Overzicht van Exodus : -
Ex 2 - Ex
3 - Ex 4
- Ex 5 - Ex
6 - Ex 7
- Ex 8 - Ex
9 - Ex 10
- Ex 11 - Ex
12 - Ex 13
- Ex 14
- Ex 15 - Ex
16 - Ex 17
- Ex 18
- Ex 19 - Ex
20 - Ex 21
- Ex 22
- Ex 23 - Ex
24 - Ex 25
- Ex 26
- Ex 27 - Ex
28 - Ex 29
- Ex 30
- Ex 31 - Ex
32 - Ex 33
- Ex 34
- Ex 35 - Ex
36 - Ex 37
- Ex 38
- Ex 39 - Ex
40 -
Tekstuitleg vers per vers
: - Ex 16,1
- Ex 16,2
- Ex 16,3
- Ex 16,4
- Ex 16,5
- Ex 16,6
- Ex 16,7
- Ex 16,8
- Ex 16,9
- Ex 16,10
- Ex 16,11
- Ex 16,12
- Ex 16,13
- Ex 16,14
- Ex 16,15
- Ex 16,16
- Ex 16,17
- Ex 16,18
- Ex 16,19
- Ex 16,20
- Ex 16,21
- Ex 16,22
- Ex 16,23
- Ex 16,24
- Ex 16,25
- Ex 16,26
- Ex 16,27
- Ex 16,28
- Ex 16,29
- Ex 16,30
- Ex 16,31
- Ex 16,32
- Ex 16,33
- Ex 16,34
- Ex 16,35
- Ex 16,36
-
- Hebreeuwse tekst : http://www.mechon-mamre.org/p/pt/pt0216.htm . http://www.lexilogos.com/bible_multilingue.htm . Hebreeuws OF modern Hebreeuws (NT) .
- Targum Onkelos : http://www.mechon-mamre.org/i/t/u/u0216.htm . Targum Onkelos . Vertaling : http://targum.info/onk/ExOnk13_17.htm . Vertaling Pseudo-Jonathan : http://targum.info/pj/pjex13-17.htm .
- Griekse tekst - Septuaginta : http://www.myriobiblos.gr/bible/ot/chapter.asp?book=2&page=16 . Griekse tekst - Septuaginta .
- Vulgata : http://www.intratext.com/IXT/LAT0001/_P1U.HTM . Vulgata .
- Statenvertaling : http://www.statenvertaling.net/bijbel/exod/16.html . Statenvertaling .
- Willibrordvertaling : http://www.willibrordbijbel.nl/index.php?p=page&i=1957%2C1992&wbv=on&nbv=on . Willibrordvertaling .
- De Nieuwe Vertaling : http://www.willibrordbijbel.nl/index.php?p=page&i=1957%2C1992&wbv=on&nbv=on . De Nieuwe Vertaling .
- De Naardense bijbel : http://naardensebijbel.nl/zoek.php . De Naardense bijbel .
- Bible de Jérusalem : http://www.lexilogos.com/bible_multilingue.htm . Bible de Jérusalem .
- King James Bible : http://quod.lib.umich.edu/cgi/k/kjv/kjv-idx?type=DIV1&byte=220736 . King James Bible .
- Luther Bibel : http://www.die-bibel.de/online-bibeln/luther-bibel-1984/bibeltext/bibel/text/lesen/stelle/2/160001/169999/ch/a973fdae9514131a58c9f5bac578a3d0/ . Luther Bibel .
- Arabisch :http://www.lexilogos.com/bible_multilingue.htm . Arabisch .
Structuur Ex 16 | Ex 16,1 | Ex 16,2-13 | Ex 16,13-21 | Ex 16,22-31 | Ex 16,32-34 | Ex 16,35 | Ex 16,36 |
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | |
Structuur Ex 16, 2-12 | Ex 16,2-3 : het morren van het volk wegens een crisis | Ex 16,4-5 : tussenkomst van God : belofte | Ex 16,6-7 : Mozes en Aäron tot de Israëlieten | Ex 16,8 : Mozes tot Aäron) | Ex 16,9 : Mozes tot Aäron | Ex 16,10 : het verschijnen van JHWH | Ex 16,11-12 : JHWH tot Mozes |
Ex 16,1-36 . Ex 16,1-36 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 -
Ex 16,1 - Ex 16,1 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . And they took their journey from Elim, and all the congregation
of the children of Israel came unto the wilderness of Sin, which is between
Elim and Sinai, on the fifteenth day of the second month after their departing
out of the land of Egypt.
Luther-Bibel . 1 Von Elim zogen sie aus und die ganze Gemeinde der Israeliten
kam in die Wüste Sin, die zwischen Elim und Sinai liegt, am fünfzehnten
Tage des zweiten Monats, nachdem sie von Ägypten ausgezogen waren.
Tekstanalyse van Ex 16,1 . Dit vers Ex 16,1 telt 23 woorden en 88 (2 X 2 X 2 X 11) letters . De getalwaarde van Ex 16,1 is 5624 (2 X 2 X 2 X 19 X 37) .
Ex 16,1 | wajjisë`û (en zij braken op) | me´e(j)lim (uit Elim) | wajjâbo´û (en zij gingen) | kâl `ädath bënê jishërâ´el (de hele gemeenschap van Israëlieten) | ´èl midëbar sîn (naar de woestijn sin) |
Ex 17,1 | wajjisë`û (en zij braken op) | kâl `ädath bënê jishërâ´el (de hele gemeenschap van Israëlieten) | mimmmidëbar sîn (van de woestijn sin) |
Ex 17,1 | wajjisë`û (en zij braken op) | kâl `ädath bënê jishërâ´el (de hele gemeenschap van Israëlieten) | mimmidëbar sîn (uit de woestijn van Sin) | lëmasë`êhèm (voor hun tocht) | `al pî JHWH (volgens het bevel van JHWH) | wajjachänû (en zij legerden) | birëphîdîm (in Refidim) |
Nu 20,1 - Nu 20,2 | wajjâbo´û (en zij gingen) | bënê jishërâ´el kâl hâ`edâh (de Israëlieten , de hele gemeenschap) | midëbar tsin (uit de woestijn van Sin) | ||||
Ex 16,1 | wajjâbo´û (en zij gingen) | kâl `ädath bënê jishërâ´el (de hele gemeenschap van Israëlieten) | ´èl midëbar sîn (naar de woestijn sin) | ||||
Nu 33,10 | wajjisë`û (en zij braken op) | me´e(j)lim (uit Elim) | wajjachänû (en zij legerden) | `al jam sûph (bij de Rode Zee) |
1. nevensch. voegw. wë (en) + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. וַיִּסְעוּ = wajjisë`û (en zij braken op) , pausavorm jussief וְיִסָּעוּ = wëjissâ`û (en dat zij optrekken) van het werkw. נָסָע = nâsâ`(opbreken, reizen . Taalgebruik in Tenakh : nâsâ` (opbreken, reizen) . Tenakh (64) . Gn (2) . Ex (6) : (1) Ex 12,37 (van Raämses tot Sukkoth) . (2) Ex 13,20 (van Sukkoth naar Etham) . (3) Ex 14,15 . (4) Ex 16,1 (Van Elim naar de Sin-woestijn) . (5) Ex 17,1 (Van de Sin-woestijn naar Rephidim) . (6) Ex 19,2 (van Rephidim naar de Sinaïwoestijn) . Nu (51) : (1) Nu 10,12 (van de Sinaïwoestijn naar Paran) . (2) Nu 10,13 . (3) Nu 10,28 . (4) Nu 10,33 . (5) Nu 20,22 (van Kades naar de berg Hor) . (6) Nu 21,4 . (van de berg Hor richting Rietzee) . (7) Nu 21,10 (in Obot) . (9) Nu 21,11 (van Obot. (10) .
2. = me´e(j)lim (uit Elim) . Voorzetsel min (uit) met = ´e(j)lim (Elim)
. Taalgebruik in Tenach : ´e(j)lim
(Elim) . Slechts in Ex
16,1 als eigennaam van een plaats . In Ex
15,27 en Nu
33,9 vinden = we ´e(j)limâh (naar Elim) .
- ´el of ´e(j)l
(voorname, machtige, eik) . 1ste halte op weg naar de Sinaï .
'De plaatsnaam Elim betekent "Grote bomen" en is volgens de bijbel
de naam van een oase met twaalf waterbronnen en zeventig palmbomen . Na hun
uittocht uit Egypte sloegen Mozes en zijn volgelingen hier hun kampement op
. Vermoedelijk is het de oase in de Wadi Garandel , een beek die op het gebergte
Et Tih ontspringt . In het voorjaar (dus in het seizoen, dat Israël erlangs
trok) geeft de beek veel water.' Website : http://nl.wikipedia.org/wiki/Elim_(oase)
.
3. prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. וַיָּבֹאוּ= wajjâbo´û (en zij gingen) OF prefix verbindingswoord wë + act. hifil imperf. 3de pers. mann. mv. וַיָּבִאוּ = wajjâbhi´û (en zij lieten komen, zij brachten) van het werkw. בָּא = bâ´ (gaan, komen) . Taalgebruik in Tenakh : bâ´ (gaan, komen) . Getalswaarde : beth = 2 , aleph = 1 ; totaal : 3 . Structuur : 2 - 1 . Spiegelbeeld van het woord אַב = ´ab (vader) . Tenakh (195) . Pentateuch (47) . Eerdere Profeten (99) Latere Profeten (14) . 12 Kleine Profeten (2) . Geschriften (33) . Gn (18) : (1) Gn 7,15 . (2) Gn 11,31 . (3) Gn 12,5 . (4) Gn 14,7 . (5) Gn 19,1 . (6) Gn 19,3 . (7) Gn 22,9 . (8) Gn 26,32 . (9) Gn 34,25 . (10) Gn 42,5 . (11) Gn 42,6 . (12) Gn 42,29 . (13) Gn 45,25 . (14) Gn 46,6 . (15) Gn 46,28 . (16) Gn 47,15 . (17) Gn 47,18 . (18) Gn 50,10 . Ex (15) . Ex 16,1 . Ex 16,22 .
7. יִשְׂרָאֵל = jishërâ´el (Israël) . Getalswaarde : jod = 10 , shin = 21 of 300 , resj = 20 of 200 , aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster) . Structuur : 1 - 3 - 2 - 1 - 3 . De som van de elementen is telkens 1 . De eigennaam is samengesteld uit een werkwoordsvorm en een zelfst. naamw. : act. ind. imperf. 3de pers. mann. enk. יִשְׂרָה = jishrâ´ (hij strijdt) van het werkw. שָׂרָה = shârâh (strijden) + אֵל = ´el (God) : God strijdt . In Gn 32,29 wordt de naam Israël verklaard als : hij streed met God en met mensen . Dat gebeurt in het verhaal van de nachtelijke strijd van Jakob aan de Jabbok . Ex (157) . Ex 16 (11) : (1) Ex 16,1 . (2) Ex 16,2 . (3) Ex 16,3 . (4) Ex 16,6 . (5) Ex 16,9 . (6) Ex 16,10 . (7) Ex 16,12 . (8) Ex 16,15 . (9) Ex 16,17 . (10) Ex 16,31 . (11) Ex 16,35 . De stam יִשְׂרָאֵל = jishërâ´el (Israël) komt voor in Tenakh (2511)
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | ||
2044 | 502 | 765 | 350 | 89 | 337 | 36 | 157 | 58 | 196 | 55 |
- Grieks : ισραηλ = israèl (Israël) . Taalgebruik in de LXX : Israèl (Israël) . Taalgebruik in het NT : Israèl (Israël) . Bijbel (2392) . OT (2328) . NT (64) . Dt (64) .
4. - 7. כָּל עֱדַת בְּנֵי יִשְׂרָאֵל = kâl `ädath bënê jishërâ´el (de hele gemeenschap van Israëlieten) . Tenakh (20) . Ex (8) : (1) Ex 16,1 . (2) Ex 16,2 . (3) Ex 16,9 . (4) Ex 16,10 . (5) Ex 17,1 . (6) Ex 35,1 . (7) Ex 35,4 . (8) Ex 35,20 . Lv (1) . Nu (9) . Joz (2) .
6. - 7. bënê jishërâ´el (zonen van Israël, Israëlieten) . Tenach (419) . Ex 16 (8) . 4X in de uitdrukking : kâl `ädath bënê jishërâ´el (de hele gemeenschap van Israëlieten) : (1) Ex 16,1 . (2) Ex 16,2 . (3) Ex 16,9 . (4) Ex 16,10 + 4X : (1) Ex 16,3 . (2) Ex 16,6 . (3) Ex 16,12 . (4) Ex 16,17 .
3. - 7. wajjâbo´û (en zij gingen) kâl `ädath bënê jishërâ´el (de hele gemeenschap van Israëlieten) . In Tenach slechts in Ex 16,1 .
- Sînâj (Sinaï) . In drieëndertig verzen in de bijbel . Verwijzing : Sînâj (Sinaï) , zie Ex 16,1 . (31) Ps 68,9 . (32) Ps 68,18 .
22. מֵאֶרֶץ = me´èrèts (uit het land) < prefix voorzetsel min + het zelfst. naamw. אֶרֶץ =´èrèts (land, aarde) . Taalgebruik in Tenakh : ´èrètz (land) . Taalgebruik in Ex : ´èrètz (land) . Getalwaarde : aleph = 1 , resj = 20 of 200 , tsade = 18 of 90 ; 39 (3 X 13 of 26 + 13) of 291 (3 X 97) . Structuur : 1 - 2 - 9 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (157) . Pentateuch (56) . Eerdere Profeten (24) . Latere Profeten (46) . 12 Kleine Profeten (13) . Geschriften (18) . Ex (21) : (1) Ex 6,13 . (2) Ex 6,26 . (3) Ex 7,4 . (4) Ex 12,17 . (5) Ex 12,41 . (6) Ex 12,42 . (7) Ex 12,51 . (8) Ex 13,18 . (9) Ex 16,1 . (10) Ex 16,6 . (11) Ex 16,32 . (12) Ex 19,1 . (13) Ex 20,2 . (14) Ex 29,46 . (15) Ex 32,1 . (16) Ex 32,4 . (17) Ex 32,7 . (18) Ex 32,8 . (19) Ex 32,11 . (20) Ex 32,23 . (21) Ex 33,1 . Dt (12) : (1) Dt 1,27 . (2) Dt 2,19 . (3) Dt 5,6 . (4) Dt 6,12 . (5) Dt 8,14 . (6) Dt 9,7 . (7) Dt 13,6 . (8) Dt 13,11 . (9) Dt 16,3 . (10) Dt 20,1 . (11) Dt 29,21 . (12) Dt 29,24 .
- Grieks : gen. vr. enk. γης = gès van het zelfst. naamw. γη = gè (aarde, land) . Taalgebruik in de Septuaginta : gè (aarde) . Taalgebruik in het NT : gè (aarde) . Een vorm van γη = gè (aarde, land) in de LXX (3154) , in het NT (248) .
gè | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
2 | gen. vr. enk. gès | 1203 | 1082 | 121 | 17 | 11 | 10 | 5 | 15 | 21 | 42 | 38 | 43 | ||
totaal | 2935 | 2702 | 233 | 40 | 18 | 25 | 11 | 32 | 34 | 73 | 83 | 94 |
- Ned. : aarde . Aramees : אַרְעָא = ´arë`â´ (aarde, land, grond, veld) . Arabisch : أرض =´arD (aarde) . D. : Welt . E. : earth . Fr. : terre . Grieks : γη = gè (aarde, land) . Taalgebruik in het NT : gè (aarde) . Hebreeuws : אֶרֶץ =´èrèts (land, aarde) . Taalgebruik in Tenakh : ´èrètz (land) . Lat. : terra .
22. - 23. מִצְרַיִם מֵאֶרֶץ = me´èrèts mitsërajim (uit het land Egypte) . Tenakh (45) . Pentateuch (23) . Gn (1) : Gn 21,21 . Ex (13) : (1) Ex 6,13 . (2) Ex 12,17 . (3) Ex 12,41 . (4) Ex 12,42 . (5) Ex 13,18 . (6) Ex 16,1 . (7) Ex 16,6 . (8) Ex 16,32 . (9) Ex 19,1 . (10) Ex 32,4 . (11) Ex 32,7 . (12) Ex 32,8 . (13) Ex 33,1 . Lv (5) : (1) Lv 19,36 . (2) Lv 23,43 . (3) Lv 25,38 . (4) Lv 25,42 . (5) Lv 25,55 . Nu (1) : Nu 26,4 . Dt (3) : (1) Dt 1,27 . (2) Dt 20,1 . (3) Dt 29,24 . 12 kl. Prof. (5) : (1) Hos 2,17 . (2) Hos 12,10 . (3) Hos 13,4 . (4) Am 2,10 . (5) Mi 7,15 .
- Grieks . εκ τησ γης αιγυπτου = ek tès gès Aiguptou (uit het land Egypte) . Latijn . de terra Aegypti (uit het land Egypte) . Aramees : דְמִצְרָיִם מֵאַרְ?ָא = me´arë`â´ dëmitsërâjim (uit het land van Egypte) . Arabisch : مِصْرَ أرضِ مِن = min ´arDi misra (uit het land Egypte) .
- Ex 16,2-4.12-15 . 18de
(achttiende) zondag door het b-jaar : Ex 16,2-4.12-15 .
-In die dagen, toen ze in de woestijn waren begon heel de gemeenschap
van de Israëlieten te morren tegen Mozes en Aäron. De Israëlieten zeiden tegen
hen: "Waren we maar door de hand van de Heer gestorven in Egypte, waar we bij
de vleespotten zaten en volop brood konden eten. Jullie hebben ons alleen maar
naar de woestijn gebracht om al deze mensen van honger te laten omkomen." Toen
sprak de Heer tot Mozes: "Ik zal brood voor u laten regenen uit de hemel. De
mensen moeten er dagelijks op uit gaan en de hoeveelheid voor één dag verzamelen.
Dan kan ik vaststellen of het mijn leiding wil volgen of niet. Ik heb het gemor
van de Israëlieten gehoord. Dit moet ge hun zeggen: Tegen de avond kunt ge vlees
eten en morgenochtend zult ge volop brood hebben. Dan zult ge weten dat ik de
Heer, uw God, ben." En het was avond toen kwartels kwamen aangevlogen die neervielen
over heel het kamp. De volgende morgen hing er dauw rondom het kamp. En toen
deze was opgetrokken lag er over de woestijn een fijn korrelige laag, alsof
de grond met rijp was bedekt. De Israëlieten zagen het en vroegen: "Wat is dat?"
Ze wisten werkelijk niet wat het was. Mozes legde hun uit: "Dit is het brood
dat de Heer u te eten geeft."
Ex 16,2 - Ex 16,2 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [2] And the whole congregation of the children of Israel
murmured against Moses and Aaron in the wilderness:
Luther-Bibel . 2 Und es murrte die ganze Gemeinde der Israeliten wider Mose
und Aaron in der Wüste.
Tekstuitleg van Ex 16,2 . Dit vers Ex 16,2 telt 10 (2 X 5) woorden en 36 (2 X 2 X 3 X 3) letters . De getalwaarde van Ex 16,2 is 2294 (2 X 31 X 37) . Het volk lijdt honger . Het was liever in Egypte gestorven met een volle maag dan hier in de woestijn van de honger . Ze morren tegen Mozes en Aäron dat zij het naar hier hebben geleid om het te laten sterven . De eerste reactie op dit gemor komt niet van Mozes en Aäron , maar van God . Deze wordt tot Mozes gericht . Brood en vlees worden in het vooruitzicht gesteld met het oog op de keuze van het volk voor of tegen JHWH . Hierna richten Mozes en Aäron zoch tot het volk . Het zijn niet zij , maar JHWH , die hen uit Egypte heeft geleid ; dat zij zij deze avond ervaren . En morgen zullen zij de heerlijkheid van JHWH zien . Want het gemor tegen hen , is in feite een gemor tegen JHWH . Mozes en Aäron worden beschouwd als bemiddelaars die als 't ware het gemor van het volk aan JHWH overdragen en de boodschap van JHWH aan het volk overbrengen . Over het gemor van het volk hoeven Mozes en Aäron JHWH niet in te lichten , want Hij heeft zonder bemiddeling het gemor gehoord (Ex 16,7) . Het voedsel komt als 't ware uit de hemel gevallen .
Ex 16,2.1.
wajjillînû (en zij morden) . prefix wë (en) + werkwoordvorm
hifil imperfect. 3de pers. mann. mv. van het werkw. lwn / ljn (morren tegen)
. Taalgebruik in Tenach : lwn
/ ljn (morren tegen) . Slechts in Ex
16,2 in Tenach . Zie verder : wajjillonû (zij morden tegen) . prefix
wë (en) + werkwoordvorm nifal imperfect. 3de pers. mann. mv. . Tenach (4)
: (1) Ex
15,24 . (2) Nu
14,2 . (3) Nu
17,6 . (4) Joz
9,18 .
(1) Ex 15,24
(wajjillonû hâ`âm `al ; LXX : kai diegogguzen ho laos epi
- en het volk morde tegen) .
(2) Nu 14,2
(wajjillonû `al ; LXX : kai diegogguzon epi : en zij morden tegen) .
(3) Nu 17,6
(wajjillonû kâl `ädath bënê jishërâ´el...
`al (en de hele bijeenkomst van de zonen van Israël morde tegen ; LXX :
kai egoggusan hoi huoi Israèl ... epi : en de zonen van Israël morden
... tegen) .
() Joz 3,1
(wajjâlinû : en zij kampeerden ; qal imperfectum derde persoon mannelijk
meervoud) .
(4) Joz
9,18 (wajjillonû kâl `ädâh `al (en de hele bijeenkomst
morde tegen ; LXX : kai egoggusan pasa hè sunagôgè epi :
en de hele samenkomst morde tegen) .
Ex 16,2.4. - 5. bënê jishërâ´el (zonen van Israël, Israëlieten) . Tenach (419) . Ex 16 (8) . 4X in de uitdrukking : kâl `ädath bënê jishërâ´el (de hele gemeenschap van Israëlieten) : (1) Ex 16,1 . (2) Ex 16,2 . (3) Ex 16,9 . (4) Ex 16,10 + 4X : (1) Ex 16,3 . (2) Ex 16,6 . (3) Ex 16,12 . (4) Ex 16,17 .
Ex 16,2.2. - 5. כָּל עֱדַת בְּנֵי יִשְׂרָאֵל = kâl `ädath bënê jishërâ´el (de hele gemeenschap van Israëlieten) . Tenakh (20) . Ex (8) : (1) Ex 16,1 . (2) Ex 16,2 . (3) Ex 16,9 . (4) Ex 16,10 . (5) Ex 17,1 . (6) Ex 35,1 . (7) Ex 35,4 . (8) Ex 35,20 . Lv (1) . Nu (9) . Joz (2) .
Ex 16,2.1. - 5. wajjillînû kâl `ädath bënê jishërâ´el (en de hele gemeenschap van Israëlieten morde) . Zie ook Nu 17,6 (wajjillonû kâl `ädath bënê jishërâ´el ... `al (en de hele bijeenkomst van de zonen van Israël morde tegen ; LXX : kai egoggusan hoi huoi Israèl ... epi : en de zonen van Israël morden ... tegen) .
Ex 16,2.7. וּמֹשֶׁה = ûmosjèh (en Mozes) , zie מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Taalgebruik in Tenach : Mosjèh (Mozes) . De getalswaarde van Mosjèh (Mozes) is : mem = 13 of 40 , sjin = 21 of 300 , h = 5 . Totaal : 39 (3 X 13) of 345 (3 X 5 X 23) ; het omgekeerde 543 (3 X 181 : het zesde zeszijdige stergetal) . Structuur : 4 - 3 - 5 . De som van de elementen is telkens 3 . Zie : יהוה אֶחָד = JHWH ´èchâd (JHWH is één) . Getalswaarde : 26 + 13 = 39 . Tenakh (16) . Ex (9) . In één vers in Ex 3 : Ex 3,1 . In één vers in Ex 17 : Ex 17,10 . In één vers in Ex 19 : Ex 19,3 . Bij het begin van het vers (7) : (1) Ex 3,1 . (2) Ex 7,7 . (3) Ex 11,10 . (4) Ex 19,3 . (5) Ex 33,7 . (6) Dt 34,7 . (7) 1 Kr 23, 14 .
- מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Tenach (675) . Pentateuch (569) . Ex (248) = (2³ X 31) . Ex
16 (15) : (1) Ex
16,2 . (2) Ex
16,4 . (3) Ex
16,6 . (4) Ex
16,8 . (5) Ex
16,9 . (6) Ex
16,11 . (7) Ex
16,15 . (8) Ex
16,19 . (9) Ex
16,20 . (10) Ex
16,24 . (11) Ex
16,25 . (12) Ex
16,28 . (13) Ex
16,32 . (14) Ex
16,33 . (15) Ex
16,34 . Een vorm van מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) in Tenakh (766) .
- Grieks : μωυσης = môusès (Mozes) . Taalgebruik in de LXX : môusès (Mozes) . Taalgebruik in het NT : môusès (Mozes) . Een vorm van μωυσης = môusès (Mozes) in het NT (79) .
Ex 16,2.6. - 7. `al mosjèh (tegen Mozes) . Tenach (10) . Ex (4) . Nu (6) . In Tenach in zeven verzen in combinatie met wë`al ´ahäron (en tegen Aäron) . (1) Ex 16,2 . (2) Nu 14,2 . (3) Nu 16,3 . (4) Nu 17,6 . (5) Nu 17,7 . (6) Nu 20,2 . (7) Nu 26,9 . Zonder wë`al ´ahäron (en tegen Aäron) in nog drie verzen in de bijbel : (1) Ex 15,24 . (2) Ex 17,3 . (3) Ex 18,13 .
Ex 16,2.6. - 9. `al mosjèh (tegen Mozes) wë`al ´ahäron (en tegen Aäron) . In zeven verzen in de bijbel : (1) Ex 16,2 . (2) Nu 14,2 . (3) Nu 16,3 . (4) Nu 17,6 . (5) Nu 17,7 . (6) Nu 20,2 . (7) Nu 26,9 .
Ex 16,3 - Ex 16,3 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [3] And the children of Israel said unto them, Would to
God we had died by the hand of the LORD in the land of Egypt, when we sat by
the flesh pots, and when we did eat bread to the full; for ye have brought us
forth into this wilderness, to kill this whole assembly with hunger.
Luther-Bibel . 3 Und sie sprachen: Wollte Gott, wir wären in Ägypten
gestorben durch des HERRN Hand, als wir bei den Fleischtöpfen saßen
und hatten Brot die Fülle zu essen. Denn ihr habt uns dazu herausgeführt
in diese Wüste, dass ihr diese ganze Gemeinde an Hunger sterben lasst.
Tekstuitleg van Ex 16,3 .
3. - 4. bënê jishërâ´el (zonen van Israël, Israëlieten) . Tenach (419) . Ex 16 (8) . 4X in de uitdrukking : kâl `ädath bënê jishërâ´el (de hele gemeenschap van Israëlieten) : (1) Ex 16,1 . (2) Ex 16,2 . (3) Ex 16,9 . (4) Ex 16,10 + 4X : (1) Ex 16,3 . (2) Ex 16,6 . (3) Ex 16,12 . (4) Ex 16,17 .
9. יהוה = JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Taalgebruik in Exodus : JHWH . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 26 . Structuur : 1 - 5 - 6 - 5 . Tenach (5193) . Pentateuch (1326) . Eerdere Profeten (1013) . Latere Profeten (1357) . 12 Kleine Profeten (387) . Geschriften (1110) . Ex (299) . In 26 verzen in Ex 25-31 (de wetten over het heiligdom) . In veertien (2 X 7) verzen in de eerste redevoering (Ex 25,2 - 30,10) . In zeven verzen in de inleidingsformule op de redevoering . Ex 16 (17) : (1) Ex
16,3 . (2) Ex
16,4 . (3) Ex
16,6 . (4) Ex
16,7 . (5) Ex
16,8 . (6) Ex
16,9 . (7) Ex
16,10 . (8) Ex
16,11 . (9) Ex
16,12 . (10) Ex
16,15 . (11) Ex
16,16 . (12) Ex
16,23 . (13) Ex
16,28 . (14) Ex
16,29 . (15) Ex
16,32 . (16) Ex
16,33 . (17) Ex
16,34 . Ex 25-31 (26) : (1) Ex 25,1 . (2) Ex 27,21 . (3) Ex 28,12 . (4) Ex 28,29 . (5) Ex 28,30 . (6) Ex 28,35 . (7) Ex 28,38 . (8) Ex 29,11 . (9) Ex 29,23 . (10) Ex 29,24 . (11) Ex 29,25 . (12) Ex 29,26 . (13) Ex 29,42 . (14) Ex 29,46 . (15) Ex 30,8 . (16) Ex 30,11 . (17) Ex 30,14 . (18) Ex 30,15 . (19) Ex 30,16 . (20) Ex 30,17 . (21) Ex 30,22 . (22) Ex 30,34 . (23) Ex 31,1 . (24) Ex 31,12 . (25) Ex 31,13 . (26) Ex 31,17 .
- אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) . Taalgebruik in Tenakh : ´èlohîm (God) . Ex 25-31 (2) : (1) Ex 31,3 . (2) Ex 31,18 . Ex 32-34 (3) : (1) Ex 32,1 . (2) Ex 32,16 . (3) Ex 32,23 .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Ex 25 - 31 | |
´èlohîm (God) | 635 | 207 | 118 | 39 | 17 | 25 | 140 | 31 | 0 | 7 | 29 | 2 |
JHWH | 5193 | 1326 | 1013 | 1357 | 387 | 1110 | 128 | 299 | 199 | 287 | 413 | 26 |
´èlohe(j)khâ / ´êlohè(j)khâ (je God) | 299 | 216 | 28 | 25 | 12 | 16 | 2 | 11 | 4 | 0 | 199 | |
´èlohekhèm (jullie God) | 154 | 82 | 32 | 15 | 10 | 15 | 1 | 7 | 26 | 3 | 45 | |
JHWH ´êlohe(j)khâ / ´êlohè(j)khâ (JHWH , je God) | 267 | 1 | 8 | 116 |
- Grieks . κυριος = kurios (heer) . Taalgebruik in het NT : kurios (heer) . Taalgebruik in de LXX : kurios (heer) . Een vorm van κυριος = kurios (heer) in de LXX (8591) , in het NT (718) .
- Ned. : Heer . Arabisch : رَب = rabb (God, Heer) . Taalgebruik in de Qoran : rabb (God, Heer) . Aramees : יוי = JWJ . D. : Herr . E. : Lord . Fr. : seigneur . Grieks : κυριος = kurios (heer) . Taalgebruik in het NT : kurios (heer) . Hebreeuws : יהוה = JHWH . Taalgebruik in Tenakh : JHWH . Latijn : Dominus . (Eerste medeklinker Gr. k , Ned. + D. h ; tweede medeklinker : Gr. + Ned. + D. : r ) .
- Sabbah Messod & Roger , Les secrets de l'Exode , Jean-Cyrille Godefroy , 2000 , p.93-96 . Op deze blz. wordt een verband tussen anokhi Adonai (ik de Heer) en farao Achnaton gelegd . De uitspraak van JHWH is Adonai , waarin we het Egyptische Aton , de zonneschijf , zien .
22. - 24. ´èl hammidëbâr hazzèh (naar deze woestijn) . Tenach (2) : (1) Ex 16,3 . (2) Nu 20,4 .
Ex 16,4 - Ex 16,4 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [4] Then said the LORD unto Moses, Behold, I will rain bread
from heaven for you; and the people shall go out and gather a certain rate every
day, that I may prove them, whether they will walk in my law, or no.
Luther-Bibel . 4 Da sprach der HERR zu Mose: Siehe, ich will euch Brot vom Himmel
regnen lassen, und das Volk soll hinausgehen und täglich sammeln, was es
für den Tag bedarf, dass ich's prüfe, ob es in meinem Gesetz wandle
oder nicht.
Tekstuitleg van Ex 16,4 . Dit vers Ex 16,4 telt 22 (2 X 11) woorden en 82 (2 X 41) letters . De getalswaarde van Ex 16,4 is 3937 (31 X 127) .
Ex 16,4.1. וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. `-m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) . Ex (150) . Ex 16 (11) : (1) Ex 16,4 . (2) Ex 16,6 . (3) Ex 16,8 . (4) Ex 16,9 . (5) Ex 16,15 . (6) Ex 16,19 . (7) Ex 16,23 . (8) Ex 16,25 . (9) Ex 16,28 . (10) Ex 16,32 . (11) Ex 16,33 .De stam `-m-r in Tenakh (5422) .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | |||
1879 | 594 | 868 | 120 | 56 | 241 | 315 | 150 | 10 | 95 | 24 |
- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Grieks : act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . λεγω = legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les . IEen vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) .
bijbel | OT | LXX | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Gn 12 | Ex | Lv | Nu | Dt | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | ||
act. ind. aor. 3de p. enk. eipen | 3024 | 2426 | 2275 + 151 | 684 | 985 | 234 | 63 | 309 | 378 | 4 | 149 | 15 | 98 | 44 | 598 | 118 | 56 | 223 | 114 | 75 | 7 | 5 | 397 | 511 |
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Lat. : legere . l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik in Tenakh : qôl (stem) . Lat. : dicere . Fr. : dire . Italiaans : dire . Spaans : decir .
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan .
Ex
16,4.2. יהוה = JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Taalgebruik in Exodus : JHWH . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 26 . Structuur : 1 - 5 - 6 - 5 . Tenach (5193) . Pentateuch (1326) . Eerdere Profeten (1013) . Latere Profeten (1357) . 12 Kleine Profeten (387) . Geschriften (1110) . Ex (299) . In 26 verzen in Ex 25-31 (de wetten over het heiligdom) . In veertien (2 X 7) verzen in de eerste redevoering (Ex 25,2 - 30,10) . In zeven verzen in de inleidingsformule op de redevoering . Ex 16 (17) : (1) Ex
16,3 . (2) Ex
16,4 . (3) Ex
16,6 . (4) Ex
16,7 . (5) Ex
16,8 . (6) Ex
16,9 . (7) Ex
16,10 . (8) Ex
16,11 . (9) Ex
16,12 . (10) Ex
16,15 . (11) Ex
16,16 . (12) Ex
16,23 . (13) Ex
16,28 . (14) Ex
16,29 . (15) Ex
16,32 . (16) Ex
16,33 . (17) Ex
16,34 . Ex 25-31 (26) : (1) Ex 25,1 . (2) Ex 27,21 . (3) Ex 28,12 . (4) Ex 28,29 . (5) Ex 28,30 . (6) Ex 28,35 . (7) Ex 28,38 . (8) Ex 29,11 . (9) Ex 29,23 . (10) Ex 29,24 . (11) Ex 29,25 . (12) Ex 29,26 . (13) Ex 29,42 . (14) Ex 29,46 . (15) Ex 30,8 . (16) Ex 30,11 . (17) Ex 30,14 . (18) Ex 30,15 . (19) Ex 30,16 . (20) Ex 30,17 . (21) Ex 30,22 . (22) Ex 30,34 . (23) Ex 31,1 . (24) Ex 31,12 . (25) Ex 31,13 . (26) Ex 31,17 .
- אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) . Taalgebruik in Tenakh : ´èlohîm (God) . Ex 25-31 (2) : (1) Ex 31,3 . (2) Ex 31,18 . Ex 32-34 (3) : (1) Ex 32,1 . (2) Ex 32,16 . (3) Ex 32,23 .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Ex 25 - 31 | |
´èlohîm (God) | 635 | 207 | 118 | 39 | 17 | 25 | 140 | 31 | 0 | 7 | 29 | 2 |
JHWH | 5193 | 1326 | 1013 | 1357 | 387 | 1110 | 128 | 299 | 199 | 287 | 413 | 26 |
´èlohe(j)khâ / ´êlohè(j)khâ (je God) | 299 | 216 | 28 | 25 | 12 | 16 | 2 | 11 | 4 | 0 | 199 | |
´èlohekhèm (jullie God) | 154 | 82 | 32 | 15 | 10 | 15 | 1 | 7 | 26 | 3 | 45 | |
JHWH ´êlohe(j)khâ / ´êlohè(j)khâ (JHWH , je God) | 267 | 1 | 8 | 116 |
- Grieks . κυριος = kurios (heer) . Taalgebruik in het NT : kurios (heer) . Taalgebruik in de LXX : kurios (heer) . Een vorm van κυριος = kurios (heer) in de LXX (8591) , in het NT (718) .
- Ned. : Heer . Arabisch : رَب = rabb (God, Heer) . Taalgebruik in de Qoran : rabb (God, Heer) . Aramees : יוי = JWJ . D. : Herr . E. : Lord . Fr. : seigneur . Grieks : κυριος = kurios (heer) . Taalgebruik in het NT : kurios (heer) . Hebreeuws : יהוה = JHWH . Taalgebruik in Tenakh : JHWH . Latijn : Dominus . (Eerste medeklinker Gr. k , Ned. + D. h ; tweede medeklinker : Gr. + Ned. + D. : r ) .
- Sabbah Messod & Roger , Les secrets de l'Exode , Jean-Cyrille Godefroy , 2000 , p.93-96 . Op deze blz. wordt een verband tussen anokhi Adonai (ik de Heer) en farao Achnaton gelegd . De uitspraak van JHWH is Adonai , waarin we het Egyptische Aton , de zonneschijf , zien .
Ex 16,4.1. - 2. וַיּאֹמֶר יהוה = wajj´omèr JHWH (en JHWH zei) . Tenach (204) . Ex (46) . Ex 16 (2) . (1) Ex 16,4 . (9) Ex 16,28 .
Ex 16,4.2. - 4. יהוה אֶל מֹשֶׁה = JHWH ´èl mosjèh ( JHWH tot Mozes) . Tenach (166) . Ex (61) . Ex (62) . In twee verzen in Ex 16 : (1) Ex 16,4 . (2) Ex 16,28 .
Ex
16,4.4. וּמֹשֶׁה = ûmosjèh (en Mozes) , zie מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Taalgebruik in Tenach : Mosjèh (Mozes) . De getalswaarde van Mosjèh (Mozes) is : mem = 13 of 40 , sjin = 21 of 300 , h = 5 . Totaal : 39 (3 X 13) of 345 (3 X 5 X 23) ; het omgekeerde 543 (3 X 181 : het zesde zeszijdige stergetal) . Structuur : 4 - 3 - 5 . De som van de elementen is telkens 3 . Zie : יהוה אֶחָד = JHWH ´èchâd (JHWH is één) . Getalswaarde : 26 + 13 = 39 . Tenakh (16) . Ex (9) . In één vers in Ex 3 : Ex 3,1 . In één vers in Ex 17 : Ex 17,10 . In één vers in Ex 19 : Ex 19,3 . Bij het begin van het vers (7) : (1) Ex 3,1 . (2) Ex 7,7 . (3) Ex 11,10 . (4) Ex 19,3 . (5) Ex 33,7 . (6) Dt 34,7 . (7) 1 Kr 23, 14 .
- מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Tenach (675) . Pentateuch (569) . Ex (248) = (2³ X 31) . Ex
16 (15) : (1) Ex
16,2 . (2) Ex
16,4 . (3) Ex
16,6 . (4) Ex
16,8 . (5) Ex
16,9 . (6) Ex
16,11 . (7) Ex
16,15 . (8) Ex
16,19 . (9) Ex
16,20 . (10) Ex
16,24 . (11) Ex
16,25 . (12) Ex
16,28 . (13) Ex
16,32 . (14) Ex
16,33 . (15) Ex
16,34 . Een vorm van מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) in Tenakh (766) .
- Grieks : μωυσης = môusès (Mozes) . Taalgebruik in de LXX : môusès (Mozes) . Taalgebruik in het NT : môusès (Mozes) . Een vorm van μωυσης = môusès (Mozes) in het NT (79) .
Ex 16,4.3. - 4. אֶל מֹשֶׁה = ´èl mosjèh (tot Mozes) . Tenakh (203) . Ex 16 (5) : (1) Ex 16,4 (JHWH tot Mozes) . (2) Ex 16,11 (JHWH tot Mozes) . (3) Ex 16,20 (de Israëlieten tot Mozes) . (4) Ex 16,28 (JHWH tot Mozes) . (5) Ex 16,34 (JHWH tot Mozes) .
Ex
16,4.1. - 4. וַיּאֹמֶר יהוה אֶל מֹשֶׁה = wajjo´mèr JHWH ´èl mosjèh (en JHWH zei tot Mozes) . Tenakh (66 = 2 X 3 X 11) . Ex (42) . Lv (2) . Nu (20) . Dt (2) . Ex (42 = 6 X7) . Ex 4 (3) : (1) Ex 4,4 . (2) Ex 4,19 . (3) Ex 4,21 . Ex 6 (1) : Ex 6,1 . Ex 7 - 12 (20) : (1) Ex 7,1 . (2) Ex 7,8 . (3) Ex 7,14 . (4) Ex 7,19 . (5) Ex 7,26 . (6) Ex 8,1 . (7) Ex 8,12 . (8) Ex 8,16 . (9) Ex 9,1 . (10) Ex 9,8 . (11) Ex 9,12 . (12) Ex 9,13 . (13) Ex 9,22 . (14) Ex 10,1 . (15) Ex 10,12 . (16) Ex 10,21 . (17) Ex 11,1 . (18) Ex 11,9 . (19) Ex 12,1 . (20) Ex 12,43 . Ex 14 (2) : (1) Ex 14,15 . (2) Ex 14,26 . Ex 16 (2) : (1) Ex 16,4 . (2) Ex 16,28 . Ex 17 (2) : (1) Ex 17,5 . (2) Ex 17,14 . Ex 19-24 (5) : (1) Ex 19,9 . (2) Ex 19,10 . (3) Ex 19,21 . (4) Ex 20,22 . (5) Ex 24,12 . Ex 25-31 (2) . Ex 30 (1) : Ex 30,34 . Ex 31 (1) : Ex 31,12 . Ex 32 (2) : (1) Ex 32,9 .(2) Ex 32,33 . Ex 33 (2) : Ex 33,5 . (2) Ex 33,17 . Ex 34 (1) : Ex 34,1 . Lv (2) : (1) Lv 16,2 . (2) Lv 21,1 . Nu (20) : (1) Nu 3,40 . (2) Nu 7,4 . (3) Nu 7,11 . (4) Nu 11,16 . (5) Nu 11,23 . (6) Nu 12,14 . (7) Nu 14,11 . (8) Nu 15,35 . (9) Nu 15,37 . (10) Nu 17,25 . (11) Nu 20,12 . (12) Nu 20,23 . (13) Nu 21,8 . (14) Nu 21,34 . (15) Nu 25,4 . (16) Nu 26,1 . (17) Nu 27,6 . (18) Nu 27,12 . (19) Nu 27,18 . (20) Nu 31,25 . Dt (2) : (1) Dt 31,14 . (2) Dt 31,16 .
- וַיְדַבֵּר יהוה אֶל מֹשֶׁה = wajëdabber JHWH èl mosjèh (en JHWH sprak tot Mozes) . Tenakh (91 = 7 X 13) . Pentateuch (91 = 7 X 13) . Ex (14 = 2 X 7) . (1) Ex 6,10 . (2) Ex 6,13 . (3) Ex 6,29 . (4) Ex 13,1 . (5) Ex 14,1 . (6) Ex 16,11 . (7) Ex 25,1 . (8) Ex 30,11 . (9) Ex 30,17 . (10) Ex 30,22 . (11) Ex 31,1 . (12) Ex 32,7 . (13) Ex 33,1 . (14) Ex 40,1 .
- וַיּאֹמֶר אֱלֹהִים אֶל מֹשֶׁה = wajjo´mèr ´èlohîm 'èl mosjèh (en God zei tot Mozes) . Tenakh (1) . Ex 3,14 .
- וַיְדַבֵּר אֱלֹהִים אֶל מֹשֶׁה = wajëdabber ´èlohîm ´èl mosjèh (en God sprak tot Mozes) . Tenakh (1) : (1) Ex 6,2 .
- Ex 32-34 : 7X spreekt JHWH tot Mozes : (1) Ex 32,7 . (2) Ex 32,9 . (3) Ex 32,33 . (4) Ex 33,1 . 5) Ex 33,5 . (6) Ex 33,17 . (7) Ex 34,1 .
Ex 16,4.5. - 6. hinënî mamëtîr (zie ik doende regenen) . Tenach (2) : (1) Ex 9,18 . (2) Ex 16,4 .
Ex 16,5 - Ex 16,5 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [5] And it shall come to pass, that on the sixth day they
shall prepare that which they bring in; and it shall be twice as much as they
gather daily.
Luther-Bibel . 5 Am sechsten Tage aber wird's geschehen, wenn sie zubereiten,
was sie einbringen, dass es doppelt so viel sein wird, wie sie sonst täglich
sammeln.
Tekstuitleg van Ex 16,5 .
1. וְהָיָה = wëhâjâh (en het zal zijn / en het is) < prefix verbindingswoord wë + werkw. act. qal perf. 3de pers. mann. enk. OF וֶהְיֵה = wèhëjeh (en wees) < wë + act. qal imperat. 2de pers. mann. enk. van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Getalswaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur : 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (388) . Pentateuch (149) . Eerdere Profeten (66) . Latere Profeten (117) . 12 Kleine Profeten (45) . Geschriften (11) . Gn (27) . Ex (42) . Dt (42) .
2. בְּיוֹם /בַּיּוֹם = bëjôm / bajjôm = op een (de) dag < voorzetsel bë + (bepaald lidw. ha) + יוֹם = jôm (dag) . Taalgebruik in Tenakh : jôm (dag) . Getalwaarde : jod = 10 , waw = 6 , mem = 13 of 40 ; totaal : 29 OF 56 (2³ X 7) . Structuur : 1 - 6 - 4 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (491) . Pentateuch (130) . Eerdere Profeten (102) . Latere Profeten (116) . 12 Kleine Profeten (62) . Geschriften (81) . 12 kl. Prof. (62) . Gn (22) : (1) Gn 1,18 . (2) Gn 2,2 . (3) Gn 2,4 . (4) Gn 2,17 . (5) Gn 3,5 . (6) Gn 5,1 . (7) Gn 5,2 . (8) Gn 7,11 . (9) Gn 15,18 . (10) Gn 21,8 . (11) Gn 22,4 . (12) Gn 26,32 . (13) Gn 30,33 . (14) Gn 30,35 . (15) Gn 31,22 . (16) Gn 31,40 . (17) Gn 33,16 . (18) Gn 34,25 . (19) Gn 35,3 . (20) Gn 40,20 . (21) Gn 42,18 . (22) Gn 48,20 . Ex (23) : (1) Ex 2,13 . (2) Ex 5,6 . (3) Ex 6,28 . (4) Ex 8,18 . (5) Ex 10,28 . (6) Ex 12,15 . (7) Ex 13,8 . (8) Ex 14,30 . (9) Ex 16,5 . (10) Ex 16,22 . (11) Ex 16,27 . (12) Ex 16,29 . (13) Ex 16,30 . (14) Ex 19,1 . (15) Ex 19,11 . (16) Ex 19,16 . (17) Ex 20,11 . (18) Ex 22,29 . (19) Ex 24,16 . (20) Ex 31,15 . (21) Ex 32,28 . (22) Ex 35,3 . (23) Ex 40,2 .
- Oorspronkelijk klonk יוֹם = jôm (dag) als jawm . Lettinga 12 , 2012 , 2b : "Na contractie bleef de ו (= waw) in de spelling bewaard en werd nu beschouwd als de uitdrukking van de vocaal ô" .
Gr. : ἡμερα / ἡμερᾳ = hèmera / hèmera(i) (dag) . Taalgebruik in de Septuaginta : hèmera (dag) . Taalgebruik in het NT : hèmera (dag) . Een vorm van ἡμερα = hèmera (dag) in de LXX (2567) , in het NT (388) .
hèmera (dag) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. en dat. vr. enk. hèmera(i) | 854 | 750 | 104 | 13 | 3 | 27 | 17 | 12 | 28 | 4 | 43 | 60 | ||
Totaal | 2955 | 2567 | 388 | 45 | 27 | 83 | 31 | 94 | 87 | 21 | 155 | 186 |
- Ned. : dag . Arabisch : يَوم = jaum (dag) . Taalgebruik in de Qoran : dag (jaum) . D. : Tag . E. : day . F. : jour < Lat. diurnum . Cfr journaal . Grieks : ἡμερα = hèmera (dag) . Taalgebruik in het NT : hèmera (dag) . Lat. : dies . Hebreeuws : יוֹם = jôm (dag) . Taalgebruik in Tenakh : jôm (dag) .
3. hasjsjisjsjî (de zesde) . Zie het telwoord שֵׁשׁ = sjesj (zes) . Taalgebruik in Tenakh : sjesj (zes) . Getallenwaarde sjesj : = 2 X 21 of 2 X 300 = 42 (2 X 3 X 7 OF 6 X 7) OF 600 (2³ X 3 X 5²) . Structuur : 3 - 3 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (17) : (1) Gn 1,31 . (2) Ex 16,5 . (3) Ex 16,22 . (4) Ex 16,29 . (5) Nu 7,42 . (6) Nu 29,29 . (7) Joz 19,32 . (8) Hag 1,1 . (9) Neh 3,30. (10) 1 K 2,15 . (11) 1 K 3,3 . (12) 1 K 12,12 . (13) 1 K 24,9 . (14) 1 K 25,13 . (15) 1 K 26,3 . (16) 1 K 26,5 . (17) 1 K 27,9 .
13. - 14. jôm jôm (dag dag = dagelijks) . Tenach (9) : (1) Gn 39,10 . (2) Ex 16,5 . (3) Nu 14,34 . (4) Ps 61,9 . (5) Ps 68,20 . (6) Spr 8,30 . (7) Spr 8,34 . (8) Js 58,2 . (9) Ez 4,6 .
Ex 16,6 - Ex 16,6 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [6] And Moses and Aaron said unto all the children of Israel,
At even, then ye shall know that the LORD hath brought you out from the land
of Egypt:
Luther-Bibel . 6 Mose und Aaron sprachen zu ganz Israel: Am Abend sollt ihr
innewerden, dass euch der HERR aus Ägyptenland geführt hat,
Tekstuitleg van Ex 16,6 .
1. וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. `-m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) . Ex (150) . Ex 16 (11) : (1) Ex 16,4 . (2) Ex 16,6 . (3) Ex 16,8 . (4) Ex 16,9 . (5) Ex 16,15 . (6) Ex 16,19 . (7) Ex 16,23 . (8) Ex 16,25 . (9) Ex 16,28 . (10) Ex 16,32 . (11) Ex 16,33 .De stam `-m-r in Tenakh (5422) .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | |||
1879 | 594 | 868 | 120 | 56 | 241 | 315 | 150 | 10 | 95 | 24 |
- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Grieks : act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . λεγω = legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les . IEen vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) .
bijbel | OT | LXX | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Gn 12 | Ex | Lv | Nu | Dt | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | ||
act. ind. aor. 3de p. enk. eipen | 3024 | 2426 | 2275 + 151 | 684 | 985 | 234 | 63 | 309 | 378 | 4 | 149 | 15 | 98 | 44 | 598 | 118 | 56 | 223 | 114 | 75 | 7 | 5 | 397 | 511 |
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Lat. : legere . l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik in Tenakh : qôl (stem) . Lat. : dicere . Fr. : dire . Italiaans : dire . Spaans : decir .
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan .
2. וּמֹשֶׁה = ûmosjèh (en Mozes) , zie מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Taalgebruik in Tenach : Mosjèh (Mozes) . De getalswaarde van Mosjèh (Mozes) is : mem = 13 of 40 , sjin = 21 of 300 , h = 5 . Totaal : 39 (3 X 13) of 345 (3 X 5 X 23) ; het omgekeerde 543 (3 X 181 : het zesde zeszijdige stergetal) . Structuur : 4 - 3 - 5 . De som van de elementen is telkens 3 . Zie : יהוה אֶחָד = JHWH ´èchâd (JHWH is één) . Getalswaarde : 26 + 13 = 39 . Tenakh (16) . Ex (9) . In één vers in Ex 3 : Ex 3,1 . In één vers in Ex 17 : Ex 17,10 . In één vers in Ex 19 : Ex 19,3 . Bij het begin van het vers (7) : (1) Ex 3,1 . (2) Ex 7,7 . (3) Ex 11,10 . (4) Ex 19,3 . (5) Ex 33,7 . (6) Dt 34,7 . (7) 1 Kr 23, 14 .
- מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Tenach (675) . Pentateuch (569) . Ex (248) = (2³ X 31) . Ex
16 (15) : (1) Ex
16,2 . (2) Ex
16,4 . (3) Ex
16,6 . (4) Ex
16,8 . (5) Ex
16,9 . (6) Ex
16,11 . (7) Ex
16,15 . (8) Ex
16,19 . (9) Ex
16,20 . (10) Ex
16,24 . (11) Ex
16,25 . (12) Ex
16,28 . (13) Ex
16,32 . (14) Ex
16,33 . (15) Ex
16,34 . Een vorm van מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) in Tenakh (766) .
- Grieks : μωυσης = môusès (Mozes) . Taalgebruik in de LXX : môusès (Mozes) . Taalgebruik in het NT : môusès (Mozes) . Een vorm van μωυσης = môusès (Mozes) in het NT (79) .
6. - 7. bënê jishërâ´el (zonen van Israël, Israëlieten) . Tenach (419) . Ex 16 (8) . 4X in de uitdrukking : kâl `ädath bënê jishërâ´el (de hele gemeenschap van Israëlieten) : (1) Ex 16,1 . (2) Ex 16,2 . (3) Ex 16,9 . (4) Ex 16,10 + 4X : (1) Ex 16,3 . (2) Ex 16,6 . (3) Ex 16,12 . (4) Ex 16,17 .
11. יהוה = JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Taalgebruik in Exodus : JHWH . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 26 . Structuur : 1 - 5 - 6 - 5 . Tenach (5193) . Pentateuch (1326) . Eerdere Profeten (1013) . Latere Profeten (1357) . 12 Kleine Profeten (387) . Geschriften (1110) . Ex (299) . In 26 verzen in Ex 25-31 (de wetten over het heiligdom) . In veertien (2 X 7) verzen in de eerste redevoering (Ex 25,2 - 30,10) . In zeven verzen in de inleidingsformule op de redevoering . Ex 16 (17) : (1) Ex
16,3 . (2) Ex
16,4 . (3) Ex
16,6 . (4) Ex
16,7 . (5) Ex
16,8 . (6) Ex
16,9 . (7) Ex
16,10 . (8) Ex
16,11 . (9) Ex
16,12 . (10) Ex
16,15 . (11) Ex
16,16 . (12) Ex
16,23 . (13) Ex
16,28 . (14) Ex
16,29 . (15) Ex
16,32 . (16) Ex
16,33 . (17) Ex
16,34 . Ex 25-31 (26) : (1) Ex 25,1 . (2) Ex 27,21 . (3) Ex 28,12 . (4) Ex 28,29 . (5) Ex 28,30 . (6) Ex 28,35 . (7) Ex 28,38 . (8) Ex 29,11 . (9) Ex 29,23 . (10) Ex 29,24 . (11) Ex 29,25 . (12) Ex 29,26 . (13) Ex 29,42 . (14) Ex 29,46 . (15) Ex 30,8 . (16) Ex 30,11 . (17) Ex 30,14 . (18) Ex 30,15 . (19) Ex 30,16 . (20) Ex 30,17 . (21) Ex 30,22 . (22) Ex 30,34 . (23) Ex 31,1 . (24) Ex 31,12 . (25) Ex 31,13 . (26) Ex 31,17 .
- אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) . Taalgebruik in Tenakh : ´èlohîm (God) . Ex 25-31 (2) : (1) Ex 31,3 . (2) Ex 31,18 . Ex 32-34 (3) : (1) Ex 32,1 . (2) Ex 32,16 . (3) Ex 32,23 .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Ex 25 - 31 | |
´èlohîm (God) | 635 | 207 | 118 | 39 | 17 | 25 | 140 | 31 | 0 | 7 | 29 | 2 |
JHWH | 5193 | 1326 | 1013 | 1357 | 387 | 1110 | 128 | 299 | 199 | 287 | 413 | 26 |
´èlohe(j)khâ / ´êlohè(j)khâ (je God) | 299 | 216 | 28 | 25 | 12 | 16 | 2 | 11 | 4 | 0 | 199 | |
´èlohekhèm (jullie God) | 154 | 82 | 32 | 15 | 10 | 15 | 1 | 7 | 26 | 3 | 45 | |
JHWH ´êlohe(j)khâ / ´êlohè(j)khâ (JHWH , je God) | 267 | 1 | 8 | 116 |
- Grieks . κυριος = kurios (heer) . Taalgebruik in het NT : kurios (heer) . Taalgebruik in de LXX : kurios (heer) . Een vorm van κυριος = kurios (heer) in de LXX (8591) , in het NT (718) .
- Ned. : Heer . Arabisch : رَب = rabb (God, Heer) . Taalgebruik in de Qoran : rabb (God, Heer) . Aramees : יוי = JWJ . D. : Herr . E. : Lord . Fr. : seigneur . Grieks : κυριος = kurios (heer) . Taalgebruik in het NT : kurios (heer) . Hebreeuws : יהוה = JHWH . Taalgebruik in Tenakh : JHWH . Latijn : Dominus . (Eerste medeklinker Gr. k , Ned. + D. h ; tweede medeklinker : Gr. + Ned. + D. : r ) .
- Sabbah Messod & Roger , Les secrets de l'Exode , Jean-Cyrille Godefroy , 2000 , p.93-96 . Op deze blz. wordt een verband tussen anokhi Adonai (ik de Heer) en farao Achnaton gelegd . De uitspraak van JHWH is Adonai , waarin we het Egyptische Aton , de zonneschijf , zien .
12. הוֹצִיא = hôtsî´ (hij deed uitgaan) : (1) act. hifil perf. 3de pers. mann. enk. OF (2) act. hifil imperatief 2de pers. enk. van het werkw. יָצַא = jâtsâ´ (uitgaan, uittrekken) . Taalgebruik in Tenakh : jâtsâ´ (uitgaan, uittrekken) . Tenakh (19) . (1) Gn 14,18 . Ex (4) : (1) Ex 12,51 . (2) Ex 13,3 . (3) Ex 16,6 . (4) Ex 18,1 . Verder : (6) Dt 6,23 . (7) Dt 7,8 . (8) Dt 22,19 . (9) 2 S 12,30 . (10) 2 S 12,31 . (11) 1 K 9,9. (12) Js 43,8 . (13) Jr 7,22 . (14) Jr 51,10 . (15) Ez 11,7 . (16) Ez 46,20 . (17) Ezr 1,7 . (18) 1 Kr 20,2 . (19) 1 Kr 20,3 .
- act. ind. aor. 3de pers. enk. εξηγαγεν = exègagen (hij leidde uit) van het werkw. εξαγω = exagô (uitleiden, naar buiten leiden) < ex (uit) + agô (leiden, voeren) . Taalgebruik in het NT : exagô (uitleiden, naar buiten leiden) . Taalgebruik in Lc : exagô (uitleiden, naar buiten leiden) . Taalgebruik in Hnd : exagô (uitleiden, naar buiten leiden) . Taalgebruik in de LXX : exagô (uitleiden, naar buiten leiden) . Bijbel (67) . OT (62) . Pentateuch (30) . Gn (6) : (1) Gn 1,21 . (2) Gn 11,31 . (3) Gn 15,5 . (4) Gn 20,13 . (5) Gn 43,23 . (6) Gn 49,12 . Ex (12) : (1) Ex 12,51 . (2) Ex 13,3 . (3) Ex 13,9 . (4) Ex 13,14 . (5) Ex 13,16 . (6) Ex 16,6 . (7) Ex 16,32 . (8) Ex 18,1 . (9) Ex 19,17 . (10) Ex 32,1 . (11) Ex 32,12 . (12) Ex 32,23 . Nu (1) : Gn 49,12 . Dt (11) : (1) Dt 1,27 . (2) Dt 4,20 . (3) Dt 4,37 . (4) Dt 5,15 . (5) Dt 6,21 . (6) Dt 6,23 . (7) Dt 7,8 . (8) Dt 7,19 . (9) Dt 9,28 . (10) Dt 26,8 . (11) Dt 29,24 . NT (5) : (1) Lc 24,50 . (2) Hnd 7,36 . (3) Hnd 7,40 . (4) Hnd 12,17 . (5) Hnd 13,17 . Een vorm van exagô (uitleiden, naar buiten leiden) in de LXX (221) , in het NT (12) . Syn. (2) . Ev. (3) .
14. מֵאֶרֶץ = me´èrèts (uit het land) < prefix voorzetsel min + het zelfst. naamw. אֶרֶץ =´èrèts (land, aarde) . Taalgebruik in Tenakh : ´èrètz (land) . Taalgebruik in Ex : ´èrètz (land) . Getalwaarde : aleph = 1 , resj = 20 of 200 , tsade = 18 of 90 ; 39 (3 X 13 of 26 + 13) of 291 (3 X 97) . Structuur : 1 - 2 - 9 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (157) . Pentateuch (56) . Eerdere Profeten (24) . Latere Profeten (46) . 12 Kleine Profeten (13) . Geschriften (18) . Ex (21) : (1) Ex 6,13 . (2) Ex 6,26 . (3) Ex 7,4 . (4) Ex 12,17 . (5) Ex 12,41 . (6) Ex 12,42 . (7) Ex 12,51 . (8) Ex 13,18 . (9) Ex 16,1 . (10) Ex 16,6 . (11) Ex 16,32 . (12) Ex 19,1 . (13) Ex 20,2 . (14) Ex 29,46 . (15) Ex 32,1 . (16) Ex 32,4 . (17) Ex 32,7 . (18) Ex 32,8 . (19) Ex 32,11 . (20) Ex 32,23 . (21) Ex 33,1 . Dt (12) : (1) Dt 1,27 . (2) Dt 2,19 . (3) Dt 5,6 . (4) Dt 6,12 . (5) Dt 8,14 . (6) Dt 9,7 . (7) Dt 13,6 . (8) Dt 13,11 . (9) Dt 16,3 . (10) Dt 20,1 . (11) Dt 29,21 . (12) Dt 29,24 .
- Grieks : gen. vr. enk. γης = gès van het zelfst. naamw. γη = gè (aarde, land) . Taalgebruik in de Septuaginta : gè (aarde) . Taalgebruik in het NT : gè (aarde) . Een vorm van γη = gè (aarde, land) in de LXX (3154) , in het NT (248) .
gè | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
2 | gen. vr. enk. gès | 1203 | 1082 | 121 | 17 | 11 | 10 | 5 | 15 | 21 | 42 | 38 | 43 | ||
totaal | 2935 | 2702 | 233 | 40 | 18 | 25 | 11 | 32 | 34 | 73 | 83 | 94 |
- Ned. : aarde . Aramees : אַרְעָא = ´arë`â´ (aarde, land, grond, veld) . Arabisch : أرض =´arD (aarde) . D. : Welt . E. : earth . Fr. : terre . Grieks : γη = gè (aarde, land) . Taalgebruik in het NT : gè (aarde) . Hebreeuws : אֶרֶץ =´èrèts (land, aarde) . Taalgebruik in Tenakh : ´èrètz (land) . Lat. : terra .
14. - 15. מִצְרַיִם מֵאֶרֶץ = me´èrèts mitsërajim (uit het land Egypte) . Tenakh (45) . Pentateuch (23) . Gn (1) : Gn 21,21 . Ex (13) : (1) Ex 6,13 . (2) Ex 12,17 . (3) Ex 12,41 . (4) Ex 12,42 . (5) Ex 13,18 . (6) Ex 16,1 . (7) Ex 16,6 . (8) Ex 16,32 . (9) Ex 19,1 . (10) Ex 32,4 . (11) Ex 32,7 . (12) Ex 32,8 . (13) Ex 33,1 . Lv (5) : (1) Lv 19,36 . (2) Lv 23,43 . (3) Lv 25,38 . (4) Lv 25,42 . (5) Lv 25,55 . Nu (1) : Nu 26,4 . Dt (3) : (1) Dt 1,27 . (2) Dt 20,1 . (3) Dt 29,24 . 12 kl. Prof. (5) : (1) Hos 2,17 . (2) Hos 12,10 . (3) Hos 13,4 . (4) Am 2,10 . (5) Mi 7,15 .
- Grieks . εκ τησ γης αιγυπτου = ek tès gès Aiguptou (uit het land Egypte) . Latijn . de terra Aegypti (uit het land Egypte) . Aramees : דְמִצְרָיִם מֵאַרְ?ָא = me´arë`â´ dëmitsërâjim (uit het land van Egypte) . Arabisch : مِصْرَ أرضِ مِن = min ´arDi misra (uit het land Egypte) .
Ex 16,7 - Ex 16,7 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [7] And in the morning, then ye shall see the glory of the
LORD; for that he heareth your murmurings against the LORD: and what are we,
that ye murmur against us?
Luther-Bibel . 7 und am Morgen werdet ihr des HERRN Herrlichkeit sehen, denn
er hat euer Murren wider den HERRN gehört. Was sind wir, dass ihr wider
uns murrt?
Tekstuitleg van Ex 16,7 . Dit vers Ex 16,7 telt 15 (3 X 5) woorden en 59 letters . De getalwaarde van Ex 16,7 is 4172 (2 X 2 X 7 X 149) .
4. khabhôd (heerlijkheid) . Verwijzing : khabhôd (heerlijkheid) , zie Ps 113,1 . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , beth = 2 , waw = 6 , daleth = 4 . Totaal : 11 + 2 + 6 + 4 of 20 + 2 + 6 + 4 = 23 of 32 . khabhod = 17. In tweeëntachtig verzen in de bijbel. In tien verzen in de Pentateuch . Niet in Gn . Niet in Dt . In vier verzen in Exodus , telkens in combinatie met JHWH : (1) Ex 16,7 . (2) Ex 16,10 . (3) Ex 24,16 . (4) Ex 24,17 .
5. יהוה = JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Taalgebruik in Exodus : JHWH . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 26 . Structuur : 1 - 5 - 6 - 5 . Tenach (5193) . Pentateuch (1326) . Eerdere Profeten (1013) . Latere Profeten (1357) . 12 Kleine Profeten (387) . Geschriften (1110) . Ex (299) . In 26 verzen in Ex 25-31 (de wetten over het heiligdom) . In veertien (2 X 7) verzen in de eerste redevoering (Ex 25,2 - 30,10) . In zeven verzen in de inleidingsformule op de redevoering . Ex 16 (17) : (1) Ex
16,3 . (2) Ex
16,4 . (3) Ex
16,6 . (4) Ex
16,7 . (5) Ex
16,8 . (6) Ex
16,9 . (7) Ex
16,10 . (8) Ex
16,11 . (9) Ex
16,12 . (10) Ex
16,15 . (11) Ex
16,16 . (12) Ex
16,23 . (13) Ex
16,28 . (14) Ex
16,29 . (15) Ex
16,32 . (16) Ex
16,33 . (17) Ex
16,34 . Ex 25-31 (26) : (1) Ex 25,1 . (2) Ex 27,21 . (3) Ex 28,12 . (4) Ex 28,29 . (5) Ex 28,30 . (6) Ex 28,35 . (7) Ex 28,38 . (8) Ex 29,11 . (9) Ex 29,23 . (10) Ex 29,24 . (11) Ex 29,25 . (12) Ex 29,26 . (13) Ex 29,42 . (14) Ex 29,46 . (15) Ex 30,8 . (16) Ex 30,11 . (17) Ex 30,14 . (18) Ex 30,15 . (19) Ex 30,16 . (20) Ex 30,17 . (21) Ex 30,22 . (22) Ex 30,34 . (23) Ex 31,1 . (24) Ex 31,12 . (25) Ex 31,13 . (26) Ex 31,17 .
- אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) . Taalgebruik in Tenakh : ´èlohîm (God) . Ex 25-31 (2) : (1) Ex 31,3 . (2) Ex 31,18 . Ex 32-34 (3) : (1) Ex 32,1 . (2) Ex 32,16 . (3) Ex 32,23 .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Ex 25 - 31 | |
´èlohîm (God) | 635 | 207 | 118 | 39 | 17 | 25 | 140 | 31 | 0 | 7 | 29 | 2 |
JHWH | 5193 | 1326 | 1013 | 1357 | 387 | 1110 | 128 | 299 | 199 | 287 | 413 | 26 |
´èlohe(j)khâ / ´êlohè(j)khâ (je God) | 299 | 216 | 28 | 25 | 12 | 16 | 2 | 11 | 4 | 0 | 199 | |
´èlohekhèm (jullie God) | 154 | 82 | 32 | 15 | 10 | 15 | 1 | 7 | 26 | 3 | 45 | |
JHWH ´êlohe(j)khâ / ´êlohè(j)khâ (JHWH , je God) | 267 | 1 | 8 | 116 |
- Grieks . κυριος = kurios (heer) . Taalgebruik in het NT : kurios (heer) . Taalgebruik in de LXX : kurios (heer) . Een vorm van κυριος = kurios (heer) in de LXX (8591) , in het NT (718) .
- Ned. : Heer . Arabisch : رَب = rabb (God, Heer) . Taalgebruik in de Qoran : rabb (God, Heer) . Aramees : יוי = JWJ . D. : Herr . E. : Lord . Fr. : seigneur . Grieks : κυριος = kurios (heer) . Taalgebruik in het NT : kurios (heer) . Hebreeuws : יהוה = JHWH . Taalgebruik in Tenakh : JHWH . Latijn : Dominus . (Eerste medeklinker Gr. k , Ned. + D. h ; tweede medeklinker : Gr. + Ned. + D. : r ) .
- Sabbah Messod & Roger , Les secrets de l'Exode , Jean-Cyrille Godefroy , 2000 , p.93-96 . Op deze blz. wordt een verband tussen anokhi Adonai (ik de Heer) en farao Achnaton gelegd . De uitspraak van JHWH is Adonai , waarin we het Egyptische Aton , de zonneschijf , zien .
4. - 5. ûkhëbhôd JHWH (en de heerlijkheid van JHWH) . In zeven
verzen in de bijbel : (1) Ex
40,34 (mâle´ ´èth hammisjëkân = vervulde
de tabernakel) . (2) Ex
40,35 (mâle´ ´èth hammisjëkân = vervulde
de tabernakel) . (3) Nu
14,10 . (4) 2
Kr 7,1 (mâle´ ´èth habbâjit = vervulde het
huis) . (5) 2
Kr 7,3 . (6) Js
60,1 . (7) Ez
43,4 .
- këbhôd JHWH (heerlijkheid van JHWH) . Tenach (16) . In vier verzen
in Exodus : (1) Ex
16,7 . (2) Ex
16,10 . (3) Ex
24,16 . (4) Ex
24,17 . Verder : (5) Lv
9,6 . (6) Nu
17,7 . In één vers in de Psalmen . (7) Ps
138,5 . In twee verzen in Js : (1) Js
40,5 . (2) Js
58,8 . In zes verzen in Ez : (1) Ez
1,28 . (2) Ez
3,12 . (3) Ez
3,23 . (4) Ez
10,4 (tweemaal) . (5) Ez
10,18 . (6) Ez
11,23 . Tenslotte : Hab
2,14 .
Ex 16,8 - Ex 16,8 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [8] And Moses said, This shall be, when the LORD shall give
you in the evening flesh to eat, and in the morning bread to the full; for that
the LORD heareth your murmurings which ye murmur against him: and what are we?
your murmurings are not against us, but against the LORD.
Luther-Bibel . 8 Weiter sprach Mose: Der HERR wird euch am Abend Fleisch zu
essen geben und am Morgen Brot die Fülle, weil der HERR euer Murren gehört
hat, womit ihr wider ihn gemurrt habt. Denn was sind wir? Euer Murren ist nicht
wider uns, sondern wider den HERRN.
Tekstuitleg van Ex 16,8 .
Ex 16,8.1. וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. `-m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) . Ex (150) . Ex 16 (11) : (1) Ex 16,4 . (2) Ex 16,6 . (3) Ex 16,8 . (4) Ex 16,9 . (5) Ex 16,15 . (6) Ex 16,19 . (7) Ex 16,23 . (8) Ex 16,25 . (9) Ex 16,28 . (10) Ex 16,32 . (11) Ex 16,33 .De stam `-m-r in Tenakh (5422) .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | |||
1879 | 594 | 868 | 120 | 56 | 241 | 315 | 150 | 10 | 95 | 24 |
- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Grieks : act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . λεγω = legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les . IEen vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) .
bijbel | OT | LXX | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Gn 12 | Ex | Lv | Nu | Dt | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | ||
act. ind. aor. 3de p. enk. eipen | 3024 | 2426 | 2275 + 151 | 684 | 985 | 234 | 63 | 309 | 378 | 4 | 149 | 15 | 98 | 44 | 598 | 118 | 56 | 223 | 114 | 75 | 7 | 5 | 397 | 511 |
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Lat. : legere . l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik in Tenakh : qôl (stem) . Lat. : dicere . Fr. : dire . Italiaans : dire . Spaans : decir .
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan .
Ex
16,8.2. וּמֹשֶׁה = ûmosjèh (en Mozes) , zie מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Taalgebruik in Tenach : Mosjèh (Mozes) . De getalswaarde van Mosjèh (Mozes) is : mem = 13 of 40 , sjin = 21 of 300 , h = 5 . Totaal : 39 (3 X 13) of 345 (3 X 5 X 23) ; het omgekeerde 543 (3 X 181 : het zesde zeszijdige stergetal) . Structuur : 4 - 3 - 5 . De som van de elementen is telkens 3 . Zie : יהוה אֶחָד = JHWH ´èchâd (JHWH is één) . Getalswaarde : 26 + 13 = 39 . Tenakh (16) . Ex (9) . In één vers in Ex 3 : Ex 3,1 . In één vers in Ex 17 : Ex 17,10 . In één vers in Ex 19 : Ex 19,3 . Bij het begin van het vers (7) : (1) Ex 3,1 . (2) Ex 7,7 . (3) Ex 11,10 . (4) Ex 19,3 . (5) Ex 33,7 . (6) Dt 34,7 . (7) 1 Kr 23, 14 .
- מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Tenach (675) . Pentateuch (569) . Ex (248) = (2³ X 31) . Ex
16 (15) : (1) Ex
16,2 . (2) Ex
16,4 . (3) Ex
16,6 . (4) Ex
16,8 . (5) Ex
16,9 . (6) Ex
16,11 . (7) Ex
16,15 . (8) Ex
16,19 . (9) Ex
16,20 . (10) Ex
16,24 . (11) Ex
16,25 . (12) Ex
16,28 . (13) Ex
16,32 . (14) Ex
16,33 . (15) Ex
16,34 . Een vorm van מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) in Tenakh (766) .
- Grieks : μωυσης = môusès (Mozes) . Taalgebruik in de LXX : môusès (Mozes) . Taalgebruik in het NT : môusès (Mozes) . Een vorm van μωυσης = môusès (Mozes) in het NT (79) .
1. - 2. וַיּאֹמֶר מֹשֶׁה = wajjo´mèr Mosjèh (en Mozes zei ) . Bijbel (56) . Ex (32) . Ex 3 (3) : (1) Ex 3,3 . (2) Ex 3,11 . (3) Ex 3,13 .
Ex 16,8.3. בְּתֵת = bëtheth (in het geven) < prefix voorzetsel bê + werkwoordvorm act. qal inf. stat. constr. van het werkw. נָתַן = nâthan (geven) . Taalgebruik in Tenakh : nâthan (geven) . Getalwaarde : nun = 14 of 50 , thaw = 22 of 400 ; totaal : 50 of 500 . Structuur : 5 - 4 - 5 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (3) : (1) Ex 16,8 . (2) Nu 5,21 . (3) Joz 2,14 . (4) Re 8,7 .
Ex
16,8.4. יהוה = JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Taalgebruik in Exodus : JHWH . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 26 . Structuur : 1 - 5 - 6 - 5 . Tenach (5193) . Pentateuch (1326) . Eerdere Profeten (1013) . Latere Profeten (1357) . 12 Kleine Profeten (387) . Geschriften (1110) . Ex (299) . In 26 verzen in Ex 25-31 (de wetten over het heiligdom) . In veertien (2 X 7) verzen in de eerste redevoering (Ex 25,2 - 30,10) . In zeven verzen in de inleidingsformule op de redevoering . Ex 16 (17) : (1) Ex
16,3 . (2) Ex
16,4 . (3) Ex
16,6 . (4) Ex
16,7 . (5) Ex
16,8 . (6) Ex
16,9 . (7) Ex
16,10 . (8) Ex
16,11 . (9) Ex
16,12 . (10) Ex
16,15 . (11) Ex
16,16 . (12) Ex
16,23 . (13) Ex
16,28 . (14) Ex
16,29 . (15) Ex
16,32 . (16) Ex
16,33 . (17) Ex
16,34 . Ex 25-31 (26) : (1) Ex 25,1 . (2) Ex 27,21 . (3) Ex 28,12 . (4) Ex 28,29 . (5) Ex 28,30 . (6) Ex 28,35 . (7) Ex 28,38 . (8) Ex 29,11 . (9) Ex 29,23 . (10) Ex 29,24 . (11) Ex 29,25 . (12) Ex 29,26 . (13) Ex 29,42 . (14) Ex 29,46 . (15) Ex 30,8 . (16) Ex 30,11 . (17) Ex 30,14 . (18) Ex 30,15 . (19) Ex 30,16 . (20) Ex 30,17 . (21) Ex 30,22 . (22) Ex 30,34 . (23) Ex 31,1 . (24) Ex 31,12 . (25) Ex 31,13 . (26) Ex 31,17 .
- אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) . Taalgebruik in Tenakh : ´èlohîm (God) . Ex 25-31 (2) : (1) Ex 31,3 . (2) Ex 31,18 . Ex 32-34 (3) : (1) Ex 32,1 . (2) Ex 32,16 . (3) Ex 32,23 .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Ex 25 - 31 | |
´èlohîm (God) | 635 | 207 | 118 | 39 | 17 | 25 | 140 | 31 | 0 | 7 | 29 | 2 |
JHWH | 5193 | 1326 | 1013 | 1357 | 387 | 1110 | 128 | 299 | 199 | 287 | 413 | 26 |
´èlohe(j)khâ / ´êlohè(j)khâ (je God) | 299 | 216 | 28 | 25 | 12 | 16 | 2 | 11 | 4 | 0 | 199 | |
´èlohekhèm (jullie God) | 154 | 82 | 32 | 15 | 10 | 15 | 1 | 7 | 26 | 3 | 45 | |
JHWH ´êlohe(j)khâ / ´êlohè(j)khâ (JHWH , je God) | 267 | 1 | 8 | 116 |
- Grieks . κυριος = kurios (heer) . Taalgebruik in het NT : kurios (heer) . Taalgebruik in de LXX : kurios (heer) . Een vorm van κυριος = kurios (heer) in de LXX (8591) , in het NT (718) .
- Ned. : Heer . Arabisch : رَب = rabb (God, Heer) . Taalgebruik in de Qoran : rabb (God, Heer) . Aramees : יוי = JWJ . D. : Herr . E. : Lord . Fr. : seigneur . Grieks : κυριος = kurios (heer) . Taalgebruik in het NT : kurios (heer) . Hebreeuws : יהוה = JHWH . Taalgebruik in Tenakh : JHWH . Latijn : Dominus . (Eerste medeklinker Gr. k , Ned. + D. h ; tweede medeklinker : Gr. + Ned. + D. : r ) .
- Sabbah Messod & Roger , Les secrets de l'Exode , Jean-Cyrille Godefroy , 2000 , p.93-96 . Op deze blz. wordt een verband tussen anokhi Adonai (ik de Heer) en farao Achnaton gelegd . De uitspraak van JHWH is Adonai , waarin we het Egyptische Aton , de zonneschijf , zien .
Ex
16,8.13. יהוה = JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Taalgebruik in Exodus : JHWH . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 26 . Structuur : 1 - 5 - 6 - 5 . Tenach (5193) . Pentateuch (1326) . Eerdere Profeten (1013) . Latere Profeten (1357) . 12 Kleine Profeten (387) . Geschriften (1110) . Ex (299) . In 26 verzen in Ex 25-31 (de wetten over het heiligdom) . In veertien (2 X 7) verzen in de eerste redevoering (Ex 25,2 - 30,10) . In zeven verzen in de inleidingsformule op de redevoering . Ex 16 (17) : (1) Ex
16,3 . (2) Ex
16,4 . (3) Ex
16,6 . (4) Ex
16,7 . (5) Ex
16,8 . (6) Ex
16,9 . (7) Ex
16,10 . (8) Ex
16,11 . (9) Ex
16,12 . (10) Ex
16,15 . (11) Ex
16,16 . (12) Ex
16,23 . (13) Ex
16,28 . (14) Ex
16,29 . (15) Ex
16,32 . (16) Ex
16,33 . (17) Ex
16,34 . Ex 25-31 (26) : (1) Ex 25,1 . (2) Ex 27,21 . (3) Ex 28,12 . (4) Ex 28,29 . (5) Ex 28,30 . (6) Ex 28,35 . (7) Ex 28,38 . (8) Ex 29,11 . (9) Ex 29,23 . (10) Ex 29,24 . (11) Ex 29,25 . (12) Ex 29,26 . (13) Ex 29,42 . (14) Ex 29,46 . (15) Ex 30,8 . (16) Ex 30,11 . (17) Ex 30,14 . (18) Ex 30,15 . (19) Ex 30,16 . (20) Ex 30,17 . (21) Ex 30,22 . (22) Ex 30,34 . (23) Ex 31,1 . (24) Ex 31,12 . (25) Ex 31,13 . (26) Ex 31,17 .
- אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) . Taalgebruik in Tenakh : ´èlohîm (God) . Ex 25-31 (2) : (1) Ex 31,3 . (2) Ex 31,18 . Ex 32-34 (3) : (1) Ex 32,1 . (2) Ex 32,16 . (3) Ex 32,23 .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Ex 25 - 31 | |
´èlohîm (God) | 635 | 207 | 118 | 39 | 17 | 25 | 140 | 31 | 0 | 7 | 29 | 2 |
JHWH | 5193 | 1326 | 1013 | 1357 | 387 | 1110 | 128 | 299 | 199 | 287 | 413 | 26 |
´èlohe(j)khâ / ´êlohè(j)khâ (je God) | 299 | 216 | 28 | 25 | 12 | 16 | 2 | 11 | 4 | 0 | 199 | |
´èlohekhèm (jullie God) | 154 | 82 | 32 | 15 | 10 | 15 | 1 | 7 | 26 | 3 | 45 | |
JHWH ´êlohe(j)khâ / ´êlohè(j)khâ (JHWH , je God) | 267 | 1 | 8 | 116 |
- Grieks . κυριος = kurios (heer) . Taalgebruik in het NT : kurios (heer) . Taalgebruik in de LXX : kurios (heer) . Een vorm van κυριος = kurios (heer) in de LXX (8591) , in het NT (718) .
- Ned. : Heer . Arabisch : رَب = rabb (God, Heer) . Taalgebruik in de Qoran : rabb (God, Heer) . Aramees : יוי = JWJ . D. : Herr . E. : Lord . Fr. : seigneur . Grieks : κυριος = kurios (heer) . Taalgebruik in het NT : kurios (heer) . Hebreeuws : יהוה = JHWH . Taalgebruik in Tenakh : JHWH . Latijn : Dominus . (Eerste medeklinker Gr. k , Ned. + D. h ; tweede medeklinker : Gr. + Ned. + D. : r ) .
- Sabbah Messod & Roger , Les secrets de l'Exode , Jean-Cyrille Godefroy , 2000 , p.93-96 . Op deze blz. wordt een verband tussen anokhi Adonai (ik de Heer) en farao Achnaton gelegd . De uitspraak van JHWH is Adonai , waarin we het Egyptische Aton , de zonneschijf , zien .
18. act. hifil part. nom. mann. mv. מַלִּינִם = mallînim (morrenden) van het werkw. לון/ לין = lwn / ljn (morren tegen) . Taalgebruik in Tenakh : lwn / ljn (morren tegen) . Tenakh (2) : (1) Ex 16,8 . (2) Nu 17,20 .
- act. hifil part. nom. mann. mv. מַלִּינִים = mallînîm (morrenden) . Tenakh (1) : Nu 14,27 .
Ex
16,8.27. יהוה = JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Taalgebruik in Exodus : JHWH . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 26 . Structuur : 1 - 5 - 6 - 5 . Tenach (5193) . Pentateuch (1326) . Eerdere Profeten (1013) . Latere Profeten (1357) . 12 Kleine Profeten (387) . Geschriften (1110) . Ex (299) . In 26 verzen in Ex 25-31 (de wetten over het heiligdom) . In veertien (2 X 7) verzen in de eerste redevoering (Ex 25,2 - 30,10) . In zeven verzen in de inleidingsformule op de redevoering . Ex 16 (17) : (1) Ex
16,3 . (2) Ex
16,4 . (3) Ex
16,6 . (4) Ex
16,7 . (5) Ex
16,8 . (6) Ex
16,9 . (7) Ex
16,10 . (8) Ex
16,11 . (9) Ex
16,12 . (10) Ex
16,15 . (11) Ex
16,16 . (12) Ex
16,23 . (13) Ex
16,28 . (14) Ex
16,29 . (15) Ex
16,32 . (16) Ex
16,33 . (17) Ex
16,34 . Ex 25-31 (26) : (1) Ex 25,1 . (2) Ex 27,21 . (3) Ex 28,12 . (4) Ex 28,29 . (5) Ex 28,30 . (6) Ex 28,35 . (7) Ex 28,38 . (8) Ex 29,11 . (9) Ex 29,23 . (10) Ex 29,24 . (11) Ex 29,25 . (12) Ex 29,26 . (13) Ex 29,42 . (14) Ex 29,46 . (15) Ex 30,8 . (16) Ex 30,11 . (17) Ex 30,14 . (18) Ex 30,15 . (19) Ex 30,16 . (20) Ex 30,17 . (21) Ex 30,22 . (22) Ex 30,34 . (23) Ex 31,1 . (24) Ex 31,12 . (25) Ex 31,13 . (26) Ex 31,17 .
- אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) . Taalgebruik in Tenakh : ´èlohîm (God) . Ex 25-31 (2) : (1) Ex 31,3 . (2) Ex 31,18 . Ex 32-34 (3) : (1) Ex 32,1 . (2) Ex 32,16 . (3) Ex 32,23 .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Ex 25 - 31 | |
´èlohîm (God) | 635 | 207 | 118 | 39 | 17 | 25 | 140 | 31 | 0 | 7 | 29 | 2 |
JHWH | 5193 | 1326 | 1013 | 1357 | 387 | 1110 | 128 | 299 | 199 | 287 | 413 | 26 |
´èlohe(j)khâ / ´êlohè(j)khâ (je God) | 299 | 216 | 28 | 25 | 12 | 16 | 2 | 11 | 4 | 0 | 199 | |
´èlohekhèm (jullie God) | 154 | 82 | 32 | 15 | 10 | 15 | 1 | 7 | 26 | 3 | 45 | |
JHWH ´êlohe(j)khâ / ´êlohè(j)khâ (JHWH , je God) | 267 | 1 | 8 | 116 |
- Grieks . κυριος = kurios (heer) . Taalgebruik in het NT : kurios (heer) . Taalgebruik in de LXX : kurios (heer) . Een vorm van κυριος = kurios (heer) in de LXX (8591) , in het NT (718) .
- Ned. : Heer . Arabisch : رَب = rabb (God, Heer) . Taalgebruik in de Qoran : rabb (God, Heer) . Aramees : יוי = JWJ . D. : Herr . E. : Lord . Fr. : seigneur . Grieks : κυριος = kurios (heer) . Taalgebruik in het NT : kurios (heer) . Hebreeuws : יהוה = JHWH . Taalgebruik in Tenakh : JHWH . Latijn : Dominus . (Eerste medeklinker Gr. k , Ned. + D. h ; tweede medeklinker : Gr. + Ned. + D. : r ) .
- Sabbah Messod & Roger , Les secrets de l'Exode , Jean-Cyrille Godefroy , 2000 , p.93-96 . Op deze blz. wordt een verband tussen anokhi Adonai (ik de Heer) en farao Achnaton gelegd . De uitspraak van JHWH is Adonai , waarin we het Egyptische Aton , de zonneschijf , zien .
Ex 16,9 - Ex 16,9 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [9] And Moses spake unto Aaron, Say unto all the congregation
of the children of Israel, Come near before the LORD: for he hath heard your
murmurings.
Luther-Bibel . 9 Und Mose sprach zu Aaron: Sage der ganzen Gemeinde der Israeliten:
Kommt herbei vor den HERRN, denn er hat euer Murren gehört.
Tekstuitleg van Ex 16,9 . Dit vers Ex 16,9 telt . De getalwaarde van Ex 16,9 is .
1. וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. `-m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) . Ex (150) . Ex 16 (11) : (1) Ex 16,4 . (2) Ex 16,6 . (3) Ex 16,8 . (4) Ex 16,9 . (5) Ex 16,15 . (6) Ex 16,19 . (7) Ex 16,23 . (8) Ex 16,25 . (9) Ex 16,28 . (10) Ex 16,32 . (11) Ex 16,33 .De stam `-m-r in Tenakh (5422) .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | |||
1879 | 594 | 868 | 120 | 56 | 241 | 315 | 150 | 10 | 95 | 24 |
- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Grieks : act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . λεγω = legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les . IEen vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) .
bijbel | OT | LXX | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | ||
act. ind. aor. 3de p. enk. eipen | 3024 | 2426 | 2275 + 151 | 684 | 985 | 234 | 63 | 309 | 378 | 149 | 15 | 98 | 44 | 598 | 118 | 56 | 223 | 114 | 75 | 7 | 5 | 397 | 511 |
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Lat. : legere . l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik in Tenakh : qôl (stem) . Lat. : dicere . Fr. : dire . Italiaans : dire . Spaans : decir .
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan .
2. וּמֹשֶׁה = ûmosjèh (en Mozes) , zie מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Taalgebruik in Tenach : Mosjèh (Mozes) . De getalswaarde van Mosjèh (Mozes) is : mem = 13 of 40 , sjin = 21 of 300 , h = 5 . Totaal : 39 (3 X 13) of 345 (3 X 5 X 23) ; het omgekeerde 543 (3 X 181 : het zesde zeszijdige stergetal) . Structuur : 4 - 3 - 5 . De som van de elementen is telkens 3 . Zie : יהוה אֶחָד = JHWH ´èchâd (JHWH is één) . Getalswaarde : 26 + 13 = 39 . Tenakh (16) . Ex (9) . In één vers in Ex 3 : Ex 3,1 . In één vers in Ex 17 : Ex 17,10 . In één vers in Ex 19 : Ex 19,3 . Bij het begin van het vers (7) : (1) Ex 3,1 . (2) Ex 7,7 . (3) Ex 11,10 . (4) Ex 19,3 . (5) Ex 33,7 . (6) Dt 34,7 . (7) 1 Kr 23, 14 .
- מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Tenach (675) . Pentateuch (569) . Ex (248) = (2³ X 31) . Ex
16 (15) : (1) Ex
16,2 . (2) Ex
16,4 . (3) Ex
16,6 . (4) Ex
16,8 . (5) Ex
16,9 . (6) Ex
16,11 . (7) Ex
16,15 . (8) Ex
16,19 . (9) Ex
16,20 . (10) Ex
16,24 . (11) Ex
16,25 . (12) Ex
16,28 . (13) Ex
16,32 . (14) Ex
16,33 . (15) Ex
16,34 . Een vorm van מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) in Tenakh (766) .
- Grieks : μωυσης = môusès (Mozes) . Taalgebruik in de LXX : môusès (Mozes) . Taalgebruik in het NT : môusès (Mozes) . Een vorm van μωυσης = môusès (Mozes) in het NT (79) .
9. - 10. bënê jishërâ´el (zonen van Israël, Israëlieten) . Tenach (419) . Ex 16 (8) . 4X in de uitdrukking : kâl `ädath bënê jishërâ´el (de hele gemeenschap van Israëlieten) : (1) Ex 16,1 . (2) Ex 16,2 . (3) Ex 16,9 . (4) Ex 16,10 + 4X : (1) Ex 16,3 . (2) Ex 16,6 . (3) Ex 16,12 . (4) Ex 16,17 .
7. - 10. כָּל עֱדַת בְּנֵי יִשְׂרָאֵל = kâl `ädath bënê jishërâ´el (de hele gemeenschap van Israëlieten) . Tenakh (20) . Ex (8) : (1) Ex 16,1 . (2) Ex 16,2 . (3) Ex 16,9 . (4) Ex 16,10 . (5) Ex 17,1 . (6) Ex 35,1 . (7) Ex 35,4 . (8) Ex 35,20 . Lv (1) . Nu (9) . Joz (2) .
6. - 10. ´èl kâl `ädath bënê jishërâ´el (de hele gemeenschap van Israëlieten) . Tenach (5 / 20) : (1) Ex 16,9 . (2) Ex 16,10 . (3) Ex 35,4 . (4) Lv 19,2 . (5) Nu 14,7 .
13. יהוה = JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Taalgebruik in Exodus : JHWH . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 26 . Structuur : 1 - 5 - 6 - 5 . Tenach (5193) . Pentateuch (1326) . Eerdere Profeten (1013) . Latere Profeten (1357) . 12 Kleine Profeten (387) . Geschriften (1110) . Ex (299) . In 26 verzen in Ex 25-31 (de wetten over het heiligdom) . In veertien (2 X 7) verzen in de eerste redevoering (Ex 25,2 - 30,10) . In zeven verzen in de inleidingsformule op de redevoering . Ex 16 (17) : (1) Ex
16,3 . (2) Ex
16,4 . (3) Ex
16,6 . (4) Ex
16,7 . (5) Ex
16,8 . (6) Ex
16,9 . (7) Ex
16,10 . (8) Ex
16,11 . (9) Ex
16,12 . (10) Ex
16,15 . (11) Ex
16,16 . (12) Ex
16,23 . (13) Ex
16,28 . (14) Ex
16,29 . (15) Ex
16,32 . (16) Ex
16,33 . (17) Ex
16,34 . Ex 25-31 (26) : (1) Ex 25,1 . (2) Ex 27,21 . (3) Ex 28,12 . (4) Ex 28,29 . (5) Ex 28,30 . (6) Ex 28,35 . (7) Ex 28,38 . (8) Ex 29,11 . (9) Ex 29,23 . (10) Ex 29,24 . (11) Ex 29,25 . (12) Ex 29,26 . (13) Ex 29,42 . (14) Ex 29,46 . (15) Ex 30,8 . (16) Ex 30,11 . (17) Ex 30,14 . (18) Ex 30,15 . (19) Ex 30,16 . (20) Ex 30,17 . (21) Ex 30,22 . (22) Ex 30,34 . (23) Ex 31,1 . (24) Ex 31,12 . (25) Ex 31,13 . (26) Ex 31,17 .
- אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) . Taalgebruik in Tenakh : ´èlohîm (God) . Ex 25-31 (2) : (1) Ex 31,3 . (2) Ex 31,18 . Ex 32-34 (3) : (1) Ex 32,1 . (2) Ex 32,16 . (3) Ex 32,23 .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Ex 25 - 31 | |
´èlohîm (God) | 635 | 207 | 118 | 39 | 17 | 25 | 140 | 31 | 0 | 7 | 29 | 2 |
JHWH | 5193 | 1326 | 1013 | 1357 | 387 | 1110 | 128 | 299 | 199 | 287 | 413 | 26 |
´èlohe(j)khâ / ´êlohè(j)khâ (je God) | 299 | 216 | 28 | 25 | 12 | 16 | 2 | 11 | 4 | 0 | 199 | |
´èlohekhèm (jullie God) | 154 | 82 | 32 | 15 | 10 | 15 | 1 | 7 | 26 | 3 | 45 | |
JHWH ´êlohe(j)khâ / ´êlohè(j)khâ (JHWH , je God) | 267 | 1 | 8 | 116 |
- Grieks . κυριος = kurios (heer) . Taalgebruik in het NT : kurios (heer) . Taalgebruik in de LXX : kurios (heer) . Een vorm van κυριος = kurios (heer) in de LXX (8591) , in het NT (718) .
- Ned. : Heer . Arabisch : رَب = rabb (God, Heer) . Taalgebruik in de Qoran : rabb (God, Heer) . Aramees : יוי = JWJ . D. : Herr . E. : Lord . Fr. : seigneur . Grieks : κυριος = kurios (heer) . Taalgebruik in het NT : kurios (heer) . Hebreeuws : יהוה = JHWH . Taalgebruik in Tenakh : JHWH . Latijn : Dominus . (Eerste medeklinker Gr. k , Ned. + D. h ; tweede medeklinker : Gr. + Ned. + D. : r ) .
- Sabbah Messod & Roger , Les secrets de l'Exode , Jean-Cyrille Godefroy , 2000 , p.93-96 . Op deze blz. wordt een verband tussen anokhi Adonai (ik de Heer) en farao Achnaton gelegd . De uitspraak van JHWH is Adonai , waarin we het Egyptische Aton , de zonneschijf , zien .
Ex 16,10 - Ex 16,10 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [10] And it came to pass, as Aaron spake unto the whole
congregation of the children of Israel, that they looked toward the wilderness,
and, behold, the glory of the LORD appeared in the cloud.
Luther-Bibel . 10 Und als Aaron noch redete zu der ganzen Gemeinde der Israeliten,
wandten sie sich zur Wüste hin, und siehe, die Herrlichkeit des HERRN erschien
in der Wolke.
Tekstuitleg van Ex 16,10 . Dit vers Ex 16,10 telt . De getalwaarde van Ex 16,10 is
7. - 8. bënê jishërâ´el (zonen van Israël, Israëlieten) . Tenach (419) . Ex 16 (8) . 4X in de uitdrukking : kâl `ädath bënê jishërâ´el (de hele gemeenschap van Israëlieten) : (1) Ex 16,1 . (2) Ex 16,2 . (3) Ex 16,9 . (4) Ex 16,10 + 4X : (1) Ex 16,3 . (2) Ex 16,6 . (3) Ex 16,12 . (4) Ex 16,17 .
5. - 8. כָּל עֱדַת בְּנֵי יִשְׂרָאֵל = kâl `ädath bënê jishërâ´el (de hele gemeenschap van Israëlieten) . Tenakh (20) . Ex (8) : (1) Ex 16,1 . (2) Ex 16,2 . (3) Ex 16,9 . (4) Ex 16,10 . (5) Ex 17,1 . (6) Ex 35,1 . (7) Ex 35,4 . (8) Ex 35,20 . Lv (1) . Nu (9) . Joz (2) .
4. - 8. ´èl kâl `ädath bënê jishërâ´el (de hele gemeenschap van Israëlieten) . Tenach (5 / 20) : (1) Ex 16,9 . (2) Ex 16,10 . (3) Ex 35,4 . (4) Lv 19,2 . (5) Nu 14,7 .
14. יהוה = JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Taalgebruik in Exodus : JHWH . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 26 . Structuur : 1 - 5 - 6 - 5 . Tenach (5193) . Pentateuch (1326) . Eerdere Profeten (1013) . Latere Profeten (1357) . 12 Kleine Profeten (387) . Geschriften (1110) . Ex (299) . In 26 verzen in Ex 25-31 (de wetten over het heiligdom) . In veertien (2 X 7) verzen in de eerste redevoering (Ex 25,2 - 30,10) . In zeven verzen in de inleidingsformule op de redevoering . Ex 16 (17) : (1) Ex
16,3 . (2) Ex
16,4 . (3) Ex
16,6 . (4) Ex
16,7 . (5) Ex
16,8 . (6) Ex
16,9 . (7) Ex
16,10 . (8) Ex
16,11 . (9) Ex
16,12 . (10) Ex
16,15 . (11) Ex
16,16 . (12) Ex
16,23 . (13) Ex
16,28 . (14) Ex
16,29 . (15) Ex
16,32 . (16) Ex
16,33 . (17) Ex
16,34 . Ex 25-31 (26) : (1) Ex 25,1 . (2) Ex 27,21 . (3) Ex 28,12 . (4) Ex 28,29 . (5) Ex 28,30 . (6) Ex 28,35 . (7) Ex 28,38 . (8) Ex 29,11 . (9) Ex 29,23 . (10) Ex 29,24 . (11) Ex 29,25 . (12) Ex 29,26 . (13) Ex 29,42 . (14) Ex 29,46 . (15) Ex 30,8 . (16) Ex 30,11 . (17) Ex 30,14 . (18) Ex 30,15 . (19) Ex 30,16 . (20) Ex 30,17 . (21) Ex 30,22 . (22) Ex 30,34 . (23) Ex 31,1 . (24) Ex 31,12 . (25) Ex 31,13 . (26) Ex 31,17 .
- אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) . Taalgebruik in Tenakh : ´èlohîm (God) . Ex 25-31 (2) : (1) Ex 31,3 . (2) Ex 31,18 . Ex 32-34 (3) : (1) Ex 32,1 . (2) Ex 32,16 . (3) Ex 32,23 .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Ex 25 - 31 | |
´èlohîm (God) | 635 | 207 | 118 | 39 | 17 | 25 | 140 | 31 | 0 | 7 | 29 | 2 |
JHWH | 5193 | 1326 | 1013 | 1357 | 387 | 1110 | 128 | 299 | 199 | 287 | 413 | 26 |
´èlohe(j)khâ / ´êlohè(j)khâ (je God) | 299 | 216 | 28 | 25 | 12 | 16 | 2 | 11 | 4 | 0 | 199 | |
´èlohekhèm (jullie God) | 154 | 82 | 32 | 15 | 10 | 15 | 1 | 7 | 26 | 3 | 45 | |
JHWH ´êlohe(j)khâ / ´êlohè(j)khâ (JHWH , je God) | 267 | 1 | 8 | 116 |
- Grieks . κυριος = kurios (heer) . Taalgebruik in het NT : kurios (heer) . Taalgebruik in de LXX : kurios (heer) . Een vorm van κυριος = kurios (heer) in de LXX (8591) , in het NT (718) .
- Ned. : Heer . Arabisch : رَب = rabb (God, Heer) . Taalgebruik in de Qoran : rabb (God, Heer) . Aramees : יוי = JWJ . D. : Herr . E. : Lord . Fr. : seigneur . Grieks : κυριος = kurios (heer) . Taalgebruik in het NT : kurios (heer) . Hebreeuws : יהוה = JHWH . Taalgebruik in Tenakh : JHWH . Latijn : Dominus . (Eerste medeklinker Gr. k , Ned. + D. h ; tweede medeklinker : Gr. + Ned. + D. : r ) .
- Sabbah Messod & Roger , Les secrets de l'Exode , Jean-Cyrille Godefroy , 2000 , p.93-96 . Op deze blz. wordt een verband tussen anokhi Adonai (ik de Heer) en farao Achnaton gelegd . De uitspraak van JHWH is Adonai , waarin we het Egyptische Aton , de zonneschijf , zien .
13. - 14. ûkhëbhôd JHWH (en de heerlijkheid van JHWH) . In
zeven verzen in de bijbel : (1) Ex
40,34 (mâle´ ´èth hammisjëkân = vervulde
de tabernakel) . (2) Ex
40,35 (mâle´ ´èth hammisjëkân = vervulde
de tabernakel) . (3) Nu
14,10 . (4) 2
Kr 7,1 (mâle´ ´èth habbâjit = vervulde het
huis) . (5) 2
Kr 7,3 . (6) Js
60,1 . (7) Ez
43,4 .
- këbhôd JHWH (heerlijkheid van JHWH) . Tenach (16) . In vier verzen
in Exodus : (1) Ex
16,7 . (2) Ex
16,10 . (3) Ex
24,16 . (4) Ex
24,17 . Verder : (5) Lv
9,6 . (6) Nu
17,7 . In één vers in de Psalmen . (7) Ps
138,5 . In twee verzen in Js : (1) Js
40,5 . (2) Js
58,8 . In zes verzen in Ez : (1) Ez
1,28 . (2) Ez
3,12 . (3) Ez
3,23 . (4) Ez
10,4 (tweemaal) . (5) Ez
10,18 . (6) Ez
11,23 . Tenslotte : Hab
2,14 .
16. zelfst. naamw. mann. enk. עָנָן = `ânân (wolk) . Taalgebruik in Tenakh : `ânân (wolk) . Getalswaarde : ajin = 16 of 70 , nun = 14 of 50 ; totaal 44 (2 X 2 X 11) of 170 (10 X 17) . Structuur : 7 - 5 - 5 . De som van de elementen is telkens 8 . Tenakh (26) . Pentateuch (8) : (1) Gn 9,14 . (2) Ex 13,21 . (3) Ex 40,38 . (4) Lv 16,13 . (5) Nu 12,5 . (6) Nu 14,14 . (7) Dt 4,11 . (8) Dt 31,15 .
- הֶעָנָן = hè`ânân (de wolk) . Tenakh (30) . Pentateuch 26) : Gn (-) . Ex (13) . Nu (11) . Dt (2) . Niet in Gn . Ex (13) : (1) Ex 13,22 . (2) Ex 14,19 . (3) Ex 33,9 . (4) Ex 33,10 . Verder : (1) Ex 14,20 . (2) Ex 19,9 . (3) Ex 24,15 . (4) Ex 24,16 . (5) Ex 24,18 . (6) Ex 40,34 . (7) Ex 40,35 . (8) Ex 40,36 . (9) Ex 40,37 . Nu (11) : (1) Nu 9,15 . (2) Nu 9,16 . (3) Nu 9,17 . (4) Nu 9,18 . (5) Nu 9,19 . (6) Nu 9,20 . (7) Nu 9,21 . (8) Nu 9,22 . (9) Nu 10,11 . (10) Nu 10,12 . (11) Nu 17,7 . Dt (2) : (1) Dt 5,22 . (2) Dt 31,15 .
- gen. vr. enk. νεφελης = nefelès (van de wolk) van het zelfst. naamw. νεφελη = nefelè (nevel, wolk) . Taalgebruik in het NT : nefelè (nevel, wolk) . Taalgebruik in de LXX : nefelè (nevel, wolk) . Bijbel (31) . OT (26) . NT (5) .
- Ned. : nevel , wolk . D. : die Wolke . E. : cloud . Fr. : la nuée . Grieks : νεφελη = nefelè (nevel, wolk) . Hebreeuws : עָנָן = `ânân (wolk) . Taalgebruik in Tenakh : `ânân (wolk) . Latijn : nebula .
Ex 16,11 - Ex 16,11 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [11] And the LORD spake unto Moses, saying,
Luther-Bibel . 11 Und der HERR sprach zu Mose:
Tekstuitleg van Ex 16,11 . Dit vers Ex 16,11 telt . De getalwaarde van Ex 16,11 is .
Ex
16,11.1. prefix voegwoord wë + act. piël imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְדַבֵּר = wajëdabber (en hij sprak) van het werkw. דָבַר = dâbhar (spreken) . Taalgebruik in Tenakh : dâbhar (spreken) . Getalwaarde : daleth = 4 , beth = 2 , resj = 20 of 200 ; totaal : 26 (2 X 13) OF 206 = (2 X 103) . Structuur : 4 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 8 . Tenakh (192 = 26 X 7) . Pentateuch (140 = 20 X 7) . Eerdere Profeten (34) . Latere Profeten (9) . 12 Kleine Profeten (1) . Geschriften (8) . Gn (16) . Ex (20) . Lv (40) . Nu (57 = 3 X 19) . Dt (7) . Gn (16) : (1) Gn 8,15 . (2) Gn 17,3 . (3) Gn 19,14 . (4) Gn 20,8 . (5) Gn 23,3 . (6) Gn 23,8 . (7) Gn 23,13 . (8) Gn 34,3 . (9) Gn 34,8 . (10) Gn 41,9 . (11) Gn 41,17 . (12) Gn 42,7 . (13) Gn 42,24 . (14) Gn 44,6 . (15) Gn 50,4 . (16) Gn 50,21 . Ex (20) : (1) Ex 4,30 . (2) Ex 6,2 . (3) Ex 6,9 . (4) Ex 6,10 . (5) Ex 6,12 . (6) Ex 6,13 . (7) Ex 6,29 . (8) Ex 13,1 . (9) Ex 14,1 . (10) Ex 16,11 . (11) Ex 20,1 . (12) Ex 25,1 . (13) Ex 30,11 . (14) Ex 30,17 . (15) Ex 30,22 . (16) Ex 31,1 . (17) Ex 32,7 . (18) Ex 33,1 . (19) Ex 34,31 . (20) Ex 40,1 . Lv (40) : (1) Lv 1,1 . (2) Lv 4,1 . (3) Lv 5,14 . (4) Lv 5,20 . (5) Lv 6,1 . (6) Lv 6,12 . (7) Lv 6,17 . (8) Lv 7,22 . (9) Lv 7,28 . (10) Lv 8,1 . (11) Lv 10,8 . (12) Lv 10,12 . (13) Lv 10,19 . (14) Lv 11,1 . (15) Lv 12,1 . (16) Lv 13,1 . (17) Lv 14,1 . (18) Lv 14,33 . (19) Lv 15,1 . (20) Lv 16,1 . (21) Lv 17,1 . (22) Lv 18,1 . (23) Lv 19,1 . (24) Lv 20,1 . (25) Lv 21,16 . (26) Lv 21,24 . (27) Lv 22,1 . (28) Lv 22,17 . (29) Lv 22,26 . (30) Lv 23,1 . (31) Lv 23,9 . (32) Lv 23,23 . (33) Lv 23,26 . (34) Lv 23,33 . (35) Lv 23,44 . (36) Lv 24,1 . (37) Lv 24,13 . (38) Lv 24,23 . (39) Lv 25,1 . (40) Lv 27,1 . Nu (59 = 3 X 19) . Nu 6 (2) : (1) Nu 6,1 . (2) Nu 6,22 . Dt (7) : (1) Dt 2,17 . (2) Dt 4,12 . (3) Dt 27,9 . (4) Dt 31,1 . (5) Dt 31,30 . (6) Dt 32,44 . (7) Dt 32,48 .
- De getalwaarde van וַיְדַבֵּר = wajëdabber (en hij sprak) is : waw = 6 , jod = 10 ; samen : 15 ; algemeen totaal : 26 + 16 = 42 (2 X 3 X 7) OF 206 + 16 = 222 (6 X 37 OF (10 X 17) + (2 X 26) .
- In Ex 20,1 is het vervoegd werkw. vergezeld van het lijdend voorwerp met dezelfde stam als het werkw. . Bovendien is in Ex 20,1 nog een werkw. van 'zeggen' toegevoegd .
- Grieks : act. ind. aor. 3de pers. enk. ελαλησεν = elalèsen (hij sprak) van het werkw. λαλεω = laleô (lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in het NT : laleô (lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in de LXX : laleô (lallen, spreken, praten) . Gn (25) . Ex (30) . Lv (38) . Nu (68) . Dt (28) . Ex (30) : (1) Ex 4,30 . (2) Ex 6,2 . (3) Ex 6,9 . (4) Ex 6,10 . (5) Ex 6,12 . (6) Ex 6,28 . (7) Ex 6,29 . (8) Ex 7,7 . (9) Ex 7,13 . (10) Ex 8,11 . (11) Ex 8,15 . (12) Ex 9,35 . (13) Ex 12,25 . (14) Ex 14,1 . (15) Ex 16,11 . (16) Ex 16,23 . (17) Ex 20,1 . (18) Ex 24,3 . (19) Ex 24,7 . (20) Ex 25,1 . (21) Ex 30,11 . (22) Ex 30,17 . (23) Ex 30,22 . (24) Ex 31,1 . (25) Ex 32,7 . (26) Ex 32,28 . (27) Ex 33,1 . (28) Ex 34,31 . (29) Ex 34,32 . (30) Ex 40,1 .
-- και ελαλησεν = kai elalèsen (en hij sprak) . LXX (187) . NT (4) .
-- ελαλησεν δε = elalèsen de (hij sprak echter) . LXX (4) . NT (1) .
- De werkwoordvorm ειπεν = eipen (hij zei) komt veelvuldiger voor . Zie : act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de LXX : legô (zeggen) . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) . Gn (378) . Ex (149) . Lv (15) . Nu (98) . Dt (44) .
laleô | bijbel | OT | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
act. ind. aor. 3de pers. enk. elalèsen | 431 | 400 | 189 | 106 | 39 | 11 | 38 | 25 | 30 | 38 | 68 | 28 | 31 | 7 | 1 | 5 | 6 | 8 | 2 | 1 | 13 | 19 | 2 | |||
act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen | 3024 | 2426 | 684 | 985 | 234 | 63 | 309 | 378 | 149 | 15 | 98 | 44 | 598 | 118 | 56 | 223 | 114 | 75 | 7 | 5 | 397 |
- Vulgaat . perf. deelw. locutus (gesproken) van het werkw. loqui (spreken) . Bijbel (559) . OT (503) . NT (56) . Ex (23) .
-- locutusque (en gesproken) . Bijbel (66) .
- Ned. : spreken . Arabisch : تَكَلَمَ = takallama (spreken) . Taalgebruik in de Qoran : takallama (spreken) . D. : sprechen . E. : to speek . Fr. : parler . Grieks : λαλεω = laleô (lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in het NT : laleô (lallen, spreken, praten) . Hebreeuws : דָבַר = dâbhar (spreken) . Taalgebruik in Tenakh : dâbhar (spreken) . Lat. : loqui .
- De werkwoordvorm וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalwaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) . Ex (150) . Lv (10) . Nu (95) . Dt (24) . Gn 19 - 24 (11) . Ex 19 (7) : (1) Ex 19,9 (JHWH tot Mozes) . (2) Ex 19,10 (JHWH tot Mozes) . (3) Ex 19,15 (Mozes tot het volk) . (4) Ex 19,21 (JHWH tot Mozes) . (5) Ex 19,23 (Mozes tot JHWH) . (6) Ex 19,24 (JHWH - tot Mozes - ) . (7) Ex 19,25 (Mozes - tot het volk - ) . Ex 20 (2) : (1) Ex 20,20 . (2) Ex 20,22 . Ex 24 (2) : (1) Ex 24,8 . (2) Ex 24,12 . Deze werkwoordvorm komt meer voor dan וַיְדַבֵּר = wajëdabber (en hij sprak) behalve in Lv .
Ex 16,11.2. JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Tenach (5193) . Pentateuch (1326) . Ex (299) . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26. Ex 16 (17) : (1) Ex 16,3 . (2) Ex 16,4 . (3) Ex 16,6 . (4) Ex 16,7 . (5) Ex 16,8 . (6) Ex 16,9 . (7) Ex 16,10 . (8) Ex 16,11 . (9) Ex 16,12 . (10) Ex 16,15 . (11) Ex 16,16 . (12) Ex 16,23 . (13) Ex 16,28 . (14) Ex 16,29 . (15) Ex 16,32 . (16) Ex 16,33 . (17) Ex 16,34 .
Ex
16,11.1. - 2. וַיְדַבֵּר אֱלֹהִים = wajëdabber ´èlohîm (en God sprak) . Tenakh (3) : (1) Gn 8,15 . (2) Ex 6,2 . (3) Ex 20,1 .
- וַיְדַבֵּר יהוה = wajëdabber JHWH (en JHWH sprak) . Tenach (100 = 2² X 5²) . Pentateuch (96 = 2³ X 2² X 3) . Gn (0) . Ex (14 = 2 X 7) : (1) Ex 6,10 . (2) Ex 6,13 . (3) Ex 6,29 . (4) Ex 13,1 . (5) Ex 14,1 . (6) Ex 16,11 . (7) Ex 25,1 . (8) Ex 30,11 . (9) Ex 30,17 . (10) Ex 30,22 . (11) Ex 31,1 . (12) Ex 32,7 . (13) Ex 33,1 . (14) Ex 40,1 . Lv (35 = 5 X 7) : (1) Lv 1,1 . (2) Lv 4,1 . (3) Lv 5,14 . (4) Lv 5,20 . (5) Lv 6,1 . (6) Lv 6,12 . (7) Lv 6,17 . (8) Lv 7,22 . (9) Lv 7,28 . (10) Lv 8,1 . (11) Lv 10,8 . (12) Lv 11,1 . (13) Lv 12,1 . (14) Lv 13,1 . (15) Lv 14,1 . (16) Lv 14,33 . (17) Lv 15,1 . (18) Lv 16,1 . (19) Lv 17,1 . (20) Lv 18,1 . (21) Lv 19,1 . (22) Lv 20,1 . (23) Lv 21,16 . (24) Lv 22,1 . (25) Lv 22,17 . (26) Lv 22,26 . (27) Lv 23,1 . (28) Lv 23,9 . (29) Lv 23,23 . (30) Lv 23,26 . (31) Lv 23,33 . (32) Lv 24,1 . (33) Lv 24,13 . (34) Lv 25,1 . (35) Lv 27,1 . Van Lv 1-10 beginnen 3 hoofdstukken alzo . Van Lv 11-27 zijn het 15/17 hoofdstukken , niet in Lv 21,1 en Lv 26,1 . Nu (44) . Dt (3) . Andere boeken (4) .
- וַיּאֹמֶר אֱלֹהִים = wajjo´mèr ´èlohîm (en God zei) . Tenakh (27) . Gn (21) .Gn 1 (9) . Gn 6-11 (4) . Slechts in twee verzen in Ex - Dt : (1) Ex 3,14 . (2) Nu 22,12 . Rest (4) .
- וַיּאֹמֶר יהוה = wajjo´mèr JHWH (en JHWH zei) . Tenakh (204) .
- וַיּאֹמֶר אֲלֵיהֶם = wajjo´mèr ´äle(j)hèm (tot hen) . Tenakh (51) .
- וַיְדַבֵּר אֲלֵיהֶם = waJêdabbèr ´ale(j)hèm (en hij sprak tot hen) . Tenakh (5) : (1) Gn 42,24 . (2) Gn 44,6 . (3) 1 K 13,12 . (4) 2 K 1,7 . (5) 2 Kr 10,14 .
3. - 4. אֶל מֹשֶׁה = ´èl mosjèh (tot Mozes) . Tenakh (203) . Ex 16 (5) : (1) Ex 16,4 (JHWH tot Mozes) . (2) Ex 16,11 (JHWH tot Mozes) . (3) Ex 16,20 (de Israëlieten tot Mozes) . (4) Ex 16,28 (JHWH tot Mozes) . (5) Ex 16,34 (JHWH tot Mozes .
1. - 4. וַיּאֹמֶר יהוה אֶל מֹשֶׁה = wajjo´mèr JHWH ´èl mosjèh (en JHWH zei tot Mozes) . Tenakh (66 = 2 X 3 X 11) . Ex (42) . Lv (2) . Nu (20) . Dt (2) . Ex (42 = 6 X7) . Ex 4 (3) : (1) Ex 4,4 . (2) Ex 4,19 . (3) Ex 4,21 . Ex 6 (1) : Ex 6,1 . Ex 7 - 12 (20) : (1) Ex 7,1 . (2) Ex 7,8 . (3) Ex 7,14 . (4) Ex 7,19 . (5) Ex 7,26 . (6) Ex 8,1 . (7) Ex 8,12 . (8) Ex 8,16 . (9) Ex 9,1 . (10) Ex 9,8 . (11) Ex 9,12 . (12) Ex 9,13 . (13) Ex 9,22 . (14) Ex 10,1 . (15) Ex 10,12 . (16) Ex 10,21 . (17) Ex 11,1 . (18) Ex 11,9 . (19) Ex 12,1 . (20) Ex 12,43 . Ex 14 (2) : (1) Ex 14,15 . (2) Ex 14,26 . Ex 16 (2) : (1) Ex 16,4 . (2) Ex 16,28 . Ex 17 (2) : (1) Ex 17,5 . (2) Ex 17,14 . Ex 19-24 (5) : (1) Ex 19,9 . (2) Ex 19,10 . (3) Ex 19,21 . (4) Ex 20,22 . (5) Ex 24,12 . Ex 25-31 (2) . Ex 30 (1) : Ex 30,34 . Ex 31 (1) : Ex 31,12 . Ex 32 (2) : (1) Ex 32,9 .(2) Ex 32,33 . Ex 33 (2) : Ex 33,5 . (2) Ex 33,17 . Ex 34 (1) : Ex 34,1 . Lv (2) : (1) Lv 16,2 . (2) Lv 21,1 . Nu (20) : (1) Nu 3,40 . (2) Nu 7,4 . (3) Nu 7,11 . (4) Nu 11,16 . (5) Nu 11,23 . (6) Nu 12,14 . (7) Nu 14,11 . (8) Nu 15,35 . (9) Nu 15,37 . (10) Nu 17,25 . (11) Nu 20,12 . (12) Nu 20,23 . (13) Nu 21,8 . (14) Nu 21,34 . (15) Nu 25,4 . (16) Nu 26,1 . (17) Nu 27,6 . (18) Nu 27,12 . (19) Nu 27,18 . (20) Nu 31,25 . Dt (2) : (1) Dt 31,14 . (2) Dt 31,16 .
- וַיְדַבֵּר יהוה אֶל מֹשֶׁה = wajëdabber JHWH èl mosjèh (en JHWH sprak tot Mozes) . Tenakh (91 = 7 X 13) . Pentateuch (91 = 7 X 13) . Ex (14 = 2 X 7) . (1) Ex 6,10 . (2) Ex 6,13 . (3) Ex 6,29 . (4) Ex 13,1 . (5) Ex 14,1 . (6) Ex 16,11 . (7) Ex 25,1 . (8) Ex 30,11 . (9) Ex 30,17 . (10) Ex 30,22 . (11) Ex 31,1 . (12) Ex 32,7 . (13) Ex 33,1 . (14) Ex 40,1 .
- וַיּאֹמֶר אֱלֹהִים אֶל מֹשֶׁה = wajjo´mèr ´èlohîm 'èl mosjèh (en God zei tot Mozes) . Tenakh (1) . Ex 3,14 .
- וַיְדַבֵּר אֱלֹהִים אֶל מֹשֶׁה = wajëdabber ´èlohîm ´èl mosjèh (en God sprak tot Mozes) . Tenakh (1) : (1) Ex 6,2 .
- Ex 32-34 : 7X spreekt JHWH tot Mozes : (1) Ex 32,7 . (2) Ex 32,9 . (3) Ex 32,33 . (4) Ex 33,1 . 5) Ex 33,5 . (6) Ex 33,17 . (7) Ex 34,1 .
4. וּמֹשֶׁה = ûmosjèh (en Mozes) , zie מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Taalgebruik in Tenach : Mosjèh (Mozes) . De getalswaarde van Mosjèh (Mozes) is : mem = 13 of 40 , sjin = 21 of 300 , h = 5 . Totaal : 39 (3 X 13) of 345 (3 X 5 X 23) ; het omgekeerde 543 (3 X 181 : het zesde zeszijdige stergetal) . Structuur : 4 - 3 - 5 . De som van de elementen is telkens 3 . Zie : יהוה אֶחָד = JHWH ´èchâd (JHWH is één) . Getalswaarde : 26 + 13 = 39 . Tenakh (16) . Ex (9) . In één vers in Ex 3 : Ex 3,1 . In één vers in Ex 17 : Ex 17,10 . In één vers in Ex 19 : Ex 19,3 . Bij het begin van het vers (7) : (1) Ex 3,1 . (2) Ex 7,7 . (3) Ex 11,10 . (4) Ex 19,3 . (5) Ex 33,7 . (6) Dt 34,7 . (7) 1 Kr 23, 14 .
- מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Tenach (675) . Pentateuch (569) . Ex (248) = (2³ X 31) . Ex
16 (15) : (1) Ex
16,2 . (2) Ex
16,4 . (3) Ex
16,6 . (4) Ex
16,8 . (5) Ex
16,9 . (6) Ex
16,11 . (7) Ex
16,15 . (8) Ex
16,19 . (9) Ex
16,20 . (10) Ex
16,24 . (11) Ex
16,25 . (12) Ex
16,28 . (13) Ex
16,32 . (14) Ex
16,33 . (15) Ex
16,34 . Een vorm van מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) in Tenakh (766) .
- Grieks : μωυσης = môusès (Mozes) . Taalgebruik in de LXX : môusès (Mozes) . Taalgebruik in het NT : môusès (Mozes) . Een vorm van μωυσης = môusès (Mozes) in het NT (79) .
mosjèh (Mozes) . Taalgebruik in Tenach : Mosjèh (Mozes) . De getalwaarde van Mosjèh (Mozes) is : mem = 13 of 40 , sjin = 21 of 300 , h = 5 . Totaal : 39 (3 X 13) of 345 (3 X 5 X 23) ; het omgekeerde 543 (3 X 181 : het zesde zeszijdige stergetal) . Tenach (675) . Pentateuch (569) . Ex (248) = (2³ X 31) . Gr. môusès (Mozes) . Taalgebruik in de LXX : môusès (Mozes) . Taalgebruik in het N.T. : môusès (Mozes) . Een vorm van môusès (Mozes) in het N.T. (79) . Ex 16 (15) : (1) Ex 16,2 . (2) Ex 16,4 . (3) Ex 16,6 . (4) Ex 16,8 . (5) Ex 16,9 . (6) Ex 16,11 . (7) Ex 16,15 . (8) Ex 16,19 . (9) Ex 16,20 . (10) Ex 16,24 . (11) Ex 16,25 . (12) Ex 16,28 . (13) Ex 16,32 . (14) Ex 16,33 . (15) Ex 16,34 .
1. - 4. wajëdabber JHWH èl mosjèh (en JHWH sprak tot Mozes) . Verwijzing : dâbhar (spreken) , zie Nu 27,15 . In eenennegentig (13 X 7) verzen in de bijbel . In veertien (2 X 7) verzen in Ex . In één vers in Ex 16 : Ex 16,11 .
Ex 16,12 - Ex 16,12 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [12] I have heard the murmurings of the children of Israel:
speak unto them, saying, At even ye shall eat flesh, and in the morning ye shall
be filled with bread; and ye shall know that I am the LORD your God.
Luther-Bibel . 12 Ich habe das Murren der Israeliten gehört. Sage ihnen:
Gegen Abend sollt ihr Fleisch zu essen haben und am Morgen von Brot satt werden
und sollt innewerden, dass ich, der HERR, euer Gott bin.
Tekstuitleg van Ex 16,12 .
19. JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Tenach (5193) . Pentateuch (1326) . Ex (299) . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26. Ex 16 (17) : (1) Ex 16,3 . (2) Ex 16,4 . (3) Ex 16,6 . (4) Ex 16,7 . (5) Ex 16,8 . (6) Ex 16,9 . (7) Ex 16,10 . (8) Ex 16,11 . (9) Ex 16,12 . (10) Ex 16,15 . (11) Ex 16,16 . (12) Ex 16,23 . (13) Ex 16,28 . (14) Ex 16,29 . (15) Ex 16,32 . (16) Ex 16,33 . (17) Ex 16,34 .
18. - 19. אָנֹכִי יְהוָה = ´ânokhî JHWH (ik ben JHWH) . Tenakh (9) : (1) Ex 4,11 . (2) Ex 20,2 . (3) Ex 20,5 . (4) Dt 5,6 . (5) Dt 5,9 . (6) Rt 3,13 . (7) Ps 81,11 . (8) Js 43,11 . (9) Js 44,24
- אֱנִי יהוה = ´anî JHWH (ik ben JHWH) . Tenakh(135) . Gn (2) : (1) Gn 15,7 . (2) Gn 25,13 . Ex (15) : (1) Ex 6,2 . (2) Ex 6,6 . (4) Ex 6,7 . (5) Ex 7,5 . (6) Ex 7,17 . (7) Ex 8,18 . (8) Ex 10,2 . (9) Ex 12,12 . (10) Ex 14,4 . (11) Ex 14,18 . (12) Ex 15,26 . (13) Ex 16,12 . (14) Ex 29,46 (2X) . (15) Ex 31,13 . Lv (52) . Nu (8) . Dt (1) : Dt 29,5 .
17. - 19. כִּי קָדוֹשׁ אֱנִי יהוה = kî qâdôsj ´anî JHWH (want heilig ben ik , JHWH) . Tenakh (3) : (1) Lv 19,2 . (2) Lv 20,26 . (3) Lv 21,8 .
- כִּי אֱנִי יהוה = kî ´anî JHWH (want ik ben JHWH) . Tenakh (107) . Ex (11) : (1) Ex 6,7 . (2) Ex 7,5 . (3) Ex 7,17 . (4) Ex 8,18 . (5) Ex 10,2 . (6) Ex 14,4 . (7) Ex 14,18 . (8) Ex 15,26 . (9) Ex 16,12 . (10) Ex 29,46 . (11) Ex 31,13 . Lv (10) : (1) Lv 11,44 . (2) Lv 11,45 . (3) Lv 20,7 . (4) Lv 21,15 . (5) Lv 21,23 . (6) Lv 22,16 . (7) Lv 24,22 . (8) Lv 25,17 . (9) Lv 26,1 . (10) Lv 26,44 .
Ex 16,13 - Ex 16,13 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [13] And it came to pass, that at even the quails came up,
and covered the camp: and in the morning the dew lay round about the host.
Luther-Bibel . 13 Und am Abend kamen Wachteln herauf und bedeckten das Lager.
Und am Morgen lag Tau rings um das Lager.
Tekstuitleg van Ex 16,13 .
1. prefix voegwoord wa consecutivum (verhalend) + act. qal jigtol (imperf.) 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ; aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur : 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) . 12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) . Gn (114) . Ex (42) . Joz (59) . Re (47) . 1 S (58) . 2 S (43) . 1 K (78) . 2 K (54) . Ex 2 (3) : (1) Ex 2,10 . (2) Ex 2,11 . (3) Ex 2,23 . Zowel in Ex 2,11 als in Ex 2,23 begint een nieuwe perikope . In de LXX wordt het Hebreeuwse werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) vaak vertaald door het Griekse werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren .
- We zouden volgende vorm kunnen verwachten : wajjihëjèh < wa consecutivum + jihëjèh (uit : jahëjih i.p.v. jahëwih : Lettinga 12 , 2012 , 58w) . Verkorte vorm door de samentrekking van de jod en de chireq tot een lange i , vandaar jahî (de eind he valt weg) . De klemtoon ligt op de laatste lettergreep en de klinker van de eerste lettergreep wordt zeer kort : jëhî . Bij de consecutivumvorm wajëhî valt op dat de jod niet verdubbelt . Uitspraak : wajhi .
- Grieks : ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Bijbel (925) . LXX (730) . NT (195) . Gn (107) . ) . Gn 22 (2) : (1) Gn 22,1 . (2) Gn 22,20 . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) .
ginomai (worden, gebeuren) | bijbel | Tenach | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
aor. 3de pers. enk. egeneto | 925 | wajëhî : 784 | 730 | 195 | 13 | 17 | 69 | 16 | 53 | 17 | 99 | 115 | |
Totaal | 2841 | 2174 | 667 | 75 | 55 | 129 | 51 | 124 | 38 | 259 | 310 |
- και εγενετο = kai egeneto (en het gebeurde) . LXX (560) . NT (62) .
- εγενετο δε = egeneto de (het gebeurde echter) . LXX (60) . NT (40) . Ex (6) : (1) Ex 2,11 . (2) Ex 4,24 . (3) Ex 16,13 . (4) Ex 16,22 . (5) Ex 16,27 . (6) Ex 19,16 .
3. act. ind. aor. 3de pers. enk. ανεβη = anebè (hij klom naar boven) van het werkw. αναβαινω = anabainô (beklimmen, naar boven klimmen, naar boven banen) . Taalgebruik in het NT : anabainô (beklimmen) . Taalgebruik in de LXX : anabainô (beklimmen) . Taalgebruik in Lc : anabainô (beklimmen) . Bijbel (187) . OT (165) . Ex (10) : (1) Ex 2,23 . (2) Ex 16,13 . (3) Ex 19,3 . (4) Ex 19,20 . (5) Ex 24,9 . (6) Ex 24,15 . (7) Ex 24,18 . (8) Ex 34,4 . (9) Ex 40,36 . (10) Ex 40,37 . NT (22) . Bij Matteüs komt het in drie verzen voor : bij het doopsel (Mt 3,16) , bij de bergrede (Mt 5,1) en bij het wandelen over het water (Mt 14,23) . Mc (1) : Mc 6,51 . Lc (3) : (1) Lc 2,4 . (2) Lc 9,28 . (3) Lc 19,4 .
anabainô (beklimmen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
act. ind. aor. 3de pers. enk. anebè | 187 | 165 | 22 | 3 | 1 | 3 | 5 | 6 | 2 | 2 | 7 | 12 |
Ex 16,14 - Ex 16,14 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [14] And when the dew that lay was gone up, behold, upon
the face of the wilderness there lay a small round thing, as small as the hoar
frost on the ground.
Luther-Bibel . 14 Und als der Tau weg war, siehe, da lag's in der Wüste
rund und klein wie Reif auf der Erde.
Tekstuitleg van Ex 16,14 .
Structuur Ex 16 | Ex 16,1 (vertrek) | Ex 16,2-3 (het morren van het volk wegens een crisis) | Ex 16,4-5 (tussenkomst van God : belofte) | Ex 16,6-12) toespraken) | Ex 16,13-15a (realisatie van de belofte) | Ex 16,15b-34 (richtlijnen) | Ex 16,35 | Ex 16,36 |
Ex 16,15b-21 (gelijkheid tussen alle leden van het volk) | Ex 16,22-31 (de sabbat) | Ex 16,32-34 (de komende generaties) | Ex 16,35 (de veertig jaren) |
Ex 16,15 - Ex 16,15 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible . [15] And when the children of Israel saw it, they said one
to another, It is manna: for they wist not what it was. And Moses said unto
them, This is the bread which the LORD hath given you to eat.
Luther-Bibel . 15 Und als es die Israeliten sahen, sprachen sie untereinander:
Man hu ? Denn sie wussten nicht, was es war. Mose aber sprach zu ihnen: Es ist
das Brot, das euch der HERR zu essen gegeben hat.
Tekstuitleg van Ex 16,15 . Het vers Ex 16,15 telt 24 (2³ X 3) woorden en 83 letters . De getalswaarde van Ex 16,15 is 3782 (2 X 1871) .
Structuur Ex 16 | Ex 16,1 (vertrek) | Ex 16,2-3 (het morren van het volk wegens een crisis) | Ex 16,4-5 (tussenkomst van God : belofte) | Ex 16,6-12) toespraken) | Ex 16,13-15a (realisatie van de belofte) | Ex 16,15b-34 (richtlijnen) | Ex 16,35 | Ex 16,36 |
Ex 16,15b-21 (gelijkheid tussen alle leden van het volk) | Ex 16,22-31 (de sabbat) | Ex 16,32-34 (de komende generaties) | Ex 16,35 (de veertig jaren) |
Ex
16,15.1. וַיִּרְאוּ = wajjirë`û (en zij zagen) < prefix nevenschikkend voegw. wë en werkw.vorm act. ind. imperf. (jiqtol) 3de pers. mann. mv. van het werkw. רָאָה = râ´âh (zien, verschijnen) . Taalgebruik in Tenakh : râ´âh (zien) . Getalswaarde : resj = 20 of 200 , aleph = 1 , he = 5 ; totaal : 26 of 206 . Structuur : 2 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 8 . wjr´w : Tenakh (61) . Pentateuch (20) . Ex (3) : (1) Ex
5,19 . (2) Ex
16,15 . (3) Ex
24,10 . Een vorm van רָאָה = râ´âh in Tenakh (1188) .
- act. part. aor. nom. mann. mv. ιδοντες = idontes (gezien) . Zie : ειδεν = eiden (hij zag) . Taalgebruik in het NT : eiden (hij zag) . Taalgebruik in de LXX : eiden (hij zag) . Een vorm van ειδον / ειδεν = eidon / eiden in het NT (336) .
zien | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
part. aor. nom. mann. mv. idontes | 63 | 22 | 41 | 14 | 5 | 9 | 4 | 5 | 4 | 28 | 32 |
- και ιδοντες = kai idontes (en gezien) . LXX (1) : Tob 11,16 . NT (10) .
- ιδοντες δε = idontes de (gezien echter) . LXX (8) . NT (13) .
- Ned. : zien . Arabisch : رَاهَ = ra´â (zien) . Taalgebruik in de Qoran : ra´â (zien) . D. : sehen , schauen . E. : to
see . Fr. : voir . Gr. : ειδεν = eiden
(hij zag) . Taalgebruik in het NT : eiden
(hij zag) . Aoristvorm van ὁραω = horaô (zien) . Hebreeuws : רָאָה = râ´âh
(zien, verschijnen) . Taalgebruik in Tenakh : râ´âh
(zien) . Lat. : videre .
Ex 16,15.2. stat. constructus mann. mv. בְּנֵי = bëne(j) = (zonen van) OF ... + suffix pers. voornaamw. 1ste pers. enk. בָּנַי / בָּנָי = bânaj / bânâj (mijn zonen) van het zelfst. naamw. . Tenakh (1481) . Pentateuch (582) . Eerdere Profeten (355) . Latere Profeten (83) . 12 Kleine Profeten (25) . Geschriften (436) . Gn (113) .
Ex 16,15.3. יִשְׂרָאֵל = jishërâ´el (Israël) . Getalswaarde : jod = 10 , shin = 21 of 300 , resj = 20 of 200 , aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster) . Structuur : 1 - 3 - 2 - 1 - 3 . De som van de elementen is telkens 1 . De eigennaam is samengesteld uit een werkwoordsvorm en een zelfst. naamw. : act. ind. imperf. 3de pers. mann. enk. יִשְׂרָה = jishrâ´ (hij strijdt) van het werkw. שָׂרָה = shârâh (strijden) + אֵל = ´el (God) : God strijdt . In Gn 32,29 wordt de naam Israël verklaard als : hij streed met God en met mensen . Dat gebeurt in het verhaal van de nachtelijke strijd van Jakob aan de Jabbok . Ex (157) . Ex 16 (11) : (1) Ex 16,1 . (2) Ex 16,2 . (3) Ex 16,3 . (4) Ex 16,6 . (5) Ex 16,9 . (6) Ex 16,10 . (7) Ex 16,12 . (8) Ex 16,15 . (9) Ex 16,17 . (10) Ex 16,31 . (11) Ex 16,35 . De stam יִשְׂרָאֵל = jishërâ´el (Israël) komt voor in Tenakh (2511)
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | ||
2044 | 502 | 765 | 350 | 89 | 337 | 36 | 157 | 58 | 196 | 55 |
- Grieks : ισραηλ = israèl (Israël) . Taalgebruik in de LXX : Israèl (Israël) . Taalgebruik in het NT : Israèl (Israël) . Bijbel (2392) . OT (2328) . NT (64) . Dt (64) .
Ex
16,15.1. - 2. בְּנֵי יִשְׂרָאֵל = bënê jishërâ´el (zonen van Israël,
Israëlieten) . Tenakh (419) . Ex 16 (9) : (1) Ex
16,1 . (2) Ex
16,2 . (3) Ex
16,3 . (4) Ex
16,6 . (5) Ex
16,9 . (6) Ex
16,10 . (7) Ex
16,12 . (8) Ex
16,15 . (9) Ex
16,17 .
- וּבְּנֵי יִשְׂרָאֵל = ûbhënê jishërâ´el (en de zonen van Israël,
Israëlieten) . Tenakh (26) . Ex 16 (1) : Ex 16,35 .
Ex 16,15.5. אִישׁ = ´îsj (man, ieder) . Taalgebruik in Tenakh : ´îsj (man) . Getalwaarde : aleph = 1, jod = 10, sjin = 21 of 300 ; totaal : 32 (2² X 2³) of 311 (priemgetal) . Structuur : 1 - 1 - 3 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (1023) . Pentateuch (251) . Eerdere Profeten (402) . Latere Profeten (135) . 12 Kleine Profeten (37) . Geschriften (198) . Ex (65) . Ex 16 (6) : (1) Ex 16,15 . (2) Ex 16,16 . (3) Ex 16,18 . (4) Ex 16,19 . (5) Ex 16,21 . (6) Ex 16,29 .
Ex
16,15.7. אָחִיו = ´achîw (zijn broer) < mann. enk. + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. enk. . (2) אֶחָיו = ´èchâ(j)w (zijn broers) < mann. enk. + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. enk. Tenakh (153) . Pentateuch (88) . Eerdere Profeten (26) . Latere Profeten (9) . 12 Kleine Profeten (7) . Geschriften (23) . Gn (64) . Gn 25 (2) : (1) Gn 25,18 . (2) Gn 25,26 . Ex (7) : (1) Ex 1,6 . (2) Ex 2,11 . (3) Ex 10,23 . (4) Ex 16,15 . (5) Ex 25,20 . (6) Ex 32,27 . (7) Ex 37,9 .
- כָל אֶחָיו = kâl ´èchâ(j)w (al zijn broers) . Tenakh (2) : (1) Gn 16,12 . (2) Gn 25,18 .
- וְכָל אֶחָיו = wëkhâl ´èchâ(j)w (en al zijn broers) . Tenakh (1) : Ex 1,6 .
Ex 16,15.15. וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. `-m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) . Ex (150) . Ex 16 (11) : (1) Ex 16,4 . (2) Ex 16,6 . (3) Ex 16,8 . (4) Ex 16,9 . (5) Ex 16,15 . (6) Ex 16,19 . (7) Ex 16,23 . (8) Ex 16,25 . (9) Ex 16,28 . (10) Ex 16,32 . (11) Ex 16,33 .De stam `-m-r in Tenakh (5422) .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | |||
1879 | 594 | 868 | 120 | 56 | 241 | 315 | 150 | 10 | 95 | 24 |
- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Grieks : act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . λεγω = legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les . IEen vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) .
bijbel | OT | LXX | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Gn 12 | Ex | Lv | Nu | Dt | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | ||
act. ind. aor. 3de p. enk. eipen | 3024 | 2426 | 2275 + 151 | 684 | 985 | 234 | 63 | 309 | 378 | 4 | 149 | 15 | 98 | 44 | 598 | 118 | 56 | 223 | 114 | 75 | 7 | 5 | 397 | 511 |
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Lat. : legere . l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik in Tenakh : qôl (stem) . Lat. : dicere . Fr. : dire . Italiaans : dire . Spaans : decir .
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan .
Ex
16,15.16. וּמֹשֶׁה = ûmosjèh (en Mozes) , zie מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Taalgebruik in Tenach : Mosjèh (Mozes) . De getalswaarde van Mosjèh (Mozes) is : mem = 13 of 40 , sjin = 21 of 300 , h = 5 . Totaal : 39 (3 X 13) of 345 (3 X 5 X 23) ; het omgekeerde 543 (3 X 181 : het zesde zeszijdige stergetal) . Structuur : 4 - 3 - 5 . De som van de elementen is telkens 3 . Zie : יהוה אֶחָד = JHWH ´èchâd (JHWH is één) . Getalswaarde : 26 + 13 = 39 . Tenakh (16) . Ex (9) . In één vers in Ex 3 : Ex 3,1 . In één vers in Ex 17 : Ex 17,10 . In één vers in Ex 19 : Ex 19,3 . Bij het begin van het vers (7) : (1) Ex 3,1 . (2) Ex 7,7 . (3) Ex 11,10 . (4) Ex 19,3 . (5) Ex 33,7 . (6) Dt 34,7 . (7) 1 Kr 23, 14 .
- מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Tenach (675) . Pentateuch (569) . Ex (248) = (2³ X 31) . Ex
16 (15) : (1) Ex
16,2 . (2) Ex
16,4 . (3) Ex
16,6 . (4) Ex
16,8 . (5) Ex
16,9 . (6) Ex
16,11 . (7) Ex
16,15 . (8) Ex
16,19 . (9) Ex
16,20 . (10) Ex
16,24 . (11) Ex
16,25 . (12) Ex
16,28 . (13) Ex
16,32 . (14) Ex
16,33 . (15) Ex
16,34 . Een vorm van מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) in Tenakh (766) .
- Grieks : μωυσης = môusès (Mozes) . Taalgebruik in de LXX : môusès (Mozes) . Taalgebruik in het NT : môusès (Mozes) . Een vorm van μωυσης = môusès (Mozes) in het NT (79) .
19. נָתַן = nâthan (geven) . Taalgebruik in Tenakh : nâthan (geven) . Getalwaarde : nun = 14 of 50 , thaw = 22 of 400 ; totaal : 50 of 500 . Structuur : 5 - 4 - 5 . De som van de elementen is telkens 5 . n-th-n . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. = nâthan (hij geeft) . (2) act. qal part. nom. mann. enk. = nothen (gevende) . Tenakh (319) . Pentateuch (107) . Eerdere Profeten (92) . Latere Profeten (30) . 12 Kleine Profeten (4) . Geschriften (86) . Dt (59) .
- Grieks . διδωμι = didômi (geven) . Taalgebruik in de Septuaginta : didômi (geven) . Taalgebruik in het NT : didômi (geven) .
- Ned. : geven . D. : geben . E. : to give . Fr. : donner - don : geven - gave . Grieks : διδωμι = didômi (geven) . נָתַן = nâthan (geven) . Taalgebruik in Tenakh : nâthan (geven) . Lat. dare / donare - donum .
20. אֲשֶׁר = ´äsjèr (die) OF persoonsnaam אָשֶׁר = ´âsjer (Aser) . Taalgebruik in Tenakh : ´äsjèr (die) . Taalgebruik in Jesaja : ´äsjèr (die) . Taalgebruik in Amos : ´äsjèr (die) . Getalwaarde van ´äsjèr (die) : aleph = 1 , sjin = 21 of 300 , resj = 20 of 200 ; totaal : 42 (2 X 3 X 7) of 501 (3 X 167) . Structuur : 1 - 3 - 2 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (4012) . Pentateuch (1378) . Eerdere Profeten (1114) . Latere Profeten (717) . 12 Kleine Profeten (106) . Geschriften (697) .
Ex
16,15.22. יהוה = JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Taalgebruik in Exodus : JHWH . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 26 . Structuur : 1 - 5 - 6 - 5 . Tenach (5193) . Pentateuch (1326) . Eerdere Profeten (1013) . Latere Profeten (1357) . 12 Kleine Profeten (387) . Geschriften (1110) . Ex (299) . In 26 verzen in Ex 25-31 (de wetten over het heiligdom) . In veertien (2 X 7) verzen in de eerste redevoering (Ex 25,2 - 30,10) . In zeven verzen in de inleidingsformule op de redevoering . Ex 16 (17) : (1) Ex
16,3 . (2) Ex
16,4 . (3) Ex
16,6 . (4) Ex
16,7 . (5) Ex
16,8 . (6) Ex
16,9 . (7) Ex
16,10 . (8) Ex
16,11 . (9) Ex
16,12 . (10) Ex
16,15 . (11) Ex
16,16 . (12) Ex
16,23 . (13) Ex
16,28 . (14) Ex
16,29 . (15) Ex
16,32 . (16) Ex
16,33 . (17) Ex
16,34 . Ex 25-31 (26) : (1) Ex 25,1 . (2) Ex 27,21 . (3) Ex 28,12 . (4) Ex 28,29 . (5) Ex 28,30 . (6) Ex 28,35 . (7) Ex 28,38 . (8) Ex 29,11 . (9) Ex 29,23 . (10) Ex 29,24 . (11) Ex 29,25 . (12) Ex 29,26 . (13) Ex 29,42 . (14) Ex 29,46 . (15) Ex 30,8 . (16) Ex 30,11 . (17) Ex 30,14 . (18) Ex 30,15 . (19) Ex 30,16 . (20) Ex 30,17 . (21) Ex 30,22 . (22) Ex 30,34 . (23) Ex 31,1 . (24) Ex 31,12 . (25) Ex 31,13 . (26) Ex 31,17 .
- אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) . Taalgebruik in Tenakh : ´èlohîm (God) . Ex 25-31 (2) : (1) Ex 31,3 . (2) Ex 31,18 . Ex 32-34 (3) : (1) Ex 32,1 . (2) Ex 32,16 . (3) Ex 32,23 .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Ex 25 - 31 | |
´èlohîm (God) | 635 | 207 | 118 | 39 | 17 | 25 | 140 | 31 | 0 | 7 | 29 | 2 |
JHWH | 5193 | 1326 | 1013 | 1357 | 387 | 1110 | 128 | 299 | 199 | 287 | 413 | 26 |
´èlohe(j)khâ / ´êlohè(j)khâ (je God) | 299 | 216 | 28 | 25 | 12 | 16 | 2 | 11 | 4 | 0 | 199 | |
´èlohekhèm (jullie God) | 154 | 82 | 32 | 15 | 10 | 15 | 1 | 7 | 26 | 3 | 45 | |
JHWH ´êlohe(j)khâ / ´êlohè(j)khâ (JHWH , je God) | 267 | 1 | 8 | 116 |
- Grieks . κυριος = kurios (heer) . Taalgebruik in het NT : kurios (heer) . Taalgebruik in de LXX : kurios (heer) . Een vorm van κυριος = kurios (heer) in de LXX (8591) , in het NT (718) .
- Ned. : Heer . Arabisch : رَب = rabb (God, Heer) . Taalgebruik in de Qoran : rabb (God, Heer) . Aramees : יוי = JWJ . D. : Herr . E. : Lord . Fr. : seigneur . Grieks : κυριος = kurios (heer) . Taalgebruik in het NT : kurios (heer) . Hebreeuws : יהוה = JHWH . Taalgebruik in Tenakh : JHWH . Latijn : Dominus . (Eerste medeklinker Gr. k , Ned. + D. h ; tweede medeklinker : Gr. + Ned. + D. : r ) .
- Sabbah Messod & Roger , Les secrets de l'Exode , Jean-Cyrille Godefroy , 2000 , p.93-96 . Op deze blz. wordt een verband tussen anokhi Adonai (ik de Heer) en farao Achnaton gelegd . De uitspraak van JHWH is Adonai , waarin we het Egyptische Aton , de zonneschijf , zien .
Ex 16,15.24. לְאָכְלָה = lë´âkhëlâh (tot voedsel) < prefix voorzetsel lë + zelfst. naamw. אָכְלָה = ´âkhëlâh (spijs, voedsel) , zie het werkw. אָכַל = ´âkhal (eten) . Taalgebruik in Tenakh : ´âkhal (eten) . De getalwaarde van אָכַל = ´âkhal (eten) is : aleph = 1 , kaph = 11 of 20 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 24 (2³ X 3) of 51 (3 X 17) . Structuur : 1 - 2 - 3 . De som van de elementen is telkens 6 . Bijbel (18) : (1) Gn 1,29 . (2) Gn 1,30 . (3) Gn 6,21 . (4) Gn 9,3 . (5) Ex 16,15 . (6) Lv 11,39 . (7) Lv 25,6 . (8) Jr 12,9 . (9) Ez 15,4 . (10) Ez 15,6 . (11) Ez 21,37 . (12) Ez 23,37 . (13) Ez 29,5 . (14) Ez 34,5 . (15) Ez 34,8 . (16) Ez 34,10 . (17) Ez 35,12 . (18) Ez 39,4 . Een vorm van אָכַל = ´âkhal (eten) in Tenakh (683) . In de LXX zijn vele (werk)woorden de vertaling van אָכַל = ´âkhal (eten) .
Ex 16,16 - Ex 16,16 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [16] This is the thing which the LORD hath commanded, Gather
of it every man according to his eating, an omer for every man, according to
the number of your persons; take ye every man for them which are in his tents.
Luther-Bibel . 16 Das ist's aber, was der HERR geboten hat: Ein jeder sammle,
soviel er zum Essen braucht, einen Krug voll für jeden nach der Zahl der
Leute in seinem Zelte.
Tekstuitleg van Ex 16,16 .
5. JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Tenach (5193) . Pentateuch (1326) . Ex (299) . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26. Ex 16 (17) : (1) Ex 16,3 . (2) Ex 16,4 . (3) Ex 16,6 . (4) Ex 16,7 . (5) Ex 16,8 . (6) Ex 16,9 . (7) Ex 16,10 . (8) Ex 16,11 . (9) Ex 16,12 . (10) Ex 16,15 . (11) Ex 16,16 . (12) Ex 16,23 . (13) Ex 16,28 . (14) Ex 16,29 . (15) Ex 16,32 . (16) Ex 16,33 . (17) Ex 16,34 .
Ex 16,17 - Ex 16,17 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [17] And the children of Israel did so, and gathered, some
more, some less.
Luther-Bibel . 17 Und die Israeliten taten's und sammelten, einer viel, der
andere wenig.
Tekstuitleg van Ex 16,17 .
3. - 4. bënê jishërâ´el (zonen van Israël, Israëlieten) . Tenach (419) . Ex 16 (8) . 4X in de uitdrukking : kâl `ädath bënê jishërâ´el (de hele gemeenschap van Israëlieten) : (1) Ex 16,1 . (2) Ex 16,2 . (3) Ex 16,9 . (4) Ex 16,10 + 4X : (1) Ex 16,3 . (2) Ex 16,6 . (3) Ex 16,12 . (4) Ex 16,17 .
Ex 16,18 - Ex 16,18 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [18] And when they did mete it with an omer, he that gathered
much had nothing over, and he that gathered little had no lack; they gathered
every man according to his eating.
Luther-Bibel . 18 Aber als man's nachmaß, hatte der nicht darüber,
der viel gesammelt hatte, und der nicht darunter, der wenig gesammelt hatte.
Jeder hatte gesammelt, soviel er zum Essen brauchte.
Tekstuitleg van Ex 16,18 .
Ex 16,19 - Ex 16,19 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . 19 Und Mose sprach zu ihnen: Niemand lasse etwas davon übrig bis zum nächsten Morgen.
Tekstuitleg van Ex 16,19 .
1. וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. `-m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) . Ex (150) . Ex 16 (11) : (1) Ex 16,4 . (2) Ex 16,6 . (3) Ex 16,8 . (4) Ex 16,9 . (5) Ex 16,15 . (6) Ex 16,19 . (7) Ex 16,23 . (8) Ex 16,25 . (9) Ex 16,28 . (10) Ex 16,32 . (11) Ex 16,33 .De stam `-m-r in Tenakh (5422) .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | |||
1879 | 594 | 868 | 120 | 56 | 241 | 315 | 150 | 10 | 95 | 24 |
- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Grieks : act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . λεγω = legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les . IEen vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) .
bijbel | OT | LXX | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | ||
act. ind. aor. 3de p. enk. eipen | 3024 | 2426 | 2275 + 151 | 684 | 985 | 234 | 63 | 309 | 378 | 149 | 15 | 98 | 44 | 598 | 118 | 56 | 223 | 114 | 75 | 7 | 5 | 397 | 511 |
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Lat. : legere . l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik in Tenakh : qôl (stem) . Lat. : dicere . Fr. : dire . Italiaans : dire . Spaans : decir .
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan .
2. וּמֹשֶׁה = ûmosjèh (en Mozes) , zie מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Taalgebruik in Tenach : Mosjèh (Mozes) . De getalswaarde van Mosjèh (Mozes) is : mem = 13 of 40 , sjin = 21 of 300 , h = 5 . Totaal : 39 (3 X 13) of 345 (3 X 5 X 23) ; het omgekeerde 543 (3 X 181 : het zesde zeszijdige stergetal) . Structuur : 4 - 3 - 5 . De som van de elementen is telkens 3 . Zie : יהוה אֶחָד = JHWH ´èchâd (JHWH is één) . Getalswaarde : 26 + 13 = 39 . Tenakh (16) . Ex (9) . In één vers in Ex 3 : Ex 3,1 . In één vers in Ex 17 : Ex 17,10 . In één vers in Ex 19 : Ex 19,3 . Bij het begin van het vers (7) : (1) Ex 3,1 . (2) Ex 7,7 . (3) Ex 11,10 . (4) Ex 19,3 . (5) Ex 33,7 . (6) Dt 34,7 . (7) 1 Kr 23, 14 .
- מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Tenach (675) . Pentateuch (569) . Ex (248) = (2³ X 31) . Ex
16 (15) : (1) Ex
16,2 . (2) Ex
16,4 . (3) Ex
16,6 . (4) Ex
16,8 . (5) Ex
16,9 . (6) Ex
16,11 . (7) Ex
16,15 . (8) Ex
16,19 . (9) Ex
16,20 . (10) Ex
16,24 . (11) Ex
16,25 . (12) Ex
16,28 . (13) Ex
16,32 . (14) Ex
16,33 . (15) Ex
16,34 . Een vorm van מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) in Tenakh (766) .
- Grieks : μωυσης = môusès (Mozes) . Taalgebruik in de LXX : môusès (Mozes) . Taalgebruik in het NT : môusès (Mozes) . Een vorm van μωυσης = môusès (Mozes) in het NT (79) .
Ex 16,20 - Ex 16,20 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [20] Notwithstanding they hearkened not unto Moses; but
some of them left of it until the morning, and it bred worms, and stank: and
Moses was wroth with them.
Luther-Bibel . 20 Aber sie gehorchten Mose nicht. Und etliche ließen davon
übrig bis zum nächsten Morgen; da wurde es voller Würmer und
stinkend. Und Mose wurde zornig auf sie.
Tekstuitleg van Ex 16,20 .
3. - 4. אֶל מֹשֶׁה = ´èl mosjèh (tot Mozes) . Tenakh (203) . Ex 16 (5) : (1) Ex 16,4 (JHWH tot Mozes) . (2) Ex 16,11 (JHWH tot Mozes) . (3) Ex 16,20 (de Israëlieten tot Mozes) . (4) Ex 16,28 (JHWH tot Mozes) . (5) Ex 16,34 (JHWH tot Mozes) .
4. וּמֹשֶׁה = ûmosjèh (en Mozes) , zie מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Taalgebruik in Tenach : Mosjèh (Mozes) . De getalswaarde van Mosjèh (Mozes) is : mem = 13 of 40 , sjin = 21 of 300 , h = 5 . Totaal : 39 (3 X 13) of 345 (3 X 5 X 23) ; het omgekeerde 543 (3 X 181 : het zesde zeszijdige stergetal) . Structuur : 4 - 3 - 5 . De som van de elementen is telkens 3 . Zie : יהוה אֶחָד = JHWH ´èchâd (JHWH is één) . Getalswaarde : 26 + 13 = 39 . Tenakh (16) . Ex (9) . In één vers in Ex 3 : Ex 3,1 . In één vers in Ex 17 : Ex 17,10 . In één vers in Ex 19 : Ex 19,3 . Bij het begin van het vers (7) : (1) Ex 3,1 . (2) Ex 7,7 . (3) Ex 11,10 . (4) Ex 19,3 . (5) Ex 33,7 . (6) Dt 34,7 . (7) 1 Kr 23, 14 .
- מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Tenach (675) . Pentateuch (569) . Ex (248) = (2³ X 31) . Ex
16 (15) : (1) Ex
16,2 . (2) Ex
16,4 . (3) Ex
16,6 . (4) Ex
16,8 . (5) Ex
16,9 . (6) Ex
16,11 . (7) Ex
16,15 . (8) Ex
16,19 . (9) Ex
16,20 . (10) Ex
16,24 . (11) Ex
16,25 . (12) Ex
16,28 . (13) Ex
16,32 . (14) Ex
16,33 . (15) Ex
16,34 . Een vorm van מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) in Tenakh (766) .
- Grieks : μωυσης = môusès (Mozes) . Taalgebruik in de LXX : môusès (Mozes) . Taalgebruik in het NT : môusès (Mozes) . Een vorm van μωυσης = môusès (Mozes) in het NT (79) .
Ex 16,21 - Ex 16,21 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .[21] And they gathered it every morning, every man according
to his eating: and when the sun waxed hot, it melted.
Luther-Bibel . 21 Sie sammelten aber alle Morgen, soviel ein jeder zum Essen
brauchte. Wenn aber die Sonne heiß schien, zerschmolz es.
Tekstuitleg van Ex 16,21 .
Ex 16,22 - Ex 16,22 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [22] And it came to pass, that on the sixth day they gathered
twice as much bread, two omers for one man: and all the rulers of the congregation
came and told Moses.
Luther-Bibel . 22 Und am sechsten Tage sammelten sie doppelt so viel Brot, je
zwei Krüge voll für einen. Und alle Vorsteher der Gemeinde kamen hin
und verkündeten's Mose.
Tekstuitleg van Ex 16,22 .
1. prefix voegwoord wa consecutivum (verhalend) + act. qal jigtol (imperf.) 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ; aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur : 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) . 12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) . Gn (114) . Ex (42) . Joz (59) . Re (47) . 1 S (58) . 2 S (43) . 1 K (78) . 2 K (54) . Ex 2 (3) : (1) Ex 2,10 . (2) Ex 2,11 . (3) Ex 2,23 . Zowel in Ex 2,11 als in Ex 2,23 begint een nieuwe perikope . In de LXX wordt het Hebreeuwse werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) vaak vertaald door het Griekse werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren .
- We zouden volgende vorm kunnen verwachten : wajjihëjèh < wa consecutivum + jihëjèh (uit : jahëjih i.p.v. jahëwih : Lettinga 12 , 2012 , 58w) . Verkorte vorm door de samentrekking van de jod en de chireq tot een lange i , vandaar jahî (de eind he valt weg) . De klemtoon ligt op de laatste lettergreep en de klinker van de eerste lettergreep wordt zeer kort : jëhî . Bij de consecutivumvorm wajëhî valt op dat de jod niet verdubbelt . Uitspraak : wajhi .
- Grieks : ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Bijbel (925) . LXX (730) . NT (195) . Gn (107) . ) . Gn 22 (2) : (1) Gn 22,1 . (2) Gn 22,20 . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) .
ginomai (worden, gebeuren) | bijbel | Tenach | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
aor. 3de pers. enk. egeneto | 925 | wajëhî : 784 | 730 | 195 | 13 | 17 | 69 | 16 | 53 | 17 | 99 | 115 | |
Totaal | 2841 | 2174 | 667 | 75 | 55 | 129 | 51 | 124 | 38 | 259 | 310 |
- και εγενετο = kai egeneto (en het gebeurde) . LXX (560) . NT (62) .
- εγενετο δε = egeneto de (het gebeurde echter) . LXX (60) . NT (40) . Ex (6) : (1) Ex 2,11 . (2) Ex 4,24 . (3) Ex 16,13 . (4) Ex 16,22 . (5) Ex 16,27 . (6) Ex 19,16 .
2. בְּיוֹם /בַּיּוֹם = bëjôm / bajjôm = op een (de) dag < voorzetsel bë + (bepaald lidw. ha) + יוֹם = jôm (dag) . Taalgebruik in Tenakh : jôm (dag) . Getalwaarde : jod = 10 , waw = 6 , mem = 13 of 40 ; totaal : 29 OF 56 (2³ X 7) . Structuur : 1 - 6 - 4 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (491) . Pentateuch (130) . Eerdere Profeten (102) . Latere Profeten (116) . 12 Kleine Profeten (62) . Geschriften (81) . 12 kl. Prof. (62) . Gn (22) : (1) Gn 1,18 . (2) Gn 2,2 . (3) Gn 2,4 . (4) Gn 2,17 . (5) Gn 3,5 . (6) Gn 5,1 . (7) Gn 5,2 . (8) Gn 7,11 . (9) Gn 15,18 . (10) Gn 21,8 . (11) Gn 22,4 . (12) Gn 26,32 . (13) Gn 30,33 . (14) Gn 30,35 . (15) Gn 31,22 . (16) Gn 31,40 . (17) Gn 33,16 . (18) Gn 34,25 . (19) Gn 35,3 . (20) Gn 40,20 . (21) Gn 42,18 . (22) Gn 48,20 . Ex (23) : (1) Ex 2,13 . (2) Ex 5,6 . (3) Ex 6,28 . (4) Ex 8,18 . (5) Ex 10,28 . (6) Ex 12,15 . (7) Ex 13,8 . (8) Ex 14,30 . (9) Ex 16,5 . (10) Ex 16,22 . (11) Ex 16,27 . (12) Ex 16,29 . (13) Ex 16,30 . (14) Ex 19,1 . (15) Ex 19,11 . (16) Ex 19,16 . (17) Ex 20,11 . (18) Ex 22,29 . (19) Ex 24,16 . (20) Ex 31,15 . (21) Ex 32,28 . (22) Ex 35,3 . (23) Ex 40,2 .
- Oorspronkelijk klonk יוֹם = jôm (dag) als jawm . Lettinga 12 , 2012 , 2b : "Na contractie bleef de ו (= waw) in de spelling bewaard en werd nu beschouwd als de uitdrukking van de vocaal ô" .
Gr. : ἡμερα / ἡμερᾳ = hèmera / hèmera(i) (dag) . Taalgebruik in de Septuaginta : hèmera (dag) . Taalgebruik in het NT : hèmera (dag) . Een vorm van ἡμερα = hèmera (dag) in de LXX (2567) , in het NT (388) .
hèmera (dag) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. en dat. vr. enk. hèmera(i) | 854 | 750 | 104 | 13 | 3 | 27 | 17 | 12 | 28 | 4 | 43 | 60 | ||
Totaal | 2955 | 2567 | 388 | 45 | 27 | 83 | 31 | 94 | 87 | 21 | 155 | 186 |
- Ned. : dag . Arabisch : يَوم = jaum (dag) . Taalgebruik in de Qoran : dag (jaum) . D. : Tag . E. : day . F. : jour < Lat. diurnum . Cfr journaal . Grieks : ἡμερα = hèmera (dag) . Taalgebruik in het NT : hèmera (dag) . Lat. : dies . Hebreeuws : יוֹם = jôm (dag) . Taalgebruik in Tenakh : jôm (dag) .
- wajjâbo´û (en zij gingen) . In 195 verzen in de bijbel . Verwijzing : bw´(gaan, komen) , zie Ex 24,18 . In vijftien verzen in Ex (zie Ex 16,1) : Ex 16,1 . Ex 16,22
kâl nëshî´ê (alle leiders) . Meervoud status constructus + kâl . Slechts in dit vers in de bijbel .
kâl nëshî´ê (alle leiders) hâ`edâh (van de gemeenschap) . Slechts in dit vers in de bijbel .
wajjâbo´û (en zij gingen) kâl nëshî´ê (alle leiders) hâ`edâh (van de gemeenschap) . Slechts in dit vers in de bijbel .
Ex 16,23 - Ex 16,23 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [23] And he said unto them, This is that which the LORD
hath said, To morrow is the rest of the holy sabbath unto the LORD: bake that
which ye will bake to day, and seethe that ye will seethe; and that which remaineth
over lay up for you to be kept until the morning.
Luther-Bibel . 23 Und er sprach zu ihnen: Das ist's, was der HERR gesagt hat:
Morgen ist Ruhetag, heiliger Sabbat für den HERRN. Was ihr backen wollt,
das backt, und was ihr kochen wollt, das kocht; was aber übrig ist, das
legt beiseite, dass es aufgehoben werde bis zum nächsten Morgen.
Tekstuitleg van Ex 16,23 . Het vers Ex 16,23 telt 27 woorden en 97 letters . De getalswaarde van Ex 16,23 is 8882 (2 X 4441) .
Ex 16,23.1. וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. `-m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) . Ex (150) . Ex 16 (11) : (1) Ex 16,4 . (2) Ex 16,6 . (3) Ex 16,8 . (4) Ex 16,9 . (5) Ex 16,15 . (6) Ex 16,19 . (7) Ex 16,23 . (8) Ex 16,25 . (9) Ex 16,28 . (10) Ex 16,32 . (11) Ex 16,33 .De stam `-m-r in Tenakh (5422) .
5. - Grieks : act. ind. aor. 3de pers. enk. ελαλησεν = elalèsen (hij sprak) van het werkw. λαλεω = laleô (lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in het NT : laleô (lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in de LXX : laleô (lallen, spreken, praten) . Gn (25) . Ex (30) . Lv (38) . Nu (68) . Dt (28) . Ex (30) : (1) Ex 4,30 . (2) Ex 6,2 . (3) Ex 6,9 . (4) Ex 6,10 . (5) Ex 6,12 . (6) Ex 6,28 . (7) Ex 6,29 . (8) Ex 7,7 . (9) Ex 7,13 . (10) Ex 8,11 . (11) Ex 8,15 . (12) Ex 9,35 . (13) Ex 12,25 . (14) Ex 14,1 . (15) Ex 16,11 . (16) Ex 16,23 . (17) Ex 20,1 . (18) Ex 24,3 . (19) Ex 24,7 . (20) Ex 25,1 . (21) Ex 30,11 . (22) Ex 30,17 . (23) Ex 30,22 . (24) Ex 31,1 . (25) Ex 32,7 . (26) Ex 32,28 . (27) Ex 33,1 . (28) Ex 34,31 . (29) Ex 34,32 . (30) Ex 40,1 .
-- και ελαλησεν = kai elalèsen (en hij sprak) . LXX (187) . NT (4) .
-- ελαλησεν δε = elalèsen de (hij sprak echter) . LXX (4) . NT (1) .
- De werkwoordvorm ειπεν = eipen (hij zei) komt veelvuldiger voor . Zie : act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in het NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de LXX : legô (zeggen) . Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) . Gn (378) . Ex (149) . Lv (15) . Nu (98) . Dt (44) .
laleô | bijbel | OT | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | ||
act. ind. aor. 3de pers. enk. elalèsen | 431 | 400 | 189 | 106 | 39 | 11 | 38 | 25 | 30 | 38 | 68 | 28 | 31 | 7 | 1 | 5 | 6 | 8 | 2 | 1 | 13 | 19 | 2 | |||
act. ind. aor. 3de pers. enk. eipen | 3024 | 2426 | 684 | 985 | 234 | 63 | 309 | 378 | 149 | 15 | 98 | 44 | 598 | 118 | 56 | 223 | 114 | 75 | 7 | 5 | 397 |
- Vulgaat . perf. deelw. locutus (gesproken) van het werkw. loqui (spreken) . Bijbel (559) . OT (503) . NT (56) . Ex (23) .
-- locutusque (en gesproken) . Bijbel (66) .
- Ned. : spreken . Arabisch : تَكَلَمَ = takallama (spreken) . Taalgebruik in de Qoran : takallama (spreken) . D. : sprechen . E. : to speek . Fr. : parler . Grieks : λαλεω = laleô (lallen, spreken, praten) . Taalgebruik in het NT : laleô (lallen, spreken, praten) . Hebreeuws : דָבַר = dâbhar (spreken) . Taalgebruik in Tenakh : dâbhar (spreken) . Lat. : loqui .
- De werkwoordvorm וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalwaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) . Ex (150) . Lv (10) . Nu (95) . Dt (24) . Gn 19 - 24 (11) . Ex 19 (7) : (1) Ex 19,9 (JHWH tot Mozes) . (2) Ex 19,10 (JHWH tot Mozes) . (3) Ex 19,15 (Mozes tot het volk) . (4) Ex 19,21 (JHWH tot Mozes) . (5) Ex 19,23 (Mozes tot JHWH) . (6) Ex 19,24 (JHWH - tot Mozes - ) . (7) Ex 19,25 (Mozes - tot het volk - ) . Ex 20 (2) : (1) Ex 20,20 . (2) Ex 20,22 . Ex 24 (2) : (1) Ex 24,8 . (2) Ex 24,12 . Deze werkwoordvorm komt meer voor dan וַיְדַבֵּר = wajëdabber (en hij sprak) behalve in Lv .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | |||
1879 | 594 | 868 | 120 | 56 | 241 | 315 | 150 | 10 | 95 | 24 |
- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Grieks : act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . λεγω = legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les . IEen vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) .
bijbel | OT | LXX | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | ||
act. ind. aor. 3de p. enk. eipen | 3024 | 2426 | 2275 + 151 | 684 | 985 | 234 | 63 | 309 | 378 | 149 | 15 | 98 | 44 | 598 | 118 | 56 | 223 | 114 | 75 | 7 | 5 | 397 | 511 |
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Lat. : legere . l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik in Tenakh : qôl (stem) . Lat. : dicere . Fr. : dire . Italiaans : dire . Spaans : decir .
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan
Ex 16,23.6. JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Tenach (5193) . Pentateuch (1326) . Ex (299) . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26. Ex 16 (17) : (1) Ex 16,3 . (2) Ex 16,4 . (3) Ex 16,6 . (4) Ex 16,7 . (5) Ex 16,8 . (6) Ex 16,9 . (7) Ex 16,10 . (8) Ex 16,11 . (9) Ex 16,12 . (10) Ex 16,15 . (11) Ex 16,16 . (12) Ex 16,23 . (13) Ex 16,28 . (14) Ex 16,29 . (15) Ex 16,32 . (16) Ex 16,33 . (17) Ex 16,34 .
Ex
16,23.8. הַשַּׁבָּת = hasjsjabbâth (de sabbat) < prefix bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. שַׁבָּת = sjabbâth (sabbat) . Taalgebruik in Tenakh : sj-b-th . Getalswaarde : sjin = 21 of 300 , beth = 2 , thaw = 22 of 400 ; totaal : 45 (5 X 19) OF 702 (2 X 3³ X 13 OF 26 X 27) . Structuur : 3 - 2 - 4 . De som van de elementen is telkens 9 . h-sj-b-th : Tenakh (39) . Pentateuch (15) : (1) Ex 16,29 . (2) Ex 20,8 . (3) Ex 20,11 . (4) Ex 31,14 . (5) Ex 31,15 . (6) Ex 31,16 . (7) Ex 35,3 . (8) Lv 23,11 . (9) Lv 23,15 . (10) Lv 23,16 . (11) Lv 24,8 . (12) Nu 15,32 . (13) Nu 28,9 . (14) Dt 5,12 . (15) Dt 5,15 . Eerdere Profeten (5) . Latere Profeten (7) . 12 Kleine
Profeten (0) . Geschriften (12) .
- zelfst. naamw. שַׁבָּת = sjabbâth (sabbat) . Zie : sj-b-th . Taalgebruik in Tenakh : sj-b-th . Getalswaarde : sjin = 21 of 300 , beth = 2 , thaw = 22 of 400 ; totaal : 45 (5 X 19) OF 702 (2 X 3³ X 13) . Structuur : 3 - 2 - 4 . De som van de elementen is telkens 9 . Tenakh (36) . Pentateuch (17) . Gn (1) : Gn 2,3 . Ex (7) : (1) Ex 16,23 . (2) Ex 16,25 . (3) Ex 16,26 . (4) Ex 20,10 . (5) Ex 31,15 . (6) Ex 31,17 . (7) Ex 35,2 . Lv (6) : (1) Lv 16,31 . (2) Lv 23,3 . (3) Lv 23,32 . (4) Lv 25,2 . (5) Lv 25,4 . (6) Lv 25,6 . Nu (1) :. Nu 28,10 . Dt (2) : (1) Dt 1,6 . (2) Dt 5,14 .
- In Gn 2,1-4a wordt het werkw. שָׁבַת = sjâbath (ophouden , rusten , vieren) gebruikt . Hier wordt nog niet het woord sjabbât gebruikt .
- σαββατον = sabbaton (sabbat) . Taalgebruik
in het NT : sabbaton
(sabbat) . Taalgebruik
in de LXX : sabbaton
(sabbat) . Bijbel (27) . LXX (13) . Niet in de Pentateuch . NT (14) .
- nom. onz. mv. σαββατα = sabbata (sabbat) van het zelfst. naamw. σαββατον = sabbaton (sabbat) . Taalgebruik
in het NT : sabbaton
(sabbat) . Taalgebruik
in de LXX : sabbaton
(sabbat) . Bijbel (44) . LXX (43) . NT (1) . Ex (10) : (1) Ex 16,23 . (2) Ex 16,25 . (3) Ex 16,26 . (4) Ex 16,29 . (5) Ex 20,10 . (6) Ex 31,13 . (7) Ex 31,14 . (8) Ex 31,15 . (9) Ex 31,16 . (10) Ex 35,2 . Lv (11) : (1) Lv 16,31 . (2) Lv 19,3 . (3) Lv 19,30 . (4) Lv 23,3 . (5) Lv 23,32 . (6) Lv 25,2 . (7) Lv 25,4 . (8) Lv 25,6 . (9) Lv 26,2 . (10) Lv 26,34 . (11) Lv 26,43 . Dt (1) : Dt 5,14 .
sabbaton (sabbat) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
totaal | 181 | 116 | 65 | 10 | 11 | 20 | 12 | 10 | 2 | 41 | 53 | 2 |
Ex 16,23.9. קֹדֶשׁ / קוֹדֶשׁ = qodèsj / qôdèsj (heiligheid, heiligdom) , zie קָדוֹשׁ = qâdôsj (heilig) . Stat. constr. קְדוֹשׁ = qëdôsj . Taalgebruik in Tenakh : qâdôsj (heilig) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , daleth = 4 , waw = 6 , sjin = 21 of 300 ; totaal : 50 OF 410 (2 X 5 X 41) . Structuur : 1 - 4 - 6 - 3 . De som van de elementen is telkens 5 .
Ex 16,23.8. - 9. שַׁבַּת קֹדֶשׁ = sjabbath qodesj (een sjabbat heilig) . Tenakh (1) : Ex 16,23 .
23. act. hifil perf. 3de pers. mann. mv. hinnîchû (zij wierpen neer, zij deden zakken) van het werkw. nwh (hifil : - met geweld - neerwerpen) . hinnîchû of hannîchî . Tenach (8) : (1) Gn 32,33 . (2) Ex 16,23 . (3) 2 S 6,18 . (4) 1 K 13,31 . (5) 2 K 23,18 . (6) Js 28,12 . (7) Am 5,7 . (8) Zach 6,8 .
Ex 16,24 - Ex 16,24 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [24] And they laid it up till the morning, as Moses bade:
and it did not stink, neither was there any worm therein.
Luther-Bibel . 24 Und sie legten's beiseite bis zum nächsten Morgen, wie
Mose geboten hatte. Da wurde es nicht stinkend und war auch kein Wurm darin.
Tekstuitleg van Ex 16,24 .
7. וּמֹשֶׁה = ûmosjèh (en Mozes) , zie מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Taalgebruik in Tenach : Mosjèh (Mozes) . De getalswaarde van Mosjèh (Mozes) is : mem = 13 of 40 , sjin = 21 of 300 , h = 5 . Totaal : 39 (3 X 13) of 345 (3 X 5 X 23) ; het omgekeerde 543 (3 X 181 : het zesde zeszijdige stergetal) . Structuur : 4 - 3 - 5 . De som van de elementen is telkens 3 . Zie : יהוה אֶחָד = JHWH ´èchâd (JHWH is één) . Getalswaarde : 26 + 13 = 39 . Tenakh (16) . Ex (9) . In één vers in Ex 3 : Ex 3,1 . In één vers in Ex 17 : Ex 17,10 . In één vers in Ex 19 : Ex 19,3 . Bij het begin van het vers (7) : (1) Ex 3,1 . (2) Ex 7,7 . (3) Ex 11,10 . (4) Ex 19,3 . (5) Ex 33,7 . (6) Dt 34,7 . (7) 1 Kr 23, 14 .
- מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Tenach (675) . Pentateuch (569) . Ex (248) = (2³ X 31) . Ex
16 (15) : (1) Ex
16,2 . (2) Ex
16,4 . (3) Ex
16,6 . (4) Ex
16,8 . (5) Ex
16,9 . (6) Ex
16,11 . (7) Ex
16,15 . (8) Ex
16,19 . (9) Ex
16,20 . (10) Ex
16,24 . (11) Ex
16,25 . (12) Ex
16,28 . (13) Ex
16,32 . (14) Ex
16,33 . (15) Ex
16,34 . Een vorm van מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) in Tenakh (766) .
- Grieks : μωυσης = môusès (Mozes) . Taalgebruik in de LXX : môusès (Mozes) . Taalgebruik in het NT : môusès (Mozes) . Een vorm van μωυσης = môusès (Mozes) in het NT (79) .
Ex 16,25 - Ex 16,25 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [25] And Moses said, Eat that to day; for to day is a sabbath
unto the LORD: to day ye shall not find it in the field.
Luther-Bibel . 25 Da sprach Mose: Esst dies heute, denn heute ist der Sabbat
des HERRN; ihr werdet heute nichts finden auf dem Felde.
Tekstuitleg van Ex 16,25 .
1. וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. `-m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) . Ex (150) . Ex 16 (11) : (1) Ex 16,4 . (2) Ex 16,6 . (3) Ex 16,8 . (4) Ex 16,9 . (5) Ex 16,15 . (6) Ex 16,19 . (7) Ex 16,23 . (8) Ex 16,25 . (9) Ex 16,28 . (10) Ex 16,32 . (11) Ex 16,33 .De stam `-m-r in Tenakh (5422) .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | |||
1879 | 594 | 868 | 120 | 56 | 241 | 315 | 150 | 10 | 95 | 24 |
- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Grieks : act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . λεγω = legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les . IEen vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) .
bijbel | OT | LXX | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | ||
act. ind. aor. 3de p. enk. eipen | 3024 | 2426 | 2275 + 151 | 684 | 985 | 234 | 63 | 309 | 378 | 149 | 15 | 98 | 44 | 598 | 118 | 56 | 223 | 114 | 75 | 7 | 5 | 397 | 511 |
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Lat. : legere . l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik in Tenakh : qôl (stem) . Lat. : dicere . Fr. : dire . Italiaans : dire . Spaans : decir .
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan
2. וּמֹשֶׁה = ûmosjèh (en Mozes) , zie מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Taalgebruik in Tenach : Mosjèh (Mozes) . De getalswaarde van Mosjèh (Mozes) is : mem = 13 of 40 , sjin = 21 of 300 , h = 5 . Totaal : 39 (3 X 13) of 345 (3 X 5 X 23) ; het omgekeerde 543 (3 X 181 : het zesde zeszijdige stergetal) . Structuur : 4 - 3 - 5 . De som van de elementen is telkens 3 . Zie : יהוה אֶחָד = JHWH ´èchâd (JHWH is één) . Getalswaarde : 26 + 13 = 39 . Tenakh (16) . Ex (9) . In één vers in Ex 3 : Ex 3,1 . In één vers in Ex 17 : Ex 17,10 . In één vers in Ex 19 : Ex 19,3 . Bij het begin van het vers (7) : (1) Ex 3,1 . (2) Ex 7,7 . (3) Ex 11,10 . (4) Ex 19,3 . (5) Ex 33,7 . (6) Dt 34,7 . (7) 1 Kr 23, 14 .
- מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Tenach (675) . Pentateuch (569) . Ex (248) = (2³ X 31) . Ex
16 (15) : (1) Ex
16,2 . (2) Ex
16,4 . (3) Ex
16,6 . (4) Ex
16,8 . (5) Ex
16,9 . (6) Ex
16,11 . (7) Ex
16,15 . (8) Ex
16,19 . (9) Ex
16,20 . (10) Ex
16,24 . (11) Ex
16,25 . (12) Ex
16,28 . (13) Ex
16,32 . (14) Ex
16,33 . (15) Ex
16,34 . Een vorm van מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) in Tenakh (766) .
- Grieks : μωυσης = môusès (Mozes) . Taalgebruik in de LXX : môusès (Mozes) . Taalgebruik in het NT : môusès (Mozes) . Een vorm van μωυσης = môusès (Mozes) in het NT (79) .
Ex 16,26 - Ex 16,26 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .[26] Six days ye shall gather it; but on the seventh day,
which is the sabbath, in it there shall be none.
Luther-Bibel . 26 Sechs Tage sollt ihr sammeln; aber der siebente Tag ist der
Sabbat, an dem wird nichts da sein.
Tekstuitleg van Ex 16,26 .
1. vr. enk. שֵׁשֶׁת = sjesjèth (zes) . Zie שֵׁשׁ = sjesj (zes) . Taalgebruik in Tenakh : sjesj
(zes) . Getallenwaarde sjesj = 2 X 21 of 2 X 300 = 42 (2 X 3 X 7) OF 600 (2³ X 3 X 5²) . Structuur : 3 - 3 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (21) : (1) Ex 16,26 . (2) Ex 20,9 . (3) Ex 20,11 . (4) Ex 23,12 . (5) Ex 24,16 . (6) Ex 31,15 . (7) Ex 31,17 . (8) Ex 34,21 . (9) Ex 35,2 . (10) Lv 23,3 . (11) Nu 3,34 . (12) Dt 5,13 . (13) Dt 16,8 . (14) Joz 6,3 . (15) Joz 6,14 . (16) 1 K 11,16 . (17) Ez 46,1 . (18) Ezr 2,67 . (19) Neh 7,68 . (20) 1
Kr 12,25 . (21) 1 Kr 23,4 .
- Grieks . ἑξ = hex . Zie : Taalgebruik
in het NT : ek
(uit) . Taalgebruik
in de Septuaginta : ek
(uit) . Ex 20 (2) : (1) Ex 20,9 . (2) Ex 20,11 . Een vorm van ἑξ = hex (zes) in de LXX (134) , in het NT (13) : (1) Mt 17,1 . (2) Mc 9,2 . (3) Lc 4,25 . (4) Lc 13,14 . (5) Joh
2,6 . (6) Joh
2,20 . (7) Joh
12,1 . (8) Hnd 11,12 . (9) Hnd 18,11 . (10) Hnd 27,37 . (11) Jak 5,17 . (12) Apk 4,8 . (13) Apk 13,18 .
- Lat. : sex . Ex (22) : (1) Ex 16,26 . (2) Ex 20,9 . (3) Ex 20,11 . (4) Ex 21,2 . (5) Ex 23,10 . (6) Ex 23,12 . (7) Ex 24,16 . (8) Ex 25,32 . (9) Ex 25,33 . (10) Ex 25,35 . (11) Ex 26,9 . (12) Ex 26,22 . (13) Ex 28,10 . (14) Ex 31,15 . (15) Ex 31,17 . (16) Ex 34,21 . (17) Ex 35,2 . (18) Ex 36,16 . (19) Ex 36,27 . (20) Ex 37,18 . (21) Ex 37,19 . (22) Ex 37,21 . Bijbel (120) . OT (109) . NT (11) .
- Ned. : zes . Arabisch : سِتة = sittah (zes) . Taalgebruik in de Qoran : sittah (zes) . D. : sechs . E. : six . Fr. : six . Grieks : ἑξ = hex . Zie : Taalgebruik
in het NT : ek
(uit) . Hebreeuws : שֵׁשׁ = sjesj (zes) . Taalgebruik in Tenakh : sjesj
(zes) . Lat. : sex .
2. mann. mv. יָמִים = jâmîm (dagen) van het zelfst. naamw. יוֹם = jôm (dag) . Taalgebruik
in Tenakh : jôm
(dag) . Getalwaarde : jod = 10 , waw = 6 , mem = 13 of 40 ; totaal : 29
OF 56 (2³ X 7) . Structuur : 1 - 6 - 4 . De som van de elementen is telkens 2 . j-m-m . Tenakh (289) . Pentateuch (117) . Eerdere Profeten (45) . Latere Profeten (45) . 12 Kleine
Profeten (10) . Geschriften (66) . Ex (26) : (1) Ex 3,18 . (2) Ex 5,3 . (3) Ex 7,25 . (4) Ex 8,23 . (5) Ex 10,22 . (6) Ex 10,23 . (7) Ex 12,15 . (8) Ex 12,19 . (9) Ex
13,6 . (10) Ex 15,22 . (11) Ex 16,26 . (12) Ex 19,15 . (13) Ex 20,9 . (14) Ex 20,11 . (15) Ex 22,29 . (16) Ex 23,12 . (17) Ex 23,15 . (18) Ex 24,16 . (19) Ex 29,30 . (20) Ex 29,35 . (21) Ex 29,37 . (22) Ex 31,15 . (23) Ex 31,17 . (24) Ex 34,18 . (25) Ex 34,21 . (26) Ex 35,2 . Lv (31) : (1) Lv 8,33 . (2) Lv 8,35 . (3) Lv 12,2 . (4) Lv 12,4 . (5) Lv 12,5 . (6) Lv 13,4 . (7) Lv 13,5 . (8) Lv 13,21 . (9) Lv 13,26 . (10) Lv 13,31 . (11) Lv 13,33 . (12) Lv 13,50 . (13) Lv 13,54 . (14) Lv 14,8 . (15) Lv 14,38 . (16) Lv 15,13 . (17) Lv 15,19 . (18) Lv 15,24 . (19) Lv 15,25 . (20) Lv 15,28 . (21) Lv 22,27 . (22) Lv 23,3 . (23) Lv 23,6 .
(24) Lv 23,8 . (25) Lv
23,34 . (26) Lv
23,36 . (27) Lv
23,39 . (28) Lv
23,40 . (29) Lv
23,41 . (30) Lv
23,42 . (31) Lv 25,29 .
- Grieks . gen. vr. enk. + acc. vr. mv. ἡμερας = hèmeras (dagen) van het zelfst. naamw. ἡμερα = hèmera (dag) . Taalgebruik
in de Septuaginta : hèmera
(dag) . Taalgebruik in het NT : hèmera
(dag) . Ex (36) . Ex 20 (1) Ex 20,9 .
hèmera (dag) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
2 | gen. vr. enk. + acc. vr. mv hèmeras | 799 | 575 | 224 | 13 | 11 | 14 | 8 | 40 | 126 | 12 | 38 | 46 |
- Latijn . dat. + abl. vr. mv. diebus van het zelfst. naamw. dies (dag) . Bijbel (509) . OT (437) . NT (72) . Ex (24) : (1) Ex 2,11 . (2) Ex 10,22 . (3) Ex 12,15 . (4) Ex 12,19 . (5) Ex
13,6 . (6) Ex
13,7 . (7) Ex
13,10 . (8) Ex 15,22 . (9) Ex 16,26 . (10) Ex 20,9 . (11) Ex 20,11 . (12) Ex 22,29 . (13) Ex 23,12 . (14) Ex 23,15 . (15) Ex 24,16 . (16) Ex 24,18 . (17) Ex 29,30 . (18) Ex 29,35 . (19) Ex 29,37 . (20) Ex 31,15 . (21) Ex 31,17 . (22) Ex 34,18 . (23) Ex 34,21 .
(24) Ex 35,2 .
- Ned. : dag . Arabisch : يَوم = jaum (dag) . Taalgebruik in de Qoran : dag (jaum) . D. : Tag . E. : day . F. : jour < Lat. diurnum
. Cfr journaal . Grieks : ἡμερα = hèmera (dag) . Taalgebruik in het NT : hèmera
(dag) . Hebreeuws : יוֹם = jôm (dag) . Taalgebruik
in Tenakh : jôm
(dag) . Lat.: dies .
1. - 2. שֵׁשֶׁת יָמִים = sjesjèth jâmîm (zes dagen) . Tenakh (14) : (1) Ex 16,26 . (2) Ex 20,9 . (3) Ex 20,11 . (4) Ex 23,12 . (5) Ex 24,16 . (6) Ex 31,15 . (7) Ex 31,17 . (8) Ex 34,21 . (9) Ex 35,2 . (10) Lv 23,3 . (11) Dt 5,13 . (12) Dt 16,8 . (13) Joz 6,3 . (14) Joz 6,14 .
5. הַשְּׁבִיעִי = hasjsjëbhî`î (de zevende) . Zie : שֶׁבַע / שֵׁבַע = sjèbha` / sjëbha` (zeven) (zie 7) . Taalgebruik in Tenakh : sjèbha` / sjëbha` (zeven) . Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , beth = 2 , ajin = 16 of 70 ; totaal : 39 (3 X 13 = (26 + 13) OF 372 (2 X 3 X 31) . Structuur : 3 - 2 - 7 . De som van de elementen is telkens 12 -> 3 . Tenakh (69) . Pentateuch (45) . Gn (3) . Ex (13) . Lv (16) . Nu (11) . Dt (2) . Rest (24) . Gn (3) : (1) Gn 2,2 . (2) Gn 2,3 . (3) Gn 8,4 . Ex (13) : (1) Ex 12,16 . (2) Ex 13,6 . (3) Ex 16,26 . (4) Ex 16,27 . (5) Ex 16,29 . (6) Ex 20,10 . (7) Ex 20,11 . (8) Ex 23,12 . (9) Ex 24,16 . (10) Ex 31,15 . (11) Ex 31,17 . (12) Ex 34,21 . (13) Ex 35,2 . Lv (16) : (1) Lv 13,5 . (2) Lv 13,6 . (3) Lv 13,27 . (4) Lv 13,32 . (5) Lv 13,34 . (6) Lv 13,51 . (7) Lv 14,9 . (8) Lv 14,39 . (9) Lv 16,29 . (10) Lv 23,3 . (11) Lv 23,8 . (12) Lv 23,24 . (13) Lv 23,27 . (14) Lv 23,34 . (15) Lv 23,39 . (16) Lv 23,41 . Nu (11) : (1) Nu 6,9 . (2) Nu 7,48 . (3) Nu 19,12 . (4) Nu 19,19 . (5) Nu 28,25 . (6) Nu 29,1 . (7) Nu 29,7 . (8) Nu 29,12 . (9) Nu 29,32 . (10) Nu 31,19 . (11) Nu 31,24 . Dt (2) : (1) Dt 5,14 . (2) Dt 16,8 .
- הַשְּׁבִעִי = hasjsjëbhî`î (de zevende) . Tenakh (8) : (1) Ex 12,15 . (2) Ex 16,30 . (3) Lv 25,9 . (4) 1 Kr 2,15 . (5) 1 Kr12,12 . (6) 1 Kr 24,10 . (7) 1 Kr 25,14 . (8) 2 Kr 5,3 .
- Samen 77 ; 48X in de Pentateuch , 29X in de rest ; 15X in Ex , 17X in Lv .
- Grieks : ἑπτα = hepta . Bijbel (334) . OT (272) . NT (62) . Een vorm van ἑπτα = hepta (zeven) in de LXX (377) , in het NT (87) .
- Lat. septem . Bijbel (325) . OT (264) . NT (61) .
- Ned. : zeven . Arabisch : sab`ah (zeven) : سَبْعة. Taalgebruik in de Qoran : sab`ah (zeven) . D. : Sieben . E. seven . Fr. : sept . Grieks : ἑπτα = hepta . Hebreeuws : de) . Zie : שֶׁבַע / שֵׁבַע = sjèbha` / sjëbha` (zeven) (zie 7) . Taalgebruik in Tenakh : sjèbha` / sjëbha` (zeven) . Lat. : septem .
- De eerste medeklinker : s ; in het Grieks werd het een aangeblazen ha ; in het Nederlands werd de s een z . De tweede medeklinker : b : in het Arabisch en het Duits ; in het Hebreeuws is het een zachte b , uitgesproken als v ; zo ook in het E. en het Ned. ; in het Gr. , het Lat. en het Fr. werd het een p ; in het Fr. wordt de p niet uitgesproken . De derde medeklinker : de ajin in het Arabisch en het Hebreeuws ; in het Gr. en het Lat. door de letter t . Het Franse sept is afkorting van het Lat. septem ; de -en uitgang in het D. , E. en Ned. komt wellicht uit de Latijnse uitgang -em .
4. - 5. הַשְּׁביעִי בַּיּוֹם = bajjôm hasjsjëbhî`î (op de zevende dag). Tenakh (24) : (1) Gn
2,2 . (2) Ex
16,27 . (3) Ex
16,29 . (4) Ex 20,11 . (5) Ex
24,16 . (6) Lv 13,5 . (7) Lv 13,6 . (8) Lv 13,27 . (9) Lv 13,32 . (10) Lv 13,34 . (11) Lv 13,51 . (12) Lv 14,9 . (13) Lv 14,39 . (14) Lv 23,8 .
- הַשְּׁבִיעִי וּבַיּוֹם = ûbhajjôm hasjsjëbhî`î (en op de zevende dag) . Tenakh (16) : (1) Ex 12,16 . (2) Ex
13,6 . (3) Ex 16,26 . (4) Ex 23,12 . (5) Ex 31,15 . (6) Ex 31,17 . (7) Ex 34,21 . (8) Ex 35,2 . (9) Lv 23,3 . (10) Nu 19,12 . (11) Nu 19,19 . (12) Nu 28,25 . (13) Nu 29,32 . (14) Nu 31,19 . (15) Dt 16,8 . (16) Joz 6,4 .
Ex 16,27 - Ex 16,27 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [27] And it came to pass, that there went out some of the
people on the seventh day for to gather, and they found none.
Luther-Bibel . 27 Aber am siebenten Tage gingen etliche vom Volk hinaus, um
zu sammeln, und fanden nichts.
Tekstuitleg van Ex 16,27 .
1. prefix voegwoord wa consecutivum (verhalend) + act. qal jigtol (imperf.) 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ; aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur : 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) . 12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) . Gn (114) . Ex (42) . Joz (59) . Re (47) . 1 S (58) . 2 S (43) . 1 K (78) . 2 K (54) . Ex 2 (3) : (1) Ex 2,10 . (2) Ex 2,11 . (3) Ex 2,23 . Zowel in Ex 2,11 als in Ex 2,23 begint een nieuwe perikope . In de LXX wordt het Hebreeuwse werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) vaak vertaald door het Griekse werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren .
- We zouden volgende vorm kunnen verwachten : wajjihëjèh < wa consecutivum + jihëjèh (uit : jahëjih i.p.v. jahëwih : Lettinga 12 , 2012 , 58w) . Verkorte vorm door de samentrekking van de jod en de chireq tot een lange i , vandaar jahî (de eind he valt weg) . De klemtoon ligt op de laatste lettergreep en de klinker van de eerste lettergreep wordt zeer kort : jëhî . Bij de consecutivumvorm wajëhî valt op dat de jod niet verdubbelt . Uitspraak : wajhi .
- Grieks : ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai (worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai (worden) . Bijbel (925) . LXX (730) . NT (195) . Gn (107) . ) . Gn 22 (2) : (1) Gn 22,1 . (2) Gn 22,20 . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende) , een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) .
ginomai (worden, gebeuren) | bijbel | Tenach | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
aor. 3de pers. enk. egeneto | 925 | wajëhî : 784 | 730 | 195 | 13 | 17 | 69 | 16 | 53 | 17 | 99 | 115 | |
Totaal | 2841 | 2174 | 667 | 75 | 55 | 129 | 51 | 124 | 38 | 259 | 310 |
- και εγενετο = kai egeneto (en het gebeurde) . LXX (560) . NT (62) .
- εγενετο δε = egeneto de (het gebeurde echter) . LXX (60) . NT (40) . Ex (6) : (1) Ex 2,11 . (2) Ex 4,24 . (3) Ex 16,13 . (4) Ex 16,22 . (5) Ex 16,27 . (6) Ex 19,16 .
2. בְּיוֹם /בַּיּוֹם = bëjôm / bajjôm = op een (de) dag < voorzetsel bë + (bepaald lidw. ha) + יוֹם = jôm (dag) . Taalgebruik in Tenakh : jôm (dag) . Getalwaarde : jod = 10 , waw = 6 , mem = 13 of 40 ; totaal : 29 OF 56 (2³ X 7) . Structuur : 1 - 6 - 4 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (491) . Pentateuch (130) . Eerdere Profeten (102) . Latere Profeten (116) . 12 Kleine Profeten (62) . Geschriften (81) . 12 kl. Prof. (62) . Gn (22) : (1) Gn 1,18 . (2) Gn 2,2 . (3) Gn 2,4 . (4) Gn 2,17 . (5) Gn 3,5 . (6) Gn 5,1 . (7) Gn 5,2 . (8) Gn 7,11 . (9) Gn 15,18 . (10) Gn 21,8 . (11) Gn 22,4 . (12) Gn 26,32 . (13) Gn 30,33 . (14) Gn 30,35 . (15) Gn 31,22 . (16) Gn 31,40 . (17) Gn 33,16 . (18) Gn 34,25 . (19) Gn 35,3 . (20) Gn 40,20 . (21) Gn 42,18 . (22) Gn 48,20 . Ex (23) : (1) Ex 2,13 . (2) Ex 5,6 . (3) Ex 6,28 . (4) Ex 8,18 . (5) Ex 10,28 . (6) Ex 12,15 . (7) Ex 13,8 . (8) Ex 14,30 . (9) Ex 16,5 . (10) Ex 16,22 . (11) Ex 16,27 . (12) Ex 16,29 . (13) Ex 16,30 . (14) Ex 19,1 . (15) Ex 19,11 . (16) Ex 19,16 . (17) Ex 20,11 . (18) Ex 22,29 . (19) Ex 24,16 . (20) Ex 31,15 . (21) Ex 32,28 . (22) Ex 35,3 . (23) Ex 40,2 .
- Oorspronkelijk klonk יוֹם = jôm (dag) als jawm . Lettinga 12 , 2012 , 2b : "Na contractie bleef de ו (= waw) in de spelling bewaard en werd nu beschouwd als de uitdrukking van de vocaal ô" .
Gr. : ἡμερα / ἡμερᾳ = hèmera / hèmera(i) (dag) . Taalgebruik in de Septuaginta : hèmera (dag) . Taalgebruik in het NT : hèmera (dag) . Een vorm van ἡμερα = hèmera (dag) in de LXX (2567) , in het NT (388) .
hèmera (dag) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. en dat. vr. enk. hèmera(i) | 854 | 750 | 104 | 13 | 3 | 27 | 17 | 12 | 28 | 4 | 43 | 60 | ||
Totaal | 2955 | 2567 | 388 | 45 | 27 | 83 | 31 | 94 | 87 | 21 | 155 | 186 |
- Ned. : dag . Arabisch : يَوم = jaum (dag) . Taalgebruik in de Qoran : dag (jaum) . D. : Tag . E. : day . F. : jour < Lat. diurnum . Cfr journaal . Grieks : ἡμερα = hèmera (dag) . Taalgebruik in het NT : hèmera (dag) . Lat. : dies . Hebreeuws : יוֹם = jôm (dag) . Taalgebruik in Tenakh : jôm (dag) .
3. הַשְּׁבִיעִי = hasjsjëbhî`î (de zevende) . Zie : שֶׁבַע / שֵׁבַע = sjèbha` / sjëbha` (zeven) (zie 7) . Taalgebruik in Tenakh : sjèbha` / sjëbha` (zeven) . Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , beth = 2 , ajin = 16 of 70 ; totaal : 39 (3 X 13 = (26 + 13) OF 372 (2 X 3 X 31) . Structuur : 3 - 2 - 7 . De som van de elementen is telkens 12 -> 3 . Tenakh (69) . Pentateuch (45) . Gn (3) . Ex (13) . Lv (16) . Nu (11) . Dt (2) . Rest (24) . Gn (3) : (1) Gn 2,2 . (2) Gn 2,3 . (3) Gn 8,4 . Ex (13) : (1) Ex 12,16 . (2) Ex 13,6 . (3) Ex 16,26 . (4) Ex 16,27 . (5) Ex 16,29 . (6) Ex 20,10 . (7) Ex 20,11 . (8) Ex 23,12 . (9) Ex 24,16 . (10) Ex 31,15 . (11) Ex 31,17 . (12) Ex 34,21 . (13) Ex 35,2 . Lv (16) : (1) Lv 13,5 . (2) Lv 13,6 . (3) Lv 13,27 . (4) Lv 13,32 . (5) Lv 13,34 . (6) Lv 13,51 . (7) Lv 14,9 . (8) Lv 14,39 . (9) Lv 16,29 . (10) Lv 23,3 . (11) Lv 23,8 . (12) Lv 23,24 . (13) Lv 23,27 . (14) Lv 23,34 . (15) Lv 23,39 . (16) Lv 23,41 . Nu (11) : (1) Nu 6,9 . (2) Nu 7,48 . (3) Nu 19,12 . (4) Nu 19,19 . (5) Nu 28,25 . (6) Nu 29,1 . (7) Nu 29,7 . (8) Nu 29,12 . (9) Nu 29,32 . (10) Nu 31,19 . (11) Nu 31,24 . Dt (2) : (1) Dt 5,14 . (2) Dt 16,8 .
- הַשְּׁבִעִי = hasjsjëbhî`î (de zevende) . Tenakh (8) : (1) Ex 12,15 . (2) Ex 16,30 . (3) Lv 25,9 . (4) 1 Kr 2,15 . (5) 1 Kr12,12 . (6) 1 Kr 24,10 . (7) 1 Kr 25,14 . (8) 2 Kr 5,3 .
- Samen 77 ; 48X in de Pentateuch , 29X in de rest ; 15X in Ex , 17X in Lv .
- Grieks : ἑπτα = hepta . Bijbel (334) . OT (272) . NT (62) . Een vorm van ἑπτα = hepta (zeven) in de LXX (377) , in het NT (87) .
- Lat. septem . Bijbel (325) . OT (264) . NT (61) .
- Ned. : zeven . Arabisch : sab`ah (zeven) : سَبْعة. Taalgebruik in de Qoran : sab`ah (zeven) . D. : Sieben . E. seven . Fr. : sept . Grieks : ἑπτα = hepta . Hebreeuws : de) . Zie : שֶׁבַע / שֵׁבַע = sjèbha` / sjëbha` (zeven) (zie 7) . Taalgebruik in Tenakh : sjèbha` / sjëbha` (zeven) . Lat. : septem .
- De eerste medeklinker : s ; in het Grieks werd het een aangeblazen ha ; in het Nederlands werd de s een z . De tweede medeklinker : b : in het Arabisch en het Duits ; in het Hebreeuws is het een zachte b , uitgesproken als v ; zo ook in het E. en het Ned. ; in het Gr. , het Lat. en het Fr. werd het een p ; in het Fr. wordt de p niet uitgesproken . De derde medeklinker : de ajin in het Arabisch en het Hebreeuws ; in het Gr. en het Lat. door de letter t . Het Franse sept is afkorting van het Lat. septem ; de -en uitgang in het D. , E. en Ned. komt wellicht uit de Latijnse uitgang -em .
2. - 3. הַשְּׁביעִי בַּיּוֹם = bajjôm hasjsjëbhî`î (op de zevende dag). Tenakh (24) : (1) Gn
2,2 . (2) Ex
16,27 . (3) Ex
16,29 . (4) Ex 20,11 . (5) Ex
24,16 . (6) Lv 13,5 . (7) Lv 13,6 . (8) Lv 13,27 . (9) Lv 13,32 . (10) Lv 13,34 . (11) Lv 13,51 . (12) Lv 14,9 . (13) Lv 14,39 . (14) Lv 23,8 .
- הַשְּׁבִיעִי וּבַיּוֹם = ûbhajjôm hasjsjëbhî`î (en op de zevende dag) . Tenakh (16) : (1) Ex 12,16 . (2) Ex
13,6 . (3) Ex 16,26 . (4) Ex 23,12 . (5) Ex 31,15 . (6) Ex 31,17 . (7) Ex 34,21 . (8) Ex 35,2 . (9) Lv 23,3 . (10) Nu 19,12 . (11) Nu 19,19 . (12) Nu 28,25 . (13) Nu 29,32 . (14) Nu 31,19 . (15) Dt 16,8 . (16) Joz 6,4 .
Ex 16,28 - Ex 16,28 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [28] And the LORD said unto Moses, How long refuse ye to
keep my commandments and my laws?
Luther-Bibel . 28 Da sprach der HERR zu Mose: Wie lange weigert ihr euch, meine
Gebote und Weisungen zu halten?
Tekstuitleg van Ex 16,28 .
1. וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. `-m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) . Ex (150) . Ex 16 (11) : (1) Ex 16,4 . (2) Ex 16,6 . (3) Ex 16,8 . (4) Ex 16,9 . (5) Ex 16,15 . (6) Ex 16,19 . (7) Ex 16,23 . (8) Ex 16,25 . (9) Ex 16,28 . (10) Ex 16,32 . (11) Ex 16,33 . De stam `-m-r in Tenakh (5422) .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | |||
1879 | 594 | 868 | 120 | 56 | 241 | 315 | 150 | 10 | 95 | 24 |
- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Grieks : act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . λεγω = legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les . IEen vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) .
bijbel | OT | LXX | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | ||
act. ind. aor. 3de p. enk. eipen | 3024 | 2426 | 2275 + 151 | 684 | 985 | 234 | 63 | 309 | 378 | 149 | 15 | 98 | 44 | 598 | 118 | 56 | 223 | 114 | 75 | 7 | 5 | 397 | 511 |
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Lat. : legere . l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik in Tenakh : qôl (stem) . Lat. : dicere . Fr. : dire . Italiaans : dire . Spaans : decir .
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan
2. JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Tenach (5193) . Pentateuch (1326) . Ex (299) . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26. Ex 16 (17) : (1) Ex 16,3 . (2) Ex 16,4 . (3) Ex 16,6 . (4) Ex 16,7 . (5) Ex 16,8 . (6) Ex 16,9 . (7) Ex 16,10 . (8) Ex 16,11 . (9) Ex 16,12 . (10) Ex 16,15 . (11) Ex 16,16 . (12) Ex 16,23 . (13) Ex 16,28 . (14) Ex 16,29 . (15) Ex 16,32 . (16) Ex 16,33 . (17) Ex 16,34 .
1. - 2. wajj´omèr JHWH (en JHWH zei) . Tenach (204) . Ex (46) . Ex 16 (2) . (1) Ex 16,4 . (9) Ex 16,28 .
2. - 4. JHWH ´èl mosjèh ( JHWH tot Mozes) . Tenach (166) . Ex (61) . Ex (62) . In twee verzen in Ex 16 : (1) Ex 16,4 . (2) Ex 16,28 .
4. וּמֹשֶׁה = ûmosjèh (en Mozes) , zie מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Taalgebruik in Tenach : Mosjèh (Mozes) . De getalswaarde van Mosjèh (Mozes) is : mem = 13 of 40 , sjin = 21 of 300 , h = 5 . Totaal : 39 (3 X 13) of 345 (3 X 5 X 23) ; het omgekeerde 543 (3 X 181 : het zesde zeszijdige stergetal) . Structuur : 4 - 3 - 5 . De som van de elementen is telkens 3 . Zie : יהוה אֶחָד = JHWH ´èchâd (JHWH is één) . Getalswaarde : 26 + 13 = 39 . Tenakh (16) . Ex (9) . In één vers in Ex 3 : Ex 3,1 . In één vers in Ex 17 : Ex 17,10 . In één vers in Ex 19 : Ex 19,3 . Bij het begin van het vers (7) : (1) Ex 3,1 . (2) Ex 7,7 . (3) Ex 11,10 . (4) Ex 19,3 . (5) Ex 33,7 . (6) Dt 34,7 . (7) 1 Kr 23, 14 .
- מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Tenach (675) . Pentateuch (569) . Ex (248) = (2³ X 31) . Ex
16 (15) : (1) Ex
16,2 . (2) Ex
16,4 . (3) Ex
16,6 . (4) Ex
16,8 . (5) Ex
16,9 . (6) Ex
16,11 . (7) Ex
16,15 . (8) Ex
16,19 . (9) Ex
16,20 . (10) Ex
16,24 . (11) Ex
16,25 . (12) Ex
16,28 . (13) Ex
16,32 . (14) Ex
16,33 . (15) Ex
16,34 . Een vorm van מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) in Tenakh (766) .
- Grieks : μωυσης = môusès (Mozes) . Taalgebruik in de LXX : môusès (Mozes) . Taalgebruik in het NT : môusès (Mozes) . Een vorm van μωυσης = môusès (Mozes) in het NT (79) .
3. - 4. אֶל מֹשֶׁה = ´èl mosjèh (tot Mozes) . Tenakh (203) . Ex 16 (5) : (1) Ex 16,4 (JHWH tot Mozes) . (2) Ex 16,11 (JHWH tot Mozes) . (3) Ex 16,20 (de Israëlieten tot Mozes) . (4) Ex 16,28 (JHWH tot Mozes) . (5) Ex 16,34 (JHWH tot Mozes) .
1. - 4. וַיּאֹמֶר יהוה אֶל מֹשֶׁה = wajjo´mèr JHWH ´èl mosjèh (en JHWH zei tot Mozes) . Tenakh (66 = 2 X 3 X 11) . Ex (42) . Lv (2) . Nu (20) . Dt (2) . Ex (42 = 6 X7) . Ex 4 (3) : (1) Ex 4,4 . (2) Ex 4,19 . (3) Ex 4,21 . Ex 6 (1) : Ex 6,1 . Ex 7 - 12 (20) : (1) Ex 7,1 . (2) Ex 7,8 . (3) Ex 7,14 . (4) Ex 7,19 . (5) Ex 7,26 . (6) Ex 8,1 . (7) Ex 8,12 . (8) Ex 8,16 . (9) Ex 9,1 . (10) Ex 9,8 . (11) Ex 9,12 . (12) Ex 9,13 . (13) Ex 9,22 . (14) Ex 10,1 . (15) Ex 10,12 . (16) Ex 10,21 . (17) Ex 11,1 . (18) Ex 11,9 . (19) Ex 12,1 . (20) Ex 12,43 . Ex 14 (2) : (1) Ex 14,15 . (2) Ex 14,26 . Ex 16 (2) : (1) Ex 16,4 . (2) Ex 16,28 . Ex 17 (2) : (1) Ex 17,5 . (2) Ex 17,14 . Ex 19-24 (5) : (1) Ex 19,9 . (2) Ex 19,10 . (3) Ex 19,21 . (4) Ex 20,22 . (5) Ex 24,12 . Ex 25-31 (2) . Ex 30 (1) : Ex 30,34 . Ex 31 (1) : Ex 31,12 . Ex 32 (2) : (1) Ex 32,9 .(2) Ex 32,33 . Ex 33 (2) : Ex 33,5 . (2) Ex 33,17 . Ex 34 (1) : Ex 34,1 . Lv (2) : (1) Lv 16,2 . (2) Lv 21,1 . Nu (20) : (1) Nu 3,40 . (2) Nu 7,4 . (3) Nu 7,11 . (4) Nu 11,16 . (5) Nu 11,23 . (6) Nu 12,14 . (7) Nu 14,11 . (8) Nu 15,35 . (9) Nu 15,37 . (10) Nu 17,25 . (11) Nu 20,12 . (12) Nu 20,23 . (13) Nu 21,8 . (14) Nu 21,34 . (15) Nu 25,4 . (16) Nu 26,1 . (17) Nu 27,6 . (18) Nu 27,12 . (19) Nu 27,18 . (20) Nu 31,25 . Dt (2) : (1) Dt 31,14 . (2) Dt 31,16 .
- וַיְדַבֵּר יהוה אֶל מֹשֶׁה = wajëdabber JHWH èl mosjèh (en JHWH sprak tot Mozes) . Tenakh (91 = 7 X 13) . Pentateuch (91 = 7 X 13) . Ex (14 = 2 X 7) . (1) Ex 6,10 . (2) Ex 6,13 . (3) Ex 6,29 . (4) Ex 13,1 . (5) Ex 14,1 . (6) Ex 16,11 . (7) Ex 25,1 . (8) Ex 30,11 . (9) Ex 30,17 . (10) Ex 30,22 . (11) Ex 31,1 . (12) Ex 32,7 . (13) Ex 33,1 . (14) Ex 40,1 .
- וַיּאֹמֶר אֱלֹהִים אֶל מֹשֶׁה = wajjo´mèr ´èlohîm 'èl mosjèh (en God zei tot Mozes) . Tenakh (1) . Ex 3,14 .
- וַיְדַבֵּר אֱלֹהִים אֶל מֹשֶׁה = wajëdabber ´èlohîm ´èl mosjèh (en God sprak tot Mozes) . Tenakh (1) : (1) Ex 6,2 .
- Ex 32-34 : 7X spreekt JHWH tot Mozes : (1) Ex 32,7 . (2) Ex 32,9 . (3) Ex 32,33 . (4) Ex 33,1 . 5) Ex 33,5 . (6) Ex 33,17 . (7) Ex 34,1 .
Ex 16,29 - Ex 16,29 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [29] See, for that the LORD hath given you the sabbath,
therefore he giveth you on the sixth day the bread of two days; abide ye every
man in his place, let no man go out of his place on the seventh day.
Luther-Bibel . 29 Sehet, der HERR hat euch den Sabbat gegeben; darum gibt er
euch am sechsten Tage für zwei Tage Brot. So bleibe nun ein jeder, wo er
ist, und niemand verlasse seinen Wohnplatz am siebenten Tage.
Tekstuitleg van Ex 16,29 .
3. JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Tenach (5193) . Pentateuch (1326) . Ex (299) . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26. Ex 16 (17) : (1) Ex 16,3 . (2) Ex 16,4 . (3) Ex 16,6 . (4) Ex 16,7 . (5) Ex 16,8 . (6) Ex 16,9 . (7) Ex 16,10 . (8) Ex 16,11 . (9) Ex 16,12 . (10) Ex 16,15 . (11) Ex 16,16 . (12) Ex 16,23 . (13) Ex 16,28 . (14) Ex 16,29 . (15) Ex 16,32 . (16) Ex 16,33 . (17) Ex 16,34 .
12. בְּיוֹם /בַּיּוֹם = bëjôm / bajjôm = op een (de) dag < voorzetsel bë + (bepaald lidw. ha) + יוֹם = jôm (dag) . Taalgebruik in Tenakh : jôm (dag) . Getalwaarde : jod = 10 , waw = 6 , mem = 13 of 40 ; totaal : 29 OF 56 (2³ X 7) . Structuur : 1 - 6 - 4 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (491) . Pentateuch (130) . Eerdere Profeten (102) . Latere Profeten (116) . 12 Kleine Profeten (62) . Geschriften (81) . 12 kl. Prof. (62) . Gn (22) : (1) Gn 1,18 . (2) Gn 2,2 . (3) Gn 2,4 . (4) Gn 2,17 . (5) Gn 3,5 . (6) Gn 5,1 . (7) Gn 5,2 . (8) Gn 7,11 . (9) Gn 15,18 . (10) Gn 21,8 . (11) Gn 22,4 . (12) Gn 26,32 . (13) Gn 30,33 . (14) Gn 30,35 . (15) Gn 31,22 . (16) Gn 31,40 . (17) Gn 33,16 . (18) Gn 34,25 . (19) Gn 35,3 . (20) Gn 40,20 . (21) Gn 42,18 . (22) Gn 48,20 . Ex (23) : (1) Ex 2,13 . (2) Ex 5,6 . (3) Ex 6,28 . (4) Ex 8,18 . (5) Ex 10,28 . (6) Ex 12,15 . (7) Ex 13,8 . (8) Ex 14,30 . (9) Ex 16,5 . (10) Ex 16,22 . (11) Ex 16,27 . (12) Ex 16,29 . (13) Ex 16,30 . (14) Ex 19,1 . (15) Ex 19,11 . (16) Ex 19,16 . (17) Ex 20,11 . (18) Ex 22,29 . (19) Ex 24,16 . (20) Ex 31,15 . (21) Ex 32,28 . (22) Ex 35,3 . (23) Ex 40,2 .
- Oorspronkelijk klonk יוֹם = jôm (dag) als jawm . Lettinga 12 , 2012 , 2b : "Na contractie bleef de ו (= waw) in de spelling bewaard en werd nu beschouwd als de uitdrukking van de vocaal ô" .
Gr. : ἡμερα / ἡμερᾳ = hèmera / hèmera(i) (dag) . Taalgebruik in de Septuaginta : hèmera (dag) . Taalgebruik in het NT : hèmera (dag) . Een vorm van ἡμερα = hèmera (dag) in de LXX (2567) , in het NT (388) .
hèmera (dag) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. en dat. vr. enk. hèmera(i) | 854 | 750 | 104 | 13 | 3 | 27 | 17 | 12 | 28 | 4 | 43 | 60 | ||
Totaal | 2955 | 2567 | 388 | 45 | 27 | 83 | 31 | 94 | 87 | 21 | 155 | 186 |
- Ned. : dag . Arabisch : يَوم = jaum (dag) . Taalgebruik in de Qoran : dag (jaum) . D. : Tag . E. : day . F. : jour < Lat. diurnum . Cfr journaal . Grieks : ἡμερα = hèmera (dag) . Taalgebruik in het NT : hèmera (dag) . Lat. : dies . Hebreeuws : יוֹם = jôm (dag) . Taalgebruik in Tenakh : jôm (dag) .
24. הַשְּׁבִיעִי = hasjsjëbhî`î (de zevende) . Zie : שֶׁבַע / שֵׁבַע = sjèbha` / sjëbha` (zeven) (zie 7) . Taalgebruik in Tenakh : sjèbha` / sjëbha` (zeven) . Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , beth = 2 , ajin = 16 of 70 ; totaal : 39 (3 X 13 = (26 + 13) OF 372 (2 X 3 X 31) . Structuur : 3 - 2 - 7 . De som van de elementen is telkens 12 -> 3 . Tenakh (69) . Pentateuch (45) . Gn (3) . Ex (13) . Lv (16) . Nu (11) . Dt (2) . Rest (24) . Gn (3) : (1) Gn 2,2 . (2) Gn 2,3 . (3) Gn 8,4 . Ex (13) : (1) Ex 12,16 . (2) Ex 13,6 . (3) Ex 16,26 . (4) Ex 16,27 . (5) Ex 16,29 . (6) Ex 20,10 . (7) Ex 20,11 . (8) Ex 23,12 . (9) Ex 24,16 . (10) Ex 31,15 . (11) Ex 31,17 . (12) Ex 34,21 . (13) Ex 35,2 . Lv (16) : (1) Lv 13,5 . (2) Lv 13,6 . (3) Lv 13,27 . (4) Lv 13,32 . (5) Lv 13,34 . (6) Lv 13,51 . (7) Lv 14,9 . (8) Lv 14,39 . (9) Lv 16,29 . (10) Lv 23,3 . (11) Lv 23,8 . (12) Lv 23,24 . (13) Lv 23,27 . (14) Lv 23,34 . (15) Lv 23,39 . (16) Lv 23,41 . Nu (11) : (1) Nu 6,9 . (2) Nu 7,48 . (3) Nu 19,12 . (4) Nu 19,19 . (5) Nu 28,25 . (6) Nu 29,1 . (7) Nu 29,7 . (8) Nu 29,12 . (9) Nu 29,32 . (10) Nu 31,19 . (11) Nu 31,24 . Dt (2) : (1) Dt 5,14 . (2) Dt 16,8 .
- הַשְּׁבִעִי = hasjsjëbhî`î (de zevende) . Tenakh (8) : (1) Ex 12,15 . (2) Ex 16,30 . (3) Lv 25,9 . (4) 1 Kr 2,15 . (5) 1 Kr12,12 . (6) 1 Kr 24,10 . (7) 1 Kr 25,14 . (8) 2 Kr 5,3 .
- Samen 77 ; 48X in de Pentateuch , 29X in de rest ; 15X in Ex , 17X in Lv .
- Grieks : ἑπτα = hepta . Bijbel (334) . OT (272) . NT (62) . Een vorm van ἑπτα = hepta (zeven) in de LXX (377) , in het NT (87) .
- Lat. septem . Bijbel (325) . OT (264) . NT (61) .
- Ned. : zeven . Arabisch : sab`ah (zeven) : سَبْعة. Taalgebruik in de Qoran : sab`ah (zeven) . D. : Sieben . E. seven . Fr. : sept . Grieks : ἑπτα = hepta . Hebreeuws : de) . Zie : שֶׁבַע / שֵׁבַע = sjèbha` / sjëbha` (zeven) (zie 7) . Taalgebruik in Tenakh : sjèbha` / sjëbha` (zeven) . Lat. : septem .
- De eerste medeklinker : s ; in het Grieks werd het een aangeblazen ha ; in het Nederlands werd de s een z . De tweede medeklinker : b : in het Arabisch en het Duits ; in het Hebreeuws is het een zachte b , uitgesproken als v ; zo ook in het E. en het Ned. ; in het Gr. , het Lat. en het Fr. werd het een p ; in het Fr. wordt de p niet uitgesproken . De derde medeklinker : de ajin in het Arabisch en het Hebreeuws ; in het Gr. en het Lat. door de letter t . Het Franse sept is afkorting van het Lat. septem ; de -en uitgang in het D. , E. en Ned. komt wellicht uit de Latijnse uitgang -em .
23. - 24. הַשְּׁביעִי בַּיּוֹם = bajjôm hasjsjëbhî`î (op de zevende dag). Tenakh (24) : (1) Gn
2,2 . (2) Ex
16,27 . (3) Ex
16,29 . (4) Ex 20,11 . (5) Ex
24,16 . (6) Lv 13,5 . (7) Lv 13,6 . (8) Lv 13,27 . (9) Lv 13,32 . (10) Lv 13,34 . (11) Lv 13,51 . (12) Lv 14,9 . (13) Lv 14,39 . (14) Lv 23,8 .
- הַשְּׁבִיעִי וּבַיּוֹם = ûbhajjôm hasjsjëbhî`î (en op de zevende dag) . Tenakh (16) : (1) Ex 12,16 . (2) Ex
13,6 . (3) Ex 16,26 . (4) Ex 23,12 . (5) Ex 31,15 . (6) Ex 31,17 . (7) Ex 34,21 . (8) Ex 35,2 . (9) Lv 23,3 . (10) Nu 19,12 . (11) Nu 19,19 . (12) Nu 28,25 . (13) Nu 29,32 . (14) Nu 31,19 . (15) Dt 16,8 . (16) Joz 6,4 .
Ex 16,30 - Ex 16,30 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [30] So the people rested on the seventh day.
Luther-Bibel . 30 Also ruhte das Volk am siebenten Tage.
Tekstuitleg van Ex 16,30 .
3. בְּיוֹם /בַּיּוֹם = bëjôm / bajjôm = op een (de) dag < voorzetsel bë + (bepaald lidw. ha) + יוֹם = jôm (dag) . Taalgebruik in Tenakh : jôm (dag) . Getalwaarde : jod = 10 , waw = 6 , mem = 13 of 40 ; totaal : 29 OF 56 (2³ X 7) . Structuur : 1 - 6 - 4 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (491) . Pentateuch (130) . Eerdere Profeten (102) . Latere Profeten (116) . 12 Kleine Profeten (62) . Geschriften (81) . 12 kl. Prof. (62) . Gn (22) : (1) Gn 1,18 . (2) Gn 2,2 . (3) Gn 2,4 . (4) Gn 2,17 . (5) Gn 3,5 . (6) Gn 5,1 . (7) Gn 5,2 . (8) Gn 7,11 . (9) Gn 15,18 . (10) Gn 21,8 . (11) Gn 22,4 . (12) Gn 26,32 . (13) Gn 30,33 . (14) Gn 30,35 . (15) Gn 31,22 . (16) Gn 31,40 . (17) Gn 33,16 . (18) Gn 34,25 . (19) Gn 35,3 . (20) Gn 40,20 . (21) Gn 42,18 . (22) Gn 48,20 . Ex (23) : (1) Ex 2,13 . (2) Ex 5,6 . (3) Ex 6,28 . (4) Ex 8,18 . (5) Ex 10,28 . (6) Ex 12,15 . (7) Ex 13,8 . (8) Ex 14,30 . (9) Ex 16,5 . (10) Ex 16,22 . (11) Ex 16,27 . (12) Ex 16,29 . (13) Ex 16,30 . (14) Ex 19,1 . (15) Ex 19,11 . (16) Ex 19,16 . (17) Ex 20,11 . (18) Ex 22,29 . (19) Ex 24,16 . (20) Ex 31,15 . (21) Ex 32,28 . (22) Ex 35,3 . (23) Ex 40,2 .
- Oorspronkelijk klonk יוֹם = jôm (dag) als jawm . Lettinga 12 , 2012 , 2b : "Na contractie bleef de ו (= waw) in de spelling bewaard en werd nu beschouwd als de uitdrukking van de vocaal ô" .
Gr. : ἡμερα / ἡμερᾳ = hèmera / hèmera(i) (dag) . Taalgebruik in de Septuaginta : hèmera (dag) . Taalgebruik in het NT : hèmera (dag) . Een vorm van ἡμερα = hèmera (dag) in de LXX (2567) , in het NT (388) .
hèmera (dag) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. en dat. vr. enk. hèmera(i) | 854 | 750 | 104 | 13 | 3 | 27 | 17 | 12 | 28 | 4 | 43 | 60 | ||
Totaal | 2955 | 2567 | 388 | 45 | 27 | 83 | 31 | 94 | 87 | 21 | 155 | 186 |
- Ned. : dag . Arabisch : يَوم = jaum (dag) . Taalgebruik in de Qoran : dag (jaum) . D. : Tag . E. : day . F. : jour < Lat. diurnum . Cfr journaal . Grieks : ἡμερα = hèmera (dag) . Taalgebruik in het NT : hèmera (dag) . Lat. : dies . Hebreeuws : יוֹם = jôm (dag) . Taalgebruik in Tenakh : jôm (dag) .
Ex 16,31 - Ex 16,31 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [31] And the house of Israel called the name thereof Manna:
and it was like coriander seed, white; and the taste of it was like wafers made
with honey.
Luther-Bibel . 31 Und das Haus Israel nannte es Manna. Und es war wie weißer
Koriandersamen und hatte einen Geschmack wie Semmel mit Honig.
Tekstuitleg van Ex 16,31 .
Ex 16,32 - Ex 16,32 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [32] And Moses said, This is the thing which the LORD commandeth,
Fill an omer of it to be kept for your generations; that they may see the bread
wherewith I have fed you in the wilderness, when I brought you forth from the
land of Egypt.
Luther-Bibel . 32 Und Mose sprach: Das ist's, was der HERR geboten hat: Fülle
einen Krug davon, um es aufzubewahren für eure Nachkommen, auf dass man
sehe das Brot, mit dem ich euch gespeist habe in der Wüste, als ich euch
aus Ägyptenland führte.
Tekstuitleg van Ex 16,32 .
1. וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. `-m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) . Ex (150) . Ex 16 (11) : (1) Ex 16,4 . (2) Ex 16,6 . (3) Ex 16,8 . (4) Ex 16,9 . (5) Ex 16,15 . (6) Ex 16,19 . (7) Ex 16,23 . (8) Ex 16,25 . (9) Ex 16,28 . (10) Ex 16,32 . (11) Ex 16,33 .De stam `-m-r in Tenakh (5422) .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | |||
1879 | 594 | 868 | 120 | 56 | 241 | 315 | 150 | 10 | 95 | 24 |
- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Grieks : act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . λεγω = legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les . IEen vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) .
bijbel | OT | LXX | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | ||
act. ind. aor. 3de p. enk. eipen | 3024 | 2426 | 2275 + 151 | 684 | 985 | 234 | 63 | 309 | 378 | 149 | 15 | 98 | 44 | 598 | 118 | 56 | 223 | 114 | 75 | 7 | 5 | 397 | 511 |
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Lat. : legere . l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik in Tenakh : qôl (stem) . Lat. : dicere . Fr. : dire . Italiaans : dire . Spaans : decir .
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan
2. וּמֹשֶׁה = ûmosjèh (en Mozes) , zie מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Taalgebruik in Tenach : Mosjèh (Mozes) . De getalswaarde van Mosjèh (Mozes) is : mem = 13 of 40 , sjin = 21 of 300 , h = 5 . Totaal : 39 (3 X 13) of 345 (3 X 5 X 23) ; het omgekeerde 543 (3 X 181 : het zesde zeszijdige stergetal) . Structuur : 4 - 3 - 5 . De som van de elementen is telkens 3 . Zie : יהוה אֶחָד = JHWH ´èchâd (JHWH is één) . Getalswaarde : 26 + 13 = 39 . Tenakh (16) . Ex (9) . In één vers in Ex 3 : Ex 3,1 . In één vers in Ex 17 : Ex 17,10 . In één vers in Ex 19 : Ex 19,3 . Bij het begin van het vers (7) : (1) Ex 3,1 . (2) Ex 7,7 . (3) Ex 11,10 . (4) Ex 19,3 . (5) Ex 33,7 . (6) Dt 34,7 . (7) 1 Kr 23, 14 .
- מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Tenach (675) . Pentateuch (569) . Ex (248) = (2³ X 31) . Ex
16 (15) : (1) Ex
16,2 . (2) Ex
16,4 . (3) Ex
16,6 . (4) Ex
16,8 . (5) Ex
16,9 . (6) Ex
16,11 . (7) Ex
16,15 . (8) Ex
16,19 . (9) Ex
16,20 . (10) Ex
16,24 . (11) Ex
16,25 . (12) Ex
16,28 . (13) Ex
16,32 . (14) Ex
16,33 . (15) Ex
16,34 . Een vorm van מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) in Tenakh (766) .
- Grieks : μωυσης = môusès (Mozes) . Taalgebruik in de LXX : môusès (Mozes) . Taalgebruik in het NT : môusès (Mozes) . Een vorm van μωυσης = môusès (Mozes) in het NT (79) .
7. JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Tenach (5193) . Pentateuch (1326) . Ex (299) . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26. Ex 16 (17) : (1) Ex 16,3 . (2) Ex 16,4 . (3) Ex 16,6 . (4) Ex 16,7 . (5) Ex 16,8 . (6) Ex 16,9 . (7) Ex 16,10 . (8) Ex 16,11 . (9) Ex 16,12 . (10) Ex 16,15 . (11) Ex 16,16 . (12) Ex 16,23 . (13) Ex 16,28 . (14) Ex 16,29 . (15) Ex 16,32 . (16) Ex 16,33 . (17) Ex 16,34 .
23. מֵאֶרֶץ = me´èrèts (uit het land) < prefix voorzetsel min + het zelfst. naamw. אֶרֶץ =´èrèts (land, aarde) . Taalgebruik in Tenakh : ´èrètz (land) . Taalgebruik in Ex : ´èrètz (land) . Getalwaarde : aleph = 1 , resj = 20 of 200 , tsade = 18 of 90 ; 39 (3 X 13 of 26 + 13) of 291 (3 X 97) . Structuur : 1 - 2 - 9 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (157) . Pentateuch (56) . Eerdere Profeten (24) . Latere Profeten (46) . 12 Kleine Profeten (13) . Geschriften (18) . Ex (21) : (1) Ex 6,13 . (2) Ex 6,26 . (3) Ex 7,4 . (4) Ex 12,17 . (5) Ex 12,41 . (6) Ex 12,42 . (7) Ex 12,51 . (8) Ex 13,18 . (9) Ex 16,1 . (10) Ex 16,6 . (11) Ex 16,32 . (12) Ex 19,1 . (13) Ex 20,2 . (14) Ex 29,46 . (15) Ex 32,1 . (16) Ex 32,4 . (17) Ex 32,7 . (18) Ex 32,8 . (19) Ex 32,11 . (20) Ex 32,23 . (21) Ex 33,1 . Dt (12) : (1) Dt 1,27 . (2) Dt 2,19 . (3) Dt 5,6 . (4) Dt 6,12 . (5) Dt 8,14 . (6) Dt 9,7 . (7) Dt 13,6 . (8) Dt 13,11 . (9) Dt 16,3 . (10) Dt 20,1 . (11) Dt 29,21 . (12) Dt 29,24 .
- Grieks : gen. vr. enk. γης = gès van het zelfst. naamw. γη = gè (aarde, land) . Taalgebruik in de Septuaginta : gè (aarde) . Taalgebruik in het NT : gè (aarde) . Een vorm van γη = gè (aarde, land) in de LXX (3154) , in het NT (248) .
gè | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
2 | gen. vr. enk. gès | 1203 | 1082 | 121 | 17 | 11 | 10 | 5 | 15 | 21 | 42 | 38 | 43 | ||
totaal | 2935 | 2702 | 233 | 40 | 18 | 25 | 11 | 32 | 34 | 73 | 83 | 94 |
- Ned. : aarde . Aramees : אַרְעָא = ´arë`â´ (aarde, land, grond, veld) . Arabisch : أرض =´arD (aarde) . D. : Welt . E. : earth . Fr. : terre . Grieks : γη = gè (aarde, land) . Taalgebruik in het NT : gè (aarde) . Hebreeuws : אֶרֶץ =´èrèts (land, aarde) . Taalgebruik in Tenakh : ´èrètz (land) . Lat. : terra .
24. מִצְרַיִם מֵאֶרֶץ = me´èrèts mitsërajim (uit het land Egypte) . Tenakh (45) . Pentateuch (23) . Gn (1) : Gn 21,21 . Ex (13) : (1) Ex 6,13 . (2) Ex 12,17 . (3) Ex 12,41 . (4) Ex 12,42 . (5) Ex 13,18 . (6) Ex 16,1 . (7) Ex 16,6 . (8) Ex 16,32 . (9) Ex 19,1 . (10) Ex 32,4 . (11) Ex 32,7 . (12) Ex 32,8 . (13) Ex 33,1 . Lv (5) : (1) Lv 19,36 . (2) Lv 23,43 . (3) Lv 25,38 . (4) Lv 25,42 . (5) Lv 25,55 . Nu (1) : Nu 26,4 . Dt (3) : (1) Dt 1,27 . (2) Dt 20,1 . (3) Dt 29,24 . 12 kl. Prof. (5) : (1) Hos 2,17 . (2) Hos 12,10 . (3) Hos 13,4 . (4) Am 2,10 . (5) Mi 7,15 .
- Grieks . εκ τησ γης αιγυπτου = ek tès gès Aiguptou (uit het land Egypte) . Latijn . de terra Aegypti (uit het land Egypte) . Aramees : דְמִצְרָיִם מֵאַרְ?ָא = me´arë`â´ dëmitsërâjim (uit het land van Egypte) . Arabisch : مِصْرَ أرضِ مِن = min ´arDi misra (uit het land Egypte) .
Ex 16,33 - Ex 16,33 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [33] And Moses said unto Aaron, Take a pot, and put an omer
full of manna therein, and lay it up before the LORD, to be kept for your generations.
Luther-Bibel . 33 Und Mose sprach zu Aaron: Nimm ein Gefäß und tu
Manna hinein, den zehnten Teil eines Scheffels, und stelle es hin vor den HERRN,
dass es aufbewahrt werde für eure Nachkommen.
Tekstuitleg van Ex 16,33 .
1. וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. `-m-r . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt) . (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Getalswaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1879) . Pentateuch (594) . Eerdere Profeten (868) . Latere Profeten (120) . 12 Kleine Profeten (56) . Geschriften (241) . Gn (315) . Ex (150) . Ex 16 (11) : (1) Ex 16,4 . (2) Ex 16,6 . (3) Ex 16,8 . (4) Ex 16,9 . (5) Ex 16,15 . (6) Ex 16,19 . (7) Ex 16,23 . (8) Ex 16,25 . (9) Ex 16,28 . (10) Ex 16,32 . (11) Ex 16,33 .De stam `-m-r in Tenakh (5422) .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | |||
1879 | 594 | 868 | 120 | 56 | 241 | 315 | 150 | 10 | 95 | 24 |
- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw. begint met een aleph . Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen . Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf. . Dit is het geval voor ons werkw. . In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph . De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) . In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) . De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) . In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) . In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr . (Zie ook Jouön , 73) .
- Grieks : act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . λεγω = legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les . IEen vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925) .
bijbel | OT | LXX | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | ||
act. ind. aor. 3de p. enk. eipen | 3024 | 2426 | 2275 + 151 | 684 | 985 | 234 | 63 | 309 | 378 | 149 | 15 | 98 | 44 | 598 | 118 | 56 | 223 | 114 | 75 | 7 | 5 | 397 | 511 |
- Ned. : zeggen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא = qërâ´ (roepen) . D. : sagen (zeggen) . E. : to say . Fr. : dire . Grieks : λεγω = legô (zeggen) . Taalgebruik in NT : legô (zeggen) . Hebreeuws : אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Lat. : legere . l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik in Tenakh : qôl (stem) . Lat. : dicere . Fr. : dire . Italiaans : dire . Spaans : decir .
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan
2. וּמֹשֶׁה = ûmosjèh (en Mozes) , zie מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Taalgebruik in Tenach : Mosjèh (Mozes) . De getalswaarde van Mosjèh (Mozes) is : mem = 13 of 40 , sjin = 21 of 300 , h = 5 . Totaal : 39 (3 X 13) of 345 (3 X 5 X 23) ; het omgekeerde 543 (3 X 181 : het zesde zeszijdige stergetal) . Structuur : 4 - 3 - 5 . De som van de elementen is telkens 3 . Zie : יהוה אֶחָד = JHWH ´èchâd (JHWH is één) . Getalswaarde : 26 + 13 = 39 . Tenakh (16) . Ex (9) . In één vers in Ex 3 : Ex 3,1 . In één vers in Ex 17 : Ex 17,10 . In één vers in Ex 19 : Ex 19,3 . Bij het begin van het vers (7) : (1) Ex 3,1 . (2) Ex 7,7 . (3) Ex 11,10 . (4) Ex 19,3 . (5) Ex 33,7 . (6) Dt 34,7 . (7) 1 Kr 23, 14 .
- מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Tenach (675) . Pentateuch (569) . Ex (248) = (2³ X 31) . Ex
16 (15) : (1) Ex
16,2 . (2) Ex
16,4 . (3) Ex
16,6 . (4) Ex
16,8 . (5) Ex
16,9 . (6) Ex
16,11 . (7) Ex
16,15 . (8) Ex
16,19 . (9) Ex
16,20 . (10) Ex
16,24 . (11) Ex
16,25 . (12) Ex
16,28 . (13) Ex
16,32 . (14) Ex
16,33 . (15) Ex
16,34 . Een vorm van מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) in Tenakh (766) .
- Grieks : μωυσης = môusès (Mozes) . Taalgebruik in de LXX : môusès (Mozes) . Taalgebruik in het NT : môusès (Mozes) . Een vorm van μωυσης = môusès (Mozes) in het NT (79) .
16. JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Tenach (5193) . Pentateuch (1326) . Ex (299) . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26. Ex 16 (17) : (1) Ex 16,3 . (2) Ex 16,4 . (3) Ex 16,6 . (4) Ex 16,7 . (5) Ex 16,8 . (6) Ex 16,9 . (7) Ex 16,10 . (8) Ex 16,11 . (9) Ex 16,12 . (10) Ex 16,15 . (11) Ex 16,16 . (12) Ex 16,23 . (13) Ex 16,28 . (14) Ex 16,29 . (15) Ex 16,32 . (16) Ex 16,33 . (17) Ex 16,34 .
Ex 16,34 - Ex 16,34 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [34] As the LORD commanded Moses, so Aaron laid it up before
the Testimony, to be kept.
Luther-Bibel . 34 Wie der HERR es Mose geboten hatte, so stellte Aaron das Gefäß
vor die Lade mit dem Gesetz, damit es aufbewahrt werde.
Tekstuitleg van Ex 16,34 .
3. JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Tenach (5193) . Pentateuch (1326) . Ex (299) . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26. Ex 16 (17) : (1) Ex 16,3 . (2) Ex 16,4 . (3) Ex 16,6 . (4) Ex 16,7 . (5) Ex 16,8 . (6) Ex 16,9 . (7) Ex 16,10 . (8) Ex 16,11 . (9) Ex 16,12 . (10) Ex 16,15 . (11) Ex 16,16 . (12) Ex 16,23 . (13) Ex 16,28 . (14) Ex 16,29 . (15) Ex 16,32 . (16) Ex 16,33 . (17) Ex 16,34 .
5. וּמֹשֶׁה = ûmosjèh (en Mozes) , zie מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Taalgebruik in Tenach : Mosjèh (Mozes) . De getalswaarde van Mosjèh (Mozes) is : mem = 13 of 40 , sjin = 21 of 300 , h = 5 . Totaal : 39 (3 X 13) of 345 (3 X 5 X 23) ; het omgekeerde 543 (3 X 181 : het zesde zeszijdige stergetal) . Structuur : 4 - 3 - 5 . De som van de elementen is telkens 3 . Zie : יהוה אֶחָד = JHWH ´èchâd (JHWH is één) . Getalswaarde : 26 + 13 = 39 . Tenakh (16) . Ex (9) . In één vers in Ex 3 : Ex 3,1 . In één vers in Ex 17 : Ex 17,10 . In één vers in Ex 19 : Ex 19,3 . Bij het begin van het vers (7) : (1) Ex 3,1 . (2) Ex 7,7 . (3) Ex 11,10 . (4) Ex 19,3 . (5) Ex 33,7 . (6) Dt 34,7 . (7) 1 Kr 23, 14 .
- מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Tenach (675) . Pentateuch (569) . Ex (248) = (2³ X 31) . Ex
16 (15) : (1) Ex
16,2 . (2) Ex
16,4 . (3) Ex
16,6 . (4) Ex
16,8 . (5) Ex
16,9 . (6) Ex
16,11 . (7) Ex
16,15 . (8) Ex
16,19 . (9) Ex
16,20 . (10) Ex
16,24 . (11) Ex
16,25 . (12) Ex
16,28 . (13) Ex
16,32 . (14) Ex
16,33 . (15) Ex
16,34 . Een vorm van מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) in Tenakh (766) .
- Grieks : μωυσης = môusès (Mozes) . Taalgebruik in de LXX : môusès (Mozes) . Taalgebruik in het NT : môusès (Mozes) . Een vorm van μωυσης = môusès (Mozes) in het NT (79) .
4. - 5. אֶל מֹשֶׁה = ´èl mosjèh (tot Mozes) . Tenakh (203) . Ex 16 (5) : (1) Ex 16,4 (JHWH tot Mozes) . (2) Ex 16,11 (JHWH tot Mozes) . (3) Ex 16,20 (de Israëlieten tot Mozes) . (4) Ex 16,28 (JHWH tot Mozes) . (5) Ex 16,34 (JHWH tot Mozes) .
Ex 16,35 - Ex 16,35 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [35] And the children of Israel did eat manna forty years,
until they came to a land inhabited; they did eat manna, until they came unto
the borders of the land of Canaan.
Luther-Bibel . 35 Und die Israeliten aßen Manna vierzig Jahre lang, bis
sie in bewohntes Land kamen; bis an die Grenze des Landes Kanaan aßen
sie Manna.
Tekstuitleg van Ex 16,35 . Het vers Ex 16,35 telt 21 (3 X 7) woorden en 68 (2² X 17) letters . De getalwaarde van Ex 16,35 is 4414 (2 X 2207) .
Structuur Ex 16 | Ex 16,1 (vertrek) | Ex 16,2-3 (het morren van het volk wegens een crisis) | Ex 16,4-5 (tussenkomst van God : belofte) | Ex 16,6-12) toespraken) | Ex 16,13-15a (realisatie van de belofte) | Ex 16,15b-34 (richtlijnen) | Ex 16,35 | Ex 16,36 |
Ex 16,15b-21 (gelijkheid tussen alle leden van het volk) | Ex 16,22-31 (de sabbat) | Ex 16,32-34 (de komende generaties) | Ex 16,35 (de veertig jaren) |
Ex 16,35.1. - 2. בְּנֵי יִשְׂרָאֵל = bënê jishërâ´el (zonen van Israël,
Israëlieten) . Tenakh (419) . Ex 16 (9) : (1) Ex
16,1 . (2) Ex
16,2 . (3) Ex
16,3 . (4) Ex
16,6 . (5) Ex
16,9 . (6) Ex
16,10 . (7) Ex
16,12 . (8) Ex
16,15 . (9) Ex
16,17 .
- וּבְּנֵי יִשְׂרָאֵל = ûbhënê jishërâ´el (en de zonen van Israël,
Israëlieten) . Tenakh (26) . Ex 16 (1) : Ex 16,35 .
Ex 16,35.3. וְאָכְלוּ = wë´âkhëlû (en zij zullen eten) < verbindingswoord wë + act. ind. perf. 3de pers. mv. van het werkw. אָכַל = ´âkhal (eten) . Taalgebruik in Tenakh : ´âkhal (eten) . De getalwaarde van אָכַל = ´âkhal (eten) is : aleph = 1 , kaph = 11 of 20 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 24 (2³ X 3) of 51 (3 X 17) . Structuur : 1 - 2 - 3 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (15) : (1) Gn 47,22 . (2) Ex 12,8 . (3) Ex 23,11 . (4) Ex 29,33 . (5) Nu 11,21 . (6) Dt 14,29 . (7) Dt 26,12 . (8) Js 65,21 . (9) Jr 7,21 . (10) Ez 4,16 . (11) Hos 4,10 . (12) Hos 7,7 . (13) Am 9,14 . (14) Zach 9,15 . (15) Zach 12,6 . Een vorm van אָכַל = ´âkhal (eten) in Tenakh (683) . In de LXX zijn vele (werk)woorden de vertaling van אָכַל = ´âkhal (eten) .
Ex 16,35.5. מָן = mân (1. manna . 2. wat ?) . Taalgebruik in Tenakh : mân (1. manna . 2. wat ?) . Getalswaarde : mem = 13 of 40 ; nun = 14 of 50 ; totaal : 27 of 90 . Structuur : 4 - 5 . De som van de elementen is telkens 9 .
- וּמָן = ûmân (en wat?) < prefix voorzetsel wë + naamwoord . Zie : מָן = mân (1. manna . 2. wat ?) . Taalgebruik in Tenakh : mân (1. manna . 2. wat ?) . Getalswaarde : mem = 13 of 40 ; nun = 14 of 50 ; totaal : 27 of 90 . Structuur : 4 - 5 . De som van de elementen is telkens 9 . Tenakh (97) .
Ex 16,35.6. אַרְבָּעִים = ´arëbâ`îm (veertig , 40) . Taalgebruik in Tenakh : ´arëbâ`îm (veertig . 40) . Getalwaarde : aleph = 1 ; resj = 20 of 200 ; beth = 2 ; ajin = 16 of 70 ; jod = 10 ; mem = 13 of 40 ; totaal : 62 of 323 (323) . Tenakh (91) . Pentateuch (33) . Eerdere Profeten (26) . Latere Profeten (7) . 12 Kleine Profeten (3) . Geschriften (22) . Gn (11) : (1) Gn 5,13 (veertig in combinatie met 840) . (2) Gn 7,4 (veertig dagen en veertig nachten) . (3) Gn 7,12 (watervloed) . (4) Gn 7,17 (watervloed) . (5) Gn 8,6 (watervloed) . (6) Gn 18,28 (45 rechtvaardigen) . (7) Gn 18,29 (tweemaal : 40 rechtvaardigen) . (8) Gn 25,20 (Isaak = 40 jaar , neemt Rebecca tot vrouw) . (9) Gn 26,34 (Esau nam twee vrouwen, toen hij veertig jaar was) . (10) Gn 32,16 (40 koeien) . (11) Gn 50,3 (balseming van Jakob) . Ex (3) : (1) Ex 16,35 . (2) Ex 24,18 . (3) Ex 34,28 . (15) Nu 1,33 (40.500) . (16) Nu 2,19 (40.500) . (17) Nu 13,25 . (18) Nu 14,33 . (19) Nu 14,34 . (20) Nu 26,18 (40.500) . (21) Nu 32,13 . (22) Nu 35,6 (42 steden) . (23) Nu 35,7 (48 steden) . (24) Dt 2,7 . (25) Dt 8,2 . (26) Dt 8,4 . (27) Dt 9,9 . (28) Dt 9,11 . (29) Dt 9,18 . (30) Dt 9,25 . (31) Dt 10,10 . (32) Dt 25,3 (40 slagen) . (33) Dt 29,4 (40 jaar) . (34) Joz 5,6 . (35) Joz 14,7 . (36) Joz 14,10 (45 jaar) . (37) Joz 21,41 (48 steden) . (38) Re 3,11 . (39) Re 5,31 . (40) Re 8,28 . (41) Re 12,6 (42.000 man) .
- וְאַרְבָּעִים = wë´arëbâ`îm (en veertig , 40) . Tenakh (36) . Pentateuch (23) . Eerdere Profeten (12) . Latere Profeten (0) . 12 Kleine Profeten (0) . Geschriften (1) . Gn (3) : (1) Gn 7,4 . (2) Gn 7,12 . (3) Gn 47,28 . : (1) Job 42,16 . (2) Ezr 2,8 . (3) Ezr 2,25 . (4) Neh 7,62 . (5) Neh 7,67 . (6) Neh 9,21 . (7) 1 Kr 19,18 . (8) 2 Kr 24,1 .
- Grieks . τεσσαρακοντα = tessarakonta (veertig, 40) . Zie : telwoorden . Taalgebruik in het NT : telwoorden . Taalgebruik in de LXX : telwoorden . Tenakh (115) . Pentateuch (44) . Eerdere Profeten (28) . Latere Profeten (7) . 12 Kleine Profeten (2) . Geschriften (29) . Gn (12) : + Gn 47,28 . NT (21) : τεσσερακοντα = tesserakonta (veertig, 40) . (1) Mt 4,2 . (2) Mc 1,13 . (3) Lc 4,2 . (4) Joh 2,20 . (5) Hnd 1,3 . (6) Hnd 4,22 . (7) Hnd 7,30 . (8) Hnd 7,36 . (9) Hnd 7,42 . (10) Hnd 13,21 . (11) Hnd 23,13 . (12) Hnd 23,21 . (13) 2 Kor 11,24 . (14) Heb 3,10 . (15) Heb 3,17 . (16) Apk 7,4 . (17) Apk 11,2 . (18) Apk 13,5 . (19) Apk 14,1 . (20) Apk 14,3 . (21) Apk 21,17 . Een vorm van τεσσαρακοντα = tessarakonta in de LXX (151) . Een vorm van τεσσερακοντα = tesserakonta in het NT (22) .
telwoorden | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
tesserakonta (40) | 21 | 21 | 1 | 1 | 1 | 1 | 8 | 3 | 6 | 3 | 4 | 3 |
- Latijn . quadraginta . Bijbel (146) . OT (124) . NT (22) . Gn (11) . Fr. quarante . N. veertig . E. forty . D. vierzig . Aramees : אַרְבָּעִין = ´arëbâ`îm (veertig) . Arabisch : اَرْبَعُونَ = ´arba`ûna (veertig) .
Ex 16,35.7. שָׁנָה = sjânâh (jaar) . Taalgebruik in Tenakh : sjânâh (jaar) . Getalwaarde) : sjin = 21 of 300 , nun = 14 of 50 , he = 5 ; totaal : 40 of 355 (5 X 71) . Structuur : 3 - 5 - 5 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (270) . Pentateuch (114) . Eerdere Profeten (86) . Latere Profeten (33) . 12 Kleine Profeten (6) . Geschriften (51) . Gn (75) . Gn 5 (29) : (1) Gn 5,3 . (2) Gn 5,4 . (3) Gn 5,5 . (4) Gn 5,6 . (5) Gn 5,7 . (6) Gn 5,8 . (7) Gn 5,9 . (8) Gn 5,10 . (9) Gn 5,11 . (10) Gn 5,12 . (11) Gn 5,13 . (12) Gn 5,14 . (13) Gn 5,15 . (14) Gn 5,16 . (15) Gn 5,17 . (16) Gn 5,18 . (17) Gn 5,19 . (18) Gn 5,20 . (19) Gn 5,21 . (20) Gn 5,22 . (21) Gn 5,23 . (22) Gn 5,24 . (23) Gn 5,25 . (24) Gn 5,26 . (25) Gn 5,27 . (26) Gn 5,28 . (27) Gn 5,30 . (28) Gn 5,31 . (29) Gn 5,32 . Gn 11 (18) : (1) Gn 11,10 . (2) Gn 11,11 . (3) Gn 11,12 . (4) Gn 11,13 . (5) Gn 11,14 . (6) Gn 11,15 . (7) Gn 11,16 . (8) Gn 11,17 . (9) Gn 11,18 . (10) Gn 11,19 . (11) Gn 11,20 . (12) Gn 11,21 . (13) Gn 11,22 . (14) Gn 11,23 . (15) Gn 11,24 . (16) Gn 11,25 . (17) Gn 11,26 . (18) Gn 11,32 . Gn 15 (1) : Gn 15,13 . Gn 25 (4) : (1) Gn 25,7 . (2) Gn 25,17 . (3) Gn 25,20 . (4) Gn 25,26 . Ex (11) : (1) Ex 6,16 . (2) Ex 6,18 . (3) Ex 6,20 . (4) Ex 7,7 . (5) Ex 12,5 . (6) Ex 12,40 . (7) Ex 12,41 . (8) Ex 16,35 . (9) Ex 29,38 . (10) Ex 30,14 . (11) Ex 38,26 . Js (9) : (1) Js 7,8 . (2) Js 21,16 . (3) Js 23,15 . (4) Js 23,17 . (5) Js 29,1 . (6) Js 32,10 . (7) Js 36,1 . (8) Js 38,5 . (9) Js 39,3 .
- שָׁנָה = sjânâh < sjanat : een qal vorm vr. : een naamwoord met 2 medeklinkers en 1 oorspronkelijke korte klinker (Lettinga(6) 24c1) . In open lettergreep onmiddellijk vóór de hoofdklemtoon is de korte a verlengd tot â (Lettinga(6) 13i) . De ה = h is de aanwijzing van de lange eindklinker (Lettinga(6) 3d) . Het vrouwelijke woord שָׁנָה = sjânâh krijgt een mann. mv. שָׁנִים = sjânîm . Eerder zeldzaam en poëtisch שָׁנוֹת = sjânôth . (Joüon 90b) .
- Grieks . nom. + acc. onz. mv. ετη = etè (jaren) van het zelfst. naamw. ετος = etos (jaar) . Taalgebruik in het NT : etos (jaar) . Taalgebruik in de LXX : etos (jaar) . Bijbel (300) . OT (273) . NT (27) . Ex (8) : (1) Ex 6,16 . (2) Ex 6,18 . (3) Ex 6,20 . (4) Ex 12,40 . (5) Ex 12,41 . (6) Ex 16,35 . (7) Ex 21,2 . (8) Ex 23,10 . Een vorm van ετος = etos (jaar) in de LXX (718) , in het NT (49) .
- Ned. : jaar . Arabisch : سَنَة = sanah (jaar) . Taalgebruik in de Qoran : sanah (jaar) . Aramees : שְׁנָה = sjënâh (jaar) . D. : Jahr . E. : year . Fr. : an of année . Grieks : ετος = etos (jaar) . Taalgebruik in het NT : etos (jaar) . Hebreeuws : שָׁנָה = sjânâh (jaar) . Taalgebruik in Tenakh : sjânâh (jaar) . Latijn : annus (jaar) .
Ex 16,35.6. - 7. אַרְבָּעִים שָׁנָה = ´arëbâ`îm sjânâh (40 jaar) . Tenakh (31) . Pentateuch (11) : (1) Gn 5,13 (veertig in combinatie met 840) . (2) Gn 25,20 (Isaak neemt Rebecca tot vrouw) . (3) Gn 26,34 (Esau neemt twee vrouwen, toen hij veertig jaar was) . (4) Ex 16,35 (Eten van het manna in de woestijn) . In vijf verzen voor wat het verblijf van veertig jaren in de woestijn betreft : (5) Nu 14,33 . (6) zie verder Nu 14,34 (Eén dag voor één jaar) . (7) Nu 32,13 . (8) Dt 2,7 . (9) Dt 8,2 . (10) Dt 8,4 . (11) Dt 29,4 .
- וְאַרְבָּעִים שָׁנָה = wë´arëbâ`îm sjânâh (en veertig jaar, en 40 jaar) . Tenakh (5) : (1) Lv 25,8 . (2) 2 K 12,2 . (3) 2 Kr 24,1 . (4) Neh 9,21 . (5) Job 42,16 .
- Eten van het manna in de woestijn (Ex 16,35) . Een verblijf van veertig jaar in de woestijn (Nu 14,33 . Nu 32,13 . Dt 2,7 . Dt 8,2 . Dt 8,4) .
Ex 16,36 - Ex 16,36 : Het manna -- Ex (Exodus) -- Ex 16 -- bijbeloverzicht -- taalgebruik -- Ex 16,1-36 -- Ex 16,1 - Ex 16,2 - Ex 16,3 - Ex 16,4 - Ex 16,5 - Ex 16,6 - Ex 16,7 - Ex 16,8 - Ex 16,9 - Ex 16,10 - Ex 16,11 - Ex 16,12 - Ex 16,13 - Ex 16,14 - Ex 16,15 - Ex 16,16 - Ex 16,17 - Ex 16,18 - Ex 16,19 - Ex 16,20 - Ex 16,21 - Ex 16,22 - Ex 16,23 - Ex 16,24 - Ex 16,25 - Ex 16,26 - Ex 16,27 - Ex 16,28 - Ex 16,29 - Ex 16,30 - Ex 16,31 - Ex 16,32 - Ex 16,33 - Ex 16,34 - Ex 16,35 - Ex 16,36 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible .[36] Now an omer is the tenth part of an ephah.
Luther-Bibel . 36 Ein Krug aber ist der zehnte Teil eines Scheffels.
Tekstuitleg van Ex 16,36 .
וַיִּסְעוּ מֵאֵילִם וַיָּבֹאוּ כָּל־עֲדַת בְּנֵי־יִשְׂרָאֵל אֶל־מִדְבַּר־סִין אֲשֶׁר בֵּין־אֵילִם וּבֵין סִינָי בַּחֲמִשָּׁה עָשָׂר יֹום לַחֹדֶשׁ הַשֵּׁנִי לְצֵאתָם מֵאֶרֶץ מִצְרָיִם׃ .1 [וַיִּלִּינוּ כ] (וַיִּלֹּונוּ ק) כָּל־עֲדַת בְּנֵי־יִשְׂרָאֵל עַל־מֹשֶׁה וְעַל־אַהֲרֹן בַּמִּדְבָּר׃ .2 וַיֹּאמְרוּ אֲלֵהֶם בְּנֵי יִשְׂרָאֵל מִי־יִתֵּן מוּתֵנוּ בְיַד־יְהוָה בְּאֶרֶץ מִצְרַיִם בְּשִׁבְתֵּנוּ עַל־סִיר הַבָּשָׂר בְּאָכְלֵנוּ לֶחֶם לָשֹׂבַע כִּי־הֹוצֵאתֶם אֹתָנוּ אֶל־הַמִּדְבָּר הַזֶּה לְהָמִית אֶת־כָּל־הַקָּהָל הַזֶּה בָּרָעָב׃ ס .3 וַיֹּאמֶר יְהוָה אֶל־מֹשֶׁה הִנְנִי מַמְטִיר לָכֶם לֶחֶם מִן־הַשָּׁמָיִם וְיָצָא הָעָם וְלָקְטוּ דְּבַר־יֹום בְּיֹומֹו לְמַעַן אֲנַסֶּנּוּ הֲיֵלֵךְ בְּתֹורָתִי אִם־לֹא׃ .4 וְהָיָה בַּיֹּום הַשִּׁשִּׁי וְהֵכִינוּ אֵת אֲשֶׁר־יָבִיאוּ וְהָיָה מִשְׁנֶה עַל אֲשֶׁר־יִלְקְטוּ יֹום ׀ יֹום׃ ס .5 וַיֹּאמֶר מֹשֶׁה וְאַהֲרֹן אֶל־כָּל־בְּנֵי יִשְׂרָאֵל עֶרֶב וִידַעְתֶּם כִּי יְהוָה הֹוצִיא אֶתְכֶם מֵאֶרֶץ מִצְרָיִם׃ .6 וּבֹקֶר וּרְאִיתֶם אֶת־כְּבֹוד יְהוָה בְּשָׁמְעֹו אֶת־תְּלֻנֹּתֵיכֶם עַל־יְהוָה וְנַחְנוּ מָה כִּי [תַלֹּונוּ כ] (תַלִּינוּ ק) עָלֵינוּ׃ .7 וַיֹּאמֶר מֹשֶׁה בְּתֵת יְהוָה לָכֶם בָּעֶרֶב בָּשָׂר לֶאֱכֹל וְלֶחֶם בַּבֹּקֶר לִשְׂבֹּעַ בִּשְׁמֹעַ יְהוָה אֶת־תְּלֻנֹּתֵיכֶם אֲשֶׁר־אַתֶּם מַלִּינִם עָלָיו וְנַחְנוּ מָה לֹא־עָלֵינוּ תְלֻנֹּתֵיכֶם כִּי עַל־יְהוָה׃ .8 וַיֹּאמֶר מֹשֶׁה אֶל־אַהֲרֹן אֱמֹר אֶל־כָּל־עֲדַת בְּנֵי יִשְׂרָאֵל קִרְבוּ לִפְנֵי יְהוָה כִּי שָׁמַע אֵת תְּלֻנֹּתֵיכֶם׃ .9 וַיְהִי כְּדַבֵּר אַהֲרֹן אֶל־כָּל־עֲדַת בְּנֵי־יִשְׂרָאֵל וַיִּפְנוּ אֶל־הַמִּדְבָּר וְהִנֵּה כְּבֹוד יְהוָה נִרְאָה בֶּעָנָן׃ פ .10 וַיְדַבֵּר יְהוָה אֶל־מֹשֶׁה לֵּאמֹר׃ .11 שָׁמַעְתִּי אֶת־תְּלוּנֹּת בְּנֵי יִשְׂרָאֵל דַּבֵּר אֲלֵהֶם לֵאמֹר בֵּין הָעַרְבַּיִם תֹּאכְלוּ בָשָׂר וּבַבֹּקֶר תִּשְׂבְּעוּ־לָחֶם וִידַעְתֶּם כִּי אֲנִי יְהוָה אֱלֹהֵיכֶם׃ .12 וַיְהִי בָעֶרֶב וַתַּעַל הַשְּׂלָו וַתְּכַס אֶת־הַמַּחֲנֶה וּבַבֹּקֶר הָיְתָה שִׁכְבַת הַטַּל סָבִיב לַמַּחֲנֶה׃ .13 וַתַּעַל שִׁכְבַת הַטָּל וְהִנֵּה עַל־פְּנֵי הַמִּדְבָּר דַּק מְחֻסְפָּס דַּק כַּכְּפֹר עַל־הָאָרֶץ׃ .14 וַיִּרְאוּ בְנֵי־יִשְׂרָאֵל וַיֹּאמְרוּ אִישׁ אֶל־אָחִיו מָן הוּא כִּי לֹא יָדְעוּ מַה־הוּא וַיֹּאמֶר מֹשֶׁה אֲלֵהֶם הוּא הַלֶּחֶם אֲשֶׁר נָתַן יְהוָה לָכֶם לְאָכְלָה׃ .15 זֶה הַדָּבָר אֲשֶׁר צִוָּה יְהוָה לִקְטוּ מִמֶּנּוּ אִישׁ לְפִי אָכְלֹו עֹמֶר לַגֻּלְגֹּלֶת מִסְפַּר נַפְשֹׁתֵיכֶם אִישׁ לַאֲשֶׁר בְּאָהֳלֹו תִּקָּחוּ׃ .16 וַיַּעֲשׂוּ־כֵן בְּנֵי יִשְׂרָאֵל וַיִּלְקְטוּ הַמַּרְבֶּה וְהַמַּמְעִיט׃ .17 וַיָּמֹדּוּ בָעֹמֶר וְלֹא הֶעְדִּיף הַמַּרְבֶּה וְהַמַּמְעִיט לֹא הֶחְסִיר אִישׁ לְפִי־אָכְלֹו לָקָטוּ׃ .18 וַיֹּאמֶר מֹשֶׁה אֲלֵהֶם אִישׁ אַל־יֹותֵר מִמֶּנּוּ עַד־בֹּקֶר׃ .19 וְלֹא־שָׁמְעוּ אֶל־מֹשֶׁה וַיֹּותִרוּ אֲנָשִׁים מִמֶּנּוּ עַד־בֹּקֶר וַיָּרֻם תֹּולָעִים וַיִּבְאַשׁ וַיִּקְצֹף עֲלֵהֶם מֹשֶׁה׃ .20 וַיִּלְקְטוּ אֹתֹו בַּבֹּקֶר בַּבֹּקֶר אִישׁ כְּפִי אָכְלֹו וְחַם הַשֶּׁמֶשׁ וְנָמָס׃ .21 וַיְהִי ׀ בַּיֹּום הַשִּׁשִּׁי לָקְטוּ לֶחֶם מִשְׁנֶה שְׁנֵי הָעֹמֶר לָאֶחָד וַיָּבֹאוּ כָּל־נְשִׂיאֵי הָעֵדָה וַיַּגִּידוּ לְמֹשֶׁה׃ .22 וַיֹּאמֶר אֲלֵהֶם הוּא אֲשֶׁר דִּבֶּר יְהוָה שַׁבָּתֹון שַׁבַּת־קֹדֶשׁ לַיהוָה מָחָר אֵת אֲשֶׁר־תֹּאפוּ אֵפוּ וְאֵת אֲשֶׁר־תְּבַשְּׁלוּ בַּשֵּׁלוּ וְאֵת כָּל־הָעֹדֵף הַנִּיחוּ לָכֶם לְמִשְׁמֶרֶת עַד־הַבֹּקֶר׃ .23 וַיַּנִּיחוּ אֹתֹו עַד־הַבֹּקֶר כַּאֲשֶׁר צִוָּה מֹשֶׁה וְלֹא הִבְאִישׁ וְרִמָּה לֹא־הָיְתָה בֹּו׃ .24 וַיֹּאמֶר מֹשֶׁה אִכְלֻהוּ הַיֹּום כִּי־שַׁבָּת הַיֹּום לַיהוָה הַיֹּום לֹא תִמְצָאֻהוּ בַּשָּׂדֶה׃ .25 שֵׁשֶׁת יָמִים תִּלְקְטֻהוּ וּבַיֹּום הַשְּׁבִיעִי שַׁבָּת לֹא יִהְיֶה־בֹּו׃ .26 וַיְהִי בַּיֹּום הַשְּׁבִיעִי יָצְאוּ מִן־הָעָם לִלְקֹט וְלֹא מָצָאוּ׃ ס .27 וַיֹּאמֶר יְהוָה אֶל־מֹשֶׁה עַד־אָנָה מֵאַנְתֶּם לִשְׁמֹר מִצְוֹתַי וְתֹורֹתָי׃ .28 רְאוּ כִּי־יְהוָה נָתַן לָכֶם הַשַּׁבָּת עַל־כֵּן הוּא נֹתֵן לָכֶם בַּיֹּום הַשִּׁשִּׁי לֶחֶם יֹומָיִם שְׁבוּ ׀ אִישׁ תַּחְתָּיו אַל־יֵצֵא אִישׁ מִמְּקֹמֹו בַּיֹּום הַשְּׁבִיעִי׃ .29 וַיִּשְׁבְּתוּ הָעָם בַּיֹּום הַשְּׁבִעִי׃ .30 וַיִּקְרְאוּ בֵית־יִשְׂרָאֵל אֶת־שְׁמֹו מָן וְהוּא כְּזֶרַע גַּד לָבָן וְטַעְמֹו כְּצַפִּיחִת בִּדְבָשׁ׃ .31 וַיֹּאמֶר מֹשֶׁה זֶה הַדָּבָר אֲשֶׁר צִוָּה יְהוָה מְלֹא הָעֹמֶר מִמֶּנּוּ לְמִשְׁמֶרֶת לְדֹרֹתֵיכֶם לְמַעַן ׀ יִרְאוּ אֶת־הַלֶּחֶם אֲשֶׁר הֶאֱכַלְתִּי אֶתְכֶם בַּמִּדְבָּר בְּהֹוצִיאִי אֶתְכֶם מֵאֶרֶץ מִצְרָיִם׃ .32 וַיֹּאמֶר מֹשֶׁה אֶל־אַהֲרֹן קַח צִנְצֶנֶת אַחַת וְתֶן־שָׁמָּה מְלֹא־הָעֹמֶר מָן וְהַנַּח אֹתֹו לִפְנֵי יְהוָה לְמִשְׁמֶרֶת לְדֹרֹתֵיכֶם׃ .33 כַּאֲשֶׁר צִוָּה יְהוָה אֶל־מֹשֶׁה וַיַּנִּיחֵהוּ אַהֲרֹן לִפְנֵי הָעֵדֻת לְמִשְׁמָרֶת׃ .34 וּבְנֵי יִשְׂרָאֵל אָכְלוּ אֶת־הַמָּן אַרְבָּעִים שָׁנָה עַד־בֹּאָם אֶל־אֶרֶץ נֹושָׁבֶת אֶת־הַמָּן אָכְלוּ עַד־בֹּאָם אֶל־קְצֵה אֶרֶץ כְּנָעַן׃ .35 וְהָעֹמֶר עֲשִׂרִית הָאֵיפָה הוּא׃ פ .36
א וּנְטַלוּ, מֵאֵילִים, וַאֲתוֹ כָּל כְּנִשְׁתָּא דִּבְנֵי יִשְׂרָאֵל לְמַדְבְּרָא דְּסִין, דְּבֵין אֵילִים וּבֵין סִינָי--בַּחֲמֵישְׁתְּ עַסְרָא יוֹמָא לְיַרְחָא תִּנְיָנָא, לְמִפַּקְהוֹן מֵאַרְעָא דְּמִצְרָיִם. ב וְאִתְרָעַמוּ כָּל כְּנִשְׁתָּא דִּבְנֵי יִשְׂרָאֵל, עַל מֹשֶׁה וְעַל אַהֲרוֹן--בְּמַדְבְּרָא. ג וַאֲמַרוּ לְהוֹן בְּנֵי יִשְׂרָאֵל, לְוֵי דְּמֵיתְנָא קֳדָם יְיָ בְּאַרְעָא דְּמִצְרַיִם, כַּד הֲוֵינָא יָתְבִין עַל דּוּדֵי בִּסְרָא, כַּד הֲוֵינָא אָכְלִין לַחְמָא וְסָבְעִין: אֲרֵי אַפֵּיקְתּוּן יָתַנָא לְמַדְבְּרָא הָדֵין, לְקַטָּלָא יָת כָּל קְהָלָא הָדֵין בְּכַפְנָא. {ס} ד וַאֲמַר יְיָ לְמֹשֶׁה, הָאֲנָא מַחֵית לְכוֹן לַחְמָא מִן שְׁמַיָּא; וְיִפְּקוּן עַמָּא וְיִלְקְטוּן פִּתְגָם יוֹם בְּיוֹמֵיהּ, בְּדִיל דַּאֲנַסֵּינוּן הַיְהָכוּן בְּאוֹרָיְתִי אִם לָא. ה וִיהֵי בְּיוֹמָא שְׁתִיתָאָה, וִיתַקְּנוּן יָת דְּיַיְתוֹן; וִיהֵי עַל חַד תְּרֵין, עַל דְּיִלְקְטוּן יוֹם יוֹם. ו וַאֲמַר מֹשֶׁה וְאַהֲרוֹן, לְכָל בְּנֵי יִשְׂרָאֵל: בְּרַמְשָׁא--וְתִדְּעוּן, אֲרֵי יְיָ אַפֵּיק יָתְכוֹן מֵאַרְעָא דְּמִצְרָיִם. ז וּבְצַפְרָא, וְתִחְזוֹן יָת יְקָרָא דַּייָ, בְּדִשְׁמִיעָן קֳדָמוֹהִי תֻּרְעֲמָתְכוֹן, עַל יְיָ; וְנַחְנָא מָא, אֲרֵי מִתְרָעֲמִתּוּן עֲלַנָא. ח וַאֲמַר מֹשֶׁה, בִּדְיִתֵּין יְיָ לְכוֹן בְּרַמְשָׁא בִּסְרָא לְמֵיכַל וְלַחְמָא בְּצַפְרָא לְמִסְבַּע, בְּדִשְׁמִיעָן קֳדָם יְיָ תֻּרְעֲמָתְכוֹן, דְּאַתּוּן מִתְרָעֲמִין עֲלוֹהִי; וְנַחְנָא מָא, לָא עֲלַנָא תֻּרְעֲמָתְכוֹן אֱלָהֵין עַל מֵימְרָא דַּייָ. ט וַאֲמַר מֹשֶׁה, לְאַהֲרוֹן, אֵימַר לְכָל כְּנִשְׁתָּא דִּבְנֵי יִשְׂרָאֵל, קְרוּבוּ קֳדָם יְיָ: אֲרֵי שְׁמִיעָן קֳדָמוֹהִי, תֻּרְעֲמָתְכוֹן. י וַהֲוָה, כַּד מַלֵּיל אַהֲרוֹן עִם כָּל כְּנִשְׁתָּא דִּבְנֵי יִשְׂרָאֵל, וְאִתְפְּנִיאוּ, לְמַדְבְּרָא; וְהָא יְקָרָא דַּייָ, אִתְגְּלִי בַּעֲנָנָא. {פ} יא וּמַלֵּיל יְיָ, עִם מֹשֶׁה לְמֵימַר. יב שְׁמִיעַ קֳדָמַי, יָת תֻּרְעֲמָת בְּנֵי יִשְׂרָאֵל--מַלֵּיל עִמְּהוֹן לְמֵימַר בֵּין שִׁמְשַׁיָּא תֵּיכְלוּן בִּסְרָא, וּבְצַפְרָא תִּסְבְּעוּן לַחְמָא; וְתִדְּעוּן, אֲרֵי אֲנָא יְיָ אֱלָהֲכוֹן. יג וַהֲוָה בְּרַמְשָׁא--וּסְלֵיקַת שְׂלָיו, וַחֲפָת יָת מַשְׁרִיתָא; וּבְצַפְרָא, הֲוָת נָחֲתַת טַלָּא, סְחוֹר סְחוֹר, לְמַשְׁרִיתָא. יד וּסְלֵיקַת, נָחֲתַת טַלָּא; וְהָא עַל אַפֵּי מַדְבְּרָא, דַּעְדַּק מְקֻלַּף--דַּעְדַּק דְּגִיר כִּגְלִידָא, עַל אַרְעָא. טו וַחֲזוֹ בְּנֵי יִשְׂרָאֵל, וַאֲמַרוּ גְּבַר לְאַחוּהִי מַנָּא הוּא--אֲרֵי לָא יָדְעִין, מָא הוּא; וַאֲמַר מֹשֶׁה, לְהוֹן, הוּא לַחְמָא, דִּיהַב יְיָ לְכוֹן לְמֵיכַל. טז דֵּין פִּתְגָמָא, דְּפַקֵּיד יְיָ, לְקוּטוּ מִנֵּיהּ, גְּבַר לְפֹם מֵיכְלֵיהּ: עֻמְרָא לְגֻלְגֻּלְתָּא, מִנְיַן נַפְשָׁתְכוֹן--גְּבַר לְדִבְמַשְׁכְּנֵיהּ, תִּסְּבוּן. יז וַעֲבַדוּ כֵּין, בְּנֵי יִשְׂרָאֵל; וּלְקַטוּ, דְּאַסְגִּי וּדְאַזְעַר. יח וְכָלוּ בְּעֻמְרָא--וְלָא אוֹתַר דְּאַסְגִּי, וּדְאַזְעַר לָא חֲסַר: גְּבַר לְפֹם מֵיכְלֵיהּ, לְקַטוּ. יט וַאֲמַר מֹשֶׁה, לְהוֹן: אֲנָשׁ, לָא יַשְׁאַר מִנֵּיהּ עַד צַפְרָא. כ וְלָא קַבִּילוּ מִן מֹשֶׁה, וְאַשְׁאַרוּ גֻּבְרַיָּא מִנֵּיהּ עַד צַפְרָא, וּרְחֵישׁ רִחְשָׁא, וּסְרִי; וּרְגֵיז עֲלֵיהוֹן, מֹשֶׁה. כא וּלְקַטוּ יָתֵיהּ בִּצְפַר בִּצְפַר, גְּבַר כְּפֹם מֵיכְלֵיהּ; וּמָא דְּמִשְׁתְּאַר מִנֵּיהּ עַל אַפֵּי חַקְלָא כַּד חֲמָא עֲלוֹהִי שִׁמְשָׁא, פָּשַׁר. כב וַהֲוָה בְּיוֹמָא שְׁתִיתָאָה, לְקַטוּ לַחְמָא עַל חַד תְּרֵין--תְּרֵין עֻמְרִין, לְחַד; וַאֲתוֹ כָּל רַבְרְבֵי כְּנִשְׁתָּא, וְחַוִּיאוּ לְמֹשֶׁה. כג וַאֲמַר לְהוֹן, הוּא דְּמַלֵּיל יְיָ--שַׁבָּא שַׁבָּתָא קֻדְשָׁא קֳדָם יְיָ, מְחַר: יָת דְּאַתּוּן עֲתִידִין לְמֵיפָא אֵיפוֹ, וְיָת דְּאַתּוּן עֲתִידִין לְבַשָּׁלָא בַּשִּׁילוּ, וְיָת כָּל מוֹתָרָא, אַצְנַעוּ לְכוֹן לְמַטְּרָא עַד צַפְרָא. כד וְאַצְנַעוּ יָתֵיהּ עַד צַפְרָא, כְּמָא דְּפַקֵּיד מֹשֶׁה; וְלָא סְרִי, וְרִחְשָׁא לָא הֲוָת בֵּיהּ. כה וַאֲמַר מֹשֶׁה אִכְלוּהִי יוֹמָא דֵּין, אֲרֵי שַׁבְּתָא יוֹמָא דֵּין קֳדָם יְיָ: יוֹמָא דֵּין, לָא תַּשְׁכְּחוּנֵּיהּ בְּחַקְלָא. כו שִׁתָּא יוֹמִין, תִּלְקְטוּנֵּיהּ; וּבְיוֹמָא שְׁבִיעָאָה שַׁבְּתָא, לָא יְהֵי בֵּיהּ. כז וַהֲוָה בְּיוֹמָא שְׁבִיעָאָה, נְפַקוּ מִן עַמָּא לְמִלְקַט; וְלָא, אַשְׁכַּחוּ. {ס} כח וַאֲמַר יְיָ, לְמֹשֶׁה: עַד אִמַּתִּי, אַתּוּן מְסָרְבִין, לְמִטַּר פִּקּוֹדַי, וְאוֹרָיָתָי. כט חֲזוֹ, אֲרֵי יְיָ יְהַב לְכוֹן שַׁבְּתָא--עַל כֵּין הוּא יָהֵיב לְכוֹן בְּיוֹמָא שְׁתִיתָאָה, לְחֵים תְּרֵין יוֹמִין; תִּיבוּ אֲנָשׁ תְּחוֹתוֹהִי, לָא יִפּוֹק אֲנָשׁ מֵאַתְרֵיהּ--בְּיוֹמָא שְׁבִיעָאָה. ל וּשְׁבַתוּ עַמָּא, בְּיוֹמָא שְׁבִיעָאָה. לא וּקְרוֹ בֵּית יִשְׂרָאֵל יָת שְׁמֵיהּ, מַנָּא; וְהוּא, כְּבַר זְרַע גִּדָּא חִיוָר, וְטַעְמֵיהּ, כְּאִסְקְרִיטָוָן בִּדְבַשׁ. לב וַאֲמַר מֹשֶׁה, דֵּין פִּתְגָמָא דְּפַקֵּיד יְיָ--מְלֵי עֻמְרָא מִנֵּיהּ, לְמַטְּרָא לְדָרֵיכוֹן: בְּדִיל דְּיִחְזוֹן יָת לַחְמָא, דְּאוֹכֵילִית יָתְכוֹן בְּמַדְבְּרָא, בְּאַפָּקוּתִי יָתְכוֹן, מֵאַרְעָא דְּמִצְרָיִם. לג וַאֲמַר מֹשֶׁה לְאַהֲרוֹן, סַב צְלוֹחִית חֲדָא, וְהַב תַּמָּן מְלֵי עֻמְרָא, מַנָּא; וְאַצְנַע יָתֵיהּ קֳדָם יְיָ, לְמַטְּרָא לְדָרֵיכוֹן. לד כְּמָא דְּפַקֵּיד יְיָ, לְמֹשֶׁה; וְאַצְנְעֵיהּ אַהֲרוֹן קֳדָם סָהֲדוּתָא, לְמַטְּרָא. לה וּבְנֵי יִשְׂרָאֵל, אֲכַלוּ יָת מַנָּא אַרְבְּעִין שְׁנִין--עַד דְּעָאלוּ, לַאֲרַע יָתֵיבְתָּא: יָת מַנָּא, אֲכַלוּ--עַד דַּאֲתוֹ, לִסְיָפֵי אַרְעָא דִּכְנָעַן. לו וְעֻמְרָא, חַד מִן עַסְרָא בִּתְלָת סְאִין הוּא. {פ}
ΑΠῌΡΑΝ δὲ ἐξ Αἰλεὶμ καὶ ἤλθοσαν πᾶσα συναγωγὴ υἱῶν ᾿Ισραὴλ εἰς τὴν ἔρημον Σίν, ὅ ἐστιν ἀνὰ μέσον Αἰλεὶμ καὶ ἀνὰ μέσον Σινά. τῇ δὲ πεντεκαιδεκάτῃ ἡμέρᾳ τῷ μηνὶ τῷ δευτέρῳ ἐξεληλυθότων αὐτῶν ἐκ γῆς Αἰγύπτου, 2 διεγόγγυζε πᾶσα συναγωγὴ υἱῶν ᾿Ισραὴλ ἐπὶ Μωυσῆν καὶ ᾿Ααρών, 3 καὶ εἶπαν πρὸς αὐτοὺς οἱ υἱοὶ ᾿Ισραήλ· ὄφελον ἀπεθάνομεν πληγέντες ὑπὸ Κυρίου ἐν γῇ Αἰγύπτῳ, ὅταν ἐκαθίσαμεν ἐπὶ τῶν λεβήτων τῶν κρεῶν καὶ ἠσθίομεν ἄρτους εἰς πλησμονήν· ὅτι ἐξήγαγε ἡμᾶς εἰς τὴν ἔρημον ταύτην ἀποκτεῖναι πᾶσαν τὴν συναγωγὴν ταύτην ἐν λιμῷ. 4 εἶπε δὲ Κύριος πρὸς Μωυσῆν· ἰδοὺ ἐγὼ ὕω ὑμῖν ἄρτους ἐκ τοῦ οὐρανοῦ, καὶ ἐξελεύσεται ὁ λαὸς καὶ συλλέξουσι τὸ τῆς ἡμέρας εἰς ἡμέραν, ὅπως πειράσω αὐτούς, εἰ πορεύσονται τῷ νόμῳ μου ἢ οὔ· 5 καὶ ἔσται ἐν τῇ ἡμέρᾳ τῇ ἕκτῃ καὶ ἑτοιμάσουσιν ὃ ἂν εἰσενέγκωσι, καὶ ἔσται διπλοῦν ὃ ἐὰν συναγάγωσι τὸ καθ᾿ ἡμέραν εἰς ἡμέραν. 6 καὶ εἶπε Μωυσῆς καὶ ᾿Ααρὼν πρὸς πᾶσαν συναγωγὴν υἱῶν ᾿Ισραήλ· ἑσπέρας γνώσεσθε ὅτι Κύριος ἐξήγαγεν ὑμᾶς ἐκ γῆς Αἰγύπτου, 7 καὶ πρωΐ ὄψεσθε τὴν δόξαν Κυρίου ἐν τῷ εἰσακοῦσαι τὸν γογγυσμὸν ὑμῶν ἐπὶ τῷ Θεῷ· ἡμεῖς δὲ τί ἐσμεν ὅτι διαγογγύζετε καθ᾿ ἡμῶν; 8 καὶ εἶπε Μωυσῆς· ἐν τῷ διδόναι Κύριον ὑμῖν ἑσπέρας κρέα φαγεῖν καὶ ἄρτους τὸ πρωΐ εἰς πλησμονὴν διὰ τὸ εἰσακοῦσαι Κύριον τὸν γογγυσμὸν ὑμῶν, ὃν ὑμεῖς διαγογγύζετε καθ᾿ ἡμῶν· ἡμεῖς δὲ τί ἐσμεν; οὐ γὰρ καθ᾿ ἡμῶν ἐστιν ὁ γογγυσμὸς ὑμῶν· ἀλλ᾿ ἢ κατὰ τοῦ Θεοῦ. 9 εἶπε δὲ Μωυσῆς πρὸς ᾿Ααρών· εἰπὸν πάσῃ συναγωγῇ υἱῶν ᾿Ισραήλ· προσέλθετε ἐναντίον τοῦ Θεοῦ· εἰσακήκοε γὰρ τὸν γογγυσμὸν ὑμῶν. 10 ἡνίκα δὲ ἐλάλει ᾿Ααρὼν πάσῃ συναγωγῇ υἱῶν ᾿Ισραήλ, καὶ ἐπεστράφησαν εἰς τὴν ἔρημον, καὶ ἡ δόξα Κυρίου ὤφθη ἐν νεφέλῃ. 11 καὶ ἐλάλησε Κύριος πρὸς Μωυσῆν λέγων· 12 εἰσακήκοα τὸν γογγυσμὸν τῶν υἱῶν ᾿Ισραήλ· λάλησον πρὸς αὐτοὺς λέγων· τὸ πρὸς ἑσπέραν ἔδεσθε κρέα καὶ τὸ πρωΐ πλησθήσεσθε ἄρτων· καὶ γνώσεσθε ὅτι ἐγὼ Κύριος ὁ Θεὸς ὑμῶν. 13 ἐγένετο δὲ ἑσπέρα, καὶ ἀνέβη ὀρτυγομήτρα καὶ ἐκάλυψε τὴν παρεμβολήν· τὸ πρωΐ ἐγένετο καταπαυομένης τῆς δρόσου κύκλῳ τῆς παρεμβολῆς 14 καὶ ἰδοὺ ἐπὶ πρόσωπον τῆς ἐρήμου λεπτὸν ὡσεὶ κόριον λευκόν, ὡσεὶ πάγος ἐπὶ τῆς γῆς. 15 ἰδόντες δὲ αὐτὸ οἱ υἱοὶ ᾿Ισραὴλ εἶπαν ἕτερος τῷ ἑτέρῳ· τί ἐστι τοῦτο; οὐ γὰρ ᾔδεισαν, τί ἦν. εἶπε δὲ Μωυσῆς αὐτοῖς· οὗτος ὁ ἄρτος, ὃν ἔδωκε Κύριος ὑμῖν φαγεῖν· 16 τοῦτο τὸ ρῆμα ὃ συνέταξε Κύριος· συναγάγετε ἀπ᾿ αὐτοῦ ἕκαστος εἰς τοὺς καθήκοντας, γομὸρ κατὰ κεφαλὴν κατὰ ἀριθμὸν ψυχῶν ὑμῶν, ἕκαστος σὺν τοῖς συσκηνίοις ὑμῶν συλλέξατε. 17 ἐποίησαν δὲ οὕτως οἱ υἱοὶ ᾿Ισραὴλ καὶ συνέλεξαν ὁ τὸ πολὺ καὶ ὁ τὸ ἔλαττον. 18 καὶ μετρήσαντες γομόρ, οὐκ ἐπλεόνασεν ὁ τὸ πολύ, καὶ ὁ τὸ ἔλαττον οὐκ ἠλαττόνησεν· ἕκαστος εἰς τοὺς καθήκοντας παρ᾿ ἑαυτῷ συνέλεξαν. 19 εἶπε δὲ Μωυσῆς πρὸς αὐτούς· μηδεὶς καταλειπέτω ἀπ᾿ αὐτοῦ εἰς τὸ πρωΐ. 20 καὶ οὐκ εἰσήκουσαν Μωυσῇ, ἀλλὰ κατέλιπόν τινες ἀπ᾿ αὐτοῦ εἰς τὸ πρωΐ· καὶ ἐξέζεσε σκώληκας καὶ ἐπώζεσε· καὶ ἐπικράνθη ἐπ᾿ αὐτοῖς Μωυσῆς. 21 καὶ συνέλεξαν αὐτὸ πρωΐ πρωΐ, ἕκαστος τὸ καθῆκον αὐτῷ· ἡνίκα δὲ διεθέρμαινεν ὁ ἥλιος, ἐτήκετο. 22 ἐγένετο δὲ τῇ ἡμέρᾳ τῇ ἕκτῃ, συνέλεξαν τὰ δέοντα διπλᾶ, δύο γομὸρ τῷ ἑνί· εἰσήλθοσαν δὲ πάντες οἱ ἄρχοντες τῆς συναγωγῆς καὶ ἀνήγγειλαν Μωυσῇ· 23 εἶπε δὲ Μωυσῆς πρὸς αὐτούς· οὐ τοῦτο τὸ ρῆμά ἐστιν, ὃ ἐλάλησε Κύριος; σάββατα ἀνάπαυσις ἁγία τῷ Κυρίῳ αὔριον· ὅσα ἐὰν πέσσητε, πέσσετε, καὶ ὅσα ἐὰν ἕψητε, ἕψετε· καὶ πᾶν τὸ πλεονάζον καταλείπετε αὐτὸ εἰς ἀποθήκην εἰς τὸ πρωΐ. 24 καὶ κατελίποσαν ἀπ᾿ αὐτοῦ εἰς τὸ πρωΐ, καθὼς συνέταξεν αὐτοῖς Μωυσῆς· καὶ οὐκ ἐπώζεσεν, οὐδὲ σκώληξ ἐγένετο ἐν αὐτῷ. 25 εἶπε δὲ Μωυσῆς· φάγετε σήμερον, ἔστι γὰρ σάββατα σήμερον τῷ Κυρίῳ· οὐχ εὑρεθήσεται ἐν τῷ πεδίῳ. 26 ἓξ ἡμέρας συλλέξετε· τῇ δὲ ἡμέρᾳ τῇ ἑβδόμῃ σάββατα, ὅτι οὐκ ἔσται ἐν αὐτῇ. 27 ἐγένετο δὲ ἐν τῇ ἡμέρᾳ τῇ ἑβδόμῃ ἐξήλθοσάν τινες ἐκ τοῦ λαοῦ συλλέξαι καὶ οὐχ εὗρον. 28 εἶπε δὲ Κύριος πρὸς Μωυσῆν· ἕως τίνος οὐ βούλεσθε εἰσακούειν τὰς ἐντολάς μου καὶ τὸν νόμον μου; 29 ἴδετε, ὁ γὰρ Κύριος ἔδωκεν ὑμῖν σάββατα τὴν ἡμέραν ταύτην· διὰ τοῦτο αὐτὸς ἔδωκεν ὑμῖν τῇ ἡμέρᾳ τῇ ἕκτῃ ἄρτους δύο ἡμερῶν· καθήσεσθε ἕκαστος εἰς τοὺς οἴκους ὑμῶν, μηδεὶς ἐκπορευέσθω ἐκ τοῦ τόπου αὐτοῦ τῇ ἡμέρᾳ τῇ ἑβδόμῃ. 30 καὶ ἐσαββάτισεν ὁ λαὸς τῇ ἡμέρᾳ τῇ ἑβδόμῃ. 31 καὶ ἐπωνόμασαν οἱ υἱοὶ ᾿Ισραὴλ τὸ ὄνομα αὐτοῦ, μάν· ἦν δὲ ὡσεὶ σπέρμα κορίου λευκόν, τὸ δὲ γεῦμα αὐτοῦ ὡς ἐγκρὶς ἐν μέλιτι. 32 εἶπε δὲ Μωυσῆς· τοῦτο τὸ ρῆμα, ὃ συνέταξε Κύριος· πλήσατε τὸ γομὸρ τοῦ μὰν εἰς ἀποθήκην εἰς τὰς γενεὰς ὑμῶν, ἵνα ἴδωσι τὸν ἄρτον, ὃν ἐφάγετε ὑμεῖς ἐν τῇ ἐρήμῳ, ὡς ἐξήγαγεν ὑμᾶς Κύριος ἐκ γῆς Αἰγύπτου. 33 καὶ εἶπε Μωυσῆς πρὸς ᾿Ααρών· λάβε στάμνον χρυσοῦν ἕνα καὶ ἔμβαλε εἰς αὐτὸν πλῆρες τὸ γομὸρ τοῦ μὰν καὶ ἀποθήσεις αὐτὸ ἐναντίον τοῦ Θεοῦ εἰς διατήρησιν εἰς τὰς γενεὰς ὑμῶν. 34 ὃν τρόπον συνέταξε Κύριος τῷ Μωυσῇ, καὶ ἀπέθηκεν ᾿Ααρὼν ἐναντίον τοῦ μαρτυρίου εἰς διατήρησιν. 35 οἱ δὲ υἱοὶ ᾿Ισραὴλ ἔφαγον τὸ μὰν ἔτη τεσσαράκοντα, ἕως ἦλθον εἰς γῆν οἰκουμένην· ἐφάγοσαν τὸ μάν, ἕως παρεγένοντο εἰς μέρος τῆς Φοινίκης. 36 τὸ δὲ γομὸρ τὸ δέκατον τῶν τριῶν μέτρων ἦν.
- Vulgata
1 profectique sunt de Helim et venit omnis multitudo filiorum Israhel in desertum Sin quod est inter Helim et Sinai quintodecimo die mensis secundi postquam egressi sunt de terra Aegypti 2 et murmuravit omnis congregatio filiorum Israhel contra Mosen et contra Aaron in solitudine 3 dixeruntque ad eos filii Israhel utinam mortui essemus per manum Domini in terra Aegypti quando sedebamus super ollas carnium et comedebamus panes in saturitate cur eduxistis nos in desertum istud ut occideretis omnem multitudinem fame 4 dixit autem Dominus ad Mosen ecce ego pluam vobis panes de caelo egrediatur populus et colligat quae sufficiunt per singulos dies ut temptem eum utrum ambulet in lege mea an non 5 die autem sexta parent quod inferant et sit duplum quam colligere solebant per singulos dies 6 dixeruntque Moses et Aaron ad omnes filios Israhel vespere scietis quod Dominus eduxerit vos de terra Aegypti 7 et mane videbitis gloriam Domini audivit enim murmur vestrum contra Dominum nos vero quid sumus quia mussitatis contra nos 8 et ait Moses dabit Dominus vobis vespere carnes edere et mane panes in saturitate eo quod audierit murmurationes vestras quibus murmurati estis contra eum nos enim quid sumus nec contra nos est murmur vestrum sed contra Dominum 9 dixitque Moses ad Aaron dic universae congregationi filiorum Israhel accedite coram Domino audivit enim murmur vestrum 10 cumque loqueretur Aaron ad omnem coetum filiorum Israhel respexerunt ad solitudinem et ecce gloria Domini apparuit in nube 11 locutus est autem Dominus ad Mosen dicens 12 audivi murmurationes filiorum Israhel loquere ad eos vespere comedetis carnes et mane saturabimini panibus scietisque quod sim Dominus Deus vester 13 factum est ergo vespere et ascendens coturnix operuit castra mane quoque ros iacuit per circuitum castrorum 14 cumque operuisset superficiem terrae apparuit in solitudine minutum et quasi pilo tunsum in similitudinem pruinae super terram 15 quod cum vidissent filii Israhel dixerunt ad invicem man hu quod significat quid est hoc ignorabant enim quid esset quibus ait Moses iste est panis quem dedit Dominus vobis ad vescendum 16 hic est sermo quem praecepit Dominus colligat ex eo unusquisque quantum sufficiat ad vescendum gomor per singula capita iuxta numerum animarum vestrarum quae habitant in tabernaculo sic tolletis 17 feceruntque ita filii Israhel et collegerunt alius plus alius minus 18 et mensi sunt ad mensuram gomor nec qui plus collegerat habuit amplius nec qui minus paraverat repperit minus sed singuli iuxta id quod edere poterant congregarunt 19 dixitque Moses ad eos nullus relinquat ex eo in mane 20 qui non audierunt eum sed dimiserunt quidam ex eis usque mane et scatere coepit vermibus atque conputruit et iratus est contra eos Moses 21 colligebant autem mane singuli quantum sufficere poterat ad vescendum cumque incaluisset sol liquefiebat 22 in die vero sexta collegerunt cibos duplices id est duo gomor per singulos homines venerunt autem omnes principes multitudinis et narraverunt Mosi 23 qui ait eis hoc est quod locutus est Dominus requies sabbati sanctificata erit Domino cras quodcumque operandum est facite et quae coquenda sunt coquite quicquid autem reliquum fuerit reponite usque in mane 24 feceruntque ita ut praeceperat Moses et non conputruit neque vermis inventus est in eo 25 dixitque Moses comedite illud hodie quia sabbatum est Domino non invenietur hodie in agro 26 sex diebus colligite in die autem septimo sabbatum est Domino idcirco non invenietur 27 venit septima dies et egressi de populo ut colligerent non invenerunt 28 dixit autem Dominus ad Mosen usquequo non vultis custodire mandata mea et legem meam 29 videte quod Dominus dederit vobis sabbatum et propter hoc tribuerit vobis die sexto cibos duplices maneat unusquisque apud semet ipsum nullus egrediatur de loco suo die septimo 30 et sabbatizavit populus die septimo 31 appellavitque domus Israhel nomen eius man quod erat quasi semen coriandri album gustusque eius quasi similae cum melle 32 dixit autem Moses iste est sermo quem praecepit Dominus imple gomor ex eo et custodiatur in futuras retro generationes ut noverint panem quo alui vos in solitudine quando educti estis de terra Aegypti 33 dixitque Moses ad Aaron sume vas unum et mitte ibi man quantum potest capere gomor et repone coram Domino ad servandum in generationes vestras 34 sicut praecepit Dominus Mosi posuitque illud Aaron in tabernaculo reservandum 35 filii autem Israhel comederunt man quadraginta annis donec venirent in terram habitabilem hoc cibo aliti sunt usquequo tangerent fines terrae Chanaan 36 gomor autem decima pars est oephi
1 Toen zij van Elim gereisd waren, zo kwam de ganse vergadering der kinderen Israëls in de woestijn Sin, welke is tussen Elim en tussen Sinaï, aan den vijftienden dag der tweede maand, nadat zij uit Egypteland uitgegaan waren. 2 En de ganse vergadering der kinderen Israëls murmureerde tegen Mozes en tegen Aäron, in de woestijn. 3 En de kinderen Israëls zeiden tot hen: Och, dat wij in Egypteland gestorven waren door de hand des HEEREN, toen wij bij de vleespotten zaten, toen wij tot verzadiging brood aten! Want gijlieden hebt ons uitgeleid in deze woestijn, om deze ganse gemeente door den honger te doden. 4 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Zie, Ik zal voor ulieden brood uit den hemel regenen; en het volk zal uitgaan, en verzamelen elke dagmaat op haar dag; opdat Ik het verzoeke, of het in Mijn wet ga, of niet. 5 En het zal geschieden op den zesden dag, dat zij bereiden zullen hetgeen zij ingebracht zullen hebben; dat zal dubbel zijn boven hetgeen zij dagelijks zullen verzamelen. 6 Toen zeiden Mozes en Aäron tot al de kinderen Israëls: Aan den avond, dan zult gij weten, dat u de HEERE uit Egypteland uitgeleid heeft; 7 En morgen, dan zult gij des HEEREN heerlijkheid zien, dewijl Hij uw murmureringen tegen den HEERE gehoord heeft; want wat zijn wij, dat gij tegen ons murmureert? 8 Voorts zeide Mozes: Als de HEERE ulieden aan den avond vlees te eten zal geven, en aan den morgen brood tot verzadiging, het zal zijn, omdat de HEERE uw murmureringen gehoord heeft, die gij tegen Hem murmureert; want wat zijn wij? Uw murmureringen zijn niet tegen ons, maar tegen den HEERE. 9 Daarna zeide Mozes tot Aäron: Zeg tot de ganse vergadering der kinderen Israëls: Nadert voor het aangezicht des HEEREN, want Hij heeft uw murmureringen gehoord. 10 En het geschiedde, als Aäron tot de ganse vergadering der kinderen Israëls sprak, en zij zich naar de woestijn keerden, zo ziet, de heerlijkheid des HEEREN verscheen in de wolk. 11 Ook heeft de HEERE tot Mozes gesproken, zeggende: 12 Ik heb de murmureringen van de kinderen Israëls gehoord; spreek tot hen, zeggende: Tussen de twee avonden zult gij vlees eten, en aan den morgen zult gij met brood verzadigd worden; en gij zult weten, dat Ik de HEERE uw God ben. 13 En het geschiedde aan den avond, dat er kwakkelen opkwamen, en het leger bedekten; en aan den morgen lag de dauw rondom het leger. 14 Als nu de liggende dauw opgevaren was, zo ziet, over de woestijn was een klein rond ding, klein als de rijm, op de aarde. 15 Toen het de kinderen Israëls zagen, zo zeiden zij, de een tot den ander: Het is Man, want zij wisten niet wat het was. Mozes dan zeide tot hen: Dit is het brood, hetwelk de HEERE ulieden te eten gegeven heeft. 16 Dit is het woord, dat de HEERE geboden heeft: Verzamelt daarvan een ieder naar dat hij eten mag, een gomer voor een hoofd, naar het getal van uw zielen; ieder zal nemen voor degenen, die in zijn tent zijn. 17 En de kinderen Israëls deden alzo, en verzamelden, de een veel en de ander weinig. 18 Doch als zij het met den gomer maten, zo had hij, die veel verzameld had, niets over, en dien, die weinig verzameld had, ontbrak niet; een iegelijk verzamelde zoveel, als hij eten mocht. 19 En Mozes zeide tot hen: Niemand late daarvan over tot den morgen. 20 Doch zij hoorden niet naar Mozes, maar sommige mannen lieten daarvan over tot den morgen. Toen wiesen er wormen in, en het werd stinkende; dies werd Mozes zeer toornig op hen. 21 Zij nu verzamelden het allen morgen, een iegelijk naardat hij eten mocht; want als de zon heet werd, zo versmolt het. 22 En het geschiedde op den zesden dag, dat zij dubbel brood verzamelden, twee gomers voor een; en al de oversten der vergadering kwamen en verkondigden het aan Mozes. 23 Hij dan zeide tot hen: Dit is het, dat de HEERE gesproken heeft: Morgen is de rust, de heilige sabbat des HEEREN! wat gij bakken zoudt, bakt dat, en ziedt, wat gij zieden zoudt; en al wat over blijft, legt het op voor u in bewaring tot den morgen. 24 En zij leiden het op tot den morgen, gelijk als Mozes geboden had; en het stonk niet, en er was geen worm in. 25 Toen zeide Mozes: Eet dat heden, want het is heden de sabbat des HEEREN; gij zult het heden op het veld niet vinden. 26 Zes dagen zult gij het verzamelen; doch op den zevenden dag is het sabbat, op denzelven zal het niet zijn. 27 En het geschiedde aan den zevenden dag, dat sommigen van het volk uitgingen, om te verzamelen; doch zij vonden niet. 28 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Hoe lang weigert gijlieden te houden Mijn geboden en Mijn wetten? 29 Ziet, omdat de HEERE ulieden den sabbat gegeven heeft, daarom geeft Hij u aan den zesden dag voor twee dagen brood; een ieder blijve in zijn plaats! dat niemand uit zijn plaats ga op den zevenden dag! 30 Alzo rustte het volk op den zevenden dag. 31 En het huis Israëls noemde deszelfs naam Man; en het was als korianderzaad, wit, en de smaak daarvan was als honigkoeken. 32 Voorts zeide Mozes: Dit is het woord, hetwelk de HEERE bevolen heeft: Vul een gomer daarvan tot bewaring voor uw geslachten, opdat zij zien het brood, dat Ik ulieden heb te eten gegeven in deze woestijn, toen Ik u uit Egypteland uitleidde. 33 Ook zeide Mozes tot Aäron: Neem een kruik, en doe een gomer vol Man daarin; en zet die voor het aangezicht des HEEREN, tot bewaring voor uw geslachten. 34 Gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had, alzo zette ze Aäron voor de getuigenis tot bewaring. 35 En de kinderen Israëls aten Man veertig jaren, totdat zij in een bewoond land kwamen; zij aten Man, totdat zij kwamen aan de pale van het land Kanaän. 36 Een gomer nu is het tiende deel van een efa.
Het manna [1] Vanuit* Elim trok heel de gemeenschap van de Israëlieten verder en bereikte de woestijn* van Sin, tussen Elim en de Sinai. Het was de vijftiende dag van de tweede maand na hun vertrek uit Egypte. [2] Toen ze in de woestijn waren, begon heel de gemeenschap van de Israëlieten te morren tegen Mozes en Aäron. [3] De Israëlieten zeiden* tegen hen: 'Waren we maar door de hand van de heer gestorven in Egypte, waar we bij de vleespotten zaten en volop te eten hadden. U hebt ons alleen maar naar de woestijn gebracht om al deze mensen van honger te laten omkomen.' [4] Toen sprak de heer tot Mozes: 'Ik zal brood* voor u laten regenen uit de hemel. De mensen moeten er dagelijks op uit gaan en de hoeveelheid voor één dag verzamelen. Dan kan Ik vaststellen of ze mijn leiding willen volgen of niet. [5] Maar op de zesde dag moeten ze eens zoveel verzamelen en bereiden als op andere dagen.' [6] Mozes en Aäron zeiden tegen de Israëlieten: 'Vanavond nog zult u weten dat het de heer was die u uit Egypte heeft weggeleid. [7] En morgenochtend zult u de heerlijkheid van de heer aanschouwen. Want de heer heeft het gemor tegen Hem gehoord. Wie zijn wij, dat u zo mort tegen ons?' [8] Mozes zei verder: 'Vanavond zal de heer u zelf vlees te eten geven en morgenochtend volop brood. Want de heer heeft uw gemor tegen Hem gehoord. Wie zijn wij tenslotte? Uw gemor is niet tegen ons, maar tegen de heer.' [9] En Mozes sprak tot Aäron: 'Zeg tegen heel de gemeenschap van de Israëlieten het volgende: Kom naar de heer, want Hij heeft uw gemor gehoord.' [10] Terwijl Aäron sprak, keerde* heel de gemeenschap van de Israëlieten zich naar de woestijn. En daar verscheen de heerlijkheid van de heer in een wolk. [11] De heer sprak tot Mozes: [12] 'Ik heb het gemor van de Israëlieten gehoord. Dit moet u hun zeggen: Tegen de avond kunt u vlees eten en morgenochtend zult u volop* brood hebben. Dan zult u weten dat Ik de heer uw God ben.' [13] Toen het avond was kwamen er kwartels* aangevlogen en vielen neer over heel het kamp. De volgende ochtend hing er dauw rondom het kamp. [14] En toen deze was opgetrokken lag er over de woestijn een fijne korrelige laag, alsof de grond met rijp was bedekt. [15] De Israëlieten zagen het en zeiden tegen elkaar: 'Wat is dat?' Ze wisten werkelijk niet wat het was. Mozes legde hun uit: 'Dit is het brood dat de heer u te eten geeft. [16] En de heer heeft als volgt bepaald: ieder mag er zoveel van nemen als hij voor zijn familie nodig heeft: één omer per persoon. Maar ieder mag alleen maar nemen voor degenen die in zijn tent verblijven.' [17] De Israëlieten deden dat ook: de een verzamelde meer, de ander minder. [18] Als ze het met de omer namaten bleek een grote hoeveelheid nooit te groot en een kleine hoeveelheid nooit te klein, en hij die veel had verzameld, had nooit te veel en hij die weinig had verzameld, kwam toch niet te kort. Iedereen had precies zoveel verzameld als hij nodig had. [19] Mozes vermaande hen: 'Er mag niets bewaard worden voor de volgende dag.' [20] Maar sommigen stoorden zich niet aan het bevel van Mozes en bewaarden toch iets tot de volgende dag; toen zat het vol wormen en het stonk afschuwelijk. Mozes was woedend op hen. [21] Iedere ochtend opnieuw verzamelden zij het, ieder zoveel als hij nodig had. Zodra de zon warm begon te worden smolt* het weg. [22] Op de zesde dag vonden zij een dubbele hoeveelheid brood, twee omer per persoon. Alle leiders van de gemeenschap kwamen het Mozes zeggen. [23] Deze legde hun uit: 'Zo heeft de heer het bepaald: morgen is het sabbatdag, de sabbat die gewijd is aan de heer. Bak en kook wat u nodig hebt. Wat overblijft moet u opzij leggen en bewaren voor morgen.' [24] Zij legden dus een gedeelte opzij voor de volgende ochtend, zoals Mozes bevolen had. Deze keer stonk het niet en zaten er geen wormen in. [25] En Mozes zei: 'Dit moet u vandaag gebruiken, want vandaag is het sabbat voor de heer. Vandaag zult u buiten niets vinden. [26] Zes dagen kunt u verzamelen, maar op de zevende dag, op de sabbat, is er niets.' [27] Sommige mensen gingen er de zevende dag toch op uit, maar zij vonden niets. [28] Toen sprak de heer tot Mozes: 'Hoe lang blijft u nog weigeren mijn voorschriften en bepalingen te onderhouden? [29] Denk er wel aan: de heer heeft u de sabbat gegeven. Hij geeft u op de zesde dag dan ook brood voor twee dagen. Iedereen moet blijven waar hij is, niemand mag op de zevende dag zijn verblijfplaats verlaten.' [30] Zo hield het volk op de zevende dag rust. [31] Israël noemde het brood manna. Het was wit als korianderzaad en smaakte naar honingkoek. [32] En Mozes zei: 'Dit heeft de heer bevolen: Bewaar een volle omer voor uw nakomelingen. Dan kunnen zij zien welk brood Ik u te eten heb gegeven in de woestijn, toen Ik u wegvoerde uit Egypte.' [33] Mozes gaf Aäron de opdracht: 'Neem een urn, doe er één volle omer manna in en zet die voor de heer, om voor het nageslacht te bewaren.' [34] Aäron deed wat de heer aan Mozes bevolen had en plaatste de urn ter bewaring bij de verbondsakte. [35] Veertig jaar lang aten de Israëlieten manna, tot ze in bewoonde streken kwamen. Zij aten manna tot ze de grenzen van Kanaän bereikt hadden. [36] Een omer is het tiende deel van een efa.
Hoofdstuk 16 [1] Vanuit Elim trok het hele volk van Israël weer verder. Op de vijftiende dag van de tweede maand na hun vertrek uit Egypte bereikten ze de woestijn van Sin, die tussen Elim en de Sinai ligt. [2] Daar in de woestijn begon het volk zich opnieuw te beklagen. 'Had de HEER ons maar laten sterven in Egypte,' zeiden ze tegen Mozes en Aäron. 'Daar waren de vleespotten tenminste gevuld en hadden we volop brood te eten. U hebt ons alleen maar naar de woestijn gebracht om ons hier allemaal van honger te laten omkomen.' [4] De HEER zei tegen Mozes: 'Ik zal voor jullie brood uit de hemel laten regenen. De mensen moeten er dan elke dag op uitgaan om net zo veel te verzamelen als ze voor die dag nodig hebben. Daarmee stel ik hen op de proef: ik wil zien of ze zich aan mijn voorschriften houden. [5] Op de zesde dag moeten ze tweemaal zo veel verzamelen en klaarmaken als op de andere dagen.' [6] Hierop zeiden Mozes en Aäron tegen de Israëlieten: 'Vanavond nog zult u inzien dat de HEER zelf u uit Egypte heeft geleid, [7] en morgen, in de ochtend, zult u de majesteit van de HEER zien. Hij heeft gehoord hoe u zich beklaagt. Dat is tegen hem gericht, want wie zijn wij dat u zich bij ons zou beklagen?' [8] Mozes vervolgde: 'Vanavond zal de HEER u vlees te eten geven, en morgenochtend zult u volop brood hebben, want de HEER heeft uw geklaag gehoord. Dat is immers tegen hem gericht en niet tegen ons – want wie zijn wij?' [9] Mozes zei tegen Aäron: 'Zeg tegen de hele gemeenschap van Israël: "Wend u tot de HEER, want hij heeft uw geklaag gehoord."' [10] Zodra Aäron dit aan het volk had opgedragen en allen zich met het gezicht naar de woestijn hadden opgesteld, verscheen in een wolk de majesteit van de HEER. [11] De HEER zei tegen Mozes: [12] 'Ik heb gehoord hoe de Israëlieten zich beklagen. Zeg tegen hen: "Wanneer de avond valt zullen jullie vlees eten, en morgenochtend brood in overvloed. Dan zullen jullie inzien dat ik, de HEER, jullie God ben."' [13] Diezelfde avond kwamen er grote zwermen kwartels aangevlogen, die in het kamp neerstreken, en de volgende morgen lag er overal rond het kamp dauw. [14] Toen de dauw opgetrokken was, bleek de woestijn bedekt met een fijn, schilferachtig laagje, alsof er rijp op de aarde lag. [15] 'Wat is dat?'* vroegen de Israëlieten elkaar toen ze het zagen; ze begrepen niet wat het was. Mozes zei tegen hen: 'Dat is het brood dat de HEER u te eten geeft. [16] De HEER heeft bepaald dat ieder ervan kan verzamelen wat hij nodig heeft. Iedereen mag er één omer van nemen voor elke persoon die bij hem in de tent woont.' [17] De Israëlieten deden dat. De een verzamelde veel, de ander weinig. [18] Toen ze het namaten, hadden zij die veel verzameld hadden niet meer dan een omer, en zij die weinig verzameld hadden niet minder, terwijl toch iedereen zo veel had genomen als hij nodig had. [19] Mozes verbood om ook maar iets ervan tot de volgende dag te bewaren. [20] Sommigen luisterden niet naar hem en bewaarden toch iets; de volgende morgen zat het vol wormen en stonk het. Mozes wees hen scherp terecht. [21] Elke morgen verzamelde ieder zo veel als hij nodig had; zodra de zon begon te branden, smolt het weg. [22] Maar op de zesde dag verzamelden ze een dubbele hoeveelheid: twee omer per persoon. De leiders van het volk kwamen dit bij Mozes melden. [23] Mozes zei tegen hen: 'De HEER heeft dit zo bepaald. Morgen is het een dag van rust, een heilige sabbat ter ere van de HEER. Bak of kook daarom wat u wilt klaarmaken, en bewaar wat er overblijft tot morgen.' [24] Ze lieten dus iets over voor de volgende dag, zoals Mozes had opgedragen; nu stonk het niet en zaten er geen wormen in. [25] 'Dit moet u vandaag eten,' zei Mozes, 'want vandaag is het sabbat, een rustdag ter ere van de HEER, en zult u buiten het kamp niets vinden. [26] Zes dagen kunt u voedsel verzamelen, maar de zevende dag is het sabbat, dan is het er niet.' [27] Toch gingen sommigen ook op de zevende dag op zoek, maar ze vonden niets. [28] Toen zei de HEER tegen Mozes: 'Hoe lang blijven jullie nog weigeren mijn geboden en voorschriften in acht te nemen? [29] De HEER heeft jullie de sabbat gegeven en daarom geeft hij jullie op de zesde dag voedsel voor twee dagen. Laat ieder dus op de zevende dag blijven waar hij is, niemand mag dan het kamp verlaten.' [30] Toen hield iedereen op de zevende dag rust. [31] Het volk van Israël noemde het voedsel manna. Het leek op korianderzaad, maar dan wit, en het smaakte als honingkoek. [32] Mozes zei: 'De HEER heeft het volgende bevolen: "Er moet één volle omer bewaard blijven voor de generaties die na jullie komen, want zij moeten het brood kunnen zien dat ik jullie in de woestijn te eten heb gegeven toen ik jullie uit Egypte leidde."' [33] Daarom zei Mozes tegen Aäron: 'Doe een volle omer manna in een kruik en leg die op de plaats waar de HEER wordt vereerd, om het manna daar voor de komende generaties te bewaren.' [34] Zoals de HEER Mozes had opgedragen, legde Aäron de kruik neer voor de verbondstekst, om het manna daar te bewaren. [35] Veertig jaar lang aten de Israëlieten manna, tot ze in bewoond gebied kwamen; ze aten manna tot ze de grens van Kanaän bereikten. [36] (Een omer is een tiende efa.)
16:1 Ze breken op van Eliem en komen aan, heel de samenkomst van de zonen Israëls, in de woestijn van Sien, die tussen Eliem en de Sinaï ligt; dat is op de vijftiende dag van de tweede nieuwemaan, sinds hun uittocht uit het land van Egypte. Exodus 16:2 Ze morren, heel de samenkomst van de zonen Israëls, over Mozes en Aäron, daar in de woestijn. 16:3 Ze zeggen tot hen, de zonen Israëls: wie geeft het ons alsnog: dat we door de hand van de Ene waren gestorven in het land van Egypte!, toen we bij de vleespot zaten, toen we brood konden eten tot verzadiging; want jullie hebben ons uitgeleid naar deze woestijn om heel deze vergadering te laten doodgaan van honger! •• 16:4 Dan zegt de Ene tot Mozes: zie, ik laat voor u brood uit de hemelen regenen; de gemeente zal erop uitgaan en vergaren het afgesprokene* voor een dag op die dag, zodat ik hem kan beproeven of hij wandelt met mijn onderricht of niet!- 16:5 zijn zal het op de zesde dag,- als ze hebben vastgesteld wat ze hebben binnengebracht, zal het tweemaal zoveel zijn als wat ze vergaren dag-aan-dag! •• 16:6 Dan zegt Mozes -en Aäron- tot alle zonen Israëls: een avond en ge zult weten dat de Ene u heeft uitgeleid uit het land van Egypte, 16:7 en een morgen en ge zult zien de glorie van de Ene,- daar hij het gehoord heeft: uw morren over de Ene; en wat zijn wíj dat ge mort over ons? 16:8 Mozes zegt: als de Ene u in de avond vlees te eten geeft en in de ochtend brood tot verzadiging, daar de Ene uw gemor heeft gehoord, waarmee ge over hem mort: wat zijn wíj?- niet over ons mort ge, maar over de Ene! 16:9 Mozes zegt tot Aäron: zeg tot heel de samenkomst van de zonen Israëls: nadert tot het aanschijn van de Ene, want gehoord heeft hij uw gemor! 16:10 Dan geschiedt het: terwijl Aäron heel de samenkomst van de zonen Israëls toespreekt wenden ze zich naar de woestijn, en zie, de glorie van de Ene is zichtbaar geworden in de wolk. • 16:11 De Ene spreekt tot Mozes en zegt: 16:12 gehóórd heb ik het gemor van de zonen Israëls; spreek hen toe en zeg: tegen de avond eet ge vlees en in de morgen wordt ge verzadigd met brood; weten zult ge dat ik, de Ene, uw God ben! 16:13 Het geschiedt in de avond: de kwakkel komt opzetten, en overdekt de legerplaats; in de ochtend is er een laag van dauw geweest rondom de legerplaats. 16:14 De dauwlaag trekt op; en zie, op het aanschijn van de woestijn ligt een dunne laag, schilferachtig, dun als de rijp op de aarde. 16:15 Dat zien de zonen Israëls en ze zeggen, elk tot zijn broeder: mán hoe!,- 'mánna' is dat!, want ze wisten niet má hoe,- wát het was. Mozes zegt tot hen: dat is het brood dat de Ene aan u als eten heeft gegeven; 16:16 dit is het woord dat de Ene heeft geboden: vergaart daarvan per man voor de mond waarmee hij eet; een omer per hoofd, naar het getal van uw zielen, per man voor wie er in zijn tent zijn, zult ge nemen! 16:17 Ze dóen zo, de zonen Israëls; ze vergaren, de een veel, de ander weinig. 16:18 Ze meten het met de omer: die veel had heeft niets óvergehouden, die weinig had ontbrak het aan niets; per man naar wat zijn mond at hebben ze vergaard. 16:19 Mozes zegt tot hen: niemand mag ervan overlaten tot 's ochtends! 16:20 Maar ze hebben niet naar Mozes gehoord; enkele mannen laten ervan over tot 's ochtends, en het bederft, maden erin!, en stinkt; woedend is Mozes op hen! 16:21 Ze vergaren het ochtend na ochtend, per man naar wat zijn mond eet; werd de zon heet dan smolt het. 16:22 Het geschiedt op de zesde dag: dubbel brood hebben ze vergaard, het dubbele van de omer voor een ieder; alle verhevenen van de samenkomst komen en melden het aan Mozes. 16:23 Die zegt tot hen: dát is wat de Ene heeft gesproken: een rustfeest, een heilige rustdag voor de Ene is het morgen; wat ge bakken wilt, bakt het, wat ge koken wilt, kookt dat, en al wat er overblijft laat ge voor u liggen om te bewaren tot de ochtend. 16:24 Ze laten het liggen tot de ochtend, zoals Mozes heeft geboden; het is niet gaan stinken en er is geen bederf in geweest. 16:25 Dan zegt Mozes: eet het vandáág, want rustdag is het vandaag voor de Ene; vandaag vindt ge niets op het veld; 16:26 zes dagen kunt ge het vergaren maar op de zevende dag, rustdag, zal het er niet wezen! 16:27 En het geschiedt op de zevende dag: er zijn er van de gemeente op uitgetrokken om te vergaren,- maar die hebben niets gevonden. •• 16:28 Dan zegt de Ene tot Mozes: tot wanneer weigert ge mijn geboden en mijn onderrichtingen te bewaken?- 16:29 ziet in dat de Ene u de rustdag heeft gegeven; daarom is hij het ook die u op de zesde dag brood voor twee dagen geeft; blijft zitten, ieder op zijn plek; laat niemand wegtrekken van zijn plaats op die zevende dag. 16:30 Dan houden ze rust, de gemeente, op de zevende dag. 16:31 Ze roepen, het huis Israël, als zijn naam uit: mán!, en het is als korianderzaad zo wit, en z'n smaak is als bladerdeeg met honing! 16:32 Dan zegt Mozes: dit is het woord dat de Ene heeft geboden: een omer vol daarvan ter bewaring voor uw generaties!- opdat zij het brood zien dat ik u deed eten in de woestijn, toen ik u uitgeleid heb uit het land van Egypte! 16:33 Mozes zegt tot Aäron: neem één kruik en geef daarin een omer vol mán plaats; leg dat neer voor het aanschijn van de Ene, om te bewaren voor uw generaties! 16:34 Zoals de Ene aan Mozes heeft geboden, legt hij het neer, Aäron, voor het aanschijn van de Overeenkomst, ter bewaring. 16:35 De zonen Israëls hebben het man veertig jaar gegeten,- tot hun aankomst bij land om te zetelen; het man hebben ze gegeten tot hun aankomst bij de rand van het land van Kanaän. 16:36 De omer?- een tiende van de efa is dat. •
1. Ils partirent d'Élim, et toute la communauté des Israélites arriva au désert de Sîn, situé entre Élim et le Sinaï, le quinzième jour du second mois qui suivit leur sortie d'Égypte. 2. Toute la communauté des Israélites se mit à murmurer contre Moïse et Aaron dans le désert. 3. Les Israélites leur dirent : « Que ne sommes-nous morts de la main de Yahvé au pays d'Égypte, quand nous étions assis auprès de la marmite de viande et mangions du pain à satiété !A coup sûr, vous nous avez amenés dans ce désert pour faire mourir de faim toute cette multitude. » 4. Yahvé dit à Moïse : « Je vais faire pleuvoir pour vous du pain du haut du ciel. Les gens sortiront et recueilleront chaque jour leur ration du jour ; je veux ainsi les mettre à l'épreuve pour voir s'ils marcheront selon ma loi ou non. 5. Et le sixième jour, quand ils prépareront ce qu'ils auront rapporté, il y en aura le double de ce qu'ils recueillent chaque jour. » 6. Moïse et Aaron dirent à toute la communauté des Israélites : « Ce soir vous saurez que c'est Yahvé qui vous a fait sortir du pays d'Égypte 7. et au matin vous verrez la gloire de Yahvé. Car il a entendu vos murmures contre Yahvé. Et nous, que sommes-nous pour que vous murmuriez contre nous ? » 8. Moïse dit : « Yahvé vous donnera ce soir de la viande à manger et, au matin, du pain à satiété, car Yahvé a entendu vos murmures contre lui. Nous, que sommes-nous ? Ce n'est pas contre nous que vont vos murmures, mais contre Yahvé. » 9. Moïse dit à Aaron : « Dis à toute la communauté des Israélites : Approchez-vous devant Yahvé, car il a entendu vos murmures. » 10. Comme Aaron parlait à toute la communauté des Israélites, ils se tournèrent vers le désert, et voici que la gloire de Yahvé apparut dans la nuée. 11. Yahvé parla à Moïse et lui dit : 12. « J'ai entendu les murmures des Israélites. Parle-leur et dis-leur : Au crépuscule vous mangerez de la viande et au matin vous serez rassasiés de pain. Vous saurez alors que je suis Yahvé votre Dieu. » 13. Le soir, des cailles montèrent et couvrirent le camp, et au matin, il y avait une couche de rosée tout autour du camp. 14. Cette couche de rosée évaporée, apparut sur la surface du désert quelque chose de menu, de granuleux, de fin comme du givre sur le sol. 15. Lorsque les Israélites virent cela, ils se dirent l'un à l'autre : « Qu'est-ce cela ? » car ils ne savaient pas ce que c'était. Moïse leur dit : « Cela, c'est le pain que Yahvé vous a donné à manger. 16. Voici ce qu'a ordonné Yahvé : Recueillez-en chacun selon ce qu'il peut manger, un gomor par personne. Vous en prendrez chacun selon le nombre de personnes qu'il a dans sa tente. » 17. Les Israélites firent ainsi et en recueillirent les uns beaucoup, les autres peu. 18. Quand ils mesurèrent au gomor, celui qui avait beaucoup recueilli n'en avait pas trop, et celui qui avait peu recueilli en avait assez : chacun avait recueilli ce qu'il pouvait manger. 19. Moïse leur dit : « Que personne n'en mette en réserve jusqu'au lendemain. » 20. Certains n'écoutèrent pas Moïse et en mirent en réserve jusqu'au lendemain, mais les vers s'y mirent et cela devint infect. Moïse s'irrita contre eux. 21. Ils en recueillirent chaque matin, chacun selon ce qu'il pouvait manger, et quand le soleil devenait chaud, cela fondait. 22. Or le sixième jour, ils recueillirent le double de pain, deux gomor par personne, et tous les chefs de la communauté vinrent l'annoncer à Moïse. 23. Il leur dit : « Voici ce qu'a dit Yahvé : Demain est un jour de repos complet, un saint sabbat pour Yahvé. Cuisez ce que vous voulez cuire, faites bouillir ce que vous voulez faire bouillir, et tout le surplus, mettez-le en réserve jusqu'à demain. » 24. Ils le mirent en réserve jusqu'au lendemain, comme Moïse l'avait ordonné ; ce ne fut pas infect et il n'y eut pas de vers dedans. 25. Moïse dit : « Mangez-le aujourd'hui, car ce jour est un sabbat pour Yahvé ; aujourd'hui vous n'en trouveriez pas dans les champs. 26. Pendant six jours vous en recueillerez mais le septième jour, le sabbat, il n'y en aura pas. » 27. Le septième jour cependant, des gens sortirent pour en recueillir mais ils n'en trouvèrent pas. 28. Yahvé dit à Moïse : « Jusqu'à quand refuserez-vous d'écouter mes commandements et mes lois ? 29. Voyez, Yahvé vous a donné le sabbat, c'est pourquoi le sixième jour il vous donne du pain pour deux jours. Restez chacun là où vous êtes, que personne ne sorte de chez soi le septième jour. » 30. Le peuple chôma donc le septième jour. 31. La maison d'Israël donna à cela le nom de manne. On eût dit de la graine de coriandre, c'était blanc et cela avait un goût de galette au miel. 32. Moïse dit : « Voici ce qu'a ordonné Yahvé : Remplissez-en un gomor et préservez-le pour vos descendants, afin qu'ils voient le pain dont je vous ai nourris dans le désert, quand je vous ai fait sortir du pays d'Égypte. » 33. Moïse dit à Aaron : « Prends un vase, mets-y un plein gomor de manne et place-le devant Yahvé afin de le préserver pour vos générations. » 34. Comme Yahvé l'avait ordonné à Moïse, Aaron le plaça devant le Témoignage, pour qu'il y soit préservé. 35. Les Israélites mangèrent de la manne pendant quarante ans, jusqu'à ce qu'ils arrivent en pays habité ; ils mangèrent la manne jusqu'à ce qu'ils arrivent aux confins du pays de Canaan. 36. Le gomor, c'est un dixième de mesure.
[1] And they took their journey from Elim, and all the congregation of the children of Israel came unto the wilderness of Sin, which is between Elim and Sinai, on the fifteenth day of the second month after their departing out of the land of Egypt. [2] And the whole congregation of the children of Israel murmured against Moses and Aaron in the wilderness: [3] And the children of Israel said unto them, Would to God we had died by the hand of the LORD in the land of Egypt, when we sat by the flesh pots, and when we did eat bread to the full; for ye have brought us forth into this wilderness, to kill this whole assembly with hunger. [4] Then said the LORD unto Moses, Behold, I will rain bread from heaven for you; and the people shall go out and gather a certain rate every day, that I may prove them, whether they will walk in my law, or no. [5] And it shall come to pass, that on the sixth day they shall prepare that which they bring in; and it shall be twice as much as they gather daily. [6] And Moses and Aaron said unto all the children of Israel, At even, then ye shall know that the LORD hath brought you out from the land of Egypt: [7] And in the morning, then ye shall see the glory of the LORD; for that he heareth your murmurings against the LORD: and what are we, that ye murmur against us? [8] And Moses said, This shall be, when the LORD shall give you in the evening flesh to eat, and in the morning bread to the full; for that the LORD heareth your murmurings which ye murmur against him: and what are we? your murmurings are not against us, but against the LORD. [9] And Moses spake unto Aaron, Say unto all the congregation of the children of Israel, Come near before the LORD: for he hath heard your murmurings. [10] And it came to pass, as Aaron spake unto the whole congregation of the children of Israel, that they looked toward the wilderness, and, behold, the glory of the LORD appeared in the cloud. [11] And the LORD spake unto Moses, saying, [12] I have heard the murmurings of the children of Israel: speak unto them, saying, At even ye shall eat flesh, and in the morning ye shall be filled with bread; and ye shall know that I am the LORD your God. [13] And it came to pass, that at even the quails came up, and covered the camp: and in the morning the dew lay round about the host. [14] And when the dew that lay was gone up, behold, upon the face of the wilderness there lay a small round thing, as small as the hoar frost on the ground. [15] And when the children of Israel saw it, they said one to another, It is manna: for they wist not what it was. And Moses said unto them, This is the bread which the LORD hath given you to eat. [16] This is the thing which the LORD hath commanded, Gather of it every man according to his eating, an omer for every man, according to the number of your persons; take ye every man for them which are in his tents. [17] And the children of Israel did so, and gathered, some more, some less. [18] And when they did mete it with an omer, he that gathered much had nothing over, and he that gathered little had no lack; they gathered every man according to his eating. [19] And Moses said, Let no man leave of it till the morning. [20] Notwithstanding they hearkened not unto Moses; but some of them left of it until the morning, and it bred worms, and stank: and Moses was wroth with them. [21] And they gathered it every morning, every man according to his eating: and when the sun waxed hot, it melted. [22] And it came to pass, that on the sixth day they gathered twice as much bread, two omers for one man: and all the rulers of the congregation came and told Moses. [23] And he said unto them, This is that which the LORD hath said, To morrow is the rest of the holy sabbath unto the LORD: bake that which ye will bake to day, and seethe that ye will seethe; and that which remaineth over lay up for you to be kept until the morning. [24] And they laid it up till the morning, as Moses bade: and it did not stink, neither was there any worm therein. [25] And Moses said, Eat that to day; for to day is a sabbath unto the LORD: to day ye shall not find it in the field. [26] Six days ye shall gather it; but on the seventh day, which is the sabbath, in it there shall be none. [27] And it came to pass, that there went out some of the people on the seventh day for to gather, and they found none. [28] And the LORD said unto Moses, How long refuse ye to keep my commandments and my laws? [29] See, for that the LORD hath given you the sabbath, therefore he giveth you on the sixth day the bread of two days; abide ye every man in his place, let no man go out of his place on the seventh day. [30] So the people rested on the seventh day. [31] And the house of Israel called the name thereof Manna: and it was like coriander seed, white; and the taste of it was like wafers made with honey. [32] And Moses said, This is the thing which the LORD commandeth, Fill an omer of it to be kept for your generations; that they may see the bread wherewith I have fed you in the wilderness, when I brought you forth from the land of Egypt. [33] And Moses said unto Aaron, Take a pot, and put an omer full of manna therein, and lay it up before the LORD, to be kept for your generations. [34] As the LORD commanded Moses, so Aaron laid it up before the Testimony, to be kept. [35] And the children of Israel did eat manna forty years, until they came to a land inhabited; they did eat manna, until they came unto the borders of the land of Canaan. [36] Now an omer is the tenth part of an ephah.
Speisung mit Wachteln und Manna 161Von Elim zogen sie aus und die ganze Gemeinde der Israeliten kam in die Wüste Sin, die zwischen Elim und Sinai liegt, am fünfzehnten Tage des zweiten Monats, nachdem sie von Ägypten ausgezogen waren. 2Und es murrte die ganze Gemeinde der Israeliten wider Mose und Aaron in der Wüste. 3Und sie sprachen: Wollte Gott, wir wären in Ägypten gestorben durch des HERRN Hand, als wir bei den Fleischtöpfen saßen und hatten Brot die Fülle zu essen. Denn ihr habt uns dazu herausgeführt in diese Wüste, dass ihr diese ganze Gemeinde an Hunger sterben lasst. 4Da sprach der HERR zu Mose: Siehe, ich will euch Brot vom Himmel regnen lassen, und das Volk soll hinausgehen und täglich sammeln, was es für den Tag bedarf, dass ich's prüfe, ob es in meinem Gesetz wandle oder nicht. 5Am sechsten Tage aber wird's geschehen, wenn sie zubereiten, was sie einbringen, dass es doppelt so viel sein wird, wie sie sonst täglich sammeln. 6Mose und Aaron sprachen zu ganz Israel: Am Abend sollt ihr innewerden, dass euch der HERR aus Ägyptenland geführt hat, 7und am Morgen werdet ihr des HERRN Herrlichkeit sehen, denn er hat euer Murren wider den HERRN gehört. Was sind wir, dass ihr wider uns murrt? 8Weiter sprach Mose: Der HERR wird euch am Abend Fleisch zu essen geben und am Morgen Brot die Fülle, weil der HERR euer Murren gehört hat, womit ihr wider ihn gemurrt habt. Denn was sind wir? Euer Murren ist nicht wider uns, sondern wider den HERRN. 9Und Mose sprach zu Aaron: Sage der ganzen Gemeinde der Israeliten: Kommt herbei vor den HERRN, denn er hat euer Murren gehört. 10Und als Aaron noch redete zu der ganzen Gemeinde der Israeliten, wandten sie sich zur Wüste hin, und siehe, die Herrlichkeit des HERRN erschien in der Wolke. 11Und der HERR sprach zu Mose: 12Ich habe das Murren der Israeliten gehört. Sage ihnen: Gegen Abend sollt ihr Fleisch zu essen haben und am Morgen von Brot satt werden und sollt innewerden, dass ich, der HERR, euer Gott bin. 13Und am Abend kamen Wachteln herauf und bedeckten das Lager. Und am Morgen lag Tau rings um das Lager. 14Und als der Tau weg war, siehe, da lag's in der Wüste rund und klein wie Reif auf der Erde. 15Und als es die Israeliten sahen, sprachen sie untereinander: Man hu? Denn sie wussten nicht, was es war. Mose aber sprach zu ihnen: Es ist das Brot, das euch der HERR zu essen gegeben hat. 16Das ist's aber, was der HERR geboten hat: Ein jeder sammle, soviel er zum Essen braucht, einen Krug voll für jeden nach der Zahl der Leute in seinem Zelte. 17Und die Israeliten taten's und sammelten, einer viel, der andere wenig. 18Aber als man's nachmaß, hatte der nicht darüber, der viel gesammelt hatte, und der nicht darunter, der wenig gesammelt hatte. Jeder hatte gesammelt, soviel er zum Essen brauchte. 19Und Mose sprach zu ihnen: Niemand lasse etwas davon übrig bis zum nächsten Morgen. 20Aber sie gehorchten Mose nicht. Und etliche ließen davon übrig bis zum nächsten Morgen; da wurde es voller Würmer und stinkend. Und Mose wurde zornig auf sie. 21Sie sammelten aber alle Morgen, soviel ein jeder zum Essen brauchte. Wenn aber die Sonne heiß schien, zerschmolz es. 22Und am sechsten Tage sammelten sie doppelt so viel Brot, je zwei Krüge voll für einen. Und alle Vorsteher der Gemeinde kamen hin und verkündeten's Mose. 23Und er sprach zu ihnen: Das ist's, was der HERR gesagt hat: Morgen ist Ruhetag, heiliger Sabbat für den HERRN. Was ihr backen wollt, das backt, und was ihr kochen wollt, das kocht; was aber übrig ist, das legt beiseite, dass es aufgehoben werde bis zum nächsten Morgen. 24Und sie legten's beiseite bis zum nächsten Morgen, wie Mose geboten hatte. Da wurde es nicht stinkend und war auch kein Wurm darin. 25Da sprach Mose: Esst dies heute, denn heute ist der Sabbat des HERRN; ihr werdet heute nichts finden auf dem Felde. 26Sechs Tage sollt ihr sammeln; aber der siebente Tag ist der Sabbat, an dem wird nichts da sein. 27Aber am siebenten Tage gingen etliche vom Volk hinaus, um zu sammeln, und fanden nichts. 28Da sprach der HERR zu Mose: Wie lange weigert ihr euch, meine Gebote und Weisungen zu halten? 29Sehet, der HERR hat euch den Sabbat gegeben; darum gibt er euch am sechsten Tage für zwei Tage Brot. So bleibe nun ein jeder, wo er ist, und niemand verlasse seinen Wohnplatz am siebenten Tage. 30Also ruhte das Volk am siebenten Tage. 31Und das Haus Israel nannte es Manna. Und es war wie weißer Koriandersamen und hatte einen Geschmack wie Semmel mit Honig. 32Und Mose sprach: Das ist's, was der HERR geboten hat: Fülle einen Krug davon, um es aufzubewahren für eure Nachkommen, auf dass man sehe das Brot, mit dem ich euch gespeist habe in der Wüste, als ich euch aus Ägyptenland führte. 33Und Mose sprach zu Aaron: Nimm ein Gefäß und tu Manna hinein, den zehnten Teil eines Scheffels, und stelle es hin vor den HERRN, dass es aufbewahrt werde für eure Nachkommen. 34Wie der HERR es Mose geboten hatte, so stellte Aaron das Gefäß vor die Lade mit dem Gesetz, damit es aufbewahrt werde. 35Und die Israeliten aßen Manna vierzig Jahre lang, bis sie in bewohntes Land kamen; bis an die Grenze des Landes Kanaan aßen sie Manna. 36Ein Krug aber ist der zehnte Teil eines Scheffels.
- Arabisch
ثم ارتحلوا من ايليم واتى كل جماعة بني اسرائيل الى برية سين التي بين ايليم وسيناء في اليوم الخامس عشر من الشهر الثاني بعد خروجهم من ارض مصر. .1 فتذمر كل جماعة بني اسرائيل على موسى وهرون في البرية. .2 وقال لهما بنو اسرائيل ليتنا متنا بيد الرب في ارض مصر اذ كنا جالسين عند قدور اللحم نأكل خبزا للشبع. فانكما اخرجتمانا الى هذا القفر لكي تميتا كل هذا الجمهور بالجوع .3 فقال الرب لموسى ها انا امطر لكم خبزا من السماء. فيخرج الشعب ويلتقطون حاجة اليوم بيومها. لكي امتحنهم أيسلكون في ناموسي ام لا. .4 ويكون في اليوم السادس انهم يهيئون ما يجيئون به فيكون ضعف ما يلتقطونه يوما فيوما. .5 فقال موسى وهرون لجميع بني اسرائيل في المساء تعلمون ان الرب اخرجكم من ارض مصر. .6 وفي الصباح ترون مجد الرب لاستماعه تذمّركم على الرب. واما نحن فماذا حتى تتذمروا علينا. .7 وقال موسى. ذلك بان الرب يعطيكم في المساء لحما لتاكلوا وفي الصباح خبزا لتشبعوا لاستماع الرب تذمّركم الذي تتذمرون عليه. واما نحن فماذا. ليس علينا تذمّركم بل على الرب. .8 وقال موسى لهرون قل لكل جماعة بني اسرائيل اقتربوا الى امام الرب لانه قد سمع تذمّركم. .9 فحدث اذ كان هرون يكلم كل جماعة بني اسرائيل انهم التفتوا نحو البرية. واذا مجد الرب قد ظهر في السحاب. .10 فكلم الرب موسى قائلا. .11 سمعت تذمر بني اسرائيل. كلمهم قائلا في العشية تاكلون لحما وفي الصباح تشبعون خبزا. وتعلمون اني انا الرب الهكم .12 فكان في المساء ان السلوى صعدت وغطت المحلّة. وفي الصباح كان سقيط الندى حوالي المحلّة. .13 ولما ارتفع سقيط الندى اذا على وجه البرية شيء دقيق مثل قشور. دقيق كالجليد على الارض. .14 فلما رأى بنو اسرائيل قالوا بعضهم لبعض من هو. لانهم لم يعرفوا ما هو. فقال لهم موسى هو الخبز الذي اعطاكم الرب لتاكلوا. .15 هذا هو الشيء الذي امر به الرب التقطوا منه كل واحد على حسب اكله عمرا للراس على عدد نفوسكم تاخذون كل واحد للذين في خيمته .16 ففعل بنو اسرائيل هكذا والتقطوا بين مكثّر ومقلّل. .17 ولما كالوا بالعمر لم يفضل المكثر والمقلل لم ينقص. كانوا قد التقطوا كل واحد على حسب اكله. .18 وقال لهم موسى لا يبقي احد منه الى الصباح. .19 لكنهم لم يسمعوا لموسى بل ابقى منه اناس الى الصباح. فتولّد فيه دود وانتن. فسخط عليهم موسى. .20 وكانوا يلتقطونه صباحا فصباحا كل واحد على حسب اكله. واذا حميت الشمس كان يذوب .21 ثم كان في اليوم السادس انهم التقطوا خبزا مضاعفا عمرين للواحد. فجاء كل رؤساء الجماعة واخبروا موسى. .22 فقال لهم هذا ما قال الرب غدا عطلة سبت مقدس للرب. اخبزوا ما تخبزون واطبخوا ما تطبخون. وكل ما فضل ضعوه عندكم ليحفظ الى الغد. .23 فوضعوه الى الغد كما امر موسى. فلم ينتن ولا صار فيه دود. .24 فقال موسى كلوه اليوم لان للرب اليوم سبتا. اليوم لا تجدونه في الحقل. .25 ستة ايام تلتقطونه. واما اليوم السابع ففيه سبت. لا يوجد فيه .26 وحدث في اليوم السابع ان بعض الشعب خرجوا ليلتقطوا فلم يجدوا. .27 فقال الرب لموسى الى متى تأبون ان تحفظوا وصاياي وشرائعي. .28 انظروا. ان الرب اعطاكم السبت لذلك هو يعطيكم في اليوم السادس خبز يومين. اجلسوا كل واحد في مكانه. لا يخرج احد من مكانه في اليوم السابع. .29 فاستراح الشعب في اليوم السابع. .30 ودعا بيت اسرائيل اسمه منّا. وهو كبزر الكزبرة ابيض وطعمه كرقاق بعسل .31 وقال موسى هذا هو الشيء الذي امر به الرب. ملء العمر منه يكون للحفظ في اجيالكم. لكي يروا الخبز الذي اطعمتكم في البرية حين اخرجتكم من ارض مصر. .32 وقال موسى لهرون خذ قسطا واحدا واجعل فيه ملء العمر منّا وضعه امام الرب للحفظ في اجيالكم. .33 كما امر الرب موسى وضعه هرون امام الشهادة للحفظ. .34 واكل بنو اسرائيل المنّ اربعين سنة حتى جاءوا الى ارض عامرة. اكلوا المنّ حتى جاءوا الى طرف ارض كنعان. .35 واما العمر فهو عشر الإيفة .36
- A - B - C - D - E - F - G - H - I
- ´îsj (man, ieder) . Taalgebruik in Tenakh : ´îsj (man) . Getalwaarde : aleph = 1, jod = 10, sjin = 21 of 300 ; totaal : 32 (2² X 2³) of 311 (priemgetal) . Structuur : 1 - 1 - 3 . Tenakh (1023) . Pentateuch (251) . Eerdere Profeten (402) . Latere Profeten (135) . 12 Kleine Profeten (37) . Geschriften (198) . Ex (65) . Ex 16 (6) : (1) Ex 16,15 . (2) Ex 16,16 . (3) Ex 16,18 . (4) Ex 16,19 . (5) Ex 16,21 . (6) Ex 16,29 .
- J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -