DEUTERONOMIUM 26 - Dt 26 -- bijbeloverzicht
-- bijbelverwijzingen
-- Dt (Deuteronomium)
-- Dt 26 -
-
Dt 26,1-11
-- Dt
26,12-15 -- Dt 26,16-19 -- Dt
26,4-10 -
Overzicht vers per vers : - Dt 26,1 - Dt 26,2 - Dt 26,3 - Dt 26,4 - Dt 26,5 - Dt 26,6 - Dt 26,7 - Dt 26,8 - Dt 26,9 - Dt 26,10 - Dt 26,11 - Dt 26,12 - Dt 26,13 - Dt 26,14 - Dt 26,15 - Dt 26,16 - Dt 26,17 - Dt 26,18 - Dt 26,19 -
- Bibliografie - Literatuur - Liturgisch gebruik - Overzicht bijbelboeken - Overzicht van de bibliografie van de bijbelboeken - Overzicht van deze website -
![]() |
ZOEKEN OP DEZE WEBSITE |
http://www.bible-history.com/isbe/ |
1. LXX , Griekse tekst N.T. | 2. Vulgata | 3. Synopsis Denaux - Vervenne | 4. Statenvertaling | 5. Willibrordvertaling | 6. Nieuwe Vertaling | 7. Naardense vertaling , zie |
8. Bible de Jérusalem | 9. Statenvertaling | 10. King James Bible - King James Bible | 11. Luther-Bibel | liturgische lezing |
Dt 26,1-11 : Het aanbieden van de eerstelingen - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Dt (Deuteronomium) -- Dt 26 --- Dt 26,1 - Dt 26,2 - Dt 26,3 - Dt 26,4 - Dt 26,5 - Dt 26,6 - Dt 26,7 - Dt 26,8 - Dt 26,9 - Dt 26,10 - Dt 26,11 -
Dt 26,1 - Dt 26,1 : Het aanbieden van de eerstelingen - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Dt (Deuteronomium) -- Dt 26 --- Dt 26,1 - Dt 26,2 - Dt 26,3 - Dt 26,4 - Dt 26,5 - Dt 26,6 - Dt 26,7 - Dt 26,8 - Dt 26,9 - Dt 26,10 - Dt 26,11 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [1] And it shall be, when thou art come in unto the land
which the LORD thy God giveth thee for an inheritance, and possessest it, and
dwellest therein;
Luther-Bibel . 1 Wenn du in das Land kommst, das dir der HERR, dein Gott, zum
Erbe geben wird, und es einnimmst und darin wohnst,
Tekstuitleg van Dt 26,1 .
5. הָאָרֶץ = hâ´ârèts (de aarde) < bepaald lidw. ha + zelfst.
naamw ´èrèts (land, aarde) . Taalgebruik in Tenakh : ´èrètz
(land) . Getalswaarde : aleph = 1 , resj = 22 of 200 , tsade = 18 of 90 ; totaal
: 39 (3 X 13 of 26 + 13) of 291 (3 X 97) . Structuur : 1 - 3 - 9 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (851) . Pentateuch (316) . Eerdere Profeten (132) . Latere Profeten
(215) . 12 Kleine Profeten (53) . Geschriften (135) . Lv (31) . Dt (77) .
- וְהָאָרֶץ = wëhâ´ârèts (en de aarde) < prefix voegwoord wë + bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. אֶרֶץ =´èrèts
(land, aarde) . Taalgebruik in Tenakh : ´èrètz
(land) . Getalwaarde : aleph = 1 , resj = 20 of 200 , tsade = 18 of 90 ;
39 (3 X 13 of 26 + 13) of 291 (3 X 97) . Structuur : 1 - 3 - 9 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (38) . Pentateuch (10) . Eerdere Profeten (7) . Latere Profeten (13) . 12 Kleine
Profeten (4) . Geschriften (4) .
- Grieks : acc. mann. enk. γην = gèn van het zelfst. naamw. γη = gè (aarde, land) . Taalgebruik in de Septuaginta : gè
(aarde) . Taalgebruik in het NT : gè
(aarde) . Lv (10) . Een
vorm van γη = gè (aarde, land) in de LXX (3154) , in het NT (248) .
gè | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
3 | acc. vr. enk. gèn | 961 | 884 | 77 | 13 | 5 | 12 | 6 | 10 | 6 | 25 | 30 | 36 | 4 | 2 |
- Ned. aarde . Arabisch : أَرْض = ´arD (aarde) . Taalgebruik in de Qoran : ´arD (aarde) . D. : Welt . E. : earth . Fr. : terre . Grieks : γη = gè (aarde, land) . Taalgebruik in het NT : gè (aarde) . Hebreeuws : אֶרֶץ = ´èrèts (land, aarde) . Taalgebruik in Tenakh : ´èrètz (land) . Lat. : terra .
4. - 5. אֶל הָאָרֶץ = ´èl hâ´ârèts (naar het land) . Tenakh (53) . Pentateuch (38) . Gn (3) . Ex (3) . Lv (3) . Nu (12) . Dt (17) . Eerdere Profeten (3) . Latere Profeten (11) . 12 Kleine Profeten (0) . Geschriften (1) . Gn (3) : (1) Gn 12,1 . (2) Gn 24,5 (2X) . (3) Gn 50,24 . Ex (3) : (1) Ex 6,8 . (2) Ex 12,25 . (3) Ex 33,1 . Lv (3) : (1) Lv 19,23 . (2) Lv 23,10 . (3) Lv 25,2 . Nu (12) : (1) Nu 13,27 . (2) Nu 14,3 . (3) Nu 14,8 . (4) Nu 14,16 . (5) Nu 14,24 . (6) Nu 14,30 . (7) Nu 15,18 . (8) Nu 20,12 . (9) Nu 20,24 . (10) Nu 32,7 . (11) Nu 32,9 . (12) Nu 34,2 . Dt (17) : (1) Dt 2,29 . (2) Dt 4,21 . (3) Dt 6,10 . (4) Dt 7,1 . (5) Dt 9,28 . (6) Dt 11,29 . (7) Dt 17,14 . (8) Dt 18,9 . (9) Dt 26,1 . (10) Dt 26,3 . (11) Dt 27,2 . (12) Dt 27,3 . (13) Dt 30,5 . (14) Dt 31,7 . (15) Dt 31,21 . (16) Dt 31,23 . (17) Dt 32,52 . Buiten de Pentateuch (15) . Eerdere Profeten (3) : (1) Joz 1,2 . (2) Re 2,1 . (3) 2 K 8,1 .
Dt 26,2 - Dt 26,2 : Het aanbieden van de eerstelingen - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Dt (Deuteronomium) -- Dt 26 --- Dt 26,1 - Dt 26,2 - Dt 26,3 - Dt 26,4 - Dt 26,5 - Dt 26,6 - Dt 26,7 - Dt 26,8 - Dt 26,9 - Dt 26,10 - Dt 26,11 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [2] That thou shalt take of the first of all the fruit of
the earth, which thou shalt bring of thy land that the LORD thy God giveth thee,
and shalt put it in a basket, and shalt go unto the place which the LORD thy
God shall choose to place his name there.
Luther-Bibel . 2 so sollst du nehmen die Erstlinge aller Feldfrüchte, die du
von deinem Lande einbringst, das der HERR, dein Gott, dir gibt, und sollst sie
in einen Korb legen und hingehen an die Stätte, die der HERR, dein Gott, erwählen
wird, dass sein Name daselbst wohne,
Tekstuitleg van Dt 26,2 .
8. מֵאַרְצְךָ = me´arëtsëkhâ (uit je land) < prefix voorzetsel min (uit)
, zelfstandig naamwoord אֶרֶץ = ´èrèts (land) en suffix persoonlijk
voornaamwoord tweede persoon mannelijk enkelvoud khâ . אֶרֶץ = ´èrèts
(land, aarde) . Taalgebruik in Tenakh : ´èrètz
(land) . Getalswaarde : aleph = 1 , resj = 20 of 300 , tsade = 18 of 90 ;
totaal : 39 (3 X 13 of 26 + 13) of 391 (17 X 23) . Structuur : 1 - 3 - 9 . 9 . De som van de elementen is telkens 3 .
Tenakh
(2) : (1) Gn
12,1 . (2) Dt
26,2 .
- Grieks : gen. vr. enk. gès van het zelfst. naamw. gè (aarde, land) .
Een
vorm van gè (aarde, land) in de LXX (3154) , in het NT (248) .
- εκ της γης σου = ek tès gès sou (uit je land) . LXX (1) : Gn
12,1 . NT (1) : Hnd 7,3 .
gè | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. + dat. vr. enk gè(i) | 771 | 736 | 35 | 10 | 2 | 3 | 7 | 7 | 6 | 15 | 15 | 3 | 4 | |
2 | gen. vr. enk. gès | 1203 | 1082 | 121 | 17 | 11 | 10 | 5 | 15 | 21 | 42 | 38 | 43 |
- Ned. aarde . Arabisch : أَرْض = ´arD (aarde) . Taalgebruik in de Qoran : ´arD (aarde) . D. : Welt . E. : earth . Fr. : terre . Grieks : γη = gè (aarde, land) . Taalgebruik in het NT : gè (aarde) . Hebreeuws : אֶרֶץ = ´èrèts (land, aarde) . Taalgebruik in Tenakh : ´èrètz (land) . Lat. : terra .
10. יהוה = JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Taalgebruik in Exodus : JHWH . Getalswaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 26 . Structuur : 1 - 5 - 6 - 5 . Tenach (5193) . Pentateuch (1326) . Eerdere Profeten (1013) . Latere Profeten (1357) . 12 Kleine Profeten (387) . Geschriften (1110) . Dt (413) . Dt 6 (18/25) . Niet in : Dt 6,6-9 . Verder niet in : (1) Dt 6,11 . (2) Dt 6,14 . (3) Dt 6,23 . De stam יהוה = JHWH komt voor in Tenakh (9743) .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | |
´èlohîm (God) | 299 | 216 | 28 | 25 | 12 | 16 | 140 | 31 | 0 | 7 | 29 |
JHWH | 5193 | 1326 | 1013 | 1357 | 387 | 1110 | 128 | 299 | 199 | 287 | 413 |
- Grieks . κυριος = kurios (heer) . Taalgebruik in
het NT : kurios
(heer) . Taalgebruik in
de LXX : kurios
(heer) . Een vorm van
kurios (heer) in de Septuaginta (8591) , in het NT (718) .
- Ned. : Heer . Arabisch : رَب = rabb (God, Heer) . Taalgebruik in de Qoran : rabb (God, Heer) . Aramees : יוי = JWJ . D. : Herr . E. : Lord . Fr. : seigneur . Grieks : κυριος = kurios (heer) . Taalgebruik in
het NT : kurios
(heer) . Hebreeuws : יהוה = JHWH . Taalgebruik in Tenakh
: JHWH . Latijn : Dominus . (Eerste medeklinker Gr. k , Ned. + D. h ; tweede medeklinker : Gr. + Ned. + D. : r ) .
- Sabbah Messod & Roger , Les secrets de l'Exode , Jean-Cyrille Godefroy , 2000 , p.93-96 . Op deze blz. wordt een verband tussen anokhi Adonai (ik de Heer) en farao Achnaton gelegd . De uitspraak van JHWH is Adonai , waarin we het Egyptische Aton , de zonneschijf , zien .
9. - 10. אֲשֶׁר יהוה = ´äsjèr JHWH (die/dat JHWH) . Tenakh (47) . Dt (40) : (1) Dt 1,20 . (2) Dt 1,25 . (3) Dt 2,29 . (4) Dt 3,20 . (5) Dt 4,1 . (6) Dt 4,21 . (7) Dt 4,40 . (8) Dt 5,16 . (9) Dt 7,16 . (10) Dt 8,20 . (11) Dt 11,12 . (12) Dt 11,17 . (13) Dt 11,31 . (14) Dt 12,9 . (15) Dt 12,10 . (16) Dt 13,13 . (17) Dt 15,4 . (18) Dt 15,7 . (19) Dt 16,5 . (20) Dt 16,18 . (21) Dt 16,20 . (22) Dt 17,2 . (23) Dt 17,14 . (24) Dt 18,9 . (25) Dt 19,1 . (26) Dt 19,2 . (27) Dt 19,10 . (28) Dt 19,14 . (29) Dt 20,16 . (30) Dt 21,1 . (31) Dt 21,23 . (32) Dt 24,4 . (33) Dt 25,15 . (34) Dt 25,19 . (35) Dt 26,1 . (36) Dt 26,2 . (37) Dt 27,2 . (38) Dt 27,3 . (39) Dt 28,8 . (40) Dt 29,11 .
11. אֱלֹהֶיךָ = ´êlohe(j)khâ / ´êlohè(j)khâ (je God) < stat. constr. mann. mv. + suffix pers. voornaamw. 2de pers. mann. enk. . Zie : אֱלֹהִים = ´èlohîm
(God) . Taalgebruik in Tenakh : ´èlohîm
(God) . Getalswaarde : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; he = 5 ; jod = 10 ;
mem = 13 of 40 ; totaal : 41 of 86 (2 X 43) . Structuur : 1 - 3 -5 -1 - 4 .
De som van de elementen is telkens 5 . De verkorte vorm van de godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm is אֵל = ´èl
. Getalswaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld)
. Structuur : 1 - 3 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (299) . Pentateuch (216)
. Eerdere Profeten (28) . Latere Profeten (25) . 12 Kleine
Profeten (14) . Geschriften (16) . Ex (11) : (1) Ex 15,26 . (2) Ex 20,2 . (3) Ex 20,5 . (4) Ex 20,7 . (5) Ex 20,10 . (6) Ex 20,12 . (7) Ex 23,19 . (8) Ex 32,4 . (9) Ex 32,8 . (10) Ex 34,24 . (11) Ex 34,26 . Dt (199) . Dt 6 (5) : (1) Dt 6,2 . (2) Dt 6,5 . (3) Dt 6,10 . (4) Dt 6,13 . (5) Dt 6,15 . De stam אֱלֹהִים = ´èlohîm
(God) komt voor in Tenakh (2658) .
- Grieks . θεος = theos (God) . Taalgebruik in het
NT : theos
(God) . Taalgebruik in de LXX : theos
(God) . Een vorm van θεος = theos (God) in de LXX (3984) , in het NT (1314) .
- Ned. : God . Arabisch : اَللە = ´allah (Allah) . Taalgebruik in de Qoran : ´allah (Allah) . In het woord Allah zit het woord `al (op, verheven) . D. : Gott . E. : God . Fr. : dieu . De vloek dju . Grieks : θεος = theos (God) . Taalgebruik in het
NT : theos
(God) . Hebreeuws : אֱלֹהִים = ´èlohîm
(God) . Taalgebruik in Tenakh : ´èlohîm
(God) .
- אֱלֹהִים = ´èlohîm
(God) heeft een mannelijke meervoudsvorm ; we zouden moeten vertalen : goden . Als collectief zouden we kunnen vertalen : god . Zo kan dan ook het enk. van het werkw. verklaard worden . Onder goden kan / kunnen zowel de mannelijke als de vrouwelijke god(en) begrepen zijn .
- De Godsnaam JHWH wordt veelvuldiger dan de naam ´èlohîm (god) gebruikt . Vergelijk maar : יהוה = JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenakh
: JHWH . Getalswaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 26 . Structuur : 1 -
5 - 6 - 5 . De som van de elementen is telkens 8 . Tenakh (5193) . Pentateuch (1326) . Eerdere Profeten (1013) . Latere
Profeten (1357) . 12 Kleine Profeten (387) . Geschriften (1110) . Gn (128) .
Ex (299) . Lv (199) . Nu (287) . Dt (413) . In Gn : ´èlohîm (god) (140) , de Godsnaam JHWH (128) , vooral in Gn 1-25 . Ex 20 (6) : (1) Ex 20,2 . (2) Ex 20,5 . (3) Ex 20,7 . (4) Ex 20,11 . (5) Ex 20,12 . (6) Ex 20,22 .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Dt 26 | ||
´èlohîm (God) | 635 | 207 | 118 | 39 | 17 | 25 | 140 | 31 | 0 | 7 | 29 | ||
JHWH | 5193 | 1326 | 1013 | 1357 | 387 | 1110 | 128 | 299 | 199 | 287 | 413 | 18 | |
´èlohe(j)khâ / ´êlohè(j)khâ (je God) | 299 | 216 | 28 | 25 | 12 | 16 | 2 | 11 | 4 | 0 | 199 | 5 | |
´èlohekhèm (jullie God) | 154 | 82 | 32 | 15 | 10 | 15 | 1 | 7 | 26 | 3 | 45 | ||
JHWH ´êlohe(j)khâ / ´êlohè(j)khâ (JHWH , je God) | 267 | 1 | 8 | 116 | 5 | ||||||||
JHWH ´êlohè(j)khèm (JHWH, jullie God) | 123 | 74 | 0 | 4 | 26 | 4 | 40 |
Dt 26,3 - Dt 26,3 : Het aanbieden van de eerstelingen - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Dt (Deuteronomium) -- Dt 26 --- Dt 26,1 - Dt 26,2 - Dt 26,3 - Dt 26,4 - Dt 26,5 - Dt 26,6 - Dt 26,7 - Dt 26,8 - Dt 26,9 - Dt 26,10 - Dt 26,11 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [3] And thou shalt go unto the priest that shall be in those
days, and say unto him, I profess this day unto the LORD thy God, that I am
come unto the country which the LORD sware unto our fathers for to give us.
Luther-Bibel . 3 und sollst zu dem Priester kommen, der zu der Zeit sein wird,
und zu ihm sagen: Ich bekenne heute dem HERRN, deinem Gott, dass ich gekommen
bin in das Land, das der HERR, wie er unsern Vätern geschworen hat, uns geben
wollte.
Tekstuitleg van Dt 26,3 .
5.
Dt
26,3.17. הָאָרֶץ = hâ´ârèts (de aarde) < bepaald lidw. ha + zelfst.
naamw ´èrèts (land, aarde) . Taalgebruik in Tenakh : ´èrètz
(land) . Getalswaarde : aleph = 1 , resj = 22 of 200 , tsade = 18 of 90 ; totaal
: 39 (3 X 13 of 26 + 13) of 291 (3 X 97) . Structuur : 1 - 3 - 9 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (851) . Pentateuch (316) . Eerdere Profeten (132) . Latere Profeten
(215) . 12 Kleine Profeten (53) . Geschriften (135) . Lv (31) . Dt (77) . Dt 1 (6) : (1) Dt
1,8 . (2) Dt
1,21 . (3) Dt
1,22 . (4) Dt
1,25 . (5) Dt
1,35 . (6) Dt
1,36 .
- וְהָאָרֶץ = wëhâ´ârèts (en de aarde) < prefix voegwoord wë + bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. אֶרֶץ =´èrèts
(land, aarde) . Taalgebruik in Tenakh : ´èrètz
(land) . Getalwaarde : aleph = 1 , resj = 20 of 200 , tsade = 18 of 90 ;
39 (3 X 13 of 26 + 13) of 291 (3 X 97) . Structuur : 1 - 3 - 9 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (38) . Pentateuch (10) . Eerdere Profeten (7) . Latere Profeten (13) . 12 Kleine
Profeten (4) . Geschriften (4) .
- Grieks : acc. mann. enk. γην = gèn van het zelfst. naamw. γη = gè (aarde, land) . Taalgebruik in de Septuaginta : gè
(aarde) . Taalgebruik in het NT : gè
(aarde) . Lv (10) . Een
vorm van γη = gè (aarde, land) in de LXX (3154) , in het NT (248) .
gè | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
3 | acc. vr. enk. gèn | 961 | 884 | 77 | 13 | 5 | 12 | 6 | 10 | 6 | 25 | 30 | 36 | 4 | 2 |
- Ned. aarde . Arabisch : أَرْض = ´arD (aarde) . Taalgebruik in de Qoran : ´arD (aarde) . D. : Welt . E. : earth . Fr. : terre . Grieks : γη = gè (aarde, land) . Taalgebruik in het NT : gè (aarde) . Hebreeuws : אֶרֶץ = ´èrèts (land, aarde) . Taalgebruik in Tenakh : ´èrètz (land) . Lat. : terra .
Dt 26,3.16. - 17. אֶל הָאָרֶץ = ´èl hâ´ârèts (naar het land) . Tenakh (53) . Pentateuch (38) . Gn (3) . Ex (3) . Lv (3) . Nu (12) . Dt (17) . Eerdere Profeten (3) . Latere Profeten (11) . 12 Kleine Profeten (0) . Geschriften (1) . Gn (3) : (1) Gn 12,1 . (2) Gn 24,5 (2X) . (3) Gn 50,24 . Ex (3) : (1) Ex 6,8 . (2) Ex 12,25 . (3) Ex 33,1 . Lv (3) : (1) Lv 19,23 . (2) Lv 23,10 . (3) Lv 25,2 . Nu (12) : (1) Nu 13,27 . (2) Nu 14,3 . (3) Nu 14,8 . (4) Nu 14,16 . (5) Nu 14,24 . (6) Nu 14,30 . (7) Nu 15,18 . (8) Nu 20,12 . (9) Nu 20,24 . (10) Nu 32,7 . (11) Nu 32,9 . (12) Nu 34,2 . Dt (17) : (1) Dt 2,29 . (2) Dt 4,21 . (3) Dt 6,10 . (4) Dt 7,1 . (5) Dt 9,28 . (6) Dt 11,29 . (7) Dt 17,14 . (8) Dt 18,9 . (9) Dt 26,1 . (10) Dt 26,3 . (11) Dt 27,2 . (12) Dt 27,3 . (13) Dt 30,5 . (14) Dt 31,7 . (15) Dt 31,21 . (16) Dt 31,23 . (17) Dt 32,52 . Buiten de Pentateuch (15) . Eerdere Profeten (3) : (1) Joz 1,2 . (2) Re 2,1 . (3) 2 K 8,1 .
Dt
26,3.18. אֲשֶׁר = ´äsjèr (die) . Taalgebruik in Tenakh : ´äsjèr
(die) . Getalwaarde : aleph = 1 , sjin
= 21 of 300 , resj = 20 of 200 ; totaal : 42 (2 X 3 X 7) of 501 (3 X 167) .
. Structuur : 1 - 3 - 2 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (4012) . Pentateuch (1378) . Eerdere Profeten
(1114) . Latere Profeten (717) . 12 Kleine Profeten (106) . Geschriften (697)
. Dt (397) .
- כַּאֲשֶׁר = ka´äsjèr (zoals) < prefix ke + betrekk. voornaamw. . Tenakh (488)
. Pentateuch (202) . Eerdere Profeten (68) . Latere Profeten (68) . 12 Kleine
Profeten (22) . Geschriften (56) . D
- וְכַּאֲשֶׁר = wëka´äsjèr (en zoals) . Tenakh (15) . Pentateuch (5)
. Eerdere Profeten (3) . Latere Profeten (3) . 12 Kleine Profeten (0) . Geschriften
(4) . Dt (1) : Dt
29,12 .
Dt
26,3.19. nifal perf. 3de pers. mann. enk. נִשְׁבַּע = nisjëba` (hij zwoer) van het werkw. שָׁבָע = sjâbhâ`
(zweren, vervolledigen / vervullen) . Taalgebruik in Tenakh : sjâbhâ`(zweren) . Taalgebruik in Dt : sjâbhâ`(zweren) . Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , beth = 2 , ajin = 16 of 70 ; totaal : 39
(3 X 13 of 26 + 13) of 372 (12 X 31) . Structuur : 3 - 2 - 7 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (45) . Pentateuch (27) . Eerdere Profeten (6) . Latere
Profeten (3) . 12 Kleine Profeten (3) . Geschriften (6) . Dt (22) : (1) Dt
1,8 . (2) Dt
2,14 . (3) Dt
4,31 . (4) Dt
6,10 . (5) Dt
6,18 . (6) Dt
6,23 . (7) Dt
7,8 . (8) Dt
7,12 . (9) Dt
7,13 . (10) Dt
8,1 . (11) Dt
8,18 . (12) Dt
9,5 . (13) Dt
11,9 . (14) Dt
11,21 . (15) Dt
13,18 . (16) Dt
19,8 . (17) Dt
26,3 . (18) Dt
28,9 . (19) Dt
28,11 . (20) Dt
29,12 . (21) Dt
30,20 . (22) Dt
31,7 .
- Gr. ομνυμι = omnumi (zweren,
onder ede beloven) . Taalgebruik in de Septuaginta. : omnumi
(zweren, onder ede beloven) . Taalgebruik in het NT : omnumi
(zweren, onder ede beloven) .
- Lat. jurare . Fr. jurer . E. to swear . D.
schwören .
Dt
26,3.18. - 19. אֲשֶׁר נִשְׁבַּע = ´äsjèr nisjëba` (dat hij zwoer) . Tenakh (24/4012
en 24/45) . Dt (17/ 397 en 17/22) : (1) Dt
1,8 . (2) Dt
4,31 . (3) Dt
6,10 . (4) Dt
6,18 . (5) Dt
6,23 . (6) Dt
7,8 . (7) Dt
7,12 . (8) Dt
7,13 . (9) Dt
8,1 . (10) Dt
8,18 . (11) Dt
9,5 . (12) Dt
11,9 . (13) Dt
11,21 . (14) Dt
26,3 . (15) Dt
28,11 . (16) Dt
30,20 . (17) Dt
31,7 .
- כַּאֲשֶׁר נִשְׁבַּע ka´äsjèr nisjëba` (zoals hij zwoer) . Dt (4/488 en
4/22) : (1) Dt
2,14 . (2) Dt
13,18 . (3) Dt
19,8 . (4) Dt
28,9 .
- wëka´äsjèr nisjëba` (zoals hij zwoer) . Dt (1/15
en 1/22) Dt
29,12 . Uiteindelijk 22/22 .
Dt 26,3.20. יהוה = JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Taalgebruik in Exodus : JHWH . Getalswaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 26 . Structuur : 1 - 5 - 6 - 5 . Tenach (5193) . Pentateuch (1326) . Eerdere Profeten (1013) . Latere Profeten (1357) . 12 Kleine Profeten (387) . Geschriften (1110) . Dt (413) . Dt 6 (18/25) . Niet in : Dt 6,6-9 . Verder niet in : (1) Dt 6,11 . (2) Dt 6,14 . (3) Dt 6,23 . De stam יהוה = JHWH komt voor in Tenakh (9743) .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | |
´èlohîm (God) | 299 | 216 | 28 | 25 | 12 | 16 | 140 | 31 | 0 | 7 | 29 |
JHWH | 5193 | 1326 | 1013 | 1357 | 387 | 1110 | 128 | 299 | 199 | 287 | 413 |
- Grieks . acc. mann. enk. κυριον = kurion (Heer) van het zelfst. naamw. κυριος = kurios (heer) . Taalgebruik in het NT : kurios (heer) . Taalgebruik in de LXX : kurios (heer) . Een vorm van κυριος = kurios (heer) in de Septuaginta (8591) , in het NT (718) .
kurios (heer) enk. | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn.. | ev. | Paul. | Ap. br. | |
5 | acc. mann. enk. kurion | 673 | 605 | 68 | 6 | 2 | 10 | 6 | 12 | 32 | 18 | 24 | 27 | 5 | |
totaal | 7754 | 7073 | 681 | 75 | 17 | 99 | 51 | 104 | 315 | 20 | 191 | 242 | 273 | 42 |
- Ned. : Heer . Arabisch : رَب = rabb (God, Heer) . Taalgebruik in de Qoran : rabb (God, Heer) . Aramees : יוי = JWJ . D. : Herr . E. : Lord . Fr. : seigneur . Grieks : κυριος = kurios (heer) . Taalgebruik in het NT : kurios (heer) . Hebreeuws : יהוה = JHWH . Taalgebruik in Tenakh : JHWH . Latijn : Dominus . (Eerste medeklinker Gr. k , Ned. + D. h ; tweede medeklinker : Gr. + Ned. + D. : r ) .
- Sabbah Messod & Roger , Les secrets de l'Exode , Jean-Cyrille Godefroy , 2000 , p.93-96 . Op deze blz. wordt een verband tussen anokhi Adonai (ik de Heer) en farao Achnaton gelegd . De uitspraak van JHWH is Adonai , waarin we het Egyptische Aton , de zonneschijf , zien .
Dt 26,3.19. - 20. נִשְׁבַּע יהוה = nisjëba` JHWH ( JHWH zwoer) . Tenakh (21/45 en 21/5193) . Dt (11/22 en 11/413) : (1) Dt 1,8 . (2) Dt 2,14 . (3) Dt 6,18 . (4) Dt 8,1 . (5) Dt 9,5 . (6) Dt 11,9 . (7) Dt 11,21 . (8) Dt 26,3 . (9) Dt 28,11 . (10) Dt 30,20 . (11) Dt 31,7 .
Dt 26,3.18. - 20. אֲשֶׁר נִשְׁבַּע יהוה = ´äsjèr nisjëba` JHWH (dat JHWH zwoer) . Dt (10/11) : (1) Dt 1,8 . (2) Dt 6,18 . (3) Dt 8,1 . (4) Dt 9,5 . (5) Dt 11,9 . (6) Dt 11,21 . (7) Dt 26,3 . (8) Dt 28,11 . (9) Dt 30,20 . (10) Dt 31,7 . Niet in Dt 2,14 .
22. = lâtheth (om te geven) . De letter lamed als prefix en de werkwoordvorm = theth (qal infinitief constructus) . = nâthan (geven) . Taalgebruik in Tenakh : nâthan (geven) . Getalswaarde : nun = 14 of 50 , thaw = 22 of 400 ; totaal : 50 of 500 . Structuur : 5 - 4 - 5 . act. qal perf. 3de pers. mann. enk. nâthan (hij geeft) OF act. qal part; nom. mann. enk. nothen (gevende) . Tenakh (319) . Pentateuch (107) . Eerdere Profeten (92) . Latere Profeten (30) . 12 Kleine Profeten (4) . Geschriften (86) . Gr. didômi (geven) . Taalgebruik in de Septuaginta : didômi (geven) . Taalgebruik in het NT : didômi (geven) . Lat. dare / donare - donum : geven - gave , gift . Fr. donner - don : geven - gave . D. geben . E. to give . Tenakh (91) . Pentateuch (36) . Eerdere Profeten (20) . Latere Profeten (13) . 12 Kleine Profeten (1) . Geschriften (21) . Dt (19) : (1) Dt 1,8 . (2) Dt 1,27 . (3) Dt 1,35 . (4) Dt 4,38 . (5) Dt 6,10 . (6) Dt 6,23 . (7) Dt 7,13 . (8) Dt 10,11 . (9) Dt 10,18 . (10) Dt 11,9 . (11) Dt 11,21 . (12) Dt 17,15 . (13) Dt 19,8 . (14) Dt 21,17 . (15) Dt 26,3 . (16) Dt 28,11 . (17) Dt 28,12 . (18) Dt 30,20 . (19) Dt 31,7 .
18. - 23. Dt 26,3 : ´èl hâ´ârèts ´äsjèr nisjëba` JHWH la´äbhothe(j)nû (naar het land dat JHWH zwoer aan onze jullie vaders) lâtheth. Zie : ´äsjèr nisjëba` JHWH la´äbhothâm (die JHWH heeft gezworen aan hun vaders) : Dt 31,7 . ´äsjèr nisjëba` JHWH la´äbhothè(j)nû (dat JHWH zwoer aan onze vaders) : Dt 26,3 . ka´äsjèr nisjëba` JHWH lâhèm (zoals JHWH heeft gezworen aan hen) : Dt 2,14 .
Eerste lezing op de 1ste
(eerste) zondag in de veertigdagentijd C : Dt 26,4-10
. Verwijzing : Dt
26,4-10 :
In die dagen sprak Mozes tot het volk: de priester zal de korf met de eerste
veldvruchten van u aannemen en hem plaatsen voor het altaar van de Heer, uw
God. Dan moet gij staande voor de Heer uw God, zeggen: Mijn vader was een zwervende
Arameër. Hij is met een klein aantal mensen naar Egypte gegaan. Maar terwijl
hij daar als vreemdeling verbleef, is hij een groot, machtig en talrijk volk
geworden. Toen de Egyptenaren ons slecht behandelden, ons verdrukten en ons
harde slavenarbeid oplegden, hebben wij tot de Heer, de God van onze vaderen
geroepen. En de Heer heeft ons verhoord en zich onze vernedering, ons zwoegen
en onze verdrukking aangetrokken. Hij heeft ons uit Egypte geleid met sterke
hand, met opgeheven arm, onder grote verschrikkingen, tekenen en wonderen. Hij
heeft ons naar deze plaats gebracht en ons dit land geschonken, een land van
melk en honing. Daarom breng ik nu de eerste vruchten van de grond, die Gij,
de Heer, mij hebt geschonken. En Mozes voegde eraan toe: Dan moet ge die voor
de Heer uw God neerleggen en u voor Hem neerbuigen.
Dt 26,4 - Dt 26,4 : Het aanbieden van de eerstelingen - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Dt (Deuteronomium) -- Dt 26 --- Dt 26,1 - Dt 26,2 - Dt 26,3 - Dt 26,4 - Dt 26,5 - Dt 26,6 - Dt 26,7 - Dt 26,8 - Dt 26,9 - Dt 26,10 - Dt 26,11 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [4] And the priest shall take the basket out of thine hand,
and set it down before the altar of the LORD thy God.
Luther-Bibel . 4 Und der Priester soll den Korb aus deiner Hand nehmen und ihn
vor dem Altar des HERRN, deines Gottes, niedersetzen.
- 1ste
(eerste) zondag in de veertigdagentijd C . In die dagen sprak Mozes tot
het volk: de priester zal de korf met de eerste veldvruchten van u aannemen
en hem plaatsen voor het altaar van de Heer, uw God.
Tekstuitleg van Dt 26,4 .
Dt 26,5 - Dt 26,5 : Het aanbieden van de eerstelingen - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Dt (Deuteronomium) -- Dt 26 --- Dt 26,1 - Dt 26,2 - Dt 26,3 - Dt 26,4 - Dt 26,5 - Dt 26,6 - Dt 26,7 - Dt 26,8 - Dt 26,9 - Dt 26,10 - Dt 26,11 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . And thou shalt speak and say before the LORD thy God, A
Syrian ready to perish was my father, and he went down into Egypt, and sojourned
there with a few, and became there a nation, great, mighty, and populous:
Luther-Bibel . 5 Dann sollst du anheben und sagen vor dem HERRN, deinem Gott:
Mein Vater war ein Aramäer, dem Umkommen nahe, und zog hinab nach Ägypten
und war dort ein Fremdling mit wenig Leuten und wurde dort ein großes,
starkes und zahlreiches Volk.
- 1ste
(eerste) zondag in de veertigdagentijd C . Dan moet gij staande voor de
Heer uw God, zeggen: Mijn vader was een zwervende Arameër. Hij is met een
klein aantal mensen naar Egypte gegaan. Maar terwijl hij daar als vreemdeling
verbleef, is hij een groot, machtig en talrijk volk geworden.
Tekstuitleg van Dt 26,5 . Dit vers Dt 26,5 telt 20 (2 X 2 X 5) woorden en 77 (7 X 11) letters . De getalwaarde van Dt 26,5 is 4328 (2 X 2 X 2 X 541) .
Dt
26,5.2. וֱאָמַרְתָּ = wë´âmarëthâ (en jij zegt) < wë + act. qal perf. 2de pers. mann. enk. . ´-m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (135) . Pentateuch (40) . Eerdere Profeten (13) . Latere Profeten (76) . 12 Kleine Profeten (2) . Geschriften (4) . Ex (8) : (1) Ex 3,16 . (2) Ex 4,22 . (3) Ex 7,9 . (4) Ex 7,16 . (5) Ex 7,26 . (6) Ex 8,16 . (7) Ex 9,13 . (8) Ex 13,14 . Dt (7) : (1) Dt 6,21 . (2) Dt 8,17 . (3) Dt 12,20 . (4) Dt 17,14 . (5) Dt 26,3 . (6) Dt 26,5 . (7) Dt 26,13 .
- Grieks . λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . λεγω = legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) .
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . D. : sprechen (spreken)
. E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω
= legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô
(zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar
(zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) . Lat. : legere .
Dt
26,5.6. אֲרַמִּי = ´ärammî (Arameeër) . Taalgebruik in Tenakh : ´ärammî
(Arameeër) . Hapax in de bijbel : Dt
26,5 .
- הָאֲרַמִּי = hâ´ärammî (de Arameeër) . Tenakh (5) : (1) Gn
25,20 . (2) Gn
28,5 . (3) Gn
31,20 . (4) Gn
31,24 . (5) 2
K 5,20 .
Dt
26,5.7. אָבַד = ´âbhad (verdwijnen, verloren gaan) . Taalgebruik in Tenakh : ´âbhad (verdwijnen, verloren gaan) . Getalwaarde van אָבַד =´âbhad (verdwijnen, verloren gaan) is : aleph = 1 , beth = 2 , daleth = 4 ; totaal : 7 . Structuur : 1 - 2 - 4 . De som van de elementen is telkens 7 . ´-b-d . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. ´âbhad / ´âbhâd (hij gaat verloren) . (2) act. qal infinit. absol. ´âbhod (om verloren te gaan) . (3) act. qal infinit. constructus ´äbhod (om verloren te gaan) . (4) act. qal part. mann. enk. ´obhed (verloren gaande) . (5) act. qal part. mann. enk. constructus ´obhad (verloren gaande) . (6) act. piël perf. 3de pers. mann. enk; ´ibbad (hij doet verloren gaan) . (7) act. piël infinit. absol. ´abbed (om verloren te doen gaan) . Tenakh (30) . Pentateuch (10) . Eerdere Profeten (1) . Latere Profeten (2) . 12 Kleine. Prof (4) . Geschriften (13) . Pentateuch (10) : (1) Nu 21,30 . (2) Nu 24,20 . (3) Nu 24,24 . (4) Dt 4,26 . (5) Dt 7,20 . (6) Dt 8,19 . (7) Dt 12,2 . (8) Dt 26,5 . (9) Dt 30,18 . (10) Dt 32,28 . Eerdere Profeten (1) : 2 K 21,3 . 12 Kleine. Prof (4) : (1) Jl 1,11 . (2) Jon 4,10 . (3) Mi 4,9 . (4) Mi 7,2 .
- Gr. apollumi (verderven, verdoemen) . Taalgebruik in het NT : apollumi ( ten gronde richten , doden , verliezen ) . Taalgebruik in de Septuaginta : apollumi ( ten gronde richten , doden , verliezen ) . < ap- + ollumi < ol-numi . Lat. perdere . Fr. perdre . Lat. perditio . Fr. perdition . Ned. verderf (v / p - r - d) , verdoemenis . Een vorm van apollumi (verderven, verdoemen) in de LXX (378) , in het NT (90) .
Dt
26,5.9. verbindingswoord wa + werkw.vorm act. ind. imperf. 3de pers. mann. enk. וַיֵּרֶד = wajjerèd (en hij
daalde - neer -) van het werkw. יָרַד =jârad (afdalen, afstijgen, vallen) . Taalgebruik
in Tenakh : järad
(afdalen, afstijgen, vallen) . Getalwaarde : jod = 10 , resj = 20 of 200
, daleth = 4 ; totaal : 34 (2 X 17) OF of 214 (2 X 107) . Structuur : 1 - 2 - 4 . De som van de elementen is telkens 7 . MT (41) . Pentateuch (15) : (1) Gn 11,5 . (2) Gn 12,10 . (3) Gn 15,11 . (4) Gn 38,1 . (5) Ex 19,14 . (6) Ex 19,20 . (7) Ex 19,25 . (8) Ex 32,15 . (9) Ex 34,5 . (10) Lv 9,22 . (11) Nu 11,25 . (12) Nu 12,5 . (13) Nu 14,45 . (14) Nu 20,28 . (15) Dt 26,5 .
- act. ind. aor. 3de pers. enk. κατεβη = katebè (hij daalde neer) van het werkw. καταβαινω = katabainô
(naar beneden dalen , afdalen) . Taalgebruik in de Septuaginta : katabainô
(neerdalen, afdalen) . Taalgebruik in het NT : katabainô
(neerdalen, afdalen) . Bijbel (104) . OT (91) . NT (13) . Gn (5) : (1) Gn 11,5 . (2) Gn 12,10 . (3) Gn 15,11 . (4) Gn 24,45 . (5) Gn 38,1 .
Dt 26,5.10. מִצְרַיְמָה = mitsërajëmâh (Egyptewaarts) . Zie : מִצְרָיִם / מִצְרַיִם = mitsërajim / mitsërâjim (Egypte) . Taalgebruik in Tenakh : mitsërajim (Egypte) . Taalgebruik in Ex : mitsërajim (Egypte) . Taalgebruik in Js : mitsërajim (Egypte) . Getalwaarde : mem = 13 of 40 , tsade = 18 of 90 , resj = 20 of 200 , jod = 10 ; totaal : 74 (2 X 37) OF 380 (2² X 5 X 19) . Structuur : 4 - 9 - 2 - 1 - 4 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (28) . Pentateuch (27) . Gn (18) : (1) Gn 12,10 . (2) Gn 12,11 . (3) Gn 12,14 . (4) Gn 26,2 . (5) Gn 37,25 . (6) Gn 37,28 . (7) Gn 39,1 . (8) Gn 41,57 . (9) Gn 45,4 . (10) Gn 46,3 . (11) Gn 46,4 . (12) Gn 46,6 . (13) Gn 46,7 . (14) Gn 46,8 . (15) Gn 46,26 . (16) Gn 46,27 . (17) Gn 48,5 . (18) Gn 50,14 . Ex (3) : (1) Ex 1,1 . (2) Ex 4,21 . (3) Ex 13,17 . Nu (3) (1) Nu 14,3 . (2) Nu 14,4 . (3) Nu 20,15 . Dt (3) : (1) Dt 10,22 . (2) Dt 17,16 . (3) Dt 26,5 . 2 Kr (1) : 2 Kr 36,4 . In de Pentateuch komt מִצְרַיְמָה = mitsërajëmâh (Egyptewaarts) voor het eerst voor in Gn 12,10 en het laatst in Dt 26,5 .
Dt
26,5.9. - 10. וַיֵּרֶד אַבְרָם = wajjerèd ´abhërâm (en Abram daalde af) .
- In
Gn 12,10
: וַיֵּרֶד אַבְרָם מִצְרַיְמָה = wajjerèd ´abhërâm mitsërajëmâh (en
Abram daalde af Egyptewaarts) .
- In Dt
26,5 : וַיֵּרֶד מִצְרַיְמָה = wajjerèd mitsërajëmâh (en hij daalde af Egyptewaarts)
.
Dt
26,5.11. וַיָּגָר = wajjâgâr (hij verbleef als vreemdeling) < prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. . Zie : גר = gwr (als vreemdeling verblijven) . Taalgebruik in Tenakh : gwr
(zich als vreemdeling ophouden) . Getalwaarde : gimel = 3 , resj = 20 of 200 ; totaal : 23 OF 203 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (6)
: (1) Gn 20,1 . (2) Gn
21,34 . (3) Nu 22,3 . (4) Dt
26,5 . (5) 1 S 18,15 . (6) Ps 75,9 .
- לָגוּר = lâgûr (om vreemdeling te zijn) < prefix lë + act. qal inf. constr. van het werkw. גר = gwr (als vreemdeling verblijven) . Taalgebruik in Tenakh : gwr
(zich als vreemdeling ophouden) . Getalwaarde : gimel = 3 , resj = 20 of 200 ; totaal : 23 OF 203 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (18) : (1) Gn
12,10 . (2) Gn
19,9 . (3) Gn 47,4 . (4) Re 17,8 . (5) Re 17,9 . (6) Js 23,7 . (7) Js 52,4 . (8) Jr 42,15 . (9) Jr 42,17 . (10) Jr 42,22 . (11) Jr 43,2 . (12) Jr 43,5 . (13) Jr 44,8 . (14) Jr 44,12 . (15) Jr 44,14 . (16) Jr 44,28 . (17) Rt 1,1 . (18) Kl 4,15 .
Dt
26,5.11. - 12. לָגוּר שָׁם =
lâgûr sjâm (om daar vreemdeling te zijn) . Tenakh (18) : (1) Gn
12,10 . (2) Js 52,4 . (3) Jr 42,15 . (4) Jr 42,17 . (5) Jr 42,22 . (6) Jr 43,2 . (7) Jr 44,8 . (8) Jr 44,12 . (9) Jr 44,14 . (10) Jr 44,28 . Jr 44,14 . (17) Rt 1,1 . (18) Kl 4,15 .
- וַיָּגָר שָׁם = wajjâgâr sjâm (en hij verbleef daar als vreemdeling) . Tenakh (1) : Dt
26,5 .
Dt
26,5.9. - 12. In Dt
26,5 : מִצְרַיְמָה וַיֵּרֶד וַיָּגָר שָׁם = wajjerèd mitsërajëmâh wajjâgâr sjâm (en hij daalde af Egyptewaarts en hij verbleef daar als vreemdeling)
.
- In
Gn 12,10 : וַיֵּרֶד אַבְרָם מִצְרַיְמָה לָגוּר שָׁם = wajjerèd ´abhërâm mitsërajëmâh
lâgûr sjâm (en
Abram daalde af Egyptewaarts om daar vreemdeling te zijn) .
Dt
26,5.15. wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het
was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî
(en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ;
aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik
in Tenakh : hâjâh
(zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur
: 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh
(784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) .
12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) .
- Grieks . ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden,
gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai
(worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai
(worden) . Bijbel (925) . OT (730) . NT (195) . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen
van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende)
, een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis
van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen) .
Dt 26,5.15. - 16. שָׁם וַיְהִי = wajëhî sjâm (en het werd daar) . Tenakh (5) : (1) Gn 39,20 . (2) Ex 34,28 . (3) Dt 26,5 . (4) 2 S 13,38 . (5) 2 Kr 5,9 .
Dt
26,5.17. לְגוֹי = lëgôj (tot volk) . < prefix voorzetsel lë + zelfstandig naamwoord
גוֹי = gôj (volk) . Taalgebruik in Tenakh : gôj
(volk) . Tenakh (15) : (1) Gn
12,2 . (2) Gn
17,20 . (3) Gn
18,18 . (4) Gn
21,13 . (5) Gn
21,18 . (6) Gn
46,3 . (7) Ex
9,24 . (8) Ex
32,10 . (9) Nu
14,12 . (10) Dt
9,14 . (11) Dt
26,5 . (12) Js
26,15 . (13) Js
60,22 . (14) Ez
37,22 . (15) Mi
4,7 .
- Grieks . ethnos (volk) . Taalgebruik in de Septuaginta. : ethnos
(volk) . Taalgebruik in het N.T. : ethnos
(volk) . Lat. populus . Fr. peuple . E. people . Ned. volk .
Dt 26,5.17. - 18. לְגוֹי גָדוֹל = lëgôj gädôl (tot een groot volk) . Tenakh (8) : (1) Gn 12,2 . (2) Gn 17,20 . (3) Gn 18,18 . (4) Gn 21,18 . (5) Gn 46,3 . (6) Ex 32,10 . (7) Nu 14,12 . (8) Dt 26,5 . Tot een groot volk . In Gn 12,2 zegt JHWH dat Hij Abram tot een groot volk zal maken . Tengevolge van een hongersnood daalde Abram af naar Egypte ( Gn 12,10) . In Dt 26,5 wijst men op het feit dat Abram in Egypte tot een groot volk werd .
- lëgôj `âtsûm (tot een sterk volk) . Tenakh (3) : (1) Dt 9,14 . (2) Js 60,22 . (3) Mi 4,7 .
Dt 26,5.17. - 19. לְגוֹי גָדוֹל = lëgôj gädôl wë`âtsûm (tot een groot en sterk volk) . Tenach (2) : (1) Gn 18,18 . (2) Nu 14,12 . Verder : Dt 26,5 : gädôl `âtsûm (groot , sterk...)
Dt 26,5.20. - 21. `âtsûm wârâbh (sterk en talrijk) . Tenach : (1) Dt 9,14 . (2) Dt 26,5 .
Dt 26,6 - Dt 26,6 : Het aanbieden van de eerstelingen - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Dt (Deuteronomium) -- Dt 26 --- Dt 26,1 - Dt 26,2 - Dt 26,3 - Dt 26,4 - Dt 26,5 - Dt 26,6 - Dt 26,7 - Dt 26,8 - Dt 26,9 - Dt 26,10 - Dt 26,11 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [6] And the Egyptians evil entreated us, and afflicted us,
and laid upon us hard bondage:
Luther-Bibel . 6 Aber die Ägypter behandelten uns schlecht und bedrückten uns
und legten uns einen harten Dienst auf.
- 1ste
(eerste) zondag in de veertigdagentijd C . Toen de Egyptenaren ons slecht
behandelden, ons verdrukten en ons harde slavenarbeid oplegden,
Tekstuitleg van Dt 26,6 .
Dt 26,6.1. וַיָּרֵעוֹ = wajjâre`û (en zij deden kwaad) < prefix consecut. wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. van het werkw. רָעַע = râ`a` (kwaad, slecht, verdrietig, ontevreden zijn) . Taalgebruik in Tenakh : râ`a` (kwaad, slecht, verdrietig, ontevreden zijn) . Getalwaarde : resj = 20 of 200 , ajin = 16 of 70 ; totaal : 52 (2 X OF 340 (2² X 5 X 17) . Structuur : 2 - 7 - 7 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (2) : (1) : Nu 20,15 . (2) Dt 26,6 .
Dt 26,6.4. וַיְעַנּוֹנוּ = wajë`annûnû (en zij verdrukten ons) < prefix wë + act. piël imperf. 3de pers. mann. mv. + suffix persoonl. voornaamw. 1ste pers. mv. . עָנַה = `ânâh (bedrukt, terneergebogen zijn, bitter leiden) . Taalgebruik in Tenakh : `ânâh (bedrukt, terneergebogen zijn, bitter leiden) . Getalwaarde : ajin = 16 of 70 , nun = 14 of 50 , he = 5 ; totaal : 35 (5 X 7) OF 125 (5³) . Structuur : 7 - 5 - 5 . De som van de elementen is telkens 8 . Tenakh (1) : Dt 26,6 .
Dt
26,6.7. עֳבֹדָה = `äbhodâh (dienst) . עָבַד = `âbhad
(werken, dienen) . Taalgebruik in Tenakh : `âbhad
(werken, dienen) . Getalwaarde : ajin =16 of 70 , beth = 2 , daleth = 4
; totaal : 22 OF 76 (4 X 19) . Structuur : 7 - 2 - 4 . De som van de elementen is 4 . Tenakh (19) : (1) Ex 1,14 . (2) Lv 23,7 . (3) Lv 23,8 . (4) Lv 23,21 . (5) Lv 23,25 . (6) Lv
23,35 . (7) Lv
23,36 . (8) Nu 4,23 . (9) Nu 4,47 . (10) Nu 28,18 . (11) Nu 28,25 . (12) Nu 28,26 . (13) Nu 29,1 . (14) Nu 29,12 . (15) Nu 29,35 . (16) Dt 26,6 . (17) Ez 29,18. (18) Kl 1,3 . (19) Da 7,21 .
- הָעֳבֹדָה= hâ`äbhodâh (de dienst) < prefix bepaald lidw. ha + עֳבֹדָה = `äbhodâh (dienst) . Zie : עָבַד = `âbhad
(werken, dienen) . Taalgebruik in Tenakh : `âbhad
(werken, dienen) . Getalwaarde : ajin =16 of 70 , beth = 2 , daleth = 4
; totaal : 22 OF 76 (4 X 19) . Structuur : 7 - 2 - 4 . De som van de elementen is 4 . Tenakh (12) : (1) Ex
2,23 . (2) Ex 5,9 . (3) Ex 12,25 . (4) Ex 12,26 . (5) Ex
13,5 . (6) Ex 35,24 . (7) Ex 36,5 . (8) Ex 39,42 . (9) Nu 8,25 . (10) Js 14,3 . (11) Ez 29,18 . (12) Neh 7,18 .
Dt 26,7 - Dt 26,7 : Het aanbieden van de eerstelingen - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Dt (Deuteronomium) -- Dt 26 --- Dt 26,1 - Dt 26,2 - Dt 26,3 - Dt 26,4 - Dt 26,5 - Dt 26,6 - Dt 26,7 - Dt 26,8 - Dt 26,9 - Dt 26,10 - Dt 26,11 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [7] And when we cried unto the LORD God of our fathers,
the LORD heard our voice, and looked on our affliction, and our labour, and
our oppression:
Luther-Bibel . 7 Da schrien wir zu dem HERRN, dem Gott unserer Väter. Und der
HERR erhörte unser Schreien und sah unser Elend, unsere Angst und Not
- 1ste
(eerste) zondag in de veertigdagentijd C . hebben wij tot de Heer, de God
van onze vaderen geroepen. En de Heer heeft ons verhoord en zich onze vernedering,
ons zwoegen en onze verdrukking aangetrokken.
Tekstuitleg van Dt 26,7 . Het vers Dt 26,7 telt 16 (2² X 2²) woorden en 63 (3² X 7) letters . De getalwaarde van Dt 26,7 is 3925 (5² X 157) .
Dt
26,7.1. וַנַנִּצְעַק = wanannitsë`aq (en wij riepen) < prefix wë + act. qal imperf. 1ste pers. mv. van het werkw. צָעַק = tsâ`aq (schreeuwen, roepen) . Taalgebruik in Tenakh : tsâ`âq
(schreeuwen, roepen) . Getalwaarde : tsade = 18 of 90 , ajin = 16 of 70 , qoph
= 19 of 100 ; totaal : 53 of 260 (2² X 5 X 13 OF 10 X 26)
. Structuur : 9 - 7 - 1 . De som van de elementen is telkens 8 . Tenakh (2) : (1) Nu 20,16 . (2) Dt 26,7 .
- וַיִּצְעֲקוּ = wajjitsë`äqû (en zij riepen) < prefix wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. van het werkw. צָעַק = tsâ`aq (schreeuwen, roepen) . Taalgebruik in Tenakh : tsâ`âq
(schreeuwen, roepen) . Getalwaarde : tsade = 18 of 90 , ajin = 16 of 70 , qoph
= 19 of 100 ; totaal : 53 of 260 (2² X 5 X 13 OF 10 X 26)
. Structuur : 9 - 7 - 1 . De som van de elementen is telkens 8 . Tenakh (10) : (1) Ex 5,15 . (2) Ex 14,10 . (3) Joz 24,7 . (4) Re 4,3 . (5) Ps 107,6 . (6) Ps 107,28 . (7) 2
Kr 13,14 .
- וַיִֹזְעָקוּ = wajjizë`âqû (en zij klaagden) < prefix wë + act. ind. imperf. 3de pers. mv. van het werkw. זָעַק = zâ`aq (schreien, klagen) . Taalgebruik in Tenakh : zâ`aq (schreigen, klagen) . Getalwaarde : zajin = 7 , ajin = 16 of 70 , qoph = 19 of 100 ; totaal : 32 (2² X 2³) OF 177 (3 X 59) . Structuur : 7 - 7 - 1 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (1) : Ex 2,23 .
Dt 26,7.3. יהוה = JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenakh : JHWH . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 26 . Structuur : 1 - 5 - 6 - 5 . De som van de elementen is telkens 8 . Tenakh (5193) . Pentateuch (1326) . Eerdere Profeten (1013) . Latere Profeten (1357) . 12 Kleine Profeten (387) . Geschriften (1110) . Dt (413) . Dt 26 (13/19) : Niet in (1) Dt 26,6 . (2) Dt 26,9 . (3) Dt 26,12 . (4) Dt 26,15 . (5) Dt 26,18 . (6) Dt 26,19 .
Dt 26,7.2. - 3. יהוה אֶל = ´èl JHWH (naar JHWH, tot JHWH) . Tenakh (160) . Dt (6) : (1) Dt 3,23 . (2) Dt 9,26 . (3) Dt 15,9 . (4) Dt 24,15 . (5) Dt 26,7 . (6) Dt 26,7 .
Dt 26,7.4. אֱלֹהֵי = ´êlohe(j) (God van) . Stat. constr. van אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) . Taalgebruik in Tenakh : ´èlohîm (God) . Getalwaarde : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; he = 5 ; jod = 10 ; mem = 13 of 40 ; totaal : 41 of 86 (2 X 43) . Structuur : 1 - 3 -5 -1 - 4 . De som van de elementen is telkens 5 . De verkorte vorm van de godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm is אֵל = ´èl . Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld) . Structuur : 1 - 3 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (470) . Pentateuch (59) . Eerdere Profeten (111) . Latere Profeten (90) . 12 Kleine Profeten (26) . Geschriften (183) . Dt (16) : (1) Dt 1,11 . (2) Dt 1,21 . (3) Dt 4,1 . (4) Dt 4,5 . (5) Dt 6,3 . (6) Dt 10,17 . (7) Dt 12,1 . (8) Dt 18,16 . (9) Dt 26,7 . (10) Dt 26,14 . (11) Dt 27,3 . (12) Dt 29,17 . (13) Dt 29,24 . (14) Dt 31,16 . (15) Dt 31,17 . (16) Dt 33,27 .
Dt 26,7.3. - 4. אֱלֹהֵי יהוה = JHWH ´êlohe(j) (JHWH God van) . Tenakh (175) . Dt (8) : (1) Dt 1,11 . (2) Dt 1,21 . (3) Dt 4,1 . (4) Dt 6,3 . (5) Dt 12,1 . (6) Dt 26,7 . (7) Dt 27,3 . (8) Dt 29,24 .
Dt
26,7.5. אֲבֹתֵינוּ = ´äbhothe(j)nû (onze vaderen) . Zie : אַב = ´abh (vader) . Taalgebruik
in Tenakh : ´abh
(vader) . Getalwaarde : alelph = 1 , beth = 2 ; totaal 3 . Structuur : 1
- 2 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (23) : (1) Gn 46,34 . (2) Nu 20,15 . (3) Nu 36,3 . (4) Nu 36,4 . (5) Dt 5,3 . (6) Dt 26,7 . (7) 1 K 8,21 . (8) 1 K 8,53 . (9) 1 K 8,57 . (10) 1 K 8,58 . (11) 2 K 22,13 . (12) Js 64,10 . (13) Mal 2,10 . (14) Ps 22,5 . (15) Kl 5,7 . (16) Da 9,16 . (17) Ezr 9,7 . (18) Ezr 9,9 . (19) Ezr 10,35 . (20) 1
Kr 29,15 . (21) 1
Kr 29,18 . (22) 2 Kr 20,6 . (23) 2 Kr 29,6 .
- לַאֲבֹתֵינוּ = la´äbhothe(j)nû (tot onze vaderen) . Zie : אַב = ´abh (vader) . Taalgebruik
in Tenakh : ´abh
(vader) . Getalwaarde : alelph = 1 , beth = 2 ; totaal 3 . Structuur : 1
- 2 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (7) : (1) Dt 6,23 . (2) Dt 26,3 . (3) Dt 26,15 . (4) 1 K 8,40 . (5) Mi 7,20 . (6) Neh 9,36 . (7) 2
Kr 6,31 . Zie Lc 1,55.3. - 6.
Dt
26,7.6. וַיִּשְׁמַע = wajjisjëma` (en hij hoorde) < prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. שָׁמַע = sjâma` (horen, luisteren) . Taalgebruik in Tenakh : sjâma`
(horen, luisteren) . Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , mem = 13 of 40 , ajin
= 16 of 70 ; 50 (2 X 5²) of 410 (2 X 5 X 41) . Structuur : 3 - 4 - 7 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (90) . Pentateuch (33) . Eerdere Profeten (33) . Latere Profeten (10) . 12 Kleine
Profeten (2) . Geschriften (12) . Dt (5) : (1) Dt
1,34 . (2) Dt
5,28 . (3) Dt
9,19 . (4) Dt
10,10 . (5) Dt
26,7 .
- Grieks . akouô (horen) . Taalgebruik in de Septuaginta : akouô
(horen) . Taalgebruik in het NT : akouô
(horen) . Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie
Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren ,
aanhoren) -> écouter . Lat. audire . Ned. horen . E. to hear . D.
höhren . Een vorm van akouô (horen) in het NT (427) , in de LXX
(1069) .
- Arabisch : sami`a (luisteren, horen) . Taalgebruik in de Koran : sami`a (luisteren, horen) .
Horen veronderstelt een lijdend voorwerp . Horen kan verwijzen naar
iets dat voorafging of het kan gevolgd worden door een object of een objectzin
.
Dt 26,7.7. יהוה = JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenakh : JHWH . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 26 . Structuur : 1 - 5 - 6 - 5 . De som van de elementen is telkens 8 . Tenakh (5193) . Pentateuch (1326) . Eerdere Profeten (1013) . Latere Profeten (1357) . 12 Kleine Profeten (387) . Geschriften (1110) . Dt (413) . Dt 26 (13/19) : Niet in (1) Dt 26,6 . (2) Dt 26,9 . (3) Dt 26,12 . (4) Dt 26,15 . (5) Dt 26,18 . (6) Dt 26,19 .
Dt
26,7.6. - 7. יהוה שָׁמַע = sjâma` JHWH (JHWH hoorde / luisterde naar) . Tenakh (8) : (1) Gn 16,11 . (2) Gn 29,33 . (3) Dt 1,45 . (4) 2 K 19,4 . (5) Ps 6,9 . (6) Ps 6,10 . (7) Ps 78,21 . (8) Js 37,4 .
- אֱלֹהִים שָׁמַע = sjâma` ´èlohîm (God hoorde / luisterde) . Tenakh (3) : (1) : Gn
21,17 . (2) Ps 68,19 . (3) Ps 78,59 .
- יהוה וַיִּשְׁמַע = wajjisjëma` JHWH (en JHWH hoorde) . Tenakh (10) : (1) Nu
11,1 . (2) Nu 12,2 . (3) Nu
21,3 . (4) Dt
1,34 . (5) Dt
5,28 . (6) Dt
9,19 . (7) Dt
10,10 . (8) Dt
26,7 . (9) 1
K 17,22 . (10) 2 Kr 30,20 .
- אֱלֹהִים וַיִּשְׁמַע = wajjisjëma` ´èlohîm (en God hoorde) . Tenakh (3) :
(1) Gn
21,17 (en God luisterde naar - de stem van de zoon van Hagar -) . LXX : και εισηκουσεν ὁ θεος = eisèkousen
de ho theos (God echter luisterde naar) .
(2) Gn
30,17 (לֵאָה אֶל ... = ´èl Le´âh = En God luisterde naar Lea)
. LXX : και επηκουσεν ὁ θεος λειας = kai epèkousen ho theos Leias (en God luisterde naar Lea)
(3) Ex
2,24 (נָאֲקָתָם אֶת ... = ´èth na´äqâthâm = en God luisterde
naar het weeklagen - van de Hebreeën) . LXX : και εισηκουσεν ὁ θεος τον στεναγμον αυτων = kai eisèkousen ho
theos ton stenagmon autôn (en God luisterde naar hun geweeklaag) .
Zie ook Gn
30,22 (אֱלֹהִים אֵלֶהָ וַיִּשְׁמַע = wajjisjëma` ´elêhâ ´èlohîm
= en God luisterde naar haar / Rachel) . LXX : και επηκουσεν αυτης ὁ θεος = kai epèkousen autès
ho theos .
God luisterde naar wie in een benarde en uitzichtloze situatie was
gekomen . Hij luisterde naar Hagar , Lea , Rachel , de Hebreeën . LXX :
Is de Hebreeuwse bepaling bij het werkwoord אֶת = ´èth , dan is de LXX
εισηκουσεν = eisèkousen , is de Hebreeuwse bepaling אֶל = ´èl , dan is de LXX
επηκουσεν = epèkousen .
Naast het horen staat het zien .
- אֱלֹהִים רָאָה = râ´âh ´èlohîm (God zag) . Tenakh (1) : Gn
31,42 .
- יהוה רָאָה = râ´âh JHWH (JHWH zag) . Tenakh (3) : (1) Gn 29,32 . (2) 2 K 14,26 . (3) 1 Kr 21,15 .
- אֱלֹהִים וַיַּרְא = wajjarë´ ´èlohîm (en God zag) . Tenakh (9) : (1) Gn 1,4 . (2) Gn 1,10 . (3) Gn 1,12 . (4) Gn 1,18 . (5) Gn 1,21 . (6) Gn 1,25 . (7) Gn 1,31 . (8) Gn 6,5 . (9) Ex 2,25 .
- יהוה וַיַּרְא = wajjarë´ JHWH (en JHWH zag) . Tenakh (5)
: (1) Gn 6,5 (JHWH zag de slechtheid van de mensen) . (2) Gn
29,31 (JHWH zag Lea) . (3) Ex
3,4 (JHWH zag Mozes de doornstruik naderen . (4) Dt
32,19 (JHWH zag de afdwaling van het volk) . (5) Js 59,15 .
Dt
26,7.6. - 8. Horen :
- אֶל יהוה שָׁמַע = sjâma` JHWH ´èl (JHWH luisterde naar) . Tenakh (1) : Gn 16,11 .
- אֶל שָׁמַע = sjâma` ´èl (hij luisterde naar) . Tenakh (1) : 2
Kr 35,22 .
- אֵת שָׁמַע = ´eth sjâma` (hij hoorde de) . Tenakh (2) : (1) Ex 16,9 . (2) 2 S 13,21 .
- אֶל אֱלֹהִים וַיִּשְׁמַע = wajjisjëma` ´èlohîm (en God hoorde naar) . Tenakh (1) : Gn 30,17 .
- אֵת יהוה וַיִּשְׁמַע = wajjisjëma` JHWH ´èth (en JHWH luisterde naar) . Tenakh (3) : (1) Dt 1,34 . (2) Dt 5,28 . (3) Dt 26,7 .
- אֶל וַיִּשְׁמַע = wajjisjëma` ´èl (en hoorde naar) . Tenakh (1) : 2 K 19,9 .
- אֶת אֱלֹהִים וַיִּשְׁמַע = wajjisjëma` ´èlohîm (en God hoorde de) . Tenakh (2) : (1) Gn 21,17 . (2) Ex 2,24 .
- אֶת וַיִּשְׁמַע = wajjisjëma` `èth (en hij hoorde de) . Tenakh (2) : (1) Gn
31,1 . (2) Nu 7,59 .
Dt
26,7.9. Wat is voorwerp van het horen ?
Ellende / vernedering :
- zelfst. naamw. + suffix persoonl. voornaamw. 2de pers. vr. enk. עָנְיֵך = `ânëjekh (jouw vernedering) . Zelfst. naamw. עֳנִי = `ânî (ellende, lijden, verdrukking , nederigheid)
. Zie : עֲנִי = `ânî ((arm, ellendig, deemoedig) . Taalgebruik
in Tenakh : `ânî
(arm, ellendig, deemoedig) . Getalwaarde : ajin = 16 of 70 , nun = 14 of
50 , jod = 10 ; totaal : 40 (2³ X 5; som van de factoren: 13) of 130 (2 X 5 X 13 OF 5 X 26) . Structuur :
7 - 5 - 1 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (1) : Gn
16,11 .
- עֳנִי אֶת = ´èth `ânî . (de ellende / vernedering) . Tenakh (3) : (1) Ex 3,7 . (2) 2 K 14,26 . (3) Neh 9,9 .
- LXX . (1) dat. vr. enk. ταπεινωσει = tapeinôsei van het zelfst. naamw. ταπεινωσις = tapeinôsis (vernedering, nederigheid) . Taalgebruik
in het NT : tapeinôsis
(vernedering, nederigheid) . Taalgebruik
in de LXX : tapeinôsis
(vernedering, nederigheid) . (2) act. qal fut. 3de pers. enk. ταπεινωσει = tapeinôsei van het werkw. ταπεινωσις = tapeinôsis (vernedering, nederigheid) . Taalgebruik
in het NT : tapeinôsis
(vernedering, nederigheid) . Taalgebruik
in de LXX : tapeinôsis
(vernedering, nederigheid) . Bijbel (21) : (1) Gn 16,11 . (2) 2 S 16,12 . (3) Js 3,17 . (4) Js 25,11 . (5) Js 25,12 . (6) Js 53,8 . (7) Jr 2,24 . (8) Ps 10,10 . (9) Ps 55,20 . (10) Ps 72,4 . (11) Ps 119,50 . (12) Ps 119,92 . (13) Ps 136,23 . (14) Da 7,24 . (15) Jdt 7,32 . (16) 1 Mak 3,51 . (17) Sir 29,5 . (18) Mt 18,4 . (19) Mt
23,12 . (20) Hnd
8,33 . (21) Jak
1,10 .
Stem / geroep :
- קוֹל = qôl (stem, roep) . Tenakh (138) .
- קוֹל אֵת = ´èth qôl (de stem) . Tenakh (26) . Pentateuch (7) : (1) Gn 3,8 . (2) Gn 21,17 . (3) Ex 32,17 . (4) Dt 1,34 . (5) Dt 5,25 . (6) Dt 5,28 . (7) Dt 18,16 .
- קֹלֵנוּ אֵת = ´èth qolenû (onze stem) . Tenakh (1) : Dt 26,7 .
- בְּקוֹלוֹ = bëqôlô (naar zijn stem) . Tenakh (4) : (1) Js 40,3 . (2) Ps 46,7 . (3) Ps 68,34 . (4) Job 37,5 .
- בְּקֹלוֹ = bëqolô (naar zijn stem) . Tenakh (11) : (1) Ex 5,2 . (2) Ex 23,21 . (3) Ex 23,22 . (4) Dt 4,30 . (5) Dt 9,23 . (6) Dt 26,17 . (7) Dt 30,2 . (8) Dt 30,20 . (9) 1 S 12,14 . (10) Ps 95,7 . (11) Da 9,14 .
- בְּקֹלִי= bëqolî (naar mijn stem) . Tenakh (10) : (1) Gn 22,18 . (2) Gn 26,5 . (3) Gn 27,8 . (4) Gn 27,13 . (5) Gn 27,43 . (6) Gn 30,6 . (7) Ex 4,1 . (8) Ex 18,19 . (9) Ex 19,5 . (10) Re 2,2 .
- בְּקוֹלִי= bëqôlî (naar mijn stem) . Tenakh (10) : (1) Nu 16,22 . (2) Joz 22,2 . (3) Re 6,10 . (4) Jr 7,23 . (5) Jr 9,12 . (6) Jr 11,4 . (7) Jr 11,7 . (8) Jr 18,10 . (9) Jr 22,21 . (10) Ps 130,2 .
- קוֹל אֶל = ´èl qôl
(naar de stem van) : Tenakh (1) : Gn 21,17 .
Dt 26,7.10. w-j-r-´ : (1) prefix verbindingswoord wë + act. qal imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud ןַיַּרְא = wajjarë´
(en hij zag) . (2) prefix verbindingswoord wë + pass. nifal imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud ןַיֵּרָא = wajjerâ´
(en hij liet zich zien - hij verscheen) . (3) prefix verbindingswoord wë + hifil imperf. derde persoon mannelijk enkelvoud ןַיַּרְא = wajjarë´ van het werkw. רָאָה= râ´âh
(zien, verschijnen) . Het is een verkorte vorm , zie Joüon 79i . Taalgebruik in Tenakh : râ´âh
(zien) . Getalwaarde : resj = 20 of 200 , aleph = 1 , he = 5 ; totaal :
26 of 206 (2 X 103) . Structuur : 2 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 8 . Tenakh (162) . Pentateuch (85) . Eerdere Profeten (49) . Latere Profeten (7)
. 12 Kleine Profeten (2) . Geschriften (19) . Dt (4)
: (1) Dt 26,7 . (2) Dt
31,15 . (3) Dt
32,19 . (4) Dt
33,21 .
- LXX . act. ind. aor. 3de pers. enk. ειδεν = eiden (hij zag) . Taalgebruik in het NT : eiden
(hij zag) . Aoristvorm van ὁραω = horaô (zien) . Taalgebruik in de LXX
: eiden
(hij zag) . Een vorm van ὁραω = horaô (zien) in het NT (114) , in de LXX
(1539) .
zien | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
ind. aor. 3de pers. enk. eiden | 262 | 220 | 42 | 10 | 5 | 4 | 7 | 12 | 2 | 2 | 19 | 26 |
- Lat. videre . Fr. voir . Ned. zien . E. to see . D. sehen .
Dt 26,7.12.
zelfst. naamw. + suffix persoonl. voornaamw. 1ste pers. mv. עָנְיֵנוּ = `ânëjenû
(onze verdrukking, onze nederigheid) . Zie : עֲנִי = `ânî ((arm, ellendig, deemoedig) . Taalgebruik
in Tenakh : `ânî
(arm, ellendig, deemoedig) . Getalwaarde : ajin = 16 of 70 , nun = 14 of
50 , jod = 10 ; totaal : 40 (2³ X 5; som van de factoren: 13) of 130 (2 X 5 X 13 OF 5 X 26) . Structuur :
7 - 5 - 1 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (2) : (1) Dt 26,7 . (2) Ps
44,25 .
- Grieks . acc. vr. enk. ταπεινωσιν = tapeinôsin van het zelfst. naamw. ταπεινωσις = tapeinôsis (vernedering, nederigheid) . Taalgebruik
in het NT : tapeinôsis
(vernedering, nederigheid) . Bijbel (17) . LXX
(16) : (1) Gn 29,32 . (2) Gn
31,42 . (3) Dt 26,7 . (4) 1 S 1,11 . (5) 1 S 9,16 . (6) 2 K 14,26 . (7) Ps 9,14 . (8) Ps 22,22 . (9) Ps 25,18 . (10) Ps 31,8 . (11) Ps 90,3 . (12) Ps 119,153 . (13) Kl 1,9 . (14) Neh 9,9 . (15) Jdt 6,19 . (16) Jdt 13,20 . NT (1) Lc
1,48 . Een vorm van ταπεινωσις = tapeinôsis (vernedering, nederigheid) in de
LXX (42) , in het NT (4) : (1) Lc
1,48 . (2) Hnd
8,33 . (3) Fil 3,21 . (4) Jak 1,10 . Een vorm van ταπεινωσις = tapeinôsis (vernedering, nederigheid)
is in de LXX de vertaling van 5 Hebreeuwse woorden .
Dt 26,7.10
- 12. עָנְיֵנוּ אֶת ןַיַּרְא= wajjarë´
´èth `ânëjenû (en Hij zag onze vernedering / nederigheid) : Tenakh (1) : Dt
26,7 . In Dt
26,7 zien we een combinatie van 'zien' en 'vernedering' .
- In de LXX is dit vertaald in : και ειδεν την ταπεινωσιν ἡμων = kai eiden tèn tapeinôsin hèmôn
(en Hij zag de vernedering van ons) . De Vulgaat vertaalde : et respexit humilitatem
nostram . De Vulgaat van Lc
1,48 is . et respexit humilitatem .
- Dt
26,7 verwijst naar Ex
3,7 , tijdens de roeping van Mozes bij het brandend braambos : = râ´îthî
´èth `ânî `ammî (ik zie de ellende van mijn volk)
. Dt 26,7
maakt deel uit van het gebed dat het aanbieden van de eerstelingen begeleidt
. Wat met Maria gebeurt , luidt een proces van bevrijding in . Er wordt een
verband gelegd met de bevrijding uit Egypte en de bevrijding die in de persoon
van Jezus , zoon van Maria , aankomt .
Dt 26,8 - Dt 26,8 : Het aanbieden van de eerstelingen - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Dt (Deuteronomium) -- Dt 26 --- Dt 26,1 - Dt 26,2 - Dt 26,3 - Dt 26,4 - Dt 26,5 - Dt 26,6 - Dt 26,7 - Dt 26,8 - Dt 26,9 - Dt 26,10 - Dt 26,11 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [8] And the LORD brought us forth out of Egypt with a mighty
hand, and with an outstretched arm, and with great terribleness, and with signs,
and with wonders:
Luther-Bibel . 8 und führte uns aus Ägypten mit mächtiger Hand und ausgerecktem
Arm und mit großem Schrecken, durch Zeichen und Wunder,
- 1ste
(eerste) zondag in de veertigdagentijd C . Hij heeft ons uit Egypte geleid
met sterke hand, met opgeheven arm, onder grote verschrikkingen, tekenen en
wonderen.
Tekstuitleg van Dt 26,8 .
Dt
26,8.1. וַיוֹצֶאֵנוּ = wajjôtse´ (en hij deed ons uitgaan) < waw consec. + werkw.vorm act.
hifil imperf. 3de pers. mann. enk. + suffix persoonl. voornaamw. 1ste pers. mv. van het werkw. יָצַא = jâtsa´
(uitgaan, uittrekken) . Taalgebruik in Tenakh : jâtsâ´
(uitgaan, uittrekken) . Getalwaarde : jod = 10 , tsade = 18 of 90 , aleph
= 1 ; totaal : 29 OF 101 (3³ X 3²) . Structuur : 1 - 9 - 1 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (1) : Dt 26,8 . Ook Dt 6,21 (met scriptio defectiva) .
- הוֹצִיאָנוּ = hôtsî´ânû (Hij deed ons uitgaan) aan) < werkwoordvorm act. hifil perf. 3de pers. mann. enk.+ suffix pers. voornaamw. 1ste. mv. . Zie het werkw. יָצַא = jâtsa´ (uitgaan, uittrekken) . Taalgebruik in Tenakh : jâtsâ´ (uitgaan, uittrekken) . Taalgebruik in Ex : jâtsâ´ (uitgaan, uittrekken) . Getalwaarde : jod = 10 , tsade = 18 of 70 , aleph = 1 ; totaal : 29 OF 81 (3³ X 3²) . Structuur : 1 - 7 - 1 . Tenakh (3) : (1) Ex 13,14 . (2) Ex 13,16 . (3) Dt 1,27 .
- Grieks . act. ind. aor. 3de pers. enk. εξηγαγεν = exègagen (hij leidde uit) van het werkw.
εξαγω = exagô (uitleiden, naar buiten leiden) < ex (uit) + agô (leiden, voeren) . Taalgebruik in het NT : exagô
(uitleiden, naar buiten leiden) . Taalgebruik in Lc : exagô
(uitleiden, naar buiten leiden) . Taalgebruik in Hnd : exagô
(uitleiden, naar buiten leiden) . Taalgebruik in de LXX : exagô
(uitleiden, naar buiten leiden) . Bijbel (67) . OT (62) . Pentateuch (30) . Gn (6) : (1) Gn 1,21 . (2) Gn 11,31 . (3) Gn 15,5 . (4) Gn 20,13 . (5) Gn 43,23 . (6) Gn 49,12 . Ex (12) : (1) Ex 12,51 . (2) Ex
13,3 . (3) Ex
13,9 . (4) Ex
13,14 . (5) Ex
13,16 . (6) Ex 16,6 . (7) Ex 16,32 . (8) Ex 18,1 . (9) Ex 19,17 . (10) Ex 32,1 . (11) Ex 32,12 . (12) Ex 32,23 . Nu (1) : Nu 20,16 . Dt (11) : (1) Dt 1,27 . (2) Dt 4,20 . (3) Dt 4,37 . (4) Dt 5,15 . (5) Dt 6,21 . (6) Dt 6,23 . (7) Dt 7,8 . (8) Dt 7,19 . (9) Dt 9,28 . (10) Dt 26,8 . (11) Dt 29,24 . NT (5) : (1) Lc
24,50 . (2) Hnd 7,36 . (3) Hnd 7,40 . (4) Hnd 12,17 . (5) Hnd 13,17 . Een vorm van exagô (uitleiden, naar buiten leiden) in de LXX (221) , in het NT (12) .
Syn. (2) . Ev. (3) . Lc
(1) Lc
24,50 . Dit is de enigste vorm in Lc .
- και εξηγαγεν ἡμας = kai exagègen hèmas (en hij leidde ons uit) . Tenakh (2) : (1) Dt 6,21 . (2) Dt 26,8 .
Dt 26,8.2. יהוה = JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Taalgebruik in Exodus : JHWH . Getalswaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 26 . Structuur : 1 - 5 - 6 - 5 . Tenach (5193) . Pentateuch (1326) . Eerdere Profeten (1013) . Latere Profeten (1357) . 12 Kleine Profeten (387) . Geschriften (1110) . Dt (413) . Dt 26 (13/19) : Niet in (1) Dt 26,6 . (2) Dt 26,9 . (3) Dt 26,12 . (4) Dt 26,15 . (5) Dt 26,18 . (6) Dt 26,19 . De stam יהוה = JHWH komt voor in Tenakh (9743)
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | |
´èlohîm (God) | 299 | 216 | 28 | 25 | 12 | 16 | 140 | 31 | 0 | 7 | 29 |
JHWH | 5193 | 1326 | 1013 | 1357 | 387 | 1110 | 128 | 299 | 199 | 287 | 413 |
- Grieks :
- Ned. : Heer . Arabisch : رَب = rabb (God, Heer) . Taalgebruik in de Qoran : rabb (God, Heer) . Aramees : יוי = JWJ . D. : Herr . E. : Lord . Fr. : seigneur . Grieks : κυριος = kurios (heer) . Taalgebruik in het NT : kurios (heer) . Hebreeuws : יהוה = JHWH . Taalgebruik in Tenakh : JHWH . Latijn : Dominus . (Eerste medeklinker Gr. k , Ned. + D. h ; tweede medeklinker : Gr. + Ned. + D. : r ) .
- Sabbah Messod & Roger , Les secrets de l'Exode , Jean-Cyrille Godefroy , 2000 , p.93-96 . Op deze blz. wordt een verband tussen anokhi Adonai (ik de Heer) en farao Achnaton gelegd . De uitspraak van JHWH is Adonai , waarin we het Egyptische Aton , de zonneschijf , zien .
Dt
26,8.3. מִמִּצְרָיִם / מִמִּצְרַיִם = mimmitsërajim
/ mimmitsërâjim (uit Egypte) < min + מִצְרָיִם / מִצְרַיִם = mitsërajim
/ mitsërâjim (Egypte) . Taalgebruik in Tenakh : mitsërajim
(Egypte) . Taalgebruik in Ex : mitsërajim
(Egypte) . Taalgebruik in Js : mitsërajim
(Egypte) . Getalwaarde : mem = 13 of 40 , tsade = 18 of 90 , resj = 20 of
200 , jod = 10 ; totaal : 74 (2 X 37) OF 380 (2² X 5 X 19) . Structuur
: 4 - 9 - 2 - 1 - 4 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (89) . Pentateuch (44) . Eerdere Profeten (25) . Latere Profeten (7) . 12 Kleine
Profeten (3) . Geschriften (10) . Ex (16) : (1) Ex 3,10 . (2) Ex 3,11 . (3) Ex 3,12 . (4) Ex 6,27 . (5) Ex 12,35 . (6) Ex 12,39 . (7) Ex
13,3 . (8) Ex
13,8 . (9) Ex
13,9 . (10) Ex
13,14 . (11) Ex
13,16 . (12) Ex 14,11 . (13) Ex 17,3 . (14) Ex 18,1 . (15) Ex 23,15 . (16) Ex 34,18 . Dt (13) : (1) Dt 4,20 . (2) Dt 4,37 . (3) Dt 4,45 . (4) Dt 4,46 . (5) Dt 6,21 . (6) Dt 9,12 . (7) Dt 9,26 . (8) Dt
16,1 . (9) Dt 16,6 . (10) Dt 23,5 . (11) Dt 24,9 . (12) Dt 25,17 . (13) Dt 26,8 .
- εξ αιγυπτου = ex aiguptou (uit Egypte) . LXX (91) . NT (2) : (1) Mt
2,15 . (2) Heb 3,16 .
- Ned. : Egypte . Arabisch : مِصْرُ = misr (Egypte) . Taalgebruik in de Qoran : misr (Egypte) . Aramees : מִצְרַיִם (mitsërajim = Egypte) . D. : Ägypten . E. : Egypt . Fr. : Égypte . Grieks : αιγυπτος . Hebreeuws : מִצְרָיִם / מִצְרַיִם = mitsërajim / mitsërâjim (Egypte) . Taalgebruik in Tenakh : mitsërajim (Egypte) . Latijn . Aegyptus .
Dt 26,8.4. בְיָד = bëjâd (in de hand van) < prefix voorzetsel bë + zelfst. naamw. יָד = jâd (hand) . Taalgebruik in Tenakh : jâd (hand) . Getalwaarde : jod = 10 . daleth = 4 . Totaal 14 (2 X 7) . Structuur : 1 - 4 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (21) : (1) Ex 3,19 . (2) Ex 13,9 . (3) Ex 14,8 . (4) Nu 15,30 . (5) Nu 33,3 . (6) Dt 5,15 . (7) Dt 6,21 . (8) Dt 7,8 . (9) Dt 9,26 . (10) Dt 19,21 . (11) Dt 26,8 . (12) 1 S 19,9 . (13) 1 S 26,23 . (14) Js 28,2 . (15) Jr 21,5 . (16) Ez 12,7 . (17) Ez 20,33 . (18) Ez 20,34 . (19) Ps 136,12 . (20) Da 9,15 . (21) 2 Kr 25,20 .
Dt 26,8.5. bijvoegl. naamw. vr. enk. חֲזָקָה = chäzâqâh van het bijvoegl. naamw. = châzâq (sterk, vast, hard) . Zie het werkw. חָזַק = châzaq (vast zijn, bemoedigen, bevestigen) . Taalgebruik in Tenakh : chazaq (vast zijn, bemoedigen, bevestigen) . Getalwaarde : chet = 8 , zajin = 7 , qoph = 19 of 100 ; totaal : 34 (2 X 17) OF 115 (5 X 23) . Structuur : 8 - 7 - 1 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (20) : (1) Ex 3,19 . (2) Ex 6,1 . (3) Ex 13,9 . (4) Ex 32,11 . (5) Nu 20,20 . (6) Dt 4,34 . (7) Dt 5,15 . (8) Dt 6,21 . (9) Dt 7,8 . (10) Dt 9,26 . (11) Dt 26,8 . (12) Joz 4,24 . (13) 1 S 14,52 . (14) Jr 21,5 . (15) Jr 32,21 . (16) Ez 20,33 . (17) Ez 20,34 . (18) Ez 26,17 . (19) Ps 136,12 . (20) Da 9,15 .
Dt
26,8.4. - 5. חֲזָקָה בְיָד = bëjâd chäzâqâh (met sterke hand) . Tenakh (12) : (1) Ex 3,19 . (2) Ex
13,9 . (3) Dt 5,15 . (4) Dt 6,21 . (5) Dt 7,8 . (6) Dt 9,26 . (7) Dt 26,8 . (8) Jr 21,5 . (9) Ez 20,33 . (10) Ez 20,34 . (11) Ps 136,12 . (12) Da 9,15 .5
- εν χειρι κραταιᾳ = en cheiri krataia(i) (met krachtige hand) . LXX (11) : (1) Ex
13,14 . (2) Dt 4,34 . (3) Dt 5,15 . (4) Dt 6,21 . (5) Dt 7,8 . (6) Dt 26,8 . (7) Jr 32,21 . (8) Ez 20,33 . (9) Ez 20,34 . (10) Ps 136,12 . (11) Bar 2,11 .
Dt 26,8.6. וּבִזְרֹעַ = ûbhizëro`a < prefix wë + prefix voorzetsel bë + זְרֹעַ = zëro`a (arm, macht, hulp) . Taalgebruik in Tenakh : zëro`a (arm, macht, hulp) . Tenakh (2) : (1) Dt 5,15 . (2) Dt 26,8 (εν βραχιονι αυτου = en brachioni autou = met zijn arm) .
Dt
26,8.6. - 7. - εν βραχιονι ὑψηλῳ = en brachioni hupsèlô(i) met uitgestrekte arm) . LXX (12) : (1) Ex 6,1 . (2) Ex 6,6 . (3) Dt 4,34 . (4) Dt 5,15 . (5) Dt 6,21 . (6) Dt 7,8 . (7) 2 K 17,36 . (8) Jr 32,21 . (9) Ez 20,33 . (10) Ez 20,34 . (11) Ps 136,12 . (12) Bar 2,11 .
- εν βραχιονι αυτου = en brachioni autou met zijn arm) . LXX (2) : (1) Dt 26,8 . (2) Sir 38,30 .
Dt
26,8.4. - 7. εν χειρι κραταιᾳ και εν βραχιονι ὑψηλῳ = en cheiri krataia(i) kai en brachioni hupsèlô(i) (met krachtige hand en met uitgestrekte arm) . LXX (8) : (1) Dt 4,34 . (2) Dt 5,15 . (3) Dt 6,21 . (4) Dt 7,8 . (5) Jr 32,21 . (6) Ez 20,33 . (7) Ez 20,34 . (8) Ps 136,12 .
- εν χειρι κραταιᾳ και εν βραχιονι αυτου τῳ ὑψηλῳ = en cheiri krataia(i) kai en brachioni autou tô(i) hupsèlô(i) (met krachtige hand en met zijn arm, de uitgestrekte) . LXX (1) : Dt 26,8 .
Dt 26,9 - Dt 26,9 : Het aanbieden van de eerstelingen - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Dt (Deuteronomium) -- Dt 26 --- Dt 26,1 - Dt 26,2 - Dt 26,3 - Dt 26,4 - Dt 26,5 - Dt 26,6 - Dt 26,7 - Dt 26,8 - Dt 26,9 - Dt 26,10 - Dt 26,11 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [9] And he hath brought us into this place, and hath given
us this land, even a land that floweth with milk and honey.
Luther-Bibel . 9 und brachte uns an diese Stätte und gab uns dies Land, darin
Milch und Honig fließt.
- 1ste
(eerste) zondag in de veertigdagentijd C . Hij heeft ons naar deze plaats
gebracht en ons dit land geschonken, een land van melk en honing.
Tekstuitleg van Dt 26,9 .
Dt 26,10 - Dt 26,10 : Het aanbieden van de eerstelingen - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Dt (Deuteronomium) -- Dt 26 --- Dt 26,1 - Dt 26,2 - Dt 26,3 - Dt 26,4 - Dt 26,5 - Dt 26,6 - Dt 26,7 - Dt 26,8 - Dt 26,9 - Dt 26,10 - Dt 26,11 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [10] And now, behold, I have brought the firstfruits of
the land, which thou, O LORD, hast given me. And thou shalt set it before the
LORD thy God, and worship before the LORD thy God:
Luther-Bibel . 10 Nun bringe ich die Erstlinge der Früchte des Landes, das du,
HERR, mir gegeben hast. - Und du sollst sie niederlegen vor dem HERRN, deinem
Gott, und anbeten vor dem HERRN, deinem Gott,
- 1ste
(eerste) zondag in de veertigdagentijd C . Daarom breng ik nu de eerste
vruchten van de grond, die Gij, de Heer, mij hebt geschonken. En Mozes voegde
eraan toe: Dan moet ge die voor de Heer uw God neerleggen en u voor Hem neerbuigen.
Tekstuitleg van Dt 26,10
1. וְעַתָּה = wë`aththâh (en nu) < wë + `aththâh (nu) . Zie : Taalgebruik
in Tenakh : `aththâh
(nu) . Dt (6) : (1) Dt 4,1 . (2) Dt
5,25 (wë`aththâh ... ´im) . (3) Dt
10,12 (wë`aththâh ... ´im) . (4) Dt
10,22 . (5) Dt
26,10 . (6) Dt
31,19 .
- עַתָּה = `aththâh (nu, welaan) . Tenakh (147) . Penbtateuch (30) . Dt (3) : (1) Dt 2,13 . (2) Dt 12,9 . (3) Dt 32,39 .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | |
266 | 54 | 114 | 28 | 13 | 57 | 26 | 14 | 8 | 6 |
In Dt 4,1 (bij het begin van een toespraak) en Dt 31,19 wordt het gevolgd door een imperatief ; Dt 4,1 : luister , Dt 31,19 : schrijven jullie op . 1,19 . In Dt
4,1 staat het woord aan het begin van de grote redevoering Dt 4-11 .
In Dt 5,25 en in Dt 10,12 leidt het een vraag in .
In Dt 10,22 maakt het deel uit van een chronologische opsomming .
In Dt 26,10 volgt het op het 'historisch Credo' .
Dt 26,11 - Dt 26,11 : Het aanbieden van de eerstelingen - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Dt (Deuteronomium) -- Dt 26 --- Dt 26,1 - Dt 26,2 - Dt 26,3 - Dt 26,4 - Dt 26,5 - Dt 26,6 - Dt 26,7 - Dt 26,8 - Dt 26,9 - Dt 26,10 - Dt 26,11 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [11] And thou shalt rejoice in every good thing which the
LORD thy God hath given unto thee, and unto thine house, thou, and the Levite,
and the stranger that is among you.
Luther-Bibel . 11 und sollst fröhlich sein über alles Gut, das der HERR, dein
Gott, dir und deinem Hause gegeben hat, du und der Levit und der Fremdling,
der bei dir lebt.
Tekstuitleg van Dt 26,11 .
Dt 26,12-15 . De tienden - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Dt (Deuteronomium) -- Dt 26 -- Dt 26,12-15 -- Dt 26,12 - Dt 26,13 - Dt 26,14 - Dt 26,15 -
Dt 26,12 - Dt 26,12 : De tienden - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Dt (Deuteronomium) -- Dt 26 -- Dt 26,12-15 -- Dt 26,12 - Dt 26,13 - Dt 26,14 - Dt 26,15 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [12] When thou hast made an end of tithing all the tithes
of thine increase the third year, which is the year of tithing, and hast given
it unto the Levite, the stranger, the fatherless, and the widow, that they may
eat within thy gates, and be filled;
Luther-Bibel . 12 Wenn du den Zehnten deines ganzen Ertrages zusammengebracht
hast im dritten Jahr, das ist das Zehnten-Jahr, so sollst du ihn dem Leviten,
dem Fremdling, der Waise und der Witwe geben, dass sie in deiner Stadt essen
und satt werden.
Tekstuitleg van Dt 26,12 .
12. wënathaththâh (en jij zult geven) , verbindingsprefix wë + werkwoordvorm actief qal perf. 2de pers. enk. van het werkw. nâthan (geven) . Taalgebruik in Tenach : nâthan (geven) . Taalgebruik in Dt : nâthan (geven) . Gr. didômi (geven) . Taalgebruik in de Septuaginta : didômi (geven) . Taalgebruik in het N.T. : didômi (geven) . Lat. dare / donare - donum : geven - gave , gift . Fr. donner - don : geven - gave . D. geben . E. to give . Tenach (40) . Pentateuch (26) . Dt (5) : (1) Dt 11,29 . (2) Dt 14,25 . (3) Dt 14,26 . (4) Dt 15,17 . (5) Dt 26,12 .
Dt 26,13 - Dt 26,13 : De tienden - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Dt (Deuteronomium) -- Dt 26 -- Dt 26,12-15 -- Dt 26,12 - Dt 26,13 - Dt 26,14 - Dt 26,15 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [13] Then thou shalt say before the LORD thy God, I have
brought away the hallowed things out of mine house, and also have given them
unto the Levite, and unto the stranger, to the fatherless, and to the widow,
according to all thy commandments which thou hast commanded me: I have not transgressed
thy commandments, neither have I forgotten them:
Luther-Bibel . 13 Und du sollst sprechen vor dem HERRN, deinem Gott: Ich hab
aus meinem Hause gebracht, was geheiligt ist, und hab's gegeben den Leviten,
den Fremdlingen, den Waisen und den Witwen ganz nach deinem Gebot, das du mir
geboten hast. Ich habe deine Gebote nicht übertreten noch vergessen.
Tekstuitleg van Dt 26,13 .
15. כְּכֹל / כְּכָל = këkol / këkhâl < kë + kl (al) . Taalgebruik in Tenakh : kl (al) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 23 OF 50 (2 X 5²) . Structuur : 2 - 3 . Tenakh (122) . Pentateuch (35) . Eerdere Profeten (52) . Latere Profeten (15) . 12 Kleine Profeten (0) . Geschriften (20) . Dt (18) : (1) Dt 1,3 . (2) Dt 1,30 . (3) Dt 1,41 . (4) Dt 4,8 . (5) Dt 4,34 . (6) Dt 9,10 . (7) Dt 12,8 . (8) Dt 17,10 . (9) Dt 17,14 . (10) Dt 18,7 . (11) Dt 18,16 . (12) Dt 20,18 . (13) Dt 24,8 . (14) Dt 26,13 . (15) Dt 26,14 . (16) Dt 29,20 . (17) Dt 30,2 . (18) Dt 31,5 .
Dt 26,14 - Dt 26,14 : De tienden - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Dt (Deuteronomium) -- Dt 26 -- Dt 26,12-15 -- Dt 26,12 - Dt 26,13 - Dt 26,14 - Dt 26,15 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [14] I have not eaten thereof in my mourning, neither have
I taken away ought thereof for any unclean use, nor given ought thereof for
the dead: but I have hearkened to the voice of the LORD my God, and have done
according to all that thou hast commanded me.
Luther-Bibel . 14 Ich habe nichts davon gegessen, als ich in Trauer war; ich
habe nichts davon weggebracht, als ich unrein war; ich habe nichts davon gegeben
als Gabe für die Toten. Ich bin der Stimme des HERRN, meines Gottes, gehorsam
gewesen und habe alles getan, wie du es mir geboten hast.
Tekstuitleg van Dt 26,14 .
13. - 14. . בְּקֹל יהוה = bëqôl JHWH (naar de stem van JHWH) . Tenach (12) : (1) Dt 8,20 . (2) Dt 13,19 . (3) Dt 15,5 . (4) Dt 26,14 . (5) Dt 27,10 . (6) Dt 28,1 . (7) Dt 28,2 . (8) Dt 28,15 . (9) Dt 28,45 . (10) Dt 28,62 . (11) Dt 30,8 . (12) Dt 30,10
18. כְּכֹל / כְּכָל = këkol / këkhâl < kë + kl (al) . Taalgebruik in Tenakh : kl (al) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 23 OF 50 (2 X 5²) . Structuur : 2 - 3 . Tenakh (122) . Pentateuch (35) . Eerdere Profeten (52) . Latere Profeten (15) . 12 Kleine Profeten (0) . Geschriften (20) . Dt (18) : (1) Dt 1,3 . (2) Dt 1,30 . (3) Dt 1,41 . (4) Dt 4,8 . (5) Dt 4,34 . (6) Dt 9,10 . (7) Dt 12,8 . (8) Dt 17,10 . (9) Dt 17,14 . (10) Dt 18,7 . (11) Dt 18,16 . (12) Dt 20,18 . (13) Dt 24,8 . (14) Dt 26,13 . (15) Dt 26,14 . (16) Dt 29,20 . (17) Dt 30,2 . (18) Dt 31,5 .
Dt 26,15 - Dt 26,15 : De tienden - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Dt (Deuteronomium) -- Dt 26 -- Dt 26,12-15 -- Dt 26,12 - Dt 26,13 - Dt 26,14 - Dt 26,15 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [15] Look down from thy holy habitation, from heaven, and
bless thy people Israel, and the land which thou hast given us, as thou swarest
unto our fathers, a land that floweth with milk and honey.
Luther-Bibel . 15 Sieh nun herab von deiner heiligen Wohnung, vom Himmel, und
segne dein Volk Israel und das Land, das du uns gegeben hast, wie du unsern
Vätern geschworen hast, ein Land, darin Milch und Honig fließt.
Tekstuitleg van Dt 26,15 .
Dt 26,16-19 . De toewijding van de Heer - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Dt (Deuteronomium) -- Dt 26 -- Dt 26,16-19 -- Dt 26,16 - Dt 26,17 - Dt 26,18 - Dt 26,19 -
Dt 26,16 - Dt 26,16 : De toewijding van de Heer - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Dt (Deuteronomium) -- Dt 26 -- Dt 26,16-19 -- Dt 26,16 - Dt 26,17 - Dt 26,18 - Dt 26,19 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [16] This day the LORD thy God hath commanded thee to do
these statutes and judgments: thou shalt therefore keep and do them with all
thine heart, and with all thy soul.
Luther-Bibel . 16 Heute gebietet dir der HERR, dein Gott, dass du tust nach
allen diesen Geboten und Rechten, dass du sie hältst und danach tust von ganzem
Herzen und von ganzer Seele.
Tekstuitleg van Dt 26,16 .
15. - 16. bëkhôl lëbhâbhëkhâ (met heel je hart) . Tenach (6) : (1) Dt 4,29 . (2) Dt 6,5 . (3) Dt 10,12 . (4) Dt 26,16 . (5) Dt 30,2 . (6) Dt 30,10 .
Dt 26,17 - Dt 26,17 : De toewijding van de Heer - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Dt (Deuteronomium) -- Dt 26 -- Dt 26,16-19 -- Dt 26,16 - Dt 26,17 - Dt 26,18 - Dt 26,19 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [17] Thou hast avouched the LORD this day to be thy God,
and to walk in his ways, and to keep his statutes, and his commandments, and
his judgments, and to hearken unto his voice:
Luther-Bibel . 17 Du hast dir heute vom HERRN sagen lassen, dass er dein Gott
sein wolle und dass du sollest in allen seinen Wegen wandeln und halten seine
Gesetze, Gebote und Rechte und seiner Stimme gehorchen.
Tekstuitleg van Dt 26,17 .
Dt 26,18 - Dt 26,18 : De toewijding van de Heer - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Dt (Deuteronomium) -- Dt 26 -- Dt 26,16-19 -- Dt 26,16 - Dt 26,17 - Dt 26,18 - Dt 26,19 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [18] And the LORD hath avouched thee this day to be his
peculiar people, as he hath promised thee, and that thou shouldest keep all
his commandments;
Luther-Bibel . 18 Und der HERR hat dich heute sagen lassen, dass du sein eigenes
Volk sein wollest, wie er dir zugesagt hat, und alle seine Gebote halten wollest
Tekstuitleg van Dt 26,18 .
4. - 6. lîhëjôth lô lë`am : om te zijn voor hem tot volk . In vier verzen in de bijbel : (1) Dt 4,20 . (2) Dt 7,6 . (3) Dt 14,2 . (4) Dt 26,18 .
Dt 26,19 - Dt 26,19 : De toewijding van de Heer - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Dt (Deuteronomium) -- Dt 26 -- Dt 26,16-19 -- Dt 26,16 - Dt 26,17 - Dt 26,18 - Dt 26,19 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [19] And to make thee high above all nations which he hath
made, in praise, and in name, and in honour; and that thou mayest be an holy
people unto the LORD thy God, as he hath spoken.
Luther-Bibel . 19 und dass er dich zum höchsten über alle Völker machen werde,
die er geschaffen hat, und du gerühmt, gepriesen und geehrt werdest, damit du
dem HERRN, deinem Gott, ein heiliges Volk seist, wie er zugesagt hat.
Tekstuitleg van Dt 26,19 .