- Bibliografie - Literatuur - Liturgisch gebruik - Overzicht bijbelboeken - Overzicht van de bibliografie van de bijbelboeken - Overzicht van deze website -
- Hebreeuwse tekst : http://www.mechon-mamre.org/p/pt/pt0213.htm .
- Griekse tekst - Septuaginta : http://www.myriobiblos.gr/bible/ot/chapter.asp?book=2&page=13 . Griekse tekst - Septuaginta .
- Vulgata : http://www.intratext.com/IXT/LAT0001/_P1R.HTM . Vulgata .
- Statenvertaling : http://www.statenvertaling.net/bijbel/exod/13.html . Statenvertaling .
- Willibrordvertaling : http://www.willibrordbijbel.nl/?p=page&i=1877,1898 . Willibrordvertaling .
- De Nieuwe Vertaling : http://www.willibrordbijbel.nl/?p=page&i=1877,1898 . De Nieuwe Vertaling .
- De Naardense bijbel : http://naardensebijbel.nl/zoek.php . De Naardense bijbel .
- Bible de Jérusalem : http://www.lexilogos.com/bible_multilingue.htm . Bible de Jérusalem .
- King James Bible : http://quod.lib.umich.edu/cgi/k/kjv/kjv-idx?type=DIV1&byte=220736 . King James Bible .
- Luther Bibel : http://www.die-bibel.de/online-bibeln/luther-bibel-1984/bibeltext/bibelstelle/2%20Mose%2013/bibel/text/lesen/ch/6ab7fb906a103c0b0ee2e79b7b9fae0a/ . Luther Bibel .
Overzicht van Tenach : Tenach
: overzicht , Tenach
: taalgebruik - A
- B
- C
- D
- E
- F
- G
- H
- I
- J
- K
- L
- M
- N
- O
- P
- Q
- R
- S
- T
- U
- V
- W
- X
-Y
- Z -
, Tenach
: commentaar ,
Overzicht van Septuaginta : Septuaginta
: overzicht , Septuaginta
: taalgebruik - A
- B
- C
- D
- E
- F
- G
- H
- I
- J
- K
- L
- M
- N
- O
- P
- Q
- R
- S
- T
- U
- V
- W
- X
-Y
- Z
- , Septuaginta
: commentaar ,
Overzicht van Exodus : Exodus : overzicht , Exodus : taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , Exodus : commentaar ,
Overzicht van Exodus : -
Ex 1 - Ex
2 - Ex 3
- Ex 4 - Ex
5 - Ex 6 -
Ex 7 - Ex
8 - Ex 9
- Ex 10 - Ex
11 - Ex 12
- Ex 13
- Ex 14 - Ex
15 - Ex 16
- Ex 17
- Ex 18 - Ex
19 - Ex 20
- Ex 21
- Ex 22 - Ex
23 - Ex 24
- Ex 25
- Ex 26 - Ex
27 - Ex 28
- Ex 29
- Ex 30 - Ex
31 - Ex 32
- Ex 33
- Ex 34 - Ex
35 - Ex 36
- Ex 37
- Ex 38 - Ex
39 - Ex 40
-
Tekstuitleg vers per vers
: Ex 13,1
- Ex 13,2
- Ex 13,3
- Ex 13,4
- Ex 13,5
- Ex 13,6
- Ex 13,7
- Ex 13,8
- Ex 13,9
- Ex 13,10
- Ex 13,11
- Ex 13,12
- Ex 13,13
- Ex 13,14
- Ex 13,15
- Ex 13,16
- Ex 13,17
- Ex 13,18
- Ex 13,19
- Ex 13,20
- Ex 13,21
- Ex 13,22
-
![]() |
ZOEKEN OP DEZE WEBSITE |
1. LXX , Griekse tekst N.T. | 2. Vulgata | Arabisch : http://wjsn.home.xs4all.nl/arab.htm | 4. Statenvertaling | 5. Willibrordvertaling | 6. Nieuwe Vertaling | 7. http://naardensebijbel.nl/zoek.php . |
8. Bible de Jérusalem | 9. Statenvertaling | 10. King James Bible - King James Bible | 11. Luther-Bibel | liturgische lezing |
- OT : Gn (Genesis)
, Ex (Exodus)
, Lv (Leviticus)
, Nu (Numeri)
, Dt (Deuteronomium)
, Joz (Jozua)
, Re (Rechters)
, Rt (Ruth) ,
1 S (1 Samuël)
, 2 S (2 Samuël)
, 1 K (1 Koningen)
, 2 K (2 Koningen)
, 1 Kr ( 1 Kronieken)
, 2 Kr (2 Kronieken)
, Ezr (Ezra)
, Neh (Nehemia)
, Tob (Tobia)
, Jdt (Judith)
, Est (Esther)
, 1 Mak (1 Makkabeeën)
, 2 Mak (2 Makkabeeën)
, Job , Ps
(Psalmen ) , Spr
(Spreuken) , Pr
(Prediker) , Hl
(Hooglied) , W
(Wijsheid) , Sir
(Sirach) , Js
(Jesaja) , Jr
(Jeremia) , Kl
(Klaagliederen) , Bar
(Baruch) , Ez
(Ezechiël) , Da
(Daniël) , Hos
(Hosea) , Jl (Joël)
, Am (Amos) ,
Ob (Obadja) ,
Jon (Jona) ,
Mi (Micha) , Nah
(Nahum) , Hab
(Habakuk) , Sef
(Sefanja) , Hag
(Haggai) , Zach
(Zacharia) , Mal
(Maleachi) .
- NT : Mt
(Matteüs) - Mc
(Marcus) - Lc
(Lucas) - Joh
(Johannes) - Hnd
(Handelingen) , Rom
(Rome) , 1 Kor
(Korinte) , 2 Kor
(Korinte) , Gal
(Galatië) , Ef
(Efese) , Fil
(Filippi) , Kol
(Kolosse) , 1 Tes
(Tessalonika) , 2
Tes (Tessalonika) , 1
Tim (Timoteüs) , 2
Tim (Timoteüs) , Tit
(Titus) , Film
(Filemon) , Heb
(Hebreeën) , Jak
(Jakobus) , 1 Pe
(Petrus) , 2 Pe
(Petrus) , 1 Joh
(Johannes) , 2 Joh
(Johannes) , 2 Joh
(Johannes) , Jud
(Judas) , Apk
(Apokalyps) .
Overzicht van
de bibliografie van de bijbelboeken : - bibliografie
bijbel -
bibliografie
van het Oude Testament - bibliografie
Matteüsevangelie - bibliografie
Marcusevangelie - bibliografie
Lucasevangelie - bibliografie
van het Johannesevangelie - bibliografie
van het Nieuwe Testament (behalve evangeliën)
Wet op de eerstegeborenen : Ex 13,1-16 - Ex 13 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- taalgebruik -- Ex 13,1-16 - Ex 13,1 - Ex 13,2 - Ex 13,3 - Ex 13,4 - Ex 13,5 - Ex 13,6 - Ex 13,7 - Ex 13,8 - Ex 13,9 - Ex 13,10 - Ex 13,11 - Ex 13,12 - Ex 13,13 - Ex 13,14 - Ex 13,15 - Ex 13,16 -
Ex 13,1 - Ex 13,1 : Wet op de eerstegeborenen - Ex 13 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- taalgebruik -- Ex 13,1-16 - Ex 13,1 - Ex 13,2 - Ex 13,3 - Ex 13,4 - Ex 13,5 - Ex 13,6 - Ex 13,7 - Ex 13,8 - Ex 13,9 - Ex 13,10 - Ex 13,11 - Ex 13,12 - Ex 13,13 - Ex 13,14 - Ex 13,15 - Ex 13,16 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [1] And the LORD spake unto Moses, saying,
Luther-Bibel . 1 Und der HERR redete mit Mose und sprach:
Tekstuitleg van Ex 13,1 .
Ex 13,2 - Ex 13,2 : Wet op de eerstegeborenen - Ex 13 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- taalgebruik -- Ex 13,1-16 - Ex 13,1 - Ex 13,2 - Ex 13,3 - Ex 13,4 - Ex 13,5 - Ex 13,6 - Ex 13,7 - Ex 13,8 - Ex 13,9 - Ex 13,10 - Ex 13,11 - Ex 13,12 - Ex 13,13 - Ex 13,14 - Ex 13,15 - Ex 13,16 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [2] Sanctify unto me all the firstborn, whatsoever openeth
the womb among the children of Israel, both of man and of beast: it is mine.
Luther-Bibel . 2 Heilige mir alle Erstgeburt bei den Israeliten; alles, was
zuerst den Mutterschoß durchbricht bei Mensch und Vieh, das ist mein.
Tekstuitleg van Ex 13,2 .
Ex 13,3 - Ex 13,3 : Wet op de eerstegeborenen - Ex 13 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- taalgebruik -- Ex 13,1-16 - Ex 13,1 - Ex 13,2 - Ex 13,3 - Ex 13,4 - Ex 13,5 - Ex 13,6 - Ex 13,7 - Ex 13,8 - Ex 13,9 - Ex 13,10 - Ex 13,11 - Ex 13,12 - Ex 13,13 - Ex 13,14 - Ex 13,15 - Ex 13,16 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [3] And Moses said unto the people, Remember this day,
in which ye came out from Egypt, out of the house of bondage; for by strength
of hand the LORD brought you out from this place: there shall no leavened bread
be eaten.
Luther-Bibel . 3 Da sprach Mose zum Volk: Gedenkt an diesen Tag, an dem ihr
aus Ägypten, aus der Knechtschaft, gezogen seid, denn der HERR hat euch
mit mächtiger Hand von dort herausgeführt; darum sollst du nicht gesäuertes
Brot essen.
Tekstuitleg van Ex 13,3 . Het vers Ex 13,3 telt 23 woorden en 83 (priemgetal) letters . De getalwaarde van Ex 13,3 is 4548 (2² X 3 X 379) .
5. זכור = z-k-w-r . Tenakh (16) : (1) Ex
13,3 . (2) Ex 20,8 . (3) Nu 13,4 . (4) Dt 24,9 . (5) Dt 25,17 . (6) Joz 1,13 . (7) Ps 103,14 . (8) Ps 132,1 . (9) Kl 3,20 . (10) Neh 3,2 . (11) Neh 10,13 . (12) Neh 12,35 . (13) Neh 13,13 . (14) 1
Kr 4,26 . (15) 1 Kr 25,2 . (16) 1 Kr
25,10 . act. qal infin. absol. זָכוֹר = zâkhôr (gedenken) . Tenakh (6) : (1) Ex
13,3 . (2) Ex 20,8 . (3) Dt 24,9 . (4) Dt 25,17 . (5) Joz 1,13 . (6) Kl 3,20 . Zie het werkw. זָכַר = zâkhar (gedenken,
zich herinneren .
- act. ind. praes. 2de pers. mv. OF act. imperat. praes. 2de pers. mv. μνημονευετε = mnèmoneuete (gedenkt) . Zie het werkw. μνημονευω = mnèmoneuô (gedenken) . Taalgebruik : mnèmoneuô
(denken aan, gedenken, zich herinneren) . Bijbel (12) : (1) Ex
13,3 . (2) Js 43,18 . (3) 1
Kr 16,12 . (4) Mt 16,9 . (5) Mc 8,18 . (6) Lc
17,32 . (7) Joh
15,20 . (8) Ef 2,11 . (9) Kol 4,18 . (10) 1
Tes 2,9 . (11) 2
Tes 2,5 . (12) Heb 13,7 .
mnèmoneuô (gedenken) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ind. praes. + imperat. praes. 2de pers. mv. mnèmoneuete | 12 | 3 | 9 | 1 | 1 | 1 | 1 | 5 | 3 | 4 |
17. הוֹצִיא = hôtsî´ (hij deed uitgaan) : (1) act. hifil perf. 3de pers. mann.
enk. OF (2) act. hifil imperatief 2de pers. enk. van het werkw. יָצַא = jâtsâ´
(uitgaan, uittrekken) . Taalgebruik in Tenakh : jâtsâ´
(uitgaan, uittrekken) . Tenakh (19) . (1) Gn
14,18 . Ex (4) : (1) Ex
12,51 . (2) Ex
13,3 . (3) Ex
16,6 . (4) Ex
18,1 . Verder : (6) Dt
6,23 . (7) Dt
7,8 . (8) Dt
22,19 . (9) 2
S 12,30 . (10) 2
S 12,31 . (11) 1
K 9,9. (12) Js
43,8 . (13) Jr
7,22 . (14) Jr
51,10 . (15) Ez
11,7 . (16) Ez
46,20 . (17) Ezr
1,7 . (18) 1
Kr 20,2 . (19) 1
Kr 20,3 .
- act. ind. aor. 3de pers. enk. εξηγαγεν = exègagen (hij leidde uit) van het werkw.
εξαγω = exagô (uitleiden, naar buiten leiden) < ex (uit) + agô (leiden, voeren) . Taalgebruik in het NT : exagô
(uitleiden, naar buiten leiden) . Taalgebruik in Lc : exagô
(uitleiden, naar buiten leiden) . Taalgebruik in Hnd : exagô
(uitleiden, naar buiten leiden) . Taalgebruik in de LXX : exagô
(uitleiden, naar buiten leiden) . Bijbel (67) . OT (62) . Pentateuch (30) . Gn (6) : (1) Gn 1,21 . (2) Gn 11,31 . (3) Gn 15,5 . (4) Gn 20,13 . (5) Gn 43,23 . (6) Gn 49,12 . Ex (12) : (1) Ex 12,51 . (2) Ex
13,3 . (3) Ex
13,9 . (4) Ex
13,14 . (5) Ex
13,16 . (6) Ex 16,6 . (7) Ex 16,32 . (8) Ex 18,1 . (9) Ex 19,17 . (10) Ex 32,1 . (11) Ex 32,12 . (12) Ex 32,23 . Nu (1) : Gn 49,12 . Dt (11) : (1) Dt 1,27 . (2) Dt 4,20 . (3) Dt 4,37 . (4) Dt 5,15 . (5) Dt 6,21 . (6) Dt 6,23 . (7) Dt 7,8 . (8) Dt 7,19 . (9) Dt 9,28 . (10) Dt 26,8 . (11) Dt 29,24 . NT (5) : (1) Lc
24,50 . (2) Hnd 7,36 . (3) Hnd 7,40 . (4) Hnd 12,17 . (5) Hnd 13,17 . Een vorm van exagô (uitleiden, naar buiten leiden) in de LXX (221) , in het NT (12) .
Syn. (2) . Ev. (3) .
17. - 18. יְהוָה הוֹצִיא = hôtsî´ JHWH (JHWH deed uitgaan) . Tenakh (5 / 19) : (1) Ex 12,51 . (2) Ex 13,3 . (3) Ex 18,1 . (4) Dt 7,8 . (5) Jr 51,10 .
17. - 19. אֶתְכֶמ יְהוָה הוֹצִיא = hôtsî´ JHWH ´èthëkhèm (JHWH deed hen uitgaan) . Tenakh (5 / 19) : (1) Ex 13,3 . (2) Dt 7,8 .
Ex 13,4 - Ex 13,4 : Wet op de eerstegeborenen - Ex 13 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- taalgebruik -- Ex 13,1-16 - Ex 13,1 - Ex 13,2 - Ex 13,3 - Ex 13,4 - Ex 13,5 - Ex 13,6 - Ex 13,7 - Ex 13,8 - Ex 13,9 - Ex 13,10 - Ex 13,11 - Ex 13,12 - Ex 13,13 - Ex 13,14 - Ex 13,15 - Ex 13,16 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .[4] This day came ye out in the month Abib.
Luther-Bibel . 4 Heute zieht ihr aus, im Monat Abib.
17. hôtsî´(hij deed uitgaan) . act. hifil perf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. jâtsâ´ (uitgaan, uittrekken) . Taalgebruik in Tenach : jâtsâ´ (uitgaan, uittrekken) . Taalgebruik in Ex : jâtsâ´ (uitgaan, uittrekken) . Tenach (19) . Ex (4) : (1) Ex 12,51 . (2) Ex 13,3 . (3) Ex 16,6 . (4) Ex 18,1 . De Griekse vertaling van jâtsâ´ (uitgaan, uittrekken) is vaak een vorm van het werkw. exagô (uitleiden, naar buiten leiden) . Taalgebruik in de LXX : exagô (uitleiden, naar buiten leiden) . Taalgebruik in het N.T. : exagô (uitleiden, naar buiten leiden) . act. ind. aor. 3de pers. enk. exègagen (hij leidde naar buiten) . Bijbel (61) . O.T. (56) . N.T. (51) . Ex (12) , o.a. in de 4 bovengenoemde verzen .
Tekstuitleg van Ex 13,4 .
Ex 13,5 - Ex 13,5 : Wet op de eerstegeborenen - Ex 13 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- taalgebruik -- Ex 13,1-16 - Ex 13,1 - Ex 13,2 - Ex 13,3 - Ex 13,4 - Ex 13,5 - Ex 13,6 - Ex 13,7 - Ex 13,8 - Ex 13,9 - Ex 13,10 - Ex 13,11 - Ex 13,12 - Ex 13,13 - Ex 13,14 - Ex 13,15 - Ex 13,16 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [5] And it shall be when the LORD shall bring thee into
the land of the Canaanites, and the Hittites, and the Amorites, and the Hivites,
and the Jebusites, which he sware unto thy fathers to give thee, a land flowing
with milk and honey, that thou shalt keep this service in this month.
Luther-Bibel . 5 Wenn dich nun der HERR bringen wird in das Land der Kanaaniter,
Hetiter, Amoriter, Hiwiter und Jebusiter, das er dir geben wird, wie er deinen
Vätern geschworen hat, ein Land, darin Milch und Honig fließt, so
sollst du diesen Brauch halten in diesem Monat.
Tekstuitleg van Ex 13,5 .
Ex 13,6 - Ex 13,6 : Wet op de eerstegeborenen - Ex 13 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- taalgebruik -- Ex 13,1-16 - Ex 13,1 - Ex 13,2 - Ex 13,3 - Ex 13,4 - Ex 13,5 - Ex 13,6 - Ex 13,7 - Ex 13,8 - Ex 13,9 - Ex 13,10 - Ex 13,11 - Ex 13,12 - Ex 13,13 - Ex 13,14 - Ex 13,15 - Ex 13,16 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [6] Seven days thou shalt eat unleavened bread, and in
the seventh day shall be a feast to the LORD.
Luther-Bibel . 6 Sieben Tage sollst du ungesäuertes Brot essen, und am
siebenten Tage ist des HERRN Fest.
Tekstuitleg van Ex 13,6 .
5. - 6. הַשְּׁביעִי בַּיּוֹם = bajjôm hasjsjëbhî`î (op de zevende dag). Tenakh (24) : (1) Gn
2,2 . (2) Ex
16,27 . (3) Ex
16,29 . (4) Ex 20,11 . (5) Ex
24,16 . (6) Lv 13,5 . (7) Lv 13,6 . (8) Lv 13,27 . (9) Lv 13,32 . (10) Lv 13,34 . (11) Lv 13,51 . (12) Lv 14,9 . (13) Lv 14,39 . (14) Lv 23,8 .
- הַשְּׁבִיעִי וּבַיּוֹם = ûbhajjôm hasjsjëbhî`î (en op de zevende dag) . Tenakh (16) : (1) Ex 12,16 . (2) Ex
13,6 . (3) Ex 16,26 . (4) Ex 23,12 . (5) Ex 31,15 . (6) Ex 31,17 . (7) Ex 34,21 . (8) Ex 35,2 . (9) Lv 23,3 . (10) Nu 19,12 . (11) Nu 19,19 . (12) Nu 28,25 . (13) Nu 29,32 . (14) Nu 31,19 . (15) Dt 16,8 . (16) Joz 6,4 .
Ex 13,7 - Ex 13,7 : Wet op de eerstegeborenen - Ex 13 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- taalgebruik -- Ex 13,1-16 - Ex 13,1 - Ex 13,2 - Ex 13,3 - Ex 13,4 - Ex 13,5 - Ex 13,6 - Ex 13,7 - Ex 13,8 - Ex 13,9 - Ex 13,10 - Ex 13,11 - Ex 13,12 - Ex 13,13 - Ex 13,14 - Ex 13,15 - Ex 13,16 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [7] Unleavened bread shall be eaten seven days; and there
shall no leavened bread be seen with thee, neither shall there be leaven seen
with thee in all thy quarters.
Luther-Bibel . 7 Du sollst sieben Tage ungesäuertes Brot essen, dass bei
dir weder Sauerteig noch gesäuertes Brot gesehen werde an allen deinen
Orten.
Tekstuitleg van Ex 13,7 .
Ex 13,8 - Ex 13,8 : Wet op de eerstegeborenen - Ex 13 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- taalgebruik -- Ex 13,1-16 - Ex 13,1 - Ex 13,2 - Ex 13,3 - Ex 13,4 - Ex 13,5 - Ex 13,6 - Ex 13,7 - Ex 13,8 - Ex 13,9 - Ex 13,10 - Ex 13,11 - Ex 13,12 - Ex 13,13 - Ex 13,14 - Ex 13,15 - Ex 13,16 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [8] And thou shalt shew thy son in that day, saying, This
is done because of that which the LORD did unto me when I came forth out of
Egypt.
Luther-Bibel . 8 Ihr sollt euren Söhnen sagen an demselben Tage: Das halten
wir um dessentwillen, was uns der HERR getan hat, als wir aus Ägypten zogen.
Tekstuitleg van Ex 13,8 .
Ex 13,9 - Ex 13,9 : Wet op de eerstegeborenen - Ex 13 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- taalgebruik -- Ex 13,1-16 - Ex 13,1 - Ex 13,2 - Ex 13,3 - Ex 13,4 - Ex 13,5 - Ex 13,6 - Ex 13,7 - Ex 13,8 - Ex 13,9 - Ex 13,10 - Ex 13,11 - Ex 13,12 - Ex 13,13 - Ex 13,14 - Ex 13,15 - Ex 13,16 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [9] And it shall be for a sign unto thee upon thine hand,
and for a memorial between thine eyes, that the LORD's law may be in thy mouth:
for with a strong hand hath the LORD brought thee out of Egypt.
Luther-Bibel . 9 Darum soll es dir wie ein Zeichen sein auf deiner Hand und
wie ein Merkzeichen zwischen deinen Augen, damit des HERRN Gesetz in deinem
Munde sei; denn der HERR hat dich mit mächtiger Hand aus Ägypten geführt.
Tekstuitleg van Ex 13,9 . Het vers Ex 13,9 telt 19 woorden en 74 (2 X 37) letters . De getalwaarde van Ex 13,9 is 3676 (2² X 919) .
6. וּלְזִכְרוֹן = lëzikhërôn (en tot gedachtenis) . Tenakh (1) : Ex
13,9 . Zie לְזִכְרוֹן = lëzikhërôn (tot gedachtenis) < prefix voorzetsel lë + zelfst. naamw. זִכָּרוֹן = zikkârôn (gedachtenis, gedenkteken) . Zie het werkw. זָכַר = zâkhar (gedenken,
zich herinneren) . Taalgebruik in Tenakh : zâkhar
(gedenken) . Tenakh (5) : (1) Ex 12,14 . (2) Ex 30,16 . (3) Nu 10,10 . (4) Joz 4,7 . (5) Zach
6,14 .
- Grieks . μνημοσυνον = mnèmosunon (gedenkteken) . Bijbel (65) . LXX (62) . NT (3) . Ex (7) : (1) Ex 3,15 . (2) Ex 12,14 . (3) Ex
13,9 . (4) Ex 17,14 . (5) Ex 28,12 . (6) Ex 28,29 . (7) Ex 30,16 . Een vorm van μνημοσυνον = mnèmosunon in de LXX (75) , in het NT (3) . Zie het werkw. μιμνησκομαι = mimnèskomai (zich herinneren, gedenken)
. Taalgebruik in het NT : mimnèskomai
(zich herinneren, gedenken) .
- Latijn . monumentum (moment, gedenkteken) . Bijbel (27) : (1) Ex 12,14 . (2) Ex
13,9 . (3) Ex 17,14 . (4) Ex 30,16 . (5) Ex 39,7 . (6) Lv 5,12 . (7) Lv 6,8 . (8) Lv 24,7 . (9) Nu 31,54 . (10) Joz 4,7 . (11) 2 S 18,18 . (12) Mc 16,2 . (13) Lc
23,55 . (14) Lc 24,1 . (15) Lc 24,12 . (16) Lc
24,22 . (17) Lc
24,24 . (18) Joh
11,31 . (19) Joh
11,38 . (20) Joh
19,41 . (21) Joh
19,42 . (22) Joh
20,1 . (23) Joh
20,3 . (24) Joh
20,4 . (25) Joh
20,6 . (26) Joh
20,8 . (27) Joh
20,11 .
17. הוֹצִאֲךָ = hôtsi´äkhâ (Hij deed je uitgaan) < werkwoordvorm act. hifil perf. 3de pers. mann. enk.+ suffix pers. voornaamw. 2de pers. mann. enk. . Zie het werkw. יָצַא = jâtsa´
(uitgaan, uittrekken) . Taalgebruik in Tenakh : jâtsâ´
(uitgaan, uittrekken) . Taalgebruik in Ex : jâtsâ´
(uitgaan, uittrekken) . Getalwaarde : jod = 10 , tsade = 18 of 70 , aleph
= 1 ; totaal : 29 OF 81 (3³ X 3²) . Structuur : 1 - 7 - 1 . Tenakh (2) : (1) Ex
13,9 ; (2) Dt 7,19 .
- act. ind. aor. 3de pers. enk. εξηγαγεν = exègagen (hij leidde uit) van het werkw.
εξαγω = exagô (uitleiden, naar buiten leiden) < ex (uit) + agô (leiden, voeren) . Taalgebruik in het NT : exagô
(uitleiden, naar buiten leiden) . Taalgebruik in Lc : exagô
(uitleiden, naar buiten leiden) . Taalgebruik in Hnd : exagô
(uitleiden, naar buiten leiden) . Taalgebruik in de LXX : exagô
(uitleiden, naar buiten leiden) . Bijbel (67) . OT (62) . Pentateuch (30) . Gn (6) : (1) Gn 1,21 . (2) Gn 11,31 . (3) Gn 15,5 . (4) Gn 20,13 . (5) Gn 43,23 . (6) Gn 49,12 . Ex (12) : (1) Ex 12,51 . (2) Ex
13,3 . (3) Ex
13,9 . (4) Ex
13,14 . (5) Ex
13,16 . (6) Ex 16,6 . (7) Ex 16,32 . (8) Ex 18,1 . (9) Ex 19,17 . (10) Ex 32,1 . (11) Ex 32,12 . (12) Ex 32,23 . Nu (1) : Gn 49,12 . Dt (11) : (1) Dt 1,27 . (2) Dt 4,20 . (3) Dt 4,37 . (4) Dt 5,15 . (5) Dt 6,21 . (6) Dt 6,23 . (7) Dt 7,8 . (8) Dt 7,19 . (9) Dt 9,28 . (10) Dt 26,8 . (11) Dt 29,24 . NT (5) : (1) Lc
24,50 . (2) Hnd 7,36 . (3) Hnd 7,40 . (4) Hnd 12,17 . (5) Hnd 13,17 . Een vorm van exagô (uitleiden, naar buiten leiden) in de LXX (221) , in het NT (12) .
Syn. (2) . Ev. (3) . Lc
(1) Lc
24,50 .
Ex 13,10 - Ex 13,10 : Wet op de eerstegeborenen - Ex 13 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- taalgebruik -- Ex 13,1-16 - Ex 13,1 - Ex 13,2 - Ex 13,3 - Ex 13,4 - Ex 13,5 - Ex 13,6 - Ex 13,7 - Ex 13,8 - Ex 13,9 - Ex 13,10 - Ex 13,11 - Ex 13,12 - Ex 13,13 - Ex 13,14 - Ex 13,15 - Ex 13,16 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [10] Thou shalt therefore keep this ordinance in his season
from year to year.
Luther-Bibel . 10 Darum halte diese Ordnung Jahr für Jahr zu ihrer Zeit.
Tekstuitleg van Ex 13,10 .
Ex 13,11 - Ex 13,11 : Wet op de eerstegeborenen - Ex 13 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- taalgebruik -- Ex 13,1-16 - Ex 13,1 - Ex 13,2 - Ex 13,3 - Ex 13,4 - Ex 13,5 - Ex 13,6 - Ex 13,7 - Ex 13,8 - Ex 13,9 - Ex 13,10 - Ex 13,11 - Ex 13,12 - Ex 13,13 - Ex 13,14 - Ex 13,15 - Ex 13,16 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [11] And it shall be when the LORD shall bring thee into
the land of the Canaanites, as he sware unto thee and to thy fathers, and shall
give it thee,
Luther-Bibel . 11 Wenn dich nun der HERR ins Land der Kanaaniter gebracht hat,
wie er dir und deinen Vätern geschworen hat, und es dir gegeben hat,
Tekstuitleg van Ex 13,11 .
Ex 13,12 - Ex 13,12 : Wet op de eerstegeborenen - Ex 13 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- taalgebruik -- Ex 13,1-16 - Ex 13,1 - Ex 13,2 - Ex 13,3 - Ex 13,4 - Ex 13,5 - Ex 13,6 - Ex 13,7 - Ex 13,8 - Ex 13,9 - Ex 13,10 - Ex 13,11 - Ex 13,12 - Ex 13,13 - Ex 13,14 - Ex 13,15 - Ex 13,16 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [12] That thou shalt set apart unto the LORD all that openeth
the matrix, and every firstling that cometh of a beast which thou hast; the
males shall be the LORD's.
Luther-Bibel . 12 so sollst du dem HERRN alles aussondern, was zuerst den Mutterschoß
durchbricht. Alle männliche Erstgeburt unter dem Vieh gehört dem HERRN.
Tekstuitleg van Ex 13,12 .
Ex 13,13 - Ex 13,13 : Wet op de eerstegeborenen - Ex 13 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- taalgebruik -- Ex 13,1-16 - Ex 13,1 - Ex 13,2 - Ex 13,3 - Ex 13,4 - Ex 13,5 - Ex 13,6 - Ex 13,7 - Ex 13,8 - Ex 13,9 - Ex 13,10 - Ex 13,11 - Ex 13,12 - Ex 13,13 - Ex 13,14 - Ex 13,15 - Ex 13,16 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [13] And every firstling of an ass thou shalt redeem with
a lamb; and if thou wilt not redeem it, then thou shalt break his neck: and
all the firstborn of man among thy children shalt thou redeem.
Luther-Bibel . 13 Die Erstgeburt vom Esel sollst du auslösen mit einem
Schaf; wenn du sie aber nicht auslöst, so brich ihr das Genick. Beim Menschen
aber sollst du alle Erstgeburt unter deinen Söhnen auslösen.
Tekstuitleg van Ex 13,13 .
Ex 13,14 - Ex 13,14 : Wet op de eerstegeborenen - Ex 13 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- taalgebruik -- Ex 13,1-16 - Ex 13,1 - Ex 13,2 - Ex 13,3 - Ex 13,4 - Ex 13,5 - Ex 13,6 - Ex 13,7 - Ex 13,8 - Ex 13,9 - Ex 13,10 - Ex 13,11 - Ex 13,12 - Ex 13,13 - Ex 13,14 - Ex 13,15 - Ex 13,16 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [14] And it shall be when thy son asketh thee in time to
come, saying, What is this? that thou shalt say unto him, By strength of hand
the LORD brought us out from Egypt, from the house of bondage:
Luther-Bibel . 14 Und wenn dich heute oder morgen dein Sohn fragen wird: Was
bedeutet das?, sollst du ihm sagen: Der HERR hat uns mit mächtiger Hand
aus Ägypten, aus der Knechtschaft, geführt.
Tekstuitleg van Ex 13,14 . Het vers Ex 13,14 telt 17 woorden en 67 letters . De getalwaarde van Ex 13,14 is 3478 (2 X 37 X 47) .
Ex
13,14.9. וֱאָמַרְתָּ = wë´âmarëthâ (en jij zegt) < wë + act. qal perf. 2de pers. mann. enk. . ´-m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (135) . Pentateuch (40) . Eerdere Profeten (13) . Latere Profeten (76) . 12 Kleine Profeten (2) . Geschriften (4) . Ex (8) : (1) Ex 3,16 . (2) Ex 4,22 . (3) Ex 7,9 . (4) Ex 7,16 . (5) Ex 7,26 . (6) Ex 8,16 . (7) Ex 9,13 . (8) Ex 13,14 . Dt (7) : (1) Dt 6,21 . (2) Dt 8,17 . (3) Dt 12,20 . (4) Dt 17,14 . (5) Dt 26,3 . (6) Dt 26,5 . (7) Dt 26,13 .
- Grieks . λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . λεγω = legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) .
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . D. : sprechen (spreken) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Lat. : legere .
Ex
13,14.10. אֵלָיו = ´elâ(j)w (tot hem) . Voorvoegsel ´el + suffix derde persoon mannelijk enkelvoud . ´l : voorzetsel ´èl (naar, tot) OF godsnaam El . De verkorte vorm van de godsnaam ´èlohîm is ´èl OF ontkenning ´al (niet) . Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld) . Structuur : 1 - 3 . Taalgebruik in Tenakh : ´èl . Tenakh (407) . Pentateuch (118) . Eerdere Profeten (182) . Latere Profeten (32) . 12 Kleine Profeten (15) . Geschriften (60) . Gn (53) .
- Lettinga 12, 2012, 63k : Bij ´èl zijn de suffixen verbonden met de oorspronkelijke vorm op aj . Zo ontstaan er vormen die er uitzien als het meervoud met suffixen .
Ex 13,14.9. - 10. וֱאָמַרְתָּ אֵלָיו = wë´âmarëthâ ´elâ(j)w (en jij zegt tot hem) . Tenakh (12) : (1) Ex 7,16 . (2) Ex 7,26 . (3) Ex 8,16 . (4) Ex 9,13 . (5) Ex 13,14 . (6) Nu 8,2 . (7) Dt 26,3 . (8) 2 S 13,5 . (9) Js 7,4 . (10) Js 34,2 . (11) Ez 32,2 . (12) Zach 6,12 .
Ex
13,14.13. הוֹצִיאָנוּ = hôtsî´ânû (Hij deed ons uitgaan) aan) < werkwoordvorm act. hifil perf. 3de pers. mann. enk.+ suffix pers. voornaamw. 1ste. mv. . Zie het werkw. יָצַא = jâtsa´
(uitgaan, uittrekken) . Taalgebruik in Tenakh : jâtsâ´
(uitgaan, uittrekken) . Taalgebruik in Ex : jâtsâ´
(uitgaan, uittrekken) . Getalwaarde : jod = 10 , tsade = 18 of 70 , aleph
= 1 ; totaal : 29 OF 81 (3³ X 3²) . Structuur : 1 - 7 - 1 . Tenakh (3) : (1) Ex
13,14 . (2) Ex
13,16 . (3) Dt 1,27 .
- act. ind. aor. 3de pers. enk. εξηγαγεν = exègagen (hij leidde uit) van het werkw.
εξαγω = exagô (uitleiden, naar buiten leiden) < ex (uit) + agô (leiden, voeren) . Taalgebruik in het NT : exagô
(uitleiden, naar buiten leiden) . Taalgebruik in Lc : exagô
(uitleiden, naar buiten leiden) . Taalgebruik in Hnd : exagô
(uitleiden, naar buiten leiden) . Taalgebruik in de LXX : exagô
(uitleiden, naar buiten leiden) . Bijbel (67) . OT (62) . Pentateuch (30) . Gn (6) : (1) Gn 1,21 . (2) Gn 11,31 . (3) Gn 15,5 . (4) Gn 20,13 . (5) Gn 43,23 . (6) Gn 49,12 . Ex (12) : (1) Ex 12,51 . (2) Ex
13,3 . (3) Ex
13,9 . (4) Ex
13,14 . (5) Ex
13,16 . (6) Ex 16,6 . (7) Ex 16,32 . (8) Ex 18,1 . (9) Ex 19,17 . (10) Ex 32,1 . (11) Ex 32,12 . (12) Ex 32,23 . Nu (1) : Gn 49,12 . Dt (11) : (1) Dt 1,27 . (2) Dt 4,20 . (3) Dt 4,37 . (4) Dt 5,15 . (5) Dt 6,21 . (6) Dt 6,23 . (7) Dt 7,8 . (8) Dt 7,19 . (9) Dt 9,28 . (10) Dt 26,8 . (11) Dt 29,24 . NT (5) : (1) Lc
24,50 . (2) Hnd 7,36 . (3) Hnd 7,40 . (4) Hnd 12,17 . (5) Hnd 13,17 . Een vorm van exagô (uitleiden, naar buiten leiden) in de LXX (221) , in het NT (12) .
Syn. (2) . Ev. (3) . Lc
(1) Lc
24,50 .
Ex
13,14.15. מִמִּצְרָיִם / מִמִּצְרַיִם = mimmitsërajim / mimmitsërâjim (uit Egypte) < min + מִצְרָיִם / מִצְרַיִם = mitsërajim / mitsërâjim (Egypte) . Taalgebruik in Tenakh : mitsërajim (Egypte) . Taalgebruik in Ex : mitsërajim (Egypte) . Taalgebruik in Js : mitsërajim (Egypte) . Getalwaarde : mem = 13 of 40 , tsade = 18 of 90 , resj = 20 of 200 , jod = 10 ; totaal : 74 (2 X 37) OF 380 (2² X 5 X 19) . Structuur : 4 - 9 - 2 - 1 - 4 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (89) . Pentateuch (44) . Eerdere Profeten (25) . Latere Profeten (7) . 12 Kleine Profeten (3) . Geschriften (10) . Ex (16) : (1) Ex 3,10 . (2) Ex 3,11 . (3) Ex 3,12 . (4) Ex 6,27 . (5) Ex 12,35 . (6) Ex 12,39 . (7) Ex 13,3 . (8) Ex 13,8 . (9) Ex 13,9 . (10) Ex 13,14 . (11) Ex 13,16 . (12) Ex 14,11 . (13) Ex 17,3 . (14) Ex 18,1 . (15) Ex 23,15 . (16) Ex 34,18 . Dt (13) : (1) Dt 4,20 . (2) Dt 4,37 . (3) Dt 4,45 . (4) Dt 4,46 . (5) Dt 6,21 . (6) Dt 9,12 . (7) Dt 9,26 . (8) Dt 16,1 . (9) Dt 16,6 . (10) Dt 23,5 . (11) Dt 24,9 . (12) Dt 25,17 . (13) Dt 26,8 .
- εξ αιγυπτου = ex aiguptou (uit Egypte) . LXX (91) . NT (2) : (1) Mt 2,15 . (2) Heb 3,16 .
- Ned. : Egypte . Arabisch : مِصْرُ = misr (Egypte) . Taalgebruik in de Qoran : misr (Egypte) . Aramees : מִצְרַיִם (mitsërajim = Egypte) . D. : Ägypten . E. : Egypt . Fr. : Égypte . Grieks : αιγυπτος . Hebreeuws : מִצְרָיִם / מִצְרַיִם = mitsërajim / mitsërâjim (Egypte) . Taalgebruik in Tenakh : mitsërajim (Egypte) . Latijn . Aegyptus .
Ex 13,14.16. מִבֵּית = mibbe(j)th (uit het huis van) < voorzetsel min + stat. constr. van het zelfs. naamw. בַּיִּת = bajith (huis) . Taalgebruik in Tenakh : bajith (huis) . Getalwaarde : beth = 2 , jod = 10 , thaw = 22 of 400 ; totaal : 34 (2 X 17) OF 412 (2² X 103) . Structuur : 2 - 1 - 4 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (102) . Pentateuch (29) . Eerdere Profeten (36) . Latere Profeten (12) . 12 Kleine Profeten (8) . Geschriften (17) . Ex (8) : (1) Ex 2,1 . (2) Ex 13,3 . (3) Ex 13,14 . (4) Ex 20,2 . (5) Ex 22,6 . (6) Ex 25,11 . (7) Ex 26,33 . (8) Ex 37,2 .
Ex
13,14.17. mann. mv. עֲבָדִים = `äbhâdîm (dienaars, slaven) van het zelfst. naamw. עֶבֶד = `èbhèd (dienaar, knecht) . Taalgebruik in Tenakh : `èbhèd (dienaar) . Getalwaarde : ayin = 16 of 70 , beth = 2 , daleth = 4 . Totaal : 22 (2 X 11) of 76 (4 X 19) . Structuur : 7 - 2 - 4 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (40) . Pentateuch (17) . Eerdere Profeten (11) . Latere Profeten (1) . 12 Kleine Profeten (1) . Geschriften (10) . Ex (3) : (1) Ex 13,3 . (2) Ex 13,14 . (3) Ex 20,2 .
- Grieks . παις = pais (kind) . Taalgebruik in het NT : pais (kind) . Taalgebruik in de Septuaginta : pais (kind) . OF : δουλος = doulos (dienaar) . Taalgebruik in het NT : doulos (dienaar) . Een vorm van δουλος = doulos (dienaar) in de Septuaginta (383) , in het NT (124) . Een vorm van παις = pais (kind) in de Septuaginta (470) , in het NT (24) . Tenakh (40) . Pentateuch (17) . Eerdere Profeten (11) . Latere Profeten (1) . 12 Kleine Profeten (1) . Geschriften (10) . Ex (3) : (1) Ex 13,3 . (2) Ex 13,14 . (3) Ex 20,2 .
Ex 13,14.16. - 17. מִבֵּית עֲבָדִים = mibbe(j)th `äbhâdîm (uit het huis van dienaren, slaven) . Tenakh (12) : (1) Ex 13,3 . (2) Ex 13,14 . (3) Ex 20,2 . (4) Dt 5,6 . (5) Dt 6,12 . (6) Dt 7,8 . (7) Dt 8,14 . (8) Dt 13,6 . (9) Dt 13,11 . (10) Joz 24,17 . (11) Re 6,8 . (12) Jr 34,13 .
Ex
13,14.15. - 17. מֵאֶרֶץ מִצְרָיִם מִבֵּית עֲבָדִים = me´èrèts mitsërâjim mibbe(j)th `äbhâdîm (uit het land Egypte, uit het huis van de dienaren ) . Tenakh (7) : (1) Ex 20,2 . (2) Dt 5,6 . (3) Dt 6,12 . (4) Dt 8,14 . (5) Dt 13,11 . (6) Joz 24,17 . (7) Jr 34,13 .
- מִמִּצְרָיִם / מִמִּצְרַיִם מִבֵּית עֲבָדִים = mimmitsërajim / mimmitsërâjim mibbe(j)th `äbhâdîm (uit Egypte, uit het huis van dienaren, slaven) . Tenakh (2) : (1) Ex 13,3 . (2) Ex 13,14 .
Ex 13,15 - Ex 13,15 : Wet op de eerstegeborenen - Ex 13 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- taalgebruik -- Ex 13,1-16 - Ex 13,1 - Ex 13,2 - Ex 13,3 - Ex 13,4 - Ex 13,5 - Ex 13,6 - Ex 13,7 - Ex 13,8 - Ex 13,9 - Ex 13,10 - Ex 13,11 - Ex 13,12 - Ex 13,13 - Ex 13,14 - Ex 13,15 - Ex 13,16 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .[15] And it came to pass, when Pharaoh would hardly let
us go, that the LORD slew all the firstborn in the land of Egypt, both the firstborn
of man, and the firstborn of beast: therefore I sacrifice to the LORD all that
openeth the matrix, being males; but all the firstborn of my children I redeem.
Luther-Bibel . 15 Denn als der Pharao hartnäckig war und uns nicht ziehen
ließ, erschlug der HERR alle Erstgeburt in Ägyptenland, von der Erstgeburt
des Menschen bis zur Erstgeburt des Viehs. Darum opfere ich dem HERRN alles
Männliche, das zuerst den Mutterschoß durchbricht, aber die Erstgeburt
meiner Söhne löse ich aus.
Tekstuitleg van Ex 13,15 .
Ex 13,16 - Ex 13,16 : Wet op de eerstegeborenen - Ex 13 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- taalgebruik -- Ex 13,1-16 - Ex 13,1 - Ex 13,2 - Ex 13,3 - Ex 13,4 - Ex 13,5 - Ex 13,6 - Ex 13,7 - Ex 13,8 - Ex 13,9 - Ex 13,10 - Ex 13,11 - Ex 13,12 - Ex 13,13 - Ex 13,14 - Ex 13,15 - Ex 13,16 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [16] And it shall be for a token upon thine hand, and for
frontlets between thine eyes: for by strength of hand the LORD brought us forth
out of Egypt.
Luther-Bibel . 16 Und das soll dir wie ein Zeichen auf deiner Hand sein und
wie ein Merkzeichen zwischen deinen Augen; denn der HERR hat uns mit mächtiger
Hand aus Ägypten geführt.
Tekstuitleg van Ex 13,16 .
11. הוֹצִיאָנוּ = hôtsî´ânû (Hij deed ons uitgaan) aan) < werkwoordvorm act. hifil perf. 3de pers. mann. enk.+ suffix pers. voornaamw. 1ste. mv. . Zie het werkw. יָצַא = jâtsa´
(uitgaan, uittrekken) . Taalgebruik in Tenakh : jâtsâ´
(uitgaan, uittrekken) . Taalgebruik in Ex : jâtsâ´
(uitgaan, uittrekken) . Getalwaarde : jod = 10 , tsade = 18 of 70 , aleph
= 1 ; totaal : 29 OF 81 (3³ X 3²) . Structuur : 1 - 7 - 1 . Tenakh (3) : (1) Ex
13,14 . (2) Ex
13,16 . (3) Dt 1,27 .
- act. ind. aor. 3de pers. enk. εξηγαγεν = exègagen (hij leidde uit) van het werkw.
εξαγω = exagô (uitleiden, naar buiten leiden) < ex (uit) + agô (leiden, voeren) . Taalgebruik in het NT : exagô
(uitleiden, naar buiten leiden) . Taalgebruik in Lc : exagô
(uitleiden, naar buiten leiden) . Taalgebruik in Hnd : exagô
(uitleiden, naar buiten leiden) . Taalgebruik in de LXX : exagô
(uitleiden, naar buiten leiden) . Bijbel (67) . OT (62) . Pentateuch (30) . Gn (6) : (1) Gn 1,21 . (2) Gn 11,31 . (3) Gn 15,5 . (4) Gn 20,13 . (5) Gn 43,23 . (6) Gn 49,12 . Ex (12) : (1) Ex 12,51 . (2) Ex
13,3 . (3) Ex
13,9 . (4) Ex
13,14 . (5) Ex
13,16 . (6) Ex 16,6 . (7) Ex 16,32 . (8) Ex 18,1 . (9) Ex 19,17 . (10) Ex 32,1 . (11) Ex 32,12 . (12) Ex 32,23 . Nu (1) : Gn 49,12 . Dt (11) : (1) Dt 1,27 . (2) Dt 4,20 . (3) Dt 4,37 . (4) Dt 5,15 . (5) Dt 6,21 . (6) Dt 6,23 . (7) Dt 7,8 . (8) Dt 7,19 . (9) Dt 9,28 . (10) Dt 26,8 . (11) Dt 29,24 . NT (5) : (1) Lc
24,50 . (2) Hnd 7,36 . (3) Hnd 7,40 . (4) Hnd 12,17 . (5) Hnd 13,17 . Een vorm van exagô (uitleiden, naar buiten leiden) in de LXX (221) , in het NT (12) .
Syn. (2) . Ev. (3) . Lc
(1) Lc
24,50 .
Ex 13,17-14,31 : Redding bij de Rietzee - bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- taalgebruik -- Ex 13 -- Ex 13,1-16 -- Ex 13,17-14,31 -- Ex 13,17 - Ex 13,18 - Ex 13,19 - Ex 13,20 - Ex 13,21 - Ex 13,22 -
Ex 13,17 - Ex 13,17 : Redding bij de Rietzee - bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- taalgebruik -- Ex 13 -- Ex 13,1-16 -- Ex 13,17-14,31 -- Ex 13,17 - Ex 13,18 - Ex 13,19 - Ex 13,20 - Ex 13,21 - Ex 13,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [17] And it came to pass, when Pharaoh had let the people
go, that God led them not through the way of the land of the Philistines, although
that was near; for God said, Lest peradventure the people repent when they see
war, and they return to Egypt:
Luther-Bibel . 17 Als nun der Pharao das Volk hatte ziehen lassen, führte
sie Gott nicht den Weg durch das Land der Philister, der am nächsten war;
denn Gott dachte, es könnte das Volk gereuen, wenn sie Kämpfe vor
sich sähen, und sie könn- ten wieder nach Ägypten umkehren.
Tekstuitleg van Ex 13,17 .
12. - 13. kî qärobh (want nabij) . Tenach (11) : (1) Ex 13,17 . (2) Dt 30,14 . (3) Dt 32,35 . (4) 2 S 19,43 . (5) Js 13,6 . (6) Ez 30,3 . (7) Jl 1,15 . (8) Jl 2,1 . (9) Jl 4,14 . (10) Ob 15 . (11) Sef 1,7 .
Ex 13,18 - Ex 13,18 : Redding bij de Rietzee - bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- taalgebruik -- Ex 13 -- Ex 13,1-16 -- Ex 13,17-14,31 -- Ex 13,17 - Ex 13,18 - Ex 13,19 - Ex 13,20 - Ex 13,21 - Ex 13,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [18] But God led the people about, through the way of the
wilderness of the Red sea: and the children of Israel went up harnessed out
of the land of Egypt.
Luther-Bibel . 18 Darum ließ er das Volk einen Umweg machen und führte
es durch die Wüste zum Schilfmeer. Und Israel zog wohlgeordnet aus Ägyptenland.
Tekstuitleg van Ex 13,18 .
13. me´èrèts (uit het land) < min + ´èrèts (land, aarde) . Taalgebruik in Tenach : ´èrètz (land) . Taalgebruik in Ex : ´èrètz (land) . Getalwaarde : aleph = 1 , resj = 20 of 300 , tsade = 18 of 90 ; totaal : 39 of 391 . Gr. gè (aarde, land) . Taalgebruik in de Septuaginta : gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde) . Lat. terra . Fr. terre . Ned. aarde . E. earth . D. Welt . Tenach (157) . Pentateuch (56) . Ex (21 = 3 X 7) : (1) Ex 6,13 . (2) Ex 6,26 . (3) Ex 7,4 . (4) Ex 12,17 . (5) Ex 12,41 . (6) Ex 12,42 . (7) Ex 12,51 . (8) Ex 13,18 . (9) Ex 16,1 . (10) Ex 16,6 . (11) Ex 16,32 . (12) Ex 19,1 . (13) Ex 20,2 . (14) Ex 29,46 . (15) Ex 32,1 . (16) Ex 32,4 . (17) Ex 32,7 . (18) Ex 32,8 . (19) Ex 32,11 . (20) Ex 32,23 . (21) Ex 33,1 .
Ex 13,19 - Ex 13,19 : Redding bij de Rietzee - bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- taalgebruik -- Ex 13 -- Ex 13,1-16 -- Ex 13,17-14,31 -- Ex 13,17 - Ex 13,18 - Ex 13,19 - Ex 13,20 - Ex 13,21 - Ex 13,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [19] And Moses took the bones of Joseph with him: for he
had straitly sworn the children of Israel, saying, God will surely visit you;
and ye shall carry up my bones away hence with you.
Luther-Bibel . 19 Und Mose nahm mit sich die Gebeine Josefs; denn dieser hatte
den Söhnen Israels einen Eid abgenommen und gesprochen: Gott wird sich
gewiss euer annehmen; dann führt meine Gebeine von hier mit euch fort.
Tekstuitleg van Ex 13,19 .
1. - 2. מֹשֶׁה וַיּקַּח = wajjiqqach mosjèh (en Mozes nam) . Tenakh (17) : (1) Ex 4,20 . (2) Ex 13,19 . (3) Ex 24,6 . (4) Ex 24,8 . (5) Lv 8,10 . (6) Lv 8,15 . (7) Lv 8,23 . (8) Lv 8,28 . (9) Lv 8,29 . (10) Lv 8,30 . (11) Nu 1,17 . (12) Nu 3,49 . (13) Nu 7,6 . (14) Nu 20,9 . (15) Nu 31,47 . (16) Nu 31,51 . (17) Nu 31,54 .
Ex 13,20 - Ex 13,20 : Redding bij de Rietzee - bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- taalgebruik -- Ex 13 -- Ex 13,1-16 -- Ex 13,17-14,31 -- Ex 13,17 - Ex 13,18 - Ex 13,19 - Ex 13,20 - Ex 13,21 - Ex 13,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [20] And they took their journey from Succoth, and encamped
in Etham, in the edge of the wilderness.
Luther-Bibel . 20 So zogen sie aus von Sukkot und lagerten sich in Etam am Rande
der Wüste.
Tekstanalyse van Ex 13,20 = Nu 33,6
1. wajjisë`û (en zij braken op) . Nevenschikkend voegwoord waw en werkwoordvorm actief qal imperfectum derde persoon mannelijk meervoud . Verwijzing : nâs`â (opbreken, reizen) , zie Ex 16,1 . In Ex komt deze werkwoordsvorm in zes verzen voor ; het is hier voor de tweede maal .Sukkoth verwijst naar Ex 12,37
3. wajjachänû (en zij legerden zich) . Voegwoord waw en de werkwoordvorm
Qal actief imperfectum derde persoon mannelijk meervoud . In negenenzeventig
verzen in de bijbel : (1) Ex
13,20 . (2) Ex
14,2 . (3) Ex
15,27 . (4) Ex
17,1 . (5) Ex
19,2 . (6) Nu 12,16 .
- chânâh (zich
neerlaten, zich legeren) . Verwijzing : chânâh
(zich neerlaten, zich legeren) , zie Ex
13,20 .
4. bhë´ethâm (in Etham) . Getalwaarde van het woord Etham : aleph = 1 , taw = 22 of 400 , meem = 13 of 40 ; totaal : 36 of 441 . Dezelfde volgorde van de medeklinkers, met andere vocalisatie : voorzetsel ´eth + persoonlijk voornaamwoord derde persoon meervoud . Met andere volgorde : ´mth (waarheid, trouw) en th´m (tweelingen) .
Betekenis van Ex 13,20
De Israëlieten begonnen hun tocht vanaf Raämses . Als een refrein doorheen Ex - Nu weerklinkt het opbreken en het oprichten van hun kamp . Het wordt een lange tocht , die veertig jaar zal duren .
Ex 13,21 - Ex 13,21 : Redding bij de Rietzee - bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- taalgebruik -- Ex 13 -- Ex 13,1-16 -- Ex 13,17-14,31 -- Ex 13,17 - Ex 13,18 - Ex 13,19 - Ex 13,20 - Ex 13,21 - Ex 13,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [21] And the LORD went before them by day in a pillar of
a cloud, to lead them the way; and by night in a pillar of fire, to give them
light; to go by day and night:
Luther-Bibel . 21 Und der HERR zog vor ihnen her, am Tage in einer Wolkensäule,
um sie den rechten Weg zu führen, und bei Nacht in einer Feuersäule,
um ihnen zu leuchten, damit sie Tag und Nacht wandern konnten.
Tekstuitleg van Ex 13,21 . Dit vers Ex 13,21 telt 16 (2 X 2 X 2 X 2) woorden en 68 (4 X 17 ; 17 is de getalwaarde van kabhod = heerlijkheid) . De getalwaarde van Ex 13,21 is 2929 (29 X 101) .
1. waJHWH (en JHWH) . Voegwoord waw en zelfstandig naamwoord mannelijk enkelvoud
, goddelijke eigennaam . In negenennegentig verzen in de bijbel . In zeven verzen
in Gn . In vijf verzen in Ex .
- JHWH (JHWH) . JHWH (JHWH) . Verwijzing : JHWH
(JHWH) , zie Ex
13,21 . In 5193 verzen in de bijbel . In 299 verzen in Ex
(Exodus) . In negen verzen (tienmaal) in Ex
24 (zie Ex
24,1) . In 604 veren in Jeremia . In zesentwintig verzen in Jr
31 .
2. holekh ( is gaande) . Actief qal tegenwoordig deelwoord mannelijk enkelvoud . Verwijzing : hâlakh (gaan) , zie Js 9,1 . Holekh samen met waJHWH komt slechts in Ex 13,21 voor .
4. - 5. jômâm wâlâjëlâh (dag en nacht - overdag en 's nachts / des daags en des nachts) . Tenach (5) : (1) Ex 13,21 . (2) 1 K 8,59 . (3) Ps 1,2 . (4) Ps 42,4 . (5) Jr 33,25 .
5. bë`ammûd (in een kolom / zuil) . Voorzetsel bë en zelfstandig
naamwoord mannelijk enkelvoud status constructus `ammûd : kolom , zuil
. In vijf verzen in de bijbel : (1) Ex
13,21 . (2) Ex
14,24 . (3) Nu
12,5 . (4) Dt
31,15 . (5) Ps
99,7 . In Ex
14,24 fuseren de wolkkolom en de vuurzuil met elkaar . In de andere verzen
is er telkens sprake van be`ammûd `ânân (in een kolom van
een wolk) . De vorm bë`ammûd hè`ânan komt niet voor
.
-- ûbhë`ammûd `ânân (en in de kolom van een wolk)
. In één vers in de bijbel : Nu
14,14 .
- `ammûd (kolom, zuil) . Verwijzing : `ammud
(kolom, zuil) , zie Ex
13,21 . Getalwaarde : ajin = 16 of 70 , mem = 13 of 40 , waw = 6 , daleth
= 4 ; totaal = 120 of 12 X 10 . . In zeven verzen in de bijbel : (1) Ex
13,22 . (2) Ex
14,19 . (3) Ex
33,9 . (4) Ex
33,10 . (5) Dt
31,15 . (6) Re 20,40 . (7) Neh 9,19 . Behalve in Re 20,40 staat in de verzen de constructie `ammûd hè`ânan
(de kolom van de wolk = de wolkkolom) . In twee verzen be`ammûd ´esj
(in een vuurzuil) : (1) Ex
13,21 . (2) Ex
14,24 . wë`ammûd ´esj (en een zuil van vuur = een vuurzuil)
in : (1) Nu
14,14 . (2) Neh 9, 12 . wë`ammûd hâesj (en de zuil van het vuur =
de voorzuil) in Ex
13,22
- `âmad (zich stellen, staan) . In zesenzeventig verzen in de bijbel .
Ps 1,1
--- we`âmad (en hij zal opstaan) . Nevenschikkend voegwoord prefix waw
+ werkwoordvorm qal actief perfectum derde persoon mannelijk enkelvoud . In
zeventien verzen in de bijbel : (10) Mi
5,3 (LXX : kai stèsetai) .
6. zelfst. naamw. mann. enk. עָנָן = `ânân
(wolk) . Taalgebruik in Tenakh : `ânân
(wolk) . Getalswaarde : ajin
= 16 of 70 , nun = 14 of 50 ; totaal 44 (2 X 2 X 11) of 170 (10 X 17) . Structuur : 7 - 5 - 5 . De som van de elementen is telkens 8 . Tenakh (26) . Pentateuch (8) : (1) Gn
9,14 . (2) Ex
13,21 . (3) Ex
40,38 . (4) Lv
16,13 . (5) Nu
12,5 . (6) Nu
14,14 . (7) Dt
4,11 . (8) Dt
31,15 .
- הֶעָנָן = hè`ânân (de wolk) . Tenakh (30) . Pentateuch 26) : Gn (-) . Ex (13) . Nu (11) . Dt
(2) . Niet in Gn . Ex (13) : (1) Ex
13,22 . (2) Ex
14,19 . (3) Ex
33,9 . (4) Ex
33,10 . Verder : (1) Ex
14,20 . (2) Ex
19,9 . (3) Ex
24,15 .
(4) Ex 24,16 . (5) Ex
24,18 . (6) Ex
40,34 . (7) Ex 40,35 . (8) Ex
40,36 . (9) Ex
40,37 .
Nu (11) : (1) Nu
9,15 . (2) Nu
9,16 . (3) Nu
9,17 . (4) Nu
9,18 . (5) Nu
9,19 . (6) Nu
9,20 . (7) Nu
9,21 . (8) Nu
9,22 . (9) Nu
10,11 . (10) Nu
10,12 . (11) Nu
17,7 . Dt (2) : (1) Dt
5,22 . (2) Dt
31,15 .
- gen. vr. enk. νεφελης = nefelès (van de wolk) van het zelfst. naamw. νεφελη = nefelè
(nevel, wolk) . Taalgebruik in het NT : nefelè
(nevel, wolk) . Taalgebruik in de LXX : nefelè
(nevel, wolk) . Bijbel (31) . OT (26) . NT (5) .
- Ned. : nevel , wolk . D. : die Wolke . E. : cloud . Fr. : la nuée . Grieks : νεφελη = nefelè
(nevel, wolk) . Hebreeuws : עָנָן = `ânân
(wolk) . Taalgebruik in Tenakh : `ânân
(wolk) . Latijn : nebula .
5. - 6.
7. lanëchothâm (om hen te leiden) . Voorzetsel lë + werkwoordvorm hifil actief infinitief constructus nâchâh + suffix persoonlijk voornaamwoord derde persoon meervoud hmh . Slechts in Ex 13,21 .
9. jômâm wâlâjëlâh (dag en nacht - overdag en 's nachts / des daags en des nachts) . Tenach (5) : (1) Ex 13,21 . (2) 1 K 8,59 . (3) Ps 1,2 . (4) Ps 42,4 . (5) Jr 33,25 .
11. אֵש = ´esj (vuur) . Taalgebruik
in Tenakh : ´esj
(vuur) . Getalwaarde : aleph = 1 ; sjin = 21 of 300 ; totaal : 22 (2 X 11) of 301 (7 X 43)
. Structuur : 1 - 3 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (144) . Pentateuch (30) . Eerdere Profeten (13) . Latere Profeten (53) . 12 Kleine
Profeten (18) . Geschriften (30) . Gn (1) : Gn 15,17 . Ex (8) : (1) Ex 3,2 . (2) Ex 9,23 . (3) Ex 12,8 . (4) Ex 12,9 . (5) Ex
13,21 . (6) Ex 14,24 . (7) Ex 22,5 . (8) Ex 35,3 .
- בָּאֵשׁ / בְּאֵשׁ = bë´esj / bâ´esj (in - het - vuur) < bë + (bepaald. lidw. ha) + אֵש = ´esj (vuur) . Taalgebruik
in Tenakh : ´esj
(vuur) . Getalwaarde : aleph = 1 ; sjin = 21 of 300 ; totaal : 22 (2 X 11) of 301 (7 X 43)
. Structuur : 1 - 3 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (128) . Pentateuch (35) . Eerdere Profeten (35) . Latere Profeten (35) . 12 Kleine
Profeten (7) . Geschriften (16) . Niet in Gn . Ex (7) : (1) Ex 3,2 . (2) Ex 12,10 . (3) Ex
19,18 . (4) Ex
29,14 . (5) Ex
29,34 . (6) Ex
32,20 . (7) Ex
32,24 .
- πυρ = pur (vuur) . Taalgebruik in het NT : pur (vuur) . Taalgebruik in de Septuaginta : pur (vuur) . Taalgebruik in Lc : pur (vuur) . Taalgebruik in Hnd : pur (vuur) . Een vorm van πυρ = pur (vuur) in het NT (71) , in de LXX (540) .
- Ned. : vuur (Grieks : πυρ = pur ; p - ph = f ; b - bh = v ; f - v) . Arabisch : zie licht . D. : Feuer . E. : fire . Fr. : feu . Grieks : πυρ = pur (vuur) . Taalgebruik in het NT : pur (vuur) . Hebreeuws : אֵש = ´esj (vuur) . Taalgebruik in Tenakh : ´esj (vuur) . Lat. : ignis .
- In de Westerse filosofie bestaat de fysieke wereld uit 4 basiselementen : aarde , water , lucht en vuur . In het Hebreeuws beginnen 3 van de 4 elementen met een aleph . De aleph duidt een begin aan .
- Bibliografie . -- Grad A.-D. , La Kabbale du feu , Paris , Dervy-livres , 1985 .
In twee verzen be`ammûd ´esj (in een vuurzuil) : (1) Ex 13,21 . (2) Ex 14,24
Betekenis van Ex 13,21
De Hebreeuwse zinsconstructie geeft eerst het vervoegd werkwoord en vervolgens het onderwerp . Door het onderwerp vooraan te plaatsen, vestigt de auteur de aandacht op het onderwerp . Het nevenschikkend voegwoord wordt vervolgens aan het onderwerp gehecht . Dit geeft in Ex 13,21 tot resultaat dat waJHWH vooraan de zin staat . De auteur wil duidelijk maken dat de tocht van de Israëlieten die vanaf de plaats Raämses begon en in Ex 13,20 van Sukkot tot Etham ging en nog vele etappen zal beslaan , onder de leiding van JHWH gebeurt . De naam JHWH roept Ex 3,14 in herinnering waarin JHWH zich aan Mozes kenbaar maakt als een nabije God . JHWH is bij zijn volk aanwezig tijdens de uittocht uit Egypte en de tocht door de woestijn . JHWH duidt de richting van de tocht aan , bij dag onder de vorm van een wolkkolom , 's nachts onder de vorm van een vuurzuil . JHWH bepaalt via de wolk niet alleen de richting van de tocht , maar ook het moment waarop het kamp wordt opgebroken of opgericht .
Ex 13,22 - Ex 13,22 : Redding bij de Rietzee - bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- taalgebruik -- Ex 13 -- Ex 13,1-16 -- Ex 13,17-14,31 -- Ex 13,17 - Ex 13,18 - Ex 13,19 - Ex 13,20 - Ex 13,21 - Ex 13,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [22] He took not away the pillar of the cloud by day, nor
the pillar of fire by night, from before the people.
Luther-Bibel . 22 Niemals wich die Wolkensäule von dem Volk bei Tage noch
die Feuersäule bei Nacht.
Tekstuitleg van Ex 13,22 .
4. hè`ânân (de wolk) . Verwijzing : `ânân (wolk) , zie Ex 13,21 . Getalwaarde van `ânân (wolk) : ajin = 16 of 70 , nun = 14 of 50 ; totaal 44 (2 X 2 X 11) of 170 (10 X 17) ; 17 is de getalwaarde van kabhod (heerlijkheid) . Bepalend lidwoord en zelfstandig naamwoord mannelijk enkelvoud . In dertig verzen in de bijbel . In zesentwintig (26 is de getalwaarde van de naam JHWH) verzen in de Pentateuch : Gn (-) . Ex (13) . Nu (11) . Dt (2) . Niet in Gn . In dertien verzen in Ex . In Ex 13 komt het woord voor het eerst voor . In de vier (bovengenoemde) verzen van Ex : (1) Ex 13,22 . (2) Ex 14,19 . (3) Ex 33,9 . (4) Ex 33,10 . Verder : (1) Ex 14,20 . (2) Ex 19,9 . (3) Ex 24,15 : wajëkhas hè`ânân (en de wolk bedekte) . (4) Ex 24,16 . (5) Ex 24,18 . (6) Ex 40,34 : wajëkhas hè`ânân (en de wolk bedekte) . (7) Ex 40,35 . (8) Ex 40,36 . (9) Ex 40,37 . In elf verzen in Nu : (1) Nu 9,15 . (2) Nu 9,16 . (3) Nu 9,17 . (4) Nu 9,18 . (5) Nu 9,19 . (6) Nu 9,20 . (7) Nu 9,21 . (8) Nu 9,22 . (9) Nu 10,11 . (10) Nu 10,12 . (11) Nu 17,7 . In twee verzen in Dt : (1) Dt 5,22 . (2) Dt 31,15 .
ΕΙΠΕ δὲ Κύριος πρὸς Μωυσῆν λέγων· 2 ἁγίασόν μοι πᾶν πρωτότοκον πρωτογενὲς διανοῖγον πᾶσαν μήτραν ἐν τοῖς υἱοῖς ᾿Ισραὴλ ἀπὸ ἀνθρώπου ἕως κτήνους· ἐμοί ἐστιν. 3 Εἶπε δὲ Μωυσῆς πρὸς τὸν λαόν· μνημονεύετε τὴν ἡμέραν ταύτην, ἐν ᾗ ἐξήλθετε ἐκ γῆς Αἰγύπτου, ἐξ οἴκου δουλείας· ἐν γὰρ χειρὶ κραταιᾷ ἐξήγαγεν ὑμᾶς Κύριος ἐντεῦθεν· καὶ οὐ βρωθήσεται ζύμη. 4 ἐν γὰρ τῇ σήμερον ὑμεῖς ἐκπορεύεσθε ἐν μηνὶ τῶν νέων. 5 καὶ ἔσται ἡνίκα ἐὰν εἰσαγάγῃ σε Κύριος ὁ Θεός σου εἰς τὴν γῆν τῶν Χαναναίων καὶ Χετταίων καὶ ᾿Αμορραίων καὶ Εὐαίων καὶ ᾿Ιεβουσαίων καὶ Γεργεσαίων καὶ Φερεζαίων, ἣν ὤμοσε τοῖς πατράσι σου δοῦναί σοι γῆν ρέουσαν γάλα καὶ μέλι, καὶ ποιήσεις τὴν λατρείαν ταύτην ἐν τῷ μηνὶ τούτῳ. 6 ἓξ ἡμέρας ἔδεσθε ἄζυμα, τῇ δὲ ἡμέρᾳ τῇ ἑβδόμῃ ἑορτὴ Κυρίου· 7 ἄζυμα ἔδεσθε ἑπτὰ ἡμέρας, οὐκ ὀφθήσεταί σοι ζυμωτόν, οὐδὲ ἔσται σοι ζύμη ἐν πᾶσι τοῖς ὁρίοις σου. 8 καὶ ἀναγγελεῖς τῷ υἱῷ σου ἐν τῇ ἡμέρᾳ ἐκείνῃ λέγων· διὰ τοῦτο ἐποίησε Κύριος ὁ Θεός μοι, ὡς ἐξεπορευόμην ἐξ Αἰγύπτου. 9 καὶ ἔσται σοι σημεῖον ἐπὶ τῆς χειρός σου καὶ μνημόσυνον πρὸ ὀφθαλμῶν σου, ὅπως ἂν γένηται ὁ νόμος Κυρίου ἐν τῷ στόματί σου· ἐν γὰρ χειρὶ κραταιᾷ ἐξήγαγέ σε Κύριος ὁ Θεὸς ἐξ Αἰγύπτου. 10 καὶ φυλάξασθε τὸν νόμον τοῦτον κατὰ καιροὺς ὡρῶν, ἀφ᾿ ἡμερῶν εἰς ἡμέρας. 11 καὶ ἔσται ὡς ἂν εἰσαγάγῃ σε Κύριος ὁ Θεός σου εἰς τὴν γῆν τῶν Χαναναίων, ὃν τρόπον ὤμοσε τοῖς πατράσι σου, καὶ δώσει σοι αὐτήν, 12 καὶ ἀφελεῖς πᾶν διανοῖγον μήτραν, τὰ ἀρσενικά, τῷ Κυρίῳ· πᾶν διανοῖγον μήτραν ἐκ βουκολίων ἢ ἐν τοῖς κτήνεσί σου, ὅσα ἐὰν γένηταί σοι, τὰ ἀρσενικὰ ἁγιάσεις τῷ Κυρίῳ. 13 πᾶν διανοῖγον μήτραν ὄνου ἀλλάξεις προβάτῳ· ἐὰν δὲ μὴ ἀλλάξῃς, λυτρώσῃ αὐτό. πᾶν πρωτότοκον ἀνθρώπου τῶν υἱῶν σου λυτρώσῃ. 14 ἐὰν δὲ ἐρωτήσῃ σε ὁ υἱός σου μετὰ ταῦτα λέγων· τί τοῦτο; καὶ ἐρεῖς αὐτῷ, ὅτι ἐν χειρὶ κραταιᾷ ἐξήγαγε Κύριος ἡμᾶς ἐκ γῆς Αἰγύπτου, ἐξ οἴκου δουλείας· 15 ἡνίκα δὲ ἐσκλήρυνε Φαραὼ ἐξαποστεῖλαι ἡμᾶς, ἀπέκτεινε πᾶν πρωτότοκον ἐν γῇ Αἰγύπτῳ, ἀπὸ πρωτοτόκων ἀνθρώπων ἕως πρωτοτόκων κτηνῶν· καὶ διὰ τοῦτο ἐγὼ θύω πᾶν διανοῖγον μήτραν, τὰ ἀρσενικά, τῷ Κυρίῳ, καὶ πᾶν πρωτότοκον τῶν υἱῶν μου λυτρώσομαι. 16 καὶ ἔσται εἰς σημεῖον ἐπὶ τῆς χειρός σου καὶ ἀσάλευτον πρὸ ὀφθαλμῶν σου· ἐν γὰρ χειρὶ κραταιᾷ ἐξήγαγέ σε Κύριος ἐξ Αἰγύπτου. 17 ῾Ως δὲ ἐξαπέστειλε Φαραὼ τὸν λαόν, οὐχ ὡδήγησεν αὐτοὺς ὁ Θεὸς ὁδὸν γῆς Φυλιστιείμ, ὅτι ἐγγὺς ἦν· εἶπε γὰρ ὁ Θεός· μήποτε μεταμελήσῃ τῷ λαῷ ἰδόντι πόλεμον, καὶ ἀποστρέψῃ εἰς Αἴγυπτον. 18 καὶ ἐκύκλωσεν ὁ Θεὸς τὸν λαὸν ὁδὸν τὴν εἰς τὴν ἔρημον, εἰς τὴν ἐρυθρὰν θάλασσαν, πέμπτῃ δὲ γενεᾷ ἀνέβησαν οἱ υἱοὶ ᾿Ισραὴλ ἐκ γῆς Αἰγύπτου. 19 καὶ ἔλαβε Μωυσῆς τὰ ὀστᾶ ᾿Ιωσὴφ μεθ᾿ ἑαυτοῦ· ὅρκῳ γὰρ ὥρκισε τοὺς υἱοὺς ᾿Ισραὴλ λέγων· ἐπισκοπῇ ἐπισκέψεται ὑμᾶς Κύριος καὶ συνανοίσετέ μου τὰ ὀστᾶ ἐντεῦθεν μεθ᾿ ὑμῶν. 20 ἐξάραντες δὲ οἱ υἱοὶ ᾿Ισραὴλ ἐκ Σοκχὼθ ἐστρατοπέδευσαν ἐν ᾿Οθὼμ παρὰ τὴν ἔρημον. 21 ὁ δὲ Θεὸς ἡγεῖτο αὐτῶν, ἡμέρας μὲν ἐν στύλῳ νεφέλης, δεῖξαι αὐτοῖς τὴν ὁδόν, τὴν δὲ νύκτα ἐν στύλῳ πυρός· 22 οὐκ ἐξέλιπε δὲ ὁ στῦλος τῆς νεφέλης ἡμέρας καὶ ὁ στῦλος τοῦ πυρὸς νυκτὸς ἐναντίον τοῦ λαοῦ παντός.
- Vulgata
1 locutusque est Dominus ad Mosen dicens 2 sanctifica mihi omne primogenitum quod aperit vulvam in filiis Israhel tam de hominibus quam de iumentis mea sunt enim omnia 3 et ait Moses ad populum mementote diei huius in qua egressi estis de Aegypto et de domo servitutis quoniam in manu forti eduxit vos Dominus de loco isto ut non comedatis fermentatum panem 4 hodie egredimini mense novarum frugum 5 cumque te introduxerit Dominus in terram Chananei et Hetthei et Amorrei et Evei et Iebusei quam iuravit patribus tuis ut daret tibi terram fluentem lacte et melle celebrabis hunc morem sacrorum mense isto 6 septem diebus vesceris azymis et in die septimo erit sollemnitas Domini 7 azyma comedetis septem diebus non apparebit apud te aliquid fermentatum nec in cunctis finibus tuis 8 narrabisque filio tuo in die illo dicens hoc est quod fecit Dominus mihi quando egressus sum de Aegypto 9 et erit quasi signum in manu tua et quasi monumentum ante oculos tuos et ut lex Domini semper in ore tuo in manu enim forti eduxit te Dominus de Aegypto 10 custodies huiuscemodi cultum statuto tempore a diebus in dies 11 cumque introduxerit te in terram Chananei sicut iuravit tibi et patribus tuis et dederit eam tibi 12 separabis omne quod aperit vulvam Domino et quod primitivum est in pecoribus tuis quicquid habueris masculini sexus consecrabis Domino 13 primogenitum asini mutabis ove quod si non redemeris interficies omne autem primogenitum hominis de filiis tuis pretio redimes 14 cumque interrogaverit te filius tuus cras dicens quid est hoc respondebis ei in manu forti eduxit nos Dominus de Aegypto de domo servitutis 15 nam cum induratus esset Pharao et nollet nos dimittere occidit Dominus omne primogenitum in terra Aegypti a primogenito hominis usque ad primogenitum iumentorum idcirco immolo Domino omne quod aperit vulvam masculini sexus et omnia primogenita filiorum meorum redimo 16 erit igitur quasi signum in manu tua et quasi adpensum quid ob recordationem inter oculos tuos eo quod in manu forti eduxerit nos Dominus de Aegypto 17 igitur cum emisisset Pharao populum non eos duxit Dominus per viam terrae Philisthim quae vicina est reputans ne forte paeniteret eum si vidisset adversum se bella consurgere et reverteretur in Aegyptum 18 sed circumduxit per viam deserti quae est iuxta mare Rubrum et armati ascenderunt filii Israhel de terra Aegypti 19 tulit quoque Moses ossa Ioseph secum eo quod adiurasset filios Israhel dicens visitabit vos Deus efferte ossa mea hinc vobiscum 20 profectique de Soccoth castrametati sunt in Etham in extremis finibus solitudinis 21 Dominus autem praecedebat eos ad ostendendam viam per diem in columna nubis et per noctem in columna ignis ut dux esset itineris utroque tempore 22 numquam defuit columna nubis per diem nec columna ignis per noctem coram populo
1 Toen sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: 2 Heilig Mij alle eerstgeborenen; wat enige baarmoeder opent onder de kinderen Israëls, van mensen en van beesten, dat is Mijn. 3 Verder zeide Mozes tot het volk: Gedenkt aan dezen zelfden dag, op welken gijlieden uit Egypte, uit het diensthuis, gegaan zijt; want de HEERE heeft u door een sterke hand van hier uitgevoerd; daarom zal het gedesemde niet gegeten worden. 4 Heden gaat gijlieden uit, in de maand Abib. 5 En het zal geschieden, als u de HEERE zal gebracht hebben in het land der Kanaänieten, en der Hethieten, en der Amorieten, en der Hevieten, en der Jebusieten, hetwelk Hij uw vaderen gezworen heeft u te geven, een land vloeiende van melk en honig; zo zult gij dezen dienst houden in deze maand. 6 Zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten, en aan den zevenden dag zal den HEERE een feest zijn. 7 Zeven dagen zullen ongezuurde broden gegeten worden, en het gedesemde zal bij u niet gezien worden, ja, er zal geen zuurdeeg bij u gezien worden, in al uw palen. 8 En gij zult uw zoon te kennen geven te dienzelven dage, zeggende: Dit is om hetgeen de HEERE mij gedaan heeft, toen ik uit Egypte uittoog. 9 En het zal u zijn tot een teken op uw hand, en tot een gedachtenis tussen uw ogen, opdat de wet des HEEREN in uw mond zij, omdat u de HEERE door een sterke hand uit Egypte uitgevoerd heeft. 10 Daarom onderhoudt deze inzetting ter bestemder tijd, van jaar tot jaar. 11 Het zal ook geschieden, wanneer u de HEERE in het land der Kanaänieten zal gebracht hebben, gelijk Hij u en uw vaderen gezworen heeft, en Hij het u zal gegeven hebben; 12 Zo zult gij tot den HEERE doen overgaan alles, wat de baarmoeder opent; ook alles, wat de baarmoeder opent van de vrucht der beesten, die gij hebben zult; de mannetjes zullen des HEEREN zijn. 13 Doch al wat de baarmoeder der ezelin opent, zult gij lossen met een lam; wanneer gij het nu niet lost, zo zult gij het den nek breken; maar alle eerstgeborenen des mensen onder uw zonen zult gij lossen. 14 Wanneer het geschieden zal, dat uw zoon u morgen zal vragen, zeggende: Wat is dat, zo zult gij tot hem zeggen: De HEERE heeft ons door een sterke hand uit Egypte, uit het diensthuis, uitgevoerd. 15 Want het geschiedde, toen Farao zich verhardde ons te laten trekken, zo doodde de HEERE alle eerstgeborenen in Egypteland, van des mensen eerstgeborene af, tot den eerstgeborene der beesten; daarom offer ik den HEERE de mannetjes van alles, wat de baarmoeder opent; doch alle eerstgeborenen mijner zonen los ik. 16 En het zal tot een teken zijn op uw hand, en tot voorhoofdspanselen tussen uw ogen; want de HEERE heeft door een sterke hand ons uit Egypte uitgevoerd. 17 En het is geschied, toen Farao het volk had laten trekken, zo leidde hen God niet op den weg van het land der Filistijnen, hoewel die nader was; want God zeide: Dat het den volke niet rouwe, als zij den strijd zien zouden, en wederkeren naar Egypte. 18 Maar God leidde het volk om, langs den weg van de woestijn der Schelfzee. De kinderen Israëls nu togen bij vijven uit Egypteland. 19 En Mozes nam de beenderen van Jozef met zich; want hij had met een zwaren eed de kinderen Israëls bezworen, zeggende: God zal ulieden voorzeker bezoeken; voert dan mijn beenderen met ulieden op van hier! 20 Alzo reisden zij uit Sukkoth; en zij legerden zich in Etham, aan het einde der woestijn. 21 En de HEERE toog voor hun aangezicht, des daags in een wolkkolom, dat Hij hen op den weg leidde, en des nachts in een vuurkolom, dat Hij hen lichtte, om voort te gaan dag en nacht. 22 Hij nam de wolkkolom des daags, noch de vuurkolom des nachts niet weg van het aangezicht des volks.
Hoofdstuk 13 Wet op de eerstgeborenen [1] De heer sprak tot Mozes en Aäron als volgt: [2] 'Wijd alle eerstgeborenen* aan Mij; alles wat bij de Israëlieten de moederschoot opent, mens of dier, behoort Mij toe.' [3] Mozes sprak tot het volk: 'Blijf deze dag gedenken, de dag waarop u vertrokken bent uit Egypte, het slavenhuis. Want met krachtige hand heeft de heer u weggeleid. Gezuurd brood mag dan niet gegeten worden. [4] Vandaag, op deze dag van de maand abib, trekt u weg. [5] Als de heer u weggebracht heeft naar het land van de Kanaänieten, Hethieten, Amorieten, Chiwwieten en Jebusieten, een land dat overvloeit van melk en honing, het land dat Hij u geven zal zoals Hij aan uw vaderen onder ede beloofd heeft, dan moet u steeds in deze maand deze plechtigheid blijven vieren. [6] Zeven dagen lang moet u ongezuurd brood eten, en op de zevende dag is het feest voor de heer. [7] Ongezuurd brood moet u eten, zeven dagen lang; iets dat gezuurd is mag bij u niet gevonden worden, in heel uw gebied. [8] Op die dag moet u uw kinderen deze uitleg geven: Dit feest dient om te gedenken wat de heer voor mij gedaan heeft toen ik wegtrok uit Egypte. [9] Het moet voor u een merk* op de hand zijn en een gedachtenisteken tussen uw ogen, zodat de Wet van de heer altijd op uw lippen is. Want met sterke hand heeft Hij u weggeleid uit Egypte. [10] U moet dit voorschrift ieder jaar op de vastgestelde tijd onderhouden. [11] Als de heer u geleid heeft naar het land van de Kanaänieten, dat Hij u en uw vaderen onder ede beloofd heeft, en u dat land in bezit heeft gegeven, [12] dan* moet u alles wat de moederschoot opent afstaan aan de heer. Elke mannelijke eerstgeborene van het vee behoort toe aan de heer. [13] Elk eerstgeboren jong van een ezel moet u vrijkopen, met een lam. Wilt u het niet vrijkopen, dan moet u het de nek* breken. Iedere mannelijke eerstgeborene van uw kinderen moet u vrijkopen. [14] Als uw kind u later vraagt wat dit betekent, dan moet u antwoorden: Met krachtige hand heeft de heer ons weggeleid uit Egypte, het slavenhuis. [15] Toen de farao hardnekkig weigerde ons te laten gaan, heeft de heer alle eerstgeborenen van Egypte gedood, zowel de eerstgeborenen van de mensen als die van het vee. Daarom offer ik elk mannelijk dier dat de moederschoot opent aan de heer en koop ik elke eerstgeboren zoon vrij. [16] Dit moet voor u een merk op de hand zijn en een gedachtenisteken tussen uw ogen; want met krachtige hand heeft de heer ons weggeleid uit Egypte.' Redding bij de Rietzee [17] Toen* de farao het volk had laten vertrekken, liet God hen niet door het gebied van de Filistijnen gaan, hoewel deze weg korter was. Want als het volk aangevallen zou worden, dacht God, zou het spijt kunnen krijgen en teruggaan naar Egypte. [18] God liet het volk dus de omweg door de Rietzee-woestijn maken. Geheel uitgerust voor de strijd trokken de Israëlieten weg uit Egypte. [19] Mozes nam het gebeente van Jozef mee. Deze had de Israëlieten immers bezworen dat te doen, toen hij zei: 'Als de heer zich jullie lot aantrekt, neem dan mijn gebeente met je mee.' [20] De Israëlieten vertrokken uit Sukkot* en sloegen hun kamp op in Etam*, aan de rand van de woestijn. [21] De heer ging voor hen uit; overdag in een wolkkolom om hen te leiden op de weg, 's nachts in een vuurzuil, om hun licht te zijn. Zo konden zij dag en nacht doortrekken. [22] Nooit week overdag de wolkkolom en 's nachts de vuurzuil van de spits van het volk.
Hoofdstuk 13 [1] De HEER zei tegen Mozes: [2] 'Wijd alle eerstgeborenen aan mij; alles wat bij de Israëlieten of bij hun vee als eerste de moederschoot verlaat behoort mij toe.' [3] Mozes zei tegen het volk: 'Blijf deze dag gedenken, de dag waarop u weggetrokken bent uit Egypte, dat slavenland, want met krachtige hand heeft de HEER u daaruit bevrijd. Er mag dan niets gegeten worden dat zuurdesem bevat. [4] Deze dag, de dag van uw uittocht, valt in de maand abib. [5] Als de HEER u eenmaal in het gebied van de Kanaänieten, de Hethieten, Amorieten, Chiwwieten en Jebusieten gebracht heeft, in het land dat hij onder ede aan uw voorouders beloofd heeft, een land dat overvloeit van melk en honing, neem dan steeds in deze maand het volgende gebruik in acht: [6] Eet zeven dagen lang ongedesemd brood, en vier op de zevende dag feest ter ere van de HEER. [7] Niet alleen moet u die zeven dagen ongedesemd brood eten, ook mag er in het hele land geen gedesemd brood of zuurdesem bij u te vinden zijn. [8] En vertel uw kinderen die dag: "Zo gedenk ik wat de HEER voor mij heeft gedaan toen ik wegtrok uit Egypte." [9] Laat dit gebruik zijn als een herinneringsteken om uw arm en op uw voorhoofd, zodat de wetten van de HEER voortdurend op uw lippen zijn. De HEER heeft u immers met sterke hand uit Egypte bevrijd. [10] Ieder jaar opnieuw moet u dit gebruik op de vastgestelde tijd in acht nemen. [11] Als de HEER u in het land van de Kanaänieten gebracht heeft, zoals hij u en uw voorouders onder ede heeft beloofd, en als hij u dat land in bezit heeft gegeven, [12] dan moet u alles wat als eerste de moederschoot verlaat aan de HEER afstaan. Alle eerstgeboren mannelijke dieren die uw vee werpt, moeten aan de HEER gegeven worden. [13] Elk eerstgeboren veulen van een ezel moet u vrijkopen met een lam. Koopt u het niet vrij, dan moet u het de nek breken. Ook elke eerstgeboren zoon moet u vrijkopen. [14] En als een van uw kinderen u later vraagt: "Waarom doen wij dit?" dan moet u dit antwoord geven: "Met krachtige hand heeft de HEER ons bevrijd uit Egypte, uit de slavernij. [15] Toen de farao weigerde ons te laten gaan, heeft de HEER alle eerstgeborenen in Egypte, van de mensen en van het vee, gedood. Daarom offer ik de HEER alle mannelijke dieren die als eerste de moederschoot verlaten en koop ik elke eerstgeboren zoon vrij." [16] Laat dit gebruik zijn als een teken om uw arm en een band op uw voorhoofd, om u eraan te herinneren dat de HEER ons met krachtige hand uit Egypte heeft bevrijd.' Doortocht door de Rietzee [17] Toen de farao het volk had laten vertrekken, leidde God hen niet langs de weg die door het gebied van de Filistijnen loopt, ook al was dat de kortste route. God dacht namelijk: Als ze strijd zouden moeten leveren, konden ze weleens spijt krijgen en teruggaan naar Egypte. [18] Daarom liet hij het volk een omweg maken en door de woestijn naar de Rietzee trekken. De Israëlieten waren als een geordend leger uit Egypte weggetrokken. [19] Mozes had het lichaam van Jozef meegenomen, omdat Jozef de Israëlieten plechtig had laten zweren dat te zullen doen. 'God zal zich jullie lot aantrekken,' had hij gezegd, 'en dan moeten jullie mijn lichaam van hier met je meenemen.' [20] Nadat ze Sukkot hadden verlaten, sloegen ze hun kamp op in Etam, aan de rand van de woestijn. [21] De HEER ging voor hen uit om hun de weg te wijzen, overdag in een wolkkolom, 's nachts in een lichtende vuurzuil. Zo konden ze dag en nacht verder trekken. [22] Overdag ging de wolkkolom het volk voortdurend voor, en 's nachts de vuurzuil.
13:1 Dan richt de Ene het woord tot Mozes en zegt: Exodus 13:2 heilig voor mij elke eersteling, splijter van elke moederschoot bij de zonen Israëls, bij de mens en bij het dier; voor míj is die! 13:3 Dan zegt Mozes tot de gemeente: gedenk déze dag waarop ge zijt weggetrokken uit Egypte, uit het slavenhuis, want met sterkte van hand heeft de Ene u van hier weggeleid; dus wordt er geen gist gegeten; 13:4 heden houdt ú uittocht, in de Arenmaand!- 13:5 en het zal geschieden als de Ene je heeft doen kómen in het land van de Kanaäniet, de Chitiet, de Amoriet, de Chiviet en de Jeboesiet, waarvan hij aan je vaderen heeft gezworen het jou te geven, een land vloeiend van melk en honing,- dienstdoen zul je in deze maand met dit dienstwerk: 13:6 zeven dagen eet je matses; en op de zevende dag: feest voor de Ene!- 13:7 matses eet men die zeven dagen; laat er bij jou geen gist worden gezien, en laat er bij jou niets gezuurds worden gezien in heel je gebied; 13:8 melden zul je aan je zoon op die dag, en zeggen: het is omwille hiervan: de Ene heeft het voor mij klaargemaakt bij mijn uittocht uit Egypte!- 13:9 wezen zal het voor jou tot een teken op je hand en tot een aandenken tussen je ogen opdat het onderricht van de Ene zal wezen in je mond; want met sterke hand heeft de Ene je uitgeleid uit Egypte; 13:10 bewaar deze inzettingen voor haar overeengekomen feesttijd, dag in dag uit; •• 13:11 en zal het geschieden dat de Ene je doet kómen in het land van de Kanaäniet, zoals hij heeft gezworen aan jou en aan je vaderen, en heeft hij het je gegeven, 13:12 draag dan al wie de moederschoot splijt over aan de Ene; van elke splijterworp van het vee die er voor u zal wezen: de mannetjes aan de Ene; 13:13 en elke moederschootsplijter van een ezel zul je inlossen met een lam; als je hem niet inlost zul je hem de nek breken; en elke eersteling van een mens bij je zonen zul je inlossen; 13:14 en zal het geschieden dat je zoon je morgen een vraag stelt en zegt: wat ís dit?- zeg dan tot hem: met sterkte van hand heeft de Ene ons uitgeleid uit Egypte, uit het slavenhuis; 13:15 en het geschiedde dat Farao hardnekkig weigerde om ons heen te zenden, en dat de Ene ómbracht elke eersteling op het land van Egypte, van menseneersteling tot diereneersteling; zodoende offer ik aan de Ene elke moederschootsplijter van de mannetjes, en los ik elke eersteling van mijn zonen in; 13:16 wezen zal dat tot een teken op je hand en tot een band tussen je ogen; want met sterkte van hand heeft de Ene ons uitgeleid uit Egypte! •• 13:17 En het geschiedde toen Farao de gemeente heenzond, heeft God die niet geleid over de weg door het land van de Filistijnen, hoewel die het naastbij is; want, heeft God gezegd, anders wordt de gemeente verleid tot spijt als ze de strijd zien, en keren ze terug naar Egypte! 13:18 God laat de gemeente afbuigen over de weg door de woestijn naar de Rietzee; in groepen van vijftig zijn de zonen Israëls opgeklommen uit het land van Egypte. 13:19 Mozes neemt de beenderen van Jozef met zich mee; want met een eed heeft die de zonen Israëls doen zweren en gezegd: in zijn omzien zal God naar u omzien; wilt dan mijn beenderen hieruit mét u doen opklimmen! 13:20 Ze breken op van Soekot; ze legeren zich in Etam, aan de rand van de woestijn,- 13:21 terwijl de Ene voor hun aanschijn uit gaat, overdag in een wolkzuil om hen te geleiden op de weg en 's nachts in een zuil van vuur om hen bij te lichten,- om voort te gaan des daags en des nachts. 13:22 Nooit blijft hij weg, de wolkzuil overdag of de vuurzuil 's nachts,- voor het aanschijn van de gemeente. •
Exodus 13 [Commentary] [Map] 1. Yahvé parla à Moïse et lui dit : 2. Consacre-moi tout premier-né, prémices du sein maternel, parmi les Israélites. Homme ou animal, il est à moi. 3. Moïse dit au peuple : « Souvenez-vous de ce jour, celui où vous êtes sortis d'Égypte, de la maison de servitude, car c'est par la force de sa main que Yahvé vous en a fait sortir, et l'on ne mangera pas de pain levé. 4. Aujourd'hui vous sortez dans le mois d'Abib. 5. Quand Yahvé t'aura fait entrer dans la terre des Cananéens, des Hittites, des Amorites, des Hivvites et des Jébuséens, qu'il a juré à tes pères de te donner, terre qui ruisselle de lait et de miel, tu pratiqueras ce rite en ce même mois. 6. Pendant sept jours tu mangeras des azymes et le septième jour il y aura une fête pour Yahvé. 7. Ce sont des azymes que l'on mangera pendant les sept jours et l'on ne verra pas chez toi de pain levé, ni on ne verra chez toi de levain, dans tout ton territoire. 8. Ce jour-là, tu parleras ainsi à ton fils : «C'est à cause de ce que Yahvé a fait pour moi lors de ma sortie d'Égypte. » 9. Ce sera pour toi un signe sur ta main, un mémorial sur ton front, afin que la loi de Yahvé soit toujours dans ta bouche, car c'est à main forte que Yahvé t'a fait sortir d'Égypte. 10. Tu observeras cette loi au temps prescrit, d'année en année. 11. « Quand Yahvé t'aura fait entrer dans le pays des Cananéens, comme il te l'a juré ainsi qu'à tes pères, et qu'il te l'aura donné, 12. tu céderas à Yahvé tout être sorti le premier du sein maternel et toute la première portée des bêtes qui t'appartiennent : les mâles sont à Yahvé. 13. Les premiers ânons mis bas, tu les rachèteras par une tête de petit bétail. Si tu ne les rachètes pas, tu leur briseras la nuque, mais tous les premiers-nés de l'homme, parmi tes fils, tu les rachèteras. 14. Lorsque ton fils te demandera demain : «Que signifie ceci ?» tu lui diras : «C'est par la force de sa main que Yahvé nous a fait sortir d'Égypte, de la maison de servitude. 15. Comme Pharaon s'entêtait à ne pas nous laisser partir, Yahvé fit périr tous les premiers-nés au pays d'Égypte, aussi bien les premiers-nés des hommes que les premiers-nés du bétail. C'est pourquoi je sacrifie à Yahvé tout mâle sorti le premier du sein maternel et je rachète tout premier-né de mes fils. » 16. Ce sera pour toi un signe sur ta main, un bandeau sur ton front, car c'est par la force de sa main que Yahvé nous a fait sortir d'Égypte. 17. Lorsque Pharaon eut laissé partir le peuple, Dieu ne lui fit pas prendre la route du pays des Philistins, bien qu'elle fût plus proche, car Dieu s'était dit qu'à la vue des combats le peuple pourrait se repentir et retourner en Égypte. 18. Dieu fit donc faire au peuple un détour par la route du désert de la mer des Roseaux. C'est bien armés que les Israélites montèrent du pays d'Égypte. 19. Moïse emporta les ossements de Joseph avec lui, car celui-ci avait adjuré les Israélites en disant : « Oui, Dieu vous visitera, et alors vous emporterez d'ici mes ossements avec vous. » 20. Ils partirent de Sukkot et campèrent à Étam, en bordure du désert. 21. Yahvé marchait avec eux, le jour dans une colonne de nuée pour leur indiquer la route, et la nuit dans une colonne de feu pour les éclairer, afin qu'ils puissent marcher de jour et de nuit. 22. La colonne de nuée ne se retirait pas le jour devant le peuple, ni la colonne de feu la nuit.
Exod.13 [1] And the LORD spake unto Moses, saying, [2] Sanctify unto me all the firstborn, whatsoever openeth the womb among the children of Israel, both of man and of beast: it is mine. [3] And Moses said unto the people, Remember this day, in which ye came out from Egypt, out of the house of bondage; for by strength of hand the LORD brought you out from this place: there shall no leavened bread be eaten. [4] This day came ye out in the month Abib. [5] And it shall be when the LORD shall bring thee into the land of the Canaanites, and the Hittites, and the Amorites, and the Hivites, and the Jebusites, which he sware unto thy fathers to give thee, a land flowing with milk and honey, that thou shalt keep this service in this month. [6] Seven days thou shalt eat unleavened bread, and in the seventh day shall be a feast to the LORD. [7] Unleavened bread shall be eaten seven days; and there shall no leavened bread be seen with thee, neither shall there be leaven seen with thee in all thy quarters. [8] And thou shalt shew thy son in that day, saying, This is done because of that which the LORD did unto me when I came forth out of Egypt. [9] And it shall be for a sign unto thee upon thine hand, and for a memorial between thine eyes, that the LORD's law may be in thy mouth: for with a strong hand hath the LORD brought thee out of Egypt. [10] Thou shalt therefore keep this ordinance in his season from year to year. [11] And it shall be when the LORD shall bring thee into the land of the Canaanites, as he sware unto thee and to thy fathers, and shall give it thee, [12] That thou shalt set apart unto the LORD all that openeth the matrix, and every firstling that cometh of a beast which thou hast; the males shall be the LORD's. [13] And every firstling of an ass thou shalt redeem with a lamb; and if thou wilt not redeem it, then thou shalt break his neck: and all the firstborn of man among thy children shalt thou redeem. [14] And it shall be when thy son asketh thee in time to come, saying, What is this? that thou shalt say unto him, By strength of hand the LORD brought us out from Egypt, from the house of bondage: [15] And it came to pass, when Pharaoh would hardly let us go, that the LORD slew all the firstborn in the land of Egypt, both the firstborn of man, and the firstborn of beast: therefore I sacrifice to the LORD all that openeth the matrix, being males; but all the firstborn of my children I redeem. [16] And it shall be for a token upon thine hand, and for frontlets between thine eyes: for by strength of hand the LORD brought us forth out of Egypt. [17] And it came to pass, when Pharaoh had let the people go, that God led them not through the way of the land of the Philistines, although that was near; for God said, Lest peradventure the people repent when they see war, and they return to Egypt: [18] But God led the people about, through the way of the wilderness of the Red sea: and the children of Israel went up harnessed out of the land of Egypt. [19] And Moses took the bones of Joseph with him: for he had straitly sworn the children of Israel, saying, God will surely visit you; and ye shall carry up my bones away hence with you. [20] And they took their journey from Succoth, and encamped in Etham, in the edge of the wilderness. [21] And the LORD went before them by day in a pillar of a cloud, to lead them the way; and by night in a pillar of fire, to give them light; to go by day and night: [22] He took not away the pillar of the cloud by day, nor the pillar of fire by night, from before the people.
Heiligung der Erstgeburt Israels. Fest der Ungesäuerten Brote 131Und der HERR redete mit Mose und sprach: 2Heilige mir alle Erstgeburt bei den Israeliten; alles, was zuerst den Mutterschoß durchbricht bei Mensch und Vieh, das ist mein. 3Da sprach Mose zum Volk: Gedenkt an diesen Tag, an dem ihr aus Ägypten, aus der Knechtschaft, gezogen seid, denn der HERR hat euch mit mächtiger Hand von dort herausgeführt; darum sollst du nicht gesäuertes Brot essen. 4Heute zieht ihr aus, im Monat Abib. 5Wenn dich nun der HERR bringen wird in das Land der Kanaaniter, Hetiter, Amoriter, Hiwiter und Jebusiter, das er dir geben wird, wie er deinen Vätern geschworen hat, ein Land, darin Milch und Honig fließt, so sollst du diesen Brauch halten in diesem Monat. 6Sieben Tage sollst du ungesäuertes Brot essen, und am siebenten Tage ist des HERRN Fest. 7Du sollst sieben Tage ungesäuertes Brot essen, dass bei dir weder Sauerteig noch gesäuertes Brot gesehen werde an allen deinen Orten. 8Ihr sollt euren Söhnen sagen an demselben Tage: Das halten wir um dessentwillen, was uns der HERR getan hat, als wir aus Ägypten zogen. 9Darum soll es dir wie ein Zeichen sein auf deiner Hand und wie ein Merkzeichen zwischen deinen Augen, damit des HERRN Gesetz in deinem Munde sei; denn der HERR hat dich mit mächtiger Hand aus Ägypten geführt. 10Darum halte diese Ordnung Jahr für Jahr zu ihrer Zeit. 11Wenn dich nun der HERR ins Land der Kanaaniter gebracht hat, wie er dir und deinen Vätern geschworen hat, und es dir gegeben hat, 12so sollst du dem HERRN alles aussondern, was zuerst den Mutterschoß durchbricht. Alle männliche Erstgeburt unter dem Vieh gehört dem HERRN. 13Die Erstgeburt vom Esel sollst du auslösen mit einem Schaf; wenn du sie aber nicht auslöst, so brich ihr das Genick. Beim Menschen aber sollst du alle Erstgeburt unter deinen Söhnen auslösen. 14Und wenn dich heute oder morgen dein Sohn fragen wird: Was bedeutet das?, sollst du ihm sagen: Der HERR hat uns mit mächtiger Hand aus Ägypten, aus der Knechtschaft, geführt. 15Denn als der Pharao hartnäckig war und uns nicht ziehen ließ, erschlug der HERR alle Erstgeburt in Ägyptenland, von der Erstgeburt des Menschen bis zur Erstgeburt des Viehs. Darum opfere ich dem HERRN alles Männliche, das zuerst den Mutterschoß durchbricht, aber die Erstgeburt meiner Söhne löse ich aus. 16Und das soll dir wie ein Zeichen auf deiner Hand sein und wie ein Merkzeichen zwischen deinen Augen; denn der HERR hat uns mit mächtiger Hand aus Ägypten geführt. Die Wolken- und Feuersäule 17Als nun der Pharao das Volk hatte ziehen lassen, führte sie Gott nicht den Weg durch das Land der Philister, der am nächsten war; denn Gott dachte, es könnte das Volk gereuen, wenn sie Kämpfe vor sich sähen, und sie könnten wieder nach Ägypten umkehren. 18Darum ließ er das Volk einen Umweg machen und führte es durch die Wüste zum Schilfmeer. Und Israel zog wohlgeordnet aus Ägyptenland. 19Und Mose nahm mit sich die Gebeine Josefs; denn dieser hatte den Söhnen Israels einen Eid abgenommen und gesprochen: Gott wird sich gewiss euer annehmen; dann führt meine Gebeine von hier mit euch fort. 20So zogen sie aus von Sukkot und lagerten sich in Etam am Rande der Wüste. 21Und der HERR zog vor ihnen her, am Tage in einer Wolkensäule, um sie den rechten Weg zu führen, und bei Nacht in einer Feuersäule, um ihnen zu leuchten, damit sie Tag und Nacht wandern konnten. 22Niemals wich die Wolkensäule von dem Volk bei Tage noch die Feuersäule bei Nacht.
- A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -
1. |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
8. |
9. |
10. |
11. |
12. |
13. |
14. |
15. |
16. |
17. |
18. |
19. |
20. |
21. |
22. |
23. |
24. |
25. |
26. |
27 |
28 |
29 |
||||||
1 |
5 |
1. |
2. |
3. |
4. |
5. |
||||||||||||||||||||||||||||
2 |
13 |
6. |
7. |
8. |
9. |
10. |
11. |
12. |
13. |
14. |
15. |
16. |
17. |
18. |
||||||||||||||||||||
3 |
23 |
19. |
20. |
21. |
22. |
23. |
24. |
25. |
26. |
27. |
28. |
29. |
30. |
31. |
32. |
33. |
34. |
35. |
36. |
37. |
38. |
39. |
40. |
41. |
||||||||||
4 |
5 |
42. |
43. |
44. |
45. |
46. |
||||||||||||||||||||||||||||
5 |
26 |
47. |
48. |
49. |
50. |
51. |
52. |
53. |
54. |
55. |
56. |
57. |
58. |
59. |
60. |
61. |
62. |
63. |
64. |
65. |
66. |
67. |
68. |
69. |
70. |
71. |
72. |
|||||||
6 |
8 |
73. |
74. |
75. |
76. |
77. |
78. |
79. |
80. |
|||||||||||||||||||||||||
7 |
15 |
81. |
82. |
83. |
84. |
85. |
86. |
87. |
88. |
89. |
90. |
91. |
92. |
93. |
94. |
95. |
||||||||||||||||||
8 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
9 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
10 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
11 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
7 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
8 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
9 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
10 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
11 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
12 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
12 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
8. |
9. |
10. |
11. |
12. |
13. |
14. |
15. |
16. |
17. |
18. |
19. |
20. |
21. |
22. |
23. |
24. |
25. |
26. |
27 |
28 |
29 |
||||||