BIJBELBOEK EERSTE BOEK SAMUEL TWEEDE HOOFDSTUK -- 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S (1 Samuël) -- 1 S 2 -- 1 S 1,1-10 -- 1 S 2,11-26 -- 1 S 2,27-36 -- http://www.mechon-mamre.org/p/pt/pt08a02.htm
- Deze websitepagina is een onderdeel van de website van Arseen De Kesel http://www.interlevensbeschouwelijk.be/index.html.

Overzicht van 1 S: - 1 S 1 - 1 S 2 - 1 S 3 - 1 S 4 - 1 S 5 - 1 S 6 - 1 S 7 - 1 S 8 - 1 S 9 - 1 S 10 - 1 S 11 - 1 S 12 - 1 S 13 - 1 S 14 - 1 S 15 - 1 S 16 - 1 S 17 - 1 S 18 - 1 S 19 - 1 S 20 - 1 S 21 - 1 S 22 - 1 S 23 - 1 S 24 - 1 S 25 - 1 S 26 - 1 S 27 - 1 S 28 - 1 S 29 - 1 S 30 - 1 S 31 -
Tekstuitleg per pericope:
Overzicht vers per vers: - 1 S 2,1 - 1 S 2,2 - 1 S 2,3 - 1 S 2,4 - 1 S 2,5 - 1 S 2,6 - 1 S 2,7 - 1 S 2,8 - 1 S 2,9 - 1 S 2,10 - 1 S 2,11 - 1 S 2,12 - 1 S 2,13 - 1 S 2,14 - 1 S 2,15 - 1 S 2,16 - 1 S 2,17 - 1 S 2,18 - 1 S 2,19 - 1 S 2,20 - 1 S 2,21 - 1 S 2,22 - 1 S 2,23 - 1 S 2,24 - 1 S 2,25 - 1 S 2,26 - 1 S 2,27 - 1 S 2,28 - 1 S 2,29 - 1 S 2,30 - 1 S 2,31 - 1 S 2,32 - 1 S 2,33 - 1 S 2,34 - 1 S 2,35 - 1 S 2,36 -
. 1 S 2,1. 1 S 2,2. 1 S 2,3. 1 S 2,4. 1 S 2,5. 1 S 2,6. 1 S 2,7. 1 S 2,8. 1 S 2,9. 1 S 2,10. 1 S 2,11. 1 S 2,12. 1 S 2,13. 1 S 2,14. 1 S 2,15. 1 S 2,16. 1 S 2,17. 1 S 2,18. 1 S 2,19. 1 S 2,20. 1 S 2,21. 1 S 2,22. 1 S 2,23. 1 S 2,24. 1 S 2,25. 1 S 2,26. 1 S 2,27. 1 S 2,28. 1 S 2,29. 1 S 2,30. 1 S 2,31. 1 S 2,32. 1 S 2,33. 1 S 2,34. 1 S 2,35. 1 S 2,36.
() 1 S 2,1. () 1 S 2,2. () 1 S 2,3. () 1 S 2,4. () 1 S 2,5. () 1 S 2,6. () 1 S 2,7. () 1 S 2,8. () 1 S 2,9. () 1 S 2,10. () 1 S 2,11. () 1 S 2,12. () 1 S 2,13. () 1 S 2,14. () 1 S 2,15. () 1 S 2,16. () 1 S 2,17. () 1 S 2,18. () 1 S 2,19. () 1 S 2,20. () 1 S 2,21. () 1 S 2,22. () 1 S 2,23. () 1 S 2,24. () 1 S 2,25. () 1 S 2,26. () 1 S 2,27. () 1 S 2,28. () 1 S 2,29. () 1 S 2,30. () 1 S 2,31. () 1 S 2,32. () 1 S 2,33. () 1 S 2,34. () 1 S 2,35. () 1 S 2,36.

- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -

Bibliografie

  1. Harrington Daniel J., Saldarini Anthony J., Targum Jonathan of the Former Prophets. Michael Glazier (April 1, 1987). (Volume 10) (Aramaic Bible). https://www.amazon.com/Targum-Jonathan-Former-Prophets-Aramaic/dp/0814654797.
    1. The attribution, by the Babylonian Talmud, of this Targum to Jonathan ben Uzziel is suspect on several counts: among others, the silence concerning Jonathan in the parallel passage in the Palestinian Talmud, and the fanciful suggestion that Onkelos=Aquila and Jonathan=Theodotion. The attribution, therefore, is not to be taken as historical fact. The Talmud may have been attempting to enhance the authority of the Targum by claiming authorship by a disciple of Hillel, which Jonathan was. It is generally agreed that the author of the Targum Jonathan is unknown; in fact, it is preferable to consider multiple authorship. For while language and translation techniques are uniform, there is variety from book to book.
    2. Daniel J. Harrington, SJ, is professor of New Testament at the Boston College School of Theology and Ministry. He has a doctorate in biblical languages and literatures from Harvard University. A past president of the Catholic Biblical Association, he has written many books on the Old and New Testament, including the New Collegeville Bible Commentary on The Letter to the Hebrews (Liturgical Press, 2006).

Danklied van Hanna: 1 S 1,1-10. - 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 1,1-10 -- 1 S 2,1 - 1 S 2,2 - 1 S 2,3 - 1 S 2,4 - 1 S 2,5 - 1 S 2,6 - 1 S 2,7 - 1 S 2,8 - 1 S 2,9 - 1 S 2,10 -

1 S 2,1 - 1 S 2,1: Danklied van Hanna - 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 1,1-10 -- 1 S 2,1 - 1 S 2,2 - 1 S 2,3 - 1 S 2,4 - 1 S 2,5 - 1 S 2,6 - 1 S 2,7 - 1 S 2,8 - 1 S 2,9 - 1 S 2,10 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
1ΕΣΤΕΡΕΩΘΗ ἡ καρδία μου ἐν Κυρίῳ, ὑψώθη κέρας μου ἐν Θεῷ μου· ἐπλατύνθη ἐπ᾿ ἐχθρούς μου τὸ στόμα μου, εὐφράνθην ἐν σωτηρίᾳ σου. 1 exultavit cor meum in Domino exaltatum est cornu meum in Domino dilatatum est os meum super inimicos meos quia laetata sum in salutari tuo wathithëpallel channâh waththo´mar `âlats libbî bJHWH râmâh qarënî bJHWH 1 Toen bad Hanna en zeide: Mijn hart springt van vreugde op in den HEERE; mijn hoorn is verhoogd in den HEERE; mijn mond is wijd opengedaan over mijn vijanden; want ik verheug mij in Uw heil.   [1] Toen* bad Hanna: [1] ‘Mijn hart juicht om de heer; om de heer wordt mijn hoorn* verheven. Ik doe mijn mond open tegen mijn vijanden, want ik verheug mij over uw hulp.   [1] en Hanna bad: ‘Nu juicht mijn hart dankzij de HEER, fier heft mijn hoofd zich op, dankzij de HEER, mijn mond spreekt vrijmoedig tegen mijn vijanden, want dankzij uw hulp beleef ik vreugde.   1 ¶ Weer bidt Chana, ze zegt: verrukt is mijn hart om de ENE, verheven is mijn hoorn door de ENE; wijd open is mijn mond tegen mijn vijanden, want ik ben verheugd om uw bevrijding;  1. Alors Anne fit cette prière: « Mon cœur exulte en Yahvé, ma corne s'élève en mon Dieu, ma bouche est large ouverte contre mes ennemis, car je me réjouis en ton secours.  

King James Bible. [1] And Hannah prayed, and said, My heart rejoiceth in the LORD, mine horn is exalted in the LORD: my mouth is enlarged over mine enemies; because I rejoice in thy salvation.
Luther-Bibel. 2 1 Und Hanna betete und sprach: Mein Herz ist fröhlich in dem HERRN, mein Haupt ist erhöht in dem HERRN. Mein Mund hat sich weit aufgetan wider meine Feinde, denn ich freue mich deines Heils.

וַתִּתְפַּלֵּל חַנָּה, וַתֹּאמַר, עָלַץ לִבִּי בַּיהוָה, רָמָה קַרְנִי בַּיהוָה; רָחַב פִּי עַל-אוֹיְבַי, כִּי שָׂמַחְתִּי בִּישׁוּעָתֶךָ.

a. wathithëpallel channâh (en Hannah bad)
b. waththo´mar (en zij zei)
c. `âlats libbî bJHWH (mijn hart juicht door JHWH).
d. râmâh qarënî bJHWH (mijn hoorn verheft zich door JHWH).
e.

Tekstuitleg van 1 S 2,1. Het vers 1 S 2,1 telt 19 woorden en 69 (3 X 23) letters. De getalswaarde van 1 S 2,1 is 4280 (2³ X 5 X 107). Het vers bestaat uit 6 zinnen. 5X komt b-j voor; in dit verband nog pî en kî. Na 2 nevenschikkende inleidende zinnen komt Hanna zelf aan het woord. Er volgen 3 naast elkaar geplaatste hoofdzinnen in de act qal perf 3de pers enk voor. Dan volgt nog een redengevende zin. In de drie naast elkaar geplaatste hoofdzinnen wordt de 1ste pers omschreven door een 3de pers. Prachtige parallele opbouw van versdelen c en d met telkens 7 lettergrepen; gelijkaardig versdeel d.

1 S 2,1.1. וַתִּתְפַּלֵּל (= wathithëpallel: en zij bad; waw + wkw hitpaël 3de pers. vr. enk. van het wkw. pâlal: bidden, smeken). Taalgebruik in Tenakh: pâlal (bidden, smeken). Getalswaarde: pe = 17 of 80, lamed = 12 of 30; totaal: 41 OF 140 (2² X 5 X 7). Structuur: 8 - 3 - 3. Tenakh (2): (1) 1 S 1,10. (2) 1 S 2,1. In het wkw pälal komt 2X de lamed voor; in het Nederlands zien we ook de twee lameds verschijnen in lallen, lullen.

1 S 2,1.2. channâh (Anna). Taalgebruik in Tenakh: channâh (Anna). getalswaarde: chet = 8, nun = 14 of 50, he = 5; totaal: 27 (3³) OF 63 (3² X 7). chnh. Tenakh (15): (1) Ex 18,5. (2) 1 S 1,2. (3) 1 S 1,5. (4) 1 S 1,8. (5) 1 S 1,9. (6) 1 S 1,15. (7) 1 S 1,19. (8) 1 S 1,20. (9) 1 S 2,1. (10) 1 S 2,21. (11) 1 S 26,5. (12) 2 S 23,13. (13) Js 29,1. (14) Ps 34,8. (15) 1 Kr 11,15. Gr. anna. LXX (13). NT (2): (1) Lc 2,36. (2) Lc 3,2.

1 S 2,1.3. וַתֹּאמַר (= waththo´mar: en zij zei; < verbindingswoord wë + wkw act. qal imperf. 3de pers. vr. enk. van het wkw. ´-m-r. Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Getalswaarde van ´âmar (zeggen): aleph = 1, mem = 13 of 40, resj = 20 of 200; totaal: 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal). Structuur: 1 - 4 - 2. Gr. legô (zeggen). Taalgebruik in de Septuaginta.: legô (zeggen). Taalgebruik in NT: legô (zeggen). legô komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur; les. Lat. legere. Fr. leçon. E. to say. Fr. dire. D. sprechen (spreken). Een vorm van legô (zeggen) in de LXX (4610), in het NT (1318); van eipon (ik zei) in de LXX (4608), in het NT (925). Tenakh (197). Pentateuch (57). Eerdere Profeten (98). Latere Profeten (3). 12 Kleine Profeten (0). 1 S (17): (1) 1 S 1,11. (2) 1 S 1,15. (3) 1 S 1,18. (4) 1 S 1,26. (5) 1 S 2,1. (6) 1 S 4,22. (7) 1 S 19,14. (8) 1 S 19,17. (9) 1 S 25,19. (10) 1 S 25,24. (11) 1 S 25,41. (12) 1 S 28,9. (13) 1 S 28,11. (14) 1 S 28,12. (15) 1 S 28,13. (16) 1 S 28,14. (17) 1 S 28,21. In het midden van het wkw 'amar staat de mem. De mem gaat terug op de moeder en kind: zogen en zuigen. De taal die het kind leert, is de moedertaal, de taal van de mem, de ma, de moeder. De getalswaarde van mem is 2 X 13 = 26 (de getalswaarde van de godsnaam JHWH). 'amar zou kunnen wijzen op het spreken in de moedertaal. Hannah spreekt de taal van haar moeder en leert hier tegelijkertijd op haar beurt deze taal aan haar kind Samuël. De mem wordt ook gebruikt voor de zn en bv nw mann mv stat absol; met de mem wordt de mond gesloten; zo wordt ook het zn en het bv nw mann mv stat absol gesloten; bij een stat construct valt de mem weg en wordt het zn en het bv nw naar het volgende woord geopend.

1 S 2,1.4. עָלַץ (= alats: hij zal juichen; wkw act qal perf 3de pers enk van het wkw עָלַץ =`âlats: juichen). Taalgebruik in Tenakh: `âlats (juichen). Getalswaarde: ajin = 16 of 70, lamed = 12 of 30, tsade = 18 of 90; totaal: 46 (2 X 23) OF 190 (2 X 5 X 19). Structuur: 7 - 3 - 9. Tenakh (1): 1 S 2,1. Mijn hart slaat (slaan) / bonst (bonzen, bong, bang). Een klepel slaat tegen een klok. Mijn hart slaat tegen JHWH. De tsade op het einde van het wkw geeft een ts-klank: een scherpe klank weer (zoals in pats).
- In Lc 1,47.2. lezen we de Griekse werkwoordvorm ηγαλλιασεν (= ègalliasen: hij jubelde; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw αγαλλιαω = agalliaô: jubelen). Taalgebruik in het NT: agalliaô (jubelen). Mijn hart galmt. Na het slaan van de klepel weergalmt het geluid van de klok. Mijn hart (weer)galmt in JHWH.
- LXX. εστερεωθη (= estereôthè: - mijn hart - wordt gesterkt/ versterkt; wkw pass ind aor 3de pers enk van het wkw στερεοω = stereoô: hard/ stevig maken, sterken, versterken). Mijn hart wordt gesterkt / versterkt door JHWH. (zie stereo: versterker). st-r -> sterk. In drie verzen in de bijbel: (1) 1 S 2,1. (2) Js 51,6. (3) Jr 52,6.
- Vulgaat. exultavit (hij sprong op / omhoog; wkw act ind perf 3de pers enk van het wkw exultare > ek-saltare: dansen, op-springen. Mijn hart springt van vreugde op naar JHWH, die in de hoogte (hemel) woont en de Allerhoogste wordt genoemd.
- Aramees: https://www.sefaria.org/Targum_Jonathan_on_I_Samuel.2?lang=bi. Bij het lied van Hanna geeft de Targum vele toevoegingen, waarin de geschiedenis van Israël wordt gegeven. Hier slechts de tekst die enigzings aansluit bij de MT: "Daarom is mijn hart sterk in het deel dat JHWH mij heeft gegeven".
- Jiddisj: mayn harts iz lustig durkh got, (zie Luthervertaling: Mein Herz ist fröhlich in dem HERRN).

1 S 2,1.5. לִבִּי (= libbî: mijn hart; < zn לִב = lebh: hart + suffix pers vnw 1ste pers enk). Taalgebruik in Tenakh: lebh (hart). Getalswaarde: lamed = 12 of 30, beth = 2; totaal: 14 (2 X 7) OF 32 (2² X 2³). Structuur: 3 - 2. Tenakh (74). Pentateuch (2). Eerdere Profeten (3). Latere Profeten (10). 12 Kleine Profeten (1). Geschriften (58). Eerdere Profeten (3): (1) Re 5,9. (2) 1 S 2,1. (3) 2 K 5,26.
- καρ-δια (= kardia: hart). Taalgebruik in het NT: kardia (hart). Taalgebruik in de LXX: kardia (hart). Lat: cor, cor-dis. Fr: coeur. Ned: har-t. E: heart. D: Herz. Een vorm van καρ-δια (= kardia: hart) in de LXX (963), in het NT (156).
-- ἡ καρδία μου (= hè kardia mou: mijn hart). LXX (52).

1 S 2,1.4. - 5. עָלַץ לִבִּי (= `âlats libbî: mijn hart juicht). Tenakh (1): 1 S 2,1. In deze eerste zin, die Hannah uitspreekt, staan eveneens twee lameds.

1 S 2,1.6. יְהוָה (= JHWH). Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenakh: JHWH. Getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6; totaal: 26. Structuur: 1 - 5 - 6 - 5. Tenakh (5193). Pentateuch (1326). 1 S (240). Een vorm van JHWH in 1 S 2 (20).
-  יְהוָה (= JHWH). 1 S 2 (15): (1) 1 S 2,3. (2) 1 S 2,6. (3) 1 S 2,7. (4) 1 S 2,10. (5) 1 S 2,11. (6) 1 S 2,12. (7) 1 S 2,17. (8) 1 S 2,18. (9) 1 S 2,20. (10) 1 S 2,21. (11) 1 S 2,24. (12) 1 S 2,25. (13) 1 S 2,26. (14) 1 S 2,27. (15) 1 S 2,30.
- בַּיהוָה (= bJHWH: (in/aan JHWH) < bë + JHWH. Tenakh (103). Pentateuch (12). Eerdere Profeten (36). Latere Profeten (14). 12 Kleine Profeten (9). Geschriften (32).1 S 2,1-10 (1): 1 S 2,1.
- כַּיהוָה = kJHWH: zoals JHWH). 1 S 2,1-10 (1): 1 S 2,2. Tenakh (4): (1) Ex 8,6. (2) Dt 4,7. (3) 1 S 2,2. (4) Ps 113,5.
- לַיהוָה = lJHWH: voor JHWH). 1 S 2 (3): (1) 1 S 2,8. (2) 2 S 2,20. (3) 2 S 2,25.
- LXX: ἐν Κυρίῳ (= en kuriô: in de Heer). (22). NT (47). In het lied van Hanna zou 7X de naam יְהוָה (= JHWH) voorkomen.

1 S 2,1.4. - 6. Er lijkt een gradatie te zijn in de 3 op elkaar volgende naast elkaar geplaatste zinnen: mijn hart juicht... mijn hoorn verheft zich... mijn stem tegen de vijanden.... Het is als 't ware dat de strijdkreet van een leger wordt aangeheven bij de machtsontplooiing bij een strijd tegen de vijand.

1 S 2,1.7. רָמָה (= râmâh: hij is verheven; wkw act qal perf 3de pers vr enk van het wkw רוּם = rûm: verheffen, opstaan). Taalgebruik in Tenakh: rûm (zich verheffen, opstaan). Getalswaarde: resj = 20 of 200, waw = 6, mem = 13 of 40; totaal: 39 (3 X 13) OF 246 (2 X 3 X 41) OF 26 + 13 (JHWH is één). Structuur: 2 - 6 - 4. In de tweede zin van de inleiding staat een vorm van het 'amar; in de tweede zin van het loflied staat een vormvan het wkw rûm; in beide wkw staat een mem en een resj. De resj geeft een rollend geluid, zoals de wielen van een strijdwagen.
- רָמָה (= râmâh: verheven; wkw qal part perf vr enk van het wkw רוּם = rûm: verheffen, opstaan).
- רָמָה (= râmâh: hij wierp; wkw act qal perf 3de pers mann enk van het wkw רָמָה = râmâh: werpen, schieten, slingeren). Getalswaarde: resj = 20 of 200, mem = 13 of 40, he = = 5; totaal: 38 (2 X 19) OF 245 (5 X 49). Structuur: 2 - 4 - 5.
- r-m-h: Tenakh (19): (1) Ex 14,8. (2) Ex 15,1. (3) Ex 15,21. (4) Nu 15,30. (5) Nu 33,3. (6) Dt 32,27. (7) 1 S 2,1. (8) Js 14,11. (9) Js 26,11. (10) Ez 6,13. (11) Ez 16,24. (12) Ez 20,28. (13) Ez 34,6. (14) Spr 26,19. (15) Job 7,5. (16) Job 24,20. (17) Job 25,6. (18) Job 38,15. (19) Neh 11,33.
- Een vorm van rûm (zich verheffen, opstaan) in 1 S (5): (1) 1 S 2,1. (2) 1 S 2,7. (3) 1 S 2,8. (4) 1 S 2,10. (5) 1 S 9,24.

1 S 2,1.8. קֶרֶן (= qèrèn: hoorn). Taalgebruik in Tenakh: qèrèn (hoorn). Getalswaarde: qoph = 19 of 100, resj = 20 of 200, nun = 14 of 50; totaal: 53 OF 350 (2 X 5² X 7). Structuur: 1 - 2 - 5. q-r-n: Tenakh (19). Pentateuch (3). Eerdere Profeten (3). Latere Profeten (2). 12 Kleine Profeten. (1) Geschriften (10).
- קֶרֶן (= qèrèn: hoorn). Tenakh (14). Eerdere Profeten (3): (1) 1 S 2,10. (2) 1 S 16,13. (3) 1 K 1,39. In 1 S 16,13 en 1 K 1,39 volgt op קֶרֶן (= qèrèn: hoorn) de inhoud van de hoorn nl הַשֶּׁמֶן = hasjsjèmèn (de olie), waardoor de hoorn een bepaald 'gebruiksvoorwerp' of cultusvoorwerp wordt. In 1 S 2,10 wordt de functie van de inhoud van de hoorn gegeven nl zalven en verwijst naar de persoon die werd gezalfd. 1 S 16,13 en 1 K 1,39 zijn zeer parallel opgebouwd en verwijzen naar de zalving van David en Salomo tot koning. Latere Profeten (2): (1) Jr 48,25. (2) Ez 29,21. 12 Kleine Profeten (1): Zach 2,4. Geschriften (8): (1) Ps 132,17. (2) Ps 148,14. (3) Job 42,14. (4) Kl 2,3. (5) Kl 2,17. (6) Da 7,8. (7) Da 8,5. (8) Da 8,9.
- Andere vormen van qrn: (1) Ex 34,29. (2) Ex 34,30. (3) Ex 34,35. (4) Ps 75,5. (5) 1 Kr 25,5.
- קַרְנִי (= qarni: mijn hoorn; < zn קֶרֶן = qèrèn: hoorn + ִי = i van het pers vnw 1ste pers vr enk). Tenakh (6): (1) 1 S 2,1. (2) 1 K 22,11. (3) Ps 75,11. (4) Ps 92,11. (5) Job 16,15. (6) 2 Kr 18,10.
- Verwant met קֶרֶן ( = qâran: stralen, schieten). Fr: rayonnement: straling, < Lat radius: straal. Ook verwant met corne: cornu en couronne: corona), of hoorn met kroon. Zie de Souzenelle, p 30.
Arabisch: قَرن = qarn (hoorn). Taalgebruik in de Qoran: qarn (hoorn). De strijd van twee geitenmannetjes wordt beslecht met de hoorns. Het gaat om de macht over de ooien.
- Gr: κερας (= keras: hoorn). Taalgebruik in de LXX: keras (hoorn). Taalgebruik in het NT: keras (hoorn). Lat: cornu. N: hoorn. Fr: corne. E: horn. D: Horn. Een vorm van κερας (= keras: hoorn) in de LXX (123), in het NT (11).
- κερας μου (= keras mou: mijn hoorn). LXX (2): (1) 1 S 2,1. (2)

1 S 2,1.7. - 8. רָמָה קַרְנִי (= râmâh qarënî: mijn hoorn verheft zich). 1 S 2,1 vormt een inclusio met 1 S 2,10 וְיָרֵם קֶרֶן מְשִׁיחו (= wëjârem qèrèn mësjîchô (en hij zal de hoorn van zijn gezalfde verheffen).
- De zich verheffende hoorn doet denken aan de wassende maan, die een hoorn- of sikkelvorm heeft. Na drie dagen zonder maan staat de maan met een sikkel- of hoornvorm weer op. Na een dieptepunt komt de opstanding.

1 S 2,1.9. יְהוָה (= JHWH). Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenakh: JHWH. Getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6; totaal: 26. Structuur: 1 - 5 - 6 - 5. Tenakh (5193). Pentateuch (1326). 1 S (240). Een vorm van JHWH in 1 S 2 (20).
-  יְהוָה (= JHWH). 1 S 2 (15): (1) 1 S 2,3. (2) 1 S 2,6. (3) 1 S 2,7. (4) 1 S 2,10. (5) 1 S 2,11. (6) 1 S 2,12. (7) 1 S 2,17. (8) 1 S 2,18. (9) 1 S 2,20. (10) 1 S 2,21. (11) 1 S 2,24. (12) 1 S 2,25. (13) 1 S 2,26. (14) 1 S 2,27. (15) 1 S 2,30.
- בַּיהוָה (= bJHWH: (in/aan JHWH) < bë + JHWH. Tenakh (103). Pentateuch (12). Eerdere Profeten (36). Latere Profeten (14). 12 Kleine Profeten (9). Geschriften (32).1 S 2,1-10 (1): 1 S 2,1.
- כַּיהוָה = kJHWH: zoals JHWH). 1 S 2,1-10 (1): 1 S 2,2. Tenakh (4): (1) Ex 8,6. (2) Dt 4,7. (3) 1 S 2,2. (4) Ps 113,5.
- לַיהוָה = lJHWH: voor JHWH). 1 S 2 (3): (1) 1 S 2,8. (2) 2 S 2,20. (3) 2 S 2,25.

1 S 2,1.7. - 9. 1 S 2,1: רָמָה קַרְנִי בַּיהוָה (= râmâh qarënî: mijn hoorn verheft zich).râmâh qarënî bJHWH (mijn hoorn verheft zich door JHWH) en 1 S 2,10: וְיָרֵם קֶרֶן מְשִׁיחו (= wëjârem qèrèn mësjîchô: en Hij verheft de hoorn van zijn gezalfde). In beide versdelen staat een vorm van het wkw. rûm (zich verheffen, opstaan), het zelfst. naamw. qèrèn (hoorn) en is in het ene vers JHWH uitdrukkelijk vermeld en in het andere vers als onderwerp verondersteld. Er is een omkering en vooruitgang van gedachte. In 1 S 2,1 zingt de lofzang(st)er: mijn hoorn (macht) verheft zich door JHWH. In 1 S 2,10 wordt die macht verlegd: (JHWH) verheft de hoorn (macht) van zijn gezalfde. Hannah verwoordt de rol van Samuël. Zijn macht (door JHWH) zal overgaan naar wie hij (Samuël) zal zalven.

1 S 2,1.10. רָחַב (= râchab: hij spert open; wkw act. qal perf. 3de pers. mann. enk. van het wkw râchab: zich wijd openen). Taalgebruik in Tenakh: râchab (zich wijd openen). Getalswaarde: resj = 20 of 200, chet = 8, beth = 2; totaal: 30 OF 210. Structuur: 2 - 8 - 2.

12.

13.

14. mijn vijanden. De twee laatste zinnen zijn ook parallel opgebouwd. Tegenover 'tegen mijn vijanden' staat 'op jouw redding'.

15. שָׂמַחְתִּי (= sjâmachthî: ik verheug mij; wkw act qal 1ste pers enk van het wkw = sjâmach: zich verheugen op).

16. בִּישׁוּעָתֶך (= bîsjô`âtèkhâ: op jouw redding; < voorzetsel b=bë + zn vr enk stat constr van het zn nw ישׁוּעה = ָ jësjû`âh / tësjû`âh: redding, verlossing, heil + suffix pers. vnw 2de pers mann enk). Tenakh (6): (1) 1 S 2,1. (2) Ps 9,15. (3) Ps 13,6. (4) Ps 20,6. (5) Ps 21,6. (6) Ps 106,4.
- LXX: ἐν σωτηρίᾳ σου (= en sôtètia sou: in jouw redding; zn dat vr enk van het zn σωτηρια = sôtèria: redding; zn nom vr enk). Hannah rich zich voor de eerste maal rechtstreeks tot haar God. Ze spreekt Hem aan in de tweede persoon.


1 S 2,2 - 1 S 2,2: Danklied van Hanna - 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 1,1-10 -- 1 S 2,1 - 1 S 2,2 - 1 S 2,3 - 1 S 2,4 - 1 S 2,5 - 1 S 2,6 - 1 S 2,7 - 1 S 2,8 - 1 S 2,9 - 1 S 2,10 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
2oti ouk estin agios ôs kurios kai ouk estin dikaios ôs o theos èmôn ouk estin agios plèn sou 2 non est sanctus ut est Dominus neque enim est alius extra te et non est fortis sicut Deus noster     2 Er is niemand heilig, gelijk de HEERE; want er is niemand dan Gij, en er is geen rotssteen, gelijk onze God!   [2] Er is geen Heilige* als de heer; buiten U is er niemand, er is geen rots als onze God.   [2] Geen is er heilig als de HEER, er is geen andere God dan u, geen rots is er als onze God.   2 geen is heilig als de ENE, want geen is er buiten u; geen rots is als onze God!–  2. Point de Saint comme Yahvé car il n'y a personne excepté toi, point de Rocher comme notre Dieu.  

King James Bible. [2] There is none holy as the LORD: for there is none beside thee: neither is there any rock like our God.
Luther-Bibel. 2 Es ist niemand heilig wie der HERR, außer dir ist keiner, und ist kein Fels, wie unser Gott ist.

Tekstuitleg van 1 S 2,2. Het vers 1 S 2,2 telt 9 (3²) woorden en 35 (5 X 7) letters. De getalswaarde van 1 S 2,2 is 1545 (3 X 5 X 103). Het vers bevat 3 deelzinnen. De 1ste en de 3de zin zijn parallel opgebouwd en omsluiten een redengevende zin.

1 S 2,2.1. עַיִן = ´ajin (er is niet). Stat. constr. עֵ?ן = ´e(j)n. Taalgebruik in Tenakh: ´ajin (er is niet). getalswaarde: aleph = 1, jod = 10, nun = 14 of 50; totaal: 25 (5²) OF 61 (priemgetal). Structuur: 1 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 7. De getalswaarde van de letter ajin is 16 of 70. Tenakh (338). Gn (16). (1) Gn 11,30. (2) Gn 19,31. (3) Gn 20,11. (4) Gn 28,17. (5) Gn 31,50. (6) Gn 37,24. (7) Gn 37,29. (8) Gn 39,23. (9) Gn 40,8. (10) Gn 41,15. (11) Gn 41,39. (12) Gn 41,49. (13) Gn 44,31. (14) Gn 45,6. (15) Gn 47,4. (16) Gn 47,13. Ex (16): (1) Ex 2,12. (2) Ex 5,11. (3) Ex 5,16. (4) Ex 8,6. (5) Ex 9,14. (6) Ex 12,30. (7) Ex 14,11. (8) Ex 17,7. (9) Ex 21,11. (10) Ex 22,1. (11) Ex 22,2. (12) Ex 22,9. (13) Ex 22,13. (14) Ex 32,18. (15) Ex 32,32. (16) Ex 33,15. Re (19): (1) Re 4,20. (2) Re 6,5. (3) Re 7,12. (4) Re 7,14. (5) Re 9,15. (6) Re 9,20. (7) Re 11,34. (8) Re 13,9. (9) Re 14,6. (10) Re 16,15. (11) Re 17,6. (12) Re 18,1. (13) Re 18,7. (14) Re 18,10. (15) Re 18,28. (16) Re 19,1. (17) Re 19,19. (18) Re 21,9. (19) Re 21,25. 1 S (18). 1 S (18): (1) 1 S 1,2. (2) 1 S 2,2. (3) 1 S 3,1. (4) 1 S 9,7. (5) 1 S 10,14. (6) 1 S 10,24. (7) 1 S 11,3. (8) 1 S 14,6. (9) 1 S 14,17. (10) 1 S 17,50. (11) 1 S 18,25. (12) 1 S 20,2. (13) 1 S 21,2. (14) 1 S 21,5. (15) 1 S 21,10. (16) 1 S 24,12. (17) 1 S 27,1. (18) 1 S 30,4. Js (31). Js 1-39 (11). Js 40-55 (15). Js 56-66 (5). Js 1 (2): (1) Js 1,6. (2) Js 1,30. Js 40-55 (15): (1) Js 40,16. (2) Js 40,28. (3) Js 41,26. (4) Js 44,6. (5) Js 45,5. (6) Js 45,9. (7) Js 45,21. (8) Js 47,1. (9) Js 47,10. (10) Js 47,14. (11) Js 47,15. (12) Js 48,22. (13) Js 50,2. (14) Js 51,18. (15) Js 55,1. Kl (8): (1) Kl 1,2. (2) Kl 1,9. (3) Kl 1,17. (4) Kl 1,21. (5) Kl 2,9. (6) Kl 4,4. (7) Kl 5,3. (8) Kl 5,8.
- וְאֵין = wë´e(j)n (en er is niet) < wë +. Tenakh (211). Pentateuch (20). Eerdere Profeten (25). Latere Profeten (68). 12 Kleine Profeten (18). Alle Profet. boeken (111). Geschriften (80). 1 S (9): (1) 1 S 2,2 . (2) 1 S 9,2. (3) 1 S 9,4. (4) 1 S 14,26. (5) 1 S 14,39. (6) 1 S 20,21. (7) 1 S 21,9. (8) 1 S 22,8. (9) 1 S 26,12. Js (36). Js 1-33 (10). Js 40-55 (18). Js 56-66 (8). Js 1 (1): Js 1,31. Js 40-55 (18): (1) Js 41,17. (2) Js 41,28. (3) Js 42,22. (4) Js 43,11. (5) Js 43,12. (6) Js 43,13. (7) Js 44,8. (8) Js 44,12. (9) Js 45,5. (10) Js 45,6. (11) Js 45,14. (12) Js 45,18. (13) Js 45,21. (14) Js 45,22. (15) Js 46,9. (16) Js 50,2. (17) Js 50,10. (18) Js 51,18. Kl (1): Kl 1,7.

1 S 2,2.2. nom. mann. enk. ἁγιος = hagios (heilig). Taalgebruik in het NT: hagios (heilig). Taalgebruik in de Septuaginta: hagios (heilig).

hagios (heilig) bijbel  OT NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br. Apk  syn. ev.
nom. m. enk. hagios 64 53 11   1 1 1   3 5 2 3
Totaal   892 684 208 8 7 19 4 50 100 20 34 37

- קָדוֹשׁ = qâdôsj (heilig). Stat. constr. קְדוֹשׁ = qëdôsj. Taalgebruik in Tenakh: qâdôsj (heilig). getalswaarde: qoph = 19 of 100, daleth = 4, waw = 6, sjin = 21 of 300; totaal: 50 OF 410 (2 X 5 X 41). Structuur: 1 - 4 - 6 - 3. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (53). Pentateuch (13). Eerdere Profeten (3). Latere Profeten (25). 12 Kleine Profeten (1). Geschriften (11).
- Ned.: heilig. Arabisch: qadîsj (heilig). D.: heilig. E.: holy. Fr.: saint. Gr.: ἁγιος = hagios (heilig). Taalgebruik in het NT: hagios (heilig). Hebreeuws: קָדוֹשׁ = qâdôsj (heilig). Stat. constr. קְדוֹשׁ = qëdôsj. Taalgebruik in Tenakh: qâdôsj (heilig). Latijn: sanctus.

1 S 2,2.3. JHWH. Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenakh: JHWH. Taalgebruik in 1 Samuël: JHWH. getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6; totaal: 26. Structuur: 1 - 5 - 6 - 5. Tenakh (5193). Pentateuch (1326). 1 S (240). Een vorm van JHWH in 1 S 2 (20).
- JHWH. 1 S 2 (15): (1) 1 S 2,3. (2) 1 S 2,6. (3) 1 S 2,7. (4) 1 S 2,10. (5) 1 S 2,11. (6) 1 S 2,12. (7) 1 S 2,17. (8) 1 S 2,18. (9) 1 S 2,20. (10) 1 S 2,21. (11) 1 S 2,24. (12) 1 S 2,25. (13) 1 S 2,26. (14) 1 S 2,27. (15) 1 S 2,30.
- bJHWH (in/aan JHWH) < bë + JHWH. Tenakh (103). Pentateuch (12). Eerdere Profeten (36). Latere Profeten (14). 12 Kleine Profeten (9). Geschriften (32).1 S 2,1-10 (1): 1 S 2,1.
- כַּיהוה = kJHWH < kë + JHWH. 1 S 2,1-10 (1): 1 S 2,2. Tenakh (4): (1) Ex 8,6. (2) Dt 4,7. (3) 1 S 2,2. (4) Ps 113,5.
- lJHWH. 1 S 2 (3): (1) 1 S 2,8. (2) 2 S 2,20. (3) 2 S 2,25.

1 S 2,2.1. - 3. In Ps 113,5 wordt de vraag gesteld mî kJHWH (wie is als JHWH). Het antwoord erop wordt gegeven in Ex 8,6: ´e(j)n kJHWH (er is geen als JHWH). Ook in 1 S 2,2 wordt een antwoord gegeven: ´e(j)n qâdôsj kJHWH (er is geen heilig als JHWH).

1 S 2,2.5. עַיִן = ´ajin (er is niet). Stat. constr. עֵ?ן = ´e(j)n. Taalgebruik in Tenakh: ´ajin (er is niet). getalswaarde: aleph = 1, jod = 10, nun = 14 of 50; totaal: 25 (5²) OF 61 (priemgetal). Structuur: 1 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 7. De getalswaarde van de letter ajin is 16 of 70. Tenakh (338). Gn (16). (1) Gn 11,30. (2) Gn 19,31. (3) Gn 20,11. (4) Gn 28,17. (5) Gn 31,50. (6) Gn 37,24. (7) Gn 37,29. (8) Gn 39,23. (9) Gn 40,8. (10) Gn 41,15. (11) Gn 41,39. (12) Gn 41,49. (13) Gn 44,31. (14) Gn 45,6. (15) Gn 47,4. (16) Gn 47,13. Ex (16): (1) Ex 2,12. (2) Ex 5,11. (3) Ex 5,16. (4) Ex 8,6. (5) Ex 9,14. (6) Ex 12,30. (7) Ex 14,11. (8) Ex 17,7. (9) Ex 21,11. (10) Ex 22,1. (11) Ex 22,2. (12) Ex 22,9. (13) Ex 22,13. (14) Ex 32,18. (15) Ex 32,32. (16) Ex 33,15. Re (19): (1) Re 4,20. (2) Re 6,5. (3) Re 7,12. (4) Re 7,14. (5) Re 9,15. (6) Re 9,20. (7) Re 11,34. (8) Re 13,9. (9) Re 14,6. (10) Re 16,15. (11) Re 17,6. (12) Re 18,1. (13) Re 18,7. (14) Re 18,10. (15) Re 18,28. (16) Re 19,1. (17) Re 19,19. (18) Re 21,9. (19) Re 21,25. 1 S (18). 1 S (18): (1) 1 S 1,2. (2) 1 S 2,2. (3) 1 S 3,1. (4) 1 S 9,7. (5) 1 S 10,14. (6) 1 S 10,24. (7) 1 S 11,3. (8) 1 S 14,6. (9) 1 S 14,17. (10) 1 S 17,50. (11) 1 S 18,25. (12) 1 S 20,2. (13) 1 S 21,2. (14) 1 S 21,5. (15) 1 S 21,10. (16) 1 S 24,12. (17) 1 S 27,1. (18) 1 S 30,4. Js (31). Js 1-39 (11). Js 40-55 (15). Js 56-66 (5). Js 1 (2): (1) Js 1,6. (2) Js 1,30. Js 40-55 (15): (1) Js 40,16. (2) Js 40,28. (3) Js 41,26. (4) Js 44,6. (5) Js 45,5. (6) Js 45,9. (7) Js 45,21. (8) Js 47,1. (9) Js 47,10. (10) Js 47,14. (11) Js 47,15. (12) Js 48,22. (13) Js 50,2. (14) Js 51,18. (15) Js 55,1. Kl (8): (1) Kl 1,2. (2) Kl 1,9. (3) Kl 1,17. (4) Kl 1,21. (5) Kl 2,9. (6) Kl 4,4. (7) Kl 5,3. (8) Kl 5,8.
- וְאֵין = wë´e(j)n (en er is niet) < wë +. Tenakh (211). Pentateuch (20). Eerdere Profeten (25). Latere Profeten (68). 12 Kleine Profeten (18). Alle Profet. boeken (111). Geschriften (80). 1 S (9): (1) 1 S 2,2 . (2) 1 S 9,2. (3) 1 S 9,4. (4) 1 S 14,26. (5) 1 S 14,39. (6) 1 S 20,21. (7) 1 S 21,9. (8) 1 S 22,8. (9) 1 S 26,12. Js (36). Js 1-33 (10). Js 40-55 (18). Js 56-66 (8). Js 1 (1): Js 1,31. Js 40-55 (18): (1) Js 41,17. (2) Js 41,28. (3) Js 42,22. (4) Js 43,11. (5) Js 43,12. (6) Js 43,13. (7) Js 44,8. (8) Js 44,12. (9) Js 45,5. (10) Js 45,6. (11) Js 45,14. (12) Js 45,18. (13) Js 45,21. (14) Js 45,22. (15) Js 46,9. (16) Js 50,2. (17) Js 50,10. (18) Js 51,18. Kl (1): Kl 1,7.

1 S 2,2.7. עַיִן = ´ajin (er is niet). Stat. constr. עֵ?ן = ´e(j)n. Taalgebruik in Tenakh: ´ajin (er is niet). getalswaarde: aleph = 1, jod = 10, nun = 14 of 50; totaal: 25 (5²) OF 61 (priemgetal). Structuur: 1 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 7. De getalswaarde van de letter ajin is 16 of 70. Tenakh (338). Gn (16). (1) Gn 11,30. (2) Gn 19,31. (3) Gn 20,11. (4) Gn 28,17. (5) Gn 31,50. (6) Gn 37,24. (7) Gn 37,29. (8) Gn 39,23. (9) Gn 40,8. (10) Gn 41,15. (11) Gn 41,39. (12) Gn 41,49. (13) Gn 44,31. (14) Gn 45,6. (15) Gn 47,4. (16) Gn 47,13. Ex (16): (1) Ex 2,12. (2) Ex 5,11. (3) Ex 5,16. (4) Ex 8,6. (5) Ex 9,14. (6) Ex 12,30. (7) Ex 14,11. (8) Ex 17,7. (9) Ex 21,11. (10) Ex 22,1. (11) Ex 22,2. (12) Ex 22,9. (13) Ex 22,13. (14) Ex 32,18. (15) Ex 32,32. (16) Ex 33,15. Re (19): (1) Re 4,20. (2) Re 6,5. (3) Re 7,12. (4) Re 7,14. (5) Re 9,15. (6) Re 9,20. (7) Re 11,34. (8) Re 13,9. (9) Re 14,6. (10) Re 16,15. (11) Re 17,6. (12) Re 18,1. (13) Re 18,7. (14) Re 18,10. (15) Re 18,28. (16) Re 19,1. (17) Re 19,19. (18) Re 21,9. (19) Re 21,25. 1 S (18). 1 S (18): (1) 1 S 1,2. (2) 1 S 2,2. (3) 1 S 3,1. (4) 1 S 9,7. (5) 1 S 10,14. (6) 1 S 10,24. (7) 1 S 11,3. (8) 1 S 14,6. (9) 1 S 14,17. (10) 1 S 17,50. (11) 1 S 18,25. (12) 1 S 20,2. (13) 1 S 21,2. (14) 1 S 21,5. (15) 1 S 21,10. (16) 1 S 24,12. (17) 1 S 27,1. (18) 1 S 30,4. Js (31). Js 1-39 (11). Js 40-55 (15). Js 56-66 (5). Js 1 (2): (1) Js 1,6. (2) Js 1,30. Js 40-55 (15): (1) Js 40,16. (2) Js 40,28. (3) Js 41,26. (4) Js 44,6. (5) Js 45,5. (6) Js 45,9. (7) Js 45,21. (8) Js 47,1. (9) Js 47,10. (10) Js 47,14. (11) Js 47,15. (12) Js 48,22. (13) Js 50,2. (14) Js 51,18. (15) Js 55,1. Kl (8): (1) Kl 1,2. (2) Kl 1,9. (3) Kl 1,17. (4) Kl 1,21. (5) Kl 2,9. (6) Kl 4,4. (7) Kl 5,3. (8) Kl 5,8.
- וְאֵין = wë´e(j)n (en er is niet) < wë +. Tenakh (211). Pentateuch (20). Eerdere Profeten (25). Latere Profeten (68). 12 Kleine Profeten (18). Alle Profet. boeken (111). Geschriften (80). 1 S (9): (1) 1 S 2,2 . (2) 1 S 9,2. (3) 1 S 9,4. (4) 1 S 14,26. (5) 1 S 14,39. (6) 1 S 20,21. (7) 1 S 21,9. (8) 1 S 22,8. (9) 1 S 26,12. Js (36). Js 1-33 (10). Js 40-55 (18). Js 56-66 (8). Js 1 (1): Js 1,31. Js 40-55 (18): (1) Js 41,17. (2) Js 41,28. (3) Js 42,22. (4) Js 43,11. (5) Js 43,12. (6) Js 43,13. (7) Js 44,8. (8) Js 44,12. (9) Js 45,5. (10) Js 45,6. (11) Js 45,14. (12) Js 45,18. (13) Js 45,21. (14) Js 45,22. (15) Js 46,9. (16) Js 50,2. (17) Js 50,10. (18) Js 51,18. Kl (1): Kl 1,7.

1 S 2,2.9. אֱלֹהֵינוּ = ´è:lohe(j)nû (onze God) < stat. constr. + suffix bezittelijk voornaamw. 1ste pers. mv. van het zelfst. naamw. אֱלֹהִים = ´èlohîm (God). Taalgebruik in Tenakh: ´èlohîm (God). Getalswaarde: aleph = 1; lamed = 12 of 30; he = 5; jod = 10; mem = 13 of 40; totaal: 41 of 86 (2 X 43). Structuur: 1 - 3 -5 -1 - 4. De som van de elementen is telkens 5. De verkorte vorm van de godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm is אֵל = ´el. Getalswaarde is: aleph = 1; lamed = 12 of 30; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld). Structuur: 1 - 3. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (164). Pentateuch (29). Eerdere Profeten (20). Latere Profeten (29). 12 Kleine Profeten (4). Geschriften (82).Gn (0). Ex (7). Lv (0). Nu (0). Dt (22): (1) Dt 1,6. (2) Dt 1,19. (3) Dt 1,20. (4) Dt 1,25. (5) Dt 1,41. (6) Dt 2,29. (7) Dt 2,33. (8) Dt 2,36. (9) Dt 2,37. (10) Dt 3,3. (11) Dt 4,7. (12) Dt 5,2. (13) Dt 5,24. (14) Dt 5,25. (15) Dt 5,27 (2X). (16) Dt 6,4. (17) Dt 6,20. (18) Dt 6,24. (19) Dt 6,25. (20) Dt 29,14. (21) Dt 29,14. (22) Dt 29,17. Eerdere Profeten (20): (1) Joz 18,6. (2) Joz 22,19. (3) Joz 22,29. (4) Joz 24,17. (5) Joz 24,18. (6) Joz 24,24. (7) Re 10,10. (8) Re 11,24. (9) Re 16,23. (10) Re 16,24. (11) 1 S 5,7. (12) 1 S 7,8. (13) 2 S 10,12. (14) 2 S 22,32. (15) 1 K 8,57. (16) 1 K 8,59. (17) 1 K 8,61. (18) 1 K 8,65. (19) 2 K 18,22. (20) 2 K 19,19. Ps (25). Ps 113 (1) Ps 113,5.

ke´lohe(j)nû (als onze God) < kë + stat. constr. mann. mv. + suffix pers. voornaamw. 1ste pers. mv. van het zelfst. naamw. ´ëlohe(j)nû (onze God). ´èlohîm (God). Taalgebruik in Tenakh: ´èlohîm (God). getalswaarde: aleph = 1; lamed = 12 of 30; he = 5; jod = 10; mem = 13 of 40; totaal: 41 of 86. De verkorte vorm van de godsnaam ´èlohîm is ´èl. getalswaarde is: aleph = 1; lamed = 12 of 30; totaal 13 of 31 (elkaars omgekeerde). Tenakh (1): 1 S 2,2 .


1 S 2,3 - 1 S 2,3: Danklied van Hanna - 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 1,1-10 -- 1 S 2,1 - 1 S 2,2 - 1 S 2,3 - 1 S 2,4 - 1 S 2,5 - 1 S 2,6 - 1 S 2,7 - 1 S 2,8 - 1 S 2,9 - 1 S 2,10 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
3mè kauchasthe kai mè laleite upsèla mè exelthatô megalorrèmosunè ek tou stomatos umôn oti theos gnôseôn kurios kai theos etoimazôn epitèdeumata autou  3 nolite multiplicare loqui sublimia gloriantes recedant vetera de ore vestro quoniam Deus scientiarum Dominus est et ipsi praeparantur cogitationes    3 Maakt het niet te veel, dat gij hoog, hoog zoudt spreken, dat iets hards uit uw mond zou gaan; want de HEERE is een God der wetenschappen, en Zijn daden zijn recht gedaan.   [3] Praat toch niet steeds zo verwaand, zet niet zo’n grote mond op; want de heer is een alwetende God: Hij weegt onze daden.   [3] Gebruik toch geen grote woorden, blaas niet zo hoog van de toren, want de HEER is een alwetende God: door hem worden onze daden gewogen.   3 spreekt niet te veel van hoog en hoger, zoals hooghartig uittijgt uit uw mond!– want een godheid die wéét is de ENE, voor hem staan handelingen vást;  3. Ne multipliez pas les paroles hautaines, que l'arrogance ne sorte pas de votre bouche. Un Dieu plein de savoir, voilà Yahvé, à lui de peser les actions.  

King James Bible. [3] Talk no more so exceeding proudly; let not arrogancy come out of your mouth: for the LORD is a God of knowledge, and by him actions are weighed.
Luther-Bibel. 3 Lasst euer großes Rühmen und Trotzen, freches Reden gehe nicht aus eurem Munde; denn der HERR ist ein Gott, der es merkt, und von ihm werden Taten gewogen.

Tekstuitleg van 1 S 2,3. Het vers 1 S 2,3 telt 15 (3 X 5) woorden en 55 (5 X 11) letters. De getalswaarde van 1 S 2,3 is 3808 (2² X 2³ X 7 X 17). De woorden tharëbû en thëdabbërû hebben 4 letters gemeenschappelijk: thaw, resj, beth en waw.

4. gëbhohâh (hoog, hoogmoedig, trots). gëbhohâh (hoog, hoogmoedig, trots). Taalgebruik in Tenakh: gëbhohâh (hoog, hoogmoedig, trots). getalswaarde: gimel = 3, beth = 2, he = 5; totaal: 15 (3 X 5). Structuur: 3 - 2 - 5 - 5. Tenakh (6): (1) Dt 3,5. (2) 1 S 2,3. (3) 1 K 14,23. (4) 2 K 17,10. (5) Jr 2,20. (6) Da 8,3.

5. gëbhohâh (hoog, hoogmoedig, trots). gëbhohâh (hoog, hoogmoedig, trots). Taalgebruik in Tenakh: gëbhohâh (hoog, hoogmoedig, trots). getalswaarde: gimel = 3, beth = 2, he = 5; totaal: 15 (3 X 5). Structuur: 3 - 2 - 5 - 5. Tenakh (6): (1) Dt 3,5. (2) 1 S 2,3. (3) 1 K 14,23. (4) 2 K 17,10. (5) Jr 2,20. (6) Da 8,3.

1 S 2,3.21. יְהוָה (= JHWH). Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenakh: JHWH. Getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6; totaal: 26. Structuur: 1 - 5 - 6 - 5. Tenakh (5193). Pentateuch (1326). 1 S (240). Een vorm van JHWH in 1 S 2 (20).
-  יְהוָה (= JHWH). 1 S 2 (15): (1) 1 S 2,3. (2) 1 S 2,6. (3) 1 S 2,7. (4) 1 S 2,10. (5) 1 S 2,11. (6) 1 S 2,12. (7) 1 S 2,17. (8) 1 S 2,18. (9) 1 S 2,20. (10) 1 S 2,21. (11) 1 S 2,24. (12) 1 S 2,25. (13) 1 S 2,26. (14) 1 S 2,27. (15) 1 S 2,30.
- בַּיהוָה (= bJHWH: (in/aan JHWH) < bë + JHWH. Tenakh (103). Pentateuch (12). Eerdere Profeten (36). Latere Profeten (14). 12 Kleine Profeten (9). Geschriften (32).1 S 2,1-10 (1): 1 S 2,1.
- כַּיהוָה = kJHWH: zoals JHWH). 1 S 2,1-10 (1): 1 S 2,2. Tenakh (4): (1) Ex 8,6. (2) Dt 4,7. (3) 1 S 2,2. (4) Ps 113,5.
- לַיהוָה = lJHWH: voor JHWH). 1 S 2 (3): (1) 1 S 2,8. (2) 2 S 2,20. (3) 2 S 2,25.

1 S 2,4 - 1 S 2,4: Danklied van Hanna - 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 1,1-10 -- 1 S 2,1 - 1 S 2,2 - 1 S 2,3 - 1 S 2,4 - 1 S 2,5 - 1 S 2,6 - 1 S 2,7 - 1 S 2,8 - 1 S 2,9 - 1 S 2,10 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4toxon dunatôn èsthenèsen kai asthenountes periezôsanto dunamin  4 arcus fortium superatus est et infirmi accincti sunt robore    4 De boog der sterken is gebroken; en die struikelden, zijn met sterkte omgord.   [4] De boog* van de sterken is gebroken; zij die wankelden zijn met kracht omgord.   [4] De boog van de helden is gebroken, en wie wankelen weten zich gesterkt.   4 de boog van helden: verbroken!, en struikelaars zijn omgord met vermogen;   4. L'arc des puissants est brisé, mais les défaillants sont ceinturés de force.  

King James Bible. [4] The bows of the mighty men are broken, and they that stumbled are girded with strength.
Luther-Bibel. 4 Der Bogen der Starken ist zerbrochen, und die Schwachen sind umgürtet mit Stärke.

Tekstuitleg van 1 S 2,4. Het vers 1 S 2,4 telt 6 (2 X 3) woorden en 26 letters. De getalswaarde van 1 S 2,4 is 2231 (23 X 97).

2. mann. mv. giborîm) van gibôr (sterk, machtig, held, machthebber, krijgsman). Taalgebruik in Tenakh: gibôr (sterk, machtig, held, machthebber, krijgsman). getalswaarde: gimel = 3, beth = 2, waw = 6, resj = 20 of 200; totaal: 31 OF 211. Structuur: 3 - 2 - 6 - 2.
- mann. mv. g-b-r-j-m. Tenakh (8): (1) Joz 10,2. (2) 1 S 2,4 . (3) 2 S 1,25. (4) 2 S 17,8. (5) 2 S 23,9. (6) Jr 41,16. (7) Spr 21,22. (8) Hl 3,7.

1 S 2,5 - 1 S 2,5: Danklied van Hanna - 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 1,1-10 -- 1 S 2,1 - 1 S 2,2 - 1 S 2,3 - 1 S 2,4 - 1 S 2,5 - 1 S 2,6 - 1 S 2,7 - 1 S 2,8 - 1 S 2,9 - 1 S 2,10 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5plèreis artôn èlattôthèsan kai oi peinôntes parèkan gèn oti steira eteken epta kai è pollè en teknois èsthenèsen 5 saturati prius pro pane se locaverunt et famelici saturati sunt donec sterilis peperit plurimos et quae multos habebat filios infirmata est     5 Die verzadigd waren, hebben zich verhuurd om brood, en die hongerig waren, zijn het niet meer; totdat de onvruchtbare zeven heeft gebaard, en die vele kinderen had, krachteloos is geworden.   [5] Zij die overvloed hadden, verhuren zich voor brood; die honger leden, eten zich dik. De onvruchtbare* baart, tot zevenmaal toe; de kinderrijke verwelkt.   [5] Die genoeg hadden, verkopen zich voor brood, en wie hongerden zijn verzadigd. De onvruchtbare baart zeven zonen, en wie veel kinderen heeft, verwelkt.   5 verzadigden hebben voor brood zich verhuurd, en hongerlijders zullen ophouden te sloven; een onvruchtbare baarde er zeven en een vrouw met vele zonen verwelkt;  5. Les rassasiés s'embauchent pour du pain, mais les affamés cessent de travailler. La femme stérile enfante sept fois, mais la mère de nombreux enfants se flétrit. 

King James Bible. [5] They that were full have hired out themselves for bread; and they that were hungry ceased: so that the barren hath born seven; and she that hath many children is waxed feeble.
Luther-Bibel. 5 Die da satt waren, müssen um Brot dienen, und die Hunger litten, hungert nicht mehr. Die Unfruchtbare hat sieben geboren, und die viele Kinder hatte, welkt dahin.

שְׂבֵעִים בַּלֶּחֶם נִשְׂכָּרוּ, וּרְעֵבִים חָדֵלּוּ, עַד-עֲקָרָה יָלְדָה שִׁבְעָה, וְרַבַּת בָּנִים אֻמְלָלָה

Tekstuitleg van 1 S 2,5.

1 S 2,5.1. שְׂבֵעִ֤ים (= sjëbhe`im: de verzadigden; bv nw mann mv van het bv nw שָׂבֵעַ = sjâbhe`a: verzadigde).

1 S 2,5.2. בַּלֶּ֙חֶם֙ (= ballèchèm: voor brood; prefix vooretsel b + bep. lidw ha + zn enk stat absol לֶ֫חֶם = lèchèm: brood).

1 S 2,5.3. נִשְׂכָּרוּ (= nisjkhârû: zij verkopen zich; wkw nifal perf 3de pers mv van het wkw שׂכר = sjâkhar: verkopen).

1 S 2,5.4. רְעֵבִים (= rë`ebhîm: hongerigen; bv nw mann mv stat absol van het bv nw רָעֵב = râ`eb: hongerig). Zie het werkw. רָעַב (= râ`abh: hongeren, honger voelen). Taalgebruik in Tenakh: râ`âb (hongeren, honger voelen). Getalswaarde: resj = 20 of 200, ajin = 16 of 70, beth = 2; totaal: 38 (2 X 19) OF 272 (2² X 2² X 17 Of 16 X 17). Structuur: 2 - 7 - 2. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (3): (1) 2 K 7,12. (2) Ps 107,5. (3) Ps 107,36. Een vorm van רָעַב = râ`abh in Tenakh in 20 verzen.
- וּרְעֵבִים (= ûrë`ebhîm: en hongerigen; < prefix verbindingswoord û (wë) + bv nw mann. mv. stat absol van het bv nw רָעֵב = râ`eb: hongerig).Tenakh (2): (1) 1 S 2,5. (2) Job 24,10.
- πεινωντες (= peinôntes: de hongerigen; wkw act. part. praes. nom. mann. mv. van het wkw. πειναω = peinaô: hongeren, honger hebben). Taalgebruik in het NT: peinaô (hongeren, honger hebben). Taalgebruik in Lc: peinaô (hongeren, honger hebben). Bijbel (3): (1) Re 8,4. (2) 1 S 2,5. (3) Ps 107,5. (4) Mt 5,6. (5) Lc 6,21. Een vorm van πειναω = peinaô (hongeren, honger hebben) in de LXX (53), in het NT (23).
- Ned.: hongerig. D.: hungrig. E.: hungry. Fr. affamé. Lat. fames.

1 S 2,5.5. חָדֵ֑לּוּ (= châdelû: ; wkw act qal 3de perrs mv van het wkw חדל:= châdal: ).

1 S 2,5.7. עֲקָרָה = `äqârâh (onvruchtbaar). Taalgebruik in Tenakh: `äqârâh (onvruchtbaar). getalswaarde: ajin = 16 of 70, qoph = 19 of 100, resj = 20 of 200, he = 5; totaal: 60 (2² X 3 X 5) OF 375 (3 X 5³). Structuur: 7 - 1 - 2 - 5. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (8): (1) Gn 11,30 (Sara). (2) Gn 25,21 (Rebekka). (3) Gn 29,31 (Rachel). (4) Re 13,2 (de moeder van Simson). (5) Re 13,3. (6) 1 S 2,5 (Hanna, de moeder van Samuël). (7) Js 54,1. (8) Job 24,21. וְעֲקָרָה = wë`äqârâh (en onvruchtbaar). Tenakh (2): (1) Ex 23,26. (2) Dt 7,14. In deze 10 verzen heeft de LXX steira als vertaling.
- nom. vr. enk. στειρα = steira van het bijvoegl. naamw. στειρος = steiros (onvruchtbaar). Taalgebruik in het NT: steiros (onvruchtbaar). Taalgebruik in de LXX: steiros (onvruchtbaar). Een vorm van στειρος = steiros in de LXX (17), in het NT (4): (1) Lc 1,7. (2) Lc 1,36. (3) Lc 23,29. (4) Gal 4,27.
- Ned.: onvruchtbaar. Arabisch: عَقَارِىّ = `aqârii (onvruchtbaar). Taalgebruik in de Qoran: `aqârii (onvruchtbaar). Qoran: soera 3,40. Aramees: עֲקַר = `äqar (onvruchtbaar). D.: unfruchtbar. E.: barren. Fr.: stérile. Grieks: στειρος = steiros (onvruchtbaar). Taalgebruik in het NT: steiros (onvruchtbaar). Hebreeuws: עֲקָרָה = `äqârâh (onvruchtbaar). Taalgebruik in Tenakh: `äqârâh (onvruchtbaar). Modern Hebreeuws: עָקָר = `âqâr (onvruchtbaar). Lat.: sterilis.
- Verwant is het werkw. עָקַר = `âqar (ontwortelen, uitrukken, uitroeien). Taalgebruik in Tenakh: `âqar (ontwortelen, uitrukken, uitroeien). getalswaarde: ajin = 16 of 70, qoph = 19 of 100, resj = 20 of 200; totaal: 55 (5 X 11) OF 370 (2 X 5 X 37). Structuur: 7 - 1 - 2. De som van de elementen is telkens 1. Eveneens verwant is het zelfst. naamw. עֵקֶר = `eqèr (ontwortelde, emigrant, vreemdeling). Buber vertaalt עֲקָרָה = `äqârâh als "wurzelverstockt". "On peut lire aussi que Sara est "déracinée", qu'elle est "arrachée" à l'essentiel d'elle-même." (Annick de Souzenelle, Le Féminin de l'Être (1997, p.76).


1 S 2,6 - 1 S 2,6: Danklied van Hanna - 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 1,1-10 -- 1 S 2,1 - 1 S 2,2 - 1 S 2,3 - 1 S 2,4 - 1 S 2,5 - 1 S 2,6 - 1 S 2,7 - 1 S 2,8 - 1 S 2,9 - 1 S 2,10 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
6kurios thanatoi kai zôogonei katagei eis adou kai anagei  6 Dominus mortificat et vivificat deducit ad infernum et reducit   JHWH memîth ûmëchajjèh môrîd sjë´ôl wajja`al 6 De HEERE doodt en maakt levend; Hij doet ter helle nederdalen, en Hij doet weder opkomen.  [6] De heer brengt dood en laat leven, Hij brengt naar de onderwereld* en Hij haalt er weer uit.  [6] De HEER doet sterven en doet leven, zendt naar het dodenrijk en leidt eruit omhoog.   6 de ENE brengt dood en doet leven, doet neerdalen ter helle en voert omhoog;   6. C'est Yahvé qui fait mourir et vivre, qui fait descendre au shéol et en remonter.  

King James Bible. [6] The LORD killeth, and maketh alive: he bringeth down to the grave, and bringeth up.
Luther-Bibel. 6 Der HERR tötet und macht lebendig, führt hinab zu den Toten und wieder herauf.

a. JHWH memîth ûmëchajjèh (JHWH, doen stervende en doen levende)
b. môrîd sjë´ôl wajja`al (doen dalende en hij gaat op).

Tekstuitleg van 1 S 2,6. Het vers 1 S 2,6 telt 6 woorden en 26 letters. De getalswaarde van 1 S 2,6 is 1298 (2 X 11 X 59). Aton Ai (Zon), doen stervende en doen levende, de ondergaande en de opkomende.

1 S 2,6.1. יְהוָה (= JHWH). Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenakh: JHWH. Getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6; totaal: 26. Structuur: 1 - 5 - 6 - 5. Tenakh (5193). Pentateuch (1326). 1 S (240). Een vorm van JHWH in 1 S 2 (20).
-  יְהוָה (= JHWH). 1 S 2 (15): (1) 1 S 2,3. (2) 1 S 2,6. (3) 1 S 2,7. (4) 1 S 2,10. (5) 1 S 2,11. (6) 1 S 2,12. (7) 1 S 2,17. (8) 1 S 2,18. (9) 1 S 2,20. (10) 1 S 2,21. (11) 1 S 2,24. (12) 1 S 2,25. (13) 1 S 2,26. (14) 1 S 2,27. (15) 1 S 2,30.
- בַּיהוָה (= bJHWH: (in/aan JHWH) < bë + JHWH. Tenakh (103). Pentateuch (12). Eerdere Profeten (36). Latere Profeten (14). 12 Kleine Profeten (9). Geschriften (32).1 S 2,1-10 (1): 1 S 2,1.
- כַּיהוָה = kJHWH: zoals JHWH). 1 S 2,1-10 (1): 1 S 2,2. Tenakh (4): (1) Ex 8,6. (2) Dt 4,7. (3) 1 S 2,2. (4) Ps 113,5.
- לַיהוָה = lJHWH: voor JHWH). 1 S 2 (3): (1) 1 S 2,8. (2) 2 S 2,20. (3) 2 S 2,25.

1 S 2,6.2. act. hifil part. nom. mann. enk. מֵמִית = memîth (doen stervende) van het werkw. מות = mwth (sterven, ondergaan). Taalgebruik in Tenakh: mwth (sterven, ondergaan). getalswaarde: mem = 13 of 40, waw = 6, thaw = 22 of 400; totaal: 41 OF 446 (2 X 223). Structuur: 4 - 6 - 4. Tenakh (1): 1 S 2,6.
- act. qal part. nom. mann. mv. מֵתִים = methîm (stervenden) van het werkw. מות = mwth (sterven, ondergaan). Taalgebruik in Tenakh: mwth (sterven, ondergaan). getalswaarde: mem = 13 of 40, waw = 6, thaw = 22 of 400; totaal: 41 OF 446 (2 X 223). Structuur: 4 - 6 - 4. Tenakh (7): (1) Ex 12,33. (2) 2 S 19,7. (3) 2 K 19,35. (4) Js 26,14. (5) Js 37,36. (6) Ez 24,17. (7) Ps 106,29.

1 S 2,6.3. prefix voorzetsel wë + act. piël part. mann. enk. וּמְחַיֶּה = ûmëchajjèh (en doen levende) van het werkw. חָיַה = châjâh (leven). Taalgebruik in Tenakh: châjâh (leven). getalswaarde: chet = 8, jod = 10, he = 5; totaal: 23. Structuur: 8 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (1): 1 S 2,6.
- מְחַיֶּה = mëchajjèh (doen levende): Neh 9,6.

1 S 2,6.2. - 3. מֵמִית וּמְחַיֶּה = memîth ûmëchajjèh (doen stervende en doen levende). Tenakh (1): 1 S 2,6. Dit versdeel 1 S 2,6 was inspiratie voor de 2de beracha van het achttiengebed dat dagelijks 3X staande gebeden wordt: jij doet leven de doden.

1 S 2,6.4. act. hifil part. nom. mann. enk. môrîd (doen dalende) van het werkw. jârad (afdalen, afstijgen, vallen). Taalgebruik in Tenakh: järad (afdalen, afstijgen, vallen). getalswaarde: jod = 10, resj = 19 of 200, daleth = 4; totaal: 33 of 214 (2 X 107). Structuur: 1 - 2 - 4. Gr. katabainô (naar beneden dalen, afdalen). Taalgebruik in de Septuaginta: katabainô (neerdalen, afdalen). Taalgebruik in het NT: katabainô (neerdalen, afdalen). Hebr. jârad (afdalen, afstijgen, vallen). Lat. descendere. Fr. descendre. E. to descend. Ned. neerdalen, afdalen. D. herabkommen. Jrd (Jared) is ook een persoonsnaam. Tenakh (1): 1 S 2,6.
De woorden act. hifil part. nom. mann. enk. memîth (doen stervende) van het werkw. mwth (sterven, ondergaan). Taalgebruik in Tenakh: mwth (sterven, ondergaan) EN wë + act. piël part. mann. enk. ûmëchajjèh (en doen levende) van het werkw. châjâh (leven). Taalgebruik in Tenakh: châjâh (leven) EN act. hifil part. nom. mann. enk. môrîd (doen dalende) van het werkw. jârad (afdalen, afstijgen, vallen). Taalgebruik in Tenakh: järad (afdalen, afstijgen, vallen) hebben 2 letters gemeenschappelijk: mem en jod.
De woorden wë + act. piël part. mann. enk. ûmëchajjèh (en doen levende) van het werkw. châjâh (leven). Taalgebruik in Tenakh: châjâh (leven) EN act. hifil part. nom. mann. enk. môrîd (doen dalende) van het werkw. jârad (afdalen, afstijgen, vallen). Taalgebruik in Tenakh: järad (afdalen, afstijgen, vallen) hebben 3 letters gemeenschappelijk: waw, mem en jod.

1 S 2,6.5. sjë´ôl (Hades, onderwereld). sj-´-w-l. Tenakh (344). Pentateuch (4). Eerdere Profeten (280). Latere Profeten (12). 12 Kleine Profeten (2). Geschriften (46). 1 S (221). 2 S (1): 1 S 2,6.
De woorden sjë´ôl (Hades, onderwereld) en wj`l hebben 2 letters gemeenschappelijk: waw en lamed.

1 S 2,6.6. ויעל = wj`l: (1) verbindingsletter wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיַּעַל / וַיָּעַל = wajja`al / wajjâ`al (en hij klom op). (2) verbindingsletter wë + act. qal jussief 3de pers. mann. enk. וְיַּעַל = wëja`al (en ga op) van het werkw. עָלָה = `âlâh (opgaan, opklimmen). Taalgebruik in Tenakh: `âlâh (opgaan, opklimmenGetalswaarde: ajin = 16 of 70, lamed = 12 of 30, he = 5; totaal: 33 (3 X 11) OF 105 (3 X 5 X 7). Structuur: 7 - 3 - 5. ). Tenakh (115). Pentateuch (26). Eerdere Profeten (63). Latere Profeten (7). 12 Kleine Profeten (1). Geschriften (18). Dt (1): Dt 34,1. 1 S (9): (1) 1 S 1,21. (2) 1 S 2,6. (3) 1 S 11,1. (4) 1 S 13,9. (5) 1 S 13,15. (6) 1 S 14,13. (7) 1 S 14,46. (8) 1 S 24,1. (9) 1 S 27,8.
De woorden sjë´ôl (Hades, onderwereld) en wj`l hebben 2 letters gemeenschappelijk: waw en lamed.


1 S 2,7 - 1 S 2,7: Danklied van Hanna - 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 1,1-10 -- 1 S 2,1 - 1 S 2,2 - 1 S 2,3 - 1 S 2,4 - 1 S 2,5 - 1 S 2,6 - 1 S 2,7 - 1 S 2,8 - 1 S 2,9 - 1 S 2,10 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
7kurios ptôchizei kai ploutizei tapeinoi kai anupsoi  7 Dominus pauperem facit et ditat humiliat et sublevat  JHWH môrîsj ûma`äsjîr masjëpîl aph mërômem 7 De HEERE maakt arm en maakt rijk; Hij vernedert, ook verhoogt Hij.   [7] De heer maakt arm en maakt rijk, Hij vernedert en Hij verheft.  [7] De HEER maakt arm en hij maakt rijk, vernedert diep en heft hoog op.  7 de ENE onterft en maakt rijk, hij die vernedert is het ook die verheft;  7. C'est Yahvé qui appauvrit et qui enrichit, qui abaisse et aussi qui élève.  

King James Bible. [7] The LORD maketh poor, and maketh rich: he bringeth low, and lifteth up.
Luther-Bibel. 7 Der HERR macht arm und macht reich; er erniedrigt und erhöht.

a. JHWH môrîsj ûma`äsjîr (JHWH arm en rijk makende)
b. masjëpîl aph mërômem (laag makende, voorzeker verheffende).

Tekstuitleg van 1 S 2,7. Het vers 1 S 2,7 telt 6 (2 X 3) woorden en 27 (3³) letters. De getalswaarde van 1 S 2,7 is 2075 (5² X 83). Het vers bestaat uit 3 + 6 + 6 (15) lettergrepen. Van de 6 woorden zijn er 4 deelwoorden. In dit vers zitten de gedachten arm-rijk, laag-hoog.

1 S 2,7.1. יְהוָה (= JHWH). Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenakh: JHWH. Getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6; totaal: 26. Structuur: 1 - 5 - 6 - 5. Tenakh (5193). Pentateuch (1326). 1 S (240). Een vorm van JHWH in 1 S 2 (20).
-  יְהוָה (= JHWH). 1 S 2 (15): (1) 1 S 2,3. (2) 1 S 2,6. (3) 1 S 2,7. (4) 1 S 2,10. (5) 1 S 2,11. (6) 1 S 2,12. (7) 1 S 2,17. (8) 1 S 2,18. (9) 1 S 2,20. (10) 1 S 2,21. (11) 1 S 2,24. (12) 1 S 2,25. (13) 1 S 2,26. (14) 1 S 2,27. (15) 1 S 2,30.
- בַּיהוָה (= bJHWH: (in/aan JHWH) < bë + JHWH. Tenakh (103). Pentateuch (12). Eerdere Profeten (36). Latere Profeten (14). 12 Kleine Profeten (9). Geschriften (32).1 S 2,1-10 (1): 1 S 2,1.
- כַּיהוָה = kJHWH: zoals JHWH). 1 S 2,1-10 (1): 1 S 2,2. Tenakh (4): (1) Ex 8,6. (2) Dt 4,7. (3) 1 S 2,2. (4) Ps 113,5.
- לַיהוָה = lJHWH: voor JHWH). 1 S 2 (3): (1) 1 S 2,8. (2) 2 S 2,20. (3) 2 S 2,25.

1 S 2,7.2. act. hifil part. nom. mann. enk. môrîsj (arm makende) van het werkw. jârasj (erven, bezitten, in bezit nemen, arm maken). Taalgebruik in Tenakh: (erven, bezitten, in bezit nemen). getalswaarde: jod = 10, resj = 20 of 200, sjin = 21 of 300; totaal: 51 of 510. Structuur: 1 - 2 - 3. Tenakh (2): (1) Dt 18,12. (2) 1 S 2,7.
Het woord môrîsj (arm makende) op de 2de plaats in het vers 1 S 2,7 verschilt slechts met één letter van het 4de woord in het vers 1 S 2,6 môrîd (doen dalende).
De woorden môrîsj (arm makende) en ûma`äsjîr (en rijk makende) hebben 5 letters gemeenschappelijk: mem, waw, resj, jod, sjin.
De woorden môrîsj (arm makende) en ûma`äsjîr en (masjëpîl (de vernederende) hebben 3 letters gemeenschappelijk: mem, jod, sjin.
De woorden môrîsj en mërômem (doen opstaande) en ûma`äsjîr (en rijk makende) hebben 3 letters gemeenschappelijk: mem, waw, resj.

1 S 2,7.3. ûma`äsjîr (en rijk makende) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm act. hifil part. nom. mann. enk. van het werkw. `âsjar (rijk maken, rijk worden). Taalgebruik in Tenakh: `âsjar (rijk maken, rijk worden). getalswaarde: ajin = 16 of 70, sjin = 21 of 300, resj = 20 of 200; totaal: 57 (3 X 19) OF 570 (2 X 3 X 5 X 19). Structuur: 7 - 3 - 2. Tenakh (1): 1 S 2,7.
De woorden act. hifil part. nom. mann. enk. môrîsj (arm makende) van het werkw. jârasj (erven, bezitten, in bezit nemen, arm maken). Taalgebruik in Tenakh: (erven, bezitten, in bezit nemen) EN ûma`äsjîr (en rijk makende) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm act. hifil part. nom. mann. enk. van het werkw. `âsjar (rijk maken, rijk worden). Taalgebruik in Tenakh: `âsjar (rijk maken, rijk worden) hebben 5 letters gemeenschappelijk: mem, waw, resj, jod, sjin.
De woorden act. hifil part. nom. mann. enk. môrîsj (arm makende) van het werkw. jârasj (erven, bezitten, in bezit nemen, arm maken). Taalgebruik in Tenakh: (erven, bezitten, in bezit nemen) EN ûma`äsjîr (en rijk makende) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm act. hifil part. nom. mann. enk. van het werkw. `âsjar (rijk maken, rijk worden) EN act. hifil part. nom. mann. enk. masjëpîl (de vernederende) van het werkw. sjâphal (nederig, laag zijn, zich vernederen). Taalgebruik in Tenakh: sjâphal (nederig, laag zijn, zich vernederen) hebben 3 letters gemeenschappelijk: mem, jod, sjin.
De woorden act. hifil part. nom. mann. enk. môrîsj (arm makende) van het werkw. jârasj (erven, bezitten, in bezit nemen, arm maken). Taalgebruik in Tenakh: (erven, bezitten, in bezit nemen) EN act. piel part. mann. enk. mërômem (doen opstaande) van het werkw. rûm (zich verheffen, opstaan). Taalgebruik in Tenakh: rûm (zich verheffen, opstaan) EN ûma`äsjîr (en rijk makende) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm act. hifil part. nom. mann. enk. van het werkw. `âsjar (rijk maken, rijk worden). Taalgebruik in Tenakh: `âsjar (rijk maken, rijk worden) hebben 3 letters gemeenschappelijk: mem, waw, resj.

1 S 2,7.4. act. hifil part. nom. mann. enk. masjëpîl (vernederende) van het werkw. sjâphal (nederig, laag zijn, zich vernederen). Taalgebruik in Tenakh: sjâphal (nederig, laag zijn, zich vernederen). getalswaarde: sjin = 21 of 300, pe = 17 of 80, lamed = 12 of 30; totaal: 50 (2 X 5²) OF 410 (2 X 5 X 41). Structuur: 3 - 8 - 3. Cfr. Sjephela (laagte). Tenakh (3): (1) 1 S 2,7. (2) Ps 147,6. (3) Da 5,19. Met bep. lidw. hammasjëpîlî (hij die zich neerbuigt). Tenakh (1) Ps 113,6.
De woorden act. hifil part. nom. mann. enk. môrîsj (arm makende) van het werkw. jârasj (erven, bezitten, in bezit nemen, arm maken). Taalgebruik in Tenakh: (erven, bezitten, in bezit nemen) EN ûma`äsjîr (en rijk makende) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm act. hifil part. nom. mann. enk. van het werkw. `âsjar (rijk maken, rijk worden) EN act. hifil part. nom. mann. enk. masjëpîl (de vernederende) van het werkw. sjâphal (nederig, laag zijn, zich vernederen). Taalgebruik in Tenakh: sjâphal (nederig, laag zijn, zich vernederen) hebben 3 letters gemeenschappelijk: mem, jod, sjin.

1. 4. JHWH (...) masjëpîl (JHWH... vernederende). Tenakh (2): (1) 1 S 2,7. (2) Ps 147,6.

1 S 2,7.6. מְרוֹמֵם (= mërômem: doen opstaande; wkw polel part mann enk van het wkw רוּם = rûm: verheffen, opstaan). Taalgebruik in Tenakh: rûm (zich verheffen, opstaan). Getalswaarde: resj = 20 of 200, waw = 6, mem = 13 of 40; totaal: 39 (3 X 13) OF 246 (2 X 3 X 41). Structuur: 2 - 6 - 4. Tenakh (1): 1 S 2,7.
- Een vorm van rûm (zich verheffen, opstaan) in 1 S (5): (1) 1 S 2,1. (2) 1 S 2,7. (3) 1 S 2,8. (4) 1 S 2,10. (5) 1 S 9,24.
De woorden act. hifil part. nom. mann. enk. môrîsj (arm makende) van het werkw. jârasj (erven, bezitten, in bezit nemen, arm maken). Taalgebruik in Tenakh: (erven, bezitten, in bezit nemen) EN act. polel part. mann. enk. mërômem (doen opstaande) van het werkw. rûm (zich verheffen, opstaan). Taalgebruik in Tenakh: rûm (zich verheffen, opstaan) EN ûma`äsjîr (en rijk makende) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm act. hifil part. nom. mann. enk. van het werkw. `âsjar (rijk maken, rijk worden). Taalgebruik in Tenakh: `âsjar (rijk maken, rijk worden) hebben 3 letters gemeenschappelijk: mem, waw, resj.

1 S 2,8 - 1 S 2,8: Danklied van Hanna - 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 1,1-10 -- 1 S 2,1 - 1 S 2,2 - 1 S 2,3 - 1 S 2,4 - 1 S 2,5 - 1 S 2,6 - 1 S 2,7 - 1 S 2,8 - 1 S 2,9 - 1 S 2,10 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
8 8 ἀνιστᾷ ἀπὸ γῆς πένητα καὶ ἀπὸ κοπρίας ἐγείρει πτωχὸν καθίσαι μετὰ δυναστῶν λαοῦ καὶ θρόνον δόξης κατακληρονομῶν αὐτοῖς. 8 suscitat de pulvere egenum et de stercore elevat pauperem ut sedeat cum principibus et solium gloriae teneat Domini enim sunt cardines terrae et posuit super eos orbem meqîm me`âphâr dâl me´asjëpoth jârîm ´èbhjôn 8 Hij verheft den geringe uit het stof, en den nooddruftige verhoogt Hij uit den drek, om te doen zitten bij de vorsten, dat Hij hen den stoel der ere doe beërven; want de grondvesten des aardrijks zijn des HEEREN, en Hij heeft de wereld daarop gezet.   [8] Hij helpt de zwakke overeind uit het stof, Hij haalt de arme weg uit het vuil en geeft hem een plaats bij de machtigen; een ereplaats wijst Hij hem toe. Van de heer zijn de zuilen* van de aarde: daarop heeft Hij de wereld gegrondvest. [8] De zwakke en de arme helpt hij overeind, hij haalt hen uit het stof en uit het slijk. Tussen de edelen zet hij hen neer, hij houdt een ereplaats voor hen vrij. Van de HEER zijn de pijlers der aarde waarop hij de wereld heeft vastgezet.   8 doet opstaan uit het stof de geringe, uit de askuil verheft hij een arme om hem te doen zitten met edelen, een troon van glorie deelt hij hun toe; want van de ENE zijn de grondvesten der aarde, op hen zet hij de wereld vast;  8. Il retire de la poussière le faible, du fumier il relève le pauvre, pour les faire asseoir avec les nobles et leur assigner un siège d'honneur; car à Yahvé sont les piliers de la terre, sur eux il a posé le monde.  

King James Bible. [8] He raiseth up the poor out of the dust, and lifteth up the beggar from the dunghill, to set them among princes, and to make them inherit the throne of glory: for the pillars of the earth are the LORD's, and he hath set the world upon them.
Luther-Bibel. 8 Er hebt auf den Dürftigen aus dem Staub und erhöht den Armen aus der Asche, dass er ihn setze unter die Fürsten und den Thron der Ehre erben lasse. Denn der Welt Grundfesten sind des HERRN, und er hat die Erde darauf gesetzt.

מֵקִים מֵעָפָר דָּל, מֵאַשְׁפֹּת יָרִים אֶבְיוֹן, לְהוֹשִׁיב עִם-נְדִיבִים, וְכִסֵּא כָבוֹד יַנְחִלֵם:  כִּי לַיהוָה מְצֻקֵי אֶרֶץ, וַיָּשֶׁת עֲלֵיהֶם תֵּבֵל.

a. meqîm me`âphâr dâl (die verheft uit stof een arme)
b. me´asjëpoth jârîm ´èbhjôn (uit mest doet hij opstaan een behoeftige)

Tekstuitleg van 1 S 2,8. Het vers 1 S 2,8 telt 19 woorden en 77 (7 X 11) letters. De getalswaarde van 1 S 2,8 is 4520 (2³ X 5 X 113). Op de eind jod van meqîmî (die doet opstaan) na is 1 S 2,8a identiek aan Ps 113,7. Twee deelverzen, waarvan de structuur is: abc - b'a'c'. In het 1ste deelvers beginnen de eerste twee woorden met een mem, het 2de deelvers begint eveneens met een mem. In de deelverzen wordt een vorm van het wkw. קוּם (= qûm: opstaan) en רוּם (= rûm: zich verheffen, opstaan) gebruikt. Op het einde van elk deelvers staat het onderwerp.

1 S 2,8.1. מֵקִים (= meqîm: die doet opstaan; wkw act hifil part nom mann enk van het wkw קוּם = qûm: opstaan, opkomen / groeien / te voorschijn komen). Taalgebruik in Tenakh: qûm (opstaan). Getalswaarde: qoph = 19 of 100, waw = 6, mem = 13 of 40; totaal: 38 (2 X 19) OF 146 (2 X 73). Structuur: 100 - 6 - 40 OF 1 - 6 - 4. Tenakh (8): (1) Gn 9,9. (2) 1 S 2,8. (3) 2 S 12,11. (4) Js 44,26. (5) Jr 50,32. (6) Am 6,14. (7) Hab 1,6. (8) Zach 11,16.
- מְקִימִי (= meqîmî: die doet opstaan; wkw act hifil part nom mann enk van het wkw קוּם = qûm: opstaan). Tenakh (1) Ps 113,7. Volgens Jouön heeft de eind jod slechts een ritmische waarde.
- LXX-vertaling van מֵקִים (= meqîm: die doet opstaan) in 1 S 2,8.1: ἀνιστᾷ (= anista: hij doet opstaan; wkw act ind praes 3de pers mann enk van het wkw ανιστημι (= anistèmi: opstaan; < vz ανα = ana: omhoog, op + wkw ιστημι = anistèmi: staan - stam sta). Bijbel (1).

1 S 2,8.2. מֵעָפָר (= me`âphâr: uit stof) < voorzetsel mn + zn mann enk van het zn עָפָר = `âphâr: stof, aarde). Taalgebruik in Tenakh: `âphâr (stof, aarde). Getalswaarde: ajin = 16 of 70, pe = 17 of 80, resj = 20 of 200; totaal: 53 OF 350 (2 X 5³ X 7). Structuur: 7 - 8 - 2. Tenakh (6): (1) Nu 19,17 (me`äphar). (2) 1 S 2,8. (3) 2 S 12,11. (4) Ps 113,7. (5) Job 5,6. (6) Job 28,2.
- LXX: ἀπὸ γῆς (= apo gès: van 'de' aarde). Deze vertaling beklemtoont de laagheid van de situatie van de behoeftige. Deze gedachte zit in het Latijnse humilis, ontstaan uit humus: laag bij de grond / aarde, neder-ig.

1 S 2,8.1. - 2. 1 S 2,8: מֵקִים מֵעָפָר (= meqîm me`âphâr: die doet opstaan uit het stof). Ps 113,7: מְקִימִי מֵעָפָר (= meqîmî me`âphâr: die opwekt uit het stof).

1 S 2,8.3. דָּל (= dâl OF dal: arm, gering; bv nw). Taalgebruik in Tenakh: dâl OF dal (arm, gering). Getalswaarde: daleth = 4, lamed = 12 of 30; totaal: 16 (2² X 2²) OF 34 (2 X 17). Structuur: 4 - 3. d-l. Tenakh (20). (1) Lv 14,21. (2) Lv 19,15. (3) 1 S 2,8. (4) 2 S 13,4. (5) Am 5,11. (6) Ps 41,2. (7) Ps 72,13. (8) Ps 82,3. (9) Ps 82,4. (10) Ps 113,7. (11) Ps 141,3. (12) Spr 14,31. (13) Spr 19,17. (14) Spr 21,13. (15) Spr 22,16. (16) Spr 22,22. (17) Spr 28,15. (18) Job 34,19. (19) Job 34,28. (20) Rt 3,10.
- LXX: πένητα (= penèta: arm, behoeftig; bv nw acc mann enk van het bv nw πενης = penès: arm, behoeftig).

1 S 2,8.1. - 3. מֵקִים מֵעָפָר דָּל (= meqîm me`âphâr dâl: die wekt uit het stof een arme). Ps 113,7: מְקִימִי מֵעָפָר דָּל (= meqîm me`âphâr dâl: die wekt uit het stof een arme).
- LXX-vertaling van 1 S 2,8 en Ps 113,7. In het tweede versdeel van 1 S 2,8 staat πένητα (= penèta: arm, behoeftig) en van Ps 113,7
- 1 S 2,8: ἀνιστᾷ ἀπὸ γῆς πένητα (= anista apo gès penèta: hij doet opstaan van de aarde een behoeftige).
- Ps 113,7: ὁ ἐγείρων ἀπὸ γῆς πτωχὸν (= ho egeirôn apo gès ptôchon: de opwekkende van de aarde een arme).
- Bij het ochtendgloren en bij het opkomen van de zon komen dakloze armen en behoeftigen uit grotten en spelonken te voorschijn, op zoek naar eten en drinken. Nu in deze tijd komen ze te voorschijn uit hun schuilplaatsen uit onderaardse oude rioleringen, tunnels, kartonnen dozen.
- Mensen ervaarden het licht en de warmte van de zon, waarvan ze afhankelijk waren. Ze gingen hem / haar vereren als een bovenaards wezen, een god. Het volk van Israël heeft de ervaarbare werkelijkheden van de natuur, die als godheden werden vereerd, afgewezen en die ervaringen toegeschreven aan hun God, JHWH, de transcendente. Gedichten en liederen over de goddelijke ervaarbare werkelijkheden werden aangepast aan de visie op JHWH als de enige godheid. Daardoor kwam de ervaarbaarheid van JHWH verder af te liggen dan de ervaarheid van de zon; het werd abstract.

1 S 2,8.4. מֵאַשְׁפֹּת (= me´asjëpoth < vz min + ´asjëpoth: mest, afval). Taalgebruik in Tenakh: ´asjëpoth (mest). Cfr. asfalt. Tenakh (2): (1) 1 S 2,8. (2) Ps 113,7.

1 S 2,8.5. יָרִים (= jârîm: hij verheft; wkw act hifil imperf 3de pers mann enk van het wkw רוּם: = rûm: zich verheffen, opstaan). Taalgebruik in Tenakh: rûm (zich verheffen, opstaan). Getalswaarde: resj = 20 of 200, waw = 6, mem = 13 of 40; totaal: 39 (3 X 13) OF 246 (2 X 3 X 41). Structuur: 2 - 6 - 4. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (9): (1) Gn 41,44. (2) Ex 17,11. (3) Lv 4,8. (4) Lv 4,19. (5) 1 S 2,8. (6) Ps 75,8. (7) Ps 110,7. (8) Ps 113,7. (9) Job 39,27.
- Vulgaat: elevet (hij verheft; wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw elevare: uit-lichten, oplichten, opheffen). Bijbel (6): (1) 1 S 2,8. (2) Jr 10,13. (3) Ps 113,7. (4) Spr 14,34. (5) Job 15,12.
- LXX: ἐγείρει (= egeirei: hij wekt op; wkw act ind praes 3de pers enk van het wkw εγειρω = egeirô: opwekken).

1 S 2,8.6. אֶבְיוֹן (= ´èbhjôn: arm, behoeftig; bv nw). Taalgebruik in Tenakh: ´èbhjôn (behoeftig). Getalswaarde: aleph = 1, beth = 2, jod = 10, waw = 6, nun = 14 of 50; totaal: 33 (3 X 11) OF 69 (3 X 23). Structuur: 1 - 2 - 1 - 6 - 5. Tenakh (15): (1) Dt 15,4. (2) Dt 15,7. (3) Dt 15,11. (4) 2 S 2,8. (5) Js 32,7. (6) Jr 20,13. (7) Am 8,4. (8) Ps 9,19. (9) Ps 72,4. (10) Ps 72,12. (11) Ps 107,41. (12) Ps 109,31. (13) Ps 113,7. (14) Spr 14,31. (15) Job 5,15.
- LXX: πτωχὸν (= prôchon: arme; bv nw acc mann enk van het bv nw πτωχος = ptôchos: arme).

ptôchos (arm) bijbel  OT  NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br Apk  syn ev
Totaal   143 112 31 5 3 9 4   8 2 17 21

1 S 2,8.4. - 6. מֵאַשְׁפֹּת יָרִים אֶבְיוֹן (= me´asjëpoth jârîm ´èbhjôn: uit mest doet hij opstaan een behoeftige). Tenakh (2): (1) 1 S 2,8. (2) Ps 113,7.

1 S 2,8.14. JHWH. Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenakh: JHWH. Taalgebruik in 1 Samuël: JHWH. getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6; totaal: 26. Structuur: 1 - 5 - 6 - 5. Tenakh (5193). Pentateuch (1326). 1 S (240). Een vorm van JHWH in 1 S 2 (20).
- JHWH. 1 S 2 (15): (1) 1 S 2,3. (2) 1 S 2,6. (3) 1 S 2,7. (4) 1 S 2,10. (5) 1 S 2,11. (6) 1 S 2,12. (7) 1 S 2,17. (8) 1 S 2,18. (9) 1 S 2,20. (10) 1 S 2,21. (11) 1 S 2,24. (12) 1 S 2,25. (13) 1 S 2,26. (14) 1 S 2,27. (15) 1 S 2,30.
- bJHWH. bJHWH (in/aan JHWH) < bë + JHWH. Tenakh (103). Pentateuch (12). Eerdere Profeten (36). Latere Profeten (14). 12 Kleine Profeten (9). Geschriften (32).1 S 2,1-10 (1): 1 S 2,1.
- kJHWH. 1 S 2,1-10 (1): 1 S 2,2. Tenakh (4): (1) Ex 8,6. (2) Dt 4,7. (3) 1 S 2,2. (4) Ps 113,5.
- lJHWH. 1 S 2 (3): (1) 1 S 2,8. (2) 2 S 2,20. (3) 2 S 2,25.

1 S 2,9 - 1 S 2,9: Danklied van Hanna - 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 1,1-10 -- 1 S 2,1 - 1 S 2,2 - 1 S 2,3 - 1 S 2,4 - 1 S 2,5 - 1 S 2,6 - 1 S 2,7 - 1 S 2,8 - 1 S 2,9 - 1 S 2,10 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
9didous euchèn tô euchomenô kai eulogèsen etè dikaiou oti ouk en ischui dunatos anèr  9 pedes sanctorum suorum servabit et impii in tenebris conticescent quia non in fortitudine roborabitur vir     9 Hij zal de voeten Zijner gunstgenoten bewaren; maar de goddelozen zullen zwijgen in duisternis; want een man vermag niet door kracht.   [9] Hij bewaakt de stappen van zijn vrome mensen, maar de slechte mensen komen om in duisternis; want de mens is niet sterk door eigen kracht.   [9] Die hem trouw zijn, behoedt hij op hun pad, maar de zondaars komen om in het duister. Ontoereikend is de menselijke kracht:   9 de voeten van zijn vromen bewaakt hij en boosdoeners moeten verstommen in het donker; want niet door eigen kracht wordt men een held;  9. Il garde les pas de ses fidèles, mais les méchants disparaissent dans les ténèbres car ce n'est pas par la force que l'homme triomphe.  

King James Bible. [9] He will keep the feet of his saints, and the wicked shall be silent in darkness; for by strength shall no man prevail.
Luther-Bibel. 9 Er wird behüten die Füße seiner Heiligen, aber die Gottlosen sollen zunichte werden in Finsternis; denn viel Macht hilft doch niemand.

Tekstuitleg van 1 S 2,9.

1 S 2,10 - 1 S 2,10: Danklied van Hanna - 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 1,1-10 -- 1 S 2,1 - 1 S 2,2 - 1 S 2,3 - 1 S 2,4 - 1 S 2,5 - 1 S 2,6 - 1 S 2,7 - 1 S 2,8 - 1 S 2,9 - 1 S 2,10 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10 Κύριος ἀσθενῆ ποιήσει ἀντίδικον αὐτοῦ, Κύριος ἅγιος. μὴ καυχάσθω ὁ φρόνιμος ἐν τῇ φρονήσει αὐτοῦ, καὶ μὴ καυχάσθω ὁ δυνατὸς ἐν τῇ δυνάμει αὐτοῦ, καὶ μὴ καυχάσθω ὁ πλούσιος ἐν τῷ πλούτῳ αὐτοῦ, ἀλλ᾿ ἐν τούτῳ καυχάσθω ὁ καυχώμενος, συνιεῖν καὶ γινώσκειν τὸν Κύριον καὶ ποιεῖν κρίμα καὶ δικαιοσύνην ἐν μέσῳ τῆς γῆς. Κύριος ἀνέβη εἰς οὐρανοὺς καὶ ἐβρόντησεν, αὐτὸς κρινεῖ ἄκρα γῆς, καὶ δίδωσιν ἰσχὺν τοῖς βασιλεῦσιν ἡμῶν καὶ ὑψώσει κέρας χριστοῦ αὐτοῦ. 10 Dominum formidabunt adversarii eius super ipsos in caelis tonabit Dominus iudicabit fines terrae et dabit imperium regi suo et sublimabit cornu christi sui     10 Die met den HEERE twisten, zullen verpletterd worden; Hij zal in den hemel over hen donderen; de HEERE zal de einden der aarde richten, en zal Zijn Koning sterkte geven, en den hoorn Zijns Gezalfden verhogen.   [10] Zij die het tegen de heer opnemen, worden gebroken; uit de hemel laat Hij zijn donder over hen rollen. De heer oordeelt over de aarde, tot aan haar grenzen. Hij geeft kracht aan zijn koning en verheft de hoorn van zijn gezalfde.’   [10] wie het opneemt tegen de HEER wordt gebroken, vanuit de hemel dondert hij hun toe. De HEER spreekt recht over heel de aarde, hij geeft macht aan de koning die hij kiest en verhoogt het aanzien van zijn gezalfde.’   10 de ENE: verbroken worden wie met hem twisten, over zo een laat hij het donderen in de hemel, de ENE oordeelt de einden der aarde; hij geeft sterkte aan zijn koning en verheft de hoorn van zijn gezalfde! •  10. Yahvé, ses ennemis sont brisés, le Très Haut tonne dans les cieux. Yahvé juge les confins de la terre, il donne la force à son Roi, il exalte la vigueur de son Oint. »  

King James Bible. [10] The adversaries of the LORD shall be broken to pieces; out of heaven shall he thunder upon them: the LORD shall judge the ends of the earth; and he shall give strength unto his king, and exalt the horn of his anointed.
Luther-Bibel. 10 Die mit dem HERRN hadern, sollen zugrunde gehen. Der Höchste im Himmel wird sie zerschmettern, der HERR wird richten der Welt Enden. Er wird Macht geben seinem Könige und erhöhen das Haupt seines Gesalbten.

  יְהוָה יֵחַתּוּ מְרִיבָו, עָלָו בַּשָּׁמַיִם יַרְעֵם--יְהוָה, יָדִין אַפְסֵי-אָרֶץ; וְיִתֶּן-עֹז לְמַלְכּוֹ, וְיָרֵם קֶרֶן מְשִׁיחוֹ.  {פ}

Chouraqui:
YHWH! Ses querelleurs sont fracassés:
contre eux, des ciels, il tonne!
YHWH juge les confins de la terre.
Il Donne la puissance à son roi,
il exalte la corne de son messie.

Harl

Le Seigneur rendra faible son adversaire,
Le Seigneur est saint.
Que le sage cesse de se vanter de sa sagesse,
et que le puissant cesse de se vanter de sa richesse,
et que le riche cesse de se vanter de sa richesse.
Mais que celui qui vante se vante de ceci:
Comprendre et connaître le Seigneur.
Et mettre en ouevre jugement et justice au milieu de la terre.
Le Seigneur est monté aux cieux et il a tonné,
C'est lui qui jugera les extrémités de la terre
et il donne force à nos rois
Et il élèvera la corne de son oint.

a. JHWH jechathû mërîbhô
b. `âlô basjsjâmajim jar`em

Tekstuitleg van 1 S 2,10. Het vers 1 S 2,10 telt 16 (2² X 2²) woorden en 63 (3² X 7) letters. De getalswaarde van 1 S 2,10 is 3707 (11 X 337).

1 S 2,10.1. יְהוָה (= JHWH). Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenakh: JHWH. Getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6; totaal: 26. Structuur: 1 - 5 - 6 - 5. Tenakh (5193). Pentateuch (1326). 1 S (240). Een vorm van JHWH in 1 S 2 (20).
-  יְהוָה (= JHWH). 1 S 2 (15): (1) 1 S 2,3. (2) 1 S 2,6. (3) 1 S 2,7. (4) 1 S 2,10. (5) 1 S 2,11. (6) 1 S 2,12. (7) 1 S 2,17. (8) 1 S 2,18. (9) 1 S 2,20. (10) 1 S 2,21. (11) 1 S 2,24. (12) 1 S 2,25. (13) 1 S 2,26. (14) 1 S 2,27. (15) 1 S 2,30.
- בַּיהוָה (= bJHWH: (in/aan JHWH) < bë + JHWH. Tenakh (103). Pentateuch (12). Eerdere Profeten (36). Latere Profeten (14). 12 Kleine Profeten (9). Geschriften (32).1 S 2,1-10 (1): 1 S 2,1.
- כַּיהוָה = kJHWH: zoals JHWH). 1 S 2,1-10 (1): 1 S 2,2. Tenakh (4): (1) Ex 8,6. (2) Dt 4,7. (3) 1 S 2,2. (4) Ps 113,5.
- לַיהוָה = lJHWH: voor JHWH). 1 S 2 (3): (1) 1 S 2,8. (2) 2 S 2,20. (3) 2 S 2,25.

1 S 2,10.2. passief nifal imperf. 3de pers. mann. mv. jechathû (zij worden verschrikt) van het werkw. châthath (bevreesd, verschrokken zijn). Taalgebruik in Tenakh: châthath (bevreesd, verschrokken zijn). getalswaarde: chet = 8, thaw = 22 of 400; totaal: 52 (2 X 26) OF 808 (8 X 101). Tenakh (5): (1) 1 S 2,10. (2) Jr 10,2. (3) Jr 17,18. (4) Jr 23,4. (5) Job 21,13.

1 S 2,10.5. basjsjâmajim (in de hemelen) van het zelfst. naamw. sjâmajim / sjâmâjim (hemelen). Taalgebruik in Tenakh: sjâmajim (hemelen). Taalgebruik in Jesaja: sjamaîm (hemelen). getalswaarde: sjin = 21 of 300, mem = 13 of 40, jod = 10, mem = 13 of 40; totaal: 57 (3 X 19) OF 390 (2 X 3 X 5 X 13 = 15 X 26). Structuur: 3 - 4 - 1 - 4. Taalgebruik in de Septuaginta: ouranos (hemel). Taalgebruik in het NT: ouranos (hemel). Lat. coelum. Fr. ciel. Ned. hemel. D. Himmel. E. heaven. Een vorm van ouranos (hemel) in de LXX (682), in het NT (272). Tenakh (48). 1 S (1): 1 S 2,10.

1 S 2,10.6. act. hifil imperf. 3de pers. mann. enk. jar`em (hij dondert) van het werkw. râ`am (razen, bruisen, donderen). Taalgebruik in Tenakh: râ`am (razen, bruisen, donderen). getalswaarde: resj = 20 of 200, ajin = 16 of 70, mem = 13 of 40; totaal: 49 (7²) OF 310 (2 X 5 X 31). Structuur: 2 - 7 - 4. j-r-`-m. Tenakh (10). jar`em (hij dondert). Tenakh (3): (1) 1 S 2,10. (2) Job 37,4. (3) Job 37,5.
De woorden act. hifil imperf. 3de pers. mann. enk. jar`em (hij dondert) van het werkw. râ`am (razen, bruisen, donderen). Taalgebruik in Tenakh: râ`am (razen, bruisen, donderen) in 1 S 2,10 EN wëjârem (hij verheft) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm act. hifil imperf. 3de pers. mann. enk.van het werkw. rûm (zich verheffen, opstaan). Taalgebruik in Tenakh: rûm (zich verheffen, opstaan) in 1 S 2,10 hebben 3 letters gemeenschappelijk: jod, resj, mem.

1 S 2,10.7. JHWH. Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenakh: JHWH. Taalgebruik in 1 Samuël: JHWH. getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6; totaal: 26. Structuur: 1 - 5 - 6 - 5. Tenakh (5193). Pentateuch (1326). 1 S (240). Een vorm van JHWH in 1 S 2 (20).
- JHWH. 1 S 2 (15): (1) 1 S 2,3. (2) 1 S 2,6. (3) 1 S 2,7. (4) 1 S 2,10. (5) 1 S 2,11. (6) 1 S 2,12. (7) 1 S 2,17. (8) 1 S 2,18. (9) 1 S 2,20. (10) 1 S 2,21. (11) 1 S 2,24. (12) 1 S 2,25. (13) 1 S 2,26. (14) 1 S 2,27. (15) 1 S 2,30.
- bJHWH. bJHWH (in/aan JHWH) < bë + JHWH. Tenakh (103). Pentateuch (12). Eerdere Profeten (36). Latere Profeten (14). 12 Kleine Profeten (9). Geschriften (32).1 S 2,1-10 (1): 1 S 2,1.
- kJHWH. 1 S 2,1-10 (1): 1 S 2,2. Tenakh (4): (1) Ex 8,6. (2) Dt 4,7. (3) 1 S 2,2. (4) Ps 113,5.
- lJHWH. 1 S 2 (3): (1) 1 S 2,8. (2) 2 S 2,20. (3) 2 S 2,25.

9. ´èphès (uiteinde, niets, nietigheid). ´èphès (uiteinde, niets, nietigheid). Taalgebruik in Tenakh: ´èphès (uiteinde, niets, nietigheid). aleph = 1, pe = 17 of 80, samech = 15 of 60; totaal: 33 (3 X 11) OF 141 (3 X 47). Structuur: 1 - 8 - 6. mann. mv. stat. constr. ´aphëse(j) + èrèts (uiteinden van de aarde). Tenakh (12), o.a. 1 S 2,10.

10. ´èrèts (land, aarde). Taalgebruik in Tenakh: ´èrètz (land). Taalgebruik in Ex: ´èrètz (land). getalswaarde: aleph = 1, resj = 20 of 300, tsade = 18 of 90; totaal: 39 (3 X 13 of 26 + 13) of 391 (17 X 23). Structuur: 1 - 3 - 9. Gr. gè (aarde, land). Taalgebruik in de Septuaginta: gè (aarde). Taalgebruik in het NT: gè (aarde). Lat. terra. Fr. terre. Ned. aarde. E. earth. D. Welt. Een vorm van gè (aarde, land) in de LXX (3154), in het NT (248). Tenakh (453). 1 S (10): o.a.

1 S 2,10.14. w-j-r-m: Tenakh (18). wëjârem (hij verheft) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm act. hifil imperf. 3de pers. mann. enk.van het werkw. rûm (zich verheffen, opstaan). Taalgebruik in Tenakh: rûm (zich verheffen, opstaan). getalswaarde: resj = 20 of 200, waw = 6, mem = 13 of 40; totaal: 39 (3 X 13) OF 246 (2 X 3 X 41). Structuur: 2 - 6 - 4. Tenakh (18): (1) Ex 7,20. (2) Ex 16,20. (3) Nu 17,2. (4) Nu 20,11. (5) Nu 24,7. (6) 1 S 2,10. (7) 1 S 9,24. (8) 2 S 22,47. (9) 1 K 11,26. (10) 2 K 2,13. (11) 2 K 17,27. (12) Ez 10,4. (13) Hos 13,6. (14) Ps 64,8. (15) Ps 148,14. (16) Da 12,7. (17) 1 Kr 26,25. (18) 2 Kr 35,7.
De woorden act. hifil imperf. 3de pers. mann. enk. jar`em (hij dondert) van het werkw. râ`am (razen, bruisen, donderen). Taalgebruik in Tenakh: râ`am (razen, bruisen, donderen) in 1 S 2,10 EN wëjârem (hij verheft) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm act. hifil imperf. 3de pers. mann. enk.van het werkw. rûm (zich verheffen, opstaan). Taalgebruik in Tenakh: rûm (zich verheffen, opstaan) in 1 S 2,10 hebben 3 letters gemeenschappelijk: jod, resj, mem.

1 S 2,10.15. קֶרֶן = qèrèn (hoorn). Taalgebruik in Tenakh: qèrèn (hoorn). getalswaarde: qoph = 19 of 100, resj = 20 of 200, nun = 14 of 50; totaal: 53 (priemgetal) OF 350 (2 X 5² X 7). 53 en 35 zijn spiegelgetallen. Structuur: 1 - 2 - 5. De som van de elementen is telkens 8.
-- q-r-n: Tenakh (19). Pentateuch (3). Eerdere Profeten (3). Latere Profeten (2). 12 Kleine Profeten (1). Geschriften (10).
-- קֶרֶן = qèrèn (hoorn). Tenakh (14). Eerdere Profeten (3): (1) 1 S 2,10. (2) 1 S 16,13. (3) 1 K 1,39. In 1 S 16,13 en 1 K 1,39 volgt op קֶרֶן = qèrèn (hoorn) de inhoud van de hoorn nl. הַשֶּׁמֶן = hasjsjèmèn (de olie), waardoor de hoorn een bepaald 'gebruiksvoorwerp' of cultusvoorwerp wordt. In 1 S 2,10 wordt de functie van de inhoud van de hoorn gegeven nl. zalven en verwijst naar de persoon die werd gezalfd. 1 S 16,13 en 1 K 1,39 zijn zeer parallel opgebouwd en verwijzen naar de zalving van David en Salomo tot koning. Latere Profeten (2): (1) Jr 48,25. (2) Ez 29,21. 12 Kleine Profeten (1): Zach 2,4. Geschriften (8): (1) Ps 132,17. (2) Ps 148,14. (3) Job 42,14. (4) Kl 2,3. (5) Kl 2,17. (6) Da 7,8. (7) Da 8,5. (8) Da 8,9.
-- Andere vormen van qrn: (1) Ex 34,29. (2) Ex 34,30. (3) Ex 34,35. (4) Ps 75,5. (5) 1 Kr 25,5.
- Grieks. κερας = keras (hoorn). Taalgebruik in het NT: keras (hoorn). Taalgebruik in de LXX: keras (hoorn). Taalgebruik in Lc: keras (hoorn). Bijbel (39). OT (38). NT (1) = Lc (1): Lc 1,69. Een vorm van κερας = keras (hoorn) in de LXX (123), in het NT (11): (1) Lc 1,69. (2) Apk 5,6. (3) Apk 9,13. (4) Apk 12,3. (5) Apk 13,1. (6) Apk 13,11. (7) Apk 17,3. (8) Apk 17,7. (9) Apk 17,12. (10) Apk 17,16. In de LXX kan een vorm van κερας = keras de vertaling van 4 verschillende Hebreeuwse woorden zijn.
- Lat. cornu. Fr. corne. N. hoorn. E. horn. D. Horn. Verwant met קֶרֶן = = qâran (stralen schieten). Fr. rayonnement (straling) < Lat. radius (straal). Ook verwant met corne (cornu) en couronne (corona), of hoorn met kroon. Zie de Souzenelle, p. 30. Arabisch: قَرن = qarn (hoorn). Taalgebruik in de Qoran: qarn (hoorn).
Het duidt op kracht en macht. In een hoorn werd de olie bewaard, waarmee priesters en koningen werden gezalfd. Hoorn verwijst naar zalving. מָשַׁח = mâsjach (zalven). מָשִׁיחַ = mâsjîach (gezalfde). מִשְׁחָה = misjëchâh (zalving). In 1 S 2,10 (lied van Hanna) lezen we: קֶרֶן מְשִׁיחוֹ = = qèrèn mësjîchô (hoorn van zijn gezalfde).
- Van hoorn kwam kroon, symbool van de macht, eerst van de koninklijke macht van o.a. David en Salomo, later van de verwachte messias, de koninklijke messias.

1 S 2,10.16. מְשִׁיחוֹ = mësjîchô (zijn gezalfde) < zelfst. naamw. mann. enk. + suffix persoonl. voornaaw. 3de pers. mann. enk.. Zelfst. naamw. מָשִׁיחַ = mâsjîach (messias, gezalfde). Zie het werkw. מָשַׁח = mâsjach (zalven). Taalgebruik in Tenakh: mâsjach (zalven). getalswaarde: mem = 13 of 40, sjin = 20 of 200, chet = 8; totaal: 41 OF 248 (2³ X 31). Structuur: 4 - 2 - 8. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (7): (1) 1 S 2,10. (2) 1 S 12,3. (3) 1 S 12,5. (4) 1 S 16,6. (5) Ps 2,2. (6) Ps 20,7. (7) Ps 28,8.
- מָשִׁיחַ = mâsjîach (messias, gezalfde). Zie het werkw. מָשַׁח = mâsjach (zalven). Taalgebruik in Tenakh: mâsjach (zalven). getalswaarde: mem = 13 of 40, sjin = 20 of 200, chet = 8; totaal: 41 OF 248 (2³ X 31). Structuur: 4 - 2 - 8. De som van de elementen is telkens 5. m-sj-j-ch. Tenakh (11): (1) 1 S 24,7. (2) 1 S 24,11. (3) 1 S 26,16. (4) 2 S 1,14. (5) 2 S 1,16. (6) 2 S 1,21. (7) 2 S 19,22. (8) 2 S 23,1. (9) Kl 4,20. (10) Da 9,25. (11) Da 9,26.
- Grieks. χριστος = christos (Christus).

1 S 2,10.14. - 16. 1 S 2,1: râmâh qarënî bJHWH (mijn hoorn verheft zich door JHWH) en 1 S 2,10: wëjârem qèrèn mësjîchô (en Hij verheft de hoorn van zijn gezalfde). In beide versdelen staat een vorm van het werkw. rûm (zich verheffen, opstaan), het zelfst. naamw. qèrèn (hoorn) en is in het ene vers JHWH uitdrukkelijk vermeld en in het andere vers als onderwerp verondersteld. Er is een omkering en vooruitgang van gedachte. In 1 S 2,1 zingt de lofzang(st)er: mijn hoorn (macht) verheft zich door JHWH. In 1 S 2,10 wordt die macht verlegd: (JHWH) verheft de hoorn (macht) van zijn gezalfde. Hanna verwoordt de rol van Samuël. Zijn macht (door JHWH) zal overgaan naar wie hij (Samuël) zal zalven.

LXXThe Lexham Greek-English Interlinear Septuagint: Rahlfs Edition 1 results in 4 articles

Chapter 2 LLXXI (3×) (1 Kingdoms 2:10)
ποιήσει ἀντίδικον αὐτοῦ, κύριος ἅγιος. μὴ καυχάσθω ὁ φρόνιμος ἐν τῇ φρονήσει αὐτοῦ, καὶ μὴ καυχάσθω ὁ δυνατὸς ἐν τῇ δυνάμει αὐτοῦ, καὶ μὴ καυχάσθω ὁ πλούσιος ἐν τῷ πλούτῳ αὐτοῦ, ἀλλʼ ἢ ἐν…
Chapter 21 LLXXI (3 Kingdoms 21:11)
παντὶ τῷ λαῷ τοῖς πεζοῖς μου. 11 καὶ ἀπεκρίθη ὁ βασιλεὺς Ισραηλ καὶ εἶπεν Ἱκανούσθω, μὴ καυχάσθω ὁ κυρτὸς ὡς ὁ ὀρθός. 12 καὶ ἐγένετο ὅτε ἀπεκρίθη αὐτῷ τὸν λόγον τοῦτον, πίνων ἦν αὐτὸς καὶ…
Chapter 3 LLXXI (3×) (Ode 3:10)
ποιήσει τὸν ἀντίδικον αὐτοῦ, κύριος ἅγιος. μὴ καυχάσθω ὁ σοφὸς ἐν τῇ σοφίᾳ αὐτοῦ, καὶ μὴ καυχάσθω ὁ δυνατὸς ἐν τῇ δυνάμει αὐτοῦ, καὶ μὴ καυχάσθω ὁ πλούσιος ἐν τῷ πλούτῳ αὐτοῦ, ἀλλʼ ἢ ἐν τούτῳ…
Chapter 9 LLXXI (3×) (Jr 9:22)
καὶ οὐκ ἔσται ὁ συνάγων. 22 Τάδε λέγει κύριος Μὴ καυχάσθω ὁ σοφὸς ἐν τῇ σοφίᾳ αὐτοῦ, καὶ μὴ καυχάσθω ὁ ἰσχυρὸς ἐν τῇ ἰσχύι αὐτοῦ, καὶ μὴ καυχάσθω ὁ πλούσιος ἐν τῷ πλούτῳ αὐτοῦ, 23 [I ἀλλʼ ἢ I…
The Apostolic Fathers Greek-English Interlinear 1 result in 1 article

9. καυχάσθω (= kauchasthô: dat hij zich beroeme; wkw med imperat 3de pers enk van het wkw καυχαομαι = kauchaomai: zich beroemen). LXX (8). NT (4).

8. - 9. μὴ καυχάσθω (= mè kauchasthô: dat hij zich niet beroeme). LXX (7): (1) 1 S 2,10 (3X). (2) 1 K 21,11. (3) Jr 9,22 (3X). NT (4).

11. φρονιμος (= fronimos: verstandig, bezonnen; bv nw nom mann enk). LXX (19). NT (2).

14. φρονησει



1 S 2,11-26. De zonen van Eli. 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 2,11-26 -- 1 S 2,11 - 1 S 2,12 - 1 S 2,13 - 1 S 2,14 - 1 S 2,15 - 1 S 2,16 - 1 S 2,17 - 1 S 2,18 - 1 S 2,19 - 1 S 2,20 - 1 S 2,21 - 1 S 2,22 - 1 S 2,23 - 1 S 2,24 - 1 S 2,25 - 1 S 2,26 -

1 S 2,11 - 1 S 2,11. De zonen van Eli. 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 2,11-26 -- 1 S 2,11 - 1 S 2,12 - 1 S 2,13 - 1 S 2,14 - 1 S 2,15 - 1 S 2,16 - 1 S 2,17 - 1 S 2,18 - 1 S 2,19 - 1 S 2,20 - 1 S 2,21 - 1 S 2,22 - 1 S 2,23 - 1 S 2,24 - 1 S 2,25 - 1 S 2,26 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
11kai katelipon auton ekei enôpion kuriou kai apèlthon eis armathaim kai to paidarion èn leitourgôn tô prosôpô kuriou enôpion èli tou iereôs  11 et abiit Helcana Ramatha in domum suam puer autem erat minister in conspectu Domini ante faciem Heli sacerdotis     11 Daarna ging Elkana naar Rama in zijn huis; maar de jongeling was den HEERE dienende voor het aangezicht van den priester Eli.   [11] Daarop keerde Elkana terug naar zijn huis in Rama, terwijl de jongen, onder het toezicht van de priester Eli, in dienst bleef van de heer.   [11] Daarop ging Elkana terug naar huis, naar Rama. De jongen bleef achter onder de hoede van de priester Eli om de HEER te dienen.  11 ¶ Elkana gaat naar Rama, naar zijn huis; en de jongen is tempeldienaar geworden bij de ENE, bij het aanschijn van Eli, de priester.   11. Elqana partit pour Rama dans sa maison mais l'enfant restait à servir Yahvé, en présence du prêtre Éli.  

King James Bible. [11] And Elkanah went to Ramah to his house. And the child did minister unto the LORD before Eli the priest.
Luther-Bibel. 11 Und Elkana ging heim nach Rama in sein Haus; der Knabe aber war des HERRN Diener vor dem Priester Eli. Die Bosheit der Söhne Elis

Tekstuitleg van 1 S 2,11. Het vers 1 S 2,11 telt 14 (2 X 7) woorden en 50 (2 X 5²) letters. De getalswaarde van 1 S 2,11 is 3869 (53 X 73).

1 S 2,11.1. wajjelèkh (en hij ging). waw = en jelèkh (hij ging) act. qal imperfectum 3de pers.mann. enk. van het werkwoord halakh (gaan). Taalgebruik in Tenakh: hâlakh (gaan). getalswaarde: he = 5 1S lamed = 12 of 30, kaph = 11 of 20; totaal: 28 (2 X 2 X 7) of 55 (5 X 11). Structuur: 5 - 3 - 2. Tenakh (216). Pentateuch (39). Eerdere Profeten (146). Latere Profeten (6). 12 Kleine Profeten (3). Geschriften (22). 1 S (33). 1 S 2 (1): 1 S 2,11.

1 S 2,11.2. ´èlëqânâh (Elkana). Taalgebruik in Tenakh: ´èlëqânâh (Elkana). getalswaarde: aleph = 1; lamed = 12 of 30; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld) + qoph = 19 of 100, nun = 14 of 50, he = 5; totaal: 38 (2 X 19) OF 155 (5 X 31); algemeen totaal: 51 (3 X 17) OF 186 (6 X 31). Structuur: 1 - 3 - 1 - 5 - 5. < de godsnaam ´el, zie Taalgebruik in Tenakh: ´èl EN qânâh (verwerven, bezitten, kopen). Taalgebruik in Tenakh: qânâh (verwerven, bezitten, kopen). SAMEN: God verwerft / bezit. Zou dit kunnen betekenen dat een priester het bezit, de eigendom van God is ? Wie aan priester denkt, denkt aan tempel. Tenakh (18): (1) 1 S 1,1. (2) 1 S 1,4. (3) 1 S 1,8. (4) 1 S 1,19. (5) 1 S 1,21. (6) 1 S 1,23. (7) 1 S 2,11. (8) 1 S 2,20. (9) 1 Kr 6,8. (10) 1 Kr 6,10. (11) 1 Kr 6,11. (12) 1 Kr 6,12. (13) 1 Kr 6,19. (14) 1 Kr 6,20. (15) 1 Kr 6,21. (16) 1 Kr 9,16. (17) 1 Kr 12,7. (18) 2 Kr 28,7.

1 S 2,11.1. - 2. wajjelèkh ´èlëqânâh (en Elkana ging). Tenakh (1): 1 S 2,11.

1 S 2,12 - 1 S 2,12. De zonen van Eli. 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 2,11-26 -- 1 S 2,11 - 1 S 2,12 - 1 S 2,13 - 1 S 2,14 - 1 S 2,15 - 1 S 2,16 - 1 S 2,17 - 1 S 2,18 - 1 S 2,19 - 1 S 2,20 - 1 S 2,21 - 1 S 2,22 - 1 S 2,23 - 1 S 2,24 - 1 S 2,25 - 1 S 2,26 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
12kai oi uioi èli tou iereôs uioi loimoi ouk eidotes ton kurion  12 porro filii Heli filii Belial nescientes Dominum   bëne(j) Eli bëne(j) bëlîja`al lo´ jâdë`û ´èth JHWH 12 Doch de zonen van Eli waren kinderen Belials; zij kenden den HEERE niet.   [12] De zonen van Eli waren echte boosdoeners; zij hadden geen eerbied voor de heer en hielden zich niet aan wat de priesters volgens het recht van het volk konden vragen.  [12] De zonen van Eli waren een stel afpersers. Ze trokken zich niets van de HEER aan 12 De zonen van Eli zijn zonen van Belial: ze hebben geen weet van de ENE.   12. Or les fils d'Éli étaient des vauriens, qui ne se souciaient pas de Yahvé  

King James Bible. [12] Now the sons of Eli were sons of Belial; they knew not the LORD.
Luther-Bibel. 12 Aber die Söhne Elis waren ruchlose Männer; die fragten nichts nach dem HERRN

a. bëne(j) Eli bëne(j) bëlîja`al
b. lo´ jâdë`û ´èth JHWH

Tekstuitleg van 1 S 2,12. Het vers 1 S 2,12 telt 8 (2³) woorden en 27(3³) letters. De getalswaarde van 1 S 2,12 is 930 (2 X 3 X 5 X 31). Het vers 1 S 2,12 bestaat uit 2 nevenschikkende zinnen van elk 4 woorden. In het woord bëlîja`al (Belial) komen de 3 medeklinkers van de naam `elî (Eli) voor. In het woord bëlîja`al (Belial) zitten de medeklinkers van ba`al / bâ`al (Baäl, meester), 1ste, voorlaatste en laatste medeklinker. Het laatste woord van de 1ste nevenschikkende zin is bëlîja`al (Belial), van de 2de nevenschikkende zin JHWH. Zo staan bëlîja`al (Belial) en JHWH tegenover elkaar. Zo zijn de zonen van Eli de tegenstanders van JHWH. Ze kennen JHWH niet. Dat klinkt sterk, want in 1 S 1,3 worden zij voor de eerste maal vermeld, waar ze kohänîm lJHWH (priesters voor JHWH) worden genoemd. We zouden mogen veronderstellen dat ze JHWH kennen, want ze staan in dienst van JHWH.
Let op de NBV vertaling ! Meer naar de letter: De zonen van Eli waren nietswaardige lieden; zij wilden van JHWH niet weten.

1 S 2,12.1. wë + stat. constructus mann. mv. ûbhëne(j) = (zonen van) OF... + suffix pers. voornaamw. 1ste pers. enk. ûbhâbaj / ûbhânâj (en mijn zonen) van het zelfst. naamw. ben (zoon, kind). Taalgebruik in Tenakh: ben (zoon, kind). getalswaarde: beth = 2, nun = 14 of 50; totaal: 16 (2² X 2²) of 52 (2 X 26). Structuur: 2 - 5. Tenakh (202). Pentateuch (55). Eerdere Profeten (39). Latere Profeten (11). 12 Kleine Profeten (4). Geschriften (93). 1 S (5): (1) 1 S 2,12. (2) 1 S 10,27. (3) 1 S 12,2. (4) 1 S 14,18. (5) 1 S 14,18.
- stat. constructus mann. mv. bëne(j) = (zonen van) OF... + suffix pers. voornaamw. 1ste pers. enk. bâbaj / bânâj (mijn zonen) van het zelfst. naamw.. Tenakh (1481). Pentateuch (582). Eerdere Profeten (355). Latere Profeten (83). 12 Kleine Profeten (25). Geschriften (436). 1 S 2 (3): (1) 1 S 2,12. (2) 1 S 2,24. (3) 1 S 2,28.

1 S 2,12.2. Eli. Taalgebruik in Tenakh: Eli. getalswaarde: ajin = 16 of 70, lamad = 12 of 30, jod = 10; totaal: 38 (2 X 19) OF 110 (2 X 5 X 11). 1 S (): (1) 1 S 1,3. (2) 1 S 1,13. (3) 1 S 1,14. (4) 1 S 1,17. (5) 1 S 1,25. (6) 1 S 2,11. (7) 1 S 2,12. (8) 1 S 2,20. (9) 1 S 2,27. (10) 1 S 3,1. (11) 1 S 3,5. (12) 1 S 3,6. (13) 1 S 3,8. (14) 1 S 3,9. (15) 1 S 3,12. (16) 1 S 3,14. (17) 1 S 3,15. (18) 1 S 3,16. (19) 1 S 4,4. (20) 1 S 4,11. (21) 1 S 4,13. (22) 1 S 4,14. (23) 1 S 4,16. (24) 1 S 14,3.

1 S 2,12.1. - 2. bëne(j) Eli (zonen van Eli). Tenakh (3): (1) 1 S 1,3. (19) 1 S 4,4. (20) 1 S 4,11. ûbhëne(j) Eli (en zonen van Eli). Tenakh (1): 1 S 2,12.

1 S 2,12.3. wë + stat. constructus mann. mv. ûbhëne(j) = (zonen van) OF... + suffix pers. voornaamw. 1ste pers. enk. ûbhâbaj / ûbhânâj (en mijn zonen) van het zelfst. naamw. ben (zoon, kind). Taalgebruik in Tenakh: ben (zoon, kind). getalswaarde: beth = 2, nun = 14 of 50; totaal: 16 (2² X 2²) of 52 (2 X 26). Structuur: 2 - 5. Tenakh (202). Pentateuch (55). Eerdere Profeten (39). Latere Profeten (11). 12 Kleine Profeten (4). Geschriften (93). 1 S (5): (1) 1 S 2,12. (2) 1 S 10,27. (3) 1 S 12,2. (4) 1 S 14,18. (5) 1 S 14,18.
- stat. constructus mann. mv. bëne(j) = (zonen van) OF... + suffix pers. voornaamw. 1ste pers. enk. bâbaj / bânâj (mijn zonen) van het zelfst. naamw.. Tenakh (1481). Pentateuch (582). Eerdere Profeten (355). Latere Profeten (83). 12 Kleine Profeten (25). Geschriften (436). 1 S 2 (3): (1) 1 S 2,12. (2) 1 S 2,24. (3) 1 S 2,28.

1 S 2,12.4. bëlîja`al (Belial). Taalgebruik in Tenakh: bëlîja`al (Belial). getalswaarde: beth = 2, lamed = 12 of 30, jod = 10, ajin = 16 of 70, lamed = 12 of 30; totaal: 52 (2 X 26) OF 142 (2 X 71). Structuur: 2 - 3 - 1 - 7 - 3. Tenakh (22): (1) Dt 13,14. (2) Dt 15,9. (3) Re 19,22. (4) Re 20,13. (5) 1 S 1,16. (6) 1 S 2,12. (7) 1 S 10,27. (8) 1 S 25,17. (9) 2 S 20,1. (10) 2 S 22,5. (11) 1 K 21,10. (12) 1 K 21,13. (13) Nah 1,11. (14) Nah 2,1. (15) Ps 18,5. (16) Ps 41,9. (17) Ps 101,3. (18) Spr 6,12. (19) Spr 16,27. (20) Spr 19,28. (21) Job 34,18. (22) 2 Kr 13,7.

1 S 2,12.3. - 4. bëne(j) bëlîja`al (en zonen van Belial). Tenakh (1): 1 S 2,12. ûbhëne(j) bëlîja`al (en zonen van Belial). Tenakh (1): 1 S 10,27.

1 S 2,12.5. lo´(niet). Taalgebruik in Tenakh: lo´(niet). getalswaarde: lamed = 12 of 30, aleph = 1; totaal: 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld). De getalswaarde van lo´ is de helft van de getalswaarde van de schrijfwijze van aleph; 13 - 26 of een verhouding van 1 - 2. Tenakh (2767). Pentateuch (801). Eerdere Profeten (456). Latere Profeten (611). 12 Kleine Profeten (150). Geschriften (749). 1 S 2 (4): (1) 1 S 2,9. (2) 1 S 2,12. (3) 1 S 2,16. (4) 1 S 2,33.

1 S 2,12.6. act. qal perf. 3de pers. mann. mv. jâdë`û (zij weten/kennen) van het werkw. jâda` / jâdâ` (kennen, weten). Taalgebruik in Tenakh: jâda` (kennen, weten). getalswaarde: jod = 10, daleth = 4, ajin = 16 of 70; totaal: 30 (2 X 3 X 5) OF 84 (2² X 3 X 7). Structuur: 1 - 4 - 7. j-d-`. Tenakh (63). Pentateuch (10). Eerdere Profeten (13). Latere Profeten (20). 12 Kleine Profeten (6). Geschriften (14). Eerdere Profeten (13): (1) Joz 24,31. (2) Re 2,10. (3) Re 3,1. (4) Re 14,4. (5) Re 20,34. (6) 1 S 2,12. (7) 1 S 20,39. (8) 1 S 22,17. (9) 2 S 15,11. (10) 1 K 14,2. (11) 2 K 4,39. (12) 2 K 7,12. (13) 2 K 17,26.

1 S 2,12.5. - 6. lo´ jâdë`û (zij kennen niet). Tenakh (28). Pentateuch (8). Eerdere Profeten (6). Latere Profeten (7). Eerdere Profeten (6): (1) Re 2,10. (2) Re 3,1. (3) Re 14,4. (4) Re 20,34. (5) 1 S 2,12. (6) 2 K 17,26.

1 S 2,12.7. ´eth / ´èth (accusatief). Taalgebruik in Tenakh: ´eth (accusatief). getalswaarde: aleph = 1, thaw = 22 of 400; totaal: 23 OF 401 (priemgetal). Structuur: 1 - 4. Eerste en laatste letter van het Hebreeuwse alfabet. Tenakh (5699). Pentateuch (2002). Eerdere Profeten (1661). 1 S 2 (16): (1) 1 S 2,11. (2) 1 S 2,12. (3) 1 S 2,13. (4) 1 S 2,15. (5) 1 S 2,17. (6) 1 S 2,18. (7) 1 S 2,19. (8) 1 S 2,20. (9) 1 S 2,21. (10) 1 S 2,22. (11) 1 S 2,23. (12) 1 S 2,28. (13) 1 S 2,29. (14) 1 S 2,31. (15) 1 S 2,32. (16) 1 S 2,33.

1 S 2,12.8. JHWH. Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenakh: JHWH. Taalgebruik in 1 Samuël: JHWH. getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6; totaal: 26. Structuur: 1 - 5 - 6 - 5. Tenakh (5193). Pentateuch (1326). 1 S (240).
- JHWH. 1 S 2 (15): (1) 1 S 2,3. (2) 1 S 2,6. (3) 1 S 2,7. (4) 1 S 2,10. (5) 1 S 2,11. (6) 1 S 2,12. (7) 1 S 2,17. (8) 1 S 2,18. (9) 1 S 2,20. (10) 1 S 2,21. (11) 1 S 2,24. (12) 1 S 2,25. (13) 1 S 2,26. (14) 1 S 2,27. (15) 1 S 2,30.
- bJHWH. 1 S 2,1-10 (1): 1 S 2,1.

1 S 2,12.7. - 8. ´eth JHWH. Tenakh (11). 1 S 2 (11): (1) 1 S 2,11. (2) 1 S 2,12. (3) 1 S 3,1. (4) 1 S 3,7. (5) 1 S 7,4. (6) 1 S 12,9. (7) 1 S 12,10. (8) 1 S 12,14. (9) 1 S 12,18. (10) 1 S 12,20. (11) 1 S 12,24.

1 S 2,12.6. - 8. jâdë`û ´èth JHWH (zij kennen JHWH). Tenakh (2): (1) Re 2,10. (2) 1 S 2,12.

1 S 2,12.5. - 8. lo´ jâdë`û ´èth JHWH (zij kennen JHWH niet). Tenakh (2): (1) Re 2,10. (2) 1 S 2,12.

1 S 2,13 - 1 S 2,13. De zonen van Eli. 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 2,11-26 -- 1 S 2,11 - 1 S 2,12 - 1 S 2,13 - 1 S 2,14 - 1 S 2,15 - 1 S 2,16 - 1 S 2,17 - 1 S 2,18 - 1 S 2,19 - 1 S 2,20 - 1 S 2,21 - 1 S 2,22 - 1 S 2,23 - 1 S 2,24 - 1 S 2,25 - 1 S 2,26 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
13kai to dikaiôma tou iereôs para tou laou pantos tou thuontos kai èrcheto to paidarion tou iereôs ôs an èpsèthè to kreas kai kreagra triodous en tè cheiri autou  13 neque officium sacerdotum ad populum sed quicumque immolasset victimam veniebat puer sacerdotis dum coquerentur carnes et habebat fuscinulam tridentem in manu sua     13 Want de wijze dier priesters met het volk was, dat, wanneer iemand een offerande offerde, des priesters jongen kwam, terwijl het vlees kookte, met een drietandigen krauwel in zijn hand;   [13] Liet namelijk iemand een offerdier slachten, dan kwam, als het vlees kookte, een knecht van de priester   [13] en maakten misbruik van de rechten die aan het priesterambt verbonden zijn. Wanneer iemand een offerdier liet slachten, dan kwam er als het vlees gaar was een priesterknecht met een drietandige vork.   13 De gewoonte van de priesters bij de gemeente was: als welke man ook maar een offer offerde, kwam de hulpjongen van de priester bij het koken van het vlees aanzetten met de drietandige vork in zijn hand   13. ni du droit des prêtres vis-à-vis du peuple: si quelqu'un offrait un sacrifice, le serviteur du prêtre venait pendant qu'on cuisait la viande, tenant une fourchette à trois dents,  

King James Bible. [13] And the priests' custom with the people was, that, when any man offered sacrifice, the priest's servant came, while the flesh was in seething, with a fleshhook of three teeth in his hand;
Luther-Bibel. 13 noch danach, was dem Priester zustände vom Volk. Wenn jemand ein Opfer bringen wollte, so kam des Priesters Diener, wenn das Fleisch kochte, und hatte eine Gabel mit drei Zacken in seiner Hand

Tekstuitleg van 1 S 2,13.

 

1 S 2,14 - 1 S 2,14. De zonen van Eli. 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 2,11-26 -- 1 S 2,11 - 1 S 2,12 - 1 S 2,13 - 1 S 2,14 - 1 S 2,15 - 1 S 2,16 - 1 S 2,17 - 1 S 2,18 - 1 S 2,19 - 1 S 2,20 - 1 S 2,21 - 1 S 2,22 - 1 S 2,23 - 1 S 2,24 - 1 S 2,25 - 1 S 2,26 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
14kai epataxen autèn eis ton lebèta ton megan è eis to chalkion è eis tèn kuthran pan o ean anebè en tè kreagra elambanen eautô o iereus kata tade epoioun panti israèl tois erchomenois thusai kuriô en sèlôm  14 et mittebat eam in lebetem vel in caldariam aut in ollam sive in caccabum et omne quod levabat fuscinula tollebat sacerdos sibi sic faciebant universo Israheli venientium in Silo     14 En sloeg in de teile, of in den ketel, of in de pan, of in den pot; al wat de krauwel optrok, dat nam de priester voor zich. Alzo deden zij aan al de Israëlieten, die te Silo kwamen.   [14] en prikte met een drietand in de pot, de pan, de ketel of de kookpot, en alles wat dan aan de vork bleef zitten eigende de priester zich toe. Dat deden ze bij alle Israëlieten die daar in Silo kwamen.   [14] Daarmee prikte hij in de pot, de pan, de ketel of de schaal, en alles wat aan de vork bleef hangen, eigende de priester zich toe. Zo verging het alle Israëlieten die in Silo kwamen offeren.   14 en sloeg daarmee in de ketel of de pot, in de pan of in de schotel; al wat de vork omhoog haalde nam de priester mee voor zichzelf,– en zo deden ze aan allen van Israël die daar in Sjilo kwamen.   14. il piquait dans le chaudron ou dans la marmite ou dans la terrine ou dans le pot, et le prêtre s'attribuait tout ce que ramenait la fourchette; on agissait ainsi avec tous les Israélites qui venaient là, à Silo.  

King James Bible. [14] And he struck it into the pan, or kettle, or caldron, or pot; all that the fleshhook brought up the priest took for himself. So they did in Shiloh unto all the Israelites that came thither.
Luther-Bibel. 14 und stieß in den Tiegel oder Kessel oder Pfanne oder Topf, und was er mit der Gabel hervorzog, das nahm der Priester für sich. So taten sie allen in Israel, die dorthin kamen nach Silo.

Tekstuitleg van 1 S 2,14.

13. act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. (jiqtal) jiqqach (en hij nam) van het werkw. lâqach (nemen, grijpen, ontvangen). Taalgebruik in Tenakh: lâqach (nemen, grijpen, ontvangen). getalswaarde: lamed = 12 of 30, qoph = 19 of 100, chet = 8; totaal: 39 (3 X 13) OF 138 (2 X 3 X 23). Structuur: 3 - 1 - 8. Gr. lambanô (nemen). Taalgebruik in de Septuaginta: lambanô (nemen). Taalgebruik in het NT: lambanô (nemen). Lat. accipere (ad-capere = aan-grijpen, aannemen). Fr. prendre. N. nemen. D. nehmen. E. take. Tenakh (47). Pentateuch (19). Eerdere Profeten (9). Latere Profeten (5). 12 Kleine Profeten (3). Geschriften (11). Eerdere Profeten (9): (1) 1 S 2,14. (2) 1 S 2,15. (3) 1 S 8,11. (4) 1 S 8,13. (5) 1 S 8,14. (6) 1 S 8,16. (7) 2 S 19,31. (8) 2 S 24,22. (9) 2 K 20,18.

1 S 2,15 - 1 S 2,15. De zonen van Eli. 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 2,11-26 -- 1 S 2,11 - 1 S 2,12 - 1 S 2,13 - 1 S 2,14 - 1 S 2,15 - 1 S 2,16 - 1 S 2,17 - 1 S 2,18 - 1 S 2,19 - 1 S 2,20 - 1 S 2,21 - 1 S 2,22 - 1 S 2,23 - 1 S 2,24 - 1 S 2,25 - 1 S 2,26 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
15kai prin thumiathènai to stear èrcheto to paidarion tou iereôs kai elegen tô andri tô thuonti dos kreas optèsai tô ierei kai ou mè labô para sou efthon ek tou lebètos 15 etiam antequam adolerent adipem veniebat puer sacerdotis et dicebat immolanti da mihi carnem ut coquam sacerdoti non enim accipiam a te carnem coctam sed crudam     15 Ook eer zij het vet aanstaken, kwam des priesters jongen, en zeide tot den man, die offerde: Geef dat vlees om te braden voor den priester; want hij zal geen gekookt vlees van u nemen, maar rauw.   [15] Zelfs nog voordat men het vet in rook had laten opgaan, kwam er een knecht van de priester en zei tegen degene die het offer opdroeg: ‘Geef de priester vlees om te braden! Maar hij wil alleen rauw vlees, geen gekookt.’   [15] Sterker nog, soms kwam de priesterknecht al voor er rook van het vet opsteeg eisen: ‘Geef het vlees aan de priester om het te roosteren. Maar wel rauw; gestoofd vlees wil hij niet!’   15 Ook kwam, voordat ze het vet lieten roken, de jongen van de priester aanzetten en zei tot de man die offerde: geef vlees om te braden voor de priester!, want hij neemt van jou geen gekookt vlees aan, alleen levend!  15. Et même, on n'avait pas encore fait fumer la graisse que le serviteur du prêtre venait et disait à celui qui sacrifiait: « Donne de la viande à rôtir pour le prêtre, il n'acceptera pas de toi de la viande bouillie, seulement de la viande crue. » 

King James Bible. [15] Also before they burnt the fat, the priest's servant came, and said to the man that sacrificed, Give flesh to roast for the priest; for he will not have sodden flesh of thee, but raw.
Luther-Bibel. 15 Desgleichen, ehe sie das Fett in Rauch aufgehen ließen, kam des Priesters Diener und sprach zu dem, der das Opfer brachte: Gib mir Fleisch für den Priester zum Braten, denn er will nicht gekochtes Fleisch von dir nehmen, sondern rohes.

Tekstuitleg van 1 S 2,15.

17. act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. (jiqtal) jiqqach (en hij nam) van het werkw. lâqach (nemen, grijpen, ontvangen). Taalgebruik in Tenakh: lâqach (nemen, grijpen, ontvangen). getalswaarde: lamed = 12 of 30, qoph = 19 of 100, chet = 8; totaal: 39 (3 X 13) OF 138 (2 X 3 X 23). Structuur: 3 - 1 - 8. Gr. lambanô (nemen). Taalgebruik in de Septuaginta: lambanô (nemen). Taalgebruik in het NT: lambanô (nemen). Lat. accipere (ad-capere = aan-grijpen, aannemen). Fr. prendre. N. nemen. D. nehmen. E. take. Tenakh (47). Pentateuch (19). Eerdere Profeten (9). Latere Profeten (5). 12 Kleine Profeten (3). Geschriften (11). Eerdere Profeten (9): (1) 1 S 2,14. (2) 1 S 2,15. (3) 1 S 8,11. (4) 1 S 8,13. (5) 1 S 8,14. (6) 1 S 8,16. (7) 2 S 19,31. (8) 2 S 24,22. (9) 2 K 20,18.

1 S 2,16 - 1 S 2,16. De zonen van Eli. 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 2,11-26 -- 1 S 2,11 - 1 S 2,12 - 1 S 2,13 - 1 S 2,14 - 1 S 2,15 - 1 S 2,16 - 1 S 2,17 - 1 S 2,18 - 1 S 2,19 - 1 S 2,20 - 1 S 2,21 - 1 S 2,22 - 1 S 2,23 - 1 S 2,24 - 1 S 2,25 - 1 S 2,26 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
16kai elegen o anèr o thuôn thumiathètô prôton ôs kathèkei to stear kai labe seautô ek pantôn ôn epithumei è psuchè sou kai eipen ouchi oti nun dôseis kai ean mè lèmpsomai krataiôs  16 dicebatque illi immolans incendatur primum iuxta morem hodie adeps et tolle tibi quantumcumque desiderat anima tua qui respondens aiebat ei nequaquam nunc enim dabis alioquin tollam vi     16 Wanneer nu die man tot hem zeide: Zij zullen dat vet als heden ganselijk aansteken, zo neem dan voor u, gelijk als het uw ziel lusten zal; zo zeide hij tot hem: Nu zult gij het immers geven, en zo niet, ik zal het met geweld nemen.   [16] En als de man dan zei: ‘Eerst behoort men toch het vet in rook te laten opgaan! Daarna kunt u zo veel nemen als u wilt’, dan zei de knecht: ‘Nee, u moet het nu geven; anders neem ik het met geweld.’  [16] Als dan degene die aan het offeren was antwoordde: ‘Wacht tenminste tot er rook van het vet komt, dan kunt u nemen wat u hebben wilt,’ zei de knecht: ‘Geef op! Anders neem ik het met geweld!’   16 En zei de man tot hem: roken!, ze moeten eerst het vet laten roken, en neem dan voor jezelf zoals je ziel begeert!– dan zei hij tot hem: nee, je geeft het nú, en zo niet, dan neem ik het met geweld!   16. Et si cet homme lui disait: « Qu'on fasse d'abord fumer la graisse, puis prends pour toi à ta guise », il répondait: « Non, tu vas me donner tout de suite, sinon je prends de force. » 

King James Bible. [16] And if any man said unto him, Let them not fail to burn the fat presently, and then take as much as thy soul desireth; then he would answer him, Nay; but thou shalt give it me now: and if not, I will take it by force.
Luther-Bibel. 16 Wenn dann jemand zu ihm sagte: Lass erst das Fett in Rauch aufgehen und nimm dann, was dein Herz begehrt, so sprach er zu ihm: Du sollst mir's jetzt geben; wenn nicht, so nehme ich's mit Gewalt.

Tekstuitleg van 1 S 2,16.

10. ka´äsjèr (zoals) < kë + ´äsjèr (die). Taalgebruik in Tenakh: ´äsjèr (die). getalswaarde van ´äsjèr (die): aleph = 1, sjin = 21 of 300, resj = 20 of 200; totaal: 42 (2 X 3 X 7) of 501 (3 X 167). Structuur: 1 - 3 - 2. Tenakh (488). Pentateuch (202). Eerdere Profeten (68). Latere Profeten (68). 12 Kleine Profeten (22). Geschriften (56). Dt (54). 1 S (19): (1) 1 S 1,24. (2) 1 S 2,16. (3) 1 S 2,35. (4) 1 S 4,9. (5) 1 S 6,6. (6) 1 S 8,1. (7) 1 S 8,6. (8) 1 S 12,8. (9) 1 S 15,33. (10) 1 S 17,20. (11) 1 S 20,13. (12) 1 S 23,11. (13) 1 S 24,2. (14) 1 S 24,5. (15) 1 S 24,14. (16) 1 S 26,20. (17) 1 S 26,24. (18) 1 S 28,17. (19) 1 S 28,18.

1 S 2,17 - 1 S 2,17. De zonen van Eli. 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 2,11-26 -- 1 S 2,11 - 1 S 2,12 - 1 S 2,13 - 1 S 2,14 - 1 S 2,15 - 1 S 2,16 - 1 S 2,17 - 1 S 2,18 - 1 S 2,19 - 1 S 2,20 - 1 S 2,21 - 1 S 2,22 - 1 S 2,23 - 1 S 2,24 - 1 S 2,25 - 1 S 2,26 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
17kai èn è amartia tôn paidariôn enôpion kuriou megalè sfodra oti èthetoun tèn thusian kuriou  17 erat ergo peccatum puerorum grande nimis coram Domino quia detrahebant homines sacrificio Domini     17 Alzo was de zonde dezer jongelingen zeer groot voor het aangezicht des HEEREN; want de lieden verachtten het spijsoffer des HEEREN.   [17] Deze handelwijze van de knechten was in de ogen van de heer een zeer ernstige zonde: de mensen verloren hun eerbied voor het offer aan de heer. [17] De HEER nam het wangedrag van Eli’s zonen zeer hoog op; ze toonden geen eerbied voor de gaven die de HEER toekwamen.   17 De zonde van de jongens werd zeer groot bij het aanschijn van de ENE,– omdat de mannen de broodgift van de ENE verachtten.   17. Le péché des jeunes gens était très grand devant Yahvé, car ils traitaient avec mépris l'offrande faite à Yahvé.  

King James Bible. [17] Wherefore the sin of the young men was very great before the LORD: for men abhorred the offering of the LORD.
Luther-Bibel. 17 So war die Sünde der Männer sehr groß vor dem HERRN; denn sie verachteten das Opfer des HERRN.

Tekstuitleg van 1 S 2,17.

1 S 2,18 - 1 S 2,18. De zonen van Eli. 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 2,11-26 -- 1 S 2,11 - 1 S 2,12 - 1 S 2,13 - 1 S 2,14 - 1 S 2,15 - 1 S 2,16 - 1 S 2,17 - 1 S 2,18 - 1 S 2,19 - 1 S 2,20 - 1 S 2,21 - 1 S 2,22 - 1 S 2,23 - 1 S 2,24 - 1 S 2,25 - 1 S 2,26 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
18kai samouèl èn leitourgôn enôpion kuriou paidarion periezôsmenon efoud bar  18 Samuhel autem ministrabat ante faciem Domini puer accinctus ephod lineo     18 Doch Samuël diende voor het aangezicht des HEEREN, zijnde een jongeling, omgord met den linnen lijfrok. [18] Intussen deed Samuël dienst in het heiligdom van de heer; de jongen droeg een linnen efod* om zijn middel.  [18] De kleine Samuël diende de HEER, en droeg daarbij een linnen priesterhemd.   18 Maar Samuël was tempeldienaar bij het aanschijn van de ENE,– een jongen nog, omgord met een linnen efod.   18. Samuel était au service de Yahvé, un enfant vêtu du pagne de lin.  

King James Bible. [18] But Samuel ministered before the LORD, being a child, girded with a linen ephod.
Luther-Bibel. 18 Samuel aber war ein Diener vor dem HERRN, und der Knabe war umgürtet mit einem leinenen Priesterschurz.

Tekstuitleg van 1 S 2,18.

1 S 2,19 - 1 S 2,19. De zonen van Eli. 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 2,11-26 -- 1 S 2,11 - 1 S 2,12 - 1 S 2,13 - 1 S 2,14 - 1 S 2,15 - 1 S 2,16 - 1 S 2,17 - 1 S 2,18 - 1 S 2,19 - 1 S 2,20 - 1 S 2,21 - 1 S 2,22 - 1 S 2,23 - 1 S 2,24 - 1 S 2,25 - 1 S 2,26 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
19kai diploi+da mikran epoièsen autô è mètèr autou kai aneferen autô ex èmerôn eis èmeras en tô anabainein autèn meta tou andros autès thusai tèn thusian tôn èmerôn  19 et tunicam parvam faciebat ei mater sua quam adferebat statutis diebus ascendens cum viro suo ut immolaret hostiam sollemnem     19 En zijn moeder maakte hem een kleinen rok, en bracht hem dien van jaar tot jaar, als zij opkwam met haar man, om het jaarlijkse offer te offeren.   [19] Zijn moeder maakte elk jaar een manteltje voor hem en bracht dat voor hem mee als zij met haar man het jaarlijkse offer kwam opdragen.   [19] Zijn moeder maakte ieder jaar een nieuw manteltje voor hem, dat ze meebracht wanneer zij en haar man hun jaarlijkse offer kwamen brengen.   19 Een klein opperkleed maakte zijn moeder voor hem en bracht dat van feestdagen tot feestdagen mee omhoog als zij met haar man opklom om het offer van de feestdagen te offeren.   19. Sa mère lui faisait un petit manteau qu'elle lui apportait chaque année, lorsqu'elle montait avec son mari pour offrir le sacrifice annuel.  

King James Bible. [19] Moreover his mother made him a little coat, and brought it to him from year to year, when she came up with her husband to offer the yearly sacrifice.
Luther-Bibel. 19 Dazu machte ihm seine Mutter ein kleines Oberkleid und brachte es ihm Jahr für Jahr, wenn sie mit ihrem Mann hinaufging, um das jährliche Opfer darzubringen.

Tekstuitleg van 1 S 2,19.

1 S 2,20 - 1 S 2,20. De zonen van Eli. 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 2,11-26 -- 1 S 2,11 - 1 S 2,12 - 1 S 2,13 - 1 S 2,14 - 1 S 2,15 - 1 S 2,16 - 1 S 2,17 - 1 S 2,18 - 1 S 2,19 - 1 S 2,20 - 1 S 2,21 - 1 S 2,22 - 1 S 2,23 - 1 S 2,24 - 1 S 2,25 - 1 S 2,26 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
20kai eulogèsen èli ton elkana kai tèn gunaika autou legôn apoteisai soi kurios sperma ek tès gunaikos tautès anti tou chreous ou echrèsas tô kuriô kai apèlthen o anthrôpos eis ton topon autou  20 et benedixit Heli Helcanae et uxori eius dixitque reddat Dominus tibi semen de muliere hac pro fenore quod commodasti Domino et abierunt in locum suum     20 En Eli zegende Elkana, en zijn huisvrouw, en zeide: De HEERE geve u zaad uit deze vrouw voor de bede, die zij den HEERE afgebeden heeft. En zij gingen naar zijn plaats.   [20] Dan zegende Eli Elkana en zijn vrouw en zei hij: ‘Moge de heer u uit deze vrouw nog nakomelingen geven, in plaats van de afgesmeekte die u aan de heer hebt afgestaan.’ Daarna gingen zij naar hun woonplaats terug.   [20] Eli zegende Elkana en zijn vrouw met de woorden: ‘Moge de HEER u bij deze vrouw nog andere kinderen geven, in plaats van de jongen die zij aan de HEER heeft afgestaan.’* Dan gingen ze weer terug naar huis.   20 Dan zegende Eli Elkana en zijn vrouw en zei hij: geve de ENE je een nazaat uit deze vrouw, in de plaats van de gewenste die is toegewenst aan de ENE Dan gingen ze terug naar zijn woonplaats.   20. Éli bénissait Elqana et sa femme et disait: « Que Yahvé te rende une progéniture de cette femme, en échange du prêt qu'elle a cédé à Yahvé », et ils s'en allaient chez eux.  

King James Bible. [20] And Eli blessed Elkanah and his wife, and said, The LORD give thee seed of this woman for the loan which is lent to the LORD. And they went unto their own home.
Luther-Bibel. 20 Und Eli segnete Elkana und seine Frau und sprach: Der HERR gebe dir Kinder von dieser Frau anstelle des Erbetenen, den sie vom HERRN erbeten hat. Und sie gingen zurück an ihren Ort.

Tekstuitleg van 1 S 2,20.

4. ´èlëqânâh (Elkana). Taalgebruik in Tenakh: ´èlëqânâh (Elkana). getalswaarde: aleph = 1; lamed = 12 of 30; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld) + qoph = 19 of 100, nun = 14 of 50, he = 5; totaal: 38 (2 X 19) OF 155 (5 X 31); algemeen totaal: 51 (3 X 17) OF 186 (6 X 31). Structuur: 1 - 3 - 1 - 5 - 5. < de godsnaam ´el, zie Taalgebruik in Tenakh: ´èl EN qânâh (verwerven, bezitten, kopen). Taalgebruik in Tenakh: qânâh (verwerven, bezitten, kopen). SAMEN: God verwerft / bezit. Zou dit kunnen betekenen dat een priester het bezit, de eigendom van God is ? Wie aan priester denkt, denkt aan tempel. Tenakh (18): (1) 1 S 1,1. (2) 1 S 1,4. (3) 1 S 1,8. (4) 1 S 1,19. (5) 1 S 1,21. (6) 1 S 1,23. (7) 1 S 2,11. (8) 1 S 2,20. (9) 1 Kr 6,8. (10) 1 Kr 6,10. (11) 1 Kr 6,11. (12) 1 Kr 6,12. (13) 1 Kr 6,19. (14) 1 Kr 6,20. (15) 1 Kr 6,21. (16) 1 Kr 9,16. (17) 1 Kr 12,7. (18) 2 Kr 28,7.

20. wëhâlëkhû (en zij zullen gaan / en zij gingen). wë + werkwoordvorm qal perfectum derde persoon meervoud van het werkw. hâlakh (gaan). Taalgebruik in Tenakh: hâlakh (gaan). getalswaarde: he = 5, lamed = 12 of 30, kaph = 11 of 20; totaal: 28 (2 X 2 X 7) of 55 (5 X 11). In tien verzen in de bijbel: (1) 1 S 2,20. (2) Js 2,3. (3) Js 35,9. (4) Js 60,3. (5) Js 60,14. (6) Jr 11,12. (7) Mi 4,2. (8) Sef 1,17. (9) Zach 8,21. (10) Job 1,4.

1 S 2,21 - 1 S 2,21. De zonen van Eli. 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 2,11-26 -- 1 S 2,11 - 1 S 2,12 - 1 S 2,13 - 1 S 2,14 - 1 S 2,15 - 1 S 2,16 - 1 S 2,17 - 1 S 2,18 - 1 S 2,19 - 1 S 2,20 - 1 S 2,21 - 1 S 2,22 - 1 S 2,23 - 1 S 2,24 - 1 S 2,25 - 1 S 2,26 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
21kai epeskepsato kurios tèn annan kai eteken eti treis uious kai duo thugateras kai emegalunthè to paidarion samouèl enôpion kuriou  21 visitavit ergo Dominus Annam et concepit et peperit tres filios et duas filias et magnificatus est puer Samuhel apud Dominum     21 Want de HEERE bezocht Hanna, en zij werd bevrucht, en baarde drie zonen en twee dochters; en de jongeling Samuël werd groot bij den HEERE.   [21] De heer zag inderdaad naar Hanna om; zij werd zwanger en zij bracht nog drie zonen en twee dochters ter wereld. Intussen groeide de jonge Samuël op bij de heer.  [21] De HEER zag inderdaad naar Hanna om: ze werd opnieuw zwanger en baarde nog vijf kinderen, drie zonen en twee dochters, terwijl de jonge Samuël dicht bij de HEER opgroeide.   21 De ENE ziet om naar Chana, en zij wordt zwanger en baart drie zonen en twee dochters; maar de jongen Samuël groeit op bij de ENE. ••   21. Yahvé visita Anne, elle conçut et elle mit au monde trois fils et deux filles; le jeune Samuel grandissait auprès de Yahvé.  

King James Bible. [21] And the LORD visited Hannah, so that she conceived, and bare three sons and two daughters. And the child Samuel grew before the LORD.
Luther-Bibel. 21 Und der HERR suchte Hanna heim, dass sie schwanger ward, und sie gebar noch drei Söhne und zwei Töchter. Aber der Knabe Samuel wuchs auf bei dem HERRN.

Tekstuitleg van 1 S 2,21. Het vers 1 S 2,21 telt 16 (2² X 2²) woorden en 59 (2 X 29) letters. De getalswaarde van 1 S 2,21 is 4557 (3 X 7² X 31).

1 S 2,21.2. επεσκεψατο (= epeskepsato: hij zag om; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw επισκεπτομαι = episkeptomai: kijken naar, bekijken, omkijken). Taalgebruik in het NT: episkeptomai (kijken naar, bekijken). Taalgebruik in de LXX: episkeptomai (kijken naar, bekijken). Bijbel (26) ΟΤ (23): (1) Gn 21,1. (2) Ex 4,31. (3) Nu 3,39. (4) Nu 3,42. (5) Nu 4,34. (6) Nu 4,37. (7) Nu 4,41. (8) Nu 4,45. (9) Nu 4,46. (10) Nu 4,49. (11) Joz 8,10. (12) Re 15,1. (13) 1 S 2,21. (14) 1 S 13,15. (15) 2 S 18,1. (16) 1 K 20,15. (17) 1 K 20,26. (18) 2 K 3,6. (19) Kl 4,22. (20) Ezr 1,2. (21) Ezr 6,1. (22) Jdt 7,7. (23) Sir 46,14. NT (3) Lc (2): (1) Lc 1,68. (2) Lc 7,16. En: Hnd 15,14. Een vorm van επισκεπτομαι (= episkeptomai: kijken naar, bekijken) in de LXX (163), in het NT (11): (1) Mt 25,36. (2) Mt 25,43. (3) Lc 1,68. (4) Lc 1,78. (5) Lc 7,16. (6) Hnd 6,3. (7) Hnd 7,23. (8) Hnd 15,14. (9) Hnd 15,36. (10) Heb 2,6. (11) Jak 1,27. In de LXX kan επισκεπτομαι (= episkeptomai) de vertaling van 10 Hebreeuwse woorden zijn.
- פָקַד (= pâqad: omzien, aanstellen, voorschrijven, in bewaring geven). Taalgebruik in Tenakh: pâqad (omzien). Getalswaarde: pe = 17 of 80, qoph = 19 of 100, daled = 4; totaal: 40 OF 184 (8 X 23). Structuur: 8 - 1 - 4. De som van de elementen is telkens 4. p - q- d: (1) פָקַד (= pâqad: hij ziet om; wkw act qal perf 3de pers mann enk). Tenakh (11): (1) Gn 21,1. (2) Nu 1,44. (3) Nu 3,39. (4) Nu 4,37. (5) Nu 4,41. (6) Nu 4,45. (7) Nu 4,46. (8) Nu 4,49. (9) 1 K 20,15. (10) Job 35,15. (11) Kl 4,22. Hierbij horen ook nog de 4 teksten in de constructie פָקַד כִּי = kî pâqad (want hij zag om) Tenakh (4): (1) Ex 4,31. (2) Rt 1,6. (3) 1 S 2,21. (4) Zach 10,3. Een vorm van פָקַד = pâqad in Tenakh (202). פָקַד (= pâqad) wordt in de LXX vertaald in 29 verschillende Griekse (werk)woorden.
- פָּקַדְתִּי (= pâqadëthî: ik zag om; wkw act qal perf 1ste pers enk van het wkw פָקַד = pâqad: omzien, aanstellen, voorschrijven, in bewaring geven). Taalgebruik in Tenakh: pâqad (omzien). Getalswaarde: pe = 17 of 80, qoph = 19 of 100, daled = 4 ; totaal: 40 OF 184 (8 X 23). Structuur: 8 - 1 - 4. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (6): (1) Ex 3,16. (2) 1 S 15,2. (3) Js 38,10. (4) Jr 44,13. (5) Jr 50,18. (6) Sef 3,7.
- Soms is het Griekse επεσκεψατο (= epeskepsato: hij zag om) de vertaling van het Hebreeuwse וַיִּפְקֹד (= wajjiphëqod: en hij zag om; < prefix verbindingswoord wë + act qal imperf 3de pers mann enk van het wkw פָקַד = pâqad: omzien, aanstellen, voorschrijven, in bewaring geven). Tenakh (20): (1) Gn 40,4. (2) Gn 41,34. (3) Nu 3,16. (4) Nu 3,42. (5) Nu 4,34. (6) Joz 8,10. (7) Re 15,1. (8) 1 S 13,15. (9) 1 S 20,25. (10) 1 S 20,27. (11) 2 S 18,1. (12) 1 K 11,28. (13) 1 K 20,15. (14) 1 K 20,26. (15) 2 K 3,6. (16) 2 K 5,24. (17) 2 K 25,22. (18) Jr 14,10. (19) Hos 8,13. (20) Est 2,3.

1 S 2,21.3. יהוה = JHWH. Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenach: JHWH. Taalgebruik in Exodus: JHWH. getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6. Totaal: 26. Structuur: 1 - 5 - 6 - 5. Tenach (5193). Pentateuch (1326). Eerdere Profeten (1013). Latere Profeten (1357). 12 Kleine Profeten (387). Geschriften (1110). 1 S 2 (15): (1) 1 S 2,3. (2) 1 S 2,6. (3) 1 S 2,7. (4) 1 S 2,10. (5) 1 S 2,11. (6) 1 S 2,12. (7) 1 S 2,17. (8) 1 S 2,18. (9) 1 S 2,20. (10) 1 S 2,21. (11) 1 S 2,24. (12) 1 S 2,25. (13) 1 S 2,26. (14) 1 S 2,27. (15) 1 S 2,30.
- Grieks. κυριος = kurios (heer). Taalgebruik in het NT: kurios (heer). Taalgebruik in de LXX: kurios (heer). Een vorm van kurios (heer) in de Septuaginta (8591), in het NT (718).
- Latijn. Dominus. Ned. Heer. D. Herr. E. Lord. Aramees: יוי = JWJ. Arabisch: رَب = rabb (God, Heer). Taalgebruik in de Qoran: rabb (God, Heer).

1 S 2,21.1. - 3. כִּי פָקַד = kî pâqad (want hij zag om). Tenakh (4): (1) Ex 4,31. (2) Rt 1,6. (3) 1 S 2,21. (4) Zach 10,3. In deze vier teksten wordt het werkw. telkens gevolgd door het onderwerp JHWH. Bovendien staat פָקַד יהוה = pâqad JHWH (JHWH zag om) slechts in deze vier teksten.
- ויהוה פָקַד = waJHWH pâqad (en JHWH zag om - naar Sara). Tenakh (1): Gn 21,1. Hapax.
- Van deze 5 teksten wordt het Hebr. פָקַד = pâqad vertaald door επεσκεψατο = epeskepsato (hij zag om): (1) Gn 21,1. (2) Ex 4,31. (3) 1 S 2,21.
-- In Gn 21,1 lezen we = και κυριος επεσκεψατο την σαρραν kai kurios epeskepsato tèn sarran (en de Heer zag om naar Sara),
-- in 1 S 2,21: και επεσκεψατο κυριος την ανναν = kai epeskepsato kurios tèn annan (en de Heer zag om naar Anna).
-- In Ex 4,31 lezen we: ὁτι επεσκεψατο ὁ θεος = hoti epeskepsato ho theos (en God zag om).
De tekt van Lucas benadert het sterkst 1 S 2,21. Maar de tekst van 1 S 2,21 verwijst wellicht naar Gn 21,1.
God dacht aan Rachel. God luisterde naar Hagar, Lea, Rachel, de Hebreeën, zie Gn 30, 17. Sara, Lea, Rachel waren onvruchtbaar, maar JHWH / God is met hen begaan en deze vrouwen werden vruchtbaar, ontvingen en baarden. Hagar is in een netelige positie en God luisterde naar haar.

1 S 2,21.4. אֵת / אֶת = ´eth / ´èth (accusatief). Taalgebruik in Tenakh: ´eth (accusatief). getalswaarde: aleph = 1, thaw = 22 of 400; totaal: 23 OF 401 (priemgetal). Structuur: 1 - 4. Eerste en laatste letter van het Hebreeuwse alfabet. Tenakh (5699). Pentateuch (2002). Eerdere Profeten (1661). Latere Profeten (860). 12 Kleine Profeten (207). Geschriften (967). 1 S (331). 1 S 1 (14): (1) 1 S 1,5. (2) 1 S 1,11. (3) 1 S 1,12. (4) 1 S 1,14. (5) 1 S 1,15. (6) 1 S 1,16. (7) 1 S 1,17. (8) 1 S 1,19. (9) 1 S 1,20. (10) 1 S 1,21. (11) 1 S 1,22. (12) 1 S 1,23. (13) 1 S 1,25. (14) 1 S 1,27.

1 S 2,21.5. חַנָּה = channâh (Anna). Taalgebruik in Tenakh: channâh (Anna). getalswaarde: chet = 8, nun = 14 of 50, he = 5; totaal: 27 (3³) OF 63 (3² X 7). Structuur: 8 - 5 - 5. De som van de elementen is telkens 9. chnh. Tenakh (15): (1) Ex 18,5. (2) 1 S 1,2. (3) 1 S 1,5. (4) 1 S 1,8. (5) 1 S 1,9. (6) 1 S 1,15. (7) 1 S 1,19. (8) 1 S 1,20. (9) 1 S 2,1. (10) 1 S 2,21. (11) 1 S 26,5. (12) 2 S 23,13. (13) Js 29,1. (14) Ps 34,8. (15) 1 Kr 11,15.

1 S 2,21.4. - 5. אֶת חַנָּה = ´èth channâh (accusatief: Hanna). Tenakh (3): (1) 1 S 1,5. (2) 1 S 1,19. (3) 1 S 2,21.

1. - 5. ὁτι επεσκεψατο (= hoti epeskepsato: omdat hij omzag). NT (2): (1) Lc 1,68. (2) Lc 7,16.
- Hebreeuws כִּי פָקַד (= kî pâqad: want hij zag om). Tenakh (4): (1) Ex 4,31. (2) Rt 1,6. (3) 1 S 2,21. (4) Zach 10,3. In deze vier teksten wordt het wkw telkens gevolgd door het onderwerp JHWH Bovendien staat פָקַד יהוה (= pâqad JHWH: JHWH zag om) slechts in deze vier teksten.
- ויהוה פָקַד (= waJHWH pâqad: en JHWH zag om - naar Sara) Tenakh (1): Gn 21,1. Hapax.
- Van deze 5 teksten wordt het Hebr פָקַד (= pâqad) vertaald door επεσκεψατο (= epeskepsato: hij zag om): (1) Gn 21,1. (2) Ex 4,31. (3) 1 S 2,21.
-- In Gn 21,1. και κυριος επεσκεψατο την σαρραν (= kai kurios epeskepsato tèn sarran: en de Heer zag om naar Sara).
-- in 1 S 2,21: και επεσκεψατο κυριος την ανναν (= kai epeskepsato kurios tèn annan: en de Heer zag om naar Anna).
-- In Ex 4,31. ὁτι επεσκεψατο ὁ θεος (= hoti epeskepsato ho theos: en God zag om).
De tekst van Lucas benadert het sterkst 1 S 2,21. Maar de tekst van 1 S 2,21 verwijst wellicht naar Gn 21,1.

1 S 2,21.6. act. qal imperf. 3de pers. vr. enk. וַתַּהַר = waththahar (en zij werd zwanger) van het werkw. הָרָה = hârâh (zie Jouön 79i, p.160). Taalgebruik in Tenakh: härâh (zwanger worden, - zijn). getalswaarde: he = 5, resj = 20 of 200, he = 5; totaal: 30 (2 X 3 X 5) OF 210 (2 X 3 X 5 X 7). Structuur: 5 - 2 - 5. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (28). Pentateuch (18). Eerdere Profeten (4). Latere Profeten (1). 12 Kleine Profeten (3). Geschriften (2). Gn (13): (1) Gn 4,1 (Eva - Kaïn). (2) Gn 4,17 (de vrouw van Kaïn - Henoch). (3) Gn 16,4 (Hagar). - Gn 19,36 (beide dochters van Lot - Moab en Ben - Ammi) - (4) Gn 21,2 (Sara - Isaak). (5) Gn 25,21 (Rebekka - Esau en Jakob). (6) Gn 29,32: waththahar leâh waththelèth (en Lea werd zwanger en zij baarde; Lea - Ruben). (7) Gn 29,33 (Lea - Simeon). (8) Gn 29,34 (Lea - Levi). (9) Gn 29,35 (Lea - Juda). (10) Gn 30,5: waththahar bilëhâh waththelèth (en Bilha werd zwanger en zij baarde; Bilha - Dan). (10) Gn 30,7 (Bilha, de slavin van Rachel, - Naftali). (11) Gn 30,19 (Lea - Zebulon). (12) Gn 30,23 (Rachel - Jozef). (13) Gn 38,4 (Sua, de vrouw van Juda, - Onan). Eerdere Profeten (4): (1) 1 S 1,20. (2) 1 S 2,21. (3) 2 S 11,5. (4) 2 K 4,17.

1 S 2,21.6. -7. וַתַהַר וַתֵּלֶד = waththahar waththelèth (en zij werd zwanger en zij baarde). Tenakh (11): (1) Gn 4,1 (Eva - Kaïn). (2) Gn 4,17 (de vrouw van Kaïn - Henoch). (3) (7) Gn 21,2 (Sara - Isaak). (4) (20) Gn 30,17 (Lea - Issakar). (5) (22) Gn 30,23 (Rachel - Jozef). (6) (27) Gn 38,3 (Sua, de vrouw van Juda, - Er). (7) 1 S 2,21 (Hanna). (8) 1 Kr 7,23. (9) Js 8,3. (10) Hos 1,3. (11) Hos 1,8.
Zie ook Gn 29,32: וַתַהַר לֵאָה וַתֵּלֶד = waththahar leâh waththelèth (en Lea werd zwanger en zij baarde). Gn 30,5: וַתַהַר בִּלְהָה וַתֵּלֶד = waththahar bilëhâh waththelèth (en Bilha werd zwanger en zij baarde).
- וַתַהַר עוֹד וַתֵּלֶד = waththahar `ôd waththelèth (en zij werd nog zwanger en zij baarde). Tenakh (6): (1) Gn 29,33. (2) Gn 29,34. (3) Gn 29,35. (4) Gn 30,7. (5) Gn 38,4. (6) Hos 1,6.

1 S 2,21.12. וַיִּגְדַּל = wajjigëdal (en hij groeide) < wa consecut. + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. גָדַל = gâdal (groot worden, opgroeien). Taalgebruik in Tenakh: gâdal (groot worden, opgroeien). De getalswaarde van gdl is: gimmel = 3, daleth = 4, lamed = 12 of 30; totale waarde: 19 of 37. 37 is de ster met zeshoek 19. De verhouding 3 - 4 - 3 vinden we in de derde letter, de gimmel: gimmel = 3, mem = 13 of 40, lamed = 12 of 30; totale waarde: 28 (2² X 7) of 73. Wellicht is het van hieruit begrijpelijk dat in alfabetische Psalmen bij de derde letter gimmel het woord gdl wordt gebruikt. De getalswaarde van beide woorden is elkaars spiegelbeeld: 37 (gdl) - 73 (gml). 73 is de ster met 37 als zeshoek. Tenakh (18): (1) Gn 21,8. (2) Gn 21,20. (3) Gn 24,35. (4) Gn 26,13. (5) Ex 2,10. (6) Ex 2,11. (7) Re 13,24. (8) 1 S 2,21. (9) 1 S 3,19. (10) 2 S 7,26. (11) 1 K 1,37. (12) 1 K 1,47. (13) 1 K 10,23. (14) 2 K 4,18. (15) Kl 4,6. (16) 1 Kr 17,24. (17) 1 Kr 29,25. (18) 2 Kr 9,22.

1 S 2,22 - 1 S 2,22. De zonen van Eli. 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 2,11-26 -- 1 S 2,11 - 1 S 2,12 - 1 S 2,13 - 1 S 2,14 - 1 S 2,15 - 1 S 2,16 - 1 S 2,17 - 1 S 2,18 - 1 S 2,19 - 1 S 2,20 - 1 S 2,21 - 1 S 2,22 - 1 S 2,23 - 1 S 2,24 - 1 S 2,25 - 1 S 2,26 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
22kai èli presbutès sfodra kai èkousen a epoioun oi uioi autou tois uiois israèl 22 Heli autem erat senex valde et audivit omnia quae faciebant filii sui universo Israheli et quomodo dormiebant cum mulieribus quae observabant ad ostium tabernaculi     22 Doch Eli was zeer oud, en hoorde al, wat zijn zonen aan gans Israël deden, en dat zij sliepen bij de vrouwen, die met hopen samenkwamen aan de deur van de tent der samenkomst.  
[22] Toen Eli, die al hoogbejaard was, hoorde wat zijn zonen de Israëlieten allemaal aandeden en dat zij sliepen met de vrouwen die dienst deden bij de ingang van de tent van samenkomst, 
[22] Inmiddels was Eli op hoge leeftijd gekomen. Van tijd tot tijd bereikten hem geruchten over wat zijn zonen de Israëlieten allemaal aandeden, en dat ze zelfs sliepen met de vrouwen die dienst deden bij de ingang van de ontmoetingstent.   22 Als Eli heel oud is geworden en heeft gehoord al wat zijn zonen heel Israël aandoen, en dat zij zich neerleggen bij vrouwen die geschaard staan in de ingang van de tent van samenkomst,   22. Bien qu'Éli fût très âgé, il était informé de tout ce que ses fils faisaient à tout Israël. 

King James Bible. [22] Now Eli was very old, and heard all that his sons did unto all Israel; and how they lay with the women that assembled at the door of the tabernacle of the congregation.
Luther-Bibel. 22 Eli aber war sehr alt geworden. Wenn er nun alles erfuhr, was seine Söhne ganz Israel antaten und dass sie bei den Frauen schliefen, die vor der Tür der Stiftshütte dienten,

Tekstuitleg van 1 S 2,22.

2. zâqen (oud, voornaam). Taalgebruik in Tenakh: zâqen (oud, voornaam). Tenakh (40). Pentateuch (10). Eerdere Profeten (16). Latere Profeten (8). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (6). getalswaarde: zajin = 7, qoph = 19 of 100, nun = 14 of 50; totaal: 40 of 157. Structuur: 7 - 1 - 5. 1 S (7): (1) 1 S 2,22. (2) 1 S 2,31. (3) 1 S 2,32. (4) 1 S 4,18. (5) 1 S 8,1. (6) 1 S 17,12. (7) 1 S 28,14.

1 S 2,23 - 1 S 2,23. De zonen van Eli. 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 2,11-26 -- 1 S 2,11 - 1 S 2,12 - 1 S 2,13 - 1 S 2,14 - 1 S 2,15 - 1 S 2,16 - 1 S 2,17 - 1 S 2,18 - 1 S 2,19 - 1 S 2,20 - 1 S 2,21 - 1 S 2,22 - 1 S 2,23 - 1 S 2,24 - 1 S 2,25 - 1 S 2,26 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
23kai eipen autois ina ti poieite kata to rèma touto o egô akouô ek stomatos pantos tou laou kuriou  23 et dixit eis quare facitis res huiuscemodi quas ego audio res pessimas ab omni populo    23 En hij zeide tot hen: Waarom doet gij al zulke dingen, dat ik deze uw boze stukken hore van dit ganse volk?   [23] zei hij tegen hen: ‘Waarom doen jullie dergelijke dingen, die wandaden waarover het hele volk bij mij komt klagen?   [23] Dan verweet hij hun: ‘Waarom misdragen jullie je zo? Van alle kanten hoor ik slechte dingen over jullie.   23 zegt hij tot hen: waarom doet ge zaken als deze?– die kwade zaken van jullie waarover ik hoor vanuit heel de gemeente van God?–   23. Il leur dit: « Pourquoi agissez-vous de la manière que j'entends dire par tout le peuple ? 

King James Bible. [23] And he said unto them, Why do ye such things? for I hear of your evil dealings by all this people.
Luther-Bibel. 23 sprach er zu ihnen: Warum tut ihr solche bösen Dinge, von denen ich höre im ganzen Volk?

Tekstuitleg van 1 S 2,23.

1 S 2,24 - 1 S 2,24. De zonen van Eli. 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 2,11-26 -- 1 S 2,11 - 1 S 2,12 - 1 S 2,13 - 1 S 2,14 - 1 S 2,15 - 1 S 2,16 - 1 S 2,17 - 1 S 2,18 - 1 S 2,19 - 1 S 2,20 - 1 S 2,21 - 1 S 2,22 - 1 S 2,23 - 1 S 2,24 - 1 S 2,25 - 1 S 2,26 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24mè tekna oti ouk agathè è akoè èn egô akouô mè poieite outôs oti ouk agathai ai akoai as egô akouô tou mè douleuein laon theô  24 nolite filii mi non enim est bona fama quam ego audio ut transgredi faciatis populum Domini     24 Niet, mijn zonen; want dit is geen goed gerucht, dat ik hoor; gij maakt, dat het volk des HEEREN overtreedt.   [24] Nee, mijn zonen, de verhalen die zich onder het volk van de heer verspreiden zijn niet fraai!  [24] Het is niet veel fraais wat het volk van de HEER over jullie te vertellen heeft. Zo gaat het niet langer!   24 nee, mijn zonen!– want niet goed is het gehoorde dat ik hoor vanwege de dienaren van de gemeente van de ENE –  24. Non, mes fils, elle n'est pas belle la rumeur que j'entends le peuple de Yahvé colporter.  

King James Bible. [24] Nay, my sons; for it is no good report that I hear: ye make the LORD's people to transgress.
Luther-Bibel. 24 Nicht doch, meine Söhne! Das ist kein gutes Gerücht, von dem ich reden höre in des HERRN Volk.

Tekstuitleg van 1 S 2,24.

1 S 2,25 - 1 S 2,25. De zonen van Eli. 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 2,11-26 -- 1 S 2,11 - 1 S 2,12 - 1 S 2,13 - 1 S 2,14 - 1 S 2,15 - 1 S 2,16 - 1 S 2,17 - 1 S 2,18 - 1 S 2,19 - 1 S 2,20 - 1 S 2,21 - 1 S 2,22 - 1 S 2,23 - 1 S 2,24 - 1 S 2,25 - 1 S 2,26 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
25ean amartanôn amartè anèr eis andra kai proseuxontai uper autou pros kurion kai ean tô kuriô amartè tis proseuxetai uper autou kai ouk èkouon tès fônès tou patros autôn oti boulomenos ebouleto kurios diaftheirai autous 25 si peccaverit vir in virum placari ei potest Deus si autem in Domino peccaverit vir quis orabit pro eo et non audierunt vocem patris sui quia voluit Dominus occidere eos    25 Wanneer een mens tegen een mens zondigt, zo zullen de goden hem oordelen; maar wanneer een mens tegen den HEERE zondigt, wie zal voor hem bidden? Doch zij hoorden de stem huns vaders niet, want de HEERE wilde hen doden.   [25] Als een mens een misdaad pleegt tegen een ander mens komt God tussenbeide, maar als een mens een misdaad pleegt tegen de heer, wie komt er dan voor Hem tussenbeide?’ Maar zij luisterden niet naar hun vader, want de heer* wilde hen doden.  [25] Wanneer mensen elkaar kwaad doen, kan God als scheidsrechter optreden, maar wanneer mensen zondigen tegen de HEER, wie zal dan voor hen pleiten?’ Maar de zonen weigerden naar hun vader te luisteren; de HEER had namelijk besloten hen te doden.  25 als een mens zondigt tegen een mens kunnen zij God bidden, maar als een mens zondigt tegen de ENE, wie zal dan voor hem bidden? Maar zij horen niet naar de stem van hun vader, want het heeft de ENE behaagd hen ter dood te brengen.   25. Si un homme pèche contre un autre homme, Dieu sera l'arbitre, mais si c'est contre Yahvé que pèche un homme, qui intercédera pour lui ? » Cependant ils n'écoutèrent pas la voix de leur père. C'est qu'il avait plu à Yahvé de les faire mourir.  

King James Bible. [25] If one man sin against another, the judge shall judge him: but if a man sin against the LORD, who shall intreat for him? Notwithstanding they hearkened not unto the voice of their father, because the LORD would slay them.
Luther-Bibel. 25 Wenn jemand gegen einen Menschen sündigt, so kann es Gott entscheiden. Wenn aber jemand gegen den HERRN sündigt, wer soll es dann für ihn entscheiden? Aber sie gehorchten der Stimme ihres Vaters nicht; denn der HERR war willens, sie zu töten. Priesteramt, dass ich einen Bissen Brot zu essen habe.

Tekstuitleg van 1 S 2,25.

1 S 2,26 - 1 S 2,26. De zonen van Eli. 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 2,11-26 -- 1 S 2,11 - 1 S 2,12 - 1 S 2,13 - 1 S 2,14 - 1 S 2,15 - 1 S 2,16 - 1 S 2,17 - 1 S 2,18 - 1 S 2,19 - 1 S 2,20 - 1 S 2,21 - 1 S 2,22 - 1 S 2,23 - 1 S 2,24 - 1 S 2,25 - 1 S 2,26 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
26kai to paidarion samouèl eporeueto kai emegaluneto kai agathon kai meta kuriou kai meta anthrôpôn  26 puer autem Samuhel proficiebat atque crescebat et placebat tam Deo quam hominibus     26 En de jongeling Samuël nam toe, en werd groot en aangenaam beide bij den HEERE en ook bij de mensen.  
[26] De jonge Samuël groeide echter op en kwam steeds meer in de gunst, zowel bij de heer als bij de mensen. 
[26] Intussen groeide Samuël verder op. Hij was zeer geliefd, zowel bij de HEER als bij de mensen.   26 De jongen Samuël wordt intussen gaandeweg groot en goed,– zowel bij de ENE als bij de mensen. ••  26. Quant au jeune Samuel, il continuait de croître en taille et en grâce tant auprès de Yahvé qu'auprès des hommes. 

King James Bible. [26] And the child Samuel grew on, and was in favour both with the LORD, and also with men.
Luther-Bibel. 26 Aber der Knabe Samuel nahm immer mehr zu an Alter und Gunst bei dem HERRN und bei den Menschen. Ankündigung des Gerichts über das Haus Elis

Tekstuitleg van 1 S 2,26.

1 S 2,27-36. Dreiging tegen Eli en zijn huis - 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 2,27-36 -- 1 S 2,27 - 1 S 2,28 - 1 S 2,29 - 1 S 2,30 - 1 S 2,31 - 1 S 2,32 - 1 S 2,33 - 1 S 2,34 - 1 S 2,35 - 1 S 2,36 -

1 S 2,27 - 1 S 2,27. Dreiging tegen Eli en zijn huis - 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 2,27-36 -- 1 S 2,27 - 1 S 2,28 - 1 S 2,29 - 1 S 2,30 - 1 S 2,31 - 1 S 2,32 - 1 S 2,33 - 1 S 2,34 - 1 S 2,35 - 1 S 2,36 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
  27 venit autem vir Dei ad Heli et ait ad eum haec dicit Dominus numquid non aperte revelatus sum domui patris tui cum essent in Aegypto in domo Pharaonis      27 En er kwam een man Gods tot Eli, en zeide tot hem: Zo zegt de HEERE: Heb Ik Mij klaarlijk geopenbaard aan het huis uws vaders, toen zij in Egypte waren, in het huis van Farao?  [27] Op* een dag kwam een man* van God bij Eli en zei tegen hem: ‘Zo spreekt de heer: Ik heb mij duidelijk geopenbaard aan het huis van uw vader, toen het in Egypte onder het huis van de farao stond. [27] Ten slotte kwam een godsman tegen Eli zeggen: ‘Dit zegt de HEER: Heb ik mij destijds in Egypte niet aan jouw voorouders geopenbaard, toen zij bij de farao werden vastgehouden?   27 ¶ Er komt een man Gods tot Eli; hij zegt tot hem: zó heeft gezegd de ENE: heb ik mij niet onthullend onthuld aan het huis van je vader toen zij in Egypte in het huis van Farao waren?–   27. Un homme de Dieu vint chez Éli et lui dit: « Ainsi parle Yahvé. Voilà donc que je me suis révélé à la maison de ton père quand ils étaient en Égypte, esclaves de la maison de Pharaon.  

King James Bible. [27] And there came a man of God unto Eli, and said unto him, Thus saith the LORD, Did I plainly appear unto the house of thy father, when they were in Egypt in Pharaoh's house?
Luther-Bibel. 27 Es kam aber ein Mann Gottes zu Eli und sprach zu ihm: So spricht der HERR: Ich habe mich offenbart dem Hause deines Vaters, als die Israeliten noch in Ägypten dem Hause des Pharao gehörten,

Tekstuitleg van 1 S 2,27.

1 S 2,28 - 1 S 2,28. Dreiging tegen Eli en zijn huis - 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 2,27-36 -- 1 S 2,27 - 1 S 2,28 - 1 S 2,29 - 1 S 2,30 - 1 S 2,31 - 1 S 2,32 - 1 S 2,33 - 1 S 2,34 - 1 S 2,35 - 1 S 2,36 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
28kai exelexamèn ton oikon tou patros sou ek pantôn tôn skèptrôn israèl emoi ierateuein kai anabainein epi thusiastèrion mou kai thumian thumiama kai airein efoud kai edôka tô oikô tou patros sou ta panta tou puros uiôn israèl eis brôsin  28 et elegi eum ex omnibus tribubus Israhel mihi in sacerdotem ut ascenderet altare meum et adoleret mihi incensum et portaret ephod coram me et dedi domui patris tui omnia de sacrificiis filiorum Israhel     28 En Ik heb hem uit alle stammen van Israël Mij ten priester verkoren, om te offeren op Mijn altaar, om het reukwerk aan te steken, om den efod voor Mijn aangezicht te dragen; en heb aan het huis uws vaders gegeven al de vuurofferen van de kinderen Israëls.  
[28] Ik heb het uit alle stammen van Israël uitverkoren om mijn priesters te zijn, om mijn altaar te bestijgen, wierook te branden en in mijn dienst de efod* te dragen. Aan het huis van uw vader heb Ik alle offergaven van de Israëlieten toevertrouwd.   
[28] Uit alle stammen van Israël heb ik jouw voorouders gekozen om priester te worden. Zij mogen mijn altaar betreden, reukoffers brengen en in het heiligdom het priestergewaad dragen. Ook heb ik hun een deel geschonken van de offergaven van de Israëlieten.   28 uit alle stammen van Israël heb ik hem verkoren, mij tot priester, om mijn altaar te beklimmen, om wierook te laten roken om een efod te dragen voor mijn aanschijn; en ik gaf aan het huis van je vader alle vuren van de zonen Israëls!–   28. Je l'ai distinguée de toutes les tribus d'Israël pour exercer mon sacerdoce, pour monter à mon autel, pour faire fumer l'offrande, pour porter l'éphod en ma présence, et j'ai concédé à la maison de ton père toutes les viandes offertes par les Israélites.  

King James Bible. [28] And did I choose him out of all the tribes of Israel to be my priest, to offer upon mine altar, to burn incense, to wear an ephod before me? and did I give unto the house of thy father all the offerings made by fire of the children of Israel?
Luther-Bibel. 28 und hab's mir erwählt aus allen Stämmen Israels zum Priestertum, um auf meinem Altar zu opfern und Räucherwerk zu verbrennen und den Priesterschurz vor mir zu tragen, und ich habe dem Hause deines Vaters alle Feueropfer Israels gegeben.

Tekstuitleg van 1 S 2,28.

1 S 2,29 - 1 S 2,29. Dreiging tegen Eli en zijn huis - 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 2,27-36 -- 1 S 2,27 - 1 S 2,28 - 1 S 2,29 - 1 S 2,30 - 1 S 2,31 - 1 S 2,32 - 1 S 2,33 - 1 S 2,34 - 1 S 2,35 - 1 S 2,36 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
29kai ina ti epeblepsas epi to thumiama mou kai eis tèn thusian mou anaidei ofthalmô kai edoxasas tous uious sou uper eme eneulogeisthai aparchès pasès thusias israèl emprosthen mou  29 quare calce abicitis victimam meam et munera mea quae praecepi ut offerrentur in templo et magis honorasti filios tuos quam me ut comederetis primitias omnis sacrificii Israhel populi mei     29 Waarom slaat gijlieden achteruit tegen Mijn slachtoffer, en tegen Mijn spijsoffer, hetwelk Ik geboden heb in de woning; en eert uw zonen meer dan Mij, dat gijlieden u mest van het voornaamste van alle spijsoffers van Mijn volk Israël?   [29] Waarom aast u dan op de slacht- en meeloffers die Ik heb voorgeschreven en waarom ontziet u uw zonen meer dan Mij, zodat u zich vetmest met het beste deel van de meeloffers van mijn volk Israël? [29] Maar jullie gaan je te buiten aan het vlees en het brood dat volgens mijn voorschrift bij het heiligdom wordt geofferd. Kennelijk sla je je zonen hoger aan dan mij, want je mest jezelf vet door steeds het beste deel op te eisen van de offers die mijn volk Israël mij brengt.   29 waarom veracht ge dan mijn slachtoffer en mijn broodgift, die ik in mijn woning heb geboden?– je eert je zonen meer dan mij, doordat ge u vetmest met het eerste van elke broodgift van Israël, dat van mijn gemeente is!–   29. Pourquoi piétinez-vous l'offrande et le sacrifice que j'ai ordonnés pour ma Demeure, et honores-tu tes fils plus que moi, en vous engraissant du meilleur de toutes les offrandes d'Israël, mon peuple ?  

King James Bible. [29] Wherefore kick ye at my sacrifice and at mine offering, which I have commanded in my habitation; and honourest thy sons above me, to make yourselves fat with the chiefest of all the offerings of Israel my people?
Luther-Bibel. 29 Warum tretet ihr denn mit Füßen meine Schlachtopfer und Speisopfer, die ich für meine Wohnung geboten habe? Und du ehrst deine Söhne mehr als mich, dass ihr euch mästet von dem Besten aller Opfer meines Volkes Israel.

Tekstuitleg van 1 S 2,29.

1 S 2,30 - 1 S 2,30. Dreiging tegen Eli en zijn huis - 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 2,27-36 -- 1 S 2,27 - 1 S 2,28 - 1 S 2,29 - 1 S 2,30 - 1 S 2,31 - 1 S 2,32 - 1 S 2,33 - 1 S 2,34 - 1 S 2,35 - 1 S 2,36 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
30dia touto tade eipen kurios o theos israèl eipa o oikos sou kai o oikos tou patros sou dieleusetai enôpion mou eôs aiônos kai nun fèsin kurios mèdamôs emoi oti all? è tous doxazontas me doxasô kai o exouthenôn me atimôthèsetai  30 propterea ait Dominus Deus Israhel loquens locutus sum ut domus tua et domus patris tui ministraret in conspectu meo usque in sempiternum nunc autem dicit Dominus absit hoc a me sed quicumque glorificaverit me glorificabo eum qui autem contemnunt me erunt ignobiles     30 Daarom spreekt de HEERE, de God Israëls: Ik had wel klaarlijk gezegd: Uw huis en uws vaders huis zouden voor Mijn aangezicht wandelen tot in eeuwigheid; maar nu spreekt de HEERE: Dat zij verre van Mij; want die Mij eren, zal Ik eren, maar die Mij versmaden, zullen licht geacht worden.    [30] Daarom zegt de heer, de God van Israël: Ik heb u wel plechtig beloofd dat uw huis en het huis van uw vader voor altijd in mijn dienst zouden staan, maar nu zegt de heer: Dat nooit! Ik eer wie Mij eren, maar wie Mij verachten worden vervloekt. [30] Welnu – spreekt de HEER, de God van Israël –, ooit heb ik plechtig verklaard dat jouw familie mij van vader op zoon ter zijde zou staan. Maar nu – spreekt de HEER – kom ik daarvan terug. Wie mij hoogachten acht ik hoog, maar verachtelijk zijn zij die mij geringschatten!   30 daarom,– tijding van de ENE, Israëls God,– ik heb wel gezegd en gezegd ‘in jouw huis en het huis van je vader zullen ze voor mijn aanschijn wandelen tot in eeuwigheid!, ‘ maar nú, tijding van de ENE, is dat verre van mij; nee: wie mij eren, zal ik eren en wie mij geringschatten worden gekleineerd;   30. C'est pourquoi - oracle de Yahvé, Dieu d'Israël - j'avais bien dit que ta maison et la maison de ton père marcheraient en ma présence pour toujours, mais maintenant - oracle de Yahvé - je m'en garderai! Car j'honore ceux qui m'honorent et ceux qui me méprisent sont traités comme rien.  

King James Bible. [30] Wherefore the LORD God of Israel saith, I said indeed that thy house, and the house of thy father, should walk before me for ever: but now the LORD saith, Be it far from me; for them that honour me I will honour, and they that despise me shall be lightly esteemed.
Luther-Bibel. 30 Darum spricht der HERR, der Gott Israels: Ich hatte gesagt, dein Haus und deines Vaters Haus sollten immerdar vor mir einhergehen. Aber nun spricht der HERR: Das sei ferne von mir! Sondern wer mich ehrt, den will ich auch ehren; wer aber mich verachtet, der soll wieder verachtet werden.

Tekstuitleg van 1 S 2,30.

1 S 2,31 - 1 S 2,31. Dreiging tegen Eli en zijn huis - 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 2,27-36 -- 1 S 2,27 - 1 S 2,28 - 1 S 2,29 - 1 S 2,30 - 1 S 2,31 - 1 S 2,32 - 1 S 2,33 - 1 S 2,34 - 1 S 2,35 - 1 S 2,36 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
31idou èmerai erchontai kai exolethreusô to sperma sou kai to sperma oikou patros sou  31 ecce dies veniunt et praecidam brachium tuum et brachium domus patris tui ut non sit senex in domo tua     31 Zie, de dagen komen, dat Ik uw arm zal afhouwen, en den arm van uws vaders huis, dat er geen oud man in uw huis wezen zal.    [31] Werkelijk, de dagen komen dat Ik uw kracht en de kracht van uw familie zal breken, zodat er in uw huis nooit meer iemand oud zal worden.   [31] Er komt een dag dat ik jou en je familie machteloos maak; niemand van hen zal nog een hoge leeftijd bereiken.   31 zie, er komen dagen aan dat ik zal breken: jouw arm en de arm van het huis van je vader,– zodat niemand in je huis oud wordt;   31. Voici que des jours viennent où j'abattrai ton bras et le bras de la maison de ton père, en sorte qu'il n'y ait pas de vieillard dans ta maison.  

King James Bible. [31] Behold, the days come, that I will cut off thine arm, and the arm of thy father's house, that there shall not be an old man in thine house.
Luther-Bibel. 31 Siehe, es wird die Zeit kommen, dass ich deinen Arm und den Arm des Hauses deines Vaters abhauen will, dass es keinen Alten geben wird in deinem Hause

Tekstuitleg van 1 S 2,31.

12. zâqen (oud, voornaam). Taalgebruik in Tenakh: zâqen (oud, voornaam). Tenakh (40). Pentateuch (10). Eerdere Profeten (16). Latere Profeten (8). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (6). getalswaarde: zajin = 7, qoph = 19 of 100, nun = 14 of 50; totaal: 40 of 157. Structuur: 7 - 1 - 5. 1 S (7): (1) 1 S 2,22. (2) 1 S 2,31. (3) 1 S 2,32. (4) 1 S 4,18. (5) 1 S 8,1. (6) 1 S 17,12. (7) 1 S 28,14.

1 S 2,32 - 1 S 2,32. Dreiging tegen Eli en zijn huis - 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 2,27-36 -- 1 S 2,27 - 1 S 2,28 - 1 S 2,29 - 1 S 2,30 - 1 S 2,31 - 1 S 2,32 - 1 S 2,33 - 1 S 2,34 - 1 S 2,35 - 1 S 2,36 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
32kai ouk estai sou presbutès en oikô mou pasas tas èmeras  32 et videbis aemulum tuum in templo in universis prosperis Israhel et non erit senex in domo tua omnibus diebus     32 En gij zult aanschouwen de benauwdheid der woning Gods, in plaats van al het goede, dat Hij Israël zou gedaan hebben; en er zal te genen dage een oud man in uw huis zijn.   [32] In uw nood zult u met lede ogen naar alle weldaden kijken die de heer de Israëlieten bewijst; in uw huis zal niemand oud worden. [32] Met lede ogen zul je moeten aanzien dat er in jouw familie nooit meer iemand rustig oud wordt, terwijl het Israël voor de wind gaat.  32 aanschouwd heb je de nood van mijn woning ondanks al wat aan Israël goed wordt gedaan; er zal in jouw huis geen oudere meer zijn, al de dagen;   32. Tu regarderas, à côté de la Demeure, tout le bien que je ferai à Israël, et il n'y aura pas de vieillard dans ta maison, à jamais.  

King James Bible. [32] And thou shalt see an enemy in my habitation, in all the wealth which God shall give Israel: and there shall not be an old man in thine house for ever.
Luther-Bibel. 32 und dass du deinen Widersacher im Heiligtum sehen wirst bei allem Guten, das Israel geschehen wird, und es wird niemand alt werden in deines Vaters Hause immerdar.

Tekstuitleg van 1 S 2,32.

11. zâqen (oud, voornaam). Taalgebruik in Tenakh: zâqen (oud, voornaam). Tenakh (40). Pentateuch (10). Eerdere Profeten (16). Latere Profeten (8). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (6). getalswaarde: zajin = 7, qoph = 19 of 100, nun = 14 of 50; totaal: 40 of 157. Structuur: 7 - 1 - 5. 1 S (7): (1) 1 S 2,22. (2) 1 S 2,31. (3) 1 S 2,32. (4) 1 S 4,18. (5) 1 S 8,1. (6) 1 S 17,12. (7) 1 S 28,14.

1 S 2,33 - 1 S 2,33. Dreiging tegen Eli en zijn huis - 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 2,27-36 -- 1 S 2,27 - 1 S 2,28 - 1 S 2,29 - 1 S 2,30 - 1 S 2,31 - 1 S 2,32 - 1 S 2,33 - 1 S 2,34 - 1 S 2,35 - 1 S 2,36 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
33kai andra ouk exolethreusô soi apo tou thusiastèriou mou eklipein tous ofthalmous autou kai katarrein tèn psuchèn autou kai pas perisseuôn oikou sou pesountai en romfaia andrôn  33 verumtamen non auferam penitus virum ex te ab altari meo sed ut deficiant oculi tui et tabescat anima tua et pars magna domus tuae morietur cum ad virilem aetatem venerit     33 Doch de man, dien Ik u niet zal uitroeien van Mijn altaar, zou zijn om uw ogen te verteren, en om uw ziel te bedroeven; en al de menigte uws huizes zal sterven, mannen geworden zijnde.    [33] Eén man zal Ik echter niet van mijn altaar verwijderen, zodat uw ogen dof worden en uw kracht wegteert, maar alle anderen van uw huis zullen sterven in de kracht van hun leven. [33] Niemand van jouw familie, op één enkeling na, zal mijn altaar nog betreden. Je ogen zullen dof worden van verdriet en je leven zal alle glans verliezen. Al je mannelijke nakomelingen zal ik laten sterven in de kracht van hun leven.   33 maar een enkeling van jou zal ik niet wegmaaien van mijn altaar,– om een eind te maken aan zijn ogen en om je ziel te laten versmachten; laat je huis eerst maar talrijk worden: al die mannen zullen sterven!–   33. Je maintiendrai quelqu'un des tiens près de mon autel, pour que ses yeux se consument et que son âme s'étiole, mais tout l'ensemble de ta maison périra par l'épée des hommes. 

King James Bible. [33] And the man of thine, whom I shall not cut off from mine altar, shall be to consume thine eyes, and to grieve thine heart: and all the increase of thine house shall die in the flower of their age.
Luther-Bibel. 33 Doch nicht einen jeden will ich dir von meinem Altar ausrotten, dass nicht deine Augen verschmachten und deine Seele sich gräme. Aber der größte Teil deines Hauses soll sterben, wenn sie Männer geworden sind.

Tekstuitleg van 1 S 2,33.

1 S 2,34 - 1 S 2,34. Dreiging tegen Eli en zijn huis - 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 2,27-36 -- 1 S 2,27 - 1 S 2,28 - 1 S 2,29 - 1 S 2,30 - 1 S 2,31 - 1 S 2,32 - 1 S 2,33 - 1 S 2,34 - 1 S 2,35 - 1 S 2,36 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
34kai touto soi to sèmeion o èxei epi tous duo uious sou toutous ofni kai finees en èmera mia apothanountai amfoteroi  34 hoc autem erit tibi signum quod venturum est duobus filiis tuis Ofni et Finees in die uno morientur ambo     34 Dit nu zal u een teken zijn, hetwelk over uw beide zonen, over Hofni en Pinehas, komen zal: op een dag zullen zij beiden sterven.   [34] En datgene wat uw twee zonen, Chofni en Pinechas, zal overkomen, zal voor u een teken* zijn: op dezelfde dag zullen beiden sterven.  [34] Ten teken van dit alles zullen je beide zonen Chofni en Pinechas op één dag sterven.   34 en dit is voor jou het teken dat komt tot je twee zonen, tot Chofni en Pinchas: op één dag zullen ze alle twee sterven!–   34. Le présage sera pour toi ce qui va arriver à tes deux fils, Hophni et Pinhas: le même jour, ils mourront tous deux.  

King James Bible. [34] And this shall be a sign unto thee, that shall come upon thy two sons, on Hophni and Phinehas; in one day they shall die both of them.
Luther-Bibel. 34 Und das soll dir ein Zeichen sein, das über deine beiden Söhne, Hofni und Pinhas, kommen wird; an einem Tag werden sie beide sterben.

Tekstuitleg van 1 S 2,34.

1 S 2,35 - 1 S 2,35. Dreiging tegen Eli en zijn huis - 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 2,27-36 -- 1 S 2,27 - 1 S 2,28 - 1 S 2,29 - 1 S 2,30 - 1 S 2,31 - 1 S 2,32 - 1 S 2,33 - 1 S 2,34 - 1 S 2,35 - 1 S 2,36 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
35kai anastèsô emautô ierea piston os panta ta en tè kardia mou kai ta en tè psuchè mou poièsei kai oikodomèsô autô oikon piston kai dieleusetai enôpion christou mou pasas tas èmeras 35 et suscitabo mihi sacerdotem fidelem qui iuxta cor meum et animam meam faciat et aedificabo ei domum fidelem et ambulabit coram christo meo cunctis diebus     35 En Ik zal Mij een getrouwen priester verwekken; die zal doen, gelijk als in Mijn hart en in Mijn ziel zijn zal; dien zal Ik een bestendig huis bouwen, en hij zal altijd voor het aangezicht Mijns Gezalfden wandelen.   [35] Dan zal ik een betrouwbare* priester aanstellen, die naar mijn hart en in mijn geest zal handelen. Ik zal een duurzaam* huis voor hem bouwen, zodat hij heel zijn leven in dienst kan staan van mijn gezalfde.  [35] Als priester zal ik iemand aanstellen die mij trouw is en al mijn wensen en verlangens uitvoert. Zijn familie zal ik laten voortbestaan, en hij zal degene die op mijn aanwijzing gezalfd wordt getrouw ter zijde staan.   35 doen opstaan zal ik mij een betrouwbaar priester: naar wat in mijn hart en in mijn ziel is zal hij doen; bouwen zal ik hem een betrouwbaar huis, en wandelen zal hij voor het aanschijn van mijn gezalfde al de dagen;   35. Je me susciterai un prêtre fidèle, qui agira selon mon cœur et mon désir, je lui assurerai une maison qui dure et il marchera toujours en présence de mon oint.  

King James Bible. [35] And I will raise me up a faithful priest, that shall do according to that which is in mine heart and in my mind: and I will build him a sure house; and he shall walk before mine anointed for ever.
Luther-Bibel. 35 Ich aber will mir einen treuen Priester erwecken, der wird tun, wie es meinem Herzen und meiner Seele gefällt. Dem will ich ein beständiges Haus bauen, dass er vor meinem Gesalbten immerdar einhergehe.

Tekstuitleg van 1 S 2,35.

5. ka´äsjèr (zoals) < kë + ´äsjèr (die). Taalgebruik in Tenakh: ´äsjèr (die). getalswaarde van ´äsjèr (die): aleph = 1, sjin = 21 of 300, resj = 20 of 200; totaal: 42 (2 X 3 X 7) of 501 (3 X 167). Structuur: 1 - 3 - 2. Tenakh (488). Pentateuch (202). Eerdere Profeten (68). Latere Profeten (68). 12 Kleine Profeten (22). Geschriften (56). Dt (54). 1 S (19): (1) 1 S 1,24. (2) 1 S 2,16. (3) 1 S 2,35. (4) 1 S 4,9. (5) 1 S 6,6. (6) 1 S 8,1. (7) 1 S 8,6. (8) 1 S 12,8. (9) 1 S 15,33. (10) 1 S 17,20. (11) 1 S 20,13. (12) 1 S 23,11. (13) 1 S 24,2. (14) 1 S 24,5. (15) 1 S 24,14. (16) 1 S 26,20. (17) 1 S 26,24. (18) 1 S 28,17. (19) 1 S 28,18.

1 S 2,36 - 1 S 2,36. Dreiging tegen Eli en zijn huis - 1 S 2 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S 2,27-36 -- 1 S 2,27 - 1 S 2,28 - 1 S 2,29 - 1 S 2,30 - 1 S 2,31 - 1 S 2,32 - 1 S 2,33 - 1 S 2,34 - 1 S 2,35 - 1 S 2,36 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
36kai estai o perisseuôn en oikô sou èxei proskunein autô obolou arguriou legôn pararripson me epi mian tôn ierateiôn sou fagein arton   36 futurum est autem ut quicumque remanserit in domo tua veniat ut oretur pro eo et offerat nummum argenteum et tortam panis dicatque dimitte me obsecro ad unam partem sacerdotalem ut comedam buccellam panis     36 En het zal geschieden, dat al wie van uw huis zal overig zijn, zal komen, om zich voor hem neder te buigen voor een stukje gelds, en een bolle broods, en zal zeggen: Neem mij toch aan tot enige priesterlijke bediening, dat ik een bete broods moge eten.  
[36] Wie er dan in uw huis nog is overgebleven, zal voor hem komen buigen om een stukje zilver of een snee brood en hij zal zeggen: “Neem mij toch in de een of andere priesterklasse op, dan heb ik tenminste een stuk brood om te eten.” ’ 
[36] Wie er dan nog van jouw familie over zijn, zullen hem nederig komen vragen om wat kleingeld en een stuk brood, met het verzoek: “Stel me alstublieft aan als hulppriester, zodat ik tenminste mijn brood kan verdienen.”’   36 geschieden zal het: al wat zal resten in je huis zal komen om zich voor hem neer te werpen voor een stuivertje zilver of een bolletje brood; en zeggen zal men: toe, koppel mij aan een van de priesterschappen, dan heb ik een bete broods te eten!   36. Quiconque subsistera de ta famille viendra se prosterner devant lui pour avoir une piécette d'argent et une galette de pain, et dira: «Je t'en prie, attache-moi à n'importe quelle fonction sacerdotale, pour que j'aie un morceau de pain à manger. » » 

King James Bible. [36] And it shall come to pass, that every one that is left in thine house shall come and crouch to him for a piece of silver and a morsel of bread, and shall say, Put me, I pray thee, into one of the priests' offices, that I may eat a piece of bread.
Luther-Bibel. 36 Und wer übrig ist von deinem Hause, der wird kommen und vor jenem niederfallen um ein Silberstück oder eine Scheibe Brot und wird sagen: Lass mich doch Anteil haben am

Tekstuitleg van 1 S 2,36.


SEPTUAGINTA

ΕΣΤΕΡΕΩΘΗ ἡ καρδία μου ἐν Κυρίῳ, ὑψώθη κέρας μου ἐν Θεῷ μου· ἐπλατύνθη ἐπ᾿ ἐχθρούς μου τὸ στόμα μου, εὐφράνθην ἐν σωτηρίᾳ σου. 2 ὅτι οὐκ ἔστιν ἅγιος ὡς Κύριος, καὶ οὐκ ἔστι δίκαιος ὡς ὁ Θεὸς ἡμῶν· οὐκ ἔστιν ἅγιος πλήν σου. 3 μὴ καυχᾶσθε, καὶ μὴ λαλεῖτε ὑψηλά, μὴ ἐξελθέτω μεγαλορρημοσύνη ἐκ τοῦ στόματος ὑμῶν, ὅτι Θεὸς γνώσεων Κύριος καὶ Θεὸς ἑτοιμάζων ἐπιτηδεύματα αὐτοῦ. 4 τόξον δυνατῶν ἠσθένησε, καὶ ἀσθενοῦντες περιεζώσαντο δύναμιν· 5 πλήρεις ἄρτων ἠλαττώθησαν, καὶ οἱ πεινῶντες παρῆκαν γῆν· ὅτι στεῖρα ἔτεκεν ἑπτά, καὶ ἡ πολλὴ ἐν τέκνοις ἠσθένησε. 6 Κύριος θανατοῖ καὶ ζωογονεῖ, κατάγει εἰς ᾅδου καὶ ἀνάγει· 7 Κύριος πτωχίζει καὶ πλουτίζει, ταπεινοῖ καὶ ἀνυψοῖ. 8 ἀνιστᾷ ἀπὸ γῆς πένητα καὶ ἀπὸ κοπρίας ἐγείρει πτωχὸν καθίσαι μετὰ δυναστῶν λαοῦ καὶ θρόνον δόξης κατακληρονομῶν αὐτοῖς. 9 διδοὺς εὐχὴν τῷ εὐχομένῳ καὶ εὐλόγησεν ἔτη δικαίου· ὅτι οὐκ ἐν ἰσχύϊ δυνατὸς ἀνήρ, 10 Κύριος ἀσθενῆ ποιήσει ἀντίδικον αὐτοῦ, Κύριος ἅγιος. μὴ καυχάσθω ὁ φρόνιμος ἐν τῇ φρονήσει αὐτοῦ, καὶ μὴ καυχάσθω ὁ δυνατὸς ἐν τῇ δυνάμει αὐτοῦ, καὶ μὴ καυχάσθω ὁ πλούσιος ἐν τῷ πλούτῳ αὐτοῦ, ἀλλ᾿ ἐν τούτῳ καυχάσθω ὁ καυχώμενος, συνιεῖν καὶ γινώσκειν τὸν Κύριον καὶ ποιεῖν κρίμα καὶ δικαιοσύνην ἐν μέσῳ τῆς γῆς. Κύριος ἀνέβη εἰς οὐρανοὺς καὶ ἐβρόντησεν, αὐτὸς κρινεῖ ἄκρα γῆς, καὶ δίδωσιν ἰσχὺν τοῖς βασιλεῦσιν ἡμῶν καὶ ὑψώσει κέρας χριστοῦ αὐτοῦ. 11 Καὶ κατέλιπεν αὐτὸν ἐκεῖ ἐνώπιον Κυρίου καὶ ἀπῆλθεν εἰς ᾿Αρμαθαίμ, καὶ τὸ παιδάριον ἦν λειτουργῶν τῷ προσώπῳ Κυρίου ἐνώπιον ῾Ηλὶ τοῦ ἱερέως. 12 Καὶ οἱ υἱοὶ ῾Ηλὶ τοῦ ἱερέως υἱοὶ λοιμοὶ οὐκ εἰδότες τὸν Κύριον. καὶ τὸ δικαίωμα τοῦ ἱερέως παρὰ τοῦ λαοῦ, παντὸς τοῦ θύοντος· 13 καὶ ἤρχετο τὸ παιδάριον τοῦ ἱερέως, ὡς ἂν ἡψήθη τὸ κρέας, καὶ κρεάγρα τριόδους ἐν τῇ χειρὶ αὐτοῦ, 14 καὶ ἐπάταξεν αὐτὴν εἰς τὸν λέβητα τὸν μέγαν ἢ εἰς τὸ χαλκεῖον ἢ εἰς τὴν χύτραν· καὶ πᾶν, ὃ ἐὰν ἀνέβη ἐν τῇ κρεάγρᾳ, ἐλάμβανεν ἑαυτῷ ὁ ἱερεύς· κατὰ τάδε ἐποίουν παντὶ ᾿Ισραὴλ τοῖς ἐρχομένοις θῦσαι Κυρίῳ ἐν Σηλὼμ. 15 καὶ πρὶν θυμιαθῆναι τὸ στέαρ, ἤρχετο τὸ παιδάριον τοῦ ἱερέως καὶ ἔλεγε τῷ ἀνδρὶ τῷ θύοντι· δὸς κρέας ὀπτῆσαι τῷ ἱερεῖ, καὶ οὐ μὴ λάβω παρὰ σοῦ κρέας ἑφθὸν ἐκ τοῦ λέβητος. 16 καὶ ἔλεγεν ὁ ἀνὴρ ὁ θύων· θυμιαθήτω πρῶτον, ὡς καθήκει, τὸ στέαρ, καὶ λάβε σεαυτῷ ἐκ πάντων, ὧν ἐπιθυμεῖ ἡ ψυχή σου. καὶ εἶπεν· οὐχί, ὅτι νῦν δώσεις, καὶ ἐὰν μή, λήψομαι κραταιῶς. 17 καὶ ἦν ἡ ἁμαρτία ἐνώπιον Κυρίου τῶν παιδαρίων μεγάλη σφόδρα, ὅτι ἠθέτουν τὴν θυσίαν Κυρίου. 18 καὶ Σαμουὴλ ἦν λειτουργῶν ἐνώπιον Κυρίου παιδάριον περιεζωσμένον ἐφοὺδ βάρ, 19 καὶ διπλοΐδα μικρὰν ἐποίησεν αὐτῷ ἡ μήτηρ αὐτοῦ καὶ ἀνέφερεν αὐτῷ ἐξ ἡμερῶν εἰς ἡμέρας ἐν τῷ ἀναβαίνειν αὐτὴν μετὰ τοῦ ἀνδρὸς αὐτῆς θῦσαι τὴν θυσίαν τῶν ἡμερῶν. 20 καὶ εὐλόγησεν ῾Ηλὶ τὸν ῾Ελκανὰ καὶ τὴν γυναῖκα αὐτοῦ λέγων· ἀποτίσαι σοι Κύριος σπέρμα ἐκ τῆς γυναικὸς ταύτης ἀντὶ τοῦ χρέους, οὗ ἔχρησας τῷ Κυρίῳ. καὶ ἀπῆλθεν ὁ ἄνθρωπος εἰς τὸν τόπον αὐτοῦ, 21 καὶ ἐπεσκέψατο Κύριος τὴν ῎Ανναν, καὶ ἔτεκεν ἔτι τρεῖς υἱοὺς καὶ δύο θυγατέρας. καὶ ἐμεγαλύνθη τὸ παιδάριον Σαμουὴλ ἐνώπιον Κυρίου. 22 Καὶ ῾Ηλὶ πρεσβύτης σφόδρα· καὶ ἤκουσεν ἃ ἐποίουν οἱ υἱοὶ αὐτοῦ τοῖς υἱοῖς ᾿Ισραήλ, 23 καὶ εἶπεν αὐτοῖς· ἱνατί ποιεῖτε κατὰ τὸ ρῆμα τοῦτο, ὃ ἐγὼ ἀκούω ἐκ στόματος παντὸς τοῦ λαοῦ Κυρίου; 24 μή, τέκνα, ὅτι οὐκ ἀγαθὴ ἡ ἀκοή, ἣν ἐγὼ ἀκούω· μὴ ποιεῖτε οὕτως, ὅτι οὐκ ἀγαθαὶ αἱ ἀκοαί, ἃς ἐγὼ ἀκούω, τοῦ μὴ δουλεύειν λαὸν Θεῷ. 25 ἐὰν ἁμαρτάνων ἁμάρτῃ ἀνὴρ εἰς ἄνδρα, καὶ προσεύξονται ὑπὲρ αὐτοῦ πρὸς Κύριον· καὶ ἐὰν τῷ Κυρίῳ ἁμάρτῃ, τίς προσεύξεται ὑπὲρ αὐτοῦ; καὶ οὐκ ἤκουον τῆς φωνῆς τοῦ πατρὸς αὐτῶν, ὅτι βουλόμενος ἐβούλετο Κύριος διαφθεῖραι αὐτούς. 26 καὶ τὸ παιδάριον Σαμουὴλ ἐπορεύετο καὶ ἐμεγαλύνετο καὶ ἦν ἀγαθὸν μετά Κυρίου καὶ μετὰ ἀνθρώπων. 27 καὶ ἦλθεν ὁ ἄνθρωπος Θεοῦ πρὸς ῾Ηλὶ καὶ εἶπε· τάδε λέγει Κύριος· ἀποκαλυφθεὶς ἀπεκαλύφθην πρὸς οἶκον τοῦ πατρός σου ὄντων αὐτῶν ἐν γῇ Αἰγύπτῳ δούλων τῷ οἴκῳ Φαραὼ 28 καὶ ἐξελεξάμην τὸν οἶκον τοῦ πατρός σου ἐκ πάντων τῶν σκήπτρων ᾿Ισραὴλ ἐμοὶ ἱερατεύειν καὶ ἀναβαίνειν ἐπὶ θυσιαστήριόν μου καὶ θυμιᾶν θυμίαμα καὶ αἴρειν ἐφοὺδ καὶ ἔδωκα τῷ οἴκῳ τοῦ πατρός σου τὰ πάντα τοῦ πυρὸς υἱῶν ᾿Ισραὴλ εἰς βρῶσιν· 29ἱνατί ἐπέβλεψας ἐπὶ τὸ θυμίαμά μου καὶ εἰς τὴν θυσίαν μου ἀναιδεῖ ὀφθαλμῷ καὶ ἐδόξασας τοὺς υἱούς σου ὑπὲρ ἐμὲ ἐνευλογεῖσθαι ἀπαρχῆς πάσης θυσίας τοῦ ᾿Ισραὴλ ἔμπροσθέν μου; 30 διὰ τοῦτο τάδε λέγει Κύριος ὁ Θεὸς ᾿Ισραήλ· εἶπα· ὁ οἶκός σου καὶ ὁ οἶκος τοῦ πατρός σου διελεύσεται ἐνώπιόν μου ἕως αἰῶνος· καὶ νῦν φησὶ Κύριος· μηδαμῶς ἐμοί, ὅτι ἀλλ᾿ ἢ τοὺς δοξάζοντάς με δοξάσω, καὶ ὁ ἐξουθενῶν με ἀτιμασθήσεται. 31 ἰδοὺ ἔρχονται ἡμέραι καὶ ἐξολοθρεύσω τὸ σπέρμα σου καὶ τὸ σπέρμα οἴκου πατρός σου, 32 καὶ οὐκ ἔσται σοι πρεσβύτης ἐν οἴκῳ μου πάσας τὰς ἡμέρας· 33 καὶ ἄνδρα οὐκ ἐξολοθρεύσω σοι ἀπὸ τοῦ θυσιαστηρίου μου ἐκλείπειν τοὺς ὀφθαλμοὺς αὐτοῦ καὶ καταρρεῖν τὴν ψυχὴν αὐτοῦ, καὶ πᾶς περισσεύων οἴκου σου πεσοῦνται ἐν ρομφαίᾳ ἀνδρῶν. 34 καὶ τοῦτό σοι τὸ σημεῖον, ὃ ἥξει ἐπὶ τοὺς δύο υἱούς σου, ᾿Οφνὶ καὶ Φινεές· ἐν μιᾷ ἡμέρᾳ ἀποθανοῦνται ἀμφότεροι. 35 καὶ ἀναστήσω ἐμαυτῷ ἱερέα πιστόν, ὃς πάντα τὰ ἐν τῇ καρδίᾳ μου καὶ τὰ ἐν τῇ ψυχῇ μου ποιήσει· καὶ οἰκοδομήσω αὐτῷ οἶκον πιστόν, καὶ διελεύσεται ἀνώπιον χριστοῦ μου πάσας τὰς ἡμέρας. 36 καὶ ἔσται ὁ περισσεύων ἐν οἴκῳ σου ἥξει προσκυνεῖν αὐτῷ ὀβολοῦ ἀργυρίου λέγων· παράρριψόν με ἐπὶ μίαν τῶν ἱερατειῶν σου φαγεῖν ἄρτον.

1kai eipen estereôthè è kardia mou en kuriô upsôthè keras mou en theô mou eplatunthè epi echthrous to stoma mou eufranthèn en sôtèria sou2oti ouk estin agios ôs kurios kai ouk estin dikaios ôs o theos èmôn ouk estin agios plèn sou3mè kauchasthe kai mè laleite upsèla mè exelthatô megalorrèmosunè ek tou stomatos umôn oti theos gnôseôn kurios kai theos etoimazôn epitèdeumata autou4toxon dunatôn èsthenèsen kai asthenountes periezôsanto dunamin5plèreis artôn èlattôthèsan kai oi peinôntes parèkan gèn oti steira eteken epta kai è pollè en teknois èsthenèsen6kurios thanatoi kai zôogonei katagei eis adou kai anagei7kurios ptôchizei kai ploutizei tapeinoi kai anupsoi8anista apo gès penèta kai apo koprias egeirei ptôchon kathisai meta dunastôn laôn kai thronon doxès kataklèronomôn autois9didous euchèn tô euchomenô kai eulogèsen etè dikaiou oti ouk en ischui dunatos anèr10kurios asthenè poièsei antidikon autou kurios agios mè kauchasthô o fronimos en tè fronèsei autou kai mè kauchasthô o dunatos en tè dunamei autou kai mè kauchasthô o plousios en tô ploutô autou all? è en toutô kauchasthô o kauchômenos suniein kai ginôskein ton kurion kai poiein krima kai dikaiosunèn en mesô tès gès kurios anebè eis ouranous kai ebrontèsen autos krinei akra gès kai didôsin ischun tois basileusin èmôn kai upsôsei keras christou autou11kai katelipon auton ekei enôpion kuriou kai apèlthon eis armathaim kai to paidarion èn leitourgôn tô prosôpô kuriou enôpion èli tou iereôs12kai oi uioi èli tou iereôs uioi loimoi ouk eidotes ton kurion13kai to dikaiôma tou iereôs para tou laou pantos tou thuontos kai èrcheto to paidarion tou iereôs ôs an èpsèthè to kreas kai kreagra triodous en tè cheiri autou14kai epataxen autèn eis ton lebèta ton megan è eis to chalkion è eis tèn kuthran pan o ean anebè en tè kreagra elambanen eautô o iereus kata tade epoioun panti israèl tois erchomenois thusai kuriô en sèlôm15kai prin thumiathènai to stear èrcheto to paidarion tou iereôs kai elegen tô andri tô thuonti dos kreas optèsai tô ierei kai ou mè labô para sou efthon ek tou lebètos16kai elegen o anèr o thuôn thumiathètô prôton ôs kathèkei to stear kai labe seautô ek pantôn ôn epithumei è psuchè sou kai eipen ouchi oti nun dôseis kai ean mè lèmpsomai krataiôs17kai èn è amartia tôn paidariôn enôpion kuriou megalè sfodra oti èthetoun tèn thusian kuriou18kai samouèl èn leitourgôn enôpion kuriou paidarion periezôsmenon efoud bar19kai diploi+da mikran epoièsen autô è mètèr autou kai aneferen autô ex èmerôn eis èmeras en tô anabainein autèn meta tou andros autès thusai tèn thusian tôn èmerôn20kai eulogèsen èli ton elkana kai tèn gunaika autou legôn apoteisai soi kurios sperma ek tès gunaikos tautès anti tou chreous ou echrèsas tô kuriô kai apèlthen o anthrôpos eis ton topon autou21kai epeskepsato kurios tèn annan kai eteken eti treis uious kai duo thugateras kai emegalunthè to paidarion samouèl enôpion kuriou22kai èli presbutès sfodra kai èkousen a epoioun oi uioi autou tois uiois israèl23kai eipen autois ina ti poieite kata to rèma touto o egô akouô ek stomatos pantos tou laou kuriou24mè tekna oti ouk agathè è akoè èn egô akouô mè poieite outôs oti ouk agathai ai akoai as egô akouô tou mè douleuein laon theô25ean amartanôn amartè anèr eis andra kai proseuxontai uper autou pros kurion kai ean tô kuriô amartè tis proseuxetai uper autou kai ouk èkouon tès fônès tou patros autôn oti boulomenos ebouleto kurios diaftheirai autous26kai to paidarion samouèl eporeueto kai emegaluneto kai agathon kai meta kuriou kai meta anthrôpôn27kai èlthen anthrôpos theou pros èli kai eipen tade legei kurios apokaluftheis apekalufthèn pros oikon patros sou ontôn autôn en gè aiguptô doulôn tô oikô faraô28kai exelexamèn ton oikon tou patros sou ek pantôn tôn skèptrôn israèl emoi ierateuein kai anabainein epi thusiastèrion mou kai thumian thumiama kai airein efoud kai edôka tô oikô tou patros sou ta panta tou puros uiôn israèl eis brôsin29kai ina ti epeblepsas epi to thumiama mou kai eis tèn thusian mou anaidei ofthalmô kai edoxasas tous uious sou uper eme eneulogeisthai aparchès pasès thusias israèl emprosthen mou30dia touto tade eipen kurios o theos israèl eipa o oikos sou kai o oikos tou patros sou dieleusetai enôpion mou eôs aiônos kai nun fèsin kurios mèdamôs emoi oti all? è tous doxazontas me doxasô kai o exouthenôn me atimôthèsetai31idou èmerai erchontai kai exolethreusô to sperma sou kai to sperma oikou patros sou32kai ouk estai sou presbutès en oikô mou pasas tas èmeras33kai andra ouk exolethreusô soi apo tou thusiastèriou mou eklipein tous ofthalmous autou kai katarrein tèn psuchèn autou kai pas perisseuôn oikou sou pesountai en romfaia andrôn34kai touto soi to sèmeion o èxei epi tous duo uious sou toutous ofni kai finees en èmera mia apothanountai amfoteroi35kai anastèsô emautô ierea piston os panta ta en tè kardia mou kai ta en tè psuchè mou poièsei kai oikodomèsô autô oikon piston kai dieleusetai enôpion christou mou pasas tas èmeras36kai estai o perisseuôn en oikô sou èxei proskunein autô obolou arguriou legôn pararripson me epi mian tôn ierateiôn sou fagein arton


VULGAAT

1 exultavit cor meum in Domino exaltatum est cornu meum in Domino dilatatum est os meum super inimicos meos quia laetata sum in salutari tuo 2 non est sanctus ut est Dominus neque enim est alius extra te et non est fortis sicut Deus noster 3 nolite multiplicare loqui sublimia gloriantes recedant vetera de ore vestro quoniam Deus scientiarum Dominus est et ipsi praeparantur cogitationes 4 arcus fortium superatus est et infirmi accincti sunt robore 5 saturati prius pro pane se locaverunt et famelici saturati sunt donec sterilis peperit plurimos et quae multos habebat filios infirmata est 6 Dominus mortificat et vivificat deducit ad infernum et reducit 7 Dominus pauperem facit et ditat humiliat et sublevat 8 suscitat de pulvere egenum et de stercore elevat pauperem ut sedeat cum principibus et solium gloriae teneat Domini enim sunt cardines terrae et posuit super eos orbem 9 pedes sanctorum suorum servabit et impii in tenebris conticescent quia non in fortitudine roborabitur vir 10 Dominum formidabunt adversarii eius super ipsos in caelis tonabit Dominus iudicabit fines terrae et dabit imperium regi suo et sublimabit cornu christi sui 11 et abiit Helcana Ramatha in domum suam puer autem erat minister in conspectu Domini ante faciem Heli sacerdotis 12 porro filii Heli filii Belial nescientes Dominum 13 neque officium sacerdotum ad populum sed quicumque immolasset victimam veniebat puer sacerdotis dum coquerentur carnes et habebat fuscinulam tridentem in manu sua 14 et mittebat eam in lebetem vel in caldariam aut in ollam sive in caccabum et omne quod levabat fuscinula tollebat sacerdos sibi sic faciebant universo Israheli venientium in Silo 15 etiam antequam adolerent adipem veniebat puer sacerdotis et dicebat immolanti da mihi carnem ut coquam sacerdoti non enim accipiam a te carnem coctam sed crudam 16 dicebatque illi immolans incendatur primum iuxta morem hodie adeps et tolle tibi quantumcumque desiderat anima tua qui respondens aiebat ei nequaquam nunc enim dabis alioquin tollam vi 17 erat ergo peccatum puerorum grande nimis coram Domino quia detrahebant homines sacrificio Domini 18 Samuhel autem ministrabat ante faciem Domini puer accinctus ephod lineo 19 et tunicam parvam faciebat ei mater sua quam adferebat statutis diebus ascendens cum viro suo ut immolaret hostiam sollemnem 20 et benedixit Heli Helcanae et uxori eius dixitque reddat Dominus tibi semen de muliere hac pro fenore quod commodasti Domino et abierunt in locum suum 21 visitavit ergo Dominus Annam et concepit et peperit tres filios et duas filias et magnificatus est puer Samuhel apud Dominum 22 Heli autem erat senex valde et audivit omnia quae faciebant filii sui universo Israheli et quomodo dormiebant cum mulieribus quae observabant ad ostium tabernaculi 23 et dixit eis quare facitis res huiuscemodi quas ego audio res pessimas ab omni populo 24 nolite filii mi non enim est bona fama quam ego audio ut transgredi faciatis populum Domini 25 si peccaverit vir in virum placari ei potest Deus si autem in Domino peccaverit vir quis orabit pro eo et non audierunt vocem patris sui quia voluit Dominus occidere eos 26 puer autem Samuhel proficiebat atque crescebat et placebat tam Deo quam hominibus 27 venit autem vir Dei ad Heli et ait ad eum haec dicit Dominus numquid non aperte revelatus sum domui patris tui cum essent in Aegypto in domo Pharaonis 28 et elegi eum ex omnibus tribubus Israhel mihi in sacerdotem ut ascenderet altare meum et adoleret mihi incensum et portaret ephod coram me et dedi domui patris tui omnia de sacrificiis filiorum Israhel 29 quare calce abicitis victimam meam et munera mea quae praecepi ut offerrentur in templo et magis honorasti filios tuos quam me ut comederetis primitias omnis sacrificii Israhel populi mei 30 propterea ait Dominus Deus Israhel loquens locutus sum ut domus tua et domus patris tui ministraret in conspectu meo usque in sempiternum nunc autem dicit Dominus absit hoc a me sed quicumque glorificaverit me glorificabo eum qui autem contemnunt me erunt ignobiles 31 ecce dies veniunt et praecidam brachium tuum et brachium domus patris tui ut non sit senex in domo tua 32 et videbis aemulum tuum in templo in universis prosperis Israhel et non erit senex in domo tua omnibus diebus 33 verumtamen non auferam penitus virum ex te ab altari meo sed ut deficiant oculi tui et tabescat anima tua et pars magna domus tuae morietur cum ad virilem aetatem venerit 34 hoc autem erit tibi signum quod venturum est duobus filiis tuis Ofni et Finees in die uno morientur ambo 35 et suscitabo mihi sacerdotem fidelem qui iuxta cor meum et animam meam faciat et aedificabo ei domum fidelem et ambulabit coram christo meo cunctis diebus 36 futurum est autem ut quicumque remanserit in domo tua veniat ut oretur pro eo et offerat nummum argenteum et tortam panis dicatque dimitte me obsecro ad unam partem sacerdotalem ut comedam buccellam panis


- A - B - C - D - E - F - G - H - I - J

- יהוה = JHWH. Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenach: JHWH. Taalgebruik in Exodus: JHWH. getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6. Totaal: 26. Structuur: 1 - 5 - 6 - 5. Tenach (5193). Pentateuch (1326). Eerdere Profeten (1013). Latere Profeten (1357). 12 Kleine Profeten (387). Geschriften (1110). 1 S 2 (15): (1) 1 S 2,3. (2) 1 S 2,6. (3) 1 S 2,7. (4) 1 S 2,10. (5) 1 S 2,11. (6) 1 S 2,12. (7) 1 S 2,17. (8) 1 S 2,18. (9) 1 S 2,20. (10) 1 S 2,21. (11) 1 S 2,24. (12) 1 S 2,25. (13) 1 S 2,26. (14) 1 S 2,27. (15) 1 S 2,30.
- Grieks. κυριος = kurios (heer). Taalgebruik in het NT: kurios (heer). Taalgebruik in de LXX: kurios (heer). Een vorm van kurios (heer) in de Septuaginta (8591), in het NT (718).
- Latijn. Dominus. Ned. Heer. D. Herr. E. Lord. Aramees: יוי = JWJ. Arabisch: رَب = rabb (God, Heer). Taalgebruik in de Qoran: rabb (God, Heer).

JHWH. Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenakh: JHWH. Taalgebruik in 1 Samuël: JHWH. getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6; totaal: 26. Structuur: 1 - 5 - 6 - 5. Tenakh (5193). Pentateuch (1326). 1 S (240). Een vorm van JHWH in 1 S 2 (20). 1 S 2 (15): (1) 1 S 2,3. (2) 1 S 2,6. (3) 1 S 2,7. (4) 1 S 2,10. (5) 1 S 2,11. (6) 1 S 2,12. (7) 1 S 2,17. (8) 1 S 2,18. (9) 1 S 2,20. (10) 1 S 2,21. (11) 1 S 2,24. (12) 1 S 2,25. (13) 1 S 2,26. (14) 1 S 2,27. (15) 1 S 2,30.
- bJHWH. bJHWH (in/aan JHWH) < bë + JHWH. Tenakh (103). Pentateuch (12). Eerdere Profeten (36). Latere Profeten (14). 12 Kleine Profeten (9). Geschriften (32).1 S 2,1-10 (1): 1 S 2,1.
- kJHWH. 1 S 2,1-10 (1): 1 S 2,2. Tenakh (4): (1) Ex 8,6. (2) Dt 4,7. (3) 1 S 2,2. (4) Ps 113,5.
- lJHWH. 1 S 2 (3): (1) 1 S 2,8. (2) 2 S 2,20. (3) 2 S 2,25.

- K - L

- lo´(niet). Taalgebruik in Tenakh: lo´(niet). getalswaarde: lamed = 12 of 30, aleph = 1; totaal: 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld). De getalswaarde van lo´ is de helft van de getalswaarde van de schrijfwijze van aleph; 13 - 26 of een verhouding van 1 - 2. Tenakh (2767). Pentateuch (801). Eerdere Profeten (456). Latere Profeten (611). 12 Kleine Profeten (150). Geschriften (749). 1 S 2 (4): (1) 1 S 2,9. (2) 1 S 2,12. (3) 1 S 2,16. (4) 1 S 2,33. lo´(niet). Taalgebruik in Tenakh: lo´(niet). getalswaarde: lamed = 12 of 30, aleph = 1; totaal: 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld). De getalswaarde van lo´ is de helft van de getalswaarde van de schrijfwijze van aleph; 13 - 26 of een verhouding van 1 - 2. Tenakh (2767). Pentateuch (801). Eerdere Profeten (456). Latere Profeten (611). 12 Kleine Profeten (150). Geschriften (749). 1 S 2 (4): (1) 1 S 2,9. (2) 1 S 2,12. (3) 1 S 2,16. (4) 1 S 2,33.

- M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


1 Samuel Chapter 2 שְׁמוּאֵל א

א  וַתִּתְפַּלֵּל חַנָּה, וַתֹּאמַר, עָלַץ לִבִּי בַּיהוָה, רָמָה קַרְנִי בַּיהוָה; רָחַב פִּי עַל-אוֹיְבַי, כִּי שָׂמַחְתִּי בִּישׁוּעָתֶךָ. 1 And Hannah prayed, and said: my heart exulteth in the LORD, my horn is exalted in the LORD; my mouth is enlarged over mine enemies; because I rejoice in Thy salvation.
ב  אֵין-קָדוֹשׁ כַּיהוָה, כִּי אֵין בִּלְתֶּךָ; וְאֵין צוּר, כֵּאלֹהֵינוּ. 2 There is none holy as the LORD, for there is none beside Thee; neither is there any rock like our God.
ג  אַל-תַּרְבּוּ תְדַבְּרוּ גְּבֹהָה גְבֹהָה, יֵצֵא עָתָק מִפִּיכֶם:  כִּי אֵל דֵּעוֹת יְהוָה, ולא (וְלוֹ) נִתְכְּנוּ עֲלִלוֹת. 3 Multiply not exceeding proud talk; let not arrogancy come out of your mouth; for the LORD is a God of knowledge, and by Him actions are weighed.
ד  קֶשֶׁת גִּבֹּרִים, חַתִּים; וְנִכְשָׁלִים, אָזְרוּ חָיִל. 4 The bows of the mighty men are broken, and they that stumbled are girded with strength.
ה  שְׂבֵעִים בַּלֶּחֶם נִשְׂכָּרוּ, וּרְעֵבִים חָדֵלּוּ, עַד-עֲקָרָה יָלְדָה שִׁבְעָה, וְרַבַּת בָּנִים אֻמְלָלָה. 5 They that were full have hired out themselves for bread; and they that were hungry have ceased; while the barren hath borne seven, she that had many children hath languished.
ו  יְהוָה, מֵמִית וּמְחַיֶּה; מוֹרִיד שְׁאוֹל, וַיָּעַל. 6 The LORD killeth, and maketh alive; He bringeth down to the grave, and bringeth up.
ז  יְהוָה, מוֹרִישׁ וּמַעֲשִׁיר; מַשְׁפִּיל, אַף-מְרוֹמֵם. 7 The LORD maketh poor, and maketh rich; He bringeth low, He also lifteth up.
ח  מֵקִים מֵעָפָר דָּל, מֵאַשְׁפֹּת יָרִים אֶבְיוֹן, לְהוֹשִׁיב עִם-נְדִיבִים, וְכִסֵּא כָבוֹד יַנְחִלֵם:  כִּי לַיהוָה מְצֻקֵי אֶרֶץ, וַיָּשֶׁת עֲלֵיהֶם תֵּבֵל. 8 He raiseth up the poor out of the dust, He lifteth up the needy from the dung-hill, to make them sit with princes, and inherit the throne of glory; for the pillars of the earth are the LORD'S, and He hath set the world upon them.
ט  רַגְלֵי חֲסִידָו יִשְׁמֹר, וּרְשָׁעִים בַּחֹשֶׁךְ יִדָּמּוּ:  כִּי-לֹא בְכֹחַ, יִגְבַּר-אִישׁ. 9 He will keep the feet of His holy ones, but the wicked shall be put to silence in darkness; for not by strength shall man prevail.
י  יְהוָה יֵחַתּוּ מְרִיבָו, עָלָו בַּשָּׁמַיִם יַרְעֵם--יְהוָה, יָדִין אַפְסֵי-אָרֶץ; וְיִתֶּן-עֹז לְמַלְכּוֹ, וְיָרֵם קֶרֶן מְשִׁיחוֹ.  {פ} 10 They that strive with the LORD shall be broken to pieces; against them will He thunder in heaven; the LORD will judge the ends of the earth; and He will give strength unto His king, and exalt the horn of His anointed. {P}
יא  וַיֵּלֶךְ אֶלְקָנָה הָרָמָתָה, עַל-בֵּיתוֹ; וְהַנַּעַר, הָיָה מְשָׁרֵת אֶת-יְהוָה, אֶת-פְּנֵי, עֵלִי הַכֹּהֵן. 11 And Elkanah went to Ramah to his house. And the child did minister unto the LORD before Eli the priest.
יב  וּבְנֵי עֵלִי, בְּנֵי בְלִיָּעַל:  לֹא יָדְעוּ, אֶת-יְהוָה. 12 Now the sons of Eli were base men; they knew not the LORD.
יג  וּמִשְׁפַּט הַכֹּהֲנִים, אֶת-הָעָם--כָּל-אִישׁ זֹבֵחַ זֶבַח, וּבָא נַעַר הַכֹּהֵן כְּבַשֵּׁל הַבָּשָׂר, וְהַמַּזְלֵג שְׁלֹשׁ הַשִּׁנַּיִם, בְּיָדוֹ. 13 And the custom of the priests with the people was, that, when any man offered sacrifice, the priest's servant came, while the flesh was in seething, with a flesh-hook of three teeth in his hand;
יד  וְהִכָּה בַכִּיּוֹר אוֹ בַדּוּד, אוֹ בַקַּלַּחַת אוֹ בַפָּרוּר--כֹּל אֲשֶׁר יַעֲלֶה הַמַּזְלֵג, יִקַּח הַכֹּהֵן בּוֹ; כָּכָה יַעֲשׂוּ לְכָל-יִשְׂרָאֵל, הַבָּאִים שָׁם בְּשִׁלֹה. 14 and he struck it into the pan, or kettle, or caldron, or pot; all that the flesh-hook brought up the priest took therewith. So they did unto all the Israelites that came thither in Shiloh.
טו  גַּם, בְּטֶרֶם יַקְטִרוּן אֶת-הַחֵלֶב, וּבָא נַעַר הַכֹּהֵן וְאָמַר לָאִישׁ הַזֹּבֵחַ, תְּנָה בָשָׂר לִצְלוֹת לַכֹּהֵן; וְלֹא-יִקַּח מִמְּךָ בָּשָׂר מְבֻשָּׁל, כִּי אִם-חָי. 15 Yea, before the fat was made to smoke, the priest's servant came, and said to the man that sacrificed: 'Give flesh to roast for the priest; for he will not have sodden flesh of thee, but raw.'
טז  וַיֹּאמֶר אֵלָיו הָאִישׁ, קַטֵּר יַקְטִירוּן כַּיּוֹם הַחֵלֶב, וְקַח-לְךָ, כַּאֲשֶׁר תְּאַוֶּה נַפְשֶׁךָ; וְאָמַר לו (לֹא), כִּי עַתָּה תִתֵּן--וְאִם-לֹא, לָקַחְתִּי בְחָזְקָה. 16 And if the man said unto him: 'Let the fat be made to smoke first of all, and then take as much as thy soul desireth'; then he would say: 'Nay, but thou shalt give it me now; and if not, I will take it by force.'
יז  וַתְּהִי חַטַּאת הַנְּעָרִים גְּדוֹלָה מְאֹד, אֶת-פְּנֵי יְהוָה:  כִּי נִאֲצוּ הָאֲנָשִׁים, אֵת מִנְחַת יְהוָה. 17 And the sin of the young men was very great before the LORD; for the men dealt contemptuously with the offering of the LORD.
יח  וּשְׁמוּאֵל, מְשָׁרֵת אֶת-פְּנֵי יְהוָה:  נַעַר, חָגוּר אֵפוֹד בָּד. 18 But Samuel ministered before the LORD, being a child, girded with a linen ephod.
יט  וּמְעִיל קָטֹן תַּעֲשֶׂה-לּוֹ אִמּוֹ, וְהַעַלְתָה לוֹ מִיָּמִים יָמִימָה--בַּעֲלוֹתָהּ, אֶת-אִישָׁהּ, לִזְבֹּחַ, אֶת-זֶבַח הַיָּמִים. 19 Moreover his mother made him a little robe, and brought it to him from year to year, when she came up with her husband to offer the yearly sacrifice.
כ  וּבֵרַךְ עֵלִי אֶת-אֶלְקָנָה וְאֶת-אִשְׁתּוֹ, וְאָמַר יָשֵׂם יְהוָה לְךָ זֶרַע מִן-הָאִשָּׁה הַזֹּאת, תַּחַת הַשְּׁאֵלָה, אֲשֶׁר שָׁאַל לַיהוָה; וְהָלְכוּ, לִמְקוֹמוֹ. 20 And Eli would bless Elkanah and his wife, and say: 'The LORD give thee seed of this woman for the loan which was lent to the LORD.' And they would go unto their own home.
כא  כִּי-פָקַד יְהוָה אֶת-חַנָּה, וַתַּהַר וַתֵּלֶד שְׁלֹשָׁה-בָנִים וּשְׁתֵּי בָנוֹת; וַיִּגְדַּל הַנַּעַר שְׁמוּאֵל, עִם-יְהוָה.  {ס} 21 So the LORD remembered Hannah, and she conceived, and bore three sons and two daughters. And the child Samuel grew before the LORD. {S}
כב  וְעֵלִי, זָקֵן מְאֹד; וְשָׁמַע, אֵת כָּל-אֲשֶׁר יַעֲשׂוּן בָּנָיו לְכָל-יִשְׂרָאֵל, וְאֵת אֲשֶׁר-יִשְׁכְּבוּן אֶת-הַנָּשִׁים, הַצֹּבְאוֹת פֶּתַח אֹהֶל מוֹעֵד. 22 Now Eli was very old; and he heard all that his sons did unto all Israel, and how that they lay with the women that did service at the door of the tent of meeting.
כג  וַיֹּאמֶר לָהֶם, לָמָּה תַעֲשׂוּן כַּדְּבָרִים הָאֵלֶּה, אֲשֶׁר אָנֹכִי שֹׁמֵעַ אֶת-דִּבְרֵיכֶם רָעִים, מֵאֵת כָּל-הָעָם אֵלֶּה. 23 And he said unto them: 'Why do ye such things? for I hear evil reports concerning you from all this people.
כד  אַל, בָּנָי:  כִּי לוֹא-טוֹבָה הַשְּׁמֻעָה אֲשֶׁר אָנֹכִי שֹׁמֵעַ, מַעֲבִרִים עַם-יְהוָה. 24 Nay, my sons; for it is no good report which I hear the LORD'S people do spread abroad.
כה  אִם-יֶחֱטָא אִישׁ לְאִישׁ, וּפִלְלוֹ אֱלֹהִים, וְאִם לַיהוָה יֶחֱטָא-אִישׁ, מִי יִתְפַּלֶּל-לוֹ; וְלֹא יִשְׁמְעוּ לְקוֹל אֲבִיהֶם, כִּי-חָפֵץ יְהוָה לַהֲמִיתָם. 25 If one man sin against another, God shall judge him; but if a man sin against the LORD, who shall entreat for him?' But they hearkened not unto the voice of their father, because the LORD would slay them.
כו  וְהַנַּעַר שְׁמוּאֵל, הֹלֵךְ וְגָדֵל וָטוֹב:  גַּם, עִם-יְהוָה, וְגַם, עִם-אֲנָשִׁים.  {פ} 26 And the child Samuel grew on, and increased in favour both with the LORD, and also with men. {P}
כז  וַיָּבֹא אִישׁ-אֱלֹהִים, אֶל-עֵלִי; וַיֹּאמֶר אֵלָיו, כֹּה אָמַר יְהוָה, הֲנִגְלֹה נִגְלֵיתִי אֶל-בֵּית אָבִיךָ, בִּהְיוֹתָם בְּמִצְרַיִם לְבֵית פַּרְעֹה. 27 And there came a man of God unto Eli, and said unto him: 'Thus saith the LORD: Did I reveal Myself unto the house of thy father, when they were in Egypt in bondage to Pharaoh's house?
כח  וּבָחֹר אֹתוֹ מִכָּל-שִׁבְטֵי יִשְׂרָאֵל לִי, לְכֹהֵן, לַעֲלוֹת עַל-מִזְבְּחִי לְהַקְטִיר קְטֹרֶת לָשֵׂאת אֵפוֹד, לְפָנָי; וָאֶתְּנָה לְבֵית אָבִיךָ, אֶת-כָּל-אִשֵּׁי בְּנֵי יִשְׂרָאֵל. 28 And did I choose him out of all the tribes of Israel to be My priest, to go up unto Mine altar, to burn incense, to wear an ephod before Me? and did I give unto the house of thy father all the offerings of the children of Israel made by fire?
כט  לָמָּה תִבְעֲטוּ, בְּזִבְחִי וּבְמִנְחָתִי, אֲשֶׁר צִוִּיתִי, מָעוֹן; וַתְּכַבֵּד אֶת-בָּנֶיךָ, מִמֶּנִּי, לְהַבְרִיאֲכֶם מֵרֵאשִׁית כָּל-מִנְחַת יִשְׂרָאֵל, לְעַמִּי. 29 Wherefore kick ye at My sacrifice and at Mine offering, which I have commanded in My habitation; and honourest thy sons above Me, to make yourselves fat with the chiefest of all the offerings of Israel My people?
ל  לָכֵן, נְאֻם-יְהוָה אֱלֹהֵי יִשְׂרָאֵל, אָמוֹר אָמַרְתִּי, בֵּיתְךָ וּבֵית אָבִיךָ יִתְהַלְּכוּ לְפָנַי עַד-עוֹלָם; וְעַתָּה נְאֻם-יְהוָה חָלִילָה לִּי, כִּי-מְכַבְּדַי אֲכַבֵּד וּבֹזַי יֵקָלּוּ. 30 Therefore the LORD, the God of Israel, saith: I said indeed that thy house, and the house of thy father, should walk before Me for ever; but now the LORD saith: Be it far from Me: for them that honour Me I will honour, and they that despise Me shall be lightly esteemed.
לא  הִנֵּה, יָמִים בָּאִים, וְגָדַעְתִּי אֶת-זְרֹעֲךָ, וְאֶת-זְרֹעַ בֵּית אָבִיךָ--מִהְיוֹת זָקֵן, בְּבֵיתֶךָ. 31 Behold, the days come, that I will cut off thine arm, and the arm of thy father's house, that there shall not be an old man in thy house.
לב  וְהִבַּטְתָּ צַר מָעוֹן, בְּכֹל אֲשֶׁר-יֵיטִיב אֶת-יִשְׂרָאֵל; וְלֹא-יִהְיֶה זָקֵן בְּבֵיתְךָ, כָּל-הַיָּמִים. 32 And thou shalt behold a rival in My habitation, in all the good which shall be done to Israel; and there shall not be an old man in thy house for ever.
לג  וְאִישׁ, לֹא-אַכְרִית לְךָ מֵעִם מִזְבְּחִי, לְכַלּוֹת אֶת-עֵינֶיךָ, וְלַאֲדִיב אֶת-נַפְשֶׁךָ; וְכָל-מַרְבִּית בֵּיתְךָ, יָמוּתוּ אֲנָשִׁים. 33 Yet will I not cut off every man of thine from Mine altar, to make thine eyes to fail, and thy heart to languish; and all the increase of thy house shall die young men.
לד  וְזֶה-לְּךָ הָאוֹת, אֲשֶׁר יָבֹא אֶל-שְׁנֵי בָנֶיךָ--אֶל-חָפְנִי, וּפִינְחָס:  בְּיוֹם אֶחָד, יָמוּתוּ שְׁנֵיהֶם. 34 And this shall be the sign unto thee, that which shall come upon thy two sons, on Hophni and Phinehas: in one day they shall die both of them.
לה  וַהֲקִימֹתִי לִי כֹּהֵן נֶאֱמָן, כַּאֲשֶׁר בִּלְבָבִי וּבְנַפְשִׁי יַעֲשֶׂה; וּבָנִיתִי לוֹ בַּיִת נֶאֱמָן, וְהִתְהַלֵּךְ לִפְנֵי-מְשִׁיחִי כָּל-הַיָּמִים. 35 And I will raise Me up a faithful priest, that shall do according to that which is in My heart and in My mind; and I will build him a sure house; and he shall walk before Mine anointed for ever.
לו  וְהָיָה, כָּל-הַנּוֹתָר בְּבֵיתְךָ, יָבוֹא לְהִשְׁתַּחֲוֺת לוֹ, לַאֲגוֹרַת כֶּסֶף וְכִכַּר-לָחֶם; וְאָמַר, סְפָחֵנִי נָא אֶל-אַחַת הַכְּהֻנּוֹת--לֶאֱכֹל פַּת-לָחֶם.  {פ} 36 And it shall come to pass, that every one that is left in thy house shall come and bow down to him for a piece of silver and a loaf of bread, and shall say: Put me, I pray thee, into one of the priests' offices, that I may eat a morsel of bread.' {P}