HANDELINGEN VAN DE APOSTELEN HOOFDSTUK 4 - Hnd 4 -
- Structuur -- Taalgebruik -- Commentaar -- bijbeloverzicht
-- bijbelverwijzingen
-- Hnd (Handelingen)
-- Hnd 4 -
- Hnd
4,1-22 -- Hnd
4,23-31 -- Hnd
4,32-37 -- Hnd
4,32-35 -- Hnd 4,8-12 -
Deze websitepagina is een onderdeel van de website van Arseen De Kesel: http://www.interlevensbeschouwelijk.be/index.html.
NT (NT overzicht) : overzicht , NT : taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , NT : commentaar ,
- Hnd (Handelingen) - Hnd 1 , Hnd
2 , Hnd 3 ,
Hnd 4 , Hnd
5 , Hnd 6 ,
Hnd 7 , Hnd
8 , Hnd 9 ,
Hnd 10 , Hnd
11 , Hnd 12
, Hnd 13 , Hnd
14 , Hnd 15
, Hnd 16 , Hnd
17 , Hnd 18
, Hnd 19 , Hnd
20 , Hnd 21
, Hnd 22 , Hnd
23 , Hnd 24
, Hnd 25 , Hnd
26 , Hnd 27
, Hnd 28 ,
Uitleg per pericope - Hnd
4,1-22 -- Hnd
4,23-31 -- Hnd
4,32-37 -
- Hnd 4,1-22
: Petrus en Johannes ondervraagd en vrijgelaten .
- Hnd
4,23-31 : Gebed van de gelovigen .
- Hnd
4,32-37 : Gemeenschapszin en groei van de gemeente .
Uitleg vers per vers : - Hnd
4,1 - Hnd
4,2 - Hnd
4,3 - Hnd
4,4 - Hnd
4,5 - Hnd
4,6 - Hnd
4,7 - Hnd
4,8 - Hnd
4,9 - Hnd
4,10 - Hnd
4,11 - Hnd
4,12 - Hnd
4,13 - Hnd
4,14 - Hnd
4,15 - Hnd
4,16 - Hnd
4,17 - Hnd
4,18 - Hnd
4,19 - Hnd
4,20 - Hnd
4,21 - Hnd
4,22 - Hnd
4,23 - Hnd
4,24 - Hnd
4,25 - Hnd
4,26 - Hnd
4,27 - Hnd
4,28 - Hnd
4,29 - Hnd
4,30 - Hnd
4,31 - Hnd
4,32 - Hnd
4,33 - Hnd
4,34 - Hnd
4,35 - Hnd
4,36 - Hnd
4,37 -
Hnd 4,1 - Hnd 4,1 : Petrus en Johannes ondervraagd en vrijgelaten - Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,1-22 -- Hnd 4,1 - Hnd 4,2 - Hnd 4,3 - Hnd 4,4 - Hnd 4,5 - Hnd 4,6 - Hnd 4,7 - Hnd 4,8 - Hnd 4,9 - Hnd 4,10 - Hnd 4,11 - Hnd 4,12 - Hnd 4,13 - Hnd 4,14 - Hnd 4,15 - Hnd 4,16 - Hnd 4,17 - Hnd 4,18 - Hnd 4,19 - Hnd 4,20 - Hnd 4,21 - Hnd 4,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [1] And as they spake unto the people, the priests, and
the captain of the temple, and the Sadducees, came upon them,
Luther-Bibel . 1 Während sie zum Volk redeten, traten zu ihnen die Priester
und der Hauptmann des Tempels und die Sadduzäer,
Tekstanalyse van Hnd 4,1 . Dit vers Hnd 4,1 bestaat uit 18 (2 X 3 X 3) woorden en 87 letters . De getalwaarde van Hnd 4,1 is 10091 (priemgetal) .
Voor het eerst geeft Jezus onderricht in de tempel . De tempelverantwoordelijken
komen bij hem met de vraag naar zijn bevoegdheid of zijn vergunning (Lc
20,1 - Lc
20,2) . Zo gebeurt ook met de apostelen Petrus en Johannes . Bij het gaan
naar de tempel genezen ze een lamme (Hnd 3,1-10) . Daarna houdt Petrus een redevoering in de tempel (Hnd 3,11-26) . Terwijl hij nog aan het woord is , staan de tempelverantwoordelijken
bij hen (Hnd
4,1) eveneens met de vraag naar hun bevoegdheid of hun vergunning .
- Lc 20,1
: didaskontos autou ton laon en tô ierô kai euaggelizomenou epestèsan = terwijl
hij het volk onderrichtte in de tempel en de goede boodschap bracht , stonden
bij hem
- Hnd
4,1
: lalountôn de autôn pros ton laon epestèsan autois = terwijl echter zij spraken
tot het volk , stonden bij hen .
1. act. part. praes. gen. mv. lalountôn (terwijl zij aan het praten waren) van het werkw. laleô (lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in het NT : laleô (lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in Lc : laleô (lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in Hnd : laleô (lallen, spreken, praten) . Hnd (4) : (1) Hnd 2,6 . (2) Hnd 2,11 . (3) Hnd 4,1 . (4) Hnd 10,46 . Een vorm van laleô (lallen, spreken, praten) in Hnd 4 (5) : (1) Hnd 4,1 . (2) Hnd 4,17 . (3) Hnd 4,20 . (4) Hnd 4,29 . (5) Hnd 4,31 . In Hnd : 23 vormen van laleô (lallen, spreken, praten) in 23 / 28 hoofdstukken en in 60 verzen . In Lc : 17 vormen in 12 / 24 hoofdstukken en in 31 verzen .
1. - 3. autôn lalountôn (terwijl zij aan het praten waren , naar hen die aan het praten waren) . Verwijzing : laleô (lallen, spreken, praten) , zie Mt 4,6 . Losse genitief of nadere bepaling bij het werkwoord akouô ( luisteren naar hen sprekende = hen horen spreken) . Aanwijzend voornaamwoord genitief mannelijk meervoud + participium praesens genitief mannelijk meervoud . In veertien verzen in de bijbel ; in negen verzen in het O.T. . In één vers bij Lucas nl. Lc 24,36 en in vier verzen in Hnd : (1) Hnd 2,6 (laountôn autôn) . (2) Hnd 2,11 (laountôn autôn) . (3) Hnd 4,1 (laountôn de autôn - losse genitief) . (4) Hnd 10,46 (autôn lalountôn) .
7. ind. aor. 3de pers. mv. epestèsan (zij stonden bij) van het werkw. efistèmi (staan bij) . Taalgebruik in het NT : efistèmi (staan bij) . Taalgebruik in Lc : efistèmi (staan bij) . Taalgebruik in Hnd : efistèmi (staan bij) . Hnd (3) : (1) Hnd 4,1 . (2) Hnd 10,17 . (3) Hnd 11,11 . Een vorm van efistèmi (staan bij) in Hnd in 11 verzen : (1) Hnd 4,1 . (2) Hnd 6,12 . (3) Hnd 10,17 . (4) Hnd 11,11 . (5) Hnd 12,7 . (6) Hnd 17,5 . (7) Hnd 22,10 . (8) Hnd 22,13 . (9) Hnd 23,11 . (10) Hnd 23,27 . (11) Hnd 28,2 . In Hnd : 6 vormen van efistèmi (staan bij) in 9 hoofdstukken en in 11 verzen . In Lc : 5 vormen in 6 hoofdstukken en in 7 verzen .
Hnd 4,2 - Hnd 4,2 : Petrus en Johannes ondervraagd en vrijgelaten - Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,1-22 -- Hnd 4,1 - Hnd 4,2 - Hnd 4,3 - Hnd 4,4 - Hnd 4,5 - Hnd 4,6 - Hnd 4,7 - Hnd 4,8 - Hnd 4,9 - Hnd 4,10 - Hnd 4,11 - Hnd 4,12 - Hnd 4,13 - Hnd 4,14 - Hnd 4,15 - Hnd 4,16 - Hnd 4,17 - Hnd 4,18 - Hnd 4,19 - Hnd 4,20 - Hnd 4,21 - Hnd 4,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [2] Being grieved that they taught the people, and preached
through Jesus the resurrection from the dead.
Luther-Bibel . 2 die verdross, dass sie das Volk lehrten und verkündigten
an Jesus die Auferstehung von den Toten.
Tekstuitleg van Hnd 4,2 . Dit vers Hnd 4,2 telt 17 woorden en 88 (2 X 2 X 2 X 11) letters . De getalwaarde van Hnd 4,2 is 8412 (2 X 2 X 3 X 701) .
4. didaskein (onderwijzen, leren) . Verwijzing : didaskô
(onderrichten - onderwijzen) , zie Mc
1,45 . Infinitief praesens . In vijftien verzen in de bijbel . O.T. (2)
. Ezr (1) . 2 Kr (1) . NT (13) . Mt (1) . Mc (4) . Lc (1) . Joh (1) . Hnd
(4) . Brieven (2) . In dertien verzen in het NT . In één vers
bij Lucas : (6) Lc
6,6 (eiselthein ... kai didaskein = binnengaan en onderrichten) .
In vier verzen in Hnd :
(8) Hnd
1,1 (poiein te kai didaskein = doen evenals onderrichten) .
(9) Hnd
4,2 : dia to didaskein autous ton laon = omdat zij het volk onderrichtten
in de tempel .
(10) Hnd
4,18 : mède didaskein epi tôi onomati tou Ièsou = noch
te onderrichten in de naam van Jezus (een duidelijke verwijzing naar Hnd
4,2) .
(11) Hnd
5,28 : mè didaskein epi tôi onomati toutôi = noch te
onderrichten in deze naam .
De tempelleiding was misnoegd dat Petrus en Johannes het volk onderrichtten
in de tempel .
Hnd 4,3 - Hnd 4,3 : Petrus en Johannes ondervraagd en vrijgelaten - Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,1-22 -- Hnd 4,1 - Hnd 4,2 - Hnd 4,3 - Hnd 4,4 - Hnd 4,5 - Hnd 4,6 - Hnd 4,7 - Hnd 4,8 - Hnd 4,9 - Hnd 4,10 - Hnd 4,11 - Hnd 4,12 - Hnd 4,13 - Hnd 4,14 - Hnd 4,15 - Hnd 4,16 - Hnd 4,17 - Hnd 4,18 - Hnd 4,19 - Hnd 4,20 - Hnd 4,21 - Hnd 4,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [3] And they laid hands on them, and put them in hold unto
the next day: for it was now eventide.
Luther-Bibel . 3 Und sie legten Hand an sie und setzten sie gefangen bis zum
Morgen; denn es war schon Abend.
Tekstuitleg van Hnd 4,3
2. epebalon (zij legden op) . Actief aorist derde persoon meervoud . Verwijzing:
ballô
(werpen, gooien) , zie Mt
8,14 . Zie eveneens : jad
(hand) , zie Ps
31,6 - cheir
(hand) , zie Lc
23,46 . De vertaling arresteren heeft de betekenis van : iemand aan-houden
, bij iemand blijven (ad-restare) . In acht verzen in de bijbel . In drie verzen
in het O.T. . In vijf verzen in het NT :
(1) Mt
26,50 : tote proselthontes epebalon tas cheiras epi ton Ièsoun (en
naderbijgekomen sloegen zij de handen op op Jezus) .
(2) Mc
14,46 : oi de epebalon tas cheiras autôi (zij echter sloegen de handen op
hem) . In dit vers is de eenvoudige datief opvallend zoals ook in Hnd
4,3 .
(3) Hnd
4,3 : kai epebalon autois tas cheiras (en zij sloegen op hen de handen)
. In dit vers is de eenvoudige datief opvallend zoals ook in Mc
14,46 .
(4) Hnd 5,18 : kai epebalon tas cheiras epi tous apostolous (en zij sloegen de handen
op op de apostelen) .
(5) Hnd 21,27 : kai epebalon ep'auton tas cheiras (en zij sloegen op op hem de handen)
.
In de apokalyptische rede schrijft Lucas in Lc
21,12 : epibalousin ef'humas tas cheiras autôn = zij zullen op jullie
hun handen opleggen . Daarin zegt Jezus dat men de hand aan hen zal slaan .
Het is Jezus overkomen . Het overkomt ook de apostelen (Petrus en Johannes)
en Paulus . De leerling gaat dezelfde weg op als zijn leraar.
- epibalousin (zij zullen slaan aan) . Actief toekomende tijd derde persoon
meervoud . In zes verzen in de bijbel . In één vers in het NT
: Lc 21,12
: epibalousin ef'humas tas cheiras autôn = zij zullen aan jullie de hand
slaan . De zinsconstructie van Lc
21,12 komt het meest overeen met Hnd 21,27 .
- epibalôn (geslagen op) . Actief aorist nominatief mannelijk enkelvoud
. In vier verzen in de bijbel . In twee verzen in het O.T. . In twee verzen
in het NT : (2) de hand aan de ploeg slaan . Lc
9,62 : oudeis epibalôn tèn cheira ep'arotron = niemand die
de hand aan de ploeg heeft geslagen .
- epibalein . Actief infinitief aorist . In zeven verzen in de bijbel . In één
vers in het NT : Lc
20,19 : kai ezètèsan ... epibalein ep'auton tas cheiras =
zij zochten de hand aan hem te slaan . In zinsconstructie komt Lc
20,19 het meest overeen met Hnd 21,27 .
9. tèrèsis (bewaring) . Verwijzing : tèreô
(behouden, bewaren) , zie Mt
28,20 .
- nominatief enkelvoud tèrèsis . In drie verzen in de bijbel .
In twee verzen in het O.T. In 1 Kor 7,19 : tèrèsis entolôn
theou : het (onder)houden van de geboden van God .
- datief enkelvoud tèrèsei . In vijf verzen in de bijbel . In
drie verzen in het O.T. . In twee verzen in het NT . Hnd 5,18 : kai ethento autous en tèrèsei dèmosiai = en
zij zetten hen in een openbare bewaring .
- accusatief enkelvoud tèrèsin . In drie verzen in de bijbel .
In twee verzen in het O.T. . In Hnd
4,3 : kai ethento eis tèrèsin = en zij zetten hen in bewaring
Hnd 4,4 - Hnd 4,4 : Petrus en Johannes ondervraagd en vrijgelaten - Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,1-22 -- Hnd 4,1 - Hnd 4,2 - Hnd 4,3 - Hnd 4,4 - Hnd 4,5 - Hnd 4,6 - Hnd 4,7 - Hnd 4,8 - Hnd 4,9 - Hnd 4,10 - Hnd 4,11 - Hnd 4,12 - Hnd 4,13 - Hnd 4,14 - Hnd 4,15 - Hnd 4,16 - Hnd 4,17 - Hnd 4,18 - Hnd 4,19 - Hnd 4,20 - Hnd 4,21 - Hnd 4,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [4] Howbeit many of them which heard the word believed;
and the number of the men was about five thousand.
Luther-Bibel . 4 Aber viele von denen, die das Wort gehört hatten, wurden
gläubig; und die Zahl der Männer stieg auf etwa fünftausend.
Tekstuitleg van Hnd 4,4 . Dit vers Hnd 4,4 telt 16 (2 X 2 X 2 X 2) woorden en 83 letters . De getalwaarde van Hnd 4,4 is 10324 (2 X 2 X 29 X 89) .
5. ton . Bepaald lidwoord accusatief mannelijk enkelvoud bij logon (woord) , zie hieronder bij logon (woord) .
6. Accusatief mannelijk enkelvoud logon (woord , ver-woord-ing) van het zelfstandig naamwoord logos (woord) . Taalgebruik in het NT : logos (woord) . Taalgebruik in Lc : logos (woord) . Taalgebruik in Hnd. : logos (woord) . Taalgebruik in de LXX : logos (woord) . Hebr. dâbhar (spreken) . Taalgebruik in Tenakh : dâbhar (spreken) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Fr. leçon , parole (parler) . Ned. woord . D. Wort . E. word . Een vorm van logos (woord) in de LXX (1238) , in het NT (331) . Hnd (31) : (1) Hnd 1,1 . (2) Hnd 2,41 . (3) Hnd 4,4 . (4) Hnd 4,29 . (5) Hnd 4,31 . (6) Hnd 6,2 . (7) Hnd 8,4 . (8) Hnd 8,14 . (9) Hnd 8,25 . (10) Hnd 10,36 . (11) Hnd 10,44 . (12) Hnd 11,1 . (13) Hnd 11,19 . (14) Hnd 13,5 . (15) Hnd 13,7 . (16) Hnd 13,44 . (17) Hnd 13,46 . (18) Hnd 13,48 . (19) Hnd 14,25 . (20) Hnd 15,7 . (21) Hnd 15,35 . (22) Hnd 15,36 . (23) Hnd 16,6 . (24) Hnd 16,32 . (25) Hnd 17,11 . (26) Hnd 18,11 . (27) Hnd 18,14 . (28) Hnd 19,10 . (29) Hnd 19,38 . (30) Hnd 19,40 . (31) Hnd 20,7 .
logos (woord) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
4 | acc. enk. logon | 347 | 220 | 127 | 17 | 18 | 10 | 14 | 31 | 30 | 7 | 45 | 59 |
(1) Hnd
1,1 : ton men prôton logon (het eerste boek enerzijds) .
(2) Hnd
2,41 : hoi men oun apodexamenoi ton logon autou (enerzijds zij die derhalve
zijn woord ont-vingen) .
(3) Hnd
4,4 : polloi de akousantôn ton logon (velen echter van wie het woord
hoorden) .
(4) Hnd
4,29 : lalein ton logon sou (uw woord te spreken) .
(5) Hnd
4,31 : elaloun ton logon tou theou (zij spraken het woord van God) .
(6) Hnd
6,2 : ton logon tou theou (het woord van God) .
(7) Hnd
8,4 : euaggelizomenoi ton logon (het woord verkondigend) .
(8) Hnd
8,14 : hoti dedektai ... ton logon tou theou (dat Samaria het woord van
God heeft ontvangen) .
(9) Hnd
8,25 : lalèsantes ton logon tou kuriou (sprekend het woord van de
Heer) .
(10) Hnd
10,36 : ton logon (het woord) .
(11) Hnd
10,44 : pantas tous akouontas ton logon (al wie hoort het woord) .
(12) Hnd
11,1 : hoti kai ta ethnè edexanto ton logon tou theou (dat ook de
heidenen het woord van God ontvingen) .
(13) Hnd
11,19 : lalountes ton logon (sprekend het woord) .
(14) Hnd
13,5 : katèggellon ton logon tou theou (zij verkondigden het woord
van God) .
(15) Hnd
13,7 : akousai ton logon tou theou (te horen het woord van God) .
(16) Hnd
13,44 : akousai ton logon tou theou (het woord van God) .
(17) Hnd
13,46 : lalèthènai ton logon tou theou (gesproken te worden
het woord van God) .
(18) Hnd
13,48
: edoxazon ton logon tou kuriou (zij verheerlijkten het woord van de Heer) .
(19) Hnd
14,25 : lalèsantes ... ton logon (sprekend ... het woord) .
(20) Hnd
15,7 : akousai ta ethnè ton logon tou euaggeliou (dat de heidenvolkeren
het woord van het evangelie horen) .
(21) Hnd
15,35
: euaggelizomenoi ... ton logon tou kuriou (verkondigend het woord van de Heer)
.
(22) Hnd
15,36
: katèggeilamen ton logon tou kuriou (wij verkondigden het woord van
de Heer) .
(23) Hnd
16,6 : lalèsai ton logon (om het woord te spreken) .
(24) Hnd
16,32
: kai elalèsan autôi ton logon tou kuriou (en zij spraken het woord
van de Heer) .
(25) Hnd
17,11 : edexanto ton logon (zij ontvingen het woord) .
(26) Hnd
18,11 : didaskôn ... ton logon tou theou (lerend het woord van God)
.
(27) Hnd
18,14 : kata logon (tegenwoord, aanklacht) .
(28) Hnd
19,10
: akousai ton logon tou kuriou (te horen het woord van de Heer) .
(29) Hnd
19,38 : logon (een woord, zaak) .
(30) Hnd
19,40 : logon (woord, verantwoording) .
(31) Hnd
20,7 : ton logon (het woord) .
Voor logon (woord) staat het bepaald lidwoord ton wanneer de boodschap bedoeld
is , in het andere geval staat er geen lidwoord : (1) Hnd
18,14 . (2) Hnd
19,38) . (3) Hnd
19,40 . Ton logon (het woord) in 28 verzen . Zonder nadere bepaling (in
absolute zin) : (1) Hnd
4,4 . (2) Hnd
8,4 . (3) Hnd
10,36 . (4) Hnd
10,44 . (5) Hnd
11,19 . (6) Hnd
14,25 . (7) Hnd
16,6 . (8) Hnd
17,11 . (9) Hnd
20,7 . ton logon tou theou (het woord van God) (9) . ton logon tou kuriou
(het woord van de Heer) (6) . Met een persoonlijk voornaamwoord : (1) Hnd
2,41 . (2) Hnd
4,29 . ton logon met de nadere bepaling tou euaggeliou (van de goede boodschap)
: Hnd 15,7
.
Een vorm van het werkwoord akouô (horen) met het lijdend voorwerp ton
logon (het woord) komt in Hnd in vijf verzen voor . Verwijzing : akouô
(horen, luisteren) , zie Mt
4,12 . Een vorm van het werkwoord laleô (spreken) met het lijdend
voorwerp ton logon (het woord) komt in Hnd in acht verzen voor . Er is progressie
in de werkwoorden : het woord spreken - naar het woord luisteren - het woord
ontvangen .
4. - 6. Een vorm van het werkwoord akouô (horen, luisteren) met het lijdend
voorwerp ton logon , in Hnd :
(1) Hnd
4,4 : polloi de akousantôn ton logon (velen echter van wie het woord
hoorden) .
(2) Hnd
10,44 : pantas tous akouontas ton logon (al wie hoort het woord) .
(3) Hnd
13,7 : akousai ton logon tou theou (te horen het woord van God) .
(4) Hnd
13,44 : akousai ton logon tou theou (het woord van God) .
(5) Hnd
19,10
: akousai ton logon tou kuriou (te horen het woord van de Heer) .
11. arithmos (getal, aantal) , zie Hnd 4,4 . In negenenvijftig verzen in de bijbel . In vijftig verzen in het O.T. . In negen verzen in het NT : Hnd (4) : (1) Hnd 4,4 . (2) Hnd 5,36 . (3) Hnd 6,7 . (4) Hnd 11,21 . In Hnd 2,41 is er sprake van 3000 , in Hnd 4,4 van 5000 . In Hnd 1,13 worden de elf apostelen opgesomd . In Hnd 1,26 zijn er weer twaalf apostelen na de toevoeging van Mattias . In Hnd 2,41 laten zich op Pinksterdag na de toespraak van Petrus ongeveer drieduizend personen dopen . Na de genezing van een lamme aan de tempelpoort van Jeruzalem en na de toespraak van Petrus in de tempel en na een nacht gevangenis stijgt het aantal gelovige mannen tot vijfduizend (Hnd 4,4) . In Hnd 6,7 blijft het aantal leerlingen in Jeruzalem nog stijgen , wellicht door de prediking van de apostelen (een grote menigte priesters geloofden) als door de prediking van de zeven medewerkers in dienst van de Hellenistische gelovigen . In Antiochië wordt de boodschap ook aan Hellenisten verkondigd . Bij hen kwam een groot aantal tot geloof (Hnd 11,21) . Dit wordt voor het eerst vermeld voor een groep buiten Jeruzalem . Bij het begin van de tweede missiereis bezoeken Paulus , Silas en Timotheüs steden van Klein-Azië en het aantal gelovigen of gemeenten neemt in aantal toe (Hnd 16,5) . .
Hnd 4,5 - Hnd 4,5 : Petrus en Johannes ondervraagd en vrijgelaten - Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,1-22 -- Hnd 4,1 - Hnd 4,2 - Hnd 4,3 - Hnd 4,4 - Hnd 4,5 - Hnd 4,6 - Hnd 4,7 - Hnd 4,8 - Hnd 4,9 - Hnd 4,10 - Hnd 4,11 - Hnd 4,12 - Hnd 4,13 - Hnd 4,14 - Hnd 4,15 - Hnd 4,16 - Hnd 4,17 - Hnd 4,18 - Hnd 4,19 - Hnd 4,20 - Hnd 4,21 - Hnd 4,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [5] And it came to pass on the morrow, that their rulers,
and elders, and scribes,
Luther-Bibel . [5] And it came to pass on the morrow, that their rulers, and
elders, and scribes,
Tekstuitleg van Hnd 4,5 .
Eenmaal dag geworden werd Jezus voor het Sanhedrin geleid (Lc 22,66) . Dat is ook het geval met de apostelen Petrus en Johannes (Hnd 4,5) . Deze apostelen werden gearresteerd en voorgeleid omdat zij onderrichtten in de naam van Jezus (voorzegd door Jezus in Lc 21,12) .
Hnd 4,6 - Hnd 4,6 : Petrus en Johannes ondervraagd en vrijgelaten - Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,1-22 -- Hnd 4,1 - Hnd 4,2 - Hnd 4,3 - Hnd 4,4 - Hnd 4,5 - Hnd 4,6 - Hnd 4,7 - Hnd 4,8 - Hnd 4,9 - Hnd 4,10 - Hnd 4,11 - Hnd 4,12 - Hnd 4,13 - Hnd 4,14 - Hnd 4,15 - Hnd 4,16 - Hnd 4,17 - Hnd 4,18 - Hnd 4,19 - Hnd 4,20 - Hnd 4,21 - Hnd 4,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [6] And Annas the high priest, and Caiaphas, and John, and
Alexander, and as many as were of the kindred of the high priest, were gathered
together at Jerusalem.
Luther-Bibel . 6 auch Hannas, der Hohepriester, und Kaiphas und Johannes und
Alexander und alle, die vom Hohenpriestergeschlecht waren;
Tekstuitleg van Hnd 4,6 .
4. archiereus (hogepriester) . Verwijzing : archiereis (hogepriesters) , zie Mt 2,4 . De eerste in de rij van priesters . De nominatief enkelvoud archiereus (priester) komt in zevenendertig verzen in de bijbel voor . O.T. (9) . NT (28) . Mt (3) . Mc (3) . Joh (4) . Hnd (9) . In negen verzen in de Hebreeënbrief .In negen verzen in Handelingen : (1) Hnd 4,6 . (2) Hnd 5,17 . (3) Hnd 5,21 . (4) Hnd 5,27 . (5) Hnd 7,1 . (6) Hnd 22,5 . (7) Hnd 23,2 . (8) Hnd 23,5 . (9) Hnd 24,1 .
Hnd 4,7 - Hnd 4,7 : Petrus en Johannes ondervraagd en vrijgelaten - Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,1-22 -- Hnd 4,1 - Hnd 4,2 - Hnd 4,3 - Hnd 4,4 - Hnd 4,5 - Hnd 4,6 - Hnd 4,7 - Hnd 4,8 - Hnd 4,9 - Hnd 4,10 - Hnd 4,11 - Hnd 4,12 - Hnd 4,13 - Hnd 4,14 - Hnd 4,15 - Hnd 4,16 - Hnd 4,17 - Hnd 4,18 - Hnd 4,19 - Hnd 4,20 - Hnd 4,21 - Hnd 4,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [7] And when they had set them in the midst, they asked,
By what power, or by what name, have ye done this?
Luther-Bibel . [7] And when they had set them in the midst, they asked, By what
power, or by what name, have ye done this?
Tekstuitleg van Hnd 4,7 . Dit vers Hnd 4,7 telt 17 woorden en 87 letters . De getalwaarde van Hnd 4,7 is 10755 (3 X 3 X 5 X 239) .
14. onomati (met naam) . Verwijzing : onoma (naam) , zie Lc 23,50 . Datief onzijdig enkelvoud van het zelfstandig naamwoord onoma (naam) . In 260 verzen in de bijbel . In 168 verzen in het O.T. . In tweeënnegentig verzen in het NT . In zestien verzen in Lc . In vijfendertig verzen in Hnd : (1) Hnd 2,38 . (2) Hnd 3,6 . (3) Hnd 4,7 . (4) Hnd 4,10 . (5) Hnd 4,17 . (6) Hnd 4,18 . (7) Hnd 5,1 . (8) Hnd 5,28 . (9) Hnd 5,34 . (10) Hnd 5,40 . (11) Hnd 8,9 . (12) Hnd 9,10 . (13) Hnd 9,11 . (14) Hnd 9,12 . (15) Hnd 9,27 . (16) Hnd 9,28 . (17) Hnd 9,33 . (18) Hnd 9,36 . (19) Hnd 10,1 . (20) Hnd 10,48 . (21) Hnd 11,28 . (22) Hnd 12,13 . (23) Hnd 15,14 . (24) Hnd 16,1 . (25) Hnd 16,14 . (26) Hnd 16,18 . (27) Hnd 17,34 . (28) Hnd 18,2 . (29) Hnd 18,7 . (30) Hnd 18,24 . (31) Hnd 19,24 . (32) Hnd 20,9 . (33) Hnd 21,10 . (34) Hnd 27,1 . (35) Hnd 28,7 .
Lezing op de 4de (vierde) paaszondag B : Handelingen 4,8-12 . Verwijzing : Hnd 4,8-12 .
In die tijd sprak Petrus, vervuld van de heilige Geest: "Overheden van het volk en oudsten! Indien wij vandaag ter verantwoording geroepen worden voor een weldaad aan een gebrekkige bewezen waardoor deze genezen is, dan zij het u allen en het gehele volk van Israël bekend dat door de naam van Jezus Christus, de Nazoreeër die gij gekruisigd hebt maar die God uit de doden heeft doen opstaan – dat door die Naam deze man hier gezond voor u staat. Hij is de steen die door u, de bouwlieden, niets waard werd geacht en toch tot hoeksteen geworden is. Bij niemand anders is dan ook de redding te vinden en geen andere Naam onder de hemel is aan de mensen gegeven waarin wij gered moeten worden."
Hnd 4,8 - Hnd 4,8 : Petrus en Johannes ondervraagd en vrijgelaten - Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,1-22 -- Hnd 4,1 - Hnd 4,2 - Hnd 4,3 - Hnd 4,4 - Hnd 4,5 - Hnd 4,6 - Hnd 4,7 - Hnd 4,8 - Hnd 4,9 - Hnd 4,10 - Hnd 4,11 - Hnd 4,12 - Hnd 4,13 - Hnd 4,14 - Hnd 4,15 - Hnd 4,16 - Hnd 4,17 - Hnd 4,18 - Hnd 4,19 - Hnd 4,20 - Hnd 4,21 - Hnd 4,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [8] Then Peter, filled with the Holy Ghost, said unto them,
Ye rulers of the people, and elders of Israel,
Luther-Bibel . [8] Then Peter, filled with the Holy Ghost, said unto them, Ye
rulers of the people, and elders of Israel,
Tekstanalyse van Hnd 4,8
3. plèstheis (vervuld) . Verwijzing : pimplèmi (vervullen, vol maken) , zie Lc 4,1 . Passief participium aorist . In twee verzen in Hnd : (1) Hnd 4,8 (Petrus - plèstheis pneumatos hagiou = vervuld van heilige geest) . (2) Hnd 13,9 (Paulus - plèstheis pneumatos hagiou = vervuld van heilige geest) .
4. pneumatos (- vol - geest) . Verwijzing : pneuma
(adem, wind, geest) , zie Lc
4,1 . Genitief onzijdig enkelvoud . In 138 verzen in de bijbel . In tweeënveertig
verzen in het O.T. . In zesennegentig verzen in het NT . In zes verzen bij
Lucas voor ; in vier verzen in combinatie met vervullen / vol :
(1) Johannes de Doper : Lc
1,15 (pneumatos hagiou plèsthèsetai = van heilige geest zal
hij vervuld worden) .
(2) Lc
1,41 ( Elisabeth - eplèsthè pneumatos hagiou hè Elisabet
= Elisabeth werd vervuld van heilige geest) .
(3) Lc
1,67 (Zacharia - eplèsthè pneumatos hagiou = hij werd vervuld
van heilige geest) .
(4) Lc
2,26 .
(5) Lc 4,1
(plèrès pneumatos hagiou = vol van heilige geest) .
(6) Lc
4,14 : en tèi dunamei tou pneumatos = in de kracht van de geest)
.
Meestal volgt de bepaling pneumatos (van geest) op het begrip van vullen / vol
, behalve in Lc
1,15 .
In drieëntwintig verzen in Hnd.:
(1) Hnd
1,2 (dia pneumatos hagiou = via heilige geest) .
(2) Hnd
1,8 (dunamin epelthontos tou pneumatos hagiou ef'humas = kracht van de over
jullie komende heilige geest) .
(3) Hnd
2,4 (eplèsthèsan pantes pneumatos hagiou = allen werden vervuld
van heilige geest) .
(4) Hnd
2,17 .
(5) Hnd
2,18 .
(6) Hnd
2,33 .
(7) Hnd
2,38 (tèn dôrean tou hagiou pneumatos = de gave van de heilige
geest) .
(8) Hnd
4,8 (Petrus - plèstheis pneumatos hagiou = vervuld van heilige geest) .
(9) Hnd
4,25 .
(10) Hnd 4,31
(eplèsthèsan hapantes tou hagiou pneumatos = allen werden vervuld
van de heilige geest) .
(11) Hnd
6,3 (7 getuigen - plèreis pneumatos kai sofias = vol van geest en
wijsheid) .
(12) Hnd
6,5 (Stefanus - plèrès pisteôs kai pneumatos hagiou
= vol van geloof en heilige geest) .
(13) Hnd
7,17 XXX
(14) Hnd
7,55 (plèrès pneumatos hagiou = vol van heilige geest) . .
(15) Hnd
9,31 XXX .
(16) Hnd
10,45 (hè dôrea tou hagiou pneumatos ekkechutai = de gave van
de heilige geest wordt uitgestort) .
(17) Hnd
11,24 (plèrès pneumatos hagiou kai pisteôs = vol van
heilige geest en van geloof) .
(18) Hnd
11,28 .
(19) Hnd
13,4 .
(20) Hnd
13,9 (Paulus - plèstheis pneumatos hagiou = vervuld van heilige geest) .
(21) Hnd
13,52 .
(22) Hnd
16,6 .
(23) Hnd
21,4 .
Hnd 4,9 - Hnd 4,9 : Petrus en Johannes ondervraagd en vrijgelaten - Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,1-22 -- Hnd 4,1 - Hnd 4,2 - Hnd 4,3 - Hnd 4,4 - Hnd 4,5 - Hnd 4,6 - Hnd 4,7 - Hnd 4,8 - Hnd 4,9 - Hnd 4,10 - Hnd 4,11 - Hnd 4,12 - Hnd 4,13 - Hnd 4,14 - Hnd 4,15 - Hnd 4,16 - Hnd 4,17 - Hnd 4,18 - Hnd 4,19 - Hnd 4,20 - Hnd 4,21 - Hnd 4,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [9] If we this day be examined of the good deed done to
the impotent man, by what means he is made whole;
Luther-Bibel . [9] If we this day be examined of the good deed done to the impotent
man, by what means he is made whole;
Tekstuitleg van Hnd 4,9 .
Hnd 4,10 - Hnd 4,10 : Petrus en Johannes ondervraagd en vrijgelaten - Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,1-22 -- Hnd 4,1 - Hnd 4,2 - Hnd 4,3 - Hnd 4,4 - Hnd 4,5 - Hnd 4,6 - Hnd 4,7 - Hnd 4,8 - Hnd 4,9 - Hnd 4,10 - Hnd 4,11 - Hnd 4,12 - Hnd 4,13 - Hnd 4,14 - Hnd 4,15 - Hnd 4,16 - Hnd 4,17 - Hnd 4,18 - Hnd 4,19 - Hnd 4,20 - Hnd 4,21 - Hnd 4,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [10] Be it known unto you all, and to all the people of
Israel, that by the name of Jesus Christ of Nazareth, whom ye crucified, whom
God raised from the dead, even by him doth this man stand here before you whole.
Luther-Bibel . [10] Be it known unto you all, and to all the people of Israel,
that by the name of Jesus Christ of Nazareth, whom ye crucified, whom God raised
from the dead, even by him doth this man stand here before you whole.
Tekstuitleg van Hnd 4,10 . Dit vers Hnd 4,10 telt 33 (3 X 11) woorden en 159 letters . De getalwaarde van Hnd 4,10 is 24566 (2 X 71 X 173) .
13. onomati (met naam) . Verwijzing : onoma (naam) , zie Lc 23,50 . Datief onzijdig enkelvoud van het zelfstandig naamwoord onoma (naam) . In 260 verzen in de bijbel . In 168 verzen in het O.T. . In tweeënnegentig verzen in het NT . In zestien verzen in Lc . In vijfendertig verzen in Hnd : (1) Hnd 2,38 . (2) Hnd 3,6 . (3) Hnd 4,7 . (4) Hnd 4,10 . (5) Hnd 4,17 . (6) Hnd 4,18 . (7) Hnd 5,1 . (8) Hnd 5,28 . (9) Hnd 5,34 . (10) Hnd 5,40 . (11) Hnd 8,9 . (12) Hnd 9,10 . (13) Hnd 9,11 . (14) Hnd 9,12 . (15) Hnd 9,27 . (16) Hnd 9,28 . (17) Hnd 9,33 . (18) Hnd 9,36 . (19) Hnd 10,1 . (20) Hnd 10,48 . (21) Hnd 11,28 . (22) Hnd 12,13 . (23) Hnd 15,14 . (24) Hnd 16,1 . (25) Hnd 16,14 . (26) Hnd 16,18 . (27) Hnd 17,34 . (28) Hnd 18,2 . (29) Hnd 18,7 . (30) Hnd 18,24 . (31) Hnd 19,24 . (32) Hnd 20,9 . (33) Hnd 21,10 . (34) Hnd 27,1 . (35) Hnd 28,7 .
11. - 13. en tôi onomati (in de naam) . In zesentwintig verzen in het NT . Mt (1) . Mc (2) . Lc (1) . Joh (12) . In zes verzen in Hnd : (1) (2) Hnd 3,6 . (2) (4) Hnd 4,10 . (3) (15) Hnd 9,27 . (4) (16) Hnd 9,28 . (5) (20) Hnd 10,48 . (6) (26) Hnd 16,18 . Andere boeken (4) .
11. - 15. en tôi onomati Ièsou Christou (in de naam van Jezus Christus) . In drie verzen in het NT : (1) Hnd 3,6 . (2) Hnd 4,10 . (3) Hnd 16,18 .
11. - 17. en tôi onomati Ièsou Christou tou Nazôraiou (in de naam van Jezus Christus de Nazarener) . In twee verzen in het NT : (1) Hnd 3,6 . (2) Hnd 4,10 .
20. act. ind. aor. 2de pers. mv. estaurôsate van het werkw. stauroô (kruisigen) . Taalgebruik in het NT : stauroô (kruisigen) . Taalgebruik in Lc : stauroô (kruisigen) . Taalgebruik in Hnd : stauroô (kruisigen) . Lat. crucifigere (crux - kruis ; figere : vasthechten, fixeren) . Fr. crucifier . E. to crucify . Ned. kruisigen (k-r-) . D. kreuzigen . Hnd (2) : (1) Hnd 2,36 . (2) Hnd 4,10 . NT (2) . In Hnd : 1 vorm van stauroô (kruisigen) in 2 verzen in 2 / 28 hoofdstukken . In Lc : 3 vormen van stauroô (kruisigen) in 5 verzen in 2 / 24 hoofdstukken . Een vorm van stauroô (kruisigen) in het NT (46) .
18. - 20. hon humeis estaurôsate (die jullie kruisigden) . Hnd (2 / 2) : (1) Hnd 2,36 . (2) Hnd 4,10 . estaurôsan auton (zij kruisigden hem) . Lc (2 / 5) : (1) Lc 23,21 . (2) Lc 24,20 en in Mc 15,25 .
21. - 23. ὃν ὁ θεὸς (= hon ho theos: die God). Bijbel = Hnd (3): (1) Hnd 2,24. (2) Hnd 3,15. (3) Hnd 4,10. In de drie teksten gaat het om de tegenstelling tussen doding (door mensen) en verrijzenis (door God).
24. ηγειρεν (= ègeiren; hij wekte op; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw εγειρω = egeirô: opwekken). Taalgebruik in het NT: egeirô (wekken). Taalgebruik in de LXX: egeirô (wekken). Bijbel (27). OT (7): (1) Re 2,16. (2) Re 2,18. (3) Re 3,9. (4) Re 3,15. (5) Re 7,19. (6) 1 K 11,14. (7) Jr 51,11. NT (20). Mc (2): (1) Mc 1,31. (2) Mc 9,27. Lc (1): Lc 1,69. Joh (3): (1) Joh 12,1. (2) Joh 12,9. (3) Joh 12,17. Hnd (10): (1) Hnd 3,7. (2) Hnd 3,15. (3) Hnd 4,10. (4) Hnd 5,30. (5) Hnd 10,26. (6) Hnd 10,40. (7) Hnd 12,7. (8) Hnd 13,22. (9) Hnd 13,30. (10) Hnd 13,37. Brieven (4): (1) Rom 10,9. (2) 1 Kor 6,14. (3) 1 Kor 15,15. (4) 1 Tes 1,10. Een vorm van εγειρω = egeirô (opwekken) in de LXX (57). in het NT (143). In de LXX is een vorm van εγειρω = egeirô de vertaling van 17 verschillende Hebreeuwse woorden.
21. - 24. ὃν ὁ θεὸς ηγειρεν (= hon ho theos: die 'Jezus' God opwekte). Bijbel = Hnd (2): (1) Hnd 3,15. (2) Hnd 4,10.
- ὃν ὁ θεὸς ἀνέστησεν (= hon ho theos anestèsen: die 'Jezus' God deed opstaan). Bijbel = Hnd (1): Hnd
2,24.
24. - 26. ηγειρεν εκ νεκρων = ègeiren ek nekrôn: Hij wekte op uit de doden).
Hnd 4,11 - Hnd 4,11 : Petrus en Johannes ondervraagd en vrijgelaten - Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,1-22 -- Hnd 4,1 - Hnd 4,2 - Hnd 4,3 - Hnd 4,4 - Hnd 4,5 - Hnd 4,6 - Hnd 4,7 - Hnd 4,8 - Hnd 4,9 - Hnd 4,10 - Hnd 4,11 - Hnd 4,12 - Hnd 4,13 - Hnd 4,14 - Hnd 4,15 - Hnd 4,16 - Hnd 4,17 - Hnd 4,18 - Hnd 4,19 - Hnd 4,20 - Hnd 4,21 - Hnd 4,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [11] This is the stone which was set at nought of you builders,
which is become the head of the corner.
Luther-Bibel . 11 Das ist der Stein, von euch Bauleuten verworfen, der zum Eckstein
geworden ist.
Tekstuitleg van Hnd 4,11 .
Hnd 4,12 - Hnd 4,12 : Petrus en Johannes ondervraagd en vrijgelaten - Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,1-22 -- Hnd 4,1 - Hnd 4,2 - Hnd 4,3 - Hnd 4,4 - Hnd 4,5 - Hnd 4,6 - Hnd 4,7 - Hnd 4,8 - Hnd 4,9 - Hnd 4,10 - Hnd 4,11 - Hnd 4,12 - Hnd 4,13 - Hnd 4,14 - Hnd 4,15 - Hnd 4,16 - Hnd 4,17 - Hnd 4,18 - Hnd 4,19 - Hnd 4,20 - Hnd 4,21 - Hnd 4,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [12] Neither is there salvation in any other: for there
is none other name under heaven given among men, whereby we must be saved.
Luther-Bibel . 12 Und in keinem andern ist das Heil, auch ist kein andrer Name
unter dem Himmel den Menschen gegeben, durch den wir sollen selig werden.
Tekstuitleg van Hnd 4,12 .
22. dei (moet) . Verwijzing : deô (moeten) , zie Mt 16,21 . Actief praesens derde persoon enkelvoud van het werkwoord deô (moeten) . In vierennegentig verzen in de bijbel . In achttien verzen in het O.T. . In zesenzeventig verzen in het NT . In vijftien verzen in Handelingen : (1) Hnd 1,21 . (2) Hnd 3,21 . (3) Hnd 4,12 . (4) Hnd 5,29 . (5) Hnd 9,6 . (6) Hnd 9,16 . (7) Hnd 14,22 . (8) Hnd 15,5 . (9) Hnd 16,30 . (10) Hnd 19,21 . (11) Hnd 20,35 . (12) Hnd 23,11 . (13) Hnd 25,10 . (14) Hnd 27,24 . (15) Hnd 27,26 .
Hnd 4,13 - Hnd 4,13 : Petrus en Johannes ondervraagd en vrijgelaten - Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,1-22 -- Hnd 4,1 - Hnd 4,2 - Hnd 4,3 - Hnd 4,4 - Hnd 4,5 - Hnd 4,6 - Hnd 4,7 - Hnd 4,8 - Hnd 4,9 - Hnd 4,10 - Hnd 4,11 - Hnd 4,12 - Hnd 4,13 - Hnd 4,14 - Hnd 4,15 - Hnd 4,16 - Hnd 4,17 - Hnd 4,18 - Hnd 4,19 - Hnd 4,20 - Hnd 4,21 - Hnd 4,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [13] Now when they saw the boldness of Peter and John, and
perceived that they were unlearned and ignorant men, they marvelled; and they
took knowledge of them, that they had been with Jesus.
Luther-Bibel . 13 Sie sahen aber den Freimut des Petrus und Johannes und wunderten
sich; denn sie merkten, dass sie ungelehrte und einfache Leute waren, und wussten
auch von ihnen, dass sie mit Jesus gewesen waren.
Tekstuitleg van Hnd 4,13 .
Hnd 4,14 - Hnd 4,14 : Petrus en Johannes ondervraagd en vrijgelaten - Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,1-22 -- Hnd 4,1 - Hnd 4,2 - Hnd 4,3 - Hnd 4,4 - Hnd 4,5 - Hnd 4,6 - Hnd 4,7 - Hnd 4,8 - Hnd 4,9 - Hnd 4,10 - Hnd 4,11 - Hnd 4,12 - Hnd 4,13 - Hnd 4,14 - Hnd 4,15 - Hnd 4,16 - Hnd 4,17 - Hnd 4,18 - Hnd 4,19 - Hnd 4,20 - Hnd 4,21 - Hnd 4,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [14] And beholding the man which was healed standing with
them, they could say nothing against it.
Luther-Bibel . 14 Sie sahen aber den Menschen, der gesund geworden war, bei
ihnen stehen und wussten nichts dagegen zu sagen.
Tekstuitleg van Hnd 4,14 .
Hnd 4,15 - Hnd 4,15 : Petrus en Johannes ondervraagd en vrijgelaten - Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,1-22 -- Hnd 4,1 - Hnd 4,2 - Hnd 4,3 - Hnd 4,4 - Hnd 4,5 - Hnd 4,6 - Hnd 4,7 - Hnd 4,8 - Hnd 4,9 - Hnd 4,10 - Hnd 4,11 - Hnd 4,12 - Hnd 4,13 - Hnd 4,14 - Hnd 4,15 - Hnd 4,16 - Hnd 4,17 - Hnd 4,18 - Hnd 4,19 - Hnd 4,20 - Hnd 4,21 - Hnd 4,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [15] But when they had commanded them to go aside out of
the council, they conferred among themselves,
Luther-Bibel . 15 Da hießen sie sie hinausgehen aus dem Hohen Rat und
verhandelten miteinander und sprachen:
Tekstuitleg van Hnd 4,15 .
Hnd 4,16 - Hnd 4,16 : Petrus en Johannes ondervraagd en vrijgelaten - Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,1-22 -- Hnd 4,1 - Hnd 4,2 - Hnd 4,3 - Hnd 4,4 - Hnd 4,5 - Hnd 4,6 - Hnd 4,7 - Hnd 4,8 - Hnd 4,9 - Hnd 4,10 - Hnd 4,11 - Hnd 4,12 - Hnd 4,13 - Hnd 4,14 - Hnd 4,15 - Hnd 4,16 - Hnd 4,17 - Hnd 4,18 - Hnd 4,19 - Hnd 4,20 - Hnd 4,21 - Hnd 4,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [16] Saying, What shall we do to these men? for that indeed
a notable miracle hath been done by them is manifest to all them that dwell
in Jerusalem; and we cannot deny it.
Luther-Bibel . 16 Was wollen wir mit diesen Menschen tun? Denn dass ein offenkundiges
Zeichen durch sie geschehen ist, ist allen bekannt, die in Jerusalem wohnen,
und wir können's nicht leugnen.
Tekstuitleg van Hnd 4,16 .
Hnd 4,17 - Hnd 4,17 : Petrus en Johannes ondervraagd en vrijgelaten - Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,1-22 -- Hnd 4,1 - Hnd 4,2 - Hnd 4,3 - Hnd 4,4 - Hnd 4,5 - Hnd 4,6 - Hnd 4,7 - Hnd 4,8 - Hnd 4,9 - Hnd 4,10 - Hnd 4,11 - Hnd 4,12 - Hnd 4,13 - Hnd 4,14 - Hnd 4,15 - Hnd 4,16 - Hnd 4,17 - Hnd 4,18 - Hnd 4,19 - Hnd 4,20 - Hnd 4,21 - Hnd 4,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [17] But that it spread no further among the people, let
us straitly threaten them, that they speak henceforth to no man in this name.
Luther-Bibel . 17 Aber damit es nicht weiter einreiße unter dem Volk,
wollen wir ihnen drohen, dass sie hinfort zu keinem Menschen in diesem Namen
reden.
Tekstuitleg van Hnd 4,17 . Dit vers Hnd 4,17 tel 20 (2 X 2 X 5) woorden en 107 letters . De getalwaarde van Hnd 4,17 is 9897 (3 X 3299) .
16. onomati (met naam) . Verwijzing : onoma (naam) , zie Lc 23,50 . Datief onzijdig enkelvoud van het zelfstandig naamwoord onoma (naam) . In 260 verzen in de bijbel . In 168 verzen in het O.T. . In tweeënnegentig verzen in het NT . In zestien verzen in Lc . In vijfendertig verzen in Hnd : (1) Hnd 2,38 . (2) Hnd 3,6 . (3) Hnd 4,7 . (4) Hnd 4,10 . (5) Hnd 4,17 . (6) Hnd 4,18 . (7) Hnd 5,1 . (8) Hnd 5,28 . (9) Hnd 5,34 . (10) Hnd 5,40 . (11) Hnd 8,9 . (12) Hnd 9,10 . (13) Hnd 9,11 . (14) Hnd 9,12 . (15) Hnd 9,27 . (16) Hnd 9,28 . (17) Hnd 9,33 . (18) Hnd 9,36 . (19) Hnd 10,1 . (20) Hnd 10,48 . (21) Hnd 11,28 . (22) Hnd 12,13 . (23) Hnd 15,14 . (24) Hnd 16,1 . (25) Hnd 16,14 . (26) Hnd 16,18 . (27) Hnd 17,34 . (28) Hnd 18,2 . (29) Hnd 18,7 . (30) Hnd 18,24 . (31) Hnd 19,24 . (32) Hnd 20,9 . (33) Hnd 21,10 . (34) Hnd 27,1 . (35) Hnd 28,7 .
14. - 16. epi tôi onomati (bij de naam van) . In zestien verzen in het NT . Mt (2) . Mc (3) . Lc (5) . In zes verzen in Hnd : (1) (1) Hnd 2,38 . (2) (5) Hnd 4,17 . (3) (6) Hnd 4,18 . (4) (8) Hnd 5,28 . (5) (10) Hnd 5,40 . (6) (23) Hnd 15,14 .
14. - 17. epi tôi onomati toutôi (bij deze naam) . In twee verzen
in het NT :
(1) Hnd
4,17 : mèketi lalein epi tôi onomati toutôi = niet meer
te praten bij deze naam .
(2) Hnd
5,28 : mè didaskein epi tôi onomati toutôi = niet te
leraren bij deze naam .
Hnd 4,18 - Hnd 4,18 : Petrus en Johannes ondervraagd en vrijgelaten - Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,1-22 -- Hnd 4,1 - Hnd 4,2 - Hnd 4,3 - Hnd 4,4 - Hnd 4,5 - Hnd 4,6 - Hnd 4,7 - Hnd 4,8 - Hnd 4,9 - Hnd 4,10 - Hnd 4,11 - Hnd 4,12 - Hnd 4,13 - Hnd 4,14 - Hnd 4,15 - Hnd 4,16 - Hnd 4,17 - Hnd 4,18 - Hnd 4,19 - Hnd 4,20 - Hnd 4,21 - Hnd 4,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [18] And they called them, and commanded them not to speak
at all nor teach in the name of Jesus.
Luther-Bibel . 18 Und sie riefen sie und geboten ihnen, keinesfalls zu reden
oder zu lehren in dem Namen Jesu.
Tekstuitleg van Hnd 4,18 . Dit vers Hnd 4,18 telt 16 (2 X 2 X 2 X 2) woorden en 91 letters . De getalwaarde van Hnd 4,18 is 8814 (2 X 3 X 13 X 113) .
10. didaskein (onderwijzen, leren) . Verwijzing : didaskô
(onderrichten - onderwijzen) , zie Mc
1,45 . Infinitief praesens . In vijftien verzen in de bijbel . O.T. (2)
. Ezr (1) . 2 Kr (1) . NT (13) . Mt (1) . Mc (4) . Lc (1) . Joh (1) . Hnd
(4) . Brieven (2) . In dertien verzen in het NT . In één vers
bij Lucas : (6) Lc
6,6 (eiselthein ... kai didaskein = binnengaan en onderrichten) .
In vier verzen in Hnd :
(8) Hnd
1,1 (poiein te kai didaskein = doen evenals onderrichten) .
(9) Hnd
4,2 : dia to didaskein autous ton laon = omdat zij het volk onderrichtten
in de tempel .
(10) Hnd
4,18 : mède didaskein epi tôi onomati tou Ièsou = noch
te onderrichten in de naam van Jezus (een duidelijke verwijzing naar Hnd
4,2) . Het sanhedrin verbood Petrus en Johannes om te spreken met een beroep
op de naam van Jezus .
(11) Hnd
5,28 : mè didaskein epi tôi onomati toutôi = noch te
onderrichten in deze naam . In Hnd
5,28 herinnerde het sanhedrin Petrus en Johannes aan het verbod , waaraan
zij zich niet hielden . Daarom waren de apostelen opnieuw gearresteerd en ondervraagd
.
Hnd 4,17 | mèketi lalein (niet meer te praten) | epi tôi onomati toutôi (bij deze naam) | ||
Hnd 4,18 | kai kalesantes autous | paraggeilan | to katholou mè ftheggesthai mède didaskein | epi tôi onomati tou Ièsou |
Hnd 5,28 | paraggeliai parèggeilamen humin | mè didaskein | epi tôi onomati toutôi (bij deze naam) | |
Hnd 5,40 | kai proskalesamenoi tous apostolous deirantes | paraggeilan | mè lalein | epi tôi onomati tou Ièsou |
13. onomati (met naam) . Verwijzing : onoma (naam) , zie Lc 23,50 . Datief onzijdig enkelvoud van het zelfstandig naamwoord onoma (naam) . In 260 verzen in de bijbel . In 168 verzen in het O.T. . In tweeënnegentig verzen in het NT . In zestien verzen in Lc . In vijfendertig verzen in Hnd : (1) Hnd 2,38 . (2) Hnd 3,6 . (3) Hnd 4,7 . (4) Hnd 4,10 . (5) Hnd 4,17 . (6) Hnd 4,18 . (7) Hnd 5,1 . (8) Hnd 5,28 . (9) Hnd 5,34 . (10) Hnd 5,40 . (11) Hnd 8,9 . (12) Hnd 9,10 . (13) Hnd 9,11 . (14) Hnd 9,12 . (15) Hnd 9,27 . (16) Hnd 9,28 . (17) Hnd 9,33 . (18) Hnd 9,36 . (19) Hnd 10,1 . (20) Hnd 10,48 . (21) Hnd 11,28 . (22) Hnd 12,13 . (23) Hnd 15,14 . (24) Hnd 16,1 . (25) Hnd 16,14 . (26) Hnd 16,18 . (27) Hnd 17,34 . (28) Hnd 18,2 . (29) Hnd 18,7 . (30) Hnd 18,24 . (31) Hnd 19,24 . (32) Hnd 20,9 . (33) Hnd 21,10 . (34) Hnd 27,1 . (35) Hnd 28,7 .
11. - 13. epi tôi onomati (bij de naam van) . In zestien verzen in het NT . Mt (2) . Mc (3) . Lc (5) . In zes verzen in Hnd : (1) (1) Hnd 2,38 . (2) (5) Hnd 4,17 . (3) (6) Hnd 4,18 . (4) (8) Hnd 5,28 . (5) (10) Hnd 5,40 . (6) (23) Hnd 15,14 .
11. - 15. epi tôi onomati tou Ièsou (bij de naam van Jezus) . In twee verzen in het NT : (1) Hnd 4,18 . (2) Hnd 5,40 .
Hnd 4,19 - Hnd 4,19 : Petrus en Johannes ondervraagd en vrijgelaten - Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,1-22 -- Hnd 4,1 - Hnd 4,2 - Hnd 4,3 - Hnd 4,4 - Hnd 4,5 - Hnd 4,6 - Hnd 4,7 - Hnd 4,8 - Hnd 4,9 - Hnd 4,10 - Hnd 4,11 - Hnd 4,12 - Hnd 4,13 - Hnd 4,14 - Hnd 4,15 - Hnd 4,16 - Hnd 4,17 - Hnd 4,18 - Hnd 4,19 - Hnd 4,20 - Hnd 4,21 - Hnd 4,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [19] But Peter and John answered and said unto them, Whether
it be right in the sight of God to hearken unto you more than unto God, judge
ye.
Luther-Bibel . 19 Petrus aber und Johannes antworteten und sprachen zu ihnen:
Urteilt selbst, ob es vor Gott recht ist, dass wir euch mehr gehorchen als Gott.
Tekstuitleg van Hnd 4,19 .
17. akouein (horen) . Verwijzing : akouô (horen, luisteren) , zie Mt 4,12 . Actief infinitief praesens . In tweeëntwintig verzen in het O.T. . In tweeënveertig verzen in de bijbel . In twintig verzen in het NT . Mt (1) . Mc (4) . Lc (7) . Joh (3) . Hnd (3) . In zeven verzen in Lc . : (1) Lc 5,1 . (2) Lc 5,15 . (3) Lc 8,8 . (4) Lc 14,35 . (5) Lc 15,1 . (6) Lc 22,38 . (7) Lc 23,8 . In drie verzen in Hnd : (1) Hnd 4,19 . (2) Hnd 8,6 . (3) Hnd 17,21 .
Hnd 4,20 - Hnd 4,20 : Petrus en Johannes ondervraagd en vrijgelaten - Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,1-22 -- Hnd 4,1 - Hnd 4,2 - Hnd 4,3 - Hnd 4,4 - Hnd 4,5 - Hnd 4,6 - Hnd 4,7 - Hnd 4,8 - Hnd 4,9 - Hnd 4,10 - Hnd 4,11 - Hnd 4,12 - Hnd 4,13 - Hnd 4,14 - Hnd 4,15 - Hnd 4,16 - Hnd 4,17 - Hnd 4,18 - Hnd 4,19 - Hnd 4,20 - Hnd 4,21 - Hnd 4,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [20] For we cannot but speak the things which we have seen
and heard.
Luther-Bibel . 20 Wir können's ja nicht lassen, von dem zu reden, was wir
gesehen und gehört haben.
Tekstuitleg van Hnd 4,20 .
Hnd 4,21 - Hnd 4,21 : Petrus en Johannes ondervraagd en vrijgelaten - Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,1-22 -- Hnd 4,1 - Hnd 4,2 - Hnd 4,3 - Hnd 4,4 - Hnd 4,5 - Hnd 4,6 - Hnd 4,7 - Hnd 4,8 - Hnd 4,9 - Hnd 4,10 - Hnd 4,11 - Hnd 4,12 - Hnd 4,13 - Hnd 4,14 - Hnd 4,15 - Hnd 4,16 - Hnd 4,17 - Hnd 4,18 - Hnd 4,19 - Hnd 4,20 - Hnd 4,21 - Hnd 4,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [21] So when they had further threatened them, they let
them go, finding nothing how they might punish them, because of the people:
for all men glorified God for that which was done.
Luther-Bibel . 21 Da drohten sie ihnen und ließen sie gehen um des Volkes
willen, weil sie nichts fanden, was Strafe verdient hätte; denn alle lobten
Gott für das, was geschehen war.
Tekstuitleg van Hnd 4,21 . Het vers Hnd 4,21 telt 22 (2 X 11) en 120 (2 X 2 X 2 X 3 X 5) . De getalwaarde van Hnd 4,21 is 13096 (2 X 2 X 2 X 1637) .
16.
Nominatief mannelijk en vrouwelijk meervoud pantes (allen) . Taalgebruik in de Bijbel : pas
(ieder, elk) . Bijbel (724) . NT (166) . Hnd (33) : (1) Hnd
1,14 . (2) Hnd
2,1 . (3) Hnd
2,4 . (4) Hnd
2,12 . (5) Hnd
2,14 . (6) Hnd
2,32 . (7) Hnd
2,44 . (8) Hnd
3,24 . (9) Hnd
4,21 . (10) Hnd
5,17 . (11) Hnd
5,36 . (12) Hnd
5,37 . (13) Hnd
6,15 . (14) Hnd
8,1 . (15) Hnd
8,10 . (16) Hnd
9,21 . (17) Hnd
9,26 . (18) Hnd
9,35 . (19) Hnd
10,33 . (20) Hnd
10,43 . (21) Hnd
16,33 . (22) Hnd
17,7 . (23) Hnd
17,21 . (24) Hnd
18,17 . (25) Hnd
19,7 . (26) Hnd
20,25 . (27) Hnd
21,18 . (28) Hnd
21,20 . (29) Hnd
21,24 . (30) Hnd
22,3 . (31) Hnd
25,24 . (32) Hnd
26,4 . (33) Hnd
27,36 .
- hapantes (allen) . In zes verzen in Hnd : (Hnd
2,1) . (1) Hnd
2,7 . (2) Hnd
4,31 . (3) Hnd
5,12 . (4) Hnd
5,16 . (5) Hnd
16,3 . (6) Hnd
16,28 .
17. edoxazon (zij verheerlijkten) . Verwijzing : doxazô (verheerlijken) , zie Lc 5,26 . In zes verzen in de bijbel , enkel in het NT : (1) Lc 5,26 . (2) Lc 7,16 . (3) Hnd 4,21 . (4) Hnd 13,48 . (5) Hnd 21,20 . (6) Gal 1,24 . Telkens in samenhang met het lijdend voorwerp ton theon (God) : zij verheerlijkten God .
16. pantes edoxazon ton theon (zij verheerlijkten God) . Slechts éénmaal
in het NT : Hnd
4,21 .
edoxazon ton theon (zij verheerlijkten God) in samenhang met allen : (1) Lc
5,26 . (2) Lc
7,16 .
Lc 5,26 | Lc 7,16 |
kai ekstasis elaben hapantas (en ontzetting benam allen) | elaben de fobos pantas (vrees echter benam allen) |
kai edoxazon ton theon (en zij verheerlijkten God) | kai edoxazon ton theon (en zij verheerlijkten God) |
67. Genezing van de lamme : Mc 2,1-12 - Lc 5,17-26 - Mt 9,1-8 - | 110. De zoon van de weduwe van Naïn : Lc 7,11-17 - |
Hnd 4,22 - Hnd 4,22 : Petrus en Johannes ondervraagd en vrijgelaten - Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,1-22 -- Hnd 4,1 - Hnd 4,2 - Hnd 4,3 - Hnd 4,4 - Hnd 4,5 - Hnd 4,6 - Hnd 4,7 - Hnd 4,8 - Hnd 4,9 - Hnd 4,10 - Hnd 4,11 - Hnd 4,12 - Hnd 4,13 - Hnd 4,14 - Hnd 4,15 - Hnd 4,16 - Hnd 4,17 - Hnd 4,18 - Hnd 4,19 - Hnd 4,20 - Hnd 4,21 - Hnd 4,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [22] For the man was above forty years old, on whom this
miracle of healing was shewed.
Luther-Bibel . 22 Denn der Mensch war über vierzig Jahre alt, an dem dieses
Zeichen der Heilung geschehen war.
Tekstuitleg van Hnd 4,22 .
Hnd 4,23-31 : Gebed van de gelovigen : Hnd 4,23-31 -- Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,23 - Hnd 4,24 - Hnd 4,25 - Hnd 4,26 - Hnd 4,27 - Hnd 4,28 - Hnd 4,29 - Hnd 4,30 - Hnd 4,31 -
Na de vrijlating van Petrus en Johannes komen de gelovigen samen . Ze bidden tot God . Ze worden vervuld van heilige geest en spreken onbevangen . Vanuit de concrete situatie lezen de gelovigen de bijbelteksten , herkennen hun situatie en weten hun situatie in Gods heilsplan een plaats te geven .
Hnd 4,23 - Hnd 4,23 : Gebed van de gelovigen : Hnd 4,23-31 -- Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,23 - Hnd 4,24 - Hnd 4,25 - Hnd 4,26 - Hnd 4,27 - Hnd 4,28 - Hnd 4,29 - Hnd 4,30 - Hnd 4,31 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel . 23 Und als man sie hatte gehen lassen, kamen sie zu den Ihren
und berichteten, was die Hohenpriester und Ältesten zu ihnen gesagt hatten.
Tekstuitleg van Hnd 4,23 .
12. - 16. οἱ αρχιερεις και οἱ πρεσβυτεροι = hoi archiereis kai hoi presbuteroi (de hogepriesters en de oudsten) . NT (7) : (1) Mt 21,23 . (2) Mt 26,59 . (3) Mt 27,1 . (4) Mt 27,20 . (5) Mc 14,53 . (6) Hnd 4,23 . (7) Hnd 25,15 .
Hnd 4,24 - Hnd 4,24 : Gebed van de gelovigen : Hnd 4,23-31 -- Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,23 - Hnd 4,24 - Hnd 4,25 - Hnd 4,26 - Hnd 4,27 - Hnd 4,28 - Hnd 4,29 - Hnd 4,30 - Hnd 4,31 - | ||||||||||||||||
|
Luther-Bibel . 24 Als sie das hörten, erhoben sie ihre Stimme einmütig zu Gott und sprachen: Herr, du hast Himmel und Erde und das Meer und alles, was darin ist, gemacht,
Tekstuitleg van Hnd 4,24 .
3. akousantes (gehoord) . Verwijzing : akouô (horen, luisteren) , zie Mt 4,12 . Participium aorist nominatief mannelijk meervoud . In zevenenzestig verzen in de bijbel . In vijftien verzen in het O.T. . In tweeënvijftig verzen in het NT . Mt (13) . Mc (7) . Lc (7) . Joh (5) . Hnd (16) . In zestien verzen in Handelingen : (1) Hnd 2,37 . (2) Hnd 4,24 . (3) Hnd 5,21 . (4) Hnd 5,33 . (5) Hnd 8,14 . (6) Hnd 9,38 . (7) Hnd 11,18 . (8) Hnd 14,14 . (9) Hnd 16,38 . (10) Hnd 17,32 . (11) Hnd 18,26 . (12) Hnd 19,5 . (13) Hnd 19,28 . (14) Hnd 21,20 . (15) Hnd 22,2 . (16) Hnd 28,15 .
1. - 3. hoi de akousantes (de toehoorders echter) . In zes verzen in het NT . Mt (1) . Mc (1) . Joh (1) . Hnd (3) : (2) Hnd 4,24 . (4) Hnd 5,33 . Hnd 21,20 . Telkens bij het begin van het vers .
4. homothumadon (gelijkgezind) . Verwijzing : homothumadon (eensgezind , gelijkgezind) , zie Hnd 1,14 . homoios : gelijkend . thumos : opwelling , hardstocht . Bijwoord . In veertig verzen in de bijbel . In negenentwintig verzen in het O.T. . In elf verzen in het NT . In tien verzen in Hnd . In één vers in Rom . (1) Hnd 1,14 . (2) Hnd 2,46 . (3) Hnd 4,24 . (4) Hnd 5,12 . (5) Hnd 7,57 . (6) Hnd 8,6 . (7) Hnd 12,20 . (8) Hnd 15,25 . (9) Hnd 18,12 . (10) Hnd 19,29 .
Hnd 4,25 - Hnd 4,25 : Gebed van de gelovigen : Hnd 4,23-31 -- Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,23 - Hnd 4,24 - Hnd 4,25 - Hnd 4,26 - Hnd 4,27 - Hnd 4,28 - Hnd 4,29 - Hnd 4,30 - Hnd 4,31 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [25] Who by the mouth of thy servant David hast said, Why
did the heathen rage, and the people imagine vain things?
Luther-Bibel . 25 du hast durch den Heiligen Geist, durch den Mund unseres Vaters
David, deines Knechtes, gesagt (Psalm 2,1-2): »Warum toben die Heiden,
und die Völker nehmen sich vor, was umsonst ist?
Tekstuitleg van Hnd 4,25
1. - 12. De inleidingsformules van Hnd
1,16 en Hnd
4,25 lijken sterk op elkaar :
- Hnd 1,16
: hèn proeipen to pneuma to hagion dia stomatos David
- Hnd
4,25 : ho tou patros hèmôn dia pneumatos hagiou stomatos David
paidos sou eipôn = die zei via de heilige geest bij monde van onze vader
David , uw dienaar .
6. pneumatos (- vol - geest) . Verwijzing : pneuma
(adem, wind, geest) , zie Lc
4,1 . Genitief onzijdig enkelvoud . In 138 verzen in de bijbel . In tweeënveertig
verzen in het O.T. . In zesennegentig verzen in het NT . In zes verzen bij
Lucas voor ; in vier verzen in combinatie met vervullen / vol :
(1) Johannes de Doper : Lc
1,15 (pneumatos hagiou plèsthèsetai = van heilige geest zal
hij vervuld worden) .
(2) Lc
1,41 ( Elisabeth - eplèsthè pneumatos hagiou hè Elisabet
= Elisabeth werd vervuld van heilige geest) .
(3) Lc
1,67 (Zacharia - eplèsthè pneumatos hagiou = hij werd vervuld
van heilige geest) .
(4) Lc
2,26 .
(5) Lc 4,1
(plèrès pneumatos hagiou = vol van heilige geest) .
(6) Lc
4,14 : en tèi dunamei tou pneumatos = in de kracht van de geest)
.
Meestal volgt de bepaling pneumatos (van geest) op het begrip van vullen / vol
, behalve in Lc
1,15 .
In drieëntwintig verzen in Hnd.:
(1) Hnd
1,2 (dia pneumatos hagiou = via heilige geest) .
(2) Hnd
1,8 (dunamin epelthontos tou pneumatos hagiou ef'humas = kracht van de over
jullie komende heilige geest) .
(3) Hnd
2,4 (eplèsthèsan pantes pneumatos hagiou = allen werden vervuld
van heilige geest) .
(4) Hnd
2,17 .
(5) Hnd
2,18 .
(6) Hnd
2,33 .
(7) Hnd
2,38 (tèn dôrean tou hagiou pneumatos = de gave van de heilige
geest) .
(8) Hnd
4,8 (Petrus - plèstheis pneumatos hagiou = vervuld van heilige geest) .
(9) Hnd
4,25 .
(10) Hnd 4,31
(eplèsthèsan hapantes tou hagiou pneumatos = allen werden vervuld
van de heilige geest) .
(11) Hnd
6,3 (7 getuigen - plèreis pneumatos kai sofias = vol van geest en
wijsheid) .
(12) Hnd
6,5 (Stefanus - plèrès pisteôs kai pneumatos hagiou
= vol van geloof en heilige geest) .
(13) Hnd
7,17 XXX
(14) Hnd
7,55 (plèrès pneumatos hagiou = vol van heilige geest) . .
(15) Hnd
9,31 XXX .
(16) Hnd
10,45 (hè dôrea tou hagiou pneumatos ekkechutai = de gave van
de heilige geest wordt uitgestort) .
(17) Hnd
11,24 (plèrès pneumatos hagiou kai pisteôs = vol van
heilige geest en van geloof) .
(18) Hnd
11,28 .
(19) Hnd
13,4 .
(20) Hnd
13,9 (Paulus - plèstheis pneumatos hagiou = vervuld van heilige geest) .
(21) Hnd
13,52 .
(22) Hnd
16,6 .
(23) Hnd
21,4 .
10. David wordt paidos (genitief van pais : kind , dienaar) genoemd zoals in Lc 1,69 .
12. eipôn (gezegd) . Verwijzing : legô
(zeggen) , zie Mt
4,6 . In tweeëndertig verzen in de bijbel . In drie verzen in het O.T.
. In negenentwintig verzen in het NT . In vijf verzen bij Lucas : (1) Lc
9,22 (eerste lijdensvoorspelling) . (2) Lc
19,28 (kai eipôn tauta = en dit gezegd) . Jezus was op weg naar Jeruzalem
. (3) Lc
22,8 . Bij de zending van Petrus en Johannes gaf Jezus hen een opdracht
, die ingeleid wordt door eipôn (gezegd) . (4) Lc
23,46 ( touto de eipôn = dit echter gezegd) (5) Lc
24,40 (kai touto eipôn = en dit gezegd) . Daarop toonde Jezus zijn
handen en zijn voeten . In elf verzen bij Johannes . In negen verzen in Hnd
: (1) Hnd 1,9 (kai tauta eipôn = en dit gezegd) . (2) Hnd
4,25 (hierop volgt een citaat) . (3) Hnd 7,26 (hierop volgt een citaat) . (4) Hnd 7,27 (hierop volgt een citaat) . (5) Hnd 7,60 . (6) Hnd 18,21 (hierop volgt een citaat) . (7) Hnd 19,21 . (8) Hnd 19,40 (kai tauta eipôn = en dit gezegd) . (9) Hnd 20,36 (kai tauta eipôn = en dit gezegd) .
- In negen verzen in het NT : (1) Lc
23,46 . (7) (1) Hnd
1,9 . (8) (8) Hnd
19,40 . (9) (9) Hnd
20,36 . In het vers van Lc en in de drie verzen van Hnd wordt tauta eipôn
(dit gezegd) voorafgegaan door het koppelwoord kai (en) .
13. - 19 , zie Ps 2,1
Hnd 4,26 - Hnd 4,26 : Gebed van de gelovigen : Hnd 4,23-31 -- Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,23 - Hnd 4,24 - Hnd 4,25 - Hnd 4,26 - Hnd 4,27 - Hnd 4,28 - Hnd 4,29 - Hnd 4,30 - Hnd 4,31 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [26] The kings of the earth stood up, and the rulers were
gathered together against the Lord, and against his Christ.
Luther-Bibel . 26 Die Könige der Erde treten zusammen, und die Fürsten
versammeln sich wider den Herrn und seinen Christus.«
Tekstuitleg van Hnd 4,26 . Dit vers Hnd 4,26 telt 20 (2 X 2 X 5) woorden en 93 letters . De getalwaarde van Hnd 4,26 is 12467 (7 X 13 X 137) .
1. - 20 . zie Ps 2,2
9. jâsad (zetten; beraadslagen)
. Verwijzing : jâsad
(zetten; beraadslagen) , zie Ps
2,2 .
In Hnd
4,26 wordt Ps
2,2 geciteerd , onmiddellijk na Ps
2,1 in Hnd
4,25 . Het is een reactie van de gelovigen na de arrestatie , de gevangenneming
, de ondervraging en de vrijlating van Petrus en Johannes . In Hnd
4,27 wordt deze Psalm toegepast op Jezus : sunèchthèsan (zij
verzamelden zich) (toevoeging : gar ep'alètheias = immers waarlijk ;
en tèi polei tautèi = in deze stad) epi (in Ps
2,2 to auto = tot hetzelfde, + kata = tegen , wordt in Hnd
4,27 weggelaten) ; dan volgt een omschrijving van wat in Ps
2,2 is gegeven : tou kuriou kai kata tou christou autou = tegen de Heer
en zijn gezalfde ; het wordt : ton hagion paida sou Ièsoun , hon echrisas
= tegen uw heilige dienaar Jezus , die U hebt gezalfd . Op het einde van de
zin komt het onderwerp ; Hèrôdès te kai Pontios Pilatos
= Herodes evenals Pontius Pilatus , is de concretisatie van basileis tès
gès = koningen van de aarde , en archontes (leiders) ; sun ethnesin kai
laois Israèl = met de heidenvolkeren en de volkeren van Israël verwijst
naar ethnè (heidenvolkeren) en laoi (volkeren) van Ps
2,1 .
16. auto (zelf) . Verwijzing : autos (hij zelf) , zie Lc 24,36 . Nominatief en accusatief onzijdig enkelvoud . In 490 verzen in de bijbel . In 101 verzen in het NT . In acht verzen in Hnd : (1) Hnd 1,15 . (2) Hnd 2,1 . (3) Hnd 2,44 . (4) Hnd 2,47 . (5) Hnd 4,26 . (6) Hnd 7,6 . (7) Hnd 14,1 . (8) Hnd 27,6 .
14. - 16. epi to auto (op hetzelfde - op dezelfde plaats) . NT (10) : (1) Mt 22,34 . (2) Lc 17,35 . (3) Hnd 1,15 . (4) Hnd 2,1 . (5) Hnd 2,44 . (6) Hnd 2,47 . (7) Hnd 4,26 . (8) 1 Kor 7,5 . (9) 1 Kor 11,20 . (10) 1 Kor 14,23 . Bijeenkomen op dezelfde plaats kan een positieve of een negatieve betekenis hebben . Men kan bijeenkomen om de eenheid uit te drukken . Die kan zich echter richten tegen iemand .
Hnd 4,27 - Hnd 4,27 : Gebed van de gelovigen : Hnd 4,23-31 -- Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,23 - Hnd 4,24 - Hnd 4,25 - Hnd 4,26 - Hnd 4,27 - Hnd 4,28 - Hnd 4,29 - Hnd 4,30 - Hnd 4,31 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [27] For of a truth against thy holy child Jesus, whom thou
hast anointed, both Herod, and Pontius Pilate, with the Gentiles, and the people
of Israel, were gathered together,
Luther-Bibel . 27 Wahrhaftig, sie haben sich versammelt in dieser Stadt gegen
deinen heiligen Knecht Jesus, den du gesalbt hast, Herodes und Pontius Pilatus
mit den Heiden und den Stämmen Israels,
Tekstuitleg van Hnd 4,27
1. sunèchthèsan (zij lieten zich samendrijven) . Verwijzing : sunagô (bijeendrijven, verzamelen) , zie Mc 2,2 . Passief aorist derde persoon meervoud . In zevenenvijftig verzen in de bijbel . In achtenveertig verzen in het O.T. : Ps 2,2 . In negen verzen in het NT . (1) Mt 13,2 . (2) Mt 22,34 . (3) Mt 26,3 . (4) Mt 26,57 . (5) Mt 27,62 . (6) Mc 2,2 . (7) Hnd 4,26 . (8) Hnd 4,27 . (9) Hnd 15,6 .
Hnd 4,28 - Hnd 4,28 : Gebed van de gelovigen : Hnd 4,23-31 -- Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,23 - Hnd 4,24 - Hnd 4,25 - Hnd 4,26 - Hnd 4,27 - Hnd 4,28 - Hnd 4,29 - Hnd 4,30 - Hnd 4,31 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [28] For to do whatsoever thy hand and thy counsel determined
before to be done.
Luther-Bibel . 28 zu tun, was deine Hand und dein Ratschluss zuvor bestimmt
hatten, dass es geschehen solle.
Tekstuitleg van Hnd 4,28
3. proôrisen ( hij bestemde van tevoren ) . Verwijzing : pro-orizô (vooraf bepalen, bestemmen) . Ind. aor. 3de pers. enk. van het werkwoord pro + horizô : vooraf bestemmen . Zie horizon : gezichtseinder . horizô ( begrenzen , bepalen , definiëren , vaststellen ) . horos : grens .
pro-orizô (vooraf bepalen, bestemmen) | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ind. aor. 3de p. enk. proôrisen | 4 | 4 | 1 : Hnd 4,28 . | 3 : (1) Rom 8,29 . (2) Rom 8,30 . (3) 1 Kor 2,7 . | ||||||||
part. aor. nom. mann. enk. proorisas | 1 | 1 | 1 : Ef 1,5 . | |||||||||
part. pass. aor. nom. mann. mv. prooristhentes | 1 | 1 | 1 : Ef 1,11 . | |||||||||
totaal | 6 | 6 | 1 | 5 |
Hnd 4,29 - Hnd 4,29 : Gebed van de gelovigen : Hnd 4,23-31 -- Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,23 - Hnd 4,24 - Hnd 4,25 - Hnd 4,26 - Hnd 4,27 - Hnd 4,28 - Hnd 4,29 - Hnd 4,30 - Hnd 4,31 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [29] And now, Lord, behold their threatenings: and grant
unto thy servants, that with all boldness they may speak thy word,
Luther-Bibel . 29 Und nun, Herr, sieh an ihr Drohen und gib deinen Knechten,
mit allem Freimut zu reden dein Wort;
Tekstuitleg van Hnd 4,29 . Het vers Hnd 4,29 telt 21 (3 X 7) woorden en 91 letters . De getalwaarde van Hnd 4,29 is 9258 (2 X3 X 1543) .
5. van het werkw. εφοραω = eforaô (kijken op, neerkijken) . Taalgebruik in het NT : eforaô (kijken op, neerkijken) . Taalgebruik in de Septuaginta : eforaô (kijken op, neerkijken) .
11. act. imperat. aor. 2de pers. enk. δος = dos (geef) van het werkw. διδωμι = didômi (geven) . Taalgebruik in het NT : didômi (geven) . Taalgebruik in de Septuaginta : didômi (geven) . Bijbel (89) . OT (73) . NT (16) . (1) Mt 5,42 . (2) Mt 6,11 . (3) Mt 14,8 . (4) Mt 17,27 . (5) Mt 19,21 . (6) Mc 10,21 . (7) Mc 10,37 . (8) Lc 12,58 . (9) Lc 14,9 . (10) Lc 15,12 . (11) Joh 4,7 . (12) Joh 4,10 . (13) Joh 4,15 . (14) Joh 6,34 . (15) Joh 9,24 . (16) Hnd 4,29 . Een vorm van διδωμι = didômi (geven) in de LXX (2131) , in het NT (416) , in Lc (54) . In Lc : X vormen van διδωμι = didômi (geven) in 54 verzen in 20 / 24 hoofdstukken . In Hnd : X vormen van διδωμι = didômi (geven) in 34 verzen in 18 / 28 hoofdstukken .
didômi (geven) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
act. imperat. aor. 2de pers. enk. dos | 89 | 73 | 16 | 5 | 2 | 3 | 5 | 1 | 10 | 15 |
- Hebreeuws . Hebr. act. imperat. perf. 2de pers. mann. enk. then / thèn van het werkw. nâthan (geven) . Taalgebruik in Tenakh : nâthan (geven) . Getalwaarde : nun = 14 of 50 , thaw = 22 of 400 ; totaal : 50 of 500 . Structuur : 5 - 4 - 5 . Tenakh (12) : (1) Gn 14,21 . (2) 2 K 4,42 . (3) 2 K 4,43 . (4) Jr 18,21 . (5) Hos 9,14 . (6) . (7) . (8) . (9) . (10) . (11) . (12) .
15. - 16. meta parrèsias . Verwijzing : parrèsia
(vrijmoedigheid) , zie Hnd
28,31 . para - rèsia : (1) voorzetsel para : langs , ernaast , ter
zijde , bij . (2) rè - ma : woord ; rè-sis : rede , gesprek ;
rè-tôr : redenaar , spreker . Kan rè-sia : bespraaktheid
, spreekvaardigheid betekenen ? Duidt het voorzetsel para dan aan wat bij die
spreekvaardigheid hoort : vrijheid van spreken , overtuigingskracht , vrijmoedigheid
, zonder terughoudendheid .
- meta parrèsias komt in Hnd viermaal voor . Het geeft aan waarop gesproken
of geleerd wordt .
(1) Hnd
2,29 (meta parrèsias = met vrijmoedigheid) .
(2) Hnd
4,29 (meta parrèsias pasès = met alle / totale vrijmoedigheid)
.
(3) Hnd
4,31 (meta parrèsias = met vrijmoedigheid) .
(4) Hnd
28,31 (meta pasès parrèsias = met alle vrijmoedigheid) .
Na
de vrijlating van Petrus en Johannes zijn de gelovigen in gebed verenigd . In
Hnd 4,29
bidden de gelovigen tot God om zijn woord in totale spreekonbevangenheid / in
totale vrijheid van spreken te spreken . In Hnd
4,31 wordt hun gebed verhoord . In beide teksten gaat het om het woord (van
God) te spreken . Wil. vertaalt met 'in alle vrijmoedigheid' , NV met 'vrijmoedig'
en Naard. met 'met alle vrijmoedigheid' .
- Hnd 4,29
: meta parrèsias pasès lalein ton logon sou = in totale spreekonbevangenheid
/ met totale vrijheid van spreken uw woord te spreken .
- Hnd 4,31
: kai elaloun ton logon tou theou meta parrèsias = en zij spraken het
woord van God in spreekonbevangenheid / met vrijheid van spreken .
De apostelen Petrus en Johannes waren gevangen gezet en weer vrijgelaten met
het verbod in de naam van Jezus te spreken . De overheid wilde het het spreken
beletten , het aan banden leggen , opsluiten . Hiertegenover staat het meta
parrèsias : het spreken in vrijheid , in onbe-vangen-heid .
20. Accusatief mannelijk enkelvoud λογον = logon (woord , ver-woord-ing) van het zelfstandig naamwoord λογος = logos (woord) . Taalgebruik in het NT : logos (woord) . Taalgebruik in Lc : logos (woord) . Taalgebruik in Hnd. : logos (woord) . Taalgebruik in de LXX : logos (woord) . Een vorm van λογος = logos (woord) in de LXX (1238) , in het NT (331) . Hnd (31) : (1) Hnd 1,1 . (2) Hnd 2,41 . (3) Hnd 4,4 . (4) Hnd 4,29 . (5) Hnd 4,31 . (6) Hnd 6,2 . (7) Hnd 8,4 . (8) Hnd 8,14 . (9) Hnd 8,25 . (10) Hnd 10,36 . (11) Hnd 10,44 . (12) Hnd 11,1 . (13) Hnd 11,19 . (14) Hnd 13,5 . (15) Hnd 13,7 . (16) Hnd 13,44 . (17) Hnd 13,46 . (18) Hnd 13,48 . (19) Hnd 14,25 . (20) Hnd 15,7 . (21) Hnd 15,35 . (22) Hnd 15,36 . (23) Hnd 16,6 . (24) Hnd 16,32 . (25) Hnd 17,11 . (26) Hnd 18,11 . (27) Hnd 18,14 . (28) Hnd 19,10 . (29) Hnd 19,38 . (30) Hnd 19,40 . (31) Hnd 20,7 .
logos (woord) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
4 | acc. enk. logon | 347 | 220 | 127 | 17 | 18 | 10 | 14 | 31 | 30 | 7 | 45 | 59 |
- Ned. : woord . D. Wort . E. : word . Fr. : mot . Grieks : λογος = logos (woord) . Taalgebruik in het NT : logos (woord) . Hebreeuws : דָבַר = dâbhar (spreken) . Taalgebruik in Tenakh : dâbhar (spreken) . Latijn : verbum .
(1) Hnd
1,1 : ton men prôton logon (het eerste boek enerzijds) .
(2) Hnd
2,41 : hoi men oun apodexamenoi ton logon autou (enerzijds zij die derhalve
zijn woord ont-vingen) .
(3) Hnd
4,4 : polloi de akousantôn ton logon (velen echter van wie het woord
hoorden) .
(4) Hnd
4,29 : lalein ton logon sou (uw woord te spreken) .
(5) Hnd
4,31 : elaloun ton logon tou theou (zij spraken het woord van God) .
(6) Hnd
6,2 : ton logon tou theou (het woord van God) .
(7) Hnd
8,4 : euaggelizomenoi ton logon (het woord verkondigend) .
(8) Hnd
8,14 : hoti dedektai ... ton logon tou theou (dat Samaria het woord van
God heeft ontvangen) .
(9) Hnd
8,25 : lalèsantes ton logon tou kuriou (sprekend het woord van de
Heer) .
(10) Hnd
10,36 : ton logon (het woord) .
(11) Hnd
10,44 : pantas tous akouontas ton logon (al wie hoort het woord) .
(12) Hnd
11,1 : hoti kai ta ethnè edexanto ton logon tou theou (dat ook de
heidenen het woord van God ontvingen) .
(13) Hnd
11,19 : lalountes ton logon (sprekend het woord) .
(14) Hnd
13,5 : katèggellon ton logon tou theou (zij verkondigden het woord
van God) .
(15) Hnd
13,7 : akousai ton logon tou theou (te horen het woord van God) .
(16) Hnd
13,44 : akousai ton logon tou theou (het woord van God) .
(17) Hnd
13,46 : lalèthènai ton logon tou theou (gesproken te worden
het woord van God) .
(18) Hnd
13,48
: edoxazon ton logon tou kuriou (zij verheerlijkten het woord van de Heer) .
(19) Hnd
14,25 : lalèsantes ... ton logon (sprekend ... het woord) .
(20) Hnd
15,7 : akousai ta ethnè ton logon tou euaggeliou (dat de heidenvolkeren
het woord van het evangelie horen) .
(21) Hnd
15,35
: euaggelizomenoi ... ton logon tou kuriou (verkondigend het woord van de Heer)
.
(22) Hnd
15,36
: katèggeilamen ton logon tou kuriou (wij verkondigden het woord van
de Heer) .
(23) Hnd
16,6 : lalèsai ton logon (om het woord te spreken) .
(24) Hnd
16,32
: kai elalèsan autôi ton logon tou kuriou (en zij spraken het woord
van de Heer) .
(25) Hnd
17,11 : edexanto ton logon (zij ontvingen het woord) .
(26) Hnd
18,11 : didaskôn ... ton logon tou theou (lerend het woord van God)
.
(27) Hnd
18,14 : kata logon (tegenwoord, aanklacht) .
(28) Hnd
19,10
: akousai ton logon tou kuriou (te horen het woord van de Heer) .
(29) Hnd
19,38 : logon (een woord, zaak) .
(30) Hnd
19,40 : logon (woord, verantwoording) .
(31) Hnd
20,7 : ton logon (het woord) .
Voor logon (woord) staat het bepaald lidwoord ton wanneer de boodschap bedoeld
is , in het andere geval staat er geen lidwoord : (1) Hnd
18,14 . (2) Hnd
19,38) . (3) Hnd
19,40 . Ton logon (het woord) in 28 verzen . Zonder nadere bepaling (in
absolute zin) : (1) Hnd
4,4 . (2) Hnd
8,4 . (3) Hnd
10,36 . (4) Hnd
10,44 . (5) Hnd
11,19 . (6) Hnd
14,25 . (7) Hnd
16,6 . (8) Hnd
17,11 . (9) Hnd
20,7 . ton logon tou theou (het woord van God) (9) . ton logon tou kuriou
(het woord van de Heer) (6) . Met een persoonlijk voornaamwoord : (1) Hnd
2,41 . (2) Hnd
4,29 . ton logon met de nadere bepaling tou euaggeliou (van de goede boodschap)
: Hnd 15,7
.
Een vorm van het werkwoord akouô (horen) met het lijdend voorwerp ton
logon (het woord) komt in Hnd in vijf verzen voor . Verwijzing : akouô
(horen, luisteren) , zie Mt
4,12 . Een vorm van het werkwoord laleô (spreken) met het lijdend
voorwerp ton logon (het woord) komt in Hnd in acht verzen voor . Er is progressie
in de werkwoorden : het woord spreken - naar het woord luisteren - het woord
ontvangen .
18. act. inf. praes. λαλειν = lalein (te spreken) van het werkw. λαλεω = laleô (lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in het NT : laleô (lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in de LXX : laleô (lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in Lc : laleô (lallen, spreken, praten) . Bijbel (37) . LXX (16) . NT (21) . Mt (2) . Mc (3) . Lc (2) : (1) Lc 4,41 . (2) Lc 7,15 . Joh (1) . Hnd (6) : (1) Hnd 2,4 . (2) Hnd 4,17 . (3) Hnd 4,20 . (4) Hnd 4,29 . (5) Hnd 5,40 . (6) Hnd 11,15 . Brieven (7) . Een vorm van λαλεω = laleô (lallen, spreken, praten) in de LXX (1189) , in het NT (298) , in Lc (31) .
18. - 20. lalein ton logon (het woord spreken) komt slechts in Hnd 4,29 in het NT voor .
18. - 21. Een vorm van het werkwoord laleô
(lallen, spreken, praten) en het lijdend voorwerp ton logon
, in Hnd :
(1) Hnd
4,29 : lalein ton logon sou (uw woord te spreken) .
(2) Hnd
4,31 : elaloun ton logon tou theou (zij spraken het woord van God) .
(3) Hnd
8,25 : lalèsantes ton logon tou kuriou (sprekend het woord van de
Heer) .
(4) Hnd
11,19 : lalountes ton logon (sprekend het woord) .
(5) Hnd
13,46 : lalèthènai ton logon tou theou (gesproken te worden
het woord van God) .
(6) Hnd
14,25 : lalèsantes ... ton logon (sprekend ... het woord) .
(7) Hnd
16,6 : lalèsai ton logon (om het woord te spreken) .
(8) Hnd
16,32
: kai elalèsan autôi ton logon tou kuriou (en zij spraken het woord
van de Heer) .
- "Meester , gij die gemaakt hebt hemel , aarde en zee , en al wat daarin is ," (Hnd 4,24) , "en nu , Heer : zie neer op hun bedreigingen en geef het aan uw dienaars om met alle vrijmoedigheid uw woord te spreken ," (Hnd 4,29) .
Na de vrijlating van Petrus en Johannes zijn de gelovigen in gebed verenigd (Hnd 4,23-31) . In Hnd 4,29 bidden de gelovigen tot God om zijn woord in totale spreekonbevangenheid / in totale vrijheid van spreken te spreken . In Hnd 4,31 wordt hun gebed verhoord . In beide teksten gaat het om het woord (van God) te spreken . In het Grieks wordt het woord parrèsia gebruikt . pan - rèsia : (1) bijvoeglijk naamwoord pas - pasa - pan : al , geheel , totaal of voorzetsel para : erbij , naast, terzijde (2) rè - ma : woord ; rè-sis : rede , gesprek ; rè-tôr : redenaar , spreker . Kan rè-sia : bespraaktheid , spreekvaardigheid betekenen ? Duidt het voorzetsel para dan aan wat bij die spreekvaardigheid hoort : vrijheid van spreken , overtuigingskracht , vrijmoedigheid , zonder terughoudendheid .
De apostelen Petrus en Johannes waren gevangen gezet en weer vrijgelaten met het verbod in de naam van Jezus te spreken . De overheid wilde het hen beletten , het woord aan banden leggen , opsluiten . Hiertegenover staat het meta parrèsias : het spreken in vrijheid , in onbe-vangen-heid . In Hnd 4,31 zijn (meta parrèsias = met vrijmoedigheid) de laatste woorden van de perikope . In Hnd 28,31 zijn het de voorlaatste woorden van de perikope maar ook van het boek Handelingen . Volgens Hnd 4,31 spreken de gelovigen zo onbevangen omdat ze vervuld werden van heilige geest .
In Hnd 4,23-31 vinden we een schema dat we ook elders aantreffen : samenkomst van gelovigen , gebed , gave van de geest , onbevangen spreken .
Hnd 4,30 - Hnd 4,30 : Gebed van de gelovigen : Hnd 4,23-31 -- Hnd 4 -- verwijzingen -- Hnd 4,23 - Hnd 4,24 - Hnd 4,25 - Hnd 4,26 - Hnd 4,27 - Hnd 4,28 - Hnd 4,29 - Hnd 4,30 - Hnd 4,31 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [30] By stretching forth thine hand to heal; and that signs
and wonders may be done by the name of thy holy child Jesus.
Luther-Bibel . 30 strecke deine Hand aus, dass Heilungen und Zeichen und Wunder
geschehen durch den Namen deines heiligen Knechtes Jesus.
Tekstuitleg van Hnd 4,30 .
Hnd 4,31 - Hnd 4,31 : Gebed van de gelovigen : Hnd 4,23-31 -- Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,23 - Hnd 4,24 - Hnd 4,25 - Hnd 4,26 - Hnd 4,27 - Hnd 4,28 - Hnd 4,29 - Hnd 4,30 - Hnd 4,31 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [31] And when they had prayed, the place was shaken where
they were assembled together; and they were all filled with the Holy Ghost,
and they spake the word of God with boldness.
Luther-Bibel . 31 Und als sie gebetet hatten, erbebte die Stätte, wo sie
versammelt waren; und sie wurden alle vom Heiligen Geist erfüllt und redeten
das Wort Gottes mit Freimut.
Tekstanalyse van Hnd 4,31 . Dit vers Hnd 4,31 telt 23 woorden en 121 (11 X 11) letters . De getalwaarde van Hnd 4,31 is 12670 (2 X 5 X 7 X 181) .
In Hnd 4,31 vindt opnieuw het Pinksterwonder (Hnd 2,1-13) plaats . Dat weerspiegelt zich ook in de terminologie . Hnd 2,2 en Hnd 4,31 komen sterk met elkaar overeen :
Hnd 2,2 | kai eplèrôsen (en hij vulde) holon ton oikon hou èsan kathèmenoi = de plaats waar zij waren gezeten . | Hnd 2,4 : kai eplèsthèsan pantes pneumatos agiou (en allen werden vervuld van heilige geest) | Hnd 2,4 : kai èrxanto lalein eterais glôssais (en zij begonnen te spreken in andere talen) |
Hnd 4,31 | esaleuthè ho topos en hôi èsan sunègmenoi = de plaats werd geschud waarin zij waren samengestroomd . | kai eplèsthèsan apantes tou agiou pneumatos (en allen werden vervuld met de heilige geest) | kai elaloun ton logon tou theou meta parrèsias (en zij spraken het woord van God met vrijmoedigheid) |
Hnd 6,10 | kai ouk ischuon antistènai tè sofia kai tô pneumati ô elalei.(en zij konden niet op tegen de wijsheid en de geest | ô elalei (waarmee hij sprak) . |
4. esaleuthè (hij werd heen en weer geschud) . In dertien verzen in
de bijbel . In twaalf verzen in het O.T. . In één vers in het
NT : Hnd
4,31 .
- saleuô (heen en
weer schudden, heftig bewegen) . Verwijzing : saleuô
(heen en weer schudden, heftig bewegen) , zie Hnd
4,31 .
11. eplèsthèsan (zij werden vervuld) . Verwijzing : pimplèmi (vervullen, vol maken) , zie Lc 4,1 . Passief aorist derde persoon meervoud . In twaalf verzen in het NT : (1) Lc 1,23 . (2) Lc 2,6 . (3) Lc 2,21 . (4) Lc 2,22 . (5) Lc 4,28 . (6) Lc 5,26 . (7) Lc 6,11 . (8) Hnd 2,4 (eplèsthèsan pantes pneumatos hagiou = allen werden vervuld van heilige geest) . (9) Hnd 3,10 . (10) Hnd 4,31 (eplèsthèsan hapantes tou hagiou pneumatos = allen werden vervuld van de heilige geest) . (11) Hnd 5,17 . (12) Hnd 13,45 .
12. Nominatief mannelijk en vrouwelijk meervoud pantes (allen) . Taalgebruik in de Bijbel : pas
(ieder, elk) . Bijbel (724) . NT (166) . Hnd (33) : (1) Hnd
1,14 . (2) Hnd
2,1 . (3) Hnd
2,4 . (4) Hnd
2,12 . (5) Hnd
2,14 . (6) Hnd
2,32 . (7) Hnd
2,44 . (8) Hnd
3,24 . (9) Hnd
4,21 . (10) Hnd
5,17 . (11) Hnd
5,36 . (12) Hnd
5,37 . (13) Hnd
6,15 . (14) Hnd
8,1 . (15) Hnd
8,10 . (16) Hnd
9,21 . (17) Hnd
9,26 . (18) Hnd
9,35 . (19) Hnd
10,33 . (20) Hnd
10,43 . (21) Hnd
16,33 . (22) Hnd
17,7 . (23) Hnd
17,21 . (24) Hnd
18,17 . (25) Hnd
19,7 . (26) Hnd
20,25 . (27) Hnd
21,18 . (28) Hnd
21,20 . (29) Hnd
21,24 . (30) Hnd
22,3 . (31) Hnd
25,24 . (32) Hnd
26,4 . (33) Hnd
27,36 .
- hapantes (allen) . In zes verzen in Hnd : (Hnd
2,1) . (1) Hnd
2,7 . (2) Hnd
4,31 . (3) Hnd
5,12 . (4) Hnd
5,16 . (5) Hnd
16,3 . (6) Hnd
16,28 .
15. pneumatos (- vol - geest) . Verwijzing : pneuma
(adem, wind, geest) , zie Lc
4,1 . Genitief onzijdig enkelvoud . In 138 verzen in de bijbel . In tweeënveertig
verzen in het O.T. . In zesennegentig verzen in het NT . In zes verzen bij
Lucas voor ; in vier verzen in combinatie met vervullen / vol :
(1) Johannes de Doper : Lc
1,15 (pneumatos hagiou plèsthèsetai = van heilige geest zal
hij vervuld worden) .
(2) Lc
1,41 ( Elisabeth - eplèsthè pneumatos hagiou hè Elisabet
= Elisabeth werd vervuld van heilige geest) .
(3) Lc
1,67 (Zacharia - eplèsthè pneumatos hagiou = hij werd vervuld
van heilige geest) .
(4) Lc
2,26 .
(5) Lc 4,1
(plèrès pneumatos hagiou = vol van heilige geest) .
(6) Lc
4,14 : en tèi dunamei tou pneumatos = in de kracht van de geest)
.
Meestal volgt de bepaling pneumatos (van geest) op het begrip van vullen / vol
, behalve in Lc
1,15 .
In drieëntwintig verzen in Hnd.:
(1) Hnd
1,2 (dia pneumatos hagiou = via heilige geest) .
(2) Hnd
1,8 (dunamin epelthontos tou pneumatos hagiou ef'humas = kracht van de over
jullie komende heilige geest) .
(3) Hnd
2,4 (eplèsthèsan pantes pneumatos hagiou = allen werden vervuld
van heilige geest) .
(4) Hnd
2,17 .
(5) Hnd
2,18 .
(6) Hnd
2,33 .
(7) Hnd
2,38 (tèn dôrean tou hagiou pneumatos = de gave van de heilige
geest) .
(8) Hnd
4,8 (Petrus - plèstheis pneumatos hagiou = vervuld van heilige geest) .
(9) Hnd
4,25 .
(10) Hnd 4,31
(eplèsthèsan hapantes tou hagiou pneumatos = allen werden vervuld
van de heilige geest) .
(11) Hnd
6,3 (7 getuigen - plèreis pneumatos kai sofias = vol van geest en
wijsheid) .
(12) Hnd
6,5 (Stefanus - plèrès pisteôs kai pneumatos hagiou
= vol van geloof en heilige geest) .
(13) Hnd
7,17 XXX
(14) Hnd
7,55 (plèrès pneumatos hagiou = vol van heilige geest) .
(15) Hnd
9,31 XXX .
(16) Hnd
10,45 (hè dôrea tou hagiou pneumatos ekkechutai = de gave van
de heilige geest wordt uitgestort) .
(17) Hnd
11,24 (plèrès pneumatos hagiou kai pisteôs = vol van
heilige geest en van geloof) .
(18) Hnd
11,28 .
(19) Hnd
13,4 .
(20) Hnd
13,9 (Paulus - plèstheis pneumatos hagiou = vervuld van heilige geest) .
(21) Hnd
13,52 .
(22) Hnd
16,6 .
(23) Hnd
21,4 .
17. elaloun (zij spraken) . Verwijzing : laleô (lallen, spreken, praten) , zie Mt 4,6 . Actief imperfectum derde persoon meervoud . In zestien verzen in de bijbel . In tien verzen in het O.T. . In zes verzen in het NT . Lc (1) . Hnd (4) . 1 Kor (1) . In vier verzen in Hnd : (1) Hnd 4,31 . (2) Hnd 11,20 . (3) Hnd 19,6 . (4) Hnd 26,31 .
18. ton . Bepaald lidwoord accusatief mannelijk enkelvoud bij logon (woord) , zie hieronder bij logon (woord) .
19. Accusatief mannelijk enkelvoud logon (woord , ver-woord-ing) van het zelfstandig naamwoord logos (woord) . Taalgebruik in het NT : logos (woord) . Taalgebruik in Lc : logos (woord) . Taalgebruik in Hnd. : logos (woord) . Taalgebruik in de LXX : logos (woord) . Hebr. dâbhar (spreken) . Taalgebruik in Tenakh : dâbhar (spreken) . logos komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Fr. leçon , parole (parler) . Ned. woord . D. Wort . E. word . Een vorm van logos (woord) in de LXX (1238) , in het NT (331) . Hnd (31) : (1) Hnd 1,1 . (2) Hnd 2,41 . (3) Hnd 4,4 . (4) Hnd 4,29 . (5) Hnd 4,31 . (6) Hnd 6,2 . (7) Hnd 8,4 . (8) Hnd 8,14 . (9) Hnd 8,25 . (10) Hnd 10,36 . (11) Hnd 10,44 . (12) Hnd 11,1 . (13) Hnd 11,19 . (14) Hnd 13,5 . (15) Hnd 13,7 . (16) Hnd 13,44 . (17) Hnd 13,46 . (18) Hnd 13,48 . (19) Hnd 14,25 . (20) Hnd 15,7 . (21) Hnd 15,35 . (22) Hnd 15,36 . (23) Hnd 16,6 . (24) Hnd 16,32 . (25) Hnd 17,11 . (26) Hnd 18,11 . (27) Hnd 18,14 . (28) Hnd 19,10 . (29) Hnd 19,38 . (30) Hnd 19,40 . (31) Hnd 20,7 .
logos (woord) | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
4 | acc. enk. logon | 347 | 220 | 127 | 17 | 18 | 10 | 14 | 31 | 30 | 7 | 45 | 59 |
(1) Hnd
1,1 : ton men prôton logon (het eerste boek enerzijds) .
(2) Hnd
2,41 : hoi men oun apodexamenoi ton logon autou (enerzijds zij die derhalve
zijn woord ont-vingen) .
(3) Hnd
4,4 : polloi de akousantôn ton logon (velen echter van wie het woord
hoorden) .
(4) Hnd
4,29 : lalein ton logon sou (uw woord te spreken) .
(5) Hnd
4,31 : elaloun ton logon tou theou (zij spraken het woord van God) .
(6) Hnd
6,2 : ton logon tou theou (het woord van God) .
(7) Hnd
8,4 : euaggelizomenoi ton logon (het woord verkondigend) .
(8) Hnd
8,14 : hoti dedektai ... ton logon tou theou (dat Samaria het woord van
God heeft ontvangen) .
(9) Hnd
8,25 : lalèsantes ton logon tou kuriou (sprekend het woord van de
Heer) .
(10) Hnd
10,36 : ton logon (het woord) .
(11) Hnd
10,44 : pantas tous akouontas ton logon (al wie hoort het woord) .
(12) Hnd
11,1 : hoti kai ta ethnè edexanto ton logon tou theou (dat ook de
heidenen het woord van God ontvingen) .
(13) Hnd
11,19 : lalountes ton logon (sprekend het woord) .
(14) Hnd
13,5 : katèggellon ton logon tou theou (zij verkondigden het woord
van God) .
(15) Hnd
13,7 : akousai ton logon tou theou (te horen het woord van God) .
(16) Hnd
13,44 : akousai ton logon tou theou (het woord van God) .
(17) Hnd
13,46 : lalèthènai ton logon tou theou (gesproken te worden
het woord van God) .
(18) Hnd
13,48
: edoxazon ton logon tou kuriou (zij verheerlijkten het woord van de Heer) .
(19) Hnd
14,25 : lalèsantes ... ton logon (sprekend ... het woord) .
(20) Hnd
15,7 : akousai ta ethnè ton logon tou euaggeliou (dat de heidenvolkeren
het woord van het evangelie horen) .
(21) Hnd
15,35
: euaggelizomenoi ... ton logon tou kuriou (verkondigend het woord van de Heer)
.
(22) Hnd
15,36
: katèggeilamen ton logon tou kuriou (wij verkondigden het woord van
de Heer) .
(23) Hnd
16,6 : lalèsai ton logon (om het woord te spreken) .
(24) Hnd
16,32
: kai elalèsan autôi ton logon tou kuriou (en zij spraken het woord
van de Heer) .
(25) Hnd
17,11 : edexanto ton logon (zij ontvingen het woord) .
(26) Hnd
18,11 : didaskôn ... ton logon tou theou (lerend het woord van God)
.
(27) Hnd
18,14 : kata logon (tegenwoord, aanklacht) .
(28) Hnd
19,10
: akousai ton logon tou kuriou (te horen het woord van de Heer) .
(29) Hnd
19,38 : logon (een woord, zaak) .
(30) Hnd
19,40 : logon (woord, verantwoording) .
(31) Hnd
20,7 : ton logon (het woord) .
Voor logon (woord) staat het bepaald lidwoord ton wanneer de boodschap bedoeld
is , in het andere geval staat er geen lidwoord : (1) Hnd
18,14 . (2) Hnd
19,38) . (3) Hnd
19,40 . Ton logon (het woord) in 28 verzen . Zonder nadere bepaling (in
absolute zin) : (1) Hnd
4,4 . (2) Hnd
8,4 . (3) Hnd
10,36 . (4) Hnd
10,44 . (5) Hnd
11,19 . (6) Hnd
14,25 . (7) Hnd
16,6 . (8) Hnd
17,11 . (9) Hnd
20,7 . ton logon tou theou (het woord van God) (9) . ton logon tou kuriou
(het woord van de Heer) (6) . Met een persoonlijk voornaamwoord : (1) Hnd
2,41 . (2) Hnd
4,29 . ton logon met de nadere bepaling tou euaggeliou (van de goede boodschap)
: Hnd 15,7
.
Een vorm van het werkwoord akouô (horen) met het lijdend voorwerp ton
logon (het woord) komt in Hnd in vijf verzen voor . Verwijzing : akouô
(horen, luisteren) , zie Mt
4,12 . Een vorm van het werkwoord laleô (spreken) met het lijdend
voorwerp ton logon (het woord) komt in Hnd in acht verzen voor . Er is progressie
in de werkwoorden : het woord spreken - naar het woord luisteren - het woord
ontvangen .
17. - 19. Een vorm van het werkwoord laleô
(lallen, spreken, praten) en het lijdend voorwerp ton logon
, in Hnd :
(1) Hnd
4,29 : lalein ton logon sou (uw woord te spreken) .
(2) Hnd
4,31 : elaloun ton logon tou theou (zij spraken het woord van God) .
(3) Hnd
8,25 : lalèsantes ton logon tou kuriou (sprekend het woord van de
Heer) .
(4) Hnd
11,19 : lalountes ton logon (sprekend het woord) .
(5) Hnd
13,46 : lalèthènai ton logon tou theou (gesproken te worden
het woord van God) .
(6) Hnd
14,25 : lalèsantes ... ton logon (sprekend ... het woord) .
(7) Hnd
16,6 : lalèsai ton logon (om het woord te spreken) .
(8) Hnd
16,32
: kai elalèsan autôi ton logon tou kuriou (en zij spraken het woord
van de Heer) .
elaloun ton logon (zij spraken het woord) . Slechts in Hnd
4,31 in het NT .
18. - 21. ton logon tou theou (het woord van God) . Verwijzing : logos (woord) , zie Mt 7,24 . In eenentwintig verzen in het NT . Mc (1) . Lc (3) . Hnd (9) . Brieven (4) . Opb (4) . In negen verzen in Hnd : (5) Hnd 4,31 . (6) Hnd 6,2 . (8) Hnd 8,14 . (12) Hnd 11,1 . (14) Hnd 13,5 . (15) Hnd 13,7 . (16) Hnd 13,44 . (17) Hnd 13,46 . (26) Hnd 18,11 .
22. - 23. meta parrèsias . Verwijzing : parrèsia
(vrijmoedigheid) , zie Hnd
28,31 . para - rèsia : (1) voorzetsel para : langs , ernaast , ter
zijde , bij . (2) rè - ma : woord ; rè-sis : rede , gesprek ;
rè-tôr : redenaar , spreker . Kan rè-sia : bespraaktheid
, spreekvaardigheid betekenen ? Duidt het voorzetsel para dan aan wat bij die
spreekvaardigheid hoort : vrijheid van spreken , overtuigingskracht , vrijmoedigheid
, zonder terughoudendheid .
- meta parrèsias komt in Hnd viermaal voor . Het geeft aan waarop gesproken
of geleerd wordt .
(1) Hnd 2,29 (meta parrèsias = met vrijmoedigheid) .
(2) Hnd
4,29 (meta parrèsias pasès = met alle / totale vrijmoedigheid)
.
(3) Hnd
4,31 (meta parrèsias = met vrijmoedigheid) .
(4) Hnd
28,31 (meta pasès parrèsias = met alle vrijmoedigheid) .
Na
de vrijlating van Petrus en Johannes zijn de gelovigen in gebed verenigd . In
Hnd 4,29
bidden de gelovigen tot God om zijn woord in totale spreekonbevangenheid te
spreken . In Hnd
4,31 wordt hun gebed verhoord . In beide teksten gaat het om het woord (van
God) te spreken . Wil. vertaalt met 'met vrijmoedigheid' , NV met 'vrijmoedig'
en Naard. met 'met vrijmoedigheid' .
- Hnd
4,29
: meta parrèsias pasès lalein ton logon sou = in totale spreekonbevangenheid
/ met totale vrijheid van spreken uw woord te spreken .
- Hnd
4,31
: kai elaloun ton logon tou theou meta parrèsias = en zij spraken het
woord van God in spreekonbevangenheid / met vrijheid van spreken .
De apostelen Petrus en Johannes waren gevangen gezet en weer vrijgelaten met
het verbod om in de naam van Jezus te spreken . De overheid wilde het het spreken
beletten , het aan banden leggen , opsluiten . Hiertegenover staat het meta
parrèsias : het spreken in vrijheid , in onbe-vangen-heid . In Hnd
4,31 zijn (meta parrèsias = met vrijmoedigheid) de laatste woorden
van de perikope . In Hnd 28,31 zijn het de voorlaatste woorden van de perikope maar ook van het boek
Handelingen . Volgens Hnd
4,31 spreken de gelovigen zo onbevangen omdat ze vervuld werden van heilige
geest .
Hnd 4,32-37 : Gemeenschapszin en groei van de gemeente - Hnd 4,32-37 -- Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,32 - Hnd 4,33 - Hnd 4,34 - Hnd 4,35 - Hnd 4,36 - Hnd 4,37 -
Eerste lezing op de 2de (tweede) paaszondag B : Hnd 4,32-35 . Verwijzing : Hnd 4,32-35 .
De menigte die het geloof had aangenomen was één van hart en één van ziel en er was niemand die iets van zijn bezittingen zijn eigendom noemde, integendeel, zij bezaten alles gemeenschappelijk. Met kracht en klem legden de apostelen getuigenis af van de verrijzenis van de Heer Jezus en rijke genade rustte op hen allen. Er was geen enkele noodlijdende onder hen, omdat allen die landerijen of huizen bezaten deze verkochten en de opbrengst ervan meebrachten om aan de voeten van de apostelen neer te leggen. Aan ieder werd daarvan uitgedeeld naar zijn behoefte.
Hnd 4,32 - Hnd 4,32 : Gemeenschapszin en groei van de gemeente - Hnd 4,32-37 -- Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,32 - Hnd 4,33 - Hnd 4,34 - Hnd 4,35 - Hnd 4,36 - Hnd 4,37 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [32] And the multitude of them that believed were of one
heart and of one soul: neither said any of them that ought of the things which
he possessed was his own; but they had all things common.
Luther-Bibel . 32 Die Menge der Gläubigen aber war ein Herz und eine Seele;
auch nicht einer sagte von seinen Gütern, dass sie sein wären, sondern
es war ihnen alles gemeinsam.
Persoonlijke vertaling . Hart en ziel van de menigte van hen die geloofden
echter was één .
- Hebr. 32a. ûqëhal hamma´ämînîm hâjâh lâhèm lèbh ´èchad wënèphèsj ´èchath
Tekstuitleg van Hnd 4,32 . Het vers Hnd 4,32 telt 27 (3³) woorden en 114 , zie LogosStar_114 , (6 X 19) letters . De getalwaarde van Hnd 4,32 is 15266 (2 X 17 X 449) . Het 1ste versdeel bestaat uit 10 (2 X 5) woorden en 45 (3² X 5) letters . Het 2de versdeel bestaat eveneens uit 10 (2 X 5) woorden en 44 (2² X 11) letters .
Hnd 4,32.1. bep. lidw. gen. mann. en onz. enk. tou van het bepaald lidw. ho - hè - to (de - het) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das enz. . Fr. le , la enz. (< lat. aanwijz. voornaamwoord il-lum , il-lam) . Hnd (269) . Hnd 4 (13) : (1) Hnd 4,1 . (2) Hnd 4,8 . (3) Hnd 4,10 . (4) Hnd 4,13 . (5) Hnd 4,15 . (6) Hnd 4,18 . (7) Hnd 4,19 . (8) Hnd 4,25 . (9) Hnd 4,26 . (10) Hnd 4,30 . (11) Hnd 4,31 . (12) Hnd 4,32 . (13) Hnd 4,33 .
lidw. enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
4. | gen. m. + onz. enk. tou | 8480 | 6542 | 1938 | 234 | 116 | 272 | 196 | 269 | 673 | 178 | 622 | 818 |
Hnd 4,32.2. de (echter) , afkorting d' . Taalgebruik in het NT : de (echter) . Taalgebruik in de LXX : de (echter) . Taalgebruik in Hnd : de (echter) . Partikel . Het staat steeds als tweede woord in de zin . Het kan een lichte tegenstelling aanduiden . Om een verandering van personage of situatie in de zin aan te duiden . Hnd 4 (12) : (1) Hnd 4,1 . (2) Hnd 4,4 . (3) Hnd 4,5 . (4) Hnd 4,13 . (5) Hnd 4,15 . (6) Hnd 4,19 . (7) Hnd 4,21 . (8) Hnd 4,23 . (9) Hnd 4,24 . (10) Hnd 4,32 . (11) Hnd 4,35 . (12) Hnd 4,36 .
de (echter) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Brieven | Apk |
6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 |
Hnd 1 | Hnd 2 | Hnd 3 | Hnd 4 | Hnd 5 | Hnd 6 | Hnd 7 | Hnd 8 | Hnd 9 | Hnd 10 | Hnd 11 | Hnd 12 | Hnd 13 | Hnd 14 | Hnd 16 | Hnd 17 | Hnd 18 | Hnd 19 | Hnd 20 | Hnd 21 | Hnd 22 | Hnd 23 | Hnd 24 | Hnd 25 | Hnd 26 | Hnd 27 | Hnd 28 |
2 | 14 | 13 | 12 | 24 | 6 | 23 | 26 | 30 | 17 | 19 | 22 | 23 | 11 | 23 | 16 | 16 | 25 | 18 | 25 | 17 | 20 | 11 | 13 | 7 | 26 | 16 |
Hnd 4,32.1. - 2. tou de (van echter) . NT (8) : (1) Mt 1,18 . (2) Mt 2,1 . (3) Mt 26,6 . (4) Hnd 4,32 . (5) Hnd 10,19 . (6) Hnd 19,30 . (7) Hnd 25,21 . (8) Gal 3,23 .
Hnd
4,32.3. plèthos (menigte, veelheid) . Taalgebruik in het NT : plèthos
(menigte, veelheid) . Taalgebruik in Lc : plèthos
(menigte, veelheid) . Bijbel (172) . OT (147) . NT (25) . Hnd (12) . (1) Op Pinksterdag stroomt de menigte samen ; ieder
hoort hen spreken in zijn eigen taal (Hnd
2,6) . Volgens Hnd
4,32 is de menigte gelovigen één van hart en één
van geest . (2) De invloed van de apostelen en van Petrus wordt in Jeruzalem zo
groot dat een menigte uit de omliggende steden hun zieken en gekwelden door
onreine geesten naar hen brengen opdat zij zouden genezen worden (Hnd
5,16) . (3) De groep leerlingen wordt door de apostelen bijeengeroepen (Hnd
6,2) om zeven medewerkers te kiezen . De groep stemt in met het voorstel
van de apostelen (Hnd
6,5) . (4) Bij de eerste missiereis van Paulus en Barnabas gelooft een grote
menigte in Iconium na hen te horen (Hnd
14,1) . (5) Hnd 14,4 . (6) Bij het eerste concilie te Jeruzalem luistert de hele menigte
naar Paulus en Barnabas over hun werk bij de heidenen (Hnd
15,12) . (7) Na het afscheid van Jeruzalem en de aankomst in Antiochië
riepen Paulus en Barnabas de menigte (gemeente) samen (Hnd
15,30) . (8) In Tessalonica sluit een grote groep en een niet gering aantal
aanzienlijke vrouwen zich bij Paulus en Silas aan (Hnd
17,4) . (9) Hnd 21,36 . (10) Hnd 23,7 . (11) Hnd 25,24 . (12) Hnd 28,3 . Hebr. rabh (veel,
talrijk, groot) . Taalgebruik in Tenakh : rabh
(veel, talrijk, groot) . Tenakh (180) . Een vorm van
plèthos (menigte, veelheid) in de LXX (288) , in het NT (31) , in Hnd (16) .
De genit. onz. enk. plèthous (van de menigte) in de vier verzen van het
NT wordt telkens voorafgegaan door het bep. lidw. gen. onz. enk. tou (van
de) .
In de LXX is plèthos (menigte, veelheid) de vertaling van 17 verschillende Hebr. woorden , o.a. van qahal .
plèthos (menigte) | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | Hnd | |
nom. + acc. enk. plèthos | 172 | 147 | 25 | 2 | 8 | 1 | 12 | 2 | (1) Hnd 2,6 . (2) Hnd 5,16 . (3) Hnd 6,2 . (4) Hnd 14,1 . (5) Hnd 14,4 . (6) Hnd 15,12 . (7) Hnd 15,30 . (8) Hnd 17,4 . (9) Hnd 21,36 . (10) Hnd 23,7 . (11) Hnd 25,24 . (12) Hnd 28,3 . | |||
gen. enk. plèthous | 44 | 40 | 4 | 1 | 3 | (1) Hnd 4,32 . (2) Hnd 6,5 . (3) Hnd 19,9 . | ||||||
dat. enk. plèthô(i) | 45 | 44 | 1 | 1 | ||||||||
Totaal | 261 | 231 | 30 | 2 | 8 | 2 | 15 | 1 | 15 |
Hnd 4,32.4. bepaald lidw. gen. mv. tôn (de) van het bepaald lidw. ho , hè , to (de - het) OF voegwoord è (of) . Taalgebruik in NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Hnd. : bepaald lidwoord . Website : http://mediatheek.thinkquest.nl/~kla020/algemeen_3/gramm.html . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das . Hnd (166) . Hnd 4 (7) : (1) Hnd 4,4 . (2) Hnd 4,11 . (3) Hnd 4,32 . (4) Hnd 4,34 . (5) Hnd 4,35 . (6) Hnd 4,36 . (7) Hnd 4,37 .
lidw. mv. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | ||
13. | gen. mann. + vr. + onz. mv. tôn | 5178 | 4144 | 1034 | 178 | 90 | 119 | 98 | 166 | 267 | 116 | 387 | 485 |
Hnd 4,32.5. act. part. aor. gen. mv. pisteusantôn (van hen die geloofden) van het werkw. pisteuô (geloven, vertrouwen) . Taalgebruik in het NT : pisteuô (geloven, vertrouwen) . Taalgebruik in de LXX : pisteuô (geloven, vertrouwen) . Een vorm van pisteuô (geloven, vertrouwen) in de LXX (88) , in het NT (241) , in Hnd (54) . Hapax in de bijbel . In de LXX is pisteuô (geloven, vertrouwen) de vertaling van 4 verschillende Hebreeuwse woorden , o.a. van ´âman .
Hnd 4,32.6. act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn (hij was) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Taalgebruik in de Septuaginta : eimi (zijn) . Hebr. hâjâh . Taalgebruik in Tenach : hâjâh (zijn) . Lat. esse . D. sein . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Hnd 4 (5) : (1) Hnd 4,3 . (2) Hnd 4,22 . (3) Hnd 4,32 . (4) Hnd 4,33 . (5) Hnd 4,34 . Een vorm van eimi (zijn) , in de LXX (6947) , in het NT (2450) . Tenakh (332) .
eimi (zijn) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
act. ind. imperf. 3de pers. enk. èn | 1506 | 1120 | 386 | 24 | 38 | 79 | 92 | 63 | 71 | 19 | 141 | 233 |
Hnd
4,32.7. nom. + dat. vr. enk. kardia -(i)- (hart) . Taalgebruik in het NT : kardia (hart) . Taalgebruik in de LXX : kardia (hart) . Lat. cor , cordis . Fr. coeur . Ned. hart (k/c is een harde h geworden ; d -> t) .
E. heart . D. Herz . Hnd (5) : (1) Hnd 2,26 . (2) Hnd 4,32 . (3) Hnd 5,4 . (4) Hnd
8,21 . (5) Hnd 28,27 . Een vorm van kardia (hart) in de LXX (963) , in het NT (156) , in Hnd (20) .
Hebr. lebh (hart) , cfr. N. lef . Taalgebruik in Tenakh : lebh (hart) . Getalwaarde : lamed = 12 of 30 , beth = 2 ; totaal : 14 (2 X 7) OF 32 (2² X 2³) . Structuur : 3 - 2 . Tenakh (194) . Pentateuch (33) . Eerdere Profeten (23) . Latere Profeten (37) . 12 Kleine
Profeten (5) . Geschriften (96) .
Arabisch : qalb (hart) . Taalgebruik in de Qoran : qalb (hart) . In qlb zit het Hebr. lb .
kardia (hart) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom. + dat. vr. enk. kardia(i) | 477 | 426 | 51 | 10 | 3 | 9 | 4 | 5 | 19 | 1 | 22 | 26 | 16 | 3 |
Om de gemeenschap te typeren spreekt de auteur van Hnd over eenheid (geestelijk) en gemeenschappelijkheid (materieel) (Hnd 4,32) . Hij gebruikt het beeld van het hart . Een hart pompt het bloed naar alle delen van het lichaam . Bloed is de drager van het leven . Wanneer het bloed vergiftigd wordt , leidt het tot een slecht functioneren van het hart en eventueel tot de dood (Hnd 5,4) .
Hnd 4,32.8. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. waw (verbindingshaak) . L. et . Fr. et . N. en . E. and . D. und . Hnd (660) . Hnd 4,32-37 : (1) Hnd 4,32 . (2) Hnd 4,33 . (3) Hnd 4,35 . (4) Hnd 4,37 .
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
Hnd 4,32.9. nom. + dat. vr. enk. psuchè - (i) - (adem, geest, leven) . Taalgebruik in het NT : psuchè (adem, geest, leven) . Taalgebruik in de LXX : psuchè (adem, geest, leven) . Hnd (4) : (1) Hnd 2,43 . (2) Hnd 3,23 . (3) Hnd 4,32 . (4) Hnd 20,10 . Een vorm van psuchè (adem, geest, leven) in de LXX (976) , in het NT (101) , in Hnd (15) . Hebr. nèphèsj (geest) . Taalgebruik in Tenakh : nèphèsj (geest) . Getalwaarde : nun = 14 of 50 , phe = 17 of 80 , sjin = 21 of 300 ; totaal : 52 (2 X 26) of 430 (2 X 5 X 43) . Het spiegelbeeld van 43 is 34 (2 X 17) . 4 + 3 = 7 ; 3 + 4 = 7 ; 43 + 34 = 77 . 43 = 17 + 26 (de 2 godsgetallen) . Structuur : 5 - 8 - 3 . Tenakh (131) . Pentateuch (62) . Eerdere Profeten (18) . Latere Profeten (17) . 12 Kleine Profeten (2) . Geschriften (32) . Arabisch : nafs (ziel) . Taalgebruik in de Koran : nafs (ziel) .
psuchè (adem, geest, leven) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. + dat. vr. enk. psuchè(i) | 368 | 293 | 22 | 4 | 1 | 5 | 1 | 4 | 6 | 1 | 10 | 11 | 5 | 1 |
Hnd 4,32.10. nom. + dat vr. enk. mia - (i) - van het telw. heis , mia , hen (één) . Zie : telwoorden . Taalgebruik in het NT : telwoorden . Taalgebruik in de LXX : telwoorden . Hnd (3) : (1) Hnd 4,32 . (2) Hnd 19,34 . (3) Hnd 20,7 . Hebr. ´èchâd (één) . Taalgebruik in Tenakh : ´èchâd (één) . Getalwaarde : aleph = 1 , chet = 8 , daleth = 4 . Totaal : 13 . Structuur : 1 - 8 - 4 . God is één of 13 . Tenakh (400) . vr. enk. ´èchath . Tenakh (153) .
telwoorden | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
nom. + dat. vr. mia(i) | 192 | 159 | 33 | 4 | 4 | 7 | 3 | 3 | 7 | 5 | 15 | 18 | 6 | 1 |
Hnd
4,32.7. - 10. De uitdrukking hart en ziel (kardia kai psuchè : Hnd 5,4) is tot ons gekomen , wellicht via de bijbel . bëkhôl lëbhâbhëkhâ ûbhëkhâl naphësjëkhâ (met heel je hart en met heel je ziel) . Tenakh (2) : (1) Dt
6,5 . (2) Dt 30,6 . bëkhâl lëbhâbhô ûbhëkhâl naphësjô (met heel zijn hart en met heel zijn ziel) . Tenakh (2) : (1) 2 K 23,25 (Josia) . (2) 2
Kr 34,31 .
- kardia... mia (één hart) . Hebr. lebh ´èchâd (één hart) . Tenakh (4) : (1) 1
Kr 12,39 . (2) 2
Kr 30,12 . (3) Jr
32,39 . (4) Ez 11,19 .
- hen sôma / sôma hen (één hart) . NT (2) : (1) 1
Kor 12,12 . (2) 1
Kor 12,13 . (3) Ef 4,4 .
- hen pneuma of een vorm ervan : NT (5) : (1) 1
Kor 6,17 . (2) 1
Kor 12,13 . (3) Ef 2,18 . (4) Ef 4,4 . (5) Fil 1,27 .
- mia psuchè (één ziel) . NT (1) : Fil 1,27 . psuchè mia (één geest) . NT (1) : Hnd 5,4 .
- Het gebeurt wel vaker dat de reden waarom iets beklemtoond wordt , juist het fragile ervan is . Als de éénheid beklemtoont wordt , kan dat erop wijzen dat er barsten dreigen en dat het nodig is , de éénheid extra in de verf te zetten . Dat er spanningen onderhuids aanwezig waren , blijkt uit Hnd 5 (Anania en Safira) en Hnd 6 (Judeeërs tegenover Hellenisten) , Hnd 8 (Simon die de gave van de Geest wil kopen) .
In de geloofsbelijdenis van Israël wordt gezegd : JHWH ´èchâd (JHWH is één) (Dt 6,4) . Daarna volgt de oproep om hem te dienen met heel zijn hart en met heel zijn ziel (Dt
6,5) . Vergeten we niet dat dit vers Hnd
4,32 volgt op vorig vers , waarin gezegd wordt dat allen vervuld werden van heilige geest (Hnd
4,31) .
Hnd 4,32.11. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. waw (verbindingshaak) . L. et . Fr. et . N. en . E. and . D. und . Hnd (660) . Hnd 4,32-37 : (1) Hnd 4,32 . (2) Hnd 4,33 . (3) Hnd 4,35 . (4) Hnd 4,37 .
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
Hnd 4,32.12. oude (noch) . Zie : Taalgebruik : ou - ouk - ouch (niet) . Hebr. lo´(niet) . Taalgebruik in Tenakh : lo´(niet) . Hnd (11) : (1) Hnd 2,27 . (2) Hnd 4,12 . (3) Hnd 4,32 . (4) Hnd 4,34 . (5) Hnd 7,5 . (6) Hnd 8,21 . (7) Hnd 9,9 . (8) Hnd 16,21 . (9) Hnd 17,25 . (10) Hnd 24,13 . (11) Hnd 24,18 .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
ou | 3068 | 2321 | 747 | 97 | 42 | 84 | 113 | 68 | 313 | 30 | 223 | 336 |
ouk | 3499 | 2752 | 747 | 93 | 66 | 92 | 137 | 56 | 274 | 29 | 251 | 388 |
ouch | 452 | 351 | 101 | 7 | 6 | 7 | 20 | 8 | 49 | 4 | 20 | 40 |
oude | 505 | 386 | 119 | 23 | 9 | 18 | 14 | 11 | 37 | 7 | 50 | 64 |
Hnd 4,32.11. - 12. kai oude (en niet) . NT (7) : (1) Mc 6,31 . (2) Mc 12,21 . (3) Mc 14,59 . (4) Joh 8,42 . (5) Hnd 4,32 . (6) 1 Kor 14,21 . (7) 2 Kor 3,10 . Hebr. wëlo´ (en niet) . Tenakh (1381) .
Hnd 4,32.13. (1) voorzetsel eis (naar) . (2) telwoord heis , mia , hen (één iemand) . Taalgebruik in het NT : eis (naar) . Taalgebruik in de LXX : eis (naar) . Voorzetsel van richting . Lat. in . Fr. vers (versus : gedraaid , gekeerd ; vertere : tourner , draaien) . E. for . Ned. naar . D. nach . Zie : telwoorden . Taalgebruik in het NT : telwoorden . Taalgebruik in de LXX : telwoorden . Hnd (3) : (1) Hnd 4,32 . (2) Hnd 19,34 . (3) Hnd 20,7 . Hebr. ´èchâd (één) . Taalgebruik in Tenakh : ´èchâd (één) . Getalwaarde : aleph = 1 , chet = 8 , daleth = 4 . Totaal : 13 . Structuur : 1 - 8 - 4 . God is één of 13 .
eis (naar) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
6930 | 5336 | 1594 | 215 | 151 | 210 | 181 | 260 | 504 | 73 | 576 | 757 | 427 | 77 |
Hnd 4,32.12. - 13. oude heis (niet iemand) . NT (3) : (1) Hnd 4,32 . (2) Rom 3,10 . (3) 1 Kor 6,5 . lo´ ´èhad . Tenakh (2) : (1) Ex 9,6 lo´ ... ´èhad. (2) Job 14,4 .
Hnd 4,32.14. nom. en acc. onz. enk. ti van het voornaamwoord tis . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord tis . Taalgebruik in Lc : voornaamwoord tis . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord tis .Hebr. ´èchâd (één) . Taalgebruik in Tenakh : ´èchâd (één) . Ned. wie , wat ? een , iets . Fr. certain . E. certain . Hnd (60) . Hnd 4 (2) : (1) Hnd 4,16 . (2) Hnd 4,32 .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
nom. + acc. onz. enk. ti | 1132 | 617 | 415 | 62 | 60 | 66 | 57 | 60 | 102 | 8 | 188 | 245 |
Hnd 4,32.15. bepaald lidw. gen. mv. tôn (de) van het bepaald lidw. ho , hè , to (de - het) OF voegwoord è (of) . Taalgebruik in NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Hnd. : bepaald lidwoord . Website : http://mediatheek.thinkquest.nl/~kla020/algemeen_3/gramm.html . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das . Hnd (166) . Hnd 4 (7) : (1) Hnd 4,4 . (2) Hnd 4,11 . (3) Hnd 4,32 . (4) Hnd 4,34 . (5) Hnd 4,35 . (6) Hnd 4,36 . (7) Hnd 4,37 .
lidw. mv. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | ||
13. | gen. mann. + vr. + onz. mv. tôn | 5178 | 4144 | 1034 | 178 | 90 | 119 | 98 | 166 | 267 | 116 |
Hnd 4,32.14. - 15. ti tôn (iets van) . NT (2) : (1) Hnd 4,32 . (2) Ef 5,27 .
Hnd 4,32.16. act. deelwoord praes. genitief onzijdig meervoud huparchontôn van het werkw. huparchô (zijn, onder zijn hoede hebben, bezitten) . Taalgebruik in het NT : huparchô (zijn) . Taalgebruik in de LXX : huparchô (zijn) . Voorvoegsel hupo onder , onderuit . archô : het hoofd zijn , beginnen , aan het hoofd staan , leiden , commanderen . Bijbel (15) . OT (10) . NT (5) : (1) Lc 8,3 . (2) Lc 12,15 . (3) Lc 19,8 . (4) Hnd 4,32 . (5) Heb 10,34 . Een vorm van huparchô (zijn, onder zijn hoede hebben, bezitten) in de LXX (157) , in het NT (60) , in Hnd (25) . zelfst. naamw. nom. en acc. vr. mv. huparxeis van het zelfst. naamw. huparxis (have, bezit, voorraad) . De vorm huparxeis in de Bijbel (3) : (1) Ez 26,21 . (2) Ez 28,19 (3) Hnd 2,45 . Een vorm van huparxis (have, bezit, voorraad) in de LXX (13) , in het NT (2) : (1) Hnd 2,45 . (2) Heb 10,34 .
Hnd 4,32.17. dat. mann. en onz. enk. autô(i) van het voornaamw. autos (zijn - haar) . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord autos . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord autos . Hnd (79) . Hnd 4 (2) : (1) Hnd 4,32 . (2) Hnd 4,37 .
autos | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
dat. mann. enk. autô(i) | 2475 | 1686 | 789 | 159 | 109 | 144 | 153 | 79 | 114 | 31 | 412 | 565 |
Hnd 4,32.18. act. ind. imperf. 3de pers. mann. enk. elegen (hij zei) van het werkw. legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les . Lat. legere . Fr. leçon . E. to say . Fr. dire . D. sprechen (spreken) . Een vorm van legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) . Hebr. ´-m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. ´âmar (hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. ómar (ik zeg) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalwaarde van ´âmar (zeggen) : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . Hnd (4) : (1) Hnd 4,32 . (2) Hnd 11,16 . (3) Hnd 13,25 . (4) Hnd 28,17 .
elegen (hij zei) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
81 | 10 | 71 | 3 | 31 | 19 | 13 | 4 | 1 | 53 | 66 |
Hnd 4,32.19. acc. mann. enk. , nom. en acc. onz. enk. idion (eigen) van het bijvoegl. naamw. idios (eigen) . Taalgebruik in het NT : idios (eigen) . Taalgebruik in de LXX : idios (eigen) . Bijbel (23) . OT (6) . NT (17) . Hnd (2) : (1) Hnd 1,25 . (2) Hnd 4,32 . Een vorm van idios (eigen) in de LXX (79) , in het NT (113) , in Hnd (16) .
Hnd 4,32.20. act. inf. praes. einai (zijn) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in de Septuaginta : eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Lat. esse . D. sein . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Een vorm van eimi (zijn) , in de LXX (6947) , in het NT (2450) . Bijbel (301) . OT (178) . NT (123) . Hnd (20) : (1) Hnd 2,12 . (2) Hnd 4,32 . (3) Hnd 5,36 . (4) Hnd 8,9 . (5) Hnd 13,25 . (6) Hnd 13,47 . (7) Hnd 16,13 . (8) Hnd 16,15 . (9) Hnd 17,7 . (10) Hnd 17,18 . (11) Hnd 17,20 . (12) Hnd 17,29 . (13) Hnd 18,3 . (14) Hnd 18,5 . (15) Hnd 18,15 . (16) Hnd 18,28 . (17) Hnd 19,1 . (18) Hnd 23,8 . (19) Hnd 27,4 . (20) Hnd 27,4 . Hebr. hâjâh (zijn) . Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur : 5 - 1 - 5 .
Hnd 4,33 - Hnd 4,33 : Gemeenschapszin en groei van de gemeente - Hnd 4,32-37 -- Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,32 - Hnd 4,33 - Hnd 4,34 - Hnd 4,35 - Hnd 4,36 - Hnd 4,37 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [33] And with great power gave the apostles witness of the
resurrection of the Lord Jesus: and great grace was upon them all.
Luther-Bibel . 33 Und mit großer Kraft bezeugten die Apostel die Auferstehung
des Herrn Jesus, und große Gnade war bei ihnen allen.
Tekstuitleg van Hnd 4,33 .
Lc 2,40 | kai ekrataiouto (en het wordt krachtig) | plèroumenon sofia (vervuld van wijsheid) | kai charis theou èn ep auto (en genade van God was over het - kind - ) . |
Hnd 4,33 | kai dunamei megalè apedidoun to marturion oi apostoloi (en met grote kracht 'legden' de apostelen getuigenis af | charis te megalè èn epi pantas autous (evenals grote genade was over hen) . | |
Hnd 6,3 | plèreis pneumatos kai sofias (vol van geest en wijsheid) | ||
Hnd 6,8 | stefanos de plèrès charitos kai dunameôs (Stefanus echter vol van genade en kracht) |
Hnd 4,34 - Hnd 4,34 : Gemeenschapszin en groei van de gemeente - Hnd 4,32-37 -- Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,32 - Hnd 4,33 - Hnd 4,34 - Hnd 4,35 - Hnd 4,36 - Hnd 4,37 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [34] Neither was there any among them that lacked: for as
many as were possessors of lands or houses sold them, and brought the prices
of the things that were sold,
Luther-Bibel . 34 Es war auch keiner unter ihnen, der Mangel hatte; denn wer
von ihnen Äcker oder Häuser besaß, verkaufte sie und brachte
das Geld für das Verkaufte
Tekstuitleg van Hnd 4,34 . Het vers Hnd 4,34 telt 20 (2² X 5) woorden en 105 (3 X 5 X 7) letters . De getalwaarde van Hnd 4,34 is 16110 (2 X 3² X 5 X 79) . Het vers Hnd 4,34 bestaat uit 3 nevenschikkende zinnen . Het vers Hnd 2,45 maakt deel uit van de inclusio (omsluitings) verzen Hnd 2,45 en Hnd 4,34 - Hnd 4,35 . Het handelt over het gemeenschappelijk 'bezit' .
Lc 3,11 b1 | Lc 3,11 b2 | Lc 12,33 | Lc 14,33 | Lc 18,22 | Lc 19,8 | Hnd 2,45 | Hnd 4,34 - Hnd 4,35 | Hnd 4,37 | Hnd 5,1 | |
ho echôn (wie heeft) duo chitônas (twee lijfrokken) | kai (en) ho echôn (wie heeft) brômata (voedsel) | hos ouk apotassetai pasin tois heautou huparchousin | panta hosa echeis ( al wat jij hebt) | idou ta hèmisu mou tôn huparchontôn | kai ta ktèmata kai tas huparxeis | hosoi gar ktètores chôriôn è oikiôn hupèrchon | huparchontos de autôi agrou | |||
pôlèsate ta huparchonta humôn (verkoopt uw bezittingen) | pôlèson (verkoop het) | epipraskon | pôlountes | pôlèsas | epôlèsen ktèma | |||||
metadotô (overhandige het) | homoiôs poieitô (doet evenzo) | kai dote eleèmosunèn (en geeft aalmoes) | kai diados (en verdeel het) | tois ptôchois didômi | kai diemerizon auta | diedideto de hekastôi | ||||
tôi mè echonti (aan de niet hebbende) | ptôchois (aan armen) | pasin kathoti an tis chreian eichen | kathoti an tis chreian eichen | |||||||
15. Catechese van Johannes de Doper voor verschillende standen : Lc 3,10-14 15. | 15. Catechese van Johannes de Doper voor verschillende standen : Lc 3,10-14 15. | 213. Een onuitputtelijke schat in de hemelen : Lc 12,33-34 - Mt 6,19-21 - | 236. De leerling moet goed weten wat hij aangaat : Lc 14,28-33 - | 268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 - Mt 19,16-22 - Lc 18,18-23 | 277. Zacheüs : Lc 19,1-10 | Het leven van de gelovigen : Hnd 2,41-47 | Gemeenschapszin en groei van de gemeente - Hnd 4,32-37 | Gemeenschapszin en groei van de gemeente ; bedrog ontmaskerd : Hnd 5,1-16 |
Hnd 4,34.1. oude (noch) < ou + de (niet echter) . Zie : Taalgebruik : ou - ouk - ouch (niet) . Hnd (11) : (1) Hnd 2,27 . (2) Hnd 4,12 . (3) Hnd 4,32 . (4) Hnd 4,34 . (5) Hnd 7,5 . (6) Hnd 8,21 . (7) Hnd 9,9 . (8) Hnd 16,21 . (9) Hnd 17,25 . (10) Hnd 24,13 . (11) Hnd 24,18 .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
ou | 3068 | 2321 | 747 | 97 | 42 | 84 | 113 | 68 | 313 | 30 | 223 | 336 |
ouk | 3499 | 2752 | 747 | 93 | 66 | 92 | 137 | 56 | 274 | 29 | 251 | 388 |
ouch | 452 | 351 | 101 | 7 | 6 | 7 | 20 | 8 | 49 | 4 | 20 | 40 |
oude | 505 | 386 | 119 | 23 | 9 | 18 | 14 | 11 | 37 | 7 | 50 | 64 |
- Hebreeuws . lo´(niet) . Taalgebruik
in Tenakh : lo´(niet) . Taalgebruik in Jesaja : lo´(niet) . Getalwaarde : lamed = 12 of 30 , aleph = 1 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld).
De getalwaarde van lo´ is de helft van de getalwaarde van de schrijfwijze
van aleph ; 13 - 26 of een verhouding van 1 - 2 . Tenakh (2767) . Pentateuch
(801) . Eerdere Profeten (456) . Latere Profeten (611) . 12 Kleine Profeten
(150) . Geschriften (749) .
- Latijn. non of ne . In dit vers Hnd
4,34 wordt het Griekse oude (<ou+de) vertaald in het Latijnse neque (<ne + que : en niet) . Fr.non of ne... pas . E. no . D. nicht . Arabisch : la´ (niet) . Taalgebruik in de Koran : la´ (niet) .
Hnd 4,34.2. gar (want) . Taalgebruik in het NT : gar (want) . Taalgebruik in de LXX : gar (want) . Hnd (73) . Hnd 4 (7) : (1) Hnd 4,3 . (2) Hnd 4,12 . (3) Hnd 4,16 . (4) Hnd 4,20 . (5) Hnd 4,22 . (6) Hnd 4,27 . (7) Hnd 4,34 .
gar (want) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
2289 | 1299 | 990 | 123 | 63 | 92 | 61 | 73 | 563 | 15 | 278 | 339 |
- Hebreeuws . kî (want, omdat) . Taalgebruik
in Tenakh : kî
(want, omdat) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , jod = 10 ; totaal : 21 (3
X 7) of 30 (2 X 3 X 5) . Structuur : 2 - 1 . Tenakh (3849) . Pentateuch (884)
. Eerdere Profeten (726) . Latere Profeten (841) . 12 Kleine
Profeten (241) . Hebr. kî . Taalgebruik
in Tenakh : kî
(want, omdat) . Het Hebreeuwse kî kan door heel wat verschillende Griekse en Latijnse woorden vertaald worden .
- Latijn . enim . Bijbel (2318) . OT (1470) . NT (848) . Hnd (69) . Fr. car . Ned. want . D. denn .
Hnd
4,34.1. - 2. oude gar (want niet) . NT (7) : (1) Joh
5,22 . (2) Joh
7,5 . (3) Joh
8,42 . (4) Hnd 4,34 . (5) Rom 8,7 . (6) Gal 1,12 . (7) Gal 6,13 .
- Hebreeuws . kî lo´ (want niet) . Tenakh (247) . Heel vaak wordt kî lo´ in de LXX vertaald met ou gar (want niet) . Er is ook de Griekse vertaling hoti ou (omdat niet) . Omdat het Griekse redengevende woord gar op de tweede plaats in de zin en hoti op de eerste plaats in de zin staat , hebben we dus ou gar naast hoti ou .
- Latijn . neque enim . Het redengevend voegwoord staat op de tweede plaats in de zin .
Hnd
4,34.3. Laten we uitgaan van de tekst van Dt 15,7 : en jij zult hem lenen waaraan hij behoefte heeft .
- act. ind. imperf. 3de pers. mann. enk. = יֶחְסַר / יֶחְסָר = jèchësar / jèchësâr (hij gebrek heeft) van het werkw. חָסַר = châsar (missen, ontbreken, gebrek hebben) . Taalgebruik in Tenakh : châsar (missen, ontbreken, gebrek hebben) . Getalwaarde : chet = 8 , samekh = 15 of 60 , resj = 20 of 200 ; totaal : 43 OF 268 (2² X 67) . Structuur : 8 - 6 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (5) : (1) Dt 15,8 . (2) Js 51,14 . (3) Spr 31,11 . (4) Hl 7,3 . (5) Pr 9,8 . Een vorm van het werkw. חָסַר = châsar komt in Tenakh in 24 verzen voor . Het werkw. חָסַר = châsar wordt in de LXX in 11 Grieksr (werk)woorden vertaald .
- Grieks . pass. ind. praes. 3de pers. enk. ενδεειται = endeeitai (wat aan hem gemist wordt = wat hij mist) van het werkw. ενδεω = endeô (nodig hebben, missen, ontbreken) . Taalgebruik in het NT : endeomai (nodig hebben, missen, ontbreken) . Taalgebruik in de LXX : endeomai (nodig hebben, missen, ontbreken) . Bijbel (1) : Dt 15,8 . Een vorm van ενδεομαι = endeomai in de LXX (3) : (1) Dt 8,9 . (2) Dt 15,8 . (3) Spr 28,27 , in het NT (?) . Het Griekse werkw. ενδεω = endeô in de betekenis van nodig hebben, missen, ontbreken , is in de LXX de vertaling van het Hebreeuwse werkw. חָסַר = châsar .
- nom. mann. enk. ενδεης = endeès (behoeftig, arm, gebrekkig) . Bijbel (10) : (1) Dt 15,4 . (2) Dt 15,7 . (3) Dt 15,11 . (4) Spr 9,13 . (5) Spr 11,12 . (6) Spr 16,2 . (7) Spr 21,17 . (8) Spr 24,30 . (9) Spr 28,16 . (10) Hnd
4,34 . Een vorm van ενδεης = endeès in de LXX (24) , in het NT (1) . Dus : 3X in Dt , 6X in Spr. en 1X in Hnd . In de LXX is een vorm van ενδεης = endeès de vertaling van 6 verschillende Hebreeuwse woorden . In 3 verzen de vertaling van het Hebreeuwse אֶבְיוֹן = ´èbhjôn : (1) Dt 15,4 . (2) Dt 15,7 . (3) Dt 15,11 .
- Hebreeuws . אֶבְיוֹן = ´èbhjôn (behoeftige, arme) . Taalgebruik in Tenakh : ´èbhjôn
(behoeftig) . Getalwaarde : aleph = 1 , beth = 2 , jod = 10 , waw = 6 ,
nun = 14 of 50 ; totaal : 33 (3 X 11) OF 69 (3 X 23) . Structuur : 1 - 2 - 1
- 6 - 5 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (15) : (1) Dt 15,4 . (2) Dt 15,7 . (3) Dt 15,11 . (4) 2 S 2,8 . (5) Js 32,7 . (6) Jr 20,13 . (7) Am 8,4 . (8) Ps 9,19 . (9) Ps 72,4 . (10) Ps 72,12 . (11) Ps 107,41 . (12) Ps 109,31 . (13) Ps 113,7 . (14) Spr 14,31 . (15) Job 5,15 . Een vorm van אֶבְיוֹן = ´èbhjôn komt in Tenkah in 58 verzen voor . Een vorm van het Hebreeuwse אֶבְיוֹן = ´èbhjôn wordt in de LXX in 11 verschillende Griekse (werk)woorden vertaald .
- Latijn . act. inf. praes. indigere . Bijbel (2) : (1) Dt 15,8 . (2) Sir 40,28 . act. part. praes. nom. mann. enk. egens (ontberende) van het werkw. egere . Bijbel (4) : (1) Ps 40,18 . (2) Sir 11,12 . (3) Sir 36,26 . (4) Hnd
4,34 . Zoals ενδεης = endeès in het NT een hapaxlegomenon woord is , zo ook het Latijnse egens .
- In deze veelheid van woorden is het gebruik in Dt 15 opvallend . In Hnd
4,34 treffen we ενδεης = endeès (behoeftig, arm, gebrekkig) aan dat in het NT slechts 1X wordt gebruikt . Hnd
4,34a (want er was geen arme onder hen) stemt opmerkelijk overeen met Dt 15,4a (want er zal geen arme onder jou zijn) . Het geeft de indruk dat de tekst van Hnd de vervulling is van de tekst in Dt . In Hnd werd dit gerealiseerd door de gemeenschap . Wie eigendommen bezat , maakte ze te gelde , bracht het naar de leiders van de gemeenschap die het verdeelden aan wie het nodig had . Het idee van gemeenschap lag reeds vervat in de verdeling van Kanaän onder de twaalf stammen . De eigendom van een stam kon niet vervreemd worden . Het behoorde de stam toe .
Hnd 4,34.4. voornaamwoord tis . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord tis . Taalgebruik in Lc : voornaamwoord tis . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord tis . Hnd (40) . Hnd 4 (2) : (1) Hnd 4,34 . (2) Hnd 4,35 . In vers Hnd 4,34 functioneert tis als onbepaald voornaamwoord bij het zelfstandig gebruikte bijvoeglijk naamwoord endeès en zou in het Ned. door een onbepaald lidwoord kunnen weergegeven worden : een behoeftige . We staan hier voor een Griekse zinsconstructie waarbij het onderwerp staat voor het werkw. , terwijl in een Hebreeuwse zinsconstructie meestal het onderwerp staat na het werkw. (zie Dt 15,4 : kî lo´ jihëjèh bëkhâ ´èbhjôn = want niet zal zijn onder jou een behoeftige) ; LXX : hoti ouk estai en soi endeès ) .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
mann. + vr. nom. enk. tis | 824 | 467 | 357 | 24 | 24 | 72 | 50 | 40 | 156 | 15 | 120 | 170 |
- Hebr. ´èchâd (één) . Taalgebruik in Tenakh : ´èchâd (één) . Ned. wie , wat ? een , iets . Fr. certain . E. certain .
Hnd 4,34.5. imperf. 3de pers. enk. èn (hij was) van het werkw. eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Taalgebruik in Hnd 4 : eimi (zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Hnd 4 (5) : (1) Hnd 4,3 . (2) Hnd 4,22 . (3) Hnd 4,32 . (4) Hnd 4,33 . (5) Hnd 4,34 .
eimi (zijn) | Hnd 4 | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
imperf. 3de pers. enk. èn | 5 | 1506 | 1120 | 386 | 24 | 38 | 79 | 92 | 63 | 71 | 19 | 141 | 233 |
Hnd 4,34.6. en (in, tijdens) . Taalgebruik in het NT : en (in) . Hebr. bë . Fr. en . Ned. in . Fr. dans . Taalgebruik in Lc : en (in) . Hnd (226) . Hnd 4 () : (1) Hnd 4,2 . (2) Hnd 4,5 . (3) Hnd 4,7 . (4) Hnd 4,9 . (5) Hnd 4,10 . (6) Hnd 4,12 . (7) Hnd 4,24 . (8) Hnd 4,27 . (9) Hnd 4,30 . (10) Hnd 4,31 . (11) Hnd 4,34 .
en (in) . | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | synopt. | ev. |
11097 | 8943 | 2154 | 247 | 119 | 288 | 182 | 226 | 966 | 126 | 654 | 836 |
Hnd 4,34.8. nom. mann. mv. hosoi (zovelen als) van het bijvoegl. naamw. hosos (zo groot als) . Taalgebruik in het NT : hosos (zo groot als) . Taalgebruik in Lc : hosos (zo groot als) . Hnd (7) : (1) Hnd 3,24 . (2) Hnd 4,6 . (3) Hnd 4,34 . (4) Hnd 5,36 . (5) Hnd 5,37 . (6) Hnd 10,45 . (7) Hnd 13,48 . Een vorm van hosos (zo groot als) in de LXX (615) , in het NT (110) , in Hnd (17) .
bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
nom. mann. mv. hosoi | 77 | 49 | 28 | 1 | 2 | 2 | 2 | 7 | 11 | 3 | 5 | 7 | 11 |
Hnd 4,34.9. gar (want) . Taalgebruik in het NT : gar (want) . Taalgebruik in Lc : gar (want) . Hebr. kî . Fr. car . Ned. : want . Hnd (73) . Hnd 4 (7) : (1) Hnd 4,3 . (2) Hnd 4,12 . (3) Hnd 4,16 . (4) Hnd 4,20 . (5) Hnd 4,22 . (6) Hnd 4,27 . (7) Hnd 4,34 .
gar (want) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
2289 | 1299 | 990 | 123 | 63 | 92 | 61 | 73 | 563 | 15 | 278 | 339 |
Hnd 4,34.8. - 9. hosoi gar (want talrijke) . NT (5) : (1) Hnd 4,34 . (2) Rom 2,12 . (3) Rom 8,14 . (4) Gal 3,10 . (5) Gal 3,27 .
Hnd 4,34.10. mann. mv. ktètores (verwervers, bezitters) van het zelfst. naamw. ktètor (verwerver, bezitter) . Dit is de enige vorm en slechts 1X in de Bijbel : Hnd 4,34 . Zie ktèma (verworvene, bezit) . Taalgebruik in het NT : ktèma (verworvene, bezit) . Een vorm van ktèma (verworvene, bezit) in de LXX (12) , in het NT (4) : (1) Mt 19,22 . (2) Mc 10,22 . In Hnd (2) : (1) Hnd 2,45 . (2) Hnd 5,1 . Hebr. (1) kèrèm (landgoed, wijngaard) . Taalgebruik in Tenakh : kèrèm (landgoed, wijngaard) . (2) nachälâh (bezit, eigendom, erfdeel, lot) . Zie : nâchal (bezitten, erven, verwerven) . Taalgebruik in Tenakh : nâchal (bezitten, erven, verwerven) . Een vorm van ktaomai (verwerven, bezitten) in de LXX (101) , in het NT (7) .
Hnd 4,34.11. gen. onz. mv. chôriôn (van landgoederen) van het zelfst. naamw. chôrion (plaats, plek, landgoed) . Taalgebruik in de Bijbel : chôrion (plaats, plek, landgoed) . Bijbel (6) . OT (1) . NT (5) : (1) Mt 26,36 . (2) Mc 14,32 . (3) Hnd 1,18 . (4) Hnd 1,19 . (5) Hnd 5,8 . Een vorm van chôrion (plaats, plek, landgoed) in de LXX (6) , in het NT (10) . Hnd (7) : (1) Hnd 1,18 . (2) Hnd 1,19 . (3) Hnd 4,34 . (4) Hnd 5,3 . (5) Hnd 5,8 . (6) Hnd 28,7 . Bijbel (2) : (1) 1 Kr 27, 27 . (2) Hnd 4,34 .
Hnd 4,34.12. bepaald lidw. ho , hè , to (de - het) OF voegwoord è (of) . Taalgebruik in NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Hnd. : bepaald lidwoord . Website : http://mediatheek.thinkquest.nl/~kla020/algemeen_3/gramm.html . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das . Hnd (83) . Hnd 4 (5) : (1) Hnd 4,7 . (2) Hnd 4,12 . (3) Hnd 4,19 . (4) Hnd 4,28 . (5) Hnd 4,34 .
lidw. enk. | bijbel | O.T. | N.T. | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
2. | nom. vr. enk. hè | 4860 | 3762 | 1098 | 151 | 76 | 143 | 117 | 83 | 443 | 85 | 370 | 487 |
Hnd 4,34.13. gen. mann. mv. oikiôn (van huizen) van het zelfst. naamw. oikia (huis) . Taalgebruik in het NT : oikia (huis) . Taalgebruik in Lc : oikia (huis) . Taalgebruik in Hnd : oikos (huis) . Taalgebruik in de Septuaginta : oikos (huis) . Hebr. be(j)th (huis) . Taalgebruik in Tenach : be(j)th (huis) . Lat. domus . Fr. maison . Ned. huis . E. house . D. Hause . Bijbel (16) . OT (15) . NT (1) : Hnd 4,34 . Een vorm van oikia (huis) in de LXX (268) , in het NT (94) , in Hnd (12) .
Hnd 4,34.14. imperf. 3de pers. mv. hupèrchon (zij bezaten) van het werkw. huparchô (zijn, onder zijn hoede hebben, bezitten) . Taalgebruik in het NT : huparchô (zijn) . Voorvoegsel hupo onder , onderuit . archô : het hoofd zijn , beginnen , aan het hoofd staan , leiden , commanderen .Bijbel (3) . OT (1) . NT (2) : (1) Hnd 4,34 . (2) Hnd 8,16 . Een vorm van huparchô (zijn, onder zijn hoede hebben, bezitten) in de LXX (157) , in het NT (60) .
Hnd 4,34.15. act. part. praes. nom. mann. mv. pôlountes (verkopende) van het werkw. pôleô (verkopen) . Taalgebruik in het NT : pôleô (verkopen) . Taalgebruik in Mc : pôleô (verkopen) . Hebr. mâkhar (markt?) OF sjâbhar . D. verkaufen . E. to sell . Lat. vendere . Fr. vendre . Bijbel (3) : (1) Zach 11,5 . (2) Neh 13,16 . (3) Hnd 4,34 . Een vorm van pôleô (verkopen) in de LXX (16) , in het NT (22) , in Hnd (3) : (1) Hnd 4,34 . (2) Hnd 4,37 . (3) Hnd 5,1 . Een synoniem is pipraskô (verkopen) . Taalgebruik in de Bijbel : pipraskô (verkopen) . Hebr. mâkhar (verkopen) . Taalgebruik in Tenakh : mâkhar (verkopen) . D. verkaufen . E. to sell . Lat. vendere . Fr. vendre . Een vorm van pipraskô (verkopen) in de LXX (32) , in het NT (9) , in Hnd (3) : (1) Hnd 2,45 . (2) Hnd 4,34 . (3) Hnd 5,4 . In dit versdeel komen beide werkwoorden voor verkopen (pôleô en pipraskô) voor .
Hnd 4,34.16. act. imperf. 3de pers. mv. eferon (en zij droegen) van het werkw. ferô (voeren, dragen, brengen) . Taalgebruik in het NT : ferô (voeren, dragen) . Taalgebruik in Lc : ferô (voeren, dragen) . Bijbel (17) . OT (13) . NT (4) : (1) Mc 1,32 . (2) Hnd 4,34 . (3) Hnd 25,18 . (4) Heb 12,20 . Een vorm van ferô (voeren, dragen, brengen) in de LXX (290) , in het NT (68) , in Hnd (10) .
ferô (voeren, dragen) . | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
act. ind. imperf. 3de pers. mv. eferon | 17 | 13 | 4 | 1 | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 |
Hnd 4,34.17. bep. lidw. acc. vr. mv. tas (de) . Taalgebruik in het NT : bepaald lidwoord . Hnd (57) . Hnd 4 (3) : (1) Hnd 4,3 . (2) Hnd 4,29 . (3) Hnd 4,34 .
lidw. mv. | Hnd 2 | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Brieven | Apk | syn. | ev. | |
17. | acc. vr. enk. tas | 1987 | 1674 | 313 | 36 | 27 | 42 | 19 | 57 | 96 | 36 |
Hnd 4,34.18. acc. vr. mv. timas (waarde) van het zelfst. naamw. timè (prijs, waarde) . Taalgebruik in de Bijbel : timè (prijs, waarde) . Bijbel (4) . OT (2) : . NT (2) : (1) Hnd 4,34 . (2) Hnd 19,19 . Een vorm van timè (prijs, waarde) in de LXX (77) , in het NT (61) , in Hnd (6) : (1) Hnd 4,34 . (2) Hnd 5,2 . (3) Hnd 5,3 . (4) Hnd 7,16 . (5) Hnd 19,19 . (6) Hnd 28,10 .
Hnd 4,34.17. - 18. tas timas (de waarde) . NT (2) : (1) Hnd 4,34 . (2) Hnd 19,19 .
Hnd
4,34.19. bepaald lidw. gen. mv. tôn (de) van het bepaald lidw. ho , hè
, to (de - het) OF voegwoord è (of) . Taalgebruik in NT : bepaald
lidwoord . Taalgebruik in Hnd. : bepaald
lidwoord . Website : http://mediatheek.thinkquest.nl/~kla020/algemeen_3/gramm.html . Hnd 4 (7) : (1) Hnd 4,4 . (2) Hnd 4,11 . (3) Hnd 4,32 . (4) Hnd 4,34 . (5) Hnd 4,35 . (6) Hnd 4,36 . (7) Hnd 4,37 .
- N. : de . E. : the . D. der , die , das . Hnd (166) .
lidw. mv. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | ||
13. | gen. mann. + vr. + onz. mv. tôn | 5178 | 4144 | 1034 | 178 | 90 | 119 | 98 | 166 | 267 | 116 |
Hnd
4,34.20 . act. participium praesens gen. mann. en onz. mv. pipraskomenôn (van de verkochte dingen) van het werkw. pipraskô (verkopen) . Taalgebruik
in de Bijbel : pipraskô
(verkopen) . In de bijbel enkel in Hnd 4,34 . Een vorm van pipraskô (verkopen) in de LXX (32) , in het NT (9) , in Hnd (3) : (1) Hnd
2,45 . (2) Hnd 4,34 . (3) Hnd 5,4 . Een synoniem is : pôleô
(verkopen) . Taalgebruik in het NT : pôleô
(verkopen) . Een vorm van pôleô
(verkopen) in de LXX (16) , in het NT (22) , in Hnd (3) : (1) Hnd 4,34 . (2) Hnd 4,37 . (3) Hnd 5,1 . In dit versdeel komen beide werkwoorden voor verkopen (pôleô en pipraskô) voor .
- Hebreeuws . mëkhîtâm (verkoop ervan) < zelfst. naamw. vr. enk. mëchîrâh (verkoop) + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. / onz. mv. . Zie het werkw. mâkhar (verkopen)
. Taalgebruik in Tenakh : mâkhar (verkopen) . Getalwaarde : mem = 13 of 40 , kaph = 11 of 20 , resj = 20 of 200 ; totaal
: 44 (2² X 11) OF 260 (2² X 5 X 13) . Structuur : 4 - 2 - 2 .
- D. verkaufen . E. to sell . Lat. vendere . Fr. vendre .
Hnd 4,35 - Hnd 4,35 : Gemeenschapszin en groei van de gemeente - Hnd 4,32-37 -- Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,32 - Hnd 4,33 - Hnd 4,34 - Hnd 4,35 - Hnd 4,36 - Hnd 4,37 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [35] And laid them down at the apostles' feet: and distribution
was made unto every man according as he had need.
Luther-Bibel . 35 und legte es den Aposteln zu Füßen; und man gab
einem jeden, was er nötig hatte.
Tekstuitleg van Hnd 4,35 . Het vers Hnd 2,45 maakt deel uit van de inclusio (omsluitings) verzen Hnd 2,45 en Hnd 4,34 - Hnd 4,35 . Het handelt over het gemeenschappelijk 'bezit' .
Hnd 4,35.1. kai (en) . Taalgebruik : kai (en) in NT . Nevenschikkend voegwoord . Hebr. : waw (verbindingshaak) . L. : et . Fr. : et . N. : en . E. : and . D. und . Hnd (660) . Hnd 4,32-37 : (1) Hnd 4,32 . (2) Hnd 4,33 . (3) Hnd 4,35 . (4) Hnd 4,37 .
kai (en) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
verzen | 7957 | 1071 | 678 | 1151 | 879 | 1007 | 2767 | 404 | 2900 | 3779 | ||
kai (en) | 26980 | 21867 | 5113 | 705 | 555 | 822 | 530 | 660 | 1470 | 371 | 2082 | 2612 |
verschil | 2844 | 366 | 123 | 329 | 349 | 347 | 1297 | 33 | 818 | 1167 |
Hnd 4,35.2. act. ind. imperf. 3de pers. mann. mv. etithoun (en zij legden) van het werkw. tithèmi (zetten, plaatsen, maken) . Taalgebruik in het NT : tithèmi (zetten, plaatsen, maken) . L. ponere . Fr. déposer . E. to ly down . D. legen . Hebr. sjîth . Bijbel (2) : (1) Hnd 3,2 . (2) Hnd 4,35 . Een vorm van tithèmi (zetten, plaatsen, maken) in de LXX (558) , in het NT (101) , in Hnd (23) .
Hnd 4,35.3. para . Afkorting par' (langs, vanwege) . Taalgebruik in NT. : para (langs) . Hnd (18) : (1) Hnd 2,33 . (2) Hnd 3,2 . (3) Hnd 4,35 . (4) Hnd 5,2 . (5) Hnd 7,16 . (6) Hnd 7,58 . (7) Hnd 9,14 . (8) Hnd 9,43 . (9) Hnd 10,6 . (10) Hnd 10,22 . (11) Hnd 10,32 . (12) Hnd 16,13 . (13) Hnd 17,9 . (14) Hnd 18,13 . (15) Hnd 20,24 . (16) Hnd 22,3 . (17) Hnd 26,10 . (18) Hnd 28,22 .
para | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
para | 677 | 553 | 124 | 13 | 11 | 20 | 21 | 18 | 40 | 1 | 44 | 65 | ||
par' | 238 | 178 | 60 | 4 | 4 | 8 | 10 | 10 | 22 | 2 | 16 | 26 | 21 | 1 |
totaal | 915 | 731 | 184 | 17 | 15 | 28 | 31 | 28 | 62 | 3 | 60 | 91 |
Hnd 4,35.4. acc. mann. mv. tous van het bepaald lidw. ho , hè , to (de - het) OF voegwoord è (of) . Taalgebruik in NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Hnd. : bepaald lidwoord . Website : http://mediatheek.thinkquest.nl/~kla020/algemeen_3/gramm.html . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das . Hnd (122) . Hnd 4 (4) : (1) Hnd 4,35 . (2) Hnd 4,23 . (3) Hnd 4,35 . (4) Hnd 4,37 .
lidw. mv. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | ||
16. | acc. m. mv. tous | 2960 | 2330 | 630 | 91 | 52 | 98 | 51 | 122 | 156 | 60 |
Hnd 4,35.5. acc. mann. mv. podas (voeten) van het zelfst. naamw. pous , podos (voet) . Taalgebruik in de Bijbel : pous , podos (voet) . Een vorm van pous , podos (voet) in de LXX (301) , in het NT (93) , in de Hnd (19) . Bijbel (123) . OT (70) . NT (50) . Hnd (11) : (1) Hnd 4,35 . (2) Hnd 4,37 . (3) Hnd 5,2 . (4) Hnd 5,10 . (5) Hnd 7,58 . (6) Hnd 10,25 . (7) Hnd 14,10 . (8) Hnd 16,24 . (9) Hnd 21,11 . (10) Hnd 22,3 . (11) Hnd 26,16 .
Hnd 4,35.3. - 5. para tous podas (bij de voeten) . NT (12) : (1) Mt 15,30 . (2) Lc 7,38 . (3) Lc 8,35 . (4) Lc 8,41 . (5) Lc 10,39 . (6) Lc 17,16 . (7) Hnd 4,35 . (8) Hnd 4,37 . (9) Hnd 5,2 . (10) Hnd 5,10 . (11) Hnd 7,58 . (12) Hnd 22,3 .
Hnd 4,35.6. bepaald lidw. gen. mv. tôn (de) van het bepaald lidw. ho , hè , to (de - het) OF voegwoord è (of) . Taalgebruik in NT : bepaald lidwoord . Taalgebruik in Hnd. : bepaald lidwoord . Website : http://mediatheek.thinkquest.nl/~kla020/algemeen_3/gramm.html . Gr. to.. , tè... N. : de . E. : the . D. der , die , das . Hnd (166) . Hnd 4 (7) : (1) Hnd 4,4 . (2) Hnd 4,11 . (3) Hnd 4,32 . (4) Hnd 4,34 . (5) Hnd 4,35 . (6) Hnd 4,36 . (7) Hnd 4,37 .
lidw. mv. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | ||
13. | gen. mann. + vr. + onz. mv. tôn | 5178 | 4144 | 1034 | 178 | 90 | 119 | 98 | 166 | 267 | 116 |
Hnd 4,35.7. gen. mann. mv. apostolôn (apostelen) van het zelfst. naamw. apostolos (apostel, gezondene) . Taalgebruik in het NT : apostolos (apostel) . Een vorm van apostolos (apostel) in NT (80) , in Hnd (28) . Bijbel (22) . Hnd (13) : (1) Hnd 1,26 . (2) Hnd 2,42 . (3) Hnd 2,43 . (4) Hnd 4,35 . (5) Hnd 4,36 . (6) Hnd 4,37 . (7) Hnd 5,2 . (8) Hnd 5,12 . (9) Hnd 6,6 . (10) Hnd 8,1 . (11) Hnd 8,18 . (12) Hnd 15,4 . (13) Hnd 16,4 .
apostolos (apostel) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P.. | A. b.. | |
6 | gen. mann. mv. apostolôn | 22 | 22 | 1 | 13 | 7 | 1 | 1 | 1 | 5 | 2 |
Hnd 4,35.6. - 7. tôn apostolôn (de apostelen) . NT (18) : (1) Hnd 1,26 (tôn hendeka apostolôn = de elf apostelen) . (2) Hnd 2,42 . (3) Hnd 2,43 . (4) Hnd 4,35 . (5) Hnd 4,36 . (6) Hnd 4,37 . (7) Hnd 5,2 . (8) Hnd 5,12 . (9) Hnd 6,6 . (10) Hnd 8,1 . (11) Hnd 8,18 . (12) Hnd 15,4 . (13) Hnd 16,4 . (14) 1 Kor 15,9 . (15) Gal 1,19 . (16) Ef 2,20 . (17) 2 Pe 3,2 . (18) Jud 1,17 .
Hnd 4,35.3. - 7. para tous podas tôn apostolôn (bij de voeten van de apostelen) . Bijbel (3) : (1) Hnd 4,35 . (2) Hnd 4,37 . (3) Hnd 5,2 .
Hnd 4,35.11. kathoti (naarmate, omdat) . Taalgebruik in het NT : kathoti (naarmate, omdat) . Taalgebruik in Lc : kathoti (naarmate, omdat) . Lc (2) : (1) Lc 1,7 . (2) Lc 19,9 . Hnd (4) : (1) Hnd 2,24 . (2) Hnd 2,45 . (3) Hnd 4,35 . (4) Hnd 17,31 .
kathoti | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
68 | 62 | 6 | 2 | 4 | 2 | 2 |
Hnd 4,35.12. an . Taalgebruik in de Bijbel : an . Bijbel (679) . OT (493) . NT (151) . Hnd (15) : (1) Hnd 2,21 . (2) Hnd 2,35 . (3) Hnd 2,39 . (4) Hnd 2,45 . (5) Hnd 3,20 . (6) Hnd 3,22 . (7) Hnd 4,35 . (8) Hnd 5,24 . (9) Hnd 7,3 . (10) Hnd 8,31 . (11) Hnd 10,17 . (12) Hnd 15,17 . (13) Hnd 17,18 . (14) Hnd 18,14 . (15) Hnd 26,29 .
Hnd 4,35.13. voornaamwoord tis . Taalgebruik in het NT : voornaamwoord tis . Taalgebruik in de LXX : voornaamwoord tis . Taalgebruik in Lc : voornaamwoord tis . Hebr. ´èchâd (één) . Taalgebruik in Tenakh : ´èchâd (één) . Ned. wie , wat ? een , iets . Fr. certain . E. certain . Hnd (40) . Hnd 2 (1) : Hnd 2,45 .
bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
mann. + vr. nom. enk. tis | 824 | 467 | 357 | 24 | 24 | 72 | 50 | 40 | 156 | 15 | 120 | 170 |
Hnd
4,35.14. acc. vr. enk. χρειαν = chreian van het zelfst. naamw. χρεια = chreia (gebrek, behoefte, nood) . Taalgebruik in het NT : chreia (gebrek, behoefte, nood) . Taalgebruik in de LXX : chreia (gebrek, behoefte, nood) . Zie : het middel om aan de behoefte te voldoen , χρημα = chrèma (bezit, vermogen, geld) . Taalgebruik in het NT : chrèma
(bezit, vermogen) . Bijbel (53) . OT (15) . NT (38) . Hnd (2) : (1) Hnd 2,45 . (2) Hnd 4,35 . Een vorm van χρεια = chreia in de LXX (55) , in het NT (49) , in Hnd (5) : (1) Hnd 2,45 . (2) Hnd 4,35 . (3) Hnd 6,3 . (4) Hnd 20,34 . (5) Hnd 28,10 . In de LXX is het Griekse χρεια = chreia de vertaling van 7 verschillende Hebreeuwse woorden .
- Een vorm van χρημα = chrèma (bezit, vermogen, geld) in de LXX (41) , in het NT (6) , in Hnd (4) : (1) Hnd
4,37 . (2) Hnd
8,18 . (3) Hnd
8,20 . (4) Hnd 24,26 . In de LXX is een vorm van het Griekse χρημα = chrèma de vertaling van 10 verschillende Hebreeuwse woorden .
Hnd 4,35.15. act. ind. imperf. 3de pers. enk. eichen (hij had) van het werkw. echô (hebben, bezitten) . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in het NT . Taalgebruik : echô (hebben, bezitten) in de LXX . Lat. habere . Ned. hebben . Fr. avoir . D. haben . E. have . Een vorm van echô (hebben, bezitten) in de LXX (497) , in het NT (705) , in Hnd (44) . Hnd (4) : (1) Hnd 2,45 . (2) Hnd 4,35 . (3) Hnd 9,31 . (4) Hnd 18,18 .
echô (hebben, bezitten) | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
act. ind.imperf. 3de pers. enk. eichen (hij had) | 46 | 23 | 23 | 4 | 6 | 4 | 2 | 4 | 1 | 2 | 14 | 16 | 1 |
Hnd 4,35.14. - 15. chreian eichen (hij had behoefte, hij had nodig) . NT (3) : (1) Joh 2,25 . (2) Hnd 2,45 . (3) Hnd 4,35 .
Hnd
4,35.11. - 15. καθοτι αν τις χρειαν ειχεν = kathoti an tis chreian eichen (naargelang iemand behoefte had) . NT (2) : (1) Hnd
2,45 . (2) Hnd
4,35 .
- Hebr. NBG : מַחְסֹרוֹ כִּפי אִישׁ = ´îsj këphî machësorô : Hnd
2,45 . מַחְסֹרוֹ כֵּדי אִישׁ = ´îsj këdej machësorô (iemand / ieder naargelang / overeenkomstig zijn gebrek) : Hnd
4,35 .
- Synoniem Hebr. UBS : ´îsj këphî tsârëkô (iemand / ieder naargelang / overeenkomstig tsârëkô zijn behoefte) : (1) Hnd
2,45 . (2) Hnd
4,35 .
-- כִּפי אִישׁ = ´îsj këphî (iemand / ieder naargelang / overeenkomstig) . Tenakh (4) : (1) Ex 16,21 . (2) Nu 7,5 . (3) Nu 35,8 . (4) 2 Kr 31,2 . Het drukt een bepaalde verhouding uit . In Ex 16,21 handelt het over het inzamelen van het manna , in Nu 7,5 : bijdragen aan de Levieten naargelang hun dienst , in Nu 35,8 over het bijdragen van het aantal steden aan de Levieten , naargelang de grootte van ieders erfdeel , in 2 Kr 31,2 over de indeling van de dienstafdelingen van priesters en Levieten .
-- מַחְסוֹר = machësôr (gebrek, armoede, behoefte) . Zie het werkw. חָסַר = châsar (missen, ontbreken, gebrek hebben) . Taalgebruik in Tenakh : châsar (missen, ontbreken, gebrek hebben) . Getalwaarde : chet = 8 , samekh = 15 of 60 , resj = 20 of 200 ; totaal : 43 OF 268 (2² X 67) . Structuur : 8 - 6 - 2 . Tenakh (1) : Dt 15,8 . Tenakh (5) : (1) Re 18,10 . (2) Re 19,19 . (3) Ps 34,10 . (4) Spr 21,17 . (5) Spr 28,27 .
Hnd 4,36 - Hnd 4,36 : Gemeenschapszin en groei van de gemeente - Hnd 4,32-37 -- Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,32 - Hnd 4,33 - Hnd 4,34 - Hnd 4,35 - Hnd 4,36 - Hnd 4,37 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [36] And Joses, who by the apostles was surnamed Barnabas,
(which is, being interpreted, The son of consolation,) a Levite, and of the
country of Cyprus,
Luther-Bibel . 36 Josef aber, der von den Aposteln Barnabas genannt wurde -
das heißt übersetzt: Sohn des Trostes -, ein Levit, aus Zypern gebürtig,
Tekstuitleg van Hnd 4,36 . Het vers Hnd 2,45 maakt deel uit van de inclusio (omsluitings) verzen Hnd 2,45 en Hnd 4,34 - Hnd 4,35 . Het handelt over het gemeenschappelijk 'bezit' . Na de inclusio volgen 2 voorbeelden waarin enerzijds Jozef Barnabas (Hnd 4,36 - Hnd 4,37) en anderzijds Anania Hnd 5,1-11) een bezit verkopen en het naar de gemeenschap van de apostelen brengen .
5. βαρναβας = barnabas (Barnabas) . Taalgebruik in het NT : barnabas (Barnabas) . In allerlei vormen komt het woord 28X voor .
Tienmaal als nominatief enkelvoud (Barnabas) : (1) Hnd
4,36 . (2) Hnd
9,27 . (3) Hnd
12,25 . (4) Hnd
13,1 . (5) Hnd
13,46 . (6) Hnd
14,14 . (7) Hnd
15,35 . (8) Hnd
15,37 . (9) 1
Kor 9,6 . (10) Gal
2,13 .
Tweemaal als genitief enkelvoud : (1) Hnd
11,30 . (2) Hnd
15,12 .
Achtmaal als datief enkelvoud : (1) Hnd
13,43 . (2) Hnd
14,20 . (3) Hnd
15,2 . (4) Hnd
15,22 . (5) Hnd
15,25 . (6) Gal
2,1 . (7) Gal
2,9 . (8) Kol
4,10 .
Achtmaal als accusatief enkelvoud Barnaban : (1) Hnd
11,22 . (2) Hnd
13,2 . (3) Hnd
13,7 . (4) Hnd
13,50 . (5) Hnd
14,12 vermelding van Barnabas en Paulus die als goden op aarde worden beschouwd
. (6) Hnd
15,2 : Paulon kai Barnaban = Paulus en Barnabas . (7) Hnd
15,36 : eipen pros Barnaban Paulos = zei Paulus tot Barnabas . (8) Hnd
15,39 .
Dit geeft het volgende overzicht :
(1) Hnd
4,36 . (2) Hnd
9,27 . (3) Hnd
11,22 .
(4) Hnd
11,30 : Barnaba kai Saulou = van Barnabas en Saulus . .
(5) Hnd
12,25 : Barnabas de kai Saulos = Barnabas echter en Saulus .
(6) Hnd
13,1 : ho te Barnabas ... kai Saulos : zoals Barnabas ... en Saulus .
(7) Hnd
13,2 : ton Barnaban kai Saulon = zonder mij Barnabas en Saulus af .
(8) Hnd
13,7 : houtos proskalesamenos Barnaban kai Saulon = deze riep Barnabas en
Saulus bij zich .
(9) Hnd
13,43 : tôi Paulôi kai tôi Barnabai = Paulus en Barnabas
.
(10) Hnd
13,46 : tôi Paulôi kai tôi Barnabai = zij volgden Paulus
en Barnabas .
(11) Hnd
13,50 : epègeiron diôgmon epi ton Paulon kai Barnaban = zij
ontketenden een vervolging tegen Paulus en Barnabas .
(12) Hnd
14,12 vermelding van Barnabas en Paulus die als goden op aarde worden beschouwd
.
(13) Hnd
14,14 : hoi apostoloi Barnabas kai Paulos = de apostelen Barnabas en Paulus
.
(14) Hnd
14,20 : sun tôi Barnabai = Paulus ging de stad uit met Barnabas .
(15) Hnd
15,2 (tweemaal) meningsverschil met de Judeeërs : tôi Paulôi
kai tôi Barnabai ; Paulon kai Barnaban = Paulus en Barnabas .
(16) Hnd
15,12 : Barnaba kai Paulou = zij luisterden naar Barnabas en Paulus .
(17) Hnd
15,22 : sun tôi Paulôi kai Barnabai = samen met Paulus en Barnabas
.
(18) Hnd
15,25 : sun tois agapètois hèmôn Barnabai kai Paulôi
= samen met onze geliefden Barnabas en Paulus .
(19) Hnd
15,35 : Paulos de kai Barnabas = Paulus echter en Barnabas .
(20) Hnd
15,36 : eipen pros Barnaban Paulos = zei Paulus tot Barnabas .
(21) Hnd
15,37 . (22) Hnd
15,39 . (23) 1
Kor 9,6 . (24) Gal
2,1 . (25) Gal
2,9 . (26) Gal
2,13 . (27) Kol
4,10 .
Barnabas was een bijnaam die hem door de apostelen werd gegeven . Hij heette
echter Jozef . Hij was een leviet en was afkomstig uit Cyprus (Hnd
4,36 - Hnd
4,37) . Barnabas verkocht wat hij bezat (Hnd
4,36 - Hnd
4,37) en sloot zich bij de gemeente van Jeruzalem aan . Barnabas bracht
Saulus bij de apostelen (Hnd
9,27) . Hij werd door Jeruzalem naar Antiochië gestuurd om te zien
wat daar aan het gebeuren was . Hij was enthousiast en bemoedigde de leerlingen
. Hij bracht Saulus naar Antiochië (Hnd
11,25 - Hnd
11,26) . Barnabas en Paulus ontvingen verschillende opdrachten (Hnd
11,30 . Hnd
12,25 . Hnd
13,2 - Hnd
13,3 . Hnd
15,2 . Hnd
15,22 . Hnd
15,25) . Barnabas maakte de eerste zendingsreis van Paulus mee (Hnd 13,4-14,27)
. Vanaf Hnd
13,13 nam Paulus de leiding . In Hnd
15,39 gingen Barnabas en Paulus uit elkaar na een meningsverschil over Johannes
Marcus .
Hnd 4,37 - Hnd 4,37 : Gemeenschapszin en groei van de gemeente - Hnd 4,32-37 -- Hnd 4 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Hnd (Handelingen) -- Hnd 4,32 - Hnd 4,33 - Hnd 4,34 - Hnd 4,35 - Hnd 4,36 - Hnd 4,37 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [37] Having land, sold it, and brought the money, and laid
it at the apostles' feet.
Luther-Bibel . 37 der hatte einen Acker und verkaufte ihn und brachte das Geld
und legte es den Aposteln zu Füßen.
Tekstuitleg van Hnd 4,37 . Het vers Hnd 4,37 telt 14 (2 X 7) woorden en 73 letters . De getalwaarde van Hnd 4,37 is 10821 (3 X 3607) . Het vers Hnd 2,45 maakt deel uit van de inclusio (omsluitings) verzen Hnd 2,45 en Hnd 4,34 - Hnd 4,35 . Het handelt over het gemeenschappelijk 'bezit' . Na de inclusio volgen 2 voorbeelden waarin enerzijds Jozef Barnabas (Hnd 4,36 - Hnd 4,37) en anderzijds Anania Hnd 5,1-11) een bezit verkopen en het naar de gemeenschap van de apostelen brengen .
Lc 3,11 b1 | Lc 3,11 b2 | Lc 12,33 | Lc 14,33 | Lc 18,22 | Lc 19,8 | Hnd 2,45 | Hnd 4,34 - Hnd 4,35 | Hnd 4,37 | Hnd 5,1 |
ho echôn (wie heeft) duo chitônas (twee lijfrokken) | kai (en) ho echôn (wie heeft) brômata (voedsel) | hos ouk apotassetai pasin tois heautou huparchousin | panta hosa echeis ( al wat jij hebt) | idou ta hèmisu mou tôn huparchontôn | kai ta ktèmata kai tas huparxeis | hosoi gar ktètores chôriôn è oikiôn hupèrchon | huparchontos de autôi agrou | ||
pôlèsate ta huparchonta humôn (verkoopt uw bezittingen) | pôlèson (verkoop het) | epipraskon | pôlountes | pôlèsas | epôlèsen ktèma | ||||
metadotô (overhandige het) | homoiôs poieitô (doet evenzo) | kai dote eleèmosunèn (en geeft aalmoes) | kai diados (en verdeel het) | tois ptôchois didômi | kai diemerizon auta | diedideto de hekastôi | |||
tôi mè echonti (aan de niet hebbende) | ptôchois (aan armen) | pasin kathoti an tis chreian eichen | kathoti an tis chreian eichen | ||||||
15. Catechese van Johannes de Doper voor verschillende standen : Lc 3,10-14 15. | 15. Catechese van Johannes de Doper voor verschillende standen : Lc 3,10-14 15. | 213. Een onuitputtelijke schat in de hemelen : Lc 12,33-34 - Mt 6,19-21 - | 236. De leerling moet goed weten wat hij aangaat : Lc 14,28-33 - | 268. De rijke (jonge) man : Mc 10,17-22 - Mt 19,16-22 - Lc 18,18-23 | 277. Zacheüs : Lc 19,1-10 | Het leven van de gelovigen : Hnd 2,41-47 | Gemeenschapszin en groei van de gemeente - Hnd 4,32-37 | Gemeenschapszin en groei van de gemeente ; bedrog ontmaskerd : Hnd 5,1-16 |
Hnd 4,37.1. part. praes. gen. mann. en onz. enk. huparchontos (losse gen. toebehorende) van het werkw. huparchô (zijn, onder zijn hoede hebben, bezitten) . Taalgebruik in het NT : huparchô (zijn) . Voorvoegsel hupo onder , onderuit . archô : het hoofd zijn , beginnen , aan het hoofd staan , leiden , commanderen . Een vorm van huparchô (zijn, onder zijn hoede hebben, bezitten) in de LXX (157) , in het NT (60) . Tenakh (6) : (1) Mi 7,1 . (2) Spr 6,7 . (3) Spr 19,4 . (4) Hnd 4,37 . (5) Hnd 19,40 . (6) Hnd 27,12 .
3. Een akker vraagt onderhoud . Je moet er vaak mee bezig zijn . Het behoort bij de dagelijkse beslommeringen . In navolging van Jezus verkoopt Jozef Barnabas de akker . Om ook geen zorgen over het geld te hebben , geeft hij het aan de gemeenschap van de apostelen . Hierdoor kan hij vrij van aardse zorgen leven en helpt hij de gemeenschap in haar behoeften .
Hnd
4,37.4. act. part. aor. nom. mann. enk. polèsas (verkopende) van het werkw. pôleô
(verkopen) . Taalgebruik in het NT : pôleô
(verkopen) . Deze vorm komt in de bijbel slechts in Hnd 4,37 voor . Een vorm van pôleô
(verkopen) in de LXX (16) , in het NT (22) , in Hnd (3) : (1) Hnd 4,34 . (2) Hnd 4,37 . (3) Hnd 5,1 . Een synoniem is pipraskô (verkopen) . Taalgebruik
in de Bijbel : pipraskô
(verkopen) . Een vorm van pipraskô (verkopen) in de LXX (32) , in het NT (9) , in Hnd (3) : (1) Hnd
2,45 . (2) Hnd 4,34 . (3) Hnd 5,4 .
- Hebreeuws . m-k-r : (1) act. ind. perf. 3de pers. mann. enk. mâkhar (hij verkocht) . (2) act. participium perf. nom. mann. enk. mokher (verkopende) . (3) zelfst. naamw. mèkhèr (koopprijs, koopwaar) . Zie : mâkhar (verkopen)
. Taalgebruik in Tenakh : mâkhar (verkopen) . Getalwaarde : mem = 13 of 40 , kaph = 11 of 20 , resj = 20 of 200 ; totaal
: 44 (2² X 11) OF 260 (2² X 5 X 13) . Structuur : 4 - 2 - 2 . Tenakh (5) : (1) Lv 25,16 . (2) Lv 25,27 . (3) Lv 27,20 . (4) Dt 14,21 . (5) Neh 13,16 . Zie ook (1) Hnd 4,37 . (2) Hnd 5,4 .
- D. verkaufen . E. to sell . Lat. vendere . Fr. vendre .
Hnd
4,37.7. chrèma (bezit, vermogen, geld) . Taalgebruik in het NT : chrèma
(bezit, vermogen) . cfr. het werkw. chreô (te kort / gebrek hebben aan) . Bijbel (1) : Hnd
4,37 . In de LXX komt chrèma voor als vertalingen van 9 Hebreeuwse woorden . Een vorm van chrèma (bezit, vermogen, geld) in de LXX (41) , in het NT (6) , in Hnd (4) : (1) Hnd
4,37 . (2) Hnd
8,18 . (3) Hnd
8,20 . (4) Hnd 24,26 . Door de opbrengst van de verkoop van de akker door het Griekse chrèma te vertalen , kan het verband met chreia (gebrek, behoefte, nood) gelegd worden . Zo zou dat kunnen betekenen dat de verkoop wil tegemoet komen aan de behoeften van de gemeenschap eerder dan zelf vrij te worden van alle aardse beslommeringen zoals dat uit de oproep van Jezus om alles te verkopen blijkt . In de LXX is het Griekse chreia de vertaling van 7 verschillende Hebreeuwse woorden . Een vorm van chreia (gebrek, behoefte, nood) in de LXX (55) , in het NT (49) , in Hnd (5) : (1) Hnd 2,45 . (2) Hnd 4,35 . (3) Hnd 6,3 . (4) Hnd 20,34 . (5) Hnd 28,10 .
-
nom. en acc. onz. mv. chrèmata (bezit, vermogen, geld) . Bijbel (19) . OT (15) . NT (4) : (1) Mc
10,23 . (2) Lc 18,24 . (3) Hnd
8,18 . (4) Hnd 24,26 .
- chrèma komt in het enk. slechts voor in Hnd
4,37 , in het mv. (chrèmata) o.a. in het verhaal van de rijke jongeling :
(1) Mc
10,23 . (2) Lc 18,24 . In het verhaal van de rijke jongeling roept Jezus op om al wat hij had te verkopen . In
Hnd
4,37 verkocht Barnabas zijn akker .
Hnd 4,37.12. acc. mann. mv. podas (voeten) van het zelfst. naamw. pous , podos (voet) . Taalgebruik in de Bijbel : pous , podos (voet) . Een vorm van pous , podos (voet) in de LXX (301) , in het NT (93) , in de Hnd (19) . Bijbel (123) . OT (70) . NT (50) . Hnd (11) : (1) Hnd 4,35 . (2) Hnd 4,37 . (3) Hnd 5,2 . (4) Hnd 5,10 . (5) Hnd 7,58 . (6) Hnd 10,25 . (7) Hnd 14,10 . (8) Hnd 16,24 . (9) Hnd 21,11 . (10) Hnd 22,3 . (11) Hnd 26,16 .
10. - 12. para tous podas (bij de voeten) . NT (12) : (1) Mt 15,30 . (2) Lc 7,38 . (3) Lc 8,35 . (4) Lc 8,41 . (5) Lc 10,39 . (6) Lc 17,16 . (7) Hnd 4,35 . (8) Hnd 4,37 . (9) Hnd 5,2 . (10) Hnd 5,10 . (11) Hnd 7,58 . (12) Hnd 22,3 .
14. gen. mann. mv. apostolôn (apostelen) van het zelfst. naamw. apostolos (apostel, gezondene) . Taalgebruik in het NT : apostolos (apostel) . Een vorm van apostolos (apostel) in NT (80) , in Hnd (28) . Bijbel (22) . Hnd (13) : (1) Hnd 1,26 . (2) Hnd 2,42 . (3) Hnd 2,43 . (4) Hnd 4,35 . (5) Hnd 4,36 . (6) Hnd 4,37 . (7) Hnd 5,2 . (8) Hnd 5,12 . (9) Hnd 6,6 . (10) Hnd 8,1 . (11) Hnd 8,18 . (12) Hnd 15,4 . (13) Hnd 16,4 .
apostolos (apostel) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P.. | A. b.. | |
6 | gen. mann. mv. apostolôn | 22 | 22 | 1 | 13 | 7 | 1 | 1 | 1 | 5 | 2 |
10. - 14. para tous podas tôn apostolôn (bij de voeten van de apostelen) . Bijbel (3) : (1) Hnd 4,35 . (2) Hnd 4,37 . (3) Hnd 5,2 .
1 Λαλούντων δὲ αὐτῶν πρὸς τὸν λαὸν ἐπέστησαν αὐτοῖς οἱ ἱερεῖς καὶ ὁ στρατηγὸς τοῦ ἱεροῦ καὶ οἱ Σαδδουκαῖοι, 2 διαπονούμενοι διὰ τὸ διδάσκειν αὐτοὺς τὸν λαὸν καὶ καταγγέλλειν ἐν τῷ Ἰησοῦ τὴν ἀνάστασιν τὴν ἐκ νεκρῶν· 3 καὶ ἐπέβαλον αὐτοῖς τὰς χεῖρας καὶ ἔθεντο εἰς τήρησιν εἰς τὴν αὔριον· ἦν γὰρ ἑσπέρα ἤδη. 4 πολλοὶ δὲ τῶν ἀκουσάντων τὸν λόγον ἐπίστευσαν, καὶ ἐγενήθη ἀριθμὸς τῶν ἀνδρῶν ὡσεὶ χιλιάδες πέντε. 5 Ἐγένετο δὲ ἐπὶ τὴν αὔριον συναχθῆναι αὐτῶν τοὺς ἄρχοντας καὶ τοὺς πρεσβυτέρους καὶ γραμματεῖς εἰς Ἱερουσαλήμ, 6 καὶ Ἅνναν τὸν ἀρχιερέα καὶ Καϊάφαν καὶ Ἰωάννην καὶ Ἀλέξανδρον καὶ ὅσοι ἦσαν ἐκ γένους ἀρχιερατικοῦ, 7 καὶ στήσαντες αὐτοὺς ἐν τῷ μέσῳ ἐπυνθάνοντο· Ἐν ποίᾳ δυνάμει ἢ ἐν ποίῳ ὀνόματι ἐποιήσατε τοῦτο ὑμεῖς; 8 τότε Πέτρος πλησθεὶς Πνεύματος ἁγίου εἶπε πρὸς αὐτούς· Ἄρχοντες τοῦ λαοῦ καὶ πρεσβύτεροι τοῦ Ἰσραὴλ, 9 εἰ ἡμεῖς σήμερον ἀνακρινόμεθα ἐπὶ εὐεργεσίᾳ ἀνθρώπου ἀσθενοῦς, ἐν τίνι οὗτος σέσῳσται, 10 γνωστὸν ἔστω πᾶσιν ὑμῖν καὶ παντὶ τῷ λαῷ Ἰσραὴλ ὅτι ἐν τῷ ὀνόματι Ἰησοῦ Χριστοῦ τοῦ Ναζωραίου, ὃν ὑμεῖς ἐσταυρώσατε, ὃν ὁ Θεὸς ἤγειρεν ἐκ νεκρῶν, ἐν τούτῳ οὗτος παρέστηκεν ἐνώπιον ὑμῶν ὑγιής. 11 οὗτός ἐστιν ὁ λίθος ὁ ἐξουθενηθεὶς ὑφ' ὑμῶν τῶν οἰκοδομούντων, ὁ γενόμενος εἰς κεφαλὴν γωνίας. 12 καὶ οὐκ ἔστιν ἐν ἄλλῳ οὐδενὶ ἡ σωτηρία· οὐδὲ γὰρ ὄνομά ἐστιν ἕτερον ὑπὸ τὸν οὐρανὸν τὸ δεδομένον ἐν ἀνθρώποις ἐν ᾧ δεῖ σωθῆναι ἡμᾶς. 13 Θεωροῦντες δὲ τὴν τοῦ Πέτρου παρρησίαν καὶ Ἰωάννου, καὶ καταλαβόμενοι ὅτι ἄνθρωποι ἀγράμματοί εἰσι καὶ ἰδιῶται, ἐθαύμαζον, ἐπεγίνωσκόν τε αὐτοὺς ὅτι σὺν τῷ Ἰησοῦ ἦσαν, 14 τόν δὲ ἄνθρωπον βλέποντες σὺν αὐτοῖς ἑστῶτα τὸν τεθεραπευμένον, οὐδὲν εἶχον ἀντειπεῖν. 15 κελεύσαντες δὲ αὐτοὺς ἔξω τοῦ συνεδρίου ἀπελθεῖν, συνέβαλλον πρὸς ἀλλήλους 16 λέγοντες· Τί ποιήσωμεν τοῖς ἀνθρώποις τούτοις; ὅτι μὲν γὰρ γνωστὸν σημεῖον γέγονε δι' αὐτῶν, πᾶσι τοῖς κατοικοῦσιν Ἱερουσαλὴμ φανερόν καὶ οὐ δυνάμεθα ἀρνήσασθαι· 17 ἀλλ' ἵνα μὴ ἐπὶ πλεῖον διανεμηθῇ εἰς τὸν λαόν, ἀπειλῇ ἀπειλησώμεθα αὐτοῖς μηκέτι λαλεῖν ἐπὶ τῷ ὀνόματι τούτῳ μηδενὶ ἀνθρώπων. 18 καὶ καλέσαντες αὐτοὺς παρήγγειλαν αὐτοῖς τὸ καθόλου μὴ φθέγγεσθαι μηδὲ διδάσκειν ἐπὶ τῷ ὀνόματι τοῦ Ἰησοῦ. 19 ὁ δὲ Πέτρος καὶ Ἰωάννης ἀποκριθέντες πρὸς αὐτοὺς εἶπον· Εἰ δίκαιόν ἐστιν ἐνώπιον τοῦ Θεοῦ ὑμῶν ἀκούειν μᾶλλον ἢ τοῦ Θεοῦ, κρίνατε. 20 οὐ δυνάμεθα γὰρ ἡμεῖς ἃ εἴδομεν καὶ ἠκούσαμεν μὴ λαλεῖν. 21 οἱ δὲ προσαπειλησάμενοι ἀπέλυσαν αὐτούς, μηδὲν εὑρίσκοντες τὸ πῶς κολάσονται αὐτούς, διὰ τὸν λαόν, ὅτι πάντες ἐδόξαζον τὸν Θεὸν ἐπὶ τῷ γεγονότι· 22 ἐτῶν γὰρ ἦν πλειόνων τεσσαράκοντα ὁ ἄνθρωπος ἐφ' ὃν ἐγεγόνει τὸ σημεῖον τοῦτο τῆς ἰάσεως. 23 Ἀπολυθέντες δὲ ἦλθον πρὸς τοὺς ἰδίους καὶ ἀπήγγειλαν ὅσα πρὸς αὐτοὺς οἱ ἀρχιερεῖς καὶ οἱ πρεσβύτεροι εἶπον. 24 οἱ δὲ ἀκούσαντες ὁμοθυμαδὸν ἦραν φωνὴν πρὸς τὸν Θεὸν καὶ εἶπον· Δέσποτα, σὺ ὁ ποιήσας τὸν οὐρανὸν καὶ τὴν γῆν καὶ τὴν θάλασσαν καὶ πάντα τὰ ἐν αὐτοῖς, 25 ὁ διὰ στόματος Δαυῒδ παιδός σου εἰπών· ἵνα τί ἐφρύαξαν ἔθνη καὶ λαοὶ ἐμελέτησαν κενά; 26 παρέστησαν οἱ βασιλεῖς τῆς γῆς καὶ οἱ ἄρχοντες συνήχθησαν ἐπὶ τὸ αὐτὸ κατὰ τοῦ Κυρίου καὶ κατὰ τοῦ Χριστοῦ αὐτοῦ. 27 συνήχθησαν γὰρ ἐπ' ἀληθείας ἐπὶ τὸν ἅγιον παῖδά σου Ἰησοῦν, ὃν ἔχρισας, Ἡρῴδης τε καὶ Πόντιος Πιλᾶτος σὺν ἔθνεσι καὶ λαοῖς Ἰσραήλ, 28 ποιῆσαι ὅσα ἡ χείρ σου καὶ ἡ βουλή σου προώρισε γενέσθαι. 29 καὶ τὰ νῦν, Κύριε, ἔπιδε ἐπὶ τὰς ἀπειλὰς αὐτῶν, καὶ δὸς τοῖς δούλοις σου μετὰ παρρησίας πάσης λαλεῖν τὸν λόγον σου 30 ἐν τῷ τὴν χεῖρά σου ἐκτείνειν σε εἰς ἴασιν καὶ σημεῖα καὶ τέρατα γίνεσθαι διὰ τοῦ ὀνόματος τοῦ ἁγίου παιδός σου Ἰησοῦ. 31 καὶ δεηθέντων αὐτῶν ἐσαλεύθη ὁ τόπος ἐν ᾧ ἦσαν συνηγμένοι, καὶ ἐπλήσθησαν ἅπαντες Πνεύματος ἁγίου, καὶ ἐλάλουν τὸν λόγον τοῦ Θεοῦ μετὰ παρρησίας. 32 Τοῦ δὲ πλήθους τῶν πιστευσάντων ἦν ἡ καρδία καὶ ἡ ψυχὴ μία, καὶ οὐδὲ εἷς τι τῶν ὑπαρχόντων αὐτῷ ἔλεγεν ἴδιον εἶναι, ἀλλ' ἦν αὐτοῖς ἅπαντα κοινά. 33 καὶ μεγάλῃ δυνάμει ἀπεδίδουν τὸ μαρτύριον οἱ ἀπόστολοι τῆς ἀναστάσεως τοῦ Κυρίου Ἰησοῦ χάρις τε μεγάλη ἦν ἐπὶ πάντας αὐτούς. 34 οὐδὲ γὰρ ἐνδεής τις ὑπῆρχεν ἐν αὐτοῖς· ὅσοι γὰρ κτήτορες χωρίων ἢ οἰκιῶν ὑπῆρχον, πωλοῦντες ἔφερον τὰς τιμὰς τῶν πιπρασκομένων καὶ ἐτίθουν παρὰ τοὺς πόδας τῶν ἀποστόλων· 35 διεδίδοτο δὲ ἑκάστῳ καθότι ἄν τις χρείαν εἶχεν. 36 Ἰωσὴς δὲ ὁ ἐπικληθεὶς Βαρνάβας ὑπὸ τῶν ἀποστόλων, ὅ ἐστι μεθερμηνευόμενον υἱὸς παρακλήσεως, Λευῒτης, Κύπριος τῷ γένει, 37 ὑπάρχοντος αὐτῷ ἀγροῦ, πωλήσας ἤνεγκε τὸ χρῆμα καὶ ἔθηκε παρὰ τοὺς πόδας τῶν ἀποστόλων.
- Vulgata
4. 1 loquentibus autem illis ad populum supervenerunt sacerdotes et magistratus templi et Sadducaei 2 dolentes quod docerent populum et adnuntiarent in Iesu resurrectionem ex mortuis 3 et iniecerunt in eis manus et posuerunt eos in custodiam in crastinum erat enim iam vespera 4 multi autem eorum qui audierant verbum crediderunt et factus est numerus virorum quinque milia 5 factum est autem in crastinum ut congregarentur principes eorum et seniores et scribae in Hierusalem 6 et Annas princeps sacerdotum et Caiphas et Iohannes et Alexander et quotquot erant de genere sacerdotali 7 et statuentes eos in medio interrogabant in qua virtute aut in quo nomine fecistis hoc vos 8 tunc Petrus repletus Spiritu Sancto dixit ad eos principes populi et seniores 9 si nos hodie diiudicamur in benefacto hominis infirmi in quo iste salvus factus est 10 notum sit omnibus vobis et omni plebi Israhel quia in nomine Iesu Christi Nazareni quem vos crucifixistis quem Deus suscitavit a mortuis in hoc iste adstat coram vobis sanus 11 hic est lapis qui reprobatus est a vobis aedificantibus qui factus est in caput anguli 12 et non est in alio aliquo salus nec enim nomen aliud est sub caelo datum hominibus in quo oportet nos salvos fieri 13 videntes autem Petri constantiam et Iohannis conperto quod homines essent sine litteris et idiotae admirabantur et cognoscebant eos quoniam cum Iesu fuerant 14 hominem quoque videntes stantem cum eis qui curatus fuerat nihil poterant contradicere 15 iusserunt autem eos foras extra concilium secedere et conferebant ad invicem 16 dicentes quid faciemus hominibus istis quoniam quidem notum signum factum est per eos omnibus habitantibus in Hierusalem manifestum et non possumus negare 17 sed ne amplius divulgetur in populum comminemur eis ne ultra loquantur in nomine hoc ulli hominum 18 et vocantes eos denuntiaverunt ne omnino loquerentur neque docerent in nomine Iesu 19 Petrus vero et Iohannes respondentes dixerunt ad eos si iustum est in conspectu Dei vos potius audire quam Deum iudicate 20 non enim possumus quae vidimus et audivimus non loqui 21 at illi comminantes dimiserunt eos non invenientes quomodo punirent eos propter populum quia omnes clarificabant Deum in eo quod acciderat 22 annorum enim erat amplius quadraginta homo in quo factum erat signum istud sanitatis 23 dimissi autem venerunt ad suos et adnuntiaverunt eis quanta ad eos principes sacerdotum et seniores dixissent 24 qui cum audissent unianimiter levaverunt vocem ad Deum et dixerunt Domine tu qui fecisti caelum et terram et mare et omnia quae in eis sunt 25 qui Spiritu Sancto per os patris nostri David pueri tui dixisti quare fremuerunt gentes et populi meditati sunt inania 26 adstiterunt reges terrae et principes convenerunt in unum adversus Dominum et adversus Christum eius 27 convenerunt enim vere in civitate ista adversus sanctum puerum tuum Iesum quem unxisti Herodes et Pontius Pilatus cum gentibus et populis Israhel 28 facere quae manus tua et consilium decreverunt fieri 29 et nunc Domine respice in minas eorum et da servis tuis cum omni fiducia loqui verbum tuum 30 in eo cum manum tuam extendas sanitates et signa et prodigia fieri per nomen sancti Filii tui Iesu 31 et cum orassent motus est locus in quo erant congregati et repleti sunt omnes Spiritu Sancto et loquebantur verbum Dei cum fiducia 32 multitudinis autem credentium erat cor et anima una nec quisquam eorum quae possidebant aliquid suum esse dicebat sed erant illis omnia communia 33 et virtute magna reddebant apostoli testimonium resurrectionis Iesu Christi Domini et gratia magna erat in omnibus illis 34 neque enim quisquam egens erat inter illos quotquot enim possessores agrorum aut domorum erant vendentes adferebant pretia eorum quae vendebant 35 et ponebant ante pedes apostolorum dividebantur autem singulis prout cuique opus erat 36 Ioseph autem qui cognominatus est Barnabas ab apostolis quod est interpretatum Filius consolationis Levites Cyprius genere 37 cum haberet agrum vendidit illum et adtulit pretium et posuit ante pedes apostolorum
1 En terwijl zij tot het volk spraken, kwamen daarover tot hen de priesters, en de hoofdman des tempels, en de Sadduceën; 2 Zeer ontevreden zijnde, omdat zij het volk leerden, en verkondigden in Jezus de opstanding uit de doden. 3 En zij sloegen de handen aan hen, en zetten ze in bewaring tot den anderen dag; want het was nu avond. 4 En velen van degenen, die het woord gehoord hadden, geloofden; en het getal der mannen werd omtrent vijf duizend. 5 En het geschiedde des anderen daags, dat hun oversten en ouderlingen en Schriftgeleerden te Jeruzalem vergaderden; 6 En Annas, de hogepriester, en Kajafas, en Johannes, en Alexander, en zovele er van het hogepriesterlijk geslacht waren. 7 En als zij hen in het midden gesteld hadden, vraagden zij: Door wat kracht, of door wat naam hebt gijlieden dit gedaan? 8 Toen zeide Petrus, vervuld zijnde met den Heiligen Geest, tot hen: Gij oversten des volks, en gij ouderlingen van Israël! 9 Alzo wij heden rechterlijk onderzocht worden over de weldaad aan een krank mens geschied, waardoor hij gezond geworden is; 10 Zo zij u allen kennelijk, en het ganse volk Israël, dat door den Naam van Jezus Christus, den Nazarener, Dien gij gekruist hebt, Welken God van de doden heeft opgewekt, door Hem, zeg ik, staat deze hier voor u gezond. 11 Deze is de Steen, Die van u, de bouwlieden, veracht is, Welke tot een hoofd des hoeks geworden is. 12 En de zaligheid is in geen Anderen; want er is ook onder den hemel geen andere Naam, Die onder de mensen gegeven is, door Welken wij moeten zalig worden. 13 Zij nu, ziende de vrijmoedigheid van Petrus en Johannes, en vernemende, dat zij ongeleerde en slechte mensen waren, verwonderden zich, en kenden hen, dat zij met Jezus geweest waren. 14 En ziende den mens bij hen staan, die genezen was, hadden zij niets daartegen te zeggen. 15 En hun geboden hebbende uit te gaan buiten den raad, overlegden zij met elkander, 16 Zeggende: Wat zullen wij dezen mensen doen? Want dat er een bekend teken door hen geschied is, is openbaar aan allen, die te Jeruzalem wonen, en wij kunnen het niet loochenen. 17 Maar opdat het niet meer en meer onder het volk verspreid worde, laat ons hen scherpelijk dreigen, dat zij niet meer tot enig mens in dezen Naam spreken. 18 En als zij hen geroepen hadden, zeiden zij hun aan, dat zij ganselijk niet zouden spreken, noch leren, in den Naam van Jezus. 19 Maar Petrus en Johannes, antwoordende, zeiden tot hen: Oordeelt gij, of het recht is voor God, ulieden meer te horen dan God. 20 Want wij kunnen niet laten te spreken, hetgeen wij gezien en gehoord hebben. 21 Maar zij dreigden hen nog meer, en lieten ze gaan, niets vindende, hoe zij hen straffen zouden, om des volks wil; want zij verheerlijkten allen God over hetgeen er geschied was. 22 Want de mens was meer dan veertig jaren oud, aan welken dit teken der genezing geschied was. 23 En zij, losgelaten zijnde, kwamen tot de hunnen, en verkondigden al wat de overpriesters en de ouderlingen tot hen gezegd hadden. 24 En als dezen dat hoorden, hieven zij eendrachtelijk hun stem op tot God, en zeiden: Heere! Gij zijt de God, Die gemaakt hebt den hemel, en de aarde, en de zee, en alle dingen, die in dezelve zijn. 25 Die door den mond van David Uw knecht, gezegd hebt: Waarom woeden de heidenen, en hebben de volken ijdele dingen bedacht? 26 De koningen der aarde zijn te zamen opgestaan, en de oversten zijn bijeenvergaderd tegen den Heere, en tegen Zijn Gezalfde. 27 Want in der waarheid zijn vergaderd tegen Uw heilig Kind Jezus, Welken Gij gezalfd hebt, beiden Herodes en Pontius Pilatus, met de heidenen en de volken Israëls; 28 Om te doen al wat Uw hand en Uw raad te voren bepaald had, dat geschieden zou. 29 En nu dan, Heere, zie op hun dreigingen, en geef Uw dienstknechten met alle vrijmoedigheid Uw woord te spreken; 30 Daarin, dat Gij Uw hand uitstrekt tot genezing, en dat tekenen en wonderen geschieden door den Naam van Uw heilig Kind Jezus. 31 En als zij gebeden hadden, werd de plaats, in welke zij vergaderd waren, bewogen. En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en spraken het Woord Gods met vrijmoedigheid. 32 En de menigte van degenen, die geloofden, was een hart en een ziel; en niemand zeide, dat iets van hetgeen hij had, zijn eigen ware, maar alle dingen waren hun gemeen. 33 En de apostelen gaven met grote kracht getuigenis van de opstanding van den Heere Jezus; en er was grote genade over hen allen. 34 Want er was ook niemand onder hen, die gebrek had; want zovelen als er bezitters waren van landen of huizen, die verkochten zij, en brachten den prijs der verkochte goederen, en legden dien aan de voeten der apostelen. 35 En aan een iegelijk werd uitgedeeld, naar dat elk van node had. 36 En Joses, van de apostelen toegenaamd Barnabas (hetwelk is, overgezet zijnde, een zoon der vertroosting), een Leviet, van geboorte uit Cyprus, 37 Alzo hij een akker had, verkocht dien, en bracht het geld, en legde het aan de voeten der apostelen.
Hoofdstuk 4 Petrus en Johannes ondervraagd en vrijgelaten [1] Terwijl ze nog tot het volk spraken, kwamen de priesters, de tempelcommandant* en de sadduceeën op hen af, [2] geërgerd* omdat zij het volk onderricht gaven en met een beroep op Jezus de opstanding uit de doden verkondigden. [3] Ze arresteerden hen en zetten hen gevangen tot de volgende ochtend – het was immers al avond. [4] Maar velen van hen die de toespraak hadden gehoord, kwamen tot geloof, en hun aantal steeg tot ongeveer vijfduizend man. [5] De volgende dag kwamen hun leiders, oudsten en schriftgeleerden in Jeruzalem bijeen, [6] evenals Annas, de hogepriester, en Kajafas*, Johannes*, Alexander en alle anderen die tot de hogepriesterlijke familie behoorden. [7] Ze lieten hen voorkomen en vroegen: 'Door wat voor kracht of naam hebt u dit gedaan?' [8] Daarop werd Petrus vervuld van de heilige Geest en zei tegen hen: 'Leiders van het volk en oudsten! [9] Als wij vandaag naar aanleiding van een weldaad aan een zieke ondervraagd worden over de oorzaak van zijn redding, [10] dan moet u allen en heel het volk Israël goed weten: door de naam van Jezus Christus de Nazoreeër, die u hebt gekruisigd, maar die God heeft opgewekt uit de doden, staat hij hier gezond voor u. [11] Hij is de steen die door u, de bouwlieden, werd verworpen, maar de hoeksteen is geworden. [12] Door niemand anders komt de redding, want er is onder de hemel geen andere naam aan mensen gegeven waardoor wij ons kunnen laten redden.' [13] Toen ze zagen hoe vrijmoedig Petrus en Johannes optraden en ze bedachten dat het ongeletterde, eenvoudige mensen waren, stonden ze verbaasd en ze realiseerden zich dat het metgezellen van Jezus waren; [14] en omdat ze de man die genezen was bij hen zagen staan, hadden ze geen weerwoord. [15] Daarop gaven ze hun het bevel om het Sanhedrin* te verlaten en pleegden ze onderling overleg. [16] Ze zeiden: 'Wat moeten we doen met die mensen? Het is namelijk onmiskenbaar dat er door hun toedoen een wonder is gebeurd; dat is alle inwoners van Jeruzalem duidelijk, wij kunnen het niet ontkennen. [17] Maar om te voorkomen dat het nog verder onder het volk bekend wordt, zouden we hun met dreigementen moeten verbieden om ooit nog met een beroep op deze naam tot iemand te spreken.' [18] Toen riepen ze hen weer binnen en legden ze hun het absolute verbod op om nog iets te zeggen of te leren met een beroep op de naam van Jezus. [19] Petrus en Johannes gaven hun echter ten antwoord: 'Zeg nu zelf, is het tegenover God te rechtvaardigen om u* meer te gehoorzamen dan Hem? [20] Wij kunnen in ieder geval niet zwijgen over wat we gehoord en gezien hebben.' [21] Na hen nog eens bedreigd te hebben lieten ze hen vrij, omdat ze, met het oog op het volk, geen mogelijkheid zagen hoe ze hen zouden kunnen straffen, want iedereen verheerlijkte God om wat er gebeurd was. [22] Meer* dan veertig jaar oud was de persoon die door dit teken is genezen. Gebed van de gelovigen [23] Na hun vrijlating keerden ze terug in eigen kring en brachten ze verslag uit van alles wat de hogepriesters en oudsten tegen hen hadden gezegd. [24] Toen ze dat gehoord hadden, verhieven ze eensgezind hun stem tot God en zeiden: 'Meester, U bent de maker* van de hemel en de aarde en de zee, en van al wat ze bevatten; [25] U bent het die bij monde van onze vader David*, uw knecht, door de heilige Geest hebt gezegd: Waarom snoeven de volkeren, maken de mensen zinloze plannen? [26] De koningen van de aarde stellen zich op, de leiders spannen samen tegen de Heer en tegen zijn Gezalfde*. [27] Inderdaad, ze hebben in deze stad samengespannen tegen uw heilige knecht Jezus, die U gezalfd hebt – Herodes en Pontius Pilatus, met de volkeren en de mensen van Israël – [28] om uit te voeren wat uw hand* en uw plan tevoren hadden bepaald dat moest gebeuren. [29] Let dan ook nu op hun dreigementen, Heer, en geef dat uw dienaren in alle vrijmoedigheid uw woord verkondigen, [30] en laat door het uitstrekken van uw hand genezingen en tekenen en wonderen geschieden door de naam van uw heilige knecht Jezus.' [31] Na hun gebed beefde de plaats waar zij bijeen waren en werden ze allen vervuld van de heilige Geest en verkondigden met vrijmoedigheid het woord van God. Gemeenschapszin en groei van de gemeente; bedrog ontmaskerd [32] De grote groep gelovigen was één van hart en ziel en er was niemand die iets van zijn bezittingen zijn eigendom noemde; integendeel, alles stond ter beschikking van de gemeenschap. [33] Met grote kracht legden de apostelen getuigenis af van de opstanding van de Heer Jezus, en zij werden allen rijkelijk begunstigd. [34] Er was immers niemand onder hen die gebrek leed, want allen die grond of huizen bezaten verkochten hun bezit, gingen met de opbrengst naar de apostelen, [35] en legden die aan hun voeten. Daarvan werd uitgedeeld aan een ieder, al naar gelang hij nodig had. [36] Zo bezat Jozef, een Leviet afkomstig uit Cyprus, die van de apostelen de bijnaam Barnabas* – dit betekent: zoon van troost – gekregen had, een stuk grond; hij verkocht het, ging met het geld naar de apostelen en legde het aan hun voeten.
Hoofdstuk 4 Ondervraging door de Joodse leiders [1] Terwijl Petrus en Johannes de menigte nog toespraken, kwamen de priesters, het hoofd van de tempelwacht en de Sadduceeën op hen af, [2] hevig ontstemd omdat ze het volk onderrichtten en de opstanding uit de dood verkondigden op grond van wat er met Jezus was gebeurd. [3] Ze grepen hen vast en zetten hen gevangen tot de volgende dag, omdat het al avond was. [4] Maar van degenen die naar de toespraak hadden geluisterd, bekeerden velen zich, zodat het aantal gelovigen aangroeide tot ongeveer vijfduizend. [5] De volgende dag kwamen de leiders, de oudsten en de schriftgeleerden bijeen in Jeruzalem, [6] samen met Annas, de hogepriester, Kajafas, Johannes en Alexander, en allen die tot de hogepriesterlijke familie behoorden. [7] Nadat ze Petrus en Johannes in het midden hadden doen plaatsnemen, begonnen ze het verhoor met de vraag: 'Door welke kracht of in wiens naam hebt u die daad verricht?' [8] Petrus antwoordde, vervuld van de heilige Geest: 'Leiders van het volk en oudsten, [9] nu wij vandaag worden verhoord omdat we een zieke hebben geholpen, en nu ons wordt gevraagd hoe het komt dat hij is genezen, [10] dient u allen en het hele volk van Israël te weten dat deze man hier gezond voor u staat dankzij de naam van Jezus Christus uit Nazaret, die door u gekruisigd is, maar die door God uit de dood is opgewekt. [11] Jezus is de steen die door u, de bouwlieden, vol verachting is weggeworpen, maar die nu de hoeksteen geworden is. [12] Door niemand anders kunnen wij worden gered, want zijn naam is de enige op aarde die de mens redding biedt.' [13] Toen de leden van het Sanhedrin zagen hoe vrijmoedig Petrus en Johannes optraden en begrepen dat het gewone, ongeletterde mensen waren, stonden ze verbaasd, en ze realiseerden zich dat beiden in Jezus' gezelschap hadden verkeerd. [14] Maar omdat ze de man die genezen was bij hen zagen staan, konden ze niets tegen hun woorden inbrengen. [15] Nadat ze hun bevolen hadden de raadszaal te verlaten, overlegden ze met elkaar. [16] Ze zeiden: 'Wat moeten we met hen doen? Voor alle inwoners van Jeruzalem is het duidelijk dat ze een wonder hebben verricht, en wij kunnen dat niet ontkennen. [17] Maar om te voorkomen dat het gerucht zich nog verder onder het volk verspreidt, moeten we hen waarschuwen met niemand meer over Jezus te spreken en hun verbieden zijn naam nog te gebruiken.' [18] Ze riepen hen terug en bevalen hun de naam van Jezus op geen enkele manier meer te gebruiken en het volk niet meer over hem te onderrichten. [19] Maar Petrus en Johannes zeiden: 'Kunnen wij het tegenover God verantwoorden om wel naar u te luisteren en niet naar hem? Oordeelt u zelf! [20] We moeten immers wel spreken over wat we gezien en gehoord hebben.' [21] Na hen nogmaals dreigend te hebben toegesproken lieten ze hen vrij, want ze wisten niet hoe ze hen konden straffen nu de mensen God loofden en eerden om wat er was gebeurd. [22] De man die zo wonderbaarlijk was genezen, was namelijk meer dan veertig jaar verlamd geweest. Gebed van de gelovigen [23] Nadat Petrus en Johannes waren vrijgelaten, gingen ze naar de leerlingen en vertelden wat de hogepriesters en de oudsten hadden gezegd. [24] Toen de leerlingen dat hoorden, riepen ze God eensgezind aan met de woorden: 'Heer, u hebt de hemel en de aarde en de zee geschapen en alles wat daar leeft, [25] u hebt door de heilige Geest, bij monde van onze voorvader David, uw dienaar, gezegd: "Waarom snoeven de volken en beramen de volksstammen zinloze plannen? [26] De koningen van de aarde zijn aangetreden en de heersers spannen samen tegen de Heer en zijn gezalfde." [27] Want inderdaad, in deze stad hebben allen samengespannen tegen Jezus, uw heilige dienaar, die door u is gezalfd: Herodes, Pontius Pilatus, alle volken en ook de stammen van Israël, [28] om datgene te doen waarvan u had bepaald en voorbestemd dat het moest gebeuren. [29] Welnu, Heer, sla ook nu acht op hun dreigementen en stel ons, uw dienaren, in staat om vrijmoedig over uw boodschap te spreken [30] door ons bij te staan, zodat zieken genezing vinden en er tekenen en wonderen gebeuren in de naam van Jezus, uw heilige dienaar.' [31] Toen ze hun gebed beëindigd hadden, begon de plaats waar ze bijeen waren te beven, en allen werden vervuld van de heilige Geest en spraken vrijmoedig over de boodschap van God. Het gemeenschappelijke bezit [32] De groep mensen die het geloof had aanvaard, leefde eendrachtig samen. Geen van hen beschouwde zijn bezittingen als zijn persoonlijk eigendom, want ze hadden alles gemeenschappelijk. [33] De apostelen bleven met grote kracht getuigen van de opstanding van de Heer Jezus, en God begunstigde allen rijkelijk. [34] Niemand onder hen leed enig gebrek: wie een stuk grond of een huis bezat, verkocht het, bracht de opbrengst naar de apostelen [35] en legde die aan hun voeten neer, waarna het geld naar behoefte onder de gelovigen werd verdeeld. [36] Een van hen was Josef, een Leviet uit Cyprus, die van de apostelen de bijnaam Barnabas had gekregen, wat in onze taal 'zoon van de vertroosting' betekent.
Terwijl zij tot de gemeenschap spreken, staan ineens bij hen de heiligdomsdienaars, de bevelhebber van het heiligdom en de sadduceeërs,- Handelingen 4:2 geërgerd omdat zij de gemeenschap onderricht geven en in Jezus de opstanding uit de doden verkondigen. 4:3 Ze leggen de hand op hen en zetten hen in bewaring tot aan de volgende morgen,- want het is inmiddels avond. 4:4 Velen die de toespraak hebben gehoord komen tot geloof; het getal van de mannen wordt zo'n vijfduizend. 4:5 Het geschiedt de volgende morgen dat hun oversten, oudsten en schriftgeleerden zich verzamelen in Jeruzalem,- 4:6 ook de hogepriester Annas, Kajafas, Johannes, Alexander en wie er maar uit het hogepriesterlijke geslacht geweest zijn. 4:7 Zij stellen hen op in het midden en hebben uitgevraagd: ú, uit kracht van wat of in naam van wie hebt u dit gedaan? 4:8 Dan raakt Petrus vervuld van heilige geestesadem, en zegt tot hen: oversten van de gemeente en oudsten, 4:9 als wij heden terechtstaan om een weldaad aan een mens die ziek was, waardoor hij is gered, 4:10 dan mag het wel bekend worden aan u allen en aan heel de gemeenschap van Israël dat door de naam van Jezus Christus, de Nazoreeër, die gij gekruisigd hebt maar die God uit de doden heeft opgewekt,- dat door hém hij hier gezond tegenover u staat!- 4:11 hij is 'de steen, veracht door u, door de bouwers, die is geworden tot hoofd en hoeksteen' (Ps. 118,22), 4:12 en de redding is door niemand anders; want er is geen andere naam onder de hemel gegeven bij de mensen waardoor wij moeten worden gered! 4:13 Aanschouwend hoe vrijmoedig Petrus en Johannes zijn en vernemend dat zij ongeletterde en doodgewone mensen zijn,- hebben zij zich verwonderd; zij herkenden wel dat zij met Jezus samen waren geweest 4:14 maar omdat ze ook de mens gewaar waren die daar samen met hen stond, genezen en wel, hebben ze niets terug te zeggen gehad. 4:15 Ze gelastten hen uit het sanhedrin weg te gaan en overlegden met elkander; ze hebben gezegd: 4:16 wat moeten we met deze mensen doen?- want dat er door hen een onmiskenbaar teken is geschied, is aan al Jeruzalems inwoners duidelijk en kunnen we niet loochenen; 4:17 maar opdat het zich niet nog meer verspreidt naar de gemeenschap, moeten we hen zo bedreigen dat ze nooit meer tot iemand van de mensen spreken op gezag van deze naam! 4:18 Ze roepen hen binnen en kondigen af dat zij in het geheel geen uitspraken mogen doen of onderricht geven op gezag van de naam van Jezus. 4:19 Maar Petrus en Johannes zeggen ten antwoord tot hen: is het te rechtvaardigen tegenover God om meer naar u te horen dan naar God: oordeelt u zelf!- 4:20 want wij zijn niet bij machte om niet te spreken van wat wij hebben gezien en gehoord! 4:21 Zij bedreigen hen eens te meer en laten hen dan los, omdat ze geen mogelijkheid vinden om hen kort te houden: vanwege de gemeente,- omdat allen God verheerlijkt hebben om wat geschied is. 4:22 Want hij is meer dan veertig jaar oud geweest, de man aan wie dit teken der genezing is geschied. 4:23 Eenmaal losgelaten komen ze aan bij de eigen mensen en verkondigen al wat de overpriesters en de oudsten hebben gezegd. 4:24 Als zij dat horen verheffen zij eensgezind hun stem tot God en zeggen: Meester, gij die gemaakt hebt hemel, aarde en zee, en al wat daarin is 4:25 en die bij monde van onze vader David, uw kind, door heilige geestesadem hebt gezegd: 'waartoe raakten volkeren in beroering en prevelen gemeenschappen slechts leegte, 4:26 staan de koningen der aarde op en hebben de oversten op één plek zich verzameld tegen de Heer en tegen zijn gezalfde?' (Ps. 2,1-2); 4:27 want het is wáár, ze hebben in deze stad zich verzameld tegen hem die gij gezalfd hebt, uw heilig kind Jezus: Herodes en Pontius Pilatus, samen met de volkeren en gemeenschappen van Israël, 4:28 om te doen al wat uw hand en uw beraad tevoren had bepaald dat zou geschieden; 4:29 en nu, Heer: zie neer op hun bedreigingen en geef het aan uw dienaars om met alle vrijmoedigheid uw woord te spreken, 4:30 daarin dat gij uw hand uitstrekt tot genezing en er tekenen en wonderen geschieden door de naam van uw heilig kind Jezus! 4:31 Terwijl zij bidden trilt de plaats waar zij zijn verzameld en worden allen vol van de heilige Geest; het woord van God hebben zij met vrijmoedigheid kunnen spreken. 4:32 De menigte van wie tot geloof komen is één van hart en ziel geweest, en niet één heeft gezegd dat iets wat hem toebehoorde eigendom van hem was, nee, bij hen is alles gemeenschappelijk geweest; 4:33 in grote kracht geven de apostelen het getuigenis van de opstanding van de Heer Jezus, en grote genade is over hen allen geweest. 4:34 Want er is geen enkele behoeftige onder hen geweest, want allen die bezitters van stukken grond of huizen waren, hebben die verkocht, de opbrengst van het verkochte meegebracht 4:35 en aan de voeten van de apostelen neergelegd. Aan ieder is uitgegeven al naar iemand nodig had. 4:36 Zo verkoopt Jozef, door de apostelen bijgenaamd 'Barnabas',- vertaald is dat 'zoon van vertroosting', een Leviet, Cypriotisch van geboorte, 4:37 een akker die hem toebehoort. Hij brengt het geld mee en legt het aan de voeten van de apostelen.
1. Ils parlaient encore au peuple quand survinrent les prêtres, le commandant du Temple et les Sadducéens, 2. contrariés de les voir enseigner le peuple et annoncer en la personne de Jésus la résurrection des morts. 3. Ils mirent la main sur eux et les emprisonnèrent jusqu'au lendemain, car déjà le soir tombait. 4. Cependant beaucoup de ceux qui avaient entendu la parole embrassèrent la foi, et le nombre des fidèles, en ne comptant que les hommes, fut d'environ cinq mille. 5. Le lendemain les chefs des Juifs, les anciens et les scribes se rassemblèrent à Jérusalem. 6. Il y avait là Anne le grand prêtre, Caïphe, Jonathan, Alexandre et tous les membres des familles pontificales. 7. Ils firent comparaître les apôtres et se mirent à les questionner : « Par quel pouvoir ou par quel nom avez-vous fait cela, vous autres ? » 8. Alors Pierre, rempli de l'Esprit Saint, leur dit : « Chefs du peuple et anciens, 9. puisqu'aujourd'hui nous avons à répondre en justice du bien fait à un infirme et du moyen par lequel il a été guéri, 10. sachez-le bien, vous tous, ainsi que tout le peuple d'Israël : c'est par le nom de Jésus Christ le Nazôréen, celui que vous, vous avez crucifié, et que Dieu a ressuscité des morts, c'est par son nom et par nul autre que cet homme se présente guéri devant vous. 11. C'est lui la pierre que vous, les bâtisseurs, avez dédaignée, et qui est devenue la pierre d'angle. 12. Car il n'y a pas sous le ciel d'autre nom donné aux hommes, par lequel nous devions être sauvés. » 13. Considérant l'assurance de Pierre et de Jean et se rendant compte que c'étaient des gens sans instruction ni culture, les sanhédrites étaient dans l'étonnement. Ils reconnaissaient bien en eux ceux qui étaient avec Jésus ; 14. en même temps ils voyaient, debout auprès d'eux, l'homme qui avait été guéri ; aussi n'avaient-ils rien à répliquer. 15. Ils les firent alors sortir du Sanhédrin et se mirent à délibérer entre eux. 16. Ils disaient : « Qu'allons-nous faire à ces gens-là ? Qu'un signe notoire ait été opéré par eux, c'est trop clair pour tous les habitants de Jérusalem, et nous ne pouvons le nier. 17. Mais pour que cela ne se répande pas davantage dans le peuple, empêchons-les par des menaces de parler désormais à qui que ce soit en ce nom-là. » 18. Ils les rappelèrent donc et leur défendirent de souffler mot et d'enseigner au nom de Jésus. 19. Mais Pierre et Jean de leur rétorquer : « S'il est juste aux yeux de Dieu de vous obéir plutôt qu'à Dieu, à vous d'en juger. 20. Nous ne pouvons pas, quant à nous, ne pas publier ce que nous avons vu et entendu. » 21. Cependant, après de nouvelles menaces, ils les relâchèrent, ne voyant pas comment les punir, à cause du peuple : car tout le monde glorifiait Dieu de ce qui s'était passé. 22. L'homme guéri miraculeusement avait en effet plus de quarante ans. 23. Une fois relâchés, ils se rendirent auprès des leurs et rapportèrent tout ce que les grands prêtres et les anciens leur avaient dit. 24. A ce récit, d'un seul élan, ils élevèrent la voix vers Dieu et dirent : « Maître, c'est toi qui as fait le ciel, la terre, la mer et tout ce qui s'y trouve ; 25. c'est toi qui as dit par l'Esprit Saint et par la bouche de notre père David, ton serviteur : Pourquoi cette arrogance chez les nations, ces vains projets chez les peuples ? 26. Les rois de la terre se sont mis en campagne et les magistrats se sont rassemblés de concert contre le Seigneur et contre son Oint. 27. Oui vraiment, ils se sont rassemblés dans cette ville contre ton saint serviteur Jésus, que tu as oint, Hérode et Ponce-Pilate avec les nations païennes et les peuples d'Israël, 28. pour accomplir tout ce que, dans ta puissance et ta sagesse, tu avais déterminé par avance. 29. A présent donc, Seigneur, considère leurs menaces et, afin de permettre à tes serviteurs d'annoncer ta parole en toute assurance, 30. étends la main pour opérer des guérisons, signes et prodiges par le nom de ton saint serviteur Jésus. » 31. Tandis qu'ils priaient, l'endroit où ils se trouvaient réunis trembla ; tous furent alors remplis du Saint Esprit et se mirent à annoncer la parole de Dieu avec assurance. 32. La multitude des croyants n'avait qu'un cœur et qu'une âme. Nul ne disait sien ce qui lui appartenait, mais entre eux tout était commun. 33. Avec beaucoup de puissance, les apôtres rendaient témoignage à la résurrection du Seigneur Jésus, et ils jouissaient tous d'une grande faveur. 34. Aussi parmi eux nul n'était dans le besoin ; car tous ceux qui possédaient des terres ou des maisons les vendaient, apportaient le prix de la vente 35. et le déposaient aux pieds des apôtres. On distribuait alors à chacun suivant ses besoins. 36. Joseph, surnommé par les apôtres Barnabé ce qui veut dire fils d'encouragement , lévite originaire de Chypre, 37. possédait un champ ; il le vendit, apporta l'argent et le déposa aux pieds des apôtres.
Acts.4 [1] And as they spake unto the people, the priests, and the captain of the temple, and the Sadducees, came upon them, [2] Being grieved that they taught the people, and preached through Jesus the resurrection from the dead. [3] And they laid hands on them, and put them in hold unto the next day: for it was now eventide. [4] Howbeit many of them which heard the word believed; and the number of the men was about five thousand. [5] And it came to pass on the morrow, that their rulers, and elders, and scribes, [6] And Annas the high priest, and Caiaphas, and John, and Alexander, and as many as were of the kindred of the high priest, were gathered together at Jerusalem. [7] And when they had set them in the midst, they asked, By what power, or by what name, have ye done this? [8] Then Peter, filled with the Holy Ghost, said unto them, Ye rulers of the people, and elders of Israel, [9] If we this day be examined of the good deed done to the impotent man, by what means he is made whole; [10] Be it known unto you all, and to all the people of Israel, that by the name of Jesus Christ of Nazareth, whom ye crucified, whom God raised from the dead, even by him doth this man stand here before you whole. [11] This is the stone which was set at nought of you builders, which is become the head of the corner. [12] Neither is there salvation in any other: for there is none other name under heaven given among men, whereby we must be saved. [13] Now when they saw the boldness of Peter and John, and perceived that they were unlearned and ignorant men, they marvelled; and they took knowledge of them, that they had been with Jesus. [14] And beholding the man which was healed standing with them, they could say nothing against it. [15] But when they had commanded them to go aside out of the council, they conferred among themselves, [16] Saying, What shall we do to these men? for that indeed a notable miracle hath been done by them is manifest to all them that dwell in Jerusalem; and we cannot deny it. [17] But that it spread no further among the people, let us straitly threaten them, that they speak henceforth to no man in this name. [18] And they called them, and commanded them not to speak at all nor teach in the name of Jesus. [19] But Peter and John answered and said unto them, Whether it be right in the sight of God to hearken unto you more than unto God, judge ye. [20] For we cannot but speak the things which we have seen and heard. [21] So when they had further threatened them, they let them go, finding nothing how they might punish them, because of the people: for all men glorified God for that which was done. [22] For the man was above forty years old, on whom this miracle of healing was shewed. [23] And being let go, they went to their own company, and reported all that the chief priests and elders had said unto them. [24] And when they heard that, they lifted up their voice to God with one accord, and said, Lord, thou art God, which hast made heaven, and earth, and the sea, and all that in them is: [25] Who by the mouth of thy servant David hast said, Why did the heathen rage, and the people imagine vain things? [26] The kings of the earth stood up, and the rulers were gathered together against the Lord, and against his Christ. [27] For of a truth against thy holy child Jesus, whom thou hast anointed, both Herod, and Pontius Pilate, with the Gentiles, and the people of Israel, were gathered together, [28] For to do whatsoever thy hand and thy counsel determined before to be done. [29] And now, Lord, behold their threatenings: and grant unto thy servants, that with all boldness they may speak thy word, [30] By stretching forth thine hand to heal; and that signs and wonders may be done by the name of thy holy child Jesus. [31] And when they had prayed, the place was shaken where they were assembled together; and they were all filled with the Holy Ghost, and they spake the word of God with boldness. [32] And the multitude of them that believed were of one heart and of one soul: neither said any of them that ought of the things which he possessed was his own; but they had all things common. [33] And with great power gave the apostles witness of the resurrection of the Lord Jesus: and great grace was upon them all. [34] Neither was there any among them that lacked: for as many as were possessors of lands or houses sold them, and brought the prices of the things that were sold, [35] And laid them down at the apostles' feet: and distribution was made unto every man according as he had need. [36] And Joses, who by the apostles was surnamed Barnabas, (which is, being interpreted, The son of consolation,) a Levite, and of the country of Cyprus, [37] Having land, sold it, and brought the money, and laid it at the apostles' feet.
Petrus und Johannes vor dem Hohen Rat 41Während sie zum Volk redeten, traten zu ihnen die Priester und der Hauptmann des Tempels und die Sadduzäer, 2die verdross, dass sie das Volk lehrten und verkündigten an Jesus die Auferstehung von den Toten. 3Und sie legten Hand an sie und setzten sie gefangen bis zum Morgen; denn es war schon Abend. 4Aber viele von denen, die das Wort gehört hatten, wurden gläubig; und die Zahl der Männer stieg auf etwa fünftausend. 5Als nun der Morgen kam, versammelten sich ihre Oberen und Ältesten und Schriftgelehrten in Jerusalem, 6auch Hannas, der Hohepriester, und Kaiphas und Johannes und Alexander und alle, die vom Hohenpriestergeschlecht waren; 7und sie stellten sie vor sich und fragten sie: Aus welcher Kraft oder in welchem Namen habt ihr das getan? 8Petrus, voll des Heiligen Geistes, sprach zu ihnen: Ihr Oberen des Volkes und ihr Ältesten! 9Wenn wir heute verhört werden wegen dieser Wohltat an dem kranken Menschen, durch wen er gesund geworden ist, 10so sei euch und dem ganzen Volk Israel kundgetan: Im Namen Jesu Christi von Nazareth, den ihr gekreuzigt habt, den Gott von den Toten auferweckt hat; durch ihn steht dieser hier gesund vor euch. 11Das ist der Stein, von euch Bauleuten verworfen, der zum Eckstein geworden ist. 12Und in keinem andern ist das Heil, auch ist kein andrer Name unter dem Himmel den Menschen gegeben, durch den wir sollen selig werden. 13Sie sahen aber den Freimut des Petrus und Johannes und wunderten sich; denn sie merkten, dass sie ungelehrte und einfache Leute waren, und wussten auch von ihnen, dass sie mit Jesus gewesen waren. 14Sie sahen aber den Menschen, der gesund geworden war, bei ihnen stehen und wussten nichts dagegen zu sagen. 15Da hießen sie sie hinausgehen aus dem Hohen Rat und verhandelten miteinander und sprachen: 16Was wollen wir mit diesen Menschen tun? Denn dass ein offenkundiges Zeichen durch sie geschehen ist, ist allen bekannt, die in Jerusalem wohnen, und wir können's nicht leugnen. 17Aber damit es nicht weiter einreiße unter dem Volk, wollen wir ihnen drohen, dass sie hinfort zu keinem Menschen in diesem Namen reden. 18Und sie riefen sie und geboten ihnen, keinesfalls zu reden oder zu lehren in dem Namen Jesu. 19Petrus aber und Johannes antworteten und sprachen zu ihnen: Urteilt selbst, ob es vor Gott recht ist, dass wir euch mehr gehorchen als Gott. 20 Wir können's ja nicht lassen, von dem zu reden, was wir gesehen und gehört haben. 21Da drohten sie ihnen und ließen sie gehen um des Volkes willen, weil sie nichts fanden, was Strafe verdient hätte; denn alle lobten Gott für das, was geschehen war. 22Denn der Mensch war über vierzig Jahre alt, an dem dieses Zeichen der Heilung geschehen war. Das Gebet der Gemeinde 23Und als man sie hatte gehen lassen, kamen sie zu den Ihren und berichteten, was die Hohenpriester und Ältesten zu ihnen gesagt hatten. 24Als sie das hörten, erhoben sie ihre Stimme einmütig zu Gott und sprachen: Herr, du hast Himmel und Erde und das Meer und alles, was darin ist, gemacht, 25du hast durch den Heiligen Geist, durch den Mund unseres Vaters David, deines Knechtes, gesagt (Psalm 2,1-2): »Warum toben die Heiden, und die Völker nehmen sich vor, was umsonst ist? 26Die Könige der Erde treten zusammen, und die Fürsten versammeln sich wider den Herrn und seinen Christus.« 27Wahrhaftig, sie haben sich versammelt in dieser Stadt gegen deinen heiligen Knecht Jesus, den du gesalbt hast, Herodes und Pontius Pilatus mit den Heiden und den Stämmen Israels, 28zu tun, was deine Hand und dein Ratschluss zuvor bestimmt hatten, dass es geschehen solle. 29Und nun, Herr, sieh an ihr Drohen und gib deinen Knechten, mit allem Freimut zu reden dein Wort; 30strecke deine Hand aus, dass Heilungen und Zeichen und Wunder geschehen durch den Namen deines heiligen Knechtes Jesus. 31Und als sie gebetet hatten, erbebte die Stätte, wo sie versammelt waren; und sie wurden alle vom Heiligen Geist erfüllt und redeten das Wort Gottes mit Freimut. Die Gütergemeinschaft der ersten Christen 32Die Menge der Gläubigen aber war ein Herz und eine Seele; auch nicht einer sagte von seinen Gütern, dass sie sein wären, sondern es war ihnen alles gemeinsam. 33Und mit großer Kraft bezeugten die Apostel die Auferstehung des Herrn Jesus, und große Gnade war bei ihnen allen. 34Es war auch keiner unter ihnen, der Mangel hatte; denn wer von ihnen Äcker oder Häuser besaß, verkaufte sie und brachte das Geld für das Verkaufte 35und legte es den Aposteln zu Füßen; und man gab einem jeden, was er nötig hatte. 36Josef aber, der von den Aposteln Barnabas genannt wurde – das heißt übersetzt: Sohn des Trostes –, ein Levit, aus Zypern gebürtig, 37der hatte einen Acker und verkaufte ihn und brachte das Geld und legte es den Aposteln zu Füßen.
- A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -
- de (echter) . Verwijzing in Hnd 4 : de (echter) . Verwijzing : de (echter) . Hnd 4 (12) : (1) Hnd 4,1 . (2) Hnd 4,4 . (3) Hnd 4,5 . (4) Hnd 4,13 . (5) Hnd 4,15 . (6) Hnd 4,19 . (7) Hnd 4,21 . (8) Hnd 4,23 . (9) Hnd 4,24 . (10) Hnd 4,32 . (11) Hnd 4,35 . (12) Hnd 4,36 .
de (echter) | Hnd 4 | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
de | 12 | 6210 | 3754 | 2456 | 421 | 149 | 478 | 203 | 490 | 708 | 7 | 1048 | 1251 |
d' | 73 | 50 | 23 | 12 | 2 | 5 | 1 | 3 | 19 | 20 | |||
Totaal | 6283 | 3804 | 2479 | 433 | 151 | 483 | 204 | 490 | 711 | 7 | 1067 | 1271 |
- eimi (zijn) . eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) Taalgebruik in Hnd 4 : eimi (zijn) . Hebr. hâjâh . Lat. esse . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Hnd 4 (5) : (1) Hnd 4,3 . (2) Hnd 4,22 . (3) Hnd 4,32 . (4) Hnd 4,33 . (5) Hnd 4,34 .
eimi (zijn) | Hnd 4 | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
estin | 2371 | 1558 | 813 | 114 | 69 | 96 | 147 | 66 | 296 | 25 | |||||
imperf. 3de pers. enk. èn | 5 | 1506 | 1120 | 386 | 24 | 38 | 79 | 92 | 63 | 71 | 19 | 141 | 233 | ||
imperf. 3de pers. mv. èsan | 332 | 239 | 93 | 10 | 16 | 22 | 8 | 28 | 6 | 3 | 48 | 56 | 4 | 2 | |
totaal |
- Bepaald lidwoord . Verwijzing in Hnd 4 : bepaald lidwoord . Verwijzing : bepaald lidwoord in NT .
lidw. enk. | Hnd 4 | bijbel | O.T. | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |
1. | nom. m. enk. ho | 8495 | 6052 | 2443 | 408 | 219 | 331 | 436 | 281 | 612 | 156 | 958 | 1394 | |
2. | nom. vr. enk. hè | 4860 | 76 | |||||||||||
3. | nom. + acc. onz. enk. to | 5941 | 4582 | 1359 | 186 | 108 | 181 | 121 | 172 | 482 | 109 | 475 | 596 | |
4. | gen. m. + onz. enk. tou | 13 | 8480 | 6542 | 1938 | 234 | 116 | 272 | 196 | 269 | 673 | 178 | 622 | 818 |
5. | gen. vr. enk. tès | 5271 | 4202 | 1069 | 107 | 65 | 109 | 72 | 164 | 430 | 122 | 281 | 353 | |
6. | dat. m. + onz. enk. tô(i) | |||||||||||||
7. | dat. vr. enk. tè(i) | 3381 | 2631 | 750 | 94 | 55 | 119 | 64 | 122 | 264 | 32 | 268 | 332 | |
8. | acc. m. enk. ton | 6202 | 4880 | 1322 | 167 | 124 | 191 | 197 | 244 | 338 | 61 | 482 | 679 | |
9. | acc. vr. enk. tèn | 6161 | 4889 | 1272 | 180 | 109 | 149 | 121 | 198 | 404 | 111 | 438 | 559 | |
Totaal |
4. gen. m. + onz. enk. tou (van de) . Hnd 4 (13) : (1) Hnd 4,1 . (2) Hnd 4,8 . (3) Hnd 4,10 . (4) Hnd 4,13 . (5) Hnd 4,15 . (6) Hnd 4,18 . (7) Hnd 4,19 . (8) Hnd 4,25 . (9) Hnd 4,26 . (10) Hnd 4,30 . (11) Hnd 4,31 . (12) Hnd 4,32 . (13) Hnd 4,33 .
Hnd 4,1 - Hnd 4,2 - Hnd 4,3 - Hnd 4,4 - Hnd 4,5 - Hnd 4,6 - Hnd 4,7 - Hnd 4,8 - Hnd 4,9 - Hnd 4,10 - Hnd 4,11 - Hnd 4,12 - Hnd 4,13 - Hnd 4,14 - Hnd 4,15 - Hnd 4,16 - Hnd 4,17 - Hnd 4,18 - Hnd 4,19 - Hnd 4,20 - Hnd 4,21 - Hnd 4,22 - Hnd 4,23 - Hnd 4,24 - Hnd 4,25 - Hnd 4,26 - Hnd 4,27 - Hnd 4,28 - Hnd 4,29 - Hnd 4,30 - Hnd 4,31 - Hnd 4,32 - Hnd 4,33 - Hnd 4,34 - Hnd 4,35 - Hnd 4,36 - Hnd 4,37 -