubeljaar.
10. nom. mann. mv. pantes (allen) van het bijvoegl. naamw. pas , pasa , pan
(al). Taalgebruik in het NT : pas
(ieder, elk). Taalgebruik in Hnd : pas
(ieder, elk). Taalgebruik in de Septuaginta : pas
(ieder, elk, alles). Hebr. kl (al). Taalgebruik in Tenach : kl
(al). Lat. omnis. Fr. tout. Ned. elk , ieder. Hnd (33) : (1) Hnd
1,14. (2) Hnd
2,1. (3) Hnd
2,4. (4) Hnd
2,12. (5) Hnd
2,14. (6) Hnd
2,32. (7) Hnd
2,44. (8) Hnd
3,24. (9) Hnd
4,21. (10) Hnd
5,17. (11) Hnd
5,36. (12) Hnd
5,37. (13) Hnd
6,15. (14) Hnd
8,1. (15) Hnd
8,10. (16) Hnd
9,21. (17) Hnd
9,26. (18) Hnd
9,35. (19) Hnd
10,33. (20) Hnd
10,43. (21) Hnd
16,33. (22) Hnd
17,7. (23) Hnd
17,21. (24) Hnd
18,17. (25) Hnd
19,7. (26) Hnd
20,25. (27) Hnd
21,18. (28) Hnd
21,20. (29) Hnd
21,24. (30) Hnd
22,3. (31) Hnd
25,24. (32) Hnd
26,4. (33) Hnd
27,36. Een vorm van pas (al) in Hnd (162 / 170) , in Hnd 2 (15) : (1) Hnd
2,1. (2) Hnd
2,4. (3) Hnd
2,5. (4) Hnd
2,7. (5) Hnd
2,12. (6) Hnd
2,14. (7) Hnd
2,17. (8) Hnd
2,21. (9) Hnd
2,25. (10) Hnd
2,32. (11) Hnd
2,36. (12) Hnd
2,39. (13) Hnd
2,43. (14) Hnd
2,44. (15) Hnd
2,45. In Hnd : X vormen van pas (al) in 162 (170X) verzen in 28 /28 hoofdstukken. In Lc : X vormen van pas (al) in 149 (152X) in 24 hoofdstukken. Een vorm
van pas (al) in het NT (1226) , in de LXX (6833).
- hapantes (allen). In zes verzen in Hnd : (Hnd
2,1). (1) Hnd
2,7. (2) Hnd
4,31. (3) Hnd
5,12. (4) Hnd
5,16. (5) Hnd
16,3. (6) Hnd
16,28. Een vorm van hapas (geheel) in Hnd (16) , in Hnd 2 (2) : (1) Hnd
2,7. (2) Hnd
2,44. In Lc : X vormen van hapas (geheel) in 16 verzen in 12 / 24 hoofdstukken. In Hnd : X vormen van hapas (geheel) in 13 verzen in 8 / 28 hoofdstukken.
Een vorm van hapas (geheel) in het NT (32) , in de LXX (78).
11. homou (op dezelfde plaats) of op gelijke plaats. homoios : gelijk , gelijksoortig. hou : betrekkelijk voornaamwoord van plaats waar op de vraag pou (waar) ; bijeen , samen , tegelijkertijd. In twaalf verzen in de bijbel. In acht verzen in het O.T.. In vier verzen in het NT. In drie verzen in Joh. In Hnd 2,1.
13. epi (op, bij). Taalgebruik in het NT : epi (op, bij). Taalgebruik in de LXX : epi (op, bij). Ned. op. Hnd (120). Hnd 2 (8) : (1) Hnd 2,1. (2) Hnd 2,17. (3) Hnd 2,18. (4) Hnd 2,19. (5) Hnd 2,30. (6) Hnd 2,38. (7) Hnd 2,44. (8) Hnd 2,47.
epi (op, bij) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
epi | 4540 | 3946 | 594 | 91 | 51 | 104 | 22 | 120 | 117 | 89 | 246 | 268 |
ep | 1320 | 1179 | 141 | 13 | 14 | 25 | 13 | 24 | 30 | 22 | 52 | 65 |
ef | 430 | 348 | 82 | 10 | 6 | 20 | 1 | 17 | 25 | 3 | 36 | 37 |
Totaal | 6290 | 5473 | 817 | 114 | 71 | 149 | 36 | 161 | 172 | 114 | 334 | 370 |
14. auto (zelf). Taalgebruik : autos (hij zelf) , zie Lc 24,36. Nominatief en accusatief onzijdig enkelvoud. In 490 verzen in de bijbel. In 101 verzen in het NT. In acht verzen in Hnd : (1) Hnd 1,15. (2) Hnd 2,1. (3) Hnd 2,44. (4) Hnd 2,47. (5) Hnd 4,26. (6) Hnd 7,6. (7) Hnd 14,1. (8) Hnd 27,6.
12. - 14. epi to auto (op hetzelfde - op dezelfde plaats). NT (10) : (1) Mt 22,34. (2) Lc 17,35. (3) Hnd 1,15. (4) Hnd 2,1. (5) Hnd 2,44. (6) Hnd 2,47. (7) Hnd 4,26. (8) 1 Kor 7,5. (9) 1 Kor 11,20. (10) 1 Kor 14,23. Bijeenkomen op dezelfde plaats kan een positieve of een negatieve betekenis hebben. Men kan bijeenkomen om de eenheid uit te drukken. Die kan zich echter richten tegen iemand.
Hnd 2,2 - Hnd 2,2 - Hnd 2,1-13 : Pinksteren. - Hnd 2,1 - Hnd 2,2 - Hnd 2,3 - Hnd 2,4 - Hnd 2,5 - Hnd 2,6 - Hnd 2,7 - Hnd 2,8 - Hnd 2,9 - Hnd 2,10 - Hnd 2,11 - Hnd 2,12 - Hnd 2,13 -- Hnd 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [2] And suddenly there came a sound from heaven as of a
rushing mighty wind, and it filled all the house where they were sitting.
Luther-Bibel. 2 Und es geschah plötzlich ein Brausen vom Himmel wie von
einem gewaltigen Wind und erfüllte das ganze Haus, in dem sie saßen.
Tekstuitleg van Hnd 2,2. Het komen van de geest is geïnspireerd op teksten die het afdalen van JHWH beschrijven. wajjerèd JHWH (en JHWH daalde - neer -). MT : (1) Gn 11,5. (2) Ex 19,20. (3) Ex 34,5 (wajjerèd JHWH bè`ânân = en JHWH daalde neer in een wolk). (4) Nu 11,25 (wajjerèd JHWH bè`ânân = en JHWH daalde neer in een wolk). (5) Nu 12,5 (wajjerèd JHWH be`ammûd `ânân (JHWH daalde neer in een kolom van een wolk). In het verhaal van de toren van Babel daalde JHWH neer om te zien wat daar in Babel aan het gebeuren was (Gn 11,5). In Ex 19,20 daalde JHWH neer op de top van de berg Sinaï om het verbond te sluiten. In Ex 34,5 gebeurde dat om het verbond te vernieuwen. In Nu 11,25 daalde JHWH neer en ontvingen de 70 oudsten een deel van de geest van Mozes. In Nu 12,5 nam JHWH de verdediging van Mozes op tegen Mirjan en Aäron. In Ex 19,18 MT : jârad `âlajw JHWH bâ´esj (daalde JHWH over hem in vuur). jired JHWH (JHWH zal neerdalen). MT (2) : (1) Ex 19,11. (2) Js 31,4.
Hnd 2,2 en Hnd 4,31 komen sterk met elkaar overeen :
- Hnd 2,2 : kai eplèrôsen holon ton oikon hou èsan kathèmenoi
= en hij vulde de plaats waar zij waren gezeten.
- Hnd 4,31 : esaleuthè ho topos en hôi èsan sunègmenoi = de
plaats werd geschud waarin zij waren samengestroomd.
1. kai (en). Taalgebruik in Hnd : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hnd (660). Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. In Hnd 2,1-13 , niet in Hnd 1,5 en Hnd 2,13.
8. Op een zintuiglijke wijze wordt de komst van de geest voorgesteld als een wind (pnoè). Wat er in Hnd 11,15 precies is gebeurt, is niet duidelijk. De tekst zegt : Nadat ik echter begon te spreken , viel de heilige over hen zoals in het begin over ons. In Hnd 15 vertelt Petrus aan de gemeente van Jeruzalem zijn ervaring in Caesarea bij de centurio Cornelius.
hôsper (zoals) | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Brieven | Apk | ||
243 | 207 | 36 | 10 | 2 | 2 | 3 | 18 | 1 | (1) Lc 17,24. (2) Lc 18,11. | (1) Hnd 2,2. (2) Hnd 3,17. (3) Hnd 11,15. |
12. kai (en). Taalgebruik in Hnd : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hnd (660). Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. In Hnd 2,1-13 , niet in Hnd 1,5 en Hnd 2,13.
Hnd 2,3 - Hnd 2,3 - Hnd 2,1-13 : Pinksteren. - Hnd 2,1 - Hnd 2,2 - Hnd 2,3 - Hnd 2,4 - Hnd 2,5 - Hnd 2,6 - Hnd 2,7 - Hnd 2,8 - Hnd 2,9 - Hnd 2,10 - Hnd 2,11 - Hnd 2,12 - Hnd 2,13 -- Hnd 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [3] And there appeared unto them cloven tongues like as
of fire, and it sat upon each of them.
Luther-Bibel. 3 Und es erschienen ihnen Zungen, zerteilt wie von Feuer; und
er setzte sich auf einen jeden von ihnen,
Tekstuitleg van Hnd 2,3. Het vers Hnd 2,3 telt 13 woorden en 72 (2³ X 3²) letters. De getalwaarde van Hnd 2,3 is 9355 (5 X 1871).
Hnd 2,3.1. kai (en). Taalgebruik in Hnd : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hnd (660). Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. In Hnd 2,1-13 , niet in Hnd 1,5 en Hnd 2,13.
Hnd 2,3.2. pass. ind. aor. 3de pers. mv. ôfthèsan (zij werden gezien, zij verschenen) van het werkw. horaô (zien). Taalgebruik in het NT : horaô (zien). Taalgebruik in Lc : horaô (zien). Taalgebruik in Hnd : horaô (zien). Taalgebruik in de Septuaginta : horaô (zien). Hebr. râ´âh (zien, verschijnen). Taalgebruik in Tenach : râ´âh (zien). Lat. videre. Fr. voir. Ned. zien. E. to see. D. sehen. pass. Lat. apparere. Fr. apparaître. E. appear. Ned. verschijnen. D. erscheinen. Hnd (1) : Hnd 2,3. NT (1). LXX (9). Een vorm van horaô (zien, verschijnen) in het NT (114) , in de LXX (1539).
Hnd 2,3.5. nom. vr. mv. glôssai van het zelfst. naamw. glôssa (tong, taal). Taalgebruik in het NT : glôssa (tong, taal). Taalgebruik in Lc : glôssa (tong, taal). Taalgebruik in Hnd : glôssa (tong, taal). Taalgebruik in de Septuaginta : glôssa (tong, taal). Hebr. shâphâh (lip, spraak, tongval). Taalgebruik in Tenach : shâphâh (lip, spraak, tongval). Lat. lingua. Fr. langue. E. tongue. Ned. taal, tong, spraak. D. Sprache. Hnd (1) Hnd 2,3. Een vorm van glôssa (tong, taal) in Hnd in 6 verzen : (1) Hnd 2,3. (2) Hnd 2,4. (3) Hnd 2,11. (4) (1) Hnd 2,26.. (5) Hnd 10,46. (6) Hnd 19,6. In Hnd : 3 vormen van glôssa (tong, taal) in 6 verzen in 3 hoofdstukken. In Lc : 2 vormen van glôssa (tong, taal) in 2 verzen in 2 hoofdstukken. Een vorm van glôssa (tong, taal) in het NT (50) , de LXX (169).
Hnd 2,3.6. hôsei (als of , evenals, ongeveer). Taalgebruik in het NT : hôsei (als of , evenals, ongeveer). Taalgebruik in de LXX : hôsei (als of , evenals, ongeveer). Taalgebruik in Lc : hôsei (als of , evenals, ongeveer). Hebr. kë. Lat. tamquam. Fr. comme. E. like. D. wie. Ned. (zo)als. Hnd (6) : (1) Hnd 1,5. (2) Hnd 2,3. (3) Hnd 2,41. (4) Hnd 6,15. (5) Hnd 10,3. (6) Hnd 19,7. NT (21). LXX (180).
hôsei | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
171 | 151 | 20 | 3 | 1 | 8 | 6 | 2 |
Hnd 2,3.7. gen. onz. enk. puros van het zelfst. naamw. pur (vuur). Taalgebruik in het NT : pur
(vuur). Taalgebruik in Lc : pur
(vuur). Taalgebruik in Hnd : pur
(vuur). Taalgebruik in de Septuaginta : pur
(vuur). Hebr. ´esj (vuur). Ned. vuur. D. Feuer. E. fire. Fr.
feu. Lat. ignis. Hnd (2) : (1) Hnd
2,3. (2) Hnd
7,30. Een vorm van pur (vuur) in Hnd (4) : (1) Hnd
2,3. (2) Hnd
2,19. (3) Hnd
7,30. (4) Hnd
28,5. In Hnd : 2 vormen van pur (vuur) in 4 verzen in 3 hoofdstukken.
In Lc : 2 vormen van pur (vuur) in 7 verzen in 5 hoofdstukken. Een vorm van
pur (vuur) in het NT (71) , in de LXX (540).
MT : bë´esj (in vuur). Tenach (128). Pentateuch (35). Ex (7) :
(1) Ex 3,2. (2) Ex 12,10. (3) Ex
19,18. (4) Ex
29,14. (5) Ex
29,34. (6) Ex
32,20. (7) Ex
32,24.
Hnd 2,3.6. - 7. Hnd 2,3 : hôsei puros (als van vuur). kë´esj (als vuur). Tenach (16). Pentateuch (1) Ex 24,17. LXX : hôsei pur. In Ex 24,17 wordt de manier beschreven waarop God verschijnt op de berg Sinaï.
Hnd 2,3.1.
- 7. Hnd
2,3 : kai ôfthèsan autois diamerizomenai glôssai hôsei
puros (en tongen als vuur zich verdelende verschenen hen). Dit vers vertoont
verwantschap met Ex
3,2. In het brandend braambos verscheen de engel van JHWH aan Mozes (Ex
3,2) : LXX : ôfthè de autô(i) aggelos kuriou en flogi
puros (een engel van JHWH verscheen hem echter in een vlam van vuur).
Het neerdalen van JHWH komt in heel wat verzen voor , vaak in klank en licht
, in donder en bliksem , in een wolk of in vuur. wajjerèd JHWH (en JHWH
daalde - neer -). MT : (1) Gn
11,5. (2) Ex
19,20. (3) Ex
34,5 (wajjerèd JHWH bè`ânân = en JHWH daalde neer
in een wolk). (4) Nu
11,25 (wajjerèd JHWH bè`ânân = en JHWH daalde
neer in een wolk). (5) Nu 12,5 (wajjerèd JHWH be`ammûd `ânân
(JHWH daalde neer in een kolom van een wolk). In het verhaal van de toren van
Babel daalde JHWH neer om te zien wat daar in Babel aan het gebeuren was (Gn
11,5). In Ex
19,20 daalde JHWH neer op de top van de berg Sinaï om het verbond te
sluiten. In Ex
34,5 gebeurde dat om het verbond te vernieuwen. In Nu
11,25 daalde JHWH neer en ontvingen de 70 oudsten een deel van de geest
van Mozes. In Nu 12,5 nam JHWH de verdediging van Mozes op tegen Mirjan en
Aäron.
In Ex 19,18 MT : jârad `âlajw JHWH bâ´esj (daalde JHWH over hem
in vuur). jired JHWH (JHWH zal neerdalen). MT (2) : (1) Ex
19,11. (2) Js
31,4.
Hnd 2,3.8. kai (en). Taalgebruik in Hnd : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hnd (660). Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. In Hnd 2,1-13 , niet in Hnd 1,5 en Hnd 2,13.
Hnd 2,4 - Hnd 2,4 - Hnd 2,1-13 : Pinksteren. - Hnd 2,1 - Hnd 2,2 - Hnd 2,3 - Hnd 2,4 - Hnd 2,5 - Hnd 2,6 - Hnd 2,7 - Hnd 2,8 - Hnd 2,9 - Hnd 2,10 - Hnd 2,11 - Hnd 2,12 - Hnd 2,13 -- Hnd 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [4] And they were all filled with the Holy Ghost, and began
to speak with other tongues, as the Spirit gave them utterance.
Luther-Bibel. 4 und sie wurden alle erfüllt von dem Heiligen Geist und
fingen an zu predigen in andern Sprachen, wie der Geist ihnen gab auszusprechen.
Tekstanalyse van Hnd 2,4. Dit vers Hnd 2,4 telt 16 (2 X 2 X 2 X 2) woorden en 103 letters. De getalwaarde van Hnd 2,4 is 10046 (2 X 5023).
Hnd 2,4.1. kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Nevenschikkend voegwoord. Hnd (660). Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. In Hnd 2,1-13 , niet in Hnd 1,5 en Hnd 2,13.
kai (en) | Hnd 2 | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 47 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 35 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 12 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
Hnd 2,4.2. pass. ind. aor. 3de pers. mv. eplèsthèsan (zij werden vervuld) van het werkw. pimplèmi (vervullen, vol maken). Taalgebruik in het NT : pimplèmi (vervullen, vol maken). Taalgebruik in Lc : pimplèmi (vervullen, vol maken). Taalgebruik in Hnd : pimplèmi (vervullen, vol maken). Taalgebruik in de Septuaginta : pimplèmi (vervullen, vol maken). Hebr. mâlâ´ (vullen, vervullen). Taalgebruik in Tenach : mâlâ´ (vullen, vervullen). Lat. replere. Fr. remplir. Ned. vervullen. D. erfüllen. E. to fill. Hnd (5) : (1) Hnd 2,4. (2) Hnd 3,10. (3) Hnd 4,31. (4) Hnd 5,17. (5) Hnd 13,45. Een vorm van pimplèmi (vervullen, vol maken) in Hnd in 9 verzen : (1) Hnd 2,4. (2) Hnd 3,10. (3) Hnd 4,8. (4) Hnd 4,31. (5) Hnd 5,17. (6) Hnd 9,17. (7) Hnd 13,9. (8) Hnd 13,45. (9) Hnd 19,29. In Lc : 5 vormen van pimplèmi (vervullen, vol maken) in 6 / 24 hoofdstukken en in 5 verzen. In Hnd : 4 vormen van pimplèmi (vervullen, vol maken) in 7 / 28 hoofdstukken en in 9 verzen. Een vorm van pimplèmi (vervullen, vol maken) in het NT (24) , in de LXX (116).
Hnd 2,4.1. - 2. kai eplèsthèsan = en zij werden vervuld. In Hnd (3 / 5) : (1) Hnd 2,4. (2) Hnd 3,10. (3) Hnd 4,31. Resten nog in Hnd (2 / 5) : (1) Hnd 5,17. (2) Hnd 13,45 : eplèsthèsan = zij werden vervuld , wordt voorafgegaan door een participiumzin.
Hnd 2,4.3.
nom. mann. mv. pantes (allen) van het bijvoegl. naamw. pas , pasa , pan (al). Taalgebruik in het NT : pas
(ieder, elk). Taalgebruik in Hnd : pas
(ieder, elk). Taalgebruik in de Septuaginta : pas
(ieder, elk, alles). Hebr. kl (al). Taalgebruik in Tenach : kl
(al). Lat. omnis. Fr. tout. Ned. elk , ieder. Hnd (33) : (1) Hnd
1,14. (2) Hnd
2,1. (3) Hnd
2,4. (4) Hnd
2,12. (5) Hnd
2,14. (6) Hnd
2,32. (7) Hnd
2,44. (8) Hnd
3,24. (9) Hnd
4,21. (10) Hnd
5,17. (11) Hnd
5,36. (12) Hnd
5,37. (13) Hnd
6,15. (14) Hnd
8,1. (15) Hnd
8,10. (16) Hnd
9,21. (17) Hnd
9,26. (18) Hnd
9,35. (19) Hnd
10,33. (20) Hnd
10,43. (21) Hnd
16,33. (22) Hnd
17,7. (23) Hnd
17,21. (24) Hnd
18,17. (25) Hnd
19,7. (26) Hnd
20,25. (27) Hnd
21,18. (28) Hnd
21,20. (29) Hnd
21,24. (30) Hnd
22,3. (31) Hnd
25,24. (32) Hnd
26,4. (33) Hnd
27,36. Een vorm van pas (al) in Hnd (162 / 170) , in Hnd 2 (15) : (1) Hnd
2,1. (2) Hnd
2,4. (3) Hnd
2,5. (4) Hnd
2,7. (5) Hnd
2,12. (6) Hnd
2,14. (7) Hnd
2,17. (8) Hnd
2,21. (9) Hnd
2,25. (10) Hnd
2,32. (11) Hnd
2,36. (12) Hnd
2,39. (13) Hnd
2,43. (14) Hnd
2,44. (15) Hnd
2,45. In Hnd : X vormen van pas (al) in 162 (170X) verzen in 28 /28 hoofdstukken. In Lc : X vormen van pas (al) in 149 (152X) in 24 hoofdstukken. Een vorm
van pas (al) in het NT (1226) , in de LXX (6833).
- hapantes (allen). In zes verzen in Hnd : (Hnd
2,1). (1) Hnd
2,7. (2) Hnd
4,31. (3) Hnd
5,12. (4) Hnd
5,16. (5) Hnd
16,3. (6) Hnd
16,28. Een vorm van hapas (geheel) in Hnd (16) , in Hnd 2 (2) : (1) Hnd
2,7. (2) Hnd
2,44. In Lc : X vormen van hapas (geheel) in 16 verzen in 12 / 24 hoofdstukken. In Hnd : X vormen van hapas (geheel) in 13 verzen in 8 / 28 hoofdstukken.
Een vorm van hapas (geheel) in het NT (32) , in de LXX (78).
Hnd 2,4.1.
- 3. kai eplèsthèsan (zij werden vervuld) pantes (allen) / hapantes
(allen). In drie verzen in het NT :
(1) Lc
4,28 : kai eplèsthèsan pantes = en allen werden vervuld
(1) Hnd
2,4 : kai eplèsthèsan pantes pneumatos hagiou = en allen werden
vervuld van heilige geest.
(2) Hnd
4,31 : kai eplèsthèsan hapantes tou hagiou pneumatos = en
allen werden vervuld van de heilige geest.
Hnd 2,4.4. gen. onz. enk. pneumatos van het zelfst. naamw. pneuma (geest). Taalgebruik in het NT : pneuma (geest). Taalgebruik in Lc : pneuma (geest). Taalgebruik in Hnd : pneuma (geest). Taalgebruik in de Septuaginta : pneuma (geest). Hebr. rûach (geest). Taalgebruik in Tenach : rûach (geest). Lat. spiritus. Fr. esprit. E. spirit. Ned. geest. D. Geist. Hnd (23) : (1) Hnd 1,2. (2) Hnd 1,8. (3) Hnd 2,4. (4) Hnd 2,17. (5) Hnd 2,18. (6) Hnd 2,33. (7) Hnd 2,38. (8) Hnd 4,8. (9) Hnd 4,25. (10) Hnd 4,31. (11) Hnd 6,3. (12) Hnd 6,5. (13) Hnd 7,17. (14) Hnd 7,55. (15) Hnd 9,31. (16) Hnd 10,45. (17) Hnd 11,24. (18) Hnd 11,28. (19) Hnd 13,4. (20) Hnd 13,9. (21) Hnd 13,52. (22) Hnd 16,6. (23) Hnd 21,4. Een vorm van pneuma (geest) in Hnd 2 (5) : (1) Hnd 2,4. (2) Hnd 2,17. (3) Hnd 2,18. (4) Hnd 2,33. (5) Hnd 2,38. In Lc : X vormen van pneuma (geest)in 36 verzen in 14 / 24 hoofdstukken. In Hnd : X vormen van pneuma (geest) in 70 verzen in 20 / 28 hoofdstukken. Een vorm van pneuma (geest) in het NT (379) , in de LXX (382).
Hnd 2,4.2. - 5. Een vorm van pimplèmi (vervullen, vol maken) met de genit. heilige geest. In Hnd (5) : (1) Hnd 2,4. (2) Hnd 4,8. (3) Hnd 4,31. (4) Hnd 13,9. (5) Hnd 13,52.
Hnd 2,4.6. kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Nevenschikkend voegwoord. Hnd (660). Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. In Hnd 2,1-13 , niet in Hnd 1,5 en Hnd 2,13.
kai (en) | Hnd 2 | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 47 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 35 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 12 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
Hnd 2,4.8. act. inf. praes. lalein van het werkw. laleô (lallen, spreken, praten). Taalgebruik in het NT : laleô (lallen, spreken, praten). Taalgebruik in Lc : laleô (lallen, spreken, praten). Taalgebruik in Hnd : laleô (lallen, spreken, praten). Taalgebruik in de Septuaginta : laleô (lallen, spreken, praten). Hebr. dâbhar (spreken). Taalgebruik in Tenach : dâbhar (spreken). Lat. loqui. Fr. parler. Ned. spreken. E. to speak. D. sprechen. Hnd (6) : (1) Hnd 2,4. (2) Hnd 4,17. (3) Hnd 4,20. (4) Hnd 4,29. (5) Hnd 5,40. (6) Hnd 11,15. Een vorm van laleô (lallen, spreken, praten) in Hnd 2 in 5 verzen : (1) Hnd 2,4. (2) Hnd 2,6. (3) Hnd 2,7. (4) Hnd 2,11. (5) Hnd 2,31. In Lc : 17 vormen in 12 / 24 hoofdstukken en in 31 verzen. In Hnd : 23 vormen van laleô (lallen, spreken, praten) in 23 / 28 hoofdstukken en in 60 verzen.
Hnd 2,4.10. dat. vr. mv. glôssais van het zelfst. naamw. glôssa (tong, taal). Taalgebruik in het NT : glôssa (tong, taal). Taalgebruik in Lc : glôssa (tong, taal). Taalgebruik in Hnd : glôssa (tong, taal). Taalgebruik in de Septuaginta : glôssa (tong, taal). Hebr. shâphâh (lip, spraak, tongval). Taalgebruik in Tenach : shâphâh (lip, spraak, tongval). Lat. lingua. Fr. langue. E. tongue. Ned. taal, tong, spraak. D. Sprache. Hnd (4) : (1) Hnd 2,4. (2) Hnd 2,11. (3) Hnd 10,46. (4) Hnd 19,6. Een vorm van glôssa (tong, taal) in Hnd in 6 verzen : (1) Hnd 2,3. (2) Hnd 2,4. (3) Hnd 2,11. (4) (1) Hnd 2,26.. (5) Hnd 10,46. (6) Hnd 19,6. In Hnd : 3 vormen van glôssa (tong, taal) in 6 verzen in 3 hoofdstukken. In Lc : 2 vormen van glôssa (tong, taal) in 2 verzen in 2 hoofdstukken.
Hnd 2,4.11. kathôs (zoals, volgens zo'n wijze). Taalgebruik : kathôs (zoals) , zie Mc 1,2. Het komt in 405 verzen in de bijbel voor. In 326 verzen in het O.T. , in 179 verzen in het NT. In elf verzen in Hnd : (1) Hnd 2,4. (2) Hnd 2,22. (3) Hnd 7,17. (4) Hnd 7,42. (5) Hnd 7,44. (6) Hnd 7,48. (7) Hnd 11,29. (8) Hnd 15,8. (9) Hnd 15,14. (10) Hnd 15,15. (11) Hnd 22,3.
13. nom. + acc. onz. enk. pneuma (geest). Taalgebruik in het NT : pneuma (geest). Taalgebruik in Lc : pneuma (geest). Taalgebruik in Hnd : pneuma (geest). Taalgebruik in de Septuaginta : pneuma (geest). Hebr. rûach (geest). Taalgebruik in Tenach : rûach (geest). Lat. spiritus. Fr. esprit. E. spirit. Ned. geest. D. Geist. Hnd (31). Hnd 2 (1) Hnd 2,4. Een vorm van pneuma (geest) in Hnd 2 (5) : (1) Hnd 2,4. (2) Hnd 2,17. (3) Hnd 2,18. (4) Hnd 2,33. (5) Hnd 2,38. In Lc : X vormen van pneuma (geest)in 36 verzen in 14 / 24 hoofdstukken. In Hnd : X vormen van pneuma (geest) in 70 verzen in 20 / 28 hoofdstukken. Een vorm van pneuma (geest) in het NT (379) , in de LXX (382).
Hnd 2,5 - Hnd 2,5 - Hnd 2,1-13 : Pinksteren. - Hnd 2,1 - Hnd 2,2 - Hnd 2,3 - Hnd 2,4 - Hnd 2,5 - Hnd 2,6 - Hnd 2,7 - Hnd 2,8 - Hnd 2,9 - Hnd 2,10 - Hnd 2,11 - Hnd 2,12 - Hnd 2,13 -- Hnd 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [5] And there were dwelling at Jerusalem Jews, devout men,
out of every nation under heaven.
Luther-Bibel. 5 Es wohnten aber in Jerusalem Juden, die waren gottesfürchtige
Männer aus allen Völkern unter dem Himmel.
Tekstuitleg van Hnd 2,5.
Hnd 2,6 - Hnd 2,6 - Hnd 2,1-13 : Pinksteren. - Hnd 2,1 - Hnd 2,2 - Hnd 2,3 - Hnd 2,4 - Hnd 2,5 - Hnd 2,6 - Hnd 2,7 - Hnd 2,8 - Hnd 2,9 - Hnd 2,10 - Hnd 2,11 - Hnd 2,12 - Hnd 2,13 -- Hnd 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [6] Now when this was noised abroad, the multitude came
together, and were confounded, because that every man heard them speak in his
own language.
Luther-Bibel. 6 Als nun dieses Brausen geschah, kam die Menge zusammen und
wurde bestürzt; denn ein jeder hörte sie in seiner eigenen Sprache
reden.
Tekstanalyse van Hnd 2,6.
Er is een grote overeenkomst tussen Hnd
2,6 , Hnd
2,11 en Hnd
10,45 :
- Hnd 2,6 : èkouon heis hekastos tèi idiai dialektôi lalountôn
autôn = eenieder hoorde hen spreken in de eigen taal.
- Hnd 2,11 : akouomen lalountôn autôn tais hèmeterais glôssais
ta megaleia tou theou = wij horen hen spreken in onze talen over de grote daden
van God. Hnd
2,12 : existanto de... zij echter waren buiten zichzelf...
- Hnd 10,45 : kai exest�san oi ek peritom�s pistoi = en de gelovigen uit de besnijdenis
waren buiten zichzelf... Hnd
10,46 : èkouon gar autôn lalountôn glôssais = zij
hoorden hen spreken in talen. Het Pinksterenwonder voltrekt zich niet alleen
in Jeruzalem over de apostelen en de aanwezige joden maar ook over de volken
(heidenen) in Caesarea.
- Hnd 19,6 : elaloun te glôssais = en zij spraken in talen. Na de handoplegging
door Paulus ontvingen de gelovigen van Efeze en spraken ze in talen.
6. ind. aor. 3de pers. enk. sunèlthen van het werkw. sunerchomai (samenkomen). Taalgebruik in het NT : sunerchomai (samenkomen). Taalgebruik in Lc : sunerchomai (samenkomen). Taalgebruik in Hnd : sunerchomai (samenkomen). Hnd (2) : (1) Hnd 2,6. (2) Hnd 9,39. Een vorm van sunerchomai (samenkomen) in Hnd (17) : (1) Hnd 1,6. (2) Hnd 1,21. (3) Hnd 2,6. (4) Hnd 5,16. (5) Hnd 9,39. (6) Hnd 10,23. (7) Hnd 10,27. (8) Hnd 10,45. (9) Hnd 11,12. (10) Hnd 15,38. (11) Hnd 16,13. (12) Hnd 19,32. (13) Hnd 21,16. (14) Hnd 21,22. (15) Hnd 22,30. (16) Hnd 25,17. (17) Hnd 28,17. In Hnd : 10 vormen van sunerchomai (samenkomen) in 13 hoofdstukken en in 17 verzen.
Hnd 2,6.8. nom. + acc. onz. enk. plèthos (menigte, veelheid). Taalgebruik in het NT : plèthos (menigte, veelheid). Taalgebruik in Hnd : plèthos (menigte, veelheid). Hnd (12) : (1) Hnd 2,6. (2) Hnd 5,16. (3) Hnd 6,2. (4) Hnd 14,1. (5) Hnd 14,4. (6) Hnd 15,12. (7) Hnd 15,30. (8) Hnd 17,4. (9) Hnd 21,36. (10) Hnd 23,7. (11) Hnd 25,24. (12) Hnd 28,3. Een vorm van plèthos (menigte, veelheid) in Hnd in 17 verzen : (1) Hnd 2,6. (2) Hnd 4,32. (3) Hnd 5,14. (4) Hnd 5,16. (5) Hnd 6,2. (6) Hnd 6,5. (7) Hnd 14,1. (8) Hnd 14,4. (9) Hnd 15,12. (10) Hnd 15,30. (11) Hnd 17,4. (12) Hnd 19,9. (13) Hnd 21,22. (14) Hnd 21,36. (15) Hnd 23,7. (16) Hnd 25,24. (17) Hnd 28,3. In Hnd : 3 vormen in 13 hoofdstukken en in 17 verzen.
9. kai (en). Taalgebruik in Hnd : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hnd (660). Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. In Hnd 2,1-13 , niet in Hnd 1,5 en Hnd 2,13.
12. act. ind. imperf. 3de pers. mv. èkouon (zij hoorden) van het werkwoord
akouô (horen). Taalgebruik in het NT : akouô
(horen). Taalgebruik in Lc : akouô
(horen). Taalgebruik in Hnd : akouô
(horen). Taalgebruik in de Septuaginta : akouô
(horen). Hebr. sjâmâ` (horen, luisteren). Taalgebruik in Tenach
: sjâm`â
(horen, luisteren). Beide (horen en oor) zijn verwant met elkaar. oor
< Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis. auscultare (het
oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter. Lat. audire. Ned.
horen. E. to hear. D. höhren. Hnd (4) : (1) Hnd
2,6. (2) Hnd
10,46. (3) Hnd
15,12. (4) Hnd
22,22. Een vorm van akouô (horen) in Hnd 2 in 6 verzen : (1) Hnd
2,6. (1) Hnd
2,8. (2) Hnd
2,11. (4) Hnd
2,22. (5) Hnd
2,33. (6) Hnd
2,37. In Hnd : X vormen van akouô (horen) in 87 verzen in 25 / 28
hoofdstukken. In Lc : X vormen van akouô (horen) in 58 verzen in 20 /
24 hoofdstukken. Een vorm van akouô (horen) in het NT (427) , in de
LXX (1069).
In Gn 11,7 wordt het hooghartig gedrag van de mensen gestopt doordat zij niet naar elkaar
luisterden en zo taalverwarring ontstond. Dit staat in schril contrast met
wat in Hnd 2 gebeurt.
14. nom. mann. enk. hekastos (ieder, elk). Taalgebruik in het NT : hekastos (ieder, elk). Taalgebruik in Lc : hekastos (ieder, elk). Taalgebruik in Hnd : hekastos (ieder, elk). Taalgebruik in de Septuaginta : hekastos (ieder, elk). Hebr. ´îsj (man, ieder). Taalgebruik in Tenach : ´îsj (man). Lat. unusquisque (eenieder). Fr. quelq'un , chacun.. Ned. eenieder, ieder. E. each. Hnd (4) : (1) Hnd 2,6. (2) Hnd 2,8. (3) Hnd 2,38. (4) Hnd 11,29. Bijbel (225). NT (39). Een vorm van hekastos (ieder, elk) in 11 verzen : (1) Hnd 2,3. (2) Hnd 2,6. (3) Hnd 2,8. (4) Hnd 2,38. (5) Hnd 3,26. (6) Hnd 4,35. (7) Hnd 11,29. (8) Hnd 17,27. (9) Hnd 20,31. (10) Hnd 21,19. (11) Hnd 21,26. In Hnd : 4 vormen van hekastos (ieder, elk) in 11 verzen in 7 hoofdstukken. In Lc : 4 vormen van hekastos (ieder, elk) in 5 verzen in 5 hoofdstukken. Een vorm van hekastos (ieder, elk) in het NT (81) , in de LXX (356).
18. act. part. praes. gen. mv. lalountôn (terwijl zij aan het praten
waren) van het werkw. laleô (lallen, spreken, praten). Taalgebruik in het NT : laleô
(lallen, spreken, praten). Taalgebruik in Lc : laleô
(lallen, spreken, praten). Taalgebruik in Hnd : laleô
(lallen, spreken, praten). Taalgebruik in de Septuaginta : laleô
(lallen, spreken, praten). Hebr. dâbhar (spreken). Taalgebruik in
Tenach : dâbhar
(spreken). Lat. loqui. Fr. parler. Ned. spreken. E. to speak. D. sprechen. Hnd (4) : (1) Hnd
2,6. (2) Hnd
2,11. (3) Hnd
4,1. (4) Hnd
10,46. Een vorm van laleô (lallen, spreken, praten) in Hnd 2 in 5
verzen : (1) Hnd
2,4. (2) Hnd
2,6. (3) Hnd
2,7. (4) Hnd
2,11. (5) Hnd
2,31. In Hnd : 23 vormen van laleô (lallen, spreken, praten) in 23
/ 28 hoofdstukken en in 60 verzen. In Lc : 17 vormen in 12 / 24 hoofdstukken
en in 31 verzen.
Het werkwoord laleô staat zeer dicht bij het werkwoord existamai in Hnd
2,7. Deze reactie komt na het eerste optreden van hen die door de geest
vervuld zijn. Hier zijn de werkwoorden akouô (horen) , laleô (spreken)
en existamai (verrast worden) in een netwerk bij elkaar.
18. - 19. autôn lalountôn (terwijl zij aan het praten waren , naar hen die aan het praten waren). Taalgebruik : laleô (lallen, spreken, praten) , zie Mt 4,6. Losse genitief of nadere bepaling bij het werkwoord akouô ( luisteren naar hen sprekende = hen horen spreken). Aanwijzend voornaamwoord genitief mannelijk meervoud + participium praesens genitief mannelijk meervoud. In veertien verzen in de bijbel ; in negen verzen in het O.T.. In één vers bij Lucas nl. Lc 24,36 en in vier verzen in Hnd : (1) Hnd 2,6 (laountôn autôn). (2) Hnd 2,11 (laountôn autôn). (3) Hnd 4,1 (laountôn de autôn - losse genitief). (4) Hnd 10,46 (autôn lalountôn).
Hnd 2,7 - Hnd 2,7 - Hnd 2,1-13 : Pinksteren. - Hnd 2,1 - Hnd 2,2 - Hnd 2,3 - Hnd 2,4 - Hnd 2,5 - Hnd 2,6 - Hnd 2,7 - Hnd 2,8 - Hnd 2,9 - Hnd 2,10 - Hnd 2,11 - Hnd 2,12 - Hnd 2,13 -- Hnd 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [7] And they were all amazed and marvelled, saying one to
another, Behold, are not all these which speak Galilaeans?
Luther-Bibel. 7 Sie entsetzten sich aber, verwunderten sich und sprachen: Siehe,
sind nicht diese alle, die da reden, aus Galiläa?
Tekstanalyse van Hnd 2,7. Dit vers Hnd 2,7 telt 16 (2 X 2 X 2 X 2) woorden en 92 (2 X 2 X 23) letters. De getalwaarde van Hnd 2,7 is 8203 (13 X 631).
1. existanto (zij waren buiten zichzelf). Taalgebruik : existamai (buiten zichzelf zijn , ontsteld / ontzet zijn) , zie Mc 16,8. Imperfectum derde persoon meervoud. In zeven verzen in de bijbel. In één vers in het O.T. , in zes verzen in het NT : (1) Gn 43,33. (2) Mt 12,23. (3) Mc 6,51. (4) Lc 2,47. (5) Hnd 2,7. (6) Hnd 2,12. (7) Hnd 9,21. In alle zinnen staat het vervoegd werkwoord bij het begin van de zin. Het werkwoord existèmai wordt vertaald door : buiten zichzelf zijn , versteld staan , verstomd staan , buiten zichzelf raken , van zijn stuk brengen , van zijn stuk gebracht worden. Het werkwoord existèmai roept de gedachte op dat men uit zijn evenwicht geraakt , dat het gebeurde niet overeenkomt met wat men over een persoon (personen) of situatie dacht en bijgevolg vragen oproept. Bij existèmai wordt het voor-oordeel aan het wankelen gebracht. Zie ook Hnd 2,12. Het is een reactie op wat ze in Hnd 2,6 horen praten. Deze reactie komt na het eerste optreden van hen die door de geest vervuld zijn.
In het schema onder Mc 16,8 kunnen we zien hoe de zinnen met existanto (zij waren buiten zichzelf) op gelijkaardige wijze zijn opgebouwd.
1. | 1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. |
2. | Gn 43,33 | Mt 12,23 | Mc 6,51 | Lc 2,47 | Hnd 2,7 | Hnd 2,12 | Hnd 9,21 |
3. | existanto de (zij waren echter buiten zichzelf) | kai existanto (en zij waren buiten zichzelf) | existanto (zij waren buiten zichzelf) | existanto de (zij waren echter buiten zichzelf) | existanto de (zij waren echter buiten zichzelf) | existanto de (zij waren echter buiten zichzelf) | existanto de (zij waren echter buiten zichzelf) |
4. | hoi anthrôpoi (de mensen) ekastos pros ton adelfou autou (ieder tot zijn broer) | pantes oi ochloi (alle menigten) | (en heautois = onder elkaar) | pantes oi akouontes (alle toehoorders) | "pantes" (allen) | pantes (allen) | pantes oi akouontes (alle toehoorders) |
5. | kai elegon (en ze zeiden) | kai ethaumazon legontes (en zij waren verwonderd zeggend) | kai dièporoun allos pros allon legontes (en zij waren in verlegenheid, de ene tot de ander zeggend) | kai elegon (en ze zeiden) | |||
6. | mèti outos estin ho (is deze niet de...) | ouch idou hapantes houtoi eisin (zie zijn niet al dezen) | ti thelei touto einai ; | ouch houtos estin ho (is deze niet) | |||
7. | 117. Genezing van een blinde en een stomme bezetene : Mt 12,22-23 - Mt 9,32-34 - Lc 11,14 | 152. Jezus wandelt op het meer : Mc 6,45-52 - Mt 14,22-33. | 8. De twaalfjarige Jezus in de tempel : Lc 2,41-52 | Hnd 2,1-13 : Pinksteren | Hnd 2,1-13 : Pinksteren | Saulus in Damascus : Hnd 9,1-22. |
In de zeven verzen begint slechts één vers met kai (en) : Mt 12,23. In de zes andere verzen staan het vervoegd werkwoord existanto (zij waren buiten zichzelf) vooraan de zin , gevolgd door het partikel de (echter). Op het vervoegd werkwoord volgt in vijf verzen het onderwerp. In vier verzen is het pantes (allen) , al dan niet zelfstandig gebruikt. In vier verzen volgt een nevenschikkende zin. In deze vier zinnen is een vorm van het werkwoord legô (zeggen) te vinden. Hierop volgt dan een vraag , die de verrassing verwoordt.
2. de (echter). Hetzelfde onderwerp als in voorgaande zin. Wat er gebeurt , was niet te verwachten. Het lokt een reactie uit van extase en verwondering.
3. kai (en). Taalgebruik in Hnd : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hnd (660). Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. In Hnd 2,1-13 , niet in Hnd 1,5 en Hnd 2,13.
1. - 3. existanto (zij waren buiten zichzelf) de (echter) pantes (allen). In vier verzen in het NT : (1) Lc 2,47. (2) Hnd 2,7. (3) Hnd 2,12. (4) Hnd 9,21.
8. nom. mann. mv. pantes (allen) van het bijvoegl. naamw. pas , pasa , pan
(al). Taalgebruik in het NT : pas
(ieder, elk). Taalgebruik in Hnd : pas
(ieder, elk). Taalgebruik in de Septuaginta : pas
(ieder, elk, alles). Hebr. kl (al). Taalgebruik in Tenach : kl
(al). Lat. omnis. Fr. tout. Ned. elk , ieder.Hnd (33) : (1) Hnd
1,14. (2) Hnd
2,1. (3) Hnd
2,4. (4) Hnd
2,12. (5) Hnd
2,14. (6) Hnd
2,32. (7) Hnd
2,44. (8) Hnd
3,24. (9) Hnd
4,21. (10) Hnd
5,17. (11) Hnd
5,36. (12) Hnd
5,37. (13) Hnd
6,15. (14) Hnd
8,1. (15) Hnd
8,10. (16) Hnd
9,21. (17) Hnd
9,26. (18) Hnd
9,35. (19) Hnd
10,33. (20) Hnd
10,43. (21) Hnd
16,33. (22) Hnd
17,7. (23) Hnd
17,21. (24) Hnd
18,17. (25) Hnd
19,7. (26) Hnd
20,25. (27) Hnd
21,18. (28) Hnd
21,20. (29) Hnd
21,24. (30) Hnd
22,3. (31) Hnd
25,24. (32) Hnd
26,4. (33) Hnd
27,36. Een vorm van pas (al) in Hnd (162 / 170) , in Hnd 2 (15) : (1) Hnd
2,1. (2) Hnd
2,4. (3) Hnd
2,5. (4) Hnd
2,7. (5) Hnd
2,12. (6) Hnd
2,14. (7) Hnd
2,17. (8) Hnd
2,21. (9) Hnd
2,25. (10) Hnd
2,32. (11) Hnd
2,36. (12) Hnd
2,39. (13) Hnd
2,43. (14) Hnd
2,44. (15) Hnd
2,45. In Hnd : X vormen van pas (al) in 162 (170X) verzen in 28 /28 hoofdstukken. In Lc : X vormen van pas (al) in 149 (152X) in 24 hoofdstukken. Een vorm
van pas (al) in het NT (1226) , in de LXX (6833).
- hapantes (allen). In zes verzen in Hnd : (Hnd
2,1). (1) Hnd
2,7. (2) Hnd
4,31. (3) Hnd
5,12. (4) Hnd
5,16. (5) Hnd
16,3. (6) Hnd
16,28. Een vorm van hapas (geheel) in Hnd (16) , in Hnd 2 (2) : (1) Hnd
2,7. (2) Hnd
2,44. In Lc : X vormen van hapas (geheel) in 16 verzen in 12 / 24 hoofdstukken. In Hnd : X vormen van hapas (geheel) in 13 verzen in 8 / 28 hoofdstukken.
Een vorm van hapas (geheel) in het NT (32) , in de LXX (78).
9. houtoi (deze) , zie Hnd 1,14. Aanwijzend voornaamwoord nominatief mannelijk meervoud. In 382 verzen in de bijbel. In veertien verzen in Hnd : (1) Hnd 1,14. (2) Hnd 2,7. (3) Hnd 2,15. (4) Hnd 11,12. (5) Hnd 16,17. (6) Hnd 16,20. (7) Hnd 17,6. (8) Hnd 17,7. (9) Hnd 17,11. (10) Hnd 20,5. (11) Hnd 24,15. (12) Hnd 24,20. (13) Hnd 25,11. (14) Hnd 27,31.
Hnd 2,8 - Hnd 2,8 - Hnd 2,1-13 : Pinksteren. - Hnd 2,1 - Hnd 2,2 - Hnd 2,3 - Hnd 2,4 - Hnd 2,5 - Hnd 2,6 - Hnd 2,7 - Hnd 2,8 - Hnd 2,9 - Hnd 2,10 - Hnd 2,11 - Hnd 2,12 - Hnd 2,13 -- Hnd 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [8] And how hear we every man in our own tongue, wherein
we were born?
Luther-Bibel. 8 Wie hören wir denn jeder seine eigene Muttersprache?
Tekstuitleg van Hnd 2,8.
1. kai (en). Taalgebruik in Hnd : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hnd (660). Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. In Hnd 2,1-13 , niet in Hnd 1,5 en Hnd 2,13.
4. act. ind. praes. 1ste pers. mv. akouomen (wij horen) van het werkw. akouô (horen). Taalgebruik in het NT : akouô (horen). Taalgebruik in Mc : akouô (horen). Taalgebruik in Lc : akouô (horen). Taalgebruik in Hnd : akouô (horen). Taalgebruik in de Septuaginta : akouô (horen). Hebr. sjâmâ` (horen, luisteren). Taalgebruik in Tenach : sjâm`â (horen, luisteren). Beide (horen en oor) zijn verwant met elkaar. oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis. auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter. Lat. audire. Ned. horen. E. to hear. D. höhren. Hnd (2) : (1) Hnd 2,8. (2) Hnd 2,11. Een vorm van akouô (horen) in Hnd 2 in 6 verzen : (1) Hnd 2,6. (1) Hnd 2,8. (2) Hnd 2,11. (4) Hnd 2,22. (5) Hnd 2,33. (6) Hnd 2,37. In Hnd : X vormen van akouô (horen) in 87 verzen in 25 / 28 hoofdstukken. In Lc : X vormen van akouô (horen) in 58 verzen in 20 / 24 hoofdstukken.
Hnd 2,9 - Hnd 2,9 - Hnd 2,1-13 : Pinksteren. - Hnd 2,1 - Hnd 2,2 - Hnd 2,3 - Hnd 2,4 - Hnd 2,5 - Hnd 2,6 - Hnd 2,7 - Hnd 2,8 - Hnd 2,9 - Hnd 2,10 - Hnd 2,11 - Hnd 2,12 - Hnd 2,13 -- Hnd 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [9] Parthians, and Medes, and Elamites, and the dwellers
in Mesopotamia, and in Judaea, and Cappadocia, in Pontus, and Asia,
Luther-Bibel. 9 Parther und Meder und Elamiter und die wir wohnen in Mesopotamien
und Judäa, Kappadozien, Pontus und der Provinz Asien,
Tekstuitleg van Hnd 2,9.
2. kai (en). Taalgebruik in Hnd : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hnd (660). Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. In Hnd 2,1-13 , niet in Hnd 1,5 en Hnd 2,13.
4. kai (en). Taalgebruik in Hnd : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hnd (660). Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. In Hnd 2,1-13 , niet in Hnd 1,5 en Hnd 2,13.
6. kai (en). Taalgebruik in Hnd : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hnd (660). Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. In Hnd 2,1-13 , niet in Hnd 1,5 en Hnd 2,13.
13. kai (en). Taalgebruik in Hnd : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hnd (660). Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. In Hnd 2,1-13 , niet in Hnd 1,5 en Hnd 2,13.
14. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de). Taalgebruik in Hnd 2 : bepaald lidwoord. Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Hnd 2 (8) : (1) Hnd 2,1. (2) Hnd 2,9. (3) Hnd 2,14. (4) Hnd 2,20. (5) Hnd 2,27. (6) Hnd 2,33. (7) Hnd 2,37. (8) Hnd 2,38.
16. kai (en). Taalgebruik in Hnd : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hnd (660). Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. In Hnd 2,1-13 , niet in Hnd 1,5 en Hnd 2,13.
17. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de). Taalgebruik in Hnd 2 : bepaald lidwoord. Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Hnd 2 (8) : (1) Hnd 2,1. (2) Hnd 2,9. (3) Hnd 2,14. (4) Hnd 2,20. (5) Hnd 2,27. (6) Hnd 2,33. (7) Hnd 2,37. (8) Hnd 2,38.
Hnd 2,10 - Hnd 2,10 - Hnd 2,1-13 : Pinksteren. - Hnd 2,1 - Hnd 2,2 - Hnd 2,3 - Hnd 2,4 - Hnd 2,5 - Hnd 2,6 - Hnd 2,7 - Hnd 2,8 - Hnd 2,9 - Hnd 2,10 - Hnd 2,11 - Hnd 2,12 - Hnd 2,13 -- Hnd 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [10] Phrygia, and Pamphylia, in Egypt, and in the parts
of Libya about Cyrene, and strangers of Rome, Jews and proselytes,
Luther-Bibel. 10 Phrygien und Pamphylien, Ägypten und der Gegend von Kyrene
in Libyen und Einwanderer aus Rom,
Tekstuitleg van Hnd 2,10.
1. Frugian (Frygië). Accusatief vrouwelijk enkelvoud. In drie verzen in Hnd : (1) Hnd 2,10. (2) Hnd 16,6. Paulus en Silas trokken tijdens een tweede zendingsreis door Frygië en Galatië. (3) Hnd 18,23. Tijdens een derde zendingsreis kwam Paulus langs Frygië en Galatië. Taalgebruik : Frugian (Frygië) , zie Hnd 2,10. Landstreek in het westelijk hoogland van Klein-Azië (tot 2500 m hoog), tussen Bytinië en Pisidië, Galatië en Lydië.
- Galatikèn chôran
(Galatië). Tweemaal wordt in combinatie met Frygië Galatië
(galatikèn chôran = de streek van Galatië) genoemd. (1) Hnd
16,6. Paulus en Silas trokken tijdens een tweede zendingsreis door Frygië
en Galatië. (2) Hnd
18,23. Tijdens een derde zendingsreis kwam Paulus langs Frygië en
Galatië. Taalgebruik : Galatikèn
chôran (Galatië) , zie Hnd
2,10.
- Galatias (van Galatië). Genitief vrouwelijk enkelvoud. In drie verzen
in het NT : (1) 1 Kor 16,1 (in verband met een inzameling voor Jeruzalem). (2) Gal
1,2. (3) 1 Pe 1,1.
- Galatian (naar Galatië). Accusatief vrouwelijk enkelvoud. In één
vers : 2 Tim 4,10.
3. kai (en). Taalgebruik in Hnd : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hnd (660). Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. In Hnd 2,1-13 , niet in Hnd 1,5 en Hnd 2,13.
4. Pamfulian (Pamfilië). Accusatief vrouwelijk enkelvoud. In vier verzen in de bijbel. In één vers in het O.T.. In drie verzen in Hnd : (1) Hnd 2,10. (2) Hnd 14,14 (kai dielthontes tèn Pisidian èlthon eis tèn Pamfulian = en nadat zij Pisidië hadden doortrokken, kwamen zij in Pamfylië). (3) Hnd 27,5. Pamfulias : genitief vrouwelijk enkelvoud. In twee verzen in Hnd : (1) Hnd 13,13 : èlthon eis Pergèn tès Pämfulias = zij kwamen aan in Pamfylië. (2) Hnd 15,38. Pamfulia (Pamfylië). Taalgebruik : Pamfulia (Pamfylië) , zie Hnd 2,10. Op hun eerste zendingsreis trokken Paulus en Barnabas na Cyprus naar Pamfylië , naar de stad Perge. Tot nu toe had Johannes Marcus hen vergezeld (Hnd 13,5). Maar in Perge hield hij het voor bekeken en ging naar Jeruzalem terug (Hnd 13,13). Bij de start van een tweede zendingsreis wou Barnabas Johannes Marcus meenemen. Daar ging Paulus niet mee akkoord. Het kwam tot een hoogoplopende ruzie waardoor Paulus en Barnabas uit elkaar gingen (Hnd 15,37 - Hnd 15,38 - Hnd 15,39). Pamfylië is een landstreek aan de zuidkust van Klein-Azië tussen Lydië en Cilicië. In dit gebied ligt de stad Perge.
6. kai (en). Taalgebruik in Hnd : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hnd (660). Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. In Hnd 2,1-13 , niet in Hnd 1,5 en Hnd 2,13.
10. kai (en). Taalgebruik in Hnd : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hnd (660). Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. In Hnd 2,1-13 , niet in Hnd 1,5 en Hnd 2,13.
14. kai (en). Taalgebruik in Hnd : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hnd (660). Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. In Hnd 2,1-13 , niet in Hnd 1,5 en Hnd 2,13.
Hnd 2,11 - Hnd 2,11 - Hnd 2,1-13 : Pinksteren. - Hnd 2,1 - Hnd 2,2 - Hnd 2,3 - Hnd 2,4 - Hnd 2,5 - Hnd 2,6 - Hnd 2,7 - Hnd 2,8 - Hnd 2,9 - Hnd 2,10 - Hnd 2,11 - Hnd 2,12 - Hnd 2,13 -- Hnd 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [11] Cretes and Arabians, we do hear them speak in our tongues
the wonderful works of God.
Luther-Bibel. 11 Juden und Judengenossen, Kreter und Araber: wir hören
sie in unsern Sprachen von den großen Taten Gottes reden.
Tekstanalyse van Hnd 2,11
Er is een grote overeenkomst tussen Hnd
2,6 , Hnd
2,11 en Hnd
10,45 :
- Hnd 2,6 : èkouon heis hekastos tèi idiai dialektôi lalountôn
autôn = eenieder hoorde hen spreken in de eigen taal.
- Hnd 2,11 : akouomen lalountôn autôn tais hèmeterais glôssais
ta megaleia tou theou = wij horen hen spreken in onze talen over de grote daden
van God. Hnd
2,12 : existanto de... zij echter waren buiten zichzelf...
- Hnd 10,45 : kai exest�san oi ek peritom�s pistoi = en de gelovigen uit de besnijdenis
waren buiten zichzelf... Hnd
10,46 : èkouon gar autôn lalountôn glôssais = zij
hoorden hen spreken in talen. Het Pinksterenwonder voltrekt zich niet alleen
in Jeruzalem over de apostelen en de aanwezige joden maar ook over de volken
(heidenen) in Caesarea.
- Hnd 19,6 : elaloun te glôssais = en zij spraken in talen. Na de handoplegging
door Paulus ontvingen de gelovigen van Efeze en spraken ze in talen.
3. kai (en). Taalgebruik in Hnd : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hnd (660). Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. In Hnd 2,1-13 , niet in Hnd 1,5 en Hnd 2,13.
6. kai (en). Taalgebruik in Hnd : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hnd (660). Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. In Hnd 2,1-13 , niet in Hnd 1,5 en Hnd 2,13.
8. act. ind. praes. 1ste pers. mv. akouomen (wij horen) van het werkw. akouô (horen). Taalgebruik in het NT : akouô (horen). Taalgebruik in Mc : akouô (horen). Taalgebruik in Lc : akouô (horen). Taalgebruik in Hnd : akouô (horen). Taalgebruik in de Septuaginta : akouô (horen). Hebr. sjâmâ` (horen, luisteren). Taalgebruik in Tenach : sjâm`â (horen, luisteren). Beide (horen en oor) zijn verwant met elkaar. oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis. auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter. Lat. audire. Ned. horen. E. to hear. D. höhren. Hnd (2) : (1) Hnd 2,8. (2) Hnd 2,11. Een vorm van akouô (horen) in Hnd 2 in 6 verzen : (1) Hnd 2,6. (1) Hnd 2,8. (2) Hnd 2,11. (4) Hnd 2,22. (5) Hnd 2,33. (6) Hnd 2,37. In Hnd : X vormen van akouô (horen) in 87 verzen in 25 / 28 hoofdstukken. In Lc : X vormen van akouô (horen) in 58 verzen in 20 / 24 hoofdstukken.
9. act. part. praes. gen. mv. lalountôn (terwijl zij aan het praten waren) van het werkw. laleô (lallen, spreken, praten). Taalgebruik
in het NT : laleô
(lallen, spreken, praten). Taalgebruik in Lc : laleô
(lallen, spreken, praten). Taalgebruik in Hnd : laleô
(lallen, spreken, praten). Taalgebruik in de Septuaginta : laleô
(lallen, spreken, praten). Hebr. dâbhar (spreken). Taalgebruik in
Tenach : dâbhar
(spreken). Lat. loqui. Fr. parler. Ned. spreken. E. to speak. D. sprechen. Hnd (4) : (1) Hnd
2,6. (2) Hnd
2,11. (3) Hnd
4,1. (4) Hnd
10,46. Een vorm van laleô (lallen, spreken, praten) in Hnd 2 in 5
verzen : (1) Hnd
2,4. (2) Hnd
2,6. (3) Hnd
2,7. (4) Hnd
2,11. (5) Hnd
2,31. In Hnd : 23 vormen van laleô (lallen, spreken, praten) in 23
/ 28 hoofdstukken en in 60 verzen. In Lc : 17 vormen in 12 / 24 hoofdstukken
en in 31 verzen.
Het werkwoord laleô staat zeer dicht bij het werkwoord existamai in Hnd
2,7. Deze reactie komt na het eerste optreden van hen die door de geest
vervuld zijn. Hier zijn de werkwoorden akouô (horen) , laleô (spreken)
en existamai (verrast worden) in een netwerk bij elkaar.
Hier zijn de werkwoorden akouô (horen) , laleô (spreken) en existamai (verrast worden) in een netwerk bij elkaar.
9. -10. autôn lalountôn (terwijl zij aan het praten waren , naar hen die aan het praten waren). Taalgebruik : laleô (lallen, spreken, praten) , zie Mt 4,6. Losse genitief of nadere bepaling bij het werkwoord akouô ( luisteren naar hen sprekende = hen horen spreken). Aanwijzend voornaamwoord genitief mannelijk meervoud + participium praesens genitief mannelijk meervoud. In veertien verzen in de bijbel ; in negen verzen in het O.T.. In één vers bij Lucas nl. Lc 24,36 en in vier verzen in Hnd : (1) Hnd 2,6 (laountôn autôn). (2) Hnd 2,11 (laountôn autôn). (3) Hnd 4,1 (laountôn de autôn - losse genitief). (4) Hnd 10,46 (autôn lalountôn).
13. dat. vr. mv. glôssais van het zelfst. naamw. glôssa (tong, taal). Taalgebruik in het NT : glôssa (tong, taal). Taalgebruik in Lc : glôssa (tong, taal). Taalgebruik in Hnd : glôssa (tong, taal). Taalgebruik in de Septuaginta : glôssa (tong, taal). Hebr. shâphâh (lip, spraak, tongval). Taalgebruik in Tenach : shâphâh (lip, spraak, tongval). Lat. lingua. Fr. langue. E. tongue. Ned. taal, tong, spraak. D. Sprache. Hnd (4) : (1) Hnd 2,4. (2) Hnd 2,11. (3) Hnd 10,46. (4) Hnd 19,6. Een vorm van glôssa (tong, taal) in Hnd in 6 verzen : (1) Hnd 2,3. (2) Hnd 2,4. (3) Hnd 2,11. (4) (1) Hnd 2,26.. (5) Hnd 10,46. (6) Hnd 19,6. In Hnd : 3 vormen van glôssa (tong, taal) in 6 verzen in 3 hoofdstukken. In Lc : 2 vormen van glôssa (tong, taal) in 2 verzen in 2 hoofdstukken.
Hnd 2,12 - Hnd 2,12 - Hnd 2,1-13 : Pinksteren. - Hnd 2,1 - Hnd 2,2 - Hnd 2,3 - Hnd 2,4 - Hnd 2,5 - Hnd 2,6 - Hnd 2,7 - Hnd 2,8 - Hnd 2,9 - Hnd 2,10 - Hnd 2,11 - Hnd 2,12 - Hnd 2,13 -- Hnd 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [12] And they were all amazed, and were in doubt, saying
one to another, What meaneth this?
Luther-Bibel. 12 Sie entsetzten sich aber alle und wurden ratlos und sprachen
einer zu dem andern: Was will das werden?
Tekstanalyse van Hnd 2,12. Dit vers Hnd 2,12 telt 14 (2 X 7) woorden en 70 (2 X 5 X 7) tellers. De getalwaarde van Hnd 2,12 is 5790 (2 X 3 X 5 X 193)
1. existanto (zij waren buiten zichzelf). Taalgebruik : existamai (buiten zichzelf zijn , ontsteld / ontzet zijn) , zie Mc 16,8. Imperfectum derde persoon meervoud. In zeven verzen in de bijbel. In één vers in het O.T. , in zes verzen in het NT : (1) Gn 43,33. (2) Mt 12,23. (3) Mc 6,51. (4) Lc 2,47. (5) Hnd 2,7. (6) Hnd 2,12. (7) Hnd 9,21. In alle zinnen staat het vervoegd werkwoord bij het begin van de zin. Het werkwoord existèmai wordt vertaald door : buiten zichzelf zijn , versteld staan , verstomd staan , buiten zichzelf raken , van zijn stuk brengen , van zijn stuk gebracht worden. Het werkwoord existèmai roept de gedachte op dat men uit zijn evenwicht geraakt , dat het gebeurde niet overeenkomt met wat men over een persoon (personen) of situatie dacht en bijgevolg vragen oproept. Bij existèmai wordt het voor-oordeel aan het wankelen gebracht. Zie ook Hnd 2,12.
In het schema onder Mc 16,8 kunnen we zien hoe de zinnen met existanto (zij waren buiten zichzelf) op gelijkaardige wijze zijn opgebouwd.
1. | 1. | 2. | 3. | 4. | 5. | 6. | 7. |
2. | Gn 43,33 | Mt 12,23 | Mc 6,51 | Lc 2,47 | Hnd 2,7 | Hnd 2,12 | Hnd 9,21 |
3. | existanto de (zij waren echter buiten zichzelf) | kai existanto (en zij waren buiten zichzelf) | existanto (zij waren buiten zichzelf) | existanto de (zij waren echter buiten zichzelf) | existanto de (zij waren echter buiten zichzelf) | existanto de (zij waren echter buiten zichzelf) | existanto de (zij waren echter buiten zichzelf) |
4. | hoi anthrôpoi (de mensen) ekastos pros ton adelfou autou (ieder tot zijn broer) | pantes oi ochloi (alle menigten) | (en heautois = onder elkaar) | pantes oi akouontes (alle toehoorders) | "pantes" (allen) | pantes (allen) | pantes oi akouontes (alle toehoorders) |
5. | kai elegon (en ze zeiden) | kai ethaumazon legontes (en zij waren verwonderd zeggend) | kai dièporoun allos pros allon legontes (en zij waren in verlegenheid, de ene tot de ander zeggend) | kai elegon (en ze zeiden) | |||
6. | mèti outos estin ho (is deze niet de...) | ouch idou hapantes houtoi eisin (zie zijn niet al dezen) | ti thelei touto einai ; | ouch houtos estin ho (is deze niet) | |||
7. | 117. Genezing van een blinde en een stomme bezetene : Mt 12,22-23 - Mt 9,32-34 - Lc 11,14 | 152. Jezus wandelt op het meer : Mc 6,45-52 - Mt 14,22-33. | 8. De twaalfjarige Jezus in de tempel : Lc 2,41-52 | Hnd 2,1-13 : Pinksteren | Hnd 2,1-13 : Pinksteren | Saulus in Damascus : Hnd 9,1-22. |
In de zeven verzen begint slechts één vers met kai (en) : Mt 12,23. In de zes andere verzen staan het vervoegd werkwoord existanto (zij waren buiten zichzelf) vooraan de zin , gevolgd door het partikel de (echter). Op het vervoegd werkwoord volgt in vijf verzen het onderwerp. In vier verzen is het pantes (allen) , al dan niet zelfstandig gebruikt. In vier verzen volgt een nevenschikkende zin. In deze vier zinnen is een vorm van het werkwoord legô (zeggen) te vinden. Hierop volgt dan een vraag , die de verrassing verwoordt.
3. nom. mann. mv. pantes (allen) van het bijvoegl. naamw. pas , pasa , pan
(al). Taalgebruik in het NT : pas
(ieder, elk). Taalgebruik in Hnd : pas
(ieder, elk). Taalgebruik in de Septuaginta : pas
(ieder, elk, alles). Hebr. kl (al). Taalgebruik in Tenach : kl
(al). Lat. omnis. Fr. tout. Ned. elk , ieder. Hnd (33) : (1) Hnd
1,14. (2) Hnd
2,1. (3) Hnd
2,4. (4) Hnd
2,12. (5) Hnd
2,14. (6) Hnd
2,32. (7) Hnd
2,44. (8) Hnd
3,24. (9) Hnd
4,21. (10) Hnd
5,17. (11) Hnd
5,36. (12) Hnd
5,37. (13) Hnd
6,15. (14) Hnd
8,1. (15) Hnd
8,10. (16) Hnd
9,21. (17) Hnd
9,26. (18) Hnd
9,35. (19) Hnd
10,33. (20) Hnd
10,43. (21) Hnd
16,33. (22) Hnd
17,7. (23) Hnd
17,21. (24) Hnd
18,17. (25) Hnd
19,7. (26) Hnd
20,25. (27) Hnd
21,18. (28) Hnd
21,20. (29) Hnd
21,24. (30) Hnd
22,3. (31) Hnd
25,24. (32) Hnd
26,4. (33) Hnd
27,36. Een vorm van pas (al) in Hnd (162 / 170) , in Hnd 2 (15) : (1) Hnd
2,1. (2) Hnd
2,4. (3) Hnd
2,5. (4) Hnd
2,7. (5) Hnd
2,12. (6) Hnd
2,14. (7) Hnd
2,17. (8) Hnd
2,21. (9) Hnd
2,25. (10) Hnd
2,32. (11) Hnd
2,36. (12) Hnd
2,39. (13) Hnd
2,43. (14) Hnd
2,44. (15) Hnd
2,45. In Hnd : X vormen van pas (al) in 162 (170X) verzen in 28 /28 hoofdstukken. In Lc : X vormen van pas (al) in 149 (152X) in 24 hoofdstukken. Een vorm
van pas (al) in het NT (1226) , in de LXX (6833).
- hapantes (allen). In zes verzen in Hnd : (Hnd
2,1). (1) Hnd
2,7. (2) Hnd
4,31. (3) Hnd
5,12. (4) Hnd
5,16. (5) Hnd
16,3. (6) Hnd
16,28. Een vorm van hapas (geheel) in Hnd (16) , in Hnd 2 (2) : (1) Hnd
2,7. (2) Hnd
2,44. In Lc : X vormen van hapas (geheel) in 16 verzen in 12 / 24 hoofdstukken. In Hnd : X vormen van hapas (geheel) in 13 verzen in 8 / 28 hoofdstukken.
Een vorm van hapas (geheel) in het NT (32) , in de LXX (78).
4. kai (en). Taalgebruik in Hnd : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hnd (660). Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. In Hnd 2,1-13 , niet in Hnd 1,5 en Hnd 2,13.
Hnd 2,13 - Hnd 2,13 - Hnd 2,1-13 : Pinksteren. - Hnd 2,1 - Hnd 2,2 - Hnd 2,3 - Hnd 2,4 - Hnd 2,5 - Hnd 2,6 - Hnd 2,7 - Hnd 2,8 - Hnd 2,9 - Hnd 2,10 - Hnd 2,11 - Hnd 2,12 - Hnd 2,13 -- Hnd 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [13] Others mocking said, These men are full of new wine.
Luther-Bibel. 13 Andere aber hatten ihren Spott und sprachen: Sie sind voll
von süßem Wein.
Tekstuitleg van Hnd 2,13.
Hnd 2,14-40 : Toespraak van Petrus - Hnd 2,14-40 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,14 - Hnd 2,15 - Hnd 2,16 - Hnd 2,17 - Hnd 2,18 - Hnd 2,19 - Hnd 2,20 - Hnd 2,21 - Hnd 2,22 - Hnd 2,23 - Hnd 2,24 - Hnd 2,25 - Hnd 2,26 - Hnd 2,27 - Hnd 2,28 - Hnd 2,29 - Hnd 2,30 - Hnd 2,31 - Hnd 2,32 - Hnd 2,33 - Hnd 2,34 - Hnd 2,35 - Hnd 2,36 - Hnd 2,37 - Hnd 2,38 - Hnd 2,39 - Hnd 2,40 -
Lezing op de 4de (vierde) paaszondag A : Hnd 2,14a.36-41.
Op de dag van Pinksteren trad Petrus met de elf naar voren en verhief zijn stem om het woord tot de menigte te richten: "Voor heel het huis van Isra�l moet onomstotelijk vaststaan, dat God die Jezus, die gij gekruisigd hebt, Heer en Christus heeft gemaakt." Toen zij dit hoorden, waren zij diep getroffen en zeiden tot Petrus en de overige apostelen: "Wat moeten we doen, mannen, broeders?" Petrus gaf hun ten antwoord: "Bekeert u en ieder van u late zich dopen in de naam van Jezus Christus tot vergeving van uw zonden. Dan zult gij als gave de heilige Geest ontvangen. Want die belofte geldt u, uw kinderen en alle mensen, waar dan ook, zovelen de Heer onze God zal roepen." Met nog vele andere woorden legde hij getuigenis af, en hij vermaande hen: "Redt u uit dit ontaarde geslacht." Die zijn woord aannamen lieten zich dopen, zodat op die dag ongeveer drieduizend mensen zich aansloten.
Hnd 2,14 - Hnd 2,14 : Toespraak van Petrus - Hnd 2,14-40 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,14 - Hnd 2,15 - Hnd 2,16 - Hnd 2,17 - Hnd 2,18 - Hnd 2,19 - Hnd 2,20 - Hnd 2,21 - Hnd 2,22 - Hnd 2,23 - Hnd 2,24 - Hnd 2,25 - Hnd 2,26 - Hnd 2,27 - Hnd 2,28 - Hnd 2,29 - Hnd 2,30 - Hnd 2,31 - Hnd 2,32 - Hnd 2,33 - Hnd 2,34 - Hnd 2,35 - Hnd 2,36 - Hnd 2,37 - Hnd 2,38 - Hnd 2,39 - Hnd 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [14] But Peter, standing up with the eleven, lifted up his
voice, and said unto them, Ye men of Judaea, and all ye that dwell at Jerusalem,
be this known unto you, and hearken to my words:
Luther-Bibel. 14 Da trat Petrus auf mit den Elf, erhob seine Stimme und redete
zu ihnen: Ihr Juden, liebe Männer, und alle, die ihr in Jerusalem wohnt,
das sei euch kundgetan, und lasst meine Worte zu euren Ohren eingehen!
Tekstuitleg van Hnd 2,14.
9. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de). Taalgebruik in Hnd 2 : bepaald lidwoord. Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Hnd 2 (8) : (1) Hnd 2,1. (2) Hnd 2,9. (3) Hnd 2,14. (4) Hnd 2,20. (5) Hnd 2,27. (6) Hnd 2,33. (7) Hnd 2,37. (8) Hnd 2,38.
21. nom. mann. mv. pantes (allen) van het bijvoegl. naamw. pas , pasa , pan
(al). Taalgebruik in het NT : pas
(ieder, elk). Taalgebruik in Hnd : pas
(ieder, elk). Taalgebruik in de Septuaginta : pas
(ieder, elk, alles). Hebr. kl (al). Taalgebruik in Tenach : kl
(al). Lat. omnis. Fr. tout. Ned. elk , ieder. Hnd (33) : (1) Hnd
1,14. (2) Hnd
2,1. (3) Hnd
2,4. (4) Hnd
2,12. (5) Hnd
2,14. (6) Hnd
2,32. (7) Hnd
2,44. (8) Hnd
3,24. (9) Hnd
4,21. (10) Hnd
5,17. (11) Hnd
5,36. (12) Hnd
5,37. (13) Hnd
6,15. (14) Hnd
8,1. (15) Hnd
8,10. (16) Hnd
9,21. (17) Hnd
9,26. (18) Hnd
9,35. (19) Hnd
10,33. (20) Hnd
10,43. (21) Hnd
16,33. (22) Hnd
17,7. (23) Hnd
17,21. (24) Hnd
18,17. (25) Hnd
19,7. (26) Hnd
20,25. (27) Hnd
21,18. (28) Hnd
21,20. (29) Hnd
21,24. (30) Hnd
22,3. (31) Hnd
25,24. (32) Hnd
26,4. (33) Hnd
27,36. Een vorm van pas (al) in Hnd (162 / 170) , in Hnd 2 (15) : (1) Hnd
2,1. (2) Hnd
2,4. (3) Hnd
2,5. (4) Hnd
2,7. (5) Hnd
2,12. (6) Hnd
2,14. (7) Hnd
2,17. (8) Hnd
2,21. (9) Hnd
2,25. (10) Hnd
2,32. (11) Hnd
2,36. (12) Hnd
2,39. (13) Hnd
2,43. (14) Hnd
2,44. (15) Hnd
2,45. In Hnd : X vormen van pas (al) in 162 (170X) verzen in 28 /28 hoofdstukken. In Lc : X vormen van pas (al) in 149 (152X) in 24 hoofdstukken. Een vorm
van pas (al) in het NT (1226) , in de LXX (6833).
- hapantes (allen). In zes verzen in Hnd : (Hnd
2,1). (1) Hnd
2,7. (2) Hnd
4,31. (3) Hnd
5,12. (4) Hnd
5,16. (5) Hnd
16,3. (6) Hnd
16,28. Een vorm van hapas (geheel) in Hnd (16) , in Hnd 2 (2) : (1) Hnd
2,7. (2) Hnd
2,44. In Lc : X vormen van hapas (geheel) in 16 verzen in 12 / 24 hoofdstukken. In Hnd : X vormen van hapas (geheel) in 13 verzen in 8 / 28 hoofdstukken.
Een vorm van hapas (geheel) in het NT (32) , in de LXX (78).
Hnd 2,15 - Hnd 2,15 : Toespraak van Petrus - Hnd 2,14-40 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,14 - Hnd 2,15 - Hnd 2,16 - Hnd 2,17 - Hnd 2,18 - Hnd 2,19 - Hnd 2,20 - Hnd 2,21 - Hnd 2,22 - Hnd 2,23 - Hnd 2,24 - Hnd 2,25 - Hnd 2,26 - Hnd 2,27 - Hnd 2,28 - Hnd 2,29 - Hnd 2,30 - Hnd 2,31 - Hnd 2,32 - Hnd 2,33 - Hnd 2,34 - Hnd 2,35 - Hnd 2,36 - Hnd 2,37 - Hnd 2,38 - Hnd 2,39 - Hnd 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [15] For these are not drunken, as ye suppose, seeing it
is but the third hour of the day.
Luther-Bibel. 15 Denn diese sind nicht betrunken, wie ihr meint, ist es doch
erst die dritte Stunde am Tage;
Tekstuitleg van Hnd 2,15.
15. houtoi (deze) , zie Hnd 1,14. Aanwijzend voornaamwoord nominatief mannelijk meervoud. In 382 verzen in de bijbel. In veertien verzen in Hnd : (1) Hnd 1,14. (2) Hnd 2,7. (3) Hnd 2,15. (4) Hnd 11,12. (5) Hnd 16,17. (6) Hnd 16,20. (7) Hnd 17,6. (8) Hnd 17,7. (9) Hnd 17,11. (10) Hnd 20,5. (11) Hnd 24,15. (12) Hnd 24,20. (13) Hnd 25,11. (14) Hnd 27,31.
Hnd 2,16 - Hnd 2,16 : Toespraak van Petrus - Hnd 2,14-40 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,14 - Hnd 2,15 - Hnd 2,16 - Hnd 2,17 - Hnd 2,18 - Hnd 2,19 - Hnd 2,20 - Hnd 2,21 - Hnd 2,22 - Hnd 2,23 - Hnd 2,24 - Hnd 2,25 - Hnd 2,26 - Hnd 2,27 - Hnd 2,28 - Hnd 2,29 - Hnd 2,30 - Hnd 2,31 - Hnd 2,32 - Hnd 2,33 - Hnd 2,34 - Hnd 2,35 - Hnd 2,36 - Hnd 2,37 - Hnd 2,38 - Hnd 2,39 - Hnd 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [16] But this is that which was spoken by the prophet Joel;
Luther-Bibel. 16 sondern das ist's, was durch den Propheten Joel gesagt worden
ist (Joel 3,1-5):
Tekstuitleg van Hnd 2,16.
Hnd 2,17 - Hnd 2,17 : Toespraak van Petrus - Hnd 2,14-40 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,14 - Hnd 2,15 - Hnd 2,16 - Hnd 2,17 - Hnd 2,18 - Hnd 2,19 - Hnd 2,20 - Hnd 2,21 - Hnd 2,22 - Hnd 2,23 - Hnd 2,24 - Hnd 2,25 - Hnd 2,26 - Hnd 2,27 - Hnd 2,28 - Hnd 2,29 - Hnd 2,30 - Hnd 2,31 - Hnd 2,32 - Hnd 2,33 - Hnd 2,34 - Hnd 2,35 - Hnd 2,36 - Hnd 2,37 - Hnd 2,38 - Hnd 2,39 - Hnd 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [17] And it shall come to pass in the last days, saith God,I
will pour out of my Spirit upon all flesh: and your sons and your daughters
shall prophesy, and your young men shall see visions, and your old men shall
dream dreams:
Luther-Bibel. 17 »Und es soll geschehen in den letzten Tagen, spricht
Gott, da will ich ausgießen von meinem Geist auf alles Fleisch; und eure
Söhne und eure Töchter sollen weissagen, und eure Jünglinge sollen
Gesichte sehen, und eure Alten sollen Träume haben;
Tekstuitleg van Hnd 2,17.
3. en (in). Taalgebruik in Hnd 2 : en (in). Taalgebruik in NT : en (in). Voorzetsel. Hebr. bë. Fr. en. Ned. in. Fr. dans. Hnd 2 (8) : (1) Hnd 2,1. (2) Hnd 2,8. (3) Hnd 2,17. (4) Hnd 2,19. (5) Hnd 2,22. (6) Hnd 2,29. (7) Hnd 2,41. (8) Hnd 2,46.
10. act. ind. praes. 1ste pers. enk. ekcheô (ik giet uit) van het werkw. ekcheô (uitgieten). Taalgebruik in het NT : ekcheô (uitgieten). Taalgebruik in Hnd. : ekcheô (uitgieten). Lat. effundere. Fr. répandre. Ned. uitgieten. D. ausgiessen. E. to pour out. Hnd (2) : (1) Hnd 2,17. (2) Hnd 2,18. Een vorm van ekcheô (uitgieten) in Hnd in 3 verzen : (1) Hnd 2,17. (2) Hnd 2,18. (3) Hnd 2,33. Een vorm van ekcheô (uitgieten) in het NT (16) , in de LXX (141).
13. gen. onz. enk. pneumatos van het zelfst. naamw. pneuma (geest). Taalgebruik in het NT : pneuma (geest). Taalgebruik in Lc : pneuma (geest). Taalgebruik in Hnd : pneuma (geest). Taalgebruik in de Septuaginta : pneuma (geest). Hebr. rûach (geest). Taalgebruik in Tenach : rûach (geest). Lat. spiritus. Fr. esprit. E. spirit. Ned. geest. D. Geist. Hnd (23) : (1) Hnd 1,2. (2) Hnd 1,8. (3) Hnd 2,4. (4) Hnd 2,17. (5) Hnd 2,18. (6) Hnd 2,33. (7) Hnd 2,38. (8) Hnd 4,8. (9) Hnd 4,25. (10) Hnd 4,31. (11) Hnd 6,3. (12) Hnd 6,5. (13) Hnd 7,17. (14) Hnd 7,55. (15) Hnd 9,31. (16) Hnd 10,45. (17) Hnd 11,24. (18) Hnd 11,28. (19) Hnd 13,4. (20) Hnd 13,9. (21) Hnd 13,52. (22) Hnd 16,6. (23) Hnd 21,4. Een vorm van pneuma (geest) in Hnd 2 (5) : (1) Hnd 2,4. (2) Hnd 2,17. (3) Hnd 2,18. (4) Hnd 2,33. (5) Hnd 2,38. In Lc : X vormen van pneuma (geest)in 36 verzen in 14 / 24 hoofdstukken. In Hnd : X vormen van pneuma (geest) in 70 verzen in 20 / 28 hoofdstukken. Een vorm van pneuma (geest) in het NT (379) , in de LXX (382).
16. acc. vr. enk. pasan van het bijvoegl. naamw. pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in het N.T. : pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in Lc : pas (ieder, elk, alles). Hebr. kol. kl (al). Taalgebruik in Tenakh : kl (al). Lat. omnis. Fr. tout. Ned. elk , ieder. Hnd (8) : (1) Hnd 2,17. (2) Hnd 5,21. (3) Hnd 5,42. (4) Hnd 7,14. (5) Hnd 15,36. (6) Hnd 17,17. (7) Hnd 20,27. (8) Hnd 26,20.
pas (al) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
9 | acc. vr. enk. pasan | 380 | 329 | 51 | 7 | 1 | 5 | 1 | 8 | 26 | 3 | 13 | 14 |
Hnd 2,18 - Hnd 2,18 : Toespraak van Petrus - Hnd 2,14-40 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,14 - Hnd 2,15 - Hnd 2,16 - Hnd 2,17 - Hnd 2,18 - Hnd 2,19 - Hnd 2,20 - Hnd 2,21 - Hnd 2,22 - Hnd 2,23 - Hnd 2,24 - Hnd 2,25 - Hnd 2,26 - Hnd 2,27 - Hnd 2,28 - Hnd 2,29 - Hnd 2,30 - Hnd 2,31 - Hnd 2,32 - Hnd 2,33 - Hnd 2,34 - Hnd 2,35 - Hnd 2,36 - Hnd 2,37 - Hnd 2,38 - Hnd 2,39 - Hnd 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [18] And on my servants and on my handmaidens I will pour
out in those days of my Spirit; and they shall prophesy:
Luther-Bibel. 18 und auf meine Knechte und auf meine Mägde will ich in
jenen Tagen von meinem Geist ausgießen, und sie sollen weissagen.
Tekstuitleg van Hnd 2,18.
16. ekcheô (uitgieten). Taalgebruik in het NT : ekcheô (uitgieten). Taalgebruik in Hnd. : ekcheô (uitgieten). Lat. effundere. Fr. répandre. Ned. uitgieten. D. ausgiessen. E. to pour out. Hnd (2) : (1) Hnd 2,17. (2) Hnd 2,18. Een vorm van ekcheô (uitgieten) in Hnd in 3 verzen : (1) Hnd 2,17. (2) Hnd 2,18. (3) Hnd 2,33. Een vorm van ekcheô (uitgieten) in het NT (16) , in de LXX (141).
19. gen. onz. enk. pneumatos van het zelfst. naamw. pneuma (geest). Taalgebruik in het NT : pneuma (geest). Taalgebruik in Lc : pneuma (geest). Taalgebruik in Hnd : pneuma (geest). Taalgebruik in de Septuaginta : pneuma (geest). Hebr. rûach (geest). Taalgebruik in Tenach : rûach (geest). Lat. spiritus. Fr. esprit. E. spirit. Ned. geest. D. Geist. Hnd (23) : (1) Hnd 1,2. (2) Hnd 1,8. (3) Hnd 2,4. (4) Hnd 2,17. (5) Hnd 2,18. (6) Hnd 2,33. (7) Hnd 2,38. (8) Hnd 4,8. (9) Hnd 4,25. (10) Hnd 4,31. (11) Hnd 6,3. (12) Hnd 6,5. (13) Hnd 7,17. (14) Hnd 7,55. (15) Hnd 9,31. (16) Hnd 10,45. (17) Hnd 11,24. (18) Hnd 11,28. (19) Hnd 13,4. (20) Hnd 13,9. (21) Hnd 13,52. (22) Hnd 16,6. (23) Hnd 21,4. Een vorm van pneuma (geest) in Hnd 2 (5) : (1) Hnd 2,4. (2) Hnd 2,17. (3) Hnd 2,18. (4) Hnd 2,33. (5) Hnd 2,38. In Lc : X vormen van pneuma (geest)in 36 verzen in 14 / 24 hoofdstukken. In Hnd : X vormen van pneuma (geest) in 70 verzen in 20 / 28 hoofdstukken. Een vorm van pneuma (geest) in het NT (379) , in de LXX (382).
Hnd 2,19 - Hnd 2,19 : Toespraak van Petrus - Hnd 2,14-40 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,14 - Hnd 2,15 - Hnd 2,16 - Hnd 2,17 - Hnd 2,18 - Hnd 2,19 - Hnd 2,20 - Hnd 2,21 - Hnd 2,22 - Hnd 2,23 - Hnd 2,24 - Hnd 2,25 - Hnd 2,26 - Hnd 2,27 - Hnd 2,28 - Hnd 2,29 - Hnd 2,30 - Hnd 2,31 - Hnd 2,32 - Hnd 2,33 - Hnd 2,34 - Hnd 2,35 - Hnd 2,36 - Hnd 2,37 - Hnd 2,38 - Hnd 2,39 - Hnd 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [19] And I will shew wonders in heaven above, and signs
in the earth beneath; blood, and fire, and vapour of smoke:
Luther-Bibel. 19 Und ich will Wunder tun oben am Himmel und Zeichen unten auf
Erden, Blut und Feuer und Rauchdampf;
Tekstuitleg van Hnd 2,19.
4. en (in). Taalgebruik in Hnd 2 : en (in). Taalgebruik in NT : en (in). Voorzetsel. Hebr. bë. Fr. en. Ned. in. Fr. dans. Hnd 2 (8) : (1) Hnd 2,1. (2) Hnd 2,8. (3) Hnd 2,17. (4) Hnd 2,19. (5) Hnd 2,22. (6) Hnd 2,29. (7) Hnd 2,41. (8) Hnd 2,46.
5. bep. lidw. dat. m. + onz. enk. tô(i). Taalgebruik in Hnd 2 : bepaald lidwoord. Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Hnd 2 (5) : (1) Hnd 2,1. (2) Hnd 2,19. (3) Hnd 2,34. (4) Hnd 2,38. (5) Hnd 2,46.
Hnd 2,20 - Hnd 2,20 : Toespraak van Petrus - Hnd 2,14-40 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,14 - Hnd 2,15 - Hnd 2,16 - Hnd 2,17 - Hnd 2,18 - Hnd 2,19 - Hnd 2,20 - Hnd 2,21 - Hnd 2,22 - Hnd 2,23 - Hnd 2,24 - Hnd 2,25 - Hnd 2,26 - Hnd 2,27 - Hnd 2,28 - Hnd 2,29 - Hnd 2,30 - Hnd 2,31 - Hnd 2,32 - Hnd 2,33 - Hnd 2,34 - Hnd 2,35 - Hnd 2,36 - Hnd 2,37 - Hnd 2,38 - Hnd 2,39 - Hnd 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [20] The sun shall be turned into darkness, and the moon
into blood, before that great and notable day of the Lord come:
Luther-Bibel. 20 die Sonne soll in Finsternis und der Mond in Blut verwandelt
werden, ehe der große Tag der Offenbarung des Herrn kommt.
Tekstuitleg van Hnd 2,20.
15. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de). Taalgebruik in Hnd 2 : bepaald lidwoord. Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Hnd 2 (8) : (1) Hnd 2,1. (2) Hnd 2,9. (3) Hnd 2,14. (4) Hnd 2,20. (5) Hnd 2,27. (6) Hnd 2,33. (7) Hnd 2,37. (8) Hnd 2,38.
Hnd 2,21 - Hnd 2,21 : Toespraak van Petrus - Hnd 2,14-40 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,14 - Hnd 2,15 - Hnd 2,16 - Hnd 2,17 - Hnd 2,18 - Hnd 2,19 - Hnd 2,20 - Hnd 2,21 - Hnd 2,22 - Hnd 2,23 - Hnd 2,24 - Hnd 2,25 - Hnd 2,26 - Hnd 2,27 - Hnd 2,28 - Hnd 2,29 - Hnd 2,30 - Hnd 2,31 - Hnd 2,32 - Hnd 2,33 - Hnd 2,34 - Hnd 2,35 - Hnd 2,36 - Hnd 2,37 - Hnd 2,38 - Hnd 2,39 - Hnd 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [21] And it shall come to pass, that whosoever shall call
on the name of the Lord shall be saved.
Luther-Bibel. 21 Und es soll geschehen: wer den Namen des Herrn anrufen wird,
der soll gerettet werden.«
Tekstuitleg van Hnd 2,21.
Hnd 2,22 - Hnd 2,22 : Toespraak van Petrus - Hnd 2,14-40 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,14 - Hnd 2,15 - Hnd 2,16 - Hnd 2,17 - Hnd 2,18 - Hnd 2,19 - Hnd 2,20 - Hnd 2,21 - Hnd 2,22 - Hnd 2,23 - Hnd 2,24 - Hnd 2,25 - Hnd 2,26 - Hnd 2,27 - Hnd 2,28 - Hnd 2,29 - Hnd 2,30 - Hnd 2,31 - Hnd 2,32 - Hnd 2,33 - Hnd 2,34 - Hnd 2,35 - Hnd 2,36 - Hnd 2,37 - Hnd 2,38 - Hnd 2,39 - Hnd 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [22] Ye men of Israel, hear these words; Jesus of Nazareth,
a man approved of God among you by miracles and wonders and signs, which God
did by him in the midst of you, as ye yourselves also know:
Luther-Bibel. 22 Ihr Männer von Israel, hört diese Worte: Jesus von
Nazareth, von Gott unter euch ausgewiesen durch Taten und Wunder und Zeichen,
die Gott durch ihn in eurer Mitte getan hat, wie ihr selbst wisst -
. 22Ἄνδρες Ἰσραηλῖται, ἀκούσατε τοὺς λόγους τούτους: Ἰησοῦν τὸν Ναζωραῖον, ἄνδρα ἀποδεδειγμένον ἀπὸ τοῦ θεοῦ εἰς ὑμᾶς δυνάμεσι καὶ τέρασι καὶ σημείοις οἷς ἐποίησεν δι' αὐτοῦ ὁ θεὸς ἐν μέσῳ ὑμῶν, καθὼς αὐτοὶ οἴδατε,
Tekstuitleg van Hnd 2,22.
11. ἀποδεδειγμένον (= apodedeigmenon: aangewezen; wkw pass part perf acc mann enk van het wkw απο-δεικ-νυ-μι = apo-deig-nu-mi: tonen, laten zien, aanwijzen, toewijzen, bewijzen). NT (1) Hnd 2,22.
28. en (in). Taalgebruik in Hnd 2 : en (in). Taalgebruik in NT : en (in). Voorzetsel. Hebr. bë. Fr. en. Ned. in. Fr. dans. Hnd 2 (8) : (1) Hnd 2,1. (2) Hnd 2,8. (3) Hnd 2,17. (4) Hnd 2,19. (5) Hnd 2,22. (6) Hnd 2,29. (7) Hnd 2,41. (8) Hnd 2,46.
31. kathôs (zoals, volgens zo'n wijze). Taalgebruik : kathôs (zoals) , zie Mc 1,2. Het komt in 405 verzen in de bijbel voor. In 326 verzen in het O.T. , in 179 verzen in het NT. In elf verzen in Hnd : (1) Hnd 2,4. (2) Hnd 2,22. (3) Hnd 7,17. (4) Hnd 7,42. (5) Hnd 7,44. (6) Hnd 7,48. (7) Hnd 11,29. (8) Hnd 15,8. (9) Hnd 15,14. (10) Hnd 15,15. (11) Hnd 22,3.
Hnd 2,23 - Hnd 2,23 : Toespraak van Petrus - Hnd 2,14-40 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,14 - Hnd 2,15 - Hnd 2,16 - Hnd 2,17 - Hnd 2,18 - Hnd 2,19 - Hnd 2,20 - Hnd 2,21 - Hnd 2,22 - Hnd 2,23 - Hnd 2,24 - Hnd 2,25 - Hnd 2,26 - Hnd 2,27 - Hnd 2,28 - Hnd 2,29 - Hnd 2,30 - Hnd 2,31 - Hnd 2,32 - Hnd 2,33 - Hnd 2,34 - Hnd 2,35 - Hnd 2,36 - Hnd 2,37 - Hnd 2,38 - Hnd 2,39 - Hnd 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [23] Him, being delivered by the determinate counsel and
foreknowledge of God, ye have taken, and by wicked hands have crucified and
slain:
Luther-Bibel. 23 diesen Mann, der durch Gottes Ratschluss und Vorsehung dahingegeben
war, habt ihr durch die Hand der Heiden ans Kreuz geschlagen und umgebracht.
Tekstuitleg van Hnd 2,23.
- ekdotos (ek - didômi) : uit-geleverd. ekdoton : accusatief mannelijk enkelvoud. Slechts in één vers in de bijbel : Hnd 2,23.
Hnd 2,24 - Hnd 2,24 : Toespraak van Petrus - Hnd 2,14-40 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,14 - Hnd 2,15 - Hnd 2,16 - Hnd 2,17 - Hnd 2,18 - Hnd 2,19 - Hnd 2,20 - Hnd 2,21 - Hnd 2,22 - Hnd 2,23 - Hnd 2,24 - Hnd 2,25 - Hnd 2,26 - Hnd 2,27 - Hnd 2,28 - Hnd 2,29 - Hnd 2,30 - Hnd 2,31 - Hnd 2,32 - Hnd 2,33 - Hnd 2,34 - Hnd 2,35 - Hnd 2,36 - Hnd 2,37 - Hnd 2,38 - Hnd 2,39 - Hnd 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [24] Whom God hath raised up, having loosed the pains of
death: because it was not possible that he should be holden of it.
Luther-Bibel. 24 Den hat Gott auferweckt und hat aufgelöst die Schmerzen
des Todes, wie es denn unmöglich war, dass er vom Tode festgehalten werden
konnte.
24 ὃν ὁ θεὸς ἀνέστησεν λύσας τὰς ὠδῖνας τοῦ θανάτου, καθότι οὐκ ἦν δυνατὸν κρατεῖσθαι αὐτὸν ὑπ' αὐτοῦ:
Tekstuitleg van Hnd 2,24.
Hnd 2,24.1. ὃν (= hon: die; betrekk vnw acc mann enk van het betrekk vnw ὁς = hos, ἡ = hè, ὁ = ho: die/dat). Het is een verwijzing naar Jezus, die door onrechtvaardigen is gedood. Tegenover de onrechtvaardigen staat God. Door de tegenstelling krijgt de tekst een polemisch karakter.
Hnd 2,24.2. ὁ (= ho: de; bep lidw nom mann enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het).
Hnd 2,24.3. θεος (= theos: God; zn nom mann enk). Hnd taalgebruik T.
theos (God) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Brieven | Apk |
nom. enk. theos | 1686 | 1311 | 287 | 6 | 8 | 15 | 17 | 58 | 287 - 124 = 163 | 20 |
gen. enk. theou | 1517 | 770 | 641 | 28 | 31 | 70 | 43 | 56 | 641 - 281 = 360 | 53 |
dat. enk. theô(i) | 433 | 249 | 154 | 3 | 2 | 9 | 4 | 13 | 154 - 44 = 110 | 13 |
acc. enk. theon | 496 | 300 | 142 | 7 | 3 | 23 | 12 | 30 | 142 - 80 = 62 | 5 |
Totaal | 4132 | 2630 | 1224 | 44 | 44 | 117 | 76 | 157 | 1224 - 529 = 695 | 91 |
theos | Hnd | Hnd 1 | Hnd 2 | Hnd 3 | Hnd 4 | Hnd 5 | Hnd 6 | Hnd 7 | Hnd 8 | Hnd 9 | Hnd 10 | Hnd 11 | Hnd 12 | Hnd 13 | Hnd 14 | Hnd 15 | Hnd 16 | Hnd 17 | Hnd 18 | Hnd 19 | Hnd 20 | Hnd 21 | Hnd 22 | Hnd 23 | Hnd 24 | Hnd 25 | Hnd 26 | Hnd 27 | Hnd 28 |
nom | 58 | 7 | 7. | 1 | 3 | 11 | 5 | 3 | 6 | 1 | 5 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||||||
gen | 56 | 1 | 4 | 2 | 1 | 2 : | 4 | 5 | 1 | 7 | 2 | 2 | 5 | 2 | 1 | 2 | 3 | 1 | 3 | 1 | 1 | 2 | 1 | 3 | |||||
dat | 13 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 1 | |||||||||||||||||
acc | 30 | 1 | 2 | 2 | 1 | 3 | 2 | 1 | 2 | 1 | 2 | 2 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 | 1 | |||||||||
157 | 1 | 12 | 9 | 5 | 6 | 3 | 16 | 5 | 1 | 15 | 7 | 4 | 13 | 4 | 7 | 5 | 6 | 5 | 3 | 5 | 2 | 2 | 3 | 3 | 6 | 4 | 5 |
theos | Hnd 1 | Hnd 2 | Hnd 3 | Hnd 4 | Hnd 5 | Hnd 6 | Hnd 7 | Hnd 8 | Hnd 9 | Hnd 10 |
nom | 7 : (1) Hnd 2,17 . (2) Hnd 2,22 . (3) Hnd 2,24 . (4) Hnd 2,30 . (5) Hnd 2,32 . (6) Hnd 2,36 . (7) Hnd 2,39 . | 7 : (1) Hnd 3,13 . (2) Hnd 3,15 . (3) Hnd 3,18 . (4) Hnd 3,21 . (5) Hnd 3,22 . (6) Hnd 3,25 . (7) Hnd 3,26 . | 1 : Hnd 4,10 . | 3 : (1) Hnd 5,30 . (2) Hnd 5,31 . (3) Hnd 5,32 . | 11 : (1) Hnd 7,2 . (2) Hnd 7,6 . (3) Hnd 7,7 . (4) Hnd 7,9 . (5) Hnd 7,17 . (6) Hnd 7,25 . (7) Hnd 7,32 . (8) Hnd 7,35 . (9) Hnd 7,37 . (10) Hnd 7,42 . (11) Hnd 7,45 . | 5 : (1) Hnd 10,15 . (2) Hnd 10,28 . (3) Hnd 10,34 . (4) Hnd 10,38 . (5) Hnd 10,40 . | ||||
gen | 1 : Hnd 1,3 . | 4 : (1) Hnd 2,11 . (2) Hnd 2,22 . (3) Hnd 2,23 . (4) Hnd 2,33 . | 2 : (1) Hnd 4,19 . (2) Hnd 4,31 . | 1 : Hnd 5,39 . | 2 : (1)Hnd 6,2 . (2) Hnd 6,7 . | 4 : (1) Hnd 7,43 . (2) Hnd 7,46 . (3) Hnd 7,55 . (4) Hnd 7,56 . | 5 | 1 | 7 | |
dat | 2 | 1 | ||||||||
acc | 1 | 2 | 2 | 1 | 3 | |||||
1 | 12 | 9 | 5 | 6 | 3 | 16 | 5 | 1 | 15 |
Hnd 2,24.1. - 3. ὃν ὁ θεὸς (= hon ho theos: die God). Bijbel = Hnd (3): (1) Hnd 2,24. (2) Hnd 3,15. (3) Hnd 4,10. In de drie teksten gaat het om de tegenstelling tussen doding (door mensen) en verrijzenis (door God).
Hnd 2,24.4. ἀνέστησεν (= anestèsen: hij deed opstaan; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw αν-ι-στη-μι = an-i-stè-mi:: op-staan; stam: sta-).
Hnd
2,24.1. - 4. ὃν ὁ θεὸς ἀνέστησεν (= hon ho theos anestèsen: die 'Jezus' God deed opstaan). Bijbel = Hnd (1): Hnd
2,24.
- ὃν ὁ θεὸς ηγειρεν (= hon ho theos: die 'Jezus' God opwekte). Bijbel = Hnd (2): (1) Hnd 3,15. (2) Hnd 4,10.
anistèmi (opstaan) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | Lc | Hnd |
anestèsen (hij deed opstaan) | 13 | 9 | 4 | 4 | (1) Hnd 2,24. (2) Hnd 2,32. (3) Hnd 9,41. (4) Hnd 13,34. | |||||||
Hnd 2,25 - Hnd 2,25 : Toespraak van Petrus - Hnd 2,14-40 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,14 - Hnd 2,15 - Hnd 2,16 - Hnd 2,17 - Hnd 2,18 - Hnd 2,19 - Hnd 2,20 - Hnd 2,21 - Hnd 2,22 - Hnd 2,23 - Hnd 2,24 - Hnd 2,25 - Hnd 2,26 - Hnd 2,27 - Hnd 2,28 - Hnd 2,29 - Hnd 2,30 - Hnd 2,31 - Hnd 2,32 - Hnd 2,33 - Hnd 2,34 - Hnd 2,35 - Hnd 2,36 - Hnd 2,37 - Hnd 2,38 - Hnd 2,39 - Hnd 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [25] For David speaketh concerning him, I foresaw the Lord
always before my face, for he is on my right hand, that I should not be moved:
Luther-Bibel. 25 Denn David spricht von ihm (Psalm 16,8-11): »Ich habe
den Herrn allezeit vor Augen, denn er steht mir zur Rechten, damit ich nicht
wanke.
Tekstuitleg van Hnd 2,25.
15. gen. mv. δεξιων = dexiôn van het bijvoegl. naamw. δεξιος = dexios (rechts). Taalgebruik
in het NT : dexios
(rechts). Taalgebruik in Hnd : dexios
(rechts).Taalgebruik in de Septuaginta : dexios
(rechts). Taalgebruik in Lc : dexios
(rechts). Bijbel (67). LXX (44). NT. (23). Lc (4) : (1) Lc
1,11. (2) Lc
20,42. (3) Lc
22,69. (4) Lc
23,33. Hnd (4) : (1) Hnd
2,25. (2) Hnd
2,34. (3) Hnd
7,55. (4) Hnd
7,56. Een vorm van δεξιος = dexios (rechter- , rechts) in de
LXX (228) , in het NT (54) , in Lc (6) : (1) Lc
1,11. (2) Lc
6,6. (3) Lc
20,42. (4) Lc
22,50. (5) Lc
22,69. (6) Lc
23,33 , in Hnd (7) : (1) Hnd
2,25. (2) Hnd
2,33. (3) Hnd
2,34. (4) Hnd
3,7. (5) Hnd
5,31. (6) Hnd
7,55. (7) Hnd
7,56.
- Hebr. jâmîn (rechterzijde, rechts).Taalgebruik in
Tenach : jâmîn
(rechterzijde, rechts). L. dexter. Fr. droit. Ned. rechts. E. right. D. rechter.
Hnd 2,26 - Hnd 2,26 : Toespraak van Petrus - Hnd 2,14-40 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,14 - Hnd 2,15 - Hnd 2,16 - Hnd 2,17 - Hnd 2,18 - Hnd 2,19 - Hnd 2,20 - Hnd 2,21 - Hnd 2,22 - Hnd 2,23 - Hnd 2,24 - Hnd 2,25 - Hnd 2,26 - Hnd 2,27 - Hnd 2,28 - Hnd 2,29 - Hnd 2,30 - Hnd 2,31 - Hnd 2,32 - Hnd 2,33 - Hnd 2,34 - Hnd 2,35 - Hnd 2,36 - Hnd 2,37 - Hnd 2,38 - Hnd 2,39 - Hnd 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [26] Therefore did my heart rejoice, and my tongue was glad;
moreover also my flesh shall rest in hope:
Luther-Bibel. 26 Darum ist mein Herz fröhlich, und meine Zunge frohlockt;
auch mein Leib wird ruhen in Hoffnung.
Tekstuitleg van Hnd 2,26.
Hnd 2,27 - Hnd 2,27 : Toespraak van Petrus - Hnd 2,14-40 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,14 - Hnd 2,15 - Hnd 2,16 - Hnd 2,17 - Hnd 2,18 - Hnd 2,19 - Hnd 2,20 - Hnd 2,21 - Hnd 2,22 - Hnd 2,23 - Hnd 2,24 - Hnd 2,25 - Hnd 2,26 - Hnd 2,27 - Hnd 2,28 - Hnd 2,29 - Hnd 2,30 - Hnd 2,31 - Hnd 2,32 - Hnd 2,33 - Hnd 2,34 - Hnd 2,35 - Hnd 2,36 - Hnd 2,37 - Hnd 2,38 - Hnd 2,39 - Hnd 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [27] Because thou wilt not leave my soul in hell, neither
wilt thou suffer thine Holy One to see corruption.
Luther-Bibel. 27 Denn du wirst mich nicht dem Tod überlassen und nicht
zugeben, dass dein Heiliger die Verwesung sehe.
Tekstuitleg van Hnd 2,27.
4. τὴν (= tèn; bep lidw acc vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het). Taalgebruik in het NT: bepaald lidwoord. Hnd 2 (8): (1) Hnd 2,1. (2) Hnd 2,9. (3) Hnd 2,14. (4) Hnd 2,20. (5) Hnd 2,27. (6) Hnd 2,33. (7) Hnd 2,37. (8) Hnd 2,38.
14. ιδειν (= idein: om te zien; wkw act inf aor; zie het wkw ειδεν = eiden: hij zag; stam: ιδ = id ). Een vorm van ειδον / ειδεν = eidon / eiden in het NT (336). Lat: videre.
15. διαφθοράν (= diafthoran: bederf; zn acc vr enk van het zn διαφθορα = diafthora: vernietiging, bederf, ramp; stam: ftherJ -> ftheirô). LXX (8). NT = Hnd (6): (1) Hnd
2,27. (2) Hnd
2,31. (3) Hnd 13,34. (4) Hnd 13,35. (5) Hnd 13,36. (6) Hnd 13,37. Lat: corruptio: het bederven, omkoping, ont-binding.Het Lat. voorvoegsel cor < cum is tegengesteld aan het Ned., ont-. Maar het zn ruptio: breking is tegengesteld aan het Ned. binding. Het Ned. voorvoegsel ont- sluit aan bij het Griekse voorvoegsel dia-. Zie Hnd
2,27.
- διαφθειρω (= diaftheirô: geheel te gronde richten, vernielen, bederven, beschadigen, verminken; stam: ftherJ -> ftheirô). verrotten, ontbinden (bij verrotting). Hnd
2,27.
- φθειρω (= ftheirô: te gronde richten, vernielen, verwoesten; stam: ftherJ -> ftheirô). Mnemotechisch middel: het Nederlands bv nw
vort (verrot, corrupt, vgl rotten). Ned: rotten: zonder f en met metathesis. "Verrotting is biologische afbraak in het beginstadium, direct na de dood (dieren, mensen) of het afsterven (bladeren)." Wikipedia. Lat: rumpere (m als infix), rupi, ruptum: breken, afbreken, verbreken, uiteen splijten, doen barsten; f = ph en p; methathesis met ftheirô en zonder th. Lat: corruptio: het bederven, omkoping, ont-binding. Hnd
2,27.
- φθορα (= fthora: verderf, vernietiging, ondergang, dood; stam: ftherJ -> ftheirô). Rotting. NT (2): (1) 1
Kor 15,42. (2) 2 Pe 2,12. Mnemotechisch middel: het Ned. bv nw
vort (verrot, corrupt, vgl rotten). "Verrotting is biologische afbraak in het beginstadium, direct na de dood (dieren, mensen) of het afsterven (bladeren)." Wikipedia. Zie Hnd
2,27.
14. - 15. ιδειν διαφθοράν (= idein diafthoran: bederf zien; verrotting / ontbinding ervaren / meemaken). Bijbel (3). LXX (1): Ps 16,10 (LXX: Ps 15,10). NT (2): (1) Hnd 2,27. (2) Hnd 13,35.
Hnd 2,28 - Hnd 2,28 : Toespraak van Petrus - Hnd 2,14-40 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,14 - Hnd 2,15 - Hnd 2,16 - Hnd 2,17 - Hnd 2,18 - Hnd 2,19 - Hnd 2,20 - Hnd 2,21 - Hnd 2,22 - Hnd 2,23 - Hnd 2,24 - Hnd 2,25 - Hnd 2,26 - Hnd 2,27 - Hnd 2,28 - Hnd 2,29 - Hnd 2,30 - Hnd 2,31 - Hnd 2,32 - Hnd 2,33 - Hnd 2,34 - Hnd 2,35 - Hnd 2,36 - Hnd 2,37 - Hnd 2,38 - Hnd 2,39 - Hnd 2,40 - |
||||||||||||||||
|
King James Bible. [28] Thou hast made known to me the ways of life; thou shalt
make me full of joy with thy countenance.
Luther-Bibel. 28 Du hast mir kundgetan die Wege des Lebens; du wirst mich erfüllen
mit Freude vor deinem Angesicht.«
Tekstuitleg van Hnd 2,28.
Hnd 2,29 - Hnd 2,29 : Toespraak van Petrus - Hnd 2,14-40 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,14 - Hnd 2,15 - Hnd 2,16 - Hnd 2,17 - Hnd 2,18 - Hnd 2,19 - Hnd 2,20 - Hnd 2,21 - Hnd 2,22 - Hnd 2,23 - Hnd 2,24 - Hnd 2,25 - Hnd 2,26 - Hnd 2,27 - Hnd 2,28 - Hnd 2,29 - Hnd 2,30 - Hnd 2,31 - Hnd 2,32 - Hnd 2,33 - Hnd 2,34 - Hnd 2,35 - Hnd 2,36 - Hnd 2,37 - Hnd 2,38 - Hnd 2,39 - Hnd 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [29] Men and brethren, let me freely speak unto you of the
patriarch David, that he is both dead and buried, and his sepulchre is with
us unto this day.
Luther-Bibel. 29 Ihr Männer, liebe Brüder, lasst mich freimütig
zu euch reden von dem Erzvater David. Er ist gestorben und begraben, und sein
Grab ist bei uns bis auf diesen Tag.
Tekstuitleg van Hnd 2,29
3. exon = exestin (het is toegelaten). In vier verzen in de bijbel : (1) Est 4,2. (2) Mt 12,4. (3) Hnd 2,29. (4) 2 Kor 12,4.
5. - 6. meta parrèsias. Taalgebruik : parrèsia
(vrijmoedigheid) , zie Hnd
28,31. para - rèsia : (1) voorzetsel para : langs , ernaast , ter
zijde , bij. (2) rè - ma : woord ; rè-sis : rede , gesprek ;
rè-tôr : redenaar , spreker. Kan rè-sia : bespraaktheid
, spreekvaardigheid betekenen ? Duidt het voorzetsel para dan aan wat bij die
spreekvaardigheid hoort : vrijheid van spreken , overtuigingskracht , vrijmoedigheid
, zonder terughoudendheid.
- meta parrèsias komt in Hnd viermaal voor. Het geeft aan waarop gesproken
of geleerd wordt.
(1) Hnd
2,29 (meta parrèsias = met vrijmoedigheid).
(2) Hnd
4,29 (meta parrèsias pasès = met alle / totale vrijmoedigheid).
(3) Hnd
4,31 (meta parrèsias = met vrijmoedigheid).
(4) Hnd
28,31 (meta pasès parrèsias = met alle vrijmoedigheid).
In Hnd
2,29 staat meta parrèsias bij de infintief aorist eipein van het
werkwoord legô (zeggen). Wil. vertaalt met 'ronduit' , Naard. geeft 'vrijelijk'.
In zijn eerste toespraak (tot het volk) maakte Petrus duidelijk dat wat met
Jezus is gebeurd , reeds door David was voorzegd. meta parrèsias wordt
hier in een contekst gebruikt waarbij iedereen het eens zal zijn met wat Petrus
zei nl. dat David gestorven en begraven is en dat zijn graf zich nog altijd
in hun midden bevindt.
17. pass. ind. aor. 3de pers. enk. εταφη = etafè (hij werd begraven) van het werkw. θαπτω = thaptô (begraven). Taalgebruik in het NT : thaptô (begraven). Taalgebruik in de LXX : thaptô (begraven). Bijbel (33). OT (30). Nt (3) : (1) Lc 16,22. (2) Hnd 2,29. (3) 1
Kor 15,4. Een vorm van θαπτω = thaptô (begraven) in de LXX (177) , in het NT (11) : (1) Mt
8,21. (2) Mt
8,22. (3) Mt
14,12. (4) Lc
9,59. (5) Lc
9,60. (6) Lc 16,22. (7) Hnd 2,29. (8) Hnd
5,6. (9) Hnd
5,9. (10) Hnd
5,10. (11) 1
Kor 15,4.
- Hebreeuws NBG. pass. nifal perf. 3de pers. mann. enk. נִקְבַר = niqëbar (hij werd begraven) van het werkw. קָבַר = qâbhar (begraven). Taalgebruik in Tenakh : qâbhar (begraven). Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , beth = 2 , resj = 20 of 200 ; totaal : 41 OF 302 (2 X 151). Structuur : 1 - 2 - 2. De som van de elementen is telkens 5. Niet in Tenakh.
Hnd 2,30 - Hnd 2,30 : Toespraak van Petrus - Hnd 2,14-40 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,14 - Hnd 2,15 - Hnd 2,16 - Hnd 2,17 - Hnd 2,18 - Hnd 2,19 - Hnd 2,20 - Hnd 2,21 - Hnd 2,22 - Hnd 2,23 - Hnd 2,24 - Hnd 2,25 - Hnd 2,26 - Hnd 2,27 - Hnd 2,28 - Hnd 2,29 - Hnd 2,30 - Hnd 2,31 - Hnd 2,32 - Hnd 2,33 - Hnd 2,34 - Hnd 2,35 - Hnd 2,36 - Hnd 2,37 - Hnd 2,38 - Hnd 2,39 - Hnd 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [30] Therefore being a prophet, and knowing that God had
sworn with an oath to him, that of the fruit of his loins, according to the
flesh, he would raise up Christ to sit on his throne;
Luther-Bibel. 30 Da er nun ein Prophet war und wusste, dass ihm Gott verheißen
hatte mit einem Eid, dass ein Nachkomme von ihm auf seinem Thron sitzen sollte,
Tekstuitleg van Hnd 2,30.
1. nom. mann. enk. profètès (profeet). Taalgebruik in het NT : profètès (profeet). Taalgebruik in Lc : profètès (profeet). Taalgebruik in Hnd : profètès (profeet). Taalgebruik in Tenach : nâbhî´(profeet). Hebr. nâbhî´(profeet). Gr. profètès < pro - fè - tès (fèmi : spreken). Hnd (4) : (1) Hnd 2,30. (2) Hnd 7,48. (3) Hnd 8,34. (4) Hnd 21,10. Lc (7). Een vorm van profètès (profeet) in Hnd in 30 verzen , in Hnd 2 : (1) Hnd 2,16. (2) Hnd 2,30. In Hnd : 6 vormen van profètès (profeet) in 30 verzen in 12 / 28 hoofdstukken. In Lc : 7 vormen van profètès (profeet) in 29 verzen in 13 / 24 hoofdstukken.
Hnd 2,31 - Hnd 2,31 : Toespraak van Petrus - Hnd 2,14-40 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,14 - Hnd 2,15 - Hnd 2,16 - Hnd 2,17 - Hnd 2,18 - Hnd 2,19 - Hnd 2,20 - Hnd 2,21 - Hnd 2,22 - Hnd 2,23 - Hnd 2,24 - Hnd 2,25 - Hnd 2,26 - Hnd 2,27 - Hnd 2,28 - Hnd 2,29 - Hnd 2,30 - Hnd 2,31 - Hnd 2,32 - Hnd 2,33 - Hnd 2,34 - Hnd 2,35 - Hnd 2,36 - Hnd 2,37 - Hnd 2,38 - Hnd 2,39 - Hnd 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [31] He seeing this before spake of the resurrection of
Christ, that his soul was not left in hell, neither his flesh did see corruption.
Luther-Bibel. 31 hat er's vorausgesehen und von der Auferstehung des Christus
gesagt: Er ist nicht dem Tod überlassen, und sein Leib hat die Verwesung
nicht gesehen.
Tekstuitleg van Hnd 2,31. Dit vers Hnd 2,31 telt 21 (3 X 7) woorden en 101 letters. De getalwaarde van Hnd 2,31 is 14417 (13 X 1109).
2. elalèsen (hij sprak). Taalgebruik : leg� (zeggen) , zie Mt
4,6. Actief aorist derde persoon enkelvoud. In 431 verzen in de bijbel. In 400 verzen in het O.T.. In eenendertig verzen in het NT.
In vijf verzen bij Lucas : (1) Lc
1,55 (kathôs... = zoals...). (2) Lc
1,70 (kathôs... = zoals...). (3) Lc
2,50. (4) Lc
11,14. (5) Lc
24,6 (hôs... = zoals...).
In acht verzen in Hnd : (1) Hnd
2,31. (2) Hnd
3,21. (3) Hnd
7,6. (4) Hnd
8,26. (5) Hnd
9,27. (6) Hnd
23,9. (7) Hnd
28,21. (8) Hnd
28,25.
Hnd 2,32 - Hnd 2,32 : Toespraak van Petrus - Hnd 2,14-40 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,14 - Hnd 2,15 - Hnd 2,16 - Hnd 2,17 - Hnd 2,18 - Hnd 2,19 - Hnd 2,20 - Hnd 2,21 - Hnd 2,22 - Hnd 2,23 - Hnd 2,24 - Hnd 2,25 - Hnd 2,26 - Hnd 2,27 - Hnd 2,28 - Hnd 2,29 - Hnd 2,30 - Hnd 2,31 - Hnd 2,32 - Hnd 2,33 - Hnd 2,34 - Hnd 2,35 - Hnd 2,36 - Hnd 2,37 - Hnd 2,38 - Hnd 2,39 - Hnd 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [32] This Jesus hath God raised up, whereof we all are witnesses.
Luther-Bibel. 32 Diesen Jesus hat Gott auferweckt; dessen sind wir alle Zeugen.
Tekstuitleg van Hnd 2,32.
8. nom. mann. mv. pantes (allen) van het bijvoegl. naamw. pas , pasa , pan
(al). Taalgebruik in het NT : pas
(ieder, elk). Taalgebruik in Hnd : pas
(ieder, elk). Taalgebruik in de Septuaginta : pas
(ieder, elk, alles). Hebr. kl (al). Taalgebruik in Tenach : kl
(al). Lat. omnis. Fr. tout. Ned. elk , ieder. Hnd (33) : (1) Hnd
1,14. (2) Hnd
2,1. (3) Hnd
2,4. (4) Hnd
2,12. (5) Hnd
2,14. (6) Hnd
2,32. (7) Hnd
2,44. (8) Hnd
3,24. (9) Hnd
4,21. (10) Hnd
5,17. (11) Hnd
5,36. (12) Hnd
5,37. (13) Hnd
6,15. (14) Hnd
8,1. (15) Hnd
8,10. (16) Hnd
9,21. (17) Hnd
9,26. (18) Hnd
9,35. (19) Hnd
10,33. (20) Hnd
10,43. (21) Hnd
16,33. (22) Hnd
17,7. (23) Hnd
17,21. (24) Hnd
18,17. (25) Hnd
19,7. (26) Hnd
20,25. (27) Hnd
21,18. (28) Hnd
21,20. (29) Hnd
21,24. (30) Hnd
22,3. (31) Hnd
25,24. (32) Hnd
26,4. (33) Hnd
27,36. Een vorm van pas (al) in Hnd (162 / 170) , in Hnd 2 (15) : (1) Hnd
2,1. (2) Hnd
2,4. (3) Hnd
2,5. (4) Hnd
2,7. (5) Hnd
2,12. (6) Hnd
2,14. (7) Hnd
2,17. (8) Hnd
2,21. (9) Hnd
2,25. (10) Hnd
2,32. (11) Hnd
2,36. (12) Hnd
2,39. (13) Hnd
2,43. (14) Hnd
2,44. (15) Hnd
2,45. In Hnd : X vormen van pas (al) in 162 (170X) verzen in 28 /28 hoofdstukken. In Lc : X vormen van pas (al) in 149 (152X) in 24 hoofdstukken. Een vorm
van pas (al) in het NT (1226) , in de LXX (6833).
- hapantes (allen). In zes verzen in Hnd : (Hnd
2,1). (1) Hnd
2,7. (2) Hnd
4,31. (3) Hnd
5,12. (4) Hnd
5,16. (5) Hnd
16,3. (6) Hnd
16,28. Een vorm van hapas (geheel) in Hnd (16) , in Hnd 2 (2) : (1) Hnd
2,7. (2) Hnd
2,44. In Lc : X vormen van hapas (geheel) in 16 verzen in 12 / 24 hoofdstukken. In Hnd : X vormen van hapas (geheel) in 13 verzen in 8 / 28 hoofdstukken.
Een vorm van hapas (geheel) in het NT (32) , in de LXX (78).
11. martures (getuigen). Taalgebruik : martureô
(getuigen) , zie Joh
1,7. Nominatief meervoud mannelijk. In twintig verzen in de bijbel. In tien verzen in het O.T.. In tien verzen in het NT. Niet bij Matteüs
en Marcus. In twee verzen bij Lucas : (1) Lc
11,48. (2) Lc
24,48. In zeven verzen in Hnd : (1) Hnd
1,8. (2) Hnd
2,32. (3) Hnd
3,15. (4) Hnd
5,32. (5) Hnd
7,58. (6) Hnd
10,39. (7) Hnd
13,31. Tenslotte 1 Tes 2,10.
Het getuigenis van de apostelen is één van de elementen die Lc
24,48 - Lc
24,49 en Hnd
1,4 / Hnd
1,8 gemeenschappelijk hebben :
- Lc 24,48 : humeis martures toutôn = jullie zijn getuigen van deze 'dingen'.
- Hnd 1,8 : esesthe mou martures = jullie zullen mijn getuigen zijn.
Getuigen zijn wijst op opvolging maar ook op de aard van de opvolging. Na het
heengaan van Elia werd de leerling Elisa leraar. Op deze wijze gebeurt het
niet met de leerlingen van Jezus. Zij blijven leerlingen. Ze zijn en blijven
getuigen. In de meeste teksten van Hnd kan dat getuigenis onder verschillende
aspecten bekeken worden : tijd , plaats en inhoud. Naar tijd : vanaf het doopsel
van Johannes tot... Naar plaats : te beginnen vanaf Jeruzalem... Naar inhoud
: het leven van Jezus , zijn lijden , dood , opstanding , geestesgave enz....
Hnd 2,33 - Hnd 2,33 : Toespraak van Petrus - Hnd 2,14-40 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,14 - Hnd 2,15 - Hnd 2,16 - Hnd 2,17 - Hnd 2,18 - Hnd 2,19 - Hnd 2,20 - Hnd 2,21 - Hnd 2,22 - Hnd 2,23 - Hnd 2,24 - Hnd 2,25 - Hnd 2,26 - Hnd 2,27 - Hnd 2,28 - Hnd 2,29 - Hnd 2,30 - Hnd 2,31 - Hnd 2,32 - Hnd 2,33 - Hnd 2,34 - Hnd 2,35 - Hnd 2,36 - Hnd 2,37 - Hnd 2,38 - Hnd 2,39 - Hnd 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [33] Therefore being by the right hand of God exalted, and
having received of the Father the promise of the Holy Ghost, he hath shed forth
this, which ye now see and hear.
Luther-Bibel. 33 Da er nun durch die rechte Hand Gottes erhöht ist und
empfangen hat den verheißenen Heiligen Geist vom Vater, hat er diesen
ausgegossen, wie ihr hier seht und hört.
Tekstuitleg van Hnd 2,33. Dit vers Hnd 2,33 telt 24 (2 X 3 X 4) woorden en 113 letters. De getalwaarde van Hnd 2,33 is 14447 (priemgetal).
7. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de). Taalgebruik in Hnd 2 : bepaald lidwoord. Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Hnd 2 (8) : (1) Hnd 2,1. (2) Hnd 2,9. (3) Hnd 2,14. (4) Hnd 2,20. (5) Hnd 2,27. (6) Hnd 2,33. (7) Hnd 2,37. (8) Hnd 2,38.
9. epaggelian (belofte , bij-engelschap , engelbewaarderschap). Taalgebruik : aggelos (engel) , zie Mt 13,41. Accusatief vrouwelijk enkelvoud van het zelfstandig naamwoord epaggelia. In achttien verzen in de bijbel. In twee verzen in het O.T.. In zestien verzen in het NT : (1) Lc 24,49. (2) Hnd 1,4. (3) Hnd 2,33. (4) Hnd 13,23. (5) Hnd 13,32. (6) Hnd 23,21.
11. gen. onz. enk. pneumatos van het zelfst. naamw. pneuma (geest). Taalgebruik in het NT : pneuma (geest). Taalgebruik in Lc : pneuma (geest). Taalgebruik in Hnd : pneuma (geest). Taalgebruik in de Septuaginta : pneuma (geest). Hebr. rûach (geest). Taalgebruik in Tenach : rûach (geest). Lat. spiritus. Fr. esprit. E. spirit. Ned. geest. D. Geist. Hnd (23) : (1) Hnd 1,2. (2) Hnd 1,8. (3) Hnd 2,4. (4) Hnd 2,17. (5) Hnd 2,18. (6) Hnd 2,33. (7) Hnd 2,38. (8) Hnd 4,8. (9) Hnd 4,25. (10) Hnd 4,31. (11) Hnd 6,3. (12) Hnd 6,5. (13) Hnd 7,17. (14) Hnd 7,55. (15) Hnd 9,31. (16) Hnd 10,45. (17) Hnd 11,24. (18) Hnd 11,28. (19) Hnd 13,4. (20) Hnd 13,9. (21) Hnd 13,52. (22) Hnd 16,6. (23) Hnd 21,4. Een vorm van pneuma (geest) in Hnd 2 (5) : (1) Hnd 2,4. (2) Hnd 2,17. (3) Hnd 2,18. (4) Hnd 2,33. (5) Hnd 2,38. In Lc : X vormen van pneuma (geest)in 36 verzen in 14 / 24 hoofdstukken. In Hnd : X vormen van pneuma (geest) in 70 verzen in 20 / 28 hoofdstukken. Een vorm van pneuma (geest) in het NT (379) , in de LXX (382).
17.
Hnd 2,34 - Hnd 2,34 : Toespraak van Petrus - Hnd 2,14-40 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,14 - Hnd 2,15 - Hnd 2,16 - Hnd 2,17 - Hnd 2,18 - Hnd 2,19 - Hnd 2,20 - Hnd 2,21 - Hnd 2,22 - Hnd 2,23 - Hnd 2,24 - Hnd 2,25 - Hnd 2,26 - Hnd 2,27 - Hnd 2,28 - Hnd 2,29 - Hnd 2,30 - Hnd 2,31 - Hnd 2,32 - Hnd 2,33 - Hnd 2,34 - Hnd 2,35 - Hnd 2,36 - Hnd 2,37 - Hnd 2,38 - Hnd 2,39 - Hnd 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [34] For David is not ascended into the heavens: but he
saith himself, The LORD said unto my Lord, Sit thou on my right hand,
Luther-Bibel. 34 Denn David ist nicht gen Himmel gefahren; sondern er sagt
selbst (Psalm 110,1): »Der Herr sprach zu meinem Herrn: Setze dich zu
meiner Rechten,
Tekstuitleg van Hnd 2,34.
14. bep. lidw. dat. m. + onz. enk. tô(i). Taalgebruik in Hnd 2 : bepaald lidwoord. Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Hnd 2 (5) : (1) Hnd 2,1. (2) Hnd 2,19. (3) Hnd 2,34. (4) Hnd 2,38. (5) Hnd 2,46.
Hnd 2,35 - Hnd 2,35 : Toespraak van Petrus - Hnd 2,14-40 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,14 - Hnd 2,15 - Hnd 2,16 - Hnd 2,17 - Hnd 2,18 - Hnd 2,19 - Hnd 2,20 - Hnd 2,21 - Hnd 2,22 - Hnd 2,23 - Hnd 2,24 - Hnd 2,25 - Hnd 2,26 - Hnd 2,27 - Hnd 2,28 - Hnd 2,29 - Hnd 2,30 - Hnd 2,31 - Hnd 2,32 - Hnd 2,33 - Hnd 2,34 - Hnd 2,35 - Hnd 2,36 - Hnd 2,37 - Hnd 2,38 - Hnd 2,39 - Hnd 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [35] Until I make thy foes thy footstool.
Luther-Bibel. 35 bis ich deine Feinde zum Schemel deiner Füße mache.«
Tekstuitleg van Hnd 2,35.
Hnd 2,36 - Hnd 2,36 : Toespraak van Petrus - Hnd 2,14-40 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,14 - Hnd 2,15 - Hnd 2,16 - Hnd 2,17 - Hnd 2,18 - Hnd 2,19 - Hnd 2,20 - Hnd 2,21 - Hnd 2,22 - Hnd 2,23 - Hnd 2,24 - Hnd 2,25 - Hnd 2,26 - Hnd 2,27 - Hnd 2,28 - Hnd 2,29 - Hnd 2,30 - Hnd 2,31 - Hnd 2,32 - Hnd 2,33 - Hnd 2,34 - Hnd 2,35 - Hnd 2,36 - Hnd 2,37 - Hnd 2,38 - Hnd 2,39 - Hnd 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [36] Therefore let all the house of Israel know assuredly,
that God hath made that same Jesus, whom ye have crucified, both Lord and Christ.
Luther-Bibel. 36 So wisse nun das ganze Haus Israel gewiss, dass Gott diesen
Jesus, den ihr gekreuzigt habt, zum Herrn und Christus gemacht hat.
Tekstuitleg van Hnd 2,36.
21. act. ind. aor. 2de pers. mv. estaurôsate van het werkw. stauroô (kruisigen). Taalgebruik in het NT : stauroô (kruisigen). Taalgebruik in Lc : stauroô (kruisigen). Taalgebruik in Hnd : stauroô (kruisigen). Lat. crucifigere (crux - kruis ; figere : vasthechten, fixeren). Fr. crucifier. E. to crucify. Ned. kruisigen (k-r-). D. kreuzigen. Hnd (2) : (1) Hnd 2,36. (2) Hnd 4,10. NT (2). In Hnd : 1 vorm van stauroô (kruisigen) in 2 verzen in 2 / 28 hoofdstukken. In Lc : 3 vormen van stauroô (kruisigen) in 5 verzen in 2 / 24 hoofdstukken. Een vorm van stauroô (kruisigen) in het NT (46).
19. - 21. hon humeis estaurôsate (die jullie kruisigden). Hnd (2 / 2) : (1) Hnd 2,36. (2) Hnd 4,10. estaurôsan auton (zij kruisigden hem). Lc (2 / 5) : (1) Lc 23,33. (2) Lc 24,20 en in Mc 15,25.
Hnd 2,37 - Hnd 2,37 : Toespraak van Petrus - Hnd 2,14-40 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,14 - Hnd 2,15 - Hnd 2,16 - Hnd 2,17 - Hnd 2,18 - Hnd 2,19 - Hnd 2,20 - Hnd 2,21 - Hnd 2,22 - Hnd 2,23 - Hnd 2,24 - Hnd 2,25 - Hnd 2,26 - Hnd 2,27 - Hnd 2,28 - Hnd 2,29 - Hnd 2,30 - Hnd 2,31 - Hnd 2,32 - Hnd 2,33 - Hnd 2,34 - Hnd 2,35 - Hnd 2,36 - Hnd 2,37 - Hnd 2,38 - Hnd 2,39 - Hnd 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [37] Now when they heard this, they were pricked in their
heart, and said unto Peter and to the rest of the apostles, Men and brethren,
what shall we do?
Luther-Bibel. 37 Als sie aber das hörten, ging's ihnen durchs Herz und
sie sprachen zu Petrus und den andern Aposteln: Ihr Männer, liebe Brüder,
was sollen wir tun?
Tekstuitleg van Hnd 2,37.
1. akousantes (gehoord). Actief participium aorist nominatief mannelijk meervoud van het werkwoord akouô ( horen ). Taalgebruik in het NT : akouô (horen). Beide zijn verwant met elkaar. oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis. auscultare ( het oor lenen aan , toehoren , aanhoren ) -> écouter. Hnd (16) : (1) Hnd 2,37. (2) Hnd 4,24. (3) Hnd 5,21. (4) Hnd 5,33. (5) Hnd 8,14. (6) Hnd 9,38. (7) Hnd 11,18. (8) Hnd 14,14. (9) Hnd 16,38. (10) Hnd 17,32. (11) Hnd 18,26. (12) Hnd 19,5. (13) Hnd 19,28. (14) Hnd 21,20. (15) Hnd 22,2. (16) Hnd 28,15.
akouô (horen) | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
part. aor. nom. mv. akousantes | 67 | 15 | 52 | 13 | 7 | 7 | 5 | 16 | 4 |
1. - 2. akousantes de (gehoord echter). In twaalf verzen in het NT. Mt (1). Lc (1). Hnd (10) : (1) Hnd 2,37. (3) Hnd 5,21. (5) Hnd 8,14. (7) Hnd 11,18. (8) Hnd 14,14. (10) Hnd 17,32. (11) Hnd 18,26. (12) Hnd 19,5. (13) Hnd 19,28. (15) Hnd 22,2. In deze tien verzen in Hnd staat dit telkens bij het begin van een zin. In negen verzen in het begin van een vers , niet in Hnd 18,26.
4. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de). Taalgebruik in Hnd 2 : bepaald lidwoord. Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Hnd 2 (8) : (1) Hnd 2,1. (2) Hnd 2,9. (3) Hnd 2,14. (4) Hnd 2,20. (5) Hnd 2,27. (6) Hnd 2,33. (7) Hnd 2,37. (8) Hnd 2,38.
Hnd 2,38 - Hnd 2,38 : Toespraak van Petrus - Hnd 2,14-40 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,14 - Hnd 2,15 - Hnd 2,16 - Hnd 2,17 - Hnd 2,18 - Hnd 2,19 - Hnd 2,20 - Hnd 2,21 - Hnd 2,22 - Hnd 2,23 - Hnd 2,24 - Hnd 2,25 - Hnd 2,26 - Hnd 2,27 - Hnd 2,28 - Hnd 2,29 - Hnd 2,30 - Hnd 2,31 - Hnd 2,32 - Hnd 2,33 - Hnd 2,34 - Hnd 2,35 - Hnd 2,36 - Hnd 2,37 - Hnd 2,38 - Hnd 2,39 - Hnd 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [38] Then Peter said unto them, Repent, and be baptized
every one of you in the name of Jesus Christ for the remission of sins, and
ye shall receive the gift of the Holy Ghost.
Luther-Bibel. 38 Petrus sprach zu ihnen: Tut Buße und jeder von euch
lasse sich taufen auf den Namen Jesu Christi zur Vergebung eurer Sünden,
so werdet ihr empfangen die Gabe des Heiligen Geistes.
Tekstuitleg van Hnd 2,38. Dit vers Hnd 2,38 telt 25 (5 X 5) woorden en 134 (2 X 67) letters. De getalwaarde van Hnd 2,38 is 19008 (2 X 2 X 2 X 2 X 2 X 2 X 3 X 3 X 3 X 11).
Hnd
2,38.5. act. imperat. aor. 2de pers. mv. μετανοησατε = metanoèsate (bekeert jullie) van het werkw. μετανοεω = metanoeô (bekeren). Taalgebruik in het NT : metanoeô (bekeren). Taalgebruik in de LXX : metanoeô (bekeren). LXX (1) : Js 46,8. NT (2) : (1) Hnd
2,38. (2) Hnd 3,19. Een vorm van μετανοεω = metanoeô in de LXX (24) , in het NT (34).
- Hebreeuws : act. imperat. hifil 2de pers. mv. הַשִׁיבוּ = hasjîbhû (bekeert jullie) van het werkw. שׁוּב = sjûbh
(terugkeren). Taalgebruik in Tenakh : sjûbh
(terugkeren). Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , waw = 6 , beth = 2 ; totaal
: 29 of 308 (2² X 7 X 11). Structuur : 3 - 6 - 2. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (11).
12. bep. lidw. dat. m. + onz. enk. tô(i). Taalgebruik in Hnd 2 : bepaald lidwoord. Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Hnd 2 (5) : (1) Hnd 2,1. (2) Hnd 2,19. (3) Hnd 2,34. (4) Hnd 2,38. (5) Hnd 2,46.
13. onomati (met naam). Taalgebruik : onoma (naam) , zie Lc 23,50. Datief onzijdig enkelvoud van het zelfstandig naamwoord onoma (naam). In 260 verzen in de bijbel. In 168 verzen in het O.T.. In tweeënnegentig verzen in het NT. In zestien verzen in Lc. In vijfendertig verzen in Hnd : (1) Hnd 2,38. (2) Hnd 3,6. (3) Hnd 4,7. (4) Hnd 4,10. (5) Hnd 4,17. (6) Hnd 4,18. (7) Hnd 5,1. (8) Hnd 5,28. (9) Hnd 5,34. (10) Hnd 5,40. (11) Hnd 8,9. (12) Hnd 9,10. (13) Hnd 9,11. (14) Hnd 9,12. (15) Hnd 9,27. (16) Hnd 9,28. (17) Hnd 9,33. (18) Hnd 9,36. (19) Hnd 10,1. (20) Hnd 10,48. (21) Hnd 11,28. (22) Hnd 12,13. (23) Hnd 15,14. (24) Hnd 16,1. (25) Hnd 16,14. (26) Hnd 16,18. (27) Hnd 17,34. (28) Hnd 18,2. (29) Hnd 18,7. (30) Hnd 18,24. (31) Hnd 19,24. (32) Hnd 20,9. (33) Hnd 21,10. (34) Hnd 27,1. (35) Hnd 28,7.
11. - 13. epi tôi onomati (bij de naam van). In zestien verzen in het NT. Mt (2). Mc (3). Lc (5). In zes verzen in Hnd : (1) (1) Hnd 2,38. (2) (5) Hnd 4,17. (3) (6) Hnd 4,18. (4) (8) Hnd 5,28. (5) (10) Hnd 5,40. (6) (23) Hnd 15,14.
11. - 15. epi tôi onomati (bij de naam van) Ièsou Christou (Jezus Christus). Slechts in Hnd 2,38 in het NT.
17. afesin (vergeving). Taalgebruik : afièmi (weg-laten, af-laten, vergeven, kwijtschelden, los-laten , ver-laten) , zie Mt 6,14. Accusatief enkelvoud. In zesentwintig verzen in de bijbel. In veertien verzen in het O.T.. In twaalf verzen in het NT. In zes verzen in de evangelies : (1) Mt 26,28. (2) Mc 1,4. (3) Mc 3,29. (4) Lc 3,3. (5) Lc 4,18. (6) Lc 24,47. In zes verzen in de andere boeken van het NT : (1) Hnd 2,38. (2) Hnd 5,31. (3) Hnd 10,43. (4) Hnd 26,18. (5) Ef 1,7. (6) Kol 1,14. In negen verzen in combinatie met hamartiôn (van zonden) , vandaar : zondenvergeving. Niet in (1) Mc 3,29. (2) Lc 4,18. (3) Ef 1,7 (vergeving van overtredingen).
19. hamartiôn (van zonden). Taalgebruik: hamartia (zonde) , zie Lc 11,4. Genitief meervoud van het zelfstandig naamwoord hamartia (zonde). In vijfentachtig verzen in de bijbel. In tweeënvijftig verzen in het O.T.. In tweeëndertig verzen in het NT (1) Mt 1,21. (2) Mt 26,28. (3) Mc 1,4. (4) Lc 1,77. (5) Lc 3,3. (6) Lc 24,47. (7) Hnd 2,38. (8) Hnd 5,31. (9) Hnd 10,43. (10) Hnd 13,38. (11) Hnd 26,18. In eenentwintig verzen in de andere boeken van het NT.
23. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de). Taalgebruik in Hnd 2 : bepaald lidwoord. Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Hnd 2 (8) : (1) Hnd 2,1. (2) Hnd 2,9. (3) Hnd 2,14. (4) Hnd 2,20. (5) Hnd 2,27. (6) Hnd 2,33. (7) Hnd 2,37. (8) Hnd 2,38.
16. -19. eis afesin tôn hamartiôn (tot vergeving van de zonden). Taalgebruik : afièmi (weg-laten, af-laten, vergeven, kwijtschelden, los-laten , ver-laten) , zie Mt 6,14. In vier verzen in het NT : (1) Mt 26,28. (2) Mc 1,4. (3) Lc 3,3. (4) Hnd 2,38.
27. gen. onz. enk. pneumatos van het zelfst. naamw. pneuma (geest). Taalgebruik in het NT : pneuma (geest). Taalgebruik in Lc : pneuma (geest). Taalgebruik in Hnd : pneuma (geest). Taalgebruik in de Septuaginta : pneuma (geest). Hebr. rûach (geest). Taalgebruik in Tenach : rûach (geest). Lat. spiritus. Fr. esprit. E. spirit. Ned. geest. D. Geist. Hnd (23) : (1) Hnd 1,2. (2) Hnd 1,8. (3) Hnd 2,4. (4) Hnd 2,17. (5) Hnd 2,18. (6) Hnd 2,33. (7) Hnd 2,38. (8) Hnd 4,8. (9) Hnd 4,25. (10) Hnd 4,31. (11) Hnd 6,3. (12) Hnd 6,5. (13) Hnd 7,17. (14) Hnd 7,55. (15) Hnd 9,31. (16) Hnd 10,45. (17) Hnd 11,24. (18) Hnd 11,28. (19) Hnd 13,4. (20) Hnd 13,9. (21) Hnd 13,52. (22) Hnd 16,6. (23) Hnd 21,4. Een vorm van pneuma (geest) in Hnd 2 (5) : (1) Hnd 2,4. (2) Hnd 2,17. (3) Hnd 2,18. (4) Hnd 2,33. (5) Hnd 2,38. In Lc : X vormen van pneuma (geest)in 36 verzen in 14 / 24 hoofdstukken. In Hnd : X vormen van pneuma (geest) in 70 verzen in 20 / 28 hoofdstukken. Een vorm van pneuma (geest) in het NT (379) , in de LXX (382).
Hnd 2,39 - Hnd 2,39 : Toespraak van Petrus - Hnd 2,14-40 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,14 - Hnd 2,15 - Hnd 2,16 - Hnd 2,17 - Hnd 2,18 - Hnd 2,19 - Hnd 2,20 - Hnd 2,21 - Hnd 2,22 - Hnd 2,23 - Hnd 2,24 - Hnd 2,25 - Hnd 2,26 - Hnd 2,27 - Hnd 2,28 - Hnd 2,29 - Hnd 2,30 - Hnd 2,31 - Hnd 2,32 - Hnd 2,33 - Hnd 2,34 - Hnd 2,35 - Hnd 2,36 - Hnd 2,37 - Hnd 2,38 - Hnd 2,39 - Hnd 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [39] For the promise is unto you, and to your children,
and to all that are afar off, even as many as the Lord our God shall call.
Luther-Bibel. 39 Denn euch und euren Kindern gilt diese Verheißung und
allen, die fern sind, so viele der Herr, unser Gott, herzurufen wird.
Tekstuitleg van Hnd 2,40.
Hnd 2,40 - Hnd 2,40 : Toespraak van Petrus - Hnd 2,14-40 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,14 - Hnd 2,15 - Hnd 2,16 - Hnd 2,17 - Hnd 2,18 - Hnd 2,19 - Hnd 2,20 - Hnd 2,21 - Hnd 2,22 - Hnd 2,23 - Hnd 2,24 - Hnd 2,25 - Hnd 2,26 - Hnd 2,27 - Hnd 2,28 - Hnd 2,29 - Hnd 2,30 - Hnd 2,31 - Hnd 2,32 - Hnd 2,33 - Hnd 2,34 - Hnd 2,35 - Hnd 2,36 - Hnd 2,37 - Hnd 2,38 - Hnd 2,39 - Hnd 2,40 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [40] And with many other words did he testify and exhort,
saying, Save yourselves from this untoward generation.
Luther-Bibel. 40 Auch mit vielen andern Worten bezeugte er das und ermahnte
sie und sprach: Lasst euch erretten aus diesem verkehrten Geschlecht!
Hnd 2,41-47. Het leven van de gelovigen : Hnd 2,41-47 -- Hnd 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,41 - Hnd 2,42 - Hnd 2,43 - Hnd 2,44 - Hnd 2,45 - Hnd 2,46 - Hnd 2,47 -
Hnd 2,41 - Hnd 2,41 : Het leven van de gelovigen : Hnd 2,41-47 -- Hnd 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,41 - Hnd 2,42 - Hnd 2,43 - Hnd 2,44 - Hnd 2,45 - Hnd 2,46 - Hnd 2,47 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [41] Then they that gladly received his word were baptized:
and the same day there were added unto them about three thousand souls.
Luther-Bibel. 41 Die nun sein Wort annahmen, ließen sich taufen; und
an diesem Tage wurden hinzugefügt etwa dreitausend Menschen.
Tekstuitleg van Hnd 2,41. Dit vers Hnd 2,41 telt 17 woorden en 102 (2 X 51) letters. De getalwaarde van Hnd 2,41 is 10713 (3 X 3571). Op de toespraak van Petrus Hnd 2,14-40 volgt de reactie van de 'gelovigen'. In Hnd 1,13 worden de elf apostelen opgesomd. In Hnd 1,26 zijn er weer twaalf apostelen na de toevoeging van Mattias. In Hnd 2,41 laten zich op Pinksterdag na de toespraak van Petrus ongeveer drieduizend personen dopen. Na de genezing van een lamme aan de tempelpoort van Jeruzalem en na de toespraak van Petrus in de tempel en na een nacht gevangenis stijgt het aantal gelovige mannen tot vijfduizend (Hnd 4,4). In Hnd 6,7 blijft het aantal leerlingen in Jeruzalem nog stijgen , wellicht door de prediking van de apostelen (een grote menigte priesters geloofden) als door de prediking van de zeven medewerkers in dienst van de Hellenistische gelovigen. In Antiochië wordt de boodschap ook aan Hellenisten verkondigd. Bij hen kwam een groot aantal tot geloof (Hnd 11,21). Dit wordt voor het eerst vermeld voor een groep buiten Jeruzalem. Bij het begin van de tweede missiereis bezoeken Paulus , Silas en Timotheüs steden van Klein-Azië en het aantal gelovigen of gemeenten neemt in aantal toe (Hnd 16,5)..
Hnd 2,41 | hoi men oun apodexamenoi ton logon autou (enerzijds zij die derhalve zijn woord ont-vingen) | |
Hnd 8,14 | akousantes de oi en ierosolumois apostoloi (gehoord echter de apostelen in Jeruzalem) | hoti dedektai hè Samareia ton logon tou theou (dat Samaria het woord van God heeft ontvangen) |
Hnd 11,1 | �kousan de oi apostoloi kai oi adelfoi oi ontes kata t�n ioudaian (de apostelen en de broeders die -verspreid - waren over Judea echter hoorden | hoti kai ta ethnè edexanto ton logon tou theou (dat ook de heidenen het woord van God ontvingen) |
Hnd 17,11 | edexanto ton logon (zij ontvingen het woord). |
Hnd 2,41 | hoi men oun apodexamenoi ton logon autou (enerzijds zij die derhalve zijn woord ont-vingen) | ebaptisth�san (zij werden gedoopt) | 3000 | |
Hnd 4,4 | polloi de akousantôn ton logon (velen echter van wie het woord hoorden) | episteusan (zij geloofden) | 5000 | |
4. apodexamenoi (ont-vangen). Taalgebruik : dechomai (ontvangen) , zie Mt 10,40. Mediaal participium aorist nominatief mannelijk meervoud. Slechts in één vers in de bijbel : Hnd 2,41 : hoi men oun apodexamenoi ton logon autou (enerzijds zij die derhalve zijn woord ont-vingen).
5. ton. Bepaald lidwoord accusatief mannelijk enkelvoud bij logon (woord) , zie hieronder bij logon (woord).
6. logon (woord). Taalgebruik : logos
(woord) , zie Mt
7,24. logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon. Accusatief mannelijk enkelvoud van het zelfstandig naamwoord logos (woord). In 347 verzen in de bijbel. In 127 verzen in het NT. Mt (17). Mc (18). Lc (10). Joh (14). Hnd (31) :
(1) Hnd
1,1 : ton men prôton logon (het eerste boek enerzijds).
(2) Hnd
2,41 : hoi men oun apodexamenoi ton logon autou (enerzijds zij die derhalve
zijn woord ont-vingen).
(3) Hnd
4,4 : polloi de akousantôn ton logon (velen echter van wie het woord
hoorden).
(4) Hnd
4,29 : lalein ton logon sou (uw woord te spreken).
(5) Hnd
4,31 : elaloun ton logon tou theou (zij spraken het woord van God).
(6) Hnd
6,2 : ton logon tou theou (het woord van God).
(7) Hnd
8,4 : euaggelizomenoi ton logon (het woord verkondigend).
(8) Hnd
8,14 : hoti dedektai... ton logon tou theou (dat Samaria het woord van
God heeft ontvangen).
(9) Hnd
8,25 : lalèsantes ton logon tou kuriou (sprekend het woord van de
Heer).
(10) Hnd
10,36 : ton logon (het woord).
(11) Hnd
10,44 : pantas tous akouontas ton logon (al wie hoort het woord).
(12) Hnd
11,1 : hoti kai ta ethnè edexanto ton logon tou theou (dat ook de
heidenen het woord van God ontvingen).
(13) Hnd
11,19 : lalountes ton logon (sprekend het woord).
(14) Hnd
13,5 : katèggellon ton logon tou theou (zij verkondigden het woord
van God).
(15) Hnd
13,7 : akousai ton logon tou theou (te horen het woord van God).
(16) Hnd
13,44 : akousai ton logon tou theou (het woord van God).
(17) Hnd
13,46 : lalèthènai ton logon tou theou (gesproken te worden
het woord van God).
(18) Hnd
13,48 : edoxazon ton logon tou kuriou (zij verheerlijkten het woord van de Heer).
(19) Hnd
14,25 : lalèsantes... ton logon (sprekend... het woord).
(20) Hnd
15,7 : akousai ta ethnè ton logon tou euaggeliou (dat de heidenvolkeren
het woord van het evangelie horen).
(21) Hnd
15,35 : euaggelizomenoi... ton logon tou kuriou (verkondigend het woord van de Heer).
(22) Hnd
15,36 : katèggeilamen ton logon tou kuriou (wij verkondigden het woord van
de Heer).
(23) Hnd
16,6 : lalèsai ton logon (om het woord te spreken).
(24) Hnd
16,32 : kai elalèsan autôi ton logon tou kuriou (en zij spraken het woord
van de Heer).
(25) Hnd
17,11 : edexanto ton logon (zij ontvingen het woord).
(26) Hnd
18,11 : didaskôn... ton logon tou theou (lerend het woord van God).
(27) Hnd
18,14 : kata logon (tegenwoord, aanklacht).
(28) Hnd
19,10 : akousai ton logon tou kuriou (te horen het woord van de Heer).
(29) Hnd
19,38 : logon (een woord, zaak).
(30) Hnd
19,40 : logon (woord, verantwoording).
(31) Hnd
20,7 : ton logon (het woord).
Voor logon (woord) staat het bepaald lidwoord ton (de / het) wanneer de boodschap
bedoeld is , in het andere geval staat er geen lidwoord : (1) Hnd
18,14. (2) Hnd
19,38). (3) Hnd
19,40. Ton logon (het woord) in 28 verzen. Zonder nadere bepaling (in
absolute zin) : (1) Hnd
4,4. (2) Hnd
8,4. (3) Hnd
10,36. (4) Hnd
10,44. (5) Hnd
11,19. (6) Hnd
14,25. (7) Hnd
16,6. (8) Hnd
17,11. (9) Hnd
20,7. ton logon tou theou (het woord van God) (9). ton logon tou kuriou
(het woord van de Heer) (6). Met een persoonlijk voornaamwoord : (1) Hnd
2,41. (2) Hnd
4,29. ton logon (het woord) met de nadere bepaling tou euaggeliou (van
de goede boodschap) : Hnd
15,7.
Een vorm van het werkwoord akouô (horen) met het lijdend voorwerp ton
logon (het woord) komt in Hnd in vijf verzen voor. Taalgebruik : akouô
(horen, luisteren) , zie Mt
4,12. Een vorm van het werkwoord laleô (spreken) met het lijdend
voorwerp ton logon (het woord) komt in Hnd in acht verzen voor. Er is progressie
in de werkwoorden : het woord spreken - naar het woord luisteren - het woord
ontvangen.
Het eerste boek verwoordt het gebeuren over Jezus.
5. - 7. Een vorm van het werkwoord (apo) dechomai (ontvangen) met het lijdend
voorwerp ton logon (het woord) :
(1) Hnd
2,41 : hoi men oun apodexamenoi ton logon autou (enerzijds zij die derhalve
zijn woord ont-vingen).
(2) Hnd
8,14 : hoti dedektai... ton logon tou theou (dat Samaria het woord van
God heeft ontvangen).
(3) Hnd
11,1 : hoti kai ta ethnè edexanto ton logon tou theou (dat ook de
heidenen het woord van God ontvingen).
(4) Hnd
17,11 : edexanto ton logon (zij ontvingen het woord).
Er is een gradatie in het gebruik van het werkwoord (apo)dechomai (ontvangen. In Hnd
2,41 zijn het de aanwezigen bij het pinksterwonder in Jeruzalem. In Hnd
8,14 betreft het Samaria en in Hnd
11,1 de heidenen. In Hnd
17,11 slaat het op de inwoners van Berea. Taalgebruik : dechomai
(ontvangen) , zie Mt
10,40.
Een vorm van het werkwoord akouô (horen) met het lijdend voorwerp ton
logon (het woord) komt in Hnd in vijf verzen voor. Taalgebruik : akouô
(horen, luisteren) , zie Mt
4,12. Een vorm van het werkwoord laleô (spreken) met het lijdend
voorwerp ton logon (het woord) komt in Hnd in zeven verzen voor. Er is progressie
in de werkwoorden : het woord spreken - naar het woord luisteren - het woord
ontvangen.
8. ebaptisth�san (zij werden gedoopt). Taalgebruik : baptizô (dopen) , zie Mt 3,13. Zie ook : baptizô (dopen) , zie Mc 1,8. In drie verzen in de bijbel. Slechts in het NT : (1) Hnd 2,41. (2) Hnd 19,5. (3) 1 Kor 10,2.
Mc 1,8 | egô (ik) | ebaptisa (doopte) | humas (jullie) | hudati (met water) | ||||
autos (hij) | de (echter) | baptisei (zal dopen) | humas (jullie) | pneumati hagiôi (met heilige geest) | ||||
Mt 3,11 | egô (ik) | men (enerzijds) | humas (jullie) | baptizô (doop) | en hudati (met water) | eis metanoian (tot bekering) | ||
autos (hij) | humas (jullie) | baptisei (zal dopen) | en pneumati hagiôi kai puri (met heilige geest en vuur) | |||||
Lc 3,16 | egô (ik) | men (enerzijds) | hudati (met water) | baptizô (doop) | humas (jullie) | |||
autos (hij) | humas (jullie) | baptisei (zal dopen) | en pneumati hagiôi kai puri (met heilige geest en vuur) | |||||
Joh 1,26 | egô (ik) | baptizô (doop) | en hudati (met water) | |||||
Hnd 1,5 | (hoti) Iôannès (want) (Johannes) | men (enerzijds) | ebaptisen (doopte) | hudati (met water) | ||||
humeis (jullie) | de (echter) | en pneumati (met geest) | baptisthèsesthe (zullen gedoopt worden) | hagiôi (heilige) | ||||
Hnd 8,38 | (kai) (en) | ebaptisen (doopte) | auton (hem) | |||||
Hnd 11,16 | Iôannès (Johannes) | men (enerzijds) | ebaptisen(doopte) | hudati (met water) | ||||
humeis (jullie) | de (echter) | baptisthèsesthe (zullen gedoopt worden) | en pneumati hagiôi (met heilige geest) | |||||
Hnd 19,4 | Iôannès (Johannes) | ebaptisen baptisma (doopte een doopsel) | metanoias (van bekering) |
10. Een vorm van prostithèmi (bij-leggen, toevoegen) in : (1) Hnd 2,41 (2) Hnd 2,47. (3) Hnd 5,14. (4) Hnd 11,24. (5) Hnd 13,36 (in de betekenis van het bijzetten van een afgestorvene).
16. hôsei (als of , evenals, ongeveer). Taalgebruik in het NT : hôsei (als of , evenals, ongeveer). Taalgebruik in de LXX : hôsei (als of , evenals, ongeveer). Taalgebruik in Lc : hôsei (als of , evenals, ongeveer). Hebr. kë. Lat. tamquam. Fr. comme. E. like. D. wie. Ned. (zo)als. Hnd (6) : (1) Hnd 1,5. (2) Hnd 2,3. (3) Hnd 2,41. (4) Hnd 6,15. (5) Hnd 10,3. (6) Hnd 19,7. NT (21). LXX (180).
hôsei | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
171 | 151 | 20 | 3 | 1 | 8 | 6 | 2 |
17. trischiliai (3000). In Hnd 2,41 is er sprake van 3000 (120 X 25 of 2 X 3 X 5 X 100) , in Hnd 4,4 van 5000 (5 X 1000).
23. en (in). Taalgebruik in Hnd 2 : en (in). Taalgebruik in NT : en (in). Voorzetsel. Hebr. bë. Fr. en. Ned. in. Fr. dans. Hnd 2 (8) : (1) Hnd 2,1. (2) Hnd 2,8. (3) Hnd 2,17. (4) Hnd 2,19. (5) Hnd 2,22. (6) Hnd 2,29. (7) Hnd 2,41. (8) Hnd 2,46.
Hnd 2,42 - Hnd 2,42 : Het leven van de gelovigen : Hnd 2,41-47 -- Hnd 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,41 - Hnd 2,42 - Hnd 2,43 - Hnd 2,44 - Hnd 2,45 - Hnd 2,46 - Hnd 2,47 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. Hnd 2,42 : 42 And they continued stedfastly in the apostles’
doctrine and fellowship, and in breaking of bread, and in prayers.
Luther-Bibel. 42 Sie blieben aber beständig in der Lehre der Apostel und
in der Gemeinschaft und im Brotbrechen und im Gebet.
Tekstuitleg van Hnd 2,42. Dit vers Hnd 2,42 telt 18 (2 X 3 X 3) woorden en 96 (2 X 2 X 2 X 2 X 2 X 3) letters. De getalwaarde van Hnd 2,42 is 11809 (7 X 7 X 241).
In één zin worden vier aspecten van het leven van de gelovigen geschetst: (1) de leer van de apostelen. (2) de gemeenschap. (3) het breken van het brood. (4) bidden.
3. ἦσαν δὲ προσκαρτεροῦντεproskarterountes (volhardend). Taalgebruik : proskartereô
(volharden, aan iets volhouden) , zie Hnd
1,14. Actief participium praesens nominatief mannelijk meervoud van het
werkwoord proskartereô (volharden, aan iets volhouden). Het werkwoord
kartereô = sterk zijn of zich sterk houden , zichzelf in bedwang houden
, standvastig zijn , geduldig dragen. In vijf verzen in de bijbel. Slechts
in het NT : (1) Hnd
1,14. (2) Hnd
2,42. (3) Hnd
2,46. (4) Rom 12,12. (5) Rom 13,6.
(1) Hnd
1,14 : houtoi pantes èsan proskarterountes homothumadon... tèi
proseuchèi = al dezen waren volhardend gelijkgezind in het gebed - of
- zij bleven gelijkgezind volharden in het gebed. Nadat Jezus in de hemel was
opgenomen , keerden de 'ooggetuigen' naar Jeruzalem terug. In een bovenzaal
bleven zij gelijkgezind volharden in het gebed. Ze baden opdat ze zouden gedoopt
worden met heilige geest.
(2) Hnd
2,42 : èsan de proskarterountes... tais proseuchais = zij echter
waren volhardend in de gebeden.
(3) Hnd
2,46 : proskarterountes homothumadon en tôi hierôi.
1. 3. èsan de proskarterountes (zij echter waren volhardend) : Hnd 2,42 ; èsan proskarterountes (zij waren volhardend) : Hnd 1,14. Slechts in deze twee verzen in de bijbel.
Hnd 2,42.4. τῃ (= tè: de; bep lidw dat vr enk van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = hè, το = to: de - het)
Hnd 2,42.5. διδαχῃ (= didachè: lering, onderrichting; zn dat vr enk van het zn διδαχη = didachè: lering, onderrichting; zie het wkw δι-δα-σκ-ω = di-da-sk-ô: leren, onderwijzen, onderrichten. Lat.: docere. Stam: d-k/c). Taalgebruik in het NT : didachè (lering, onderrichting). Taalgebruik in de LXX : didachè (lering, onderrichting). Taalgebruik in Mc : didachè (lering, onderrichting). Bijbel = NT (13). Mt (2) : (1) Mt 7,28. (2) Mt 22,33. Mc (4) : (1) Mc 1,22. (2) Mc 4,2. (3) Mc 11,18. (4) Mc 12,38. Lc (1) : Lc 4,32. Joh (1) : Joh 7,16. Hnd (2) : (1) Hnd 2,42. (2) Hnd 13,12. Verder : (1) 1 Kor 14,6. (2) 2 Tim 4,2. (3) 2 Joh 1,9.
didachè (lering, onderrichting) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom. + dat. vr. enk. didachè(i) | 15 | 15 (2 + 13) | 2 | 5 (1 + 4) | 1 | 1 | 3 (1 + 2) | 3 | 8 | 9 | 1 | 2 | ||
gen. vr. enk. didachès | 6 | 6 | 1 | 2 | 1 | 2 | 1 | 3 | 2 | |||||
acc. vr. enk. didachèn | 8 | 1 | 7 | 4 | 3 | 3 | 1 | |||||||
totaal | 29 | 1 | 28 | 3 | 5 | 1 | 3 | 4 | 9 | 3 | 9 | 12 | 6 | 3 |
Hnd 2,42.4. - 5. τῃ διδαχῃ (= tè didachè: in de lering, de onderrichting). Bijbel = NT (10) : (1) Mt 7,28. (2) Mt 22,33. (3) Mc 1,22. (4) Mc 4,2. (5) Mc 11,18. (6) Mc 12,38. (7) Lc 4,32. (8) Hnd 2,42. (9) Hnd 13,12. (10) 2 Joh 1,9.
Hnd 2,42.6. τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann/vr/onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het).
Hnd 2,42.7. ἀποστόλων (= apostolôn: van de apostelen/af-gestuurden,gezondenen, afgezanten, zn gen mann mv van het zn ἀπόστολος = apostolos: af-gestuurde, gezondene < voorzetsel apo + stam stelJ; zie wkw αποστελλω = apostellô: afsturen, wegsturen , afzenden)
Hnd
2,42.4. - 7. Dit is de eerste van de vier eigenschappen waarmee de christelijke gemeenschap wordt getypeerd: het volharden in de leer van de apostelen. In Hnd 5,11-12 vinden we een parallel tekst van Hnd 2,42.
- τῇ διδαχῇ τῶν ἀποστόλων (= tè didachè tôn apostolôn). Een geschrift van het begin van de tweede eeuw draagt de titel: ΔΙΔΑΧΗ ΤΩΝ ΔΩΔΕΚΑ ΑΠΟΣΤΟΛΩΝ (= didachè tôn dôdeka apostolôn: lering van de twaalf apostelen).
17. proseuchais (gebeden). Taalgebruik : proseuchomai (bidden) , zie Hnd 6,6. Datief vrouwelijk meervoud van het zelfstandig naamwoord proseuchè (gebed, aanroeping). In negen verzen in de bijbel. In drie verzen in het O.T.. In zes verzen in het NT. Niet in de evangelies. In Hnd 2,42.
Hnd 2,43 - Hnd 2,43 : Het leven van de gelovigen : Hnd 2,41-47 -- Hnd 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,41 - Hnd 2,42 - Hnd 2,43 - Hnd 2,44 - Hnd 2,45 - Hnd 2,46 - Hnd 2,47 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [43] And fear came upon every soul: and many wonders and
signs were done by the apostles.
Luther-Bibel. 43 Es kam aber Furcht über alle Seelen und es geschahen
auch viele Wunder und Zeichen durch die Apostel.
Tekstuitleg van Hnd 2,43.
Hnd 2,43.1. ind. imperf. 3de pers. enk. egineto van het werkw. ginomai (worden, gebeuren). Taalgebruik in het NT : ginomai (worden). Taalgebruik in Lc : ginomai (worden). Taalgebruik in Hnd : ginomai (worden). Hnd (2) : (1) Hnd 2,43. (2) Hnd 5,12. Een vorm van ginomai (worden, gebeuren) in Hnd (118) , in Hnd 2 (3) : (1) Hnd 2,2. (2) Hnd 2,6. (3) Hnd 2,43. In Hnd : X vormen van ginomai (worden, gebeuren) in 25 hoofdstukken en in 118 verzen.
Hnd 2,43.5. nom. mann. enk. zelfst. naamw. fobos (vrees, fobie). Taalgebruik in het NT : fobos (vrees, fobie). Taalgebruik in Lc : fobos (vrees, fobie). Taalgebruik in Hnd : fobos (vrees, fobie). Hnd (4) : (1) Hnd 2,43. (2) Hnd 5,5. (3) Hnd 5,11. (4) Hnd 19,17. In Hnd : 2 vormen van fobos (vrees, fobie) in 4 hoofdstukken en in 5 verzen : (1) Hnd 2,43. (2) Hnd 5,5. (3) Hnd 5,11. (4) Hnd 9,31. (5) Hnd 19,17.
Hnd 2,43.11. δια (= dia: door, omwille van, na; vz; afkorting: δι' = di': vóór een klinker). Taalgebruik in NT: dia (door).
Hnd 2,43.12. τῶν (= tôn: van de; bep lidw gen mann/vr/onz mv van het bep lidw ὁ = ho, ἡ = h, το = to: de - het).
Hnd 2,43.13. ἀποστόλων (= apostolôn: van de apostelen/af-gestuurden,gezondenen, afgezanten, zn gen mann mv van het zn ἀπόστολος = apostolos: af-gestuurde, gezondene < voorzetsel apo + stam stelJ; zie wkw αποστελλω = apostellô: afsturen, wegsturen , afzenden). Een vorm van ἀπόστολος = apostolos: apostel in NT (80), in Hnd (28). Bijbel (22). Hnd (13) : (1) Hnd 1,26. (2) Hnd 2,42. (3) Hnd 2,43. (4) Hnd 4,35. (5) Hnd 4,36. (6) Hnd 4,37. (7) Hnd 5,2. (8) Hnd 5,12. (9) Hnd 6,6. (10) Hnd 8,1. (11) Hnd 8,18. (12) Hnd 15,4. (13) Hnd 16,4.
apostolos (apostel) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P.. | A. b.. | |
6 | gen. mann. mv. apostolôn | 22 | 22 | 1 | 13 | 7 | 1 | 1 | 1 | 5 | 2 |
12. - 13. τῶν ἀποστόλων (= tôn apostolôn) komt in Hnd 12X voor.
Hnd 2,43.11. - 13. διὰ τῶν ἀποστόλων (= dia tôn apostolôn: door de apostelen). In Hnd
2,42 was er sprake van de leer van de apostelen. In Hnd 2,43 is er sprake van de daden die door de apostelen worden verricht. In Hnd 5,11-12 vinden we een parallel tekst van Hnd 2,42. In het geschrift Didachè (Lering) luidt de ondertitel: lering van de Heer door de twaalf apostelen.
- Hnd
5,12: Διὰ δὲ τῶν χειρῶν τῶν ἀποστόλων (= dia de tôn cheirôn tôn apostolôn: maar door de handen van de apsoetelen).
- Hand 8,18: διὰ τῆς ἐπιθέσεως τῶν χειρῶν τῶν ἀποστόλων (= dia tès epitheseôs tôn cheirôn tôn apostolôn: maar door de oplegging van de handen van de apsoetelen).
Hnd 2,43.14. ind. imperf. 3de pers. enk. egineto van het werkw. ginomai (worden, gebeuren). Taalgebruik in het NT : ginomai (worden). Taalgebruik in Lc : ginomai (worden). Taalgebruik in Hnd : ginomai (worden). Hnd (2) : (1) Hnd 2,43. (2) Hnd 5,12. Een vorm van ginomai (worden, gebeuren) in Hnd (118) , in Hnd 2 (3) : (1) Hnd 2,2. (2) Hnd 2,6. (3) Hnd 2,43. In Hnd : X vormen van ginomai (worden, gebeuren) in 25 hoofdstukken en in 118 verzen.
Hnd 2,44 - Hnd 2,44 : Het leven van de gelovigen : Hnd 2,41-47 -- Hnd 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,41 - Hnd 2,42 - Hnd 2,43 - Hnd 2,44 - Hnd 2,45 - Hnd 2,46 - Hnd 2,47 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [44] And all that believed were together, and had all things
common;
Luther-Bibel. 44 Alle aber, die gläubig geworden waren, waren beieinander
und hatten alle Dinge gemeinsam.
Tekstuitleg van Hnd 2,44. Dit vers Hnd 2,44 telt 12 (2 X 2 X 3) woorden en 53 letters. De getalwaarde van Hnd 2,44 is 5190 (2 X 3 X 5 X 173). Het vers bestaat uit 12 woorden ; 12 is een symbool van volledigheid. Dit wordt ook uitgedrukt door "op dezelfde plaats" te zijn. Het vers bestaat uit 2 nevenschikkende zinnen ; de ene met 8 woorden , de andere met 4 woorden ; verhouding 2 - 1. Er is een grote overeenkomst tussen Hnd 2,1.9-14 en Hnd 2,44.1-8. Deze woorden omsluiten het Pinksterverhaal en de rede van Petrus. In Hnd 2,1 zijn allen bijeen om de geest te ontvangen , in Hnd 2,44 zijn het mensen die tot geloof gekomen zijn en bijeen zijn als gelovigen. 'Op dezelfde plaats' verwijst misschien naar een grote ruimte , de tempel , de stad Jeruzalem. In het 2de halfvers wordt het gemeenschappelijk bezit verbonden met de gelovige gemeenschap = gemeenschap die de heilige geest heeft ontvangen.
Hnd
2,44.1. nom. mann. mv. pantes (allen) van het bijvoegl. naamw. pas , pasa , pan
(al). Taalgebruik in het NT : pas
(ieder, elk). Taalgebruik in Hnd : pas
(ieder, elk). Taalgebruik in de Septuaginta : pas
(ieder, elk, alles). Hebr. kl (al). Taalgebruik in Tenach : kl
(al). Lat. omnis. Fr. tout. Ned. elk , ieder. Hnd (33) : (1) Hnd
1,14. (2) Hnd
2,1. (3) Hnd
2,4. (4) Hnd
2,12. (5) Hnd
2,14. (6) Hnd
2,32. (7) Hnd
2,44. (8) Hnd
3,24. (9) Hnd
4,21. (10) Hnd
5,17. (11) Hnd
5,36. (12) Hnd
5,37. (13) Hnd
6,15. (14) Hnd
8,1. (15) Hnd
8,10. (16) Hnd
9,21. (17) Hnd
9,26. (18) Hnd
9,35. (19) Hnd
10,33. (20) Hnd
10,43. (21) Hnd
16,33. (22) Hnd
17,7. (23) Hnd
17,21. (24) Hnd
18,17. (25) Hnd
19,7. (26) Hnd
20,25. (27) Hnd
21,18. (28) Hnd
21,20. (29) Hnd
21,24. (30) Hnd
22,3. (31) Hnd
25,24. (32) Hnd
26,4. (33) Hnd
27,36. Een vorm van pas (al) in Hnd (162 / 170) , in Hnd 2 (15) : (1) Hnd
2,1. (2) Hnd
2,4. (3) Hnd
2,5. (4) Hnd
2,7. (5) Hnd
2,12. (6) Hnd
2,14. (7) Hnd
2,17. (8) Hnd
2,21. (9) Hnd
2,25. (10) Hnd
2,32. (11) Hnd
2,36. (12) Hnd
2,39. (13) Hnd
2,43. (14) Hnd
2,44. (15) Hnd
2,45. In Hnd : X vormen van pas (al) in 162 (170X) verzen in 28 / 28 hoofdstukken. In Lc : X vormen van pas (al) in 149 (152X) in 24 hoofdstukken. Een vorm
van pas (al) in het NT (1226) , in de LXX (6833).
- hapantes (allen). In zes verzen in Hnd : (Hnd
2,1). (1) Hnd
2,7. (2) Hnd
4,31. (3) Hnd
5,12. (4) Hnd
5,16. (5) Hnd
16,3. (6) Hnd
16,28. Een vorm van hapas (geheel) in Hnd (16) , in Hnd 2 (2) : (1) Hnd
2,7. (2) Hnd
2,44. In Lc : X vormen van hapas (geheel) in 16 verzen in 12 / 24 hoofdstukken. In Hnd : X vormen van hapas (geheel) in 13 verzen in 8 / 28 hoofdstukken.
Een vorm van hapas (geheel) in het NT (32) , in de LXX (78).
Hnd 1 | Hnd 2 | Hnd 3 | Hnd 4 | Hnd 5 | Hnd 6 | Hnd 7 | Hnd 8 | Hnd 9 | Hnd 10 | Hnd 11 | Hnd 12 | Hnd 13 | Hnd 14 | Hnd 15 | Hnd 16 | Hnd 17 | Hnd 18 | Hnd 19 | Hnd 20 | Hnd 21 | Hnd 22 | Hnd 23 | Hnd 24 | Hnd 25 | Hnd 26 | Hnd 27 | Hnd 28 | |
1 | 6 | 1 | 1 | 3 | 1 | 2 | 3 | 2 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 3 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||||||||||
1 | 1 | 2 | 2 |
Hnd 2,44.2. de (echter) , afkorting d'. Taalgebruik in het NT : de (echter). Taalgebruik in de LXX : de (echter). Taalgebruik in Lc : de (echter). Taalgebruik in Hnd : de (echter). Partikel. Het staat steeds als tweede woord in de zin. Het kan een lichte tegenstelling aanduiden. Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden. In Hnd 2,41-47 (4) : (1) Hnd 2,42. (2) Hnd 2,43. (3) Hnd 2,44. (4) Hnd 2,47.
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Brieven | Apk |
6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 |
Hnd 1 | Hnd 2 | Hnd 3 | Hnd 4 | Hnd 5 | Hnd 6 | Hnd 7 | Hnd 8 | Hnd 9 | Hnd 10 | Hnd 11 | Hnd 12 | Hnd 13 | Hnd 14 | Hnd 16 | Hnd 17 | Hnd 18 | Hnd 19 | Hnd 20 | Hnd 21 | Hnd 22 | Hnd 23 | Hnd 24 | Hnd 25 | Hnd 26 | Hnd 27 | Hnd 28 | |
2 | 14 | 13 | 12 | 24 | 6 | 23 | 26 | 30 | 17 | 19 | 22 | 23 | 11 | 23 | 16 | 16 | 25 | 18 | 25 | 17 | 20 | 11 | 13 | 7 | 26 | 16 |
Hnd 2,44.1. - 2. pantes de (allen echter). NT (6) : (1) Mt 23,8. (2) Hnd 2,44. (3) Hnd 3,24. (4) 1 Kor 15,51. (5) 2 Tim 3,12. (6) 1 Pe 5,5.
Hnd 2,44.3. nom. mann. mv. hoi (de) van het bepaald lidw. ho , hè , to (de - het). Taalgebruik in NT : bepaald lidwoord. Website : http://mediatheek.thinkquest.nl/~kla020/algemeen_3/gramm.html. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das. Hnd (147). Hnd 2 (7) : (1) Hnd 2,7. (2) Hnd 2,9. (3) Hnd 2,10. (4) Hnd 2,14. (5) Hnd 2,17. (6) Hnd 2,41. (7) Hnd 2,44.
lidw. mv. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | ||
10. | nom. m. mv. hoi | 4230 | 3257 | 973 | 196 | 101 | 165 | 125 | 147 | 169 | 70 | 462 | 587 |
Hnd 2,44.4. act. part. praes. nom. mann. mv. pisteuontes (gelovenden, gelovigen) van het werkw. pisteuô (geloven, vertrouwen). Taalgebruik in het NT : pisteuô (geloven, vertrouwen). Taalgebruik in de LXX : pisteuô (geloven, vertrouwen). Taalgebruik in Lc : pisteuô (geloven, vertrouwen). Een vorm van pisteuô (geloven, vertrouwen) in de LXX (88) , in het NT (241) , in Hnd (54). Bijbel (7) : (1) Mt 21,22. (2) Joh 6,64. (3) Joh 20,31. (4) Hnd 2,44. (5) Hnd 5,14. (6) Hnd 9,26. (7) 1 Pe 1,8. Variante : act. part. aor. nom. mann. + vr. mv. pisteusantes (gelovenden). Bijbel (8) : (1) 1 Mak 2,59. (2) Lc 8,12. (3) Joh 7,39. (4) Joh 20,29. (5) Hnd 19,2. (6) Ef 1,13. (7) 2 Tes 2,12. (8) Heb 4,3. In Hnd is hier voor het eerst sprake van "pist..." (geloven).
Hnd 2,44.5. act. ind. imperf. 3de pers. mv. ησαν = èsan (zij waren) van het werkw. ειμι = eimi (zijn). Taalgebruik in het NT : eimi (zijn). Taalgebruik in de LXX : eimi (zijn). Taalgebruik in Lc : eimi (zijn). Taalgebruik in Hnd : eimi (zijn). Lc (22) : (1) Lc 1,6. (2) Lc 1,7. (3) Lc 2,8. (4) Lc 4,20. (5) Lc 4,25. (6) Lc 4,27. (7) Lc 5,10. (8) Lc 5,17. (9) Lc 5,29. (10) Lc 7,41. (11) Lc 8,2. (12) Lc 8,40. (13) Lc 9,14. (14) Lc 9,30. (15) Lc 9,32. (16) Lc 14,1. (17) Lc 15,1. (18) Lc 20,29. (19) Lc 23,55. (20) Lc 24,10. (21) Lc 24,13. (22) Lc 24,53. Hnd (28) : (1) Hnd 1,10. (2) Hnd 1,13. (3) Hnd 1,14. (4) Hnd 2,1. (5) Hnd 2,2. (6) Hnd 2,5. (7) Hnd 2,42. (8) Hnd 2,44. (9) Hnd 4,6. (10) Hnd 4,13. (11) Hnd 4,31. (12) Hnd 5,12. (13) Hnd 11,20. (14) Hnd 12,3. (15) Hnd 12,12. (16) Hnd 13,1. (17) Hnd 13,48. (18) Hnd 14,4. (19) Hnd 14,7. (20) Hnd 14,26. (21) Hnd 17,11. (22) Hnd 18,3. (23) Hnd 19,7. (24) Hnd 19,14. (25) Hnd 20,8. (26) Hnd 21,9. (27) Hnd 21,29. (28) Hnd 23,13. Een vorm van ειμι = eimi (zijn) in het NT (2450) , in de LXX (6947).
eimi (zijn) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
imperf. 3de pers. mv. èsan | 332 | 239 | 93 | 10 | 16 | 22 | 8 | 28 | 6 | 3 | 48 | 56 | 4 | 2 |
- Hebr. hâjâh. Lat. esse. Fr. être. Ned. zijn. E. to be.
Hnd 2,44.6. epi (op, bij). Taalgebruik in het NT : epi (op, bij). Taalgebruik in de LXX : epi (op, bij). Ned. op. Hnd (120). Hnd 2 (8) : (1) Hnd 2,1. (2) Hnd 2,17. (3) Hnd 2,18. (4) Hnd 2,19. (5) Hnd 2,30. (6) Hnd 2,38. (7) Hnd 2,44. (8) Hnd 2,47.
epi (op, bij) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
epi | 4540 | 3946 | 594 | 91 | 51 | 104 | 22 | 120 | 117 | 89 | 246 | 268 |
ep | 1320 | 1179 | 141 | 13 | 14 | 25 | 13 | 24 | 30 | 22 | 52 | 65 |
ef | 430 | 348 | 82 | 10 | 6 | 20 | 1 | 17 | 25 | 3 | 36 | 37 |
Totaal | 6290 | 5473 | 817 | 114 | 71 | 149 | 36 | 161 | 172 | 114 | 334 | 370 |
Hnd 2,44.7. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. to (het) van het bepaald lidw. ho , hè , to (de - het). Taalgebruik in NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Hnd. : bepaald lidwoord. Website : http://mediatheek.thinkquest.nl/~kla020/algemeen_3/gramm.html. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das. Hnd (172). Hnd 2 (8) : (1) Hnd 2,1. (2) Hnd 2,4. (3) Hnd 2,6. (4) Hnd 2,16. (5) Hnd 2,21. (6) Hnd 2,29. (7) Hnd 2,44. (8) Hnd 2,47.
lidw. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3. | nom. + acc. onz. enk. to | 5941 | 4582 | 1359 | 186 | 108 | 181 | 121 | 172 | 482 | 109 | 475 | 596 |
Hnd 2,44.8. nominatief en accusatief onzijdig enkelvoud auto (het zelfde) van het voornaamw. autos. Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos. Bijbel (490). NT (100). In acht verzen in Hnd : (1) Hnd 1,15. (2) Hnd 2,1. (3) Hnd 2,44. (4) Hnd 2,47. (5) Hnd 4,26. (6) Hnd 7,6. (7) Hnd 14,1. (8) Hnd 27,6.
autos | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. onz. enk. auto | 490 | 389 | 101 | 14 | 8 | 17 | 9 | 8 | 41 | 4 | 39 | 48 |
Hnd 2,44.6. - 8. epi to auto (op hetzelfde - op dezelfde plaats). NT (10) : (1) Mt 22,34. (2) Lc 17,35. (3) Hnd 1,15. (4) Hnd 2,1. (5) Hnd 2,44. (6) Hnd 2,47. (7) Hnd 4,26. (8) 1 Kor 7,5. (9) 1 Kor 11,20. (10) 1 Kor 14,23. Bijeenkomen op dezelfde plaats kan een positieve of een negatieve betekenis hebben. Men kan bijeenkomen om de eenheid uit te drukken. Die kan zich echter richten tegen iemand.
Hnd
2,44.1. - 8. Er is een grote overeenkomst tussen Hnd 2,1.9-14 en Hnd
2,44.1-8. Deze woorden omsluiten het Pinksterverhaal en de rede van Petrus. In Hnd 2,1 zijn allen bijeen om de geest te ontvangen , in Hnd
2,44 zijn het mensen die tot geloof gekomen zijn en bijeen zijn als gelovigen. Er is een omkering van het woord pantes (allen). In Hnd
1,15 is er sprake van ongeveer 120 personen , in Hnd 2,41 van 3000. 120 (2³ X 3 X 5 OF 12 X 2 X 5). 300 (120 X 5²). Vertrekgetal : 12. Aanvangsgetal = vertrekgetal (12) X 2 X 5. Verdere groei = vorig getal X 5².
- Hnd 2,1 : hèsan pantes homou epi to auto (allen waren samen op dezelfde plaats).
- Hnd
2,44 : pantes de hoi pisteuontes èsan epi to auto (al de gelovigen echter) waren op dezelfde plaats).
Hnd 2,44.9. kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Nevenschikkend voegwoord. Hebr. waw (verbindingshaak). Lat. et. Fr. et. N. en. E. and. D. und. kai (en). Hnd (660). In elk vers in Hnd 2,41-47.
kai (en) | Hnd 2 | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 47 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 35 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 12 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
Hnd 2,44.10. act. ind. imperf. 3de pers. mv. eichon (zij hadden) van het werkw. echô (hebben, bezitten). Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het NT. Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in de LXX. Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in Lc. Lat. habere. Ned. hebben. Fr. avoir. D. haben. E. have. Hnd (4)
echô (hebben, bezitten) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
act. ind. imperf. 3de pers. mv. eichon | 32 | 13 | 19 | 3 | 4 | 2 | 1 | 4 | 2 | 3 | 9 | 10 | 1 | 1 |
Hnd 2,44.11. acc. mann. enk. + nom. + acc. onz. mv. hapanta van het bijvoegl. naamw. hapas (al). Zie pas , pasa , pan (al). Taalgebruik in het NT : pas (ieder, elk). Taalgebruik in Hnd : pas (ieder, elk). Taalgebruik in de Septuaginta : pas (ieder, elk, alles). Hebr. kl (al). Taalgebruik in Tenach : kl (al). Lat. omnis. Fr. tout. Ned. elk , ieder. Hnd (4) : (1) Hnd 2,44. (2) Hnd 4,32. (3) Hnd 10,8. (4) Hnd 11,10. In Hnd : X vormen van pas (al) in 162 (170X) verzen in 28 /28 hoofdstukken. In Lc : X vormen van pas (al) in 149 (152X) in 24 hoofdstukken. Een vorm van pas (al) in het NT (1226) , in de LXX (6833).
Hnd 2,44.12. bijvoegl. naamw. nom. + acc. onz. mv. koina van het bijvoegl. naamw. koinos (gemeenschappelijk). Zie : koinônia (gemeenschap). Taalgebruik in het NT : koinônia (gemeenschap). Bijbel (4) : (1) 1 Mak 1,47. (2) 1 Mak 1,62. (3) Hnd 2,44. (4) Hnd 4,32. Een vorm van koinos (gemeenschappelijk) in de LXX (20) , in het NT (14) , in Hnd (4).
Hnd 2,44.11. - 12. hapanta koina (alles gemeenschappelijk). NT (2) : (1) Hnd 2,44. (2) Hnd 4,32.
Hnd 2,45 - Hnd 2,45 : Het leven van de gelovigen : Hnd 2,41-47 -- Hnd 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,41 - Hnd 2,42 - Hnd 2,43 - Hnd 2,44 - Hnd 2,45 - Hnd 2,46 - Hnd 2,47 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [45] And sold their possessions and goods, and parted them
to all men, as every man had need.
Luther-Bibel. 45 Sie verkauften Güter und Habe und teilten sie aus unter
alle, je nachdem es einer nötig hatte.
Tekstuitleg van Hnd 2,45. Het vers Hnd 2,45 telt 16 (2² X 2²) woorden en 78 (6 X 13 OF 3 X 26) letters. De getalwaarde van Hnd 2,45 is 6688 (2² X 2³ X 11 X 19). Het vers bestaat uit 2 nevenschikkende zinnen en een ondergeschikte zin. De eerste zin spreekt over het verkopen van zijn bezittingen ; de tweede over het verdelen. Beide zinnen staan in het imperfectum 3de pers. mv.. Het imperfectum drukt een duur uit. De werkwoordvormen staan in het midden van het vers en de zinnen zijn chiastisch opgebouwd. Heel wat vertalingen geven dat niet zo weer. Het gaat om het verkopen en delen. Is hier reeds sprake van een gemeenschappelijk bezit ? Of wordt het verkopen en delen ingegeven door de levensbehoeften (eten, drinken, kleding) van de gemeenteleden. Het vers Hnd 2,45 maakt deel uit van de inclusio (omsluitings) verzen Hnd 2,45 en Hnd 4,34 - Hnd 4,35.
Lc 3,11 b1 | Lc 3,11 b2 | Lc 12,33 | Lc 14,33 | Lc 18,22 | Mt 19,21 | Lc 19,8 | Hnd 2,45 | Hnd 4,34 - Hnd 4,35 | Hnd 4,37 | Hnd 5,1 | |
ho echôn (wie heeft) duo chitônas (twee lijfrokken) | kai (en) ho echôn (wie heeft) brômata (voedsel) | hos ouk apotassetai pasin tois heautou huparchousin | panta hosa echeis ( al wat jij hebt) | idou ta hèmisu mou tôn huparchontôn | kai ta ktèmata kai tas huparxeis | hosoi gar ktètores chôriôn è oikiôn hupèrchon | huparchontos de autôi agrou | ||||
pôlèsate ta huparchonta humôn (verkoopt uw bezittingen) | pôlèson (verkoop het) | pôlèson sou ta huparchonta | epipraskon | pôlountes | pôlèsas | epôlèsen ktèma | |||||
metadotô (overhandige het) | homoiôs poieitô (doet evenzo) | kai dote eleèmosunèn (en geeft aalmoes) | kai diados (en verdeel het) | kai dos (en verdeel het) | tois ptôchois didômi | kai diemerizon auta | diedideto de hekastôi | ||||
tôi mè echonti (aan de niet hebbende) | ptôchois (aan armen) | tois ptôchois (aan de armen) | pasin kathoti an tis chreian eichen | kathoti an tis chreian eichen | |||||||
15. Catechese van Johannes de Doper voor verschillende standen : Lc 3,10-14 15. | 15. Catechese van Johannes de Doper voor verschillende standen : Lc 3,10-14 15. | 213. Een onuitputtelijke schat in de hemelen : Lc 12,33-34 - Mt 6,19-21 - | 236. De leerling moet goed weten wat hij aangaat : Lc 14,28-33 - | 268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 - Mt 19,16-22 - Lc 18,18-23 | 268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 - Mt 19,16-22 - Lc 18,18-23 | 277. Zacheüs : Lc 19,1-10 | Het leven van de gelovigen : Hnd 2,41-47 | Gemeenschapszin en groei van de gemeente - Hnd 4,32-37 | Gemeenschapszin en groei van de gemeente ; bedrog ontmaskerd : Hnd 5,1-16 |
Hnd 2,45.1. kai (en). Taalgebruik : kai (en) in NT. Taalgebruik : kai (en) in de LXX. Nevenschikkend voegwoord. Hebr. waw (verbindingshaak). Lat. et. Fr. et. N. en. E. and. D. und. kai (en). Hnd (660). In elk vers in Hnd 2,41-47.
kai (en) | Hnd 2 | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 47 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 35 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 12 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
Hnd 2,45.2. bep. lidw. nom. en acc. onz. mv. ta (de) van het bepaald lidw. ho , hè , to (de - het). Taalgebruik in NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Hnd. : bepaald lidwoord. Website : http://mediatheek.thinkquest.nl/~kla020/algemeen_3/gramm.html. Gr. to.. , tè... N. de. E. the. D. der , die , das. Hnd (77). Hnd 2 (4) : (1) Hnd 2,10. (2) Hnd 2,11. (3) Hnd 2,14. (4) Hnd 2,45.
lidw. mv. | bijbel | OT. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Brieven | Apk | syn. | ev. | |
12. | nom. + acc. onz. mv. ta | 4361 | 3647 | 714 | 97 | 47 | 98 | 69 | 77 | 254 | 72 |
Hnd
2,45.3. onz. nom. en acc. mv. ktèmata van het zelfst. naamw. ktèma (verworvene, bezit). Taalgebruik in het NT : ktèma
(verworvene, bezit). Bijbel (5) : (1) Hos 2,17. (2) Jl 1,11. (3) Mt
19,22. (4) Mc
10,22. (5) Hnd
2,45. In de LXX is ktèma de vertaling van 5 verschillende Hebreeuwse woorden. Een vorm van ktèma (verworvene, bezit) in de LXX (12) , in het NT : (1) Mt
19,22. (2) Mc
10,22. In Hnd (2) : (1) Hnd 2,45. (2) Hnd 5,1. Een vorm van ktaomai (verwerven, bezitten) in de LXX (101) , in het NT (7).
In Mc en Mt komt het voor in het verhaal van de rijke. Hij ging bedroefd heen , want hij was hebbende vele verworvenheden / bezittingen (èn gar echôn ktèmata polla). In het NT komt dit mv. verder nog enkel in het vers Hnd
2,45 voor.
- Hebreeuws. ´ächuzzâthâm (hun bezit) < zelfst. naamw. vr. enk. stat. construct. + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. mv.. Zie het werkw. ´âchaz (grijpen, vatten). Taalgebruik in Tenakh : ´âchaz
(grijpen, vatten). Getalwaarde : aleph = 1 , chet = 8 , zajin = 7 ; totaal
: 16 (2² X 2²). Structuur : 1 - 8 - 7. ´-ch-z-th-m. Tenakh (8). ´ächuzzâthâm (hun erfgoed, hun bezit). Tenakh (7) : (1) Gn 36,43. (2) Lv 25,32. (3) Lv 25,33. (4) Nu 35,2. (5) Joz 22,9. (6) Ez
44,28. (7) Ez 46,16. Sommige vertalen ta ktèmata in het Hebreeuwse ´ächuzzôthe(j)hèm (hun bezittingen) < zelfst. naamw. vr. mv. stat. construct. + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. mv.. Nergens in Tenakh.
In de Griekse tekst treffen we geen persoonlijk voornaamwoord aan. Het Griekse ta ktèmata zou de vertaling van het Hebreeuwse vr. enk. ´ächuzzâh kunnen zijn. ´-ch-z-h. Tenakh (10). ´ächuzzâh in Tenakh (3) : (1) Gn 47,11. (2) Lv 25,46. (3) Nu 27,4.
Hnd 2,45.2. - 3. ta ktèmata (de verworvenheden, de bezittingen). Bijbel (2) : (1) Hos 2,17. (2) Hnd 2,45. In Hos 2,17 staat het Hebreeuwse kërâmè(j)hâ (haar wijngaarden) < zelfst. naamw. mann. mv. + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. vr. enk. van het zelfst. naamw. kèrèm (landgoed, wijngaard). Taalgebruik in Tenakh : kèrèm (landgoed, wijngaard). Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , resj = 20 of 200 , mem = 13 of 40 ; totaal : 44 ( 4 X 11) OF 260 ( 2² X 5 X 13 OF 10 X 26). Structuur : 2 - 2 - 4. Som van de elementen is telkens 8. Tenakh (1) : Hos 2,17.
Hnd
2,45.4. kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in NT. Taalgebruik : kai
(en) in de LXX. Nevenschikkend voegwoord. Hnd (660). In elk vers in Hnd
2,41-47.
- Hebr. waw (verbindingshaak). Lat. et. Fr. et. N. en. E. and. D. und.
kai (en) | Hnd 2 | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 47 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 35 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 12 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
Hnd
2,45.5. bep. lidw. acc. vr. mv. tas (de) van het bepaald lidw. ho , hè
, to (de - het). Taalgebruik in NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in Hnd. : bepaald
lidwoord. Hnd (57). Hnd 2 (3) : (1) Hnd 2,18. (2) Hnd 2,24. (3) Hnd 2,45. Website : http://mediatheek.thinkquest.nl/~kla020/algemeen_3/gramm.html.
- N. : de. E. : the. D. der , die , das.
lidw. mv. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Brieven | Apk | syn. | ev. | |
17. | acc. vr. enk. tas | 1987 | 1674 | 313 | 36 | 27 | 42 | 19 | 57 | 96 | 36 |
Hnd
2,45.6. (1) zelfst. naamw. nom. en acc. vr. mv. huparxeis van het zelfst. naamw. huparxis (have, bezit, voorraad). (2) act. ind. futurum 2de pers. enk. (jij zult zijn). Zie : huparchô (zijn, onder zijn hoede hebben, bezitten). Taalgebruik in het NT : huparchô
(zijn). Taalgebruik in de LXX : huparchô
(zijn). Voorvoegsel hupo : onder , onderuit. archô : het hoofd zijn
, beginnen , aan het hoofd staan , leiden , commanderen. De vorm huparxeis in de Bijbel (3) : (1) Ez 26,21. (2) Ez 28,19 ; (3) Hnd 2,45. Een vorm van huparxis (have, bezit, voorraad) in de LXX (13) , in het NT (2) : (1) Hnd 2,45. (2) Heb Een vorm van huparchô (zijn, onder zijn hoede hebben, bezitten) in de LXX (157) , in het NT (60).
- Hebreeuws. rëkhûsjâm (hun bezittingen) < zelfst. naamw. + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. mv.. rëkhûs / rëkhusj (have, goederen, bezit, buit). Taalgebruik in Tenakh : rëkhûs / rëkhusj (have, goederen, bezit, buit). Getalwaarde : resj = 20 of 200 , kaph = 11 of 20 , sjin = 21 of 300 ; totaal : 52 (2 X 26) OF 520 (52 X 10). Tenakh (4) : (1) Gn 12,5. (2) Gn 13,6. (3) Gn 36,7. (4) Gn 46,6. In al deze verzen wordt rëkhûsjâm (hun bezittingen) in de LXX vertaald door ta huparchonta autôn (het onderhorige aan hen). Het onderhorige kan kleinvee zijn.
Hnd
2,45.7. actief imperfectum derde persoon meervoud epipraskon (zij verkochten) van het werkw. pipraskô (verkopen). Taalgebruik
in de Bijbel : pipraskô
(verkopen). In de bijbel enkel in Hnd
2,45. Een vorm van pipraskô (verkopen) in de LXX (32) , in het NT (9) , in Hnd (3) : (1) Hnd
2,45. (2) Hnd 4,34. (3) Hnd 5,4. Een synoniem is : pôleô
(verkopen). Taalgebruik in het NT : pôleô
(verkopen). Een vorm van pôleô
(verkopen) in de LXX (16) , in het NT (22) , in Hnd (3) : (1) Hnd 4,34. (2) Hnd 4,37. (3) Hnd 5,1.
- Hebreeuws. act. ind. perf. 3de pers. mann. mv. mâkhërû (zij verkochten) van het werkw. mâkhar (verkopen). Taalgebruik in Tenakh : mâkhar (verkopen). Getalwaarde : mem = 13 of 40 , kaph = 11 of 20 , resj = 20 of 200 ; totaal
: 44 (2² X 11) OF 260 (2² X 5 X 13). Structuur : 4 - 2 - 2. m-k-r-w. Tenakh (6). mâkhërû (zij verkochten). Tenakh (4) : (1) Gn 37,36. (2) Gn 47,20. (3) Gn 47,22. (4) Jl 4,3. Zie ook Hnd 2,45.
OF : wajjimëkërû (en zij verkochten) < verbindingswoord wë + werkwoordvorm act. ind. imperf. 3de pers. mann. mv. van het werkw. Tenakh (1) : Gn 37,28. Zie ook : Hnd 2,45.
- D. verkaufen. E. to sell. Lat. vendere. Fr. vendre.
Hnd
2,45.8. kai (en). Taalgebruik : kai
(en) in NT. Taalgebruik : kai
(en) in de LXX. Nevenschikkend voegwoord. Hnd (660). In elk vers in Hnd
2,41-47.
- Hebr. waw (verbindingshaak). Lat. et. Fr. et. N. en. E. and. D. und.
kai (en) | Hnd 2 | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 47 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 35 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 12 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
Hnd 2,45.9. act. imperf. 3de pers. mann. mv. diemerizon (zij verdeelden) van het werkw. diamerizô (verdelen). Zie : meros (deel, aandeel, klasse, gebied). Taalgebruik in de Bijbel : meros (deel, aandeel, klasse, gebied). Bijbel (1) : Hnd 2,45. Een vorm van diamerizô (verdelen) in de LXX (20) , in het NT (11) , in Lc (6) , in Hnd (2) : (1) Hnd 2,3. (2) Hnd 2,45.
Hnd 2,45.11. dat. mann. en onz. mv. pasin van het bijvoegl. naamw. pas , pasa , pan (al). Taalgebruik in het NT : pas (ieder, elk). Taalgebruik in Lc : pas (ieder, elk, alles). Taalgebruik in Hnd : pas (ieder, elk). Taalgebruik in de Septuaginta : pas (ieder, elk, alles). Hebr. kl (al). Taalgebruik in Tenach : kl (al). Lat. omnis. Fr. tout. Ned. elk , ieder. E. every. D. jeder. Een vorm van pas in de LXX (6833) , in het NT (1226) , in Hnd (170) , in Hnd 2 (15) : (1) Hnd 2,1. (2) Hnd 2,4. (3) Hnd 2,5. (4) Hnd 2,7. (5) Hnd 2,12. (6) Hnd 2,14. (7) Hnd 2,17. (8) Hnd 2,21. (9) Hnd 2,25. (10) Hnd 2,32. (11) Hnd 2,36. (12) Hnd 2,39. (13) Hnd 2,43. (14) Hnd 2,44. (15) Hnd 2,45.
pas (al) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
14 | dat m. + onz. mv. pasin | 264 | 183 | 81 | 3 | 3 | 13 | 0 | 11 | 49 | 2 | 19 | 19 |
Hnd 2,45.12. kathoti (naarmate, omdat). Taalgebruik in het NT : kathoti (naarmate, omdat). Taalgebruik in Lc : kathoti (naarmate, omdat). Lc (2) : (1) Lc 1,7. (2) Lc 19,9. Hnd (4) : (1) Hnd 2,24. (2) Hnd 2,45. (3) Hnd 4,35. (4) Hnd 17,31.
kathoti | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
68 | 62 | 6 | 2 | 4 | 2 | 2 |
Hnd 2,45.14. voornaamwoord tis. Taalgebruik in het NT : voornaamwoord tis. Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord tis. Taalgebruik in Lc : voornaamwoord tis. Hebr. ´èchâd (één). Taalgebruik in Tenakh : ´èchâd (één). Ned. wie , wat ? een , iets. Fr. certain. E. certain. Hnd (40). Hnd 2 (1) : Hnd 2,45.
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
mann. + vr. nom. enk. tis | 824 | 467 | 357 | 24 | 24 | 72 | 50 | 40 | 156 | 15 | 120 | 170 |
Hnd
2,45.15. acc. vr. enk. χρειαν = chreian van het zelfst. naamw. χρεια = chreia (gebrek, behoefte, nood). Taalgebruik in het NT : chreia (gebrek, behoefte, nood). Taalgebruik in de LXX : chreia (gebrek, behoefte, nood). Zie : het middel om aan de behoefte te voldoen , χρημα = chrèma (bezit, vermogen, geld). Taalgebruik in het NT : chrèma
(bezit, vermogen). Bijbel (53). OT (15). NT (38). Hnd (2) : (1) Hnd 2,45. (2) Hnd 4,35. Een vorm van χρεια = chreia in de LXX (55) , in het NT (49) , in Hnd (5) : (1) Hnd 2,45. (2) Hnd 4,35. (3) Hnd 6,3. (4) Hnd 20,34. (5) Hnd 28,10. In de LXX is het Griekse χρεια = chreia de vertaling van 7 verschillende Hebreeuwse woorden.
- Een vorm van χρημα = chrèma (bezit, vermogen, geld) in de LXX (41) , in het NT (6) , in Hnd (4) : (1) Hnd
4,37. (2) Hnd
8,18. (3) Hnd
8,20. (4) Hnd 24,26. In de LXX is een vorm van het Griekse χρημα = chrèma de vertaling van 10 verschillende Hebreeuwse woorden.
Hnd 2,45.16. act. ind. imperf. 3de pers. enk. eichen (hij had) van het werkw. echô (hebben, bezitten). Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het NT. Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in de LXX. Lat. habere. Ned. hebben. Fr. avoir. D. haben. E. have. Een vorm van echô (hebben, bezitten) in de LXX (497) , in het NT (705) , in Hnd (44). Hnd (4) : (1) Hnd 2,45. (2) Hnd 4,35. (3) Hnd 9,31. (4) Hnd 18,18.
echô (hebben, bezitten) | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
act. ind.imperf. 3de pers. enk. eichen (hij had) | 46 | 23 | 23 | 4 | 6 | 4 | 2 | 4 | 1 | 2 | 14 | 16 | 1 |
Hnd 2,45.15. - 16. chreian eichen (hij had behoefte, hij had nodig). NT (3) : (1) Joh 2,25. (2) Hnd 2,45. (3) Hnd 4,35.
Hnd
2,45.12. - 16. καθοτι αν τις χρειαν ειχεν = kathoti an tis chreian eichen (naargelang iemand behoefte had). NT (2) : (1) Hnd
2,45. (2) Hnd
4,35.
- Hebr. NBG : מַחְסֹרוֹ כִּפי אִישׁ = ´îsj këphî machësorô : Hnd
2,45. מַחְסֹרוֹ כֵּדי אִישׁ = ´îsj këdej machësorô (iemand / ieder naargelang / overeenkomstig zijn gebrek) : Hnd
4,35.
- Synoniem Hebr. UBS : ´îsj këphî tsârëkô (iemand / ieder naargelang / overeenkomstig tsârëkô zijn behoefte) : (1) Hnd
2,45. (2) Hnd
4,35.
-- כִּפי אִישׁ = ´îsj këphî (iemand / ieder naargelang / overeenkomstig). Tenakh (4) : (1) Ex 16,21. (2) Nu 7,5. (3) Nu 35,8. (4) 2 Kr 31,2. Het drukt een bepaalde verhouding uit. In Ex 16,21 handelt het over het inzamelen van het manna , in Nu 7,5 : bijdragen aan de Levieten naargelang hun dienst , in Nu 35,8 over het bijdragen van het aantal steden aan de Levieten , naargelang de grootte van ieders erfdeel , in 2 Kr 31,2 over de indeling van de dienstafdelingen van priesters en Levieten.
--לְפִי אִישׁ = ´îsj lëphî (iemand / ieder naargelang / overeenkomstig). Tenakh (3) : (1) Ex 12,2. (2) Ex 16,16. (3) Ex 16,18. Het drukt een bepaalde verhouding uit.
-- מַחְסֹרוֹ = machësorô (zijn gebrek) < zelfst. naamw. + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. enk. ; het zelfst. naamw. מַחְסוֹר = machësôr (gebrek, armoede, behoefte). Zie het werkw. חָסַר = châsar (missen, ontbreken, gebrek hebben). Taalgebruik in Tenakh : châsar (missen, ontbreken, gebrek hebben). Getalwaarde : chet = 8 , samekh = 15 of 60 , resj = 20 of 200 ; totaal : 43 OF 268 (2² X 67). Structuur : 8 - 6 - 2. Tenakh (5) : (1) Ex 16,15. (2) Ex 16,16. (3) Ex 16,18. (4) Ex 16,19. (5) Ex 16,21. (6) Ex 16,29.
Hnd 2,46 - Hnd 2,46 : Het leven van de gelovigen : Hnd 2,41-47 -- Hnd 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,41 - Hnd 2,42 - Hnd 2,43 - Hnd 2,44 - Hnd 2,45 - Hnd 2,46 - Hnd 2,47 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [46] And they, continuing daily with one accord in the temple,
and breaking bread from house to house, did eat their meat with gladness and
singleness of heart,
Luther-Bibel. 46 Und sie waren täglich einmütig beieinander im Tempel
und brachen das Brot hier und dort in den Häusern, hielten die Mahlzeiten
mit Freude und lauterem Herzen
Tekstuitleg van Hnd 2,46. Dit vers Hnd 2,46 telt 20 (2 X 2 X 5) woorden en 118 (2 X 59) letters. De getalwaarde van Hnd 2,46 is 11865 (3 X 5 X 7 X 113). Dit vers Hnd 2,46 vormt met Hnd 5,42 een inclusio.
Hnd 2,46.1. - 2. kath' hèmeran (dagelijks). NT (17) : (1) Mt 26,55. (2) Mc 14,49. (3) Lc 9,23. (4) Lc 11,3. (5) Lc 16,19. (6) Lc 19,47. (7) Lc 22,53. (8) Hnd 2,46. (9) Hnd 2,47. (10) Hnd 3,2. (11) Hnd 16,5. (12) Hnd 17,11. () Hnd 17,17 (kata pasan hèmeran = gedurende elke dag). (13) Hnd 19,9. In vier verzen in de andere boeken van het NT. pasan te hèmeran (ook iedere dag). NT (1) : Hnd 5,42. pasan hèmeran (elke dag). NT (2) : (1) Hnd 17,17. (2) Rom 14,5. Dit is een eerste element binnen de inclusieverzen Hnd 2,46 en Hnd 5,42. In beide zinnen begint de zin met de tijdsbepaling.
4. proskarterountes (volhardend). Taalgebruik : proskartereô
(volharden, aan iets volhouden) , zie Hnd
1,14. Actief participium praesens nominatief mannelijk meervoud van het
werkwoord proskartereô (volharden, aan iets volhouden). Het werkwoord
kartereô = sterk zijn of zich sterk houden, zichzelf in bedwang houden,
standvastig zijn, geduldig dragen. In vijf verzen in de bijbel. Slechts in
het NT : (1) Hnd
1,14. (2) Hnd
2,42. (3) Hnd
2,46. (4) Rom 12,12. (5) Rom 13,6.
(1) Hnd
1,14 : houtoi pantes èsan proskarterountes homothumadon... tèi
proseuchèi = al dezen waren volhardend gelijkgezind in het gebed - of
- zij bleven gelijkgezind volharden in het gebed. Nadat Jezus in de hemel was
opgenomen , keerden de 'ooggetuigen' naar Jeruzalem terug. In een bovenzaal
bleven zij gelijkgezind volharden in het gebed. Ze baden opdat ze zouden gedoopt
worden met heilige geest.
(2) Hnd
2,42 : èsan de proskarterountes... tais proseuchais = zij echter
waren volhardend in de gebeden.
(3) Hnd
2,46 : proskarterountes homothumadon en tôi hierôi.
5. homothumadon (gelijkgezind). Taalgebruik : homothumadon (eensgezind , gelijkgezind) , zie Hnd 1,14. homoios : gelijkend. thumos : opwelling , hardstocht. Bijwoord. In veertig verzen in de bijbel. In negenentwintig verzen in het O.T.. In elf verzen in het NT. In tien verzen in Hnd. In één vers in Rom. (1) Hnd 1,14. (2) Hnd 2,46. (3) Hnd 4,24. (4) Hnd 5,12. (5) Hnd 7,57. (6) Hnd 8,6. (7) Hnd 12,20. (8) Hnd 15,25. (9) Hnd 18,12. (10) Hnd 19,29.
6. en (in). Taalgebruik in Hnd 2 : en (in). Taalgebruik in NT : en (in). Voorzetsel. Hebr. bë. Fr. en. Ned. in. Fr. dans. Hnd 2 (8) : (1) Hnd 2,1. (2) Hnd 2,8. (3) Hnd 2,17. (4) Hnd 2,19. (5) Hnd 2,22. (6) Hnd 2,29. (7) Hnd 2,41. (8) Hnd 2,46.
7. bep. lidw. dat. m. + onz. enk. tô(i). Taalgebruik in Hnd 2 : bepaald lidwoord. Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord. Hnd 2 (5) : (1) Hnd 2,1. (2) Hnd 2,19. (3) Hnd 2,34. (4) Hnd 2,38. (5) Hnd 2,46.
6. - 8. en tôi hierôi (in de tempel). Voorzetsel van plaats + lidwoord datief onzijdig enkelvoud + zelfstandig naamwoord (hieron = tempel) datief onzijdig enkelvoud. In drieëndertig verzen in de bijbel. In één vers in het O.T.. In tweeëndertig (5 + 4 + 7 + 7 + 9) verzen in het NT : Mt (5) , Mc (4). In zeven verzen bij Lucas : (1) Lc 2,46. (2) Lc 19,47. (3) Lc 20,1. (4) Lc 21,37. (5) Lc 21,38. (6) Lc 22,53. (7) Lc 24,53. In zeven verzen bij Johannes. In negen verzen in Hnd. : (1) Hnd 2,46. (2) Hnd 5,20. (3) Hnd 5,25. (4) Hnd 5,42. (5) Hnd 21,27. (6) Hnd 22,17. (7) Hnd 24,12. (8) Hnd 24,18. (9) Hnd 26,21.
16. en (in). Taalgebruik in Hnd 2 : en (in). Taalgebruik in NT : en (in). Voorzetsel. Hebr. bë. Fr. en. Ned. in. Fr. dans. Hnd 2 (8) : (1) Hnd 2,1. (2) Hnd 2,8. (3) Hnd 2,17. (4) Hnd 2,19. (5) Hnd 2,22. (6) Hnd 2,29. (7) Hnd 2,41. (8) Hnd 2,46.
Hnd 2,47 - Hnd 2,47 : Het leven van de gelovigen : Hnd 2,41-47 -- Hnd 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelTaalgebruiken -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 2,41 - Hnd 2,42 - Hnd 2,43 - Hnd 2,44 - Hnd 2,45 - Hnd 2,46 - Hnd 2,47 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [47] Praising God, and having favour with all the people.
And the Lord added to the church daily such as should be saved.
Luther-Bibel. 47 und lobten Gott und fanden Wohlwollen beim ganzen Volk. Der
Herr aber fügte täglich zur Gemeinde hinzu, die gerettet wurden.
Tekstanalyse van Hnd 2,47. Dit vers Hnd 2,47 telt 20 (2 X 2 X 5) woorden en 100 (2 X 2 X 5 X 5) letters. De getalwaarde van Hnd 2,47 is 10239 (3 X 3413).
1. ainountes (prijzend). Participium praesens nominatief mannelijk meervoud. Taalgebruik : aineô (loven, prijzen), zie Lc 24,53. In twee verzen in het NT : (1) Lc 2,20 : ainountes ton theon = God lofprijzend (herders). (2) Hnd 2,47 : ainountes ton theon = God lofprijzend. Overzicht. In drie verzen in Lc. In drie verzen in Hnd. (1) Lc 2,13. (2) Lc 2,20. (3) Lc 19,37. (1) Hnd 2,47. (2) Hnd 3,8. (3) Hnd 3,9.
14.
17. - 18. kath' hèmeran (dagelijks). NT (17) : (1) Mt 26,55. (2) Mc 14,49. (3) Lc 9,23. (4) Lc 11,3. (5) Lc 16,19. (6) Lc 19,47. (7) Lc 22,53. (8) Hnd 2,46. (9) Hnd 2,47. (10) Hnd 3,2. (11) Hnd 16,5. (12) Hnd 17,11. () Hnd 17,17 (kata pasan hèmeran = gedurende elke dag). (13) Hnd 19,9. In vier verzen in de andere boeken van het NT. pasan te hèmeran (ook iedere dag). NT (1) : Hnd 5,42. pasan hèmeran (elke dag). NT (2) : (1) Hnd 17,17. (2) Rom 14,5.
19. epi (op, bij). Taalgebruik in het NT : epi (op, bij). Taalgebruik in de LXX : epi (op, bij). Ned. op. Hnd (120). Hnd 2 (8) : (1) Hnd 2,1. (2) Hnd 2,17. (3) Hnd 2,18. (4) Hnd 2,19. (5) Hnd 2,30. (6) Hnd 2,38. (7) Hnd 2,44. (8) Hnd 2,47.
epi (op, bij) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
epi | 4540 | 3946 | 594 | 91 | 51 | 104 | 22 | 120 | 117 | 89 | 246 | 268 |
ep | 1320 | 1179 | 141 | 13 | 14 | 25 | 13 | 24 | 30 | 22 | 52 | 65 |
ef | 430 | 348 | 82 | 10 | 6 | 20 | 1 | 17 | 25 | 3 | 36 | 37 |
Totaal | 6290 | 5473 | 817 | 114 | 71 | 149 | 36 | 161 | 172 | 114 | 334 | 370 |
20. bep. lidw. nom. + acc. onz. enk. to (het) van het bepaald lidw. ho , hè , to (de - het). Taalgebruik in NT : bepaald lidwoord. Taalgebruik in Hnd. : bepaald lidwoord. Website : http://mediatheek.thinkquest.nl/~kla020/algemeen_3/gramm.html. Gr. to.. , tè... N. : de. E. : the. D. der , die , das. Hnd (172). Hnd 2 (8) : (1) Hnd 2,1. (2) Hnd 2,4. (3) Hnd 2,6. (4) Hnd 2,16. (5) Hnd 2,21. (6) Hnd 2,29. (7) Hnd 2,44. (8) Hnd 2,47.
lidw. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
3. | nom. + acc. onz. enk. to | 5941 | 4582 | 1359 | 186 | 108 | 181 | 121 | 172 | 482 | 109 | 475 | 596 |
21. nominatief en accusatief onzijdig enkelvoud auto (het zelfde) van het voornaamw. autos. Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos. Bijbel (490). NT (100). In acht verzen in Hnd : (1) Hnd 1,15. (2) Hnd 2,1. (3) Hnd 2,44. (4) Hnd 2,47. (5) Hnd 4,26. (6) Hnd 7,6. (7) Hnd 14,1. (8) Hnd 27,6.
autos | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
nom. onz. enk. auto | 490 | 389 | 101 | 14 | 8 | 17 | 9 | 8 | 41 | 4 | 39 | 48 |
19. - 21. epi to auto (op hetzelfde - op dezelfde plaats). NT (10) : (1) Mt 22,34. (2) Lc 17,35. (3) Hnd 1,15. (4) Hnd 2,1. (5) Hnd 2,44. (6) Hnd 2,47. (7) Hnd 4,26. (8) 1 Kor 7,5. (9) 1 Kor 11,20. (10) 1 Kor 14,23. Bijeenkomen op dezelfde plaats kan een positieve of een negatieve betekenis hebben. Men kan bijeenkomen om de eenheid uit te drukken. Die kan zich echter ook richten tegen iemand.
Griekse tekst
1kai en t� sumpl�rousthai t�n �meran t�s pent�kost�s �san pantes omou epi to auto. 2kai egeneto afn� ek tou ouranou �chos �sper feromen�s pno�s biaias kai epl�r�sen olon ton oikon ou �san kath�menoi: 3kai �fth�san autois diamerizomenai gl�ssai �sei puros, kai ekathisen ef ena ekaston aut�n, 4kai epl�sth�san pantes pneumatos agiou, kai �rxanto lalein eterais gl�ssais kath�s to pneuma edidou apoftheggesthai autois. 5�san de eis ierousal�m katoikountes ioudaioi, andres eulabeis apo pantos ethnous t�n upo ton ouranon: 6genomen�s de t�s f�n�s taut�s sun�lthen to pl�thos kai sunechuth�, oti �kouon eis ekastos t� idia dialekt� lalount�n aut�n. 7existanto de kai ethaumazon legontes, ouch idou apantes outoi eisin oi lalountes galilaioi; 8kai p�s �meis akouomen ekastos t� idia dialekt� �m�n en � egenn�th�men; 9parthoi kai m�doi kai elamitai, kai oi katoikountes t�n mesopotamian, ioudaian te kai kappadokian, ponton kai t�n asian, 10frugian te kai pamfulian, aigupton kai ta mer� t�s libu�s t�s kata kur�n�n, kai oi epid�mountes r�maioi, 11ioudaioi te kai pros�lutoi, kr�tes kai arabes, akouomen lalount�n aut�n tais �meterais gl�ssais ta megaleia tou theou. 12existanto de pantes kai di�poroun, allos pros allon legontes, ti thelei touto einai; 13eteroi de diachleuazontes elegon oti gleukous memest�menoi eisin. 14statheis de o petros sun tois endeka ep�ren t�n f�n�n autou kai apefthegxato autois, andres ioudaioi kai oi katoikountes ierousal�m pantes, touto umin gn�ston est� kai en�tisasthe ta r�mata mou. 15ou gar �s umeis upolambanete outoi methuousin, estin gar �ra trit� t�s �meras, 16alla touto estin to eir�menon dia tou prof�tou i��l, 17kai estai en tais eschatais �merais, legei o theos, ekche� apo tou pneumatos mou epi pasan sarka, kai prof�teusousin oi uioi um�n kai ai thugateres um�n, kai oi neaniskoi um�n oraseis opsontai, kai oi presbuteroi um�n enupniois enupniasth�sontai: 18kai ge epi tous doulous mou kai epi tas doulas mou en tais �merais ekeinais ekche� apo tou pneumatos mou, kai prof�teusousin. 19kai d�s� terata en t� ouran� an� kai s�meia epi t�s g�s kat�, aima kai pur kai atmida kapnou: 20o �lios metastraf�setai eis skotos kai � sel�n� eis aima prin elthein �meran kuriou t�n megal�n kai epifan�. 21kai estai pas os an epikales�tai to onoma kuriou s�th�setai. 22andres isra�litai, akousate tous logous toutous: i�soun ton naz�raion, andra apodedeigmenon apo tou theou eis umas dunamesi kai terasi kai s�meiois ois epoi�sen di autou o theos en mes� um�n, kath�s autoi oidate, 23touton t� �rismen� boul� kai progn�sei tou theou ekdoton dia cheiros anom�n prosp�xantes aneilate, 24on o theos anest�sen lusas tas �dinas tou thanatou, kathoti ouk �n dunaton krateisthai auton up autou: 25dauid gar legei eis auton, proor�m�n ton kurion en�pion mou dia pantos, oti ek dexi�n mou estin ina m� saleuth�. 26dia touto �ufranth� � kardia mou kai �galliasato � gl�ssa mou, eti de kai � sarx mou katask�n�sei ep elpidi: 27oti ouk egkataleipseis t�n psuch�n mou eis ad�n, oude d�seis ton osion sou idein diafthoran. 28egn�risas moi odous z��s, pl�r�seis me eufrosun�s meta tou pros�pou sou. 29andres adelfoi, exon eipein meta parr�sias pros umas peri tou patriarchou dauid, oti kai eteleut�sen kai etaf� kai to mn�ma autou estin en �min achri t�s �meras taut�s: 30prof�t�s oun uparch�n, kai eid�s oti ork� �mosen aut� o theos ek karpou t�s osfuos autou kathisai epi ton thronon autou, 31proid�n elal�sen peri t�s anastase�s tou christou oti oute egkateleifth� eis ad�n oute � sarx autou eiden diafthoran. 32touton ton i�soun anest�sen o theos, ou pantes �meis esmen martures. 33t� dexia oun tou theou ups�theis t�n te epaggelian tou pneumatos tou agiou lab�n para tou patros execheen touto o umeis [kai] blepete kai akouete. 34ou gar dauid aneb� eis tous ouranous, legei de autos, eipen [o] kurios t� kuri� mou, kathou ek dexi�n mou 35e�s an th� tous echthrous sou upopodion t�n pod�n sou. 36asfal�s oun gin�sket� pas oikos isra�l oti kai kurion auton kai christon epoi�sen o theos, touton ton i�soun on umeis estaur�sate. 37akousantes de katenug�san t�n kardian, eipon te pros ton petron kai tous loipous apostolous, ti poi�s�men, andres adelfoi; 38petros de pros autous, metano�sate, [f�sin,] kai baptisth�t� ekastos um�n epi t� onomati i�sou christou eis afesin t�n amarti�n um�n, kai l�mpsesthe t�n d�rean tou agiou pneumatos: 39umin gar estin � epaggelia kai tois teknois um�n kai pasin tois eis makran osous an proskales�tai kurios o theos �m�n. 40eterois te logois pleiosin diemarturato, kai parekalei autous leg�n, s�th�te apo t�s geneas t�s skolias taut�s. 41oi men oun apodexamenoi ton logon autou ebaptisth�san, kai proseteth�san en t� �mera ekein� psuchai �sei trischiliai. 42�san de proskarterountes t� didach� t�n apostol�n kai t� koin�nia, t� klasei tou artou kai tais proseuchais. 43egineto de pas� psuch� fobos, polla te terata kai s�meia dia t�n apostol�n egineto. 44pantes de oi pisteuontes �san epi to auto kai eichon apanta koina, 45kai ta kt�mata kai tas uparxeis epipraskon kai diemerizon auta pasin kathoti an tis chreian eichen: 46kath �meran te proskarterountes omothumadon en t� ier�, kl�ntes te kat oikon arton, metelambanon trof�s en agalliasei kai afelot�ti kardias, 47ainountes ton theon kai echontes charin pros olon ton laon. o de kurios prosetithei tous s�zomenous kath �meran epi to auto.
- en (in). Taalgebruik in Hnd 2 : en (in). Taalgebruik in NT : en (in). Voorzetsel. Hebr. bë. Fr. en. Ned. in. Fr. dans. Hnd 2 (8) : (1) Hnd 2,1. (2) Hnd 2,8. (3) Hnd 2,17. (4) Hnd 2,19. (5) Hnd 2,22. (6) Hnd 2,29. (7) Hnd 2,41. (8) Hnd 2,46.
en (in). | Hnd 2 | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | synopt. | ev. |
8 | 11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
- kai (en). kai (en). Taalgebruik : kai (en) in het NT. Taalgebruik in Hnd 2 : kai (en). Nevenschikkend voegwoord. Hebr. : waw (verbindingshaak). L. : et. Fr. : et. N. : en. E. : and. D. und. In Hnd 2,1-13 , niet in Hnd 2,5 en Hnd 2,13.
kai (en) | Hnd 2 | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 47 | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 35 | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 12 | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
- Bepaald lidwoord. Taalgebruik in Hnd 2 : bepaald lidwoord. Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord.
lidw. enk. | Hnd 2 | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 | |
2. | nom. vr. enk. hè | 4860 | 76 | |||||||||||
3. | nom. + acc. onz. enk. to | 5941 | 4582 | 1359 | 186 | 108 | 181 | 121 | 172 | 482 | 109 | 475 | 596 | |
4. | gen. m. + onz. enk. tou | 8480 | 6542 | 1938 | 234 | 116 | 272 | 196 | 269 | 673 | 178 | 622 | 818 | |
5. | gen. vr. enk. tès | 5271 | 4202 | 1069 | 107 | 65 | 109 | 72 | 164 | 430 | 122 | 281 | 353 | |
6. | dat. m. + onz. enk. tô(i) | 5 | 163 | |||||||||||
7. | dat. vr. enk. tè(i) | 3381 | 2631 | 750 | 94 | 55 | 119 | 64 | 122 | 264 | 32 | 268 | 332 | |
8. | acc. m. enk. ton | 6202 | 4880 | 1322 | 167 | 124 | 191 | 197 | 244 | 338 | 61 | 482 | 679 | |
9. | acc. vr. enk. tèn | 8 | 6161 | 4889 | 1272 | 180 | 109 | 149 | 121 | 198 | 404 | 111 | 438 | 559 |
Totaal |
1. bep. lidw. nom. m. enk. ho :
2. bep. lidw. nom. vr. enk. hè (de).
3. bep. lidw. nom. en acc. onz. enk. to (de).
6. bep. lidw. dat. m. + onz. enk. tô(i). Taalgebruik in
Hnd 2 : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Hnd 2 (5) : (1) Hnd
2,1. (2) Hnd
2,19. (3) Hnd
2,34. (4) Hnd
2,38. (5) Hnd
2,46.
9. bep. lidw. acc. vr. enk. tèn (de). Taalgebruik in
Hnd 2 : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Hnd 2 (8) : (1) Hnd
2,1. (2) Hnd
2,9. (3) Hnd
2,14. (4) Hnd
2,20. (5) Hnd
2,27. (6) Hnd
2,33. (7) Hnd
2,37. (8) Hnd
2,38.
- bep. lidw. acc. vr. mv. tas (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in
Hnd 2 : bepaald
lidwoord. Hnd (57). Hnd 2 (3) : (1) Hnd 2,18. (2) Hnd 2,24. (3) Hnd 2,45.
- bep. ldw. nom. en acc. onz. mv. ta (de). Taalgebruik in het NT : bepaald
lidwoord. Taalgebruik in
Hnd 2 : bepaald
lidwoord. Hnd (77). Hnd 2 (4) : (1) Hnd 2,10. (2) Hnd 2,11. (3) Hnd 2,14. (4) Hnd 2,45.
lidw. mv. | Hnd 2 | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Brieven | Apk | syn. | ev. | |
10. | nom. m. mv. hoi | 4230 | 3257 | 973 | 196 | 101 | 165 | 125 | 147 | 169 | 70 | 462 | 587 | |
11. | nom. vr. mv..hai | 983 | 849 | 134 | 30 | 15 | 24 | 2 | 15 | 27 | 21 | |||
12. | nom. + acc. onz. mv. ta | 4361 | 3647 | 714 | 97 | 47 | 98 | 69 | 77 | 254 | 72 | |||
13. | gen. m. + vr. + onz. mv. tôn | 5178 | 4144 | 1034 | 178 | 90 | 119 | 98 | 166 | 267 | 116 | |||
14. | dat. m. + onz. mv. tois | 2715 | 2179 | 536 | 96 | 47 | 65 | 36 | 82 | 193 | 17 | 208 | 244 | |
15. | dat. vr. mv. tais | 980 | 799 | 181 | 21 | 10 | 33 | 4 | 24 | 66 | 23 | 64 | 68 | |
16. | acc. m. mv. tous | 2960 | 2330 | 630 | 91 | 52 | 98 | 51 | 122 | 156 | 60 | |||
17. | acc. vr. enk. tas | 1987 | 1674 | 313 | 36 | 27 | 42 | 19 | 57 | 96 | 36 | |||
Totaal | 23394 | 18879 | 4515 | 745 | 389 | 644 | 404 | 690 | 1228 | 415 | 1778 | 2182 |
Met Pinksteren vieren we het feest van de nederdaling van de heilige Geest. Dat is beschreven door Lucas in Hnd 2,1-11.
Maar laten we beginnen bij Jezus , bij de openbaring en ervaring onmiddellijk
na zijn doopsel door Johannes de Doper : ‘ Meteen toen hij uit het water
kwam , zag Hij de hemel openbreken en de Geest als een duif op zich neerkomen. En er klonk een stem uit de hemel : ‘Jij bent mijn geliefde Zoon , in
wie Ik vreugde vind.’ (Mc 1,10-11).
In het verhaal is er sprake van een neerdalen van de Geest. Dat staat in verband
met wat de stem zegt : ‘Jij bent mijn geliefde Zoon’. Het ontvangen
van de Geest heeft te maken met een liefdesverklaring.
Een liefdesrelatie kan je niet afdwingen. Zeker een liefdesrelatie van God
kan je niet afdwingen , opeisen. Je kunt slechts ontvangen en beantwoorden. Het neerdalen duidt dus op een gave die hemels , goddelijk is , die van boven
komt
Jezus is helemaal ervan overtuigd dat God hem liefheeft , dat hij Gods geliefde
zoon is.
Jezus zal de mens centraal stellen omdat de liefde van God voor de mens op de
eerste plaats staat.
Jezus ontvangt Gods Geest. Hij krijgt blijkbaar iets wat hij voordien niet
bezat ; Die geest vermengt zich met zijn hart en geest. Die Geest inspireert
, bezielt , troost enz… Het menselijke en het goddelijke zijn als ’t
ware niet te scheiden.
En toch kan de geest uitdoven , de bezieling kan verwateren , het geloof en
het vertrouwen kunnen verloren gaan.
Je hebt dus iets wat je voordien niet had. Maar het is niet je bezit. Je kunt
er geen beslag op leggen. Van liefde kan je niet zeggen : nu is die van mij. Nee , het blijft steeds gave.
In de korte tekst is er sprake van een stem en van het neerstrijken van een
duif. Er is dus wat te horen en te zien : een hemelse stem en een hemelpostduif. Beelden van zien en horen zullen we terugvinden in het Pinksterverhaal.
Pinksteren gaat terug op het joodse feest van de vijftigste dag , het Wekenfeest
, zeven weken na Pasen. Op dit feest herdachten de joden dat Mozes op de berg
Sinaï de twee stenen tafels , de tien geboden ontving. Dit maakte deel
uit van het verbond van God met zijn volk. Het verbond van : Ik ben je God
, jij bent mijn volk.
Met Pinksteren daalt de Geest neer in het hart van de gelovigen. God schrijft
zijn verbond in hun hart. Het verbond dat zegt : Ik ben je God , jij bent mijn
kind.
Pinksteren is de liefdesverklaring van God aan de mens. Hierdoor wordt de mens
iemand met begeestering , bezieling.
Pinksteren , pentecôtes , vijftigste dag , heeft te maken met Pasen ,
de bevrijding uit de slavernij , vrijheid. Bijgevolg ook met vreugde. Van
kromgebogen slaven naar rechtopstaande mensen. Van mensen , tot de dood veroordeeld
, naar opgestane , verrezen mensen.
Vooraleer verder te gaan met het Pinksterverhaal staan we eerst even stil bij het verhaal van de toren van Babel (Gn 11,1-9).
[1] Ooit werd er op de hele aarde één enkele taal gesproken. [2] Toen de mensen in oostelijke richting trokken, kwamen ze in Sinear bij een vlakte, en daar vestigden ze zich. [3] Ze zeiden tegen elkaar: ‘Laten we van klei blokken vormen en die goed bakken in het vuur.’ De kleiblokken gebruikten ze als stenen, en aardpek als specie. [4] Ze zeiden: ‘Laten we een stad bouwen met een toren die tot in de hemel reikt. Dat zal ons beroemd maken, en dan zullen we niet over de hele aarde verspreid raken.’ [5] Maar toen daalde de HEER af om te kijken naar de stad en de toren die de mensen aan het bouwen waren. [6] Dit is één volk en ze spreken allemaal een en dezelfde taal, dacht de HEER, en wat ze nu doen is nog maar het begin. Alles wat ze verder nog van plan zijn, ligt nu binnen hun bereik. [7] Laten wij naar hen toe gaan en spraakverwarring onder hen teweegbrengen, zodat ze elkaar niet meer verstaan. [8] De HEER verspreidde hen van daar over de hele aarde, en de bouw van de stad werd gestaakt. [9] Zo komt het dat die stad Babel heet, want daar bracht de HEER verwarring* in de taal die op de hele aarde gesproken werd, en van daar verspreidde hij de mensen over de hele aarde.
Het is een verhaal , waarin mensen en God optreden. In een verhaal verandert er is. De beginsituatie is : een volk met dezelfde taal en op dezelfde plaats. Ze willen een toren bouwen die tot in de hemel reikt. De verandering treedt op wanneer God neerdaalt , hun taal in verwarring brengt en hen verspreidt. God brengt verandering. Het was niet zijn bedoeling dat de mensen als soldaatjes in gelid zouden marcheren , als slaven aan de machtstoren van een tiran zouden werken. God is geen spelbreker. Hij gooit geen roet in het eten. Zijn optreden geeft aan waarop het aankomt : de uniekheid van ieder mens , met een eigen taal en een eigen plaats. Zijn ingrijpen stuurt aan op verscheidenheid , anders-zijn , niet op hetzelfde lijntje lopen.
We gaan nu naar het Pinksterverhaal (Hnd 2,1-13).
[1] Toen de dag van het Pinksterfeest aanbrak waren ze allen bij elkaar. [2]
Plotseling klonk er uit de hemel een geluid als van een hevige windvlaag, dat
het huis waar ze zich bevonden geheel vulde. [3] Er verschenen aan hen een soort
vlammen, die zich als vuurtongen verspreidden en zich op ieder van hen neerzetten,
[4] en allen werden vervuld van de heilige Geest en begonnen op luide toon te
spreken in vreemde talen, zoals hun door de Geest werd ingegeven. [5] In Jeruzalem
woonden destijds vrome Joden, die afkomstig waren uit ieder volk op aarde. [6]
Toen het geluid weerklonk, dromden ze samen en ze raakten geheel in verwarring
omdat ieder de apostelen en de andere leerlingen in zijn eigen taal hoorde spreken.
[7] Ze waren buiten zichzelf van verbazing en zeiden: ‘Het zijn toch allemaal
Galileeërs die daar spreken? [8] Hoe kan het dan dat wij hen allemaal in
onze eigen moedertaal horen? [9] Parten, Meden en Elamieten, inwoners van Mesopotamië,
Judea en Kappadocië, mensen uit Pontus en Asia, [10] Frygië en Pamfylië,
Egypte en de omgeving van Cyrene in Libië, en ook Joden uit Rome die zich
hier gevestigd hebben, [11] Joden en proselieten, mensen uit Kreta en Arabië
– wij allen horen hen in onze eigen taal spreken over Gods grote daden.’
[12] Verbijsterd en geheel van hun stuk gebracht vroegen ze aan elkaar: ‘Wat
heeft dit toch te betekenen?’ [13] Maar sommigen zeiden spottend: ‘Ze
zullen wel dronken zijn.’
Allen waren op dezelfde plaats bijeen. Gevangen door angst en vrees. Opgesloten
in hun eigen toren en burcht om zich tegen het gevaar van buiten te beschermen. Het herinnert aan het verhaal van de toren van Babel.
God grijpt in. Het heeft iets van een zacht onweer : met dondergerommel en
bliksemschichten (zoals bij Mozes op de berg Sinaï). Er is iets te horen
en te zien zoals bij het doopsel van Jezus. Beide verhalen staan aan het begin
van een levensloop van Jezus en van zijn leerlingen. Dat geluid en de vuurtongen
zijn natuurlijk beelden om de eenheid van geest en de verscheidenheid van gaven
en talenten aan te duiden. De beelden zijn gekozen in functie van het verkondigen
van de boodschap , het spreken. We zeggen bv. dat een bepaald nieuws zich verspreid
als een lopend vuur (nu via sms en email).
De leerlingen begonnen te spreken in vreemde talen. Dat staat in verband met
de geest (zoals de geest hen ingaf te spreken). Dit herinnert ook aan het verhaal
van de toren van Babel waarin de taal een belangrijke rol speelde.
Maar wat was er voor de geest hen bezielde en wat was er na de geestesgave.
Vreemd aan hen was dat zij door God bemind waren en kinderen van God zijn.
Dat wisten ze wel , maar de nadruk kwam zo te liggen op de wet , dat de liefde
van God als ’t ware kon afgekocht worden. Vreemd was de hernieuwing van
het verbond van God met de mensen , dat God mensen bemint. Dat is een taal
die hen vreemd was vóór de geestesgave. De liefdestaal is universeel. Ieder spreekt ze op zijn eigen wijze en ieder verstaat ze op zijn eigen wijze. De boodschap is universeel. Joden en proselyten uit alle volkeren verstaan
de taal.
De verschillende volkeren die in Jeruzalem waren , worden opgesomd. Een sterke
nadruk ligt op de verscheidenheid.
Het verhaal van het doopsel van Jezus en het Pinksterverhaal komen sterk met elkaar overeen. Telkens is er een neerdalen van Gods geest. Dat neerdalen is telkens een beeld om te zeggen dat God de mens bemint. Ook de woorden uit de hemel zijn niet letterlijk uit de hemel gekomen. Ze komen uit het geloof van de mens. En dat geloof dat God liefde is , komt uit het hart van de mens , waarin Gods geest woont.
Wat kan bidden of vragen om de geest betekenen ? Een intrededag of een geloftedag
wordt herdacht maar die dag is ook een gelegenheid om het engagement te hernieuwen.
Op het feest van Pinksteren kan Gods verbond met de mens hernieuwd worden ;
God zegt tot de mens : je bent mijn lieve kind. Bidden om de geest is God niet
onder druk zetten om zijn belofte te blijven waar maken. Bidden om de geest
is vragen dat wij ons meer bewust worden van zijn geest , voor God en zijn liefde
open staan. Bidden om de geest is ons hart wakker maken , wakker houden en
vervuld worden van God , die in ons woont.
Arseen De Kesel
29 mei 2009
Griekse tekst
1Καὶ ἐν τῷ συμπληροῦσθαι τὴν ἡμέραν τῆς πεντηκοστῆς ἦσαν πάντες ὁμοῦ ἐπὶ τὸ αὐτό. 2καὶ ἐγένετο ἄφνω ἐκ τοῦ οὐρανοῦ ἦχος ὥσπερ φερομένης πνοῆς βιαίας καὶ ἐπλήρωσεν ὅλον τὸν οἶκον οὗ ἦσαν καθήμενοι: 3καὶ ὤφθησαν αὐτοῖς διαμεριζόμεναι γλῶσσαι ὡσεὶ πυρός, καὶ ἐκάθισεν ἐφ' ἕνα ἕκαστον αὐτῶν, 4καὶ ἐπλήσθησαν πάντες πνεύματος ἁγίου, καὶ ἤρξαντο λαλεῖν ἑτέραις γλώσσαις καθὼς τὸ πνεῦμα ἐδίδου ἀποφθέγγεσθαι αὐτοῖς. 5*)=ησαν δὲ εἰς Ἰερουσαλὴμ κατοικοῦντες Ἰουδαῖοι, ἄνδρες εὐλαβεῖς ἀπὸ παντὸς ἔθνους τῶν ὑπὸ τὸν οὐρανόν: 6γενομένης δὲ τῆς φωνῆς ταύτης συνῆλθεν τὸ πλῆθος καὶ συνεχύθη, ὅτι ἤκουον εἷς ἕκαστος τῇ ἰδίᾳ διαλέκτῳ λαλούντων αὐτῶν. 7ἐξίσταντο δὲ καὶ ἐθαύμαζον λέγοντες, Οὐχ ἰδοὺ ἅπαντες οὗτοί εἰσιν οἱ λαλοῦντες Γαλιλαῖοι; 8καὶ πῶς ἡμεῖς ἀκούομεν ἕκαστος τῇ ἰδίᾳ διαλέκτῳ ἡμῶν ἐν ἧ ἐγεννήθημεν; 9Πάρθοι καὶ Μῆδοι καὶ Ἐλαμῖται, καὶ οἱ κατοικοῦντες τὴν Μεσοποταμίαν, Ἰουδαίαν τε καὶ Καππαδοκίαν, Πόντον καὶ τὴν Ἀσίαν, 10Φρυγίαν τε καὶ Παμφυλίαν, Αἴγυπτον καὶ τὰ μέρη τῆς Λιβύης τῆς κατὰ Κυρήνην, καὶ οἱ ἐπιδημοῦντες Ῥωμαῖοι, 11Ἰουδαῖοί τε καὶ προσήλυτοι, Κρῆτες καὶ Ἄραβες, ἀκούομεν λαλούντων αὐτῶν ταῖς ἡμετέραις γλώσσαις τὰ μεγαλεῖα τοῦ θεοῦ. 12ἐξίσταντο δὲ πάντες καὶ διηπόρουν, ἄλλος πρὸς ἄλλον λέγοντες, Τί θέλει τοῦτο εἶναι; 13ἕτεροι δὲ διαχλευάζοντες ἔλεγον ὅτι Γλεύκους μεμεστωμένοι εἰσίν. 14Σταθεὶς δὲ ὁ Πέτρος σὺν τοῖς ἕνδεκα ἐπῆρεν τὴν φωνὴν αὐτοῦ καὶ ἀπεφθέγξατο αὐτοῖς, Ἄνδρες Ἰουδαῖοι καὶ οἱ κατοικοῦντες Ἰερουσαλὴμ πάντες, τοῦτο ὑμῖν γνωστὸν ἔστω καὶ ἐνωτίσασθε τὰ ῥήματά μου. 15οὐ γὰρ ὡς ὑμεῖς ὑπολαμβάνετε οὗτοι μεθύουσιν, ἔστιν γὰρ ὥρα τρίτη τῆς ἡμέρας, 16ἀλλὰ τοῦτό ἐστιν τὸ εἰρημένον διὰ τοῦ προφήτου Ἰωήλ, 17Καὶ ἔσται ἐν ταῖς ἐσχάταις ἡμέραις, λέγει ὁ θεός, ἐκχεῶ ἀπὸ τοῦ πνεύματός μου ἐπὶ πᾶσαν σάρκα, καὶ προφητεύσουσιν οἱ υἱοὶ ὑμῶν καὶ αἱ θυγατέρες ὑμῶν, καὶ οἱ νεανίσκοι ὑμῶν ὁράσεις ὄψονται, καὶ οἱ πρεσβύτεροι ὑμῶν ἐνυπνίοις ἐνυπνιασθήσονται: 18καί γε ἐπὶ τοὺς δούλους μου καὶ ἐπὶ τὰς δούλας μου ἐν ταῖς ἡμέραις ἐκείναις ἐκχεῶ ἀπὸ τοῦ πνεύματός μου, καὶ προφητεύσουσιν. 19καὶ δώσω τέρατα ἐν τῷ οὐρανῷ ἄνω καὶ σημεῖα ἐπὶ τῆς γῆς κάτω, αἷμα καὶ πῦρ καὶ ἀτμίδα καπνοῦ: 20ὁ ἥλιος μεταστραφήσεται εἰς σκότος καὶ ἡ σελήνη εἰς αἷμα πρὶν ἐλθεῖν ἡμέραν κυρίου τὴν μεγάλην καὶ ἐπιφανῆ. 21καὶ ἔσται πᾶς ὃς ἂν ἐπικαλέσηται τὸ ὄνομα κυρίου σωθήσεται. 22Ἄνδρες Ἰσραηλῖται, ἀκούσατε τοὺς λόγους τούτους: Ἰησοῦν τὸν Ναζωραῖον, ἄνδρα ἀποδεδειγμένον ἀπὸ τοῦ θεοῦ εἰς ὑμᾶς δυνάμεσι καὶ τέρασι καὶ σημείοις οἷς ἐποίησεν δι' αὐτοῦ ὁ θεὸς ἐν μέσῳ ὑμῶν, καθὼς αὐτοὶ οἴδατε, 23τοῦτον τῇ ὡρισμένῃ βουλῇ καὶ προγνώσει τοῦ θεοῦ ἔκδοτον διὰ χειρὸς ἀνόμων προσπήξαντες ἀνείλατε, 24ὃν ὁ θεὸς ἀνέστησεν λύσας τὰς ὠδῖνας τοῦ θανάτου, καθότι οὐκ ἦν δυνατὸν κρατεῖσθαι αὐτὸν ὑπ' αὐτοῦ: 25Δαυὶδ γὰρ λέγει εἰς αὐτόν, Προορώμην τὸν κύριον ἐνώπιόν μου διὰ παντός, ὅτι ἐκ δεξιῶν μού ἐστιν ἵνα μὴ σαλευθῶ. 26διὰ τοῦτο ηὐφράνθη ἡ καρδία μου καὶ ἠγαλλιάσατο ἡ γλῶσσά μου, ἔτι δὲ καὶ ἡ σάρξ μου κατασκηνώσει ἐπ' ἐλπίδι: 27ὅτι οὐκ ἐγκαταλείψεις τὴν ψυχήν μου εἰς ἅ|δην, οὐδὲ δώσεις τὸν ὅσιόν σου ἰδεῖν διαφθοράν. 28ἐγνώρισάς μοι ὁδοὺς ζωῆς, πληρώσεις με εὐφροσύνης μετὰ τοῦ προσώπου σου. 29Ἄνδρες ἀδελφοί, ἐξὸν εἰπεῖν μετὰ παρρησίας πρὸς ὑμᾶς περὶ τοῦ πατριάρχου Δαυίδ, ὅτι καὶ ἐτελεύτησεν καὶ ἐτάφη καὶ τὸ μνῆμα αὐτοῦ ἔστιν ἐν ἡμῖν ἄχρι τῆς ἡμέρας ταύτης: 30προφήτης οὖν ὑπάρχων, καὶ εἰδὼς ὅτι ὅρκῳ ὤμοσεν αὐτῷ ὁ θεὸς ἐκ καρποῦ τῆς ὀσφύος αὐτοῦ καθίσαι ἐπὶ τὸν θρόνον αὐτοῦ, 31προϊδὼν ἐλάλησεν περὶ τῆς ἀναστάσεως τοῦ Χριστοῦ ὅτι οὔτε ἐγκατελείφθη εἰς ἅ|δην οὔτε ἡ σὰρξ αὐτοῦ εἶδεν διαφθοράν. 32τοῦτον τὸν Ἰησοῦν ἀνέστησεν ὁ θεός, οὗ πάντες ἡμεῖς ἐσμεν μάρτυρες. 33τῇ δεξιᾷ οὖν τοῦ θεοῦ ὑψωθεὶς τήν τε ἐπαγγελίαν τοῦ πνεύματος τοῦ ἁγίου λαβὼν παρὰ τοῦ πατρὸς ἐξέχεεν τοῦτο ὃ ὑμεῖς [καὶ] βλέπετε καὶ ἀκούετε. 34οὐ γὰρ Δαυὶδ ἀνέβη εἰς τοὺς οὐρανούς, λέγει δὲ αὐτός, Εἶπεν [ὁ] κύριος τῷ κυρίῳ μου, Κάθου ἐκ δεξιῶν μου 35ἕως ἂν θῶ τοὺς ἐχθρούς σου ὑποπόδιον τῶν ποδῶν σου. 36ἀσφαλῶς οὖν γινωσκέτω πᾶς οἶκος Ἰσραὴλ ὅτι καὶ κύριον αὐτὸν καὶ Χριστὸν ἐποίησεν ὁ θεός, τοῦτον τὸν Ἰησοῦν ὃν ὑμεῖς ἐσταυρώσατε. 37Ἀκούσαντες δὲ κατενύγησαν τὴν καρδίαν, εἶπόν τε πρὸς τὸν Πέτρον καὶ τοὺς λοιποὺς ἀποστόλους, Τί ποιήσωμεν, ἄνδρες ἀδελφοί; 38Πέτρος δὲ πρὸς αὐτούς, Μετανοήσατε, [φησίν,] καὶ βαπτισθήτω ἕκαστος ὑμῶν ἐπὶ τῷ ὀνόματι Ἰησοῦ Χριστοῦ εἰς ἄφεσιν τῶν ἁμαρτιῶν ὑμῶν, καὶ λήμψεσθε τὴν δωρεὰν τοῦ ἁγίου πνεύματος: 39ὑμῖν γάρ ἐστιν ἡ ἐπαγγελία καὶ τοῖς τέκνοις ὑμῶν καὶ πᾶσιν τοῖς εἰς μακρὰν ὅσους ἂν προσκαλέσηται κύριος ὁ θεὸς ἡμῶν. 40ἑτέροις τε λόγοις πλείοσιν διεμαρτύρατο, καὶ παρεκάλει αὐτοὺς λέγων, Σώθητε ἀπὸ τῆς γενεᾶς τῆς σκολιᾶς ταύτης. 41οἱ μὲν οὖν ἀποδεξάμενοι τὸν λόγον αὐτοῦ ἐβαπτίσθησαν, καὶ προσετέθησαν ἐν τῇ ἡμέρᾳ ἐκείνῃ ψυχαὶ ὡσεὶ τρισχίλιαι. 42ἦσαν δὲ προσκαρτεροῦντες τῇ διδαχῇ τῶν ἀποστόλων καὶ τῇ κοινωνίᾳ, τῇ κλάσει τοῦ ἄρτου καὶ ταῖς προσευχαῖς. 43Ἐγίνετο δὲ πάσῃ ψυχῇ φόβος, πολλά τε τέρατα καὶ σημεῖα διὰ τῶν ἀποστόλων ἐγίνετο. 44πάντες δὲ οἱ πιστεύοντες ἦσαν ἐπὶ τὸ αὐτὸ καὶ εἶχον ἅπαντα κοινά, 45καὶ τὰ κτήματα καὶ τὰς ὑπάρξεις ἐπίπρασκον καὶ διεμέριζον αὐτὰ πᾶσιν καθότι ἄν τις χρείαν εἶχεν: 46καθ' ἡμέραν τε προσκαρτεροῦντες ὁμοθυμαδὸν ἐν τῷ ἱερῷ, κλῶντές τε κατ' οἶκον ἄρτον, μετελάμβανον τροφῆς ἐν ἀγαλλιάσει καὶ ἀφελότητι καρδίας, 47αἰνοῦντες τὸν θεὸν καὶ ἔχοντες χάριν πρὸς ὅλον τὸν λαόν. ὁ δὲ κύριος προσετίθει τοὺς σῳζομένους καθ' ἡμέραν ἐπὶ τὸ αὐτό.