BIJBELBOEK EERSTE BOEK SAMUEL VIJFDE HOOFDSTUK -- 1 S 5 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 1 S (1 Samuël)
-- 1 S 5 -- 1 S 5,1-12 -- http://www.mechon-mamre.org/p/pt/pt08a05.htm -- http://www.myriobiblos.gr/bible/ot/chapter.asp?book=9&page=5 -
Overzicht van 1 S : - 1
S 1 - 1 S 2
- 1 S 3 - 1
S 4 - 1 S 5
- 1 S 6 - 1
S 7 - 1 S 8
- 1 S 9 - 1
S 10 - 1 S 11
- 1 S 12
- 1 S 13 - 1
S 14 - 1 S 15
- 1 S 16
- 1 S 17 - 1
S 18 - 1 S 19
- 1 S 20
- 1 S 21 - 1
S 22 - 1 S 23
- 1 S 24
- 1 S 25 - 1
S 26 - 1 S 27
- 1 S 28
- 1 S 29 - 1
S 30 - 1 S 31
-
Tekstuitleg per pericope :
Overzicht vers per vers : - 1 S 5,1 - 1 S 5,2 - 1 S 5,3 - 1 S 5,4 - 1 S 5,5 - 1 S 5,6 - 1 S 5,7 - 1 S 5,8 - 1 S 5,9 - 1 S 5,10 - 1 S 5,11 - 1 S 5,12 - 1 S 5,1 . 1 S 5,2 . 1 S 5,3 . 1 S 5,4 . 1 S 5,5 . 1 S 5,6 . 1 S 5,7 . 1 S 5,8 . 1 S 5,9 . 1 S 5,10 . 1 S 5,11 . 1 S 5,12 .
Overzicht van Tenach : Tenach
: overzicht , Tenach
: taalgebruik - A
- B
- C
- D
- E
- F
- G
- H
- I
- J
- K
- L
- M
- N
- O
- P
- Q
- R
- S
- T
- U
- V
- W
- X
-Y
- Z -
, Tenach
: commentaar ,
Overzicht van Septuaginta : Septuaginta
: overzicht , Septuaginta
: taalgebruik - A
- B
- C
- D
- E
- F
- G
- H
- I
- J
- K
- L
- M
- N
- O
- P
- Q
- R
- S
- T
- U
- V
- W
- X
-Y
- Z
- , Septuaginta
: commentaar ,
Overzicht NT: NT
: overzicht , NT
: taalgebruik - NT
A - NT
B - NT
C - NT
D - NT
E - NT
F - NT G - NT H - NT I - NT J - NT K - NT L - NT M - NT N - NT O - NT P - NT Q - NT R - NT S - NT T - NT U - NT V - NT W - NT
X - NT Y - NT Z - NT :
commentaar .
WEDERKERIGHEID (DIVERSITEIT - VICE
VERSA)
websitenaam : http://users.telenet.be/arseen.de.kesel/
en http://www.interlevensbeschouwelijk.be/index.htm
- STARTPAGINA - AGENDA - BIJ
DE HAND - NIEUW
- OVERZICHT
- TIJDSCHRIFTEN
ALFABETISCH OVERZICHT VAN THEMA'S EN WEBSITES :
JAARTAL - A - B
- C - D
- E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X
-Y - Z
HOOFDTHEMA'S :
allochtonen , armoede , bahá'í
, bezinningsteksten
, bijbel , bijbel en koran ,
boeddhisme ,
christendom ,
extreemrechts
( Vlaams Blok
) , fundamentalisme
, globalisering en antiglobalisering
, hindoeïsme
, interlevensbeschouwelijke
dialoog , interreligieuze
meditatie , islam , jodendom
, koran
, levensbeschouwing
, levensbeschouwing / godsdienst
en onderwijs , migratie , racisme , samenleving ,
sikhisme , spiritualiteit
, tewerkstelling
van allochtonen , vluchtelingen
en asielzoekers , vrijzinnigheid
, witte scholen , multiculturele
scholen en concentratiescholen - Eigen-zinnige
beschouwingen - Het
kleine of grote ongenoegen -
|
Woordenschat
Bibliografie
Literatuur
Liturgisch gebruik
Overzicht van de bijbelboeken
- bijbeloverzicht
-- taalgebruik
-
- OT : Gn (Genesis)
, Ex (Exodus) ,
Lv (Leviticus) ,
Nu (Numeri) , Dt
(Deuteronomium) , Joz
(Jozua) , Re (Rechters)
, Rt (Ruth) , 1
S (1 Samuël) , 2
S (2 Samuël) , 1
K (1 Koningen) , 2
K (2 Koningen) , 1
Kr ( 1 Kronieken) , 2
Kr (2 Kronieken) , Ezr
(Ezra) , Neh (Nehemia)
, Tob (Tobia) ,
Jdt (Judith) ,
Est (Esther) ,
1 Mak (1 Makkabeeën)
, 2 Mak (2 Makkabeeën)
, Job , Ps
(Psalmen ) , Spr
(Spreuken) , Pr
(Prediker) , Hl
(Hooglied) , W (Wijsheid)
, Sir (Sirach)
, Js (Jesaja) ,
Jr (Jeremia) , Kl
(Klaagliederen) , Bar
(Baruch) , Ez (Ezechiël)
, Da (Daniël)
, Hos (Hosea) ,
Jl (Joël) ,
Am (Amos) , Ob
(Obadja) , Jon
(Jona) , Mi (Micha)
, Nah (Nahum) ,
Hab (Habakuk) ,
Sef (Sefanja) ,
Hag (Haggai) ,
Zach (Zacharia)
, Mal (Maleachi)
.
- NT : Mt (Matteüs)
- Mc (Marcus)
- Lc (Lucas) -
Joh (Johannes)
- Hnd (Handelingen)
, Rom (Rome) ,
1 Kor (Korinte)
, 2 Kor (Korinte)
, Gal (Galatië)
, Ef (Efese) , Fil
(Filippi) , Kol
(Kolosse) , 1 Tes
(Tessalonika) , 2
Tes (Tessalonika) , 1
Tim (Timoteüs) , 2
Tim (Timoteüs) , Tit
(Titus) , Film
(Filemon) , Heb
(Hebreeën) , Jak
(Jakobus) , 1 Pe
(Petrus) , 2 Pe
(Petrus) , 1 Joh
(Johannes) , 2 Joh
(Johannes) , 2 Joh
(Johannes) , Jud
(Judas) , Apk (Apokalyps)
.
Overzicht van de
bibliografie van de bijbelboeken : - bibliografie
bijbel -
bibliografie
van het Oude Testament - bibliografie
Matteüsevangelie - bibliografie
Marcusevangelie - bibliografie
Lucasevangelie - bibliografie
van het Johannesevangelie - bibliografie
van het Nieuwe Testament (behalve evangeliën)
1 S 5,1-12 . De ark bij de Filistijnen
-- 1 S 5 -
1 S 5,1-12
-- 1 S 5,1 - 1 S 5,2 - 1 S 5,3 - 1 S 5,4 - 1 S 5,5 - 1 S 5,6 - 1 S 5,7 - 1 S 5,8 - 1 S 5,9 - 1 S 5,10 - 1 S 5,11 - 1 S 5,12 -
1 S 5,1 - 1 S 5,1 . De ark bij de Filistijnen -- 1
S 5 - 1
S 5,1-12 -- 1 S 5,1 - 1 S 5,2 - 1 S 5,3 - 1 S 5,4 - 1 S 5,5 - 1 S 5,6 - 1 S 5,7 - 1 S 5,8 - 1 S 5,9 - 1 S 5,10 - 1 S 5,11 - 1 S 5,12 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
MT |
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
5
1kai allofuloi elabon tèn kibôton tou theou kai eisènegkan autèn ex abennezer eis azôton |
Philisthim autem tulerunt arcam Dei et asportaverunt eam a lapide Adiutorii in Azotum |
|
1 De Filistijnen nu namen de ark Gods, en zij brachten ze van Eben-haezer tot Asdod. |
[1] De Filistijnen hadden de ark van God buitgemaakt
en van Eben-Haëzer overgebracht naar Asdod. |
[1] De ark van God, die bij Eben-Haëzer door de Filistijnen was buitgemaakt, werd overgebracht naar Asdod. |
5:1
Nu de Filistijnen de ark van God
hebben meegenomen,-
laten ze hem van Steen der Hulpe
naar Asjdod komen. |
1. Lorsque les Philistins se furent emparés de l'arche de Dieu, ils la conduisirent d'Ében-ha-Ézèr à Ashod. |
|
King James Bible . [1] And the Philistines took the ark of God, and brought it from Eben-ezer unto Ashdod.
Luther-Bibel . 51Die Philister aber hatten die Lade Gottes weggenommen und brachten sie von Eben-Eser nach Aschdod.
Tekstuitleg van 1 S 5,1 .
1 S 5,2 - 1 S 5,2 . De ark bij de Filistijnen -- 1
S 5 - 1
S 5,1-12 -- 1 S 5,1 - 1 S 5,2 - 1 S 5,3 - 1 S 5,4 - 1 S 5,5 - 1 S 5,6 - 1 S 5,7 - 1 S 5,8 - 1 S 5,9 - 1 S 5,10 - 1 S 5,11 - 1 S 5,12 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
MT |
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
2kai elabon allofuloi tèn kibôton kuriou kai eisènegkan autèn eis oikon dagôn kai parestèsan autèn para dagôn |
2 tulerunt Philisthim arcam Dei et intulerunt eam in templum Dagon et statuerunt eam iuxta Dagon |
|
2 En de Filistijnen namen de ark Gods, en zij brachten ze in het huis van Dagon, en stelden ze bij Dagon. |
[2] Zij brachten de ark van God de tempel van Dagon*
binnen en zetten die naast Dagon neer. |
[2] Ze namen de ark op, brachten hem naar de tempel van Dagon en zetten hem daar naast het godenbeeld neer. |
1 Samuël
5:2
De Filistijnen nemen de ark van God
en komen met hem in het huis van Dagon;
ze zetten hem neer naast Dagon. |
2. Les Philistins prirent l'arche de Dieu, l'introduisirent dans le temple de Dagôn et la déposèrent à côté de Dagôn. |
|
King James Bible . [2] When the Philistines took the ark of God, they brought it into the house of Dagon, and set it by Dagon.
Luther-Bibel . 2Dann nahmen sie die Lade Gottes und brachten sie in das Haus Dagons und stellten sie neben Dagon.
Tekstuitleg van 1 S 5,2 .
1 S 5,3 - 1 S 5,3 . De ark bij de Filistijnen -- 1
S 5 - 1
S 5,1-12 -- 1 S 5,1 - 1 S 5,2 - 1 S 5,3 - 1 S 5,4 - 1 S 5,5 - 1 S 5,6 - 1 S 5,7 - 1 S 5,8 - 1 S 5,9 - 1 S 5,10 - 1 S 5,11 - 1 S 5,12 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
MT |
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
3kai ôrthrisan oi azôtioi kai eisèlthon eis oikon dagôn kai eidon kai idou dagôn peptôkôs epi prosôpon autou enôpion kibôtou tou theou kai ègeiran ton dagôn kai katestèsan eis ton topon autou kai ebarunthè cheir kuriou epi tous azôtious kai ebasanisen autous kai epataxen autous eis tas edras autôn tèn azôton kai ta oria autès |
3 cumque surrexissent diluculo Azotii altera die ecce Dagon iacebat pronus in terram ante arcam Domini et tulerunt Dagon et restituerunt eum in loco suo |
|
3 Maar als die van Asdod des anderen daags vroeg opstonden, ziet, zo was Dagon op zijn aangezicht ter aarde gevallen voor de ark des HEEREN. En zij namen Dagon en zetten hem weder op zijn plaats. |
[3] De volgende ochtend zagen de Asdodieten Dagon
voorovergevallen op de vloer liggen, vóór de ark van de heer. Zij
tilden Dagon op en zetten hem weer op zijn plaats. |
[3] De volgende morgen zagen de inwoners van Asdod dat Dagon voorover was gevallen en voor de ark van de HEER op de grond lag. Ze pakten het beeld op en zetten het weer op zijn plaats, |
5:3
Als de Asjdodieten de volgende morgen
hun schouders rechten,
ziedaar Dagon,
op zijn aanschijn ter aarde gevallen,
voor het aanschijn van de ark van de Ene;
ze nemen Dagon op
en laten hem terugkeren op zijn standplaats. |
3. Quand les Ashdodites se levèrent le lendemain matin et vinrent au temple de Dagôn, voilà que Dagôn était tombé sur sa face, par terre, devant l'arche de Yahvé. Ils relevèrent Dagôn et le remirent à sa place. |
|
King James Bible . [3] And when they of Ashdod arose early on the morrow, behold, Dagon was fallen upon his face to the earth before the ark of the LORD. And they took Dagon, and set him in his place again.
Luther-Bibel . 3Und als die Leute von Aschdod am andern Morgen sich früh aufmachten und in das Haus Dagons kamen, sahen sie Dagon auf seinem Antlitz liegen auf der Erde vor der Lade des HERRN. Und sie nahmen Dagon und stellten ihn wieder an seinen Ort.
Tekstuitleg van 1 S 5,3 .
1 S 5,4 - 1 S 5,4 . De ark bij de Filistijnen -- 1
S 5 - 1
S 5,1-12 -- 1 S 5,1 - 1 S 5,2 - 1 S 5,3 - 1 S 5,4 - 1 S 5,5 - 1 S 5,6 - 1 S 5,7 - 1 S 5,8 - 1 S 5,9 - 1 S 5,10 - 1 S 5,11 - 1 S 5,12 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
MT |
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
4kai egeneto ote ôrthrisan to prôi kai idou dagôn peptôkôs epi prosôpon autou enôpion kibôtou diathèkès kuriou kai è kefalè dagôn kai amfotera ta ichnè cheirôn autou afèrèmena epi ta emprosthia amafeth ekaston kai amfoteroi oi karpoi tôn cheirôn autou peptôkotes epi to prothuron plèn è rachis dagôn upeleifthè |
4 rursumque mane die alio consurgentes invenerunt Dagon iacentem super faciem suam in terram coram arca Domini caput autem Dagon et duae palmae manuum eius abscisae erant super limen |
|
4 Toen zij nu des anderen daags des morgens vroeg opstonden, ziet, Dagon lag op zijn aangezicht ter aarde gevallen voor de ark des HEEREN; maar het hoofd van Dagon, en de beide palmen zijner handen afgehouwen, aan den dorpel; alleenlijk was Dagon daarop overgebleven. |
[4] Maar de ochtend daarna lag Dagon weer voorovergevallen
op de vloer, vóór de ark van de heer. Zijn hoofd en zijn beide handen
waren afgebroken en lagen op de drempel; Dagon was alleen nog een
romp. |
[4] maar toen ze de volgende morgen vroeg terugkwamen, lag Dagon weer voorover op de grond voor de ark. Alleen zijn romp was nog heel; zijn hoofd en zijn beide handen lagen afgehakt op de drempel. |
5:4
Als ze in de ochtend van de volgende morgen
hun schouders rechten,
ziedaar Dagon,
op zijn aanschijn ter aarde gevallen
voor het aanschijn van de ark van de Ene;
en het hoofd van Dagon
en de twee palmen van zijn handen
los op de drempel;
alleen Dagon zelf
is nog overgebleven op zijn plek. |
4. Mais, quand ils se levèrent le lendemain de bon matin, voilà que Dagôn était tombé sur sa face, par terre, devant l'arche de Yahvé, et la tête de Dagôn et ses deux mains gisaient coupées sur le seuil : il ne restait à sa place que le tronc de Dagôn. |
|
King James Bible . [4] And when they arose early on the morrow morning, behold, Dagon was fallen upon his face to the ground before the ark of the LORD; and the head of Dagon and both the palms of his hands were cut off upon the threshold; only the stump of Dagon was left to him.
Luther-Bibel . 4Aber als sie am andern Morgen sich wieder früh aufmachten, fanden sie Dagon abermals auf seinem Antlitz auf der Erde vor der Lade des HERRN liegen, aber sein Haupt und seine beiden Hände abgeschlagen auf der Schwelle, sodass der Rumpf allein dalag.
Tekstuitleg van 1 S 5,4 .
1 S 5,5 - 1 S 5,5 . De ark bij de Filistijnen -- 1
S 5 - 1
S 5,1-12 -- 1 S 5,1 - 1 S 5,2 - 1 S 5,3 - 1 S 5,4 - 1 S 5,5 - 1 S 5,6 - 1 S 5,7 - 1 S 5,8 - 1 S 5,9 - 1 S 5,10 - 1 S 5,11 - 1 S 5,12 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
MT |
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
5dia touto ouk epibainousin oi iereis dagôn kai pas o eisporeuomenos eis oikon dagôn epi bathmon oikou dagôn en azôtô eôs tès èmeras tautès oti uperbainontes uperbainousin |
5 porro Dagon truncus solus remanserat in loco suo propter hanc causam non calcant sacerdotes Dagon et omnes qui ingrediuntur templum eius super limen Dagon in Azoto usque in hodiernum diem |
|
5 Daarom treden de priesters van Dagon, en allen, die in het huis van Dagon komen, niet op den dorpel van Dagon te Asdod, tot op dezen dag. |
[5] Daarom zetten in Asdod de priesters van Dagon
en iedereen die de tempel van Dagon binnengaat hun voet niet op de
drempel, tot op de dag van vandaag. |
[5] Daarom durven de priesters van Dagon en alle anderen die naar de tempel komen deze drempel tot op de dag van vandaag niet te betreden. |
5:5
Daarom
stappen de priesters van Dagon
en allen die in het huis van Dagon komen
niet op de drempel van Dagon te Asjdod,-
tot op deze dag.
•• |
5. C'est pourquoi les prêtres de Dagôn et tous ceux qui entrent dans le temple de Dagôn ne foulent pas du pied le seuil de Dagôn à Ashdod, encore aujourd'hui. |
|
King James Bible . [5] Therefore neither the priests of Dagon, nor any that come into Dagon's house, tread on the threshold of Dagon in Ashdod unto this day.
Luther-Bibel . 5Darum treten die Priester Dagons und alle, die in Dagons Haus gehen, nicht auf die Schwelle Dagons in Aschdod bis auf diesen Tag.
Tekstuitleg van 1 S 5,5 .
1 S 5,6 - 1 S 5,6 . De ark bij de Filistijnen -- 1
S 5 - 1
S 5,1-12 -- 1 S 5,1 - 1 S 5,2 - 1 S 5,3 - 1 S 5,4 - 1 S 5,5 - 1 S 5,6 - 1 S 5,7 - 1 S 5,8 - 1 S 5,9 - 1 S 5,10 - 1 S 5,11 - 1 S 5,12 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
MT |
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
6kai ebarunthè cheir kuriou epi azôton kai epègagen autois kai exezesen autois eis tas naus kai meson tès chôras autès anefuèsan mues kai egeneto sugchusis thanatou megalè en tè polei |
6 adgravata autem est manus Domini super Azotios et demolitus est eos et percussit in secretiori parte natium Azotum et fines eius |
|
6 Doch de hand des HEEREN was zwaar over die van Asdod, en verwoestte hen; en Hij sloeg ze met spenen, Asdod en haar landpalen. |
[6] De hand van de heer drukte zwaar op de Asdodieten;
Hij bracht hen in paniek en teisterde hen met gezwellen, in Asdod
en omgeving. |
[6] De HEER pakte de inwoners van Asdod hard aan. Hij zaaide paniek en trof alle inwoners van het vorstendom met aambeien. |
5:6
Zwaar drukt de hand van de Ene
op de Asjdodieten,
hij teistert hen,
hij slaat hen met bulten,
in Asjdod en haar gebieden. |
6. La main de Yahvé s'appesantit sur les Ashdodites : il les ravagea et les affligea de tumeurs, Ashdod et son territoire. |
|
King James Bible . [6] But the hand of the LORD was heavy upon them of Ashdod, and he destroyed them, and smote them with emerods, even Ashdod and the coasts thereof.
Luther-Bibel . 6Aber die Hand des HERRN lag schwer auf den Leuten von Aschdod, und er brachte Verderben über sie und schlug sie mit bösen Beulen, Aschdod und sein Gebiet.
Tekstuitleg van 1 S 5,6 .
1 S 5,7 - 1 S 5,7 . De ark bij de Filistijnen -- 1
S 5 - 1
S 5,1-12 -- 1 S 5,1 - 1 S 5,2 - 1 S 5,3 - 1 S 5,4 - 1 S 5,5 - 1 S 5,6 - 1 S 5,7 - 1 S 5,8 - 1 S 5,9 - 1 S 5,10 - 1 S 5,11 - 1 S 5,12 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
MT |
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
7kai eidon oi andres azôtou oti outôs kai legousin oti ou kathèsetai kibôtos tou theou israèl meth' èmôn oti sklèra cheir autou ef' èmas kai epi dagôn theon èmôn |
7 videntes autem viri azotii huiuscemodi plagam dixerunt non maneat arca Dei Israhel apud nos quoniam dura est manus eius super nos et super Dagon deum nostrum |
|
7 Toen nu de mannen te Asdod zagen, dat het alzo toeging, zo zeiden zij: Dat de ark des Gods van Israël bij ons niet blijve; want Zijn hand is hard over ons, en over Dagon, onzen god. |
[7] Toen de mannen van Asdod zagen hoe het ging,
zeiden ze: ‘De ark van de God van Israël mag hier niet blijven, want
zijn hand drukt zwaar op ons en op onze god Dagon.’ |
[7] Toen de burgers van Asdod zagen hoe het er voorstond, zeiden ze: 'De ark van de God van Israël kan hier niet blijven, want hij treedt met harde hand op tegen ons en onze god Dagon.' |
5:7
De mannen van Asjdod zien dat het zó staat,-
en hebben gezegd:
hij moet niet bij ons blijven,
die ark van Israëls God,
want zijn hand is hard geworden voor ons
en voor Dagon, onze god! |
7. Quand les gens d'Ashdod virent ce qui arrivait, ils dirent : « Que l'arche du Dieu d'Israël ne reste pas chez nous, car sa main s'est raidie contre nous et contre notre dieu Dagôn. » |
|
King James Bible . [7] And when the men of Ashdod saw that it was so, they said, The ark of the God of Israel shall not abide with us: for his hand is sore upon us, and upon Dagon our god.
Luther-Bibel . 7Als aber die Leute von Aschdod sahen, dass es so zuging, sprachen sie: Lasst die Lade des Gottes Israels nicht bei uns bleiben; denn seine Hand liegt zu hart auf uns und unserm Gott Dagon.
Tekstuitleg van 1 S 5,7 .
1 S 5,8 - 1 S 5,8 . De ark bij de Filistijnen -- 1
S 5 - 1
S 5,1-12 -- 1 S 5,1 - 1 S 5,2 - 1 S 5,3 - 1 S 5,4 - 1 S 5,5 - 1 S 5,6 - 1 S 5,7 - 1 S 5,8 - 1 S 5,9 - 1 S 5,10 - 1 S 5,11 - 1 S 5,12 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
MT |
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
8kai apostellousin kai sunagousin tous satrapas tôn allofulôn pros autous kai legousin ti poièsômen kibôtô theou israèl kai legousin oi geththaioi metelthetô kibôtos tou theou pros èmas kai metèlthen kibôtos tou theou eis geththa |
8 et mittentes congregaverunt omnes satrapas Philisthinorum ad se et dixerunt quid faciemus de arca Dei Israhel responderuntque Getthei circumducatur arca Dei Israhel et circumduxerunt arcam Dei Israhel |
|
8 Daarom zonden zij heen, en verzamelden tot zich al de vorsten der Filistijnen, en zij zeiden: Wat zullen wij met de ark des Gods van Israël doen? En die zeiden: Dat de ark des Gods van Israël rondom Gath ga. Alzo droegen zij de ark des Gods van Israël rondom. |
[8] Zij riepen dus alle stadsvorsten van de Filistijnen*
bijeen en vroegen: ‘Wat moeten wij doen met de ark van de God van
Israël?’ Ze antwoordden: ‘De ark van de God van Israël moet overgebracht
worden naar Gat.’ [8] Zij brachten dus de ark van de God van
Israël daarheen. |
[8] Ze riepen de Filistijnse stadsvorsten erbij en legden hun de vraag voor: 'Wat moeten we doen met de ark van de God van Israël?' 'Naar Gat brengen,' luidde het antwoord, en ze besloten de ark weg te brengen. |
5:8
Ze zenden bericht
en verzamelen alle tirannen der Filistijnen
bij zich;
ze zeggen: wat moeten we doen
met de ark van Israëls God?-
en zij zeggen:
Gat moet hij omronden,
de ark van Israëls God!
En ze laten de ark van Israëls God
die ronde maken.
•• |
8. Ils firent donc convoquer tous les princes des Philistins auprès d'eux et dirent : « Que devons-nous faire de l'arche du Dieu d'Israël ? » Ils décidèrent : « C'est à Gat que s'en ira l'arche du Dieu d'Israël », et on emmena l'arche du Dieu d'Israël. |
|
King James Bible . [8] They sent therefore and gathered all the lords of the Philistines unto them, and said, What shall we do with the ark of the God of Israel? And they answered, Let the ark of the God of Israel be carried about unto Gath. And they carried the ark of the God of Israel about thither.
Luther-Bibel . 8Und sie sandten hin und versammelten alle Fürsten der Philister zu sich und sprachen: Was sollen wir mit der Lade des Gottes Israels machen? Da antworteten sie: Lasst die Lade des Gottes Israels nach Gat tragen. Und sie trugen die Lade des Gottes Israels dorthin.
Tekstuitleg van 1 S 5,8 .
1 S 5,9 - 1 S 5,9 . De ark bij de Filistijnen -- 1
S 5 - 1
S 5,1-12 -- 1 S 5,1 - 1 S 5,2 - 1 S 5,3 - 1 S 5,4 - 1 S 5,5 - 1 S 5,6 - 1 S 5,7 - 1 S 5,8 - 1 S 5,9 - 1 S 5,10 - 1 S 5,11 - 1 S 5,12 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
MT |
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
9kai egenèthè meta to metelthein autèn kai ginetai cheir kuriou en tè polei tarachos megas sfodra kai epataxen tous andras tès poleôs apo mikrou eôs megalou kai epataxen autous eis tas edras autôn kai epoièsan eautois oi geththaioi edras |
9 illis autem circumducentibus eam fiebat manus Dei per singulas civitates interfectionis magnae nimis et percutiebat viros uniuscuiusque urbis a parvo usque ad maiorem et conputrescebant prominentes extales eorum |
|
9 En het geschiedde, nadat zij die hadden rondom gedragen, zo was de hand des HEEREN tegen die stad met een zeer grote kwelling; want Hij sloeg de lieden dier stad van den kleine tot den grote, en zij hadden spenen in de verborgene plaatsen. |
[9] Nadat zij haar naar Gat hadden gebracht, veroorzaakte
de heer paniek in die stad en teisterde Hij de inwoners met een plaag:
van groot tot klein kregen zij gezwellen. |
[9] Toen de ark naar Gat was overgebracht, keerde de HEER zich tegen die stad, zodat ook daar een geweldige paniek ontstond. Hij trof de inwoners van de stad van groot tot klein en iedereen kreeg aambeien. |
5:9
En het geschiedt,
nadat ze hem de ronde hebben laten maken
treft de hand van de Ene de stad
met een zeer groot tumult
en slaat hij de mannen van de stad
van klein tot groot:
er breken bij hen bulten uit. |
9. Mais après qu'ils l'eurent amenée, la main de Yahvé fut sur la ville et il y eut une très grande panique : les gens de la ville furent frappés, du plus petit au plus grand, et il leur sortit des tumeurs. |
|
King James Bible . [9] And it was so, that, after they had carried it about, the hand of the LORD was against the city with a very great destruction: and he smote the men of the city, both small and great, and they had emerods in their secret parts.
Luther-Bibel . 9Als sie aber die Lade dahin getragen hatten, entstand in der Stadt ein sehr großer Schrecken durch die Hand des HERRN; denn er schlug die Leute in der Stadt, Klein und Groß, sodass an ihnen Beulen ausbrachen.
Tekstuitleg van 1 S 5,9 .
1 S 5,10 - 1 S 5,10 . De ark bij de Filistijnen -- 1
S 5 - 1
S 5,1-12 -- 1 S 5,1 - 1 S 5,2 - 1 S 5,3 - 1 S 5,4 - 1 S 5,5 - 1 S 5,6 - 1 S 5,7 - 1 S 5,8 - 1 S 5,9 - 1 S 5,10 - 1 S 5,11 - 1 S 5,12 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
MT |
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
10kai exapostellousin tèn kibôton tou theou eis askalôna kai egenèthè ôs eisèlthen kibôtos theou eis askalôna kai eboèsan oi askalônitai legontes ti apestrepsate pros èmas tèn kibôton tou theou israèl thanatôsai èmas kai ton laon èmôn |
10 miserunt ergo arcam Dei in Accaron cumque venisset arca Dei in Accaron exclamaverunt Accaronitae dicentes adduxerunt ad nos arcam Dei Israhel ut interficiat nos et populum nostrum |
|
10 Toen zonden zij de ark Gods naar Ekron; maar het geschiedde, als de ark Gods te Ekron kwam, zo riepen die van Ekron, zeggende: Zij hebben de ark des Gods van Israël tot mij rondom gebracht, om mij en mijn volk te doden. |
[10] Dus stuurden zij de ark van God naar Ekron.
Maar toen de ark van God daar aankwam, jammerden de Ekronieten: ‘Nu
hebben ze de ark van de God van Israël naar ons gebracht! Dat wordt
de dood van ons en van ons volk!’ |
[10] Ze stuurden de ark van God door naar Ekron, maar zodra hij daar aankwam begon de bevolking te schreeuwen: 'Ze hebben de ark van de God van Israël hierheen gestuurd om ons allemaal te doden!' |
5:10
Dan zenden ze de ark van God naar Ekron;
en het geschiedt
als de ark van God in Ekron aankomt
dat de Ekronieten het uitschreeuwen
en zeggen:
ze hebben die ark van Israëls God
rondgestuurd naar mij
om mij en mijn gemeenschap te doden! |
10. Ils envoyèrent alors l'arche de Dieu à Éqrôn, mais lorsque l'arche de Dieu arriva à Éqrôn, les Éqronites s'écrièrent : « Ils m'ont amené l'arche du Dieu d'Israël pour me faire périr moi et mon peuple! » |
|
King James Bible .
[10] Therefore they sent the ark of God to Ekron. And it came to pass, as the ark of God came to Ekron, that the Ekronites cried out, saying, They have brought about the ark of the God of Israel to us, to slay us and our people.
Luther-Bibel . 10Da sandten sie die Lade Gottes nach Ekron. Als aber die Lade Gottes nach Ekron kam, schrien die Leute von Ekron: Sie haben die Lade des Gottes Israels hergetragen zu mir, damit sie mich töte und mein Volk!
Tekstuitleg van 1 S 5,10 .
1 S 5,11 - 1 S 5,11 . De ark bij de Filistijnen -- 1
S 5 - 1
S 5,1-12 -- 1 S 5,1 - 1 S 5,2 - 1 S 5,3 - 1 S 5,4 - 1 S 5,5 - 1 S 5,6 - 1 S 5,7 - 1 S 5,8 - 1 S 5,9 - 1 S 5,10 - 1 S 5,11 - 1 S 5,12 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
MT |
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
11kai exapostellousin kai sunagousin tous satrapas tôn allofulôn kai eipon exaposteilate tèn kibôton tou theou israèl kai kathisatô eis ton topon autès kai ou mè thanatôsè èmas kai ton laon èmôn oti egenèthè sugchusis thanatou en olè tè polei bareia sfodra ôs eisèlthen kibôtos theou israèl ekei |
11 miserunt itaque et congregaverunt omnes satrapas Philisthinorum qui dixerunt dimittite arcam Dei Israhel et revertatur in locum suum et non interficiat nos cum populo nostro |
|
11 En zij zonden heen, en vergaderden al de vorsten der Filistijnen, en zeiden: Zendt de ark des Gods van Israël heen, dat zij wederkere tot haar plaats, opdat zij mij en mijn volk niet dode; want er was een dodelijke kwelling in de ganse stad, en de hand Gods was er zeer zwaar. |
[11] Zij riepen dus alle stadsvorsten van de Filistijnen
bijeen en zeiden: ‘Laat de ark van de God van Israël wegbrengen. Ze
moet terug naar de plaats waar ze thuishoort; anders wordt ze de dood
van ons en van ons volk.’ In de hele stad heerste inderdaad een dodelijke
ontzetting; zwaar drukte de hand van God op de stad. |
[11] Weer riepen ze de Filistijnse stadsvorsten erbij en zeiden: 'Stuur de ark van de God van Israël terug naar waar hij vandaan komt, anders worden we allemaal gedood.' In heel de stad heerste namelijk een dodelijke angst, want God pakte de inwoners hard aan. |
5:11
Ze zenden bericht, verzamelen
alle tirannen der Filistijnen
en zeggen: zendt
de ark van Israëls God heen
en laat hem
naar zijn standplaats terugkeren,
dan kan hij mij en mijn gemeenschap
niet doden!
Want er is een doods-tumult geweest
in heel de stad,-
zeer zwaar was daar de hand van God. |
11. Ils firent convoquer tous les princes des Philistins et dirent : « Renvoyez l'arche du Dieu d'Israël, et qu'elle retourne à son lieu et ne me fasse pas mourir, moi et mon peuple. » Il y avait en effet une panique mortelle dans toute la ville, tant s'y était appesantie la main de Dieu. |
|
King James Bible . [11] So they sent and gathered together all the lords of the Philistines, and said, Send away the ark of the God of Israel, and let it go again to his own place, that it slay us not, and our people: for there was a deadly destruction throughout all the city; the hand of God was very heavy there.
Luther-Bibel . 11Da sandten sie hin und versammelten alle Fürsten der Philister und sprachen: Sendet die Lade des Gottes Israels zurück an ihren Ort, damit sie mich und mein Volk nicht töte. Denn es kam ein tödlicher Schrecken über die ganze Stadt; die Hand Gottes lag schwer auf ihr.
Tekstuitleg van 1 S 5,11 .
1 S 5,12 - 1 S 5,12 . De ark bij de Filistijnen -- 1
S 5 - 1
S 5,1-12 -- 1 S 5,1 - 1 S 5,2 - 1 S 5,3 - 1 S 5,4 - 1 S 5,5 - 1 S 5,6 - 1 S 5,7 - 1 S 5,8 - 1 S 5,9 - 1 S 5,10 - 1 S 5,11 - 1 S 5,12 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
MT |
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling (2005) |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
12kai oi zôntes kai ouk apothanontes eplègèsan eis tas edras kai anebè è kraugè tès poleôs eis ton ouranon |
12 fiebat enim pavor mortis in singulis urbibus et gravissima valde manus Dei viri quoque qui mortui non fuerant percutiebantur in secretiori parte natium et ascendebat ululatus uniuscuiusque civitatis in caelum |
|
12 En de mensen, die niet stierven, werden geslagen met spenen, zodat het geschrei der stad opklom naar den hemel. |
[12] De inwoners die niet stierven kregen gezwellen
en uit de stad stegen de noodkreten ten hemel. |
[12] Wie niet stierf, werd geplaagd door aambeien; het gekerm van de stad steeg op naar de hemel. |
5:12
De mannen die niet gestorven waren
werden geslagen met bulten,-
zodat het hulpgeroep van de stad
opklom ten hemel. |
12. Les gens qui ne mouraient pas étaient affligés de tumeurs et le cri de détresse de la ville montait jusqu'au ciel. |
|
King James Bible . [12] And the men that died not were smitten with the emerods: and the cry of the city went up to heaven.
Luther-Bibel . 12Und die Leute, die nicht starben, wurden geschlagen mit Beulen und das Geschrei der Stadt stieg auf gen Himmel.
Tekstuitleg van 1 S 5,12 .
SEPTUAGINTA
5
1kai allofuloi elabon tèn kibôton tou theou kai eisènegkan autèn ex abennezer eis azôton2kai elabon allofuloi tèn kibôton kuriou kai eisènegkan autèn eis oikon dagôn kai parestèsan autèn para dagôn3kai ôrthrisan oi azôtioi kai eisèlthon eis oikon dagôn kai eidon kai idou dagôn peptôkôs epi prosôpon autou enôpion kibôtou tou theou kai ègeiran ton dagôn kai katestèsan eis ton topon autou kai ebarunthè cheir kuriou epi tous azôtious kai ebasanisen autous kai epataxen autous eis tas edras autôn tèn azôton kai ta oria autès4kai egeneto ote ôrthrisan to prôi kai idou dagôn peptôkôs epi prosôpon autou enôpion kibôtou diathèkès kuriou kai è kefalè dagôn kai amfotera ta ichnè cheirôn autou afèrèmena epi ta emprosthia amafeth ekaston kai amfoteroi oi karpoi tôn cheirôn autou peptôkotes epi to prothuron plèn è rachis dagôn upeleifthè5dia touto ouk epibainousin oi iereis dagôn kai pas o eisporeuomenos eis oikon dagôn epi bathmon oikou dagôn en azôtô eôs tès èmeras tautès oti uperbainontes uperbainousin6kai ebarunthè cheir kuriou epi azôton kai epègagen autois kai exezesen autois eis tas naus kai meson tès chôras autès anefuèsan mues kai egeneto sugchusis thanatou megalè en tè polei7kai eidon oi andres azôtou oti outôs kai legousin oti ou kathèsetai kibôtos tou theou israèl meth' èmôn oti sklèra cheir autou ef' èmas kai epi dagôn theon èmôn8kai apostellousin kai sunagousin tous satrapas tôn allofulôn pros autous kai legousin ti poièsômen kibôtô theou israèl kai legousin oi geththaioi metelthetô kibôtos tou theou pros èmas kai metèlthen kibôtos tou theou eis geththa9kai egenèthè meta to metelthein autèn kai ginetai cheir kuriou en tè polei tarachos megas sfodra kai epataxen tous andras tès poleôs apo mikrou eôs megalou kai epataxen autous eis tas edras autôn kai epoièsan eautois oi geththaioi edras10kai exapostellousin tèn kibôton tou theou eis askalôna kai egenèthè ôs eisèlthen kibôtos theou eis askalôna kai eboèsan oi askalônitai legontes ti apestrepsate pros èmas tèn kibôton tou theou israèl thanatôsai èmas kai ton laon èmôn11kai exapostellousin kai sunagousin tous satrapas tôn allofulôn kai eipon exaposteilate tèn kibôton tou theou israèl kai kathisatô eis ton topon autès kai ou mè thanatôsè èmas kai ton laon èmôn oti egenèthè sugchusis thanatou en olè tè polei bareia sfodra ôs eisèlthen kibôtos theou israèl ekei12kai oi zôntes kai ouk apothanontes eplègèsan eis tas edras kai anebè è kraugè tès poleôs eis ton ouranon
- http://www.myriobiblos.gr/bible/ot/chapter.asp?book=9&page=5 .
ΚΑΙ ἀλλόφυλοι ἔλαβον τὴν κιβωτὸν τοῦ Θεοῦ καὶ εἰσήνεγκαν αὐτὴν ἐξ ᾿Αβενέζερ εἰς ῎Αζωτον. 2 καί ἔλαβον ἀλλόφυλοι τὴν κιβωτὸν Κυρίου καὶ εἰσήνεγκαν αὐτὴν εἰς οἶκον Δαγὼν καὶ παρέστησαν αὐτὴν παρὰ Δαγών. 3 καὶ ὤρθρισαν οἱ ᾿Αζώτιοι καὶ εἰσῆλθον εἰς οἶκον Δαγὼν καὶ εἶδον καὶ ἰδοὺ Δαγὼν πεπτωκὼς ἐπὶ πρόσωπον αὐτοῦ ἐνώπιον κιβωτοῦ τοῦ Θεοῦ· καὶ ἤγειραν τὸν Δαγὼν καὶ κατέστησαν εἰς τὸν τόπον αὐτοῦ. καὶ ἐβαρύνθη χεὶρ Κυρίου ἐπὶ τοὺς ᾿Αζωτίους καὶ ἐβασάνισεν αὐτοὺς καὶ ἐπάταξεν αὐτοὺς εἰς τὰς ἕδρας αὐτῶν, τὴν ῎Αζωτον καὶ τὰ ὅρια αὐτῆς. 4 καὶ ἐγένετο ὅτε ὤρθρισαν τὸ πρωΐ, καὶ ἰδοὺ Δαγὼν πεπτωκὼς ἐπὶ πρόσωπον αὐτοῦ ἐνώπιον κιβωτοῦ διαθήκης Κυρίου, καὶ ἡ κεφαλὴ Δαγὼν καὶ ἀμφότερα τὰ ἴχνη χειρῶν αὐτοῦ ἀφῃρημένα ἐπὶ τά ἐμπρόσθια ἀμαφὲθ ἕκαστον, καὶ ἀμφότεροι οἱ καρποὶ τῶν χειρῶν αὐτοῦ πεπτωκότες ἐπὶ τὸ πρόθυρον, πλὴν ἡ ράχις Δαγὼν ὑπελείφθη. 5 διὰ τοῦτο οὐκ ἐπιβαίνουσιν οἱ ἱερεῖς Δαγὼν καὶ πᾶς ὁ εἰσπορευόμενος εἰς οἶκον Δαγὼν ἐπὶ βαθμὸν οἴκου Δαγὼν ἐν ᾿Αζώτῳ ἕως τῆς ἡμέρας ταύτης, ὅτι ὑπερβαίνοντες ὑπερβαίνουσι. 6 καὶ ἐβαρύνθη ἡ χεὶρ Κυρίου ἐπὶ ῎Αζωτον, καὶ ἐπήγαγεν αὐτοῖς καὶ ἐξέζεσεν αὐτοῖς εἰς τὰς ναῦς, καὶ μέσον τῆς χώρας αὐτῆς ἀνεφύησαν μύες, καὶ ἐγένετο σύγχυσις θανάτου μεγάλη ἐν τῇ πόλει. 7 καὶ εἶδον οἱ ἄνδρες ᾿Αζώτου ὅτι οὕτως, καὶ λέγουσιν· ὅτι οὐ καθήσεται κιβωτὸς τοῦ Θεοῦ ᾿Ισραὴλ μεθ᾿ ἡμῶν, ὅτι σκληρὰ χεὶρ αὐτοῦ ἐφ᾿ ἡμᾶς καὶ ἐπὶ Δαγὼν θεὸν ἡμῶν. 8 καὶ ἀποστέλλουσι καὶ συνάγουσι τοὺς σατράπας τῶν ἀλλοφύλων πρὸς αὐτοὺς καὶ λέγουσι· τί ποιήσωμεν τῇ κιβωτῷ Θεοῦ ᾿Ισραήλ; καὶ λέγουσιν οἱ Γεθαῖοι· μετελθέτω κιβωτὸς τοῦ Θεοῦ πρὸς ἡμᾶς· καὶ μετῆλθε κιβωτὸς τοῦ Θεοῦ ᾿Ισραὴλ εἰς Γέθ. 9 καὶ ἐγενήθη μετὰ τὸ μετελθεῖν αὐτὴν καὶ γίνεται χεὶρ Κυρίου τῇ πόλει, τάραχος μέγας σφόδρα, καὶ ἐπάταξε τοὺς ἄνδρας τῆς πόλεως ἀπὸ μικροῦ ἕως μεγάλου καὶ ἐπάταξεν αὐτοὺς εἰς τὰς ἕδρας αὐτῶν, καὶ ἐποίησαν οἱ Γεθαῖοι ἑαυτοῖς ἕδρας. 10 καὶ ἐξαποστέλλουσι τὴν κιβωτὸν τοῦ Θεοῦ εἰς ᾿Ασκάλωνα. καὶ ἐγενήθη ὡς εἰσῆλθε κιβωτὸς Θεοῦ εἰς ᾿Ασκάλωνα, καὶ ἐβόησαν οἱ ᾿Ασκαλωνῖται λέγοντες· τί ἀπεστρέψατε τὴν κιβωτὸν τοῦ Θεοῦ ᾿Ισραὴλ πρὸς ἡμᾶς θανατῶσαι ἡμᾶς καὶ τὸν λαὸν ἡμῶν; 11 καὶ ἐξαποστέλλουσι καὶ συνάγουσι τοὺς σατράπας τῶν ἀλλοφύλων καὶ εἶπον· ἐξαποστείλατε τὴν κιβωτὸν τοῦ Θεοῦ ᾿Ισραήλ, καὶ καθισάτω εἰς τὸν τόπον αὐτῆς καὶ οὐ μὴ θανατώσῃ ἡμᾶς καὶ τὸν λαὸν ἡμῶν· 12 ὅτι ἐγενήθη σύγχυσις ἐν ὅλῃ τῇ πόλει βαρεῖα σφόδρα, ὡς εἰσῆλθε κιβωτὸς Θεοῦ ᾿Ισραὴλ ἐκεῖ, καὶ οἱ ζῶντες καὶ οὐκ ἀποθανόντες ἐπλήγησαν εἰς τὰς ἕδρας, καὶ ἀνέβη ἡ κραυγὴ τῆς πόλεως εἰς τὸν οὐρανόν.
VULGATA
1 Philisthim autem tulerunt arcam Dei et asportaverunt eam a lapide Adiutorii in Azotum
2 tulerunt Philisthim arcam Dei et intulerunt eam in templum Dagon et statuerunt eam iuxta Dagon
3 cumque surrexissent diluculo Azotii altera die ecce Dagon iacebat pronus in terram ante arcam Domini et tulerunt Dagon et restituerunt eum in loco suo
4 rursumque mane die alio consurgentes invenerunt Dagon iacentem super faciem suam in terram coram arca Domini caput autem Dagon et duae palmae manuum eius abscisae erant super limen
5 porro Dagon truncus solus remanserat in loco suo propter hanc causam non calcant sacerdotes Dagon et omnes qui ingrediuntur templum eius super limen Dagon in Azoto usque in hodiernum diem
6 adgravata autem est manus Domini super Azotios et demolitus est eos et percussit in secretiori parte natium Azotum et fines eius
7 videntes autem viri azotii huiuscemodi plagam dixerunt non maneat arca Dei Israhel apud nos quoniam dura est manus eius super nos et super Dagon deum nostrum
8 et mittentes congregaverunt omnes satrapas Philisthinorum ad se et dixerunt quid faciemus de arca Dei Israhel responderuntque Getthei circumducatur arca Dei Israhel et circumduxerunt arcam Dei Israhel
9 illis autem circumducentibus eam fiebat manus Dei per singulas civitates interfectionis magnae nimis et percutiebat viros uniuscuiusque urbis a parvo usque ad maiorem et conputrescebant prominentes extales eorum
10 miserunt ergo arcam Dei in Accaron cumque venisset arca Dei in Accaron exclamaverunt Accaronitae dicentes adduxerunt ad nos arcam Dei Israhel ut interficiat nos et populum nostrum
11 miserunt itaque et congregaverunt omnes satrapas Philisthinorum qui dixerunt dimittite arcam Dei Israhel et revertatur in locum suum et non interficiat nos cum populo nostro
12 fiebat enim pavor mortis in singulis urbibus et gravissima valde manus Dei viri quoque qui mortui non fuerant percutiebantur in secretiori parte natium et ascendebat ululatus uniuscuiusque civitatis in caelum
- http://kodesh.snunit.k12.il/i/t/t08a05.htm -
א וּפְלִשְׁתִּים, לָקְחוּ, אֵת, אֲרוֹן הָאֱלֹהִים; וַיְבִאֻהוּ מֵאֶבֶן הָעֵזֶר, אַשְׁדּוֹדָה. ב וַיִּקְחוּ פְלִשְׁתִּים אֶת-אֲרוֹן הָאֱלֹהִים, וַיָּבִאוּ אֹתוֹ בֵּית דָּגוֹן; וַיַּצִּיגוּ אֹתוֹ, אֵצֶל דָּגוֹן. ג וַיַּשְׁכִּמוּ אַשְׁדּוֹדִים, מִמָּחֳרָת, וְהִנֵּה דָגוֹן נֹפֵל לְפָנָיו אַרְצָה, לִפְנֵי אֲרוֹן יְהוָה; וַיִּקְחוּ, אֶת-דָּגוֹן, וַיָּשִׁבוּ אֹתוֹ, לִמְקוֹמוֹ. ד וַיַּשְׁכִּמוּ בַבֹּקֶר, מִמָּחֳרָת, וְהִנֵּה דָגוֹן נֹפֵל לְפָנָיו אַרְצָה, לִפְנֵי אֲרוֹן יְהוָה; וְרֹאשׁ דָּגוֹן וּשְׁתֵּי כַּפּוֹת יָדָיו, כְּרֻתוֹת אֶל-הַמִּפְתָּן--רַק דָּגוֹן, נִשְׁאַר עָלָיו. ה עַל-כֵּן לֹא-יִדְרְכוּ כֹהֲנֵי דָגוֹן וְכָל-הַבָּאִים בֵּית-דָּגוֹן, עַל-מִפְתַּן דָּגוֹן--בְּאַשְׁדּוֹד: עַד, הַיּוֹם הַזֶּה. {פ}
ו וַתִּכְבַּד יַד-יְהוָה אֶל-הָאַשְׁדּוֹדִים, וַיְשִׁמֵּם; וַיַּךְ אֹתָם בעפלים (בַּטְּחֹרִים), אֶת-אַשְׁדּוֹד וְאֶת-גְּבוּלֶיהָ. ז וַיִּרְאוּ אַנְשֵׁי-אַשְׁדּוֹד, כִּי-כֵן; וְאָמְרוּ, לֹא-יֵשֵׁב אֲרוֹן אֱלֹהֵי יִשְׂרָאֵל עִמָּנוּ--כִּי-קָשְׁתָה יָדוֹ עָלֵינוּ, וְעַל דָּגוֹן אֱלֹהֵינוּ. ח וַיִּשְׁלְחוּ וַיַּאַסְפוּ אֶת-כָּל-סַרְנֵי פְלִשְׁתִּים אֲלֵיהֶם, וַיֹּאמְרוּ מַה-נַּעֲשֶׂה לַאֲרוֹן אֱלֹהֵי יִשְׂרָאֵל, וַיֹּאמְרוּ, גַּת יִסֹּב אֲרוֹן אֱלֹהֵי יִשְׂרָאֵל; וַיַּסֵּבּוּ, אֶת-אֲרוֹן אֱלֹהֵי יִשְׂרָאֵל. {ס}
ט וַיְהִי אַחֲרֵי הֵסַבּוּ אֹתוֹ, וַתְּהִי יַד-יְהוָה בָּעִיר מְהוּמָה גְּדוֹלָה מְאֹד, וַיַּךְ אֶת-אַנְשֵׁי הָעִיר, מִקָּטֹן וְעַד-גָּדוֹל; וַיִּשָּׂתְרוּ לָהֶם, עפלים (טְחֹרִים). י וַיְשַׁלְּחוּ אֶת-אֲרוֹן הָאֱלֹהִים, עֶקְרוֹן; וַיְהִי, כְּבוֹא אֲרוֹן הָאֱלֹהִים עֶקְרוֹן, וַיִּזְעֲקוּ הָעֶקְרֹנִים לֵאמֹר הֵסַבּוּ אֵלַי אֶת-אֲרוֹן אֱלֹהֵי יִשְׂרָאֵל, לַהֲמִיתֵנִי וְאֶת-עַמִּי. יא וַיִּשְׁלְחוּ וַיַּאַסְפוּ אֶת-כָּל-סַרְנֵי פְלִשְׁתִּים, וַיֹּאמְרוּ שַׁלְּחוּ אֶת-אֲרוֹן אֱלֹהֵי יִשְׂרָאֵל וְיָשֹׁב לִמְקוֹמוֹ, וְלֹא-יָמִית אֹתִי, וְאֶת-עַמִּי: כִּי-הָיְתָה מְהוּמַת-מָוֶת בְּכָל-הָעִיר, כָּבְדָה מְאֹד יַד הָאֱלֹהִים שָׁם. יב וְהָאֲנָשִׁים אֲשֶׁר לֹא-מֵתוּ, הֻכּוּ בעפלים (בַּטְּחֹרִים); וַתַּעַל שַׁוְעַת הָעִיר, הַשָּׁמָיִם. {ס}