BIJBELBOEK TWEEDE BOEK KONINGEN - 2 K --
bijbeloverzicht
-- bijbelverwijzingen
-- 2 K (2 Koningen)
-- 2 K 25 -
- Bibliografie
- Literatuur
- Liturgisch
gebruik - Overzicht
bijbelboeken - Overzicht
van de bibliografie van de bijbelboeken - Overzicht
van deze website
- bijbelverwijzingen
- A
- B
- C
- D
- E
- F
- G
- H
- I
- J
- K
- L
- M
- N
- O
- P
- Q
- R
- S
- T
- U
- V
- W
- X
-Y
- Z -
Overzicht van Tenach : Tenach
: overzicht , Tenach
: taalgebruik - A
- B
- C
- D
- E
- F
- G
- H
- I
- J
- K
- L
- M
- N
- O
- P
- Q
- R
- S
- T
- U
- V
- W
- X
-Y
- Z -
, Tenach
: commentaar ,
Overzicht van Septuaginta : Septuaginta
: overzicht , Septuaginta
: taalgebruik - A
- B
- C
- D
- E
- F
- G
- H
- I
- J
- K
- L
- M
- N
- O
- P
- Q
- R
- S
- T
- U
- V
- W
- X
-Y
- Z
- , Septuaginta
: commentaar ,
Overzicht N.T. : N.T.
: overzicht , N.T.
: taalgebruik - N.T.
A - N.T.
B - N.T.
C - N.T.
D - N.T.
E - N.T.
F - N.T. G
- N.T. H
- N.T. I
- N.T. J
- N.T. K
- N.T. L
- N.T. M
- N.T. N
- N.T. O
- N.T. P
- N.T. Q
- N.T. R
- N.T. S
- N.T. T
- N.T. U
- N.T. V
- N.T. W
- N.T.
X -
N.T. Y - N.T. Z -
N.T. :
commentaar .
Overzicht van 2 Koningen : - 2
K 1 - 2 K 2
- 2 K 3 - 2
K 4 - 2 K 5
- 2 K 6 - 2
K 7 - 2 K 8
- 2 K 9 - 2
K 10 - 2 K 11
- 2 K 12
- 2 K 13 - 2
K 14 - 2 K 15
- 2 K 16
- 2 K 17 - 2
K 18 - 2 K 19
- 2 K 20
- 2 K 21 - 2
K 22 - 2 K 23
- 2 K 24
- 2 K 25 -
Bijbeluitleg - 2
K 25,1 - 2
K 25,2 - 2
K 25,3 - 2
K 25,4 - 2
K 25,5 - 2
K 25,6 - 2
K 25,7 - 2
K 25,8 - 2
K 25,9 - 2
K 25,10 - 2
K 25,11 - 2
K 25,12 - 2
K 25,13 - 2
K 25,14 - 2
K 25,15 - 2
K 25,16 - 2
K 25,17 - 2
K 25,18 - 2
K 25,19 - 2
K 25,20 - 2
K 25,21 - 2
K 25,22 - 2
K 25,23 - 2
K 25,24 - 2
K 25,25 - 2
K 25,26 - 2
K 25,27 - 2
K 25,28 - 2
K 25,29 - 2
K 25,30 -
Overzicht van 2 Koningen : 2
Koningen : overzicht , 2
Koningen : taalgebruik - A
- B
- C
- D
- E
- F
- G -
H -
I -
J -
K -
L -
M -
N -
O -
P -
Q -
R -
S -
T -
U -
V -
W -
X
-Y
- Z -
, 2 Koningen
: commentaar ,
WEDERKERIGHEID (DIVERSITEIT - VICE
VERSA) . Meer info : Arseen De Kesel . Email:
arseen.de.kesel@pandora.be
.
websitenamen : http://users.telenet.be/arseen.de.kesel/
en http://www.interlevensbeschouwelijk.be/index.htm
- STARTPAGINA - AGENDA - BIJ
DE HAND - NIEUW
- OVERZICHT
- TIJDSCHRIFTEN
-
ALFABETISCH OVERZICHT VAN THEMA'S EN WEBSITES :
- A - B
- C - D
- E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X
-Y - Z
HOOFDTHEMA'S :
allochtonen , armoede , bahá'í
, bezinningsteksten
, bijbel , bijbel en koran ,
boeddhisme ,
christendom ,
extreemrechts
( Vlaams Blok
) , fundamentalisme
, getallen
, globalisering en antiglobalisering
, hindoeïsme
, interlevensbeschouwelijke
dialoog , interreligieuze
meditatie , islam , jodendom
, koran
, levensbeschouwing
, levensbeschouwing / godsdienst
en onderwijs , racisme , samenleving ,
sikhisme , spiritualiteit
, tewerkstelling
van allochtonen , vluchtelingen
en asielzoekers , vrijzinnigheid
, witte scholen , multiculturele
scholen en concentratiescholen , Eigen-zinnige
beschouwingen , Het
kleine of grote ongenoegen
|
Woordenschat
Bibliografie
Literatuur
Liturgisch gebruik
Overzicht van de bijbelboeken
- OT : Gn (Genesis)
, Ex (Exodus)
, Lv (Leviticus)
, Nu (Numeri)
, Dt (Deuteronomium)
, Joz (Jozua)
, Re (Rechters)
, Rt (Ruth) ,
1 S (1 Samuël)
, 2 S (2 Samuël)
, 1 K (1 Koningen)
, 2 K (2 Koningen)
, 1 Kr ( 1 Kronieken)
, 2 Kr (2 Kronieken)
, Ezr (Ezra)
, Neh (Nehemia)
, Tob (Tobia)
, Jdt (Judith)
, Est (Esther)
, 1 Mak (1 Makkabeeën)
, 2 Mak (2 Makkabeeën)
, Job , Ps
(Psalmen ) , Spr
(Spreuken) , Pr
(Prediker) , Hl
(Hooglied) , W
(Wijsheid) , Sir
(Sirach) , Js
(Jesaja) , Jr
(Jeremia) , Kl
(Klaagliederen) , Bar
(Baruch) , Ez
(Ezechiël) , Da
(Daniël) , Hos
(Hosea) , Jl (Joël)
, Am (Amos) ,
Ob (Obadja) ,
Jon (Jona) ,
Mi (Micha) , Nah
(Nahum) , Hab
(Habakuk) , Sef
(Sefanja) , Hag
(Haggai) , Zach
(Zacharia) , Mal
(Maleachi) .
- NT : Mt
(Matteüs) - Mc
(Marcus) - Lc
(Lucas) - Joh
(Johannes) - Hnd
(Handelingen) , Rom
(Rome) , 1 Kor
(Korinte) , 2 Kor
(Korinte) , Gal
(Galatië) , Ef
(Efese) , Fil
(Filippi) , Kol
(Kolosse) , 1 Tes
(Tessalonika) , 2
Tes (Tessalonika) , 1
Tim (Timoteüs) , 2
Tim (Timoteüs) , Tit
(Titus) , Film
(Filemon) , Heb
(Hebreeën) , Jak
(Jakobus) , 1 Pe
(Petrus) , 2 Pe
(Petrus) , 1 Joh
(Johannes) , 2 Joh
(Johannes) , 2 Joh
(Johannes) , Jud
(Judas) , Apk
(Apokalyps) .
Overzicht van
de bibliografie van de bijbelboeken : - bibliografie
bijbel -
bibliografie
van het Oude Testament - bibliografie
Matteüsevangelie - bibliografie
Marcusevangelie - bibliografie
Lucasevangelie - bibliografie
van het Johannesevangelie - bibliografie
van het Nieuwe Testament (behalve evangeliën)
2 K 25,1 - 2
K 25,1 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
|
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
1kai egenèthè en tô etei tô
enatô tès basileias autou en tô mèni tô
dekatô èlthen nabouchodonosor basileus babulônos
kai pasa è dunamis autou epi ierousalèm kai parenebalen
ep' autèn kai ôkodomèsen ep' autèn periteichos
kuklô |
1 factum est autem anno nono regni eius mense decimo
decima die mensis venit Nabuchodonosor rex Babylonis ipse et omnis
exercitus eius in Hierusalem et circumdederunt eam et extruxerunt
in circuitu eius munitiones |
|
1 En het geschiedde in het negende jaar zijner regering,
in de tiende maand, op den tienden der maand, dat Nebukadnezar, de
koning van Babel, kwam tegen Jeruzalem, hij en zijn ganse heir, en
legerde zich tegen haar; en zij bouwden tegen haar sterkten rondom.
|
[1] In het negende regeringsjaar van Sedekia, in
de tiende* maand, op de tiende dag van de maand, trok Nebukadnessar,
de koning van Babel, in eigen persoon met heel zijn krijgsmacht op
tegen Jeruzalem; hij sloeg er zijn kamp op en wierp een wal op rondom
de stad. |
[1] In het negende jaar van zijn regering, op de
tiende dag van de tiende maand, kwam Nebukadnessar, de koning van
Babylonië, met heel zijn leger bij Jeruzalem aan. Hij sloeg er zijn
kamp op en wierp een wal op rondom de stad. |
|
1. En la neuvième année de son règne, au dixième
mois, le dix du mois, Nabuchodonosor, roi de Babylone, vint attaquer
Jérusalem avec toute son armée, il campa devant la ville et la cerna
d'un retranchement. |
|
King James Bible . [1] And it came to pass in the ninth year of his reign,
in the tenth month, in the tenth day of the month, that Nebuchadnezzar king
of Babylon came, he, and all his host, against Jerusalem, and pitched against
it; and they built forts against it round about.
Luther-Bibel . 25 1 Im neunten Jahr seiner Herrschaft, am zehnten Tag des zehnten
Monats, zog heran Nebukadnezar, der König von Babel, mit seiner ganzen Macht
gegen Jerusalem und sie belagerten die Stadt und bauten Bollwerke um sie her.
Tekstuitleg van 2
K 25,1 .
2 K 25,2 - 2
K 25,2 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
|
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
2kai èlthen è polis en periochè
eôs tou endekatou etous tou basileôs sedekiou |
2 et clausa est civitas atque vallata usque ad
undecimum annum regis Sedeciae |
|
2 Zo kwam de stad in belegering, tot in het elfde
jaar van den koning Zedekia. |
[2] De belegering duurde tot aan het elfde regeringsjaar
van Sedekia. |
[2] Het beleg van de stad duurde tot in het elfde
regeringsjaar van koning Sedekia. |
|
2. La ville fut investie jusqu'à la onzième année
de Sédécias. |
|
King James Bible . [2] And the city was besieged unto the eleventh year of
king Zedekiah.
Luther-Bibel . 2 So wurde die Stadt belagert bis ins elfte Jahr des Königs Zedekia.
Tekstuitleg van 2
K 25,2 .
2 K 25,3 - 2
K 25,3 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
|
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
3enatè tou mènos kai enischusen o
limos en tè polei kai ouk èsan artoi tô laô
tès gès |
3 nona die mensis praevaluitque fames in civitate
nec erat panis populo terrae |
|
3 Op den negenden der vierde maand, als de honger
in de stad sterk werd, en het volk des lands geen brood had, |
[3] Op de negende dag van de maand, toen de hongersnood
al zo nijpend was geworden dat er voor het volk van het land geen
brood meer was, |
[3] Op de negende dag van de maand – de hongersnood
in de stad was ondraaglijk geworden, er was voor de bevolking niets
meer te eten – |
|
3. Au quatrième mois, le neuf du mois, alors que
la famine sévissait dans la ville et que la population n'avait plus
rien à manger, |
|
King James Bible . [3] And on the ninth day of the fourth month the famine
prevailed in the city, and there was no bread for the people of the land.
Luther-Bibel . 3 Aber am neunten Tage des vierten Monats wurde der Hunger stark
in der Stadt, sodass das Volk des Landes nichts mehr zu essen hatte.
Tekstuitleg van 2
K 25,3 .
2 K 25,4 - 2
K 25,4 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
|
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
4kai erragè è polis kai pantes oi
andres tou polemou exèlthon nuktos odon pulès tès
ana meson tôn teicheôn autè è estin tou
kèpou tou basileôs kai oi chaldaioi epi tèn polin
kuklô kai eporeuthè odon tèn araba |
4 et interrupta est civitas et omnes viri bellatores
nocte fugerunt per viam portae quae est inter duplicem murum ad hortum
regis porro Chaldei obsidebant in circuitu civitatem fugit itaque
per viam quae ducit ad campestria solitudinis |
|
4 Toen werd de stad doorgebroken, en al de krijgslieden
vloden des nachts door den weg der poort, tussen de twee muren, die
aan des konings hof waren (de Chaldeeën nu waren tegen de stad rondom),
en de koning trok door den weg des vlakken velds. |
[4] werd er een bres in de stadsmuur geslagen. [4]
Ofschoon de Chaldeeën rondom de stad lagen, verlieten de krijgslieden
’s nachts de stad door de poort tussen de beide muren bij de koninklijke
tuin en vluchtten in de richting van de Araba. |
[4] werd er een bres in de stadsmuur geslagen. Hoewel
de Chaldeeën rondom de stad lagen, wisten alle soldaten ’s nachts
te ontkomen via de poort tussen de beide stadsmuren die uitkwam op
de tuin van de koning. De koning vluchtte in de richting van de Jordaanvallei, |
|
4. une brèche fut faite au rempart de la ville.
Alors le roi s'échappa de nuit avec tous les hommes de guerre par
la porte entre les deux murs, qui est près du jardin du roi les Chaldéens
cernaient la ville et il prit le chemin de la Araba. |
|
King James Bible . [4] And the city was broken up, and all the men of war fled
by night by the way of the gate between two walls, which is by the king's garden:
(now the Chaldees were against the city round about:) and the king went the
way toward the plain.
Luther-Bibel . 4 Da brach man in die Stadt ein. Und der König und alle Kriegsmänner
flohen bei Nacht durch das Tor zwischen den zwei Mauern auf dem Wege, der zu
dem Garten des Königs geht. Aber die Chaldäer lagen um die Stadt. Und der König
floh zum Jordantal hin.
Tekstuitleg van 2
K 25,4 .
2 K 25,5 - 2
K 25,5 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
|
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
5kai ediôxen è dunamis tôn chaldaiôn
opisô tou basileôs kai katelabon auton en arabôth
ierichô kai pasa è dunamis autou diesparè epanôthen
autou |
5 et persecutus est exercitus Chaldeorum regem conprehenditque
eum in planitie Hiericho et omnes bellatores qui erant cum eo dispersi
sunt et reliquerunt eum |
|
5 Doch het heir der Chaldeeën jaagde den koning
na, en zij achterhaalden hem in de vlakke velden van Jericho, en al
zijn heir werd van bij hem verstrooid. |
[5] Het leger van de Chaldeeën ging de koning achterna
en haalde hem in op de vlakte van Jericho, nadat zijn leger uiteengevallen
was. |
[5] maar het Chaldese leger zette de achtervolging
in en haalde hem in op de vlakte van Jericho. Heel zijn leger werd
uiteengeslagen |
|
5. Les troupes chaldéennes poursuivirent le roi
et l'atteignirent dans les plaines de Jéricho, où tous ses soldats
se dispersèrent loin de lui. |
|
King James Bible . [5] And the army of the Chaldees pursued after the king,
and overtook him in the plains of Jericho: and all his army were scattered from
him.
Luther-Bibel . 5 Aber die Kriegsleute der Chaldäer jagten dem König nach und
sie holten ihn ein im Jordantal von Jericho, und alle Kriegsleute, die bei ihm
waren, zerstreuten sich von ihm.
Tekstuitleg van 2
K 25,5 .
2 K 25,6 - 2
K 25,6 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
|
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
6kai sunelabon ton basilea kai ègagon auton
pros ton basilea babulônos eis deblatha kai elalèsen
met' autou krisin |
6 adprehensum ergo regem duxerunt ad regem Babylonis
in Reblatha qui locutus est cum eo iudicium |
|
6 Zij dan grepen den koning, en voerden hem opwaarts
tot den koning van Babel, naar Ribla; en zij spraken een oordeel tegen
hem. |
[6] Zij namen de koning gevangen en brachten hem
naar de koning van Babel in Ribla. Deze sprak het vonnis over hem
uit. |
[6] en de koning zelf namen ze gevangen. Ze brachten
hem naar Ribla, naar de koning van Babylonië, en daar werd hij berecht.
|
|
6. Les Chaldéens s'emparèrent du roi et le menèrent
à Ribla auprès du roi de Babylone, qui le fit passer en jugement.
|
|
King James Bible . [6] So they took the king, and brought him up to the king
of Babylon to Riblah; and they gave judgment upon him.
Luther-Bibel . 6 Die Chaldäer aber nahmen den König gefangen und führten ihn
hinauf zum König von Babel nach Ribla, und sie sprachen das Urteil über ihn.
Tekstuitleg van 2
K 25,6 .
2 K 25,7 - 2
K 25,7 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
|
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
7kai tous uious sedekiou esfaxen kat' ofthalmous
autou kai tous ofthalmous sedekiou exetuflôsen kai edèsen
auton en pedais kai ègagen auton eis babulôna |
7 filios autem Sedeciae occidit coram eo et oculos
eius effodit vinxitque eum catenis et adduxit in Babylonem |
|
7 En zij slachtten de zonen van Zedekia voor zijn
ogen, en men verblindde Zedekia's ogen, en zij bonden hem met twee
koperen ketenen, en voerden hem naar Babel. |
[7] De zonen van Sedekia werden voor zijn ogen afgeslacht
en vervolgens liet hij Sedekia de ogen uitsteken, hem met twee bronzen
kettingen boeien en wegvoeren naar Babel. |
[7] Eerst werden zijn zonen voor zijn ogen afgeslacht
en toen werden hem de ogen uitgestoken. Daarna werd hij naar Babel
afgevoerd, geboeid met bronzen ketenen. |
|
7. Il fit égorger les fils de Sédécias sous ses
yeux, puis il creva les yeux de Sédécias, le mit aux fers et l'emmena
à Babylone. |
|
King James Bible . [7] And they slew the sons of Zedekiah before his eyes,
and put out the eyes of Zedekiah, and bound him with fetters of brass, and carried
him to Babylon.
Luther-Bibel . 7 Und sie erschlugen die Söhne Zedekias vor seinen Augen und
blendeten Zedekia die Augen und legten ihn in Ketten und führten ihn nach Babel.
Tekstuitleg van 2
K 25,7 .
2 K 25,8 - 2
K 25,8 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
|
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
8kai en tô mèni tô pemptô
ebdomè tou mènos autos eniautos enneakaidekatos tô
nabouchodonosor basilei babulônos èlthen nabouzardan
o archimageiros estôs enôpion basileôs babulônos
eis ierousalèm |
8 mense quinto septima die mensis ipse est annus
nonusdecimus regis Babylonis venit Nabuzardan princeps exercitus servus
regis Babylonis Hierusalem |
|
8 Daarna in de vijfde maand, op den zevenden der
maand (dit was het negentiende jaar van Nebukadnezar, den koning van
Babel) kwam Nebuzaradan, de overste der trawanten, de knecht des konings
van Babel, te Jeruzalem. |
[8] In de vijfde maand, op de zevende dag van de
maand, in het negentiende regeringsjaar van Nebukadnessar, de koning
van Babel, trok Nebuzaradan, commandant van de lijfwacht en adjudant
van de koning van Babel, Jeruzalem binnen. |
[8] Op de zevende dag van de vijfde maand, in het
negentiende regeringsjaar van koning Nebukadnessar van Babylonië,
trok diens dienaar Nebuzaradan, de commandant van zijn lijfwacht,
Jeruzalem binnen. |
|
8. Au cinquième mois, le sept du mois c'était en
la dix-neuvième année de Nabuchodonosor, roi de Babylone , Nebuzaradân,
commandant de la garde, officier du roi de Babylone, fit son entrée
à Jérusalem. |
|
King James Bible . [8] And in the fifth month, on the seventh day of the month,
which is the nineteenth year of king Nebuchadnezzar king of Babylon, came Nebuzar-adan,
captain of the guard, a servant of the king of Babylon, unto Jerusalem:
Luther-Bibel . 8 Am siebenten Tage des fünften Monats, das ist das neunzehnte
Jahr Nebukadnezars, des Königs von Babel, kam Nebusaradan, der Oberste der Leibwache,
als Feldhauptmann des Königs von Babel nach Jerusalem
Tekstuitleg van 2
K 25,8 .
2 K 25,9 - 2
K 25,9 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
|
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
9kai eneprèsen ton oikon kuriou kai ton oikon
tou basileôs kai pantas tous oikous ierousalèm kai pan
oikon eneprèsen |
9 et succendit domum Domini et domum regis et domos
Hierusalem omnemque domum conbusit igni |
|
9 En hij verbrandde het huis des HEEREN, en het
huis des konings, mitsgaders alle huizen van Jeruzalem; en alle huizen
der groten verbrandde hij met vuur. |
[9] Hij stak het huis van de heer, het koninklijk
paleis en alle huizen van Jeruzalem in brand; alle grote gebouwen
liet hij in vlammen opgaan. |
[9] Hij stak de tempel van de HEER in brand, en
ook het koninklijk paleis en alle andere huizen van Jeruzalem; alle
huizen van de welgestelden gingen in vlammen op. |
|
9. Il incendia le Temple de Yahvé, le palais royal
et toutes les maisons de Jérusalem. |
|
King James Bible . [9] And he burnt the house of the LORD, and the king's house,
and all the houses of Jerusalem, and every great man's house burnt he with fire.
Luther-Bibel . 9 und verbrannte das Haus des HERRN und das Haus des Königs und
alle Häuser in Jerusalem; alle großen Häuser verbrannte er mit Feuer.
Tekstuitleg van 2
K 25,9 .
2 K 25,10 - 2
K 25,10 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
|
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
10o archimageiros |
10 et muros Hierusalem in circuitu destruxit omnis
exercitus Chaldeorum qui erat cum principe militum |
|
10 En het ganse heir de Chaldeeën, dat met den overste
der trawanten was, brak de muren van Jeruzalem rondom af. |
[10] Het leger van de Chaldeeën dat onder bevel
stond van de commandant van de lijfwacht, sloopte de muur van Jeruzalem. |
[10] Het Chaldese leger, dat onder zijn bevel stond,
haalde de stadsmuren van Jeruzalem neer. |
|
10. Les troupes chaldéennes qui étaient avec le
commandant de la garde abattirent les remparts qui entouraient Jérusalem. |
|
King James Bible . [10] And all the army of the Chaldees, that were with the
captain of the guard, brake down the walls of Jerusalem round about.
Luther-Bibel . 10 Und die ganze Heeresmacht der Chaldäer, die dem Obersten der
Leibwache unterstand, riss die Mauern Jerusalems nieder.
Tekstuitleg van 2
K 25,10 .
2 K 25,11 - 2
K 25,11 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
|
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
11kai to perisson tou laou to kataleifthen en tè
polei kai tous empeptôkotas oi enepeson pros basilea babulônos
kai to loipon tou stèrigmatos metèren nabouzardan o
archimageiros |
11 reliquam autem populi partem qui remanserat in
civitate et perfugas qui transfugerant ad regem Babylonis et reliquum
vulgus transtulit Nabuzardan princeps militiae |
|
11 Het overige nu des volks, die in de stad overgelaten
waren, en de afvalligen, die tot den koning van Babel gevallen waren,
en het overige der menigte, voerde Nebuzaradan, de overste der trawanten,
gevankelijk weg. |
[11] Wat in de stad nog van het volk was overgebleven,
evenals degenen die naar de koning van Babel waren overgelopen, de
rest van de bevolking, werd door Nebuzaradan, de commandant van de
lijfwacht, in ballingschap weggevoerd. |
[11] De mensen die nog in de stad over waren, werden
door commandant Nebuzaradan als ballingen weggevoerd, evenals degenen
die naar de koning van Babylonië waren overgelopen, kortom, iedereen
die nog over was. |
|
11. Nebuzaradân, commandant de la garde, déporta
le reste de la population laissée dans la ville, les transfuges qui
avaient passé au roi de Babylone et le reste de la foule. |
|
King James Bible . [11] Now the rest of the people that were left in the city,
and the fugitives that fell away to the king of Babylon, with the remnant of
the multitude, did Nebuzar-adan the captain of the guard carry away.
Luther-Bibel . 11 Das Volk aber, das übrig war in der Stadt, und die zum König
von Babel abgefallen waren und was übrig war von den Werkleuten, führte Nebusaradan,
der Oberste der Leibwache, weg;
Tekstuitleg van 2
K 25,11 .
2 K 25,12 - 2
K 25,12 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
|
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
12kai apo tôn ptôchôn tès
gès upelipen o archimageiros eis ampelourgous kai eis gabin |
12 et de pauperibus terrae reliquit vinitores et
agricolas |
|
12 Maar van de armsten des lands liet de overste
der trawanten enigen overig tot wijngaardeniers en tot akkerlieden.
|
[12] Alleen de armsten* van het volk liet de commandant
van de lijfwacht achter om te zorgen voor wijngaarden en akkers. |
[12] Slechts de allerarmsten liet hij achter om
voor de wijngaarden en akkers te zorgen. |
|
12. Du petit peuple du pays, le commandant de la
garde laissa une partie, comme vignerons et comme laboureurs. |
|
King James Bible . [12] But the captain of the guard left of the poor of the
land to be vinedressers and husbandmen.
Luther-Bibel . 12 aber von den Geringen im Lande ließ er Weingärtner und Ackerleute
zurück.
Tekstuitleg van 2
K 25,12 .
2 K 25,13 - 2
K 25,13 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
|
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
13kai tous stulous tous chalkous tous en oikô
kuriou kai tas mechônôth kai tèn thalassan tèn
chalkèn tèn en oikô kuriou sunetripsan oi chaldaioi
kai èran ton chalkon autôn eis babulôna |
13 columnas autem aereas quae erant in templo Domini
et bases et mare aereum quod erat in domo Domini confregerunt Chaldei
et transtulerunt aes omnium in Babylonem |
|
13 Verder braken de Chaldeeën de koperen pilaren,
die in het huis des HEEREN waren, en de stellingen, en de koperen
zee, die in het huis des HEEREN was; en zij voerden het koper daarvan
naar Babel. |
[13] De bronzen zuilen van het huis van de heer,
de ketelwagens en de bronzen Zee in de tempel van de heer, sloegen
de Chaldeeën stuk en het brons brachten ze naar Babel. |
[13] De bronzen zuilen bij de tempel van de HEER,
de verrijdbare onderstellen van de spoelbekkens en het grote bronzen
bekken, de Zee, werden door de Chaldeeën uit elkaar gehaald; het brons
namen ze mee naar Babel. |
|
13. Les Chaldéens brisèrent les colonnes de bronze
du Temple de Yahvé, les bases roulantes et la Mer de bronze qui étaient
dans le Temple de Yahvé, et ils en emportèrent le bronze à Babylone.
|
|
King James Bible . [13] And the pillars of brass that were in the house of
the LORD, and the bases, and the brasen sea that was in the house of the LORD,
did the Chaldees break in pieces, and carried the brass of them to Babylon.
Luther-Bibel . 13 Die kupfernen Säulen am Hause des HERRN und die Gestelle und
das kupferne Meer, das am Hause des HERRN war, zerbrachen die Chaldäer und brachten
das Kupfer nach Babel.
Tekstuitleg van 2
K 25,13 .
2 K 25,14 - 2
K 25,14 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
|
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
14kai tous lebètas kai ta iamin kai tas fialas
kai tas thuiskas kai panta ta skeuè ta chalka en ois leitourgousin
en autois elaben |
14 ollas quoque aereas et trullas et tridentes et
scyphos et omnia vasa aerea in quibus ministrabant tulerunt |
|
14 Zij namen ook de potten, en de schoffelen, en
de gaffelen, en de rookschalen, en al de koperen vaten, daar men den
dienst mede deed. |
[14] Ook de potten, scheppen, messen, schalen en
alle andere bronzen voorwerpen die voor de eredienst gebruikt werden,
namen zij mee. |
[14] Ook de vuurbekkens, vuurscheppen, messen, kommen
en het andere koperen tempelgerei namen ze mee. |
|
14. Ils prirent aussi les vases à cendres, les pelles,
les couteaux, les navettes et tous les ustensiles de bronze qui servaient
au culte. |
|
King James Bible . [14] And the pots, and the shovels, and the snuffers, and
the spoons, and all the vessels of brass wherewith they ministered, took they
away.
Luther-Bibel . 14 Und die Töpfe, Schaufeln, Messer, Löffel und alle kupfernen
Gefäße, die man beim Opferdienst brauchte, nahmen sie weg.
Tekstuitleg van 2
K 25,14 .
2 K 25,15 - 2
K 25,15 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
|
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
15kai ta pureia kai tas fialas tas chrusas kai tas
arguras elaben o archimageiros |
15 necnon turibula et fialas quae aurea aurea et
quae argentea argentea tulit princeps militiae |
|
15 En de overste der trawanten nam weg de wierookvaten
en de sprengbekkens, wat geheel goud en wat geheel zilver was. |
[15] De vuurbekkens en offerschalen, alwat van goud
of zilver was, nam de commandant van de lijfwacht mee. |
[15] Verder nam commandant Nebuzaradan alles mee
wat maar van goud of zilver was, zoals de vuurbakken en de offerschalen.
|
|
15. Le commandant de la garde prit les encensoirs
et les coupes d'aspersion, tout ce qui était en or et tout ce qui
était en argent. |
|
King James Bible . [15] And the firepans, and the bowls, and such things as
were of gold, in gold, and of silver, in silver, the captain of the guard took
away.
Luther-Bibel . 15 Dazu nahm der Oberste der Leibwache die Pfannen und Becken,
alles, was golden und silbern war,
Tekstuitleg van 2
K 25,15 .
2 K 25,16 - 2
K 25,16 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
|
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
16stulous duo è thalassa è mia kai
ta mechônôth a epoièsen salômôn tô
oikô kuriou ouk èn stathmos tou chalkou pantôn
tôn skeuôn |
16 id est columnas duas mare unum et bases quas
fecerat Salomon in templo Domini non erat pondus aeris omnium vasorum
|
|
16 De twee pilaren, de ene zee, en de stellingen,
die Salomo voor het huis des HEEREN gemaakt had; het koper van al
deze vaten was zonder gewicht. |
[16] Het brons van de twee zuilen, de Zee en de
ketelwagens die Salomo voor het huis van de heer had laten maken,
was niet te wegen. |
[16] De twee zuilen, de Zee, waarvan er maar één
was, en de verrijdbare onderstellen die Salomo voor de tempel van
de HEER had laten maken, bevatten samen een niet te wegen massa brons.
|
|
16. Quant aux deux colonnes, à la Mer unique et
aux bases roulantes, que Salomon avait fabriquées pour le Temple de
Yahvé, on ne pouvait évaluer ce que pesait le bronze de tous ces objets.
|
|
King James Bible . [16] The two pillars, one sea, and the bases which Solomon
had made for the house of the LORD; the brass of all these vessels was without
weight.
Luther-Bibel . 16 die beiden Säulen, das Meer und die Gestelle, die Salomo gemacht
hatte für das Haus des HERRN. Das Kupfer aller dieser Gefäße aber war nicht
zu wägen.
Tekstuitleg van 2
K 25,16 .
2 K 25,17 - 2
K 25,17 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
|
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
17oktôkaideka pècheôn upsos tou
stulou tou enos kai to chôthar ep' autou to chalkoun kai to
upsos tou chôthar triôn pècheôn sabacha kai
roai epi tou chôthar kuklô ta panta chalka kai kata ta
auta tô stulô tô deuterô epi tô sabacha |
17 decem et octo cubitos altitudinis habebat columna
una et capitellum aereum super se altitudinis trium cubitorum et reticulum
et malogranata super capitellum columnae omnia aerea similem et columna
secunda habebat ornatum |
|
17 De hoogte van een pilaar was achttien ellen,
en het kapiteel daarop was koper; en de hoogte des kapiteels was drie
ellen; en het net, en de granaatappelen op het kapiteel rondom, waren
alle van koper; en dezen gelijk had de andere pilaar, met het net.
|
[17] Elk van beide zuilen was achttien el hoog;
erbovenop rustte een bronzen kapiteel dat drie el hoog was en rondom
het kapiteel was een vlechtwerk aangebracht met granaatappels, alles
van brons. |
[17] De zuilen waren elk achttien el hoog en bekroond
met een bronzen kapiteel van drie el. Daar omheen zat een koperen
vlechtwerk, versierd met granaatappels. |
|
17. La hauteur d'une colonne était de dix-huit coudées,
elle avait un chapiteau de bronze et la hauteur du chapiteau était
de cinq coudées; il y avait un treillis et des grenades autour du
chapiteau, le tout en bronze. De même pour la seconde colonne. |
|
King James Bible . [17] The height of the one pillar was eighteen cubits, and
the chapiter upon it was brass: and the height of the chapiter three cubits;
and the wreathen work, and pomegranates upon the chapiter round about, all of
brass: and like unto these had the second pillar with wreathen work.
Luther-Bibel . 17 Achtzehn Ellen hoch war eine Säule, und ihr Knauf darauf war
auch aus Kupfer und drei Ellen hoch, und das Gitterwerk und die Granatäpfel
an dem Knauf umher, alles war aus Kupfer. Genauso war auch die andere Säule
mit ihrem Gitterwerk.
Tekstuitleg van 2
K 25,17 .
2 K 25,18 - 2
K 25,18 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
|
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
18kai elaben o archimageiros ton saraian ierea ton
prôton kai ton sofonian uion tès deuterôseôs
kai tous treis tous fulassontas ton stathmon |
18 tulit quoque princeps militiae Seraian sacerdotem
primum et Sophoniam sacerdotem secundum et tres ianitores |
|
18 Ook nam de overste der trawanten Seraja, den
hoofdpriester, en Zefanja, den tweeden priester, en de drie dorpelbewaarders.
|
[18] De commandant van de lijfwacht nam de hogepriester
Seraja, zijn plaatsvervanger Sefanja en de drie poortwachters gevangen.
|
[18] De hogepriester Seraja, zijn plaatsvervanger
Sefanja en de drie priesters die aan het hoofd van de tempelwacht
stonden, werden door Nebuzaradan, de commandant van de lijfwacht,
gevangengenomen. |
|
18. Le commandant de la garde fit prisonnier Seraya,
le prêtre en chef, Cephanyahu, le prêtre en second, et les trois gardiens
du seuil. |
|
King James Bible . [18] And the captain of the guard took Seraiah the chief
priest, and Zephaniah the second priest, and the three keepers of the door:
Luther-Bibel . 18 Und der Oberste der Leibwache nahm den obersten Priester Seraja
und Zefanja, den zweitobersten Priester, und die drei Hüter an der Schwelle
Tekstuitleg van 2
K 25,18 .
2 K 25,19 - 2
K 25,19 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
|
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
19kai ek tès poleôs elaben eunouchon
ena os èn epistatès epi tôn andrôn tôn
polemistôn kai pente andras tôn orôntôn to
prosôpon tou basileôs tous eurethentas en tè polei
kai ton grammatea tou archontos tès dunameôs ton ektassonta
ton laon tès gès kai exèkonta andras tou laou
tès gès tous eurethentas en tè polei |
19 et de civitate eunuchum unum qui erat praefectus
super viros bellatores et quinque viros de his qui steterant coram
rege quos repperit in civitate et Sopher principem exercitus qui probabat
tirones de populo terrae et sex viros e vulgo qui inventi fuerant
in civitate |
|
19 En uit de stad nam hij een hoveling, die over
de krijgslieden gesteld was, en vijf mannen uit degenen, die des konings
aangezicht zagen, die in de stad gevonden werden, mitsgaders den oversten
schrijver des heirs, die het volk des lands ten oorlog opschreef,
en zestig mannen van het volk des lands, die in de stad gevonden werden.
|
[19] Bovendien nam hij in de stad een kamerheer
gevangen die het bevel voerde over een legerafdeling, en vijf ambtenaren
van het hof die zich nog in de stad bevonden, evenals de schrijver
van de opperbevelhebber die het volk van het land onder de wapenen
riep, en zestig man van het volk van het land die zich nog in de stad
bevonden. |
[19] En uit de stad haalde hij de raadsheer die
belast was met oorlogszaken, vijf van de vertrouwelingen die vrij
toegang hadden tot de koning, de secretaris van de opperbevelhebber
die tot taak had het volk onder de wapenen te roepen, en zestig grootgrondbezitters.
|
|
19. De la ville, il fit prisonniers un eunuque,
préposé aux hommes de guerre, cinq des familiers du roi, qui furent
trouvés dans la ville, le secrétaire du chef de l'armée, chargé de
la conscription, et 60 hommes du pays, qui furent trouvés dans la
ville. |
|
King James Bible . [19] And out of the city he took an officer that was set
over the men of war, and five men of them that were in the king's presence,
which were found in the city, and the principal scribe of the host, which mustered
the people of the land, and threescore men of the people of the land that were
found in the city:
Luther-Bibel . 19 und aus der Stadt einen Kämmerer, der über die Kriegsmänner
gesetzt war, und fünf Männer, die stets vor dem König waren, die sich in der
Stadt fanden, und den Schreiber des Feldhauptmanns, der das Volk des Landes
zum Heere aufbot, und sechzig Mann vom Volk des Landes, die in der Stadt sich
fanden, –
Tekstuitleg van 2
K 25,19 .
2 K 25,20 - 2
K 25,20 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
|
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
20kai elaben autous nabouzardan o archimageiros
kai apègagen autous pros ton basilea babulônos eis deblatha |
20 quos tollens Nabuzardan princeps militum duxit
ad regem Babylonis in Reblatha |
|
20 Als Nebuzaradan, de overste der trawanten, dezen
genomen had, zo bracht hij hen tot den koning van Babel, naar Ribla.
|
[20] Nebuzaradan, de commandant van de lijfwacht,
nam hen gevangen en hij voerde hen naar de koning van Babel. |
[20] Deze personen werden door Nebuzaradan gevangengenomen
en naar Ribla overgebracht, naar de koning van Babylonië. |
|
20. Nebuzaradân, commandant de la garde, les prit
et les mena auprès du roi de Babylone à Ribla, |
|
King James Bible . [20] And Nebuzar-adan captain of the guard took these, and
brought them to the king of Babylon to Riblah:
Luther-Bibel . 20 diese alle nahm Nebusaradan, der Oberste der Leibwache, und
brachte sie zum König von Babel nach Ribla.
Tekstuitleg van 2
K 25,20 .
2 K 25,21 - 2
K 25,21 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
|
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
21kai epaisen autous basileus babulônos kai
ethanatôsen autous en deblatha en gè aimath kai apôkisthè
ioudas epanôthen tès gès autou |
21 percussitque eos rex Babylonis et interfecit
in Reblatha in terra Emath et translatus est Iuda de terra sua |
|
21 En de koning van Babel sloeg hen, en doodde hen
te Ribla, in het land van Hamath. Alzo werd Juda uit zijn land gevankelijk
weggevoerd. |
[21] En de koning van Babel liet hen in Ribla, in
de streek van Hamat, doden. Zo werd Juda uit zijn land in ballingschap
weggevoerd. |
[21] De koning van Babylonië liet hen in Ribla,
in het gebied van Hamat, ter dood brengen. Zo werd Juda uit zijn land
weggevoerd in ballingsschap. |
|
21. et le roi de Babylone les fit mettre à mort
à Ribla, au pays de Hamat. Ainsi Juda fut déporté loin de sa terre. |
|
King James Bible . [21] And the king of Babylon smote them, and slew them at
Riblah in the land of Hamath. So Judah was carried away out of their land.
Luther-Bibel . 21 Und der König von Babel schlug sie tot in Ribla im Lande Hamat.
So wurde Juda weggeführt aus seinem Lande. Gedalja als Statthalter
Tekstuitleg van 2
K 25,21 .
2 K 25,22 - 2
K 25,22 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
|
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
22kai o laos o kataleiftheis en gè iouda
ous katelipen nabouchodonosor basileus babulônos kai katestèsen
ep' autôn ton godolian uion achikam uiou safan |
22 populo autem qui relictus erat in terra Iuda
quem dimiserat Nabuchodonosor rex Babylonis praefecit Godoliam filium
Ahicham filii Saphan |
|
22 Maar aangaande het volk, dat in het land van
Juda overgebleven was, dat Nebukadnezar, de koning van Babel, had
laten overblijven, daarover stelde hij Gedalia, den zoon van Ahikam,
den zoon van Safan. |
[22] Over het volk dat Nebukadnessar, de koning
van Babel, in het land Juda gelaten had, stelde hij Gedalja,* de zoon
van Achikam, de zoon van Safan, tot landvoogd aan. |
[22] Over het deel van het volk dat van koning Nebukadnessar
van Babylonië in Juda mocht blijven, stelde hij Gedalja, de zoon van
Achikam, de zoon van Safan, als gouverneur aan. |
|
22. Quant à la population qui était restée dans
le pays de Juda et qu'avait laissée Nabuchodonosor, roi de Babylone,
celui-ci lui préposa Godolias fils d'Ahiqam fils de Shaphân. |
|
King James Bible . [22] And as for the people that remained in the land of
Judah, whom Nebuchadnezzar king of Babylon had left, even over them he made
Gedaliah the son of Ahikam, the son of Shaphan, ruler.
Luther-Bibel . 22 Aber über das Volk, das übrig war im Lande Juda, das Nebukadnezar,
der König von Babel, übrig gelassen hatte, setzte er Gedalja, den Sohn Ahikams,
des Sohnes Schafans.
Tekstuitleg van 2
K 25,22 .
2 K 25,23 - 2
K 25,23 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
|
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
23kai èkousan pantes oi archontes tès
dunameôs autoi kai oi andres autôn oti katestèsen
basileus babulônos ton godolian kai èlthon pros godolian
eis massèfath kai ismaèl uios nathaniou kai iôanan
uios karèe kai saraias uios thanemath o netôfathitès
kai iezonias uios tou machathi autoi kai oi andres autôn |
23 quod cum audissent omnes duces militum ipsi et
viri qui erant cum eis videlicet quod constituisset rex Babylonis
Godoliam venerunt ad Godoliam in Maspha Ismahel filius Nathaniae et
Iohanan filius Caree et Sareia filius Thenaameth Nethophathites et
Iezonias filius Maachathi ipsi et socii eorum |
|
23 Toen nu al de oversten der heiren, zij en hun
mannen, hoorden, dat de koning van Babel Gedalia tot overste gesteld
had, kwamen zij tot Gedalia naar Mizpa; namelijk, Ismaël, de zoon
van Nethanja, en Johanan, de zoon van Kareah, en Seraja, de zoon van
Tanhumeth, de Netofathiet, en Jaazanja, de zoon van den Maachathiet,
zij en hun mannen. |
[23] Toen de legeraanvoerders hoorden dat de koning
van Babel Gedalja tot landvoogd aangesteld had, begaf iedereen zich
met zijn mannen naar Gedalja in Mispa; het waren Jismaël, de zoon
van Netanja, Jochanan, de zoon van Kareach, Seraja, de zoon van Tanchumet
uit Netofa, en Jaäzanja, de zoon van een Maäkatiet, met hun mannen.
|
[23] Toen de bevelhebbers van het leger en hun manschappen
daarvan hoorden, zochten zij Gedalja in Mispa op: Jismaël, de zoon
van Netanja, Jochanan, de zoon van Kareach, Seraja, de zoon van Tanchumet
uit Netofa, en Jaäzanja, de zoon van iemand uit Maächa, allen met
hun mannen. |
|
23. Tous les officiers des troupes et leurs hommes
apprirent que le roi de Babylone avait institué Godolias gouverneur
et ils vinrent auprès de lui à Miçpa : Yishmaèl fils de Netanya, Yohanân
fils de Qaréah, Seraya fils de Tanhumèt, le Netophatite, Yaazanyahu,
le Maakatite, eux et leurs hommes. |
|
King James Bible . [23] And when all the captains of the armies, they and their
men, heard that the king of Babylon had made Gedaliah governor, there came to
Gedaliah to Mizpah, even Ishmael the son of Nethahiah, and Johanan the son of
Careah, and Seraiah the son of Tanhumeth the Netophathite, and Jaazaniah the
son of a Maachathite, they and their men.
Luther-Bibel . 23 Als nun alle Hauptleute des Kriegsvolkes und ihre Männer hörten,
dass der König von Babel Gedalja eingesetzt hatte, kamen sie zu Gedalja nach
Mizpa, nämlich Jischmael, der Sohn Netanjas, und Johanan, der Sohn Kareachs,
und Seraja, der Sohn Tanhumets, der Netofatiter, und Jaasanja, der Sohn eines
Maachatiters, samt ihren Männern.
Tekstuitleg van 2
K 25,23 .
2 K 25,24 - 2
K 25,24 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
|
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
24kai ômosen godolias autois kai tois andrasin
autôn kai eipen autois mè fobeisthe parodon tôn
chaldaiôn kathisate en tè gè kai douleusate tô
basilei babulônos kai kalôs estai umin |
24 iuravitque eis Godolias et sociis eorum dicens
nolite timere servire Chaldeis manete in terra et servite regi Babylonis
et bene erit vobis |
|
24 En Gedalia zwoer hun en hun mannen, en zeide
tot hen: Vreest niet van te zijn knechten der Chaldeeën, blijft in
het land, en dient den koning van Babel, zo zal het u wel gaan. |
[24] Gedalja verzekerde hun en hun mannen onder
ede: ‘U hebt niets te vrezen van de Chaldese bezetters; blijf in het
land en dien de koning van Babel, dan zal het u goed gaan.’ |
[24] Gedalja bezwoer de bevelhebbers en hun mannen:
‘Van de Chaldese ambtenaren hebt u niets te vrezen. U kunt in het
land blijven wonen, en zolang u de koning van Babylonië dient zal
het u goed gaan.’ |
|
24. Godolias leur fit un serment, à eux et à leurs
hommes, et leur dit : «Ne craignez rien des Chaldéens, demeurez dans
le pays, servez le roi de Babylone et vous vous en trouverez bien.»
|
|
King James Bible . [24] And Gedaliah sware to them, and to their men, and said
unto them, Fear not to be the servants of the Chaldees: dwell in the land, and
serve the king of Babylon; and it shall be well with you.
Luther-Bibel . 24 Und Gedalja schwor ihnen und ihren Männern und sprach zu ihnen:
Fürchtet euch nicht vor den Chaldäern; bleibt im Lande und seid dem König von
Babel untertan, so wird's euch gut gehen.
Tekstuitleg van 2
K 25,24 .
2 K 25,25 - 2
K 25,25 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
|
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
25kai egenèthè en tô ebdomô
mèni èlthen ismaèl uios nathaniou uiou elisama
ek tou spermatos tôn basileôn kai deka andres met' autou
kai epataxen ton godolian kai apethanen kai tous ioudaious kai tous
chaldaious oi èsan met' autou eis massèfath |
25 factum est autem in mense septimo venit Ismahel
filius Nathaniae filii Elisama de semine regio et decem viri cum eo
percusseruntque Godoliam qui mortuus est sed et Iudaeos et Chaldeos
qui erant cum eo in Maspha |
|
25 Maar het geschiedde in de zevende maand, dat
Ismaël, de zoon van Nethanja, den zoon van Elisama, van koninklijk
zaad, kwam, en tien mannen met hem; en zij sloegen Gedalia, dat hij
stierf; mitsgaders de Joden en de Chaldeeën, die met hem te Mizpa
waren. |
[25] Maar in de zevende maand pleegde Jismaël, de
zoon van Netanja, de zoon van Elisama, en lid van de koninklijke familie,
samen met tien man een overval en zij brachten Gedalja in Mispa ter
dood, met de Judeeërs en de Chaldeeën die bij hem waren. |
[25] Maar in de zevende maand van dat jaar kwam
Jismaël, de zoon van Netanja, de zoon van Elisama, die tot de koninklijke
familie behoorde, met tien mannen naar Mispa. Ze doodden Gedalja en
de Judeeërs en Chaldeeën die bij hem waren. |
|
25. Mais, au septième mois, Yishmaèl fils de Netanya
fils d'Elishama, qui était de race royale, et dix hommes avec lui,
vinrent frapper à mort Godolias, ainsi que les Judéens et les Chaldéens
qui étaient avec lui à Miçpa. |
|
King James Bible . [25] But it came to pass in the seventh month, that Ishmael
the son of Nethaniah, the son of Elishama, of the seed royal, came, and ten
men with him, and smote Gedaliah, that he died, and the Jews and the Chaldees
that were with him at Mizpah.
Luther-Bibel . 25 Aber im siebenten Monat kam Jischmael, der Sohn Netanjas,
des Sohnes Elischamas, von königlichem Geschlecht, und zehn Männer mit ihm und
schlugen Gedalja tot, dazu die Judäer und Chaldäer, die bei ihm waren in Mizpa.
Tekstuitleg van 2
K 25,25 .
2 K 25,26 - 2
K 25,26 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
|
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
26kai anestè pas o laos apo mikrou kai eôs
megalou kai oi archontes tôn dunameôn kai eisèlthon
eis aigupton oti efobèthèsan apo prosôpou tôn
chaldaiôn |
26 consurgens autem omnis populus a parvo usque
ad magnum et principes militum venerunt in Aegyptum timentes Chaldeos
|
|
26 Toen maakte zich al het volk op, van de minste
tot den meeste, en de oversten der heiren, en kwamen in Egypte; want
zij vreesden voor de Chaldeeën. |
[26] Toen vluchtte heel het volk, van groot tot
klein, met de legeraanvoerders naar Egypte, want zij vreesden de wraak
van de Chaldeeën. |
[26] Uit angst voor de Chaldeeën nam daarop heel
het volk, van hoog tot laag, met de bevelhebbers van het leger de
vlucht naar Egypte. Gratie voor Jojachin |
|
26. Alors tout le peuple, du plus petit au plus
grand, et les chefs des troupes partirent et allèrent en Egypte, parce
qu'ils eurent peur des Chaldéens. |
|
King James Bible . [26] And all the people, both small and great, and the captains
of the armies, arose, and came to Egypt: for they were afraid of the Chaldees.
Luther-Bibel . 26 Da machte sich das ganze Volk auf, Klein und Groß, und die
Obersten des Kriegsvolkes und zogen nach Ägypten; denn sie fürchteten sich vor
den Chaldäern. Jojachin wird begnadigt
Tekstuitleg van 2
K 25,26 .
1 S 25,27-30 . Gratie voor Jojakin
2 K 25,27 - 2
K 25,27 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
|
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
27kai egenèthè en tô triakostô
kai ebdomô etei tès apoikesias tou iôakim basileôs
iouda en tô dôdekatô mèni ebdomè kai
eikadi tou mènos upsôsen euilmarôdach basileus
babulônos en tô eniautô tès basileias autou
tèn kefalèn iôakim basileôs iouda kai exègagen
auton ex oikou fulakès autou |
27 factum est vero anno tricesimo septimo transmigrationis
Ioiachin regis Iudae mense duodecimo vicesima septima die mensis sublevavit
Evilmerodach rex Babylonis anno quo regnare coeperat caput Ioiachin
regis Iuda de carcere |
|
27 Het geschiedde daarna in het zeven en dertigste
jaar der wegvoering van Jojachin, den koning van Juda, in de twaalfde
maand, op den zeven en twintigsten der maand, dat Evilmerodach, de
koning van Babel, in het jaar, als hij koning werd, het hoofd van
Jojachin, den koning van Juda, uit het gevangenhuis, verhief. |
[27] In het zevenendertigste jaar van de ballingschap
van Jojakin, de koning van Juda, in de twaalfde maand, op de zevenentwintigste
dag van de maand, verleende Ewil-Merodak*, de koning van Babel, in
het jaar van zijn troonsbestijging, gratie aan koning Jojakin van
Juda. Hij ontsloeg hem uit de gevangenis, |
[27] In het zevenendertigste jaar van de ballingschap
van koning Jojachin van Juda, op de zevenentwintigste dag van de twaalfde
maand, verleende koning Ewil-Merodach van Babylonië hem ter gelegenheid
van zijn troonsbestijging gratie en ontsloeg hij hem uit de gevangenis.
|
|
27. En la trente-septième année de la déportation
de Joiakîn, roi de Juda, au douzième mois, le 27 du mois, Evil-Mérodak,
roi de Babylone, en l'année de son avènement, fit grâce à Joiakîn,
roi de Juda, et le tira de prison. |
|
King James Bible . [27] And it came to pass in the seven and thirtieth year
of the captivity of Jehoiachin king of Judah, in the twelfth month, on the seven
and twentieth day of the month, that Evil-merodach king of Babylon in the year
that he began to reign did lift up the head of Jehoiachin king of Judah out
of prison;
Luther-Bibel . 27 Aber im siebenunddreißigsten Jahr, nachdem Jojachin, der König
von Juda, weggeführt war, am siebenundzwanzigsten Tage des zwölften Monats ließ
Ewil-Merodach, der König von Babel, im ersten Jahr seiner Herrschaft Jojachin,
den König von Juda, aus dem Kerker kommen
Tekstuitleg van 2
K 25,27 .
2 K 25,28 - 2
K 25,28 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
|
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
28kai elalèsen met' autou agatha kai edôken
ton thronon autou epanôthen tôn thronôn tôn
basileôn tôn met' autou en babulôni |
28 et locutus est ei benigna et posuit thronum eius
super thronum regum qui erant cum eo in Babylone |
|
28 En hij sprak vriendelijk met hem, en stelde
zijn stoel boven den stoel der koningen, die bij hem te Babel waren.
|
[28] verzekerde hem van zijn welwillendheid en gaf
hem een ereplaats onder de koningen die met hem in Babel waren. |
[28] Koning Ewil-Merodach verzekerde hem van zijn
welwillendheid en bevoorrechtte hem boven de andere koningen die gedwongen
in Babel verbleven. |
|
28. Il lui parla avec faveur et lui accorda un siège
supérieur à ceux des autres rois qui étaient avec lui à Babylone.
|
|
King James Bible . [28] And he spake kindly to him, and set his throne above
the throne of the kings that were with him in Babylon;
Luther-Bibel . 28 und redete freundlich mit ihm und setzte seinen Sitz über
die Sitze der Könige, die bei ihm waren zu Babel.
Tekstuitleg van 2
K 25,28 .
2 K 25,29 - 2
K 25,29 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
|
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
29kai èlloiôsen ta imatia tès
fulakès autou kai èsthien arton dia pantos enôpion
autou pasas tas èmeras tès zôès autou |
29 et mutavit vestes eius quas habuerat in carcere
et comedebat panem semper in conspectu eius cunctis diebus vitae suae |
|
29 En hij veranderde de klederen zijner gevangenis,
en hij at geduriglijk brood voor zijn aangezicht, al de dagen zijns
levens. |
[29] Hij mocht zijn gevangeniskleding afleggen en
at voortaan van de koninklijke tafel zolang hij leefde. |
[29] Jojachin hoefde niet langer gevangeniskleren
te dragen en werd voor de rest van zijn leven aan het hof opgenomen.
|
|
29. Joiakîn quitta ses vêtements de captif et mangea
toujours à la table du roi, sa vie durant. |
|
King James Bible . [29] And changed his prison garments: and he did eat bread
continually before him all the days of his life.
Luther-Bibel . 29 Und Jojachin legte die Kleider seiner Gefangenschaft ab und
er aß alle Tage bei dem König sein Leben lang.
Tekstuitleg van 2
K 25,29 .
2 K 25,30 - 2
K 25,30 - |
Griekse tekst |
Vulgaat |
|
Statenvertaling |
Willibrordvertaling |
Nieuwe vertaling |
Naardense bijbel |
Bible de Jérusalem |
30kai è estiatoria autou estiatoria dia pantos
edothè autô ex oikou tou basileôs logon èmeras
en tè èmera autou pasas tas èmeras tès
zôès autou . |
30 annonam quoque constituit ei absque intermissione
quae et dabatur ei a rege per singulos dies omnibus diebus vitae suae
|
|
30 En aangaande zijn tering, een gedurige tering
werd hem van den koning gegeven, elk dagelijks bestemde deel op zijn
dag, al de dagen zijns levens. |
[30] In opdracht van de koning van Babel werd dagelijks
in zijn onderhoud voorzien zolang hij leefde. |
[30] In zijn dagelijks onderhoud werd voortaan door
de koning voorzien, zijn leven lang. |
|
30. Son entretien fut assuré constamment par le
roi, jour après jour, sa vie durant. |
|
King James Bible . [30] And his allowance was a continual allowance given him
of the king, a daily rate for every day, all the days of his life.
Luther-Bibel . 30 Und es wurde ihm vom König sein ständiger Unterhalt bestimmt,
den man ihm gab an jedem Tag sein ganzes Leben lang.
Tekstuitleg van 2
K 25,30 .
LXX
1kai egenèthè en tô etei tô enatô tès
basileias autou en tô mèni tô dekatô èlthen
nabouchodonosor basileus babulônos kai pasa è dunamis autou epi
ierousalèm kai parenebalen ep' autèn kai ôkodomèsen
ep' autèn periteichos kuklô2kai èlthen è polis en
periochè eôs tou endekatou etous tou basileôs sedekiou3enatè
tou mènos kai enischusen o limos en tè polei kai ouk èsan
artoi tô laô tès gès4kai erragè è polis
kai pantes oi andres tou polemou exèlthon nuktos odon pulès tès
ana meson tôn teicheôn autè è estin tou kèpou
tou basileôs kai oi chaldaioi epi tèn polin kuklô kai eporeuthè
odon tèn araba5kai ediôxen è dunamis tôn chaldaiôn
opisô tou basileôs kai katelabon auton en arabôth ierichô
kai pasa è dunamis autou diesparè epanôthen autou6kai sunelabon
ton basilea kai ègagon auton pros ton basilea babulônos eis deblatha
kai elalèsen met' autou krisin7kai tous uious sedekiou esfaxen kat' ofthalmous
autou kai tous ofthalmous sedekiou exetuflôsen kai edèsen auton
en pedais kai ègagen auton eis babulôna8kai en tô mèni
tô pemptô ebdomè tou mènos autos eniautos enneakaidekatos
tô nabouchodonosor basilei babulônos èlthen nabouzardan o
archimageiros estôs enôpion basileôs babulônos eis ierousalèm9kai
eneprèsen ton oikon kuriou kai ton oikon tou basileôs kai pantas
tous oikous ierousalèm kai pan oikon eneprèsen10o archimageiros11kai
to perisson tou laou to kataleifthen en tè polei kai tous empeptôkotas
oi enepeson pros basilea babulônos kai to loipon tou stèrigmatos
metèren nabouzardan o archimageiros12kai apo tôn ptôchôn
tès gès upelipen o archimageiros eis ampelourgous kai eis gabin13kai
tous stulous tous chalkous tous en oikô kuriou kai tas mechônôth
kai tèn thalassan tèn chalkèn tèn en oikô
kuriou sunetripsan oi chaldaioi kai èran ton chalkon autôn eis
babulôna14kai tous lebètas kai ta iamin kai tas fialas kai tas
thuiskas kai panta ta skeuè ta chalka en ois leitourgousin en autois
elaben15kai ta pureia kai tas fialas tas chrusas kai tas arguras elaben o archimageiros16stulous
duo è thalassa è mia kai ta mechônôth a epoièsen
salômôn tô oikô kuriou ouk èn stathmos tou chalkou
pantôn tôn skeuôn17oktôkaideka pècheôn
upsos tou stulou tou enos kai to chôthar ep' autou to chalkoun kai to
upsos tou chôthar triôn pècheôn sabacha kai roai epi
tou chôthar kuklô ta panta chalka kai kata ta auta tô stulô
tô deuterô epi tô sabacha18kai elaben o archimageiros ton
saraian ierea ton prôton kai ton sofonian uion tès deuterôseôs
kai tous treis tous fulassontas ton stathmon19kai ek tès poleôs
elaben eunouchon ena os èn epistatès epi tôn andrôn
tôn polemistôn kai pente andras tôn orôntôn to
prosôpon tou basileôs tous eurethentas en tè polei kai ton
grammatea tou archontos tès dunameôs ton ektassonta ton laon tès
gès kai exèkonta andras tou laou tès gès tous eurethentas
en tè polei20kai elaben autous nabouzardan o archimageiros kai apègagen
autous pros ton basilea babulônos eis deblatha21kai epaisen autous basileus
babulônos kai ethanatôsen autous en deblatha en gè aimath
kai apôkisthè ioudas epanôthen tès gès autou22kai
o laos o kataleiftheis en gè iouda ous katelipen nabouchodonosor basileus
babulônos kai katestèsen ep' autôn ton godolian uion achikam
uiou safan23kai èkousan pantes oi archontes tès dunameôs
autoi kai oi andres autôn oti katestèsen basileus babulônos
ton godolian kai èlthon pros godolian eis massèfath kai ismaèl
uios nathaniou kai iôanan uios karèe kai saraias uios thanemath
o netôfathitès kai iezonias uios tou machathi autoi kai oi andres
autôn24kai ômosen godolias autois kai tois andrasin autôn
kai eipen autois mè fobeisthe parodon tôn chaldaiôn kathisate
en tè gè kai douleusate tô basilei babulônos kai kalôs
estai umin25kai egenèthè en tô ebdomô mèni
èlthen ismaèl uios nathaniou uiou elisama ek tou spermatos tôn
basileôn kai deka andres met' autou kai epataxen ton godolian kai apethanen
kai tous ioudaious kai tous chaldaious oi èsan met' autou eis massèfath26kai
anestè pas o laos apo mikrou kai eôs megalou kai oi archontes tôn
dunameôn kai eisèlthon eis aigupton oti efobèthèsan
apo prosôpou tôn chaldaiôn27kai egenèthè en
tô triakostô kai ebdomô etei tès apoikesias tou iôakim
basileôs iouda en tô dôdekatô mèni ebdomè
kai eikadi tou mènos upsôsen euilmarôdach basileus babulônos
en tô eniautô tès basileias autou tèn kefalèn
iôakim basileôs iouda kai exègagen auton ex oikou fulakès
autou28kai elalèsen met' autou agatha kai edôken ton thronon autou
epanôthen tôn thronôn tôn basileôn tôn met'
autou en babulôni29kai èlloiôsen ta imatia tès fulakès
autou kai èsthien arton dia pantos enôpion autou pasas tas èmeras
tès zôès autou30kai è estiatoria autou estiatoria
dia pantos edothè autô ex oikou tou basileôs logon èmeras
en tè èmera autou pasas tas èmeras tès zôès
autou .
VULGAAT
1 factum est autem anno nono regni eius mense decimo decima die mensis venit
Nabuchodonosor rex Babylonis ipse et omnis exercitus eius in Hierusalem et circumdederunt
eam et extruxerunt in circuitu eius munitiones 2 et clausa est civitas atque
vallata usque ad undecimum annum regis Sedeciae 3 nona die mensis praevaluitque
fames in civitate nec erat panis populo terrae 4 et interrupta est civitas et
omnes viri bellatores nocte fugerunt per viam portae quae est inter duplicem
murum ad hortum regis porro Chaldei obsidebant in circuitu civitatem fugit itaque
per viam quae ducit ad campestria solitudinis 5 et persecutus est exercitus
Chaldeorum regem conprehenditque eum in planitie Hiericho et omnes bellatores
qui erant cum eo dispersi sunt et reliquerunt eum 6 adprehensum ergo regem duxerunt
ad regem Babylonis in Reblatha qui locutus est cum eo iudicium 7 filios autem
Sedeciae occidit coram eo et oculos eius effodit vinxitque eum catenis et adduxit
in Babylonem 8 mense quinto septima die mensis ipse est annus nonusdecimus regis
Babylonis venit Nabuzardan princeps exercitus servus regis Babylonis Hierusalem
9 et succendit domum Domini et domum regis et domos Hierusalem omnemque domum
conbusit igni 10 et muros Hierusalem in circuitu destruxit omnis exercitus Chaldeorum
qui erat cum principe militum 11 reliquam autem populi partem qui remanserat
in civitate et perfugas qui transfugerant ad regem Babylonis et reliquum vulgus
transtulit Nabuzardan princeps militiae 12 et de pauperibus terrae reliquit
vinitores et agricolas 13 columnas autem aereas quae erant in templo Domini
et bases et mare aereum quod erat in domo Domini confregerunt Chaldei et transtulerunt
aes omnium in Babylonem 14 ollas quoque aereas et trullas et tridentes et scyphos
et omnia vasa aerea in quibus ministrabant tulerunt 15 necnon turibula et fialas
quae aurea aurea et quae argentea argentea tulit princeps militiae 16 id est
columnas duas mare unum et bases quas fecerat Salomon in templo Domini non erat
pondus aeris omnium vasorum 17 decem et octo cubitos altitudinis habebat columna
una et capitellum aereum super se altitudinis trium cubitorum et reticulum et
malogranata super capitellum columnae omnia aerea similem et columna secunda
habebat ornatum 18 tulit quoque princeps militiae Seraian sacerdotem primum
et Sophoniam sacerdotem secundum et tres ianitores 19 et de civitate eunuchum
unum qui erat praefectus super viros bellatores et quinque viros de his qui
steterant coram rege quos repperit in civitate et Sopher principem exercitus
qui probabat tirones de populo terrae et sex viros e vulgo qui inventi fuerant
in civitate 20 quos tollens Nabuzardan princeps militum duxit ad regem Babylonis
in Reblatha 21 percussitque eos rex Babylonis et interfecit in Reblatha in terra
Emath et translatus est Iuda de terra sua 22 populo autem qui relictus erat
in terra Iuda quem dimiserat Nabuchodonosor rex Babylonis praefecit Godoliam
filium Ahicham filii Saphan 23 quod cum audissent omnes duces militum ipsi et
viri qui erant cum eis videlicet quod constituisset rex Babylonis Godoliam venerunt
ad Godoliam in Maspha Ismahel filius Nathaniae et Iohanan filius Caree et Sareia
filius Thenaameth Nethophathites et Iezonias filius Maachathi ipsi et socii
eorum 24 iuravitque eis Godolias et sociis eorum dicens nolite timere servire
Chaldeis manete in terra et servite regi Babylonis et bene erit vobis 25 factum
est autem in mense septimo venit Ismahel filius Nathaniae filii Elisama de semine
regio et decem viri cum eo percusseruntque Godoliam qui mortuus est sed et Iudaeos
et Chaldeos qui erant cum eo in Maspha 26 consurgens autem omnis populus a parvo
usque ad magnum et principes militum venerunt in Aegyptum timentes Chaldeos
27 factum est vero anno tricesimo septimo transmigrationis Ioiachin regis Iudae
mense duodecimo vicesima septima die mensis sublevavit Evilmerodach rex Babylonis
anno quo regnare coeperat caput Ioiachin regis Iuda de carcere 28 et locutus
est ei benigna et posuit thronum eius super thronum regum qui erant cum eo in
Babylone 29 et mutavit vestes eius quas habuerat in carcere et comedebat panem
semper in conspectu eius cunctis diebus vitae suae 30 annonam quoque constituit
ei absque intermissione quae et dabatur ei a rege per singulos dies omnibus
diebus vitae suae