Zie ook naar - bijbeloverzicht -- overzicht van Genesis: - Gn - bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -- bibliografie van het Oude Testament -
Overzicht vers per vers: Gn 2,1 - Gn 2,2 - Gn 2,3 - Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 -
- Gn 2,1-4a telt 5 + 14 + 16 + 5 = 40 woorden .
- Gn 2,1-4a is concentrisch opgebouwd; Gn 2,1 en Gn 2,4a.
- Woordgebruik: zijn werk (3X), doen (3X), scheppen (2X).
Gn 2,1 - Gn 2,1 : De schepping | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[1] Thus the heavens and the earth were finished, and all
the host of them.
Luther-Bibel.1 So wurden vollendet Himmel und Erde mit ihrem ganzen Heer.
Tekstuitleg van Gn 2,1.Het vers Gn 2,1 telt 5 woorden en 22 letters.De getalswaarde is 958 (2 X 479).Gn 2,1-4a telt 40 woorden en 169 (13²) letters.Het is concentrisch opgebouwd.
1. וַיְכַלּוּ = wajëkullû (en zij werden voltooid) < prefix voegwoord waw consecutivum + pass. pual 3de pers. mv. van het werkw. כָּלָה = kâlâh (voltooien, eindigen). Getalwaarde: kaph = 11 of 20, lamed = 12 of 30
, he = 5; totaal: 28 OF 55.Structuur: 2 - 3 - 5. De som van de elementen is telkens 1.Tenakh (4): (1) Gn 2,1.(2) Joz
19,49.(3) Joz
19,51.(4) Ezr 10,17.
- pass. ind. aor. 3de pers. mv. συνετελεσθησαν = sunetelesthèsan (zij werden voltooid) van het werkw. συντελεω = sunteleô
(voltooien).Taalgebruik in het NT: sunteleô
(voltooien).Taalgebruik in de LXX: sunteleô
(voltooien).LXX (6): (1) Gn 2,1.(2) Dt 34,8.(3) Job 1,5.(4) 2 Kr 31,7.(5) Tob 10,7.(6) Sir 45,19.
3. הַּשָׁמַיִם / הַּשָׁמָיִם = hasjsjâmajim / hasjsjâmâjim (de hemelen) < bepaald lidw.
ha + שָׁמַיִם / שָׁמָיִם = sjâmajim
/ sjâmâjim (hemelen).Taalgebruik in Tenakh: sjâmajim
(hemelen). Tenakh (223).Pentateuch (69).Eerdere Profeten (35).Latere Profeten (41).12 Kleine
Profeten (15).Geschriften (63). Gn (32).Gn 1-11
(21): (1) Gn
1,1.(2) Gn
1,9.(3) Gn
1,14.(4) Gn
1,15.(5) Gn
1,17.(6) Gn
1,20.(7) Gn
1,26.(8) Gn
1,28.(9) Gn
1,30.(10) Gn
2,1.(11) Gn
2,4.(12) Gn
2,19.(13) Gn
2,20.(14) Gn
6,7.(15) Gn
6,17.(16) Gn
7,3.(17) Gn
7,11.(18) Gn
7,19.(19) Gn
7,23.(20) Gn
8,2.(21) Gn
9,2.
- Twee uitersten worden vaak gebruikt om een totaliteit uit te drukken; zo is dat het geval in hemel en aarde, van hoog tot laag, van kop tot teen, dag en nacht enz..Vergelijken we de sommen van sjâmajim / sjâmâjim (hemelen) en ´èrèts (land, aarde):
- Grieks: acc. mann. enk. ουρανον = ouranon (hemel) van het zelfst. naamw. ουρανος = ouranos (hemel).Taalgebruik
in het NT: ouranos
(hemel).Taalgebruik in de Septuaginta: ouranos
(hemel).Een vorm van ουρανος = ouranos (hemel) in de LXX (682), in het NT (272).
ouranos (hemel) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
5 | acc. mann. enk. ouranon | 182 | 142 | 40 | 1 | 3 | 9 | 3 | 11 | 6 | 7 | 13 | 16 | 4 | 2 |
Totaal | 954 | 682 | 272 | 82 | 18 | 34 | 18 | 26 | 21 | 52 | 134 | 152 |
- Ned.: hemel.Arabisch: سَمَاة = samâ´ (hemel).Taalgebruik in de Qoran: samâ´ (hemel).D.: Himmel.E.: heaven. Fr.: ciel.Grieks: ουρανος = ouranos (hemel) .Taalgebruik in het NT: ouranos (hemel).Hebreeuws: שָׁמַיִם / שָׁמָיִם = sjâmajim / sjâmâjim (hemelen).Taalgebruik in Tenakh: sjâmajim (hemelen).
4. הָאָרֶץ = hâ´ârèts (de aarde) < bepaald lidw. ha + zelfst.
naamw ´èrèts (land, aarde).Taalgebruik in Tenakh: ´èrètz
(land).Getalswaarde: aleph = 1, resj = 20 of 200, tsade = 18 of 90; totaal
: 39 (3 X 13 of 26 + 13) of 291 (3 X 97) .Structuur: 1 - 2 - 9. De som van de elementen is telkens 3.Tenakh (851).Pentateuch (316).Eerdere Profeten (132).Latere Profeten
(215).12 Kleine Profeten (53).Geschriften (135).Gn (113).Gn 1 (12): (1) Gn
1,1. (2) Gn
1,11.(3) Gn
1,12. (4) Gn
1,15. (5) Gn
1,17. (6) Gn
1,20. (7) Gn
1,24.(8) Gn
1,25.(9) Gn
1,26. (10) Gn
1,28.(11) Gn
1,29.(12) Gn
1,30.
- וְהָאָרֶץ = wëhâ´ârèts (en de aarde) < prefix voegwoord wë + bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. אֶרֶץ =´èrèts
(land, aarde).Taalgebruik in Tenakh: ´èrètz
(land). Getalswaarde: aleph = 1, resj = 20 of 200, tsade = 18 of 90;
39 (3 X 13 of 26 + 13) of 291 (3 X 97).Structuur: 1 - 2 - 9.De som van de elementen is telkens 3.Tenakh (38). Pentateuch (10).Eerdere Profeten (7).Latere Profeten (13).12 Kleine
Profeten (4).Geschriften (4).Pentateuch (10): (1) Gn 1,2.(2) Gn 2,1.(3) Gn 2,4.(4) Gn 34,10.(5) Gn 34,21. (6) Lv 25,23.(7) Lv 26,42.(8) Lv 26,43.(9) Dt 11,11.(10) Dt 28,23.
- Grieks. nom. + dat. vr. enk. γη / γῃ = gè
/ gè(i) (aarde, land).Taalgebruik in de Septuaginta: gè
(aarde).Taalgebruik in het NT: gè
(aarde).Een
vorm van γη = gè (aarde, land) in de LXX (3154), in het NT (248), in Gn 1 (16).
- Ned.: aarde.Arabisch: أَرْض = ´arD (aarde).Taalgebruik in de Qoran: ´arD (aarde).Aramees: אֲרְעַ = ´ärë`a (aarde).D.: Erde.E.: earth.Fr.: terre.Grieks: γη = gè (aarde, land).Taalgebruik
in het NT: gè
(aarde).Hebreeuws: אֶרֶץ = ´èrèts (land, aarde).Taalgebruik in Tenakh: ´èrètz
(land). Italiaans: terra.Lat.: terra.Spaans: tierra.Syrisch: ´ar`o (aarde).
3. - 4. אֶת הַּשָׁמַיִם וְאֶת הָאָרֶץ = ´èth hasjsjâmajim wë´èth hâ´ârèts (de hemelen en de aarde).Tenakh (12 / 15): (1) Ex
20,11.(2) Ex
31,17.(3) Dt
4,26.(4) Dt
30,19.(5) Dt
31,28.(6) 2
K 19,15.(7) 2
Kr 2,11.(8) Js
37,16.(9) Jr
23,24.(10) Jr
32,17.(11) Hag
2,6.(12) Hag
2,21.
- אִת הַּשָׁמַיִם וְאִת הָאָרֶץ = ´eth hasjsjâmajim wë´eth hâ´ârèts (de hemel en de aarde) is een hapax in Gn
1,1.
- שָׁמַיִם וְאָרֶץ = sjâmajim wë´èrèts / wä´ârèts
(hemel en aarde).Tenach (11): (1) Gn
14,19.(2) Gn
14,22.(3) Ps
69,35.(4) Ps
115,15.(5) Ps
121,2.(6) Ps
124,8.(7) Ps
134,3.(8) Ps
146,6.(9) Jr
33,25.(10) Jr
51,48.(11) Jl
4,16.
- הַּשָׁמַיִם וְהָאָרֶץ = hasjsjâmajim wë´hâ´ârèts (de hemel en de aarde).Tenakh (1): Gn 1,4.
Gn 2,2 - Gn 2,2 : De schepping | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[2] And on the seventh day God ended his work which he had
made; and he rested on the seventh day from all his work which he had made.
Luther-Bibel.2 Und so vollendete Gott am siebenten Tage seine Werke, die er
machte, und ruhte am siebenten Tage von allen seinen Werken, die er gemacht
hatte.
Tekstuitleg van Gn 2,2.Het vers Gn 2,2 telt 14 woorden en 61 letters.De getalswaarde van Gn 2,2 is 4616 (2³ X 577).De getalswaarde is 958 (2 X 479).Gn 2,1-4a telt 40 woorden en 169 (13²) letters.
Gn
2,2.1. וַיְכַל = wajëkhal (en hij eindigde, voltooide) < prefix voegwoord wë + piel imperfect. 3de pers. mann. enk..Zie het werkw. כָּלָה = kâlâh (voltooien, eindigen).Taalgebruik in Tenakh: kâlâh
(voltooien, eindigen).Getalwaarde: kaph = 11 of 20, lamed = 12 of 30
, he = 5; totaal: 28 OF 55.Structuur: 2 - 3 - 5. De som van de elementen is telkens 1.Bijbel (14).Pentateuch (6): (1) Gn
2,2.(2) Gn
17,22.(3) Gn
49,33.(4) Ex
34,33.(5) Ex
40,33.(6) Dt
31,1.
- act. ind. aor. 3de pers. enk. συνετελεσεν = sunetelesen (hij beëindigde / voltooide) van het werkw. συντελεω = sunteleô
(voltooien).Taalgebruik in het NT: sunteleô
(voltooien).Taalgebruik in de LXX: sunteleô
(voltooien).Bijbel (42).LXX (42), NT (0).Pentateuch (7): (1) Gn
2,2.(2) Gn
17,22.(3) Ex
40,33.(4) Nu 7,1.(5) Dt
31,1.(6) Dt 31,24.(7) Dt 32,45.
- act. ind. aor. 3de pers. enk. ετελεσεν = etelesen van het werkw. τελεω = teleô (1. voleindigen, voltooien, vervullen. 3. betalen)
.Taalgebruik in het NT: teleô
(voleindigen, voltooien, vervullen).Taalgebruik in de LXX: teleô
(voleindigen, voltooien, vervullen).Bijbel = NT (5): (1) Mt
7,28 .(2) Mt
11,1.(3) Mt
13,53.(4) Mt
19,1.(5) Mt
26,1.
Gn
2,2.2. אֱלֹהִים = ´èlohîm
(God).Taalgebruik in Tenakh: ´èlohîm
(God).Getalwaarde: aleph = 1; lamed = 12 of 30; he = 5; jod = 10;
mem = 13 of 40; totaal: 41 of 86 (2 X 43).Structuur: 1 - 3 -5 -1 - 4.
De som van de elementen is telkens 5.De verkorte vorm van de godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm is אֵל = ´èl
.Getalwaarde is: aleph = 1; lamed = 12 of 30; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld)
.Structuur: 1 - 3.De som van de elementen is telkens 4.Tenakh (299).Pentateuch (216)
.Eerdere Profeten (28).Latere Profeten (25).12 Kleine
Profeten (14).Geschriften (16).Gn (140)
.Ex (31).Lv (0).Nu (7).Dt (29).Gn 1 (26 verzen; 31X).Niet in (1) Gn 1,13.(2) Gn 1,15.(3) Gn 1,19.(4) Gn 1,23.(5) Gn 1,30.
- De godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) komt 31X in Gn 1 voor.Het aantal verzen in Gn
1 is 31 .
- Grieks.θεος = theos (God) .Taalgebruik in het
NT: theos
(God).Taalgebruik in de LXX: theos
(God). Een vorm van θεος = theos (God) in de LXX (3984), in het NT (1314).
- Ned.: God.Arabisch: اَللە = ´allah (Allah).Taalgebruik in de Qoran: ´allah (Allah).In het woord Allah zit het woord `al (op, verheven).D.: Gott.E.: God.Fr.: dieu.De vloek dju.Grieks: θεος = theos (God) .Taalgebruik in het
NT: theos
(God).Hebreeuws: אֱלֹהִים = ´èlohîm
(God).Taalgebruik in Tenakh: ´èlohîm
(God).
- אֱלֹהִים = ´èlohîm
(God) heeft een mannelijke meervoudsvorm; we zouden moeten vertalen: goden.Als collectief zouden we kunnen vertalen: god.Zo kan dan ook het enk. van het werkw. verklaard worden.Onder goden k/ kunnen an zowel de mannelijke als de vrouwelijke god(en) begrepen zijn.
- De Godsnaam יהוה = JHWH wordt veelvuldiger dan de naam אֱלֹהִים = ´èlohîm (god) gebruikt.Vergelijk maar: יהוה = JHWH.Eigennaam van God.Taalgebruik in Tenakh
: JHWH.Getalwaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6.Totaal: 26.Structuur: 1 -
5 - 6 - 5.De som van de elementen is telkens 8.Tenakh (5193).Pentateuch (1326).Eerdere Profeten (1013).Latere
Profeten (1357).12 Kleine Profeten (387).Geschriften (1110).Gn (128).
Ex (299).Lv (199).Nu (287).Dt (413).In Gn: ´èlohîm (god) (140), de Godsnaam JHWH (128), vooral in Gn 1-25.
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Gn 1 | Ex | Lv | Nu | Dt | ||
´èlohîm (God) | 299 | 216 | 28 | 25 | 12 | 16 | 140 | 26 (31X) | 31 | 0 | 7 | 29 | |
JHWH | 5193 | 1326 | 1013 | 1357 | 387 | 1110 | 128 | 0 | 299 | 199 | 287 | 413 |
- De woorden אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) en אֵל = ´èl (God) beginnen met een aleph.De getalwaarde van אֵל = ´èl (God) is 13 OF 31, wellicht met een grote symbolische betekenis; 1 => 3 OF 3 = 1.
Gn
2,2.3. בְּיוֹם /בַּיּוֹם = bëjôm / bajjôm = op een (de) dag < voorzetsel bë + (bepaald lidw. ha) + יוֹם = jôm (dag).Taalgebruik
in Tenakh: jôm
(dag).Getalwaarde: jod = 10, waw = 6, mem = 13 of 40; totaal: 29
OF 56 (2³ X 7).Structuur: 1 - 6 - 4.De som van de elementen is telkens 2.Tenakh (491).Pentateuch
(130).Eerdere Profeten (102).Latere Profeten (116).12 Kleine
Profeten (62).Geschriften (81).12 kl. Prof. (62).Gn (22): (1) Gn 1,18.(2) Gn 2,2.(3) Gn 2,4.(4) Gn 2,17.(5) Gn 3,5.(6) Gn 5,1.(7) Gn 5,2.(8) Gn 7,11.(9) Gn 15,18.(10) Gn 21,8.(11) Gn 22,4.(12) Gn 26,32.(13) Gn 30,33.(14) Gn 30,35.(15) Gn
31,22.(16) Gn
31,40. (17) Gn 33,16.(18) Gn 34,25.(19) Gn 35,3.(20) Gn 40,20.(21) Gn 42,18.(22) Gn 48,20. Ex (23): (1) Ex 2,13.(2) Ex 5,6.(3) Ex 6,28.(4) Ex 8,18.(5) Ex 10,28.(6) Ex 12,15.(7) Ex
13,8.(8) Ex 14,30.(9) Ex 16,5.(10) Ex 16,22.(11) Ex 16,27.(12) Ex 16,29.(13) Ex 16,30.(14) Ex 19,1.(15) Ex 19,11.(16) Ex 19,16. (17) Ex 20,11.(18) Ex 22,29.(19) Ex 24,16.(20) Ex 31,15.(21) Ex 32,28.(22) Ex 35,3.(23) Ex 40,2.
- Oorspronkelijk klonk יוֹם = jôm (dag) als jawm.Lettinga 12, 2012, 2b: "Na contractie bleef de ו (= waw) in de spelling bewaard en werd nu beschouwd als de uitdrukking van de vocaal ô".
- Grieks.gen. vr. enk. + acc. vr. mv. ἡμερας = hèmeras (dag / dagen) van het zelfst. naamw. ἡμερα = hèmera (dag).Taalgebruik
in de Septuaginta: hèmera
(dag).Taalgebruik in het NT: hèmera
(dag).Gn (41).Gn 1 (3): (1) Gn
1,14 (2X).(2) Gn 1,16.(3) Gn 1,18.
hèmera (dag) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
2 | gen. vr. enk. + acc. vr. mv hèmeras | 799 | 575 | 224 | 13 | 11 | 14 | 8 | 40 | 126 | 12 | 38 | 46 |
- Ned.: dag.Arabisch: يَوم = jaum (dag).Taalgebruik in de Qoran: dag (jaum).D.: Tag.E.: day.F.: jour < Lat. diurnum .Cfr journaal. Grieks: ἡμερα = hèmera (dag).Taalgebruik in het NT: hèmera (dag).Hebreeuws: יוֹם = jôm (dag).Taalgebruik in Tenakh: jôm (dag).Lat.: dies.
Gn
2,2.4. הַשְּׁבִיעִי = hasjsjëbhî`î (de zevende).Zie: שֶׁבַע / שֵׁבַע = sjèbha` / sjëbha` (zeven) (zie 7).Taalgebruik in Tenakh: sjèbha` / sjëbha` (zeven).Getalwaarde:
sjin = 21 of 300, beth = 2, ajin = 16 of 70; totaal: 39 (3 X 13 = (26 +
13) OF 372 (2 X 3 X 31).Structuur: 3 - 2 - 7.De som van de elementen is telkens 12 -> 3.Tenakh (69).Pentateuch (45).Rest (24).Gn (3): (1) Gn 2,2.(2) Gn 2,3.(3) Gn 8,4.Ex (13): (1) Ex 12,16.(2) Ex
13,6.(3) Ex 16,26.(4) Ex 16,27.(5) Ex 16,29.(6) Ex
20,10.(7) Ex 20,11.(8) Ex 23,12.(9) Ex 24,16.(10) Ex 31,15.(11) Ex 31,17.(12) Ex 34,21.(13) Ex 35,2.Lv (16): (1) Lv 13,5.(2) Lv 13,6.(3) Lv 13,27.(4) Lv 13,32.(5) Lv 13,34.(6) Lv 13,51.(7) Lv 14,9.(8) Lv 14,39.(9) Lv 16,29.(10) Lv 23,3.(11) Lv 23,8.(12) Lv 23,24.(13) Lv 23,27.(14) Lv
23,34.(15) Lv
23,39.(16) Lv
23,41. Nu (11): (1) Nu 6,9.(2) Nu 7,48.(3) Nu 19,12.(4) Nu 19,19.(5) Nu 28,25.(6) Nu 29,1.(7) Nu 29,7.(8) Nu 29,12.(9) Nu 29,32.(10) Nu 31,19.(11) Nu 31,24.Dt (2): (1) Dt 5,14.(2) Dt 16,8.
- הַשְּׁבִעִי = hasjsjëbhî`î (de zevende). Tenakh (8): (1) Ex 12,15.(2) Ex 16,30.(3) Lv 25,9.(4) 1 Kr 2,15.(5) 1 Kr12,12.(6) 1 Kr 24,10.(7) 1 Kr 25,14.(8) 2 Kr 5,3.
- Grieks: ἑπτα = hepta
. Bijbel (334).OT (272).NT (62).Een vorm van ἑπτα = hepta (zeven) in de LXX (377), in het NT (87).
- Lat. septem.Bijbel (325).OT (264).NT (61).
- Ned.: zeven. Arabisch: sab`ah (zeven): سَبْعة. Taalgebruik in de Qoran: sab`ah (zeven).D.: Sieben.E. seven.Fr.: sept.Grieks: ἑπτα = hepta
. Hebreeuws: de).Zie: שֶׁבַע / שֵׁבַע = sjèbha` / sjëbha` (zeven) (zie 7).Taalgebruik in Tenakh: sjèbha` / sjëbha` (zeven).Lat.: septem.
- De eerste medeklinker: s; in het Grieks werd het een aangeblazen ha; in het Nederlands werd de s een z.De tweede medeklinker: b: in het Arabisch en het Duits; in het Hebreeuws is het een zachte b, uitgesproken als v; zo ook in het E. en het Ned.; in het Gr., het Lat. en het Fr. werd het een p; in het Fr. wordt de p niet uitgesproken.De derde medeklinker: de ajin in het Arabisch en het Hebreeuws; in het Gr. en het Lat. door de letter t.Het Franse sept is afkorting van het Lat. septem; de -en uitgang in het D., E. en Ned. komt wellicht uit de Latijnse uitgang -em.
Gn
2,2.3. - 4. הַשְּׁביעִי בַּיּוֹם = bajjôm hasjsjëbhî`î (op de zevende dag). Tenakh (24): (1) Gn
2,2.(2) Ex
16,27.(3) Ex
16,29.(4) Ex 20,11.(5) Ex
24,16.(6) Lv 13,5.(7) Lv 13,6.(8) Lv 13,27.(9) Lv 13,32.(10) Lv 13,34.(11) Lv 13,51.(12) Lv 14,9.(13) Lv 14,39.(14) Lv 23,8.
- הַשְּׁבִיעִי וּבַיּוֹם = ûbhajjôm hasjsjëbhî`î (en op de zevende dag).Tenakh (16): (1) Ex 12,16.(2) Ex
13,6.(3) Ex 16,26.(4) Ex 23,12.(5) Ex 31,15.(6) Ex 31,17.(7) Ex 34,21.(8) Ex 35,2.(9) Lv 23,3.(10) Nu 19,12.(11) Nu 19,19.(12) Nu 28,25.(13) Nu 29,32.(14) Nu 31,19.(15) Dt 16,8.(16) Joz 6,4.
Gn 2,2.5. מְלַאכְתּוֹ = mëla'khëthô (zijn werk) < zelfst. naamw. + suffix bezittel. voornaamw. 3de pers. mann. enk..Zie: מְלָאכָה = mëlâ´kâh (werk, arbeid, vermogen, have, voorraad).Taalgebruik in Tenakh: mëlâ ´kâh (werk, arbeid, vermogen, have, voorraad).Tenakh (6): (1) Gn 2,2 (2X).(2) Gn 2,3. (3) Gn 39,11.(4) 1 K 7,14.(5) Neh 4,9.(6) 2 Kr 16,5.
Gn 2,2.6. אֲשֶׁר = ´äsjèr (die) OF persoonsnaam אָשֶׁר = ´âsjer (Aser).Taalgebruik in Tenakh: ´äsjèr (die). Getalswaarde : aleph = 1, sjin = 21 of 300, resj = 20 of 200; totaal: 42 (2 X 3 X 7) of 501 (3 X 167). Structuur: 1 - 3 - 2.De som van de elementen is telkens 6.Tenakh (4012).Pentateuch (1378).Eerdere Profeten (1114).Latere Profeten (717).12 Kleine Profeten (106).Geschriften (697) .Gn (307).Ex (217).Dt (397).
Gn 2,2.5. - 6. מְלַאכְתּוֹ אֲשֶׁר = mëla'khëthô äsjèr (zijn werk dat).Tenakh (2): (1) Gn 2,2 (2X).(2) Gn 2,3.
Gn
2,2.7. act. qal perf. 3de pers. mann. enk. עָשָׂה = `âshâh (hij maakte).Zie: עָשָׂה = `âshâh
(maken, doen).Taalgebruik in Tenakh: `âshâh
(maken).Getalwaarde: ajin = 16 of 70, shin = 21 of 300, he = 5; totaal
: 42 (2 X 3 X 7) OF 375 (3 X 5³).Structuur: 7 - 3 - 5.De som van de elementen is telkens 6.Ex (38).Ex 20 (1): Ex
20,11.
- Grieks: act. ind. aor. 3de pers. enk. εποιησεν = epoièsen (hij deed) van het werkw. ποιεω = poieô
(doen, maken).Taalgebruik in het NT: poieô
(doen, maken).Taalgebruik in de LXX: poieô
(doen, maken).Bijbel (714).OT (641).NT (73).Een vorm van
ποιεω = poieô
(doen, maken) in de LXX (3390), in het NT (565).
- Ned..doen.Arabisch: عَمَلَ = `amala (werken).Taalgebruik in de Qoran: `amala (werken.D..tun.E..do.Fr..faire.Grieks.ποιεω = poieô
(doen, maken).Taalgebruik in het NT: poieô
(doen, maken).Hebreeuws: עָשָׂה = `âshâh
(maken, doen).Taalgebruik in Tenakh: `âshâh
(maken).Lat..facere.
Gn 2,2.5. - 7. מְלַאכְתּוֹ אֲשֶׁר עָשָׂה = mëla'khëthô äsjèr `âshâh (zijn werk dat hij deed).Tenakh (1): Gn 2,2 (2X).
Gn
2,2.8. וַיִּשְׁבֹּת = wajjisjëboth (en hij hield op) < prefix voegwoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. שָׁבַת = sjâbath (ophouden, rusten, vieren).Taalgebruik in Tenakh: sj-b-th.Getalwaarde: sjin = 21 of 300, beth = 2, thaw = 22 of 400; totaal: 45
(5 X 19) OF 702 (2 X 3³ X 13).Structuur: 3 - 2 - 4.De som van de elementen is telkens 9. o.a. Gn
2,2.
- שָׁבַת = sjâbath (ophouden, rusten, vieren).Taalgebruik in Tenakh: sj-b-th.Getalwaarde: sjin = 21 of 300, beth = 2, thaw = 22 of 400; totaal: 45
(5 X 19) OF 702 (2 X 3³ X 13).Structuur: 3 - 2 - 4.De som van de elementen is telkens 9.o.a. Gn
2,3.
- act. qal imperf. 2de pers. mann. enk. תִשְׁבֹּת = thisjëboth (jij zult ophouden) van het werkw. שָׁבַת = sjâbath (ophouden, rusten, vieren).Taalgebruik in Tenakh: sj-b-th.Getalwaarde: sjin = 21 of 300, beth = 2, thaw = 22 of 400; totaal: 45
(5 X 19) OF 702 (2 X 3³ X 13).Structuur: 3 - 2 - 4.De som van de elementen is telkens 9.Tenakh (4): (1) Ex
23,12.(2) Ex 34,21.(3) Lv 26,34.(4) Lv 26,35.
Gn
2,2.9. בְּיוֹם /בַּיּוֹם = bëjôm / bajjôm = op een (de) dag < voorzetsel bë + (bepaald lidw. ha) + יוֹם = jôm (dag).Taalgebruik
in Tenakh: jôm
(dag).Getalwaarde: jod = 10, waw = 6, mem = 13 of 40; totaal: 29
OF 56 (2³ X 7).Structuur: 1 - 6 - 4.De som van de elementen is telkens 2.Tenakh (491).Pentateuch
(130).Eerdere Profeten (102).Latere Profeten (116).12 Kleine
Profeten (62).Geschriften (81).12 kl. Prof. (62).Gn (22): (1) Gn 1,18.(2) Gn 2,2.(3) Gn 2,4.(4) Gn 2,17.(5) Gn 3,5.(6) Gn 5,1.(7) Gn 5,2.(8) Gn 7,11.(9) Gn 15,18.(10) Gn 21,8.(11) Gn 22,4.(12) Gn 26,32.(13) Gn 30,33.(14) Gn 30,35.(15) Gn
31,22.(16) Gn
31,40. (17) Gn 33,16.(18) Gn 34,25.(19) Gn 35,3.(20) Gn 40,20.(21) Gn 42,18.(22) Gn 48,20. Ex (23): (1) Ex 2,13.(2) Ex 5,6.(3) Ex 6,28.(4) Ex 8,18.(5) Ex 10,28.(6) Ex 12,15.(7) Ex
13,8.(8) Ex 14,30.(9) Ex 16,5.(10) Ex 16,22.(11) Ex 16,27.(12) Ex 16,29.(13) Ex 16,30.(14) Ex 19,1.(15) Ex 19,11.(16) Ex 19,16. (17) Ex 20,11.(18) Ex 22,29.(19) Ex 24,16.(20) Ex 31,15.(21) Ex 32,28.(22) Ex 35,3.(23) Ex 40,2.
- Oorspronkelijk klonk יוֹם = jôm (dag) als jawm.Lettinga 12, 2012, 2b: "Na contractie bleef de ו (= waw) in de spelling bewaard en werd nu beschouwd als de uitdrukking van de vocaal ô".
- Grieks.gen. vr. enk. + acc. vr. mv. ἡμερας = hèmeras (dag / dagen) van het zelfst. naamw. ἡμερα = hèmera (dag).Taalgebruik
in de Septuaginta: hèmera
(dag).Taalgebruik in het NT: hèmera
(dag).Gn (41).Gn 1 (3): (1) Gn
1,14 (2X).(2) Gn 1,16.(3) Gn 1,18.
hèmera (dag) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
2 | gen. vr. enk. + acc. vr. mv hèmeras | 799 | 575 | 224 | 13 | 11 | 14 | 8 | 40 | 126 | 12 | 38 | 46 |
- Ned.: dag.Arabisch: يَوم = jaum (dag).Taalgebruik in de Qoran: dag (jaum).D.: Tag.E.: day.F.: jour < Lat. diurnum .Cfr journaal. Grieks: ἡμερα = hèmera (dag).Taalgebruik in het NT: hèmera (dag).Hebreeuws: יוֹם = jôm (dag).Taalgebruik in Tenakh: jôm (dag).Lat.: dies.
Gn
2,2.10. הַשְּׁבִיעִי = hasjsjëbhî`î (de zevende).Zie: שֶׁבַע / שֵׁבַע = sjèbha` / sjëbha` (zeven) (zie 7).Taalgebruik in Tenakh: sjèbha` / sjëbha` (zeven).Getalwaarde:
sjin = 21 of 300, beth = 2, ajin = 16 of 70; totaal: 39 (3 X 13 = (26 +
13) OF 372 (2 X 3 X 31).Structuur: 3 - 2 - 7.De som van de elementen is telkens 12 -> 3.Tenakh (69).Pentateuch (45).Eerdere Profeten (10).Latere Profeten (2).12 Kleine
Profeten (1).Geschriften (11).Lv (16): (1) Lv 13,5.(2) Lv 13,6.(3) Lv 13,27.(4) Lv 13,32.(5) Lv 13,34.(6) Lv 13,51.(7) Lv 14,9.(8) Lv 14,39.(9) Lv 16,29.(10) Lv 23,3.(11) Lv 23,8.(12) Lv 23,24.(13) Lv 23,27.(14) Lv
23,34.(15) Lv
23,39.(16) Lv
23,41.
- הַשְּׁבִעִי = hasjsjëbhî`î (de zevende). Tenakh (8): (1) Ex 12,15.(2) Ex 16,30.(3) Lv 25,9.(4) 1 Kr 2,15.(5) 1 Kr12,12.(6) 1 Kr 24,10.(7) 1 Kr 25,14.(8) 2 Kr 5,3.
- Grieks: ἑπτα = hepta
.Bijbel (334).OT (272).NT (62).Een vorm van ἑπτα = hepta (zeven) in de LXX (377), in het NT (87).
- Lat. septem.Bijbel (325).OT (264).NT (61).
- Ned.: zeven. Arabisch: sab`ah (zeven): سَبْعة. Taalgebruik in de Qoran: sab`ah (zeven).D.: Sieben.E. seven.Fr.: sept.Grieks: ἑπτα = hepta
. Hebreeuws: de).Zie: שֶׁבַע / שֵׁבַע = sjèbha` / sjëbha` (zeven) (zie 7).Taalgebruik in Tenakh: sjèbha` / sjëbha` (zeven).Lat.: septem.
- De eerste medeklinker: s; in het Grieks werd het een aangeblazen ha; in het Nederlands werd de s een z.De tweede medeklinker: b: in het Arabisch en het Duits; in het Hebreeuws is het een zachte b, uitgesproken als v; zo ook in het E. en het Ned.; in het Gr., het Lat. en het Fr. werd het een p; in het Fr. wordt de p niet uitgesproken.De derde medeklinker: de ajin in het Arabisch en het Hebreeuws; in het Gr. en het Lat. door de letter t.Het Franse sept is afkorting van het Lat. septem; de -en uitgang in het D., E. en Ned. komt wellicht uit de Latijnse uitgang -em.
Gn
2,2.9. - 10. הַשְּׁביעִי בַּיּוֹם = bajjôm hasjsjëbhî`î (op de zevende dag). Tenakh (24): (1) Gn
2,2.(2) Ex
16,27.(3) Ex
16,29.(4) Ex 20,11.(5) Ex
24,16.(6) Lv 13,5.(7) Lv 13,6.(8) Lv 13,27.(9) Lv 13,32.(10) Lv 13,34.(11) Lv 13,51.(12) Lv 14,9.(13) Lv 14,39.(14) Lv 23,8.
- הַשְּׁבִיעִי וּבַיּוֹם = ûbhajjôm hasjsjëbhî`î (en op de zevende dag).Tenakh (16): (1) Ex 12,16.(2) Ex
13,6.(3) Ex 16,26.(4) Ex 23,12.(5) Ex 31,15.(6) Ex 31,17.(7) Ex 34,21.(8) Ex 35,2.(9) Lv 23,3.(10) Nu 19,12.(11) Nu 19,19.(12) Nu 28,25.(13) Nu 29,32.(14) Nu 31,19.(15) Dt 16,8.(16) Joz 6,4.
Gn 2,2.12. מְלַאכְתּוֹ = mëla'khëthô (zijn werk) < zelfst. naamw. + suffix bezittel. voornaamw. 3de pers. mann. enk..Zie: מְלָאכָה = mëlâ´kâh (werk, arbeid, vermogen, have, voorraad).Taalgebruik in Tenakh: mëlâ ´kâh (werk, arbeid, vermogen, have, voorraad).Tenakh (6): (1) Gn 2,2 (2X).(2) Gn 2,3. (3) Gn 39,11.(4) 1 K 7,14.(5) Neh 4,9.(6) 2 Kr 16,5.
Gn
2,2.11. - 12. מְלַאכְתּוֹ מִכָּל = mikâl mëla'khëthô (van al zijn werk).Tenakh (2): (1) Gn 2,2. (2) Gn
2,3.
- מְלָאכְתֶּךָ כָּל (al jouw werk) < zelfst. naamw. vr. enk. stat. construct. + persoonl. voornaamw. 2de pers. mann. enk..Tenakh (2): (1) Ex 20,9.(2) Dt 5,13.
- מְלָאכָה כָּל (al het werk).Tenakh (8): (1) Ex 12,16.(2) Ex 35,35.(3) Lv 23,3.(4) Lv 23,30.(5) Lv 23,31.(6) Nu 29,7.(7) 1 K 7,14.(8) Jr 17,24
Gn 2,2.13. אֲשֶׁר = ´äsjèr (die) OF persoonsnaam אָשֶׁר = ´âsjer (Aser).Taalgebruik in Tenakh: ´äsjèr (die). Getalswaarde : aleph = 1, sjin = 21 of 300, resj = 20 of 200; totaal: 42 (2 X 3 X 7) of 501 (3 X 167). Structuur: 1 - 3 - 2.De som van de elementen is telkens 6.Tenakh (4012).Pentateuch (1378).Eerdere Profeten (1114).Latere Profeten (717).12 Kleine Profeten (106).Geschriften (697) .Gn (307).Ex (217).Dt (397).
Gn 2,2.12. - 13. מְלַאכְתּוֹ אֲשֶׁר = mëla'khëthô äsjèr (zijn werk dat).Tenakh (2): (1) Gn 2,2 (2X).(2) Gn 2,3.
Gn
2,2.14. act. qal perf. 3de pers. mann. enk. עָשָׂה = `âshâh (hij maakte).Zie: עָשָׂה = `âshâh
(maken, doen).Taalgebruik in Tenakh: `âshâh
(maken).Getalwaarde: ajin = 16 of 70, shin = 21 of 300, he = 5; totaal
: 42 (2 X 3 X 7) OF 375 (3 X 5³).Structuur: 7 - 3 - 5.De som van de elementen is telkens 6.Ex (38).Ex 20 (1): Ex
20,11.
- Grieks: act. ind. aor. 3de pers. enk. εποιησεν = epoièsen (hij deed) van het werkw. ποιεω = poieô
(doen, maken).Taalgebruik in het NT: poieô
(doen, maken).Taalgebruik in de LXX: poieô
(doen, maken).Bijbel (714).OT (641).NT (73).Een vorm van
ποιεω = poieô
(doen, maken) in de LXX (3390), in het NT (565).
- Ned..doen.Arabisch: عَمَلَ = `amala (werken).Taalgebruik in de Qoran: `amala (werken.D..tun.E..do.Fr..faire.Grieks.ποιεω = poieô
(doen, maken).Taalgebruik in het NT: poieô
(doen, maken).Hebreeuws: עָשָׂה = `âshâh
(maken, doen).Taalgebruik in Tenakh: `âshâh
(maken).Lat..facere.
Gn 2,2.12. - 14. מְלַאכְתּוֹ אֲשֶׁר עָשָׂה = mëla'khëthô äsjèr `âshâh (zijn werk dat hij deed).Tenakh (1): Gn 2,2 (2X).
Gn 2,3 - Gn 2,3 : De schepping | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[3] And God blessed the seventh day, and sanctified it:
because that in it he had rested from all his work which God created and made.
Luther-Bibel.3 Und Gott segnete den siebenten Tag und heiligte ihn, weil er
an ihm ruhte von allen seinen Werken, die Gott geschaffen und gemacht hatte.
Tekstuitleg van Gn 2,3.Het vers Gn 2,3 telt 16 woorden en 61 letters.De getalswaarde van Gn 2,3 is 4928 (2³ X 2³ X 7 X 11).De getalswaarde is 958 (2 X 479).Gn 2,1-4a telt 40 woorden en 169 (13²) letters.
Gn
2,3.1. waw consec. + act. piel imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְבָרֶך = wajëbhârèkh (en hij zegende) van het werkw. בָרַך = bârakh (zegenen, loven, prijzen).Taalgebruik in Tenakh: bârakh (zegenen, loven, prijzen).Getalswaarde: beth = 2, resj = 20 of 200, kaf = 11 of 20.Totaal: 33 (3 X 11) of 222 (6 X 37 OF 2 X 111).111 = 3 X 37 OF (5 X 17) + 26.Structuur: 2 - 2 - 2.De som van de elementen is telkens 6.Tenakh (33).Pentateuch (20): (1) Gn 1,22.(2) Gn 1,28.(3) Gn 2,3.(4) Gn 5,2.(5) Gn 9,1.(6) Gn 24,11.(7) Gn 25,11.(8) Gn 28,1.(9) Gn 30,30.(10) Gn 32,1.(11) Gn 32,30.(12) Gn 35,9.(13) Gn 39,5.(14) Gn 47,7.(15) Gn 47,10.(16) Gn 48,3.(17) Gn 48,15.(18) Gn 49,28.(19) Ex 39,43.(20) Dt 1,1.Verder: (21) Joz 24,10.(22) 2 S 6,11.(23) 2 S 6,18. (24) 2 S 14,22.(25) 1 K 8,14.(26) 1 K 8,55.(27) Ps 145,21.(28) Neh 8,6.(29) 1 Kr 13,14.(30) 1 Kr 16,2.(31) 1 Kr 29,10.(32) 2 Kr 6,3.(33) 2 Kr 6,13.
- Grieks: act. ind. aor. 3de pers. enk. ηυλογησεν = èulogèsen (hij zegende) van het werkw. ευλογεω = eulogeô (goed spreken, loven, prijzen, zegenen).Taalgebruik in het NT: eulogeô (goed spreken, loven, prijzen).Taalgebruik in Lc: eulogeô (goed spreken, loven, prijzen).Taalgebruik in Hnd: eulogeô (goed spreken, loven, prijzen).Taalgebruik in de Septuaginta: eulogeô (goed spreken, loven, prijzen).Bijbel (19): (1) Gn 1,22.(2) Gn 1,28.(3) Gn 2,3.(4) Gn 9,1.(5) Gn 14,19.(6) Gn 27,23.(7) Gn 27,27 .(8) Gn 30,30.(9) Gn 32,30.(10) Gn 35,9.(11) Gn 39,5.(12) Gn 48,15.(13) Dt 16,10.Verder: (14) Joz 22,6.(15) Re 13,24.(16) 2 S 6,12.(17) 1 K 21,10.(18) Neh 8,6.(19) 2 Kr 31,10. Een vorm van ευλογεω = eulogeô (goed spreken, loven, prijzen, zegenen) in de LXX (516) , in het NT (42).
- Ned.: zegenen < signare (tekenen), het signum (teken) van het kruis slaan.Arabisch: بَارَكَ = bâraka (zegenen).Taalgebruik in de Qoran: bâraka (zegenen). D.: segnen.E.: to bless.Fr.: bénir.Gr.: ευλογεω = eulogeô (goed spreken, loven, prijzen).Taalgebruik in het NT: eulogeô (goed spreken, loven, prijzen).Hebreeuws: בָרַך = bârakh (zegenen, loven, prijzen).Taalgebruik in Tenakh: bârakh (zegenen, loven, prijzen).Lat.: benedicere.
- Misschien is het niet toevallig dat er een relatie gelegd wordt tussen het begin van vers 21 en dat van 22.Hierdoor wordt een verband gelegd tussen bara (scheppen) en barakh (zegenen).Vertalen we bara door baren en bekijken we de context van barakh, dan zien we dat beiden met voortbrengen te maken hebben.
Gn
2,3.2. אֱלֹהִים = ´èlohîm (God).Taalgebruik in Tenakh: ´èlohîm (God).Getalwaarde: aleph = 1; lamed = 12 of 30; he = 5; jod = 10; mem = 13 of 40; totaal: 41 of 86 (2 X 43).Structuur: 1 - 3 -5 -1 - 4. De som van de elementen is telkens 5.De verkorte vorm van de godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm is אֵל = ´èl .Getalwaarde is: aleph = 1; lamed = 12 of 30; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld) .Structuur: 1 - 3.De som van de elementen is telkens 4.Tenakh (299).Pentateuch (216) .Eerdere Profeten (28).Latere Profeten (25).12 Kleine Profeten (14).Geschriften (16).Gn (140) .Ex (31).Lv (0).Nu (7).Dt (29).Gn 1 (26 verzen; 31X).Niet in (1) Gn 1,13.(2) Gn 1,15.(3) Gn 1,19.(4) Gn 1,23.(5) Gn 1,30.
- De godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) komt 31X in Gn 1 voor.Het aantal verzen in Gn 1 is 31 .
- Grieks.θεος = theos (God) .Taalgebruik in het NT: theos (God).Taalgebruik in de LXX: theos (God). Een vorm van θεος = theos (God) in de LXX (3984), in het NT (1314).
- Ned.: God.Arabisch: اَللە = ´allah (Allah).Taalgebruik in de Qoran: ´allah (Allah).In het woord Allah zit het woord `al (op, verheven).D.: Gott.E.: God.Fr.: dieu.De vloek dju.Grieks: θεος = theos (God) .Taalgebruik in het NT: theos (God).Hebreeuws: אֱלֹהִים = ´èlohîm (God).Taalgebruik in Tenakh: ´èlohîm (God).
- אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) heeft een mannelijke meervoudsvorm; we zouden moeten vertalen: goden.Als collectief zouden we kunnen vertalen: god.Zo kan dan ook het enk. van het werkw. verklaard worden.Onder goden k/ kunnen an zowel de mannelijke als de vrouwelijke god(en) begrepen zijn.
- De Godsnaam יהוה = JHWH wordt veelvuldiger dan de naam אֱלֹהִים = ´èlohîm (god) gebruikt.Vergelijk maar: יהוה = JHWH.Eigennaam van God.Taalgebruik in Tenakh : JHWH.Getalwaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6.Totaal: 26.Structuur: 1 - 5 - 6 - 5.De som van de elementen is telkens 8.Tenakh (5193).Pentateuch (1326).Eerdere Profeten (1013).Latere Profeten (1357).12 Kleine Profeten (387).Geschriften (1110).Gn (128). Ex (299).Lv (199).Nu (287).Dt (413).In Gn: ´èlohîm (god) (140), de Godsnaam JHWH (128), vooral in Gn 1-25.
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Gn 1 | Ex | Lv | Nu | Dt | ||
´èlohîm (God) | 299 | 216 | 28 | 25 | 12 | 16 | 140 | 26 (31X) | 31 | 0 | 7 | 29 | |
JHWH | 5193 | 1326 | 1013 | 1357 | 387 | 1110 | 128 | 0 | 299 | 199 | 287 | 413 |
- De woorden אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) en אֵל = ´èl (God) beginnen met een aleph.De getalwaarde van אֵל = ´èl (God) is 13 OF 31, wellicht met een grote symbolische betekenis; 1 => 3 OF 3 => 1.
Gn
2,3.1. - 2. וַיְבָרֶך אֱלֹהִים = wajëbhârèkh èlohîm (en God zegende).Tenakh (3): (1) Gn
2,3.(2) Gn 9,1.(3) Gn 25,11. Zie ook Gn 1,22 .
- וַיְבָרֶך יהוה = wajëbhârèkh JHWH (en JHWH zegende).Tenakh (4): (1) Gn 30,30.(2) Gn 39,5.(3) 2 S 6,11.(4) 1
Kr 13,14.
Gn 2,3.3. אֵת / אֶת = ´eth / ´èth (accusatief).Taalgebruik in Tenakh: ´eth (accusatief).Getalwaarde: aleph = 1, thaw = 22 of 400; totaal: 23 OF 401 (priemgetal).Structuur: 1 - 4.Eerste en laatste letter van het Hebreeuwse alfabet.Tenakh (5699).Pentateuch (2002).Eerdere Profeten (1661). Latere Profeten (860).12 Kleine Profeten (207).Geschriften (967).Joz (231).Gn (525).
Gn
2,3.4. יוֹם = jôm (dag).Taalgebruik in Tenakh: jôm (dag).Taalgebruik in Js: jôm (dag).Taalgebruik in Am: jôm (dag).Taalgebruik in Mi: jôm (dag).Getalwaarde: jod = 10, waw = 6, mem = 13 of 40; totaal: 29 OF 56 (2³ X 7).Structuur: 1 - 6 - 4.De som van de elementen is telkens 2.Tenakh (209).Pentateuch (76).Eerdere Profeten (23).Latere Profeten (33).12 Kleine Profeten (24).Geschriften (53).Pentateuch (76) .Gn (23).Ex (14).Lv (11).Nu (17).Dt (11).
- Grieks: ἡμερα = hèmera (dag).Taalgebruik in de Septuaginta: hèmera (dag).Taalgebruik in het NT: hèmera (dag).
- Ned.: dag.Arabisch: يَوم = jaum (dag).Taalgebruik in de Qoran: dag (jaum).D.: Tag.E.: day.F.: jour < Lat. diurnum .Cfr journaal. Grieks: ἡμερα = hèmera (dag).Taalgebruik in het NT: hèmera (dag).Lat.: dies.Hebreeuws: יוֹם = jôm (dag).Taalgebruik in Tenakh: jôm (dag).3. - 4. אֶת יוֹם = ´èth jôm (dag).Tenakh (16).Pentateuch (6): (1) Gn 2,3.(2) Ex 20,8.(3) Ex 20,11.(4) Dt 5,12.(5) Dt 5,15.(6) Dt 16,3.
Gn
2,3.3. - 4. אֶת יוֹם = ´èth jôm (dag).Tenakh (16).Pentateuch (6): (1) Gn 2,3.(2) Ex
20,8.(3) Ex 20,11.(4) Dt 5,12.(5) Dt 5,15.(6) Dt 16,3.
- אֶת יוֹם = ´èth jôm (dag) komt in Ex 20,8 op de 2de plaats voor na Gn 2,3.Hiermee is direct een link gelegd tussen Ex
20,8 en Gn 2,3.
Gn
2,3.5. הַשְּׁבִיעִי = hasjsjëbhî`î (de zevende).Zie: שֶׁבַע / שֵׁבַע = sjèbha` / sjëbha` (zeven) (zie 7).Taalgebruik in Tenakh: sjèbha` / sjëbha` (zeven).Getalwaarde:
sjin = 21 of 300, beth = 2, ajin = 16 of 70; totaal: 39 (3 X 13 = (26 +
13) OF 372 (2 X 3 X 31).Structuur: 3 - 2 - 7.De som van de elementen is telkens 12 -> 3.Tenakh (69).Pentateuch (45).Eerdere Profeten (10).Latere Profeten (2).12 Kleine
Profeten (1).Geschriften (11).Lv (16): (1) Lv 13,5.(2) Lv 13,6.(3) Lv 13,27.(4) Lv 13,32.(5) Lv 13,34.(6) Lv 13,51.(7) Lv 14,9.(8) Lv 14,39.(9) Lv 16,29.(10) Lv 23,3.(11) Lv 23,8.(12) Lv 23,24.(13) Lv 23,27.(14) Lv
23,34.(15) Lv
23,39.(16) Lv
23,41.
- הַשְּׁבִעִי = hasjsjëbhî`î (de zevende). Tenakh (8): (1) Ex 12,15.(2) Ex 16,30.(3) Lv 25,9.(4) 1 Kr 2,15.(5) 1 Kr12,12.(6) 1 Kr 24,10.(7) 1 Kr 25,14.(8) 2 Kr 5,3.
- Grieks: ἑπτα = hepta
.Bijbel (334).OT (272).NT (62).Een vorm van ἑπτα = hepta (zeven) in de LXX (377), in het NT (87).
- Lat. septem.Bijbel (325).OT (264).NT (61).
- Ned.: zeven. Arabisch: sab`ah (zeven): سَبْعة. Taalgebruik in de Qoran: sab`ah (zeven).D.: Sieben.E. seven.Fr.: sept.Grieks: ἑπτα = hepta
. Hebreeuws: de).Zie: שֶׁבַע / שֵׁבַע = sjèbha` / sjëbha` (zeven) (zie 7).Taalgebruik in Tenakh: sjèbha` / sjëbha` (zeven).Lat.: septem.
- De eerste medeklinker: s; in het Grieks werd het een aangeblazen ha; in het Nederlands werd de s een z.De tweede medeklinker: b: in het Arabisch en het Duits; in het Hebreeuws is het een zachte b, uitgesproken als v; zo ook in het E. en het Ned.; in het Gr., het Lat. en het Fr. werd het een p; in het Fr. wordt de p niet uitgesproken.De derde medeklinker: de ajin in het Arabisch en het Hebreeuws; in het Gr. en het Lat. door de letter t.Het Franse sept is afkorting van het Lat. septem; de -en uitgang in het D., E. en Ned. komt wellicht uit de Latijnse uitgang -em.
Gn
2,3.3. - 5. אֶת יוֹם הַשְּׁבִיעִי = ´èth jôm hasjsjëbhî`î (de zevende dag).Tenakh (1): Gn
2,3.
- אֶת יוֹם הַשַּׁבָּת = ´èth jôm hasjabbâth (de sabbatdagdag).Tenakh (9): (1) Ex 20,8.(2) Ex 20,11.(3) Dt 5,12.(4) Dt 5,15.(5) Jr 17,22.(6) Jr 17,24.(7) Jr 17,27.(8) Neh 13,17.(9) Neh 13,22.In Tenakh eveneens 9X zonder אֵת / אֶת = ´eth / ´èth (accusatief) .
- בְּיוֹם הַשַּׁבָּת = bëjôm sjâbbath (op sabbatdag) .Tenakh (13): (1) Ex 31,15.(2) Ex 35,3.(3) Lv 24,8 (2X).(4) Nu 15,32.(5) Jr 17,21.(6) Jr 17,22.(7) Jr 17,24.(8) Jr 17,27.(9) Ez 46,4.(10) Ez 45,12.(11) Neh 10,32.(12) Neh 13,15.(13) Neh 13,19.
Gn 2,3.6. וַיְקַדֵּשׁ = wajëqaddesj (en hij heiligde) < prefix voegwoord wë + act. piël 3de pers. mann. enk. van het werkw. קָדַשׁ = qâdasj (heiligen) .Taalgebruik in Tenakh: qâdasj (heiligen).Getalwaarde: qoph = 19 of 100, daleth = 4, sjin = 21 of 300; totaal: 44 (2² X 11) OF 404 (2² X 101).Structuur: 1 - 4 - 3.De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (8): (1) Gn 2,3.(2) Ex 19,14.(3) Lv 8,10.(4) Lv 8,30.(5) Nu 7,1.(6) Nu 20,13.(7) 1 S 16,5.(8) 2 Kr 7,7.
Gn 2,3.6. - 7. וַיְקַדֵּשׁ אֹתוֹ = wajëqaddesj 'othô (en hij heiligde hem).Tenakh (2): (1) Gn 2,3.(2) Nu 7,1.
Gn 2,3.8. - 9. כִּי בוֹ = kî bô (want erop).Tenakh (6): (1) Gn 2,3.(2) Ex 23,15.(3) Dt 18,5.(4) 2 K 5,1.(5) Ps 33,21.(6) Ps 119,35.
Gn
2,3.10. act. qal imperf. 2de pers. mann. enk. תִשְׁבֹּת = thisjëboth (jij zult ophouden) van het werkw. שָׁבַת = sjâbath (ophouden, rusten, vieren).Taalgebruik in Tenakh: sj-b-th.Getalwaarde: sjin = 21 of 300, beth = 2, thaw = 22 of 400; totaal: 45
(5 X 19) OF 702 (2 X 3³ X 13).Structuur: 3 - 2 - 4.De som van de elementen is telkens 9.Tenakh (4): (1) Ex
23,12.(2) Ex 34,21.(3) Lv 26,34.(4) Lv 26,35.
- וַיִּשְׁבֹּת = wajjisjëboth (en hij hield op) < prefix voegwoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. שָׁבַת = sjâbath (ophouden, rusten, vieren).Taalgebruik in Tenakh: sj-b-th.Getalwaarde: sjin = 21 of 300, beth = 2, thaw = 22 of 400; totaal: 45
(5 X 19) OF 702 (2 X 3³ X 13).Structuur: 3 - 2 - 4.De som van de elementen is telkens 9.o.a. Gn
2,2.
- שָׁבַת = sjâbath (ophouden, rusten, vieren).Taalgebruik in Tenakh: sj-b-th.Getalwaarde: sjin = 21 of 300, beth = 2, thaw = 22 of 400; totaal: 45
(5 X 19) OF 702 (2 X 3³ X 13).Structuur: 3 - 2 - 4.De som van de elementen is telkens 9. o.a. Gn
2,3.
Gn 2,3.12. מְלַאכְתּוֹ = mëla'khëthô (zijn werk) < zelfst. naamw. + suffix bezittel. voornaamw. 3de pers. mann. enk..Zie: מְלָאכָה = mëlâ´kâh (werk, arbeid, vermogen, have, voorraad).Taalgebruik in Tenakh: mëlâ ´kâh (werk, arbeid, vermogen, have, voorraad).Tenakh (6): (1) Gn 2,2 (2X).(2) Gn 2,3. (3) Gn 39,11.(4) 1 K 7,14.(5) Neh 4,9.(6) 2 Kr 16,5.
Gn
2,3.11. - 12. מְלַאכְתּוֹ מִכָּל = mikâl mëla'khëthô (van al zijn werk).Tenakh (2): (1) Gn 2,2. (2) Gn
2,3.
- מְלָאכְתֶּךָ כָּל (al jouw werk) < zelfst. naamw. vr. enk. stat. construct. + persoonl. voornaamw. 2de pers. mann. enk..Tenakh (2): (1) Ex 20,9.(2) Dt 5,13.
- מְלָאכָה כָּל (al het werk).Tenakh (8): (1) Ex 12,16.(2) Ex 35,35.(3) Lv 23,3.(4) Lv 23,30.(5) Lv 23,31.(6) Nu 29,7.(7) 1 K 7,14.(8) Jr 17,24
Gn 2,3.13. אֲשֶׁר = ´äsjèr (die) OF persoonsnaam אָשֶׁר = ´âsjer (Aser).Taalgebruik in Tenakh: ´äsjèr (die). Getalswaarde : aleph = 1, sjin = 21 of 300, resj = 20 of 200; totaal: 42 (2 X 3 X 7) of 501 (3 X 167). Structuur: 1 - 3 - 2.De som van de elementen is telkens 6.Tenakh (4012).Pentateuch (1378).Eerdere Profeten (1114).Latere Profeten (717).12 Kleine Profeten (106).Geschriften (697) .Gn (307).Ex (217).Dt (397).
Gn 2,3.12. - 13. מְלַאכְתּוֹ אֲשֶׁר = mëla'khëthô äsjèr (zijn werk dat).Tenakh (2): (1) Gn 2,2 (2X).(2) Gn 2,3.
Gn
2,3.14. בָרָא = bârâ´ (scheppen).Taalgebruik in Tenakh: bârâ´
(scheppen).Getalwaarde: beth = 2, resj = 20 of
200, aleph = 1; totaal: 23 of 203.Structuur: 2 - 2
- 1.De som van de elementen is telkens 5.Tenakh (17, 21 vormen): (1) Gn
1,1.(2) Gn
1,27.(3) Gn
2,3.(4) Gn
5,1.(5) Dt
4,32.(6) 2
K 12,17.(7) Js
40,26.(8) Jr
31,22.(9) Ez
21,24.(10) Ps
51,12.(11) In zeven verzen in Da.Een vorm van בָרָא = bârâ´ (scheppen) in Tenakh (41 verzen, 48 vormen).Gn (8 verzen, 11 vormen).
- Grieks: act. ind. aor. 3de pers. enk. εποιησεν = epoièsen (hij deed) van het werkw. ποιεω = poieô
(doen, maken).Taalgebruik in het NT: poieô
(doen, maken).Taalgebruik in de LXX: poieô
(doen, maken).Bijbel (714).OT (641).NT (73).Gn 1 (7 verzen, 9 vormen): (1) Gn 1,1.(2) Gn 1,7.(3) Gn 1,16.(4) Gn 1,21.(5) Gn 1,25.(6) Gn 1,27 (3X).(7) Gn 1,31. Een vorm van
ποιεω = poieô
(doen, maken) in de LXX (3390), in het NT (565).
- Ned.: scheppen.D.: (er)schaffen.Andere stamgroep: E.: to create.Fr.: créer.Italiaans: creare.Latijn: creare.Spaans: crear.
- Ned.: doen.Arabisch: عَمَلَ = `amala (werken).Taalgebruik in de Qoran: `amala (werken.D.: tun.E.: do: Fr.: faire.Grieks: ποιεω = poieô
(doen, maken).Taalgebruik in het NT: poieô
(doen, maken).Hebreeuws: עָשָׂה = `âshâh
(maken, doen).Taalgebruik in Tenakh: `âshâh
(maken).Lat.: facere.
Gn
2,3.15. אֱלֹהִים = ´èlohîm (God).Taalgebruik in Tenakh: ´èlohîm (God).Getalwaarde: aleph = 1; lamed = 12 of 30; he = 5; jod = 10; mem = 13 of 40; totaal: 41 of 86 (2 X 43).Structuur: 1 - 3 -5 -1 - 4. De som van de elementen is telkens 5.De verkorte vorm van de godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm is אֵל = ´èl .Getalwaarde is: aleph = 1; lamed = 12 of 30; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld) .Structuur: 1 - 3.De som van de elementen is telkens 4.Tenakh (299).Pentateuch (216) .Eerdere Profeten (28).Latere Profeten (25).12 Kleine Profeten (14).Geschriften (16).Gn (140) .Ex (31).Lv (0).Nu (7).Dt (29).Gn 1 (26 verzen; 31X).Niet in (1) Gn 1,13.(2) Gn 1,15.(3) Gn 1,19.(4) Gn 1,23.(5) Gn 1,30.
- De godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) komt 31X in Gn 1 voor.Het aantal verzen in Gn 1 is 31 .
- Grieks.θεος = theos (God) .Taalgebruik in het NT: theos (God).Taalgebruik in de LXX: theos (God). Een vorm van θεος = theos (God) in de LXX (3984), in het NT (1314).
- Ned.: God.Arabisch: اَللە = ´allah (Allah).Taalgebruik in de Qoran: ´allah (Allah).In het woord Allah zit het woord `al (op, verheven).D.: Gott.E.: God.Fr.: dieu.De vloek dju.Grieks: θεος = theos (God) .Taalgebruik in het NT: theos (God).Hebreeuws: אֱלֹהִים = ´èlohîm (God).Taalgebruik in Tenakh: ´èlohîm (God).
- אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) heeft een mannelijke meervoudsvorm; we zouden moeten vertalen: goden.Als collectief zouden we kunnen vertalen: god.Zo kan dan ook het enk. van het werkw. verklaard worden.Onder goden k/ kunnen an zowel de mannelijke als de vrouwelijke god(en) begrepen zijn.
- De Godsnaam יהוה = JHWH wordt veelvuldiger dan de naam אֱלֹהִים = ´èlohîm (god) gebruikt.Vergelijk maar: יהוה = JHWH.Eigennaam van God.Taalgebruik in Tenakh : JHWH.Getalwaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6.Totaal: 26.Structuur: 1 - 5 - 6 - 5.De som van de elementen is telkens 8.Tenakh (5193).Pentateuch (1326).Eerdere Profeten (1013).Latere Profeten (1357).12 Kleine Profeten (387).Geschriften (1110).Gn (128). Ex (299).Lv (199).Nu (287).Dt (413).In Gn: ´èlohîm (god) (140), de Godsnaam JHWH (128), vooral in Gn 1-25.
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Gn 1 | Ex | Lv | Nu | Dt | ||
´èlohîm (God) | 299 | 216 | 28 | 25 | 12 | 16 | 140 | 26 (31X) | 31 | 0 | 7 | 29 | |
JHWH | 5193 | 1326 | 1013 | 1357 | 387 | 1110 | 128 | 0 | 299 | 199 | 287 | 413 |
- De woorden אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) en אֵל = ´èl (God) beginnen met een aleph.De getalwaarde van אֵל = ´èl (God) is 13 OF 31, wellicht met een grote symbolische betekenis; 1 => 3 OF 3 => 1.
Gn
2,3.14. - 15. (1) בָרָא אֱלֹהִים = bârâ ´èlohîm (God schiep).Tenakh ( 3): (1) Gn 1,1.(2) Gn 2,3.(3) Dt 4,32.
- וַיִּבְרָא אֱלֹהִים = wajjibhërâ´ ´èlohîm (en God schiep).Tenakh (2): (1) Gn 1,21.(2) Gn 1,27.
- (2) וַיַּעַשׂ אֱלֹהִים = wajja`ash ´èlohîm (en God maakte).Tenakh (4): (1) Gn 1,7.(2) Gn 1,16.(3) Gn 1,25.(4) Re 6,40.
- וַיַּעַשׂ יהוה = wajja`ash JHWH (en JHWH maakte).Tenakh (11): (1) Gn 3,21.(2) Gn 21,1.(3) Ex 8,9.(4) Ex 8,20.(5) Ex 8,27.(6) Ex 9,6.(7) 1 S 19,5.(8) 1 S 28,17.(9) 2 S 23,10.(10) 2 S 23,12.(11) Jr 40,3.
- עֹשֶׂה יהוה = `âshâh JHWH (JHWH maakte).Tenakh (27).Pentateuch (14): (1) Gn 3,1.(2) Ex 13,8.(3) Ex 14,31.(4) Ex 18,8.(5) Ex 18,9.(6) Ex 20,11.(7) Ex 31,17.(8) Nu 33,4.(9) Dt 3,21.(10) Dt 4,3.(11) Dt 7,18.(12) Dt 24,9.(13) Dt 29,1.(14) Dt 29,23.Js (1) Js 44,23.
- כִּי שֵׁשֶׁת יָמִים עָשָֹה יהוה = kî sjesjèth jâmîm `âshâh JHWH (want gedurende zes dagen maakte JHWH).Tenakh (2): (1) Ex 20,11.(2) Ex 31,1 7.
- In Gn 2,3 wordt zowel het werkw. בָרָא = bârâ´ (scheppen) als het werkw. עָשָׂה = `âshâh
(maken, doen) gebruikt.
Gn 2,3.13. - 15. אֲשֶׁר בָרָא אֱלֹהִים= ´äsjèr bârâ ´èlohîm (die God schiep).Tenakh (2): (1) Gn 2,3.(2) Dt 4,32.
Gn 2,3.16. לַעֲשׂוֹת = la`äshôth (om te doen) < prefix voorzetsel lë + werkw. qal infin. van het werkw. עָשָׂה = `âshâh (maken, doen).Taalgebruik in Tenakh: `âshâh (maken).Getalswaarde: ajin = 16 of 70, shin = 21 of 300, he = 5; totaal : 42 (2 X 3 X 7) OF 375 (3 X 5³).Structuur: 7 - 3 - 5.De som van de elementen is telkens 6.Tenakh (205).Gn (9): (1) Gn 2,3.(2) Gn 11,6.(3) Gn 18,7.(4) Gn 18,19.(5) Gn 19,22.(6) Gn 31,29.(7) Gn 34,14.(8) Gn 34,19.(9) Gn 39,11.
Gn 2,4b-25: De tuin van Eden
Gn 2,4 - Gn 2,4 : De schepping.Gn 1 -- Gn 1,1-2,4a -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 1,1 - Gn 1,2 - Gn 1,3 - Gn 1,4 - Gn 1,5 - Gn 1,6 - Gn 1,7 - Gn 1,8 - Gn 1,9 - Gn 1,10 - Gn 1,11 - Gn 1,12 - Gn 1,13 - Gn 1,14 - Gn 1,15 - Gn 1,16 - Gn 1,17 - Gn 1,18 - Gn 1,19 - Gn 1,20 - Gn 1,21 - Gn 1,22 - Gn 1,23 - Gn 1,24 - Gn 1,25 - Gn 1,26 - Gn 1,27 - Gn 1,28 - Gn 1,29 - Gn 1,30 - Gn 1,31 - Gn 2,1 - Gn 2,2 - Gn 2,3 - Gn 2,4a - De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[4] These are the generations of the heavens and of the
earth when they were created, in the day that the LORD God made the earth and
the heavens,
Luther-Bibel.4 So sind Himmel und Erde geworden, als sie geschaffen wurden.
Es war zu der Zeit, da Gott der HERR Erde und Himmel machte.
Tekstuitleg van Gn 2,4.Dit vers Gn 2,4 telt 11 (4 + 7) woorden en 50 (25 + 25) letters.De getalwaarde van dit vers Gn 2,4 is 3462 (= 2 X 3 X 577).De getalswaarde is 958 (2 X 479).Gn 2,1-4a telt 40 woorden en 169 (13²) letters.
2. th-l-d-th (ontstaansgeschiedenissen). Taalgebruik in Tenakh : thôlëdôth
(ontstaansgeschiedenissen); Getalswaarde van תוֹלְדוֹת = thôlëdôth: taw = 22 of 400; waw
= 6; lamed = 12 of 30, daleth = 4; totaal: 22 + 6 + 12 + 4 + 6 + 22 = 72
OF 400 + 6 + 30 + 4 + 6 + 400 = 846. Mooie circulaire opbouw van het woord.
- th(ô)lëd(ô)th (ontstaangeschiedenis, geslachten) komt in
dertien verzen voor: Gn (11). Nu (1). Rt (1). Dertien is de getalswaarde
van אֶחָד = èchad: én . Het komt op vier verschillende wijzen voor
:
(1) een waw zowel bij het begin als op het einde (תוֹלְדוֹת = thôlëdôth)
. In twee verzen: (1) Gn
2,4 (hemel en aarde). (2) Rt 4,18. Gn
2,4 opent de reeks van twaalf th(ô)lëd(ô)th (ontstaangeschiedenis,
geslachten) en Rt 4,18 besluit de reeks. Gn
2,4 geeft de voltooiïng van de schepping weer. Rt 4,18 geeft de tien geslachten van Peres tot David.
(2) een waw bij het begin van het woord (תוֹלְדֹת = thôlëdoth). Getalwaarde: 72 - 6 = 66. In zeven verzen: (1) zèh sephèr thôlëdoth
(dit is het boek van ontstaansgeschiedenissen): Gn
5,1. (2) ´ellèh thôlëdoth: Gn
6,9 (Noach). (3) ´ellèh thôlëdoth: Gn
11,10 (Sjem). (4) ´ellèh thôlëdoth: Gn
11,10 (Sjem). (5) wë´ellèh thôlëdoth: Gn 11,27 (Terach). (6) wë´ellèh thôlëdoth: Gn
25,19 (Isaak). (7) Nu
3,1 (Aäron en Mozes).
(3) een waw noch bij het begin noch bij het einde van het woord (תֹלְדֹת = tholëdoth): Gn 25,12. Getalswaarde: 72 - 12 = 60. Ismaël, de zoon van Abram en Hagar, kreeg
twaalf zonen, waaruit twaalf stammen voortsproten. Verder nageslacht wordt
niet gegeven.
(4) een waw op het einde van het woord (תֹלְדוֹת = tholëdôth). Getalswaarde
: 72 - 6 = 66. In drie verzen: (1) wë´ellèh tholëdôth: Gn
36,1 (Esau = Edom). (2) wë´ellèh tholëdôth: Gn
36,9 (Esau, de vader van Edom). (3) ´ellèh tholëdôth: Gn 37,2 (Jakob).
Twee verzen hebben de getalswaarde 72, tien de waarde 66 en één
de waarde 60.
1. - 2. ´ellèh thô(o)lëdô(o)th (deze ontstaangeschiedenissen)
.In vier verzen in de bijbel:
(1) ´ellèh thôlëdôth: Gn
2,4 (ontstaansgeschiedenisvan hemel en aarde) .
(2) ´ellèh thôlëdoth: Gn
6,9 (hierop volgt de geschiedenis van Noach).
(3) ´ellèh thôlëdoth: Gn
11,10 (hierop volgt de genealogie van Sjem).
(4) ´ellèh tholëdôth: Gn
37,2 (hierop begint de geschiedenis van Jozef en zijn broers).
th(ô)lëd(ô)th is afkomstig van th-l-d (getalswaarde: 22 of
400, 12 of 30, 4; totaal: 38 of 434).De letter daleth (= deur, cijfer
4) heeft dezelfde getalswaarde.
- wë´ellèh thô(o)lëdô(o)th (en deze ontstaansgeschiedenissen)
:
(1) wë´ellèh thôlëdoth: Gn
10,1 (kinderen van Noach).
(2) wë´ellèh thôlëdoth:
Gn 11,27
(Terach).
(3) wë´ellèh tholëdoth:
Gn 25,12
(Ismaël) .
(4) wë´ellèh thôlëdoth:
Gn
25,19 (Isaak).
(5) wë´ellèh tholëdôth: Gn
36,1 (Esau = Edom).
(6) wë´ellèh tholëdôth: Gn
36,9 (Esau, de vader van Edom).
(7) wë´ellèh thôlëdoth: Nu
3,1 (Aäron en Mozes).
(8) wë´ellèh thôlëdôth: Rt
4,18.
Volgorde: 1. Gn
2,4 (Gn
5,1).2. Gn
6,9 (met de waw eraangehaakt: Gn
10,1) 3. Gn
11,10 (Gn
11,27 - Gn
25,12 - Gn
25,19 - Gn
36,1 - Gn
36,9).4. Gn
37,2 (Nu
3,1 - Rt
4,18 ).Het is de geschiedenis van: 1. hemel en aarde.2. Noach.3.
Sjem.4. Jakob - Jozef.
Met wat puzzelwerk komt men vanaf Adam tot Mozes tot 26 geslachten (26 is de
getalwaarde van JHWH) en wel in de volgorde van de getalwaarde van de vier letters
van de naam JHWH (10 - 5 - 6 - 5).1.J = 10.Gn 5 (Adam - Noach).2. H
= 5.Gn 10,21-25 (Sem - Peleg).3. W = 6.Gn 11,10-27 (Rehoe tot Abraham
en in latere hoofdstukken Isaäk).4. H = 5.Gn
37,2 en Ex 6,15-19 (Jakob; Levi - Mozes).
- De stamboom die op David uitloopt, gaat via Jakob, Juda (Ex 6,15-19), Perez
tot David (Rt
4,18): is 31 geslachten (31 is de getalwaarde van de godsnaam El; alef
= 1, lamed = 12 of 30; totaal: 31).
De th(ô)lëd(ô)th (ontstaangeschiedenis, geslachten) monden
dus uit op Mozes (priesterschap) en op David (koningschap) .
- biblos geneseôs.In drie verzen in de bijbel: (1) Gn
2,4: hautè hè biblos geneseos (dit is het boek van het ontstaan
- van hemel en aarde).(2) Deze vertaling is wellicht ingegeven door de vertaling
van Gn 5,1
: zèh sephèr thôlëdoth (dit is het boek van ontstaansgeschiedenissen)
.In Gn 2,4
gaat het om het ontstaan van hemel en aarde, in Gn
5,1 om de ontstaansgeschiedenis van Adam (MT: ´âdâm)
, van de mensen (LXX: anthrôpôn), van de mensheid (vrije vertaling
naar LXX).(3) In Mt
1,1 vinden we de ontstaansgeschiedenis van Jezus Christus (biblos geneseôs
Ièsou Christou).Hiermee begint het Matteüsevangelie.genesis
, zie Mt
1,1.
--- jâladëth (zij baarde).Qal actief perfectum tweede persoon vrouwelijk
enkelvoud.In twee verzen in de bijbel: (1) Re
13,3.(2) 1 S 4,20.(3) Ez 16,20.
--- jolèdèth (barende).Qal actief participium vrouwelijk enkelvoud
.Gn 17,19
.(2) Jr 15,9 .
--- -- hinnâkh hârah wëjoladëthë ben (zie je bent
zwanger en je zult baren een zoon).In drie verzen in de bijbel: (1) Gn
16,11 (de engel van JHWH tot Hagar).(2) Re
13,5 (de engel van JHWH aan Simson).(3) Re
13,7 (idem als Re
13,5).LXX: (1) Gn
16,11: idou su en gastri echeis (tegenwoordige tijd) kai texèi (toekomende
tijd) huion = zie je hebt in je buik en je zult een zoon baren.(2) en (3)
idou su en gastri exeis (toekomende tijd) kai texèi (toekomende tijd)
huion = zie je zult hebben in je buik en je zult een zoon baren.Zonder hinnâkh
(zie jij) maar in de derde persoon: hinneh hâ`alëmäh hârah
wëjoladëthë ben (zie de maagd zal zwanger worden en zij zal een
zoon baren).LXX: idou hè parthenos en gastri exei kai texetai huion
= zie de maagd zal in de buik hebben en zij zal een zoon baren.Zie Lc
1,31: kai idou sullèmpsèi en gastri kai texei huion = en
zie jij zult ontvangen in je buik en je zult een zoon baren).
--- jâlëdâh (zij baarde).Actief qal perfectum derde persoon vrouwelijk
enkelvoud.Tenakh (43). Pentateuch (23).Eerdere Profeten (6).Latere Profeten (5).12 Kleine
Profeten (1).Geschriften (8).Gn (22) : (1) Gn
4,22 (Silla - Tubal-Kaïn).(2) Gn
16,1 (lo´ jâlëdâh - Saraj - baarde niet).(3) Gn
16,15 (Hagar - Ismaël).(4) Gn
19,38: (jongste dochter van Moab - Ben-Ammi).(5) Gn
21,3 (Sara - Isaak).(6) Gn
21,9 (Sara verwijst naar Hagar - Ismaël).(7) Gn
22,20 (Milka, de vrouw van Nachor, broer van Abraham - verschillende kinderen)
.(8) Gn
22,23 (de jongste zoon van Milka is Betuël, de vader van Rebekka,
de schoondochter van Abraham).(9) jullëdâh: pual perfectum (verwijzing
naar Rebekka, de dochter van Betuël... ).(10) Gn
24,24 (de afkomst van Rebekka).(11) Gn
24,47 (de afkomst van Rebekka).(12) Gn
25,12 (verwijzing naar de nakomelingen van Ismaël, de zoon van Abraham
en Hagar).(13) Gn
30,1 (lo´ jâlëdâh - Saraj - baarde niet).(14) Gn
30,21 (Lea - Dina).(15) Gn
30,25 (verwijzing naar Rachel - Jozef).(16) Gn
34,1 (verwijzing naar Lea - Dina).(17) Gn
36,4 (Basemat, een derde vrouw van Esau, - Reüel).(18) Gn
36,5 (Oholibama, de tweede vrouw van Esau, - verschillende zonen).(19)
Gn 41,50
(Asnat, de vrouw van Jozef, - Manasse).(20) Gn 44,27 (verwijzing naar Rachel en haar twee zonen).(21)
Gn 46,15 (verwijzing naar Le en haar kinderen).(22) Gn 46,20 (verwijzing naar Asnat, de vrouw van Jozef en haar
twee zonen).Re
13,2: wëlo ´jâlâdâh (en zij - de moeder van
Simson - baarde niet).
--- -- (2) Gn
16,1 (lo´ jâlëdâh - Saraj - baarde niet).
--- waththelèth (en zij baarde).Actief qal imperfectum derde persoon
vrouwelijk enkelvoud.In drieënzestig verzen in de bijbel.In eenendertig
verzen in Gn: (1) Gn
4,1 (Eva - Kaïn).(2) Gn
4,17 (de vrouw van Kaïn - Henoch).(3) Gn
4,20 (Ada - Jabal).(4) Gn
4,25 (Eva - Set).(5) Gn
16,15 (Hagar - Ismaël).(6) Gn
19,37 (oudste dochter van Lot - Moab).(7) Gn
21,2 (Sara - Isaak).(8) Gn
22,24 (Reüma, de bijvrouw van Nachor, broer van Abraham).(9) Gn
24,36 (verwijzing naar Sara).(10) Gn
25,2 (Ketoura, een andere vrouw van Abraham - zonen van Ketoura).(11)
Gn 29,32
(Lea - Ruben).(12) Gn
29,33 (Lea - Simeon).(13) Gn
29,34 (Lea - Levi).(14) Gn
29,35 (Lea - Juda).(15) Gn
30,3 (wëtheled: en zij zal baren; Bilha, de slavin van Rachel, - Dan)
.(16) Gn 30,5
(Bilha, de slavin van Rachel, - Dan).(17) Gn
30,7 (Bilha, de slavin van Rachel, - Naftali).(18) Gn
30,10 (Zilpa, de slavin van Lea, - Gad).(19) Gn
30,12 (Zilpa, de slavin van Lea, - Aser).(20) Gn
30,17 (Lea - Issakar).(21) Gn
30,19 (Lea - Zebulon).(22) Gn
30,23 (Rachel - Jozef).(23) Gn
35,16 (Rachel - Benjamin).(24) Gn
36,4 (Ada, de vrouw van Esau, - verschillende zonen).(25) Gn
36,12 (Timna, een bijvrouw van Esau's zoon Elifaz, - Amalek).(26) Gn
36,14 (Oholibama, de tweede vrouw van Esau, - verschillende zonen).(27)
Gn 38,3
(Sua, de vrouw van Juda, - Er).(28) Gn
38,4 (Sua, de vrouw van Juda, - Onan).(29) Gn
38,5 (Sua, de vrouw van Juda, - Sela).(30) Gn 46,18 (verwijzing naar Zilpa, de slavin van Lea).(31) Gn 46,25 (verwijzing naar Bilha, de slavin van Rachel).In
tien verzen in Gn: waththelèth ben (en zij baarde een zoon): (4) Gn
4,25 (Eva - Set).(11) Gn
29,32 (Lea - Ruben).(12) Gn
29,33 (Lea - Simeon).(13) Gn
29,34 (Lea - Levi).(14) Gn
29,35 (Lea - Juda).(21) Gn
30,19 (Lea - Zebulon).(22) Gn
30,23 (Rachel - Jozef).(27) Gn
38,3 (Sua, de vrouw van Juda, - Er).(28) Gn
38,4 (Sua, de vrouw van Juda, - Onan).(29) Gn
38,5 (Sua, de vrouw van Juda, - Sela).
--- -- וַתַהַר וַתֵּלֶד = waththahar waththelèth (en zij werd zwanger en zij baarde).Tenakh (11): (1) Gn 4,1
(Eva - Kaïn).(2) Gn
4,17 (de vrouw van Kaïn - Henoch).(3) (7) Gn
21,2 (Sara - Isaak).(4) (20) Gn
30,17 (Lea - Issakar).(5) (22) Gn
30,23 (Rachel - Jozef).(6) (27) Gn
38,3 (Sua, de vrouw van Juda, - Er).(7) 1
S 2,21 (Hanna).(8) 1
Kr 7,23.(9) Js
8,3.(10) Hos
1,3.(11) Hos
1,8.Zie ook Gn
29,32: וַתַהַר לֵאָה וַתֵּלֶד = waththahar leâh waththelèth (en Lea werd zwanger en
zij baarde).Gn
30,5: וַתַהַר בִּלְהָה וַתֵּלֶד = waththahar bilëhâh waththelèth (en Bilha werd zwanger
en zij baarde).
--- -- וַתַהַר עוֹד וַתֵּלֶד = waththahar `ôd waththelèth (en zij werd nog zwanger en zij
baarde).Tenakh (6): (1) Gn
29,33.(2) Gn
29,34.(3) Gn
29,35.(4) Gn
30,7.(5) Gn
38,4.(6) Hos
1,6.
--- waththahar (en zij werd zwanger).Actief qal imperfectum derde persoon
vrouwelijk enkelvoud van het werkwoord hârâh (zie Jouön 79i
, p.160).In achtentwintig verzen in de bijbel.In dertien verzen in Genesis
: : (1) Gn
4,1 (Eva - Kaïn).(2) Gn
4,17 (de vrouw van Kaïn - Henoch).(3) Gn
16,4 (Hagar).- Gn
19,36 (beide dochters van Lot - Moab en Ben -Ammi) - (4) Gn
21,2 (Sara - Isaak).(5) Gn
25,21 (Rebekka - Esau en Jakob).(6) Gn
29,32: waththahar leâh waththelèth (en Lea werd zwanger en
zij baarde).(7) Gn
29,33 (Lea - Simeon).(8) Gn
29,34 (Lea - Levi).(9) Gn
29,35 (Lea - Juda).(10) Gn
30,5: waththahar bilëhâh waththelèth (en Bilha werd zwanger
en zij baarde).(10) Gn
30,7 (Bilha, de slavin van Rachel, - Naftali).(11) Gn
30,19 (Lea - Zebulon).(12) Gn
30,23 (Rachel - Jozef).(13) Gn
38,4 (Sua, de vrouw van Juda, - Onan).
- wajjiwwâled (en er werd geboren) (*) Nifal imperfectum derde persoon
mannelijk enkelvoud.Of wajjôlèd (en hij verwekte).Hifil imperfectum
derde persoon mannelijk enkelvoud.In achtenveertig verzen in de bijbel.In
negenendertig verzen in Gn: (1) Gn
4,18 (*). (2) Gn
5,3.(3) Gn
5,4.(4) Gn
5,6.(5) Gn
5,7.(6) Gn
5,9.(7) Gn
5,10.(8) Gn
5,12.(9) Gn
5,13.(10) Gn
5,15.(11) Gn
5,16.(12) Gn
5,18.(13) Gn
5,19.(14) Gn
5,21.(15) Gn
5,22.(16) Gn
5,25.(17) Gn
5,26.(18) Gn
5,28.(19) Gn
5,30.(20) Gn
5,32.(21) Gn
6,10.(22) Gn
11,10.(23) Gn
11,11.(24) Gn
11,12.(25) Gn
11,13.(26) Gn
11,14.(27) Gn
11,15.(28) Gn
11,16.(29) Gn
11,17.(30) Gn
11,18.(31) Gn
11,19.(32) Gn
11,20.(33) Gn
11,21.(34) Gn
11,22.(35) Gn
11,23.(36) Gn
11,24.(37) Gn
11,25.(38) Gn
11,26.(39) Gn 46,20 (*).Nu 26,60 (*).
3.
4. הָאָרֶץ = hâ´ârèts (de aarde) < bepaald lidw. ha + zelfst.
naamw ´èrèts (land, aarde).Taalgebruik in Tenakh: ´èrètz
(land).Getalswaarde: aleph = 1, resj = 20 of 200, tsade = 18 of 90; totaal
: 39 (3 X 13 of 26 + 13) of 291 (3 X 97) .Structuur: 1 - 2 - 9. De som van de elementen is telkens 3.Tenakh (851).Pentateuch (316).Eerdere Profeten (132).Latere Profeten
(215).12 Kleine Profeten (53).Geschriften (135).Gn (113).Gn 1 (12): (1) Gn
1,1. (2) Gn
1,11.(3) Gn
1,12. (4) Gn
1,15. (5) Gn
1,17. (6) Gn
1,20. (7) Gn
1,24.(8) Gn
1,25.(9) Gn
1,26. (10) Gn
1,28.(11) Gn
1,29.(12) Gn
1,30.
- וְהָאָרֶץ = wëhâ´ârèts (en de aarde) < prefix voegwoord wë + bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. אֶרֶץ =´èrèts
(land, aarde).Taalgebruik in Tenakh: ´èrètz
(land). Getalswaarde: aleph = 1, resj = 20 of 200, tsade = 18 of 90;
39 (3 X 13 of 26 + 13) of 291 (3 X 97).Structuur: 1 - 2 - 9.De som van de elementen is telkens 3.Tenakh (38). Pentateuch (10).Eerdere Profeten (7).Latere Profeten (13).12 Kleine
Profeten (4).Geschriften (4).Pentateuch (10): (1) Gn 1,2.(2) Gn 2,1.(3) Gn 2,4.(4) Gn 34,10.(5) Gn 34,21. (6) Lv 25,23.(7) Lv 26,42.(8) Lv 26,43.(9) Dt 11,11.(10) Dt 28,23.
- Grieks. nom. + dat. vr. enk. γη / γῃ = gè
/ gè(i) (aarde, land).Taalgebruik in de Septuaginta: gè
(aarde).Taalgebruik in het NT: gè
(aarde).Een
vorm van γη = gè (aarde, land) in de LXX (3154), in het NT (248), in Gn 1 (16).
- Ned.: aarde.Arabisch: أَرْض = ´arD (aarde).Taalgebruik in de Qoran: ´arD (aarde).Aramees: אֲרְעַ = ´ärë`a (aarde).D.: Erde.E.: earth.Fr.: terre.Grieks: γη = gè (aarde, land).Taalgebruik
in het NT: gè
(aarde).Hebreeuws: אֶרֶץ = ´èrèts (land, aarde).Taalgebruik in Tenakh: ´èrètz
(land). Italiaans: terra.Lat.: terra.Spaans: tierra.Syrisch: ´ar`o (aarde).
Gn 2,5 - Gn 2,5: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[5] And every plant of the field before it was in the earth,
and every herb of the field before it grew: for the LORD God had not caused
it to rain upon the earth, and there was not a man to till the ground.
Luther-Bibel.5 Und alle die Sträucher auf dem Felde waren noch nicht auf Erden,
und all das Kraut auf dem Felde war noch nicht gewachsen; denn Gott der HERR
hatte noch nicht regnen lassen auf Erden, und kein Mensch war da, der das Land
bebaute;
Tekstuitleg van Gn 2,5.
- יִצְמָ֑ח (= jitsëmach: het groeide; wkw act qal imperf 3de pers mann enk van het wkw צמח = tsâmach: groeien). Taalgebruik in Tenakh: tsâmach
(ontspruiten, groeien). Getalswaarde: tsade = 18 of 90, mem = 13 of 40, chet = 8; totaal: 39 (3 X 11) OF 138 (2 X 3 X 23). Structuur: 9 - 4 -
8. Tenakh (4): (1) Dt
29,22. (2) Js
43,19. (3) Js
58,8. (4) Ps
85,12.
- TJI en TO vertalen het door een qal perf, Neofiti 1 door een qal imperf van het wkw צמח = tsâmach: groeien.
Gn 2,6 - Gn 2,6: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 - |
||||||||||||||||
|
King James Bible.[6] But there went up a mist from the earth, and watered
the whole face of the ground.
Luther-Bibel.6 aber ein Nebel stieg auf von der Erde und feuchtete alles Land.
Tekstuitleg van Gn 2,6
1. | 2. | 3. | 4. | 5. | |
Gn 2,6 | wë´ed (en een damp) | ||||
Gn 2,10 |
1. wë´ed (en een damp).Hapax in de bijbel: Gn 2,6.Getalwaarde van ´ed (damp): aleph = 1, daleth = 4; totaal 5. Opvallend is dat het onderwerp wë´ed (en een damp) vooraan de zin en dus ook voor het werkwoord staat.In Gn 2,10 is er sprake van een rivier die zich in vier hoofdstromen verdeelde (1-4).
Gn 2,7 - Gn 2,7: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[7] And the LORD God formed man of the dust of the ground,
and breathed into his nostrils the breath of life; and man became a living soul.
Luther-Bibel.7 Da machte Gott der HERR den Menschen aus Erde vom Acker und
blies ihm den Odem des Lebens in seine Nase. Und so ward der Mensch ein lebendiges
Wesen.
Tekstuitleg van Gn 2,7 .
Gn 2,8 - Gn 2,8: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[8] And the LORD God planted a garden eastward in Eden;
and there he put the man whom he had formed.
Luther-Bibel.8 Und Gott der HERR pflanzte einen Garten in Eden gegen Osten
hin und setzte den Menschen hinein, den er gemacht hatte.
Tekstuitleg van Gn 2,8 .
Gn 2,9 - Gn 2,9: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[9] And out of the ground made the LORD God to grow every
tree that is pleasant to the sight, and good for food; the tree of life also
in the midst of the garden, and the tree of knowledge of good and evil.
Luther-Bibel.9 Und Gott der HERR ließ aufwachsen aus der Erde allerlei Bäume,
verlockend anzusehen und gut zu essen, und den Baum des Lebens mitten im Garten
und den Baum der Erkenntnis des Guten und Bösen.
Tekstuitleg van Gn 2,9 .
1. וַיַּצְמַ֞ח (= wajjatsëmach: en hij liet groeien; wkw act hifil imperf 3de pers enk van het wkw צמח = tsâmach: ontspruiten, groeien). Taalgebruik in Tenakh: tsâmach (ontspruiten, groeien). Getalswaarde: tsade = 18 of 90, mem = 13 of 40, chet = 8; totaal: 39 (3 X 11) OF 138 (2 X 3 X 23). Structuur: 9 - 4 - 8.Gn 2,10 - Gn 2,10: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[10] And a river went out of Eden to water the garden; and
from thence it was parted, and became into four heads.
Luther-Bibel.10 Und es ging aus von Eden ein Strom, den Garten zu bewässern,
und teilte sich von da in vier Hauptarme.
Tekstuitleg van Gn 2,10 .
Gn 2,11 - Gn 2,11: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[11] The name of the first is Pison: that is it which compasseth
the whole land of Havilah, where there is gold;
Luther-Bibel.11 Der erste heißt Pischon, der fließt um das ganze Land Hawila
und dort findet man Gold;
Tekstuitleg van Gn 2,11 .
Gn 2,12 - Gn 2,12: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[12] And the gold of that land is good: there is bdellium
and the onyx stone.
Luther-Bibel.12 und das Gold des Landes ist kostbar. Auch findet man da Bedolachharz
und den Edelstein Schoham.
Tekstuitleg van Gn 2,12 .
Gn 2,13 - Gn 2,13: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[13] And the name of the second river is Gihon: the same
is it that compasseth the whole land of Ethiopia.
Luther-Bibel.13 Der zweite Strom heißt Gihon, der fließt um das ganze Land
Kusch.
Tekstuitleg van Gn 2,13 .
Gn 2,14 - Gn 2,14: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[14] And the name of the third river is Hiddekel: that is
it which goeth toward the east of Assyria. And the fourth river is Euphrates.
Luther-Bibel.14 Der dritte Strom heißt Tigris, der fließt östlich von Assyrien.
Der vierte Strom ist der Euphrat.
Tekstuitleg van Gn 2,14 .
Gn 2,15 - Gn 2,15: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[15] And the LORD God took the man, and put him into the
garden of Eden to dress it and to keep it.
Luther-Bibel.15 Und Gott der HERR nahm den Menschen und setzte ihn in den
Garten Eden, dass er ihn bebaute und bewahrte.
Tekstuitleg van Gn 2,15 .
Gn 2,16 - Gn 2,16: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[16] And the LORD God commanded the man, saying, Of every
tree of the garden thou mayest freely eat:
Luther-Bibel.16 Und Gott der HERR gebot dem Menschen und sprach: Du darfst
essen von allen Bäumen im Garten,
Tekstuitleg van Gn 2,16.
Waar een verbod komt, ligt een brede ruimte van wat wel mag. Wat verboden is, hoort je niet toe. Het kunnen verboden zijn vanuit de natuur of omwille van de medemens. Overtreed je het gebod en eigen je toe wat je verboden is, dan bega je kwaad. Dat hoort tot de essentie van het mens-zijn.
- De straf op het overtreden van het verbod is in dit verhaal (Gn 2,16-17) niet min: je zult in ieder geval sterven. We kunnen dus veronderstellen dat het overtreden van het verbod ook heel zwaar moet zijn. Het plukken van bepaalde vruchten van de natuur, die de mens niet toebehoren, heeft de dood tot gevolg.
- Het lijkt erop dat God de mens nog maar pas in het aards paradijs plaatst en hem al onderwerpt aan geboden en verboden en hem op de proef wil stellen met de duidelijke waarschuwing dat het overtreden van het verbod de zwaarst mogelijke straf tot gevolg zal hebben. Geen mens vindt de straf van het sterven in verhouding tot het plukken en het bijten in een appel. Het lijkt wel dat God vanaf het begin zijn gezag en zijn macht wil laten zien.
- Gebod en verbod horen wezenlijk tot de mens. Zo niet kan geen mens op aarde en in een mensengemeenschap leven.
- Dit gebod en verbod nuanceert wat in Gn 1,28 wordt gezegd: "Wees vruchtbaar en word talrijk; bevolk de aarde en onderwerp haar, heers over..." De mens wordt geschapen als een ethisch wezen. Hij mag veel, maar er zijn grenzen, verboden. Hij moet ethisch handelen tegenover de natuur en tegenover zijn medemens. Een mens is begerig; hij wil zich toeëigenen wat hem niet toebehoort.
- Onethisch handelen is destructief. Het veroorzaakt de ondergang van de natuur en de gemeenschap.
Gn 2,17 - Gn 2,17: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[17] But of the tree of the knowledge of good and evil,
thou shalt not eat of it: for in the day that thou eatest thereof thou shalt
surely die.
Luther-Bibel.17 aber von dem Baum der Erkenntnis des Guten und Bösen sollst
du nicht essen; denn an dem Tage, da du von ihm isst, musst du des Todes sterben.
Tekstuitleg van Gn 2,17 .
Liturgische lezing van de 27ste
(zevenentwintigste) zondag door het jaar B: Gn 2,18-24
(Gn 2,18-24)
:
De Heer God sprak: "Het is niet goed dat de mens alleen blijft. Ik ga een
hulp voor hem maken die bij hem past." Toen boetseerde de Heer God uit
de aarde alle dieren op het land en alle vogels van de lucht en bracht die bij
de mens om te zien hoe hij ze noemen zou: zoals de mens ze zou noemen, zo zouden
ze heten. De mens gaf dus namen aan al de tamme dieren en aan al de vogels van
de lucht en aan al de wilde beesten; maar een hulp die bij hem paste vond de
mens niet. Toen liet de Heer God de mens in een diepe slaap vallen; en terwijl
hij sliep nam hij één van zijn ribben weg en zette er vlees voor
in de plaats. Daarna vormde de Heer God uit de rib die hij bij de mens had weggenomen,
een vrouw en bracht haar naar de mens. Toen sprak de mens: "Eindelijk been
van mijn gebeente en vlees van mijn vlees! Mannin zal zij heten want uit een
man is zij genomen." Zo komt het dat een man zijn vader en moeder verlaat
en zich zo aan zijn vrouw hecht dat zij volkomen één worden.
Gn 2,18 - Gn 2,18: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.And the LORD God said, It is not good that the man should
be alone; I will make him an help meet for him.
Luther-Bibel.18 Und Gott der HERR sprach: Es ist nicht gut, dass der Mensch
allein sei; ich will ihm eine Gehilfin machen, die um ihn sei.
Tekstuitleg van Gn 2,18.Dit vers Gn 2,18 telt 12 (2 X 2 X 3) woorden en 45 (3 X 3 X 5) letters.De getalwaarde van Gn 2,18 is 1702 (2 X 23 X 37).
Gn 2,18.1. וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. `-m-r.(1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt) .(2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen).Getalswaarde : aleph = 1, mem = 13 of 40, resj = 20 of 200; totaal: 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal).Structuur: 1 - 4 - 2.Gn 2 (2): (1) Gn 2,18.(2) Gn 2,23.De som van de elementen is telkens 7.Tenakh (1879).Pentateuch (594).Eerdere Profeten (868).Latere Profeten (120). 12 Kleine Profeten (56).Geschriften (241).Gn (315).Gn 1-11 (49).De stam `-m-r in Tenakh (5422).
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Gn 12 | ||
1879 | 594 | 868 | 120 | 56 | 241 | 315 | 150 | 10 | 95 | 24 | 4 |
- Lettinga 12, 2012, 53c2: Het werkw. begint met een aleph.Het is een gutturaal, maar de zwakste van de gutturalen.Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf..Dit is het geval voor ons werkw..In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph.De aleph quiesceert: ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b).In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o: jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c).De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b).In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a: jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012, 15g).In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è, vandaar wajjo´mèr.(Zie ook Jouön, 73).
- Grieks: act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω
= legô (zeggen).Taalgebruik in NT: legô
(zeggen).Taalgebruik in de Septuaginta.: legô
(zeggen).λεγω
= legô komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur; les.
IEen vorm van λεγω
= legô (zeggen) in de LXX (4610), in het NT (1318); van
ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608), in het NT (925).
bijbel | OT | LXX | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |||
act. ind. aor. 3de p. enk. eipen | 3024 | 2426 | 2275 + 151 | 684 | 985 | 234 | 63 | 309 | 378 | 149 | 15 | 98 | 44 | 598 | 118 | 56 | 223 | 114 | 75 | 7 | 5 | 397 | 511 |
- Ned.: zeggen.Arabisch: قَالَ = qâla (zeggen).Taalgebruik in de Qoran: qâla (zeggen).Aramees: קְרָא = qërâ´ (roepen).D.: sagen (zeggen) .E.: to say.Fr.: dire. Grieks: λεγω
= legô (zeggen).Taalgebruik in NT: legô
(zeggen).Hebreeuws: אָמַר = ´âmar
(zeggen) . Taalgebruik in Tenakh: ´âmar
(zeggen).Lat.: legere.
l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar .Orgaan van roepen is de stem; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep).Taalgebruik
in Tenakh: qôl
(stem).Lat.: dicere.Fr.: dire.Italiaans: dire.Spaans: decir.
-
In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder); om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph, de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan.
Gn
2,18.2. יהוה = JHWH.Eigennaam van God.Taalgebruik in Tenach
: JHWH. Taalgebruik in Genesis: JHWH.getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6.Totaal: 26.Structuur: 1 -
5 - 6 - 5.De som van de elementen is telkens 8.Tenach (5193).Pentateuch (1326). Eerdere Profeten (1013).Latere
Profeten (1357).12 Kleine Profeten (387).Geschriften (1110).In 128 (2 X 2³ X 2³) verzen in Gn (Genesis).Niet in Gn
1.Gn 2-11 (48) .De stam יהוה = JHWH komt voor in Tenakh (9743).De stam van אֱלֹהִים = ´èlohîm
(God) komt voor in Tenakh (2658).
- De uitspraak van JHWH is Adonai.Omwille van de gutturaal aleph staat onder de aleph van Adonaj een patach sewa.In JHWH is het een gewone sewa.De andere klinkers van Adonaj staan verder onder het woord JHWH (JëHoWaH).
- Grieks: κυριος = kurios (heer).Taalgebruik in
het NT: kurios
(heer).Taalgebruik in
de LXX: kurios
(heer).Een vorm van
kurios (heer) in de Septuaginta (8591), in het NT (718) .
- Ned.: Heer.Arabisch: رَب = rabb (God, Heer).Taalgebruik in de Qoran: rabb (God, Heer).Aramees: יוי = JWJ.D.: Herr.E.: Lord.Fr.: seigneur.Grieks: κυριος = kurios (heer).Taalgebruik in
het NT: kurios
(heer).Hebreeuws: יהוה = JHWH.Taalgebruik in Tenach
: JHWH.Latijn: Dominus.
- Sabbah Messod & Roger, Les secrets de l'Exode, Jean-Cyrille Godefroy, 2000, p.93-96.Op deze blz. wordt een verband tussen anokhi Adonai (ik de Heer) en farao Achnaton gelegd.De uitspraak van JHWH is Adonai, waarin we het Egyptische Aton Ai horen.
Gn
2,18.1. - 2. וַיּאֹמֶר יהוה = wajjo´mèr JHWH (en JHWH zei).Tenakh (204).Gn (18): (1) Gn
2,18.(2) Gn
3,13.(3) Gn
3,14.(4) Gn
3,22.(5) Gn
4,6.(6) Gn
4,9.(7) Gn
4,15.(8) Gn
6,3.(9) Gn
6,7.(10) Gn
7,1.(11) Gn
8,21.(12) Gn
11,6.(13) Gn
12,1.(14) Gn
18,13.(15) Gn
18,20.(16) Gn
18,26.(17) Gn
25,23.(18) Gn
31,3.
- וַיּאֹמֶר אֱלֹהִים = wajjo´mèr ´èlohîm (en God zei).Tenakh (27).Gn (21).Gn 1 (9) : Gn
1,3.(2) Gn
1,6.(3) Gn
1,9.(4) Gn
1,11.(5) Gn
1,14.(6) Gn
1,20.(7) Gn
1,24.(8) Gn
1,26.(9) Gn
1,28.(10) Gn
1,29.In tien verzen in Gn
1 (2 X 4 scheppingsdaden; en twee extra omtrent de mens).
(11) Gn 6,13.(12) Gn 9,8.(13) Gn 9,12.(14) Gn 9,17.(15) Gn 17,9.(16) Gn 17,15. (17) Gn 17,19.(18) Gn 21,12.(19) Gn 35,1.(20) Gn 43,29.(21) Gn 46,2.(22) Ex 3,14.(23) Nu 22,12.
(24) 1 K 3,5.(25) 1 K 3,11.(26) Jon 4,9.(27) 2 Kr 1,11 .
21X in Gn, slechts 6X buiten Gn.
- וַיּאֹמֶר יהוה אֱלֹהִים = wajjo´mèr JHWH ´èlohîm (en JHWH God zei).Tenakh (4):
(1) Gn
2,18.(2) Gn
3,13.(3) Gn
3,14.(4) Gn 3,22.Enkel in Gn.
Gn
2,18.5. טוֹב = tôbh (goed).Taalgebruik in Tenakh: tôbh (goed).Getalwaarde: tet = 9, waw = 6, beth = 2; totaal: 17.Structuur : 9 - 6 - 2.De som van de elementen is telkens 8.Tenakh (290).Pentateuch (38).Eerdere Profeten (49).Latere Profeten (23).12 Kleine Profeten (14).Geschriften (166).Gn (23): (1) Gn 1,4.(2) Gn 1,10.(3) Gn 1,12.(4) Gn 1,18.(5) Gn 1,21.(6) Gn 1,25.(7) Gn 1,31.(8) Gn 2,9.(9) Gn 2,12.(10) Gn 2,17.(11) Gn 2,18.(12) Gn 3,5.(13) Gn 3,6.(14) Gn 3,22.(15) Gn 24,10.(16) Gn 24,50. (17) Gn 26,29.(18) Gn 29,19.(19) Gn 30,20.(20) Gn 40,16.(21) Gn 45,18.(22) Gn 45,20.(23) Gn 49,15.
- Grieks: αγαθος = agathos.Taalgebruik in het NT: agathos (goed).Taalgebruik in de LXX : agathos (goed).
- Grieks: nom. onz. enk. + acc. mann. en onz. enk. καλον = van het bijvoegl. naamw. καλος = kalos (goed, mooi, schoon).Taalgebruik in het NT: kalos (goed, mooi, schoon).Taalgebruik in de LXX : kalos (goed, mooi, schoon).LXX (125).Gn (15): (1) Gn 1,4.(2) Gn 1,8.(3) Gn 1,10.(4) Gn 1,12.(5) Gn 1,18. (6) Gn 2,9.(7) Gn 2,12.(8) Gn 2,17.(9) Gn 2,18.(10) Gn 3,5.(11) Gn 3,6.(12) Gn 3,22.(13) Gn 18,7.(14) Gn 30,20.(15) Gn 49,14.
kalos (goed) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
nom. + acc. onz. enk. + acc. mann. enk. kalon | 125 | 75 | 50 | 13 | 9 | 5 | 1 | 22 | 27 | 28 | 20 | 2 |
- Ned.: goed.Arabisch: طَيَّبٌ = thajjab (goed).Taalgebruik in de Qoran: thajjab (goed).Aramees: טַב = tabh (goed).D.: gut.E.: good.Fr.: bijvoegl. naamw.: bon / bijw.: bien.Gr.: αγαθος = agathos.Taalgebruik in het NT: agathos (goed).Hebreeuws: טוֹב = tôbh (goed).Taalgebruik in Tenakh: tôbh (goed).Lat.: bijvoegl. naamw.: bonus / bijw.: bene .
Gn 2,19 - Gn 2,19: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[19] And out of the ground the LORD God formed every beast
of the field, and every fowl of the air; and brought them unto Adam to see what
he would call them: and whatsoever Adam called every living creature, that was
the name thereof.
Luther-Bibel.19 Und Gott der HERR machte aus Erde alle die Tiere auf dem Felde
und alle die Vögel unter dem Himmel und brachte sie zu dem Menschen, dass er
sähe, wie er sie nennte; denn wie der Mensch jedes Tier nennen würde, so sollte
es heißen.
Tekstuitleg van Gn 2,19 .
Gn 2,20 - Gn 2,20: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[20] And Adam gave names to all cattle, and to the fowl
of the air, and to every beast of the field; but for Adam there was not found
an help meet for him.
Luther-Bibel.20 Und der Mensch gab einem jeden Vieh und Vogel unter dem Himmel
und Tier auf dem Felde seinen Namen; aber für den Menschen ward keine Gehilfin
gefunden, die um ihn wäre.
Tekstuitleg van Gn 2,20 .
Gn 2,21 - Gn 2,21: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[21] And the LORD God caused a deep sleep to fall upon Adam
and he slept: and he took one of his ribs, and closed up the flesh instead thereof;
Luther-Bibel.21 Da ließ Gott der HERR einen tiefen Schlaf fallen auf den Menschen,
und er schlief ein. Und er nahm eine seiner Rippen und schloss die Stelle mit
Fleisch.
Tekstuitleg van Gn 2,21 .
Gn 2,22 - Gn 2,22: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[22] And the rib, which the LORD God had taken from man,
made he a woman, and brought her unto the man.
Luther-Bibel.22 Und Gott der HERR baute eine Frau aus der Rippe, die er von
dem Menschen nahm, und brachte sie zu ihm.
Tekstuitleg van Gn 2,22.
Gn 2,23 - Gn 2,23: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[23] And Adam said, This is now bone of my bones, and flesh
of my flesh: she shall be called Woman, because she was taken out of Man.
Luther-Bibel.23 Da sprach der Mensch: Das ist doch Bein von meinem Bein und
Fleisch von meinem Fleisch; man wird sie Männin nennen, weil sie vom Manne genommen
ist.
Tekstuitleg van Gn 2,23.
1. וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. `-m-r.(1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt) .(2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen).Getalswaarde : aleph = 1, mem = 13 of 40, resj = 20 of 200; totaal: 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal).Structuur: 1 - 4 - 2.Gn 2 (2): (1) Gn 2,18.(2) Gn 2,23.De som van de elementen is telkens 7.Tenakh (1879).Pentateuch (594).Eerdere Profeten (868).Latere Profeten (120). 12 Kleine Profeten (56).Geschriften (241).Gn (315).Gn 1-11 (49).De stam `-m-r in Tenakh (5422).
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Gn 12 | ||
1879 | 594 | 868 | 120 | 56 | 241 | 315 | 150 | 10 | 95 | 24 | 4 |
- Lettinga 12, 2012, 53c2: Het werkw. begint met een aleph.Het is een gutturaal, maar de zwakste van de gutturalen.Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf..Dit is het geval voor ons werkw..In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph.De aleph quiesceert: ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b).In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o: jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c).De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b).In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a: jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012, 15g).In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è, vandaar wajjo´mèr.(Zie ook Jouön, 73).
- Grieks: act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω
= legô (zeggen).Taalgebruik in NT: legô
(zeggen).Taalgebruik in de Septuaginta.: legô
(zeggen).λεγω
= legô komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur; les.
IEen vorm van λεγω
= legô (zeggen) in de LXX (4610), in het NT (1318); van
ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608), in het NT (925).
bijbel | OT | LXX | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | |||
act. ind. aor. 3de p. enk. eipen | 3024 | 2426 | 2275 + 151 | 684 | 985 | 234 | 63 | 309 | 378 | 149 | 15 | 98 | 44 | 598 | 118 | 56 | 223 | 114 | 75 | 7 | 5 | 397 | 511 |
- Ned.: zeggen.Arabisch: قَالَ = qâla (zeggen).Taalgebruik in de Qoran: qâla (zeggen).Aramees: קְרָא = qërâ´ (roepen).D.: sagen (zeggen) .E.: to say.Fr.: dire. Grieks: λεγω
= legô (zeggen).Taalgebruik in NT: legô
(zeggen).Hebreeuws: אָמַר = ´âmar
(zeggen) . Taalgebruik in Tenakh: ´âmar
(zeggen).Lat.: legere.
l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar .Orgaan van roepen is de stem; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep).Taalgebruik
in Tenakh: qôl
(stem).Lat.: dicere.Fr.: dire.Italiaans: dire.Spaans: decir.
-
In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder); om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph, de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan.
Gn 2,24 - Gn 2,24: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[24] Therefore shall a man leave his father and his mother,
and shall cleave unto his wife: and they shall be one flesh.
Luther-Bibel.24 Darum wird ein Mann seinen Vater und seine Mutter verlassen
und seiner Frau anhangen, und sie werden sein "ein" Fleisch.
Tekstuitleg van Gn 2,24.
Gn 2,25 - Gn 2,25: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible.[25] And they were both naked, the man and his wife, and
were not ashamed.
Luther-Bibel.25 Und sie waren beide nackt, der Mensch und seine Frau, und
schämten sich nicht.
Tekstuitleg van Gn 2,25.