Genesis 2, Gn 2 - Gn 2 -
Deze websitepagina is een onderdeel van de website van Arseen De Kesel : http://www.interlevensbeschouwelijk.be/index.html .
BIJBEL: Taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -
Deze websitepagina is een onderdeel van de website van Arseen De Kesel : http://www.interlevensbeschouwelijk.be/index.html.

Zie ook naar - bijbeloverzicht -- overzicht van Genesis: - Gn - bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -- bibliografie van het Oude Testament -

Overzicht vers per vers: Gn 2,1 - Gn 2,2 - Gn 2,3 - Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 -


- Gn 2,1-4a telt 5 + 14 + 16 + 5 = 40 woorden .
- Gn 2,1-4a is concentrisch opgebouwd; Gn 2,1 en Gn 2,4a.
- Woordgebruik: zijn werk (3X), doen (3X), scheppen (2X).

Gn 2,1 - Gn 2,1 : De schepping
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
1kai sunetelesthèsan o ouranos kai è gè kai pas o kosmos autôn  1 igitur perfecti sunt caeli et terra et omnis ornatus eorum    1 Alzo zijn volbracht de hemel en de aarde, en al hun heir.  [1] Zo werden de hemel en de aarde voltooid, en alles waarmee ze toegerust zijn.  [1] Zo werden de hemel en de aarde in al hun rijkdom voltooid.   1 ¶ Voltooid worden de hemelen en de aarde en heel hun heirschaar.  1. Ainsi furent achevés le ciel et la terre, avec toute leur armée.  

King James Bible.[1] Thus the heavens and the earth were finished, and all the host of them.
Luther-Bibel.1 So wurden vollendet Himmel und Erde mit ihrem ganzen Heer.

Tekstuitleg van Gn 2,1.Het vers Gn 2,1 telt 5 woorden en 22 letters.De getalswaarde is 958 (2 X 479).Gn 2,1-4a telt 40 woorden en 169 (13²) letters.Het is concentrisch opgebouwd.

1. וַיְכַלּוּ = wajëkullû (en zij werden voltooid) < prefix voegwoord waw consecutivum + pass. pual 3de pers. mv. van het werkw. כָּלָה = kâlâh (voltooien, eindigen). Getalwaarde: kaph = 11 of 20, lamed = 12 of 30 , he = 5; totaal: 28 OF 55.Structuur: 2 - 3 - 5. De som van de elementen is telkens 1.Tenakh (4): (1) Gn 2,1.(2) Joz 19,49.(3) Joz 19,51.(4) Ezr 10,17.
- pass. ind. aor. 3de pers. mv. συνετελεσθησαν = sunetelesthèsan (zij werden voltooid) van het werkw. συντελεω = sunteleô (voltooien).Taalgebruik in het NT: sunteleô (voltooien).Taalgebruik in de LXX: sunteleô (voltooien).LXX (6): (1) Gn 2,1.(2) Dt 34,8.(3) Job 1,5.(4) 2 Kr 31,7.(5) Tob 10,7.(6) Sir 45,19.

3. הַּשָׁמַיִם / הַּשָׁמָיִם = hasjsjâmajim / hasjsjâmâjim (de hemelen) < bepaald lidw. ha + שָׁמַיִם / שָׁמָיִם = sjâmajim / sjâmâjim (hemelen).Taalgebruik in Tenakh: sjâmajim (hemelen). Tenakh (223).Pentateuch (69).Eerdere Profeten (35).Latere Profeten (41).12 Kleine Profeten (15).Geschriften (63). Gn (32).Gn 1-11 (21): (1) Gn 1,1.(2) Gn 1,9.(3) Gn 1,14.(4) Gn 1,15.(5) Gn 1,17.(6) Gn 1,20.(7) Gn 1,26.(8) Gn 1,28.(9) Gn 1,30.(10) Gn 2,1.(11) Gn 2,4.(12) Gn 2,19.(13) Gn 2,20.(14) Gn 6,7.(15) Gn 6,17.(16) Gn 7,3.(17) Gn 7,11.(18) Gn 7,19.(19) Gn 7,23.(20) Gn 8,2.(21) Gn 9,2.
- Twee uitersten worden vaak gebruikt om een totaliteit uit te drukken; zo is dat het geval in hemel en aarde, van hoog tot laag, van kop tot teen, dag en nacht enz..Vergelijken we de sommen van sjâmajim / sjâmâjim (hemelen) en ´èrèts (land, aarde):
- Grieks: acc. mann. enk. ουρανον = ouranon (hemel) van het zelfst. naamw. ουρανος = ouranos (hemel).Taalgebruik in het NT: ouranos (hemel).Taalgebruik in de Septuaginta: ouranos (hemel).Een vorm van ουρανος = ouranos (hemel) in de LXX (682), in het NT (272).

  ouranos (hemel)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
acc. mann. enk. ouranon  182  142  40  11  13  16 
  Totaal 954 682 272 82 18 34 18 26 21 52 134 152    

- Ned.: hemel.Arabisch: سَمَاة = samâ´ (hemel).Taalgebruik in de Qoran: samâ´ (hemel).D.: Himmel.E.: heaven. Fr.: ciel.Grieks: ουρανος = ouranos (hemel) .Taalgebruik in het NT: ouranos (hemel).Hebreeuws: שָׁמַיִם / שָׁמָיִם = sjâmajim / sjâmâjim (hemelen).Taalgebruik in Tenakh: sjâmajim (hemelen).

4. הָאָרֶץ = hâ´ârèts (de aarde) < bepaald lidw. ha + zelfst. naamw ´èrèts (land, aarde).Taalgebruik in Tenakh: ´èrètz (land).Getalswaarde: aleph = 1, resj = 20 of 200, tsade = 18 of 90; totaal : 39 (3 X 13 of 26 + 13) of 291 (3 X 97) .Structuur: 1 - 2 - 9. De som van de elementen is telkens 3.Tenakh (851).Pentateuch (316).Eerdere Profeten (132).Latere Profeten (215).12 Kleine Profeten (53).Geschriften (135).Gn (113).Gn 1 (12): (1) Gn 1,1. (2) Gn 1,11.(3) Gn 1,12. (4) Gn 1,15. (5) Gn 1,17. (6) Gn 1,20. (7) Gn 1,24.(8) Gn 1,25.(9) Gn 1,26. (10) Gn 1,28.(11) Gn 1,29.(12) Gn 1,30.
- וְהָאָרֶץ = wëhâ´ârèts (en de aarde) < prefix voegwoord wë + bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. אֶרֶץ =´èrèts (land, aarde).Taalgebruik in Tenakh: ´èrètz (land). Getalswaarde: aleph = 1, resj = 20 of 200, tsade = 18 of 90; 39 (3 X 13 of 26 + 13) of 291 (3 X 97).Structuur: 1 - 2 - 9.De som van de elementen is telkens 3.Tenakh (38). Pentateuch (10).Eerdere Profeten (7).Latere Profeten (13).12 Kleine Profeten (4).Geschriften (4).Pentateuch (10): (1) Gn 1,2.(2) Gn 2,1.(3) Gn 2,4.(4) Gn 34,10.(5) Gn 34,21. (6) Lv 25,23.(7) Lv 26,42.(8) Lv 26,43.(9) Dt 11,11.(10) Dt 28,23.
- Grieks. nom. + dat. vr. enk. γη / γῃ = gè / gè(i) (aarde, land).Taalgebruik in de Septuaginta: gè (aarde).Taalgebruik in het NT: gè (aarde).Een vorm van γη = gè (aarde, land) in de LXX (3154), in het NT (248), in Gn 1 (16).
- Ned.: aarde.Arabisch: أَرْض = ´arD (aarde).Taalgebruik in de Qoran: ´arD (aarde).Aramees: אֲרְעַ = ´ärë`a (aarde).D.: Erde.E.: earth.Fr.: terre.Grieks: γη = gè (aarde, land).Taalgebruik in het NT: gè (aarde).Hebreeuws: אֶרֶץ = ´èrèts (land, aarde).Taalgebruik in Tenakh: ´èrètz (land). Italiaans: terra.Lat.: terra.Spaans: tierra.Syrisch: ´ar`o (aarde).

3. - 4. אֶת הַּשָׁמַיִם וְאֶת הָאָרֶץ = ´èth hasjsjâmajim wë´èth hâ´ârèts (de hemelen en de aarde).Tenakh (12 / 15): (1) Ex 20,11.(2) Ex 31,17.(3) Dt 4,26.(4) Dt 30,19.(5) Dt 31,28.(6) 2 K 19,15.(7) 2 Kr 2,11.(8) Js 37,16.(9) Jr 23,24.(10) Jr 32,17.(11) Hag 2,6.(12) Hag 2,21.
- אִת הַּשָׁמַיִם וְאִת הָאָרֶץ = ´eth hasjsjâmajim wë´eth hâ´ârèts (de hemel en de aarde) is een hapax in Gn 1,1.
- שָׁמַיִם וְאָרֶץ = sjâmajim wë´èrèts / wä´ârèts (hemel en aarde).Tenach (11): (1) Gn 14,19.(2) Gn 14,22.(3) Ps 69,35.(4) Ps 115,15.(5) Ps 121,2.(6) Ps 124,8.(7) Ps 134,3.(8) Ps 146,6.(9) Jr 33,25.(10) Jr 51,48.(11) Jl 4,16.
- הַּשָׁמַיִם וְהָאָרֶץ = hasjsjâmajim wë´hâ´ârèts (de hemel en de aarde).Tenakh (1): Gn 1,4.

Gn 2,2 - Gn 2,2 : De schepping
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
2kai sunetelesen o theos en tè èmera tè ektè ta erga autou a epoièsen kai katepausen tè èmera tè ebdomè apo pantôn tôn ergôn autou ôn epoièsen  2 conplevitque Deus die septimo opus suum quod fecerat et requievit die septimo ab universo opere quod patrarat    2 Als nu God op den zevenden dag volbracht had Zijn werk, dat Hij gemaakt had, heeft Hij gerust op den zevenden dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had.  [2] Op de zevende dag bracht God het werk dat Hij verricht had tot voltooiing. Hij* rustte op de zevende dag van al zijn werk dat Hij verricht had. [2] Op de zevende dag had God zijn werk voltooid, op die dag rustte hij van het werk dat hij gedaan had.   2 God voltooit op de zevende dag zijn werk dat hij heeft gedaan; hij houdt sabbat op de zevende dag van al zijn werk dat hij heeft gedaan.  2. Dieu conclut au septième jour l'ouvrage qu'il avait fait et, au septième jour, il chôma, après tout l'ouvrage qu'il avait fait.  

King James Bible.[2] And on the seventh day God ended his work which he had made; and he rested on the seventh day from all his work which he had made.
Luther-Bibel.2 Und so vollendete Gott am siebenten Tage seine Werke, die er machte, und ruhte am siebenten Tage von allen seinen Werken, die er gemacht hatte.

Tekstuitleg van Gn 2,2.Het vers Gn 2,2 telt 14 woorden en 61 letters.De getalswaarde van Gn 2,2 is 4616 (2³ X 577).De getalswaarde is 958 (2 X 479).Gn 2,1-4a telt 40 woorden en 169 (13²) letters.

Gn 2,2.1. וַיְכַל = wajëkhal (en hij eindigde, voltooide) < prefix voegwoord wë + piel imperfect. 3de pers. mann. enk..Zie het werkw. כָּלָה = kâlâh (voltooien, eindigen).Taalgebruik in Tenakh: kâlâh (voltooien, eindigen).Getalwaarde: kaph = 11 of 20, lamed = 12 of 30 , he = 5; totaal: 28 OF 55.Structuur: 2 - 3 - 5. De som van de elementen is telkens 1.Bijbel (14).Pentateuch (6): (1) Gn 2,2.(2) Gn 17,22.(3) Gn 49,33.(4) Ex 34,33.(5) Ex 40,33.(6) Dt 31,1.
- act. ind. aor. 3de pers. enk. συνετελεσεν = sunetelesen (hij beëindigde / voltooide) van het werkw. συντελεω = sunteleô (voltooien).Taalgebruik in het NT: sunteleô (voltooien).Taalgebruik in de LXX: sunteleô (voltooien).Bijbel (42).LXX (42), NT (0).Pentateuch (7): (1) Gn 2,2.(2) Gn 17,22.(3) Ex 40,33.(4) Nu 7,1.(5) Dt 31,1.(6) Dt 31,24.(7) Dt 32,45.
- act. ind. aor. 3de pers. enk. ετελεσεν = etelesen van het werkw. τελεω = teleô (1. voleindigen, voltooien, vervullen. 3. betalen) .Taalgebruik in het NT: teleô (voleindigen, voltooien, vervullen).Taalgebruik in de LXX: teleô (voleindigen, voltooien, vervullen).Bijbel = NT (5): (1) Mt 7,28 .(2) Mt 11,1.(3) Mt 13,53.(4) Mt 19,1.(5) Mt 26,1.

Gn 2,2.2. אֱלֹהִים = ´èlohîm (God).Taalgebruik in Tenakh: ´èlohîm (God).Getalwaarde: aleph = 1; lamed = 12 of 30; he = 5; jod = 10; mem = 13 of 40; totaal: 41 of 86 (2 X 43).Structuur: 1 - 3 -5 -1 - 4. De som van de elementen is telkens 5.De verkorte vorm van de godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm is אֵל = ´èl .Getalwaarde is: aleph = 1; lamed = 12 of 30; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld) .Structuur: 1 - 3.De som van de elementen is telkens 4.Tenakh (299).Pentateuch (216) .Eerdere Profeten (28).Latere Profeten (25).12 Kleine Profeten (14).Geschriften (16).Gn (140) .Ex (31).Lv (0).Nu (7).Dt (29).Gn 1 (26 verzen; 31X).Niet in (1) Gn 1,13.(2) Gn 1,15.(3) Gn 1,19.(4) Gn 1,23.(5) Gn 1,30.
- De godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) komt 31X in Gn 1 voor.Het aantal verzen in Gn 1 is 31 .
- Grieks.θεος = theos (God) .Taalgebruik in het NT: theos (God).Taalgebruik in de LXX: theos (God). Een vorm van θεος = theos (God) in de LXX (3984), in het NT (1314).
- Ned.: God.Arabisch: اَللە = ´allah (Allah).Taalgebruik in de Qoran: ´allah (Allah).In het woord Allah zit het woord `al (op, verheven).D.: Gott.E.: God.Fr.: dieu.De vloek dju.Grieks: θεος = theos (God) .Taalgebruik in het NT: theos (God).Hebreeuws: אֱלֹהִים = ´èlohîm (God).Taalgebruik in Tenakh: ´èlohîm (God).
- אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) heeft een mannelijke meervoudsvorm; we zouden moeten vertalen: goden.Als collectief zouden we kunnen vertalen: god.Zo kan dan ook het enk. van het werkw. verklaard worden.Onder goden k/ kunnen an zowel de mannelijke als de vrouwelijke god(en) begrepen zijn.
- De Godsnaam יהוה = JHWH wordt veelvuldiger dan de naam אֱלֹהִים = ´èlohîm (god) gebruikt.Vergelijk maar: יהוה = JHWH.Eigennaam van God.Taalgebruik in Tenakh : JHWH.Getalwaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6.Totaal: 26.Structuur: 1 - 5 - 6 - 5.De som van de elementen is telkens 8.Tenakh (5193).Pentateuch (1326).Eerdere Profeten (1013).Latere Profeten (1357).12 Kleine Profeten (387).Geschriften (1110).Gn (128). Ex (299).Lv (199).Nu (287).Dt (413).In Gn: ´èlohîm (god) (140), de Godsnaam JHWH (128), vooral in Gn 1-25.

    Tenakh Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn Gn 1 Ex Lv Nu Dt
  ´èlohîm (God) 299 216 28 25 12 16 140 26 (31X) 31 0 7 29
  JHWH 5193 1326 1013 1357 387 1110 128 0 299 199 287 413

- De woorden אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) en אֵל = ´èl (God) beginnen met een aleph.De getalwaarde van אֵל = ´èl (God) is 13 OF 31, wellicht met een grote symbolische betekenis; 1 => 3 OF 3 = 1.

Gn 2,2.3. בְּיוֹם /בַּיּוֹם = bëjôm / bajjôm = op een (de) dag < voorzetsel bë + (bepaald lidw. ha) + יוֹם = jôm (dag).Taalgebruik in Tenakh: jôm (dag).Getalwaarde: jod = 10, waw = 6, mem = 13 of 40; totaal: 29 OF 56 (2³ X 7).Structuur: 1 - 6 - 4.De som van de elementen is telkens 2.Tenakh (491).Pentateuch (130).Eerdere Profeten (102).Latere Profeten (116).12 Kleine Profeten (62).Geschriften (81).12 kl. Prof. (62).Gn (22): (1) Gn 1,18.(2) Gn 2,2.(3) Gn 2,4.(4) Gn 2,17.(5) Gn 3,5.(6) Gn 5,1.(7) Gn 5,2.(8) Gn 7,11.(9) Gn 15,18.(10) Gn 21,8.(11) Gn 22,4.(12) Gn 26,32.(13) Gn 30,33.(14) Gn 30,35.(15) Gn 31,22.(16) Gn 31,40. (17) Gn 33,16.(18) Gn 34,25.(19) Gn 35,3.(20) Gn 40,20.(21) Gn 42,18.(22) Gn 48,20. Ex (23): (1) Ex 2,13.(2) Ex 5,6.(3) Ex 6,28.(4) Ex 8,18.(5) Ex 10,28.(6) Ex 12,15.(7) Ex 13,8.(8) Ex 14,30.(9) Ex 16,5.(10) Ex 16,22.(11) Ex 16,27.(12) Ex 16,29.(13) Ex 16,30.(14) Ex 19,1.(15) Ex 19,11.(16) Ex 19,16. (17) Ex 20,11.(18) Ex 22,29.(19) Ex 24,16.(20) Ex 31,15.(21) Ex 32,28.(22) Ex 35,3.(23) Ex 40,2.
- Oorspronkelijk klonk יוֹם = jôm (dag) als jawm.Lettinga 12, 2012, 2b: "Na contractie bleef de ו (= waw) in de spelling bewaard en werd nu beschouwd als de uitdrukking van de vocaal ô".
- Grieks.gen. vr. enk. + acc. vr. mv. ἡμερας = hèmeras (dag / dagen) van het zelfst. naamw. ἡμερα = hèmera (dag).Taalgebruik in de Septuaginta: hèmera (dag).Taalgebruik in het NT: hèmera (dag).Gn (41).Gn 1 (3): (1) Gn 1,14 (2X).(2) Gn 1,16.(3) Gn 1,18.

  hèmera (dag)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
2 gen. vr. enk. + acc. vr. mv hèmeras  799  575  224  13  11  14  40  126  12  38  46     

- Ned.: dag.Arabisch: يَوم = jaum (dag).Taalgebruik in de Qoran: dag (jaum).D.: Tag.E.: day.F.: jour < Lat. diurnum .Cfr journaal. Grieks: ἡμερα = hèmera (dag).Taalgebruik in het NT: hèmera (dag).Hebreeuws: יוֹם = jôm (dag).Taalgebruik in Tenakh: jôm (dag).Lat.: dies.

Gn 2,2.4. הַשְּׁבִיעִי = hasjsjëbhî`î (de zevende).Zie: שֶׁבַע / שֵׁבַע = sjèbha` / sjëbha` (zeven) (zie 7).Taalgebruik in Tenakh: sjèbha` / sjëbha` (zeven).Getalwaarde: sjin = 21 of 300, beth = 2, ajin = 16 of 70; totaal: 39 (3 X 13 = (26 + 13) OF 372 (2 X 3 X 31).Structuur: 3 - 2 - 7.De som van de elementen is telkens 12 -> 3.Tenakh (69).Pentateuch (45).Rest (24).Gn (3): (1) Gn 2,2.(2) Gn 2,3.(3) Gn 8,4.Ex (13): (1) Ex 12,16.(2) Ex 13,6.(3) Ex 16,26.(4) Ex 16,27.(5) Ex 16,29.(6) Ex 20,10.(7) Ex 20,11.(8) Ex 23,12.(9) Ex 24,16.(10) Ex 31,15.(11) Ex 31,17.(12) Ex 34,21.(13) Ex 35,2.Lv (16): (1) Lv 13,5.(2) Lv 13,6.(3) Lv 13,27.(4) Lv 13,32.(5) Lv 13,34.(6) Lv 13,51.(7) Lv 14,9.(8) Lv 14,39.(9) Lv 16,29.(10) Lv 23,3.(11) Lv 23,8.(12) Lv 23,24.(13) Lv 23,27.(14) Lv 23,34.(15) Lv 23,39.(16) Lv 23,41. Nu (11): (1) Nu 6,9.(2) Nu 7,48.(3) Nu 19,12.(4) Nu 19,19.(5) Nu 28,25.(6) Nu 29,1.(7) Nu 29,7.(8) Nu 29,12.(9) Nu 29,32.(10) Nu 31,19.(11) Nu 31,24.Dt (2): (1) Dt 5,14.(2) Dt 16,8.
- הַשְּׁבִעִי = hasjsjëbhî`î (de zevende). Tenakh (8): (1) Ex 12,15.(2) Ex 16,30.(3) Lv 25,9.(4) 1 Kr 2,15.(5) 1 Kr12,12.(6) 1 Kr 24,10.(7) 1 Kr 25,14.(8) 2 Kr 5,3.
- Grieks: ἑπτα = hepta . Bijbel (334).OT (272).NT (62).Een vorm van ἑπτα = hepta (zeven) in de LXX (377), in het NT (87).
- Lat. septem.Bijbel (325).OT (264).NT (61).
- Ned.: zeven. Arabisch: sab`ah (zeven): سَبْعة. Taalgebruik in de Qoran: sab`ah (zeven).D.: Sieben.E. seven.Fr.: sept.Grieks: ἑπτα = hepta . Hebreeuws: de).Zie: שֶׁבַע / שֵׁבַע = sjèbha` / sjëbha` (zeven) (zie 7).Taalgebruik in Tenakh: sjèbha` / sjëbha` (zeven).Lat.: septem.
- De eerste medeklinker: s; in het Grieks werd het een aangeblazen ha; in het Nederlands werd de s een z.De tweede medeklinker: b: in het Arabisch en het Duits; in het Hebreeuws is het een zachte b, uitgesproken als v; zo ook in het E. en het Ned.; in het Gr., het Lat. en het Fr. werd het een p; in het Fr. wordt de p niet uitgesproken.De derde medeklinker: de ajin in het Arabisch en het Hebreeuws; in het Gr. en het Lat. door de letter t.Het Franse sept is afkorting van het Lat. septem; de -en uitgang in het D., E. en Ned. komt wellicht uit de Latijnse uitgang -em.

Gn 2,2.3. - 4. הַשְּׁביעִי בַּיּוֹם = bajjôm hasjsjëbhî`î (op de zevende dag). Tenakh (24): (1) Gn 2,2.(2) Ex 16,27.(3) Ex 16,29.(4) Ex 20,11.(5) Ex 24,16.(6) Lv 13,5.(7) Lv 13,6.(8) Lv 13,27.(9) Lv 13,32.(10) Lv 13,34.(11) Lv 13,51.(12) Lv 14,9.(13) Lv 14,39.(14) Lv 23,8.
- הַשְּׁבִיעִי וּבַיּוֹם = ûbhajjôm hasjsjëbhî`î (en op de zevende dag).Tenakh (16): (1) Ex 12,16.(2) Ex 13,6.(3) Ex 16,26.(4) Ex 23,12.(5) Ex 31,15.(6) Ex 31,17.(7) Ex 34,21.(8) Ex 35,2.(9) Lv 23,3.(10) Nu 19,12.(11) Nu 19,19.(12) Nu 28,25.(13) Nu 29,32.(14) Nu 31,19.(15) Dt 16,8.(16) Joz 6,4.

Gn 2,2.5. מְלַאכְתּוֹ = mëla'khëthô (zijn werk) < zelfst. naamw. + suffix bezittel. voornaamw. 3de pers. mann. enk..Zie: מְלָאכָה = mëlâ´kâh (werk, arbeid, vermogen, have, voorraad).Taalgebruik in Tenakh: mëlâ ´kâh (werk, arbeid, vermogen, have, voorraad).Tenakh (6): (1) Gn 2,2 (2X).(2) Gn 2,3. (3) Gn 39,11.(4) 1 K 7,14.(5) Neh 4,9.(6) 2 Kr 16,5.

Gn 2,2.6. אֲשֶׁר = ´äsjèr (die) OF persoonsnaam אָשֶׁר = ´âsjer (Aser).Taalgebruik in Tenakh: ´äsjèr (die). Getalswaarde : aleph = 1, sjin = 21 of 300, resj = 20 of 200; totaal: 42 (2 X 3 X 7) of 501 (3 X 167). Structuur: 1 - 3 - 2.De som van de elementen is telkens 6.Tenakh (4012).Pentateuch (1378).Eerdere Profeten (1114).Latere Profeten (717).12 Kleine Profeten (106).Geschriften (697) .Gn (307).Ex (217).Dt (397).

Gn 2,2.5. - 6. מְלַאכְתּוֹ אֲשֶׁר = mëla'khëthô äsjèr (zijn werk dat).Tenakh (2): (1) Gn 2,2 (2X).(2) Gn 2,3.

Gn 2,2.7. act. qal perf. 3de pers. mann. enk. עָשָׂה = `âshâh (hij maakte).Zie: עָשָׂה = `âshâh (maken, doen).Taalgebruik in Tenakh: `âshâh (maken).Getalwaarde: ajin = 16 of 70, shin = 21 of 300, he = 5; totaal : 42 (2 X 3 X 7) OF 375 (3 X 5³).Structuur: 7 - 3 - 5.De som van de elementen is telkens 6.Ex (38).Ex 20 (1): Ex 20,11.
- Grieks: act. ind. aor. 3de pers. enk. εποιησεν = epoièsen (hij deed) van het werkw. ποιεω = poieô (doen, maken).Taalgebruik in het NT: poieô (doen, maken).Taalgebruik in de LXX: poieô (doen, maken).Bijbel (714).OT (641).NT (73).Een vorm van ποιεω = poieô (doen, maken) in de LXX (3390), in het NT (565).
- Ned..doen.Arabisch: عَمَلَ = `amala (werken).Taalgebruik in de Qoran: `amala (werken.D..tun.E..do.Fr..faire.Grieks.ποιεω = poieô (doen, maken).Taalgebruik in het NT: poieô (doen, maken).Hebreeuws: עָשָׂה = `âshâh (maken, doen).Taalgebruik in Tenakh: `âshâh (maken).Lat..facere.

Gn 2,2.5. - 7. מְלַאכְתּוֹ אֲשֶׁר עָשָׂה = mëla'khëthô äsjèr `âshâh (zijn werk dat hij deed).Tenakh (1): Gn 2,2 (2X).

Gn 2,2.8. וַיִּשְׁבֹּת = wajjisjëboth (en hij hield op) < prefix voegwoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. שָׁבַת = sjâbath (ophouden, rusten, vieren).Taalgebruik in Tenakh: sj-b-th.Getalwaarde: sjin = 21 of 300, beth = 2, thaw = 22 of 400; totaal: 45 (5 X 19) OF 702 (2 X 3³ X 13).Structuur: 3 - 2 - 4.De som van de elementen is telkens 9. o.a. Gn 2,2.
- שָׁבַת = sjâbath (ophouden, rusten, vieren).Taalgebruik in Tenakh: sj-b-th.Getalwaarde: sjin = 21 of 300, beth = 2, thaw = 22 of 400; totaal: 45 (5 X 19) OF 702 (2 X 3³ X 13).Structuur: 3 - 2 - 4.De som van de elementen is telkens 9.o.a. Gn 2,3.
- act. qal imperf. 2de pers. mann. enk. תִשְׁבֹּת = thisjëboth (jij zult ophouden) van het werkw. שָׁבַת = sjâbath (ophouden, rusten, vieren).Taalgebruik in Tenakh: sj-b-th.Getalwaarde: sjin = 21 of 300, beth = 2, thaw = 22 of 400; totaal: 45 (5 X 19) OF 702 (2 X 3³ X 13).Structuur: 3 - 2 - 4.De som van de elementen is telkens 9.Tenakh (4): (1) Ex 23,12.(2) Ex 34,21.(3) Lv 26,34.(4) Lv 26,35.

Gn 2,2.9. בְּיוֹם /בַּיּוֹם = bëjôm / bajjôm = op een (de) dag < voorzetsel bë + (bepaald lidw. ha) + יוֹם = jôm (dag).Taalgebruik in Tenakh: jôm (dag).Getalwaarde: jod = 10, waw = 6, mem = 13 of 40; totaal: 29 OF 56 (2³ X 7).Structuur: 1 - 6 - 4.De som van de elementen is telkens 2.Tenakh (491).Pentateuch (130).Eerdere Profeten (102).Latere Profeten (116).12 Kleine Profeten (62).Geschriften (81).12 kl. Prof. (62).Gn (22): (1) Gn 1,18.(2) Gn 2,2.(3) Gn 2,4.(4) Gn 2,17.(5) Gn 3,5.(6) Gn 5,1.(7) Gn 5,2.(8) Gn 7,11.(9) Gn 15,18.(10) Gn 21,8.(11) Gn 22,4.(12) Gn 26,32.(13) Gn 30,33.(14) Gn 30,35.(15) Gn 31,22.(16) Gn 31,40. (17) Gn 33,16.(18) Gn 34,25.(19) Gn 35,3.(20) Gn 40,20.(21) Gn 42,18.(22) Gn 48,20. Ex (23): (1) Ex 2,13.(2) Ex 5,6.(3) Ex 6,28.(4) Ex 8,18.(5) Ex 10,28.(6) Ex 12,15.(7) Ex 13,8.(8) Ex 14,30.(9) Ex 16,5.(10) Ex 16,22.(11) Ex 16,27.(12) Ex 16,29.(13) Ex 16,30.(14) Ex 19,1.(15) Ex 19,11.(16) Ex 19,16. (17) Ex 20,11.(18) Ex 22,29.(19) Ex 24,16.(20) Ex 31,15.(21) Ex 32,28.(22) Ex 35,3.(23) Ex 40,2.
- Oorspronkelijk klonk יוֹם = jôm (dag) als jawm.Lettinga 12, 2012, 2b: "Na contractie bleef de ו (= waw) in de spelling bewaard en werd nu beschouwd als de uitdrukking van de vocaal ô".
- Grieks.gen. vr. enk. + acc. vr. mv. ἡμερας = hèmeras (dag / dagen) van het zelfst. naamw. ἡμερα = hèmera (dag).Taalgebruik in de Septuaginta: hèmera (dag).Taalgebruik in het NT: hèmera (dag).Gn (41).Gn 1 (3): (1) Gn 1,14 (2X).(2) Gn 1,16.(3) Gn 1,18.

  hèmera (dag)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
2 gen. vr. enk. + acc. vr. mv hèmeras  799  575  224  13  11  14  40  126  12  38  46     

- Ned.: dag.Arabisch: يَوم = jaum (dag).Taalgebruik in de Qoran: dag (jaum).D.: Tag.E.: day.F.: jour < Lat. diurnum .Cfr journaal. Grieks: ἡμερα = hèmera (dag).Taalgebruik in het NT: hèmera (dag).Hebreeuws: יוֹם = jôm (dag).Taalgebruik in Tenakh: jôm (dag).Lat.: dies.

Gn 2,2.10. הַשְּׁבִיעִי = hasjsjëbhî`î (de zevende).Zie: שֶׁבַע / שֵׁבַע = sjèbha` / sjëbha` (zeven) (zie 7).Taalgebruik in Tenakh: sjèbha` / sjëbha` (zeven).Getalwaarde: sjin = 21 of 300, beth = 2, ajin = 16 of 70; totaal: 39 (3 X 13 = (26 + 13) OF 372 (2 X 3 X 31).Structuur: 3 - 2 - 7.De som van de elementen is telkens 12 -> 3.Tenakh (69).Pentateuch (45).Eerdere Profeten (10).Latere Profeten (2).12 Kleine Profeten (1).Geschriften (11).Lv (16): (1) Lv 13,5.(2) Lv 13,6.(3) Lv 13,27.(4) Lv 13,32.(5) Lv 13,34.(6) Lv 13,51.(7) Lv 14,9.(8) Lv 14,39.(9) Lv 16,29.(10) Lv 23,3.(11) Lv 23,8.(12) Lv 23,24.(13) Lv 23,27.(14) Lv 23,34.(15) Lv 23,39.(16) Lv 23,41.
- הַשְּׁבִעִי = hasjsjëbhî`î (de zevende). Tenakh (8): (1) Ex 12,15.(2) Ex 16,30.(3) Lv 25,9.(4) 1 Kr 2,15.(5) 1 Kr12,12.(6) 1 Kr 24,10.(7) 1 Kr 25,14.(8) 2 Kr 5,3.
- Grieks: ἑπτα = hepta .Bijbel (334).OT (272).NT (62).Een vorm van ἑπτα = hepta (zeven) in de LXX (377), in het NT (87).
- Lat. septem.Bijbel (325).OT (264).NT (61).
- Ned.: zeven. Arabisch: sab`ah (zeven): سَبْعة. Taalgebruik in de Qoran: sab`ah (zeven).D.: Sieben.E. seven.Fr.: sept.Grieks: ἑπτα = hepta . Hebreeuws: de).Zie: שֶׁבַע / שֵׁבַע = sjèbha` / sjëbha` (zeven) (zie 7).Taalgebruik in Tenakh: sjèbha` / sjëbha` (zeven).Lat.: septem.
- De eerste medeklinker: s; in het Grieks werd het een aangeblazen ha; in het Nederlands werd de s een z.De tweede medeklinker: b: in het Arabisch en het Duits; in het Hebreeuws is het een zachte b, uitgesproken als v; zo ook in het E. en het Ned.; in het Gr., het Lat. en het Fr. werd het een p; in het Fr. wordt de p niet uitgesproken.De derde medeklinker: de ajin in het Arabisch en het Hebreeuws; in het Gr. en het Lat. door de letter t.Het Franse sept is afkorting van het Lat. septem; de -en uitgang in het D., E. en Ned. komt wellicht uit de Latijnse uitgang -em.

Gn 2,2.9. - 10. הַשְּׁביעִי בַּיּוֹם = bajjôm hasjsjëbhî`î (op de zevende dag). Tenakh (24): (1) Gn 2,2.(2) Ex 16,27.(3) Ex 16,29.(4) Ex 20,11.(5) Ex 24,16.(6) Lv 13,5.(7) Lv 13,6.(8) Lv 13,27.(9) Lv 13,32.(10) Lv 13,34.(11) Lv 13,51.(12) Lv 14,9.(13) Lv 14,39.(14) Lv 23,8.
- הַשְּׁבִיעִי וּבַיּוֹם = ûbhajjôm hasjsjëbhî`î (en op de zevende dag).Tenakh (16): (1) Ex 12,16.(2) Ex 13,6.(3) Ex 16,26.(4) Ex 23,12.(5) Ex 31,15.(6) Ex 31,17.(7) Ex 34,21.(8) Ex 35,2.(9) Lv 23,3.(10) Nu 19,12.(11) Nu 19,19.(12) Nu 28,25.(13) Nu 29,32.(14) Nu 31,19.(15) Dt 16,8.(16) Joz 6,4.

Gn 2,2.12. מְלַאכְתּוֹ = mëla'khëthô (zijn werk) < zelfst. naamw. + suffix bezittel. voornaamw. 3de pers. mann. enk..Zie: מְלָאכָה = mëlâ´kâh (werk, arbeid, vermogen, have, voorraad).Taalgebruik in Tenakh: mëlâ ´kâh (werk, arbeid, vermogen, have, voorraad).Tenakh (6): (1) Gn 2,2 (2X).(2) Gn 2,3. (3) Gn 39,11.(4) 1 K 7,14.(5) Neh 4,9.(6) 2 Kr 16,5.

Gn 2,2.11. - 12. מְלַאכְתּוֹ מִכָּל = mikâl mëla'khëthô (van al zijn werk).Tenakh (2): (1) Gn 2,2. (2) Gn 2,3.
- מְלָאכְתֶּךָ כָּל (al jouw werk) < zelfst. naamw. vr. enk. stat. construct. + persoonl. voornaamw. 2de pers. mann. enk..Tenakh (2): (1) Ex 20,9.(2) Dt 5,13.
- מְלָאכָה כָּל (al het werk).Tenakh (8): (1) Ex 12,16.(2) Ex 35,35.(3) Lv 23,3.(4) Lv 23,30.(5) Lv 23,31.(6) Nu 29,7.(7) 1 K 7,14.(8) Jr 17,24

Gn 2,2.13. אֲשֶׁר = ´äsjèr (die) OF persoonsnaam אָשֶׁר = ´âsjer (Aser).Taalgebruik in Tenakh: ´äsjèr (die). Getalswaarde : aleph = 1, sjin = 21 of 300, resj = 20 of 200; totaal: 42 (2 X 3 X 7) of 501 (3 X 167). Structuur: 1 - 3 - 2.De som van de elementen is telkens 6.Tenakh (4012).Pentateuch (1378).Eerdere Profeten (1114).Latere Profeten (717).12 Kleine Profeten (106).Geschriften (697) .Gn (307).Ex (217).Dt (397).

Gn 2,2.12. - 13. מְלַאכְתּוֹ אֲשֶׁר = mëla'khëthô äsjèr (zijn werk dat).Tenakh (2): (1) Gn 2,2 (2X).(2) Gn 2,3.

Gn 2,2.14. act. qal perf. 3de pers. mann. enk. עָשָׂה = `âshâh (hij maakte).Zie: עָשָׂה = `âshâh (maken, doen).Taalgebruik in Tenakh: `âshâh (maken).Getalwaarde: ajin = 16 of 70, shin = 21 of 300, he = 5; totaal : 42 (2 X 3 X 7) OF 375 (3 X 5³).Structuur: 7 - 3 - 5.De som van de elementen is telkens 6.Ex (38).Ex 20 (1): Ex 20,11.
- Grieks: act. ind. aor. 3de pers. enk. εποιησεν = epoièsen (hij deed) van het werkw. ποιεω = poieô (doen, maken).Taalgebruik in het NT: poieô (doen, maken).Taalgebruik in de LXX: poieô (doen, maken).Bijbel (714).OT (641).NT (73).Een vorm van ποιεω = poieô (doen, maken) in de LXX (3390), in het NT (565).
- Ned..doen.Arabisch: عَمَلَ = `amala (werken).Taalgebruik in de Qoran: `amala (werken.D..tun.E..do.Fr..faire.Grieks.ποιεω = poieô (doen, maken).Taalgebruik in het NT: poieô (doen, maken).Hebreeuws: עָשָׂה = `âshâh (maken, doen).Taalgebruik in Tenakh: `âshâh (maken).Lat..facere.

Gn 2,2.12. - 14. מְלַאכְתּוֹ אֲשֶׁר עָשָׂה = mëla'khëthô äsjèr `âshâh (zijn werk dat hij deed).Tenakh (1): Gn 2,2 (2X).


Gn 2,3 - Gn 2,3 : De schepping
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
3kai èulogèsen o theos tèn èmeran tèn ebdomèn kai ègiasen autèn oti en autè katepausen apo pantôn tôn ergôn autou ôn èrxato o theos poièsai  3 et benedixit diei septimo et sanctificavit illum quia in ipso cessaverat ab omni opere suo quod creavit Deus ut faceret    3 En God heeft den zevenden dag gezegend, en dien geheiligd; omdat Hij op denzelven gerust heeft van al Zijn werk, hetwelk God geschapen had, om te volmaken.  [3] God zegende de zevende dag en maakte hem heilig, want op die dag rustte God van al het werk dat Hij scheppend tot stand had gebracht.  [3] God zegende de zevende dag en verklaarde die heilig, want op die dag rustte hij van heel zijn scheppingswerk.  3 God zegent de zevende dag en heiligt die; want daarop heeft hij sabbat gehouden van al zijn werk, dat God geschapen heeft om te maken. •  3. Dieu bénit le septième jour et le sanctifia, car il avait chômé après tout son ouvrage de création.  

King James Bible.[3] And God blessed the seventh day, and sanctified it: because that in it he had rested from all his work which God created and made.
Luther-Bibel.3 Und Gott segnete den siebenten Tag und heiligte ihn, weil er an ihm ruhte von allen seinen Werken, die Gott geschaffen und gemacht hatte.

Tekstuitleg van Gn 2,3.Het vers Gn 2,3 telt 16 woorden en 61 letters.De getalswaarde van Gn 2,3 is 4928 (2³ X 2³ X 7 X 11).De getalswaarde is 958 (2 X 479).Gn 2,1-4a telt 40 woorden en 169 (13²) letters.

Gn 2,3.1. waw consec. + act. piel imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְבָרֶך = wajëbhârèkh (en hij zegende) van het werkw. בָרַך = bârakh (zegenen, loven, prijzen).Taalgebruik in Tenakh: bârakh (zegenen, loven, prijzen).Getalswaarde: beth = 2, resj = 20 of 200, kaf = 11 of 20.Totaal: 33 (3 X 11) of 222 (6 X 37 OF 2 X 111).111 = 3 X 37 OF (5 X 17) + 26.Structuur: 2 - 2 - 2.De som van de elementen is telkens 6.Tenakh (33).Pentateuch (20): (1) Gn 1,22.(2) Gn 1,28.(3) Gn 2,3.(4) Gn 5,2.(5) Gn 9,1.(6) Gn 24,11.(7) Gn 25,11.(8) Gn 28,1.(9) Gn 30,30.(10) Gn 32,1.(11) Gn 32,30.(12) Gn 35,9.(13) Gn 39,5.(14) Gn 47,7.(15) Gn 47,10.(16) Gn 48,3.(17) Gn 48,15.(18) Gn 49,28.(19) Ex 39,43.(20) Dt 1,1.Verder: (21) Joz 24,10.(22) 2 S 6,11.(23) 2 S 6,18. (24) 2 S 14,22.(25) 1 K 8,14.(26) 1 K 8,55.(27) Ps 145,21.(28) Neh 8,6.(29) 1 Kr 13,14.(30) 1 Kr 16,2.(31) 1 Kr 29,10.(32) 2 Kr 6,3.(33) 2 Kr 6,13.
- Grieks: act. ind. aor. 3de pers. enk. ηυλογησεν = èulogèsen (hij zegende) van het werkw. ευλογεω = eulogeô (goed spreken, loven, prijzen, zegenen).Taalgebruik in het NT: eulogeô (goed spreken, loven, prijzen).Taalgebruik in Lc: eulogeô (goed spreken, loven, prijzen).Taalgebruik in Hnd: eulogeô (goed spreken, loven, prijzen).Taalgebruik in de Septuaginta: eulogeô (goed spreken, loven, prijzen).Bijbel (19): (1) Gn 1,22.(2) Gn 1,28.(3) Gn 2,3.(4) Gn 9,1.(5) Gn 14,19.(6) Gn 27,23.(7) Gn 27,27 .(8) Gn 30,30.(9) Gn 32,30.(10) Gn 35,9.(11) Gn 39,5.(12) Gn 48,15.(13) Dt 16,10.Verder: (14) Joz 22,6.(15) Re 13,24.(16) 2 S 6,12.(17) 1 K 21,10.(18) Neh 8,6.(19) 2 Kr 31,10. Een vorm van ευλογεω = eulogeô (goed spreken, loven, prijzen, zegenen) in de LXX (516) , in het NT (42).
- Ned.: zegenen < signare (tekenen), het signum (teken) van het kruis slaan.Arabisch: بَارَكَ = bâraka (zegenen).Taalgebruik in de Qoran: bâraka (zegenen). D.: segnen.E.: to bless.Fr.: bénir.Gr.: ευλογεω = eulogeô (goed spreken, loven, prijzen).Taalgebruik in het NT: eulogeô (goed spreken, loven, prijzen).Hebreeuws: בָרַך = bârakh (zegenen, loven, prijzen).Taalgebruik in Tenakh: bârakh (zegenen, loven, prijzen).Lat.: benedicere.
- Misschien is het niet toevallig dat er een relatie gelegd wordt tussen het begin van vers 21 en dat van 22.Hierdoor wordt een verband gelegd tussen bara (scheppen) en barakh (zegenen).Vertalen we bara door baren en bekijken we de context van barakh, dan zien we dat beiden met voortbrengen te maken hebben.

Gn 2,3.2. אֱלֹהִים = ´èlohîm (God).Taalgebruik in Tenakh: ´èlohîm (God).Getalwaarde: aleph = 1; lamed = 12 of 30; he = 5; jod = 10; mem = 13 of 40; totaal: 41 of 86 (2 X 43).Structuur: 1 - 3 -5 -1 - 4. De som van de elementen is telkens 5.De verkorte vorm van de godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm is אֵל = ´èl .Getalwaarde is: aleph = 1; lamed = 12 of 30; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld) .Structuur: 1 - 3.De som van de elementen is telkens 4.Tenakh (299).Pentateuch (216) .Eerdere Profeten (28).Latere Profeten (25).12 Kleine Profeten (14).Geschriften (16).Gn (140) .Ex (31).Lv (0).Nu (7).Dt (29).Gn 1 (26 verzen; 31X).Niet in (1) Gn 1,13.(2) Gn 1,15.(3) Gn 1,19.(4) Gn 1,23.(5) Gn 1,30.
- De godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) komt 31X in Gn 1 voor.Het aantal verzen in Gn 1 is 31 .
- Grieks.θεος = theos (God) .Taalgebruik in het NT: theos (God).Taalgebruik in de LXX: theos (God). Een vorm van θεος = theos (God) in de LXX (3984), in het NT (1314).
- Ned.: God.Arabisch: اَللە = ´allah (Allah).Taalgebruik in de Qoran: ´allah (Allah).In het woord Allah zit het woord `al (op, verheven).D.: Gott.E.: God.Fr.: dieu.De vloek dju.Grieks: θεος = theos (God) .Taalgebruik in het NT: theos (God).Hebreeuws: אֱלֹהִים = ´èlohîm (God).Taalgebruik in Tenakh: ´èlohîm (God).
- אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) heeft een mannelijke meervoudsvorm; we zouden moeten vertalen: goden.Als collectief zouden we kunnen vertalen: god.Zo kan dan ook het enk. van het werkw. verklaard worden.Onder goden k/ kunnen an zowel de mannelijke als de vrouwelijke god(en) begrepen zijn.
- De Godsnaam יהוה = JHWH wordt veelvuldiger dan de naam אֱלֹהִים = ´èlohîm (god) gebruikt.Vergelijk maar: יהוה = JHWH.Eigennaam van God.Taalgebruik in Tenakh : JHWH.Getalwaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6.Totaal: 26.Structuur: 1 - 5 - 6 - 5.De som van de elementen is telkens 8.Tenakh (5193).Pentateuch (1326).Eerdere Profeten (1013).Latere Profeten (1357).12 Kleine Profeten (387).Geschriften (1110).Gn (128). Ex (299).Lv (199).Nu (287).Dt (413).In Gn: ´èlohîm (god) (140), de Godsnaam JHWH (128), vooral in Gn 1-25.

    Tenakh Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn Gn 1 Ex Lv Nu Dt
  ´èlohîm (God) 299 216 28 25 12 16 140 26 (31X) 31 0 7 29
  JHWH 5193 1326 1013 1357 387 1110 128 0 299 199 287 413

- De woorden אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) en אֵל = ´èl (God) beginnen met een aleph.De getalwaarde van אֵל = ´èl (God) is 13 OF 31, wellicht met een grote symbolische betekenis; 1 => 3 OF 3 => 1.

Gn 2,3.1. - 2. וַיְבָרֶך אֱלֹהִים = wajëbhârèkh èlohîm (en God zegende).Tenakh (3): (1) Gn 2,3.(2) Gn 9,1.(3) Gn 25,11. Zie ook Gn 1,22 .
- וַיְבָרֶך יהוה = wajëbhârèkh JHWH (en JHWH zegende).Tenakh (4): (1) Gn 30,30.(2) Gn 39,5.(3) 2 S 6,11.(4) 1 Kr 13,14.

Gn 2,3.3. אֵת / אֶת = ´eth / ´èth (accusatief).Taalgebruik in Tenakh: ´eth (accusatief).Getalwaarde: aleph = 1, thaw = 22 of 400; totaal: 23 OF 401 (priemgetal).Structuur: 1 - 4.Eerste en laatste letter van het Hebreeuwse alfabet.Tenakh (5699).Pentateuch (2002).Eerdere Profeten (1661). Latere Profeten (860).12 Kleine Profeten (207).Geschriften (967).Joz (231).Gn (525).

Gn 2,3.4. יוֹם = jôm (dag).Taalgebruik in Tenakh: jôm (dag).Taalgebruik in Js: jôm (dag).Taalgebruik in Am: jôm (dag).Taalgebruik in Mi: jôm (dag).Getalwaarde: jod = 10, waw = 6, mem = 13 of 40; totaal: 29 OF 56 (2³ X 7).Structuur: 1 - 6 - 4.De som van de elementen is telkens 2.Tenakh (209).Pentateuch (76).Eerdere Profeten (23).Latere Profeten (33).12 Kleine Profeten (24).Geschriften (53).Pentateuch (76) .Gn (23).Ex (14).Lv (11).Nu (17).Dt (11).
- Grieks: ἡμερα = hèmera (dag).Taalgebruik in de Septuaginta: hèmera (dag).Taalgebruik in het NT: hèmera (dag).
- Ned.: dag.Arabisch: يَوم = jaum (dag).Taalgebruik in de Qoran: dag (jaum).D.: Tag.E.: day.F.: jour < Lat. diurnum .Cfr journaal. Grieks: ἡμερα = hèmera (dag).Taalgebruik in het NT: hèmera (dag).Lat.: dies.Hebreeuws: יוֹם = jôm (dag).Taalgebruik in Tenakh: jôm (dag).3. - 4. אֶת יוֹם = ´èth jôm (dag).Tenakh (16).Pentateuch (6): (1) Gn 2,3.(2) Ex 20,8.(3) Ex 20,11.(4) Dt 5,12.(5) Dt 5,15.(6) Dt 16,3.

Gn 2,3.3. - 4. אֶת יוֹם = ´èth jôm (dag).Tenakh (16).Pentateuch (6): (1) Gn 2,3.(2) Ex 20,8.(3) Ex 20,11.(4) Dt 5,12.(5) Dt 5,15.(6) Dt 16,3.
- אֶת יוֹם = ´èth jôm (dag) komt in Ex 20,8 op de 2de plaats voor na Gn 2,3.Hiermee is direct een link gelegd tussen Ex 20,8 en Gn 2,3.

Gn 2,3.5. הַשְּׁבִיעִי = hasjsjëbhî`î (de zevende).Zie: שֶׁבַע / שֵׁבַע = sjèbha` / sjëbha` (zeven) (zie 7).Taalgebruik in Tenakh: sjèbha` / sjëbha` (zeven).Getalwaarde: sjin = 21 of 300, beth = 2, ajin = 16 of 70; totaal: 39 (3 X 13 = (26 + 13) OF 372 (2 X 3 X 31).Structuur: 3 - 2 - 7.De som van de elementen is telkens 12 -> 3.Tenakh (69).Pentateuch (45).Eerdere Profeten (10).Latere Profeten (2).12 Kleine Profeten (1).Geschriften (11).Lv (16): (1) Lv 13,5.(2) Lv 13,6.(3) Lv 13,27.(4) Lv 13,32.(5) Lv 13,34.(6) Lv 13,51.(7) Lv 14,9.(8) Lv 14,39.(9) Lv 16,29.(10) Lv 23,3.(11) Lv 23,8.(12) Lv 23,24.(13) Lv 23,27.(14) Lv 23,34.(15) Lv 23,39.(16) Lv 23,41.
- הַשְּׁבִעִי = hasjsjëbhî`î (de zevende). Tenakh (8): (1) Ex 12,15.(2) Ex 16,30.(3) Lv 25,9.(4) 1 Kr 2,15.(5) 1 Kr12,12.(6) 1 Kr 24,10.(7) 1 Kr 25,14.(8) 2 Kr 5,3.
- Grieks: ἑπτα = hepta .Bijbel (334).OT (272).NT (62).Een vorm van ἑπτα = hepta (zeven) in de LXX (377), in het NT (87).
- Lat. septem.Bijbel (325).OT (264).NT (61).
- Ned.: zeven. Arabisch: sab`ah (zeven): سَبْعة. Taalgebruik in de Qoran: sab`ah (zeven).D.: Sieben.E. seven.Fr.: sept.Grieks: ἑπτα = hepta . Hebreeuws: de).Zie: שֶׁבַע / שֵׁבַע = sjèbha` / sjëbha` (zeven) (zie 7).Taalgebruik in Tenakh: sjèbha` / sjëbha` (zeven).Lat.: septem.
- De eerste medeklinker: s; in het Grieks werd het een aangeblazen ha; in het Nederlands werd de s een z.De tweede medeklinker: b: in het Arabisch en het Duits; in het Hebreeuws is het een zachte b, uitgesproken als v; zo ook in het E. en het Ned.; in het Gr., het Lat. en het Fr. werd het een p; in het Fr. wordt de p niet uitgesproken.De derde medeklinker: de ajin in het Arabisch en het Hebreeuws; in het Gr. en het Lat. door de letter t.Het Franse sept is afkorting van het Lat. septem; de -en uitgang in het D., E. en Ned. komt wellicht uit de Latijnse uitgang -em.

Gn 2,3.3. - 5. אֶת יוֹם הַשְּׁבִיעִי = ´èth jôm hasjsjëbhî`î (de zevende dag).Tenakh (1): Gn 2,3.
- אֶת יוֹם הַשַּׁבָּת = ´èth jôm hasjabbâth (de sabbatdagdag).Tenakh (9): (1) Ex 20,8.(2) Ex 20,11.(3) Dt 5,12.(4) Dt 5,15.(5) Jr 17,22.(6) Jr 17,24.(7) Jr 17,27.(8) Neh 13,17.(9) Neh 13,22.In Tenakh eveneens 9X zonder אֵת / אֶת = ´eth / ´èth (accusatief) .
- בְּיוֹם הַשַּׁבָּת = bëjôm sjâbbath (op sabbatdag) .Tenakh (13): (1) Ex 31,15.(2) Ex 35,3.(3) Lv 24,8 (2X).(4) Nu 15,32.(5) Jr 17,21.(6) Jr 17,22.(7) Jr 17,24.(8) Jr 17,27.(9) Ez 46,4.(10) Ez 45,12.(11) Neh 10,32.(12) Neh 13,15.(13) Neh 13,19.

Gn 2,3.6. וַיְקַדֵּשׁ = wajëqaddesj (en hij heiligde) < prefix voegwoord wë + act. piël 3de pers. mann. enk. van het werkw. קָדַשׁ = qâdasj (heiligen) .Taalgebruik in Tenakh: qâdasj (heiligen).Getalwaarde: qoph = 19 of 100, daleth = 4, sjin = 21 of 300; totaal: 44 (2² X 11) OF 404 (2² X 101).Structuur: 1 - 4 - 3.De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (8): (1) Gn 2,3.(2) Ex 19,14.(3) Lv 8,10.(4) Lv 8,30.(5) Nu 7,1.(6) Nu 20,13.(7) 1 S 16,5.(8) 2 Kr 7,7.

Gn 2,3.6. - 7. וַיְקַדֵּשׁ אֹתוֹ = wajëqaddesj 'othô (en hij heiligde hem).Tenakh (2): (1) Gn 2,3.(2) Nu 7,1.

Gn 2,3.8. - 9. כִּי בוֹ = kî bô (want erop).Tenakh (6): (1) Gn 2,3.(2) Ex 23,15.(3) Dt 18,5.(4) 2 K 5,1.(5) Ps 33,21.(6) Ps 119,35.

Gn 2,3.10. act. qal imperf. 2de pers. mann. enk. תִשְׁבֹּת = thisjëboth (jij zult ophouden) van het werkw. שָׁבַת = sjâbath (ophouden, rusten, vieren).Taalgebruik in Tenakh: sj-b-th.Getalwaarde: sjin = 21 of 300, beth = 2, thaw = 22 of 400; totaal: 45 (5 X 19) OF 702 (2 X 3³ X 13).Structuur: 3 - 2 - 4.De som van de elementen is telkens 9.Tenakh (4): (1) Ex 23,12.(2) Ex 34,21.(3) Lv 26,34.(4) Lv 26,35.
- וַיִּשְׁבֹּת = wajjisjëboth (en hij hield op) < prefix voegwoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. שָׁבַת = sjâbath (ophouden, rusten, vieren).Taalgebruik in Tenakh: sj-b-th.Getalwaarde: sjin = 21 of 300, beth = 2, thaw = 22 of 400; totaal: 45 (5 X 19) OF 702 (2 X 3³ X 13).Structuur: 3 - 2 - 4.De som van de elementen is telkens 9.o.a. Gn 2,2.
- שָׁבַת = sjâbath (ophouden, rusten, vieren).Taalgebruik in Tenakh: sj-b-th.Getalwaarde: sjin = 21 of 300, beth = 2, thaw = 22 of 400; totaal: 45 (5 X 19) OF 702 (2 X 3³ X 13).Structuur: 3 - 2 - 4.De som van de elementen is telkens 9. o.a. Gn 2,3.

Gn 2,3.12. מְלַאכְתּוֹ = mëla'khëthô (zijn werk) < zelfst. naamw. + suffix bezittel. voornaamw. 3de pers. mann. enk..Zie: מְלָאכָה = mëlâ´kâh (werk, arbeid, vermogen, have, voorraad).Taalgebruik in Tenakh: mëlâ ´kâh (werk, arbeid, vermogen, have, voorraad).Tenakh (6): (1) Gn 2,2 (2X).(2) Gn 2,3. (3) Gn 39,11.(4) 1 K 7,14.(5) Neh 4,9.(6) 2 Kr 16,5.

Gn 2,3.11. - 12. מְלַאכְתּוֹ מִכָּל = mikâl mëla'khëthô (van al zijn werk).Tenakh (2): (1) Gn 2,2. (2) Gn 2,3.
- מְלָאכְתֶּךָ כָּל (al jouw werk) < zelfst. naamw. vr. enk. stat. construct. + persoonl. voornaamw. 2de pers. mann. enk..Tenakh (2): (1) Ex 20,9.(2) Dt 5,13.
- מְלָאכָה כָּל (al het werk).Tenakh (8): (1) Ex 12,16.(2) Ex 35,35.(3) Lv 23,3.(4) Lv 23,30.(5) Lv 23,31.(6) Nu 29,7.(7) 1 K 7,14.(8) Jr 17,24

Gn 2,3.13. אֲשֶׁר = ´äsjèr (die) OF persoonsnaam אָשֶׁר = ´âsjer (Aser).Taalgebruik in Tenakh: ´äsjèr (die). Getalswaarde : aleph = 1, sjin = 21 of 300, resj = 20 of 200; totaal: 42 (2 X 3 X 7) of 501 (3 X 167). Structuur: 1 - 3 - 2.De som van de elementen is telkens 6.Tenakh (4012).Pentateuch (1378).Eerdere Profeten (1114).Latere Profeten (717).12 Kleine Profeten (106).Geschriften (697) .Gn (307).Ex (217).Dt (397).

Gn 2,3.12. - 13. מְלַאכְתּוֹ אֲשֶׁר = mëla'khëthô äsjèr (zijn werk dat).Tenakh (2): (1) Gn 2,2 (2X).(2) Gn 2,3.

Gn 2,3.14. בָרָא = bârâ´ (scheppen).Taalgebruik in Tenakh: bârâ´ (scheppen).Getalwaarde: beth = 2, resj = 20 of 200, aleph = 1; totaal: 23 of 203.Structuur: 2 - 2 - 1.De som van de elementen is telkens 5.Tenakh (17, 21 vormen): (1) Gn 1,1.(2) Gn 1,27.(3) Gn 2,3.(4) Gn 5,1.(5) Dt 4,32.(6) 2 K 12,17.(7) Js 40,26.(8) Jr 31,22.(9) Ez 21,24.(10) Ps 51,12.(11) In zeven verzen in Da.Een vorm van בָרָא = bârâ´ (scheppen) in Tenakh (41 verzen, 48 vormen).Gn (8 verzen, 11 vormen).
- Grieks: act. ind. aor. 3de pers. enk. εποιησεν = epoièsen (hij deed) van het werkw. ποιεω = poieô (doen, maken).Taalgebruik in het NT: poieô (doen, maken).Taalgebruik in de LXX: poieô (doen, maken).Bijbel (714).OT (641).NT (73).Gn 1 (7 verzen, 9 vormen): (1) Gn 1,1.(2) Gn 1,7.(3) Gn 1,16.(4) Gn 1,21.(5) Gn 1,25.(6) Gn 1,27 (3X).(7) Gn 1,31. Een vorm van ποιεω = poieô (doen, maken) in de LXX (3390), in het NT (565).
- Ned.: scheppen.D.: (er)schaffen.Andere stamgroep: E.: to create.Fr.: créer.Italiaans: creare.Latijn: creare.Spaans: crear.
- Ned.: doen.Arabisch: عَمَلَ = `amala (werken).Taalgebruik in de Qoran: `amala (werken.D.: tun.E.: do: Fr.: faire.Grieks: ποιεω = poieô (doen, maken).Taalgebruik in het NT: poieô (doen, maken).Hebreeuws: עָשָׂה = `âshâh (maken, doen).Taalgebruik in Tenakh: `âshâh (maken).Lat.: facere.

Gn 2,3.15. אֱלֹהִים = ´èlohîm (God).Taalgebruik in Tenakh: ´èlohîm (God).Getalwaarde: aleph = 1; lamed = 12 of 30; he = 5; jod = 10; mem = 13 of 40; totaal: 41 of 86 (2 X 43).Structuur: 1 - 3 -5 -1 - 4. De som van de elementen is telkens 5.De verkorte vorm van de godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm is אֵל = ´èl .Getalwaarde is: aleph = 1; lamed = 12 of 30; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld) .Structuur: 1 - 3.De som van de elementen is telkens 4.Tenakh (299).Pentateuch (216) .Eerdere Profeten (28).Latere Profeten (25).12 Kleine Profeten (14).Geschriften (16).Gn (140) .Ex (31).Lv (0).Nu (7).Dt (29).Gn 1 (26 verzen; 31X).Niet in (1) Gn 1,13.(2) Gn 1,15.(3) Gn 1,19.(4) Gn 1,23.(5) Gn 1,30.
- De godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) komt 31X in Gn 1 voor.Het aantal verzen in Gn 1 is 31 .
- Grieks.θεος = theos (God) .Taalgebruik in het NT: theos (God).Taalgebruik in de LXX: theos (God). Een vorm van θεος = theos (God) in de LXX (3984), in het NT (1314).
- Ned.: God.Arabisch: اَللە = ´allah (Allah).Taalgebruik in de Qoran: ´allah (Allah).In het woord Allah zit het woord `al (op, verheven).D.: Gott.E.: God.Fr.: dieu.De vloek dju.Grieks: θεος = theos (God) .Taalgebruik in het NT: theos (God).Hebreeuws: אֱלֹהִים = ´èlohîm (God).Taalgebruik in Tenakh: ´èlohîm (God).
- אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) heeft een mannelijke meervoudsvorm; we zouden moeten vertalen: goden.Als collectief zouden we kunnen vertalen: god.Zo kan dan ook het enk. van het werkw. verklaard worden.Onder goden k/ kunnen an zowel de mannelijke als de vrouwelijke god(en) begrepen zijn.
- De Godsnaam יהוה = JHWH wordt veelvuldiger dan de naam אֱלֹהִים = ´èlohîm (god) gebruikt.Vergelijk maar: יהוה = JHWH.Eigennaam van God.Taalgebruik in Tenakh : JHWH.Getalwaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6.Totaal: 26.Structuur: 1 - 5 - 6 - 5.De som van de elementen is telkens 8.Tenakh (5193).Pentateuch (1326).Eerdere Profeten (1013).Latere Profeten (1357).12 Kleine Profeten (387).Geschriften (1110).Gn (128). Ex (299).Lv (199).Nu (287).Dt (413).In Gn: ´èlohîm (god) (140), de Godsnaam JHWH (128), vooral in Gn 1-25.

    Tenakh Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn Gn 1 Ex Lv Nu Dt
  ´èlohîm (God) 299 216 28 25 12 16 140 26 (31X) 31 0 7 29
  JHWH 5193 1326 1013 1357 387 1110 128 0 299 199 287 413

- De woorden אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) en אֵל = ´èl (God) beginnen met een aleph.De getalwaarde van אֵל = ´èl (God) is 13 OF 31, wellicht met een grote symbolische betekenis; 1 => 3 OF 3 => 1.

Gn 2,3.14. - 15. (1) בָרָא אֱלֹהִים = bârâ ´èlohîm (God schiep).Tenakh ( 3): (1) Gn 1,1.(2) Gn 2,3.(3) Dt 4,32.
- וַיִּבְרָא אֱלֹהִים = wajjibhërâ´ ´èlohîm (en God schiep).Tenakh (2): (1) Gn 1,21.(2) Gn 1,27.
- (2) וַיַּעַשׂ אֱלֹהִים = wajja`ash ´èlohîm (en God maakte).Tenakh (4): (1) Gn 1,7.(2) Gn 1,16.(3) Gn 1,25.(4) Re 6,40.
- וַיַּעַשׂ יהוה = wajja`ash JHWH (en JHWH maakte).Tenakh (11): (1) Gn 3,21.(2) Gn 21,1.(3) Ex 8,9.(4) Ex 8,20.(5) Ex 8,27.(6) Ex 9,6.(7) 1 S 19,5.(8) 1 S 28,17.(9) 2 S 23,10.(10) 2 S 23,12.(11) Jr 40,3.
- עֹשֶׂה יהוה = `âshâh JHWH (JHWH maakte).Tenakh (27).Pentateuch (14): (1) Gn 3,1.(2) Ex 13,8.(3) Ex 14,31.(4) Ex 18,8.(5) Ex 18,9.(6) Ex 20,11.(7) Ex 31,17.(8) Nu 33,4.(9) Dt 3,21.(10) Dt 4,3.(11) Dt 7,18.(12) Dt 24,9.(13) Dt 29,1.(14) Dt 29,23.Js (1) Js 44,23.
- כִּי שֵׁשֶׁת יָמִים עָשָֹה יהוה = kî sjesjèth jâmîm `âshâh JHWH (want gedurende zes dagen maakte JHWH).Tenakh (2): (1) Ex 20,11.(2) Ex 31,1 7.
- In Gn 2,3 wordt zowel het werkw. בָרָא = bârâ´ (scheppen) als het werkw. עָשָׂה = `âshâh (maken, doen) gebruikt.

Gn 2,3.13. - 15. אֲשֶׁר בָרָא אֱלֹהִים= ´äsjèr bârâ ´èlohîm (die God schiep).Tenakh (2): (1) Gn 2,3.(2) Dt 4,32.

Gn 2,3.16. לַעֲשׂוֹת = la`äshôth (om te doen) < prefix voorzetsel lë + werkw. qal infin. van het werkw. עָשָׂה = `âshâh (maken, doen).Taalgebruik in Tenakh: `âshâh (maken).Getalswaarde: ajin = 16 of 70, shin = 21 of 300, he = 5; totaal : 42 (2 X 3 X 7) OF 375 (3 X 5³).Structuur: 7 - 3 - 5.De som van de elementen is telkens 6.Tenakh (205).Gn (9): (1) Gn 2,3.(2) Gn 11,6.(3) Gn 18,7.(4) Gn 18,19.(5) Gn 19,22.(6) Gn 31,29.(7) Gn 34,14.(8) Gn 34,19.(9) Gn 39,11.


Gn 2,4b-25: De tuin van Eden

Gn 2,4 - Gn 2,4 : De schepping.Gn 1 -- Gn 1,1-2,4a -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 1,1 - Gn 1,2 - Gn 1,3 - Gn 1,4 - Gn 1,5 - Gn 1,6 - Gn 1,7 - Gn 1,8 - Gn 1,9 - Gn 1,10 - Gn 1,11 - Gn 1,12 - Gn 1,13 - Gn 1,14 - Gn 1,15 - Gn 1,16 - Gn 1,17 - Gn 1,18 - Gn 1,19 - Gn 1,20 - Gn 1,21 - Gn 1,22 - Gn 1,23 - Gn 1,24 - Gn 1,25 - Gn 1,26 - Gn 1,27 - Gn 1,28 - Gn 1,29 - Gn 1,30 - Gn 1,31 - Gn 2,1 - Gn 2,2 - Gn 2,3 - Gn 2,4a - De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4 hautè hè biblos geneseôs ouranou kai gès ote egeneto è èmera epoièsen o theos ton ouranon kai tèn gèn  4 istae generationes caeli et terrae quando creatae sunt in die quo fecit Dominus Deus caelum et terram  ´ellèh thôlëdôth  4 Dit zijn de geboorten des hemels en der aarde, als zij geschapen werden; ten dage als de HEERE God de aarde en den hemel maakte.   [4] Dit is de geschiedenis van het ontstaan van de hemel en de aarde, zoals ze geschapen zijn.  [4] Toen* de heer God aarde en hemel maakte,  [4] Dit is de geschiedenis van de hemel en de aarde. Zo ontstonden ze, zo werden ze geschapen. In de tijd dat God, de HEER, aarde en hemel maakte, De tuin van Eden   4 ¶ Dit zijn de geboorten van de hemelen en de aarde toen zij werden geschapen,– ten dage dat de ENE, God, aarde en hemelen maakte.  4. Telle fut l'histoire du ciel et de la terre, quand ils furent créés Au temps où Yahvé Dieu fit la terre et le ciel,  

King James Bible.[4] These are the generations of the heavens and of the earth when they were created, in the day that the LORD God made the earth and the heavens,
Luther-Bibel.4 So sind Himmel und Erde geworden, als sie geschaffen wurden. Es war zu der Zeit, da Gott der HERR Erde und Himmel machte.

Tekstuitleg van Gn 2,4.Dit vers Gn 2,4 telt 11 (4 + 7) woorden en 50 (25 + 25) letters.De getalwaarde van dit vers Gn 2,4 is 3462 (= 2 X 3 X 577).De getalswaarde is 958 (2 X 479).Gn 2,1-4a telt 40 woorden en 169 (13²) letters.

2. th-l-d-th (ontstaansgeschiedenissen). Taalgebruik in Tenakh : thôlëdôth (ontstaansgeschiedenissen); Getalswaarde van תוֹלְדוֹת = thôlëdôth: taw = 22 of 400; waw = 6; lamed = 12 of 30, daleth = 4; totaal: 22 + 6 + 12 + 4 + 6 + 22 = 72 OF 400 + 6 + 30 + 4 + 6 + 400 = 846. Mooie circulaire opbouw van het woord.
- th(ô)lëd(ô)th (ontstaangeschiedenis, geslachten) komt in dertien verzen voor: Gn (11). Nu (1). Rt (1). Dertien is de getalswaarde van אֶחָד = èchad: én . Het komt op vier verschillende wijzen voor :
(1) een waw zowel bij het begin als op het einde (תוֹלְדוֹת = thôlëdôth) . In twee verzen: (1) Gn 2,4 (hemel en aarde). (2) Rt 4,18. Gn 2,4 opent de reeks van twaalf th(ô)lëd(ô)th (ontstaangeschiedenis, geslachten) en Rt 4,18 besluit de reeks. Gn 2,4 geeft de voltooiïng van de schepping weer. Rt 4,18 geeft de tien geslachten van Peres tot David.
(2) een waw bij het begin van het woord (תוֹלְדֹת = thôlëdoth). Getalwaarde: 72 - 6 = 66. In zeven verzen: (1) zèh sephèr thôlëdoth (dit is het boek van ontstaansgeschiedenissen): Gn 5,1. (2) ´ellèh thôlëdoth: Gn 6,9 (Noach). (3) ´ellèh thôlëdoth: Gn 11,10 (Sjem). (4) ´ellèh thôlëdoth: Gn 11,10 (Sjem). (5) wë´ellèh thôlëdoth: Gn 11,27 (Terach). (6) wë´ellèh thôlëdoth: Gn 25,19 (Isaak). (7) Nu 3,1 (Aäron en Mozes).
(3) een waw noch bij het begin noch bij het einde van het woord (תֹלְדֹת = tholëdoth): Gn 25,12. Getalswaarde: 72 - 12 = 60. Ismaël, de zoon van Abram en Hagar, kreeg twaalf zonen, waaruit twaalf stammen voortsproten. Verder nageslacht wordt niet gegeven.
(4) een waw op het einde van het woord (תֹלְדוֹת = tholëdôth). Getalswaarde : 72 - 6 = 66. In drie verzen: (1) wë´ellèh tholëdôth: Gn 36,1 (Esau = Edom). (2) wë´ellèh tholëdôth: Gn 36,9 (Esau, de vader van Edom). (3) ´ellèh tholëdôth: Gn 37,2 (Jakob).
Twee verzen hebben de getalswaarde 72, tien de waarde 66 en één de waarde 60.

1. - 2. ´ellèh thô(o)lëdô(o)th (deze ontstaangeschiedenissen) .In vier verzen in de bijbel:
(1) ´ellèh thôlëdôth: Gn 2,4 (ontstaansgeschiedenisvan hemel en aarde) .
(2) ´ellèh thôlëdoth: Gn 6,9 (hierop volgt de geschiedenis van Noach).
(3) ´ellèh thôlëdoth: Gn 11,10 (hierop volgt de genealogie van Sjem).
(4) ´ellèh tholëdôth: Gn 37,2 (hierop begint de geschiedenis van Jozef en zijn broers).
th(ô)lëd(ô)th is afkomstig van th-l-d (getalswaarde: 22 of 400, 12 of 30, 4; totaal: 38 of 434).De letter daleth (= deur, cijfer 4) heeft dezelfde getalswaarde.
- wë´ellèh thô(o)lëdô(o)th (en deze ontstaansgeschiedenissen) :
(1) wë´ellèh thôlëdoth: Gn 10,1 (kinderen van Noach).
(2) wë´ellèh thôlëdoth: Gn 11,27 (Terach).
(3) wë´ellèh tholëdoth: Gn 25,12 (Ismaël) .
(4) wë´ellèh thôlëdoth: Gn 25,19 (Isaak).
(5) wë´ellèh tholëdôth: Gn 36,1 (Esau = Edom).
(6) wë´ellèh tholëdôth: Gn 36,9 (Esau, de vader van Edom).
(7) wë´ellèh thôlëdoth: Nu 3,1 (Aäron en Mozes).
(8) wë´ellèh thôlëdôth: Rt 4,18.
Volgorde: 1. Gn 2,4 (Gn 5,1).2. Gn 6,9 (met de waw eraangehaakt: Gn 10,1) 3. Gn 11,10 (Gn 11,27 - Gn 25,12 - Gn 25,19 - Gn 36,1 - Gn 36,9).4. Gn 37,2 (Nu 3,1 - Rt 4,18 ).Het is de geschiedenis van: 1. hemel en aarde.2. Noach.3. Sjem.4. Jakob - Jozef.
Met wat puzzelwerk komt men vanaf Adam tot Mozes tot 26 geslachten (26 is de getalwaarde van JHWH) en wel in de volgorde van de getalwaarde van de vier letters van de naam JHWH (10 - 5 - 6 - 5).1.J = 10.Gn 5 (Adam - Noach).2. H = 5.Gn 10,21-25 (Sem - Peleg).3. W = 6.Gn 11,10-27 (Rehoe tot Abraham en in latere hoofdstukken Isaäk).4. H = 5.Gn 37,2 en Ex 6,15-19 (Jakob; Levi - Mozes).
- De stamboom die op David uitloopt, gaat via Jakob, Juda (Ex 6,15-19), Perez tot David (Rt 4,18): is 31 geslachten (31 is de getalwaarde van de godsnaam El; alef = 1, lamed = 12 of 30; totaal: 31).
De th(ô)lëd(ô)th (ontstaangeschiedenis, geslachten) monden dus uit op Mozes (priesterschap) en op David (koningschap) .

- biblos geneseôs.In drie verzen in de bijbel: (1) Gn 2,4: hautè hè biblos geneseos (dit is het boek van het ontstaan - van hemel en aarde).(2) Deze vertaling is wellicht ingegeven door de vertaling van Gn 5,1 : zèh sephèr thôlëdoth (dit is het boek van ontstaansgeschiedenissen) .In Gn 2,4 gaat het om het ontstaan van hemel en aarde, in Gn 5,1 om de ontstaansgeschiedenis van Adam (MT: ´âdâm) , van de mensen (LXX: anthrôpôn), van de mensheid (vrije vertaling naar LXX).(3) In Mt 1,1 vinden we de ontstaansgeschiedenis van Jezus Christus (biblos geneseôs Ièsou Christou).Hiermee begint het Matteüsevangelie.genesis , zie Mt 1,1.

--- jâladëth (zij baarde).Qal actief perfectum tweede persoon vrouwelijk enkelvoud.In twee verzen in de bijbel: (1) Re 13,3.(2) 1 S 4,20.(3) Ez 16,20.
--- jolèdèth (barende).Qal actief participium vrouwelijk enkelvoud .Gn 17,19 .(2) Jr 15,9 .
--- -- hinnâkh hârah wëjoladëthë ben (zie je bent zwanger en je zult baren een zoon).In drie verzen in de bijbel: (1) Gn 16,11 (de engel van JHWH tot Hagar).(2) Re 13,5 (de engel van JHWH aan Simson).(3) Re 13,7 (idem als Re 13,5).LXX: (1) Gn 16,11: idou su en gastri echeis (tegenwoordige tijd) kai texèi (toekomende tijd) huion = zie je hebt in je buik en je zult een zoon baren.(2) en (3) idou su en gastri exeis (toekomende tijd) kai texèi (toekomende tijd) huion = zie je zult hebben in je buik en je zult een zoon baren.Zonder hinnâkh (zie jij) maar in de derde persoon: hinneh hâ`alëmäh hârah wëjoladëthë ben (zie de maagd zal zwanger worden en zij zal een zoon baren).LXX: idou hè parthenos en gastri exei kai texetai huion = zie de maagd zal in de buik hebben en zij zal een zoon baren.Zie Lc 1,31: kai idou sullèmpsèi en gastri kai texei huion = en zie jij zult ontvangen in je buik en je zult een zoon baren).
--- jâlëdâh (zij baarde).Actief qal perfectum derde persoon vrouwelijk enkelvoud.Tenakh (43). Pentateuch (23).Eerdere Profeten (6).Latere Profeten (5).12 Kleine Profeten (1).Geschriften (8).Gn (22) : (1) Gn 4,22 (Silla - Tubal-Kaïn).(2) Gn 16,1 (lo´ jâlëdâh - Saraj - baarde niet).(3) Gn 16,15 (Hagar - Ismaël).(4) Gn 19,38: (jongste dochter van Moab - Ben-Ammi).(5) Gn 21,3 (Sara - Isaak).(6) Gn 21,9 (Sara verwijst naar Hagar - Ismaël).(7) Gn 22,20 (Milka, de vrouw van Nachor, broer van Abraham - verschillende kinderen) .(8) Gn 22,23 (de jongste zoon van Milka is Betuël, de vader van Rebekka, de schoondochter van Abraham).(9) jullëdâh: pual perfectum (verwijzing naar Rebekka, de dochter van Betuël... ).(10) Gn 24,24 (de afkomst van Rebekka).(11) Gn 24,47 (de afkomst van Rebekka).(12) Gn 25,12 (verwijzing naar de nakomelingen van Ismaël, de zoon van Abraham en Hagar).(13) Gn 30,1 (lo´ jâlëdâh - Saraj - baarde niet).(14) Gn 30,21 (Lea - Dina).(15) Gn 30,25 (verwijzing naar Rachel - Jozef).(16) Gn 34,1 (verwijzing naar Lea - Dina).(17) Gn 36,4 (Basemat, een derde vrouw van Esau, - Reüel).(18) Gn 36,5 (Oholibama, de tweede vrouw van Esau, - verschillende zonen).(19) Gn 41,50 (Asnat, de vrouw van Jozef, - Manasse).(20) Gn 44,27 (verwijzing naar Rachel en haar twee zonen).(21) Gn 46,15 (verwijzing naar Le en haar kinderen).(22) Gn 46,20 (verwijzing naar Asnat, de vrouw van Jozef en haar twee zonen).Re 13,2: wëlo ´jâlâdâh (en zij - de moeder van Simson - baarde niet).
--- -- (2) Gn 16,1 (lo´ jâlëdâh - Saraj - baarde niet).
--- waththelèth (en zij baarde).Actief qal imperfectum derde persoon vrouwelijk enkelvoud.In drieënzestig verzen in de bijbel.In eenendertig verzen in Gn: (1) Gn 4,1 (Eva - Kaïn).(2) Gn 4,17 (de vrouw van Kaïn - Henoch).(3) Gn 4,20 (Ada - Jabal).(4) Gn 4,25 (Eva - Set).(5) Gn 16,15 (Hagar - Ismaël).(6) Gn 19,37 (oudste dochter van Lot - Moab).(7) Gn 21,2 (Sara - Isaak).(8) Gn 22,24 (Reüma, de bijvrouw van Nachor, broer van Abraham).(9) Gn 24,36 (verwijzing naar Sara).(10) Gn 25,2 (Ketoura, een andere vrouw van Abraham - zonen van Ketoura).(11) Gn 29,32 (Lea - Ruben).(12) Gn 29,33 (Lea - Simeon).(13) Gn 29,34 (Lea - Levi).(14) Gn 29,35 (Lea - Juda).(15) Gn 30,3 (wëtheled: en zij zal baren; Bilha, de slavin van Rachel, - Dan) .(16) Gn 30,5 (Bilha, de slavin van Rachel, - Dan).(17) Gn 30,7 (Bilha, de slavin van Rachel, - Naftali).(18) Gn 30,10 (Zilpa, de slavin van Lea, - Gad).(19) Gn 30,12 (Zilpa, de slavin van Lea, - Aser).(20) Gn 30,17 (Lea - Issakar).(21) Gn 30,19 (Lea - Zebulon).(22) Gn 30,23 (Rachel - Jozef).(23) Gn 35,16 (Rachel - Benjamin).(24) Gn 36,4 (Ada, de vrouw van Esau, - verschillende zonen).(25) Gn 36,12 (Timna, een bijvrouw van Esau's zoon Elifaz, - Amalek).(26) Gn 36,14 (Oholibama, de tweede vrouw van Esau, - verschillende zonen).(27) Gn 38,3 (Sua, de vrouw van Juda, - Er).(28) Gn 38,4 (Sua, de vrouw van Juda, - Onan).(29) Gn 38,5 (Sua, de vrouw van Juda, - Sela).(30) Gn 46,18 (verwijzing naar Zilpa, de slavin van Lea).(31) Gn 46,25 (verwijzing naar Bilha, de slavin van Rachel).In tien verzen in Gn: waththelèth ben (en zij baarde een zoon): (4) Gn 4,25 (Eva - Set).(11) Gn 29,32 (Lea - Ruben).(12) Gn 29,33 (Lea - Simeon).(13) Gn 29,34 (Lea - Levi).(14) Gn 29,35 (Lea - Juda).(21) Gn 30,19 (Lea - Zebulon).(22) Gn 30,23 (Rachel - Jozef).(27) Gn 38,3 (Sua, de vrouw van Juda, - Er).(28) Gn 38,4 (Sua, de vrouw van Juda, - Onan).(29) Gn 38,5 (Sua, de vrouw van Juda, - Sela).
--- -- וַתַהַר וַתֵּלֶד = waththahar waththelèth (en zij werd zwanger en zij baarde).Tenakh (11): (1) Gn 4,1 (Eva - Kaïn).(2) Gn 4,17 (de vrouw van Kaïn - Henoch).(3) (7) Gn 21,2 (Sara - Isaak).(4) (20) Gn 30,17 (Lea - Issakar).(5) (22) Gn 30,23 (Rachel - Jozef).(6) (27) Gn 38,3 (Sua, de vrouw van Juda, - Er).(7) 1 S 2,21 (Hanna).(8) 1 Kr 7,23.(9) Js 8,3.(10) Hos 1,3.(11) Hos 1,8.Zie ook Gn 29,32: וַתַהַר לֵאָה וַתֵּלֶד = waththahar leâh waththelèth (en Lea werd zwanger en zij baarde).Gn 30,5: וַתַהַר בִּלְהָה וַתֵּלֶד = waththahar bilëhâh waththelèth (en Bilha werd zwanger en zij baarde).
--- -- וַתַהַר עוֹד וַתֵּלֶד = waththahar `ôd waththelèth (en zij werd nog zwanger en zij baarde).Tenakh (6): (1) Gn 29,33.(2) Gn 29,34.(3) Gn 29,35.(4) Gn 30,7.(5) Gn 38,4.(6) Hos 1,6.
--- waththahar (en zij werd zwanger).Actief qal imperfectum derde persoon vrouwelijk enkelvoud van het werkwoord hârâh (zie Jouön 79i , p.160).In achtentwintig verzen in de bijbel.In dertien verzen in Genesis : : (1) Gn 4,1 (Eva - Kaïn).(2) Gn 4,17 (de vrouw van Kaïn - Henoch).(3) Gn 16,4 (Hagar).- Gn 19,36 (beide dochters van Lot - Moab en Ben -Ammi) - (4) Gn 21,2 (Sara - Isaak).(5) Gn 25,21 (Rebekka - Esau en Jakob).(6) Gn 29,32: waththahar leâh waththelèth (en Lea werd zwanger en zij baarde).(7) Gn 29,33 (Lea - Simeon).(8) Gn 29,34 (Lea - Levi).(9) Gn 29,35 (Lea - Juda).(10) Gn 30,5: waththahar bilëhâh waththelèth (en Bilha werd zwanger en zij baarde).(10) Gn 30,7 (Bilha, de slavin van Rachel, - Naftali).(11) Gn 30,19 (Lea - Zebulon).(12) Gn 30,23 (Rachel - Jozef).(13) Gn 38,4 (Sua, de vrouw van Juda, - Onan).
- wajjiwwâled (en er werd geboren) (*) Nifal imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud.Of wajjôlèd (en hij verwekte).Hifil imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud.In achtenveertig verzen in de bijbel.In negenendertig verzen in Gn: (1) Gn 4,18 (*). (2) Gn 5,3.(3) Gn 5,4.(4) Gn 5,6.(5) Gn 5,7.(6) Gn 5,9.(7) Gn 5,10.(8) Gn 5,12.(9) Gn 5,13.(10) Gn 5,15.(11) Gn 5,16.(12) Gn 5,18.(13) Gn 5,19.(14) Gn 5,21.(15) Gn 5,22.(16) Gn 5,25.(17) Gn 5,26.(18) Gn 5,28.(19) Gn 5,30.(20) Gn 5,32.(21) Gn 6,10.(22) Gn 11,10.(23) Gn 11,11.(24) Gn 11,12.(25) Gn 11,13.(26) Gn 11,14.(27) Gn 11,15.(28) Gn 11,16.(29) Gn 11,17.(30) Gn 11,18.(31) Gn 11,19.(32) Gn 11,20.(33) Gn 11,21.(34) Gn 11,22.(35) Gn 11,23.(36) Gn 11,24.(37) Gn 11,25.(38) Gn 11,26.(39) Gn 46,20 (*).Nu 26,60 (*).

3.

4. הָאָרֶץ = hâ´ârèts (de aarde) < bepaald lidw. ha + zelfst. naamw ´èrèts (land, aarde).Taalgebruik in Tenakh: ´èrètz (land).Getalswaarde: aleph = 1, resj = 20 of 200, tsade = 18 of 90; totaal : 39 (3 X 13 of 26 + 13) of 291 (3 X 97) .Structuur: 1 - 2 - 9. De som van de elementen is telkens 3.Tenakh (851).Pentateuch (316).Eerdere Profeten (132).Latere Profeten (215).12 Kleine Profeten (53).Geschriften (135).Gn (113).Gn 1 (12): (1) Gn 1,1. (2) Gn 1,11.(3) Gn 1,12. (4) Gn 1,15. (5) Gn 1,17. (6) Gn 1,20. (7) Gn 1,24.(8) Gn 1,25.(9) Gn 1,26. (10) Gn 1,28.(11) Gn 1,29.(12) Gn 1,30.
- וְהָאָרֶץ = wëhâ´ârèts (en de aarde) < prefix voegwoord wë + bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. אֶרֶץ =´èrèts (land, aarde).Taalgebruik in Tenakh: ´èrètz (land). Getalswaarde: aleph = 1, resj = 20 of 200, tsade = 18 of 90; 39 (3 X 13 of 26 + 13) of 291 (3 X 97).Structuur: 1 - 2 - 9.De som van de elementen is telkens 3.Tenakh (38). Pentateuch (10).Eerdere Profeten (7).Latere Profeten (13).12 Kleine Profeten (4).Geschriften (4).Pentateuch (10): (1) Gn 1,2.(2) Gn 2,1.(3) Gn 2,4.(4) Gn 34,10.(5) Gn 34,21. (6) Lv 25,23.(7) Lv 26,42.(8) Lv 26,43.(9) Dt 11,11.(10) Dt 28,23.
- Grieks. nom. + dat. vr. enk. γη / γῃ = gè / gè(i) (aarde, land).Taalgebruik in de Septuaginta: gè (aarde).Taalgebruik in het NT: gè (aarde).Een vorm van γη = gè (aarde, land) in de LXX (3154), in het NT (248), in Gn 1 (16).
- Ned.: aarde.Arabisch: أَرْض = ´arD (aarde).Taalgebruik in de Qoran: ´arD (aarde).Aramees: אֲרְעַ = ´ärë`a (aarde).D.: Erde.E.: earth.Fr.: terre.Grieks: γη = gè (aarde, land).Taalgebruik in het NT: gè (aarde).Hebreeuws: אֶרֶץ = ´èrèts (land, aarde).Taalgebruik in Tenakh: ´èrètz (land). Italiaans: terra.Lat.: terra.Spaans: tierra.Syrisch: ´ar`o (aarde).

Gn 2,5 - Gn 2,5: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5kai pan chlôron agrou pro tou genesthai epi tès gès kai panta chorton agrou pro tou anateilai ou gar ebrexen o theos epi tèn gèn kai anthrôpos ouk èn ergazesthai tèn gèn 5 et omne virgultum agri antequam oreretur in terra omnemque herbam regionis priusquam germinaret non enim pluerat Dominus Deus super terram et homo non erat qui operaretur terram    5 En allen struik des velds, eer hij in de aarde was, en al het kruid des velds, eer het uitsproot; want de HEERE God had niet doen regenen op de aarde, en er was geen mens geweest, om den aardbodem te bouwen.  [5] waren er op aarde nog geen wilde planten en groeide er geen enkel veldgewas, want de heer God had nog geen regen op de aarde laten vallen en er was nog geen mens om de grond te bebouwen,  [5] groeide er op de aarde nog geen enkele struik en was er geen enkele plant opgeschoten, want God, de HEER, had het nog niet laten regenen op de aarde, en er waren geen mensen om het land te bewerken;*  5 Alle struikgewas van het veld komt nog niet voor op de aarde en alle gewas van het veld spruit nog niet uit,– want de ENE, God, heeft het nog niet doen regenen over de aarde en van een roodbloedige mens is er nog géén om de aarde van dienst te zijn.  5. il n'y avait encore aucun arbuste des champs sur la terre et aucune herbe des champs n'avait encore poussé, car Yahvé Dieu n'avait pas fait pleuvoir sur la terre et il n'y avait pas d'homme pour cultiver le sol. 

King James Bible.[5] And every plant of the field before it was in the earth, and every herb of the field before it grew: for the LORD God had not caused it to rain upon the earth, and there was not a man to till the ground.
Luther-Bibel.5 Und alle die Sträucher auf dem Felde waren noch nicht auf Erden, und all das Kraut auf dem Felde war noch nicht gewachsen; denn Gott der HERR hatte noch nicht regnen lassen auf Erden, und kein Mensch war da, der das Land bebaute;

Tekstuitleg van Gn 2,5.

- יִצְמָ֑ח (= jitsëmach: het groeide; wkw act qal imperf 3de pers mann enk van het wkw צמח = tsâmach: groeien). Taalgebruik in Tenakh: tsâmach (ontspruiten, groeien). Getalswaarde: tsade = 18 of 90, mem = 13 of 40, chet = 8; totaal: 39 (3 X 11) OF 138 (2 X 3 X 23). Structuur: 9 - 4 - 8. Tenakh (4): (1) Dt 29,22. (2) Js 43,19. (3) Js 58,8. (4) Ps 85,12.
- TJI en TO vertalen het door een qal perf, Neofiti 1 door een qal imperf van het wkw צמח = tsâmach: groeien.

Gn 2,6 - Gn 2,6: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 -

Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
6pègè de anebainen ek tès gès kai epotizen pan to prosôpon tès gès  6 sed fons ascendebat e terra inrigans universam superficiem terrae  wë´ed  6 Maar een damp was opgegaan uit de aarde, en bevochtigde den gansen aardbodem.  [6] om het water uit de aarde omhoog te halen en de aardbodem te bevloeien.  [6] wel was er water dat uit de aarde opwelde en de aardbodem overal bevloeide.  6 Maar een damp stijgt op van de aarde,– en doordrenkt heel het aanschijn van de bloedrode grond.  6. Toutefois, un flot montait de terre et arrosait toute la surface du sol.  

King James Bible.[6] But there went up a mist from the earth, and watered the whole face of the ground.
Luther-Bibel.6 aber ein Nebel stieg auf von der Erde und feuchtete alles Land.

Tekstuitleg van Gn 2,6

  1. 2. 3. 4. 5.
Gn 2,6 wë´ed (en een damp)        
Gn 2,10          

1. wë´ed (en een damp).Hapax in de bijbel: Gn 2,6.Getalwaarde van ´ed (damp): aleph = 1, daleth = 4; totaal 5. Opvallend is dat het onderwerp wë´ed (en een damp) vooraan de zin en dus ook voor het werkwoord staat.In Gn 2,10 is er sprake van een rivier die zich in vier hoofdstromen verdeelde (1-4).

Gn 2,7 - Gn 2,7: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
7kai eplasen o theos ton anthrôpon choun apo tès gès kai enefusèsen eis to prosôpon autou pnoèn zôès kai egeneto o anthrôpos eis psuchèn zôsan  7 formavit igitur Dominus Deus hominem de limo terrae et inspiravit in faciem eius spiraculum vitae et factus est homo in animam viventem    7 En de HEERE God had den mens geformeerd uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten geblazen den adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel.   [7] Toen boetseerde de heer God de mens* uit stof dat Hij van de aarde nam, en Hij blies hem de levensadem in de neus: zo werd de mens een levend wezen.  [7] Toen maakte God, de HEER, de mens. Hij vormde hem uit stof, uit aarde, en blies hem levensadem in de neus. Zo werd de mens een levend wezen.  7 Dan formeert de ENE, God, de roodbloedige mens van stof uit de bloedrode grond en blaast in zijn neusgaten ademhaling van leven; zo wordt de roodbloedige mens tot lijf–en–ziel in leven.  7. Alors Yahvé Dieu modela l'homme avec la glaise du sol, il insuffla dans ses narines une haleine de vie et l'homme devint un être vivant.  

King James Bible.[7] And the LORD God formed man of the dust of the ground, and breathed into his nostrils the breath of life; and man became a living soul.
Luther-Bibel.7 Da machte Gott der HERR den Menschen aus Erde vom Acker und blies ihm den Odem des Lebens in seine Nase. Und so ward der Mensch ein lebendiges Wesen.

Tekstuitleg van Gn 2,7 .

Gn 2,8 - Gn 2,8: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
8kai efuteusen kurios o theos paradeison en edem kata anatolas kai etheto ekei ton anthrôpon on eplasen  8 plantaverat autem Dominus Deus paradisum voluptatis a principio in quo posuit hominem quem formaverat    8 Ook had de HEERE God een hof geplant in Eden, tegen het oosten, en Hij stelde aldaar den mens, dien Hij geformeerd had.   [8] Daarna legde de heer God een tuin aan in Eden, ergens in het oosten*, en daarin plaatste Hij de mens die Hij geboetseerd had.   [8] God, de HEER, legde in het oosten, in Eden, een tuin aan en daarin plaatste hij de mens die hij had gemaakt.  8 ¶ Dan plant de ENE, God, een hof in Eden,– liefland, in het oosten; en zet dáárin de roodbloedige mens die hij geformeerd heeft.   8. Yahvé Dieu planta un jardin en Éden, à l'orient, et il y mit l'homme qu'il avait modelé.  

King James Bible.[8] And the LORD God planted a garden eastward in Eden; and there he put the man whom he had formed.
Luther-Bibel.8 Und Gott der HERR pflanzte einen Garten in Eden gegen Osten hin und setzte den Menschen hinein, den er gemacht hatte.

Tekstuitleg van Gn 2,8 .

Gn 2,9 - Gn 2,9: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
9kai exaneteilen o theos eti ek tès gès pan xulon ôraion eis orasin kai kalon eis brôsin kai to xulon tès zôès en mesô tô paradeisô kai to xulon tou eidenai gnôston kalou kai ponèrou  9 produxitque Dominus Deus de humo omne lignum pulchrum visu et ad vescendum suave lignum etiam vitae in medio paradisi lignumque scientiae boni et mali    9 En de HEERE God had alle geboomte uit het aardrijk doen spruiten, begeerlijk voor het gezicht, en goed tot spijze; en den boom des levens in het midden van den hof, en de boom der kennis des goeds en des kwaads.   [9] De heer God liet uit de grond allerlei bomen opschieten, aanlokkelijk om te zien en heerlijk om van te eten. Midden in de tuin stonden de boom* van het leven en de boom van de kennis van goed en kwaad.   [9] Hij liet uit de aarde allerlei bomen opschieten die er aanlokkelijk uitzagen, met heerlijke vruchten. In het midden van de tuin stonden de levensboom en de boom van de kennis van goed en kwaad.   9 Ontspruiten doet de ENE, God, uit de bloedrode grond allerlei geboomte, bekoorlijk om te zien en goed om van te eten,– met de boom des levens in het midden van de hof, ook de boom der kennis van goed en kwaad.  9. Yahvé Dieu fit pousser du sol toute espèce d'arbres séduisants à voir et bons à manger, et l'arbre de vie au milieu du jardin, et l'arbre de la connaissance du bien et du mal. 

King James Bible.[9] And out of the ground made the LORD God to grow every tree that is pleasant to the sight, and good for food; the tree of life also in the midst of the garden, and the tree of knowledge of good and evil.
Luther-Bibel.9 Und Gott der HERR ließ aufwachsen aus der Erde allerlei Bäume, verlockend anzusehen und gut zu essen, und den Baum des Lebens mitten im Garten und den Baum der Erkenntnis des Guten und Bösen.

Tekstuitleg van Gn 2,9 .

1. וַיַּצְמַ֞ח (= wajjatsëmach: en hij liet groeien; wkw act hifil imperf 3de pers enk van het wkw צמח = tsâmach: ontspruiten, groeien). Taalgebruik in Tenakh: tsâmach (ontspruiten, groeien). Getalswaarde: tsade = 18 of 90, mem = 13 of 40, chet = 8; totaal: 39 (3 X 11) OF 138 (2 X 3 X 23). Structuur: 9 - 4 - 8.
Gn 2,10 - Gn 2,10: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10potamos de ekporeuetai ex edem potizein ton paradeison ekeithen aforizetai eis tessaras archas  10 et fluvius egrediebatur de loco voluptatis ad inrigandum paradisum qui inde dividitur in quattuor capita    10 En een rivier was voortgaande uit Eden, om dezen hof te bewateren; en werd van daar verdeeld, en werd tot vier hoofden.   [10] In* Eden ontspringt de rivier die water geeft aan de tuin; zij splitst zich in vier armen.  [10] Er ontspringt in Eden een rivier die de tuin bevloeit. Verderop vertakt ze zich in vier grote stromen.  10 Een rivier trekt uit Eden naar buiten om de hof te drenken; vandaar af splitst hij zich en is hij vierkoppig geworden.   10. Un fleuve sortait d'Éden pour arroser le jardin et de là il se divisait pour former quatre bras.  

King James Bible.[10] And a river went out of Eden to water the garden; and from thence it was parted, and became into four heads.
Luther-Bibel.10 Und es ging aus von Eden ein Strom, den Garten zu bewässern, und teilte sich von da in vier Hauptarme.

Tekstuitleg van Gn 2,10 .

Gn 2,11 - Gn 2,11: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
11onoma tô eni fisôn outos o kuklôn pasan tèn gèn euilat ekei ou estin to chrusion  11 nomen uni Phison ipse est qui circuit omnem terram Evilat ubi nascitur aurum    11 De naam der eerste rivier is Pison; deze is het, die het ganse land van Havila omloopt, waar het goud is.   [11] De naam van de eerste is Pison*, deze stroomt om heel Chawila heen, waar goud is.  [11] Een daarvan is de Pison; die stroomt om heel Chawila heen, het land waar goud gevonden wordt.   11 De naam van de eerste is Pisjon,– die is het die loopt rondom heel het land van de Chavila,– daar waar het goud is;   11. Le premier s'appelle le Pishôn: il contourne tout le pays de Havila, où il y a l'or;  

King James Bible.[11] The name of the first is Pison: that is it which compasseth the whole land of Havilah, where there is gold;
Luther-Bibel.11 Der erste heißt Pischon, der fließt um das ganze Land Hawila und dort findet man Gold;

Tekstuitleg van Gn 2,11 .

Gn 2,12 - Gn 2,12: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
12to de chrusion tès gès ekeinès kalon kai ekei estin o anthrax kai o lithos o prasinos  12 et aurum terrae illius optimum est ibique invenitur bdellium et lapis onychinus    12 En het goud van dit land is goed; daar is ook bedolah, en de steen sardonix. [12] Het goud van dat land is voortreffelijk; en ook balsemhars en edelstenen worden er gevonden.  [12] (Het goud van dat land is uitstekend, en er is daar ook balsemhars en onyx.)  12 en het goud van dat land is goed; daar is de edelhars, en het gesteente beril.  12. l'or de ce pays est pur et là se trouvent le bdellium et la pierre de cornaline.  

King James Bible.[12] And the gold of that land is good: there is bdellium and the onyx stone.
Luther-Bibel.12 und das Gold des Landes ist kostbar. Auch findet man da Bedolachharz und den Edelstein Schoham.

Tekstuitleg van Gn 2,12 .

Gn 2,13 - Gn 2,13: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
13kai onoma tô potamô tô deuterô gèôn outos o kuklôn pasan tèn gèn aithiopias  13 et nomen fluvio secundo Geon ipse est qui circuit omnem terram Aethiopiae    13 En de naam der tweede rivier is Gihon; deze is het, die het ganse land Cusch omloopt.  [13] De tweede heet Gichon*, deze stroomt om heel Kus heen.  [13] De tweede rivier heet Gichon; die stroomt om heel Nubië heen.   13 De naam van de tweede rivier is Gichon, díe is het die loopt rondom heel het land van Koesj.   13. Le deuxième fleuve s'appelle le Gihôn : il contourne tout le pays de Kush.  

King James Bible.[13] And the name of the second river is Gihon: the same is it that compasseth the whole land of Ethiopia.
Luther-Bibel.13 Der zweite Strom heißt Gihon, der fließt um das ganze Land Kusch.

Tekstuitleg van Gn 2,13 .

Gn 2,14 - Gn 2,14: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
14kai o potamos o tritos tigris outos o poreuomenos katenanti assuriôn o de potamos o tetartos outos eufratès  14 nomen vero fluminis tertii Tigris ipse vadit contra Assyrios fluvius autem quartus ipse est Eufrates     14 En de naam der derde rivier is Hiddekel; deze is gaande naar het oosten van Assur. En de vierde rivier is Frath.  [14] De derde heet Chiddekel; deze loopt in het oosten van Assur. De vierde is de Eufraat.   [14] De derde rivier heet Tigris; die loopt ten oosten van Assyrië. De vierde ten slotte is de Eufraat.  14 De naam van de derde rivier is Chidekel, die gaat ten oosten van Asjoer; de vierde stroom, dát is de Eufraat.  14. Le troisième fleuve s'appelle le Tigre : il coule à l'orient d'Assur. Le quatrième fleuve est l'Euphrate.  

King James Bible.[14] And the name of the third river is Hiddekel: that is it which goeth toward the east of Assyria. And the fourth river is Euphrates.
Luther-Bibel.14 Der dritte Strom heißt Tigris, der fließt östlich von Assyrien. Der vierte Strom ist der Euphrat.

Tekstuitleg van Gn 2,14 .

Gn 2,15 - Gn 2,15: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
15kai elaben kurios o theos ton anthrôpon on eplasen kai etheto auton en tô paradeisô ergazesthai auton kai fulassein 15 tulit ergo Dominus Deus hominem et posuit eum in paradiso voluptatis ut operaretur et custodiret illum     15 Zo nam de HEERE God den mens, en zette hem in den hof van Eden, om dien te bouwen, en dien te bewaren.  [15] Toen bracht* de heer God de mens in de tuin van Eden, om die te bewerken en te beheren  [15] God, de HEER, bracht de mens dus in de tuin van Eden, om die te bewerken en erover te waken.   15 Dan neemt de ENE, God, de roodbloedige mens mee, en laat hem rusten in de hof van Eden om haar te dienen en haar te bewaken.   15. Yahvé Dieu prit l'homme et l'établit dans le jardin d'Éden pour le cultiver et le garder.  

King James Bible.[15] And the LORD God took the man, and put him into the garden of Eden to dress it and to keep it.
Luther-Bibel.15 Und Gott der HERR nahm den Menschen und setzte ihn in den Garten Eden, dass er ihn bebaute und bewahrte.

Tekstuitleg van Gn 2,15 .

Gn 2,16 - Gn 2,16: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
16kai eneteilato kurios o theos tô adam legôn apo pantos xulou tou en tô paradeisô brôsei fagè  16 praecepitque ei dicens ex omni ligno paradisi comede    16 En de HEERE God gebood den mens, zeggende: Van allen boom dezes hofs zult gij vrijelijk eten;   . [16] En de heer God gaf de mens dit gebod: ‘Je mag van alle bomen in de tuin overvloedig eten,  [16] Hij hield hem het volgende voor: ‘Van alle bomen in de tuin mag je eten,  16 ¶ De ENE, God, stelt een gebod over de mens en zegt: van alle geboomte in de hof mag je eten en eten;  16. Et Yahvé Dieu fit à l'homme ce commandement: Tu peux manger de tous les arbres du jardin. 

King James Bible.[16] And the LORD God commanded the man, saying, Of every tree of the garden thou mayest freely eat:
Luther-Bibel.16 Und Gott der HERR gebot dem Menschen und sprach: Du darfst essen von allen Bäumen im Garten,

Tekstuitleg van Gn 2,16.

Waar een verbod komt, ligt een brede ruimte van wat wel mag. Wat verboden is, hoort je niet toe. Het kunnen verboden zijn vanuit de natuur of omwille van de medemens. Overtreed je het gebod en eigen je toe wat je verboden is, dan bega je kwaad. Dat hoort tot de essentie van het mens-zijn.
- De straf op het overtreden van het verbod is in dit verhaal (Gn 2,16-17) niet min: je zult in ieder geval sterven. We kunnen dus veronderstellen dat het overtreden van het verbod ook heel zwaar moet zijn. Het plukken van bepaalde vruchten van de natuur, die de mens niet toebehoren, heeft de dood tot gevolg.
- Het lijkt erop dat God de mens nog maar pas in het aards paradijs plaatst en hem al onderwerpt aan geboden en verboden en hem op de proef wil stellen met de duidelijke waarschuwing dat het overtreden van het verbod de zwaarst mogelijke straf tot gevolg zal hebben. Geen mens vindt de straf van het sterven in verhouding tot het plukken en het bijten in een appel. Het lijkt wel dat God vanaf het begin zijn gezag en zijn macht wil laten zien.
- Gebod en verbod horen wezenlijk tot de mens. Zo niet kan geen mens op aarde en in een mensengemeenschap leven.
- Dit gebod en verbod nuanceert wat in Gn 1,28 wordt gezegd: "Wees vruchtbaar en word talrijk; bevolk de aarde en onderwerp haar, heers over..." De mens wordt geschapen als een ethisch wezen. Hij mag veel, maar er zijn grenzen, verboden. Hij moet ethisch handelen tegenover de natuur en tegenover zijn medemens. Een mens is begerig; hij wil zich toeëigenen wat hem niet toebehoort.
- Onethisch handelen is destructief. Het veroorzaakt de ondergang van de natuur en de gemeenschap.

Gn 2,17 - Gn 2,17: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
17apo de tou xulou tou ginôskein kalon kai ponèron ou fagesthe ap' autou è d' an èmera fagète ap' autou thanatô apothaneisthe  17 de ligno autem scientiae boni et mali ne comedas in quocumque enim die comederis ex eo morte morieris    17 Maar van den boom der kennis des goeds en des kwaads, daarvan zult gij niet eten; want ten dage, als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven.   [17] maar van de boom van de kennis* van goed en kwaad mag je niet eten, want op de dag dat je daarvan eet, zul je sterven*.’  [17] maar niet van de boom van de kennis van goed en kwaad; wanneer je daarvan eet, zul je onherroepelijk sterven.’  17 maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zul je niet eten,– want ten dage dat je van hem eet zul je de dood sterven!   17. Mais de l'arbre de la connaissance du bien et du mal tu ne mangeras pas, car, le jour où tu en mangeras, tu deviendras passible de mort. 

King James Bible.[17] But of the tree of the knowledge of good and evil, thou shalt not eat of it: for in the day that thou eatest thereof thou shalt surely die.
Luther-Bibel.17 aber von dem Baum der Erkenntnis des Guten und Bösen sollst du nicht essen; denn an dem Tage, da du von ihm isst, musst du des Todes sterben.

Tekstuitleg van Gn 2,17 .

Liturgische lezing van de 27ste (zevenentwintigste) zondag door het jaar B: Gn 2,18-24 (Gn 2,18-24) :
De Heer God sprak: "Het is niet goed dat de mens alleen blijft. Ik ga een hulp voor hem maken die bij hem past." Toen boetseerde de Heer God uit de aarde alle dieren op het land en alle vogels van de lucht en bracht die bij de mens om te zien hoe hij ze noemen zou: zoals de mens ze zou noemen, zo zouden ze heten. De mens gaf dus namen aan al de tamme dieren en aan al de vogels van de lucht en aan al de wilde beesten; maar een hulp die bij hem paste vond de mens niet. Toen liet de Heer God de mens in een diepe slaap vallen; en terwijl hij sliep nam hij één van zijn ribben weg en zette er vlees voor in de plaats. Daarna vormde de Heer God uit de rib die hij bij de mens had weggenomen, een vrouw en bracht haar naar de mens. Toen sprak de mens: "Eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees! Mannin zal zij heten want uit een man is zij genomen." Zo komt het dat een man zijn vader en moeder verlaat en zich zo aan zijn vrouw hecht dat zij volkomen één worden.

Gn 2,18 - Gn 2,18: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
18kai eipen kurios o theos ou kalon einai ton anthrôpon monon poièsômen autô boèthon kat' auton  18 dixit quoque Dominus Deus non est bonum esse hominem solum faciamus ei adiutorium similem sui     18 Ook had de HEERE God gesproken: Het is niet goed, dat de mens alleen zij; Ik zal hem een hulpe maken, die als tegen hem over zij.  [18] De heer God sprak: ‘Het is niet goed dat de mens alleen blijft. Ik ga een hulp voor hem maken die bij hem past.’  [18] God, de HEER, dacht: Het is niet goed dat de mens alleen is, ik zal een helper voor hem maken die bij hem past.  18 ¶ Dan zegt de ENE, God: niet goed is het dat de roodbloedige mens hier alléén is:ik maak voor hem een hulp als zijn tegenover!   18. Yahvé Dieu dit: Il n'est pas bon que l'homme soit seul. Il faut que je lui fasse une aide qui lui soit assortie. 

King James Bible.And the LORD God said, It is not good that the man should be alone; I will make him an help meet for him.
Luther-Bibel.18 Und Gott der HERR sprach: Es ist nicht gut, dass der Mensch allein sei; ich will ihm eine Gehilfin machen, die um ihn sei.

Tekstuitleg van Gn 2,18.Dit vers Gn 2,18 telt 12 (2 X 2 X 3) woorden en 45 (3 X 3 X 5) letters.De getalwaarde van Gn 2,18 is 1702 (2 X 23 X 37).

Gn 2,18.1. וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. `-m-r.(1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt) .(2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen).Getalswaarde : aleph = 1, mem = 13 of 40, resj = 20 of 200; totaal: 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal).Structuur: 1 - 4 - 2.Gn 2 (2): (1) Gn 2,18.(2) Gn 2,23.De som van de elementen is telkens 7.Tenakh (1879).Pentateuch (594).Eerdere Profeten (868).Latere Profeten (120). 12 Kleine Profeten (56).Geschriften (241).Gn (315).Gn 1-11 (49).De stam `-m-r in Tenakh (5422).

  Tenakh Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn Ex Lv Nu Dt Gn 12  
  1879 594 868 120 56 241 315 150 10 95 24 4  

- Lettinga 12, 2012, 53c2: Het werkw. begint met een aleph.Het is een gutturaal, maar de zwakste van de gutturalen.Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf..Dit is het geval voor ons werkw..In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph.De aleph quiesceert: ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b).In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o: jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c).De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b).In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a: jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012, 15g).In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è, vandaar wajjo´mèr.(Zie ook Jouön, 73).
- Grieks: act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen).Taalgebruik in NT: legô (zeggen).Taalgebruik in de Septuaginta.: legô (zeggen).λεγω = legô komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur; les. IEen vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610), in het NT (1318); van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608), in het NT (925).

    bijbel OT LXX Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn   Ex Lv Nu Dt NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  act. ind. aor. 3de p. enk. eipen  3024  2426  2275 + 151 684 985 234 63 309 378   149 15 98 44 598  118  56  223  114  75  397  511 

- Ned.: zeggen.Arabisch: قَالَ = qâla (zeggen).Taalgebruik in de Qoran: qâla (zeggen).Aramees: קְרָא = qërâ´ (roepen).D.: sagen (zeggen) .E.: to say.Fr.: dire. Grieks: λεγω = legô (zeggen).Taalgebruik in NT: legô (zeggen).Hebreeuws: אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen).Lat.: legere. l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar .Orgaan van roepen is de stem; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep).Taalgebruik in Tenakh: qôl (stem).Lat.: dicere.Fr.: dire.Italiaans: dire.Spaans: decir.
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder); om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph, de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan.

Gn 2,18.2. יהוה = JHWH.Eigennaam van God.Taalgebruik in Tenach : JHWH. Taalgebruik in Genesis: JHWH.getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6.Totaal: 26.Structuur: 1 - 5 - 6 - 5.De som van de elementen is telkens 8.Tenach (5193).Pentateuch (1326). Eerdere Profeten (1013).Latere Profeten (1357).12 Kleine Profeten (387).Geschriften (1110).In 128 (2 X 2³ X 2³) verzen in Gn (Genesis).Niet in Gn 1.Gn 2-11 (48) .De stam יהוה = JHWH komt voor in Tenakh (9743).De stam van אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) komt voor in Tenakh (2658).
- De uitspraak van JHWH is Adonai.Omwille van de gutturaal aleph staat onder de aleph van Adonaj een patach sewa.In JHWH is het een gewone sewa.De andere klinkers van Adonaj staan verder onder het woord JHWH (JëHoWaH).
- Grieks: κυριος = kurios (heer).Taalgebruik in het NT: kurios (heer).Taalgebruik in de LXX: kurios (heer).Een vorm van kurios (heer) in de Septuaginta (8591), in het NT (718) .
- Ned.: Heer.Arabisch: رَب = rabb (God, Heer).Taalgebruik in de Qoran: rabb (God, Heer).Aramees: יוי = JWJ.D.: Herr.E.: Lord.Fr.: seigneur.Grieks: κυριος = kurios (heer).Taalgebruik in het NT: kurios (heer).Hebreeuws: יהוה = JHWH.Taalgebruik in Tenach : JHWH.Latijn: Dominus.
- Sabbah Messod & Roger, Les secrets de l'Exode, Jean-Cyrille Godefroy, 2000, p.93-96.Op deze blz. wordt een verband tussen anokhi Adonai (ik de Heer) en farao Achnaton gelegd.De uitspraak van JHWH is Adonai, waarin we het Egyptische Aton Ai horen.

Gn 2,18.1. - 2. וַיּאֹמֶר יהוה = wajjo´mèr JHWH (en JHWH zei).Tenakh (204).Gn (18): (1) Gn 2,18.(2) Gn 3,13.(3) Gn 3,14.(4) Gn 3,22.(5) Gn 4,6.(6) Gn 4,9.(7) Gn 4,15.(8) Gn 6,3.(9) Gn 6,7.(10) Gn 7,1.(11) Gn 8,21.(12) Gn 11,6.(13) Gn 12,1.(14) Gn 18,13.(15) Gn 18,20.(16) Gn 18,26.(17) Gn 25,23.(18) Gn 31,3.
- וַיּאֹמֶר אֱלֹהִים = wajjo´mèr ´èlohîm (en God zei).Tenakh (27).Gn (21).Gn 1 (9) : Gn 1,3.(2) Gn 1,6.(3) Gn 1,9.(4) Gn 1,11.(5) Gn 1,14.(6) Gn 1,20.(7) Gn 1,24.(8) Gn 1,26.(9) Gn 1,28.(10) Gn 1,29.In tien verzen in Gn 1 (2 X 4 scheppingsdaden; en twee extra omtrent de mens). (11) Gn 6,13.(12) Gn 9,8.(13) Gn 9,12.(14) Gn 9,17.(15) Gn 17,9.(16) Gn 17,15. (17) Gn 17,19.(18) Gn 21,12.(19) Gn 35,1.(20) Gn 43,29.(21) Gn 46,2.(22) Ex 3,14.(23) Nu 22,12. (24) 1 K 3,5.(25) 1 K 3,11.(26) Jon 4,9.(27) 2 Kr 1,11 . 21X in Gn, slechts 6X buiten Gn.
- וַיּאֹמֶר יהוה אֱלֹהִים = wajjo´mèr JHWH ´èlohîm (en JHWH God zei).Tenakh (4): (1) Gn 2,18.(2) Gn 3,13.(3) Gn 3,14.(4) Gn 3,22.Enkel in Gn.

Gn 2,18.5. טוֹב = tôbh (goed).Taalgebruik in Tenakh: tôbh (goed).Getalwaarde: tet = 9, waw = 6, beth = 2; totaal: 17.Structuur : 9 - 6 - 2.De som van de elementen is telkens 8.Tenakh (290).Pentateuch (38).Eerdere Profeten (49).Latere Profeten (23).12 Kleine Profeten (14).Geschriften (166).Gn (23): (1) Gn 1,4.(2) Gn 1,10.(3) Gn 1,12.(4) Gn 1,18.(5) Gn 1,21.(6) Gn 1,25.(7) Gn 1,31.(8) Gn 2,9.(9) Gn 2,12.(10) Gn 2,17.(11) Gn 2,18.(12) Gn 3,5.(13) Gn 3,6.(14) Gn 3,22.(15) Gn 24,10.(16) Gn 24,50. (17) Gn 26,29.(18) Gn 29,19.(19) Gn 30,20.(20) Gn 40,16.(21) Gn 45,18.(22) Gn 45,20.(23) Gn 49,15.
- Grieks: αγαθος = agathos.Taalgebruik in het NT: agathos (goed).Taalgebruik in de LXX : agathos (goed).
- Grieks: nom. onz. enk. + acc. mann. en onz. enk. καλον = van het bijvoegl. naamw. καλος = kalos (goed, mooi, schoon).Taalgebruik in het NT: kalos (goed, mooi, schoon).Taalgebruik in de LXX : kalos (goed, mooi, schoon).LXX (125).Gn (15): (1) Gn 1,4.(2) Gn 1,8.(3) Gn 1,10.(4) Gn 1,12.(5) Gn 1,18. (6) Gn 2,9.(7) Gn 2,12.(8) Gn 2,17.(9) Gn 2,18.(10) Gn 3,5.(11) Gn 3,6.(12) Gn 3,22.(13) Gn 18,7.(14) Gn 30,20.(15) Gn 49,14.

kalos (goed) bijbel  OT  NT  Mt  Mc  Lc  Joh  Hnd  Br. Apk  syn. ev. P. A. b.
nom. + acc. onz. enk. + acc. mann. enk. kalon 125 75 50 13 9 5 1   22   27 28 20 2

- Ned.: goed.Arabisch: طَيَّبٌ = thajjab (goed).Taalgebruik in de Qoran: thajjab (goed).Aramees: טַב = tabh (goed).D.: gut.E.: good.Fr.: bijvoegl. naamw.: bon / bijw.: bien.Gr.: αγαθος = agathos.Taalgebruik in het NT: agathos (goed).Hebreeuws: טוֹב = tôbh (goed).Taalgebruik in Tenakh: tôbh (goed).Lat.: bijvoegl. naamw.: bonus / bijw.: bene .


Gn 2,19 - Gn 2,19: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
19kai eplasen o theos eti ek tès gès panta ta thèria tou agrou kai panta ta peteina tou ouranou kai ègagen auta pros ton adam idein ti kalesei auta kai pan o ean ekalesen auto adam psuchèn zôsan touto onoma autou  19 formatis igitur Dominus Deus de humo cunctis animantibus terrae et universis volatilibus caeli adduxit ea ad Adam ut videret quid vocaret ea omne enim quod vocavit Adam animae viventis ipsum est nomen eius    19 Want als de HEERE God uit de aarde al het gedierte des velds, en al het gevogelte des hemels gemaakt had, zo bracht Hij die tot Adam, om te zien, hoe hij ze noemen zou; en zo als Adam alle levende ziel noemen zoude, dat zou haar naam zijn.  [19] Toen boetseerde de heer God uit de aarde alle dieren op het land en alle vogels van de lucht, en bracht die bij de mens, om te zien hoe hij ze zou noemen*: zoals de mens ze zou noemen, zo zouden ze heten  [19] Toen vormde hij uit aarde alle in het wild levende dieren en alle vogels, en hij bracht die bij de mens om te zien welke namen de mens ze zou geven: zoals hij elk levend wezen zou noemen, zo zou het heten.  19 De ENE, God, formeert uit de bloedrode grond al wat in het wild leeft op het veld en alle gevogelte van de hemel en brengt het tot de roodbloedige mens om te zien wat die daartegen zal roepen; en al wat hij daartegen roept, de mens tegen een levende ziel, dát is zijn naam.   19. Yahvé Dieu modela encore du sol toutes les bêtes sauvages et tous les oiseaux du ciel, et il les amena à l'homme pour voir comment celui-ci les appellerait: chacun devait porter le nom que l'homme lui aurait donné.  

King James Bible.[19] And out of the ground the LORD God formed every beast of the field, and every fowl of the air; and brought them unto Adam to see what he would call them: and whatsoever Adam called every living creature, that was the name thereof.
Luther-Bibel.19 Und Gott der HERR machte aus Erde alle die Tiere auf dem Felde und alle die Vögel unter dem Himmel und brachte sie zu dem Menschen, dass er sähe, wie er sie nennte; denn wie der Mensch jedes Tier nennen würde, so sollte es heißen.

Tekstuitleg van Gn 2,19 .

Gn 2,20 - Gn 2,20: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
20kai ekalesen adam onomata pasin tois ktènesin kai pasi tois peteinois tou ouranou kai pasi tois thèriois tou agrou tô de adam ouch eurethè boèthos omoios autô  20 appellavitque Adam nominibus suis cuncta animantia et universa volatilia caeli et omnes bestias terrae Adam vero non inveniebatur adiutor similis eius     20 Zo had Adam genoemd de namen van al het vee, en van het gevogelte des hemels, en van al het gedierte des velds; maar voor den mens vond hij geen hulpe, die als tegen hem over ware  . [20] De mens gaf dus namen aan alle tamme dieren en aan alle vogels van de lucht, en aan al de wilde beesten; maar een hulp die bij hem paste vond de mens niet.  [20] De mens gaf namen aan al het vee, aan alle vogels en alle wilde dieren, maar hij vond geen helper die bij hem paste.  20 De roodbloedige mens roept namen uit voor al het vee en het gevogelte des hemels, voor al wat in het wild leeft op het veld; maar voor de roodbloedige mens zelf heeft hij nog geen hulp gevonden als zijn tegenover.  20. L'homme donna des noms à tous les bestiaux, aux oiseaux du ciel et à toutes les bêtes sauvages, mais, pour un homme, il ne trouva pas l'aide qui lui fût assortie. 

King James Bible.[20] And Adam gave names to all cattle, and to the fowl of the air, and to every beast of the field; but for Adam there was not found an help meet for him.
Luther-Bibel.20 Und der Mensch gab einem jeden Vieh und Vogel unter dem Himmel und Tier auf dem Felde seinen Namen; aber für den Menschen ward keine Gehilfin gefunden, die um ihn wäre.

Tekstuitleg van Gn 2,20 .

Gn 2,21 - Gn 2,21: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
21kai epebalen o theos ekstasin epi ton adam kai upnôsen kai elaben mian tôn pleurôn autou kai aneplèrôsen sarka ant' autès  21 inmisit ergo Dominus Deus soporem in Adam cumque obdormisset tulit unam de costis eius et replevit carnem pro ea    .21 Toen deed de HEERE God een diepen slaap op Adam vallen, en hij sliep; en Hij nam een van zijn ribben, en sloot derzelver plaats toe met vlees.  [21] Toen liet de heer God de mens in een diepe slaap vallen; en terwijl hij sliep, nam Hij één van zijn ribben weg en zette er vlees voor in de plaats.  [21] Toen liet God, de HEER, de mens in een diepe slaap vallen, en terwijl de mens sliep nam hij een van zijn ribben weg; hij vulde die plaats weer met vlees.  21 ¶ Dan laat de ENE, God, een verdoving vallen over de roodbloedige mens zodat die inslaapt; hij neemt één van zijn beide zijden en sluit met vlees de plek daarvan af.  21. Alors Yahvé Dieu fit tomber une torpeur sur l'homme, qui s'endormit. Il prit une de ses côtes et referma la chair à sa place.  

King James Bible.[21] And the LORD God caused a deep sleep to fall upon Adam and he slept: and he took one of his ribs, and closed up the flesh instead thereof;
Luther-Bibel.21 Da ließ Gott der HERR einen tiefen Schlaf fallen auf den Menschen, und er schlief ein. Und er nahm eine seiner Rippen und schloss die Stelle mit Fleisch.

Tekstuitleg van Gn 2,21 .

Gn 2,22 - Gn 2,22: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
22kai ôkodomèsen kurios o theos tèn pleuran èn elaben apo tou adam eis gunaika kai ègagen autèn pros ton adam 22 et aedificavit Dominus Deus costam quam tulerat de Adam in mulierem et adduxit eam ad Adam    22 En de HEERE God bouwde de ribbe, die Hij van Adam genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar tot Adam.  [22] En de heer God vormde de rib* die Hij uit de mens had weggenomen tot een vrouw, en bracht haar naar de mens.  [22] Uit de rib die hij bij de mens had weggenomen, bouwde God, de HEER, een vrouw en hij bracht haar bij de mens.  22 De ENE, God, bouwt de zijde die hij heeft weggenomen van de roodbloedige mens uit tot een vrouw; hij komt met haar tot de roodbloedige mens.  22. Puis, de la côte qu'il avait tirée de l'homme, Yahvé Dieu façonna une femme et l'amena à l'homme.  

King James Bible.[22] And the rib, which the LORD God had taken from man, made he a woman, and brought her unto the man.
Luther-Bibel.22 Und Gott der HERR baute eine Frau aus der Rippe, die er von dem Menschen nahm, und brachte sie zu ihm.

Tekstuitleg van Gn 2,22.

Gn 2,23 - Gn 2,23: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
23kai eipen adam touto nun ostoun ek tôn osteôn mou kai sarx ek tès sarkos mou autè klèthèsetai gunè oti ek tou andros autès elèmfthè autè  23 dixitque Adam hoc nunc os ex ossibus meis et caro de carne mea haec vocabitur virago quoniam de viro sumpta est     23 Toen zeide Adam: Deze is ditmaal been van mijn benen, en vlees van mijn vlees! Men zal haar Manninne heten, omdat zij uit den man genomen is.  [23] Toen zei de mens: ‘Eindelijk, dit is been* van mijn gebeente en vlees van mijn vlees! Mannin* zal zij heten, want uit een man is zij genomen.’  [23] Toen riep de mens uit: ‘Eindelijk een gelijk aan mij, mijn eigen gebeente, mijn eigen vlees, een die zal heten: vrouw, een uit een man gebouwd.’*  23 Dan zegt hij, de roodbloedige mens: zij is het nu!– been uit mijn gebeente en vlees uit mijn vlees!– tot haar worde geroepen ‘isja‘, – vrouw, want uit een iesj, – man is zij genomen!  23. Alors celui-ci s'écria: Pour le coup, c'est l'os de mes os et la chair de ma chair ! Celle-ci sera appelée femme, car elle fut tirée de l'homme, celle-ci ! 

King James Bible.[23] And Adam said, This is now bone of my bones, and flesh of my flesh: she shall be called Woman, because she was taken out of Man.
Luther-Bibel.23 Da sprach der Mensch: Das ist doch Bein von meinem Bein und Fleisch von meinem Fleisch; man wird sie Männin nennen, weil sie vom Manne genommen ist.

Tekstuitleg van Gn 2,23.

1. וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. `-m-r.(1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt) .(2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg) .Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen).Getalswaarde : aleph = 1, mem = 13 of 40, resj = 20 of 200; totaal: 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal).Structuur: 1 - 4 - 2.Gn 2 (2): (1) Gn 2,18.(2) Gn 2,23.De som van de elementen is telkens 7.Tenakh (1879).Pentateuch (594).Eerdere Profeten (868).Latere Profeten (120). 12 Kleine Profeten (56).Geschriften (241).Gn (315).Gn 1-11 (49).De stam `-m-r in Tenakh (5422).

  Tenakh Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn Ex Lv Nu Dt Gn 12  
  1879 594 868 120 56 241 315 150 10 95 24 4  

- Lettinga 12, 2012, 53c2: Het werkw. begint met een aleph.Het is een gutturaal, maar de zwakste van de gutturalen.Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf..Dit is het geval voor ons werkw..In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph.De aleph quiesceert: ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b).In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o: jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c).De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b).In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a: jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012, 15g).In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è, vandaar wajjo´mèr.(Zie ook Jouön, 73).
- Grieks: act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen).Taalgebruik in NT: legô (zeggen).Taalgebruik in de Septuaginta.: legô (zeggen).λεγω = legô komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur; les. IEen vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610), in het NT (1318); van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608), in het NT (925).

    bijbel OT LXX Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn   Ex Lv Nu Dt NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  act. ind. aor. 3de p. enk. eipen  3024  2426  2275 + 151 684 985 234 63 309 378   149 15 98 44 598  118  56  223  114  75  397  511 

- Ned.: zeggen.Arabisch: قَالَ = qâla (zeggen).Taalgebruik in de Qoran: qâla (zeggen).Aramees: קְרָא = qërâ´ (roepen).D.: sagen (zeggen) .E.: to say.Fr.: dire. Grieks: λεγω = legô (zeggen).Taalgebruik in NT: legô (zeggen).Hebreeuws: אָמַר = ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen).Lat.: legere. l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar .Orgaan van roepen is de stem; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep).Taalgebruik in Tenakh: qôl (stem).Lat.: dicere.Fr.: dire.Italiaans: dire.Spaans: decir.
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder); om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph, de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan.

Gn 2,24 - Gn 2,24: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24eneken toutou kataleipsei anthrôpos ton patera autou kai tèn mètera autou kai proskollèthèsetai pros tèn gunaika autou kai esontai oi duo eis sarka mian  24 quam ob rem relinquet homo patrem suum et matrem et adherebit uxori suae et erunt duo in carne una    24 Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder verlaten, en zijn vrouw aankleven; en zij zullen tot een vlees zijn.   [24] Daarom* zal een mens zijn vader en zijn moeder verlaten en zich hechten aan zijn vrouw, en* die twee zullen één zijn.  [24] Zo komt het dat een man zich losmaakt van zijn vader en moeder en zich hecht aan zijn vrouw, met wie hij één van lichaam wordt.  24 Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten; hechten moet hij zich aan zijn vrouw, worden zullen ze dan tot één vlees.   24. C'est pourquoi l'homme quitte son père et sa mère et s'attache à sa femme, et ils deviennent une seule chair.  

King James Bible.[24] Therefore shall a man leave his father and his mother, and shall cleave unto his wife: and they shall be one flesh.
Luther-Bibel.24 Darum wird ein Mann seinen Vater und seine Mutter verlassen und seiner Frau anhangen, und sie werden sein "ein" Fleisch.

Tekstuitleg van Gn 2,24.

Gn 2,25 - Gn 2,25: De tuin van Eden - Gn 2 -- Gn 2,4b-25 -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- bijbelverwijzingen -- Gn 2,4 - Gn 2,5 - Gn 2,6 - Gn 2,7 - Gn 2,8 - Gn 2,9 - Gn 2,10 - Gn 2,11 - Gn 2,12 - Gn 2,13 - Gn 2,14 - Gn 2,15 - Gn 2,16 - Gn 2,17 - Gn 2,18 - Gn 2,19 - Gn 2,20 - Gn 2,21 - Gn 2,22 - Gn 2,23 - Gn 2,24 - Gn 2,25 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
25kai èsan oi duo gumnoi o te adam kai è gunè autou kai ouk èschunonto 25 erant autem uterque nudi Adam scilicet et uxor eius et non erubescebant     25 En zij waren beiden naakt, Adam en zijn vrouw; en zij schaamden zich niet.  [25] Ze waren beiden naakt, de mens en zijn vrouw, maar ze voelden geen schaamte voor elkaar.  [25] Beiden waren ze naakt, de mens en zijn vrouw, maar ze schaamden zich niet voor elkaar.   25 Ze waren, zij tweeën, ongekleed, de mens en zijn vrouw; en zij schaamden zich niet.   25. Or tous deux étaient nus, l'homme et sa femme, et ils n'avaient pas honte l'un devant l'autre.  

King James Bible.[25] And they were both naked, the man and his wife, and were not ashamed.
Luther-Bibel.25 Und sie waren beide nackt, der Mensch und seine Frau, und schämten sich nicht.

Tekstuitleg van Gn 2,25.


TAALGEBRUIK


COMMENTAAR