EERSTE BOEK KONINGEN HOOFDSTUK 19 - 1K 19 -
- bijbeloverzicht
-- taalgebruik
-- 1 K (1 Koningen)
-- 1 K 19 -
- 1 K 19,1-18
- 1 K 19,4-8
- 1 K 19,19-21
-- 1 K 19,9a.11-13a -
Deze websitepagina is een onderdeel van de website van Arseen De Kesel : http://www.interlevensbeschouwelijk.be/index.html.
- bijbeloverzicht
per pericope - bijbeloverzicht
per vers - bijbeloverzicht
: liturgisch gebruik - bijbeloverzicht
: woordgebruik -- A
- B
- C
- D
- E
- F
- G
- H
- I
- J
- K
- L
- M
- N
- O
- P
- Q
- R
- S
- T
- U
- V
- W
- X
-Y
- Z
-- bijbeloverzicht
: commentaar -
Overzicht van Tenach : Tenach
: overzicht , Tenach
: taalgebruik - A
- B
- C
- D
- E
- F
- G
- H
- I
- J
- K
- L
- M
- N
- O
- P
- Q
- R
- S
- T
- U
- V
- W
- X
-Y
- Z -
, Tenach
: commentaar ,
Overzicht van Septuaginta : Septuaginta
: overzicht , Septuaginta
: taalgebruik - A
- B
- C
- D
- E
- F
- G
- H
- I
- J
- K
- L
- M
- N
- O
- P
- Q
- R
- S
- T
- U
- V
- W
- X
-Y
- Z
- , Septuaginta
: commentaar ,
Overzicht van 1 Koningen : - 1
K 1 - 1 K
2 - 1 K 3
- 1 K 4
- 1 K 5 -
1 K 6 - 1
K 7 - 1 K
8 - 1 K 9
- 1 K 10
- 1 K 11
- 1 K 12
- 1 K 13
- 1 K 14
- 1 K 15
- 1 K 16
- 1 K 17
- 1 K 18
- 1 K 19
- 1 K 20
- 1 K 21
- 1 K 22
- 1 K 23
- 1 K 24
- 1 K 25
Bijbeluitleg per pericope - 1
K 17,8-24 -
Uitleg vers per vers : -
1 K 19,1
- 1 K 19,2
- 1 K 19,3
- 1 K 19,4
- 1 K 19,5
- 1 K 19,6
- 1 K 19,7
- 1 K 19,8
- 1 K 19,9
- 1 K 19,10
- 1 K 19,11
- 1 K 19,12
- 1 K 19,13
- 1 K 19,14
- 1 K 19,15
- 1 K 19,16
- 1 K 19,17
- 1 K 19,18
- 1 K 19,19
- 1 K 19,20
- 1 K 19,21
-
1 K 19,1-18 : Elia naar de Horeb : 1
K 19,1-18 -- bijbeloverzicht
-- taalgebruik
-- 1 K (1 Koningen)
-- 1 K 19 -- 1 K 19,1
- 1 K 19,2
- 1 K 19,3
- 1 K 19,4
- 1 K 19,5
- 1 K 19,6
- 1 K 19,7
- 1 K 19,8
- 1 K 19,9
- 1 K 19,10
- 1 K 19,11
- 1 K 19,12
- 1 K 19,13
- 1 K 19,14
- 1 K 19,15
- 1 K 19,16
- 1 K 19,17
- 1 K 19,18
-
1 K 19,1-18 : Elia naar de Horeb : 1
K 19,1-18
1 K 19,19-21 : De roeping van Elisa : 1
K 19,19-21
1 K 19,1 - 1
K 19,1 : Elia naar de Horeb : 1
K 19,1-18 -- bijbeloverzicht
-- taalgebruik
-- 1 K (1 Koningen)
-- 1 K 19 --
1 K 19,1
- 1 K 19,2
- 1 K 19,3
- 1 K 19,4
- 1 K 19,5
- 1 K 19,6
- 1 K 19,7
- 1 K 19,8
- 1 K 19,9
- 1 K 19,10
- 1 K 19,11
- 1 K 19,12
- 1 K 19,13
- 1 K 19,14
- 1 K 19,15
- 1 K 19,16
- 1 K 19,17
- 1 K 19,18
-
1 K 19,1 - 1
K 19,1 : Elia naar de Horeb : 1
K 19,1-18 -- bijbeloverzicht
-- taalgebruik
-- 1 K (1 Koningen)
-- 1 K 19 -- 1 K
19,1 - 1
K 19,2 - 1
K 19,3 - 1
K 19,4 - 1
K 19,5 - 1
K 19,6 - 1
K 19,7 - 1
K 19,8 - 1
K 19,9 - 1
K 19,10 - 1
K 19,11 - 1
K 19,12 - 1
K 19,13 - 1
K 19,14 - 1
K 19,15 - 1
K 19,16 - 1
K 19,17 - 1
K 19,18 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
MT |
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
1kai anèggeilen achaab tè iezabel gunaiki autou
panta a epoièsen èliou kai ôs apekteinen tous profètas en romfaia |
1 nuntiavit autem Ahab Hiezabel omnia quae fecerat
Helias et quomodo occidisset universos prophetas gladio |
|
1 En Achab zeide Izebel aan al wat Elia gedaan had,
en allen, die hij gedood had, te weten al de profeten, met het zwaard.
|
[1] Toen Achab aan Izebel meedeelde wat Elia allemaal
gedaan had en hoe hij alle profeten met het zwaard had gedood, |
[1] Achab vertelde Izebel alles wat Elia had gedaan,
ook dat hij alle profeten ter dood had gebracht. |
1 ¶ Achab meldt aan Izebel al wat Elia gedaan
heeft,– en hoe hij alle profeten heeft omgebracht met het zwaard.
|
1. Achab apprit à Jézabel tout ce qu'Élie avait
fait et comment il avait massacré tous les prophètes par l'épée. |
|
King James Bible . [1] And Ahab told Jezebel all that Elijah had done, and
withal how he had slain all the prophets with the sword.
Luther-Bibel . 1 Und Ahab sagte Isebel alles, was Elia getan hatte und wie er
alle Propheten Baals mit dem Schwert umgebracht hatte.
Tekstuitleg van 1
K 19,1 .
1 K 19,2 - 1
K 19,2 : Elia naar de Horeb : 1
K 19,1-18 -- bijbeloverzicht
-- taalgebruik
-- 1 K (1 Koningen)
-- 1 K 19 -- 1 K
19,1 - 1
K 19,2 - 1
K 19,3 - 1
K 19,4 - 1
K 19,5 - 1
K 19,6 - 1
K 19,7 - 1
K 19,8 - 1
K 19,9 - 1
K 19,10 - 1
K 19,11 - 1
K 19,12 - 1
K 19,13 - 1
K 19,14 - 1
K 19,15 - 1
K 19,16 - 1
K 19,17 - 1
K 19,18 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
MT |
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
2 kai apesteilen iezabel pros èliou kai eipen ei
su ei èliou kai egô iezabel tade poièsai moi o theos kai tade prostheiè
oti tautèn tèn ôran aurion thèsomai tèn psuchèn sou kathôs psuchèn
enos ex autôn |
2 misitque Hiezabel nuntium ad Heliam dicens haec
mihi faciant dii et haec addant nisi hac hora cras posuero animam
tuam sicut animam unius ex illis |
|
2 Toen zond Izebel een bode tot Elia, om te zeggen:
Zo doen mij de goden, en doen zo daartoe, voorzeker, ik zal morgen
omtrent dezen tijd uw ziel stellen, als de ziel van een hunner. |
[2] stuurde Izebel een bode naar Elia met de boodschap:
‘De goden mogen mij dit aandoen en nog erger als ik u niet binnen
vierentwintig uur het lot van de profeten heb laten delen.’ |
[2] Toen liet Izebel Elia de volgende boodschap
overbrengen: ‘De goden mogen met mij doen wat ze willen als
u morgen om deze tijd niet hetzelfde lot ondergaat als zij.’ |
2 Dan zendt Izebel een bode naar Elia om te zeggen:
zó mogen de goden me doen en zó eraan toevoegen…
Ja, morgen om deze tijd maak ik je ziel gelijk aan de ziel van elkeen
van hen! |
2. Alors Jézabel envoya un messager à Élie avec
ces paroles : « Que les dieux me fassent tel mal et y ajoutent tel
autre, si demain à cette heure je ne fais pas de ta vie comme de la
vie de l'un d'entre eux ! » |
|
King James Bible . [2] Then Jezebel sent a messenger unto Elijah, saying, So
let the gods do to me, and more also, if I make not thy life as the life of
one of them by to morrow about this time.
Luther-Bibel . 2 Da sandte Isebel einen Boten zu Elia und ließ ihm sagen: Die
Götter sollen mir dies und das tun, wenn ich nicht morgen um diese Zeit dir
tue, wie du diesen getan hast!
Tekstuitleg van 1
K 19,2 .
1 K 19,3 - 1
K 19,3 : Elia naar de Horeb : 1
K 19,1-18 -- bijbeloverzicht
-- taalgebruik
-- 1 K (1 Koningen)
-- 1 K 19 -- 1 K
19,1 - 1
K 19,2 - 1
K 19,3 - 1
K 19,4 - 1
K 19,5 - 1
K 19,6 - 1
K 19,7 - 1
K 19,8 - 1
K 19,9 - 1
K 19,10 - 1
K 19,11 - 1
K 19,12 - 1
K 19,13 - 1
K 19,14 - 1
K 19,15 - 1
K 19,16 - 1
K 19,17 - 1
K 19,18 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
MT |
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
3 kai efobèthè èliou kai anestè kai apèlthen kata
tèn psuchèn eautou kai erchetai eis bèrsabee tèn iouda kai afèken
to paidarion autou ekei |
3 timuit ergo Helias et surgens abiit quocumque
eum ferebat voluntas venitque in Bersabee Iuda et dimisit ibi puerum
suum |
|
3 Toen hij dat zag, maakte hij zich op, en ging
heen, om zijns levens wil, en kwam te Ber-seba, dat in Juda is, en
liet zijn jongen aldaar. |
[3] Toen hij dat gehoord had, probeerde hij zijn
leven in veiligheid te stellen en vertrok naar Berseba, dat tot Juda
behoorde. Daar aangekomen liet hij zijn dienaar achter. |
[3] Elia werd bang* en vluchtte om zijn leven te
redden. Bij Berseba in Juda aangekomen liet hij zijn knecht achter |
3 Hij wordt bevreesd, staat op en gaat weg omwille
van zijn ziel; hij komt aan in Beëer Sjeva, dat bij Juda hoort;
zijn hulpjongen laat hij dáár. |
3. Il eut peur ; il se leva et partit pour sauver
sa vie. Il arriva à Bersabée qui est à Juda, et il laissa là son serviteur.
|
|
King James Bible . [3] And when he saw that, he arose, and went for his life,
and came to Beer-sheba, which belongeth to Judah, and left his servant there.
Luther-Bibel . 3 Da fürchtete er sich, machte sich auf und lief um sein Leben
und kam nach Beerscheba in Juda und ließ seinen Diener dort.
Tekstuitleg van 1
K 19,3 .
Liturgische lezing van de 19de
(negentiende) zondag door het b-jaar : 1 K 19,4-8 .
Verwijzing : 1
K 19,4-8 .
In die dagen kwam Elia na een tocht van een dag in de woestijn bij een bremstruik.
Hij zette zich eronder neer. Hij verlangde te sterven en zei: "Het wordt
mij te veel, Heer; laat mij sterven want ik ben niet beter dan mijn vaderen."
Daarop ging hij onder de bremstruik liggen en sliep in. Maar opeens stiet een
engel hem aan en zei tot hem: "Sta op en eet." Hij keek op en daar
zag hij aan zijn hoofdeinde een koek, op gloeiende stenen gebakken, en een kruik
water. Hij at en dronk en legde zich weer te ruste. Maar opnieuw, voor de tweede
maal stiet de engel van de Heer hem aan en zei: "Sta op en eet; anders
gaat de reis uw krachten te boven." Toen stond hij op, at en dronk en,
gesterkt door het voedsel, liep hij veertig dagen en nachten tot hij de berg
van God, de Horeb bereikte.
1 K 19,4 - 1
K 19,4 : Elia naar de Horeb : 1
K 19,1-18 -- bijbeloverzicht
-- taalgebruik
-- 1 K (1 Koningen)
-- 1 K 19 -- 1 K
19,1 - 1
K 19,2 - 1
K 19,3 - 1
K 19,4 - 1
K 19,5 - 1
K 19,6 - 1
K 19,7 - 1
K 19,8 - 1
K 19,9 - 1
K 19,10 - 1
K 19,11 - 1
K 19,12 - 1
K 19,13 - 1
K 19,14 - 1
K 19,15 - 1
K 19,16 - 1
K 19,17 - 1
K 19,18 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
MT |
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
4 kai autos eporeuthè en tè erèmô odon èmeras kai
èlthen kai ekathisen upo rathm en kai ètèsato tèn psuchèn autou apothanein
kai eipen ikanousthô nun labe dè tèn psuchèn mou ap&chent; emou kurie
oti ou kreissôn egô eimi uper tous pateras mou |
4 et perrexit in desertum via unius diei cumque
venisset et sederet subter unam iuniperum petivit animae suae ut moreretur
et ait sufficit mihi Domine tolle animam meam neque enim melior sum
quam patres mei |
|
4 Maar hij zelf ging henen in de woestijn een dagreis,
en kwam, en zat onder een jeneverboom; en bad, dat zijn ziel stierve,
en zeide: Het is genoeg; neem nu, HEERE, mijn ziel, want ik ben niet
beter dan mijn vaderen. |
[4] Na een tocht van een dag in de woestijn kwam
hij bij een bremstruik. Hij ging eronder zitten. Hij wilde sterven
en zei: ‘Het wordt mij teveel, heer; laat mij sterven want ik
ben niet beter dan mijn voorvaders.’ |
[4] en zelf trok hij één dagreis
ver de woestijn in. Daar ging hij onder een bremstruik zitten, verlangend
naar de dood, en zei: ‘Het is genoeg geweest, HEER. Neem mijn
leven, want ik ben niet beter dan mijn voorouders.’ |
4 Zelf is hij de woestijn in gegaan, een dagreis
ver; daar aangekomen gaat hij zitten onder één enkele
bremstruik,– en wenst dat zijn ziel mag sterven; hij zegt: het
is genoeg!– neem nu, ENE, mijn ziel, want ik ben niet beter
dan mijn vaderen! |
4. Pour lui, il marcha dans le désert un jour de
chemin et il alla s'asseoir sous un genêt. Il souhaita de mourir et
dit : « C'en est assez maintenant, Yahvé ! Prends ma vie, car je ne
suis pas meilleur que mes pères. » |
|
King James Bible . [4] But he himself went a day's journey into the wilderness,
and came and sat down under a juniper tree: and he requested for himself that
he might die; and said, It is enough; now, O LORD, take away my life; for I
am not better than my fathers.
Luther-Bibel . 4 Er aber ging hin in die Wüste eine Tagereise weit und kam und
setzte sich unter einen Wacholder und wünschte sich zu sterben und sprach: Es
ist genug, so nimm nun, HERR, meine Seele; ich bin nicht besser als meine Väter.
- 19de
(negentiende) zondag door het b-jaar .
Tekstuitleg van 1
K 19,4 .
1 K 19,5 - 1
K 19,5 : Elia naar de Horeb : 1
K 19,1-18 -- bijbeloverzicht
-- taalgebruik
-- 1 K (1 Koningen)
-- 1 K 19 -- 1 K
19,1 - 1
K 19,2 - 1
K 19,3 - 1
K 19,4 - 1
K 19,5 - 1
K 19,6 - 1
K 19,7 - 1
K 19,8 - 1
K 19,9 - 1
K 19,10 - 1
K 19,11 - 1
K 19,12 - 1
K 19,13 - 1
K 19,14 - 1
K 19,15 - 1
K 19,16 - 1
K 19,17 - 1
K 19,18 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
MT |
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
5 kai ekoimèthè kai upnôsen ekei upo futon kai
idou tis èpsato autou kai eipen autô anastèthi kai fage |
5 proiecitque se et obdormivit in umbra iuniperi
et ecce angelus tetigit eum et dixit illi surge comede |
|
5 En hij leide zich neder, en sliep onder een jeneverboom;
en ziet, toen roerde hem een engel aan, en zeide tot hem: Sta op,
eet; |
[5] Daarna ging hij onder de bremstruik liggen
en sliep in. Maar opeens stootte een engel hem aan en zei tegen hem:
‘Sta op en eet.’ |
[5] Hij viel onder de bremstruik in slaap, maar
er kwam een engel, die hem aanraakte en zei: ‘Word wakker en
eet wat.’ |
5 Hij legt zich neer en slaapt in onder een bremstruik;
maar zie, een engel raakt hem aan en zegt tot hem: sta op en eet! |
5. Il se coucha et s'endormit. Mais voici qu'un
ange le toucha et lui dit : « Lève-toi et mange. » |
|
King James Bible . [5] And as he lay and slept under a juniper tree, behold,
then an angel touched him, and said unto him, Arise and eat.
Luther-Bibel . 5 Und er legte sich hin und schlief unter dem Wacholder. Und
siehe, ein Engel rührte ihn an und sprach zu ihm: Steh auf und iss!
- 19de
(negentiende) zondag door het b-jaar .
Tekstuitleg van 1
K 19,5 .
1 K 19,6 - 1
K 19,6 : Elia naar de Horeb : 1
K 19,1-18 -- bijbeloverzicht
-- taalgebruik
-- 1 K (1 Koningen)
-- 1 K 19 -- 1 K
19,1 - 1
K 19,2 - 1
K 19,3 - 1
K 19,4 - 1
K 19,5 - 1
K 19,6 - 1
K 19,7 - 1
K 19,8 - 1
K 19,9 - 1
K 19,10 - 1
K 19,11 - 1
K 19,12 - 1
K 19,13 - 1
K 19,14 - 1
K 19,15 - 1
K 19,16 - 1
K 19,17 - 1
K 19,18 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
MT |
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
6 kai epeblepsen èliou kai idou pros kefalès autou
egkrufias oluritès kai kapsakès udatos kai anestè kai efagen kai epien
kai epistrepsas ekoimèthè |
6 respexit et ecce ad caput suum subcinericius
panis et vas aquae comedit ergo et bibit et rursum obdormivit |
|
6 En hij zag om, en ziet, aan zijn hoofdeinde was
een koek op de kolen gebakken, en een fles met water; alzo at hij,
en dronk, en leide zich wederom neder. |
[6] Hij keek op en daar zag hij aan zijn hoofdeinde
een koek, op gloeiende stenen gebakken, en een kruik water. Hij at
en dronk en viel weer in slaap. |
[6] Elia keek op en ontdekte naast zijn hoofd een
brood, in gloeiende kooltjes gebakken, en een kruik water. Nadat hij
had gegeten en gedronken ging hij weer onder de struik liggen |
6 Hij kijkt op en ziedaar aan zijn hoofdeinde een
koek op kolen gebakken en een fles water; hij eet en drinkt, keert
zich om en legt zich weer neer. |
6. Il regarda et voici qu'il y avait à son chevet
une galette cuite sur les pierres chauffées et une gourde d'eau. Il
mangea et but, puis il se recoucha. |
|
King James Bible . [6] And he looked, and, behold, there was a cake baken on
the coals, and a cruse of water at his head. And he did eat and drink, and laid
him down again.
Luther-Bibel . 6 Und er sah sich um, und siehe, zu seinen Häupten lag ein geröstetes
Brot und ein Krug mit Wasser. Und als er gegessen und getrunken hatte, legte
er sich wieder schlafen.
- 19de
(negentiende) zondag door het b-jaar .
Tekstuitleg van 1
K 19,6 .
1 K 19,7 - 1
K 19,7 : Elia naar de Horeb : 1
K 19,1-18 -- bijbeloverzicht
-- taalgebruik
-- 1 K (1 Koningen)
-- 1 K 19 -- 1 K
19,1 - 1
K 19,2 - 1
K 19,3 - 1
K 19,4 - 1
K 19,5 - 1
K 19,6 - 1
K 19,7 - 1
K 19,8 - 1
K 19,9 - 1
K 19,10 - 1
K 19,11 - 1
K 19,12 - 1
K 19,13 - 1
K 19,14 - 1
K 19,15 - 1
K 19,16 - 1
K 19,17 - 1
K 19,18 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
MT |
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
7 kai epestrepsen o aggelos kuriou ek deuterou
kai èpsato autou kai eipen autô anasta fage oti pollè apo sou è odos |
7 reversusque est angelus Domini secundo et tetigit
eum dixitque illi surge comede grandis enim tibi restat via |
|
7 En de engel des HEEREN kwam ten anderen male weder,
en roerde hem aan, en zeide: Sta op, eet, want de weg zou te veel
voor u zijn. |
[7] Maar opnieuw, voor de tweede maal, stootte de
engel van de heer hem aan en zei: ‘Sta op en eet; anders gaat
de reis uw krachten te boven.’ |
. [7] Maar de engel van de HEER kwam terug, raakte
hem opnieuw aan en zei: ‘Sta op en eet wat, anders is de reis
te zwaar voor je.’ |
7 De engel van de ENE keert terug voor de tweede
keer, raakt hem aan en zegt: sta op, eet,– want de weg wordt
je teveel! |
7. Mais l'ange de Yahvé revint une seconde fois,
le toucha et dit : « Lève-toi et mange, autrement le chemin sera trop
long pour toi. » |
|
King James Bible . [7] And the angel of the LORD came again the second time,
and touched him, and said, Arise and eat; because the journey is too great for
thee.
Luther-Bibel . 7 Und der Engel des HERRN kam zum zweiten Mal wieder und rührte
ihn an und sprach: Steh auf und iss! Denn du hast einen weiten Weg vor dir.
- 19de
(negentiende) zondag door het b-jaar .
Tekstuitleg van 1
K 19,7 .
1 K 19,8 - 1
K 19,8 : Elia naar de Horeb : 1
K 19,1-18 -- bijbeloverzicht
-- taalgebruik
-- 1 K (1 Koningen)
-- 1 K 19 -- 1 K
19,1 - 1
K 19,2 - 1
K 19,3 - 1
K 19,4 - 1
K 19,5 - 1
K 19,6 - 1
K 19,7 - 1
K 19,8 - 1
K 19,9 - 1
K 19,10 - 1
K 19,11 - 1
K 19,12 - 1
K 19,13 - 1
K 19,14 - 1
K 19,15 - 1
K 19,16 - 1
K 19,17 - 1
K 19,18 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
MT |
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
8 kai anestè kai efagen kai epien kai eporeuthè
en tè ischui tès brôseôs ekeinès tessarakonta èmeras kai tessarakonta
nuktas eôs orous chôrè |
8 qui cum surrexisset comedit et bibit et ambulavit
in fortitudine cibi illius quadraginta diebus et quadraginta noctibus
usque ad montem Dei Horeb |
´arëbâ`îm jôm we´arëbâ`îm
lâjelâh |
8 Zo stond hij op, en at, en dronk; en hij ging,
door de kracht derzelver spijs, veertig dagen en veertig nachten,
tot aan den berg Gods, Horeb. |
[8] Toen stond hij op, at en dronk, en gesterkt
door dat voedsel liep hij veertig dagen en nachten, tot hij de berg
van God, de Horeb* bereikte. |
[8] Elia stond op, en toen hij had gegeten en gedronken
liep hij, gesterkt door dit voedsel, veertig dagen en veertig nachten
door de woestijn, tot hij bij de Horeb kwam, de berg van God. |
8 Hij staat op en eet en drinkt; hij gaat door
de kracht van dat eten veertig maal een dag en veertig maal een nacht
verder tot aan de berg van God, Horeb. |
8. Il se leva, mangea et but, puis soutenu par cette
nourriture il marcha quarante jours et quarante nuits jusqu'à la montagne
de Dieu, l'Horeb. |
|
King James Bible . [8] And he arose, and did eat and drink, and went in the
strength of that meat forty days and forty nights unto Horeb the mount of God.
Luther-Bibel . 8 Und er stand auf und aß und trank und ging durch die Kraft
der Speise vierzig Tage und vierzig Nächte bis zum Berg Gottes, dem Horeb.
- 19de
(negentiende) zondag door het b-jaar .
Tekstuitleg van 1
K 19,8 .
Lezing op de 19de
(negentiende) zondag door het a-jaar : 1 K 19,9a.11-13a
. Verwijzing : 1
K 19,9a.11-13a .
In die dagen kwam de profeet Elia bij de Horeb, de berg van God. Daar ging
hij een grot binnen en overnachtte er. Maar de Heer zei tot hem: "Ga naar buiten
en treed aan voor de Heer op de berg." Toen trok de Heer voorbij. Voor Hem uit
ging een hevige storm, die bergen deed splijten en rotsen verbrijzelde. Maar
de Heer was niet in de storm. Op de storm volgde een aardbeving. Maar ook in
de aardbeving was de Heer niet. Op de aardbeving volgde vuur. Maar ook in het
vuur was de Heer niet. Op het vuur volgde het suizen van een zachte bries. Zodra
Elia dit hoorde, bedekte hij zijn gezicht met zijn mantel, ging naar buiten
en bleef staan aan de ingang van de grot.
1 K 19,9 - 1
K 19,9 : Elia naar de Horeb : 1
K 19,1-18 -- bijbeloverzicht
-- taalgebruik
-- 1 K (1 Koningen)
-- 1 K 19 -- 1 K
19,1 - 1
K 19,2 - 1
K 19,3 - 1
K 19,4 - 1
K 19,5 - 1
K 19,6 - 1
K 19,7 - 1
K 19,8 - 1
K 19,9 - 1
K 19,10 - 1
K 19,11 - 1
K 19,12 - 1
K 19,13 - 1
K 19,14 - 1
K 19,15 - 1
K 19,16 - 1
K 19,17 - 1
K 19,18 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
MT |
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
b 9 kai eisèlthen ekei eis to spèlaion kai katelusen
ekei kai idou rèma kuriou pros auton kai eipen ti su entautha èliou |
9 cumque venisset illuc mansit in spelunca et ecce
sermo Domini ad eum dixitque illi quid hic agis Helia |
|
9 En hij kwam aldaar in een spelonk, en vernachtte
aldaar; en ziet, het woord des HEEREN geschiedde tot hem, en zeide
tot hem: Wat maakt gij hier, Elia? |
[9] Daar ging hij een grot binnen en overnachtte
er. Toen kwam het woord van de heer tot hem: ‘Waarom bent u
hier, Elia?’ |
[9] Daar ging hij een grot binnen om er de nacht
door te brengen. Toen richtte de HEER zich tot hem met de woorden:
‘Elia, wat doe je hier?’ |
9 ¶ Hij komt daar de spelonk binnen en overnacht
dáár; en ziedaar, het woord van de ENE tot hem, en het
zegt tot hem: waarom ben je hier, Elia? |
9. Là, il entra dans la grotte et il y resta pour
la nuit. Voici que la parole de Yahvé lui fut adressée, lui disant
: « Que fais-tu ici, Élie ? » |
|
King James Bible . [9] And he came thither unto a cave, and lodged there; and,
behold, the word of the LORD came to him, and he said unto him, What doest thou
here, Elijah?
Luther-Bibel . 9 Und er kam dort in eine Höhle und blieb dort über Nacht. Und
siehe, das Wort des HERRN kam zu ihm: Was machst du hier, Elia?
- 19de
(negentiende) zondag door het a-jaar . In die dagen kwam de profeet Elia
bij de Horeb, de berg van God. Daar ging hij een grot binnen en overnachtte
er.
Tekstuitleg van 1
K 19,9 .
1 K 19,10 - 1
K 19,10 : Elia naar de Horeb : 1
K 19,1-18 -- bijbeloverzicht
-- taalgebruik
-- 1 K (1 Koningen)
-- 1 K 19 -- 1 K
19,1 - 1
K 19,2 - 1
K 19,3 - 1
K 19,4 - 1
K 19,5 - 1
K 19,6 - 1
K 19,7 - 1
K 19,8 - 1
K 19,9 - 1
K 19,10 - 1
K 19,11 - 1
K 19,12 - 1
K 19,13 - 1
K 19,14 - 1
K 19,15 - 1
K 19,16 - 1
K 19,17 - 1
K 19,18 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
MT |
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
10 kai eipen èliou zèlôn ezèlôka tô kuriô pantokratori
oti egkatelipon se oi uioi israèl ta thusiastèria sou kateskapsan
kai tous profètas sou apekteinan en romfaia kai upoleleimmai egô monôtatos
kai zètousi tèn psuchèn mou labein autèn |
10 at ille respondit zelo zelatus sum pro Domino
Deo exercituum quia dereliquerunt pactum Domini filii Israhel altaria
tua destruxerunt et prophetas tuos occiderunt gladio et derelictus
sum ego solus et quaerunt animam meam ut auferant eam |
|
10 En hij zeide: Ik heb zeer geijverd voor den HEERE,
den God der heirscharen; want de kinderen Israëls hebben Uw verbond
verlaten, Uw altaren afgebroken en Uw profeten met het zwaard gedood;
en ik alleen ben overgebleven, en zij zoeken mijn ziel, om die weg
te nemen. |
[10] Hij antwoordde: ‘Omdat ik mij met al
mijn ijver ingezet heb voor de heer, de God van de machten. De Israëlieten
hebben uw verbond met voeten getreden, uw altaren omvergehaald en
uw profeten met het zwaard gedood; ik alleen ben overgebleven en mij
staan ze naar het leven.’ |
[10] Elia antwoordde: ‘Ik heb me met volle
overgave ingezet voor de HEER, de God van de hemelse machten, maar
de Israëlieten hebben uw verbond met hen naast zich neergelegd,
uw altaren verwoest en uw profeten gedood. Ik ben als enige overgebleven,
en nu hebben ze het ook op mijn leven voorzien.’ |
10 Hij zegt: met ijver heb ik mij beijverd voor
de ENE, God over heirscharen; want verlaten hebben ze uw verbond,
de kinderen Israëls, uw altaren vernield en uw profeten omgebracht
met het zwaard; ik alleen ben overgebleven, maar nu zoeken ze mijn
ziel om ook die te nemen! Hij zegt: ga naar buiten en ga op de berg
staan voor het aanschijn van de ENE ! Hij gaat naar buiten en blijft
staan in de ingang van de spelonk. |
10. Il répondit : « Je suis rempli d'un zèle jaloux
pour Yahvé Sabaot, parce que les Israélites ont abandonné ton alliance,
qu'ils ont abattu tes autels et tué tes prophètes par l'épée. Je suis
resté moi seul et ils cherchent à m'enlever la vie. » |
|
King James Bible .[10] And he said, I have been very jealous for the LORD God
of hosts: for the children of Israel have forsaken thy covenant, thrown down
thine altars, and slain thy prophets with the sword; and I, even I only, am
left; and they seek my life, to take it away.
Luther-Bibel . 10 Er sprach: Ich habe geeifert für den HERRN, den Gott Zebaoth;
denn Israel hat deinen Bund verlassen und deine Altäre zerbrochen und deine
Propheten mit dem Schwert getötet und ich bin allein übrig geblieben, und sie
trachten danach, dass sie mir mein Leben nehmen.
Tekstuitleg van 1
K 19,10 .
1 K 19,11 - 1
K 19,11 : Elia naar de Horeb : 1
K 19,1-18 -- bijbeloverzicht
-- taalgebruik
-- 1 K (1 Koningen)
-- 1 K 19 -- 1 K
19,1 - 1
K 19,2 - 1
K 19,3 - 1
K 19,4 - 1
K 19,5 - 1
K 19,6 - 1
K 19,7 - 1
K 19,8 - 1
K 19,9 - 1
K 19,10 - 1
K 19,11 - 1
K 19,12 - 1
K 19,13 - 1
K 19,14 - 1
K 19,15 - 1
K 19,16 - 1
K 19,17 - 1
K 19,18 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
MT |
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
11 καὶ εἶπεν· ἐξελεύσῃ αὔριον καὶ στήσῃ ἐνώπιον Κυρίου ἐν τῷ ὄρει· ἰδοὺ παρελεύσεται Κύριος, καὶ ἰδοὺ πνεῦμα μέγα κραταιὸν διαλῦον ὄρη καὶ συντρίβον πέτρας ἐνώπιον Κυρίου, οὐκ ἐν τῷ πνεύματι Κύριος· καὶ μετὰ τὸ πνεῦμα συσσεισμός, οὐκ ἐν τῷ συσσεισμῷ Κύριος· |
11 et ait ei egredere et sta in monte coram Domino
et ecce Dominus transit et spiritus grandis et fortis subvertens montes
et conterens petras ante Dominum non in spiritu Dominus et post spiritum
commotio non in commotione Dominus |
ra`asj lo´bâra`asj JHWH |
11 En Hij zeide: Ga uit, en sta op dezen berg, voor
het aangezicht des HEEREN. En ziet, de HEERE ging voorbij, en een
grote en sterke wind, scheurende de bergen, en brekende de steenrotsen,
voor den HEERE henen; doch de HEERE was in den wind niet; en na dezen
wind een aardbeving; de HEERE was ook in de aardbeving niet; |
[11] Maar de heer zei: ‘Ga naar buiten en
treed voor de heer op de berg.’ Toen trok de heer voorbij. Er
ging een zeer zware storm voor de heer uit die bergen deed splijten
en rotsen verbrijzelde. Maar de heer was niet in de storm. Op de storm
volgde een aardbeving. Maar ook in de aardbeving was de heer niet.
|
[11] ‘Kom naar buiten,’ zei de HEER,
‘en treed hier op de berg voor mij aan.’ En daar kwam
de HEER voorbij. Er ging een grote, krachtige windvlaag voor de HEER
uit, die de bergen spleet en de rotsen aan stukken sloeg, maar de
HEER bevond zich niet in die windvlaag. Na de windvlaag kwam er een
aardbeving, maar de HEER bevond zich niet in die aardbeving. |
11 Ziedaar, de ENE die voorbijtrekt, en een geestesstorm,
geweldig en sterk, die bergen verscheurt en steenblokken verbrijzelt
voor het aanschijn van de ENE uit; maar niet in die geestesstorm is
de ENE,– na de geestesstorm een aardbeving, maar niet in de
aardbeving is de ENE. |
11. Il lui fut dit : « Sors et tiens-toi dans la
montagne devant Yahvé. » Et voici que Yahvé passa. Il y eut un grand
ouragan, si fort qu'il fendait les montagnes et brisait les rochers,
en avant de Yahvé, mais Yahvé n'était pas dans l'ouragan ; et après
l'ouragan un tremblement de terre, mais Yahvé n'était pas dans le
tremblement de terre ; |
|
King James Bible . [11] And he said, Go forth, and stand upon the mount before
the LORD. And, behold, the LORD passed by, and a great and strong wind rent
the mountains, and brake in pieces the rocks before the LORD; but the LORD was
not in the wind: and after the wind an earthquake; but the LORD was not in the
earthquake:
Luther-Bibel . 11 Der Herr sprach: Geh heraus und tritt hin auf den Berg vor
den HERRN! Und siehe, der HERR wird vorübergehen. Und ein großer, starker Wind,
der die Berge zerriss und die Felsen zerbrach, kam vor dem HERRN her; der HERR
aber war nicht im Winde. Nach dem Wind aber kam ein Erdbeben; aber der HERR
war nicht im Erdbeben.
- 19de
(negentiende) zondag door het a-jaar . Maar de Heer zei tot hem: "Ga naar
buiten en treed aan voor de Heer op de berg." Toen trok de Heer voorbij. Voor
Hem uit ging een hevige storm, die bergen deed splijten en rotsen verbrijzelde.
Maar de Heer was niet in de storm. Op de storm volgde een aardbeving. Maar ook
in de aardbeving was de Heer niet.
Ik heb 1 K 19,11 altijd een boeiende tekst gevonden.
Ik heb altijd wat moeite gehad met de profeet Elia, vooral met het gruwelijk tafereel van het ombrengen van de priesters van Baäl. Elia komt me daar over als een gewelddadige ijveraar (zeloot), een gewelddadige godsdienstextremist.
In 1 K 19,10 krijgt Elia het bevel van JHWH om naar buiten te gaan. Vandaag riep dat bij mij het verhaal van Gn 15,1-6 op. In Gn 15 beklaagt Abram zich bij JHWH dat hij geen nageslacht heeft en dat al zijn rijkdom naar zijn dienaar Eliëzer zal gaan. Dan leidt JHWH Abram naar buiten en nodigt Abram uit om naar de sterren te kijken. JHWH belooft hem dat zijn nageslacht zo talrijk als de sterren zal zijn. Abram gelooft en het werd hem tot gerechtigheid gerekend.
Door de gelijkenis van 1 K 19,11 en Gn 15,5 vroeg ik me af of 1 K 19,11 iets met geloof kon te maken hebben. En hier komt dan de verbinding waarom ik 1 K 19,11 al zo lang een boeiende tekst vond en Gn 15,5.
Ik las in 1 K 19,11 altijd als een verhaal van een groeiproces van Elia. Van een gewelddadige godsdienstfanaat is hij een rustige mysticus geworden. Daar heeft hij een heel leven over gedaan. Hij is oud geworden en moet zorgen voor de opvolging.
Ik heb al vele keren Gn 15,1-6 bekeken, want voor Paulus en Luther was dit een heel fundamentele tekst: Abram geloofde en het werd hem tot gerechtigheid gerekend (Gn 15,5): - Gn 15,1 - Gn 15,2 - Gn 15,3 - Gn 15,4 - Gn 15,5 - Gn 15,6 - .
1 K 19,11 heeft dus eveneens met geloof te maken.
Toen ik mijn webpagina Gn 15 raadpleegde kwam ik bij volgende tekst aldaar:
In het vers Lc 2,29 is de invloed van Gn 15 duidelijk merkbaar.
1. Vooreerst het wkw. απολυω = apoluô: losmaken, ontbinden). In Gn 15,2 zegt Abram: ik sterf kinderloos; dus zonder overleven, zonder toekomst. In Lc 2,29 zegt Simeon: nu laat jij je dienaar sterven, bij het zien van het kind Jezus als de redding dat overleven en toekomst impliceert.
2. De aanspreektitel δεσποτα = despota (Heer) komt in Genesis slechts voor in Gn 15,2 en Gn 15,8. In deze verzen spreekt Abram JHWH aan i.v.m. de erfgenaam en de erfenis. In Lc komt deze aanspreektitel slechts in Lc 2,29 voor.
3. Waarnaar verwijst "volgens je woord" van Lc 2,29. In de Pentateuch komt slechts 3X "het woord van JHWH" voor, o.a. in: (1) Gn 15,1. (2) Gn 15,4. De vertaling van dâbhâr in de LXX is rèma, dat we ook in Lc 2,29 aantreffen. Wellicht slaat dit woord niet enkel op de stem van JHWH (Gn 15,1) maar ook op het geheel van Gn 15.
4. In Gn 15,15 belooft JHWH dat Abram in vrede zal sterven. In Lc 2,29 zegt Simeon: laat je dienaar in vrede gaan.
De tekst van Lc 2,29 lijkt de vervulling van de belofte van JHWH aan Abram te zijn. De belofte van de erfgenaam, in dit geval de redder, de messias, en de erfenis is in het kind Jezus vervuld.
De drie teksten: Gn 15,15, 1 K 19,11 en Lc 2,29 verwijzen telkens naar het levenseinde. Abram zal in vrede sterven. Elia zal weldra ten hemel worden opgenomen en Simeon zegt: laat je dienaar in vrede gaan.
וַיֹּאמֶר, צֵא וְעָמַדְתָּ בָהָר לִפְנֵי יְהוָה, וְהִנֵּה יְהוָה עֹבֵר וְרוּחַ גְּדוֹלָה וְחָזָק מְפָרֵק הָרִים וּמְשַׁבֵּר סְלָעִים לִפְנֵי יְהוָה, לֹא בָרוּחַ יְהוָה; וְאַחַר הָרוּחַ רַעַשׁ, לֹא בָרַעַשׁ יְהוָה.
Tekstanalyse van 1
K 19,11
24. ra`asj (beving, geraas, gedreun) . Verwijzing : râ`asj
(heen en weer geschud worden) , zie Mt
8,24 . Niet in de aardbeving was JHWH .
1 K 19,12 - 1
K 19,12 : Elia naar de Horeb : 1
K 19,1-18 -- bijbeloverzicht
-- taalgebruik
-- 1 K (1 Koningen)
-- 1 K 19 -- 1 K
19,1 - 1
K 19,2 - 1
K 19,3 - 1
K 19,4 - 1
K 19,5 - 1
K 19,6 - 1
K 19,7 - 1
K 19,8 - 1
K 19,9 - 1
K 19,10 - 1
K 19,11 - 1
K 19,12 - 1
K 19,13 - 1
K 19,14 - 1
K 19,15 - 1
K 19,16 - 1
K 19,17 - 1
K 19,18 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
MT |
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
12 kai meta ton susseismon pur ouk en tô puri kurios
kai meta to pur fônè auras leptès kakei kurios |
12 et post commotionem ignis non in igne Dominus
et post ignem sibilus aurae tenuis |
|
12 En na de aardbeving een vuur; de HEERE was ook
in het vuur niet; en na het vuur het suizen van een zachte stilte.
|
[12] Op de aardbeving volgde vuur. Maar ook in het
vuur was de heer niet. Op het vuur volgde het suizen van een zachte
bries. |
[12] Na de aardbeving was er vuur, maar de HEER
bevond zich niet in dat vuur. Na het vuur klonk het gefluister van
een zachte bries. |
12 Na de aardbeving een vuur, maar niet in het
vuur is de ENE; na het vuur de stem van een zachte stilte. |
12. et après le tremblement de terre un feu, mais
Yahvé n'était pas dans le feu ; et après le feu, le bruit d'une brise
légère. |
|
King James Bible . [12] And after the earthquake a fire; but the LORD was not
in the fire: and after the fire a still small voice.
Luther-Bibel . 12 Und nach dem Erdbeben kam ein Feuer; aber der HERR war nicht
im Feuer. Und nach dem Feuer kam ein stilles, sanftes Sausen.
- 19de
(negentiende) zondag door het a-jaar . Op de aardbeving volgde vuur. Maar
ook in het vuur was de Heer niet. Op het vuur volgde het suizen van een zachte
bries.
Tekstuitleg van 1
K 19,12 .
1 K 19,13 - 1
K 19,13 : Elia naar de Horeb : 1
K 19,1-18 -- bijbeloverzicht
-- taalgebruik
-- 1 K (1 Koningen)
-- 1 K 19 -- 1 K
19,1 - 1
K 19,2 - 1
K 19,3 - 1
K 19,4 - 1
K 19,5 - 1
K 19,6 - 1
K 19,7 - 1
K 19,8 - 1
K 19,9 - 1
K 19,10 - 1
K 19,11 - 1
K 19,12 - 1
K 19,13 - 1
K 19,14 - 1
K 19,15 - 1
K 19,16 - 1
K 19,17 - 1
K 19,18 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
MT |
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
13 kai egeneto ôs èkousen èliou kai epekalupsen
to prosôpon autou en tè mèlôtè eautou kai exèlthen kai estè upo to
spèlaion kai idou pros auton fônè kai eipen ti su entautha èliou |
13 quod cum audisset Helias operuit vultum suum
pallio et egressus stetit in ostio speluncae et ecce vox ad eum dicens
quid agis hic Helia |
|
13 En het geschiedde, als Elia dat hoorde, dat hij
zijn aangezicht bewond met zijn mantel, en uitging, en stond in den
ingang der spelonk. En ziet, een stem kwam tot hem, die zeide: Wat
maakt gij hier, Elia? |
[13] Zodra Elia dit hoorde, bedekte hij zijn gezicht
met zijn mantel, ging naar buiten en bleef staan bij de ingang van
de grot. En toen klonk er een stem die hem vroeg: ‘Waarom bent
u hier, Elia?’ |
[13] Toen Elia dat hoorde, sloeg hij zijn mantel
voor zijn gezicht. Hij kwam naar buiten en ging in de opening van
de grot staan, en daar klonk een stem die tot hem sprak: ‘Elia,
wat doe je hier?’ |
13 Het geschiedt als Elia dat hoort dat hij zijn
aanschijn omhult met zijn luisterrijke mantel; en ziedaar, tot hem
een stem die zegt: waarom ben je hier, Elia? |
13. Dès qu'Élie l'entendit, il se voila le visage
avec son manteau, il sortit et se tint à l'entrée de la grotte. Alors
une voix lui parvint, qui dit : « Que fais-tu ici, Élie ? » |
|
King James Bible . [13] And it was so, when Elijah heard it, that he wrapped
his face in his mantle, and went out, and stood in the entering in of the cave.
And, behold, there came a voice unto him, and said, What doest thou here, Elijah?
Luther-Bibel . 13 Als das Elia hörte, verhüllte er sein Antlitz mit seinem Mantel
und ging hinaus und trat in den Eingang der Höhle. Und siehe, da kam eine Stimme
zu ihm und sprach: Was hast du hier zu tun, Elia?
- 19de
(negentiende) zondag door het a-jaar . Zodra Elia dit hoorde, bedekte hij
zijn gezicht met zijn mantel, ging naar buiten en bleef staan aan de ingang
van de grot.
Tekstuitleg van 1
K 19,13 .
1 K 19,14 - 1
K 19,14 : Elia naar de Horeb : 1
K 19,1-18 -- bijbeloverzicht
-- taalgebruik
-- 1 K (1 Koningen)
-- 1 K 19 -- 1 K
19,1 - 1
K 19,2 - 1
K 19,3 - 1
K 19,4 - 1
K 19,5 - 1
K 19,6 - 1
K 19,7 - 1
K 19,8 - 1
K 19,9 - 1
K 19,10 - 1
K 19,11 - 1
K 19,12 - 1
K 19,13 - 1
K 19,14 - 1
K 19,15 - 1
K 19,16 - 1
K 19,17 - 1
K 19,18 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
MT |
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
14 kai eipen èliou zèlôn ezèlôka tô kuriô pantokratori
oti egkatelipon tèn diathèkèn sou oi uioi israèl ta thusiastèria sou
katheilan kai tous profètas sou apekteinan en romfaia kai upoleleimmai
egô monôtatos kai zètousi tèn psuchèn mou labein autèn |
14 et ille respondit zelo zelatus sum pro Domino
Deo exercituum quia dereliquerunt pactum tuum filii Israhel altaria
tua destruxerunt et prophetas tuos occiderunt gladio et derelictus
sum ego solus et quaerunt animam meam ut auferant eam |
|
14 En hij zeide: Ik heb zeer geijverd voor den HEERE,
den God der heirscharen; want de kinderen Israëls hebben Uw verbond
verlaten, Uw altaren afgebroken en Uw profeten met het zwaard gedood;
en ik alleen ben overgebleven, en zij zoeken mijn ziel, om die weg
te nemen. |
[14] Hij antwoordde: ‘Omdat ik mij met al
mijn ijver ingezet heb voor de heer, de God van de machten. De Israëlieten
hebben uw verbond met voeten getreden, uw altaren omvergehaald en
uw profeten met het zwaard gedood; ik alleen ben overgebleven en mij
staan ze naar het leven.’ |
[14] Elia antwoordde: ‘Ik heb me met volle
overgave ingezet voor de HEER, de God van de hemelse machten, maar
de Israëlieten hebben uw verbond met hen naast zich neergelegd,
uw altaren verwoest en uw profeten vermoord. Ik ben als enige overgebleven,
en nu hebben ze het ook op mijn leven voorzien.’ |
14 Hij zegt: met ijver heb ik mij beijverd voor
de ENE, God over heirscharen, want verlaten hebben ze uw verbond,
de kinderen Israëls, uw altaren vernield en uw profeten omgebracht
met het zwaard; ik alleen ben overgebleven en nu zoeken ze mijn ziel
om ook die te nemen! •• |
14. Il répondit : « Je suis rempli d'un zèle jaloux
pour Yahvé Sabaot, parce que les Israélites ont abandonné ton alliance,
qu'ils ont abattu tes autels et tué tes prophètes par l'épée. Je suis
resté moi seul, et ils cherchent à m'enlever la vie. » |
|
King James Bible . [14] And he said, I have been very jealous for the LORD
God of hosts: because the children of Israel have forsaken thy covenant, thrown
down thine altars, and slain thy prophets with the sword; and I, even I only,
am left; and they seek my life, to take it away.
Luther-Bibel . 14 Er sprach: Ich habe für den HERRN, den Gott Zebaoth, geeifert;
denn Israel hat deinen Bund verlassen, deine Altäre zerbrochen, deine Propheten
mit dem Schwert getötet und ich bin allein übrig geblieben, und sie trachten
danach, dass sie mir das Leben nehmen.
Tekstuitleg van 1
K 19,14 .
1 K 19,15 - 1
K 19,15 : Elia naar de Horeb : 1
K 19,1-18 -- bijbeloverzicht
-- taalgebruik
-- 1 K (1 Koningen)
-- 1 K 19 -- 1 K
19,1 - 1
K 19,2 - 1
K 19,3 - 1
K 19,4 - 1
K 19,5 - 1
K 19,6 - 1
K 19,7 - 1
K 19,8 - 1
K 19,9 - 1
K 19,10 - 1
K 19,11 - 1
K 19,12 - 1
K 19,13 - 1
K 19,14 - 1
K 19,15 - 1
K 19,16 - 1
K 19,17 - 1
K 19,18 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
MT |
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
15 kai eipen kurios pros auton poreuou anastrefe
eis tèn odon sou kai èxeis eis tèn odon erèmou damaskou kai chriseis
ton azaèl eis basilea tès surias |
15 et ait Dominus ad eum vade et revertere in viam
tuam per desertum in Damascum cumque perveneris ungues Azahel regem
super Syriam |
|
15 En de HEERE zeide tot hem: Ga, keer weder op
uwe weg, naar de woestijn van Damaskus; en ga daar in, en zalf Hazaël
ten koning over Syrië. |
[15] Toen zei de heer tegen hem: ‘Ga dezelfde
weg terug en ga door de woestijn naar Damascus; als u daar gekomen
bent, moet u Hazaël zalven* tot koning van Aram. |
[15] De HEER zei tegen Elia: ‘Keer terug en
ga naar de woestijn van Damascus. Daar aangekomen moet je Hazaël
tot koning van Aram zalven. |
15 De ENE zegt tot hem: ga heen, keer terug naar
je weg,– naar de woestijn van Damascus; daar aangekomen zul
je Chazaël zalven tot koning over Aram; |
15. Yahvé lui dit : « Va, retourne par le même chemin,
vers le désert de Damas. Tu iras oindre Hazaèl comme roi d'Aram. |
|
King James Bible . [15] And the LORD said unto him, Go, return on thy way to
the wilderness of Damascus: and when thou comest, anoint Hazael to be king over
Syria:
Luther-Bibel . 15 Aber der HERR sprach zu ihm: Geh wieder deines Weges durch
die Wüste nach Damaskus und geh hinein und salbe Hasaël zum König über Aram
Tekstuitleg van 1
K 19,15 .
Eerste lezing op de 13de
(dertiende) zondag door het c-jaar : 1 Kon 19,16b.19-21 . Verwijzing : 1
K 19,9a.11-13a .
In die dagen zei de Heer tot Elia: Gij moet Elisa, de zoon van Safat zalven
tot uw opvolger als profeet. Elia vertrok vandaar en trof Elisa, de zoon van
Safat, terwijl die aan het ploegen was. Twaalf koppels ossen gingen voor hem
uit; hijzelf bevond zich bij het twaalfde. Toen Elia langs kwam, wierp hij Elisa
zijn mantel toe. Elisa liet de ossen in de steek, liep Elia achterna en zei:
Laat mij eerst afscheid nemen van mijn vader en mijn moeder; dan zal ik u volgen.
Hij antwoordde hem: Ga maar weer terug; heb ik je soms tot iets verplicht? Hierop
ging Elisa naar de ossen terug, slachtte er twee, kookte het vlees op het hout
van de jukken en gaf het aan het werkvolk te eten. Daarna vertrok hij, volgde
Elia en werd zijn dienaar.
1 K 19,16 - 1
K 19,16 : Elia naar de Horeb : 1
K 19,1-18 -- bijbeloverzicht
-- taalgebruik
-- 1 K (1 Koningen)
-- 1 K 19 -- 1 K
19,1 - 1
K 19,2 - 1
K 19,3 - 1
K 19,4 - 1
K 19,5 - 1
K 19,6 - 1
K 19,7 - 1
K 19,8 - 1
K 19,9 - 1
K 19,10 - 1
K 19,11 - 1
K 19,12 - 1
K 19,13 - 1
K 19,14 - 1
K 19,15 - 1
K 19,16 - 1
K 19,17 - 1
K 19,18 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
MT |
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
16 kai ton iou uion namessi chriseis eis basilea
epi israèl kai ton elisaie uion safat apo abelmaoula chriseis eis
profètèn anti sou |
16 et Hieu filium Namsi ungues regem super Israhel
Heliseum autem filium Saphat qui est de Abelmaula ungues prophetam
pro te |
|
16 Daartoe zult gij Jehu, den zoon van Nimsi, zalven
ten koning over Israël; en Elisa, den zoon van Safat, van Abel-mehola,
zult gij tot profeet zalven in uw plaats. |
[16] Jehu, de zoon van Nimsi, moet u zalven tot
koning van Israël, en Elisa, de zoon van Safat uit Abel-Mechola,
moet u zalven tot uw opvolger als profeet. |
[16] Jehu, de zoon van Nimsi, moet je zalven tot
koning van Israël, en Elisa, de zoon van Safat, uit Abel-Mechola,
moet je tot je eigen opvolger zalven. |
16 en Jehoe, zoon van Nimsji zul je zalven tot koning
over Israël,– en Elisja, zoon van Sjafat uit Aveel Mechola,
zul je zalven tot profeet in jouw plaats; |
16. Tu oindras Jéhu fils de Nimshi comme roi d'Israël,
et tu oindras Élisée fils de Shaphat, d'Abel-Mehola, comme prophète
à ta place. |
|
King James Bible . [16] And Jehu the son of Nimshi shalt thou anoint to be
king over Israel: and Elisha the son of Shaphat of Abel-meholah shalt thou anoint
to be prophet in thy room.
Luther-Bibel . 16 und Jehu, den Sohn Nimschis, zum König über Israel und Elisa,
den Sohn Schafats, von Abel-Mehola zum Propheten an deiner statt.
- 13de
(dertiende) zondag door het c-jaar . In die dagen zei de Heer tot Elia:
Gij moet Elisa, de zoon van Safat zalven tot uw opvolger als profeet.
Tekstuitleg van 1
K 19,16 .
1 K 19,17 - 1
K 19,17 : Elia naar de Horeb : 1
K 19,1-18 -- bijbeloverzicht
-- taalgebruik
-- 1 K (1 Koningen)
-- 1 K 19 -- 1 K
19,1 - 1
K 19,2 - 1
K 19,3 - 1
K 19,4 - 1
K 19,5 - 1
K 19,6 - 1
K 19,7 - 1
K 19,8 - 1
K 19,9 - 1
K 19,10 - 1
K 19,11 - 1
K 19,12 - 1
K 19,13 - 1
K 19,14 - 1
K 19,15 - 1
K 19,16 - 1
K 19,17 - 1
K 19,18 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
MT |
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
17kai estai ton sôzomenon ek romfaias azaèl thanatôsei
iou kai ton sôzomenon ek romfaias iou thanatôsei elisaie |
17 et erit quicumque fugerit gladium Azahel occidet
eum Hieu et qui fugerit gladium Hieu interficiet eum Heliseus |
|
17 En het zal geschieden, dat Jehu hem, die van
het zwaard van Hazaël ontkomt, doden zal; en die van het zwaard van
Jehu ontkomt, dien zal Elisa doden. |
[17] Wie ontkomt aan het zwaard van Hazaël
zal gedood worden door Jehu en wie ontkomt aan het zwaard van Jehu
zal gedood worden door Elisa. |
[17] Wie ontkomt aan het zwaard van Hazaël,
zal gedood worden door Jehu. En wie ontkomt aan het zwaard van Jehu,
zal gedood worden door Elisa. |
17 geschieden zal het: wie ontsnapt aan het zwaard
van Chazaël, hem zal Jehoe doden,– en wie ontsnapt aan
het zwaard van Jehoe, hem zal Elisja doden; |
17. Celui qui échappera à l'épée de Hazaèl, Jéhu
le fera mourir, et celui qui échappera à l'épée de Jéhu, Élisée le
fera mourir. |
|
King James Bible . [17] And it shall come to pass, that him that escapeth the
sword of Hazael shall Jehu slay: and him that escapeth from the sword of Jehu
shall Elisha slay.
Luther-Bibel . 17 Und es soll geschehen: Wer dem Schwert Hasaëls entrinnt, den
soll Jehu töten, und wer dem Schwert Jehus entrinnt, den soll Elisa töten.
Tekstuitleg van 1
K 19,17 .
1 K 19,18 - 1
K 19,18 : Elia naar de Horeb : 1
K 19,1-18 -- bijbeloverzicht
-- taalgebruik
-- 1 K (1 Koningen)
-- 1 K 19 -- 1 K
19,1 - 1
K 19,2 - 1
K 19,3 - 1
K 19,4 - 1
K 19,5 - 1
K 19,6 - 1
K 19,7 - 1
K 19,8 - 1
K 19,9 - 1
K 19,10 - 1
K 19,11 - 1
K 19,12 - 1
K 19,13 - 1
K 19,14 - 1
K 19,15 - 1
K 19,16 - 1
K 19,17 - 1
K 19,18 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
MT |
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
18 kai kataleipseis en israèl epta chiliadas andrôn
panta gonata a ouk ôklasan gonu tô baal kai pan stoma o ou prosekunèsen
autô |
18 et derelinquam mihi in Israhel septem milia
universorum genua quae non sunt incurvata Baal et omne os quod non
adoravit eum osculans manum |
|
18 Ook heb Ik in Israël doen overblijven zeven duizend,
alle knieën, die zich niet gebogen hebben voor Baäl, en allen mond,
die hem niet gekust heeft. |
[18] Maar Ik laat in Israël een rest* over:
zevenduizend man die hun knie niet gebogen hebben voor Baäl en
die hem niet gekust hebben.’ |
[18] Ik zal in Israël niet meer dan zevenduizend
mensen in leven laten, alleen degenen die niet voor Baäl hebben
geknield en hem niet hebben gekust.’ |
18 maar zeven duizendtallen laat ik in Israël
over als rest,– alle knieën die niet geknield hebben voor
de baäl en elke mond die hem niet heeft gekust! |
18. Mais j'épargnerai en Israël sept milliers, tous
les genoux qui n'ont pas plié devant Baal et toutes les bouches qui
ne l'ont pas baisé. » |
|
King James Bible . [18] Yet I have left me seven thousand in Israel, all the
knees which have not bowed unto Baal, and every mouth which hath not kissed
him.
Luther-Bibel . 18 Und ich will übrig lassen siebentausend in Israel, alle Knie,
die sich nicht gebeugt haben vor Baal, und jeden Mund, der ihn nicht geküsst
hat.
Tekstuitleg van 1
K 19,18 .
10. laba`al / labâ`al / lëba`al (voor Baäl, meester) < lë + ba`al / bâ`al (Baäl, meester) . Taalgebruik in Tenakh : ba`al
/ bâ`al (Baäl, meester) . Getalwaarde : beth = 2 , ajin = 16
of 70 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 30 (2 X 3 X 5) OF 102 (2 X 3 X 17) . Structuur
: 2 - 7 - 3 . Tenakh (20) : (1) Nu 25,3 . (2) Nu 25,5 . (3) Re 2,13 . (4) Re 6,31 . (5) 1 K 16,32 . (6) 1 K 19,18 . (7) 2 K 10,19 . (8) 2 K 10,20 . (9) 2 K 21,3 . (10) 2 K 23,4 . (11) 2 K 23,5 . (12) Jr 7,9 .
(13) Jr 11,13 . (14) Jr 11,17 . (15) Jr 19,5 . (16) Jr
32,29 . (17) Hos 2,10 . (18) Ps 106,28 . (19) Spr 18,9 . (20) Pr 10,11 .
1 K 19,19-21
: De roeping van Elisa : 1
K 19,19-21 -- bijbeloverzicht
-- taalgebruik
-- 1 K (1 Koningen)
-- 1 K 19 -- 1 K 19,19
- 1 K 19,20
- 1 K 19,21
-
1 K 19,19 - 1
K 19,19 : De roeping van Elisa : 1
K 19,19-21 -- bijbeloverzicht
-- taalgebruik
-- 1 K (1 Koningen)
-- 1 K 19 -- 1
K 19,19 - 1
K 19,20 - 1
K 19,21 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
MT |
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
19 kai apèlthen ekeithen kai euriskei ton elisaie
uion safat kai autos èrotria en bousin dôdeka zeugè boôn enôpion autou
kai autos en tois dôdeka kai epèlthen ep' auton kai eperripse tèn
mèlôtèn autou ep' auton |
19 profectus ergo inde repperit Heliseum filium
Saphat arantem duodecim iugis boum et ipse in duodecim arantibus unus
erat cumque venisset Helias ad eum misit pallium suum super illum |
|
19 Zo ging hij van daar, en vond Elisa, den zoon
van Safat; dezelve ploegde met twaalf juk runderen voor zich henen,
en hij was bij het twaalfde; en Elia ging over tot hem, en wierp zijn
mantel op hem. |
[19] Elia vertrok vanuit daar en trof Elisa, de
zoon van Safat, terwijl die aan het ploegen was. Twaalf koppels ossen
gingen voor hem uit; hijzelf bevond zich bij het twaalfde. Toen Elia
langskwam, wierp hij hem zijn mantel* toe. |
[19] Elia ging weg van de Horeb. Toen hij Elisa,
de zoon van Safat, aantrof was deze aan het ploegen. Ze waren aan
het werk met twaalf span ossen; Elisa liep achter het twaalfde span.
Elia liep op hem af en gooide zijn mantel over hem heen. |
19 ¶ Hij gaat daarvandaan verder en vindt Elisja,
de zoon van Sjafat; die is aan het ploegen met twaalf tomen voor zijn
aanschijn uit,– zelf is hij bij het twaalfde; Elia steekt naar
hem over en werpt zijn luisterrijke mantel over hem heen. |
19. Il partit de là et il trouva Élisée fils de
Shaphat, tandis qu'il labourait avec douze paires de bœufs, lui-même
étant à la douzième. Élie passa près de lui et jeta sur lui son manteau.
|
|
King James Bible . [19] So he departed thence, and found Elisha the son of
Shaphat, who was plowing with twelve yoke of oxen before him, and he with the
twelfth: and Elijah passed by him, and cast his mantle upon him.
Luther-Bibel . 19 Und Elia ging von dort weg und fand Elisa, den Sohn Schafats,
als er pflügte mit zwölf Jochen vor sich her, und er war selbst bei dem zwölften.
Und Elia ging zu ihm und warf seinen Mantel über ihn.
- 13de
(dertiende) zondag door het c-jaar . Elia vertrok vandaar en trof Elisa,
de zoon van Safat, terwijl die aan het ploegen was. Twaalf koppels ossen gingen
voor hem uit; hijzelf bevond zich bij het twaalfde. Toen Elia langs kwam, wierp
hij Elisa zijn mantel toe.
Tekstuitleg van 1
K 19,19
- ´êlîsjä` (Elisa)
. Verwijzing : ´êlîsjä`
(Elisa) , zie 1
K 19,19 . In vierenveertig verzen in de bijbel : (1) 1
K 19,16 . (2) 1
K 19,17 . (3) 1
K 19,19 . LXX : In drieëntachtig verzen in de bijbel .
- aroô (ploegen, zaaien) = arotri-aô
. Verwijzing : aroô
(ploegen, zaaien) , zie 1
K 19,19 . actief indicatief imperfectum derde persoon enkelvoud èrotria . In
twee verzen in de bijbel : (1) 1
K 19,19 . (2) Job 1,14 .
1 K 19,20 - 1
K 19,20 : De roeping van Elisa : 1
K 19,19-21 -- bijbeloverzicht
-- taalgebruik
-- 1 K (1 Koningen)
-- 1 K 19 -- 1
K 19,19 - 1
K 19,20 - 1
K 19,21 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
MT |
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
20 kai katelipen elisaie tas boas kai katedramen
opisô èliou kai eipen katafilèsô ton patera mou kai akolouthèsô opisô
sou kai eipen èliou anastrefe oti pepoièka soi |
20 qui statim relictis bubus cucurrit post Heliam
et ait osculer oro te patrem meum et matrem meam et sic sequar te
dixitque ei vade et revertere quod enim meum erat feci tibi |
wajja`äzobh |
20 En hij verliet de runderen, en liep Elia na,
en zeide: Dat ik toch mijn vader en mijn moeder kusse, daarna zal
ik u navolgen. En hij zeide tot hem: Ga, keer weder; want wat heb
ik u gedaan? |
[20] Elisa liet de ossen in de steek, liep Elia
achterna en zei: ‘Laat mij eerst afscheid nemen van mijn vader
en moeder, dan zal ik u volgen.’ Hij antwoordde hem: ‘Ga
maar weer terug; heb ik u soms tot iets verplicht?’ |
[20] Meteen liet Elisa zijn ossen in de steek en
rende achter Elia aan. ‘Laat mij afscheid nemen van mijn vader
en moeder,’ zei hij, ‘dan zal ik met u meegaan.’
‘Doe wat je wilt,’ zei Elia. ‘Ik dwing je nergens
toe.’ |
20 Hij laat het ploegvee alleen, rent achter Elia
aan en zegt: ik moet eerst mijn vader en mijn moeder kussen en dan
ga ik u achterna! Hij zegt tot hem: ga heen, keer terug, want wat
heb ik je gedaan? |
20. Élisée abandonna ses bœufs, courut derrière
Élie et dit : « Laisse-moi embrasser mon père et ma mère, puis j'irai
à ta suite. » Élie lui répondit : « Va, retourne, que t'ai-je donc
fait ? » |
|
King James Bible . [20] And he left the oxen, and ran after Elijah, and said,
Let me, I pray thee, kiss my father and my mother, and then I will follow thee.
And he said unto him, Go back again: for what have I done to thee?
Luther-Bibel . 20 Und er verließ die Rinder und lief Elia nach und sprach: Lass
mich meinen Vater und meine Mutter küssen, dann will ich dir nachfolgen. Er
sprach zu ihm: Wohlan, kehre um! Bedenke, was ich dir getan habe!
- 13de
(dertiende) zondag door het c-jaar . Elisa liet de ossen in de steek, liep
Elia achterna en zei: Laat mij eerst afscheid nemen van mijn vader en mijn moeder;
dan zal ik u volgen. Hij antwoordde hem: Ga maar weer terug; heb ik je soms
tot iets verplicht?
Tekstuitleg van 1
K 19,20
1. wajja`äzobh (en hij liet achter) . Verwijzing : `âzab
(verlaten, achterlaten) , zie Ps
22,2 . Qal imperfectum derde persoon enkelvoud . In vijftien verzen in de
bijbel : (9) 1
K 19,20 .
- LXX : katelipen (hij liet achter) . Verwijzing : kataleipô
(achterlaten) , zie Mt
4,13 . Aorist derde persoon enkelvoud . In eenendertig verzen in de bijbel
. In achtentwintig verzen in het O.T. : (8) 1
K 19,20 .
1 K 19,21 - 1
K 19,21 : De roeping van Elisa : 1
K 19,19-21 -- bijbeloverzicht
-- taalgebruik
-- 1 K (1 Koningen)
-- 1 K 19 -- 1
K 19,19 - 1
K 19,20 - 1
K 19,21 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
MT |
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
21 kai anestrepsen exopisthen autou kai elaben ta
zeugè tôn boôn kai ethusen kai èpsèsen auta en tois skeuesi tôn boôn
kai edôken tô laô kai efagon kai anestè kai eporeuthè opisô èliou
kai eleitourgei autô |
21 reversus autem ab eo tulit par boum et mactavit
illud et in aratro boum coxit carnes et dedit populo et comederunt
consurgensque abiit et secutus est Heliam et ministrabat ei |
|
21 Zo keerde hij weder van achter hem af, en nam
een juk runderen, en slachtte het, en met het gereedschap der runderen
zood hij hun vlees, hetwelk hij aan het volk gaf; en zij aten. Daarna
stond hij op, en volgde Elia na, en diende hem. |
[21] Hierop ging Elisa naar de ossen terug, nam
zijn koppel, slachtte het, bereidde het vlees op het hout van de jukken
en gaf het aan het werkvolk te eten. Daarna vertrok hij, volgde Elia
en werd zijn dienaar. |
[21] Elisa ging terug, slachtte zijn ossen, braadde
het vlees op het hout van hun juk en bood het zijn knechten aan. Daarna
ging hij met Elia mee als zijn dienaar. |
21 Hij keert terug, achter hem vandaan, neemt het
toom ploegvee en offert dat op; met het ploeghout van het ploegvee
heeft hij het vlees gekookt en aan de manschap te eten gegeven; dan
gaat hij Elia achterna en staat hem ten dienste. |
21. Élisée le quitta, prit la paire de bœufs et
l'immola. Il se servit du harnais des bœufs pour les faire cuire,
et donna à ses gens, qui mangèrent. Puis il se leva et suivit Élie
comme son serviteur. Siège de Samarie. |
|
King James Bible . [21] And he returned back from him, and took a yoke of oxen,
and slew them, and boiled their flesh with the instruments of the oxen, and
gave unto the people, and they did eat. Then he arose, and went after Elijah,
and ministered unto him.
Luther-Bibel . 21 Und Elisa wandte sich von ihm weg und nahm ein Joch Rinder
und opferte es, und mit den Jochen der Rinder kochte er das Fleisch und gab's
den Leuten, dass sie aßen. Und er machte sich auf und folgte Elia nach und diente
ihm.
- 13de
(dertiende) zondag door het c-jaar . Hierop ging Elisa naar de ossen terug,
slachtte er twee, kookte het vlees op het hout van de jukken en gaf het aan
het werkvolk te eten. Daarna vertrok hij, volgde Elia en werd zijn dienaar.
Tekstuitleg van 1
K 19,21 .
http://members.tripod.lycos.nl/ccjfv/jaargangen/j134/j134_008_De_roeping_van_Elisa.htm
H. BOUTER Jr., De roeping van Elisa, 1. Kon. 19:19-21
Toen de profeet Elia aan het einde van zijn indrukwekkende loopbaan was gekomen
en een persoonlijke ontmoeting met God had gehad bij de berg Horeb, kreeg hij
nog een drievoudige opdracht te vervullen (zie 1 Kon. 19:15v.):
1.Hazaël moest hij zalven tot koning over Aram.
2.Jehu moest hij zalven tot koning over Israël.
3.Elisa moest hij zalven tot profeet in zijn plaats.
Het is merkwaardig dat Elia de eerste twee opdrachten niet heeft vervuld en dat
het verhaal onmiddellijk verdergaat met de roeping van Elisa - het derde en laatste
onderdeel van het Goddelijke bevel. Het is niet zo dat dit het einde betekende
van Elia's eigen dienstwerk. Wij lezen weer over hem in 1 Kon. 21, waar hij Achab
het oordeel aanzegt in de wijngaard van Naboth, en ook in 2 Kon. 1, waar hij Ahazia's
dood voorzegt. Voor Elisa zijn deze jaren, waarin hij in de nabijheid van de profeet
leefde en hem diende, ongetwijfeld een goede voorbereidingstijd geweest voor zijn
eigen taak.
De beste verklaring voor het uitstel van de aanstelling van Hazaël en Jehu,
is dat God traag is tot toorn en rekening heeft gehouden met het latere berouw
van Achab (1 Kon. 21:29). God heeft het oordeel over zijn volk, waarom Elia bij
de berg Horeb impliciet had gevraagd door Israël bij God aan te klagen, zolang
mogelijk uitgesteld: 'Wie dan aan het zwaard van Hazaël ontkomt, hem zal
Jehu doden; en wie aan het zwaard van Jehu ontkomt, hem zal Elisa doden' (1 Kon.
19:17). Het heeft nog lang geduurd voordat deze personen daadwerkelijk werden
aangesteld en hun oordeelswerk hebben uitgevoerd. Hazaël en Jehu werden pas
veel later geroepen tot het koningschap (zie 2 Kon. 8 en 9).
Van een zalving bij de aanvang van hun taak is alleen sprake in het geval van
Jehu - wij lezen niets over een dergelijke handeling bij Hazaël en evenmin
bij de roeping van Elisa. Het woord 'zalven' moeten wij hier in de eerste plaats
verstaan in de figuurlijke zin van 'aanstellen' of 'toewijden' (vgl. Ps. 2:6;
Spr. 8:23 Statenvert.; Ps. 105:15; Jes. 61:1). Van een letterlijke zalving van
profeten wordt in de Schrift trouwens nergens melding gemaakt, wel van priesters
en koningen.
De enige symbolische handeling die Elia verricht bij de roeping (misschien moeten
we zeggen: de voorlopige aanstelling) van zijn opvolger, is dat hij hem zijn mantel
toewerpt (vs. 19). Het gebaar is veelzeggend genoeg: Elisa ontvangt de profetenmantel
uit Elia's hand en zal zich in de toekomst hierin mogen hullen (2 Kon. 2:12, 13).
Deze mantel speelt later trouwens nog een interessante rol bij Elia's tenhemelopneming:
het water van de Jordaan verdeelt zich herwaarts en derwaarts zodra Elia resp.
Elisa met de mantel op het water slaan (2 Kon. 2:8,14). De Jordaan, die eindigt
in de Dode Zee, kunnen wij betitelen als de doodsrivier. De macht van de dood
moet echter wijken voor de macht van God, die verder reikt dan de grenzen van
de dood. Uiteraard moeten wij geen magische kracht aan deze mantel zelf toekennen.
Hij is slechts het teken van de macht van God, waarmee Hij zijn dienstknechten
bekleedt.
God roept wie Hij wil
Terwijl Elia (= God is Jahweh) wel omschreven wordt als de profeet van het gericht,
is Elisa (= God is redding) bij uitstek de profeet van de genade. Telkens zien
wij hem helend en reddend bezig. Waar hij op het toneel verschijnt daagt er leven
en hoop. Helemaal in strijd hiermee lijkt de aankondiging dat Elisa de ontkomenen
aan Jehu's zwaard zou doden (vs. 17). Met het zwaard heeft hij in ieder geval
niemand gedood. Zoals gezegd houdt dit vermoedelijk verband met Gods lankmoedigheid,
die om zo te zeggen talmt om het oordeel over zijn volk te brengen. Toch heeft
Elisa's optreden met het 'zwaard' van Gods woord wel geleid tot de dood van tweeënveertig
spottende knapen uit Betel (2 Kon. 2).
Elisa's roeping ging dus niet gepaard met een zalving, althans niet in de letterlijke
zin van het woord. Inhoudelijk gezien kreeg hij echter wel deel daaraan. De zalving
spreekt immers van de gave van de Geest en de toerusting door de Geest voor een
bepaald dienstwerk (vgl. 1 Sam. 16:13; 2 Kor. 1:21,22; 1 Joh. 2:20,27). Hij kreeg
deel aan de geest van Elia toen hij hem ten hemel zag varen - evenals wij deelhebben
aan de Geest van Christus na Diens verheerlijking in de hemel. In de kracht van
die Geest kunnen wij onze roeping en taak vervullen.
Elisa was volop bezig toen hij werd geroepen: hij was aan het ploegen met twaalf
span runderen (vs. 19). Zijn woonplaats Abel-Mechola lag niet ver van de Jordaan,
ongeveer halverwege het Meer van Galilea en de Dode Zee. Zijn vader moet een rijke
boer zijn geweest met behoorlijk wat personeel. Elisa zelf was bij het twaalfde
span runderen, en dat betekent dat er nog elf anderen aan het ploegen waren met
de overige runderen. Uiteraard was dit een geschikte plek om het hele werk op
de akker te overzien. Maar hoewel hij een positie op de achtergrond innam bij
het twaalfde span runderen kon hij Gods roeping niet ontwijken. God riep hem daar
waar hij was: bij het twaalfde span runderen. En Elia wist hem daar te vinden
en wierp hem zijn mantel toe: voortaan zou hij niet als akkerbouwer maar als profeet
door het leven moeten gaan. God roept wie Hij wil, en Hij roept ons waar Hij maar
wil. Hij roept aanzienlijken en Hij roept geringen. Akkerbouwers roept Hij om
te ploegen op de akker van deze wereld en dan het zaad van het Woord van God te
zaaien. Vissers roept Hij om hen te maken tot vissers van mensen. God is soeverein
en zijn roeping is levend en krachtig.
Niet vrijblijvend
Elisa op deze plaats, bij het twaalfde juk runderen, doet mij denken aan Paulus,
die geroepen werd als de geringste en de laatste van de apostelen en die stamde
uit de laatste - de twaalfde - stam van Israël (1 Kor. 15:9; Fil. 3:5). Toch
heeft God juist door middel van hem een geweldig werk verricht hier op aarde.God
wist ook hem te vinden op de plaats waar hij was, zelfs toen hij weigerde in het
goede spoor te gaan en als een onverstandig rund hard tegen de prikkels achteruit
sloeg (Hand. 26:14). God had hem op het oog, want Hij had hem vanaf de schoot
van zijn moeder afgezonderd en hem door genade geroepen (Gal.1:15). Paulus mocht
de boodschap van het leven en van Gods rijke genade prediken aan dode zondaars,
precies zoals Elisa - de man Gods - overal waar hij kwam het leven bracht in de
dood en de rijke hulpbronnen van Gods genade opende.
Gods roeping grijpt echter diep in onze situatie en onze verhoudingen in. Ze is
niet vrijblijvend en leidt vaak tot een breuk met oude vrienden en
familiebetrekkingen. Wij zien dat hier ook in het leven van Elisa: hij moet afscheid
nemen van zijn familie, van zijn vader en zijn moeder (vs. 20). Hij volgt weliswaar
gewillig en hij verlaat zijn runderen - zoals later de discipelen alles wat ze
bezaten in de steek zouden laten om Jezus te kunnen volgen. Maar hoewel hij Elia
achterna snelt, zit hij met het probleem van zijn familiebetrekkingen: 'Laat mij
toch mijn vader en mijn moeder kussen, dan wil ik u volgen'. Het antwoord van
de profeet is toestemmend, maar het herinnert hem wel duidelijk aan Gods roeping
die niet meer ongedaan gemaakt kon worden: 'Ga heen, keer terug, want wat heb
ik u gedaan?'. De bewoordingen van dit antwoord zijn een beetje vaag, maar worden
door de meeste uitleggers toch opgevat als een toestemming aan Elisa om afscheid
te gaan nemen en dan terug te keren om voortaan de profeet te volgen
Een voornemen van het hart
Het antwoord van de Here Jezus in een soortgelijke situatie is veel radicaler.
Aan het slot van Lukas 9 lezen wij over iemand die de Heer wil volgen, maar daaraan
de volgende voorwaarde verbindt: 'Ik zal u volgen, Heer, maar sta mij toe eerst
afscheid te nemen van hen die in mijn huis zijn'. Vermoedelijk wilde hij dit gebruiken
als een excuus om het volgen van de Heer nog maar even uit te stellen. Maar de
Heer, die de harten kent en doorgrondt, antwoordt hem dan als volgt:'Niemand die
zijn hand aan de ploeg slaat en achterom kijkt, is geschikt voor het koninkrijk
van God' (vs. 61,62). Gods roeping kan geen uitstel lijden. Ze vereist een voornemen
van het hart om de Heer te dienen en het stellen van bepaalde prioriteiten. Het
koninkrijk van God moet op de éérste plaats komen in ons leven.
Bij Elisa is er gelukkig geen aarzeling om te volgen. Hij is bereid om zijn hand
aan de ploeg te slaan, nu niet meer op de akker van zijn vader maar op de 'akker'
van God: het arbeidsveld van de twaalf stammen van Israël. Hoewel hij vanuit
menselijk oogpunt bezien een onzekere toekomst tegemoet ging, gaf God hem een
veel groter arbeidsterrein terug.
Op het afscheid van zijn ouders volgt een afscheidsmaaltijd met het personeel
van zijn vader: 'Toen keerde hij van achter hem terug, nam het span runderen,
slachtte het en kookte ze op het ploeghout van de runderen; het vlees gaf hij
aan het volk, en zij aten' (vs. 21). Soortgelijke inderhaast georganiseerde offermaaltijden,
waarbij het materiaal van aanwezige voertuigen of werktuigen tot brandhout diende,
worden vermeld bij de terugkeer van de ark van het verbond uit het gebied der
Filistijnen en bij het einde van de plaag over Israël bij de dorsvloer van
de Jebusiet Arauna (1 Sam. 6:14,15; 2 Sam. 24:22-25). De maaltijd die Elisa hier
houdt (in eerste instantie een afscheidsmaal, waaraan vanwege de in Israël
geldende offerwetten - zie Lev. 7 en 17 - het offerkarakter niet zal hebben ontbroken),
behelst twee belangrijke lessen voor ons:
1. Wij zijn toegewijd aan de dienst van God op grond van het offer van Christus,
die ons heeft gekocht met de prijs van zijn eigen bloed. Hij heeft het eigendomsrecht
op ons verworven, en Hij is tevens de grote Profeet die wij voortaan mogen volgen.
2. Onze onderlinge verbondenheid als gelovigen en de wederzijdse erkenning van
de dienst die onze Heer en Meester aan een ieder van ons heeft toevertrouwd, is
eveneens gegrond op Christus' offer. Wij weten ons immers met elkaar en met Hem
verbonden door het werk dat Hij voor ons heeft volbracht. Christus is het ware
slachtoffer of vredeoffer, aan Wie wij door het geloof mogen deelhebben. Deze
offermaaltijd geeft uitdrukking aan de harmonie onder de leden van Gods volk en
aan de vrede met God die zij - ook in praktische zin - mogen genieten.
De nabijheid van de Meester
Zo begon Elisa aan zijn nieuwe taak: 'Daarna maakte hij zich gereed, volgde Elia
en diende hem'. Wij kunnen ons afvragen wat zijn dienstwerk zoal inhield. Hij
is beslist niet begonnen met het verrichten van tekenen en wonderen onder Israël.
Hij moest luisteren naar de woorden van de profeet Elia en onder meer zorgen voor
diens persoonlijke behoeften. In 2 Kon. 3:11 vinden wij een uitspraak die licht
hierop werpt: 'Elisa, de zoon van Safat, die water op Elia's handen goot'. Hij
begon dus met heel simpel werk: het gieten van water over Elia's handen (bijv.
na de maaltijd). Maar het leven in de nabijheid van de profeet maakte hem langzamerhand
rijp voor andere taken. Dit principe geldt ook voor ons. Het leven in de tegenwoordigheid
van onze Heer en Meester en het luisteren naar zijn woord is de basis die nodig
is om ons ten volle toe te rusten 'tot alle goed werk' (2 Tim. 3:16,17). Laten
wij gehoor geven aan de roepstem van onze hemelse Heer en Hem in getrouwheid dienen.
Terug naar het begin van de pagina
1 Kings Chapter 19 מְלָכִים א
א וַיַּגֵּד אַחְאָב לְאִיזֶבֶל, אֵת כָּל-אֲשֶׁר עָשָׂה אֵלִיָּהוּ, וְאֵת כָּל-אֲשֶׁר הָרַג אֶת-כָּל-הַנְּבִיאִים, בֶּחָרֶב. |
1 And Ahab told Jezebel all that Elijah had done, and withal how he had slain all the prophets with the sword. |
ב וַתִּשְׁלַח אִיזֶבֶל מַלְאָךְ, אֶל-אֵלִיָּהוּ לֵאמֹר: כֹּה-יַעֲשׂוּן אֱלֹהִים, וְכֹה יוֹסִפוּן, כִּי-כָעֵת מָחָר אָשִׂים אֶת-נַפְשְׁךָ, כְּנֶפֶשׁ אַחַד מֵהֶם. |
2 Then Jezebel sent a messenger unto Elijah, saying: 'So let the gods do [to me], and more also, if I make not thy life as the life of one of them by to-morrow about this time.' |
ג וַיַּרְא, וַיָּקָם וַיֵּלֶךְ אֶל-נַפְשׁוֹ, וַיָּבֹא, בְּאֵר שֶׁבַע אֲשֶׁר לִיהוּדָה; וַיַּנַּח אֶת-נַעֲרוֹ, שָׁם. |
3 And when he saw that, he arose, and went for his life, and came to Beer-sheba, which belongeth to Judah, and left his servant there. |
ד וְהוּא-הָלַךְ בַּמִּדְבָּר, דֶּרֶךְ יוֹם, וַיָּבֹא, וַיֵּשֶׁב תַּחַת רֹתֶם אחת (אֶחָד); וַיִּשְׁאַל אֶת-נַפְשׁוֹ, לָמוּת, וַיֹּאמֶר רַב עַתָּה יְהוָה קַח נַפְשִׁי, כִּי-לֹא-טוֹב אָנֹכִי מֵאֲבֹתָי. |
4 But he himself went a day's journey into the wilderness, and came and sat down under a broom-tree; and he requested for himself that he might die; and said: 'It is enough; now, O LORD, take away my life; for I am not better than my fathers.' |
ה וַיִּשְׁכַּב, וַיִּישַׁן, תַּחַת, רֹתֶם אֶחָד; וְהִנֵּה-זֶה מַלְאָךְ נֹגֵעַ בּוֹ, וַיֹּאמֶר לוֹ קוּם אֱכוֹל. |
5 And he lay down and slept under a broom-tree; and, behold, an angel touched him, and said unto him: 'Arise and eat.' |
ו וַיַּבֵּט, וְהִנֵּה מְרַאֲשֹׁתָיו עֻגַת רְצָפִים וְצַפַּחַת מָיִם; וַיֹּאכַל וַיֵּשְׁתְּ, וַיָּשָׁב וַיִּשְׁכָּב. |
6 And he looked, and, behold, there was at his head a cake baked on the hot stones, and a cruse of water. And he did eat and drink, and laid him down again. |
ז וַיָּשָׁב מַלְאַךְ יְהוָה שֵׁנִית וַיִּגַּע-בּוֹ, וַיֹּאמֶר קוּם אֱכֹל: כִּי רַב מִמְּךָ, הַדָּרֶךְ. |
7 And the angel of the LORD came again the second time, and touched him, and said: 'Arise and eat; because the journey is too great for thee.' |
ח וַיָּקָם, וַיֹּאכַל וַיִּשְׁתֶּה; וַיֵּלֶךְ בְּכֹחַ הָאֲכִילָה הַהִיא, אַרְבָּעִים יוֹם וְאַרְבָּעִים לַיְלָה, עַד הַר הָאֱלֹהִים, חֹרֵב. |
8 And he arose, and did eat and drink, and went in the strength of that meal forty days and forty nights unto Horeb the mount of God. |
ט וַיָּבֹא-שָׁם אֶל-הַמְּעָרָה, וַיָּלֶן שָׁם; וְהִנֵּה דְבַר-יְהוָה, אֵלָיו, וַיֹּאמֶר לוֹ, מַה-לְּךָ פֹה אֵלִיָּהוּ. |
9 And he came thither unto a cave, and lodged there; and, behold, the word of the LORD came to him, and He said unto him: 'What doest thou here, Elijah?' |
י וַיֹּאמֶר קַנֹּא קִנֵּאתִי לַיהוָה אֱלֹהֵי צְבָאוֹת, כִּי-עָזְבוּ בְרִיתְךָ בְּנֵי יִשְׂרָאֵל--אֶת-מִזְבְּחֹתֶיךָ הָרָסוּ, וְאֶת-נְבִיאֶיךָ הָרְגוּ בֶחָרֶב; וָאִוָּתֵר אֲנִי לְבַדִּי, וַיְבַקְשׁוּ אֶת-נַפְשִׁי לְקַחְתָּהּ. |
10 And he said: 'I have been very jealous for the LORD, the God of hosts; for the children of Israel have forsaken Thy covenant, thrown down Thine altars, and slain Thy prophets with the sword; and I, even I only, am left; and they seek my life, to take it away.' |
יא וַיֹּאמֶר, צֵא וְעָמַדְתָּ בָהָר לִפְנֵי יְהוָה, וְהִנֵּה יְהוָה עֹבֵר וְרוּחַ גְּדוֹלָה וְחָזָק מְפָרֵק הָרִים וּמְשַׁבֵּר סְלָעִים לִפְנֵי יְהוָה, לֹא בָרוּחַ יְהוָה; וְאַחַר הָרוּחַ רַעַשׁ, לֹא בָרַעַשׁ יְהוָה. |
11 And He said: 'Go forth, and stand upon the mount before the LORD.' And, behold, the LORD passed by, and a great and strong wind rent the mountains, and broke in pieces the rocks before the LORD; but the LORD was not in the wind; and after the wind an earthquake; but the LORD was not in the earthquake; |
יב וְאַחַר הָרַעַשׁ אֵשׁ, לֹא בָאֵשׁ יְהוָה; וְאַחַר הָאֵשׁ, קוֹל דְּמָמָה דַקָּה. |
12 and after the earthquake a fire; but the LORD was not in the fire; and after the fire a still small voice. |
יג וַיְהִי כִּשְׁמֹעַ אֵלִיָּהוּ, וַיָּלֶט פָּנָיו בְּאַדַּרְתּוֹ, וַיֵּצֵא, וַיַּעֲמֹד פֶּתַח הַמְּעָרָה; וְהִנֵּה אֵלָיו, קוֹל, וַיֹּאמֶר, מַה-לְּךָ פֹה אֵלִיָּהוּ. |
13 And it was so, when Elijah heard it, that he wrapped his face in his mantle, and went out, and stood in the entrance of the cave. And, behold, there came a voice unto him, and said: 'What doest thou here, Elijah?' |
יד וַיֹּאמֶר קַנֹּא קִנֵּאתִי לַיהוָה אֱלֹהֵי צְבָאוֹת, כִּי-עָזְבוּ בְרִיתְךָ בְּנֵי יִשְׂרָאֵל--אֶת-מִזְבְּחֹתֶיךָ הָרָסוּ, וְאֶת-נְבִיאֶיךָ הָרְגוּ בֶחָרֶב; וָאִוָּתֵר אֲנִי לְבַדִּי, וַיְבַקְשׁוּ אֶת-נַפְשִׁי לְקַחְתָּהּ. {ס} |
14 And he said: 'I have been very jealous for the LORD, the God of hosts; for the children of Israel have forsaken Thy covenant, thrown down Thine altars, and slain Thy prophets with the sword; and I, even I only, am left; and they seek my life, to take it away.' {S} |
טו וַיֹּאמֶר יְהוָה אֵלָיו, לֵךְ שׁוּב לְדַרְכְּךָ מִדְבַּרָה דַמָּשֶׂק; וּבָאתָ, וּמָשַׁחְתָּ אֶת-חֲזָאֵל לְמֶלֶךְ--עַל-אֲרָם. |
15 And the LORD said unto him: 'Go, return on thy way to the wilderness of Damascus; and when thou comest, thou shalt anoint Hazael to be king over Aram; |
טז וְאֵת יֵהוּא בֶן-נִמְשִׁי, תִּמְשַׁח לְמֶלֶךְ עַל-יִשְׂרָאֵל; וְאֶת-אֱלִישָׁע בֶּן-שָׁפָט מֵאָבֵל מְחוֹלָה, תִּמְשַׁח לְנָבִיא תַּחְתֶּיךָ. |
16 and Jehu the son of Nimshi shalt thou anoint to be king over Israel; and Elisha the son of Shaphat of Abel-meholah shalt thou anoint to be prophet in thy room. |
יז וְהָיָה, הַנִּמְלָט מֵחֶרֶב חֲזָאֵל--יָמִית יֵהוּא; וְהַנִּמְלָט מֵחֶרֶב יֵהוּא, יָמִית אֱלִישָׁע. |
17 And it shall come to pass, that him that escapeth from the sword of Hazael shall Jehu slay; and him that escapeth from the sword of Jehu shall Elisha slay. |
יח וְהִשְׁאַרְתִּי בְיִשְׂרָאֵל, שִׁבְעַת אֲלָפִים: כָּל-הַבִּרְכַּיִם, אֲשֶׁר לֹא-כָרְעוּ לַבַּעַל, וְכָל-הַפֶּה, אֲשֶׁר לֹא-נָשַׁק לוֹ. |
18 Yet will I leave seven thousand in Israel, all the knees which have not bowed unto Baal, and every mouth which hath not kissed him.' |
יט וַיֵּלֶךְ מִשָּׁם וַיִּמְצָא אֶת-אֱלִישָׁע בֶּן-שָׁפָט, וְהוּא חֹרֵשׁ, שְׁנֵים-עָשָׂר צְמָדִים לְפָנָיו, וְהוּא בִּשְׁנֵים הֶעָשָׂר; וַיַּעֲבֹר אֵלִיָּהוּ אֵלָיו, וַיַּשְׁלֵךְ אַדַּרְתּוֹ אֵלָיו. |
19 So he departed thence, and found Elisha the son of Shaphat, who was plowing, with twelve yoke of oxen before him, and he with the twelfth; and Elijah passed over unto him, and cast his mantle upon him. |
כ וַיַּעֲזֹב אֶת-הַבָּקָר, וַיָּרָץ אַחֲרֵי אֵלִיָּהוּ, וַיֹּאמֶר אֶשְּׁקָה-נָּא לְאָבִי וּלְאִמִּי, וְאֵלְכָה אַחֲרֶיךָ; וַיֹּאמֶר לוֹ לֵךְ שׁוּב, כִּי מֶה-עָשִׂיתִי לָךְ. |
20 And he left the oxen, and ran after Elijah, and said: 'Let me, I pray thee, kiss my father and my mother, and then I will follow thee.' And he said unto him: 'Go back; for what have I done to thee?' |
כא וַיָּשָׁב מֵאַחֲרָיו וַיִּקַּח אֶת-צֶמֶד הַבָּקָר וַיִּזְבָּחֵהוּ, וּבִכְלִי הַבָּקָר בִּשְּׁלָם הַבָּשָׂר, וַיִּתֵּן לָעָם, וַיֹּאכֵלוּ; וַיָּקָם, וַיֵּלֶךְ אַחֲרֵי אֵלִיָּהוּ--וַיְשָׁרְתֵהוּ. {פ} |
21 And he returned from following him, and took the yoke of oxen, and slew them, and boiled their flesh with the instruments of the oxen, and gave unto the people, and they did eat. Then he arose, and went after Elijah, and ministered unto him. {P} |
SEPTUAGINTA (LXX)
ΚΑΙ ἀνήγγειλεν ᾿Αχαὰβ τῇ ᾿Ιεζάβελ γυναικὶ αὐτοῦ πάντα, ἃ ἐποίησεν ᾿Ηλιού, καὶ ὡς ἀπέκτεινε τοὺς προφήτας ἐν ρομφαίᾳ. 2 καὶ ἀπέστειλεν ᾿Ιεζάβελ πρὸς ᾿Ηλιοὺ καὶ εἶπεν· εἰ σὺ εἶ ᾿Ηλιοὺ καὶ ἐγὼ ᾿Ιεζάβελ, τάδε ποιήσαι μοι ὁ Θεὸς καὶ τάδε προσθείη, ὅτι ταύτην τὴν ὥραν αὔριον θήσομαι τὴν ψυχήν σου καθὼς ψυχὴν ἑνὸς ἐξ αὐτῶν. 3 καὶ ἐφοβήθη ᾿Ηλιοὺ καὶ ἀνέστη καὶ ἀπῆλθε κατὰ τὴν ψυχὴν αὐτοῦ καὶ ἔρχεται εἰς Βηρσαβεὲ γῆν ᾿Ιούδα καὶ ἀφῆκε τὸ παιδάριον αὐτοῦ ἐκεῖ· 4 καὶ αὐτὸς ἐπορεύθη ἐν τῇ ἐρήμῳ ὁδὸν ἡμέρας καὶ ἦλθε καὶ ἐκάθισεν ὑποκάτω Ραθμὲν καὶ ᾐτήσατο τὴν ψυχὴν αὐτοῦ ἀποθανεῖν καὶ εἶπεν· ἱκανούσθω νῦν, λαβὲ δὴ τὴν ψυχή μου ἀπ᾿ ἐμοῦ, Κύριε, ὅτι οὐ κρείσσων ἐγώ εἰμι ὑπὲρ τοὺς πατέρας μου. 5 καὶ ἐκοιμήθη καὶ ὕπνωσεν ἐκεῖ ὑπὸ φυτόν, καὶ ἰδού τις ἥψατο αὐτοῦ καὶ εἶπεν αὐτῷ· ἀνάστηθι καὶ φάγε· 6 καὶ ἐπέβλεψεν ᾿Ηλιού, καὶ ἰδοὺ πρὸς κεφαλῆς αὐτοῦ ἐγκρυφίας ὀλυρίτης καὶ καψάκης ὕδατος· καὶ ἀνέστη καὶ ἔφαγε καὶ ἔπιε. καὶ ἐπιστρέψας ἐκοιμήθη. 7 καὶ ἐπέστρεψεν ὁ ἄγγελος Κυρίου ἐκ δευτέρου καὶ ἥψατο αὐτοῦ καὶ εἶπεν αὐτῷ· ἀνάστα φάγε, ὅτι πολλὴ ἀπὸ σοῦ ἡ ὁδός. 8 καὶ ἀνέστη καὶ ἔφαγε καὶ ἔπιε· καὶ ἐπορεύθη ἐν ἰσχύϊ τῆς βρώσεως ἐκείνης τεσσαράκοντα ἡμέρας καὶ τεσσαράκοντα νύκτας ἕως ὄρους Χωρήβ. 9 καὶ εἰσῆλθεν ἐκεῖ εἰς τὸ σπήλαιον καὶ κατέλυσεν ἐκεῖ· καὶ ἰδοὺ ρῆμα Κυρίου πρὸς αὐτὸν καὶ εἶπε· τί σὺ ἐνταῦθα, ᾿Ηλιού; 10 καὶ εἶπεν ᾿Ηλιού· ζηλῶν ἐζήλωκα τῷ Κυρίῳ παντοκράτορι, ὅτι ἐγκατέλιπόν σε οἱ υἱοὶ ᾿Ισραήλ· τὰ θυσιαστήριά σου κατέσκαψαν καὶ τοὺς προφήτας σου ἀπέκτειναν ἐν ρομφαίᾳ, καὶ ὑπολέλειμμαι ἐγὼ μονώτατος, καὶ ζητοῦσι τὴν ψυχήν μου λαβεῖν αὐτήν. 11 καὶ εἶπεν· ἐξελεύσῃ αὔριον καὶ στήσῃ ἐνώπιον Κυρίου ἐν τῷ ὄρει· ἰδοὺ παρελεύσεται Κύριος, καὶ ἰδοὺ πνεῦμα μέγα κραταιὸν διαλῦον ὄρη καὶ συντρίβον πέτρας ἐνώπιον Κυρίου, οὐκ ἐν τῷ πνεύματι Κύριος· καὶ μετὰ τὸ πνεῦμα συσσεισμός, οὐκ ἐν τῷ συσσεισμῷ Κύριος· 12 καὶ μετὰ τὸν συσσειμὸν πῦρ, οὐκ ἐν τῷ πυρὶ Κύριος· καὶ μετὰ τὸ πῦρ φωνὴ αὔρας λεπτῆς, κἀκεῖ Κύριος. 13 καὶ ἐγένετο ὡς ἤκουσεν ᾿Ηλιού, καὶ ἐπεκάλυψε τὸ πρόσωπον αὐτοῦ ἐν τῇ μηλωτῇ αὐτοῦ καὶ ἐξῆλθε καὶ ἔστη ὑπὸ σπήλαιον· καὶ ἰδοὺ πρὸς αὐτὸν φωνὴ καὶ εἶπε· τί σὺ ἐνταῦθα ᾿Ηλιού; 14 καὶ εἶπεν ᾿Ηλιού· ζηλῶν ἐζήλωκα τῷ Κυρίῳ παντοκράτορι, ὅτι ἐγκατέλιπον τὴν διαθήκην σου οἱ υἱοὶ ᾿Ισραήλ· καὶ τὰ θυσιαστήριά σου καθεῖλαν καὶ τοὺς προφήτας σου ἀπέκτειναν ἐν ρομφαίᾳ, καὶ ὑπολέλειμμαι ἐγὼ μονώτατος, καὶ ζητοῦσι τὴν ψυχήν μου λαβεῖν αὐτήν. 15 καὶ εἶπε Κύριος πρὸς αὐτόν· πορεύου, ἀνάστρεφε εἰς τὴν ὁδόν σου καὶ ἥξεις εἰς τὴν ὁδὸν ἐρήμου Δαμασκοῦ καὶ ἥξεις καὶ χρίσεις τὸν ᾿Αζαὴλ εἰς βασιλέα τῆς Συρίας· 16 καὶ τὸν ᾿Ιοὺ υἱὸν Ναμεσσὶ χρίσεις εἰς βασιλέα ἐπὶ ᾿Ισραήλ· καὶ τὸν ῾Ελισαιὲ υἱὸν Σαφὰτ χρίσεις εἰς προφήτην ἀντὶ σοῦ. 17 καὶ ἔσται τὸν σῳζόμενον ἐκ ρομφαίας ᾿Αζαήλ, θανατώσει ᾿Ιού, καὶ τὸν σῳζόμενον ἐκ ρομφαίας ᾿Ιοὺ θανατώσει ῾Ελισαιέ. 18 καὶ καταλείψεις ἐν ᾿Ισραὴλ ἑπτὰ χιλιάδας ἀνδρῶν, πάντα γόνατα, ἃ οὐκ ὤκλασαν γόνυ τῷ Βάαλ, καὶ πᾶν στόμα, ὃ οὐ προσεκύνησεν αὐτῷ. 19 Καὶ ἀπῆλθεν ἐκεῖθεν καὶ εὑρίσκει τὸν ῾Ελισαιὲ υἱὸν Σαφάτ, καὶ αὐτὸς ἠροτρία ἐν βουσὶ —δώδεκα ζεύγη ἐνώπιον αὐτοῦ, καὶ αὐτὸς ἐν τοῖς δώδεκα— καὶ ἀπῆλθεν ἐπ᾿ αὐτὸν καὶ ἐπέρριψε τὴν μηλωτὴν αὐτοῦ ἐπ᾿ αὐτόν. 20 καὶ κατέλιπεν ῾Ελισαιὲ τὰς βόας καὶ κατέδραμεν ὀπίσω ᾿Ηλιοὺ καὶ εἶπε· καταφιλήσω τὸν πατέρα μου καὶ ἀκολουθήσω ὀπίσω σου· καὶ εἶπεν ᾿Ηλιού· ἀνάστρεφε, ὅτι πεποίηκά σοι. 21 καὶ ἀνέστρεψεν ἐξόπισθεν αὐτοῦ καὶ ἔλαβε τὰ ζεύγη τῶν βοῶν καὶ ἔθυσε καὶ ἥψησεν αὐτὰ ἐν τοῖς σκεύεσι τῶν βοῶν καὶ ἔδωκε τῷ λαῷ, καὶ ἔφαγον· καὶ ἀνέστη καὶ ἐπορεύθη ὀπίσω ᾿Ηλιοὺ καὶ ἐλειτούργει αὐτῷ.