Overzicht van Tenakh : Tenakh
: overzicht , Tenakh
: taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -
, Tenakh
: commentaar ,
Overzicht van Septuaginta : Septuaginta
: overzicht , Septuaginta
: taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , Septuaginta
: commentaar ,
Overzicht van het NT : NT
: overzicht , NT
: taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , NT : commentaar ,
- C-jaar -- Lc
1 , Lc 2 , Lc 3 , Lc 4 , Lc
5 , Lc 6 , Lc 7 , Lc 8 , Lc
9 , Lc 10 , Lc 11 , Lc 12 , Lc 13 , Lc 14 , Lc 15 , Lc 16 , Lc 17 , Lc 18 , Lc 19 , Lc 20 , Lc 21 , Lc 22 , Lc 23 , Lc 24 , 2de
(tweede) zondag van de advent C .
1. Hebreeuwse bijbel | 2. Targumim | 3. LXX (1) , LXX (2) , Griekse tekst N.T. | 4. Vulgata |
5. Statenvertaling | 6. Willibrordvertaling | 7. Nieuwe Vertaling | 8. http://naardensebijbel.nl/zoek.php . |
9. Bible de Jérusalem | 10. King James Bible - King James Bible | 11. Luther-Bibel | 12. liturgische lezing | 13. Arabisch : http://wjsn.home.xs4all.nl/arab.htm |
- Hebreeuwse tekst : http://www.mechon-mamre.org/p/pt/pt0219.htm . http://www.lexilogos.com/bible_multilingue.htm . Hebreeuws OF modern Hebreeuws (NT) .
- Targum Onkelos : http://www.mechon-mamre.org/i/t/u/u0219.htm . Targum Onkelos . Vertaling : http://targum.info/onk/ExOnk18_20.htm . Vertaling Pseudo-Jonathan : http://targum.info/pj/pjex18-20.htm .
- Griekse tekst - Septuaginta : http://www.myriobiblos.gr/bible/ot/chapter.asp?book=2&page=19 . Griekse tekst - Septuaginta .
- Vulgata : http://www.intratext.com/IXT/LAT0001/_P1X.HTM . Vulgata .
- Statenvertaling : http://www.statenvertaling.net/bijbel/exod/19.html . Statenvertaling .
- Willibrordvertaling : http://www.willibrordbijbel.nl/index.php?p=page&i=2036%2C2060&wbv=on&nbv=on . Willibrordvertaling .
- De Nieuwe Vertaling : http://www.willibrordbijbel.nl/index.php?p=page&i=2036%2C2060&wbv=on&nbv=on . De Nieuwe Vertaling .
- De Naardense bijbel : http://naardensebijbel.nl/zoek.php . De Naardense bijbel .
- Bible de Jérusalem : http://www.lexilogos.com/bible_multilingue.htm . Bible de Jérusalem .
- King James Bible : http://quod.lib.umich.edu/cgi/k/kjv/kjv-idx?type=DIV1&byte=220736 . King James Bible .
- Luther Bibel : http://www.die-bibel.de/online-bibeln/luther-bibel-1984/bibeltext/bibel/text/lesen/stelle/2/190001/199999/ch/0ba83120829ab02cd4bf154b19ab96d2/ . Luther Bibel .
- Arabisch :http://www.lexilogos.com/bible_multilingue.htm . Arabisch .
Ex 19,1-25 . Verschijning van God : Ex 19,1-25 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- Ex 19 -- taalgebruik - Ex 19,1 - Ex 19,2 - Ex 19,3 - Ex 19,4 - Ex 19,5 - Ex 19,6 - Ex 19,7 - Ex 19,8 - Ex 19,9 - Ex 19,10 - Ex 19,11 - Ex 19,12 - Ex 19,13 - Ex 19,14 - Ex 19,15 - Ex 19,16 - Ex 19,17 - Ex 19,18 - Ex 19,19 - Ex 19,20 - Ex 19,21 - Ex 19,22 - Ex 19,23 - Ex 19,24 - Ex 19,25 -
Ex 19,1 - Ex 19,1 : Verschijning van God : Ex 19,1-25 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- Ex 19 -- taalgebruik - Ex 19,1 - Ex 19,2 - Ex 19,3 - Ex 19,4 - Ex 19,5 - Ex 19,6 - Ex 19,7 - Ex 19,8 - Ex 19,9 - Ex 19,10 - Ex 19,11 - Ex 19,12 - Ex 19,13 - Ex 19,14 - Ex 19,15 - Ex 19,16 - Ex 19,17 - Ex 19,18 - Ex 19,19 - Ex 19,20 - Ex 19,21 - Ex 19,22 - Ex 19,23 - Ex 19,24 - Ex 19,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [1] In the third month, when the children of Israel were
gone forth out of the land of Egypt, the same day came they into the wilderness
of Sinai.
Luther-Bibel . 1 Am ersten Tag des dritten Monats nach dem Auszug der Israeliten
aus Ägyptenland, genau auf den Tag, kamen sie in die Wüste Sinai.
Tekstuitleg van Ex 19,1 .
6. me´èrèts (uit het land) < min + ´èrèts (land, aarde) . Taalgebruik in Tenakh : ´èrètz (land) . Taalgebruik in Ex : ´èrètz (land) . Getalwaarde : aleph = 1 , resj = 20 of 300 , tsade = 18 of 90 ; totaal : 39 of 391 . Gr. gè (aarde, land) . Taalgebruik in de Septuaginta : gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde) . Lat. terra . Fr. terre . Ned. aarde . E. earth . D. Welt . Tenakh (157) . Pentateuch (56) . Ex (21 = 3 X 7) : (1) Ex 6,13 . (2) Ex 6,26 . (3) Ex 7,4 . (4) Ex 12,17 . (5) Ex 12,41 . (6) Ex 12,42 . (7) Ex 12,51 . (8) Ex 13,18 . (9) Ex 16,1 . (10) Ex 16,6 . (11) Ex 16,32 . (12) Ex 19,1 . (13) Ex 20,2 . (14) Ex 29,46 . (15) Ex 32,1 . (16) Ex 32,4 . (17) Ex 32,7 . (18) Ex 32,8 . (19) Ex 32,11 . (20) Ex 32,23 . (21) Ex 33,1 .
Eerste lezing van de 11de (elfde) zondag door het a-jaar : Ex 19,2-6a . Verwijzing : Ex 19,2-6a .
In die dagen kwamen de Israëlieten in de Sinaïwoestijn waar zij dicht bij de berg hun kamp opsloegen. Mozes ging de berg op, naar God. Toen hij boven was sprak de Heer hem daar aan en zei: "Dit moet gij zeggen tot het huis van Jakob en doen weten aan de zonen van Israël. Met eigen ogen hebt gij gezien hoe Ik ben opgetreden tegen Egypte, hoe Ik u op arendsvleugelen gedragen en hier bij Mij gebracht heb. Als gij aan mijn woord gehoorzaamt en mijn verbond onderhoudt, dan zult ge – hoewel de hele aarde Mij toebehoort – van alle volken op bijzondere wijze mijn eigendom zijn. Gij zult mijn priesterlijk koninkrijk en mijn heilig volk zijn."
Ex 19,2 - Ex 19,2 : Verschijning van God : Ex 19,1-25 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- Ex 19 -- taalgebruik - Ex 19,1 - Ex 19,2 - Ex 19,3 - Ex 19,4 - Ex 19,5 - Ex 19,6 - Ex 19,7 - Ex 19,8 - Ex 19,9 - Ex 19,10 - Ex 19,11 - Ex 19,12 - Ex 19,13 - Ex 19,14 - Ex 19,15 - Ex 19,16 - Ex 19,17 - Ex 19,18 - Ex 19,19 - Ex 19,20 - Ex 19,21 - Ex 19,22 - Ex 19,23 - Ex 19,24 - Ex 19,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [2] For they were departed from Rephidim, and were come
to the desert of Sinai, and had pitched in the wilderness; and there Israel
camped before the mount.
Luther-Bibel . 2 Denn sie waren ausgezogen von Refidim und kamen in die Wüste
Sinai und lagerten sich dort in der Wüste gegenüber dem Berge.
- 11de
(elfde) zondag door het a-jaar .
Tekstuitleg van Ex 19,2 .
1. nevensch. voegw. waw (en) en qal act. imperf. 3de pers. mann. mv. wajjisë`û
(en zij braken op) van het werkw. nâsâ`(opbreken, reizen . Taalgebruik
in Tenakh : nâsâ`
(opbreken, reizen) . Tenakh (64) . Gn (2) . Ex (6) : (1) Ex
12,37 (van Raämses tot Sukkoth) . (2) Ex
13,20 (van Sukkoth naar Etham) . (3) Ex
14,15 . (4) Ex
16,1 (Van Elim naar de Sin-woestijn) . (5) Ex
17,1 (Van de Sin-woestijn naar Rephidim) . (6) Ex
19,2 (van Rephidim naar de Sinaïwoestijn) .
LXX : act. ind. aor. 3de pers. mv. exèran (zij braken op) van het werkw.
exairô (uit-breken, opbreken) . Taalgebruik in Septuaginta : exairô
(uit-breken, opbreken) . LXX (9) : (1) Ex
19,2 . (2) Nu
10,12 . (3) Nu
10,13 . (4) Nu
10,14 . (5) Nu
10,18 . (6) Nu
10,28 . (7) Nu
10,33 . (8) Re
1, 21 . (9) Ez
11,22 .
Ex 19,3 - Ex 19,3 : Verschijning van God : Ex 19,1-25 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- Ex 19 -- taalgebruik - Ex 19,1 - Ex 19,2 - Ex 19,3 - Ex 19,4 - Ex 19,5 - Ex 19,6 - Ex 19,7 - Ex 19,8 - Ex 19,9 - Ex 19,10 - Ex 19,11 - Ex 19,12 - Ex 19,13 - Ex 19,14 - Ex 19,15 - Ex 19,16 - Ex 19,17 - Ex 19,18 - Ex 19,19 - Ex 19,20 - Ex 19,21 - Ex 19,22 - Ex 19,23 - Ex 19,24 - Ex 19,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [3] And Moses went up unto God, and the LORD called unto
him out of the mountain, saying, Thus shalt thou say to the house of Jacob,
and tell the children of Israel;
Luther-Bibel . 3 Und Mose stieg hinauf zu Gott. Und der HERR rief ihm vom Berge
zu und sprach: So sollst du sagen zu dem Hause Jakob und den Israeliten verkündigen:
- 11de
(elfde) zondag door het a-jaar .
Tekstuitleg van Ex 19,3 . Het vers Ex 19,3 telt 17 woorden en 65 (5 X 13) letters . De getalswaarde van Ex 19,3 is 3885 (3 X 5 X 7 X 37) .
Ex
19,3.1. וּמֹשֶׁה = ûmosjèh (en Mozes) , zie מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Taalgebruik in Tenach : Mosjèh (Mozes) . De getalswaarde van Mosjèh (Mozes) is : mem = 13 of 40 , sjin = 21 of 300 , h = 5 . Totaal : 39 (3 X 13) of 345 (3 X 5 X 23) ; het omgekeerde 543 (3 X 181 : het zesde zeszijdige stergetal) . Structuur : 4 - 3 - 5 . De som van de elementen is telkens 3 . Zie : יהוה אֶחָד = JHWH ´èchâd (JHWH is één) . Getalswaarde : 26 + 13 = 39 . Tenakh (16) . Ex (9) . In één vers in Ex 3 : Ex 3,1 . In één vers in Ex 17 : Ex 17,10 . In één vers in Ex 19 : Ex 19,3 . Bij het begin van het vers (7) : (1) Ex 3,1 . (2) Ex 7,7 . (3) Ex 11,10 . (4) Ex 19,3 . (5) Ex 33,7 . (6) Dt 34,7 . (7) 1 Kr 23, 14 .
- מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Tenach (675) . Pentateuch (569) . Ex (248) = (2³ X 31) . In Ex
19 (11) : (1) Ex
19,7 . (2) Ex
19,8 . (3) Ex
19,9 (2X) . (4) Ex
19,10 . (5) Ex
19,14 . (6) Ex
19,17 . (7) Ex
19,19 . (8) Ex
19,20 . (9) Ex
19,21 . (10) Ex
19,23 . (11) Ex
19,25 . Een vorm van מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) in Tenakh (766) .
- Grieks : μωυσης = môusès (Mozes) . Taalgebruik in de LXX : môusès (Mozes) . Taalgebruik in het NT : môusès (Mozes) . Een vorm van μωυσης = môusès (Mozes) in het NT (79) .
Ex
19,3.2. עָלָה = `âlâh (opgaan, opklimmen) . Taalgebruik in Tenakh : `âlâh (opgaan, opklimmen) . Getalwaarde : ajin = 16 of 70 , lamed = 12 of 30 , he = 5 ; totaal : 33 (3 X 11) OF 105 (3 X 5 X 7) . Structuur : 7 - 3 - 5 . De som van de elementen is telkens 6 . (1) `âlâh (hij ging op) . act. qal perfectum derde persoon mannelijk enkelvoud . (2) `äleh (ga) . act. qal imperatief tweede persoon mannelijk enkelvoud . (3) `olâh (brandoffer) . Tenakh (158) . Pentateuch (53) . Ex (7) : (1) Ex 12,38 . (2) Ex 18,12 . (3) Ex 19,3 . (4) Ex 24,1 . (5) Ex 24,12 . (6) Ex 29,18 . (7) . Ex 33,1 . In drie verzen is het een imperatief : (1) Ex 24,1 (`äleh ´èl JHWH = ga op naar JHWH) . Hapax . (2) Ex 24,12 . (3) Ex 33,1 .
- act. ind. aor. 3de pers. enk. ανεβη = anebè (hij klom naar boven) van het werkw.
αναβαινω = anabainô
(beklimmen, naar boven klimmen, naar boven banen) . Taalgebruik in het NT : anabainô
(beklimmen) . Taalgebruik in de LXX : anabainô
(beklimmen) . Taalgebruik in Lc : anabainô
(beklimmen) . Bijbel (187) . OT (165) . Ex (10) : (1) Ex 2,23 . (2) Ex 16,13 . (3) Ex 19,3 . (4) Ex
19,20 . (5) Ex 24,9 . (6) Ex 24,15 . (7) Ex 24,18 . (8) Ex 34,4 . (9) Ex 40,36 . (10) Ex 40,37 . NT (22) .
Bij Matteüs
komt het in drie verzen voor : bij het doopsel (Mt
3,16) , bij de bergrede (Mt
5,1) en bij het wandelen over het water (Mt
14,23) . Mc (1) : Mc
6,51 . Lc (3) : (1) Lc
2,4 . (2) Lc
9,28 . (3) Lc
19,4 .
anabainô (beklimmen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
act. ind. aor. 3de pers. enk. anebè | 187 | 165 | 22 | 3 | 1 | 3 | 5 | 6 | 2 | 2 | 7 | 12 |
Ex
19,3.1. - 2. וַיַּעַל מֹשֶׁה = wajja`al mosjèh (en Mozes klom op) . Tenakh (5) : (1) Ex
19,20 . (2) Ex
24,9 . (3) Ex
24,13 . (4) Ex
24,15 . (5) Dt
34,1 . In Dt
34,1 is de uitvoering van de opdracht die voordien in Dt
32,48 - Dt
32,49 werd gegeven . In al deze teksten gaat Mozes naar boven op uitnodiging
van God / JHWH . De inleiding op deze uitnodiging verschilt van tekst tot tekst
.
- και ανεβη μωυσης = kai anebè môusès (en Mozes beklom) . Bijbel = LXX (4) : 1) Ex
19,20 . (2) Ex
24,9 . (3) Ex
24,15 . (4) Dt 34,1 .
- וּמֹשֶׁה עָלָה = = ûmosjèh `âlâh (en Mozes beklom) . Tenakh (1) : Ex
19,3 .
- και μωυσης ανεβη = kai môusès anebè (en Mozes beklom) . Bijbel = LXX (1) : Ex 19,3 .
inleiding en uitnodiging (opdracht)
Ex 19,20 | wajjiqërâ´ JHWH (en JHWH riep) lëmosjèh (- tot - Mozes) | ´èl ro´sj hâhâr (naar de top van de berg) | |
Ex 24,1 : opdracht - Ex 24,9 : uitvoering | wë´èl mosjèh ´âmar (en tot Mozes zei hij) |
`äleh (klim op) | ´èl JHWH (naar JHWH) |
Ex 24,12 : opdracht . Uitvoering : Ex 24,13 - Ex 24,15 - Ex 24,18 - | wajj´omèr JHWH èl mosjèh (en JHWH zei tot Mozes) | `äleh ´elaj (ga tot mij) | hâhârâh (bergwaarts , naar het gebergte) |
Dt 32,48 - Dt 32,49 - Uitvoering : Dt 34,1 | Dt 32,48 : wajëdabber JHWH ´èl mosjèh (en JHWH sprak tot Mozes) | `äleh( klim op) | Dt 32,49 : `èl har hâ`äbhârîm (naar het Abarimgebergte) ... har nëbhô (de berg Nebo) |
uitvoering van de opdracht
Ex 19,20 (Mozes) . | wajja`al Mosjèh (en Mozes klom op) | |
Ex
24,9 (Samen met Mozes klimmen nog drie personen met naam en zeventig
oudsten op naar de berg) . |
wajja`al Mosjèh ... (en Mozes klom op) | |
Ex 24,13 (Mozes en Jozua) . | wajja`al Mosjèh ... (en Mozes klom op) | ´èl har hä´èlohîm (naar de berg van God) |
Ex 24,15 (Mozes) | wajja`al Mosjèh (en Mozes klom op) | ´èl hâhâr (naar de berg) |
Ex 24,18 (Mozes) | wajjâbo´ Mosjèh ... wajja`al | ´èl hâhâr (naar de berg) |
Dt 34,1 (Mozes) | wajja`al Mosjèh (en Mozes klom op) | ... ´èl har nëbhô (naar de berg Nebo) |
Ex 19,3.3. voorzetsel אֶל = ´èl (naar, tot) OF godsnaam El . De verkorte vorm van de godsnaam ´èlohîm is אֶל = ´èl OF ontkenning ´al (niet) . Taalgebruik in Tenakh : ´èl . getalswaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld) . Structuur : 1 - 3 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (3626) . Pentateuch (1096) . Eerdere Profeten (1070) . Latere Profeten (655) . 12 Kleine Profeten (142) . Geschriften (662) . Genesis (296) .
Ex
19,3.4. וְהָאֱלֹהִים = wëhâ´èlohîm (God) < prefix verbindingswoord wë + bepaald lidw. ha + godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) . Taalgebruik in Tenakh : ´èlohîm (God) . Getalwaarde : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; he = 5 ; jod = 10 ; mem = 13 of 40 ; totaal : 41 of 86 (2 X 43) . Structuur : 1 - 3 -5 -1 - 4 . De som van de elementen is telkens 5 . De verkorte vorm van de godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm is אֵל = ´èl . Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld) . Structuur : 1 - 3 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (7) : (1) Gn 22,1 . (2) Ex 19,19 . (3) Ex 21,13 . (4) Pr 3,14 . (5) Pr 3,15 . (6) 1 Kr 28,3 . (7) 2 Kr 13,15 .
- הָאֱלֹהִים = hâ´èlohîm (God) < bepaald lidwoord + godsaanduidng ´èlohîm (God) . Tenakh (336) . Pentateuch (54) . Gn (21) . Gn 22 (2) : (1) Gn 22,3 (2) Gn 22,9 . Ex (26) . Ex (2) : (1) Ex
19,3 . (2) Ex 19,17 .
- אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) . Taalgebruik in Tenakh : ´èlohîm (God) . Tenakh (635) . Pentateuch (207) . Eerdere Profeten (118) . Latere Profeten (39) . 12 Kleine Profeten (17) . Geschriften (253) . Gn (140) .Ex (31) . Ex 19 (0) .
- הָאֱלֹהִים = hâ´èlohîm (God) lijkt de vertaling van het Griekse ὁ θεος = ho theos (God) te zijn . Deze indruk wordt nog versterkt door de zinsconstructie onderwerp + vervoegd werkwoord .
- Grieks : θεος = theos (God) . Taalgebruik in het NT : theos (God) . Taalgebruik in de LXX : theos (God) . Een vorm van θεος = theos (God) in de LXX (3984) , in het NT (1314) . L. deus , Fr. dieu . De vloek dju . D. Gott . E. God . Arabisch : ´allah (Allah) . Taalgebruik in de Koran : ´allah (Allah) .
- Ned. : God . Arabisch : اَللە = ´allah (Allah) . Taalgebruik in de Qoran : ´allah (Allah) . In het woord Allah zit het woord `al (op, verheven) . D. : Gott . E. : God . Fr. : dieu . De vloek dju . Grieks : θεος = theos (God) . Taalgebruik in het NT : theos (God) . Hebreeuws : אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) . Taalgebruik in Tenakh : ´èlohîm (God) .
Ex 19,3.3.- 4. אֶל הָאֱלֹהִים = ´èl hâ´èlohîm (tot God) . Tenakh (20) . Pentateuch (11) .
Ex
19,3.2. - 4. ויעל אֶל הָהָר = wajja`al ´èl hâhâr (en hij klom naar de berg) . Tenakh (1) : Ex 24,18 .
- ויעל אֶל הַר = wajja`al ´èl har (en hij klom naar de berg van) . Tenakh (1) : Ex 34,4 .
- ויעל מֹשֶׁה אֶל הָהָר = wajja`al mosjèh ´èl hâhâr (en Mozes klom naar de berg) . Tenakh (1) : Ex 24,15 .
- ויעל מֹשֶׁה אֶל הַר = wajja`al mosjèh ´èl hâr (en Mozes klom naar de berg van) . Tenakh (1) : Ex 24,13 .
- αναβαινει εις το ὁρος = anabainei eis to horos (hij klimt naar de berg / gebergte) . Bijbel (1) : Mc 3,13 .
- ανεβη εις το ὁρος = anebè eis to horos (hij klom naar de berg / gebergte) . LXX (3) : (1) Ex 19,3 . (2) Ex 24,18 . (3) Ex 34,4 . NT (3) : (1) Mt 5,1 . (2) Mt 14,23 . (3) Lc 9,28 .
- וּמֹשֶׁה עָלָה אֶל הָאֱלֹהִים= ûmosjèh `âlâh ´èl hâ´èlohîm (en Mozes ging op naar de god) . Tenakh (1) : Ex
19,3 .
- και μωυσης ανεβη εις το ὁρος = kai môusès anebè eis to horos (en Mozes beklom de berg) . Bijbel = LXX (1) : Ex 19,3 .
Ex
19,3.2. - 4. αναβαινει εις το ὁρος = anabainei eis to horos (hij klimt naar de berg / gebergte) . Bijbel (1) : Mc
3,13 .
- ανεβη εις το ὁρος = anebè eis to horos (hij klom naar de berg / gebergte) . LXX (3) : (1) Ex 19,3 . (2) Ex 24,18 . (3) Ex 34,4 . NT (3) : (1) Mt
5,1 . (2) Mt
14,23 . (3) Lc
9,28 .
Ex
19,3.5. וַיִּקְרָא = wajjiqërâ´ (en hij riep, hij heet, hij noemde) < prefix waw consecutivum + werkwoordvorm act. qal imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud van het werkwoord קָרָא = qârâ´ (roepen, heten) . Taalgebruik in Tenakh : qârâ´ (roepen, heten) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , resj = 20 of 200 , aleph = 1 ; totaal : 40 of 301 . Structuur : 1 - 2 - 1 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (209) . Pentateuch (90) . Eerdere Profeten (81) . Latere Profeten (12) . 12 Kleine Profeten (1) . Geschriften (25) . Gn (55) .
- Grieks : act. ind. aor. 3de pers. enk. εκαλεσεν = ekalesen (hij riep) van het werkw. καλεω = kaleô (roepen, noemen) . Taalgebruik in het NT : kaleô (roepen) . Taalgebruik in de Septuaginta : kaleô (roepen) . Een vorm van καλεω = kaleô (roepen, noemen) in de LXX (512) , in het NT (148) .
kaleô (roepen) actief | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
act. ind. aor. 3de pers. enk. ekalesen | 204 | 195 | 9 | 3 | 1 | 1 | 4 | 5 | 5 | 4 |
- Ned. : roepen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא =qërâ´ (roepen) . D. : rufen . E. : to call . Fr. : appeler (Lat. . appellare - pellere : pousser , dringen ; aandringen , oproepen) . Grieks : καλεω = kaleô (roepen, noemen) . Taalgebruik in het NT : kaleô (roepen) . Hebreeuws : קָרָא = qârâ´ (roepen, heten) . Taalgebruik in Tenakh : qârâ´ (roepen, heten) . Lat. : vocare (vox = stem) . l (qâla) en r (qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik in Tenakh : qôl (stem) .
Ex
19,3.6. אֵלָיו = ´elâ(j)w (tot hem) . Voorvoegsel ´el + suffix derde persoon mannelijk enkelvoud . ´l : voorzetsel ´èl (naar, tot) OF godsnaam El . De verkorte vorm van de godsnaam ´èlohîm is ´èl OF ontkenning ´al (niet) . Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld) . Structuur : 1 - 3 . Taalgebruik in Tenakh : ´èl . Tenakh (407) . Pentateuch (118) . Eerdere Profeten (182) . Latere Profeten (32) . 12 Kleine Profeten (15) . Geschriften (60) . Gn (53) .
- Lettinga 12, 2012, 63k : Bij ´èl zijn de suffixen verbonden met de oorspronkelijke vorm op aj . Zo ontstaan er vormen die er uitzien als het meervoud met suffixen .
Ex 19,3.7. יהוה = JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Taalgebruik in Exodus : JHWH . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 26 . Structuur : 1 - 5 - 6 - 5 . Tenach (5193) . Pentateuch (1326) . Eerdere Profeten (1013) . Latere Profeten (1357) . 12 Kleine Profeten (387) . Geschriften (1110) . Ex (299) . Ex 20 (6) : (1) Ex 20,2 . (2) Ex 20,5 . (3) Ex 20,7 . (4) Ex 20,11 . (5) Ex 20,12 . (6) Ex 20,22 . Dt 5 (17) : (1) Dt 5,2 . (2) Dt 5,3 . (3) Dt 5,4 . (4) Dt 5,5 . (5) Dt 5,6 . (6) Dt 5,9 . (7) Dt 5,11 . (8) Dt 5,12 . (9) Dt 5,15 . (10) Dt 5,16 . (11) Dt 5,22 . (12) Dt 5,24 . (13) Dt 5,25 . (14) Dt 5,27 . (15) Dt 5,28 . (16) Dt 5,32 . (17) Dt 5,33 .
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Ex 20 | Dt 5 | |
´èlohîm (God) | 299 | 216 | 28 | 25 | 12 | 16 | 140 | 31 | 0 | 7 | 29 | 3 | 3 |
JHWH | 5193 | 1326 | 1013 | 1357 | 387 | 1110 | 128 | 299 | 199 | 287 | 413 | 6 | 17 |
- Grieks . κυριος = kurios (heer) . Taalgebruik in het NT : kurios (heer) . Taalgebruik in de LXX : kurios (heer) . Een vorm van κυριος = kurios (heer) in de LXX (8591) , in het NT (718) .
- Ned. : Heer . Arabisch : رَب = rabb (God, Heer) . Taalgebruik in de Qoran : rabb (God, Heer) . Aramees : יוי = JWJ . D. : Herr . E. : Lord . Fr. : seigneur . Grieks : κυριος = kurios (heer) . Taalgebruik in het NT : kurios (heer) . Hebreeuws : יהוה = JHWH . Taalgebruik in Tenakh : JHWH . Latijn : Dominus . (Eerste medeklinker Gr. k , Ned. + D. h ; tweede medeklinker : Gr. + Ned. + D. : r ) .
- Sabbah Messod & Roger , Les secrets de l'Exode , Jean-Cyrille Godefroy , 2000 , p.93-96 . Op deze blz. wordt een verband tussen anokhi Adonai (ik de Heer) en farao Achnaton gelegd . De uitspraak van JHWH is Adonai , waarin we het Egyptische Aton , de zonneschijf , zien .
Ex 19,3.5. - 6. וַיִּקְרָא אֵלָיו = wajjiqërâ´ ´elâ(j)w (en hij riep tot hem) . Tenakh (3) : (1) Gn 22,11 . (2) Ex 3,4 . (3) Ex 19,3 .
Ex
19,3.5. -7. וַיִּקְרָא אֵלָיו יהוה = wajjiqërâ´ ´elâ(j)w JHWH (en JHWH riep tot hem) . Tenakh (1) : Ex
19,3 .
- וַיִּקְרָא יהוה = wajjiqërâ´ JHWH (en JHWH riep) . Tenakh (4) : (1) Gn 3,9 . (2) Ex
19,20 . (3) Ex 34,6 . (4) 1 S 3,4 .
- וַיִּקְרָא אֱלֹהִים = wajjiqërâ´ ´èlohîm (en God riep) . Tenakh (3) : (1) Gn 1,5 . (2) Gn 1,8 . (3) Gn 1,10 .
- και εκαλεσεν αυτον ὁ θεος = kai ekalesen auton ho theos (en God riep hem) . Bijbel (1) : Ex
19,3 .
- και εκαλεσεν κυριος = kai ekalesen kurios (en de Heer riep) . Bijbel (6) : (1) Gn 3,9 . (2) Ex
19,20 . (3) Ex 24,16 . (4) Ex 34,6 . (5) 1 S 3,4 . (6) Js 22,12 .
- και εκαλεσεν ὁ θεος = kai ekalesen ho theos (en God riep) . Bijbel (3) : (1) Gn 1,5 . (2) Gn 1,8 . (3) Gn 1,10 .
8. מִן = min (uit) . Taalgebruik in Tenakh : min (uit) . Getalwaarde : mem = 13 of 40 , nun = 14 of 50 ; totaal : 27 (3³) OF 90 (2 X 3² X 5) . Structuur : 4 - 5 . De som van de elementen is telkens 9 . Tenakh (645) . Pentateuch (195) . Eerdere Profeten (146) . Latere Profeten (62) . 12 Kleine Profeten (21) . Geschriften (221) . Ex (43) .
Ex 19,3.8. - 9. min hâhâr (van de berg) . Tenakh (13) : (1) Ex 19,3 . (2) Ex 19,14 . (3) Ex 32,1 . (4) Ex 32,15 . (5) . (6) . (7) . (8) . (9) . (10) . (11) . (12) . (13) .
Ex 19,4 - Ex 19,4 : Verschijning van God : Ex 19,1-25 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- Ex 19 -- taalgebruik - Ex 19,1 - Ex 19,2 - Ex 19,3 - Ex 19,4 - Ex 19,5 - Ex 19,6 - Ex 19,7 - Ex 19,8 - Ex 19,9 - Ex 19,10 - Ex 19,11 - Ex 19,12 - Ex 19,13 - Ex 19,14 - Ex 19,15 - Ex 19,16 - Ex 19,17 - Ex 19,18 - Ex 19,19 - Ex 19,20 - Ex 19,21 - Ex 19,22 - Ex 19,23 - Ex 19,24 - Ex 19,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [4] Ye have seen what I did unto the Egyptians, and how
I bare you on eagles' wings, and brought you unto myself.
Luther-Bibel . 4 Ihr habt gesehen, was ich mit den Ägyptern getan habe
und wie ich euch getragen habe auf Adlerflügeln und euch zu mir gebracht.
- 11de
(elfde) zondag door het a-jaar .
Tekstuitleg van Ex 19,4 .
Ex 19,5 - Ex 19,5 : Verschijning van God : Ex 19,1-25 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- Ex 19 -- taalgebruik - Ex 19,1 - Ex 19,2 - Ex 19,3 - Ex 19,4 - Ex 19,5 - Ex 19,6 - Ex 19,7 - Ex 19,8 - Ex 19,9 - Ex 19,10 - Ex 19,11 - Ex 19,12 - Ex 19,13 - Ex 19,14 - Ex 19,15 - Ex 19,16 - Ex 19,17 - Ex 19,18 - Ex 19,19 - Ex 19,20 - Ex 19,21 - Ex 19,22 - Ex 19,23 - Ex 19,24 - Ex 19,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [5] Now therefore, if ye will obey my voice indeed, and
keep my covenant, then ye shall be a peculiar treasure unto me above all people:
for all the earth is mine:
Luther-Bibel . 5 Werdet ihr nun meiner Stimme gehorchen und meinen Bund halten,
so sollt ihr mein Eigentum sein vor allen Völkern; denn die ganze Erde
ist mein.
- 11de
(elfde) zondag door het a-jaar .
Tekstuitleg van Ex 19,5 .
5. בְּקֹלִי= bëqolî (naar mijn stem) . Tenakh (10) : (1) Gn 22,18 . (2) Gn 26,5 . (3) Gn 27,8 . (4) Gn 27,13 . (5) Gn 27,43 . (6) Gn 30,6 . (7) Ex 4,1 . (8) Ex 18,19 . (9) Ex 19,5 . (10) Re 2,2 .
- בְּקוֹלִי= bëqôlî (naar mijn stem) . Tenakh (10) : (1) Nu 16,22 . (2) Joz 22,2 . (3) Re 6,10 . (4) Jr 7,23 . (5) Jr 9,12 . (6) Jr 11,4 . (7) Jr 11,7 . (8) Jr 18,10 . (9) Jr 22,21 . (10) Ps 130,2 .
Ex 19,6 - Ex 19,6 : Verschijning van God : Ex 19,1-25 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- Ex 19 -- taalgebruik - Ex 19,1 - Ex 19,2 - Ex 19,3 - Ex 19,4 - Ex 19,5 - Ex 19,6 - Ex 19,7 - Ex 19,8 - Ex 19,9 - Ex 19,10 - Ex 19,11 - Ex 19,12 - Ex 19,13 - Ex 19,14 - Ex 19,15 - Ex 19,16 - Ex 19,17 - Ex 19,18 - Ex 19,19 - Ex 19,20 - Ex 19,21 - Ex 19,22 - Ex 19,23 - Ex 19,24 - Ex 19,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [6] And ye shall be unto me a kingdom of priests, and an
holy nation. These are the words which thou shalt speak unto the children of
Israel.
Luther-Bibel . 6 Und ihr sollt mir ein Königreich von Priestern und ein
heiliges Volk sein. Das sind die Worte, die du den Israeliten sagen sollst.
- 11de
(elfde) zondag door het a-jaar .
Tekstuitleg van Ex 19,6 .
Ex 19,6.5. mann. mv. כֹּהֲנִים = kohänîm (priesters) van het zelfst naamw. כֹהֵן = kohen (priester) . Taalgebruik in Tenakh : kohen (priester) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20, he = 5 , nun = 14 of 50 ; totaal : 30 (2 X 3 X 5) OF 75 (3 X 5²) . Structuur : 2 - 5 - 5 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (43) . Pentateuch (11) . Eerdere Profeten (8) . Latere Profeten (10) . 12 Kleine Profeten (4) . Geschriften (10) . Tenakh (24) : (1) Ex 19,6 . (2) Joz 6,4 . (3) Joz 6,6 . (4) Re 18,30 . (5) 1 S 1,3 . (6) 2 S 8,17 . (7) 2 S 8,18. (8) 2 S 20,25 . (9) 1 K 4,4 . (10) 1 K 12,31 . (11) Hos 6,9 . (12) Job 12,19 . (13) Kl 4,16 . (14) Ezr 2,69 . (15) Neh 7,69 . (16) Neh 7,71 . (17) Neh 12,12 . (18) 1 Kr 18,16 . (19) 2 Kr 5,12 . (20) 2 Kr 11,15 . (21) 2 Kr 13,9 . (22) 2 K 26,17 . (23) 2 K 30,24 . (24) 2 K 34,5 .
Ex 19,6.9. הַדְּבָרִים = haddëbhârîm (de woorden) < bepaald lidw. ha + mann. mv. van het zelfst. naamw. דָבָר = dâbhâr (woord, daad) . Zie het werkw. דָבַר = dâbhar (spreken) . Taalgebruik in Tenakh : dâbhar (spreken) . Getalwaarde : daleth = 4 , beth = 2 , resj = 20 of 200 ; totaal : 26 (2 X 13) OF 206 = 2 X 103 . Structuur : 4 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 8 . Tenakh (132) . Pentateuch (44) . Eerdere Profeten (34) . Latere Profeten (35) . 12 Kleine Profeten (4) . Geschriften (15) . Gn (11) : (1) Gn 15,1 . (2) Gn 20,8 . (3) Gn 22,1 . (4) Gn 22,20 . (5) Gn 24,66 . (6) Gn 29,13 . (7) Gn 39,7 . (8) Gn 40,1 . (9) Gn 43,7 . (10) Gn 44,6 . (11) Gn 48,1 . Ex (12) : (1) Ex 4,15 . (2) Ex 4,30 . (3) Ex 18,19 . (4) Ex 19,6 . (5) Ex 19,7 . (6) Ex 20,1 . (7) Ex 24,3 . (8) Ex 24,8 . (9) Ex 34,1 . (10) Ex 34,27 . (11) Ex 34,28 . (12) Ex 35,1 .
Ex 19,6.19. - 20. ´ellèh haddëbhârîm (deze woorden) . Tenakh (5) : (1) Ex 19,6 . (2) Ex 35,1 . (3) Dt 1,1 . (4) Js 42,16 . (5) Zach 8,16 .
Ex 19,7 - Ex 19,7 : Verschijning van God : Ex 19,1-25 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- Ex 19 -- taalgebruik - Ex 19,1 - Ex 19,2 - Ex 19,3 - Ex 19,4 - Ex 19,5 - Ex 19,6 - Ex 19,7 - Ex 19,8 - Ex 19,9 - Ex 19,10 - Ex 19,11 - Ex 19,12 - Ex 19,13 - Ex 19,14 - Ex 19,15 - Ex 19,16 - Ex 19,17 - Ex 19,18 - Ex 19,19 - Ex 19,20 - Ex 19,21 - Ex 19,22 - Ex 19,23 - Ex 19,24 - Ex 19,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . And Moses came and called for the elders of the people,
and laid before their faces all these words which the LORD commanded him.
Luther-Bibel . 7 Mose kam und berief die Ältesten des Volks und legte ihnen
alle diese Worte vor, die ihm der HERR geboten hatte.
Tekstuitleg van Ex 19,7 . Dit vers telt 14 (2 X 7) woorden en 55 (5 X 11) letters . De getalwaarde van Ex 19,7 is 2951 (13 X 227) .
Ex 19,7.1. וַיָּבּוֹא / וַיָּבֹא = wajjâbho´ (en hij ging, en hij kwam) OF וַיָּבֵא = wajjâbhe´(en
hij liet gaan, en hij liet komen) < prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf.
3de pers. mann. enk. OF act. hifil imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw.
בָּא = bâ´
(gaan, komen) . Getalswaarde : beth = 2 , aleph = 1 ; totaal : 3 . Structuur
: 2 - 1 . De som van de elementen is telkens 3 . Spiegelbeeld van het woord אַב = ´ab (vader) . Taalgebruik in Tenakh : bw´
(gaan, komen) . Tenakh (289) . Pentateuch (72) . Eerdere Profeten (142) . Latere Profeten (22) . 12 Kleine
Profeten (0) . Geschriften (53) . Ex (16) : (1) Ex
3,1 . (2) Ex
3,6 . (3) Ex
7,10 . (4) Ex
7,23 . (5) Ex
8,20 . (6) Ex
10,3 . (7) Ex
14,20 . (8) Ex
17,8 . (9) Ex
18,5 . (10) Ex
18,12 . (11) Ex
19,7 . (12) Ex
24,3 . (13) Ex
24,18 . (14) Ex
37,5 . (15) Ex
38,7 . (16) Ex
40,21 . Andere : (1) Ex 7,23 (Farao) . (2) Ex
8,20 (steekvliegen) . (3) Ex
14,20 (de wolk) . (4) Ex
17,8 (Amalek) .
- Grieks : act. ind. aor. 3de pers. enk. ηλθεν = èlthen (hij kwam) van het werkw. ερχομαι = erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het NT : erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in de LXX : erchomai (gaan, komen) . Een vorm van ερχομαι = erchomai (gaan, komen) in de LXX (1054) , in het NT (631) .
erchomai (gaan, komen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
ind. aor. 3de p. enk. èlthen | 338 | 250 | 88 | 20 | 13 | 17 | 18 | 5 | 4 | 11 | 50 | 68 |
- και ηλθεν = kai èlthen (en hij kwam / ging) . LXX (145) . NT (23) . Mc (5) : (1) Mc 1,9 . (2) Mc 4,4 . (3) Mc 6,1 . (4) Mc 9,7 . (5) Mc 9,33 .
- ηλθεν δε = èlthen de (hij kwam / ging echter) . LXX (10) . NT (3) : (1) Lc 22,7 . (2) Joh 19,39 . (3) Hnd 7,11 .
- Ned. : gaan . D. : gehen . E. : go . Grieks : ερχομαι = erchomai (gaan, komen) . Taalgebruik in het NT : erchomai (gaan, komen) . Hebreeuws : בָּא = bâ´ (gaan, komen) . Taalgebruik in Tenakh : bâ´ (gaan, komen) . Lat. : ire . vadere (Fr. je vais , il va) . ambulare (Fr. nous allons , vous allez) .
Ex 19,7.2. מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Taalgebruik in Tenakh : Mosjèh
(Mozes) .
getalswaarde : mem = 13 of 40 ,
sjin = 21 of 300 , h = 5 . Totaal : 39 (3 X 13) of 345 (3 X 5 X 23) ; het
omgekeerde 543 (3 X 181 : het zesde zeszijdige stergetal) . Structuur : 4 -
3 - 5 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (675) . Pentateuch (569)
. Ex (248) . Ex (11) : (1) Ex
19,7 . (2) Ex
19,8 . (3) Ex
19,9 (tweemaal) . (4) Ex
19,10 . (5) Ex
19,14 . (6) Ex
19,17 . (7) Ex
19,19 . (8) Ex
19,20 . (9) Ex
19,21 . (10) Ex
19,23 . (11) Ex
19,25 .
- Grieks . μωυσης = môusès (Mozes) . Taalgebruik in de LXX : môusès
(Mozes) . Taalgebruik in het NT : môusès
(Mozes) . Een vorm van μωυσης = môusès (Mozes) in het NT (79) .
Ex 19,7.1.
- 2. וַיָּבֹא מֹשֶׁה = wajjâbho´ mosjèh (en Mozes ging) . Tenakh (10) : (1) Ex 7,10 . (2) Ex 10,3 . (3) Ex
19,7 (Mozes ging naar beneden). (4) Ex
24,3 (Mozes ging naar beneden) . (5) Ex
24,18 . (6) Lv 9,23 . (7) Nu
17,8 . (8) Nu
17,23 . (9) Nu
20,6 . (10) Dt
32,44 .
- εισηλθεν μωυσης = eisèlthen môusès (Mozes ging binnen) . Bijbel = LXX (7) : (1) Ex 5,1 . (2) Ex 31,9 . (3) Lv 9,23 . (4) Nu
17,8 . (5) Nu
17,23 . (6) Nu
20,6 . (7) Dt
32,44 .
- και εισηλθεν μωυσης = kai eisèlthen môusès (en Mozes ging naar -binnen) .Bijbel = LXX (5) : (1) Ex 24,18 . (2) Lv 9,23 . (3) Nu
17,23 . (4) Nu
20,6 . (5) Dt
32,44 .
- ηλθεν δε μωυσης = èlthen de môusès (Mozes kwam / ging echter) . Tenakh (1) : Ex 19,7 .
- וַיָּבֹא מֹשֶׁה וַאַהֲרֹן = wajjâbho´ mosjèh wa´ahäron (en Mozes en Aäron gingen) . Tenakh (5) : (1) Ex 7,10 . (2) Ex 10,3 . (3) Lv 9,23 . (4) Nu
17,8 . (5) Nu
20,6 .
- ηλθεν δε μωυσης = èlthen de môusès (Mozes kwam / ging echter) . LXX (1) : Ex 19,7 .
- και ηλθεν μωυσης = kai èlthen môusès (en Mozes kwam / ging) . LXX (1) : Nu
20,6 .
- εισηλθεν δε μωυσης και ααρων = eisèlthen de môusès kai aarôn (Mozes en Aäron echter gingen naar -binnen) . LXX (2) : (1) Ex 7,10 . (2) Ex 10,3 .
- και εισηλθεν μωυσης και ααρων = kai eisèlthen môusès kai aarôn (en Mozes en Aäron gingen naar -binnen) . LXX (3) : (1) Lv 9,23 . (2) Nu
17,8 . (3) Nu
20,6 .
Ex 19,8 - Ex 19,8 : Verschijning van God : Ex 19,1-25 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- Ex 19 -- taalgebruik - Ex 19,1 - Ex 19,2 - Ex 19,3 - Ex 19,4 - Ex 19,5 - Ex 19,6 - Ex 19,7 - Ex 19,8 - Ex 19,9 - Ex 19,10 - Ex 19,11 - Ex 19,12 - Ex 19,13 - Ex 19,14 - Ex 19,15 - Ex 19,16 - Ex 19,17 - Ex 19,18 - Ex 19,19 - Ex 19,20 - Ex 19,21 - Ex 19,22 - Ex 19,23 - Ex 19,24 - Ex 19,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [8] And all the people answered together, and said, All
that the LORD hath spoken we will do. And Moses returned the words of the people
unto the LORD.
Luther-Bibel . 8 Und alles Volk antwortete einmütig und sprach: Alles,
was der HERR geredet hat, wollen wir tun. Und Mose sagte die Worte des Volks
dem HERRN wieder.
Tekstuitleg van Ex 19,8 .
Ex 19,8.1. wajja`änû (en zij antwoordden) < wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. van het werkw. `ânâh (antwoorden, verhoren, weerleggen) . Taalgebruik in Tenakh : `ânâh (antwoorden, verhoren, weerleggen) . Getalwaarde : ajin = 16 of 70 , nun= 14 of 50 , he = 5 ; totaal : 35 (5 X 7) OF 125 (5³) . Structuur : 7 - 5 - 5 . Tenakh (17) : (1) Gn 23,5 . (2) Gn 34,13 . (3) Ex 19,8 . (4) Nu 32,31 . (5) Joz 1,16 . (6) Joz 9,24 . (7) Joz 22,21 . (8) Re 8,8 . (9) Re 18,14 . (10) 1 S 14,12 . (11) Js 44,15 . (12) Hag 2,12 . (13) Hag 2,13 . (14) Zach 1,11 . (15) Ezr 3,11 . (16) Ezr 10,12 . (17) Neh 8,6 .
Ex 19,8.1. - 3. wajja`änû kâl hâ`âm (en heel het volk antwoordde) . Tenakh (2) : (1) Ex 19,8 . (2) Neh 8,6 .
Ex 19,8.6. - 8. kol ´äsjèr dibbèr JHWH (alles wat JHWH sprak) . Tenakh (2) : (1) Ex 19,8 . (2) Ex 24,7 .
Ex 19,8.12. mosjèh (Mozes) . Taalgebruik in Tenakh : Mosjèh (Mozes) . De getalwaarde van Mosjèh (Mozes) is : mem = 13 of 40 , sjin = 21 of 300 , h = 5 . Totaal : 39 of 345 . Tenakh (675) . Pentateuch (569) . Ex (248) = (2³ X 31) , in Ex 19 (11 / 13X) : (1) Ex 19,7 . (2) Ex 19,8 . (3) Ex 19,9 (tweemaal) . (4) Ex 19,10 . (5) Ex 19,14 . (6) Ex 19,17 . (7) Ex 19,19 . (8) Ex 19,20 . (9) Ex 19,21 . (10) Ex 19,23 . (11) Ex 19,25 . LXX : môusès (Mozes) . Taalgebruik in de LXX : môusès (Mozes) . Taalgebruik in Ex : môusès (Mozes) . Taalgebruik in het N.T. : môusès (Mozes) (79) .
Ex 19,9 - Ex 19,9 : Verschijning van God : Ex 19,1-25 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- Ex 19 -- taalgebruik - Ex 19,1 - Ex 19,2 - Ex 19,3 - Ex 19,4 - Ex 19,5 - Ex 19,6 - Ex 19,7 - Ex 19,8 - Ex 19,9 - Ex 19,10 - Ex 19,11 - Ex 19,12 - Ex 19,13 - Ex 19,14 - Ex 19,15 - Ex 19,16 - Ex 19,17 - Ex 19,18 - Ex 19,19 - Ex 19,20 - Ex 19,21 - Ex 19,22 - Ex 19,23 - Ex 19,24 - Ex 19,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [9] And the LORD said unto Moses, Lo, I come unto thee in
a thick cloud, that the people may hear when I speak with thee, and believe
thee for ever. And Moses told the words of the people unto the LORD.
Luther-Bibel . 9 Und der HERR sprach zu Mose: Siehe, ich will zu dir kommen
in einer dichten Wolke, auf dass dies Volk es höre, wenn ich mit dir rede,
und dir für immer glaube. Und Mose verkündete dem HERRN die Worte
des Volks.
Tekstuitleg van Ex 19,9 . Dit vers Ex 19,9 telt 26 (getalwaarde van de naam JHWH) woorden en 92 (4 X 23) letters . De getalwaarde van Ex 19,9 is 3797 .
1. wajj´omèr (en hij zei) . Verwijzing : ´âmar (zeggen) , zie Jr 1,4 en Ex 3,7 . Qal actief imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud . In 1879 verzen in de bijbel . In 594 verzen in de Pentateuch . In 150 verzen in Ex (zie Ex 3,7) . In zeven verzen in Ex 19 : (1) Ex 19,9 (JHWH tot Mozes) . (2) Ex 19,10 (JHWH tot Mozes) . (3) Ex 19,15 (Mozes tot het volk) . (4) Ex 19,21 (JHWH tot Mozes) . (5) Ex 19,23 (Mozes tot JHWH) . (6) Ex 19,24 (JHWH - tot Mozes - ) . (7) Ex 19,25 (Mozes - tot het volk - ) . In zes verzen staat wajj´omèr (en hij zei) aan het begin van een vers (niet in Ex 19,25) . In vier verzen is JHWH onderwerp , in drie verzen is het Mozes . In Ex 19,25 wordt Mozes niet uitdrukkelijk vermeld bij wajj´omèr (en hij zei) .
4. mosjèh (Mozes) . Taalgebruik in Tenakh : Mosjèh (Mozes) . De getalwaarde van Mosjèh (Mozes) is : mem = 13 of 40 , sjin = 21 of 300 , h = 5 . Totaal : 39 of 345 . Tenakh (675) . Pentateuch (569) . Ex (248) = (2³ X 31) , in Ex 19 (11 / 13X) : (1) Ex 19,7 . (2) Ex 19,8 . (3) Ex 19,9 (tweemaal) . (4) Ex 19,10 . (5) Ex 19,14 . (6) Ex 19,17 . (7) Ex 19,19 . (8) Ex 19,20 . (9) Ex 19,21 . (10) Ex 19,23 . (11) Ex 19,25 . LXX : môusès (Mozes) . Taalgebruik in de LXX : môusès (Mozes) . Taalgebruik in Ex : môusès (Mozes) . Taalgebruik in het N.T. : môusès (Mozes) (79) .
6. ´ânokhî (ik) . אנכי . Zie : ´änî
(ik) . Taalgebruik in Tenakh : ´änî
(ik) . Getalwaarde : aleph = 1 , nun = 14 of 50 , kaph = 11 of 20 , jod = 10 ; totaal : 36 (2² X 3²)
OF = 81 (3² X 3²) . Structuur : 1 - 5 - 2 - 1 .Tenakh (276) . Pentateuch (123) . Eerdere Profeten (66) . Latere Profeten (40) . 12 Kleine
Profeten (18) . Geschriften (29) . Ex (19) : (1) Ex 3,6 . (2) Ex 3,11 . (3) Ex 3,12 . (4) Ex 3,13 . (5) Ex 4,10 . (6) Ex 4,11 . (7) Ex 4,23 . (8) Ex 7,17 . (9) Ex 7,27 . (10) Ex 8,24 . (11) Ex 8,25 . (12) Ex 17,9 . (13) Ex 19,9 . (14) Ex 20,2 . (15) Ex 20,5 . (16) Ex 23,20 . (17) Ex 32,18 . (18) Ex 34,10 . (19) Ex 34,11 .
- Grieks . εγω ειμι = egô eimi (ik ben) . Taalgebruik in het NT : egô
(ik) . Taalgebruik in de LXX : egô
(ik) .
- Lat. ego sum (ik ben) . Ned. : ik . Fr. je . D. Ich . E. I . Aramees : אנה = ´änâh (ik) . Arabisch : أنا . ´anâ (ik) ; Taalgebruik in de Qoran : ´anâ (ik) .
- Bibliografie :
-- Grad A. D. , Le vériatble Cantique des cantiques , Rocher , 2004 , p. 25-26 waar de betekenis van ´ânokhî in Zohar 2,91a wordt geciteerd .
-- Sabbah Messod & Roger , Les secrets de l'Exode , Jean-Cyrille Godefroy , 2000 , p.93-96 . Op deze blz. wordt een verband tussen anokhi Adonai en farao Achnaton gelegd .
9. hè`ânân (de wolk) . Verwijzing : `ânân (wolk) , zie Ex 13,21 . Getalwaarde van `ânân (wolk) : ajin = 16 of 70 , nun = 14 of 50 ; totaal 44 (2 X 2 X 11) of 170 (10 X 17) ; 17 is de getalwaarde van kabhod (heerlijkheid) . Bepalend lidwoord en zelfstandig naamwoord mannelijk enkelvoud . In dertig verzen in de bijbel . In zesentwintig (26 is de getalwaarde van de naam JHWH) verzen in de Pentateuch : Gn (-) . Ex (13) . Nu (11) . Dt (2) . Niet in Gn . In dertien verzen in Ex . In Ex 13 komt het woord voor het eerst voor . In de vier (bovengenoemde) verzen van Ex : (1) Ex 13,22 . (2) Ex 14,19 . (3) Ex 33,9 . (4) Ex 33,10 . Verder : (1) Ex 14,20 . (2) Ex 19,9 . (3) Ex 24,15 : wajëkhas hè`ânân (en de wolk bedekte) . (4) Ex 24,16 . (5) Ex 24,18 . (6) Ex 40,34 : wajëkhas hè`ânân (en de wolk bedekte) . (7) Ex 40,35 . (8) Ex 40,36 . (9) Ex 40,37 . In elf verzen in Nu : (1) Nu 9,15 . (2) Nu 9,16 . (3) Nu 9,17 . (4) Nu 9,18 . (5) Nu 9,19 . (6) Nu 9,20 . (7) Nu 9,21 . (8) Nu 9,22 . (9) Nu 10,11 . (10) Nu 10,12 . (11) Nu 17,7 . In twee verzen in Dt : (1) Dt 5,22 . (2) Dt 31,15 .
20. mosjèh (Mozes) . Taalgebruik in Tenakh : Mosjèh (Mozes) . De getalwaarde van Mosjèh (Mozes) is : mem = 13 of 40 , sjin = 21 of 300 , h = 5 . Totaal : 39 of 345 . Tenakh (675) . Pentateuch (569) . Ex (248) = (2³ X 31) , in Ex 19 (11 / 13X) : (1) Ex 19,7 . (2) Ex 19,8 . (3) Ex 19,9 (tweemaal) . (4) Ex 19,10 . (5) Ex 19,14 . (6) Ex 19,17 . (7) Ex 19,19 . (8) Ex 19,20 . (9) Ex 19,21 . (10) Ex 19,23 . (11) Ex 19,25 . LXX : môusès (Mozes) . Taalgebruik in de LXX : môusès (Mozes) . Taalgebruik in Ex : môusès (Mozes) . Taalgebruik in het N.T. : môusès (Mozes) (79) .
Ex 19,10 - Ex 19,10 : Verschijning van God : Ex 19,1-25 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- Ex 19 -- taalgebruik - Ex 19,1 - Ex 19,2 - Ex 19,3 - Ex 19,4 - Ex 19,5 - Ex 19,6 - Ex 19,7 - Ex 19,8 - Ex 19,9 - Ex 19,10 - Ex 19,11 - Ex 19,12 - Ex 19,13 - Ex 19,14 - Ex 19,15 - Ex 19,16 - Ex 19,17 - Ex 19,18 - Ex 19,19 - Ex 19,20 - Ex 19,21 - Ex 19,22 - Ex 19,23 - Ex 19,24 - Ex 19,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [10] And the LORD said unto Moses, Go unto the people, and
sanctify them to day and to morrow, and let them wash their clothes,
Luther-Bibel . 10 Und der HERR sprach zu Mose: Geh hin zum Volk und heilige
sie heute und morgen, dass sie ihre Kleider waschen
Tekstuitleg van Ex 19,10 .
1. wajj´omèr (en hij zei) . Verwijzing : ´âmar (zeggen) , zie Jr 1,4 en Ex 3,7 . Qal actief imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud . In 1879 verzen in de bijbel . In 594 verzen in de Pentateuch . In 150 verzen in Ex (zie Ex 3,7) . In zeven verzen in Ex 19 : (1) Ex 19,9 (JHWH tot Mozes) . (2) Ex 19,10 (JHWH tot Mozes) . (3) Ex 19,15 (Mozes tot het volk) . (4) Ex 19,21 (JHWH tot Mozes) . (5) Ex 19,23 (Mozes tot JHWH) . (6) Ex 19,24 (JHWH - tot Mozes - ) . (7) Ex 19,25 (Mozes - tot het volk - ) . In zes verzen staat wajj´omèr (en hij zei) aan het begin van een vers (niet in Ex 19,25) . In vier verzen is JHWH onderwerp , in drie verzen is het Mozes . In Ex 19,25 wordt Mozes niet uitdrukkelijk vermeld bij wajj´omèr (en hij zei) .
Ex 19,11 - Ex 19,11 : Verschijning van God : Ex 19,1-25 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- Ex 19 -- taalgebruik - Ex 19,1 - Ex 19,2 - Ex 19,3 - Ex 19,4 - Ex 19,5 - Ex 19,6 - Ex 19,7 - Ex 19,8 - Ex 19,9 - Ex 19,10 - Ex 19,11 - Ex 19,12 - Ex 19,13 - Ex 19,14 - Ex 19,15 - Ex 19,16 - Ex 19,17 - Ex 19,18 - Ex 19,19 - Ex 19,20 - Ex 19,21 - Ex 19,22 - Ex 19,23 - Ex 19,24 - Ex 19,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [11] And be ready against the third day: for the third day
the LORD will come down in the sight of all the people upon mount Sinai.
Luther-Bibel . 11 und bereit seien für den dritten Tag; denn am dritten
Tage wird der HERR vor allem Volk herabfahren auf den Berg Sinai.
Tekstuitleg van Ex 19,11 .
Ex 19,12 - Ex 19,12 : Verschijning van God : Ex 19,1-25 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- Ex 19 -- taalgebruik - Ex 19,1 - Ex 19,2 - Ex 19,3 - Ex 19,4 - Ex 19,5 - Ex 19,6 - Ex 19,7 - Ex 19,8 - Ex 19,9 - Ex 19,10 - Ex 19,11 - Ex 19,12 - Ex 19,13 - Ex 19,14 - Ex 19,15 - Ex 19,16 - Ex 19,17 - Ex 19,18 - Ex 19,19 - Ex 19,20 - Ex 19,21 - Ex 19,22 - Ex 19,23 - Ex 19,24 - Ex 19,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [12] And thou shalt set bounds unto the people round about,
saying, Take heed to yourselves, that ye go not up into the mount, or touch
the border of it: whosoever toucheth the mount shall be surely put to death:
Luther-Bibel . 12 Und zieh eine Grenze um das Volk und sprich zu ihnen: Hütet
euch, auf den Berg zu steigen oder seinen Fuß anzurühren; denn wer
den Berg anrührt, der soll des Todes sterben.
Tekstuitleg van Ex 19,12 .
Ex 19,13 - Ex 19,13 : Verschijning van God : Ex 19,1-25 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- Ex 19 -- taalgebruik - Ex 19,1 - Ex 19,2 - Ex 19,3 - Ex 19,4 - Ex 19,5 - Ex 19,6 - Ex 19,7 - Ex 19,8 - Ex 19,9 - Ex 19,10 - Ex 19,11 - Ex 19,12 - Ex 19,13 - Ex 19,14 - Ex 19,15 - Ex 19,16 - Ex 19,17 - Ex 19,18 - Ex 19,19 - Ex 19,20 - Ex 19,21 - Ex 19,22 - Ex 19,23 - Ex 19,24 - Ex 19,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [13] There shall not an hand touch it, but he shall surely
be stoned, or shot through; whether it be beast or man, it shall not live: when
the trumpet soundeth long, they shall come up to the mount.
Luther-Bibel . 13 Keine Hand soll ihn anrühren, sondern er soll gesteinigt
oder erschossen werden; es sei Tier oder Mensch, sie sollen nicht leben bleiben.
Wenn aber das Widderhorn lange tönen wird, dann soll man auf den Berg steigen.
Tekstuitleg van Ex 19,13 .
Ex 19,14 - Ex 19,14 : Verschijning van God : Ex 19,1-25 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- Ex 19 -- taalgebruik - Ex 19,1 - Ex 19,2 - Ex 19,3 - Ex 19,4 - Ex 19,5 - Ex 19,6 - Ex 19,7 - Ex 19,8 - Ex 19,9 - Ex 19,10 - Ex 19,11 - Ex 19,12 - Ex 19,13 - Ex 19,14 - Ex 19,15 - Ex 19,16 - Ex 19,17 - Ex 19,18 - Ex 19,19 - Ex 19,20 - Ex 19,21 - Ex 19,22 - Ex 19,23 - Ex 19,24 - Ex 19,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [14] And Moses went down from the mount unto the people,
and sanctified the people; and they washed their clothes.
Luther-Bibel . 14 Mose stieg vom Berge zum Volk herab und heiligte sie und sie
wuschen ihre Kleider.
Tekstuitleg van Ex 19,14 .
Ex 19,15 - Ex 19,15 : Verschijning van God : Ex 19,1-25 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- Ex 19 -- taalgebruik - Ex 19,1 - Ex 19,2 - Ex 19,3 - Ex 19,4 - Ex 19,5 - Ex 19,6 - Ex 19,7 - Ex 19,8 - Ex 19,9 - Ex 19,10 - Ex 19,11 - Ex 19,12 - Ex 19,13 - Ex 19,14 - Ex 19,15 - Ex 19,16 - Ex 19,17 - Ex 19,18 - Ex 19,19 - Ex 19,20 - Ex 19,21 - Ex 19,22 - Ex 19,23 - Ex 19,24 - Ex 19,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [15] And he said unto the people, Be ready against the third
day: come not at your wives.
Luther-Bibel . 15 Und er sprach zu ihnen: Seid bereit für den dritten Tag
und keiner rühre eine Frau an.
Tekstuitleg van Ex 19,15 .
1. wajj´omèr (en hij zei) . Verwijzing : ´âmar (zeggen) , zie Jr 1,4 en Ex 3,7 . Qal actief imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud . In 1879 verzen in de bijbel . In 594 verzen in de Pentateuch . In 150 verzen in Ex (zie Ex 3,7) . In zeven verzen in Ex 19 : (1) Ex 19,9 (JHWH tot Mozes) . (2) Ex 19,10 (JHWH tot Mozes) . (3) Ex 19,15 (Mozes tot het volk) . (4) Ex 19,21 (JHWH tot Mozes) . (5) Ex 19,23 (Mozes tot JHWH) . (6) Ex 19,24 (JHWH - tot Mozes - ) . (7) Ex 19,25 (Mozes - tot het volk - ) . In zes verzen staat wajj´omèr (en hij zei) aan het begin van een vers (niet in Ex 19,25) . In vier verzen is JHWH onderwerp , in drie verzen is het Mozes . In Ex 19,25 wordt Mozes niet uitdrukkelijk vermeld bij wajj´omèr (en hij zei) .
Ex 19,16 - Ex 19,16 : Verschijning van God : Ex 19,1-25 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- Ex 19 -- taalgebruik - Ex 19,1 - Ex 19,2 - Ex 19,3 - Ex 19,4 - Ex 19,5 - Ex 19,6 - Ex 19,7 - Ex 19,8 - Ex 19,9 - Ex 19,10 - Ex 19,11 - Ex 19,12 - Ex 19,13 - Ex 19,14 - Ex 19,15 - Ex 19,16 - Ex 19,17 - Ex 19,18 - Ex 19,19 - Ex 19,20 - Ex 19,21 - Ex 19,22 - Ex 19,23 - Ex 19,24 - Ex 19,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [16] And it came to pass on the third day in the morning,
that there were thunders and lightnings, and a thick cloud upon the mount, and
the voice of the trumpet exceeding loud; so that all the people that was in
the camp trembled.
Luther-Bibel . 16 Als nun der dritte Tag kam und es Morgen ward, da erhob sich
ein Donnern und Blitzen und eine dichte Wolke auf dem Berge und der Ton einer
sehr starken Posaune. Das ganze Volk aber, das im Lager war, erschrak.
Tekstuitleg van Ex 19,16 .
Ex
19,16.1. prefix voegwoord wa consecutivum (verhalend) + act. qal jigtol (imperf.) 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het
was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) . De getalwaarde van וַיְהי = wajëhî
(en hij/het zal zijn/was) is 31 . 31 is de getalwaarde van אֵל = ´el (God) ;
aleph = 1 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld) .Taalgebruik
in Tenakh : hâjâh
(zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur
: 5 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh
(784) . Pentateuch (181) . Eerdere Profeten (339) . Latere Profeten (116) .
12 Kleine Profeten (22) . Geschriften (126) . Gn (114) . Ex (42) . Joz (59) . Re (47) . 1 S (58)
. 2 S (43) . 1 K (78) . 2 K (54) . Ex
2 (3) : (1) Ex
2,10 . (2) Ex
2,11 . (3) Ex
2,23 . Zowel in Ex
2,11 als in Ex
2,23 begint een nieuwe perikope . In de LXX wordt het Hebreeuwse werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) vaak vertaald door het Griekse werkw. γινομαι = ginomai (worden,
gebeuren .
- We zouden volgende vorm kunnen verwachten : wajjihëjèh < wa consecutivum + jihëjèh (uit : jahëjih i.p.v. jahëwih : Lettinga 12 , 2012 , 58w) . Verkorte vorm door de samentrekking van de jod en de chireq tot een lange i , vandaar jahî (de eind he valt weg) . De klemtoon ligt op de laatste lettergreep en de klinker van de eerste lettergreep wordt zeer kort : jëhî . Bij de consecutivumvorm wajëhî valt op dat de jod niet verdubbelt . Uitspraak : wajhi .
- Grieks : ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden,
gebeuren) . Taalgebruik in de LXX : ginomai
(worden) . Taalgebruik in het NT : ginomai
(worden) . Bijbel (925) . LXX (730) . NT (195) . Gn (107) . ) . Gn 22 (2) : (1) Gn
22,1 . (2) Gn 22,20 . Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen
van...) : een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende)
, een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid . Soms heeft het ook de betekenis
van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen) . Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174) , in het NT (667) .
ginomai (worden, gebeuren) | bijbel | Tenach | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. |
aor. 3de pers. enk. egeneto | 925 | wajëhî : 784 | 730 | 195 | 13 | 17 | 69 | 16 | 53 | 17 | 99 | 115 | |
Totaal | 2841 | 2174 | 667 | 75 | 55 | 129 | 51 | 124 | 38 | 259 | 310 |
- και εγενετο = kai egeneto (en het gebeurde) . LXX (560) . NT (62) .
- εγενετο δε = egeneto de (het gebeurde echter) . LXX (60) . NT (40) . Ex (6) : (1) Ex 2,11 . (2) Ex 4,24 . (3) Ex 16,13 . (4) Ex 16,22 . (5) Ex 16,27 . (6) Ex 19,16 .
Ex
19,16.2. בְּיוֹם /בַּיּוֹם = bëjôm / bajjôm = op een (de) dag < voorzetsel bë + (bepaald lidw. ha) + יוֹם = jôm (dag) . Taalgebruik
in Tenakh : jôm
(dag) . Getalwaarde : jod = 10 , waw = 6 , mem = 13 of 40 ; totaal : 29
OF 56 (2³ X 7) . Structuur : 1 - 6 - 4 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (491) . Pentateuch
(130) . Eerdere Profeten (102) . Latere Profeten (116) . 12 Kleine
Profeten (62) . Geschriften (81) . 12 kl. Prof. (62) . Gn (22) : (1) Gn 1,18 . (2) Gn 2,2 . (3) Gn 2,4 . (4) Gn 2,17 . (5) Gn 3,5 . (6) Gn 5,1 . (7) Gn 5,2 . (8) Gn 7,11 . (9) Gn 15,18 . (10) Gn 21,8 . (11) Gn 22,4 . (12) Gn 26,32 . (13) Gn 30,33 . (14) Gn 30,35 . (15) Gn
31,22 . (16) Gn
31,40 . (17) Gn 33,16 . (18) Gn 34,25 . (19) Gn 35,3 . (20) Gn 40,20 . (21) Gn 42,18 . (22) Gn 48,20 . Ex (23) : (1) Ex 2,13 . (2) Ex 5,6 . (3) Ex 6,28 . (4) Ex 8,18 . (5) Ex 10,28 . (6) Ex 12,15 . (7) Ex
13,8 . (8) Ex 14,30 . (9) Ex 16,5 . (10) Ex 16,22 . (11) Ex 16,27 . (12) Ex 16,29 . (13) Ex 16,30 . (14) Ex 19,1 . (15) Ex 19,11 . (16) Ex 19,16 . (17) Ex 20,11 . (18) Ex 22,29 . (19) Ex 24,16 . (20) Ex 31,15 . (21) Ex 32,28 . (22) Ex 35,3 . (23) Ex 40,2 .
- Oorspronkelijk klonk יוֹם = jôm (dag) als jawm . Lettinga 12 , 2012 , 2b : "Na contractie bleef de ו (= waw) in de spelling bewaard en werd nu beschouwd als de uitdrukking van de vocaal ô" .
Gr. : ἡμερα / ἡμερᾳ = hèmera / hèmera(i) (dag) . Taalgebruik
in de Septuaginta : hèmera
(dag) . Taalgebruik in het NT : hèmera
(dag) . Een vorm van ἡμερα = hèmera (dag) in de LXX (2567) , in het
NT (388) .
hèmera (dag) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
1 | nom. en dat. vr. enk. hèmera(i) | 854 | 750 | 104 | 13 | 3 | 27 | 17 | 12 | 28 | 4 | 43 | 60 | ||
Totaal | 2955 | 2567 | 388 | 45 | 27 | 83 | 31 | 94 | 87 | 21 | 155 | 186 |
- Ned. : dag . Arabisch : يَوم = jaum (dag) . Taalgebruik in de Qoran : dag (jaum) . D. : Tag . E. : day . F. : jour < Lat. diurnum . Cfr journaal . Grieks : ἡμερα = hèmera (dag) . Taalgebruik in het NT : hèmera (dag) . Lat. : dies . Hebreeuws : יוֹם = jôm (dag) . Taalgebruik in Tenakh : jôm (dag) .
Ex
19,16.2. הַשְּׁלִישִׁי = hasjsjëlîsjî (de derde) < bepaald lidw. ha + telwoord vr. enk. . Zie : שׁלשׁ = sjâlosj
/ sjâlôsj / sjëlosj (drie) . Taalgebruik in Tenakh : sjâlosj / sjâlôsj / sjëlosj (drie) . Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 54 (2 X 3³) OF 630 (2 X 3² X 5 X 7) . Structuur : 3 - 3 - 3 . Tenakh (43) . Pentateuch (21) . Eerdere Profeten (10) . Latere Profeten (1) . 12 Kleine
Profeten (1) . Geschriften (10) . Gn (7) : (1) Gn 2,14 . (2) Gn 22,4 . (3) Gn
31,22 . (4) Gn
32,20 . (5) Gn 34,25 . (6) Gn
40,20 . (7) Gn 42,18 .
- dat. vr. enk. τριτῃ = tritè(i) (derde) van het Griekse τριτος = tritos . . Bijbel (51) . Gn (6) : (1) Gn 1,13 . (2) Gn 22,4 . (3) Gn
31,22 . (4) Gn 34,25 . (5) Gn 40,20 . (6) Gn 42,18 . Ex (2) : (1) Ex 19,11 . (2) Ex 19,16 .
Ex
19,16.3. בַּיּוֹם הַשְּׁלִישִׁי = bajjôm hasjsjëlîsjî (op de derde dag) . Tenakh (22; 24X) . Gn (3) : (1) Gn
22,4 . (2) Gn
40,20 . (3) Gn 42,18 . (4) Ex
19,11 . (5) Lv
7,17 . (6) Lv
7,18 . (7) Lv
19,7 . (8) Nu
7,24 . (9) Nu
19,12 (2x) . (11) Nu
19,19 . (12) Nu 31,19 . (13) Joz 9,17 . (14) Re 20,30 . (15) 1 S 30,1 . (16) 2 S 1,2 . (17) 1 K 3,18 . (18) 1 K 12,12 . (19) 2 K 20,5 (2X) .
(20) 2 K 20,8 . (21) Est 5,1 . (22) Hos 6,2 .
- Grieks . tῃ tritῃ ἡμερᾳ = tè(i) tritè(i) hèmera(i) (op de derde dag) . LXX (2) : (1) Gn
31,22 . (2) Gn
40,20 . NT (10) . Mt (3) : (1) Mt
16,21 . (2) Mt
17,23 . (3) Mt
20,19 . Mc (2) : (1) Mc
9,31 . (2) Mc
10,34 . Lc (3)
: (1) Lc
9,22 . (2) Lc
24,7 . (3) Lc
24,46 . Hnd (1) Hnd
10,40 . Verder : 1
Kor 15,4 .
- tῃ ἡμερᾳ tῃ tritῃ = tè(i) hèmera(i) tè(i) tritè(i) (op de dag , de derde) . LXX (27) . Gn (3) : (1) Gn
22,4 . (2) Gn 34,25 . (3) Gn
40,20 . Ex (1) : Ex 19,16 . NT (2) : (1) Lc
18,32 . (2) Joh
2,1 .
Ex 19,17 - Ex 19,17 : Verschijning van God : Ex 19,1-25 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- Ex 19 -- taalgebruik - Ex 19,1 - Ex 19,2 - Ex 19,3 - Ex 19,4 - Ex 19,5 - Ex 19,6 - Ex 19,7 - Ex 19,8 - Ex 19,9 - Ex 19,10 - Ex 19,11 - Ex 19,12 - Ex 19,13 - Ex 19,14 - Ex 19,15 - Ex 19,16 - Ex 19,17 - Ex 19,18 - Ex 19,19 - Ex 19,20 - Ex 19,21 - Ex 19,22 - Ex 19,23 - Ex 19,24 - Ex 19,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [17] And Moses brought forth the people out of the camp
to meet with God; and they stood at the nether part of the mount.
Luther-Bibel . 17 Und Mose führte das Volk aus dem Lager Gott entgegen
und es trat unten an den Berg.
Tekstuitleg van Ex 19,17 . Het vers Ex 19,17 telt 11 woorden en 47 letters . De getalwaarde van Ex 19,17 is 3948 (2² X 3 X 7 X 47) .
Ex 19,17.1. וַיוֹצֵא = wajjôtse´ (en hij deed uitgaan) < waw consec. + werkw.vorm act.
hifil imperf. 3de pers. mann. enk. (jiqtol) van het werkw. יָצַא = jâtsa´
(uitgaan, uittrekken) . Taalgebruik in Tenakh : jâtsâ´
(uitgaan, uittrekken) . Getalwaarde : jod = 10 , tsade = 18 of 70 , aleph
= 1 ; totaal : 29 OF 81 (3³ X 3²) . Structuur : 1 - 7 - 1 . Tenakh (15) . Pentateuch (6) . Gn (4)
: (1) Gn 15,5 . (2) Gn
24,53 . (3) Gn
43,23 . (4) Gn
48,12 . Ex (1) Ex
19,17 . Dt (1) Dt
4,20 . Verder : (7) Re 6,19 . (8) 2 K 11,12 . (9) 2 K 24,13 . (10) Jr 10,13 . (11) Jr 50,25 . (12) Ps 78,16 . (13) Ps 105,43 . (14) Ps 136,11 . (15) 2
Kr 23,14 . Een vorm van יָצַא = jâtsa´ . Tenakh (1073) .
- act. ind. aor. 3de pers. enk. εξηγαγεν = exègagen (hij leidde uit) van het werkw.
εξαγω = exagô (uitleiden, naar buiten leiden) < ex (uit) + agô (leiden, voeren) . Taalgebruik in het NT : exagô
(uitleiden, naar buiten leiden) . Taalgebruik in de LXX : exagô
(uitleiden, naar buiten leiden) . Bijbel (67) . OT (62) . Pentateuch (30) . Ex (12) : (1) Ex 12,51 . (2) Ex
13,3 . (3) Ex
13,9 . (4) Ex
13,14 . (5) Ex
13,16 . (6) Ex 16,6 . (7) Ex 16,32 . (8) Ex 18,1 . (9) Ex 19,17 . (10) Ex 32,1 . (11) Ex 32,12 . (12) Ex 32,23 . NT (5) : (1) Lc
24,50 . (2) Hnd 7,36 . (3) Hnd 7,40 . (4) Hnd 12,17 . (5) Hnd 13,17 . Een vorm van exagô (uitleiden, naar buiten leiden) in de LXX (221) , in het NT (12) .
Syn. (2) . Ev. (3) . Lc
(1) Lc
24,50 . Dit is de enigste vorm in Lc .
- Latijn . act. conjunct. plusquamperf. 3de pers. enk. eduxisset (hij zou uitleiden) van het werkw. educere (uitleiden) . Bijbel (3) : (1) Ex 18,1 . (2) Ex 19,17 . (3) Hnd 12,17 .
Ex 19,17.2. מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Taalgebruik in Tenakh : Mosjèh
(Mozes) . De getalwaarde van Mosjèh (Mozes) is : mem = 13 of 40 ,
sjin = 21 of 300 , he = 5 . Totaal : 39 (3 X 13 OF 13 + 26) of 345 (3 X 5 X 23) . Structuur : 4 - 3 - 5 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenach (675) . Pentateuch (569)
. Eerdere Profeten (67) . Latere Profeten (3) . 12 Kleine
Profeten (2) . Geschriften (34) . Ex (248) = (2³ X 31) , in Ex
19 (11 / 13X) : (1) Ex
19,7 . (2) Ex
19,8 . (3) Ex
19,9 (tweemaal) . (4) Ex
19,10 . (5) Ex
19,14 . (6) Ex
19,17 . (7) Ex
19,19 . (8) Ex
19,20 . (9) Ex
19,21 . (10) Ex
19,23 . (11) Ex
19,25 .
- LXX : μωυσης = môusès (Mozes) . Taalgebruik in de LXX : môusès
(Mozes) . Taalgebruik in Ex : môusès
(Mozes) . Taalgebruik in het NT : môusès
(Mozes) . Bijbel (401) . Ex (144) . Ex 19 (10) . NT (79) .
Ex 19,17.1.
- 2. מֹשֶׁה וַיוֹצֵא = wajjôtse´ mosjèh (en Mozes deed uitgaan) . Slechts in
Ex 19,17
. Mozes leidde het volk naar de voet van de berg . Daarna ging Mozes de berg
op waar God het verbond met het volk van Israël sloot .
Lc 24,50
roept reminiscenties op aan Ex
19,17 :
- MT Ex 19,17 : הָאָם אֶת מֹשֶׁה וַיוֹצֵא = wajjôtse´ mosjèh ´èth hâ`âm
(en Mozes deed het volk uitgaan) .
- LXX Ex 19,17 : και εξηγαγεν μωυσης τον λαον = kai exègagen Môusès
ton laon ... : 'Toen leidde Mozes het volk uit het kamp, God tegemoet . Aan
de voet van de berg bleven zij staan ."
-- Zoals Mozes het volk naar buiten leidde naar de voet van de berg waar JHWH het verbond zou sluiten , zo leidde Jezus zijn leerlingen naar buiten , waarna Hij ten hemel zou worden opgenomen . Na de tenhemelopneming vindt de geestgave plaats . De gave van de twee stenen tafelen en de gave van de geest worden op het Wekenfeest / Pinksteren gevierd .
Lc 24,50
: Ἐξήγαγεν δὲ αὐτοὺς εξω = exègagen de autous exô (Hij echter leidde hen uit naar buiten)
benadert het sterkst Gn
15,5 :
- MT Gn
15,5 : וַיוֹצֵא = wajjôtse´(en hij deed uitgaan) = אֹתוֹ = ´othô
(hem) הַחוּצָה = hachûtsâh (naar buiten) . In Gn
15,18 sloot JHWH een verbond met Abram .
- LXX Gn
15,5 : εξηγαγεν δε αυτον εξω = exègagen de auton exô (Hij echter leidde hem uit
naar buiten) .
-- Zoals JHWH Abram naar buiten leidde , om hem een talrijk nageslacht toe te wensen , zo leidde Jezus zijn leerlingen naar buiten , na de belofte hen de geest te zenden . In beide is toekomst toegezegd .
Zowel in de tekst van Gn als in die van Ex volgt het sluiten van een verbond
door God met Abram / Mozes .
- Voor de tekst van Gn pleit het tijdstip van de
verbondssluiting . Gn
15,17 : 'Toen de zon was ondergegaan en het helemaal donker was geworden.'
Volgens Lc 24 hebben alle verhalen op één dag , de derde dag ,
plaats .
- Voor de tekst van Ex pleit de inhoud van het verbond . Mozes ontvangt
de twee stenen tafelen met de tien geboden erop . Jezus wordt ten hemel opgenomen
en zal de geest zenden .
6. hâ´èlohîm (God) . lidwoord + godsaanduidng ´èlohîm (God) . Taalgebruik in Tenakh : ´èlohîm (God) . Tenakh (336) . Ex (26) . Getalwaarde : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; he = 5 ; jod = 10 ; mem = 13 of 40 ; totaal : 41 of 86 . he = 5. Lidwoord + godsnaam : 41 + 5 of 86 + 5 = 46 (2 X 23) of 91 .
5. - 6. liqëra´th hâ´èlohîm . In Tenakh slechts in Ex 19,17 .
Ex 19,18 - Ex 19,18 : Verschijning van God : Ex 19,1-25 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- Ex 19 -- taalgebruik - Ex 19,1 - Ex 19,2 - Ex 19,3 - Ex 19,4 - Ex 19,5 - Ex 19,6 - Ex 19,7 - Ex 19,8 - Ex 19,9 - Ex 19,10 - Ex 19,11 - Ex 19,12 - Ex 19,13 - Ex 19,14 - Ex 19,15 - Ex 19,16 - Ex 19,17 - Ex 19,18 - Ex 19,19 - Ex 19,20 - Ex 19,21 - Ex 19,22 - Ex 19,23 - Ex 19,24 - Ex 19,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [18] And mount Sinai was altogether on a smoke, because
the LORD descended upon it in fire: and the smoke thereof ascended as the smoke
of a furnace, and the whole mount quaked greatly.
Luther-Bibel . 18 Der ganze Berg Sinai aber rauchte, weil der HERR auf den Berg
herabfuhr im Feuer; und der Rauch stieg auf wie der Rauch von einem Schmelzofen
und der ganze Berg bebte sehr.
Tekstuitleg van Ex
19,18 . Het vers Ex
19,18 telt 18 (2 X 3²) Woorden en 64 (2³ X 2³) letters . De getalwaarde van Ex
19,18 is 4049 (priemgetal) . Het vers telt 3 nevenschikkende zinnen . De eerste en de tweede zin geven een tegengestelde beweging aan (neerdalen en opstijgen) en de derde zin vermeldt de vrees van het volk .
- In Gn
15,17 heeft in een pikdonkere nacht onder bliksemfiltsen de theofanie van God plaats . In Gn 15,5 heeft JHWH Abram naar buiten geleid . In Ex 19,17 - Ex 19,18 heeft iets gelijkaardigs plaats . In Ex 19,17 leidt Mozes het volk naar de voet van de berg . In Ex 19,18 heeft onder donderen en bliksemen de theofanie plaats . Beide teksten hebben overeenkomsten zowel naar woordgebruik als inhoud .
Ex 19,18.3. act. ind. perf. 3de pers. mann. enk. עָשַׁן = `âsjan (roken) . Taalgebruik in Tenakh : `âsjan (roken) . Getalwaarde : ajin = 16 of 70 , sjin = 21 of 300 , nun = 14 of 50 ; totaal : 51 (3 X 17) OF 420 (2 X 10 X 21 ; 2² X 3 X 5 X 7) . Structuur : 7 - 3 - 5 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (1) : Ex 19,18 . In Ex 19,18 komen 3 vormen van `-sj-n voor .
Ex
19,18.10. אֵש = ´esj (vuur) . Taalgebruik
in Tenakh : ´esj
(vuur) . Getalwaarde : aleph = 1 ; sjin = 21 of 300 ; totaal : 22 (2 X 11) of 301 (7 X 43)
. Structuur : 1 - 3 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (144) . Pentateuch (30) . Eerdere Profeten (13) . Latere Profeten (53) . 12 Kleine
Profeten (18) . Geschriften (30) . Gn (1) : Gn 15,17 . Ex (8) : (1) Ex 3,2 . (2) Ex 9,23 . (3) Ex 12,8 . (4) Ex 12,9 . (5) Ex
13,21 . (6) Ex 14,24 . (7) Ex 22,5 . (8) Ex 35,3 .
- בָּאֵשׁ / בְּאֵשׁ = bë´esj / bâ´esj (in - het - vuur) < bë + (bepaald. lidw. ha) + אֵש = ´esj (vuur) . Taalgebruik
in Tenakh : ´esj
(vuur) . Getalwaarde : aleph = 1 ; sjin = 21 of 300 ; totaal : 22 (2 X 11) of 301 (7 X 43)
. Structuur : 1 - 3 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (128) . Pentateuch (35) . Eerdere Profeten (35) . Latere Profeten (35) . 12 Kleine
Profeten (7) . Geschriften (16) . Niet in Gn . Ex (7) : (1) Ex 3,2 . (2) Ex 12,10 . (3) Ex
19,18 . (4) Ex
29,14 . (5) Ex
29,34 . (6) Ex
32,20 . (7) Ex
32,24 .
Ex 19,19 - Ex 19,19 : Verschijning van God : Ex 19,1-25 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- Ex 19 -- taalgebruik - Ex 19,1 - Ex 19,2 - Ex 19,3 - Ex 19,4 - Ex 19,5 - Ex 19,6 - Ex 19,7 - Ex 19,8 - Ex 19,9 - Ex 19,10 - Ex 19,11 - Ex 19,12 - Ex 19,13 - Ex 19,14 - Ex 19,15 - Ex 19,16 - Ex 19,17 - Ex 19,18 - Ex 19,19 - Ex 19,20 - Ex 19,21 - Ex 19,22 - Ex 19,23 - Ex 19,24 - Ex 19,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [19] And when the voice of the trumpet sounded long, and
waxed louder and louder, Moses spake, and God answered him by a voice.
Luther-Bibel . 19 Und der Posaune Ton ward immer stärker. Und Mose redete
und Gott antwortete ihm laut.
Tekstuitleg van Ex 19,19 .
Ex 19,20 - Ex 19,20 : Verschijning van God : Ex 19,1-25 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- Ex 19 -- taalgebruik - Ex 19,1 - Ex 19,2 - Ex 19,3 - Ex 19,4 - Ex 19,5 - Ex 19,6 - Ex 19,7 - Ex 19,8 - Ex 19,9 - Ex 19,10 - Ex 19,11 - Ex 19,12 - Ex 19,13 - Ex 19,14 - Ex 19,15 - Ex 19,16 - Ex 19,17 - Ex 19,18 - Ex 19,19 - Ex 19,20 - Ex 19,21 - Ex 19,22 - Ex 19,23 - Ex 19,24 - Ex 19,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [20] And the LORD came down upon mount Sinai, on the top
of the mount: and the LORD called Moses up to the top of the mount; and Moses
went up.
Luther-Bibel . 20 Als nun der HERR herniedergekommen war auf den Berg Sinai,
oben auf seinen Gipfel, berief er Mose hinauf auf den Gipfel des Berges und
Mose stieg hinauf.
Tekstuitleg van Ex 19,20 . Het vers Ex 19,20 telt 16 (2² X 2²) woorden en 52 (2² X 13) . De getalwaarde van Ex 19,20 is 3344 (2² X 2² X 11 X 19) .
Ex 19,20.1. verbindingswoord wa + werkw.vorm jerèd : wajjerèd (en hij daalde - neer -) van het werkw. jârad (afdalen, afstijgen, vallen) . Taalgebruik in Tenakh : järad (afdalen, afstijgen, vallen) . Taalgebruik in de Septuaginta : katabainô (neerdalen, afdalen) . Taalgebruik in het N.T. : katabainô (neerdalen, afdalen) . Hebr. jârad (afdalen, afstijgen, vallen) . Lat. descendere . Fr. descendre . E. to descend . Ned. neerdalen, afdalen . D. herabkommen . MT (63) . Pentateuch (19) . Ex (6) : (1) Ex 9,19 . (2) Ex 19,14 . (3) Ex 19,20 . (4) Ex 19,25 . (5) Ex 32,15 . (6) Ex 34,5 .
Ex 19,20.1. - 2. wajjerèd JHWH (en JHWH daalde - neer -) . MT : (1) Gn 11,5 . (2) Ex 19,20 . (3) Ex 34,5 (wajjerèd JHWH bè`ânân = en JHWH daalde neer in een wolk) . (4) Nu 11,25 (wajjerèd JHWH bè`ânân = en JHWH daalde neer in een wolk) . (5) Nu 12,5 (wajjerèd JHWH be`ammûd `ânân (JHWH daalde neer in een kolom van een wolk) . In het verhaal van de toren van Babel daalde JHWH neer om te zien wat daar in Babel aan het gebeuren was (Gn 11,5) . In Ex 19,20 daalde JHWH neer op de top van de berg Sinaï om het verbond te sluiten . In Ex 34,5 gebeurde dat om het verbond te vernieuwen . In Nu 11,25 daalde JHWH neer en ontvingen de 70 oudsten een deel van de geest van Mozes . In Nu 12,5 nam JHWH de verdediging van Mozes op tegen Mirjan en Aäron . In Ex 19,18 MT : jârad `âlajw JHWH bâ´esj (daalde JHWH over hem in vuur) . jired JHWH (JHWH zal neerdalen) . MT (2) : (1) Ex 19,11 . (2) Js 31,4 .
Ex 19,20.15. ויעל = wj`l : (1) verbindingsletter wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיַּעַל / וַיָּעַל = wajja`al / wajjâ`al (en hij klom op) . (2) verbindingsletter wë + act. qal jussief 3de pers. mann. enk. וְיַּעַל = wëja`al (en ga op) van het werkw. עָלָה = `âlâh (opgaan, opklimmen) . Taalgebruik in Tenakh : `âlâh (opgaan, opklimmen) . Tenakh (115) . Pentateuch (26) . Eerdere Profeten (63) . Latere Profeten (7) . 12 Kleine Profeten (1) . Geschriften (18) . Gn (10) : (1) Gn 8,20 . (2) Gn 13,1 . (3) Gn 17,22 . (4) Gn 19,30 . (5) Gn 26,23 . (6) Gn 35,13 . (7) Gn 38,12 . (8) Gn 46,29 . (9) Gn 50,7 . (10) Gn 50,9 . Ex (11) : (1) Ex 10,12 . (2) Ex 10,14 . (3) Ex 19,18 . (4) Ex 19,20 . (5) Ex 24,9 . (6) Ex 24,13 . (7) Ex 24,15 . (8) Ex 24,18 . (9) Ex 34,4 . (10) Ex 40,25 . (11) Ex 40,29 . Nu (4) : (1) Nu 23,2 . (2) Nu 23,14 . (3) Nu 23,30 . (4) Nu 33,38 . Dt (1) Dt 34,1 .
- Grieks : act. ind. aor. 3de pers. enk. ανεβη = anebè (hij klom naar boven) van het werkw. αναβαινω = anabainô (beklimmen, naar boven klimmen, naar boven banen) . Taalgebruik in het NT : anabainô (beklimmen) . Taalgebruik in de LXX : anabainô (beklimmen) . Bijbel (187) . OT (165) . Pentateuch (24) . Gn (10) : (1) Gn 13,1 . (2) Gn 17,22 . (3) Gn 19,30 . (4) Gn 24,16 . (5) Gn 26,23 . (6) Gn
32,27 . (7) Gn 35,13 . (8) Gn 38,12 . (9) Gn 46,29 . (10) Gn 50,7 . Ex (10) : (1) Ex 2,23 . (2) Ex 16,13 . (3) Ex 19,3 . (4) Ex 19,20 . (5) Ex 24,9 . (6) Ex 24,15 . (7) Ex 24,18 . (8) Ex 34,4 . (9) Ex 40,36 . (10) Ex 40,37 . Nu (3) : (1) Nu 9,17 . (2) Nu 10,11 . (3) Nu 33,38 . Dt (1) Dt 34,1 . NT (22) . Bij Matteüs komt het in drie verzen voor : bij het doopsel (Mt 3,16) , bij de bergrede (Mt 5,1) en bij het wandelen over het water (Mt 14,23) . Mc (1) : Mc 6,51 . Lc (3) : (1) Lc 2,4 . (2) Lc 9,28 . (3) Lc 19,4 .
anabainô (beklimmen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
act. ind. aor. 3de pers. enk. anebè | 187 | 165 | 22 | 3 | 1 | 3 | 5 | 6 | 2 | 2 | 7 | 12 |
Ex 19,20.16. וּמֹשֶׁה = ûmosjèh (en Mozes) , zie מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Taalgebruik in Tenach : Mosjèh (Mozes) . De getalswaarde van Mosjèh (Mozes) is : mem = 13 of 40 , sjin = 21 of 300 , h = 5 . Totaal : 39 (3 X 13) of 345 (3 X 5 X 23) ; het omgekeerde 543 (3 X 181 : het zesde zeszijdige stergetal) . Structuur : 4 - 3 - 5 . De som van de elementen is telkens 3 . Zie : יהוה אֶחָד = JHWH ´èchâd (JHWH is één) . Getalswaarde : 26 + 13 = 39 . Tenakh (16) . Ex (9) . In één vers in Ex 3 : Ex 3,1 . In één vers in Ex 17 : Ex 17,10 . In één vers in Ex 19 : Ex 19,3 . Bij het begin van het vers (7) : (1) Ex 3,1 . (2) Ex 7,7 . (3) Ex 11,10 . (4) Ex 19,3 . (5) Ex 33,7 . (6) Dt 34,7 . (7) 1 Kr 23, 14 .
- מֹשֶׁה = mosjèh (Mozes) . Tenach (675) . Pentateuch (569) . Ex (248) = (2³ X 31) . In Ex
19 (11) : (1) Ex
19,7 . (2) Ex
19,8 . (3) Ex
19,9 (2X) . (4) Ex
19,10 . (5) Ex
19,14 . (6) Ex
19,17 . (7) Ex
19,19 . (8) Ex
19,20 . (9) Ex
19,21 . (10) Ex
19,23 . (11) Ex
19,25 .
- Grieks : μωυσης = môusès (Mozes) . Taalgebruik in de LXX : môusès (Mozes) . Taalgebruik in het NT : môusès (Mozes) . Een vorm van μωυσης = môusès (Mozes) in het NT (79) .
Ex 19,20.15. - 16. וַיַּעַל מֹשֶׁה = wajja`al mosjèh (en Mozes klom op) . Tenakh (5) : (1) Ex
19,20 . (2) Ex
24,9 . (3) Ex
24,13 . (4) Ex
24,15 . (5) Dt
34,1 . In Dt
34,1 is de uitvoering van de opdracht die voordien in Dt
32,48 - Dt
32,49 werd gegeven . In al deze teksten gaat Mozes naar boven op uitnodiging
van God / JHWH . De inleiding op deze uitnodiging verschilt van tekst tot tekst
.
- και ανεβη μωυσης = kai anebè môusès (en Mozes beklom) . Bijbel = LXX (4) : 1) Ex
19,20 . (2) Ex
24,9 . (3) Ex
24,15 . (4) Dt 34,1 .
- וּמֹשֶׁה עָלָה = = ûmosjèh `âlâh (en Mozes beklom) . Tenakh (1) : Ex
19,3 .
- και μωυσης ανεβη = kai môusès anebè (en Mozes beklom) . Bijbel = LXX (1) : Ex 19,3 .
inleiding en uitnodiging (opdracht)
Ex 19,20 | wajjiqërâ´ JHWH (en JHWH riep) lëmosjèh (- tot - Mozes) | ´èl ro´sj hâhâr (naar de top van de berg) | |
Ex 24,1 : opdracht - Ex 24,9 : uitvoering | wë´èl mosjèh ´âmar (en tot Mozes zei hij) |
`äleh (klim op) | ´èl JHWH (naar JHWH) |
Ex 24,12 : opdracht . Uitvoering : Ex 24,13 - Ex 24,15 - Ex 24,18 - | wajj´omèr JHWH èl mosjèh (en JHWH zei tot Mozes) | `äleh ´elaj (ga tot mij) | hâhârâh (bergwaarts , naar het gebergte) |
Dt 32,48 - Dt 32,49 - Uitvoering : Dt 34,1 | Dt 32,48 : wajëdabber JHWH ´èl mosjèh (en JHWH sprak tot Mozes) | `äleh( klim op) | Dt 32,49 : `èl har hâ`äbhârîm (naar het Abarimgebergte) ... har nëbhô (de berg Nebo) |
uitvoering van de opdracht
Ex 19,20 (Mozes) . | wajja`al Mosjèh (en Mozes klom op) | |
Ex
24,9 (Samen met Mozes klimmen nog drie personen met naam en zeventig
oudsten op naar de berg) . |
wajja`al Mosjèh ... (en Mozes klom op) | |
Ex 24,13 (Mozes en Jozua) . | wajja`al Mosjèh ... (en Mozes klom op) | ´èl har hä´èlohîm (naar de berg van God) |
Ex 24,15 (Mozes) | wajja`al Mosjèh (en Mozes klom op) | ´èl hâhâr (naar de berg) |
Ex 24,18 (Mozes) | wajjâbo´ Mosjèh ... wajja`al | ´èl hâhâr (naar de berg) |
Dt 34,1 (Mozes) | wajja`al Mosjèh (en Mozes klom op) | ... ´èl har nëbhô (naar de berg Nebo) |
Ex 19,21 - Ex 19,21 : Verschijning van God : Ex 19,1-25 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- Ex 19 -- taalgebruik - Ex 19,1 - Ex 19,2 - Ex 19,3 - Ex 19,4 - Ex 19,5 - Ex 19,6 - Ex 19,7 - Ex 19,8 - Ex 19,9 - Ex 19,10 - Ex 19,11 - Ex 19,12 - Ex 19,13 - Ex 19,14 - Ex 19,15 - Ex 19,16 - Ex 19,17 - Ex 19,18 - Ex 19,19 - Ex 19,20 - Ex 19,21 - Ex 19,22 - Ex 19,23 - Ex 19,24 - Ex 19,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [21] And the LORD said unto Moses, Go down, charge the people,
lest they break through unto the LORD to gaze, and many of them perish.
Luther-Bibel . 21 Da sprach der HERR zu ihm: Steig hinab und verwarne das Volk,
dass sie nicht durchbrechen zum HERRN, ihn zu sehen, und viele von ihnen fallen.
Tekstuitleg van Ex 19,21 .
1. wajj´omèr (en hij zei) . Verwijzing : ´âmar (zeggen) , zie Jr 1,4 en Ex 3,7 . Qal actief imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud . In 1879 verzen in de bijbel . In 594 verzen in de Pentateuch . In 150 verzen in Ex (zie Ex 3,7) . In zeven verzen in Ex 19 : (1) Ex 19,9 (JHWH tot Mozes) . (2) Ex 19,10 (JHWH tot Mozes) . (3) Ex 19,15 (Mozes tot het volk) . (4) Ex 19,21 (JHWH tot Mozes) . (5) Ex 19,23 (Mozes tot JHWH) . (6) Ex 19,24 (JHWH - tot Mozes - ) . (7) Ex 19,25 (Mozes - tot het volk - ) . In zes verzen staat wajj´omèr (en hij zei) aan het begin van een vers (niet in Ex 19,25) . In vier verzen is JHWH onderwerp , in drie verzen is het Mozes . In Ex 19,25 wordt Mozes niet uitdrukkelijk vermeld bij wajj´omèr (en hij zei) .
Ex 19,22 - Ex 19,22 : Verschijning van God : Ex 19,1-25 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- Ex 19 -- taalgebruik - Ex 19,1 - Ex 19,2 - Ex 19,3 - Ex 19,4 - Ex 19,5 - Ex 19,6 - Ex 19,7 - Ex 19,8 - Ex 19,9 - Ex 19,10 - Ex 19,11 - Ex 19,12 - Ex 19,13 - Ex 19,14 - Ex 19,15 - Ex 19,16 - Ex 19,17 - Ex 19,18 - Ex 19,19 - Ex 19,20 - Ex 19,21 - Ex 19,22 - Ex 19,23 - Ex 19,24 - Ex 19,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [22] And let the priests also, which come near to the LORD,
sanctify themselves, lest the LORD break forth upon them.
Luther-Bibel . 22 Auch die Priester, die sonst zum HERRN nahen dürfen,
sollen sich heiligen, dass sie der HERR nicht zerschmettere.
Tekstuitleg van Ex 19,22 .
Ex 19,23 - Ex 19,23 : Verschijning van God : Ex 19,1-25 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- Ex 19 -- taalgebruik - Ex 19,1 - Ex 19,2 - Ex 19,3 - Ex 19,4 - Ex 19,5 - Ex 19,6 - Ex 19,7 - Ex 19,8 - Ex 19,9 - Ex 19,10 - Ex 19,11 - Ex 19,12 - Ex 19,13 - Ex 19,14 - Ex 19,15 - Ex 19,16 - Ex 19,17 - Ex 19,18 - Ex 19,19 - Ex 19,20 - Ex 19,21 - Ex 19,22 - Ex 19,23 - Ex 19,24 - Ex 19,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [23] And Moses said unto the LORD, The people cannot come
up to mount Sinai: for thou chargedst us, saying, Set bounds about the mount,
and sanctify it.
Luther-Bibel . 23 Mose aber sprach zum HERRN: Das Volk kann nicht auf den Berg
Sinai steigen, denn du hast uns verwarnt und gesagt: Zieh eine Grenze um den
Berg und heilige ihn.
Tekstuitleg van Ex 19,23 .
1. wajj´omèr (en hij zei) . Verwijzing : ´âmar (zeggen) , zie Jr 1,4 en Ex 3,7 . Qal actief imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud . In 1879 verzen in de bijbel . In 594 verzen in de Pentateuch . In 150 verzen in Ex (zie Ex 3,7) . In zeven verzen in Ex 19 : (1) Ex 19,9 (JHWH tot Mozes) . (2) Ex 19,10 (JHWH tot Mozes) . (3) Ex 19,15 (Mozes tot het volk) . (4) Ex 19,21 (JHWH tot Mozes) . (5) Ex 19,23 (Mozes tot JHWH) . (6) Ex 19,24 (JHWH - tot Mozes - ) . (7) Ex 19,25 (Mozes - tot het volk - ) . In zes verzen staat wajj´omèr (en hij zei) aan het begin van een vers (niet in Ex 19,25) . In vier verzen is JHWH onderwerp , in drie verzen is het Mozes . In Ex 19,25 wordt Mozes niet uitdrukkelijk vermeld bij wajj´omèr (en hij zei) .
9. - 10 . ´èl har (naar de berg van) . Verwijzing : horos (berg) , zie Mt 4,8 en Mc 9,2 . In twintig verzen in de bijbel : (1) Ex 3,1 . (2) Ex 19,23 . (3) Ex 24,13 . (4) Ex 34,2 . (5) Ex 34,4 . (6) Nu 27,12 . (7) Dt 32,49 . (8) Dt 34,1 . (9) Joz 15,10 . (10) 1 K 18,19 . (11) 1 K 18,20 . (12) 2 K 2,25 . (13) 2 K 4,25 . (14) Ps 43,3 . (15) Hl 4,6 . (16) Js 2,3 . (17) Js 16,1 . (18) Js 56,7 . (19) Mi 4,2 .
Ex 19,24 - Ex 19,24 : Verschijning van God : Ex 19,1-25 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- Ex 19 -- taalgebruik - Ex 19,1 - Ex 19,2 - Ex 19,3 - Ex 19,4 - Ex 19,5 - Ex 19,6 - Ex 19,7 - Ex 19,8 - Ex 19,9 - Ex 19,10 - Ex 19,11 - Ex 19,12 - Ex 19,13 - Ex 19,14 - Ex 19,15 - Ex 19,16 - Ex 19,17 - Ex 19,18 - Ex 19,19 - Ex 19,20 - Ex 19,21 - Ex 19,22 - Ex 19,23 - Ex 19,24 - Ex 19,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [24] And the LORD said unto him, Away, get thee down, and
thou shalt come up, thou, and Aaron with thee: but let not the priests and the
people break through to come up unto the LORD, lest he break forth upon them.
Luther-Bibel . 24 Und der HERR sprach zu ihm: Geh hin, steig hinab und komm
wieder herauf, du und Aaron mit dir; aber die Priester und das Volk sollen nicht
durchbrechen, dass sie hinaufsteigen zu dem HERRN, damit er sie nicht zerschmettere.
Tekstuitleg van Ex 19,24 .
1. act. qal imperf. 3de pers. mann. enk (jiqtol) wajj´omèr (en hij zei) van het werkw. ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) . Gr. legô (zeggen) . Taalgebruik in N.T. : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr. leçon . Tenakh (1879) . Petanteuch (594) . Ex (150) . In zeven verzen in Ex 19 : (1) Ex 19,9 (JHWH tot Mozes) . (2) Ex 19,10 (JHWH tot Mozes) . (3) Ex 19,15 (Mozes tot het volk) . (4) Ex 19,21 (JHWH tot Mozes) . (5) Ex 19,23 (Mozes tot JHWH) . (6) Ex 19,24 (JHWH - tot Mozes - ) . (7) Ex 19,25 (Mozes - tot het volk - ) . In zes verzen staat wajj´omèr (en hij zei) aan het begin van een vers (niet in Ex 19,25) . In vier verzen is JHWH onderwerp , in drie verzen is het Mozes . In Ex 19,25 wordt Mozes niet uitdrukkelijk vermeld bij wajj´omèr (en hij zei) .
4. - 5. lèkh red (ga, daal af) . Tenakh (2) : (1) Ex 19,24 . (2) Ex 32,7 .
Ex 19,25 - Ex 19,25 : Verschijning van God : Ex 19,1-25 -- bijbeloverzicht -- Ex (Exodus) -- Ex 19 -- taalgebruik - Ex 19,1 - Ex 19,2 - Ex 19,3 - Ex 19,4 - Ex 19,5 - Ex 19,6 - Ex 19,7 - Ex 19,8 - Ex 19,9 - Ex 19,10 - Ex 19,11 - Ex 19,12 - Ex 19,13 - Ex 19,14 - Ex 19,15 - Ex 19,16 - Ex 19,17 - Ex 19,18 - Ex 19,19 - Ex 19,20 - Ex 19,21 - Ex 19,22 - Ex 19,23 - Ex 19,24 - Ex 19,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [25] So Moses went down unto the people, and spake unto
them.
Luther-Bibel . 25 Und Mose stieg hinunter zum Volk und sagte es ihm.
Tekstuitleg van Ex 19,25 .
5. wajj´omèr (en hij zei) . Verwijzing : ´âmar (zeggen) , zie Jr 1,4 en Ex 3,7 . Qal actief imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud . In 1879 verzen in de bijbel . In 594 verzen in de Pentateuch . In 150 verzen in Ex (zie Ex 3,7) . In zeven verzen in Ex 19 : (1) Ex 19,9 (JHWH tot Mozes) . (2) Ex 19,10 (JHWH tot Mozes) . (3) Ex 19,15 (Mozes tot het volk) . (4) Ex 19,21 (JHWH tot Mozes) . (5) Ex 19,23 (Mozes tot JHWH) . (6) Ex 19,24 (JHWH - tot Mozes - ) . (7) Ex 19,25 (Mozes - tot het volk - ) . In zes verzen staat wajj´omèr (en hij zei) aan het begin van een vers (niet in Ex 19,25) . In vier verzen is JHWH onderwerp , in drie verzen is het Mozes . In Ex 19,25 wordt Mozes niet uitdrukkelijk vermeld bij wajj´omèr (en hij zei) .
- Hebreeuwse tekst OF modern Hebreeuws NT
בַּחֹדֶשׁ הַשְּׁלִישִׁי לְצֵאת בְּנֵי־יִשְׂרָאֵל מֵאֶרֶץ מִצְרָיִם בַּיֹּום הַזֶּה בָּאוּ מִדְבַּר סִינָי׃ .1 וַיִּסְעוּ מֵרְפִידִים וַיָּבֹאוּ מִדְבַּר סִינַי וַיַּחֲנוּ בַּמִּדְבָּר וַיִּחַן־שָׁם יִשְׂרָאֵל נֶגֶד הָהָר׃ .2 וּמֹשֶׁה עָלָה אֶל־הָאֱלֹהִים וַיִּקְרָא אֵלָיו יְהוָה מִן־הָהָר לֵאמֹר כֹּה תֹאמַר לְבֵית יַעֲקֹב וְתַגֵּיד לִבְנֵי יִשְׂרָאֵל׃ .3 אַתֶּם רְאִיתֶם אֲשֶׁר עָשִׂיתִי לְמִצְרָיִם וָאֶשָּׂא אֶתְכֶם עַל־כַּנְפֵי נְשָׁרִים וָאָבִא אֶתְכֶם אֵלָי׃ .4 וְעַתָּה אִם־שָׁמֹועַ תִּשְׁמְעוּ בְּקֹלִי וּשְׁמַרְתֶּם אֶת־בְּרִיתִי וִהְיִיתֶם לִי סְגֻלָּה מִכָּל־הָעַמִּים כִּי־לִי כָּל־הָאָרֶץ׃ .5 וְאַתֶּם תִּהְיוּ־לִי מַמְלֶכֶת כֹּהֲנִים וְגֹוי קָדֹושׁ אֵלֶּה הַדְּבָרִים אֲשֶׁר תְּדַבֵּר אֶל־בְּנֵי יִשְׂרָאֵל׃ .6 וַיָּבֹא מֹשֶׁה וַיִּקְרָא לְזִקְנֵי הָעָם וַיָּשֶׂם לִפְנֵיהֶם אֵת כָּל־הַדְּבָרִים הָאֵלֶּה אֲשֶׁר צִוָּהוּ יְהוָה׃ .7 וַיַּעֲנוּ כָל־הָעָם יַחְדָּו וַיֹּאמְרוּ כֹּל אֲשֶׁר־דִּבֶּר יְהוָה נַעֲשֶׂה וַיָּשֶׁב מֹשֶׁה אֶת־דִּבְרֵי הָעָם אֶל־יְהוָה׃ .8 וַיֹּאמֶר יְהוָה אֶל־מֹשֶׁה הִנֵּה אָנֹכִי בָּא אֵלֶיךָ בְּעַב הֶעָנָן בַּעֲבוּר יִשְׁמַע הָעָם בְּדַבְּרִי עִמָּךְ וְגַם־בְּךָ יַאֲמִינוּ לְעֹולָם וַיַּגֵּד מֹשֶׁה אֶת־דִּבְרֵי הָעָם אֶל־יְהוָה׃ .9 וַיֹּאמֶר יְהוָה אֶל־מֹשֶׁה לֵךְ אֶל־הָעָם וְקִדַּשְׁתָּם הַיֹּום וּמָחָר וְכִבְּסוּ שִׂמְלֹתָם׃ .10 וְהָיוּ נְכֹנִים לַיֹּום הַשְּׁלִישִׁי כִּי ׀ בַּיֹּום הַשְּׁלִישִׁי יֵרֵד יְהוָה לְעֵינֵי כָל־הָעָם עַל־הַר סִינָי׃ .11 וְהִגְבַּלְתָּ אֶת־הָעָם סָבִיב לֵאמֹר הִשָּׁמְרוּ לָכֶם עֲלֹות בָּהָר וּנְגֹעַ בְּקָצֵהוּ כָּל־הַנֹּגֵעַ בָּהָר מֹות יוּמָת׃ .12 לֹא־תִגַּע בֹּו יָד כִּי־סָקֹול יִסָּקֵל אֹו־יָרֹה יִיָּרֶה אִם־בְּהֵמָה אִם־אִישׁ לֹא יִחְיֶה בִּמְשֹׁךְ הַיֹּבֵל הֵמָּה יַעֲלוּ בָהָר׃ .13 וַיֵּרֶד מֹשֶׁה מִן־הָהָר אֶל־הָעָם וַיְקַדֵּשׁ אֶת־הָעָם וַיְכַבְּסוּ שִׂמְלֹתָם׃ .14 וַיֹּאמֶר אֶל־הָעָם הֱיוּ נְכֹנִים לִשְׁלֹשֶׁת יָמִים אַל־תִּגְּשׁוּ אֶל־אִשָּׁה׃ .15 וַיְהִי בַיֹּום הַשְּׁלִישִׁי בִּהְיֹת הַבֹּקֶר וַיְהִי קֹלֹת וּבְרָקִים וְעָנָן כָּבֵד עַל־הָהָר וְקֹל שֹׁפָר חָזָק מְאֹד וַיֶּחֱרַד כָּל־הָעָם אֲשֶׁר בַּמַּחֲנֶה׃ .16 וַיֹּוצֵא מֹשֶׁה אֶת־הָעָם לִקְרַאת הָאֱלֹהִים מִן־הַמַּחֲנֶה וַיִּתְיַצְּבוּ בְּתַחְתִּית הָהָר׃ .17 וְהַר סִינַי עָשַׁן כֻּלֹּו מִפְּנֵי אֲשֶׁר יָרַד עָלָיו יְהוָה בָּאֵשׁ וַיַּעַל עֲשָׁנֹו כְּעֶשֶׁן הַכִּבְשָׁן וַיֶּחֱרַד כָּל־הָהָר מְאֹד׃ .18 וַיְהִי קֹול הַשֹּׁופָר הֹולֵךְ וְחָזֵק מְאֹד מֹשֶׁה יְדַבֵּר וְהָאֱלֹהִים יַעֲנֶנּוּ בְקֹול׃ .19 וַיֵּרֶד יְהוָה עַל־הַר סִינַי אֶל־רֹאשׁ הָהָר וַיִּקְרָא יְהוָה לְמֹשֶׁה אֶל־רֹאשׁ הָהָר וַיַּעַל מֹשֶׁה׃ .20 וַיֹּאמֶר יְהוָה אֶל־מֹשֶׁה רֵד הָעֵד בָּעָם פֶּן־יֶהֶרְסוּ אֶל־יְהוָה לִרְאֹות וְנָפַל מִמֶּנּוּ רָב׃ .21 וְגַם הַכֹּהֲנִים הַנִּגָּשִׁים אֶל־יְהוָה יִתְקַדָּשׁוּ פֶּן־יִפְרֹץ בָּהֶם יְהוָה׃ .22 וַיֹּאמֶר מֹשֶׁה אֶל־יְהוָה לֹא־יוּכַל הָעָם לַעֲלֹת אֶל־הַר סִינָי כִּי־אַתָּה הַעֵדֹתָה בָּנוּ לֵאמֹר הַגְבֵּל אֶת־הָהָר וְקִדַּשְׁתֹּו׃ .23 וַיֹּאמֶר אֵלָיו יְהוָה לֶךְ־רֵד וְעָלִיתָ אַתָּה וְאַהֲרֹן עִמָּךְ וְהַכֹּהֲנִים וְהָעָם אַל־יֶהֶרְסוּ לַעֲלֹת אֶל־יְהוָה פֶּן־יִפְרָץ־בָּם׃ .24 וַיֵּרֶד מֹשֶׁה אֶל־הָעָם וַיֹּאמֶר אֲלֵהֶם׃ ס .25
שמות פרק יט א בְּיַרְחָא, תְּלִיתָאָה, לְמִפַּק בְּנֵי יִשְׂרָאֵל, מֵאַרְעָא דְּמִצְרָיִם--בְּיוֹמָא הָדֵין, אֲתוֹ לְמַדְבְּרָא דְּסִינָי. ב וּנְטַלוּ מֵרְפִידִים, וַאֲתוֹ לְמַדְבְּרָא דְּסִינַי, וּשְׁרוֹ, בְּמַדְבְּרָא; וּשְׁרָא תַּמָּן יִשְׂרָאֵל, לָקֳבֵיל טוּרָא. ג וּמֹשֶׁה סְלֵיק, לִקְדָם יְיָ; וּקְרָא לֵיהּ יְיָ, מִן טוּרָא לְמֵימַר, כְּדֵין תֵּימַר לְבֵית יַעֲקוֹב, וּתְחַוֵּי לִבְנֵי יִשְׂרָאֵל. ד אַתּוּן חֲזֵיתוֹן, דַּעֲבַדִית לְמִצְרָאֵי; וְנַטֵּילִית יָתְכוֹן כִּד עַל גַּדְפֵּי נִשְׁרִין, וְקָרֵיבִית יָתְכוֹן לְפֻלְחָנִי. ה וּכְעַן, אִם קַבָּלָא תְּקַבְּלוּן לְמֵימְרִי, וְתִטְּרוּן, יָת קְיָמִי--וּתְהוֹן קֳדָמַי חַבִּיבִין מִכָּל עַמְמַיָּא, אֲרֵי דִּילִי כָּל אַרְעָא. ו וְאַתּוּן תְּהוֹן קֳדָמַי מַלְכִין כָּהֲנִין, וְעַם קַדִּישׁ: אִלֵּין, פִּתְגָמַיָּא, דִּתְמַלֵּיל, עִם בְּנֵי יִשְׂרָאֵל. ז וַאֲתָא מֹשֶׁה, וּקְרָא לְסָבֵי עַמָּא; וְסַדַּר קֳדָמֵיהוֹן, יָת כָּל פִּתְגָמַיָּא הָאִלֵּין, דְּפַקְּדֵיהּ, יְיָ. ח וַאֲתִיבוּ כָּל עַמָּא כַּחְדָּא וַאֲמַרוּ, כֹּל דְּמַלֵּיל יְיָ נַעֲבֵיד; וַאֲתֵיב מֹשֶׁה יָת פִּתְגָמֵי עַמָּא, לִקְדָם יְיָ. ט וַאֲמַר יְיָ לְמֹשֶׁה, הָא אֲנָא מִתְגְּלֵי לָךְ בְּעֵיבָא דַּעֲנָנָא, בְּדִיל דְּיִשְׁמַע עַמָּא בְּמַלָּלוּתִי עִמָּךְ, וְאַף בָּךְ יְהֵימְנוּן לְעָלַם; וְחַוִּי מֹשֶׁה יָת פִּתְגָמֵי עַמָּא, לִקְדָם יְיָ. י וַאֲמַר יְיָ לְמֹשֶׁה אִיזֵיל לְוָת עַמָּא, וּתְזָמֵינִנּוּן יוֹמָא דֵּין וּמְחַר; וִיחַוְּרוּן, לְבוּשֵׁיהוֹן. יא וִיהוֹן זְמִינִין, לְיוֹמָא תְּלִיתָאָה: אֲרֵי בְּיוֹמָא תְּלִיתָאָה, יִתְגְּלֵי יְיָ לְעֵינֵי כָּל עַמָּא--עַל טוּרָא דְּסִינָי. יב וּתְתַּחֵים יָת עַמָּא סְחוֹר סְחוֹר לְמֵימַר, אִסְתְּמַרוּ לְכוֹן מִלְּמִסַּק בְּטוּרָא וּלְמִקְרַב בְּסוֹפֵיהּ: כָּל דְּיִקְרַב בְּטוּרָא, אִתְקְטָלָא יִתְקְטִיל. יג לָא תִּקְרַב בֵּיהּ יַד, אֲרֵי אִתְרְגָמָא יִתְרְגֵים אוֹ אִשְׁתְּדָאָה יִשְׁתְּדֵי--אִם בְּעִירָא אִם אֲנָשָׁא, לָא יִתְקַיַּם; בְּמֵיגַד, שׁוֹפָרָא, אִנּוּן, מֻרְשַׁן לְמִסַּק בְּטוּרָא. יד וּנְחַת מֹשֶׁה מִן טוּרָא, לְוָת עַמָּא; וְזָמֵין, יָת עַמָּא, וְחַוַּרוּ, לְבוּשֵׁיהוֹן. טו וַאֲמַר, לְעַמָּא, הֲווֹ זְמִינִין, לִתְלָתָא יוֹמִין: לָא תִּקְרְבוּן, לְצַד אִתְּתָא. טז וַהֲוָה בְּיוֹמָא תְּלִיתָאָה בְּמִהְוֵי צַפְרָא, וַהֲווֹ קָלִין וּבַרְקִין וַעֲנָנָא תַּקִּיף עַל טוּרָא, וְקָל שׁוֹפָרָא, תַּקִּיף לַחְדָּא; וְזָע כָּל עַמָּא, דִּבְמַשְׁרִיתָא. יז וְאַפֵּיק מֹשֶׁה יָת עַמָּא לְקַדָּמוּת מֵימְרָא דַּייָ, מִן מַשְׁרִיתָא; וְאִתְעַתַּדוּ, בְּשִׁפּוֹלֵי טוּרָא. יח וְטוּרָא דְּסִינַי, תָּנַן כֻּלֵּיהּ, מִן קֳדָם דְּאִתְגְּלִי עֲלוֹהִי יְיָ, בְּאִישָׁתָא; וּסְלֵיק תַּנְנֵיהּ כְּתַנְנָא דְּאַתּוּנָא, וְזָע כָּל טוּרָא לַחְדָּא. יט וַהֲוָה קָל שׁוֹפָרָא, אָזֵיל וְתָקֵיף לַחְדָּא; מֹשֶׁה מְמַלֵּיל, וּמִן קֳדָם יְיָ מִתְעֲנֵי לֵיהּ בְּקָל. כ וְאִתְגְּלִי יְיָ עַל טוּרָא דְּסִינַי, לְרֵישׁ טוּרָא; וּקְרָא יְיָ לְמֹשֶׁה לְרֵישׁ טוּרָא, וּסְלֵיק מֹשֶׁה. כא וַאֲמַר יְיָ לְמֹשֶׁה, חוֹת אַסְהֵיד בְּעַמָּא: דִּלְמָא יְפַגְּרוּן קֳדָם יְיָ לְמִחְזֵי, וְיִפּוֹל מִנְּהוֹן סַגִּי. כב וְאַף כָּהֲנַיָּא דְּקָרִיבִין לְשַׁמָּשָׁא קֳדָם יְיָ, יִתְקַדְּשׁוּן: דִּלְמָא יִקְטוֹל בְּהוֹן, יְיָ. כג וַאֲמַר מֹשֶׁה, קֳדָם יְיָ, לָא יִכּוֹל עַמָּא, לְמִסַּק לְטוּרָא דְּסִינָי: אֲרֵי אַתְּ אַסְהֵידְתְּ בַּנָא, לְמֵימַר, תַּחֵים יָת טוּרָא, וְקַדֵּישְׁהִי. כד וַאֲמַר לֵיהּ יְיָ אִיזֵיל חוֹת, וְתִסַּק אַתְּ וְאַהֲרוֹן עִמָּךְ; וְכָהֲנַיָּא וְעַמָּא, לָא יְפַגְּרוּן לְמִסַּק לִקְדָם יְיָ--דִּלְמָא יִקְטוֹל בְּהוֹן. כה וּנְחַת מֹשֶׁה, לְוָת עַמָּא; וַאֲמַר, לְהוֹן. {ס}
1tou de mènos tou tritou tès exodou tôn uiôn israèl ek gès aiguptou tè èmera tautè èlthosan eis tèn erèmon tou sina2kai exèran ek rafidin kai èlthosan eis tèn erèmon tou sina kai parenebalen ekei israèl katenanti tou orous3kai môusès anebè eis to oros tou theou kai ekalesen auton o theos ek tou orous legôn tade ereis tô oikô iakôb kai anaggeleis tois uiois israèl4autoi eôrakate osa pepoièka tois aiguptiois kai anelabon umas ôsei epi pterugôn aetôn kai prosègagomèn umas pros emauton5kai nun ean akoè akousète tès emès fônès kai fulaxète tèn diathèkèn mou esesthe moi laos periousios apo pantôn tôn ethnôn emè gar estin pasa è gè6umeis de esesthe moi basileion ierateuma kai ethnos agion tauta ta rèmata ereis tois uiois israèl7èlthen de môusès kai ekalesen tous presbuterous tou laou kai parethèken autois pantas tous logous toutous ous sunetaxen autô o theos8apekrithè de pas o laos omothumadon kai eipan panta osa eipen o theos poièsomen kai akousometha anènegken de môusès tous logous tou laou pros ton theon9eipen de kurios pros môusèn idou egô paraginomai pros se en stulô nefelès ina akousè o laos lalountos mou pros se kai soi pisteusôsin eis ton aiôna anèggeilen de môusès ta rèmata tou laou pros kurion10eipen de kurios pros môusèn katabas diamarturai tô laô kai agnison autous sèmeron kai aurion kai plunatôsan ta imatia11kai estôsan etoimoi eis tèn èmeran tèn tritèn tè gar èmera tè tritè katabèsetai kurios epi to oros to sina enantion pantos tou laou12kai aforieis ton laon kuklô legôn prosecete eautois tou anabènai eis to oros kai thigein ti autou pas o apsamenos tou orous thanatô teleutèsei13ouc apsetai autou ceir en gar lithois lithobolèthèsetai è bolidi katatoxeuthèsetai ean te ktènos ean te anthrôpos ou zèsetai otan ai fônai kai ai salpigges kai è nefelè apelthè apo tou orous ekeinoi anabèsontai epi to oros14katebè de môusès ek tou orous pros ton laon kai ègiasen autous kai eplunan ta imatia15kai eipen tô laô ginesthe etoimoi treis èmeras mè proselthète gunaiki16egeneto de tè èmera tè tritè genèthentos pros orthron kai eginonto fônai kai astrapai kai nefelè gnofôdès ep' orous sina fônè tès salpiggos ècei mega kai eptoèthè pas o laos o en tè parembolè17kai exègagen môusès ton laon eis sunantèsin tou theou ek tès parembolès kai parestèsan upo to oros18to de oros to sina ekapnizeto olon dia to katabebèkenai ep' auto ton theon en puri kai anebainen o kapnos ôs kapnos kaminou kai exestè pas o laos sfodra19eginonto de ai fônai tès salpiggos probainousai iscuroterai sfodra môusès elalei o de theos apekrinato autô fônè20katebè de kurios epi to oros to sina epi tèn korufèn tou orous kai ekalesen kurios môusèn epi tèn korufèn tou orous kai anebè môusès21kai eipen o theos pros môusèn legôn katabas diamarturai tô laô mèpote eggisôsin pros ton theon katanoèsai kai pesôsin ex autôn plèthos22kai oi iereis oi eggizontes kuriô tô theô agiasthètôsan mèpote apallaxè ap' autôn kurios23kai eipen môusès pros ton theon ou dunèsetai o laos prosanabènai pros to oros to sina su gar diamemarturèsai èmin legôn aforisai to oros kai agiasai auto24eipen de autô kurios badize katabèthi kai anabèthi su kai aarôn meta sou oi de iereis kai o laos mè biazesthôsan anabènai pros ton theon mèpote apolesè ap' autôn kurios25katebè de môusès pros ton laon kai eipen autois .
ΤΟΥ δὲ μηνὸς τοῦ τρίτου τῆς ἐξόδου τῶν υἱῶν ᾿Ισραὴλ ἐκ γῆς Αἰγύπτου τῇ ἡμέρᾳ ταύτῃ ἤλθοσαν εἰς τὴν ἔρημον τοῦ Σινά. 2 καὶ ἀπῇραν ἐκ Ραφιδεὶν καὶ ἤλθοσαν εἰς τὴν ἔρημον τοῦ Σινά, καὶ παρενέβαλεν ἐκεῖ ᾿Ισραὴλ κατέναντι τοῦ ὄρους. 3 καὶ Μωυσῆς ἀνέβη εἰς τὸ ὄρος τοῦ Θεοῦ· καὶ ἐκάλεσεν αὐτὸν ὁ Θεός ἐκ τοῦ ὄρους λέγων· τάδε ἐρεῖς τῷ οἴκῳ ᾿Ιακὼβ καὶ ἀναγγελεῖς τοῖς υἱοῖς ᾿Ισραήλ· 4 αὐτοὶ ἑωράκατε ὅσα πεποίηκα τοῖς Αἰγυπτίοις, καὶ ἀνέλαβον ὑμᾶς ὡσεὶ ἐπὶ πτερύγων ἀετῶν καὶ προσηγαγόμην ὑμᾶς πρὸς ἐμαυτόν. 5 καὶ νῦν ἐὰν ἀκοῇ ἀκούσητε τῆς ἐμῆς φωνῆς καὶ φυλάξητε τὴν διαθήκην μου, ἔσεσθέ μοι λαὸς περιούσιος ἀπό πάντων τῶν ἐθνῶν· ἐμὴ γάρ ἐστι πᾶσα ἡ γῆ· 6 ὑμεῖς δὲ ἔσεσθέ μοι βασίλειον ἱεράτευμα καὶ ἔθνος ἅγιον. ταῦτα τὰ ρήματα ἐρεῖς τοῖς υἱοῖς ᾿Ισραήλ. 7 ἦλθε δὲ Μωυσῆς καὶ ἐκάλεσε τοὺς πρεσβυτέρους τοῦ λαοῦ καὶ παρέθηκεν αὐτοῖς πάντας τοὺς λόγους τούτους, οὓς συνέταξεν αὐτῷ ὁ Θεός. 8 ἀπεκρίθη δὲ πᾶς ὁ λαὸς ὁμοθυμαδὸν καὶ εἶπαν· πάντα, ὅσα εἶπεν ὁ Θεός, ποιήσομεν καὶ ἀκουσόμεθα. ἀνήνεγκε δὲ Μωυσῆς τοὺς λόγους τούτους πρὸς τὸν Θεόν. 9 εἶπε δὲ Κύριος πρὸς Μωυσῆν· ἰδοὺ ἐγὼ παραγίνομαι πρὸς σὲ ἐν στύλῳ νεφέλης, ἵνα ἀκούσῃ ὁ λαὸς λαλοῦντός μου πρὸς σὲ καὶ σοὶ πιστεύσωσιν εἰς τὸν αἰῶνα. ἀνήγγειλε δὲ Μωυσῆς τὰ ρήματα τοῦ λαοῦ πρὸς Κύριον. 10 εἶπε δὲ Κύριος πρὸς Μωυσῆν· καταβὰς διαμάρτυραι τῷ λαῷ καὶ ἅγνισον αὐτοὺς σήμερον καὶ αὔριον, καὶ πλυνάτωσαν τὰ ἱμάτια· 11 καὶ ἔστωσαν ἕτοιμοι εἰς τὴν ἡμέραν τὴν τρίτην· τῇ γὰρ ἡμέρᾳ τῇ τρίτῃ καταβήσεται Κύριος ἐπὶ τὸ ὄρος τὸ Σινὰ ἐναντίον παντὸς τοῦ λαοῦ. 12 καὶ ἀφοριεῖς τὸν λαὸν κύκλῳ λέγων· προσέχετε ἑαυτοῖς τοῦ ἀναβῆναι εἰς τὸ ὄρος καὶ θίγειν τι αὐτοῦ· πᾶς ὁ ἁψάμενος τοῦ ὄρους θανάτῳ τελευτήσει. 13 οὐχ ἅψετε αὐτοῦ χείρ· ἐν γὰρ λίθοις λιθοβοληθήσεται ἢ βολίδι κατατοξευθήσεται· ἐάν τε κτῆνος ἐάν τε ἄνθρωπος, οὐ ζήσεται. ὅταν αἱ φωναὶ καὶ αἱ σάλπιγγες καὶ ἡ νεφέλη ἀπέλθῃ ἀπὸ τοῦ ὄρους, ἐκεῖνοι ἀναβήσονται ἐπὶ τὸ ὄρος. 14 κατέβη δὲ Μωυσῆς ἐκ τοῦ ὄρους πρὸς τὸν λαὸν καὶ ἡγίασεν αὐτούς, καὶ ἔπλυναν τὰ ἱμάτια. 15 καὶ εἶπε τῷ λαῷ· γίνεσθε ἕτοιμοι τρεῖς ἡμέρας, μὴ προσέλθητε γυναικί. 16 ἐγένετο δὲ τῇ ἡμέρᾳ τῇ τρίτῃ γενηθέντος πρὸς ὄρθρον καὶ ἐγίνοντο φωναὶ καὶ ἀστραπαὶ καὶ νεφέλη γνοφώδης ἐπ᾿ ὄρους Σινά, φωνὴ τῆς σάλπιγγος ἤχει μέγα· καὶ ἐπτοήθη πᾶς ὁ λαὸς ὁ ἐν τῇ παρεμβολῇ. 17 καὶ ἐξήγαγε Μωυσῆς τὸν λαὸν εἰς συνάντησιν τοῦ Θεοῦ ἐκ τῆς παρεμβολῆς, καὶ παρέστησαν ὑπὸ τὸ ὄρος. 18 τὸ ὄρος τὸ Σινὰ ἐκαπνίζετο ὅλον διὰ τὸ καταβεβηκέναι ἐπ᾿ αὐτὸ τὸν Θεὸν ἐν πυρί, καὶ ἀνέβαινεν ὁ καπνὸς ὡσεὶ καπνὸς καμίνου, καὶ ἐξέστη πᾶς ὁ λαὸς σφόδρα· 19 ἐγίνοντο δὲ αἱ φωναὶ τῆς σάλπιγγος προβαίνουσαι ἰσχυρότεραι σφόδρα· Μωυσῆς ἐλάλει, ὁ δὲ Θεὸς ἀπεκρίνατο αὐτῷ φωνῇ· 20 κατέβη δὲ Κύριος ἐπὶ τὸ ὄρος τὸ Σινὰ ἐπὶ τὴν κορυφὴν τοῦ ὄρους· καὶ ἐκάλεσε Κύριος Μωυσῆν ἐπὶ τὴν κορυφὴν τοῦ ὄρους, καὶ ἀνέβη Μωυσῆς. 21 καὶ εἶπεν ὁ Θεὸς πρὸς Μωυσῆν λέγων· καταβὰς διαμάρτυραι τῷ λαῷ, μή ποτε ἐγγίσωσι πρὸς τὸν Θεὸν κατανοῆσαι καὶ πέσωσιν ἐξ αὐτῶν πλῆθος· 22 καὶ οἱ ἱερεῖς οἱ ἐγγίζοντες Κυρίῳ τῷ Θεῷ ἁγιασθήτωσαν, μή ποτε ἀπαλλάξῃ ἀπ᾿ αὐτῶν Κύριος. 23 καὶ εἶπε Μωυσῆς πρὸς τὸν Θεόν· οὐ δυνήσεται ὁ λαὸς προσαναβῆναι πρὸς τὸ ὄρος τὸ Σινά· σὺ γὰρ διαμεμαρτύρησαι ἡμῖν λέγων· ἀφόρισαι τὸ ὄρος καὶ ἁγίασαι αὐτό. 24 εἶπε δὲ αὐτῷ Κύριος· βάδιζε, κατάβηθι καὶ ἀνάβηθι σὺ καὶ ᾿Ααρὼν μετὰ σοῦ· οἱ δὲ ἱερεῖς καὶ ὁ λαὸς μὴ βιαζέσθωσαν ἀναβῆναι πρὸς τὸν Θεόν, μή ποτε ἀπολέσῃ ἀπ᾿ αὐτῶν Κύριος. 25 κατέβη δὲ Μωυσῆς πρὸς τὸν λαὸν καὶ εἶπεν αὐτοῖς.
- Vulgata
1 mense tertio egressionis Israhel de terra Aegypti in die hac venerunt in solitudinem Sinai .2 nam profecti de Raphidim et pervenientes usque in desertum Sinai castrametati sunt in eodem loco ibique Israhel fixit tentoria e regione montis .3 Moses autem ascendit ad Deum vocavitque eum Dominus de monte et ait haec dices domui Iacob et adnuntiabis filiis Israhel .4 vos ipsi vidistis quae fecerim Aegyptiis quomodo portaverim vos super alas aquilarum et adsumpserim mihi .5 si ergo audieritis vocem meam et custodieritis pactum meum eritis mihi in peculium de cunctis populis mea est enim omnis terra .6 et vos eritis mihi regnum sacerdotale et gens sancta haec sunt verba quae loqueris ad filios Israhel .7 venit Moses et convocatis maioribus natu populi exposuit omnes sermones quos mandaverat Dominus .8 responditque universus populus simul cuncta quae locutus est Dominus faciemus cumque rettulisset Moses verba populi ad Dominum .9 ait ei Dominus iam nunc veniam ad te in caligine nubis ut audiat me populus loquentem ad te et credat tibi in perpetuum nuntiavit ergo Moses verba populi ad Dominum .10 qui dixit ei vade ad populum et sanctifica illos hodie et cras laventque vestimenta sua .11 et sint parati in diem tertium die enim tertio descendet Dominus coram omni plebe super montem Sinai .12 constituesque terminos populo per circuitum et dices cavete ne ascendatis in montem nec tangatis fines illius omnis qui tetigerit montem morte morietur .13 manus non tanget eum sed lapidibus opprimetur aut confodietur iaculis sive iumentum fuerit sive homo non vivet cum coeperit clangere bucina tunc ascendant in montem .14 descenditque Moses de monte ad populum et sanctificavit eum cumque lavissent vestimenta sua .15 ait ad eos estote parati in diem tertium ne adpropinquetis uxoribus vestris .16 iam advenerat tertius dies et mane inclaruerat et ecce coeperunt audiri tonitrua ac micare fulgura et nubes densissima operire montem clangorque bucinae vehementius perstrepebat timuit populus qui erat in castris .17 cumque eduxisset eos Moses in occursum Dei de loco castrorum steterunt ad radices montis .18 totus autem mons Sinai fumabat eo quod descendisset Dominus super eum in igne et ascenderet fumus ex eo quasi de fornace eratque mons omnis terribilis .19 et sonitus bucinae paulatim crescebat in maius et prolixius tendebatur Moses loquebatur et Dominus respondebat ei .20 descenditque Dominus super montem Sinai in ipso montis vertice et vocavit Mosen in cacumen eius quo cum ascendisset .21 dixit ad eum descende et contestare populum ne forte velint transcendere terminos ad videndum Dominum et pereat ex eis plurima multitudo .22 sacerdotes quoque qui accedunt ad Dominum sanctificentur ne percutiat eos .23 dixitque Moses ad Dominum non poterit vulgus ascendere in montem Sinai tu enim testificatus es et iussisti dicens pone terminos circa montem et sanctifica illum .24 cui ait Dominus vade descende ascendesque tu et Aaron tecum sacerdotes autem et populus ne transeant terminos nec ascendant ad Dominum ne forte interficiat illos .25 descendit Moses ad populum et omnia narravit eis
1 In de derde maand, na het uittrekken der kinderen Israëls uit Egypteland, ten zelfden dage kwamen zij in de woestijn Sinaï. 2 Want zij togen uit Rafidim, en kwamen in de woestijn Sinaï, en zij legerden zich in de woestijn; Israël nu legerde zich aldaar tegenover dien berg. 3 En Mozes klom op tot God. En de HEERE riep tot hem van den berg, zeggende: Aldus zult gij tot het huis van Jakob spreken, en den kinderen Israëls verkondigen: 4 Gijlieden hebt gezien, wat Ik den Egyptenaren gedaan heb; hoe Ik u op vleugelen der arenden gedragen, en u tot Mij gebracht heb. 5 Nu dan, indien gij naarstiglijk Mijner stem zult gehoorzamen, en Mijn verbond houden, zo zult gij Mijn eigendom zijn uit alle volken, want de ganse aarde is Mijn; 6 En gij zult Mij een priesterlijk koninkrijk, en een heilig volk zijn. Dit zijn de woorden, die gij tot de kinderen Israëls spreken zult. 7 En Mozes kwam en riep de oudsten des volks, en stelde voor hun aangezichten al deze woorden, die de HEERE hem geboden had. 8 Toen antwoordde al het volk gelijkelijk, en zeide: Al wat de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen! En Mozes bracht de woorden des volks weder tot den HEERE. 9 En de HEERE zeide tot Mozes: Zie, Ik zal tot u komen in een dikke wolk, opdat het volk hore, als Ik met u spreek, en dat zij ook eeuwiglijk aan u geloven. Want Mozes had den HEERE de woorden des volks verkondigd. 10 Ook zeide de HEERE tot Mozes: Ga tot het volk, en heilig hen heden en morgen, en dat zij hun klederen wassen, 11 En bereid zijn tegen den derden dag; want op den derden dag zal de HEERE voor de ogen van al het volk afkomen, op den berg Sinaï. 12 En bepaal het volk rondom, zeggende: Wacht u op den berg te klimmen, en deszelfs einde aan te roeren; al wie den berg aanroert, zal zekerlijk gedood worden. 13 Geen hand zal hem aanroeren, maar hij zal zekerlijk gestenigd, of zekerlijk doorschoten worden; hetzij een beest, hetzij een man, hij zal niet leven. Als de ramshoorn langzaam gaat, zullen zij op den berg klimmen. 14 Toen ging Mozes van den berg af tot het volk, en hij heiligde het volk; en zij wiesen hun klederen. 15 En hij zeide tot het volk: Weest gereed tegen den derden dag, en nadert niet tot de vrouw. 16 En het geschiedde op den derden dag, toen het morgen was, dat er op den berg donderen en bliksemen waren, en een zware wolk, en het geluid ener zeer sterke bazuin, zodat al het volk verschrikte, dat in het leger was. 17 En Mozes leidde het volk uit het leger, Gode tegemoet; en zij stonden aan het onderste des bergs. 18 En de ganse berg Sinaï rookte, omdat de HEERE op denzelven nederkwam in vuur; en zijn rook ging op, als de rook van een oven; en de ganse berg beefde zeer. 19 Toen het geluid der bazuin gaande was, en zeer sterk werd, sprak Mozes; en God antwoordde hem met een stem. 20 Als de HEERE nedergekomen was op den berg Sinaï, op de spits des bergs, zo riep de HEERE Mozes op de spits des bergs; en Mozes klom op. 21 En de HEERE zeide tot Mozes: Ga af, betuig dit volk, dat zij niet doorbreken tot den HEERE, om te zien, en velen van hen vallen. 22 Daartoe zullen ook de priesters, die tot den HEERE naderen, zich heiligen, dat de HEERE niet tegen hen uitbreke. 23 Toen zeide Mozes tot den HEERE: Het volk zal op den berg Sinaï niet kunnen klimmen, want Gij hebt ons betuigd, zeggende: Bepaal den berg, en heilig hem. 24 De HEERE dan zeide tot hem: Ga heen, klim af, daarna zult gij, en Aäron met u, opklimmen; doch dat de priesters en het volk niet doorbreken, om op te klimmen tot den HEERE, dat Hij tegen hen niet uitbreke. 25 Toen klom Mozes af tot het volk, en zeide het hun aan.
Hoofdstuk 19 Verschijning van God [1] Drie* maanden na hun vertrek uit Egypte, op de dag af, bereikten de Israëlieten de Sinaiwoestijn. [2] Zij waren vertrokken uit Refidim en kwamen aan in de Sinaiwoestijn, waar zij dicht bij de berg hun kamp opsloegen. [3] Mozes ging de berg op, naar God. Toen hij boven was, sprak de heer hem daar aan en zei: 'Dit moet u zeggen tegen het huis van Jakob en moet u de zonen van Israël laten weten. [4] Met eigen ogen hebt u gezien hoe Ik ben opgetreden tegen Egypte, hoe Ik u op arendsvleugelen heb gedragen en hier bij Mij gebracht heb. [5] Als u naar mijn woord luistert en mijn verbond onderhoudt, dan zult u van alle volken mijn* bijzondere eigendom zijn, want aan Mij behoort de aarde. [6] U zult mijn priesterlijk* koninkrijk en mijn heilig* volk zijn. Deze woorden moet u aan de Israëlieten overbrengen.' [7] Mozes ging terug, riep de oudsten van het volk bijeen en deelde hun alles mee wat de heer hem had opgedragen. [8] Eenstemmig gaf het volk dit antwoord: 'Alles wat de heer zegt zullen wij volbrengen.' Mozes bracht het antwoord van het volk weer over aan de heer. [9] De heer sprak nu tot Mozes: 'Ik kom naar u toe in een dichte wolk, zodat het volk Mij met u hoort spreken en voor altijd vertrouwen in u zal krijgen.' Mozes bracht het antwoord van het volk over aan de heer. [10] Toen sprak de heer tot Mozes: 'Ga naar het volk en zorg ervoor dat ze zich vandaag en morgen heiligen en hun kleren wassen. [11] Zij moeten zich gereed maken voor overmorgen, want overmorgen zal de heer voor de ogen van heel het volk neerdalen op de Sinai. [12] Baken voor de mensen een terrein af en zeg hun: Zorg ervoor dat u niet op de berg komt of zelfs de voet ervan betreedt; wie op de berg komt wordt ter dood gebracht. [13] Zelfs met geen vinger mag zo iemand worden aangeraakt: hij moet gestenigd of met pijlen neergeschoten worden. Is het een mens of een dier, hij mag niet blijven leven. Pas als de ramshoorn weerklinkt mogen zij de berg bestijgen.' [14] Mozes kwam van de berg af en droeg er zorg voor dat de mensen zich heiligden en hun kleren wasten. [15] Hij zei tegen het volk: 'Maak u gereed voor overmorgen; niemand mag gemeenschap hebben met een vrouw.' [16] Op de derde dag, vroeg in de ochtend, begon het te donderen en te bliksemen. Boven de berg hing een dichte wolk, machtig bazuingeschal weerklonk, en alle mensen in het kamp beefden van angst. [17] Toen voerde Mozes het volk uit het kamp naar buiten, God tegemoet. Aan de voet van de berg bleven zij staan. [18] De Sinai was geheel in rook gehuld, omdat de heer in vuur was neergedaald. De rook steeg omhoog als de rook van een smeltoven. Heel het volk was met ontzetting geslagen. [19] Bazuingeschal weerklonk, luider en luider. Mozes sprak, en de stem van God antwoordde hem. [20] Want de heer was neergedaald op de Sinai, op de top van de berg. En de heer riep Mozes naar de top van de berg en Mozes ging naar boven. [21] De heer sprak tot Mozes: 'Ga naar beneden en waarschuw de mensen dat zij niet de afscheiding doorbreken om de heer te zien, want dan zouden er velen sterven. [22] Ook de priesters, die anders tot de heer naderen, ook zij moeten op een afstand blijven; anders zal de toorn van de heer over hen losbarsten.' [23] Mozes antwoordde de heer: 'Het volk kan de Sinai niet bestijgen. U hebt ons zelf immers opdracht gegeven de berg af te zetten en tot heilig gebied te verklaren.' [24] De heer sprak tot hem: 'Ga naar beneden en kom dan weer boven met uw broer Aäron. Maar de priesters en het volk mogen niet naar boven, naar de heer komen; anders zal de toorn van de heer over hen losbarsten.' [25] Mozes daalde de berg af naar het volk en sprak het toe.
[1] In de derde maand, op precies dezelfde dag dat ze uit Egypte waren weggetrokken, kwamen de Israëlieten in de Sinaiwoestijn. [2] Ze waren vanuit Refidim verder getrokken en in de Sinaiwoestijn gekomen. Daar sloegen de Israëlieten hun kamp op, vlak bij de berg. [3] Mozes ging de berg op, naar God. De HEER riep hem vanaf de berg toe: ‘Zeg tegen het volk van Jakob, laat de kinderen van Israël weten: [4] “Jullie hebben gezien hoe ik ben opgetreden tegen Egypte, en hoe ik je op adelaarsvleugels gedragen heb en je hier bij mij heb gebracht. [5] Als je mijn woorden ter harte neemt en je aan het verbond met mij houdt, zul je een kostbaar bezit voor mij zijn, kostbaarder dan alle andere volken – want de hele aarde behoort mij toe. [6] Een koninkrijk van priesters zul je zijn, een heilig volk.” Breng deze woorden aan de Israëlieten over.’ [7] Mozes ging terug, riep de oudsten van het volk bijeen en deelde hun alles mee wat de HEER hem had opgedragen. [8] En het hele volk antwoordde als uit één mond: ‘We zullen alles doen wat de HEER heeft gezegd.’ Mozes bracht het antwoord van het volk aan de HEER over, [9] waarop de HEER tegen hem zei: ‘Ik kom naar je toe in een donkere wolk, dan kan iedereen het horen wanneer ik met je spreek en zullen ze voor altijd vertrouwen in je hebben.’ Toen Mozes de HEER vertelde wat het volk had geantwoord, [10] zei de HEER hem ook: ‘Ga terug naar het volk en zorg ervoor dat ze zich vandaag en morgen heiligen, en laten ze hun kleren wassen. [11] Bij het aanbreken van de derde dag moeten ze gereed zijn, want op die dag zal de HEER voor de ogen van heel het volk neerdalen op de Sinai. [12] Geef aan tot waar het volk mag komen, en waarschuw hen dat ze de berg niet op gaan; zelfs de voet daarvan mogen ze niet betreden. Wie zich op de berg waagt, moet ter dood gebracht worden. [13] Zo iemand mag met geen vinger aangeraakt worden; hij moet worden gestenigd of met pijlen doorboord. Of het nu mensen of dieren betreft, ze mogen niet in leven blijven. Pas als het geluid van een ramshoorn weerklinkt, mogen ze de berg op gaan.’ [14] Weer ging Mozes naar beneden, naar het volk. Hij droeg hun op zich te heiligen en hun kleren te wassen. [15] ‘Zorg ervoor dat u overmorgen gereed bent,’ zei hij, ‘en dat u in de tussentijd geen gemeenschap hebt met een vrouw.’ [16] Op de derde dag, bij het aanbreken van de morgen, begon het te donderen en te bliksemen, er hing een dreigende wolk boven de berg, en zeer luid weerklonk het geschal van een ramshoorn. Iedereen in het kamp beefde. [17] Mozes leidde het volk het kamp uit, God tegemoet. Aan de voet van de berg bleven ze staan. [18] De Sinai was volledig in rook gehuld, want de HEER was daarop neergedaald in vuur. De rook steeg op als de rook uit een smeltoven, en de berg trilde hevig. [19] Het geschal van de ramshoorn werd luider en luider. Mozes sprak, en God antwoordde met geweldig stemgeluid. [20] De HEER was op de top van de Sinai neergedaald. Hij vroeg Mozes naar hem toe te komen, en Mozes ging naar boven. [21] De HEER zei tegen Mozes: ‘Ga naar beneden en waarschuw het volk dat ze niet te dichtbij komen in de hoop de HEER te zien, want dan zullen velen van hen het leven verliezen. [22] Ook de priesters, die gewoonlijk wel in de nabijheid van de HEER mogen komen, moeten op eerbiedige afstand blijven, anders zal de toorn van de HEER tegen hen losbarsten.’ [23] Mozes antwoordde de HEER: ‘Het volk kan de Sinai niet op gaan. U hebt ons immers zelf bevolen de berg af te grenzen en als heilig te beschouwen.’ [24] De HEER zei: ‘Ga naar beneden, en kom samen met Aäron weer terug. Maar de priesters en het volk mogen niet dichterbij komen, zij mogen de berg niet op gaan, anders zal mijn toorn tegen hen losbarsten.’ [25] Mozes ging terug naar het volk en bracht hun dit over.
1 ¶ Bij de derde nieuwemaan sinds de uittocht van de zonen Israëls uit het land van Egypte, op deze huidige dag zijn ze aangekomen in de woestijn Sinaï. 2 Ze breken op van Refidiem, ze komen aan in de woestijn Sinaï en legeren zich in de woestijn; Israël legert zich daar, tegenover de berg. 3 Als Mozes is opgeklommen tot God,– roept de ENE hem toe vanaf de berg en zegt: zó zul je zeggen tot het huis van Jakob en zul je melden aan de zonen Israëls: 4 zelf hebt ge gezien wat ik gedaan heb aan Egypte; ik draag u op vleugels van arenden en doe u komen tot mij; 5 welnu, als ge horende hóórt naar mijn stem en mijn verbond bewaakt, dan zult ge mij kostbaarder wezen dan alle gemeenschappen; want van mij is heel de aarde; 6 maar gíj zult mij een koningshuis van priesters wezen, een volk van heiliging!– dit zijn de woorden die je tot de zonen Israëls moet spreken! 7 Mozes komt aan en roept de oudsten van de gemeente bijeen; hij legt voor hun aanschijn neer al deze woorden die de ENE hem heeft geboden. 8 Ze antwoorden, heel de gemeente eendrachtig, en zeggen: al wat de ENE heeft gesproken zullen we doen! Omgekeerd brengt Mozes de woorden van de gemeente tot de ENE. 9 ¶ Dan zegt de ENE tot Mozes: zie, ik ben komende tot jou,– in de dichtheid van de wolk, hiertoe: hoort de gemeente mijn spreken met jou dan zullen ze ook in jou geloven voor eeuwig! Mozes meldt de woorden van de gemeente aan de ENE. 10 Dan zegt de ENE tot Mozes: ga tot de gemeente en heilig hen vandaag en morgen; laten zij hun kleren wassen, 11 en tegen de derde dag gereed wezen; want op de derde dag daalt de ENE voor de ogen van heel de gemeente neer op de berg Sinaï!– 12 grens de gemeente rondom af en zeg: wacht u ervoor om de berg te beklimmen of zelfs maar zijn rand aan te raken: al wie de berg aanraakt zal de dood sterven!– 13 geen hand rake hem aan, want gestenigd, ja gestenigd wordt hij of door de schutter doorschoten; dier of mens: hij zal niet overleven; pas bij de lange toon van de jubelhoorn zullen zíj de berg beklimmen! 14 Dan daalt Mozes neer van de berg, naar de gemeente; hij heiligt de gemeente en zij wassen hun kleren. 15 Hij zegt tot de gemeente: weest over drie dagen gereed; nadert niet tot een vrouw! 16 ¶ Dan is het op de derde dag, als de morgen daar is: dan is er: stemmen, bliksemstralen, een zwaar wolkendek over de berg, en de stem van een ramshoorn,– zéér sterk; heel de gemeente in het legerkamp beeft. 17 Mozes leidt de gemeente God tegemoet, het legerkamp uit; zij stellen zich op onderaan de berg. 18 De berg Sinaï is een en al rook van het schijnsel waarmee de ENE op hem is neergedaald in vuur; zijn rook stijgt op als de rook van de oven; heel de berg beeft zéér. 19 Dan is er de stem van de ramshoorn die maar dóórgaat en zéér sterk wordt; Mozes spreekt en God antwoordt hem in die stem. 20 Dan daalt de ENE neer op de berg Sinaï, op de top van de berg; de ENE roept Mozes naar de top van de berg en Mozes klimt op. 21 De ENE zegt tot Mozes: daal af, betuig in de gemeente dat ze niet doordringen tot de ENE om hem te zien,– gevallen is er al te veel van hen!– 22 ook de priesters die tot de ENE toetreden zullen zich heiligen, opdat de ENE niet losbreekt tegen hen! 23 Dan zegt Mozes tot de ENE: de gemeente zal niet in staat zijn op te klimmen naar de berg Sinaï; want zelf hebt gij het bij ons betuigd, en gezegd: grens hem af, de berg, en houd hem heilig! 24 Dan zegt tot hem de ENE: ga, daal af; en klim dan op, jij en Aäron samen met jou; de priesters en de gemeente: laten ze niet doordringen om op te klimmen tot de ENE, opdat hij niet tegen hen losbreekt! 25 Mozes daalt af tot de gemeente; hij zegt tot hen: ••
1. Le troisième mois après leur sortie du pays d'Égypte, ce jour-là, les Israélites atteignirent le désert du Sinaï. 2. Ils partirent de Rephidim et atteignirent le désert du Sinaï, et ils campèrent dans le désert ; Israël campa là, en face de la montagne. 3. Moïse alors monta vers Dieu. Yahvé l'appela de la montagne et lui dit : « Tu parleras ainsi à la maison de Jacob, tu déclareras aux Israélites : 4. «Vous avez vu vous-mêmes ce que j'ai fait aux Égyptiens, et comment je vous ai emportés sur des ailes d'aigles et amenés vers moi. 5. Maintenant, si vous écoutez ma voix et gardez mon alliance, je vous tiendrai pour mon bien propre parmi tous les peuples, car toute la terre est à moi. 6. Je vous tiendrai pour un royaume de prêtres, une nation sainte. » Voilà les paroles que tu diras aux Israélites. » 7. Moïse alla et convoqua les anciens du peuple et leur exposa tout ce que Yahvé lui avait ordonné, 8. et le peuple entier, d'un commun accord, répondit : « Tout ce que Yahvé a dit, nous le ferons. » Moïse rapporta à Yahvé les paroles du peuple. 9. Yahvé dit à Moïse : « Je vais venir à toi dans l'épaisseur de la nuée, afin que le peuple entende quand je parlerai avec toi et croie en toi pour toujours. » Et Moïse rapporta à Yahvé les paroles du peuple. 10. Yahvé dit à Moïse : « Va trouver le peuple et fais-le se sanctifier aujourd'hui et demain ; qu'ils lavent leurs vêtements 11. et se tiennent prêts pour après-demain, car après-demain Yahvé descendra aux yeux de tout le peuple sur la montagne du Sinaï. 12. Puis délimite le pourtour de la montagne et dis : «Gardez-vous de gravir la montagne et même d'en toucher le bord. Quiconque touchera la montagne sera mis à mort. 13. Personne ne portera la main sur lui ; il sera lapidé ou percé de flèches, homme ou bête, il ne vivra pas. » Quand la corne de bélier mugira, eux graviront la montagne. » 14. Moïse descendit de la montagne et vint trouver le peuple qu'il fit se sanctifier, et ils lavèrent leurs vêtements. 15. Puis il dit au peuple : « Tenez-vous prêts pour après-demain, ne vous approchez pas de la femme. 16. Or le surlendemain, dès le matin, il y eut des coups de tonnerre, des éclairs et une épaisse nuée sur la montagne, ainsi qu'un très puissant son de trompe et, dans le camp, tout le peuple trembla. 17. Moïse fit sortir le peuple du camp, à la rencontre de Dieu, et ils se tinrent au bas de la montagne. 18. Or la montagne du Sinaï était toute fumante, parce que Yahvé y était descendu dans le feu ; la fumée s'en élevait comme d'une fournaise et toute la montagne tremblait violemment. 19. Le son de trompe allait en s'amplifiant ; Moïse parlait et Dieu lui répondait dans le tonnerre. 20. Yahvé descendit sur la montagne du Sinaï, au sommet de la montagne. Yahvé appela Moïse au sommet de la montagne et Moïse monta. 21. Yahvé dit à Moïse : « Descends et avertis le peuple de ne pas franchir les limites pour venir voir Yahvé, car beaucoup d'entre eux périraient. 22. Même les prêtres qui approchent Yahvé doivent se sanctifier de peur que Yahvé ne se déchaîne contre eux. » 23. Moïse dit à Yahvé : « Le peuple ne peut pas gravir la montagne du Sinaï puisque toi-même tu nous as avertis : délimite la montagne et déclare-la sacrée. » 24. Yahvé reprit : « Allons, descends et remontez, toi et Aaron. Mais que les prêtres et le peuple ne franchissent pas les limites pour monter vers Yahvé, de peur qu'il ne se déchaîne contre eux. » 25. Moïse descendit alors vers le peuple et lui dit:
[1] In the third month, when the children of Israel were gone forth out of the land of Egypt, the same day came they into the wilderness of Sinai. [2] For they were departed from Rephidim, and were come to the desert of Sinai, and had pitched in the wilderness; and there Israel camped before the mount. [3] And Moses went up unto God, and the LORD called unto him out of the mountain, saying, Thus shalt thou say to the house of Jacob, and tell the children of Israel; [4] Ye have seen what I did unto the Egyptians, and how I bare you on eagles' wings, and brought you unto myself. [5] Now therefore, if ye will obey my voice indeed, and keep my covenant, then ye shall be a peculiar treasure unto me above all people: for all the earth is mine: [6] And ye shall be unto me a kingdom of priests, and an holy nation. These are the words which thou shalt speak unto the children of Israel. [7] And Moses came and called for the elders of the people, and laid before their faces all these words which the LORD commanded him. [8] And all the people answered together, and said, All that the LORD hath spoken we will do. And Moses returned the words of the people unto the LORD. [9] And the LORD said unto Moses, Lo, I come unto thee in a thick cloud, that the people may hear when I speak with thee, and believe thee for ever. And Moses told the words of the people unto the LORD. [10] And the LORD said unto Moses, Go unto the people, and sanctify them to day and to morrow, and let them wash their clothes, [11] And be ready against the third day: for the third day the LORD will come down in the sight of all the people upon mount Sinai. [12] And thou shalt set bounds unto the people round about, saying, Take heed to yourselves, that ye go not up into the mount, or touch the border of it: whosoever toucheth the mount shall be surely put to death: [13] There shall not an hand touch it, but he shall surely be stoned, or shot through; whether it be beast or man, it shall not live: when the trumpet soundeth long, they shall come up to the mount. [14] And Moses went down from the mount unto the people, and sanctified the people; and they washed their clothes. [15] And he said unto the people, Be ready against the third day: come not at your wives. [16] And it came to pass on the third day in the morning, that there were thunders and lightnings, and a thick cloud upon the mount, and the voice of the trumpet exceeding loud; so that all the people that was in the camp trembled. [17] And Moses brought forth the people out of the camp to meet with God; and they stood at the nether part of the mount. [18] And mount Sinai was altogether on a smoke, because the LORD descended upon it in fire: and the smoke thereof ascended as the smoke of a furnace, and the whole mount quaked greatly. [19] And when the voice of the trumpet sounded long, and waxed louder and louder, Moses spake, and God answered him by a voice. [20] And the LORD came down upon mount Sinai, on the top of the mount: and the LORD called Moses up to the top of the mount; and Moses went up. [21] And the LORD said unto Moses, Go down, charge the people, lest they break through unto the LORD to gaze, and many of them perish. [22] And let the priests also, which come near to the LORD, sanctify themselves, lest the LORD break forth upon them. [23] And Moses said unto the LORD, The people cannot come up to mount Sinai: for thou chargedst us, saying, Set bounds about the mount, and sanctify it. [24] And the LORD said unto him, Away, get thee down, and thou shalt come up, thou, and Aaron with thee: but let not the priests and the people break through to come up unto the LORD, lest he break forth upon them. [25] So Moses went down unto the people, and spake unto them.
1 Am ersten Tag des dritten Monats nach dem Auszug der Israeliten aus Ägyptenland, genau auf den Tag, kamen sie in die Wüste Sinai. 2 Denn sie waren ausgezogen von Refidim und kamen in die Wüste Sinai und lagerten sich dort in der Wüste gegenüber dem Berge. 3 Und Mose stieg hinauf zu Gott. Und der HERR rief ihm vom Berge zu und sprach: So sollst du sagen zu dem Hause Jakob und den Israeliten verkündigen: 4 Ihr habt gesehen, was ich mit den Ägyptern getan habe und wie ich euch getragen habe auf Adlerflügeln und euch zu mir gebracht. 5 Werdet ihr nun meiner Stimme gehorchen und meinen Bund halten, so sollt ihr mein Eigentum sein vor allen Völkern; denn die ganze Erde ist mein. 6 Und ihr sollt mir ein Königreich von Priestern und ein heiliges Volk sein. Das sind die Worte, die du den Israeliten sagen sollst. 7 Mose kam und berief die Ältesten des Volks und legte ihnen alle diese Worte vor, die ihm der HERR geboten hatte. 8 Und alles Volk antwortete einmütig und sprach: Alles, was der HERR geredet hat, wollen wir tun. Und Mose sagte die Worte des Volks dem HERRN wieder. 9 Und der HERR sprach zu Mose: Siehe, ich will zu dir kommen in einer dichten Wolke, auf dass dies Volk es höre, wenn ich mit dir rede, und dir für immer glaube. Und Mose verkündete dem HERRN die Worte des Volks. 10 Und der HERR sprach zu Mose: Geh hin zum Volk und heilige sie heute und morgen, dass sie ihre Kleider waschen 11 und bereit seien für den dritten Tag; denn am dritten Tage wird der HERR vor allem Volk herabfahren auf den Berg Sinai. 12 Und zieh eine Grenze um das Volk und sprich zu ihnen: Hütet euch, auf den Berg zu steigen oder seinen Fuß anzurühren; denn wer den Berg anrührt, der soll des Todes sterben. 13 Keine Hand soll ihn anrühren, sondern er soll gesteinigt oder erschossen werden; es sei Tier oder Mensch, sie sollen nicht leben bleiben. Wenn aber das Widderhorn lange tönen wird, dann soll man auf den Berg steigen. 14 Mose stieg vom Berge zum Volk herab und heiligte sie und sie wuschen ihre Kleider. 15 Und er sprach zu ihnen: Seid bereit für den dritten Tag und keiner rühre eine Frau an. 16 Als nun der dritte Tag kam und es Morgen ward, da erhob sich ein Donnern und Blitzen und eine dichte Wolke auf dem Berge und der Ton einer sehr starken Posaune. Das ganze Volk aber, das im Lager war, erschrak. 17 Und Mose führte das Volk aus dem Lager Gott entgegen und es trat unten an den Berg. 18 Der ganze Berg Sinai aber rauchte, weil der HERR auf den Berg herabfuhr im Feuer; und der Rauch stieg auf wie der Rauch von einem Schmelzofen und der ganze Berg bebte sehr. 19 Und der Posaune Ton ward immer stärker. Und Mose redete und Gott antwortete ihm laut. 20 Als nun der HERR herniedergekommen war auf den Berg Sinai, oben auf seinen Gipfel, berief er Mose hinauf auf den Gipfel des Berges und Mose stieg hinauf. 21 Da sprach der HERR zu ihm: Steig hinab und verwarne das Volk, dass sie nicht durchbrechen zum HERRN, ihn zu sehen, und viele von ihnen fallen. 22 Auch die Priester, die sonst zum HERRN nahen dürfen, sollen sich heiligen, dass sie der HERR nicht zerschmettere. 23 Mose aber sprach zum HERRN: Das Volk kann nicht auf den Berg Sinai steigen, denn du hast uns verwarnt und gesagt: Zieh eine Grenze um den Berg und heilige ihn. 24 Und der HERR sprach zu ihm: Geh hin, steig hinab und komm wieder herauf, du und Aaron mit dir; aber die Priester und das Volk sollen nicht durchbrechen, dass sie hinaufsteigen zu dem HERRN, damit er sie nicht zerschmettere. 25 Und Mose stieg hinunter zum Volk und sagte es ihm.
- Arabisch
في الشهر الثالث بعد خروج بني اسرائيل من ارض مصر في ذلك اليوم جاءوا الى برية سيناء. .1 ارتحلوا من رفيديم وجاءوا الى برية سيناء فنزلوا في البرية. هناك نزل اسرائيل مقابل الجبل .2 واما موسى فصعد الى الله. فناداه الرب من الجبل قائلا هكذا تقول لبيت يعقوب وتخبر بني اسرائيل. .3 انتم رأيتم ما صنعت بالمصريين. وانا حملتكم على اجنحة النسور وجئت بكم اليّ. .4 فالآن ان سمعتم لصوتي وحفظتم عهدي تكونون لي خاصة من بين جميع الشعوب. فان لي كل الارض. .5 وانتم تكونون لي مملكة كهنة وامة مقدسة. هذه هي الكلمات التي تكلّم بها بني اسرائيل .6 فجاء موسى ودعا شيوخ الشعب ووضع قدامهم كل هذه الكلمات التي اوصاه بها الرب. .7 فاجاب جميع الشعب معا وقالوا كل ما تكلم به الرب نفعل. فرد موسى كلام الشعب الى الرب. .8 فقال الرب لموسى ها انا آت اليك في ظلام السحاب لكي يسمع الشعب حينما اتكلم معك فيؤمنوا بك ايضا الى الابد. واخبر موسى الرب بكلام الشعب. .9 فقال الرب لموسى اذهب الى الشعب وقدسهم اليوم وغدا. وليغسلوا ثيابهم. .10 ويكونوا مستعدين لليوم الثالث. لانه في اليوم الثالث ينزل الرب امام عيون جميع الشعب على جبل سيناء. .11 وتقيم للشعب حدودا من كل ناحية قائلا احترزوا من ان تصعدوا الى الجبل او تمسوا طرفه. كل من يمسّ الجبل يقتل قتلا. .12 لا تمسه يد بل يرجم رجما او يرمى رميا. بهيمة كان ام انسانا لا يعيش. اما عند صوت البوق فهم يصعدون الى الجبل .13 فانحدر موسى من الجبل الى الشعب وقدّس الشعب وغسلوا ثيابهم. .14 وقال للشعب كونوا مستعدين لليوم الثالث. لا تقربوا امرأة. .15 وحدث في اليوم الثالث لما كان الصباح انه صارت رعود وبروق وسحاب ثقيل على الجبل وصوت بوق شديد جدا. فارتعد كل الشعب الذي في المحلّة. .16 واخرج موسى الشعب من المحلّة لملاقاة الله. فوقفوا في اسفل الجبل. .17 وكان جبل سيناء كله يدخن من اجل ان الرب نزل عليه بالنار. وصعد دخانه كدخان الأتون وارتجف كل الجبل جدا. .18 فكان صوت البوق يزداد اشتدادا جدا وموسى يتكلم والله يجيبه بصوت .19 ونزل الرب على جبل سيناء الى راس الجبل. ودعا الله موسى الى راس الجبل. فصعد موسى. .20 فقال الرب لموسى انحدر حذّر الشعب لئلا يقتحموا الى الرب لينظروا فيسقط منهم كثيرون. .21 وليتقدس ايضا الكهنة الذين يقتربون الى الرب لئلا يبطش بهم الرب. .22 فقال موسى للرب لا يقدر الشعب ان يصعد الى جبل سيناء. لانك انت حذرتنا قائلا أقم حدودا للجبل وقدسه. .23 فقال له الرب اذهب انحدر ثم اصعد انت وهرون معك. واما الكهنة والشعب فلا يقتحموا ليصعدوا الى الرب لئلا يبطش بهم. .24 فانحدر موسى الى الشعب وقال لهم .25
- A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -