BIJBELBOEK TWEEDE BOEK KONINGEN - 2 K -
- bijbeloverzicht
-- bijbelverwijzingen
-- 2 K (2 Koningen)
-- 2 K 23 -- 2 K 21,1-18 -
Overzicht van Tenach : Tenach
: overzicht , Tenach
: taalgebruik - A
- B
- C
- D
- E
- F
- G
- H
- I
- J
- K
- L
- M
- N
- O
- P
- Q
- R
- S
- T
- U
- V
- W
- X
-Y
- Z -
, Tenach
: commentaar ,
Overzicht van Septuaginta : Septuaginta
: overzicht , Septuaginta
: taalgebruik - A
- B
- C
- D
- E
- F
- G
- H
- I
- J
- K
- L
- M
- N
- O
- P
- Q
- R
- S
- T
- U
- V
- W
- X
-Y
- Z
- , Septuaginta
: commentaar ,
Overzicht van 2 Koningen : - 2
K 1 - 2 K 2
- 2 K 3
- 2 K 4 - 2
K 5 - 2 K 6
- 2 K 7 - 2
K 8 - 2 K 9
- 2 K 10
- 2 K 11 -
2 K 12 - 2
K 13 - 2 K
14 - 2 K 15
- 2 K 16
- 2 K 17 -
2 K 18 - 2
K 19 - 2 K
20 - 2 K 21
- 2 K 22
- 2 K 23 -
2 K 24 - 2
K 25
Bijbeluitleg - 2 K 21,1
- 2 K 21,2
- 2 K 21,3
- 2 K 21,4
- 2 K 21,5
- 2 K 21,6
- 2 K 21,7
- 2 K 21,8
- 2 K 21,9
- 2 K 21,10
- 2 K 21,11
- 2 K 21,12
- 2 K 21,13
- 2 K 21,14
- 2 K 21,15
- 2 K 21,16
- 2 K 21,17
- 2 K 21,18
- 2 K 21,19
- 2 K 21,20
- 2 K 21,21
- 2 K 21,22
- 2 K 21,23
- 2 K 21,24
- 2 K 21,25
-
() 2 K 21,1 . () 2 K 21,2 . () 2 K 21,3 . () 2 K 21,4 . () 2 K 21,5 . () 2 K 21,6 . () 2 K 21,7 . () 2 K 21,8 . () 2 K 21,9 . () 2 K 21,10 . () 2 K 21,11 . () 2 K 21,12 . () 2 K 21,13 . () 2 K 21,14 . () 2 K 21,15 . () 2 K 21,16 . () 2 K 21,17 . () 2 K 21,18 . () 2 K 21,19 . () 2 K 21,20 . () 2 K 21,21 . () 2 K 21,22 . () 2 K 21,23 . () 2 K 21,24 . () 2 K 21,25 .
![]() |
ZOEKEN OP DEZE WEBSITE |
1. LXX , Griekse tekst N.T. | 2. Vulgata | 3. Synopsis Denaux - Vervenne | 4. Statenvertaling | 5. Willibrordvertaling | 6. Nieuwe Vertaling | 7. Naardense vertaling , zie |
8. Bible de Jérusalem | 9. Statenvertaling | 10. King James Bible - King James Bible | 11. Luther-Bibel |
Woordenschat
Bibliografie
Literatuur
Liturgisch gebruik
Overzicht van de bijbelboeken
- bijbeloverzicht , bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , Oude Testament , Pentateuch , Historische boeken , Profeten , Wijsheidsboeken , NT overzicht , Evangelies , Synoptici , Brieven van Paulus , Apostolische brieven .
- OT : Gn (Genesis)
, Ex (Exodus)
, Lv (Leviticus)
, Nu (Numeri)
, Dt (Deuteronomium)
, Joz (Jozua)
, Re (Rechters)
, Rt (Ruth) ,
1 S (1 Samuël)
, 2 S (2 Samuël)
, 1 K (1 Koningen)
, 2 K (2 Koningen)
, 1 Kr ( 1 Kronieken)
, 2 Kr (2 Kronieken)
, Ezr (Ezra)
, Neh (Nehemia)
, Tob (Tobia)
, Jdt (Judith)
, Est (Esther)
, 1 Mak (1 Makkabeeën)
, 2 Mak (2 Makkabeeën)
, Job , Ps
(Psalmen ) , Spr
(Spreuken) , Pr
(Prediker) , Hl
(Hooglied) , W
(Wijsheid) , Sir
(Sirach) , Js
(Jesaja) , Jr
(Jeremia) , Kl
(Klaagliederen) , Bar
(Baruch) , Ez
(Ezechiël) , Da
(Daniël) , Hos
(Hosea) , Jl (Joël)
, Am (Amos) ,
Ob (Obadja) ,
Jon (Jona) ,
Mi (Micha) , Nah
(Nahum) , Hab
(Habakuk) , Sef
(Sefanja) , Hag
(Haggai) , Zach
(Zacharia) , Mal
(Maleachi) .
- NT : Mt
(Matteüs) - Mc
(Marcus) - Lc
(Lucas) - Joh
(Johannes) - Hnd
(Handelingen) , Rom
(Rome) , 1 Kor
(Korinte) , 2 Kor
(Korinte) , Gal
(Galatië) , Ef
(Efese) , Fil
(Filippi) , Kol
(Kolosse) , 1 Tes
(Tessalonika) , 2
Tes (Tessalonika) , 1
Tim (Timoteüs) , 2
Tim (Timoteüs) , Tit
(Titus) , Film
(Filemon) , Heb
(Hebreeën) , Jak
(Jakobus) , 1 Pe
(Petrus) , 2 Pe
(Petrus) , 1 Joh
(Johannes) , 2 Joh
(Johannes) , 2 Joh
(Johannes) , Jud
(Judas) , Apk
(Apokalyps) .
Overzicht van
de bibliografie van de bijbelboeken : - bibliografie
bijbel -
bibliografie
van het Oude Testament - bibliografie
Matteüsevangelie - bibliografie
Marcusevangelie - bibliografie
Lucasevangelie - bibliografie
van het Johannesevangelie - bibliografie
van het Nieuwe Testament (behalve evangeliën)
- 2 K 21,1-18 : Manasse van Juda - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 2 K (2 Koningen) -- 2 K 23 -- 2 K 21,1-18 -- 2 K 21,1 - 2 K 21,2 - 2 K 21,3 - 2 K 21,4 - 2 K 21,5 - 2 K 21,6 - 2 K 21,7 - 2 K 21,8 - 2 K 21,9 - 2 K 21,10 - 2 K 21,11 - 2 K 21,12 - 2 K 21,13 - 2 K 21,14 - 2 K 21,15 - 2 K 21,16 - 2 K 21,17 - 2 K 21,18 -
2 K 21,1 - 2 K 21,1 : Manasse van Juda - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 2 K (2 Koningen) -- 2 K 23 -- 2 K 21,1-18 -- 2 K 21,1 - 2 K 21,2 - 2 K 21,3 - 2 K 21,4 - 2 K 21,5 - 2 K 21,6 - 2 K 21,7 - 2 K 21,8 - 2 K 21,9 - 2 K 21,10 - 2 K 21,11 - 2 K 21,12 - 2 K 21,13 - 2 K 21,14 - 2 K 21,15 - 2 K 21,16 - 2 K 21,17 - 2 K 21,18 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [1] Manasseh was twelve years old when he began to reign, and reigned fifty and five years in Jerusalem. And his mother's name was Hephzi-bah.
Luther-Bibel . 21 1 Manasse war zwölf Jahre alt, als er König wurde; und er regierte fünfundfünfzig Jahre zu Jerusalem. Seine Mutter hieß Hefzi-Bah.
Tekstuitleg van
2 K 21,2 - 2 K 21,2 : Manasse van Juda - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- 2 K (2 Koningen) -- 2 K 23 -- 2 K 21,1-18 -- 2 K 21,1 - 2 K 21,2 - 2 K 21,3 - 2 K 21,4 - 2 K 21,5 - 2 K 21,6 - 2 K 21,7 - 2 K 21,8 - 2 K 21,9 - 2 K 21,10 - 2 K 21,11 - 2 K 21,12 - 2 K 21,13 - 2 K 21,14 - 2 K 21,15 - 2 K 21,16 - 2 K 21,17 - 2 K 21,18 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [2] And he did that which was evil in the sight of the LORD, after the abominations of the heathen, whom the LORD cast out before the children of Israel.
Luther-Bibel . 2 Und er tat, was dem HERRN missfiel, nach den gräulichen Sitten der Heiden, die der HERR vor Israel vertrieben hatte,
a. wajja`ash hâra` bë`e(j)ne(j) JHWH këthô`äbhoth haggôjim ´âsjèr hôrisj JHWH mippëne(j) bëne(j) jishërâ´el (en hij deed het slechte in de ogen van JHWH zoals gruweldaden van de volkeren die JHWH had doen bezitten weg van de zonen van Israël)
Tekstuitleg van 2 K 21,2 . Het vers 2 K 21,2 telt 15 (3 X 5) woorden en 56 (2³ X 7) letters . De getalwaarde van 2 K 21,2 telt 2471 (7 X 353) . Het verbod om de gruweldaden van de volkeren te doen in Dt 18,9 (la`äshôth këthô`äbhoth haggôjim = om te doen zoals de gruweldaden van de volkeren) wordt overtreden door 2 koningen : Achaz , koning van Juda (2 K 16,3) en Manasse, koning van Juda (2 K 21,2 : wajja`ash ... këthô`äbhoth haggôjim = hij deed ... zoals de gruweldaden van de volkeren) . Achaz riep de hulp van de koning van Assyrië in tegen o.a. de koning van Samaria . Dat leidde tot de val van Samaria en het einde van het Noordrijk . Manasse wordt beschouwd als de oorzaak van de val van Jeruzalem en de Babylonische ballingschap . Ondanks de ijver van Josia , koning van Juda, die deze gruwel profaneerde (2 K 23,13) kon de val en de ballingschap niet afgewend worden .
2 K 21,2.1. wajja`ash (en hij maakte, en hij deed) < wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. `âshâh (maken, doen) . Taalgebruik in Tenakh : `âshâh (maken) . Getalwaarde : ajin = 16 of 70 , shin = 21 of 300 , he = 5 ; totaal : 42 (2 X 3 X 7) OF 375 (3 X 5³) . Structuur : 7 - 3 - 5 . Tenakh (232) . Pentateuch (81) . Eerdere Profeten (86) . Latere Profeten (9) . 12 Kleine Profeten (1) . Geschriften (55) . 2 K (24) : (1) 2 K 8,18 . (2) 2 K 8,27 . (3) 2 K 12,3 . (4) 2 K 13,2 . (5) 2 K 14,3 . (6) 2 K 14,24 . (7) 2 K 15,3 . (8) 2 K 15,9 . (9) 2 K 15,18 . (10) 2 K 15,24 . (11) 2 K 15,28 . (12) 2 K 15,34 . (2 K 15,34 . (13) 2 K 16,16 . (14) 2 K 17,2 . (15) 2 K 18,3 . (16) 2 K 21,2 . (17) 2 K 21,3 . (18) 2 K 21,20 . (19) 2 K 22,2 . (20) 2 K 23,19 . (21) 2 K 23,32 . (22) 2 K 23,37 . (23) 2 K 24,9 . (24) 2 K 24,19 .
2 K 21,2.2. hâra` (het slechte) < bepaald lidw. + naamw. ra` (slecht, kwaad, boos, misdadig) . Taalgebruik in Tenach : ra` (slecht, kwaad, boos, misdadig) . Getalwaarde : resj = 20 of 200 , ajin = 16 of 70 ; totaal : 36 (2² X 3²) OF 270 (2 X 3³ X 5) . Structuur : 2 - 7 . ra` is het tegenoversgestelde van goed . Goed - slecht ; goed - kwaad . Kwaad in de betekenis van boos worden om iets dat gedaan werd . We zouden kunnen spreken van goed-doener en slecht-doener , maar we gebruiken evenwel wel-doener . We spreken niet van slecht-doener of kwaad- doener , maar wel van een mis-dadiger (mis -doen) of een boos-doener . Tenakh (101) . Pentateuch (22) . Eerdere Profeten (44) . Latere Profeten (15) . 12 Kleine Profeten (1) . Geschriften (19) . Joz (1) . Re (7) : (1) Re 2,11 . (2) Re 3,7 . (3) Re 3,12 . (4) Re 4,1 . (5) Re 6,1 . (6) Re 10,6 . (7) Re 13,1 . 1 S (2) . 2 S (1) . 1 K (10) . 2 K (23) : (1) 2 K 3,2 . (2) 2 K 8,18 . (3) 2 K 8,27 . (4) 2 K 13,2 . (5) 2 K 13,11 . (6) 2 K 14,24 . (7) 2 K 15,9 . (8) 2 K 15,18 . (9) 2 K 15,24 . (10) 2 K 15,28 . (11) 2 K 17,2 . (12) 2 K 17,17 . (13) 2 K 21,2 . (14) 2 K 21,6 . (15) 2 K 21,9 . (16) 2 K 21,11 . (17) 2 K 21,15 . (18) 2 K 21,16 . (19) 2 K 21,20 . (20) 2 K 23,32 . (21) 2 K 23,37 . (22) 2 K 24,9 . (23) 2 K 24,19 .
2 K 21,2.3. bë`e(j)ne(j) (in de ogen van) < prefix voorzetsel bë + stat. constr. mann. mv. van het zelfst. naamw. `ajin (oog, bron) . Taalgebruik in Tenakh : `ajin (oog, bron) . Taalgebruik in Jesaja : `ajin (oog, bron) . De getalwaarde van ajin is : ajin = 16 of 70 , jod = 10 , nun = 14 of 50 . Totaal : 40 (2 X 2 X 2 X 5) of 130 (2 X 5 X 13) . Structuur : 7 - 1 - 5 . Gr. ofthalmos (oog) . Taalgebruik in het NT : ofthalmos (oog) . Taalgebruik in de LXX : ofthalmos (oog) . Lat. oculus . Fr. oeil (yeux) . E. eye . Ned. oog . D. Aug . Een vorm van ofthalmos (oog) in de LXX (678) , in het NT (100) . Tenakh (158) . Pentateuch (35) . Eerdere Profeten (78) . Latere Profeten (11) . 12 Kleine Profeten (3) . Geschriften (31) . 2 K (30) . (1) 2 K 3,2 . (2) 2 K 3,18 . (3) 2 K 8,18 . (4) 2 K 8,27 . (5) 2 K 10,30 . (6) 2 K 12,3 . (7) 2 K 13,2 . (8) 2 K 13,11 . (9) 2 K 14,3 . (10) 2 K 14,24 . (11) 2 K 15,3 . (12) 2 K 15,9 . (13) 2 K 15,18 . (14) 2 K 15,24 . (15) 2 K 15,28 . (16) 2 K 15,34 . (17) 2 K 16,2 . (18) 2 K 17,2 . (19) 2 K 17,17 . (20) 2 K 18,3 . (21) 2 K 21,2 . (22) 2 K 21,6 . (23) 2 K 21,15 . (24) 2 K 21,16 . (25) 2 K 21,20 . (26) 2 K 22,2 . (27) 2 K 23,32 . (28) 2 K 23,37 . (29) 2 K 24,9 . (30) 2 K 24,19 .
2 K 21,2.4. JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenakh : JHWH . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 26 . Structuur : 1 - 5 - 6 - 5 . Tenakh (5193) . Pentateuch (1326) . Eerdere Profeten (1013) . Latere Profeten (1357) . 12 Kleine Profeten (387) . Geschriften (1110) . 2 K (217) . 2 K 21 (11) : (1) 2 K 21,2 . (2) 2 K 21,4 . (3) 2 K 21,5 . (4) 2 K 21,6 . (5) 2 K 21,7 . (6) 2 K 21,9 . (7) 2 K 21,10 . (8) 2 K 21,12 . (9) 2 K 21,16 . (10) 2 K 21,20 . (11) 2 K 21,22 .
2 K 21,2.3. - 4. bë`e(j)ne(j) JHWH (in de ogen van JHWH) . Tenakh (93/158) . Pentateuch (15/35) . Gn (3) . Lv (1) . Nu (2) . Dt (9) . Profeten (58/92) . Eerdere Profeten (55/78) . Re (7) . 1 S (3) . 2 S (2) . 1 K (14/19) . 2 K (29/30) .Latere Profeten (2/11) . Js (1/4) . Jr (1/7) . 12 Kleine Profeten (1/3) . Mal (1) . Geschriften (20/31) . Ps (1/2) . 1 Kr (1/2) . 2 Kr (18/19) . Pentateuch (15/35) . Gn (3) : (1) Gn 6,8 . (2) Gn 38,7 . (3) Gn 38,10 . Lv (1) : Lev 10,19 . Nu (2) : (1) Nu 24,1 . (2) Nu 32,13 . Dt (9/10) : (1) Dt 4,25 . (2) Dt 6,18 . (3) Dt 9,18 . (4) Dt 12,25 . (5) Dt 12,28 . (6) Dt 13,19 . (7) Dt 17,2 . (8) Dt 21,9 . (9) Dt 31,29 . Re (7/9) : (1) Re 2,11 . (2) Re 3,7 . (3) Re 3,12 . (4) Re 4,1 . (5) Re 6,1 . (6) Re 10,6 . (7) Re 13,1 . 1 S (3/10) : (1) 1 S 12,17 . (2) 1 S 15,19 . (3) 1 S 26,24 . 2 S (2/7) : (1) 2 S 11,27 . (2) 2 S 15,25 . 1 K (14/19) : (1) 1 K 11,6 . (2) 1 K 14,22 . (3) 1 K 15,5 . (4) 1 K 15,11 . (5) 1 K 15,26 . (6) 1 K 15,34 . (7) 1 K 16,7 . (8) 1 K 16,19 . (9) 1 K 16,25 . (10) 1 K 16,30 . (11) 1 K 21,20 . (12) 1 K 21,25 . (13) 1 K 22,43 . (14) 1 K 22,53 . 2 K (29/30) . (1) 2 K 3,2 . (2) 2 K 3,18 . (3) 2 K 8,18 . (4) 2 K 8,27 . (5) 2 K 12,3 . (6) 2 K 13,2 . (7) 2 K 13,11 . (8) 2 K 14,3 . (9) 2 K 14,24 . (10) 2 K 15,3 . (11) 2 K 15,9 . (12) 2 K 15,18 . (13) 2 K 15,24 . (14) 2 K 15,28 . (15) 2 K 15,34 . (16) 2 K 16,2 . (17) 2 K 17,2 . (18) 2 K 17,17 . (19) 2 K 18,3 . (20) 2 K 21,2 . (21) 2 K 21,6 . (22) 2 K 21,15 . (23) 2 K 21,16 . (24) 2 K 21,20 . (25) 2 K 22,2 . (26) 2 K 23,32 . (27) 2 K 23,37 . (28) 2 K 24,9 . (29) 2 K 24,19 . 'In de ogen van JHWH' concentreert zich in Dt (9) , 1 K (14) , 2 K (29) en 2 Kr (18) .
2 K 21,2.2. - 4. hâra` bë`e(j)ne(j) JHWH (het slechte in de ogen van JHWH) . Tenakh (54/93) . Pentateuch (5) . Nu (1) : Nu 32,13 . Dt (4) : (1) Dt 4,25 . (2) Dt 9,18 . (3) Dt 17,2 . (4) Dt 31,29 . Eerdere Profeten (38/52) . Re (7) . 1 S (1) . 1 K (10) . 2 K (20) . Re (7) : (1) Re 2,11 . (2) Re 3,7 . (3) Re 3,12 . (4) Re 4,1 . (5) Re 6,1 . (6) Re 10,6 . (7) Re 13,1 . 1 S (1) : 1 S 15,19 . 1 K (10) . 2 K (20) . 1 K (10/14) : (1) 1 K 11,6 . (2) 1 K 14,22 . (3) 1 K 15,26 . (4) 1 K 15,34 . (5) 1 K 16,19 . (6) 1 K 16,25 . (7) 1 K 16,30 . (8) 1 K 21,20 . (9) 1 K 21,25 . (10) 1 K 22,53 . 2 K (20/29) . (1) 2 K 3,2 . (2) 2 K 8,18 . (3) 2 K 8,27 . (4) 2 K 13,2 . (5) 2 K 13,11 . (6) 2 K 14,24 . (7) 2 K 15,9 . (8) 2 K 15,18 . (9) 2 K 15,24 . (10) 2 K 15,28 . (11) 2 K 17,2 . (12) 2 K 17,17 . (13) 2 K 21,2 . (14) 2 K 21,6 . (15) 2 K 21,16 . (16) 2 K 21,20 . (17) 2 K 23,32 . (18) 2 K 23,37 . (19) 2 K 24,9 . (20) 2 K 24,19 .
2 K 21,2.1. - 4. wajja`ash hâra` bë`e(j)ne(j) JHWH (en hij deed het slechte in de ogen van JHWH) . Tenakh (26) . Eerdere Profeten (17) . 1 K (3) : (1) 1 K 15,26 . (2) 1 K 15,34 . (3) 1 K 22,53 . 2 K (14) : (1) 2 K 8,18 . (2) 2 K 8,27 . (3) 2 K 13,2 . (4) 2 K 14,24 . (5) 2 K 15,9 . (6) 2 K 15,24 . (7) 2 K 15,28 . (8) 2 K 17,2 . (9) 2 K 21,2 . (10) 2 K 21,20 . (11) 2 K 23,32 . (12) 2 K 23,37 . (13) 2 K 24,9 . (14) 2 K 24,19 . Zie ook : wajja`äshèh hâra` bë`e(j)ne(j) JHWH (en hij deed het slechte in de ogen van JHWH) . Tenakh (2) . (1) 2 K 3,2 . (2) 2 K 13,11 . wajja`äshèh ... hâra` bë`e(j)ne(j) JHWH (en ... deed het slechte in de ogen van JHWH) . Tenakh (2) : (1) 1 K 16,15 . (2) 1 K 16,30 .
2 K 21,2.5. këthô`äbhoth (als de gruweldaden) < kë + vr. mv. van het zelfst. naamw. thô`äbhâh (gruweldaad) . Taalgebruik in Tenakh : thô`äbhâh (gruweldaad) . Tenakh (2) : (1) Dt 18,9 . (2) 2 K 21,2 . këtho`äbhôth . Tenakh (2) : (1) 2 K 16,3 . (2) 2 Kr 28,3 . thô`äbhâh (gruweldaad) . Taalgebruik in Tenakh : thô`äbhâh (gruweldaad) .
2 K 21,2.6. haggôjim (de volkeren) < bepaald lidw. ha + mann. mv. van het zelfst. naamw. gôj (volk) . Taalgebruik in Tenakh : gôj (volk) . Gr. ethnos (volk) . Getalwaarde : gimel = 3 , waw = 6 , jod = 10 ; totaal : 19 . Structuur : 3 - 6 - 1 . Taalgebruik in de Septuaginta. : ethnos (volk) . Taalgebruik in het N.T. : ethnos (volk) . Lat. populus . Fr. peuple . E. people . Ned. volk . D. Volk . Tenakh (174) . Pentateuch (27) . Eerdere Profeten (27) . Latere Profeten (74) . 12 Kleine Profeten (25) . Geschriften (21) . 2 K (11) : (1) 2 K 16,3 . (2) 2 K 17,8 . (3) 2 K 17,15 . (4) 2 K 17,26 . (5) 2 K 17,33 . (6) 2 K 17,41 . (7) 2 K 18,33 . (8) 2 K 19,12 . (9) 2 K 19,17 . (10) 2 K 21,2 . (11) 2 K 21,9 .
2 K 21,2.7. ´äsjèr (die) . Taalgebruik in Tenakh : ´äsjèr (die) . Getalwaarde van ´äsjèr (die) : aleph = 1 , sjin = 21 of 300 , resj = 20 of 200 ; totaal : 42 (2 X 3 X 7) of 501 (3 X 167) . Structuur : 1 - 3 - 2 . Tenakh (4012) . Pentateuch (1378) . Eerdere Profeten (1114) . Latere Profeten (717) . 12 Kleine Profeten (106) . Geschriften (697) . 2 K (223) . 2 K 21 (13) : (1) 2 K 21,2 . (2) 2 K 21,3 . (3) 2 K 21,4 . (4) 2 K 21,7 . (5) 2 K 21,8 . (6) 2 K 21,9 . (7) 2 K 21,11 . (8) 2 K 21,12 . (9) 2 K 21,15 . (10) 2 K 21,16 . (11) 2 K 21,17 . (12) 2 K 21,21 . (13) 2 K 21,25 .
2 K 21,2.7. - 8. haggôjim ´äsjèr (de volkeren die) . Tenakh (54) : 2 K (8) : (1) 2 K 16,3 . (2) 2 K 17,8 . (3) 2 K 17,15 . (4) 2 K 17,26 . (5) 2 K 17,33 . (6) 2 K 19,12 . (7) 2 K 21,2 . (8) 2 K 21,9 .
2 K 21,2.8. act. hifil perf. 3de pers. mann. enk.hôrîsj (hij nam in bezit) van het werkw. jârasj (erven, bezitten, in bezit nemen) . Taalgebruik in Tenakh : (erven, bezitten, in bezit nemen) . Getalwaarde : jod = 10 , resj = 20 of 200 , sjin = 21 of 300 ; totaal : 51 of 510 . Structuur : 1 - 2 - 3 . De werkw jârasj (erven, bezitten, in bezit nemen) en jâsjabh (wonen) hebben 2 letters gemeenschappelijk : jod , sjin . Tenakh (13) : (1) Re 1,27 . (2) Re 1,29 . (3) Re 1,30 . (4) Re 1,31 . (5) Re 1,33 . (6) Re 11,23 . (7) Re 11,24 . (8) 1 K 14,24 . (9) 1 K 21,26 . (10) 2 K 16,3 . (11) 2 K 17,8 . (12) 2 K 21,2 . (13) 2 Kr 33,2 .
2 K 21,2.9. JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenakh : JHWH . feten (1357) . 12 Kleine Profeten (387) . Geschriften (1110) . 2 K (217) . 2 K 21 (11) : (1) 2 K 21,2 . (2) 2 K 21,4 . (3) 2 K 21,5 . (4) 2 K 21,6 . (5) 2 K 21,7 . (6) 2 K 21,9 . (7) 2 K 21,10 . (8) 2 K 21,12 . (9) 2 K 21,16 . (10) 2 K 21,20 . (11) 2 K 21,22 .
2 K 21,2.7. - 9. ´âsjèr hôrisj JHWH (die JHWH in bezit doet nemen) . Tenakh (7) : (1) Re 11,24 . (2) 1 K 14,24 . (3) 1 K 21,26 . (4) 2 K 16,3 . (5) 2 K 17,8 . (6) 2 K 21,2 . (7) 2 Kr 33,2 . In 2 Kr 28,3 lezen we ´âsjèr horisj JHWH .
2 K 21,2.10. mippëne(j) (weg van het aanschijn van) < prefix voorzetsel min + stat. constr. mann. mv. pëne(j) (aanschijn van) van het zelfst. naamw. Tenakh (180) . Pentateuch (30) . Eerdere Profeten (46) . Latere Profeten (55) . 12 Kleine Profeten (8) . Geschriften (41) . 2 K (10) : (1) 2 K 9,14 . (2) 2 K 11,2 . (3) 2 K 16,3 . (4) 2 K 16,18 . (5) 2 K 17,8 . (6) 2 K 19,6 . (7) 2 K 21,2 . (8) 2 K 21,9 . (9) 2 K 22,19 . (10) 2 K 25,26 .
2 K 21,2.11. stat. constructus mann. mv. bëne(j) = (zonen van) OF ... + suffix pers. voornaamw. 1ste pers. enk. bânaj / bânâj (mijn zonen) van het zelfst. naamw. . Tenakh (1481) . Pentateuch (582) . Eerdere Profeten (355) . Latere Profeten (83) . 12 Kleine Profeten (25) . Geschriften (436) . 2 K (34) . 2 K 21 (2) : (1) 2 K 21,2 . (2) 2 K 21,9 .
2 K 21,2.12. jishërâ´el (Israël) . Taalgebruik in Tenakh : jishërâ´el (Israël) . Getalwaarde : jod = 10 , shin = 21 of 300 , resj = 20 of 200 , aleph = 1 , lameth = 12 of 30 ; totaal : 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster) . Structuur : 1 - 3 - 2 - 1 - 3 . Gr. israèl (Israël) . Taalgebruik in de LXX : Israèl (Israël) . Taalgebruik in het NT : Israèl (Israël) . Tenakh (2044) . Pentateuch (502) . Eerdere Profeten (765) . Latere Profeten (350) . 12 Kleine Profeten (89) . Geschriften (337) . 2 K (135) . 2 K 21 (6) : (1) 2 K 21,2 . (2) 2 K 21,3 . (3) 2 K 21,7 . (4) 2 K 21,8 . (5) 2 K 21,9 . (6) 2 K 21,12 .
2 K 21,2.11. - 12. bëne(j) jishërâ´el (Israëlieten) . Tenakh (419) . 2 K (6) : (1) 2 K 16,3 . (2) 2 K 17,8 . (3) 2 K 17,22 . (4) 2 K 17,24 . (5) 2 K 21,2 . (6) 2 K 21,9 .
2 K 21,2.10. - 12. mippëne(j) bëne(j) jishërâ´el (weg van het aanschijn van de zonen van Israël) Tenakh (16) : (1) Ex 1,12 . (2) Nu 22,3 . (3) Joz 5,1 . (4) Joz 6,1 . (5) Joz 13,6 . (6) Re 11,33 . (7) 1 K 14,24 . (8) 1 K 21,26 . (9) 2 K 16,3 . (10) 2 K 17,8 . (11) 2 K 21,2 . (12) 2 K 21,9 . (13) 2 Kr 28,3 . (14) 2 Kr 33,2 . (15) 2 Kr 33,9 . (16) Js 17,9 .
2 K 21,2.9. - 12. JHWH (´othâm : 2 K 16,3) mippëne(j) bëne(j) jishërâ´el (JHWH weg van het aanschijn van de zonen van Israël) . Tenakh (8) : (1) 1 K 14,24 . (2) 1 K 21,26 . (3) 2 K 16,3 . (4) 2 K 17,8 . (5) 2 K 21,2 . (6) 2 K 21,9 . (7) 2 Kr 28,3 . (8) 2 Kr 33,2 . (9) 2 Kr 33,9 .
2 K 21,2.6. - 12. haggôjim ´âsjèr hôrisj JHWH (´othâm : 2 K 16,3) mippëne(j) bëne(j) jishërâ´el (de volkeren die JHWH doet bezitten9weg van het aanschijn van de zonen van Israël) . Tenakh (6) : (1) 1 K 14,24 . (2) 2 K 16,3 . (3) 2 K 17,8 . (4) 2 K 21,2 . (5) 2 Kr 33,2 . Ook in 2 Kr 28,3 maar met horîsj .
2 K 21,2.5. - 12. këthô`äbhoth haggôjim ´âsjèr hôrisj JHWH (´othâm : 2 K 16,3) mippëne(j) bëne(j) jishërâ´el (als de gruweldaden van de volkeren die JHWH doet bezitten (weg van het aanschijn van de zonen van Israël) . Tenakh (2) : (1) Dt 18,9 . (2) 2 K 21,2 . këtho`äbhôth haggôjim ´âsjèr hôrisj JHWH (´othâm : 2 K 16,3) mippëne(j) bëne(j) jishërâ´el (als de gruweldaden van de volkeren die JHWH doet bezitten9weg van het aanschijn van de zonen van Israël) . Tenakh (2) : (1) 2 K 16,3 . (2) 2 Kr 28,3 .
2 K 21,3 - 2 K 21,3 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
1. wajjâsjâbh (en hij keerde terug) < wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. sjûbh (terugkeren) . Taalgebruik in Tenakh : sjûbh (terugkeren) . Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , waw = 6 , beth = 2 ; totaal : 29 of 308 . Structuur : 3 - 6 - 2 OF wë + actief qal imperfectum derde persoon mann. enkelvoud wajjesjèbh (en hij verbleef) van het werkw. jâsjabh (wonen) . Taalgebruik in Tenakh : jâsjabh (wonen) . Getalwaarde : jod = 10 , sjin = 21 of 300 , beth = 2 ; totaal : 33 (3 X 11) OF 312 (2³ X 3 X 13) . Structuur : 1 - 3 - 2 . Tenakh (228) . Pentateuch (58) . Eerdere Profeten (114) . Latere Profeten (14) . 12 Kleine Profeten (6) . Geschriften (36) . 2 K (28) : (1) 2 K 1,11 . (2) 2 K 1,13 . (3) 2 K 2,13 . (4) 2 K 4,20 . (5) 2 K 4,31 . (6) 2 K 4,35 . (7) 2 K 5,10 . (8) 2 K 5,14 . (9) 2 K 5,15 . (10) 2 K 8,29 . (11) 2 K 9,15 . (12) 2 K 11,19 . (13) 2 K 13,25 . (14) 2 K 14,14 . (15) 2 K 15,5 . (16) 2 K 15,20 . (17) 2 K 17,3 . (18) 2 K 17,6 . (19) 2 K 17,24 . (20) 2 K 17,28 . (21) 2 K 19,8 . (22) 2 K 19,9 . (23) 2 K 19,36 . (24) 2 K 20,11 . (25) 2 K 21,3 . (26) 2 K 22,9 . (27) 2 K 23,20 . (28) 2 K 24,1 .
2. wajjibhèn (en hij bouwde) < wë + act; qal imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. bânâh (bouwen, bebouwen) . Taalgebruik in Tenakh : bânâh (bouwen, bebouwen) . Getalwaarde : beth = 2, nun = 14 of 50 , he = 5 ; totaal : 21 (3 X 7) of 57 (3 X 19) . Tenakh (64) . Pentateuch (15) . Eerdere Profeten (25) . Latere Profeten (2) . 12 Kleine Profeten (2) . Geschriften (20) . 2 K (3) : (1) 2 K 16,11 . (2) 2 K 21,3 . (3) 2 K 21,5 .
3. ´eth / ´èth (accusatief) . Taalgebruik in Tenakh : ´eth (accusatief) . Getalwaarde : aleph = 1 , thaw = 22 of 400 ; totaal : 23 OF 401 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 . Eerste en laatste letter van het Hebreeuwse alfabet . Tenakh (5699) . Pentateuch (2002) . Eerdere Profeten (1661) . Latere Profeten (860) . 12 Kleine Profeten (207) . Geschriften (967) . 2 K (290) . 2 K 21 (14) : (1) 2 K 21,3 . (2) 2 K 21,4 . (3) 2 K 21,6 . (4) 2 K 21,7 . (5) 2 K 21,9 . (6) 2 K 21,11 . (7) 2 K 21,13 . (8) 2 K 21,14 . (9) 2 K 21,15 . (10) 2 K 21,16 . (11) 2 K 21,21 . (12) 2 K 21,22 . (13) 2 K 21,23 . (14) 2 K 21,24 .
2. - 3. wajjibhèn ´èth (en hij bouwde) . Tenakh (17) : (1) Gn 10,11 . (2) 1 K 6,9 . (3) 1 K 6,10 . (4) 1 K 6,15 . (5) 1 K 6,16 . (6) 1 K 6,36 . (7) 1 K 7,2 . (8) 1 K 12,25 . (9) 1 K 15,17 . (10) 1 K 16,24 . (11) 2 K 21,3 . (12) 2 Kr 8,4 . (13) 2 Kr 8,5 . (14) 2 Kr 11,6 . (15) 2 Kr 16,1 . (16) 2 Kr 32,5 . (17) 2 Kr 33,3 .
4. habbâmôth (de hoogten) < bepaald lidw. + vr. mv. van het zelfst. naamw. bâmâh (hoogte, grafheuvel, tempel) . Taalgebruik in Tenakh : bâmâh (hoogte, grafheuvel, tempel) . Getalwaarde : beth = 2 , mem = 13 of 40 , he = 5 ; totaal : 20 (2² X 5) OF 47 . Structuur : 2 - 4 - 5 . Tenakh (24) . 1 K (4) : (1) 1 K 12,32 . (2) 1 K 13,2 . (3) 1 K 13,32 . (4) 1 K 22,44 . 2 K () : (1) 2 K 12,4 . (2) 2 K 14,4 . (3) 2 K 15,4 . (4) 2 K 15,35 . (5) 2 K 17,29 . (6) 2 K 17,32 . (7) 2 K 18,4 . (8) 2 K 21,3 . (9) 2 K 23,8 . (10) 2 K 23,9 . (11) 2 K 23,13 . (12) 2 K 23,19 . (13) 2 K 23,20 . Js (1) . 2 Kr (6) .
3. - 4. ´èth habbâmôth (de hoogten) . Tenakh (7) : (1) 2 K 18,4 . (2) 2 K 21,3 . (3) 2 K 23,8 . (4) 2 Kr 14,4 . (5) 2 Kr 17,6 . (6) 2 Kr 31,1 . (7) 2 Kr 33,3 .
1. - 4. 1. - 2. wajjâsjâbh wajjibhèn ´èth habbâmôth (en hij keerde terug en hij bouwde de hoogten) . Tenakh (2) : (1) 2 K 21,3 . (2) 2 Kr 33,3 .
4. - 5. habbâmôth ´äsjèr (de hoogten die) . Tenakh (9) : (1) 1 K 12,32 . (2) 1 K 13,32 . (3) 2 K 17,29 . (4) 2 K 21,3 . (5) 2 K 23,8 . (6) 2 K 23,13 . (7) 2 K 23,19 . (8) 2 K 23,20 . (9) 2 Kr 33,3 .
3. - 5. ´èth habbâmôth ´äsjèr (de hoogten die) . Tenakh (3) : (1) 2 K 21,3 . (2) 2 K 23,8 . (3) 2 Kr 33,3 .
6. ´âbhad (verdwijnen, verloren gaan) . Taalgebruik in Tenakh : ´âbhad (verdwijnen, verloren gaan) . Getalwaarde van ´âbhad (verdwijnen, verloren gaan) is : aleph = 1 , beth = 2 , daleth = 4 ; totaal : 7 . Structuur : 1 - 2 - 4 . ´-b-d . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. ´âbhad / ´âbhâd (hij gaat verloren) . (2) act. qal infinit. absol; ´âbhod (om verloren te gaan) . (3) act. qal infinit. constructus ´äbhod (om verloren te gaan) . (4) act. qal part. mann. enk. ´obhed (verloren gaande) . (5) act. qal part. mann. enk. constructus ´obhad (verloren gaande) . (6) act. piël perf. 3de pers. mann. enk; ´ibbad (hij doet verloren gaan) . (7) act. piël infinit. absol. ´abbed (om verloren te doen gaan) . Tenakh (30) . Pentateuch (10) . Eerdere Profeten (1) . Latere Profeten (2) . 12 Kleine. Prof (4) . Geschriften (13) . Pentateuch (10) : (1) Nu 21,30 . (2) Nu 24,20 . (3) Nu 24,24 . (4) Dt 4,26 . (5) Dt 7,20 . (6) Dt 8,19 . (7) Dt 12,2 . (8) Dt 26,5 . (9) Dt 30,18 . (10) Dt 32,28 . Eerdere Profeten (1) : 2 K 21,3 . Gr. apollumi (verderven, verdoemen) . Taalgebruik in het NT : apollumi ( ten gronde richten , doden , verliezen ) . Taalgebruik in de Septuaginta : apollumi ( ten gronde richten , doden , verliezen ) . < ap- + ollumi < ol-numi . Lat. perdere . Fr. perdre . Lat. perditio . Fr. perdition . Ned. verderf (v / p - r - d) , verdoemenis . Een vorm van apollumi (verderven, verdoemen) in de LXX (378) , in het NT (90) .
11. laba`al / labâ`al / lëba`al (voor Baäl, meester) < lë + ba`al / bâ`al (Baäl, meester) . Taalgebruik in Tenakh : ba`al / bâ`al (Baäl, meester) . Getalwaarde : beth = 2 , ajin = 16 of 70 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 30 (2 X 3 X 5) OF 102 (2 X 3 X 17) . Structuur : 2 - 7 - 3 . Tenakh (20) : (1) Nu 25,3 . (2) Nu 25,5 . (3) Re 2,13 . (4) Re 6,31 . (5) 1 K 16,32 . (6) 1 K 19,18 . (7) 2 K 10,19 . (8) 2 K 10,20 . (9) 2 K 21,3 . (10) 2 K 23,4 . (11) 2 K 23,5 . (12) Jr 7,9 . (13) Jr 11,13 . (14) Jr 11,17 . (15) Jr 19,5 . (16) Jr 32,29 . (17) Hos 2,10 . (18) Ps 106,28 . (19) Spr 18,9 . (20) Pr 10,11 .
13. ´äsjerâh (gewijde boom, Asera) . Taalgebruik in Tenakh : ´äsjerâh (gewijde boom, Asera) . Getalwaarde van ´äsjèr (die) : aleph = 1 , sjin = 21 of 300 , resj = 20 of 200 , he = 5 ; totaal : 47 OF 506 (2 X 11 X 23) . Structuur : 1 - 3 - 2 - 5 . Tenakh (3) : (1) Dt 16,21 . (2) 2 K 21,3 . (3) 2 K 23,15 .
2 K 21,4 - 2 K 21,4 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
2 K 21,5 - 2 K 21,5 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
2 K 21,6 - 2 K 21,6 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
4. bë´esj / bâ´esj (in - het - vuur) < bë + (bepaald. lidw. ha) + ´esj (vuur) . Taalgebruik in Tenakh : ´esj (vuur) . Getalwaarde : aleph = 1 ; sjin = 21 of 300 ; totaal : 22 of 301 . Tenakh (144) . Taalgebruik in Amos : ´esj (vuur) . Taalgebruik in de Septuaginta : pur (vuur) . Taalgebruik in het NT : pur (vuur) . Ned. : p -> ph = f -> v in vuur . D. Feuer . E. fire . Fr. feu . Lat. ignis . Een vorm van pur (vuur) in het NT (71) , in de LXX (540) . Tenakh (128) . Pentateuch (35) . Eerdere Profeten (35) . Latere Profeten (35) . 12 Kleine Profeten (7) . Geschriften (16) . 2 K (9) : (1) 2 K 8,12 . (2) 2 K 16,3 . (3) 2 K 17,17 . (4) 2 K 17,31 . (5) 2 K 19,18 . (6) 2 K 21,6 . (7) 2 K 23,10 . (8) 2 K 23,11 . (9) 2 K 25,9 .
13. bë`e(j)ne(j) (in de ogen van) < prefix voorzetsel bë + stat. constr. mann. mv. van het zelfst. naamw. `ajin (oog, bron) . Taalgebruik in Tenakh : `ajin (oog, bron) . Taalgebruik in Jesaja : `ajin (oog, bron) . De getalwaarde van ajin is : ajin = 16 of 70 , jod = 10 , nun = 14 of 50 . Totaal : 40 (2 X 2 X 2 X 5) of 130 (2 X 5 X 13) . Structuur : 7 - 1 - 5 . Gr. ofthalmos (oog) . Taalgebruik in het NT : ofthalmos (oog) . Taalgebruik in de LXX : ofthalmos (oog) . Lat. oculus . Fr. oeil (yeux) . E. eye . Ned. oog . D. Aug . Een vorm van ofthalmos (oog) in de LXX (678) , in het NT (100) . Tenakh (158) . Pentateuch (35) . Eerdere Profeten (78) . Latere Profeten (11) . 12 Kleine Profeten (3) . Geschriften (31) . 2 K (30) . (1) 2 K 3,2 . (2) 2 K 3,18 . (3) 2 K 8,18 . (4) 2 K 8,27 . (5) 2 K 10,30 . (6) 2 K 12,3 . (7) 2 K 13,2 . (8) 2 K 13,11 . (9) 2 K 14,3 . (10) 2 K 14,24 . (11) 2 K 15,3 . (12) 2 K 15,9 . (13) 2 K 15,18 . (14) 2 K 15,24 . (15) 2 K 15,28 . (16) 2 K 15,34 . (17) 2 K 16,2 . (18) 2 K 17,2 . (19) 2 K 17,17 . (20) 2 K 18,3 . (21) 2 K 21,2 . (22) 2 K 21,6 . (23) 2 K 21,15 . (24) 2 K 21,16 . (25) 2 K 21,20 . (26) 2 K 22,2 . (27) 2 K 23,32 . (28) 2 K 23,37 . (29) 2 K 24,9 . (30) 2 K 24,19 .
13. - 14. bë`e(j)ne(j) JHWH (in de ogen van JHWH) . Tenakh (93/158) . Pentateuch (15/35) . Gn (3) . Lv (1) . Nu (2) . Dt (9) . Profeten (58/92) . Eerdere Profeten (55/78) . Re (7) . 1 S (3) . 2 S (2) . 1 K (14/19) . 2 K (29/30) .Latere Profeten (2/11) . Js (1/4) . Jr (1/7) . 12 Kleine Profeten (1/3) . Mal (1) . Geschriften (20/31) . Ps (1/2) . 1 Kr (1/2) . 2 Kr (18/19) . Pentateuch (15/35) . Gn (3) : (1) Gn 6,8 . (2) Gn 38,7 . (3) Gn 38,10 . Lv (1) : Lev 10,19 . Nu (2) : (1) Nu 24,1 . (2) Nu 32,13 . Dt (9/10) : (1) Dt 4,25 . (2) Dt 6,18 . (3) Dt 9,18 . (4) Dt 12,25 . (5) Dt 12,28 . (6) Dt 13,19 . (7) Dt 17,2 . (8) Dt 21,9 . (9) Dt 31,29 . Re (7/9) : (1) Re 2,11 . (2) Re 3,7 . (3) Re 3,12 . (4) Re 4,1 . (5) Re 6,1 . (6) Re 10,6 . (7) Re 13,1 . 1 S (3/10) : (1) 1 S 12,17 . (2) 1 S 15,19 . (3) 1 S 26,24 . 2 S (2/7) : (1) 2 S 11,27 . (2) 2 S 15,25 . 1 K (14/19) : (1) 1 K 11,6 . (2) 1 K 14,22 . (3) 1 K 15,5 . (4) 1 K 15,11 . (5) 1 K 15,26 . (6) 1 K 15,34 . (7) 1 K 16,7 . (8) 1 K 16,19 . (9) 1 K 16,25 . (10) 1 K 16,30 . (11) 1 K 21,20 . (12) 1 K 21,25 . (13) 1 K 22,43 . (14) 1 K 22,53 . 2 K (29/30) . (1) 2 K 3,2 . (2) 2 K 3,18 . (3) 2 K 8,18 . (4) 2 K 8,27 . (5) 2 K 12,3 . (6) 2 K 13,2 . (7) 2 K 13,11 . (8) 2 K 14,3 . (9) 2 K 14,24 . (10) 2 K 15,3 . (11) 2 K 15,9 . (12) 2 K 15,18 . (13) 2 K 15,24 . (14) 2 K 15,28 . (15) 2 K 15,34 . (16) 2 K 16,2 . (17) 2 K 17,2 . (18) 2 K 17,17 . (19) 2 K 18,3 . (20) 2 K 21,2 . (21) 2 K 21,6 . (22) 2 K 21,15 . (23) 2 K 21,16 . (24) 2 K 21,20 . (25) 2 K 22,2 . (26) 2 K 23,32 . (27) 2 K 23,37 . (28) 2 K 24,9 . (29) 2 K 24,19 . 'In de ogen van JHWH' concentreert zich in Dt (9) , 1 K (14) , 2 K (29) en 2 Kr (18) .
2 K 21,7 - 2 K 21,7 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
2 K 21,8 - 2 K 21,8 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van 2 K 21,8 .
2 K 21,8.7. hâ´ädâmâh de aarde) < bepaald lidw. + zelfst. naamw. ´ädâmâh (aarde, grond) . Taalgebruik in Tenakh : ´ädâmâh (aarde, grond) . Getalwaarde : aleph = 1 , daleth = 4 , mem = 13 of 40 , he = 5 ; totaal : 23 OF 50 . Structuur : 1 - 4 - 4 - 5 . Tenakh (110) . Pentateuch (64) . Eerdere Profeten (16) . Latere Profeten (17) . 12 Kleine Profeten (8) . Geschriften (5) . Gn (31) . Sef (2) : (1) Sef 1,2 . (2) Sef 1,3 . Eerdere Profeten (16) : (1) Joz 23,13 . (2) Joz 23,15 . (3) 1 S 20,15 . (4) 1 S 20,31 . (5) 2 S 9,10 . (6) 2 S 14,7 . (7) 2 S 17,12 . (8) 1 K 7,46 . (9) 1 K 8,34 . (10) 1 K 8,40 . (11) 1 K 9,7 . (12) 1 K 13,34 . (13) 1 K 14,15 . (14) 1 K 17,14 . (15) 1 K 18,1 . (16) 2 K 21,8 .
2 K 21,8.6. - 7. min hâ´ädâmâh (van/ uit de aarde) . Tenakh (8) : (1) Gn 2,7 . (2) Gn 2,9 . (3) Gn 2,19 . (4) Gn 4,10 . (5) Gn 4,11 . (6) Gn 5,29 . (7) 2 K 21,8 . (8) Am 3,5 .
2 K 21,9 - 2 K 21,9 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
2 K 21,10 - 2 K 21,10 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
2 K 21,11 - 2 K 21,11 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
2 K 21,12 - 2 K 21,12 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
2 K 21,13 - 2 K 21,13 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
2 K 21,14 - 2 K 21,14 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
2 K 21,15 - 2 K 21,15 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
6. bë`e(j)ne(j) (in de ogen van) < prefix voorzetsel bë + stat. constr. mann. mv. van het zelfst. naamw. `ajin (oog, bron) . Taalgebruik in Tenakh : `ajin (oog, bron) . Taalgebruik in Jesaja : `ajin (oog, bron) . De getalwaarde van ajin is : ajin = 16 of 70 , jod = 10 , nun = 14 of 50 . Totaal : 40 (2 X 2 X 2 X 5) of 130 (2 X 5 X 13) . Structuur : 7 - 1 - 5 . Gr. ofthalmos (oog) . Taalgebruik in het NT : ofthalmos (oog) . Taalgebruik in de LXX : ofthalmos (oog) . Lat. oculus . Fr. oeil (yeux) . E. eye . Ned. oog . D. Aug . Een vorm van ofthalmos (oog) in de LXX (678) , in het NT (100) . Tenakh (158) . Pentateuch (35) . Eerdere Profeten (78) . Latere Profeten (11) . 12 Kleine Profeten (3) . Geschriften (31) . 2 K (30) . (1) 2 K 3,2 . (2) 2 K 3,18 . (3) 2 K 8,18 . (4) 2 K 8,27 . (5) 2 K 10,30 . (6) 2 K 12,3 . (7) 2 K 13,2 . (8) 2 K 13,11 . (9) 2 K 14,3 . (10) 2 K 14,24 . (11) 2 K 15,3 . (12) 2 K 15,9 . (13) 2 K 15,18 . (14) 2 K 15,24 . (15) 2 K 15,28 . (16) 2 K 15,34 . (17) 2 K 16,2 . (18) 2 K 17,2 . (19) 2 K 17,17 . (20) 2 K 18,3 . (21) 2 K 21,2 . (22) 2 K 21,6 . (23) 2 K 21,15 . (24) 2 K 21,16 . (25) 2 K 21,20 . (26) 2 K 22,2 . (27) 2 K 23,32 . (28) 2 K 23,37 . (29) 2 K 24,9 . (30) 2 K 24,19 .
6. - 7. 3. - 4. bë`e(j)ne(j) JHWH (in de ogen van JHWH) . Tenakh (93/158) . Pentateuch (15/35) . Gn (3) . Lv (1) . Nu (2) . Dt (9) . Profeten (58/92) . Eerdere Profeten (55/78) . Re (7) . 1 S (3) . 2 S (2) . 1 K (14/19) . 2 K (29/30) .Latere Profeten (2/11) . Js (1/4) . Jr (1/7) . 12 Kleine Profeten (1/3) . Mal (1) . Geschriften (20/31) . Ps (1/2) . 1 Kr (1/2) . 2 Kr (18/19) . Pentateuch (15/35) . Gn (3) : (1) Gn 6,8 . (2) Gn 38,7 . (3) Gn 38,10 . Lv (1) : Lev 10,19 . Nu (2) : (1) Nu 24,1 . (2) Nu 32,13 . Dt (9/10) : (1) Dt 4,25 . (2) Dt 6,18 . (3) Dt 9,18 . (4) Dt 12,25 . (5) Dt 12,28 . (6) Dt 13,19 . (7) Dt 17,2 . (8) Dt 21,9 . (9) Dt 31,29 . Re (7/9) : (1) Re 2,11 . (2) Re 3,7 . (3) Re 3,12 . (4) Re 4,1 . (5) Re 6,1 . (6) Re 10,6 . (7) Re 13,1 . 1 S (3/10) : (1) 1 S 12,17 . (2) 1 S 15,19 . (3) 1 S 26,24 . 2 S (2/7) : (1) 2 S 11,27 . (2) 2 S 15,25 . 1 K (14/19) : (1) 1 K 11,6 . (2) 1 K 14,22 . (3) 1 K 15,5 . (4) 1 K 15,11 . (5) 1 K 15,26 . (6) 1 K 15,34 . (7) 1 K 16,7 . (8) 1 K 16,19 . (9) 1 K 16,25 . (10) 1 K 16,30 . (11) 1 K 21,20 . (12) 1 K 21,25 . (13) 1 K 22,43 . (14) 1 K 22,53 . 2 K (29/30) . (1) 2 K 3,2 . (2) 2 K 3,18 . (3) 2 K 8,18 . (4) 2 K 8,27 . (5) 2 K 12,3 . (6) 2 K 13,2 . (7) 2 K 13,11 . (8) 2 K 14,3 . (9) 2 K 14,24 . (10) 2 K 15,3 . (11) 2 K 15,9 . (12) 2 K 15,18 . (13) 2 K 15,24 . (14) 2 K 15,28 . (15) 2 K 15,34 . (16) 2 K 16,2 . (17) 2 K 17,2 . (18) 2 K 17,17 . (19) 2 K 18,3 . (20) 2 K 21,2 . (21) 2 K 21,6 . (22) 2 K 21,15 . (23) 2 K 21,16 . (24) 2 K 21,20 . (25) 2 K 22,2 . (26) 2 K 23,32 . (27) 2 K 23,37 . (28) 2 K 24,9 . (29) 2 K 24,19 . 'In de ogen van JHWH' concentreert zich in Dt (9) , 1 K (14) , 2 K (29) en 2 Kr (18) .
2 K 21,16 - 2 K 21,16 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van
23. bë`e(j)ne(j) (in de ogen van) < prefix voorzetsel bë + stat. constr. mann. mv. van het zelfst. naamw. `ajin (oog, bron) . Taalgebruik in Tenakh : `ajin (oog, bron) . Taalgebruik in Jesaja : `ajin (oog, bron) . De getalwaarde van ajin is : ajin = 16 of 70 , jod = 10 , nun = 14 of 50 . Totaal : 40 (2 X 2 X 2 X 5) of 130 (2 X 5 X 13) . Structuur : 7 - 1 - 5 . Gr. ofthalmos (oog) . Taalgebruik in het NT : ofthalmos (oog) . Taalgebruik in de LXX : ofthalmos (oog) . Lat. oculus . Fr. oeil (yeux) . E. eye . Ned. oog . D. Aug . Een vorm van ofthalmos (oog) in de LXX (678) , in het NT (100) . Tenakh (158) . Pentateuch (35) . Eerdere Profeten (78) . Latere Profeten (11) . 12 Kleine Profeten (3) . Geschriften (31) . 2 K (30) . (1) 2 K 3,2 . (2) 2 K 3,18 . (3) 2 K 8,18 . (4) 2 K 8,27 . (5) 2 K 10,30 . (6) 2 K 12,3 . (7) 2 K 13,2 . (8) 2 K 13,11 . (9) 2 K 14,3 . (10) 2 K 14,24 . (11) 2 K 15,3 . (12) 2 K 15,9 . (13) 2 K 15,18 . (14) 2 K 15,24 . (15) 2 K 15,28 . (16) 2 K 15,34 . (17) 2 K 16,2 . (18) 2 K 17,2 . (19) 2 K 17,17 . (20) 2 K 18,3 . (21) 2 K 21,2 . (22) 2 K 21,6 . (23) 2 K 21,15 . (24) 2 K 21,16 . (25) 2 K 21,20 . (26) 2 K 22,2 . (27) 2 K 23,32 . (28) 2 K 23,37 . (29) 2 K 24,9 . (30) 2 K 24,19 .
23. - 24. bë`e(j)ne(j) JHWH (in de ogen van JHWH) . Tenakh (93/158) . Pentateuch (15/35) . Gn (3) . Lv (1) . Nu (2) . Dt (9) . Profeten (58/92) . Eerdere Profeten (55/78) . Re (7) . 1 S (3) . 2 S (2) . 1 K (14/19) . 2 K (29/30) .Latere Profeten (2/11) . Js (1/4) . Jr (1/7) . 12 Kleine Profeten (1/3) . Mal (1) . Geschriften (20/31) . Ps (1/2) . 1 Kr (1/2) . 2 Kr (18/19) . Pentateuch (15/35) . Gn (3) : (1) Gn 6,8 . (2) Gn 38,7 . (3) Gn 38,10 . Lv (1) : Lev 10,19 . Nu (2) : (1) Nu 24,1 . (2) Nu 32,13 . Dt (9/10) : (1) Dt 4,25 . (2) Dt 6,18 . (3) Dt 9,18 . (4) Dt 12,25 . (5) Dt 12,28 . (6) Dt 13,19 . (7) Dt 17,2 . (8) Dt 21,9 . (9) Dt 31,29 . Re (7/9) : (1) Re 2,11 . (2) Re 3,7 . (3) Re 3,12 . (4) Re 4,1 . (5) Re 6,1 . (6) Re 10,6 . (7) Re 13,1 . 1 S (3/10) : (1) 1 S 12,17 . (2) 1 S 15,19 . (3) 1 S 26,24 . 2 S (2/7) : (1) 2 S 11,27 . (2) 2 S 15,25 . 1 K (14/19) : (1) 1 K 11,6 . (2) 1 K 14,22 . (3) 1 K 15,5 . (4) 1 K 15,11 . (5) 1 K 15,26 . (6) 1 K 15,34 . (7) 1 K 16,7 . (8) 1 K 16,19 . (9) 1 K 16,25 . (10) 1 K 16,30 . (11) 1 K 21,20 . (12) 1 K 21,25 . (13) 1 K 22,43 . (14) 1 K 22,53 . 2 K (29/30) . (1) 2 K 3,2 . (2) 2 K 3,18 . (3) 2 K 8,18 . (4) 2 K 8,27 . (5) 2 K 12,3 . (6) 2 K 13,2 . (7) 2 K 13,11 . (8) 2 K 14,3 . (9) 2 K 14,24 . (10) 2 K 15,3 . (11) 2 K 15,9 . (12) 2 K 15,18 . (13) 2 K 15,24 . (14) 2 K 15,28 . (15) 2 K 15,34 . (16) 2 K 16,2 . (17) 2 K 17,2 . (18) 2 K 17,17 . (19) 2 K 18,3 . (20) 2 K 21,2 . (21) 2 K 21,6 . (22) 2 K 21,15 . (23) 2 K 21,16 . (24) 2 K 21,20 . (25) 2 K 22,2 . (26) 2 K 23,32 . (27) 2 K 23,37 . (28) 2 K 24,9 . (29) 2 K 24,19 . 'In de ogen van JHWH' concentreert zich in Dt (9) , 1 K (14) , 2 K (29) en 2 Kr (18) .
2 K 21,17 - 2 K 21,17 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van 2 K 21,1 - 2 K 21,2 - 2 K 21,3 - 2 K 21,4 - 2 K 21,5 - 2 K 21,6 - 2 K 21,7 - 2 K 21,8 - 2 K 21,9 - 2 K 21,10 - 2 K 21,11 - 2 K 21,12 - 2 K 21,13 - 2 K 21,14 - 2 K 21,15 - 2 K 21,16 - 2 K 21,17 -
2 K 21,18 - 2 K 21,18 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van 2 K 21,18 .
2 K 21,19 - 2 K 21,19 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van 2 K 21,19 .
2 K 21,20 - 2 K 21,20 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van 2 K 21,20 .
1. wajja`ash (en hij maakte, en hij deed) < wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. `âshâh (maken, doen) . Taalgebruik in Tenakh : `âshâh (maken) . Getalwaarde : ajin = 16 of 70 , shin = 21 of 300 , he = 5 ; totaal : 42 (2 X 3 X 7) OF 375 (3 X 5³) . Structuur : 7 - 3 - 5 . Tenakh (232) . Pentateuch (81) . Eerdere Profeten (86) . Latere Profeten (9) . 12 Kleine Profeten (1) . Geschriften (55) . 2 K (24) : (1) 2 K 8,18 . (2) 2 K 8,27 . (3) 2 K 12,3 . (4) 2 K 13,2 . (5) 2 K 14,3 . (6) 2 K 14,24 . (7) 2 K 15,3 . (8) 2 K 15,9 . (9) 2 K 15,18 . (10) 2 K 15,24 . (11) 2 K 15,28 . (12) 2 K 15,34 . (2 K 15,34 . (13) 2 K 16,16 . (14) 2 K 17,2 . (15) 2 K 18,3 . (16) 2 K 21,2 . (17) 2 K 21,3 . (18) 2 K 21,20 . (19) 2 K 22,2 . (20) 2 K 23,19 . (21) 2 K 23,32 . (22) 2 K 23,37 . (23) 2 K 24,9 . (24) 2 K 24,19 .
3. bë`e(j)ne(j) (in de ogen van) < prefix voorzetsel bë + stat. constr. mann. mv. van het zelfst. naamw. `ajin (oog, bron) . Taalgebruik in Tenakh : `ajin (oog, bron) . Taalgebruik in Jesaja : `ajin (oog, bron) . De getalwaarde van ajin is : ajin = 16 of 70 , jod = 10 , nun = 14 of 50 . Totaal : 40 (2 X 2 X 2 X 5) of 130 (2 X 5 X 13) . Structuur : 7 - 1 - 5 . Gr. ofthalmos (oog) . Taalgebruik in het NT : ofthalmos (oog) . Taalgebruik in de LXX : ofthalmos (oog) . Lat. oculus . Fr. oeil (yeux) . E. eye . Ned. oog . D. Aug . Een vorm van ofthalmos (oog) in de LXX (678) , in het NT (100) . Tenakh (158) . Pentateuch (35) . Eerdere Profeten (78) . Latere Profeten (11) . 12 Kleine Profeten (3) . Geschriften (31) . 2 K (30) . (1) 2 K 3,2 . (2) 2 K 3,18 . (3) 2 K 8,18 . (4) 2 K 8,27 . (5) 2 K 10,30 . (6) 2 K 12,3 . (7) 2 K 13,2 . (8) 2 K 13,11 . (9) 2 K 14,3 . (10) 2 K 14,24 . (11) 2 K 15,3 . (12) 2 K 15,9 . (13) 2 K 15,18 . (14) 2 K 15,24 . (15) 2 K 15,28 . (16) 2 K 15,34 . (17) 2 K 16,2 . (18) 2 K 17,2 . (19) 2 K 17,17 . (20) 2 K 18,3 . (21) 2 K 21,2 . (22) 2 K 21,6 . (23) 2 K 21,15 . (24) 2 K 21,16 . (25) 2 K 21,20 . (26) 2 K 22,2 . (27) 2 K 23,32 . (28) 2 K 23,37 . (29) 2 K 24,9 . (30) 2 K 24,19 .
3. - 4. bë`e(j)ne(j) JHWH (in de ogen van JHWH) . Tenakh (93/158) . Pentateuch (15/35) . Gn (3) . Lv (1) . Nu (2) . Dt (9) . Profeten (58/92) . Eerdere Profeten (55/78) . Re (7) . 1 S (3) . 2 S (2) . 1 K (14/19) . 2 K (29/30) .Latere Profeten (2/11) . Js (1/4) . Jr (1/7) . 12 Kleine Profeten (1/3) . Mal (1) . Geschriften (20/31) . Ps (1/2) . 1 Kr (1/2) . 2 Kr (18/19) . Pentateuch (15/35) . Gn (3) : (1) Gn 6,8 . (2) Gn 38,7 . (3) Gn 38,10 . Lv (1) : Lev 10,19 . Nu (2) : (1) Nu 24,1 . (2) Nu 32,13 . Dt (9/10) : (1) Dt 4,25 . (2) Dt 6,18 . (3) Dt 9,18 . (4) Dt 12,25 . (5) Dt 12,28 . (6) Dt 13,19 . (7) Dt 17,2 . (8) Dt 21,9 . (9) Dt 31,29 . Re (7/9) : (1) Re 2,11 . (2) Re 3,7 . (3) Re 3,12 . (4) Re 4,1 . (5) Re 6,1 . (6) Re 10,6 . (7) Re 13,1 . 1 S (3/10) : (1) 1 S 12,17 . (2) 1 S 15,19 . (3) 1 S 26,24 . 2 S (2/7) : (1) 2 S 11,27 . (2) 2 S 15,25 . 1 K (14/19) : (1) 1 K 11,6 . (2) 1 K 14,22 . (3) 1 K 15,5 . (4) 1 K 15,11 . (5) 1 K 15,26 . (6) 1 K 15,34 . (7) 1 K 16,7 . (8) 1 K 16,19 . (9) 1 K 16,25 . (10) 1 K 16,30 . (11) 1 K 21,20 . (12) 1 K 21,25 . (13) 1 K 22,43 . (14) 1 K 22,53 . 2 K (29/30) . (1) 2 K 3,2 . (2) 2 K 3,18 . (3) 2 K 8,18 . (4) 2 K 8,27 . (5) 2 K 12,3 . (6) 2 K 13,2 . (7) 2 K 13,11 . (8) 2 K 14,3 . (9) 2 K 14,24 . (10) 2 K 15,3 . (11) 2 K 15,9 . (12) 2 K 15,18 . (13) 2 K 15,24 . (14) 2 K 15,28 . (15) 2 K 15,34 . (16) 2 K 16,2 . (17) 2 K 17,2 . (18) 2 K 17,17 . (19) 2 K 18,3 . (20) 2 K 21,2 . (21) 2 K 21,6 . (22) 2 K 21,15 . (23) 2 K 21,16 . (24) 2 K 21,20 . (25) 2 K 22,2 . (26) 2 K 23,32 . (27) 2 K 23,37 . (28) 2 K 24,9 . (29) 2 K 24,19 . 'In de ogen van JHWH' concentreert zich in Dt (9) , 1 K (14) , 2 K (29) en 2 Kr (18) .
2 K 21,21 - 2 K 21,21 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van 2 K 21,21 .
2 K 21,22 - 2 K 21,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van 2 K 21,22 .
2 K 21,23 - 2 K 21,23 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van 2 K 21,23 .
2 K 21,24 - 2 K 21,24 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van 2 K 21,24 .
2 K 21,25 - 2 K 21,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van 2 K 21,25.
2 K 21,26 - 2 K 21,26 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .
Luther-Bibel .
Tekstuitleg van 2 K 21,26.
1. wjqbr (1) וַיִּקְבֹּר = wajjiqëbor (en hij begroef) < wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. OF (2) wë + pass. nifal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיִּקָּבֵר (en hij werd begraven) van het werkw. קָבַר = qâbhar (begraven) . Taalgebruik in Tenakh : qâbhar (begraven) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , beth = 2 , resj = 20 of 200 ; totaal : 41 OF 302 (2 X 151) . Structuur : 1 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 5 . wjqbr . Tenakh (29) . Dt (2) : (1) Dt 10,6 . (2) Dt 34,6 . Re (7) : (1) Re
8,32 . (2) Re
10,2 . (3) Re
10,5 . (4) Re
12,7 . (5) Re
12,10 . (6) Re
12,12 . (7) Re
12,15 . 2 S (1) : 2
S 17,23 . 1 K (8) : (1) 1 K 2,10 . (2) 1 K 2,34 . (3) 1 K 11,43 . (4) 1
K 14,31 . (5) 1 K 15,24 . (6) 1 K 16,6 . (7) 1 K 16,28 . (8) 1 K 22,51 . 2 K (8) : (1) 2 K 8,24 . (2) 2 K 13,13 . (3) 2 K 14,16 . (4) 2 K 14,20 . (5) 2 K 15,38 . (6) 2 K 16,20 . (7) 2 K 21,18 . (8) 2 K 21,26 . 2 Kr (3) : (1) 2
Kr 12,16 . (2) 2 Kr 21,1 . (3) 2
Kr 35,24 . וַיִּקְבֹּר = wajjiqëbor (en hij begroef) . Tenakh (2) : (1) Dt 34,6 . (2) 2 K 21,26 .
- Grieks . act. ind. aor. 3de pers. mv. εθαψαν = ethapsan (zij begroeven) van het werkw. θαπτω = thaptô (begraven) . Taalgebruik in Tenakh : thaptô (begraven) . Bijbel (43) . OT (40) . NT (3) : (1) Mt
14,12 . (2) Hnd
5,6 . (3) Hnd
5,10 .
1. - 2. וַיִּקְבֹּר אֹתוֹ = wajjiqëbor (en hij begroef hem) . Tenakh (2) : (1) Dt 34,6 . (2) 2 K 21,26 .
SEPTUAGINTA
1uios dôdeka etôn manassès en tô basileuein auton kai pentèkonta kai pente etè ebasileusen en ierousalèm kai onoma tè mètri autou opsiba2kai epoièsen to ponèron en ofthalmois kuriou kata ta bdelugmata tôn ethnôn ôn exèren kurios apo prosôpou tôn uiôn israèl3kai epestrepsen kai ôkodomèsen ta upsèla a katespasen ezekias o patèr autou kai anestèsen thusiastèrion tè baal kai epoièsen alsè kathôs epoièsen acaab basileus israèl kai prosekunèsen pasè tè dunamei tou ouranou kai edouleusen autois4kai ôkodomèsen thusiastèrion en oikô kuriou ôs eipen en ierousalèm thèsô to onoma mou5kai ôkodomèsen thusiastèrion pasè tè dunamei tou ouranou en tais dusin aulais oikou kuriou6kai diègen tous uious autou en puri kai eklèdonizeto kai oiônizeto kai epoièsen thelètèn kai gnôstas eplèthunen tou poiein to ponèron en ofthalmois kuriou parorgisai auton7kai ethèken to glupton tou alsous en tô oikô ô eipen kurios pros dauid kai pros salômôn ton uion autou en tô oikô toutô kai en ierousalèm è exelexamèn ek pasôn fulôn israèl kai thèsô to onoma mou ekei eis ton aiôna8kai ou prosthèsô tou saleusai ton poda israèl apo tès gès ès edôka tois patrasin autôn oitines fulaxousin panta osa eneteilamèn kata pasan tèn entolèn èn eneteilato autois o doulos mou môusès9kai ouk èkousan kai eplanèsen autous manassès tou poièsai to ponèron en ofthalmois kuriou uper ta ethnè a èfanisen kurios ek prosôpou uiôn israèl10kai elalèsen kurios en ceiri doulôn autou tôn profètôn legôn11anth¢ ôn osa epoièsen manassès o basileus iouda ta bdelugmata tauta ta ponèra apo pantôn ôn epoièsen o amorraios o emprosthen kai exèmarten kai ge iouda en tois eidôlois autôn12ouc outôs tade legei kurios o theos israèl idou egô ferô kaka epi ierousalèm kai epi iouda ôste pantos akouontos ècèsei amfotera ta ôta autou13kai ektenô epi ierousalèm to metron samareias kai to stathmion oikou acaab kai apaleipsô tèn ierousalèm kathôs apaleifetai o alabastros apaleifomenos kai katastrefetai epi prosôpon autou14kai apôsomai to upoleimma tès klèronomias mou kai paradôsô autous eis ceiras ecthrôn autôn kai esontai eis diarpagèn kai eis pronomèn pasin tois ecthrois autôn15anth¢ ôn osa epoièsan to ponèron en ofthalmois mou kai èsan parorgizontes me apo tès èmeras ès exègagon tous pateras autôn ex aiguptou kai eôs tès èmeras tautès16kai ge aima athôon execeen manassès polu sfodra eôs ou eplèsen tèn ierousalèm stoma eis stoma plèn tôn amartiôn autou ôn exèmarten ton ioudan tou poièsai to ponèron en ofthalmois kuriou17kai ta loipa tôn logôn manassè kai panta osa epoièsen kai è amartia autou èn èmarten ouci tauta gegrammena epi bibliô logôn tôn èmerôn tois basileusin iouda18kai ekoimèthè manassès meta tôn paterôn autou kai etafè en tô kèpô tou oikou autou en kèpô oza kai ebasileusen amôn uios autou ant¢ autou19uios eikosi kai duo etôn amôn en tô basileuein auton kai duo etè ebasileusen en ierousalèm kai onoma tè mètri autou mesollam thugatèr arous ex ieteba20kai epoièsen to ponèron en ofthalmois kuriou kathôs epoièsen manassès o patèr autou21kai eporeuthè en pasè odô è eporeuthè o patèr autou kai elatreusen tois eidôlois ois elatreusen o patèr autou kai prosekunèsen autois22kai egkatelipen ton kurion theon tôn paterôn autou kai ouk eporeuthè en odô kuriou23kai sunestrafèsan oi paides amôn pros auton kai ethanatôsan ton basilea en tô oikô autou24kai epataxen pas o laos tès gès pantas tous sustrafentas epi ton basilea amôn kai ebasileusen o laos tès gès ton iôsian uion autou ant¢ autou25kai ta loipa tôn logôn amôn osa epoièsen ouk idou tauta gegrammena epi bibliô logôn tôn èmerôn tois basileusin iouda26kai ethapsan auton en tô tafô autou en tô kèpô oza kai ebasileusen iôsias uios autou ant¢ autou
VULGAAT
1 duodecim annorum erat Manasses cum regnare coepisset et quinquaginta quinque annis regnavit in Hierusalem nomen matris eius Aphsiba 2 fecitque malum in conspectu Domini iuxta idola gentium quas delevit Dominus a facie filiorum Israhel 3 conversusque est et aedificavit excelsa quae dissipaverat Ezechias pater eius et erexit aras Baal et fecit lucos sicut fecerat Ahab rex Israhel et adoravit omnem militiam caeli et coluit eam 4 extruxitque aras in domo Domini de qua dixit Dominus in Hierusalem ponam nomen meum 5 et extruxit altaria universae militiae caeli in duobus atriis templi Domini 6 et transduxit filium suum per ignem et ariolatus est et observavit auguria et fecit pythones et aruspices multiplicavit ut faceret malum coram Domino et inritaret eum 7 posuit quoque idolum luci quem fecerat in templo Domini super quo locutus est Dominus ad David et ad Salomonem filium eius in templo hoc et in Hierusalem quam elegi de cunctis tribubus Israhel ponam nomen meum in sempiternum 8 et ultra non faciam commoveri pedem Israhel de terra quam dedi patribus eorum sic tamen si custodierint opere omnia quae praecepi eis et universam legem quam mandavit eis servus meus Moses 9 illi vero non audierunt sed seducti sunt a Manasse ut facerent malum super gentes quas contrivit Dominus a facie filiorum Israhel 10 locutusque est Dominus in manu servorum suorum prophetarum dicens 11 quia fecit Manasses rex Iuda abominationes istas pessimas super omnia quae fecerunt Amorrei ante eum et peccare fecit etiam Iudam in inmunditiis suis 12 propterea haec dicit Dominus Deus Israhel ecce ego inducam mala super Hierusalem et Iudam ut quicumque audierit tinniant ambae aures eius 13 et extendam super Hierusalem funiculum Samariae et pondus domus Ahab et delebo Hierusalem sicut deleri solent tabulae delens vertam et ducam crebrius stilum super faciem eius 14 dimittam vero reliquias hereditatis meae et tradam eas in manu inimicorum eius eruntque in vastitate et rapina cunctis adversariis suis 15 eo quod fecerint malum coram me et perseveraverint inritantes me ex die qua egressi sunt patres eorum ex Aegypto usque ad diem hanc 16 insuper et sanguinem innoxium fudit Manasses multum nimis donec impleret Hierusalem usque ad os absque peccatis suis quibus peccare fecit Iudam ut faceret malum coram Domino 17 reliqua autem sermonum Manasse et universa quae fecit et peccatum eius quod peccavit nonne haec scripta sunt in libro sermonum dierum regum Iuda 18 dormivitque Manasses cum patribus suis et sepultus est in horto domus suae in horto Aza et regnavit Amon filius eius pro eo 19 viginti et duo annorum erat Amon cum regnare coepisset duobusque annis regnavit in Hierusalem nomen matris eius Mesallemeth filia Arus de Iethba 20 fecitque malum in conspectu Domini sicut fecerat Manasses pater eius 21 et ambulavit in omni via per quam ambulaverat pater eius servivitque inmunditiis quibus servierat pater suus et adoravit eas 22 et dereliquit Dominum Deum patrum suorum et non ambulavit in via Domini 23 tetenderuntque ei insidias servi sui et interfecerunt regem in domo sua 24 percussit autem populus terrae omnes qui coniuraverant contra regem Amon et constituerunt sibi regem Iosiam filium eius pro eo 25 reliqua autem sermonum Amon quae fecit nonne haec scripta sunt in libro sermonum dierum regum Iuda 26 sepelieruntque eum in sepulchro suo in horto Aza et regnavit Iosias filius eius pro eo
STATENVERTALING
1 Manasse was twaalf jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde vijf en vijftig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Hefzi-bah. 2 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar de gruwelen der heidenen, die de HEERE voor het aangezicht der kinderen Israëls uit de bezitting verdreven had. 3 Want hij bouwde de hoogten weder op, die Hizkia, zijn vader, verdorven had; en hij richtte Baäl altaren op, en maakte een bos, gelijk als Achab, de koning van Israël, gemaakt had, en boog zich neder voor het heir des hemels, en diende ze. 4 En hij bouwde altaren in het huis des HEEREN, waarvan de HEERE gezegd had: Te Jeruzalem zal Ik Mijn Naam zetten. 5 Daartoe bouwde hij altaren voor al het heir des hemels, in beide de voorhoven van het huis des HEEREN. 6 Ja, hij deed zijn zoon door het vuur gaan, en pleegde guichelarij en gaf op vogelgeschrei acht; en hij stelde waarzeggers en duivelskunstenaren; hij deed zeer veel kwaads in de ogen des HEEREN, om Hem tot toorn te verwekken. 7 Hij stelde ook een gesneden beeld van het bos, dat hij gemaakt had, in het huis, waarvan de HEERE gezegd had tot David, en tot zijn zoon Salomo: In dit huis, en in Jeruzalem, die Ik uit alle stammen van Israël verkoren heb, zal Ik Mijn Naam zetten in eeuwigheid. 8 En Ik zal niet voortvaren den voet van Israël te bewegen uit dit land, dat Ik hun vaderen gegeven heb; alleenlijk, zo zij waarnemen te doen, naar alles, wat Ik hun geboden heb, en naar de ganse wet, die Mijn knecht Mozes hun geboden heeft. 9 Maar zij hoorden niet; want Manasse deed hen dwalen, dat zij erger deden dan de heidenen, die de HEERE voor het aangezicht der kinderen Israëls verdelgd had. 10 Toen sprak de HEERE door den dienst van Zijn knechten, de profeten, zeggende: 11 Dewijl dat Manasse, de koning van Juda, deze gruwelen gedaan heeft, erger doende dan al wat de Amorieten gedaan hebben, die voor hem geweest zijn, ja, ook Juda door zijn drekgoden heeft doen zondigen; 12 Daarom, alzo zegt de HEERE, de God Israëls: Ziet, Ik zal een kwaad over Jeruzalem en Juda brengen, dat een ieder, die het hoort, beide zijn oren klinken zullen. 13 En Ik zal over Jeruzalem het meetsnoer van Samaria trekken, mitsgaders het paslood van het huis van Achab; en Ik zal Jeruzalem uitwissen, gelijk als men een schotel uitwist; men wist dien uit, en men keert hem om op zijn holligheid. 14 En Ik zal het overblijfsel Mijns erfdeels verlaten, en zal ze in de hand hunner vijanden geven; en zij zullen tot een roof en plundering worden al hun vijanden. 15 Daarom, dat zij gedaan hebben dat kwaad was in Mijn ogen, en Mij tot toorn verwekt hebben, van dien dag, dat hun vaderen van Egypte uitgegaan zijn, ook tot op dezen dag toe. 16 Daartoe vergoot Manasse ook zeer veel onschuldig bloed, totdat hij Jeruzalem van het ene einde tot het andere vervuld had; behalve zijn zonde, die hij Juda zondigen deed, doende wat kwaad was in de ogen des HEEREN. 17 Het overige der geschiedenissen van Manasse, en al wat hij gedaan heeft, en zijn zonde, die hij gezondigd heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Juda? 18 En Manasse ontsliep met zijn vaderen, en werd begraven in den hof van zijn huis, in den hof van Uzza; en zijn zoon Amon werd koning in zijn plaats. 19 Amon was twee en twintig jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde twee jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Mesullemet, een dochter van Haruz van Jotba. 20 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; gelijk als zijn vader Manasse gedaan had. 21 Want hij wandelde in al den weg, dien zijn vader gewandeld had, en hij diende de drekgoden, die zijn vader gediend had, en hij boog zich voor die neder. 22 Zo verliet hij den HEERE, den God zijner vaderen, en hij wandelde niet in den weg des HEEREN. 23 En de knechten van Amon maakten een verbintenis tegen hem, en zij doodden den koning in zijn huis. 24 Maar het volk des lands versloeg allen, die tegen den koning Amon een verbintenis gemaakt hadden; en het volk des lands maakte zijn zoon Josia koning in zijn plaats. 25 Het overige nu der geschiedenissen van Amon, wat hij gedaan heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Juda? 26 En men begroef hem in zijn graf, in den hof van Uzza; en zijn zoon Josia werd koning in zijn plaats.
WILLIBRORDVERTALING
[1] Manasse was twaalf jaar oud toen hij koning werd; hij regeerde vijfenvijftig jaar in Jeruzalem. Zijn moeder heette Chefsiba. [2] Hij deed wat de heer mishaagt, overeenkomstig de gruwelijke gewoonten van de volken die de heer voor de Israëlieten verdreven had. [3] Hij herbouwde de heiligdommen op de hoogten, die zijn vader Hizkia had verwoest, richtte altaren op voor Baäl en maakte een heilige paal, zoals koning Achab van Israël gedaan had. Hij boog zich neer voor heel het leger* van de hemellichamen en bewees hun goddelijke eer. [4] Zelfs in het huis van de heer bouwde hij altaren terwijl deze toch gezegd had: 'Ik zal mijn naam vestigen in Jeruzalem.' [5] In de beide voorhoven van het huis van de heer bouwde hij altaren voor heel het leger van de hemellichamen. [6] Hij liet zijn zoon door* het vuur gaan, liet zich in met waarzeggerij en wichelarij, en stelde dodenbezweerders en waarzeggers aan. Onophoudelijk deed hij wat de heer mishaagt en hij wekte daardoor de woede van de heer op. [7] Hij liet een beeld maken, de heilige paal, en plaatste die in de tempel, terwijl de heer toch tegen David en zijn zoon Salomo gezegd had: 'Voor altijd zal Ik in deze tempel mijn naam vestigen, in de stad Jeruzalem die Ik uit alle stammen van Israël heb uitverkoren. [8] Ik zal Israël voortaan geen voetbreed meer laten wijken van de grond die Ik hun vaderen heb gegeven als zij tenminste nauwkeurig alles nakomen wat Ik geboden heb en zij heel de Wet onderhouden die mijn dienaar Mozes hun heeft voorgeschreven.' [9] Maar zij hebben niet geluisterd; Manasse heeft hen verleid om nog erger kwaad te doen dan de volken die de heer bij de komst van de Israëlieten verdelgd had. [10] De heer sprak door zijn dienaren, de profeten: [11] 'Manasse, de koning van Juda, heeft deze gruwelijke praktijken beoefend. Hij heeft meer kwaad gedaan dan ooit de Amorieten vóór hem en hij heeft ook met zijn gruwelbeelden Juda tot zonde verleid. [12] Daarom spreekt de heer, de God van Israël, deze woorden: "Ik breng onheil over Jeruzalem en Juda, zoveel onheil dat de beide oren van iedereen die het hoort zullen suizen! [13] Ik leg het meetlint* van Samaria en het schietlood van het huis van Achab over Jeruzalem. Ik ga Jeruzalem afwassen zoals men een schotel afwast; men wast hem af en keert hem ondersteboven. [14] Ik zal het overschot van mijn erfdeel verstoten en uitleveren aan zijn vijanden; zij worden een prooi en een buit voor al hun vijanden, [15] omdat zij gedaan hebben wat Mij mishaagt en voortdurend mijn toorn hebben opgewekt, vanaf de dag dat hun vaderen uit Egypte trokken tot op de dag van vandaag." ' [16] Behalve de zonde waartoe hij Juda verleidde, zodat zij deden wat de heer mishaagt, heeft Manasse zoveel onschuldig bloed vergoten dat Jeruzalem er boordevol van was. [17] Verdere bijzonderheden over Manasse en over zijn daden en de zonde die hij bedreef staan opgetekend in de annalen van de koningen van Juda. [18] Manasse ging bij zijn vaderen rusten en werd begraven in de tuin van zijn paleis, de tuin van Uzza. Zijn zoon Amon volgde hem op. Amon van Juda [19] Amon was tweeëntwintig jaar toen hij koning werd; hij regeerde twee jaar in Jeruzalem. Zijn moeder heette Mesullemet; zij was een dochter van Cherus, afkomstig uit Jotba. [20] Hij deed wat de heer mishaagt, net als zijn vader Manasse. [21] Hij volgde in alles het voorbeeld van zijn vader; hij bewees goddelijke eer aan dezelfde gruwelbeelden als zijn vader en boog zich daarvoor neer. [22] Hij verliet de heer, de God van zijn vaderen, en wandelde niet op de weg van de heer. [23] De hovelingen van Amon beraamden een aanslag tegen hun koning en zij vermoordden hem in zijn paleis. [24] Maar het volk doodde iedereen die de aanslag op koning Amon gepleegd had en riep in zijn plaats zijn zoon Josia tot koning uit. [25] Verdere bijzonderheden over Amon en over zijn daden staan in de annalen van de koningen van Juda. [26] Hij werd begraven in zijn graf, in de tuin van Uzza; zijn zoon Josia volgde hem op.
NIEUWE VERTALING
[1] Manasse was twaalf jaar oud toen hij koning werd. Vijfenvijftig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Chefsiba. [2] Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER: hij gaf zich over aan de verfoeilijke praktijken van de volken die de HEER voor de Israëlieten verdreven had. [3] Hij herstelde de offerplaatsen die zijn vader Hizkia verwijderd had, richtte nieuwe altaren op voor Baäl en maakte een nieuwe Asjerapaal, naar het voorbeeld van koning Achab van Israël. Hij aanbad de hemellichamen en diende die. [4] Hij richtte altaren op in de tempel van de HEER, waarvan de HEER had gezegd: 'In Jeruzalem zal ik mijn naam laten wonen,' [5] en plaatste op de beide voorhoven van de tempel altaren voor de hemellichamen. [6] Hij verbrandde zijn zoon als offer en liet zich in met wolkenschouwerij, wichelarij, geestenbezwering en waarzeggerij. Hij tergde de HEER door voortdurend te doen wat slecht is in zijn ogen. [7] Zo liet hij bijvoorbeeld een beeld van de godin Asjera maken, dat hij een plaats gaf in de tempel waarvan de HEER tegen David en zijn zoon Salomo had gezegd: 'In deze tempel, in Jeruzalem, dat ik uit alle steden van Israëls stammen heb uitgekozen, zal ik voor altijd mijn naam laten wonen. [8] Ik zal ervoor zorgen dat de Israëlieten nooit meer hoeven weg te trekken uit het land dat ik hun voorouders heb gegeven, maar dan moeten zij zich wel houden aan alles wat ik hun heb opgedragen, aan de wet die mijn dienaar Mozes hun heeft opgelegd.' [9] Maar ze luisterden niet en lieten zich door Manasse verleiden nog meer kwaad te doen dan de volken die de HEER voor hen had uitgeroeid. [10] Daarom sprak de HEER bij monde van zijn dienaren, de profeten: [11] 'Koning Manasse van Juda heeft zich ingelaten met verfoeilijke praktijken, erger nog dan die van de Amorieten die hier vroeger woonden, en hij heeft daarbij ook de Judeeërs met zijn afgoden tot zonde aangezet. [12] Daarom – zegt de HEER, de God van Israël: Ik zal over Jeruzalem en Juda onheil brengen waarvan ieder zo zal ophoren dat zijn beide oren tuiten. [13] Ik zal over Jeruzalem het meetlint van Samaria leggen en het schietlood van het koningshuis van Achab. Ik zal Jeruzalem schoonvegen zoals je een gebruikte schaal schoonveegt en daarna ondersteboven wegzet. [14] Wie er van mijn volk nog overblijven zal ik aan hun lot overlaten. Ik zal ze aan hun vijanden uitleveren, zodat hun vijanden ze kunnen plunderen en beroven. [15] Dit alles zal ik doen omdat zij hebben gedaan wat slecht is in mijn ogen en me hebben getergd vanaf de dag dat ze uit Egypte vertrokken tot nu toe.' [16] Behalve dat Manasse zondigde door de Judeeërs tot zonde aan te zetten, zodat ze deden wat slecht is in de ogen van de HEER, vergoot hij ook onschuldig bloed, zo veel dat Jeruzalem ervan overvloeide. [17] Verdere bijzonderheden over Manasse en zijn zondige praktijken zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Juda. [18] Toen hij bij zijn voorouders te ruste ging, werd hij begraven in de tuin van zijn paleis, de tuin van Uzza. Zijn zoon Amon volgde hem op. Amon, koning van Juda [19] Amon was tweeëntwintig jaar oud toen hij koning werd. Twee jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Mesullemet, de dochter van Charus, uit Jotba. [20] Net als zijn vader Manasse deed hij wat slecht is in de ogen van de HEER. [21] Hij volgde in alles het voorbeeld van zijn vader, diende dezelfde afgoden als hij en knielde voor hen neer. [22] Hij keerde zich af van de HEER, de God van zijn voorouders, en gehoorzaamde hem niet. [23] De dienaren van Amon beraamden een aanslag op de koning en vermoordden hem in zijn paleis. [24] Maar het volk doodde allen die tegen koning Amon hadden samengezworen en riep zijn zoon Josia tot zijn opvolger uit. [25] Verdere bijzonderheden over Amon zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Juda. [26] Hij werd begraven in de tuin van Uzza; zijn zoon Josia volgde hem op.
NAARDENSE BIJBEL
21:1 Een zoon van twaalf jaar is Manasse als hij koning wordt en vijfentwintig jaar is hij in Jeruzalem koning gebleven; de naam van zijn moeder is Cheftsi Ba. 2 Koningen 21:2 Hij doet wat kwaad is in de ogen van de Ene,- naar de gruwelpraktijken van de volkeren die de Ene heeft onterfd, weg van het aanschijn van de kinderen Israëls. 21:3 Hij keert om en bouwt de offerhoogten weer op die Chizkiahoe, zijn vader, verloren heeft laten gaan; hij laat altaren verrijzen voor de baäl, maakt een asjera-paal, zoals gemaakt heeft Israëls koning Achab, buigt zich neer voor heel de hemelse heirschaar en dient hen. 21:4 Hij heeft altaren gebouwd in het huis van de Ene,- terwijl de Ene heeft gezegd: in Jeruzalem vestig ik mijn naam! 21:5 Hij bouwt altaren voor heel de hemelse heirschaar,- in de twee voorhoven van het huis van de Ene. 21:6 Hij heeft zijn zoon door het vuur laten gaan, deed aan wolkenwichelarij en slangenbezwering, en heeft mensen dodenbezweerders en waarzeggers gemaakt; hij is overvloedig geweest in het doen wat kwaad is in de ogen van de Ene en heeft hem daarmee gekrenkt. 21:7 Hij zet een snijbeeld, de asjera-paal die hij gemaakt heeft, neer in het huis waarvan de Ene heeft gezegd tot David en zijn zoon Salomo: in dit huis en in Jeruzalem dat ik boven alle stammen van Israël heb uitgekozen vestig ik mijn naam voor eeuwig!- 21:8 ik zal nooit meer Israëls voet laten wegdwalen van de rode grond die ik aan hun vaderen heb gegeven,- als ze maar waakzaam doen naar al wat ik hun heb geboden, naar heel het onderricht dat mijn dienaar Mozes hun heeft geboden! 21:9 Maar zij hebben niet willen horen: Manasse heeft hen misleid en ze hebben meer kwaad gedaan dan de volkeren die de Ene vanwege de verschijning van de kinderen Israëls heeft verdelgd. 21:10 Dan spreekt de Ene door de hand van zijn dienaren de profeten en zegt: 21:11 omdat Juda's koning Manasse deze gruweldaden heeft gedaan, heeft hij meer kwaad bedreven dan al wat de Amorieten vóór zijn verschijning hebben gedaan,- en heeft hij zelfs Juda laten zondigen met zijn godenbeelden,- • 21:12 daarom, zó heeft gezegd de Ene, Israëls God: zie, ik laat zoveel kwaad komen over Jeruzalem en Judea,- dat allen die het horen beide oren zullen tuiten!- 21:13 uitstrekken zal ik over Jeruzalem het meetsnoer voor Samaria en de weegsteen voor het huis van Achab; schoonvegen zal ik Jeruzalem zoals een afwasser de schotel schoonveegt en omleggen zal, op z'n kop; 21:14 verwerpen zal ik het restant van mijn erfdeel en aan hun vijanden in handen geven; worden zullen zij tot buit en tot plundergoed voor al hun vijanden,- 21:15 daarom dat zij hebben gedaan wat kwaad is in mijn ogen en mij zijn blijven krenken,- vanaf de dag dat hun vaderen zijn uitgetrokken uit Egypte tot op deze dag! 21:16 Ook heeft Manasse ontzettend veel onschuldig bloed vergoten, totdat het Jeruzalem vulde van poort tot poort,- nog boven zijn zonde waarmee hij Juda de zonde heeft laten begaan om te doen wat kwaad is in de ogen van de Ene. 21:17 De overige van de woorden over Manasse, over al wat hij heeft gedaan en over zijn zonde waarmee hij heeft gezondigd,- staan die niet geschreven op de boekrol van de verwoordingen der dagen van de koningen van Juda? 21:18 Manasse legt zich neer bij zijn vaderen en wordt begraven in de tuin van zijn huis, in de tuin van Oeza; zijn zoon Amon wordt koning in zijn plaats. • 21:19 Een man van tweeëntwintig jaar is Amon als hij koning wordt, en twee jaren is hij in Jeruzalem koning gebleven; de naam van zijn moeder is Mesjoelemet, dochter van Charoets, uit Jotva. 21:20 Hij doet wat kwaad is in de ogen van de Ene,- zoals gedaan heeft Manasse, zijn vader. 21:21 Hij gaat voort langs heel de weg die zijn vader is gegaan; hij dient de godenbeelden die zijn vader heeft gediend en buigt zich voor hen neer. 21:22 Hij verlaat de Ene, de God van zijn vaderen,- hij is niet de weg van de Ene gegaan. 21:23 Ten slotte zweren Amons dienaars tegen hem samen,- en doden zij de koning in zijn eigen huis. 21:24 Maar de gemeenschap van het land slaat allen neer die hebben samengezworen tegen koning Amon; zij, de gemeenschap van het land, maken zijn zoon Josjiahoe koning in zijn plaats. 21:25 De overige van de woorden over Amon, over wat hij heeft gedaan,- staan die niet geschreven op de boekrol van de verwoordingen der dagen van de koningen van Juda? 21:26 Ze begraven hem in zijn eigen graf, in de tuin van Oeza; zijn zoon Josjiahoe wordt koning in zijn plaats.
BIBLE DE JERUSALEM
1. Manassé avait douze ans à son avènement et il régna 55 ans à Jérusalem; sa mère s'appelait Hephçiba. 2. Il fit ce qui déplaît à Yahvé, imitant les abominations des nations que Yahvé avait chassées devant les Israélites. 3. Il rebâtit les hauts lieux qu'avait détruits Ezéchias, son père, il éleva des autels à Baal et fabriqua un pieu sacré, comme avait fait Achab, roi d'Israël, il se prosterna devant toute l'armée du ciel et lui rendit un culte. 4. Il construisit des autels dans le Temple de Yahvé, au sujet duquel Yahvé avait dit : «C'est à Jérusalem que je placerai mon Nom.» 5. Il construisit des autels à toute l'armée du ciel dans les deux cours du Temple de Yahvé. 6. Il fit passer son fils par le feu. Il pratiqua les incantations et la divination, installa des nécromants et des devins, il multiplia les actions que Yahvé regarde comme mauvaises, provoquant ainsi sa colère. 7. Il plaça l'idole d'Ashéra, qu'il avait faite, dans le Temple au sujet duquel Yahvé avait dit à David et à son fils Salomon »Dans ce Temple et dans Jérusalem, la ville que j'ai choisie dans toutes les tribus d'Israël, je placerai mon Nom à jamais. 8. Je ne ferai plus errer les pas des Israélites loin de la terre que j'ai donnée à leurs pères, pourvu qu'ils veillent à pratiquer tout ce que je leur ai commandé, selon toute la Loi qu'a prescrit pour eux mon serviteur Moïse.» 9. Mais ils n'obéirent pas, Manassé les égara, au point qu'ils agirent plus mal que les nations que Yahvé avait exterminées devant les Israélites. 10. Alors Yahvé parla ainsi, par le ministère de ses serviteurs les prophètes 11. «Parce que Manassé, roi de Juda, a commis ces abominations, qu'il a agi plus mal que tout ce qu'avaient fait avant lui les Amorites et qu'il a entraîné Juda lui aussi à pécher avec ses idoles, 12. ainsi parle Yahvé, Dieu d'Israël : Voici que je fais venir sur Jérusalem et sur Juda un malheur tel que les deux oreilles en tinteront à quiconque l'apprendra. 13. Je passerai sur Jérusalem le même cordeau que sur Samarie, le même niveau que pour la maison d'Achab, j'écurerai Jérusalem comme on écure un plat, qu'on retourne à l'envers après l'avoir écuré. 14. Je rejetterai les restants de mon héritage, je les livrerai entre les mains de leurs ennemis, ils serviront de proie et de butin à tous leurs ennemis, 15. parce qu'ils ont fait ce qui me déplaît et qu'ils ont provoqué ma colère, depuis le jour où leurs pères sont sortis d'Egypte jusqu'à ce jour-ci.» 16. Manassé répandit aussi le sang innocent en si grande quantité qu'il inonda Jérusalem d'un bout à l'autre, en plus des péchés qu'il avait fait commettre à Juda en agissant mal au regard de Yahvé. 17. Le reste de l'histoire de Manassé et tout ce qu'il a fait, les péchés qu'il a commis, cela n'est-il pas écrit au livre des Annales des rois de Juda? 18. Manassé se coucha avec ses pères et on l'enterra dans le jardin de son palais, le jardin d'Uzza; son fils Amon régna à sa place. 19. Amon avait 22 ans à son avènement et il régna deux ans à Jérusalem; sa mère s'appelait Meshullémèt, fille de Haruç, et était de Yotba. 20. Il fit ce qui déplaît à Yahvé, comme avait fait son père Manassé. 21. Il suivit en tout la conduite de son père, rendit un culte aux idoles qu'il avait servies et se prosterna devant elles. 22. Il abandonna Yahvé, Dieu de ses ancêtres, et ne suivit pas la voie de Yahvé. 23. Les serviteurs d'Amon complotèrent contre lui et ils tuèrent le roi dans son palais. 24. Mais le peuple du pays frappa tous ceux qui avaient conspiré contre le roi Amon et proclama roi à sa place son fils Josias. 25. Le reste de l'histoire d'Amon et tout ce qu'il a fait, cela n'est-il pas écrit au livre des Annales des rois de Juda? 26. On l'enterra dans le sépulcre de son père, dans le jardin d'Uzza, et son fils Josias régna à sa place.
KING JAMES BIBLE
[1] Manasseh was twelve years old when he began to reign, and reigned fifty and five years in Jerusalem. And his mother's name was Hephzi-bah. [2] And he did that which was evil in the sight of the LORD, after the abominations of the heathen, whom the LORD cast out before the children of Israel. [3] For he built up again the high places which Hezekiah his father had destroyed; and he reared up altars for Baal, and made a grove, as did Ahab king of Israel; and worshipped all the host of heaven, and served them. [4] And he built altars in the house of the LORD, of which the LORD said, In Jerusalem will I put my name. [5] And he built altars for all the host of heaven in the two courts of the house of the LORD. [6] And he made his son pass through the fire, and observed times, and used enchantments, and dealt with familiar spirits and wizards: he wrought much wickedness in the sight of the LORD, to provoke him to anger. [7] And he set a graven image of the grove that he had made in the house, of which the LORD said to David, and to Solomon his son, In this house, and in Jerusalem, which I have chosen out of all tribes of Israel, will I put my name for ever: [8] Neither will I make the feet of Israel move any more out of the land which I gave their fathers; only if they will observe to do according to all that I have commanded them, and according to all the law that my servant Moses commanded them. [9] But they hearkened not: and Manasseh seduced them to do more evil than did the nations whom the LORD destroyed before the children of Israel. [10] And the LORD spake by his servants the prophets, saying, [11] Because Manasseh king of Judah hath done these abominations, and hath done wickedly above all that the Amorites did, which were before him, and hath made Judah also to sin with his idols: [12] Therefore thus saith the LORD God of Israel, Behold, I am bringing such evil upon Jerusalem and Judah, that whosoever heareth of it, both his ears shall tingle. [13] And I will stretch over Jerusalem the line of Samaria, and the plummet of the house of Ahab: and I will wipe Jerusalem as a man wipeth a dish, wiping it, and turning it upside down. [14] And I will forsake the remnant of mine inheritance, and deliver them into the hand of their enemies; and they shall become a prey and a spoil to all their enemies; [15] Because they have done that which was evil in my sight,and have provoked me to anger, since the day their fathers came forth out of Egypt, even unto this day. [16] Moreover Manasseh shed innocent blood very much, till he had filled Jerusalem from one end to another; beside his sin wherewith he made Judah to sin, in doing that which was evil in the sight of the LORD. [17] Now the rest of the acts of Manasseh, and all that he did, and his sin that he sinned, are they not written in the book of the chronicles of the kings of Judah? [18] And Manasseh slept with his fathers, and was buried in the garden of his own house, in the garden of Uzza: and Amon his son reigned in his stead. [19] Amon was twenty and two years old when he began to reign, and he reigned two years in Jerusalem. And his mother's name was Meshullemeth, the daughter of Haruz of Jotbah. [20] And he did that which was evil in the sight of the LORD, as his father Manasseh did. [21] And he walked in all the way that his father walked in, and served the idols that his father served, and worshipped them: [22] And he forsook the LORD God of his fathers, and walked not in the way of the LORD. [23] And the servants of Amon conspired against him, and slew the king in his own house. [24] And the people of the land slew all them that had conspired against king Amon; and the people of the land made Josiah his son king in his stead. [25] Now the rest of the acts of Amon which he did, are they not written in the book of the chronicles of the kings of Judah? [26] And he was buried in his sepulchre in the garden of Uzza: and Josiah his son reigned in his stead.
LUTHER BIBEL
21 1 Manasse war zwölf Jahre alt, als er König wurde; und er regierte fünfundfünfzig Jahre zu Jerusalem. Seine Mutter hieß Hefzi-Bah. 2 Und er tat, was dem HERRN missfiel, nach den gräulichen Sitten der Heiden, die der HERR vor Israel vertrieben hatte, 3 und baute wieder die Höhen auf, die sein Vater Hiskia zerstört hatte, und richtete dem Baal Altäre auf und machte ein Bild der Aschera, wie Ahab, der König von Israel, getan hatte, und betete alles Heer des Himmels an und diente ihnen.4 Und er baute Altäre im Hause des HERRN, von dem der HERR gesagt hatte: Ich will meinen Namen zu Jerusalem wohnen lassen, 5 und er baute allem Heer des Himmels Altäre in beiden Vorhöfen am Hause des HERRN. 6 Und er ließ seinen Sohn durchs Feuer gehen und achtete auf Vogelgeschrei und Zeichen und hielt Geisterbeschwörer und Zeichendeuter; so tat er viel von dem, was dem HERRN missfiel, um ihn zu erzürnen. 7 Er stellte auch das Bild der Aschera, das er gemacht hatte, in das Haus, von dem der HERR zu David und zu seinem Sohn Salomo gesagt hatte: In diesem Hause und in Jerusalem, das ich erwählt habe aus allen Stämmen Israels, will ich meinen Namen wohnen lassen ewiglich, 8 und ich will den Fuß Israels nicht mehr weichen lassen von dem Lande, das ich ihren Vätern gegeben habe, sofern sie alles halten und tun, was ich geboten habe, das ganze Gesetz, das mein Knecht Mose ihnen geboten hat. 9 Aber sie gehorchten nicht, sondern Manasse verführte sie, dass sie es ärger trieben als die Heiden, die der HERR vor Israel vertilgt hatte.10 Da redete der HERR durch seine Knechte, die Propheten, und sprach: 11 Weil Manasse, der König von Juda, diese Gräuel getan hat, die ärger sind als alle Gräuel, die die Amoriter getan haben, die vor ihm gewesen sind, und weil er auch Juda sündigen gemacht hat mit seinen Götzen, 12 darum spricht der HERR, der Gott Israels: Siehe, ich will Unheil über Jerusalem und Juda bringen, sodass dem, der es hören wird, beide Ohren gellen sollen. 13 Und ich will an Jerusalem die Messschnur anlegen wie an Samaria und das Lot wie ans Haus Ahab und will Jerusalem auswischen, wie man Schüsseln auswischt, und will's umstürzen. 14 Und wer von meinem Erbteil übrig bleiben wird, den will ich verstoßen und will sie geben in die Hände ihrer Feinde, dass sie Raub und Beute aller ihrer Feinde werden, 15 weil sie getan haben, was mir missfällt, und mich erzürnt haben von dem Tage an, da ihre Väter aus Ägypten gezogen sind, bis auf diesen Tag.16 Auch vergoss Manasse sehr viel unschuldiges Blut, bis Jerusalem ganz voll davon war – außer der Sünde, durch die er Juda sündigen machte, dass sie taten, was dem HERRN missfiel. 17 Was aber mehr von Manasse zu sagen ist und alles, was er getan hat, und seine Sünde, die er tat, siehe, das steht geschrieben in der Chronik der Könige von Juda. 18 Und Manasse legte sich zu seinen Vätern und wurde begraben im Garten an seinem Hause, im Garten Usas. Und sein Sohn Amon wurde König an seiner statt.19 Zweiundzwanzig Jahre alt war Amon, als er König wurde; und er regierte zwei Jahre zu Jerusalem. Seine Mutter hieß Meschullemet, eine Tochter des Haruz aus Jotba. 20 Und er tat, was dem HERRN missfiel, wie sein Vater Manasse getan hatte, 21 und wandelte ganz in dem Wege, den sein Vater gewandelt war, und diente den Götzen, denen sein Vater gedient hatte, und betete sie an 22 und verließ den HERRN, den Gott seiner Väter, und wandelte nicht im Wege des HERRN. 23 Und seine Großen machten eine Verschwörung gegen Amon und töteten den König in seinem Hause. 24 Aber das Volk des Landes erschlug alle, die die Verschwörung gegen den König Amon gemacht hatten. Und das Volk des Landes machte seinen Sohn Josia zum König an seiner statt.25 Was aber Amon mehr getan hat, siehe, das steht geschrieben in der Chronik der Könige von Juda. 26 Und man begrub ihn in seinem Grabe im Garten Usas. Und sein Sohn Josia wurde König an seiner statt.
- A
- bë`e(j)ne(j) (in de ogen van) < prefix voorzetsel bë + stat. constr. mann. mv. van het zelfst. naamw. `ajin (oog, bron) . Taalgebruik in Tenakh : `ajin (oog, bron) . Taalgebruik in Jesaja : `ajin (oog, bron) . De getalwaarde van ajin is : ajin = 16 of 70 , jod = 10 , nun = 14 of 50 . Totaal : 40 (2 X 2 X 2 X 5) of 130 (2 X 5 X 13) . Structuur : 7 - 1 - 5 . Gr. ofthalmos (oog) . Taalgebruik in het NT : ofthalmos (oog) . Taalgebruik in de LXX : ofthalmos (oog) . Lat. oculus . Fr. oeil (yeux) . E. eye . Ned. oog . D. Aug . Een vorm van ofthalmos (oog) in de LXX (678) , in het NT (100) . Tenakh (158) . Pentateuch (35) . Eerdere Profeten (78) . Latere Profeten (11) . 12 Kleine Profeten (3) . Geschriften (31) . 2 K (30) . (1) 2 K 3,2 . (2) 2 K 3,18 . (3) 2 K 8,18 . (4) 2 K 8,27 . (5) 2 K 10,30 . (6) 2 K 12,3 . (7) 2 K 13,2 . (8) 2 K 13,11 . (9) 2 K 14,3 . (10) 2 K 14,24 . (11) 2 K 15,3 . (12) 2 K 15,9 . (13) 2 K 15,18 . (14) 2 K 15,24 . (15) 2 K 15,28 . (16) 2 K 15,34 . (17) 2 K 16,2 . (18) 2 K 17,2 . (19) 2 K 17,17 . (20) 2 K 18,3 . (21) 2 K 21,2 . (22) 2 K 21,6 . (23) 2 K 21,15 . (24) 2 K 21,16 . (25) 2 K 21,20 . (26) 2 K 22,2 . (27) 2 K 23,32 . (28) 2 K 23,37 . (29) 2 K 24,9 . (30) 2 K 24,19 .
- wajja`ash (en hij maakte, en hij deed) < wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. `âshâh (maken, doen) . Taalgebruik in Tenakh : `âshâh (maken) . Getalwaarde : ajin = 16 of 70 , shin = 21 of 300 , he = 5 ; totaal : 42 (2 X 3 X 7) OF 375 (3 X 5³) . Structuur : 7 - 3 - 5 . Tenakh (232) . Pentateuch (81) . Eerdere Profeten (86) . Latere Profeten (9) . 12 Kleine Profeten (1) . Geschriften (55) . 2 K (24) : (1) 2 K 8,18 . (2) 2 K 8,27 . (3) 2 K 12,3 . (4) 2 K 13,2 . (5) 2 K 14,3 . (6) 2 K 14,24 . (7) 2 K 15,3 . (8) 2 K 15,9 . (9) 2 K 15,18 . (10) 2 K 15,24 . (11) 2 K 15,28 . (12) 2 K 15,34 . (2 K 15,34 . (13) 2 K 16,16 . (14) 2 K 17,2 . (15) 2 K 18,3 . (16) 2 K 21,2 . (17) 2 K 21,3 . (18) 2 K 21,20 . (19) 2 K 22,2 . (20) 2 K 23,19 . (21) 2 K 23,32 . (22) 2 K 23,37 . (23) 2 K 24,9 . (24) 2 K 24,19 .
- ´äsjèr (die) . Taalgebruik in Tenakh : ´äsjèr (die) . Getalwaarde van ´äsjèr (die) : aleph = 1 , sjin = 21 of 300 , resj = 20 of 200 ; totaal : 42 (2 X 3 X 7) of 501 (3 X 167) . Structuur : 1 - 3 - 2 . Tenakh (4012) . Pentateuch (1378) . Eerdere Profeten (1114) . Latere Profeten (717) . 12 Kleine Profeten (106) . Geschriften (697) . 2 K (223) . 2 K 21 (13) : (1) 2 K 21,2 . (2) 2 K 21,3 . (3) 2 K 21,4 . (4) 2 K 21,7 . (5) 2 K 21,8 . (6) 2 K 21,9 . (7) 2 K 21,11 . (8) 2 K 21,12 . (9) 2 K 21,15 . (10) 2 K 21,16 . (11) 2 K 21,17 . (12) 2 K 21,21 . (13) 2 K 21,25 .
- B - C - D - E
- ´eth / ´èth (accusatief) . Taalgebruik in Tenakh : ´eth (accusatief) . Getalwaarde : aleph = 1 , thaw = 22 of 400 ; totaal : 23 OF 401 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 . Eerste en laatste letter van het Hebreeuwse alfabet . Tenakh (5699) . Pentateuch (2002) . Eerdere Profeten (1661) . Latere Profeten (860) . 12 Kleine Profeten (207) . Geschriften (967) . 2 K (290) . 2 K 21 (14) : (1) 2 K 21,3 . (2) 2 K 21,4 . (3) 2 K 21,6 . (4) 2 K 21,7 . (5) 2 K 21,9 . (6) 2 K 21,11 . (7) 2 K 21,13 . (8) 2 K 21,14 . (9) 2 K 21,15 . (10) 2 K 21,16 . (11) 2 K 21,21 . (12) 2 K 21,22 . (13) 2 K 21,23 . (14) 2 K 21,24 .
- F - G - H - I - J
- JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenakh : JHWH . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 26 . Structuur : 1 - 5 - 6 - 5 . Tenakh (5193) . Pentateuch (1326) . Eerdere Profeten (1013) . Latere Profeten (1357) . 12 Kleine Profeten (387) . Geschriften (1110) . 2 K (217) . 2 K 21 (11) : (1) 2 K 21,2 . (2) 2 K 21,4 . (3) 2 K 21,5 . (4) 2 K 21,6 . (5) 2 K 21,7 . (6) 2 K 21,9 . (7) 2 K 21,10 . (8) 2 K 21,12 . (9) 2 K 21,16 . (10) 2 K 21,20 . (11) 2 K 21,22 .
- K - L - M - N - O - P - Q - R
- hâra` (het slechte) < bepaald lidw. + naamw. ra` (slecht, kwaad, boos, misdadig) . Taalgebruik in Tenach : ra` (slecht, kwaad, boos, misdadig) . Getalwaarde : resj = 20 of 200 , ajin = 16 of 70 ; totaal : 36 (2² X 3²) OF 270 (2 X 3³ X 5) . Structuur : 2 - 7 . ra` is het tegenoversgestelde van goed . Goed - slecht ; goed - kwaad . Kwaad in de betekenis van boos worden om iets dat gedaan werd . We zouden kunnen spreken van goed-doener en slecht-doener , maar we gebruiken evenwel wel-doener . We spreken niet van slecht-doener of kwaad- doener , maar wel van een mis-dadiger (mis -doen) of een boos-doener . Tenakh (101) . Pentateuch (22) . Eerdere Profeten (44) . Latere Profeten (15) . 12 Kleine Profeten (1) . Geschriften (19) . Joz (1) . Re (7) : (1) Re 2,11 . (2) Re 3,7 . (3) Re 3,12 . (4) Re 4,1 . (5) Re 6,1 . (6) Re 10,6 . (7) Re 13,1 . 1 S (2) . 2 S (1) . 1 K (10) . 2 K (23) : (1) 2 K 3,2 . (2) 2 K 8,18 . (3) 2 K 8,27 . (4) 2 K 13,2 . (5) 2 K 13,11 . (6) 2 K 14,24 . (7) 2 K 15,9 . (8) 2 K 15,18 . (9) 2 K 15,24 . (10) 2 K 15,28 . (11) 2 K 17,2 . (12) 2 K 17,17 . (13) 2 K 21,2 . (14) 2 K 21,6 . (15) 2 K 21,9 . (16) 2 K 21,11 . (17) 2 K 21,15 . (18) 2 K 21,16 . (19) 2 K 21,20 . (20) 2 K 23,32 . (21) 2 K 23,37 . (22) 2 K 24,9 . (23) 2 K 24,19 .
-- S - T U - V - W - X -Y - Z -