GENESIS 12 - GN 12 -- Gn 12 -- Gn 12,1-9 -- Gn 12,1-4a -- Gn 12,10-20 -
Deze websitepagina is een onderdeel van de website van Arseen De Kesel: http://www.interlevensbeschouwelijk.be/index.html.


Zie ook naar - bijbeloverzicht -- overzicht van Genesis: - Gn - bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -- bibliografie van het Oude Testament -
Overzicht vers per vers: - Gn 12,1 - Gn 12,2 - Gn 12,3 - Gn 12,4 - Gn 12,5 - Gn 12,6 - Gn 12,7 - Gn 12,8 - Gn 12,9 - Gn 12,10 - Gn 12,11 - Gn 12,12 - Gn 12,13 - Gn 12,14 - Gn 12,15 - Gn 12,16 - Gn 12,17 - Gn 12,18 - Gn 12,19 - Gn 12,20 -


Gn 12,1-9 - Gn 12,1-9: De roeping van Abram.
Gn 12,10-20 - Gn 12,10-20: Abram en Sarai in Egypte.

Gn 12,1-9 - Gn 12,1-9: De roeping van Abram

In Gn 12,1-3 geeft JHWH een opdracht, een belofte en een zegen.

Liturgische lezing op de 2de (tweede zondag in de veertigdagentijd A: Gn 12,1-4a (Verwijzing: Gn 12,1-4a)
In die dagen zei de Heer tot Abram: "Trek weg uit uw land, uw stam en uw familie, naar het land dat Ik u zal aanwijzen. Ik zal een groot volk van u maken. Ik zal u zegenen en uw naam groot maken, zodat hij een zegen zal zijn. Ik zal zegenen die u zegenen, maar die u vervloeken zal Ik vervloeken. Door u zal zegen komen over alle geslachten op aarde." Toen trok Abram weg, zoals de Heer hem had opgedragen.

Het verhaal van de roeping van Abram sprak tot mijn verbeelding. Een (relatief) jonge man (Abram) brak uit het cocon van zijn land, stam, familie op gezag van een hogere macht. Laat het verhaal nog verzonnen zijn of een legende verbergen. In zijn mooie verwoording onthult het een latere realiteit van landbezetting en in bezitname van een land (Kanaän). Dit ging soms heel geleidelijk door immigratie, maar ook soms gewelddadig zonder enig respect voor de bewoners van het land. Een goddelijke stem en opdracht in het verhaal kan de harde realiteit omfloersen. De harde realiteit van landbezetting en in bezitname van land, al dan niet met een beroep op God (JHWH), gebeurt nog steeds, in 2019 na Chr.. Heeft de bijbelse schrijver het verhaal van de roeping van Abram met een goddelijkheid omkleed om de macht van machthebbers (koningen en priesters) te legitimeren ? Hebben de bijbelse schrijvers dat bewust gedaan of waren zij gevangen in een theologische ideologie die de politiek rechtvaardigde of had de politiek een theologische verantwoording nodig ?
Hoe migratie bekijken ? De staat Israël beschouwt de 'immigratie' van Joden naar Israël als een thuiskomst. Oorspronkelijke bewoners, zoals o.a. Palestijnen, kunnen het moeilijk krijgen onder de druk van die 'immigratie'. De rollen worden omgedraaid. De oorspronkelijke bevolking wordt als 'vreemd' beschouwd, 'niet thuis horend' in het politieke land Israël. De 'migranten' worden als de echte bewoners beschouwd.
Wanneer b.v. sommige moslims de verhuis naar een niet-moslimland beschouwen als een zending om hun omgeving te islamiseren en het land langzamerhand in bezit te nemen op gezag van Allah, herhaalt zich dan niet de realiteit die het verhaal van de roeping van Abram oproept ?
Nomaden en sedentairen leven soms op gespannen voet. Nomaden voelen zich soms genoodzaakt beroep te doen op sedentaire gronden. Sedentairen leggen beslag op grond van de nomaden om die te 'sedentairen'.
Omwille van oorlog, armoede, hongersnood zijn duizenden, miljoenen mensen op zoek naar een veilig land, naar eten en drinken, naar een leefbaar bestaan.


h
Gn 12,1 - Gn 12,1 -- Gn 12,1-9: De roeping van Abram -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
1kai eipen kurios tô abram exelthe ek tès gès sou kai ek tès suggeneias sou kai ek tou oikou tou patros sou eis tèn gèn èn an soi deixô  1 dixit autem Dominus ad Abram egredere de terra tua et de cognatione tua et de domo patris tui in terram quam monstrabo tibi wajj´omèr JHWH ´èl ´abhërâm lèkh lëkhâ... ´èl hâ´ârèts ´äsjèr ´arë´èkhâ 1 De HEERE nu had tot Abram gezegd: Ga gij uit uw land, en uit uw maagschap, en uit uws vaders huis, naar het land, dat Ik u wijzen zal.  [1] De* heer zei tegen Abram: ‘Trek weg uit uw land, uw stam en ouderlijk huis, naar het land dat Ik u zal aanwijzen.  [1] De HEER zei tegen Abram: ‘Trek weg uit je land, verlaat je familie, verlaat ook je naaste verwanten, en ga naar het land dat ik je zal wijzen.   1 ¶ Dan zegt de ENE tot Abram: ga, jij, weg uit je land, uit je geboortetent en uit het huis van je vader,– naar het land dat ik je zal doen zien;   1. Yahvé dit à Abram: Quitte ton pays, ta parenté et la maison de ton père, pour le pays que je t'indiquerai.  

King James Bible: Now the LORD had said unto Abram, Get thee out of thy country, and from thy kindred, and from thy father's house, unto a land that I will shew thee:
Luther-Bibel (1984): Und der HERR sprach zu Abram: Geh aus deinem Vaterland und von deiner Verwandtschaft und aus deines Vaters Hause in ein Land, das ich dir zeigen will.

Tekstuitleg van Gn 12,1. Het vers bestaat uit 14 (2 X 7) woorden en 54 (2 X 3 X 3 X 3 of 2 X 27) letters. De getalswaarde van Gn 12,1 is 3095 (5 X 619). JHWH geeft Abram de opdracht weg te gaan uit... en te gaan naar...

Gn 12,1 b - Gn 12,2 - Gn 12,3 bevatten de woorden van JHWH. De inleiding op het citaat telt 4 woorden. Het citaat zelf telt 27 woorden. De drie verzen tellen 15 + 39 + 36 + 41 = 131 letters. De inleiding op het citaat telt 15 letters, het citaat zelf 116 (4 X 29) letters.

Gn 12,1.1. וַיּאֹמֶר = wajj´omèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. `-m-r. (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt). (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg).Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Getalswaarde: aleph = 1, mem = 13 of 40, resj = 20 of 200 ; totaal: 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal). Structuur: 1 - 4 - 2. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (1879). Pentateuch (594). Eerdere Profeten (868). Latere Profeten (120). 12 Kleine Profeten (56). Geschriften (241). Gn (315). Gn 1-11 (49). Gn 12 (4): (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,7. (3) Gn 12,11. (4) Gn 12,18. In Gn 12,1 is het de 50ste keer. De stam `-m-r in Tenakh (5422).

  Tenakh Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn Ex Lv Nu Dt Gn 12  
  1879 594 868 120 56 241 315 150 10 95 24 4  

- Lettinga 12, 2012, 53c2: Het werkw. begint met een aleph. Het is een gutturaal, maar de zwakste van de gutturalen. Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw. een bijzondere behandeling voor de qal imperf.. Dit is het geval voor ons werkw.. In het imperf. gaat een medeklinker vooraf aan de aleph. De aleph quiesceert: ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b). In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o: jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c). De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b). In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a: jomur -> jomar (i.p.v. het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012, 15g). In de qal imperf. consecut. is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è, vandaar wajjo´mèr. (Zie ook Jouön, 73).
- Grieks: act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in NT: legô (zeggen). Taalgebruik in de Septuaginta.: legô (zeggen). λεγω = legô komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur ; les. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610), in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608), in het NT (925).

    bijbel OT LXX Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn Gn 12 Ex Lv Nu Dt NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
  act. ind. aor. 3de p. enk. eipen  3024  2426  2275 + 151 684 985 234 63 309 378 4 149 15 98 44 598  118  56  223  114  75  397  511 

- Ned.: zeggen. D.: sagen. E.: to say. z/s. Latijn: inquam (ik zeg), waarin tussen de n en de q de su wegviel ; inquit (hij zegt of hij heeft gezegd, hij zei. Grieks: εννεπε = ennepe (zeg), waarin nn uit ns ontstond. ενεπω = enepô (zeggen, vertellen). Komt van επω = epô de aorist ειπον = eipon (ik zeg).
- Arabisch: قَالَ = qâla (zeggen). Taalgebruik in de Qoran: qâla (zeggen). Hebreeuws: קָרָא = qârâ´ (roepen, heten). Taalgebruik in Tenakh: qârâ´ (roepen, heten). l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar. Orgaan van roepen is de stem: קוֹל = qôl (stem, roep). Taalgebruik in Tenakh: qôl (stem). Ned.: kallen (praten). Grieks: καλεω = kaleô (roepen, noemen). Taalgebruik in het NT: kaleô (roepen). Kan λεγ = leg- een metathesis van καλ = kal- zijn ?
- Fr.: dire. Lat.: dicere. Verwant met het Griekse δεικνυμι = deiknumi: tonen, laten zien, wijzen ; stam: δεικ = deik-. D.: zeihen (beschuldigen). Ned.: aan-tijgen. Italiaans: dire. Spaans: decir.
- In het werkw. אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph, de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan.

Gn 12,1.2. יהוה = JHWH. Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenakh: JHWH. Taalgebruik in Genesis: JHWH. Getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6. Totaal: 26. Structuur: 1 - 5 - 6 - 5. De som van de elementen is telkens 8. Tenach (5193). Pentateuch (1326). Eerdere Profeten (1013). Latere Profeten (1357). 12 Kleine Profeten (387). Geschriften (1110). In 128 (3³ X 3³ X 3³) verzen in Gn (Genesis). Niet in Gn 1. Gn 2-11 (48). In Gn 12 (5): (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,4. (3) Gn 12,7. (4) Gn 12,8. (5) Gn 12,17. 49ste keer in Gn 12,1. De stam יהוה = JHWH komt voor in Tenakh (9743). De stam van אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) komt voor in Tenakh (2658)

  Tenakh Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn Ex Lv Nu Dt Ex 20 Dt 5
´èlohîm (God) 299 216 28 25 12 16 140 31 0 7 29 3 3
JHWH 5193 1326 1013 1357 387 1110 128 299 199 287 413 6 17

- De uitspraak van JHWH is Adonai. Omwille van de gutturaal aleph staat onder de aleph van Adonaj een patach sewa. In JHWH is het een gewone sewa. De andere klinkers van Adonaj staan verder onder het woord JHWH (JëHoWaH).
- Grieks: κυριος = kurios (heer). Taalgebruik in het NT: kurios (heer). Taalgebruik in de LXX: kurios (heer). Een vorm van κυριος = kurios (heer) in de Septuaginta (8591), in het NT (718).
- Ned.: Heer. Arabisch: رَب = rabb (God, Heer). Taalgebruik in de Qoran: rabb (God, Heer). Aramees: יוי = JWJ. D.: Herr. E.: Lord. Fr.: seigneur. Grieks: κυριος = kurios (heer). Taalgebruik in het NT: kurios (heer). Hebreeuws: יהוה = JHWH. Taalgebruik in Tenach: JHWH. Latijn: Dominus.
- Sabbah Messod & Roger, Les secrets de l'Exode, Jean-Cyrille Godefroy, 2000, p.93-96. Op deze blz. wordt een verband tussen anokhi Adonai (ik de Heer) en farao Achnaton gelegd. De uitspraak van JHWH is Adonai, waarin we het Egyptische Aton Ai horen. In Adon zie we het Egyptische Aton, de zonneschijf.

Gn 12,1.1. - 2. וַיְדַבֵּר אֱלֹהִים = wajëdabber ´èlohîm (en God sprak). Tenakh (3): (1) Gn 8,15. (2) Ex 6,2. (3) Ex 20,1. Zie ook Gn 17,3.
- וַיְדַבֵּר יהוה = wajëdabber JHWH (en JHWH sprak). Tenach (100 = 2² X 5²). Pentateuch (96 = 2³ X 2² X 3). Niet in Gn.

dâbar (spreken)  Tenakh Pentateuch Gn   Ex   Lv   Nu   Dt   Joz   Re   1 S  2 S  1 K  2 K  1 Kr  2 Kr  Ps  Jr  Ez  Da  Zach 
piel imperf. 3de pers. mann. enk. wajëdabber   192 (2³+³ X 3) (140 + 52) 140 (20 X 7) 16 20  40  57  11  1
wajëdabber ´èlohîm (en God sprak) 3 3 1 2                                
wajëdabber JHWH (en JHWH sprak) 100 96 (2³+² X 3)   14 35 44 3 1         1 1 1          

- וַיּאֹמֶר אֱלֹהִים = wajjo´mèr ´èlohîm (en God zei). Tenakh (27). Gn (21). (1) Gn 1,3. (2) Gn 1,6. (3) Gn 1,9. (4) Gn 1,11. (5) Gn 1,14. (6) Gn 1,20. (7) Gn 1,24. (8) Gn 1,26. (9) Gn 1,28. (10) Gn 1,29. In tien verzen in Gn 1 (2 X 4 scheppingsdaden ; en twee extra omtrent de mens). (11) Gn 6,13. (12) Gn 9,8. (13) Gn 9,12. (14) Gn 9,17. (15) Gn 17,9. (16) Gn 17,15. (17) Gn 17,19. (18) Gn 21,12. (19) Gn 35,1. (20) Gn 43,29. (21) Gn 46,2. (22) Ex 3,14. (23) Nu 22,12. (24) 1 K 3,5. (25) 1 K 3,11. (26) Jon 4,9. (27) 2 Kr 1,11. 21X in Gn, slechts 6X buiten Gn.
- וַיּאֹמֶר יהוה = wajjo´mèr JHWH (en JHWH zei). Tenakh (204). Gn (18): (1) Gn 2,18. (2) Gn 3,13. (3) Gn 3,14. (4) Gn 3,22. (5) Gn 4,6. (6) Gn 4,9. (7) Gn 4,15. (8) Gn 6,3. (9) Gn 6,7. (10) Gn 7,1. (11) Gn 8,21. (12) Gn 11,6. (13) Gn 12,1. (14) Gn 18,13. (15) Gn 18,20. (16) Gn 18,26. (17) Gn 25,23. (18) Gn 31,3.
- וַיּאֹמֶר יהוה אֱלֹהִים = wajjo´mèr JHWH ´èlohîm (en JHWH God zei). Tenakh (4): (1) Gn 2,18. (2) Gn 3,13. (3) Gn 3,14. (4) Gn 3,22.
- וַיִּקְרָא אֱלֹהִים = wajjiqërâ´ ´èlohîm (en God riep). Tenakh (3): (1) Gn 1,5. (2) Gn 1,8. (3) Gn 1,10.
- Een goddelijke stem, een goddelijk visioen, inspiratie door de heilige Geest, verleiding door de duivel: het geeft allemaal de indruk dat 'buiten-menselijke' krachten bepalen welke weg een mens zal gaan, dat een mens zijn volle verantwoordelijkheid niet opneemt. Natuurlijk zijn er driften, dromen enz. die een enorme invloed kunnen uitoefenen op beslisssingen, maar nooit wordt een mens ontslagen van eigen verantwoordelijkheid. Nooit wordt een mens ontslagen van eigen beslissingsmacht ; nooit mag hij zijn vrije wil laten in beslag nemen door een 'ander'. Een zogenaamd goddelijk woord ontslaat de mens niet van zijn verantwoordelijkheid.

Gn 12,1.3. ´l: voorzetsel אֶל = ´èl (naar, tot) OF godsnaam El. De verkorte vorm van de godsnaam ´èlohîm is אֶל = ´èl OF ontkenning ´al (niet). Taalgebruik in Tenakh: ´èl . Getalswaarde is: aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld). Structuur: 1 - 3. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (3626). Pentateuch (1096). Eerdere Profeten (1070). Latere Profeten (655). 12 Kleine Profeten (142). Geschriften (662). Genesis (296). Gn 12 (5).

Gn 12,1.1. - 3. וַיּאֹמֶר יהוה אֶל = wajjo´mèr JHWH ´èl (en JHWH zei tot). Tenakh (112). Gn (6): (1) Gn 4,6 (tot Qaïn). (2) Gn 4,9 (tot Qaïn). (3) Gn 8,21 (tot zichzelf). (4) Gn 12,1 (tot Abram). (5) Gn 18,13 (tot Abraham). (6) Gn 31,3 (tot Jakob).
- וַיּאֹמֶר אֱלֹהִים אֶל = wajjo´mèr ´èlohîm ´èl (en God zei tot). Tenakh (9). Gn (6). (1) Gn 9,8 (tot Noach). (2) Gn 9,17 (tot Noach). (3) Gn 17,9 (tot Abraham). (4) Gn 17,15 (tot Abraham). (5) Gn 21,12 (tot Abraham). (6) Gn 35,1 (tot Jakob). (7) Ex 3,14 (tot Mozes). (8) Nu 22,12 (tot Bileam). (9) Jon 4,9 (tot Jona).
- וַיּאֹמֶר יהוה אֱלֹהִים אֶל = wajjo´mèr JHWH ´èlohîm ´èl (en JHWH God zei tot). Tenakh (1): Gn 3,14 (tot de slang).

Gn 12,1.4. אַבְרָם = ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Genesis: ´abhërâm (Abram). getalswaarde: aleph = 1, beth = 2, resj = 20 of 200, mem = 13 of 40 ; totaal: 36 (2² X 3²) of 243 (3² X 3³). Structuur: 1 - 2 - 2 - 4. De som van de elementen is telkens 9. Abram (36 of 243) + Saraj (51 of 510) = 87 (3 X 29) OF 753 (3 X 251). Abram (36 of 243) + Hagar (28 of 208) = 64 (2³ X 2³) OF 451 (11 X 41). 451 is de getalswaarde van jisjëmâ`e´l (Ismaël). Taalgebruik in Tenakh: jisjëmâ`e´l (Ismaël). De getalswaarde van jishërâ´el (Israël) is 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster). Taalgebruik in Tenakh: jishërâ´el (Israël). Tenakh (44). Gn (43) + 1 Kr 1,27. Gn 12 (9): (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,4. (3) Gn 12,5. (4) Gn 12,6. (5) Gn 12,7. (6) Gn 12,9. (7) Gn 12,10. (8) Gn 12,14. (9) Gn 12,17.
- אַבְרָהָם = ´abhërâhâm (Abraham). Zie אַבְרָם = ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Genesis: ´abhërâm (Abram). Getalwaarde: aleph = 1, beth = 2, resj = 20 of 200, he = 5, mem = 13 of 40 ; totaal: 41, zie 41 of ´èlohîm (God), OF 248, zie 248 (8 X 31). Structuur: 1 - 2 - 2 - 5 - 4. De som van de elementen is telkens 5. Het merkwaardige aan het getal 248 (8 X 31) is de link met de algemene godsnaam El (getalwaarde 31). De namen van de patriarchen Isaak (208 = 8 X 26), Jakob (182 = 7 X 26) en Jozef (156 = 6 X 26) zijn gelinkt aan de specifieke godsnaam JHWH. Ook merkwaardig is de opeenvolging van de namen Abraham (8 X 31) en de naam Isaak (8 X 26). Abraham (41 of 248) + Sarah (46 of 505) = 87 (3 X 29) OF 753. De som van de elementen is 6. Merkwaardig is dat de som: Abram (36 of 243) + Saraj (51 of 510) = 87 (3 X 29) OF 753 (3 X 251) dezelfde is als de som van Abraham + Sarah. Tenakh (128). Pentateuch (105). Eerdere Profeten (4). Latere Profeten (6). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (13). Gn (98).
- Ned.: Abram / Abraham. Arabisch: ابرَاهِيم = ´ibrâhîm (Ibrâhîm). Taalgebruik in de Qoran: ibrâhîm (Ibrâhîm). Qoran (75). Grieks: αβρααμ = abraam (Abraham). Taalgebruik in het NT: abraam (Abraham). Hebreeuws: אַבְרָם = ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram).

Gn 12,1.3. - 4. אֶל אַבְרָם = ´èl ´abhërâm (tot Abram). Bijbel / Gn (8): (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,7. (3) Gn 13,14. (4) Gn 14,21. (5) Gn 15,1. (6) Gn 16,2. (7) Gn 16,5. (8) Gn 17,1.
Met contekst:
(1) Gn 12,1: וַיּאֹמֶר יהוה אֶל אַבְרָם = wajj´omèr JHWH ´èl ´abhërâm (en JHWH zei tot Abram).
(2) Gn 12,7: ןַיֵּרָא יהוה אֶל אַבְרָם = wajjerâ´ JHWH ´èl ´abhërâm (en JHWH verscheen aan Abram).
(3) Gn 13,14: וִיהוָה אָמַר אֶל אַבְרָם = waJHWH ´âmar ´èl ´abhërâm (en JHWH zei tot Abram).
(4) Gn 14,21: וַיּאֹמֶר מֶלֶך סְדֹם אֶל אַבְרָם = wajj´omèr mèlèkh Sëdom ´èl ´abhërâm (en de koning van Sodom zei tot Abram).
(5) Gn 15,1: הָיָה דְבַר יהוה אֶל אַבְרָם = hâjâh dëbhar IHWH ´èl ´abhërâm (het woord van JHWH kwam tot Abram).
(6) Gn 16,2: וַתֹאמַר שָׂרַי אֶל אַבְרָם = waththo´mèr shâraj ´èl ´abhërâm (en Sarai zei tot Abram).
(7) Gn 16,5: וַתֹאמַר שָׂרַי אֶל אַבְרָם = waththo´mèr shâraj ´èl ´abhërâm (en Sarai zei tot Abram).
(8) Gn 17,1: ןַיֵּרָא יהוה אֶל אַבְרָם = wajjerâ´ JHWH ´èl ´abhërâm (en JHWH verscheen aan Abram).
In vier verzen is JHWH onderwerp. In zes verzen gaat het om een spreken ; in twee verzen om een verschijnen van JHWH: (1) Gn 12,7. (2) Gn 17,1 ; ןַיֵּרָא יהוה אֶל אַבְרָם = wajjerâ´ JHWH ´èl ´abhërâm (en JHWH verscheen aan Abram). wajjerâ´ JHWH ´èl ´abhërâm (en JHWH verscheen aan Abram).
- Lettinga 12, 2012, 6: Een horizontale streep bovenaan tussen twee woorden, wordt maqqef genoemd. Ze verbindt de twee woorden tot een klemtooneenheid. Dit teken staat in het bijzonder na éénlettergrepige partikels zoals ´èl (tot, naar).

- אֶל אַבְרָהָם = ´èl ´abhërâhâm (tot Abraham). Tenakh (12): (1) Gn 17,9. (2) Gn 17,15. (3) Gn 18,13. (4) Gn 18,33. (5) Gn 20,10. (6) Gn 21,12. (7) Gn 21,22. (8) Gn 21,29. (9) Gn 22,7. (10) Gn 22,15. (11) Ex 6,3. (12) Js 51,2.

Gn 12,1.2. - 4. יהוה אֶל אַבְרָם = JHWH ´èl ´abhërâm (JHWH tot Abram). Bijbel / Gn (4): (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,7. (3) Gn 15,1. (4) Gn 17,1.

Gn 12,1.1. - 4. וַיּאֹמֶר יהוה אֶל אַבְרָם = wajj´omèr JHWH ´èl ´abhërâm (en JHWH zei tot Abram). Slechts in Gn 12,1. Het is toch wel opmerkelijk dat deze uitdrukking die bij het begin van de geschiedenis van Abram en van het joodse volk staat, slechts eenmaal in de bijbel voorkomt. Hiermee omspant dit woord van JHWH de hele geschiedenis van het joodse volk. De twee volgende woorden als.לְךָ לֶך = lèkh lëkhâ (ga voor je uit) zou ook als. לֵך לֵך = lèkh lekh (ga, ga) kunnen gelezen worden. In Gn 12,4 omsluit wajjelèkh (en hij ging) de uitdrukking (zoals JHWH tot hem had gezegd) ; tweemaal wejjelèkh. Het leven van Abram en van het joodse volk wordt gekenmerkt door gaan (hâlakh) en een levenswandel (halacha) volgens de wet van JHWH. De weg leidt naar de berg, de berg Moria / Sion, waar JHWH aanwezig is (Gn 22). De weg is een weg van gehoorzaamheid, vertrouwen en toevertrouwen.
- וַיּאֹמֶר יהוה אֶל אַבְרָהָם = wajjo´mèr JHWH ´èl ´´abhërâhâm (en JHWH zei tot Abraham). Tenakh (1): Gn 18,13 (tot Abraham).
- וַיּאֹמֶר אֱלֹהִים אֶל אַבְרָהָם = wajjo´mèr ´èlohîm ´èl ´abhërâhâm (en God zei tot Abraham). Tenakh (3): (1) Gn 17,9 (tot Abraham). (2) Gn 17,15 (tot Abraham). (3) Gn 21,12 (tot Abraham).

Gn 12,1.5. l-kh (lâkh of lëhkâ = aan jou) < prefix voorzetsel lë + suffix persoonl. voornaamw. 2de pers. mann. enk. OF act. qal imperat. 2de pers. mann. enk. lekh (ga). Zie hâlakh (gaan). Taalgebruik in Tenakh: hâlakh (gaan). Getalwaarde: he = 5, lamed = 12 of 30, kaph = 11 of 20 ; totaal: 28 (2 X 2 X 7) of 55 (5 X 11). Structuur: 5 - 3 - 2. De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (827. Pentateuch (276). Eerdere Profeten (188). Latere Profeten (147). 12 Kleine Profeten (30). Geschriften (186). Gn (72). In één vers in Gn 12: nl. Gn 12,1. Het eerste woord van de opdracht van JHWH aan Abram (Gn 12,1) is een werkwoordvorm van het werkwoord הָלַך = hâlakh (gaan) ; zo ook het eerste woord van de uitvoering door Abram in Gn 12,4. Het woord הָלַך = hâlakh (gaan) doet denken aan de joodse levenswandel (halakha). In Gn 12,4 begint de tocht van Abram: (1) Gn 12,4: וַיֵּלֶך = wajjelèkh (en Abram ging).

Gn 12,1.6. lëkhâ (voor jou). Voorzetsel lë + persoonlijk voornaamwoord suffix tweede persoon mannelijk enkelvoud -khâ. l-k. Zie hierboven.

Gn 12,1.5. - 6..לְךָ לֶך = lèkh lëkhâ (ga - voor je uit). Tenakh (1): Gn 12,1.
- לְךָ וְלֶך = lèkh lëkhâ (ga - voor je uit) komt ook voor in Gn 22,2.

lèkh lëkhâ (ga - voor je uit) komt voor in Gn 12,1 en Gn 22,2. Tussen Gn 12,1 en Gn 22,2 zijn verschillende gelijkenissen:
- Gn 12,1: lèkh lëkhâ... ´èl hâ´ârèts ´äsjèr ´arë´èkhâ (ga voor je uit naar het land dat ik je zal laten zien). Gn 22,2: lèkh lëkhâ ´èl hâ´ârèts... `al áchad hèhârîm´äsjèr ´omar ´elêkhâ (ga voor jezelf uit naar het land... op één van de bergen die ik u zeggende ben).
- De eerste plaats waar Abram in zijn tocht door Kanaän aankomt heet de eik van Morèh (Gn 12,6). De plaats waarnaar Abram moet gaan in Gn 22,2 heet Morijjah.
- Aan ´arë´èkhâ (Ik zal je laten zien) beantwoordt wajjerâ´ JHWH (en JHWH verscheen) van Gn 12,7. Zo zou Morèh (Gn 12,6) met zien kunnen te maken hebben. In ieder geval Morijjah (Gn 22,2) dat in Gn 22,14 nader wordt verklaard als "JHWH zal erin voorzien".

Gn 12,1.7. מֵאַרְצְךָ = me´arëtsëkhâ (uit je land) < prefix voorzetsel min (uit), zelfstandig naamwoord אֶרֶץ = ´èrèts (land) en suffix persoonlijk voornaamwoord tweede persoon mannelijk enkelvoud khâ. אֶרֶץ = ´èrèts (land, aarde). Taalgebruik in Tenakh: ´èrètz (land). Getalswaarde: aleph = 1, resj = 20 of 300, tsade = 18 of 90 ; totaal: 39 (3 X 13 of 26 + 13) of 391 (17 X 23). Structuur: 1 - 3 - 9. 9. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (2): (1) Gn 12,1. (2) Dt 26,2.
- Grieks: gen. vr. enk. gès van het zelfst. naamw. gè (aarde, land). Een vorm van gè (aarde, land) in de LXX (3154), in het NT (248).
- εκ της γης σου = ek tès gès sou (uit je land). LXX (1): Gn 12,1. NT (1): Hnd 7,3.

  gè  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
1 nom. + dat. vr. enk gè(i) 771  736  35  10    15  15 
2 gen. vr. enk. gès   1203  1082  121  17  11  10  15  21  42  38  43     

- Ned. aarde. Arabisch: أَرْض = ´arD (aarde). Taalgebruik in de Qoran: ´arD (aarde). D.: Welt. E.: earth. Fr.: terre. Grieks: γη = gè (aarde, land). Taalgebruik in het NT: gè (aarde). Hebreeuws: אֶרֶץ = ´èrèts (land, aarde). Taalgebruik in Tenakh: ´èrètz (land). Lat.: terra.

Gn 12,1.8. וּמִמּוֹלַדְתְּךָ = ûmimmôladëthëkhâ (en uit jouw stam) < prefix voegwoord wë -> û + prefix voorzetsel min + zelfst. naamw. stat. constr. + suffix bezittel. voornaamw. 2de pers. mann. enk.. Zie מוֹלֶדֶת = môlèdèth (kring van verwanten). Tenakh (1). Gn 12,1. Een vorm van מוֹלֶדֶת = môlèdèth (kring van verwanten) in Tenakh (22).

Gn 12,1.9. וּמִבֵּית = ûmibe(j)th (en uit het huis) < prefix voegwoord wë -> û + prefix voorzetsel min + zelfst. naamw. stat. constr. + suffix bezittel. voornaamw. 2de pers. mann. enk.. Zie stat. constr. בֵּית = be(j)th van het zelfst. naamw. בַּיִּת = bajith (huis). Taalgebruik in Tenakh: bajith (huis). Getalswaarde: beth = 2, jod = 10, thaw = 22 of 400 ; totaal: 34 (2 X 17) OF 412 (2² X 103). Structuur: 2 - 1 - 4. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (5): (1) Gn 12,1. (2) Gn 24,40. (3) Re 9,20. (4) Mi 6,4. (5) Neh 12,29.

Gn 12,1.10. אָבִיךָ = ´âbhîkhâ (jouw vader) < stat. constr. mann. enk. + suffix persoonl. voornaamw. 2de pers. mann. enk.. Zie אַב = ´abh (vader). Taalgebruik in Tenakh: ´abh (vader). Getalwaarde: alèph = 1, beth = 2 ; totaal 3. Structuur: 1 - 2. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (96). Gn (19). Ex (2): (1) Ex 3,6. (2) Ex 20,12.

Gn 12,1.11. ´l: voorzetsel אֶל = ´èl (naar, tot) OF godsnaam El. De verkorte vorm van de godsnaam ´èlohîm is אֶל = ´èl OF ontkenning ´al (niet). Taalgebruik in Tenakh: ´èl . getalswaarde is: aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld). Structuur: 1 - 3. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (3626). Pentateuch (1096). Eerdere Profeten (1070). Latere Profeten (655). 12 Kleine Profeten (142). Geschriften (662). Genesis (296). Gn 12 (5).

Gn 12,1.12. הָאָרֶץ = hâ´ârèts (en de aarde) < bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. אֶרֶץ = ´èrèts (land, aarde). Taalgebruik in Tenakh: ´èrètz (land). getalswaarde: aleph = 1, resj = 20 of 200, tsade = 18 of 90 ; totaal: 39 (3 X 13 of 26 + 13) of 291 (3 X 97). Structuur: 1 - 2 - 9. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (851). Pentateuch (316). Eerdere Profeten (132). Latere Profeten (215). 12 Kleine Profeten (53). Geschriften (135). Gn (113). Gn 12: (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,7. me´arëtsëkhâ (uit je land) staat aan het begin van het citaat in Gn 12,1, ´èl hâ´ârèts (naar het land) staat op het einde van Gn 12,1.
- Grieks. acc. mann. enk. γην = gèn van het zelfst. naamw. γη = gè (aarde, land).

  gè  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
3 acc. vr. enk.  gèn 961  884  77  13  12  10  25  30  36 

- Ned. aarde. Arabisch: أَرْض = ´arD (aarde). Taalgebruik in de Qoran: ´arD (aarde). D.: Welt. E.: earth. Fr.: terre. Grieks: γη = gè (aarde, land). Taalgebruik in het NT: gè (aarde). Hebreeuws: אֶרֶץ = ´èrèts (land, aarde). Taalgebruik in Tenakh: ´èrètz (land). Lat.: terra.

Gn 12,1.11. - 12. אֶל הָאָרֶץ = ´èl hâ´ârèts (naar het land). Tenakh (53). Pentateuch (38). Gn (3). Ex (3). Lv (3). Nu (12). Dt (17). Eerdere Profeten (3). Latere Profeten (11). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (1). Gn (3): (1) Gn 12,1. (2) Gn 24,5 (2X). (3) Gn 50,24. Ex (3): (1) Ex 6,8. (2) Ex 12,25. (3) Ex 33,1. Lv (3): (1) Lv 19,23. (2) Lv 23,10. (3) Lv 25,2. Nu (12): (1) Nu 13,27. (2) Nu 14,3. (3) Nu 14,8. (4) Nu 14,16. (5) Nu 14,24. (6) Nu 14,30. (7) Nu 15,18. (8) Nu 20,12. (9) Nu 20,24. (10) Nu 32,7. (11) Nu 32,9. (12) Nu 34,2. Dt (17): (1) Dt 2,29. (2) Dt 4,21. (3) Dt 6,10. (4) Dt 7,1. (5) Dt 9,28. (6) Dt 11,29. (7) Dt 17,14. (8) Dt 18,9. (9) Dt 26,1. (10) Dt 26,3. (11) Dt 27,2. (12) Dt 27,3. (13) Dt 30,5. (14) Dt 31,7. (15) Dt 31,21. (16) Dt 31,23. (17) Dt 32,52. Buiten de Pentateuch (15).
In Gn 12,1 kreeg Abram de opdracht van JHWH om uit zijn land te trekken naar het land... In Gn 50,24 herinnert Jozef zijn broers aan de woorden van JHWH dat Hij hen vanuit dit land naar het land... zal leiden. Gn 12,1 en Gn 50,24 omsluiten de verhalen van de aartsvaders en Jozef. Van het ene land naar het andere.
- אֶת הָאָרֶץ = ´èth hâ´ârèts (het land). Tenakh (136). Gn (12): (1) Gn 1,28. (2) Gn 6,12. (3) Gn 6,13. (4) Gn 9,1. (5) Gn 12,7. (6) Gn 15,7. (7) Gn 15,18. (8) Gn 24,7. (9) Gn 35,12. (10) Gn 41,30. (11) Gn 42,30. (12) Gn 48,4.

Gn 12,1.11. - 13 אֶל הָאָרֶץ אֲשֶׁר = ´èl hâ´ârèts ´äsjèr (naar het land dat). Tenakh (40). Pentateuch (33). Gn (3/3). Ex (3/3):. Lv (2/3). Nu (9/12). Dt (16/17). Eerdere Profeten (2/3). Latere Profeten (4/11). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (1/1). Gn (3): (1) Gn 12,1. (2) Gn 24,5 (2X). (3) Gn 50,24. Ex (3): (1) Ex 6,8. (2) Ex 12,25. (3) Ex 33,1. Lv (2): (1) Lv 23,10. (2) Lv 25,2. Nu (9): (1) Nu 13,27. (2) Nu 14,16. (3) Nu 14,24. (4) Nu 14,30. (5) Nu 15,18. (6) Nu 20,12. (7) Nu 20,24. (8) Nu 32,7. (9) Nu 32,9. Dt (16): (1) Dt 2,29. (2) Dt 6,10. (3) Dt 7,1. (4) Dt 9,28. (5) Dt 11,29. (6) Dt 17,14. (7) Dt 18,9. (8) Dt 26,1. (9) Dt 26,3. (10) Dt 27,2. (11) Dt 27,3. (12) Dt 30,5. (13) Dt 31,7. (14) Dt 31,21. (15) Dt 31,23. (16) Dt 32,52. Buiten de Pentateuch (7). Eerdere Profeten (2): (1) Joz 1,2. (2) Re 2,1.
- In Gn 24,1-67 zendt Abraham dienaars naar zijn geboorteplaats om een vrouw voor zijn zoon Isaak te zoeken. De dienaars werpen op: als het ons niet lukt, dat een vrouw uit je geboorteplaats naar hier meekomt, zullen we dan Isaak naar jouw geboorteplaats terugbrengen. Gn 24,5 verwijst naar Gn 12,1 waar JHWH aan Abram de opdracht geeft om te gaan naar het land dat Hij hem zal tonen.
- אֵת הָאָרֶץ אֱשֶׁר = ´èth hâ´ârèts ´äsjèr (het land dat). Tenakh (25). Pentateuch (18). Eerdere Profeten (6). Geschriften (1). Nu (5): (1) Nu 14,23. (2) Nu 14,31. (3) Nu 27,12. (4) Nu 35,33. (5) Nu 35,34. Dt (13): (1) Dt 1,8. (2) Dt 1,36. (3) Dt 3,20. (4) Dt 3,28. (5) Dt 4,1. (6) Dt 6,23. (7) Dt 8,1. (8) Dt 9,23. (9) Dt 10,11. (10) Dt 11,8. (11) Dt 11,31. (12) Dt 16,20. (13) Dt 24,4. Joz (6): (1) Joz 1,6. (2) Joz 1,11. (3) Joz 1,15. (4) Joz 5,6. (5) Joz 18,3. (6) Joz 22,33. Neh (1): Neh 9,15.

אֵת הָאָרֶץ אֱשֶׁר יהוה אֱלֹהֶיכֶם נֹתִן לָכֶם = ´èth hâ´ârèts ´äsjèr JHWH ´êlohe(j)khèm nothen lâkhèm (het land dat JHWH, jullie God, jullie gevende). Tenakh (4): (1) Dt 3,20. (2) Dt 11,31. (3) Joz 1,11. (4) Joz 1,15. In Dt 4,1 staat JHWH de God van jullie vaderen.
- אֵת הָאָרֶץ אֱשֶׁר יהוה אֱלֹהֶיךָ נֹתֵן לָךְ = ´èth hâ´ârèts ´äsjèr JHWH ´êlohe(j)khâ lâkh (het land dat JHWH, je God, je gevende). Tenakh (1): Dt 16,20.. 11. (4) Joz 1,15.
- אֵת הָאָרֶץ אֱשֶׁר יהוה אֱלֹהֶיךָ נֹתֵן לְךָ = ´èth hâ´ârèts ´äsjèr JHWH ´êlohe(j)khâ lëkhâ (het land dat JHWH, je God, je gevende). Tenakh (1): Dt 24,4.

- אֶתֵּן אֶת הָאָרֶץ = ´èththen ´èth hâ´ârèts (ik geef het land). Tenakh (4): (1) Gn 12,7. (2) Gn 24,7. (3) Gn 35,12. (4) Dt 1,36.
- אֶתֵּן אֶת הָאָרֶץ הַזֹּאת = ´èththen ´èth hâ´ârèts hazzo´th (ik geef dit land). Tenakh (2): (1) Gn 12,7. (2) Gn 24,7.

- אֵת הָאָרֶץ אֱשֶׁר אֲשֶׁר נִשְׁבַּע = ´èth hâ´ârèts ´äsjèr nisjëba` (het land dat Hij zwoer). Tenakh (4): (1) Dt 1,8. (2) Dt 6,23. (3) Dt 8,1. (4) Joz 5,6.

Gn 12,1.14. אַרְאֶךָּ = ´arë´èkhâ (ik zal jou tonen) < wertkwoordvorm act. hifil imperf. 1ste pers. enk. + suffix persoonl. voornaamw. 2de pers. mann. enk.. Werkw. רָאָה = râ´âh (zien, verschijnen). Taalgebruik in Tenakh: râ´âh (zien). Getalswaarde: resj = 20 of 200, aleph = 1, he = 5 ; totaal: 26 of 206. Structuur: 2 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 8. Een vorm van רָאָה = râ´âh in Tenakh (1188). r-´- h. Tenakh (121). Pentateuch (29). Eerdere Profeten (28). Latere Profeten (14). 12 Kleine Profeten (8). Geschriften (42). Tenakh (3): (1) Gn 12,1. (2) 2 K 3,14. (3) Zach 1,9.
- 'r' is het Aramese woord voor aarde. We zouden dan kunnen vertalen: naar het land dat jouw land is.


- Gn 12,1 - Gn 12,2 - Gn 12,3 - Gn 12,4 - Gn 12,5 - Gn 12,6 - Gn 12,7 - Gn 12,8 - Gn 12,9 - Gn 12,10 - Gn 12,11 - Gn 12,12 - Gn 12,13 - Gn 12,14 - Gn 12,15 - Gn 12,16 - Gn 12,17 - Gn 12,18 - Gn 12,19 - Gn 12,20 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


Gn 12,2 - Gn 12,2 -- Gn 12,1-9: De roeping van Abram - bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 12 -- bijbelverwijzingen -- Gn 12,1 - Gn 12,2 - Gn 12,3 - Gn 12,4 - Gn 12,5 - Gn 12,6 - Gn 12,7 - Gn 12,8 - Gn 12,9 -- Gn 12,10-20 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
2 καὶ ποιήσω σε εἰς ἔθνος μέγα καὶ εὐλογήσω σε καὶ μεγαλυνῶ τὸ ὄνομά σου, 2 faciamque te in gentem magnam et benedicam tibi et magnificabo nomen tuum erisque benedictus     2 En Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken; en wees een zegen!  [2] Ik zal een groot volk van u maken. Ik zal u zegenen* en uw naam groot maken, zodat* u een zegen zult zijn.   [2] Ik zal je tot een groot volk maken, ik zal je zegenen, ik zal je aanzien geven, een bron van zegen zul je zijn.   2 ik zal je maken tot een groot volk, ik zal je zegenen, ik zal groot maken jóuw naam; word een zegen!–  2. Je ferai de toi un grand peuple, je te bénirai, je magnifierai ton nom; sois une bénédiction !  

King James Bible. And I will make of thee a great nation, and I will bless thee, and make thy name great; and thou shalt be a blessing:
Luther-Bibel. 2 Und ich will dich zum großen Volk machen und will dich segnen und dir einen großen Namen machen, und du sollst ein Segen sein.

Tekstuitleg van Gn 12,2. Dit vers telt 8 (2 X 2 X 2) woorden en 36 (2 X 2 X 3 X 3) letters. De getalswaarde van Gn 12,2 is 1400 (2 X 2 X 2 X 5 X 5 X 7).
Gn 12,1 b - Gn 12,2 - Gn 12,3 bevatten de woorden van JHWH. De inleiding op het citaat telt 4 woorden. Het citaat zelf telt 27 woorden. De drie verzen tellen 15 + 39 + 36 + 41 = 131 letters. De inleiding op het citaat telt 15 letters, het citaat zelf 116 (4 X 29) letters.

Gn 12,2.1. וְאֶעֶשְׂךָ = wë´è`èshëkhâ (en ik zal je maken) < prefix consec. wë + act. ind. imperf. 1ste pers. enk. + suffix persoonl. voornaamw. 2de pers. mann. enk.. עָשָׂה = `âshâh (maken, doen). Taalgebruik in Tenakh: `âshâh (maken). getalswaarde: ajin = 16 of 70, shin = 21 of 300, he = 5 ; totaal: 42 (2 X 3 X 7) OF 375 (3 X 5³). Structuur: 7 - 3 - 5. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (1): Gn 12,2. Een vorm van עָשָׂה = `âshâh (maken, doen) in Tenakh (2620).

Gn 12,2.2. לְגוֹי = lëgôj (tot volk). < prefix voorzetsel lë + zelfstandig naamwoord גוֹי = gôj (volk). Taalgebruik in Tenakh: gôj (volk). Tenakh (15): (1) Gn 12,2. (2) Gn 17,20. (3) Gn 18,18. (4) Gn 21,13. (5) Gn 21,18. (6) Gn 46,3. (7) Ex 9,24. (8) Ex 32,10. (9) Nu 14,12. (10) Dt 9,14. (11) Dt 26,5. (12) Js 26,15. (13) Js 60,22. (14) Ez 37,22. (15) Mi 4,7.
- Grieks. ethnos (volk). Taalgebruik in de Septuaginta.: ethnos (volk). Taalgebruik in het N.T.: ethnos (volk). Lat. populus. Fr. peuple. E. people. Ned. volk.

Gn 12,2.3. Gn 12,2.3. גָדוֹל (= gâdôl: groot; bv nw mann enk). Taalgebruik in Tenakh: gâdal (groot worden, opgroeien). De getalswaarde van gdl is: gimmel = 3, daleth = 4, lamed = 12 of 30; totale waarde: 19 of 37. 37 is de ster met zeshoek 19. De verhouding 3 - 4 - 3 vinden we in de derde letter, de gimmel: gimmel = 3, mem = 13 of 40, lamed = 12 of 30; totale waarde: 28 (2² X 7) of 73. Wellicht is het van hieruit begrijpelijk dat in alfabetische Psalmen bij de derde letter gimmel het woord gdl wordt gebruikt. De getalswaarde van beide woorden is elkaars spiegelbeeld: 37 (gdl) - 73 (gml). 73 is de ster met 37 als zeshoek. Tenakh (174). Pentateuch (30). Eerdere Profeten (43). Latere Profeten (48). 12 Kleine Profeten (10). Geschriften (43). Gn (14): (1) Gn 4,13. (2) Gn 12,2. (3) Gn 15,14. (4) Gn 17,20. (5) Gn 18,18. (6) Gn 19,11. (7) Gn 21,8. (8) Gn 21,18. (9) Gn 29,7. (10) Gn 39,9. (11) Gn 39,14. (12) Gn 41,29.

Gn 12,2.2. - 3. לְגוֹי גָדוֹל = lëgôj gädôl (tot een groot volk). Tenakh (8): (1) Gn 12,2. (2) Gn 17,20. (3) Gn 18,18. (4) Gn 21,18. (5) Gn 46,3. (6) Ex 32,10. (7) Nu 14,12. (8) Dt 26,5. Tot een groot volk. In Gn 12,2 zegt JHWH dat Hij Abram tot een groot volk zal maken. Tengevolge van een hongersnood daalde Abram af naar Egypte ( Gn 12,10). In Dt 26,5 wijst men op het feit dat Abram in Egypte tot een groot volk werd.

Gn 12,2.4. וַאֲבָרֶכְךָ = wa´äbhârëkhèkhâ (en ik zal je zegenen) < prefix consec. wë + act. piël imperf. 1ste pers. enk. + suffix persoonl. voornaamw. 2de pers. mann. enk.. בָרַך = bârakh (zegenen, loven, prijzen). Taalgebruik in Tenakh: bârakh (zegenen, loven, prijzen). getalswaarde: beth = 2, resj = 20 of 200, kaf = 11 of 20. Totaal: 33 (3 X 11) of 222 (6 X 37 OF 2 X 111). 111 = 3 X 37 OF (5 X 17) + 26. Structuur: 2 - 2 - 2. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (2): (1) Gn 12,2. (2) Gn 26,3. Een vorm van בָרַך = bârakh (zegenen, loven, prijzen) in Tenakh (327).

Gn 12,2.5. prefix wë + act. piël imperf. (cohortatief) 1ste pers. enk. וַאֲגַדְּלָה = wa´ägaddëlâh (en dat ik groot make) van het werkw. גָדַל = gâdal (groot worden, opgroeien). Taalgebruik in Tenakh: gâdal (groot worden, opgroeien). De getalswaarde van gdl is: gimmel = 3, daleth = 4, lamed = 12 of 30 ; totale waarde: 19 of 37. 37 is de ster met zeshoek 19. De verhouding 3 - 4 - 3 vinden we in de derde letter, de gimmel: gimmel = 3, mem = 13 of 40, lamed = 12 of 30 ; totale waarde: 28 (2² X 7) of 73. Wellicht is het van hieruit begrijpelijk dat in alfabetische Psalmen bij de derde letter gimmel het woord gdl wordt gebruikt. De getalswaarde van beide woorden is elkaars spiegelbeeld: 37 (gdl) - 73 (gml). 73 is de ster met 37 als zeshoek. Tenakh (1): Gn 12,2. Een vorm van גָדַל = gâdal (groot worden, opgroeien) in Tenakh (118).
- Gn 12,2. LXX: μεγαλυνω (= megalunô: ik maak groot; wkw act ind praes 1ste pers enk van het wkw μεγαλυνω = megalunô: groot maken, verheffen). Tenakh (4): (1) Gn 12,2. (2) Jr 31,14. (3) Ez 24,9. (4) Ps 69,31. Een vorm van μεγαλυνω = megalunô (groot maken, verheffen) in de Septuaginta (92), in het NT (8).
In Gn 12,2 is er sprake van (1) een groot volk maken (2) zegenen (3) je naam vergroten (4) tot zegen zijn. In Lc 1,46 staan we aan het begin van een lof- /zegenlied. Wat aan Abraham werd toegezegd, komt tot vervulling.

Gn 12,2.6. שְׁמֶךָ OF שִׁמְךָ= sjëmèkhâ OF sjimëkhâ (jouw naam) < stat. constr. zelfst. naamw. + suffix bezittel. voornaamw. 2de pers. enk.. Tenakh (77). Gn (6).

Gn 12,2.7. וְהָיָה = wëhâjâh (en het zal zijn / en het is) < prefix verbindingswoord wë + werkw. act. qal perf. 3de pers. mann. enk. OF וֶהְיֵה = wèhëjeh (en wees) < wë + act. qal imperat. 2de pers. mann. enk. van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn). Taalgebruik in Tenakh: hâjâh (zijn). Getalswaarde: he = 5, jod = 10 ; totaal: 20 (2² X 5). Structuur: 5 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (388). Pentateuch (149). Eerdere Profeten (66). Latere Profeten (117). 12 Kleine Profeten (45). Geschriften (11). Gn (27). Ex (42). Dt (42).

Gn 12,2.8. בְּרָכָה = bërâkhâ (zegen, zegenspreuk, geschenk, weldaad). Zie het werkw. בָרַך = bârakh (zegenen, loven, prijzen). Taalgebruik in Tenakh: bârakh (zegenen, loven, prijzen). Getalswaarde: beth = 2, resj = 20 of 200, kaf = 11 of 20. Totaal: 33 (3 X 11) of 222 (6 X 37 OF 2 X 111). 111 = 3 X 37 OF (5 X 17) + 26. Structuur: 2 - 2 - 2. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (22). Gn (3).


- Gn 12,1 - Gn 12,2 - Gn 12,3 - Gn 12,4 - Gn 12,5 - Gn 12,6 - Gn 12,7 - Gn 12,8 - Gn 12,9 - Gn 12,10 - Gn 12,11 - Gn 12,12 - Gn 12,13 - Gn 12,14 - Gn 12,15 - Gn 12,16 - Gn 12,17 - Gn 12,18 - Gn 12,19 - Gn 12,20 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


Gn 12,3 - Gn 12,3 -- Gn 12,1-9: De roeping van Abram - bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 12 -- bijbelverwijzingen -- Gn 12,1 - Gn 12,2 - Gn 12,3 - Gn 12,4 - Gn 12,5 - Gn 12,6 - Gn 12,7 - Gn 12,8 - Gn 12,9 -- Gn 12,10-20 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
3kai eulogèsô tous eulogountas se kai tous katarômenous se katarasomai kai eneulogèthèsontai en soi pasai ai fulai tès gès  3 benedicam benedicentibus tibi et maledicam maledicentibus tibi atque in te benedicentur universae cognationes terrae    3 En Ik zal zegenen, die u zegenen, en vervloeken, die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden.  [3] Ik zal degenen zegenen die u zegenen, maar degene die u verwenst zal Ik vervloeken. Om u zullen alle geslachten op aarde zich gezegend noemen.’   [3] Ik zal zegenen wie jou zegenen, wie jou bespot, zal ik vervloeken. Alle volken op aarde zullen wensen gezegend te worden als jij.’   3 ik zal zegenen wie jou zegenen en wie jou verwenst zal ik vervloeken; door jou zullen gezegend zijn alle families op de bloedrode grond!   3. Je bénirai ceux qui te béniront, je réprouverai ceux qui te maudiront. Par toi se béniront tous les clans de la terre. 

King James Bible. And I will bless them that bless thee, and curse him that curseth thee: and in thee shall all families of the earth be blessed.
Luther-Bibel. 3 Ich will segnen, die dich segnen, und verfluchen, die dich verfluchen; und in dir sollen gesegnet werden alle Geschlechter auf Erden.

Tekstuitleg van Gn 12,3. Dit vers Gn 12,3 telt 9 (3 X 3) woorden en 41 letters. De getalswaarde van Gn 12,3 is 2193 (3 X 17 X 43).

Gn 12,3.1. וַאֲבָרֲכָה = wa´äbhâräkhâh (en ik zal zegenen) < prefix voegwoord wë + act. piel imperfectum 1ste persoon enkelvoud van het werkw. בָרַך = bârakh (zegenen, loven, prijzen). Taalgebruik in Tenakh: bârakh (zegenen, loven, prijzen). Getalswaarde: beth = 2, resj = 20 of 200, kaf = 11 of 20. Totaal: 33 (3 X 11) OF 222 (6 X 37) of (2 X 111) of (10 X 17) + (2 X 26). Structuur: 2 - 2 - 2. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (2): (1) Gn 12,3. (2) Ps 145,1.

Gn 12,3.2. מְבָרְכֶיךָ = mëbhârëkkhè(j)khâ (degenen die jou zegenen) < act. piel part. stat. constr. mann. mv. + suffix persoonl. voornaamw. 2de pers. mann. enk. van het werkw. בָרַך = bârakh (zegenen, loven, prijzen). Taalgebruik in Tenakh: bârakh (zegenen, loven, prijzen). Getalswaarde: beth = 2, resj = 20 of 200, kaf = 11 of 20. Totaal: 33 (3 X 11) OF 222 (6 X 37) of (2 X 111) of (10 X 17) + (2 X 26). Structuur: 2 - 2 - 2. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (2): (1) Gn 12,3. (2) Nu 24,9.

Gn 12,3.3. וּמְקַלֶּלְךָ = ûmëqallèlekhâ (en degene die jou veracht) < prefix voegwoord wë -> û + act. piel part. stat. constr. mann. enk. + suffix persoonl. voornaamw. 2de pers. mann. enk. van het werkw. קָלַל = qälal (vlug, gering, onbeduidend, veracht zijn). Taalgebruik in Tenakh: qälal (vlug, gering, onbeduidend, veracht zijn). Getalswaarde: qoph = 19 of 100, lamed = 12 of 30 ; totaal: 43 OF 160. Structuur: 1 - 3 - 3. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (1): Gn 12,3.

Gn 12,3.4. אָאֹר = ´â´or (ik zal vervloeken), act. qal imperf. 1ste pers. enk. van het werkw. אָרַר = ´ârar (vervloeken). Taalgebruik in Tenakh: ârar (vervloeken). Getalswaarde: aleph = 1, resj = 20 of 200 ; totaal: 41 OF 401. Structuur: 1 - 2 - 2. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (1): Gn 12,3.

Gn 12,3.5. וְנִבְרְכוּ = wënibhërëkhû (en zij zullen gezegend worden) < prefix voegwoord wë + pass. nifal perf. 3de pers. mann. mv. van het werkw. בָרַך = bârakh (zegenen, loven, prijzen). Taalgebruik in Tenakh: bârakh (zegenen, loven, prijzen). Getalswaarde: beth = 2, resj = 20 of 200, kaf = 11 of 20. Totaal: 33 (3 X 11) OF 222 (6 X 37) of (2 X 111) of (10 X 17) + (2 X 26). Structuur: 2 - 2 - 2. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (3): (1) Gn 12,3. (2) Gn 18,18. (3) Gn 28,14.

Gn 12,3.6. בְךָ = bëkhâ (in u) < prefix voorzetsel bë + suffix bezittel. voornaamwoord tweede persoon mannelijk enkelvoud. Tenakh (148). Pentateuch (30).

Gn 12,3.7. - 8. כֹל מִשׁפְּחֹת = kol misjëpëchoth (alle gslachten). Tenakh (4): (1) Gn 12,3. (2) Gn 28,14. (3) Nu 26,43. (4) Re 9,1.

Gn 12,3.9. הָאֲדָמָה = hâ´ädâmâh de aarde) < bepaald lidw. + zelfst. naamw. אֲדָמָה = ´ädâmâh (aarde, grond). Taalgebruik in Tenakh: ´ädâmâh (aarde, grond). Getalwaarde: aleph = 1, daleth = 4, mem = 13 of 40, he = 5 ; totaal: 23 OF 50. Structuur: 1 - 4 - 4 - 5. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (110). Pentateuch (64). Eerdere Profeten (16). Latere Profeten (17). 12 Kleine Profeten (8). Geschriften (5). Gn (31).

Gn 12,3.7. - 9. כֹל מִשׁפְּחֹת הָאֲדָמָה = kol misjëpëchoth hâ´ädâmâh (alle gslachten van de aarde). Tenakh (1): Gn 12,3. Met een lichte variante van kâl (alle) in Gn 28,14.

Gn 12,3 wënibhërëkhû (en zij zullen gezegend worden) bëkhâ (in u) kol misjëpëchoth hâ´ädâmâh (alle gslachten van de aarde)
Gn 18,18 wënibhërëkhû (en zij zullen gezegend worden) bô (in hem) kol gôjje hâ´ârèts (alle volkeren van de aarde)
Gn 28,14 wënibhëräkhû (en zij zullen gezegend worden) bëkhâ (in u) kâl misjëpëchoth hâ´ädâmâh (alle gslachten van de aarde)

- Gn 12,1 - Gn 12,2 - Gn 12,3 - Gn 12,4 - Gn 12,5 - Gn 12,6 - Gn 12,7 - Gn 12,8 - Gn 12,9 - Gn 12,10 - Gn 12,11 - Gn 12,12 - Gn 12,13 - Gn 12,14 - Gn 12,15 - Gn 12,16 - Gn 12,17 - Gn 12,18 - Gn 12,19 - Gn 12,20 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


Gn 12,4 - Gn 12,4 -- Gn 12,1-9: De roeping van Abram - bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 12 -- bijbelverwijzingen -- Gn 12,1 - Gn 12,2 - Gn 12,3 - Gn 12,4 - Gn 12,5 - Gn 12,6 - Gn 12,7 - Gn 12,8 - Gn 12,9 -- Gn 12,10-20 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4kai eporeuthè abram kathaper elalèsen autô kurios kai ôcheto met' autou lôt abram de èn etôn ebdomèkonta pente ote exèlthen ek charran  4 egressus est itaque Abram sicut praeceperat ei Dominus et ivit cum eo Loth septuaginta quinque annorum erat Abram cum egrederetur de Haran  wajjelèkh   4 En Abram toog heen, gelijk de HEERE tot hem gesproken had; en Lot toog met hem; en Abram was vijf en zeventig jaren oud, toen hij uit Haran ging.   [4] Toen ging Abram weg, zoals de heer hem had opgedragen, en Lot ging met hem mee. Abram was vijfenzeventig jaar toen hij Haran verliet.  [4] Abram ging uit Charan weg, zoals de HEER hem had opgedragen. Hij was toen vijfenzeventig jaar.   4 ¶ Dan gáát Abram, zoals tot hem gesproken heeft de ENE, en met hem mee gaat Lot. Abram is een man van vijf jaren en zeventig jaar bij zijn uittocht uit Charan.   4. Abram partit, comme lui avait dit Yahvé, et Lot partit avec lui. Abram avait soixante-quinze ans lorsqu'il quitta Harân.  

King James Bible. So Abram departed, as the LORD had spoken unto him; and Lot went with him: and Abram was seventy and five years old when he departed out of Haran.
Luther-Bibel. 4 Da zog Abram aus, wie der HERR zu ihm gesagt hatte, und Lot zog mit ihm. Abram aber war fünfundsiebzig Jahre alt, als er aus Haran zog.

Tekstuitleg van Gn 12,4. Dit vers Gn 12,4 telt 17 woorden en 65 (3 X 13) letters. De getalswaarde van Gn 12,4 is 4256 (2² X 2² 7 X 19). Het eerste woord van de opdracht van JHWH aan Abram is een werkwoordvorm van het werkwoord hâlakh (gaan) ; zo ook het eerste woord van de uitvoering door Abram in Gn 12,4. Het woord hâlakh (gaan) doet denken aan de joodse levenswandel (halakha). In Gn 12,4 begint de tocht van Abram: (1) Gn 12,4: wajjelèkh ´abhërâm (en Abram ging).

Gn 12,4 verwijst naar de inleidingsformule van Gn 12,1. Slechts één woord hebben ze gemeenschappelijk nl. JHWH. Opmerkelijk is dat ´elâjw (tot hem) onmiddellijk na het werkwoord staat en dat het onderwerp helemaal achteraan de zin staat.

Gn 12,4.1. וַיֵּלֶך = wajjelèkh (en hij ging) < waw + act. qal imperf. 3de pers.mann. enk. van het werkw. הָלַך = hâlakh (gaan). Taalgebruik in Tenakh: hâlakh (gaan). getalswaarde: he = 5, lamed = 12 of 30, kaph = 11 of 20 ; totaal: 28 (2 X 2 X 7) of 55 (5 X 11). Structuur: 5 - 3 -2. De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (216). Pentateuch (39). Eerdere Profeten (146). Latere Profeten (6). 12 Kleine Profeten (3). Geschriften (22). Gn (23): (1) Gn 12,4. (2) Gn 13,3. (3) Gn 18,33. (4) Gn 22,3. (5) Gn 22,13. (6) Gn 24,10. (7) Gn 24,61. (8) Gn 25,34.
- Volgens Lettinga (12, 2012) sluit het werkw. zich aan bij een aantal werkw. וי"פ die van een éénlettergrepige stam waren en zich hebben aangepast aan het systeem van drie stammedeklinkers (Lettinga, 12, 2012, 55i). Zo zou qal imperf. jajlik zijn. In de laatste lettergreep werd de i in de gesloten lettergreep met klemtoon e (Lettinga, 12, 2012, 14k) ; de e, ontstaan uit de i, wordt in een gesloten lettergreep zonder klemtoon è (Lettinga, 12, 2012, 14l). In de eerste lettergreep is de ai klank in een gesloten lettergreep zonder klemtoon e geworden (Lettinga, 12, 2012, 12l).

Gn 12,4.2. אַבְרָם = ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Genesis: ´abhërâm (Abram). getalswaarde: aleph = 1, beth = 2, resj = 20 of 200, mem = 13 of 40 ; totaal: 36 (2² X 3²) of 243 (3² X 3³). Structuur: 1 - 2 - 2 - 4. De som van de elementen is telkens 9. Abram (36 of 243) + Saraj (51 of 510) = 87 (3 X 29) OF 753 (3 X 251). Abram (36 of 243) + Hagar (28 of 208) = 64 (2³ X 2³) OF 451 (11 X 41). 451 is de getalswaarde van jisjëmâ`e´l (Ismaël). Taalgebruik in Tenakh: jisjëmâ`e´l (Ismaël). De getalswaarde van jishërâ´el (Israël) is 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster). Taalgebruik in Tenakh: jishërâ´el (Israël). Tenakh (44). Gn (43) + 1 Kr 1,27. Gn 12 (9): (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,4. (3) Gn 12,5. (4) Gn 12,6. (5) Gn 12,7. (6) Gn 12,9. (7) Gn 12,10. (8) Gn 12,14. (9) Gn 12,17.
- Ned.: Abram / Abraham. Arabisch: ابرَاهِيم = ´ibrâhîm (Ibrâhîm). Taalgebruik in de Qoran: ibrâhîm (Ibrâhîm). Qoran (75). Grieks: αβρααμ = abraam (Abraham). Taalgebruik in het NT: abraam (Abraham). Hebreeuws: אַבְרָם = ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram).

Gn 12,4.1. - 2. וַיֵּלֶך אַבְרָם = wajjelèkh (en hij ging) ´abhërâm (Abram). Slechts éénmaal in de bijbel nl. Gn 12,4. Deze uitdrukking komt slechts voor tot de naamsverandering van Abram in Abraham (Gn 17,5).
- Gn 12,10: מִצְרַיְמָה אַבְרָם וַיֵּרֶד = wajjerèd ´abhërâm mitsërajëmâh (en Abram daalde af Egyptewaarts). Gn 12,10.

Gn 12,4.3. כַאֲשֶׁר = ka´äsjèr (zoals) < prefix kë + אֲשֶׁר = ´äsjèr (die) OF persoonsnaam אָשֶׁר = ´âsjer (Aser). Taalgebruik in Tenakh: ´äsjèr (die). getalswaarde van ´äsjèr (die): aleph = 1, sjin = 21 of 300, resj = 20 of 200 ; totaal: 42 (2 X 3 X 7) of 501 (3 X 167). Structuur: 1 - 3 - 2. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (488). Pentateuch (202). Eerdere Profeten (68). Latere Profeten (68). 12 Kleine Profeten (22). Geschriften (56). Gn (40). Gn 12 (2): (1) Gn 12,4. (2) Gn 12,11.
- καθαπερ = kathaper (zoals). Taalgebruik in het NT: kathaper (zoals). Taalgebruik in de LXX: kathaper (zoals). Bijbel (83). LXX (70). NT (13). Gn (2): (1) Gn 12,4. (2) Gn 50,6.
- Ned.: zoals. Arabisch: كَما = kamâ (zoals). Taalgebruik in de Qoran: kamâ (zoals). D.: wie. E.: as. Fr.: selon. Gr.: καθαπερ = kathaper (zoals). Taalgebruik in het NT: kathaper (zoals) OF καθως = kathôs (zoals). Taalgebruik in het NT: kathôs (zoals). Hebreeuws: כַאֲשֶׁר = ka´äsjèr (zoals) < prefix kë + אֲשֶׁר = ´äsjèr (die). Taalgebruik in Tenakh: ´äsjèr (die).

Gn 12,4.4. act. piël perf. 3de pers. mann. enk. דִּבֶּר = dibbèr (hij sprak). Zie het werkw. דָבַר = dâbhar (spreken). getalswaarde: daleth = 4, beth = 2, resj = 20 of 200 ; totaal: 26 (2 X 13) OF 206 = 2 X 103. Structuur: 4 - 2 - 2. De som van de elementen is telkens 8. Taalgebruik in Tenakh: dâbhar (spreken). Tenakh (196). Gn (13): (1) Gn 12,4. (2) Gn 17,23. (3) Gn 18,19. (4) Gn 21,2. (5) Gn 23,16. (6) Gn 24,7. (7) Gn 24,53. (8) Gn 35,13. (9) Gn 35,14. (10) Gn 35,15. (11) Gn 42,30. (12) Gn 45,27. (13) Gn 49,28.

dâbhar (spreken)  Tenakh Gn   Ex   Lv   Nu   Dt   Joz   Re   Rt  1 S  2 S  1 K  2 K  1 Kr  2 Kr  Ezr  Neh  Est  Job  Ps  Spr  Pr  Js  Jr  Ez  Da  Hos  Jl  Am  Ob  Jon  Mi  Hab  Sef  Hag  Zach  Mal   
dbr 756  29 37  26  39  52  26  10  29  31  63  35  12  27  13  10  23 39  97  79  14   

- Lettinga 12, 2012, 47a): de piël perf. qattal is naar analogie van het imperf. geworden tot qattil ; ook de eerste a werd i ; allereerst verzwakte de korte a in een gesloten onbeklemtoonde lettergreep tot è ; vervolgens werd die verder nog tot i ('wet van de verdunning'). Drie werkw. hebben de 2de klinker è.
- Grieks: act. ind. aor. 3de pers. enk. ελαλησεν = elalèsen (hij sprak) van het werkw. λαλεω = laleô (lallen, spreken, praten). Taalgebruik in het NT: laleô (lallen, spreken, praten). Taalgebruik in de LXX: laleô (lallen, spreken, praten). Gn (25). (1) Gn 12,4. (2) Gn 17,3. (3) Gn 17,23. (4) Gn 18,19. (5) Gn 19,14. (6) Gn 20,8. (7) Gn 21,1. (8) Gn 21,2. (9) Gn 23,8. (10) Gn 23,16. (11) Gn 24,7. (12) Gn 24,51. (13) Gn 34,3. (14) Gn 34,8. (15) Gn 35,13. (16) Gn 35,14. (17) Gn 35,15. (18) Gn 39,17. (19) Gn 39,19. (20) Gn 41,9. (21) Gn 41,17. (22) Gn 42,7. (23) Gn 42,28. (24) Gn 50,4. (25) Gn 50,21. Ex (30). Lv (38). Nu (68). Dt (28). Ex (30): (1) Ex 4,30. (2) Ex 6,2. (3) Ex 6,9. (4) Ex 6,10. (5) Ex 6,12. (6) Ex 6,28. (7) Ex 6,29. (8) Ex 7,7. (9) Ex 7,13. (10) Ex 8,11. (11) Ex 8,15. (12) Ex 9,35. (13) Ex 12,25. (14) Ex 14,1. (15) Ex 16,11. (16) Ex 16,23. (17) Ex 20,1. (18) Ex 24,3. (19) Ex 24,7. (20) Ex 25,1. (21) Ex 30,11. (22) Ex 30,17. (23) Ex 30,22. (24) Ex 31,1. (25) Ex 32,7. (26) Ex 32,28. (27) Ex 33,1. (28) Ex 34,31. (29) Ex 34,32. (30) Ex 40,1.

  laleô  bijbel OT Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  act. ind. aor. 3de pers. enk. elalèsen   431  400  189 106 39 11 38 31  13  19   

- Ned.: spreken. Arabisch: تَكَلَمَ = takallama (spreken). Taalgebruik in de Qoran: takallama (spreken). D.: sprechen. E.: to speek. Fr.: parler. Grieks: λαλεω = laleô (lallen, spreken, praten). Taalgebruik in het NT: laleô (lallen, spreken, praten). Hebreeuws: דָבַר = dâbhar (spreken). Taalgebruik in Tenakh: dâbhar (spreken). Lat.: loqui.

Gn 12,4.3. - 4. כַאֲשֶׁר דִּבֶּר = ka´äsjèr dibbèr (zoals hij sprak). Tenakh (65). Pentateuch (29). Gn (4): (1) Gn 12,4. (2) Gn 17,23. (3) Gn 21,1. (4) Gn 24,51. Ex (5): (1) Ex 1,17. (2) Ex 7,13. (3) Ex 8,11. (4) Ex 9,12. (5) Ex 12,25. Lv (1): Lv 10,5. Nu (4): (1) Nu 5,4. (2) Nu 17,5. (3) Nu 23,2. (4) Nu 27,23. Dt (15): (1) Dt 1,11. (2) Dt 1,21. (3) Dt 2,1. (4) Dt 6,3. (5) Dt 6,19. (6) Dt 9,3. (7) Dt 10,9. (8) Dt 11,25. (9) Dt 12,20. (10) Dt 15,6. (11) Dt 18,2. (12) Dt 26,18. (13) Dt 27,3. (14) Dt 29,12. (15) Dt 31,3.
- Grieks: καθαπερ ελαλησεν = kathaper elalèsen (zoals hij sprak). LXX (8): (1) Gn 12,4. (2) Ex 7,13. (3) Ex 8,11. (4) Ex 8,15. (5) Ex 9,35. (6) Nu 17,12. (7) Dt 6,3. (8) Dt 12,20.
-- καθα ελαλησεν = katha elalèsen (zoals hij sprak). LXX (15). Pentateuch (9): (1) Gn 17,23. (2) Gn 21,1. (3) Gn 21,2. (4) Gn 24,51. (5) Ex 32,28. (6) Nu 5,4. (7) Nu 17,5. (8) Dt 6,19. (9) Dt 31,3. NT (0).
-- καθως ελαλησεν = kathôs elalèsen (zoals hij sprak). Bijbel (15). OT (13). NT (2): (1) Lc 1,55. (2) Lc 1,70.

Gn 12,4.5. אֵלָיו = ´elâ(j)w (tot hem). Voorvoegsel ´el + suffix 3de pers. mann. enk.. Zie: ´l: voorzetsel אֶל = ´èl (naar, tot) OF godsnaam El. De verkorte vorm van de godsnaam ´èlohîm is ´èl OF ontkenning ´al (niet). Taalgebruik in Tenakh: ´èl . getalswaarde is: aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld). Structuur: 1 - 3. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (407). Pentateuch (118). Eerdere Profeten (182). Latere Profeten (32). 12 Kleine Profeten (15). Geschriften (60). Gn (53). Gn 12 (2): (4) Gn 12,4. (5) Gn 12,7.
- Lettinga 12, 2012, 63k: Bij o.a. het voorzetsel = ´èl is het suffix verbonden met de oorspronkelijke vorm op ay. Zo ontstaan er vormen die er uitzien als een meervoud met suffixen. `èla(jw < `èlejû < `èlejhû.

Gn 12,4.4. - 5. דִּבֶּר אֵלָיו = dibbèr ´elâjw (hij sprak tot hem). Tenakh (6): (1) Gn 12,4. (2) Re 6,27. (3) 1 K 21,4. (4) 1 K 22,13. (5) 2 Kr 18,12. (6) Jr 36,4.
- דִּבֶּר אִתּוֹ = dibbèr ´iththô (hij sprak met hem). Tenakh (5): (1) Gn 17,23. (2) Gn 21,2.(3) Gn 35,13. (4) Gn 35,14. (5) Gn 35,15.
- דִּבֶּר לוֹ = dibbèr lô ( hij sprak tot hem). Tenakh (3): (1) Dt 18,2. (2) Joz 13,14. (3) 1 K 5,26. (4) 1 K 13,26.

Gn 12,4.3. - 5. כַאֲשֶׁר דִּבֶּר אֵלָיו = ka´äsjèr dibbèr ´elâjw (zoals hij sprak tot hem). Tenakh (2): (1) Gn 12,4. (2) Re 6,27.
- כַאֲשֶׁר דִּבֶּר אִתּוֹ = ka´äsjèr dibbèr ´iththô (zoals hij sprak met hem). Tenakh (1): Gn 17,23.
- כַאֲשֶׁר דִּבֶּר לוֹ = ka´äsjèr dibbèr lô (zoals hij sprak tot hem). Tenakh (3): (1) Dt 18,2. (2) Joz 13,14. (3) 1 K 5,26.

Gn 12,4.6. יהוה = JHWH. Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenakh: JHWH. Taalgebruik in Genesis: JHWH. getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6. Totaal: 26. Structuur: 1 - 5 - 6 - 5. De som van de elementen is telkens 8. Tenach (5193). Pentateuch (1326). Eerdere Profeten (1013). Latere Profeten (1357). 12 Kleine Profeten (387). Geschriften (1110). In 128 (3³ X 3³ X 3³) verzen in Gn (Genesis). Niet in Gn 1. Gn 12 (5): (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,4. (3) Gn 12,7. (4) Gn 12,8. (5) Gn 12,17.
- Grieks: κυριος = kurios (heer). Taalgebruik in het NT: kurios (heer). Taalgebruik in de LXX: kurios (heer). Een vorm van κυριος = kurios (heer) in de Septuaginta (8591), in het NT (718).
- Ned.: Heer. Arabisch: رَب = rabb (God, Heer). Taalgebruik in de Qoran: rabb (God, Heer). Aramees: יוי = JWJ. D.: Herr. E.: Lord. Fr.: seigneur. Grieks: κυριος = kurios (heer). Taalgebruik in het NT: kurios (heer). Hebreeuws: יהוה = JHWH. Taalgebruik in Tenach: JHWH. Latijn: Dominus.
- Sabbah Messod & Roger, Les secrets de l'Exode, Jean-Cyrille Godefroy, 2000, p.93-96. Op deze blz. wordt een verband tussen anokhi Adonai (ik de Heer) en farao Achnaton gelegd. De uitspraak van JHWH is Adonai, waarin we het Egyptische Aton Ai horen.

Gn 12,4.3. - 5. en 3. - 6. כַאֲשֶׁר דִּבֶּר אֵלָיו יהוה = ka´äsjèr dibbèr ´elâjw JHWH (zoals JHWH sprak tot hem). Bijbel (2): Gn 12,4 en Re 6,27.
- כַאֲשֶׁר דִּבֶּר יהוה = ka´äsjèr dibbèr JHWH (zoals JHWH sprak). Tenakh (28). Gn (1): Gn 24,51. Ex (6): (1) Ex 7,13. (2) Ex 7,22. (3) Ex 8,11. (4) Ex 8,15. (5) Ex 9,12. (6) Ex 9,35.

Gn 12,4.7. וַיֵּלֶך = wajjelèkh (en hij ging) < waw + act. qal imperf. 3de pers.mann. enk. van het werkw. הָלַך = hâlakh (gaan). Taalgebruik in Tenakh: hâlakh (gaan). getalswaarde: he = 5, lamed = 12 of 30, kaph = 11 of 20 ; totaal: 28 (2 X 2 X 7) of 55 (5 X 11). Structuur: 5 - 3 -2. De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (216). Pentateuch (39). Eerdere Profeten (146). Latere Profeten (6). 12 Kleine Profeten (3). Geschriften (22). Gn (23): (1) Gn 12,4. (2) Gn 13,3. (3) Gn 18,33. (4) Gn 22,3. (5) Gn 22,13. (6) Gn 24,10. (7) Gn 24,61. (8) Gn 25,34.
- Volgens Lettinga (12, 2012) sluit het werkw. zich aan bij een aantal werkw. וי"פ die van een éénlettergrepige stam waren en zich hebben aangepast aan het systeem van drie stammedeklinkers (Lettinga, 12, 2012, 55i). Zo zou qal imperf. jajlik zijn. In de laatste lettergreep werd de i in de gesloten lettergreep met klemtoon e (Lettinga, 12, 2012, 14k) ; de e, ontstaan uit de i, wordt in een gesloten lettergreep zonder klemtoon è (Lettinga, 12, 2012, 14l). In de eerste lettergreep is de ai klank in een gesloten lettergreep zonder klemtoon e geworden (Lettinga, 12, 2012, 12l).

Gn 12,4.8. אִתּוֹ = iththô (met hem) < voorzetsel ´eth + suffix bezittel. voornaamw. 3de pers. mann. enk..

Gn 12,4.7. - 8. וַיֵּלֶך אִתּוֹ = wajjelèkh ´iththô (en hij ging met hem). Tenakh (2): (1) Gn 12,4. (2) Re 1,3.

Gn 12,4.9. lôth (Lot). Taalgebruik in Tenakh: lôth (Lot). Getalswaarde: lamed = 12 of 30, waw = 6, tet = 9 ; totaal: 27 (3³) OF 45 (3² X 5). Structuur: 3 - 6 - 9. De som van de elementen is telkens 9. Tenakh (24).

Gn 12,4.10. וְאַבְרָם = wë´abërâm (en Abram) < prefix voegwoord wë + eigennaam אַבְרָם = ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Genesis: ´abhërâm (Abram). Getalwaarde: aleph = 1, beth = 2, resj = 20 of 200, mem = 13 of 40 ; totaal: 36 (2² X 3²) of 243 (3² X 3³). Structuur: 1 - 2 - 2 - 4. De som van de elementen is telkens 9. Abram (36 of 243) + Saraj (51 of 510) = 87 (3 X 29) OF 753 (3 X 251). Abram (36 of 243) + Hagar (28 of 208) = 64 (2³ X 2³) OF 451 (11 X 41). 451 is de getalwaarde van jisjëmâ`e´l (Ismaël). Taalgebruik in Tenakh: jisjëmâ`e´l (Ismaël). De getalwaarde van jishërâ´el (Israël) is 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster). Taalgebruik in Tenakh: jishërâ´el (Israël). Tenakh (44). Gn (43) + 1 Kr 1,27.
- Arabisch: ابرَاهِيم = ´ibrâhîm (Ibrâhîm). Taalgebruik in de Qoran: ibrâhîm (Ibrâhîm). Qoran (75).

Gn 12,4.11. בֵּן / בִּן / בֶּן = ben / bin / bèn (zoon, kind). Taalgebruik in Tenakh: ben (zoon, kind). Getalswaarde: beth = 2, nun = 14 of 50; totaal: 16 (2² X 2²) of 52 (2 X 26). Structuur: 2 - 5. De som van de elementen is 7. Tenakh (1225). Pentateuch (284). Eerdere Profeten (392). Latere Profeten (231). 12 Kleine Profeten (26) Geschriften (292). Gn (85).
- zn met 2 medeklinkers en 1 oorspronkelijk korte klinker: qil-vorm. De stamklinker i met klemtoon is e geworden (Lettinga (6) 13m), bin werd ben. In gesloten lettergrepen zonder klemtoon is de uit de i ontstane e è geworden (Lettinga (6) 13n), vandaar bèn.

Gn 12,4.12. חֲמֵשׁ / חָמֵשׁ = châmesj / chämesj (vijf). Taalgebruik in Tenakh: châmesj (vijf). getalswaarde: chet = 8, mem = 13 of 40, sjin = 21 of 300 ; totaal: 42 (2 X 3 X 7) OF 348 (2² X 3 X 29 OF 12 X 29). Structuur: 8 - 4 - 3. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (88). De getalswaarde 348 is het spiegelbeeld van de structuur van het woord. Pentateuch (34). Eerdere Profeten (13). Latere Profeten (26). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (15). Gn (17): (1) Gn 5,6. (2) Gn 5,10. (3) Gn 5,11. (4) Gn 5,15. (5) Gn 5,17. (6) Gn 5,21. (7) Gn 5,23. (8) Gn 5,30. (9) Gn 5,32. (10) Gn 7,20. (11) Gn 11,11. (12) Gn 11,12. (13) Gn 11,32. (14) Gn 12,4. (15) Gn 43,34. (16) Gn 45,6. (17) Gn 45,11.
- de vijfde letter van het Hebreeuwse alfabet is de letter he, symbool van de adem, wind, geest. De Thorah bestaat uit 5 boeken, vandaar penta-teuch.
- πεντε = pente (vijf, 5). Taalgebruik in het NT: pente (vijf, 5). Taalgebruik in de LXX: pente (vijf, 5). Bijbel (231). OT (198). Gn (20): zie hierboven, niet in: (1) Gn 5,32. (2) Gn 11,11. (3) Gn 43,34. Verder wel nog in: (1) Gn 14,9. (2) Gn 18,28. (3) Gn 25,7. (4) Gn 45,22. (5) Gn 46,27. (6) Gn 47,2. NT (33).
- Ned.: vijf. Arabisch: ذَمس = chams (vijf). Taalgebruik in de Qoran: chams (vijf). D.: fünf. E.: five. Fr.: cinq. Grieks: πεντε = pente (vijf, 5). Taalgebruik in het NT: pente (vijf, 5). Hebreeuws: חֲמֵשׁ / חָמֵשׁ = châmesj / chämesj (vijf). Taalgebruik in Tenakh: châmesj (vijf). Lat.: quinque.

Gn 12,4.13. vr. mv. (met mannelijke uitgang) שָׁנֶים = sjânîm (jaren) van het zelfstandig naamwoord שָׁנָה = sjânâh (jaar). Taalgebruik in Tenakh: sjânâh (jaar). De getalswaarde van שָׁנָה = sjânâh (jaar) is: sjin = 21 of 300, nun = 14 of 50, he = 5 ; totaal: 40 of 355 (5 X 71). Structuur: 3 - 5 - 5. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (270). Pentateuch (114). Eerdere Profeten (64). Latere Profeten (10). 12 Kleine Profeten (5). Geschriften (77).
- שִׁבְעִים = sjibhë`îm (zeventig, 70). Tenakh (71). Gn (4): (1) Gn 4,24. (2) Gn 5,12. (3) Gn 11,26. (4) Gn 46,27. (5) Gn 50,3.
- Grieks. nom. + acc. onz. mv. ετη = etè (jaren) van het zelfst. naamw. ετος = etos (jaar). Taalgebruik in het NT: etos (jaar). Taalgebruik in de LXX: etos (jaar). Bijbel (300). OT (273). NT (27).
- Ned.: jaar. Arabisch: سَنَة = sanah (jaar). Taalgebruik in de Qoran: sanah (jaar). Aramees: שְׁנָה = sjënâh (jaar). D.: Jahr. E.: year. Fr.: an of année. Grieks: ετος = etos (jaar). Taalgebruik in het NT: etos (jaar). Hebreeuws: שָׁנָה = sjânâh (jaar). Taalgebruik in Tenakh: sjânâh (jaar). Latijn: annus (jaar).

Gn 12,4.12. - 13. חֲמֵשׁ / חָמֵשׁ שָׁנֶים = châmesj / chämesj sjânîm (vijf jaar). Tenakh (10): (1) Gn 5,6. (2) Gn 5,11. (3) Gn 5,15. (4) Gn 11,32. (5) Gn 12,4. (6) Gn 45,6. (7) Gn 45,11. (8) Lv 27,5. (9) Lv 27,6. (10) 2 S 4,4.

1Gn 12,4.1. - 13. בֶּן חֲמֵשׁ / חָמֵשׁ שָׁנֶים = bèn châmesj / chämesj sjânîm (vijf jaar oud). Tenakh (3): (1) Gn 12,4. (2) Lv 27,6. (3) 2 S 4,4.

Gn 12,4.14. וְשִׁבְעִים = wësjibhë`îm (en zeventig, 70) < prefix wë + sjibhë`îm. Tenakh (24): (1) Gn 5,31. (2) Gn 12,4. (3) Gn 25,7. (4) Ex 15,27. (5) Ex 24,1. (6) Ex 24,9. (7) Ex 38,25. (8) Ex 38,28. (9) Nu 1,27. (10) Nu 2,4. (11) Nu 3,43. (12) Nu 7,85. (13) Nu 26,22. (14) Nu 31,32. (15) Nu 31,33. (16) Nu 31,37. (17) Nu 31,38. (18) Nu 33,9. (19) Ez 8,11. (20) Est 9,16. (21) Da 9,25. (22) Ezr 2,5. (23) Neh 7,8. (24) 1 Kr 21,5.
-
- Grieks. ἑβδομηκοντα = hebdomèkonta (zeventig, 70). Bijbel (102). OT (97). NT (5). Gn (8): (1) Gn 5,12. (2) Gn 11,17. (3) Gn 11,24. (4) Gn 11,26. (5) Gn 12,4. (6) Gn 25,7. (7) Gn 46,27. (8) Gn 50,3. Een vorm van.ἑβδομηκοντα = hebdomèkonta (zeventig, 70) in de LXX (122), in het NT (5).
- Ned.: zeventig. Arabisch:سَبْعُونَ = sab`ûna (zeventig, 70). Taalgebruik in de Qoran: sab`ûna (zeventig, 70). Aramees: שִׁבְעִין= sjibhë`în (zeventig, 70). D.: siebzig. E.: seventy. Fr.: soixante-dix. Grieks: ἑβδομηκοντα = hebdomèkonta (zeventig, 70). Hebreeuws: שִׁבְעִים = sjibhë`îm (zeventig, 70). Zie: sjèbha` / sjëbha` (zeven) (zie 7). Taalgebruik in Tenakh: sjèbha` / sjëbha` (zeven). Latijn. septuaginta (zeventig, 70).

Gn 12,4.15. שָׁנָה (= sjânâh: jaar; zn vr enk). Taalgebruik in Tenakh: sjânâh (jaar). Getalswaarde: sjin = 21 of 300, nun = 14 of 50, he = 5; totaal: 40 of 355 (5 X 71). Structuur: 3 - 5 - 5. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (270). Pentateuch (114). Eerdere Profeten (86). Latere Profeten (33). 12 Kleine Profeten (6). Geschriften (51). Gn (75). Gn 25 (4): (1) Gn 25,7. (2) Gn 25,17. (3) Gn 25,20. (4) Gn 25,26.
- שָׁנָה = sjânâh < sjanat: een qal vorm vr; een zn met 2 medeklinkers en 1 oorspronkelijke korte klinker (Lettinga(6) 24c1). In open lettergreep onmiddellijk vóór de hoofdklemtoon is de korte a verlengd tot â (Lettinga(6) 13i). De ה = h is de aanwijzing van de lange eindklinker (Lettinga(6) 3d). Het vrouwelijke woord שָׁנָה = sjânâh krijgt een mann mv שָׁנִים = sjânîm. Eerder zeldzaam en poëtisch שָׁנוֹת = sjânôth. (Joüon 90b).
- Grieks: ετος = etos (jaar). Taalgebruik in het NT: etos (jaar). Taalgebruik in de LXX: etos (jaar). Een vorm van ετος = etos (jaar) in de LXX (718), in het NT (49).
- N: jaar. D: Jahr. E: year. Latijn: annus (jaar). Fr: an of année.
- Arabisch: سَنَة = sanah (jaar). Aramees: שְׁנָה = sjënâh (jaar).

Gn 12,4.14. - 15. וְשִׁבְעִים שָׁנָה = wësjibhë`îm sjânâh (en zeventig, 70 jaar). Tenakh (3): (1) Gn 5,31. (2) Gn 12,4. (3) Gn 25,7.

Gn 12,4.16. בְּצֵאתוֹ = bëtse´thô (in het buitengaan hem = toen hij buitenging uit) < prefix voorzetsel bë + act. inf. constr. + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. enk.. Zie het werkw. יָצָא = jâtsa´ (uitgaan, uittrekken). Taalgebruik in Tenakh: jâtsâ´ (uitgaan, uittrekken). getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, aleph = 1 ; totaal: 29 (priemgetal) OF 101 priemgetal. Structuur: 1 - 9 - 1. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (7): (1) Gn 12,4. (2) Lv 27,21. (3) Nu 12,12. (4) 2 K 11,8. (5) Js 13,10. (6) Ez 47,11. (7) Ps 81,6. Gn 50,3

Gn 12,4.17. מֵחָרָן = mechârân (uit Haran) < prefix voorzetsel min (uit) en חָרָן = chârân (Haran). Taalgebruik in Tenakh: chârân (Haran). Tenakh (2): (1) Gn 12,4. (2) Gn 29,4.


- Gn 12,1 - Gn 12,2 - Gn 12,3 - Gn 12,4 - Gn 12,5 - Gn 12,6 - Gn 12,7 - Gn 12,8 - Gn 12,9 - Gn 12,10 - Gn 12,11 - Gn 12,12 - Gn 12,13 - Gn 12,14 - Gn 12,15 - Gn 12,16 - Gn 12,17 - Gn 12,18 - Gn 12,19 - Gn 12,20 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


Gn 12,5 - Gn 12,5 -- Gn 12,1-9: De roeping van Abram - bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 12 -- bijbelverwijzingen -- Gn 12,1 - Gn 12,2 - Gn 12,3 - Gn 12,4 - Gn 12,5 - Gn 12,6 - Gn 12,7 - Gn 12,8 - Gn 12,9 -- Gn 12,10-20 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5kai elaben abram tèn saran gunaika autou kai ton lôt uion tou adelfou autou kai panta ta uparchonta autôn osa ektèsanto kai pasan yuchèn èn ektèsanto en charran kai exèlthosan poreuthènai eis gèn chanaan kai èlthon eis gèn chanaan  5 tulitque Sarai uxorem suam et Loth filium fratris sui universamque substantiam quam possederant et animas quas fecerant in Haran et egressi sunt ut irent in terram Chanaan cumque venissent in eam  wajjetsë´û   5 En Abram nam Sarai, zijn huisvrouw, en Lot, zijns broeders zoon, en al hun have, die zij verworven hadden, en de zielen, die zij verkregen hadden in Haran; en zij togen uit, om te gaan naar het land Kanaän, en zij kwamen in het land Kanaän.  [5] Met zijn vrouw Sarai en met Lot, de zoon van zijn broer, met al hun bezittingen en met degenen die zij in Haran in dienst hadden genomen, ging Abram op weg naar Kanaän. In Kanaän aangekomen,  Hij nam zijn vrouw Sarai mee en Lot, de zoon van zijn broer, en ook alle bezittingen die ze hadden verworven en de slaven en slavinnen die ze in Charan hadden verkregen. Zo gingen ze op weg naar Kanaän. Toen ze daar waren aangekomen,    5 Méé neemt Abram: zijn vrouw Sarai en Lot, de zoon van zijn broer, al hun verwerf dat ze hebben verworven en alle levende ziel die ze zich eigen hebben gemaakt in Charan; ze trekken weg om te gaan naar het land van Kanaän en ze kómen in het land van Kanaän.   5. Abram prit sa femme Saraï, son neveu Lot, tout l'avoir qu'ils avaient amassé et le personnel qu'ils avaient acquis à Harân; ils se mirent en route pour le pays de Canaan et ils y arrivèrent. 

King James Bible. And Abram took Sarai his wife, and Lot his brother's son, and all their substance that they had gathered, and the souls that they had gotten in Haran; and they went forth to go into the land of Canaan; and into the land of Canaan they came.
Luther-Bibel. 5 So nahm Abram Sarai, seine Frau, und Lot, seines Bruders Sohn, mit aller ihrer Habe, die sie gewonnen hatten, und die Leute, die sie erworben hatten in Haran, und zogen aus, um ins Land Kanaan zu reisen. Und sie kamen in das Land,

Tekstuitleg van Gn 12,5. Dit vers Gn 12,5 telt 26 (2 X 13) woorden en 63 (3 X 31) letters. De getalswaarde van Gn 12,5 is 8133 (3 X 2711).

Gn 12,5.1. וַיּקַּח = wajjiqqach (en hij nam) < prefix nevensch. voegwoord waw + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. לָקַח = lâqach (nemen, grijpen, ontvangen). Taalgebruik in Tenakh: lâqach (nemen, grijpen, ontvangen). getalswaarde: lamed = 12 of 30, qoph = 19 of 100, chet = 8 ; totaal: 39 (3 X 13) OF 138 (2 X 3 X 23). Structuur: 3 - 1 - 8. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (199). Pentateuch (86). Eerdere Profeten (80). Latere Profeten (17). 12 Kleine Profeten (1). Geschriften (15). Gn (46).

Gn 12,5.2. אַבְרָם = ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Genesis: ´abhërâm (Abram). getalswaarde: aleph = 1, beth = 2, resj = 20 of 200, mem = 13 of 40 ; totaal: 36 (2² X 3²) of 243 (3² X 3³). Structuur: 1 - 2 - 2 - 4. De som van de elementen is telkens 9. Abram (36 of 243) + Saraj (51 of 510) = 87 (3 X 29) OF 753 (3 X 251). Abram (36 of 243) + Hagar (28 of 208) = 64 (2³ X 2³) OF 451 (11 X 41). 451 is de getalswaarde van jisjëmâ`e´l (Ismaël). Taalgebruik in Tenakh: jisjëmâ`e´l (Ismaël). De getalswaarde van jishërâ´el (Israël) is 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster). Taalgebruik in Tenakh: jishërâ´el (Israël). Tenakh (44). Gn (43) + 1 Kr 1,27. Gn 12 (9): (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,4. (3) Gn 12,5. (4) Gn 12,6. (5) Gn 12,7. (6) Gn 12,9. (7) Gn 12,10. (8) Gn 12,14. (9) Gn 12,17.
- Ned.: Abram / Abraham. Arabisch: ابرَاهِيم = ´ibrâhîm (Ibrâhîm). Taalgebruik in de Qoran: ibrâhîm (Ibrâhîm). Qoran (75). Grieks: αβρααμ = abraam (Abraham). Taalgebruik in het NT: abraam (Abraham). Hebreeuws: אַבְרָם = ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram).

Gn 12,5.1. - 2. וַיּקַּח אַבְרָם = wajjiqqach Abram (en Abram nam). Tenakh (2): (1) Gn 11,29. (2) Gn 12,5.

Gn 12,5.3. אֵת / אֶת = ´eth / ´èth (accusatief). Taalgebruik in Tenakh: ´eth (accusatief). Getalwaarde: aleph = 1, thaw = 22 of 400 ; totaal: 23 OF 401 (priemgetal). Structuur: 1 - 4. De som van de elementen is telkens 5. Eerste en laatste letter van het Hebreeuwse alfabet. Tenakh (5699). Pentateuch (2002). Eerdere Profeten (1661). Latere Profeten (860). 12 Kleine Profeten (207). Geschriften (967). Joz (231). Gn (525). Gn 12 (6): (1) Gn 12,5. (2) Gn 12,7. (3) Gn 12,11. (4) Gn 12,13. (5) Gn 12,14. (6) Gn 12,17.

Gn 12,5.1. 3. וַיּקַּח אֶת = wajjiqqach ´èth (en hij nam de). Tenakh (51).

Gn 12,5.4. שָׂרַי = Shâraj (Sarai). Zie: שָׂרָה = shârâh (Sara). Taalgebruik in Tenakh: shârâh (Sara). Getalswaarde: shin = 21 of 300, resj = 20 of 200, jod = 10 ; totaal: 51 (3 X 17) of 510 (2 X 3 X 5 X 17). Structuur: 3 - 2 - 1. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (12): (1) Gn 11,29. (2) Gn 11,30. (3) Gn 11,31. (4) Gn 12,5. (5) Gn 12,11. (6) Gn 12,17. (7) Gn 16,2. (8) Gn 16,3. (9) Gn 16,5. (10) Gn 16,6. (11) Gn 16,8. (12) Gn 17,15 (in dit vers heeft de naamsverandering van Sarai naar Sarah plaats). Theoretisch gezien zou Sarai in 7 hoofdstukken van Gn kunnen voorkomen, in feite zijn het er slechts 4. In totaal komt Sarai 12X voor. De getalswaarde is 51 of 510 ; 51 = 3 X 17. De getalswaarde van JHWH met jod als 1 is 17.
- Zie ook: שָׂרַי = shâraj (mijn vorsten) < stat. construct. mann. mv. + suffix bezittel. voornaamw. 1ste pers. enk. van het zelfst. naamw. שַׂר = shar (vorst, prins). Taalgebruik in Tenakh: shar (vorst). sh-r-j: Tenakh (134). Pentateuch (29). Eerdere Profeten (35). Latere Profeten (23). 12 Kleine Profeten (1). Geschriften (46). Tenakh o.a. Js 10,8.
- וְשָׂרַי = wëshâraj (en Sarai): Gn 16,1.
- LXX. σαρα = Sara. Bijbel (12): (1) Gn 11,29. (2) Gn 11,30. (3) Gn 12,11. (4) Gn 16,1. (5) Gn 16,2. (6) Gn 16,3. (7) Gn 16,5. (8) Gn 16,6. (9) Gn 17,15. (10) Gn 47,17. (11) Nu 26,30. (12) Joz 18,22.
-- gen. vr. enk. σαρας = Saras (van Sara). Dezelfde lezing van rechts naar links of van links naar rechts. Bijbel: (1) Gn 12,17. (2) Gn 16,2. (3) Gn 16,8.
-- acc. vr. enk. σαραν = Saran (Sara). Bijbel (3): (1) Gn 11,31. (2) Gn 12,5. (3) Gn 16,6.
- Arabisch: سارة = sârah (Sara). Taalgebruik in de Qoran: sârah (Sara).

1. - 4.

Gn 12,5.20. וַיֵּצְאוּ = wajjetsë´û (en zij gingen uit): waw consecutivum en qal actief imperfectum derde persoon mannelijk meervoud van het werkw. יָצָא = jâtsa´ (uitgaan, uittrekken). Taalgebruik in Tenakh: jâtsâ´ (uitgaan, uittrekken . Getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, aleph = 1 ; totaal: 29 (priemgetal) OF 101 priemgetal. Structuur: 1 - 9 - 1. De som van de elementen is telkens 2. j-ts-´: Tenakh (141). Pentateuch (42). Gn (3): (1) Gn 11,31. (2) Gn 12,5. (3) Gn 34,26. äsjèr hôts´ethîkhâ (die deed uitgaan) van Gn 15,7 verwijst naar Gn 11,31 en Gn 12,5. Het wegtrekken van Terach uit Ur van de Chaldeeën (Gn 11,31) en van Abram uit Haran (Gn 12,5) ligt in het verlengde van het verspreiding van de verschillende volkeren over de aarde naar het verhaal van Gn 11,8.

Gn 12,5.22. אַרְצָה = ´arëtsâh (naar het land). Tenakh (94). Gn (22): (1) Gn 11,31. (2) Gn 12,5. (3) Gn 18,2. (4) Gn 19,1. (5) Gn 20,1. (6) Gn 24,53.

23. kënâ`an (Kanaän). Taalgebruik in Tenakh: kënâ`an (Kanaän). Hij is de vierde zoon van Cham (die de tweede zoon van Noah is). Getalwaarde: kaph = 11 of 20, nun = 14 of 50, ajin = 16 of 70, nun = 14 of 50 ; totaal: 55 (5 X 11) OF 190 (2 X 5 X 19). Structuur: 2 - 5 - 7 - 5. De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (86). Gn (43): (1). (2). (3). (4). (5). (6). (7). (8). (9). (10). (11). (12). (13). (14). (15).
- ûkhënâ`an (en Kanaän). Tenakh (4): (1) Gn 10,6. (2) Gn 10,15. (3) 1 Kr 1,8. (4) 1 Kr 1,13.

- Gn 9,1 - Gn 9,2 - Gn 9,3 - Gn 9,4 - Gn 9,5 - Gn 9,6 - Gn 9,7 - Gn 9,8 - Gn 9,9 - Gn 9,10 - Gn 9,11 - Gn 9,12 - Gn 9,13 - Gn 9,14 - Gn 9,15 - Gn 9,16 - Gn 9,17 - Gn 9,18 - Gn 9,19 - Gn 9,20 - Gn 9,21 - Gn 9,22 - Gn 9,23 - Gn 9,24 - Gn 9,25 - Gn 9,26 - Gn 9,27 - Gn 9,28 - Gn 9,29 -

kënâ`an (Kanaän). Verwijzing: kënâ`an (Kanaän), zie Gn 12,5. In zesentachtig verzen in de bijbel. In drieënveertig verzen in Gn. De getalswaarde van Këna`an is: kaph = 11, nun =14, ajin = 16, nun = 11 of totaal 52 (2 X 26 of tweemaal de godsnaam JHWH).

lâlèkhèth ´arëtsâh kënâ`an wajjâbo´û (om te gaan naar het land Kanaän en zij gingen: in (1) Gn 11,31. (2) Gn 12,5. Terach trekt uit Ur naar het land Kannaän, maar blijft in Haran. Abram trekt verder naar het land Kanaän.

Gn 12,5.24. wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. m:v. וַיָּבּאוּ = wajjâbo´û (en zij gingen) OF wë + act. hifil imperf. 3de pers. mann. mv. וַיָּבִאוּ = wajjâbhi´û (en zij lieten komen, zij brachten) van het werkw. בָּא = bâ´ (gaan, komen). Taalgebruik in Tenakh: bâ´ (gaan, komen). Getalwaarde: beth = 2, aleph = 1 ; totaal: 3. Structuur: 2 - 1. Spiegelbeeld van het woord אַב = ´ab (vader). Tenakh (195). Pentateuch (47). Eerdere Profeten (99) Latere Profeten (14). 12 Kleine Profeten (2). Geschriften (33). Gn (18): (1) Gn 7,15. (2) Gn 11,31. (3) Gn 12,5. (4) Gn 14,7. (5) Gn 19,1. (6) Gn 19,3. (7) Gn 22,9. (8) Gn 26,32. (9) Gn 34,25. (10) Gn 42,5. (11) Gn 42,6. (12) Gn 42,29. (13) Gn 45,25. (14) Gn 46,6. (15) Gn 46,28. (16) Gn 47,15. (17) Gn 47,18. (18) Gn 50,10.

Gn 12,5.25. אַרְצָה = ´arëtsâh (naar het land). Tenakh (94). Gn (22): (1) Gn 11,31. (2) Gn 12,5. (3) Gn 18,2. (4) Gn 19,1. (5) Gn 20,1. (6) Gn 24,53.

Gn 12,5.24. - 25. וַיָּבּאוּ אַרְצָה = wajjâbo´û ´arëtsâh (en zij gingen naar het land). Tenakh (2): (1) Gn 12,5. (2) Gn 46,28.


- Gn 12,1 - Gn 12,2 - Gn 12,3 - Gn 12,4 - Gn 12,5 - Gn 12,6 - Gn 12,7 - Gn 12,8 - Gn 12,9 - Gn 12,10 - Gn 12,11 - Gn 12,12 - Gn 12,13 - Gn 12,14 - Gn 12,15 - Gn 12,16 - Gn 12,17 - Gn 12,18 - Gn 12,19 - Gn 12,20 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


Gn 12,6 - Gn 12,6 -- Gn 12,1-9: De roeping van Abram - bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 12 -- bijbelverwijzingen -- Gn 12,1 - Gn 12,2 - Gn 12,3 - Gn 12,4 - Gn 12,5 - Gn 12,6 - Gn 12,7 - Gn 12,8 - Gn 12,9 -- Gn 12,10-20 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
6kai diôdeusen abram tèn gèn eis to mèkos autès eôs tou topou suchem epi tèn drun tèn uyèlèn oi de chananaioi tote katôkoun tèn gèn  6 pertransivit Abram terram usque ad locum Sychem usque ad convallem Inlustrem Chananeus autem tunc erat in terra    6 En Abram is doorgetogen in dat land, tot aan de plaats Sichem, tot aan het eikenbos More; en de Kanaänieten waren toen ter tijd in dat land.   [6] trok Abram het land in, tot bij de heilige plaats van Sichem, de Eik van More. Toentertijd waren de Kanaänieten nog in het land.  [6] trok Abram het land door tot aan de eik van More, bij Sichem. In die tijd werd het land bewoond door de Kanaänieten   6 ¶ Abram doorkruist het land tot aan het oord van Sjechem, tot aan de godseik van Moree; de Kanaäniet is dan in het land.  6. Abram traversa le pays jusqu'au lieu saint de Sichem, au Chêne de Moré. Les Cananéens étaient alors dans le pays. 

King James Bible. And Abram passed through the land unto the place of Sichem, unto the plain of Moreh. And the Canaanite was then in the land.
Luther-Bibel. 6 und Abram durchzog das Land bis an die Stätte bei Sichem, bis zur Eiche More; es wohnten aber zu der Zeit die Kanaaniter im Lande.

Tekstuitleg van Gn 12,6. Dit vers Gn 12,6 telt 12 (2 X 2 X3) woorden en 45 (3 X 3 X 5) letters. De getalswaarde van Gn 12,6 is 2368 (2 X 2 X 2 X2 X 2 X 2 X 37).

Gn 12,6.1. (1) וַיַּעֲבֹר = wajja`äbhor (en hij trok door) < prefix verbindingswoord wë (consecutivum) + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk.. (2) וַיַּעֲבֵר = wajja`äbher (en hij deed voorbijgaan) < wë + act. hifil imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. עָבַר = `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken). Taalgebruik in Tenakh: `âbhar (overgaan, voorbijgaan, doortrekken). getalswaarde: ajin = 16 of 70, beth = 2, resj = 20 of 200 ; totaal: 38 (2 X 19) OF 272 (2² X 2² X 17). Structuur: 7 - 2 - 2. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (48). Pentateuch (7). Eerdere Profeten (30). Latere Profeten (0). 12 Kleine Profeten (3). Geschriften (8). Gn (6): (1) Gn 8,1. (2) Gn 12,6. (3) Gn 31,21. (4) Gn 32,23. (5) Gn 32,24. (6) Gn 41,46.

Gn 12,6.2. אַבְרָם = ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Genesis: ´abhërâm (Abram). getalswaarde: aleph = 1, beth = 2, resj = 20 of 200, mem = 13 of 40 ; totaal: 36 (2² X 3²) of 243 (3² X 3³). Structuur: 1 - 2 - 2 - 4. De som van de elementen is telkens 9. Abram (36 of 243) + Saraj (51 of 510) = 87 (3 X 29) OF 753 (3 X 251). Abram (36 of 243) + Hagar (28 of 208) = 64 (2³ X 2³) OF 451 (11 X 41). 451 is de getalswaarde van jisjëmâ`e´l (Ismaël). Taalgebruik in Tenakh: jisjëmâ`e´l (Ismaël). De getalswaarde van jishërâ´el (Israël) is 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster). Taalgebruik in Tenakh: jishërâ´el (Israël). Tenakh (44). Gn (43) + 1 Kr 1,27. Gn 12 (9): (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,4. (3) Gn 12,5. (4) Gn 12,6. (5) Gn 12,7. (6) Gn 12,9. (7) Gn 12,10. (8) Gn 12,14. (9) Gn 12,17.
- Ned.: Abram / Abraham. Arabisch: ابرَاهِيم = ´ibrâhîm (Ibrâhîm). Taalgebruik in de Qoran: ibrâhîm (Ibrâhîm). Qoran (75). Grieks: αβρααμ = abraam (Abraham). Taalgebruik in het NT: abraam (Abraham). Hebreeuws: אַבְרָם = ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram).

9. môrèh (leraar, onderwijzer). In tien verzen in de bijbel. Participium hifil. Ook plaatsnaam Mamre. Gn 12,6.
- jârâh (tonen, wijzen, leraren).


- Gn 12,1 - Gn 12,2 - Gn 12,3 - Gn 12,4 - Gn 12,5 - Gn 12,6 - Gn 12,7 - Gn 12,8 - Gn 12,9 - Gn 12,10 - Gn 12,11 - Gn 12,12 - Gn 12,13 - Gn 12,14 - Gn 12,15 - Gn 12,16 - Gn 12,17 - Gn 12,18 - Gn 12,19 - Gn 12,20 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


Gn 12,7 - Gn 12,7 -- Gn 12,1-9: De roeping van Abram - bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 12 -- bijbelverwijzingen -- Gn 12,1 - Gn 12,2 - Gn 12,3 - Gn 12,4 - Gn 12,5 - Gn 12,6 - Gn 12,7 - Gn 12,8 - Gn 12,9 -- Gn 12,10-20 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
7kai ôfthè kurios tô abram kai eipen autô tô spermati sou dôsô tèn gèn tautèn kai ôkodomèsen ekei abram thusiastèrion kuriô tô ofthenti autô  7 apparuitque Dominus Abram et dixit ei semini tuo dabo terram hanc qui aedificavit ibi altare Domino qui apparuerat ei  wajjerâ´ JHWH ´èl ´abhërâm wajj´omèr  lëzarë`äkhâ ´èththen ´èth hâ´ârèts hâzzo´th 7 Zo verscheen de HEERE aan Abram, en zeide: Aan uw zaad zal Ik dit land geven. Toen bouwde hij aldaar een altaar den HEERE, Die hem verschenen was.  [7] Daar verscheen de heer aan Abram en zei: ‘Aan uw nakomelingen zal Ik dit land in bezit geven.’ Toen richtte hij daar een altaar op voor de heer, die hem verschenen was.   . [7] Maar de HEER verscheen aan Abram en zei: ‘Ik zal dit land aan jouw nakomelingen geven.’ Toen bouwde Abram op die plaats een altaar voor de HEER, die aan hem verschenen was.   7 Maar de ENE laat zich aan Abram zien en zegt: aan jouw zaad zal ik dit land geven! Dan bouwt hij daar een altaar voor de ENE, die zich aan hem heeft laten zien.  7. Yahvé apparut à Abram et dit: C'est à ta postérité que je donnerai ce pays. Et là, Abram bâtit un autel à Yahvé qui lui était apparu. 

King James Bible: And the LORD appeared unto Abram, and said, Unto thy seed will I give this land: and there builded he an altar unto the LORD, who appeared unto him.
Luther-Bibel (1984): Da erschien der HERR dem Abram und sprach: DeinenNachkommen will ich dies Land geben. Und er baute dort einen Altar dem HERRN, der ihm erschienen war.

Tekstuitleg van Gn 12,7. Dit vers Gn 12,7 telt 16 (2² X 2²) woorden en 61 (3 X 17) letters. Merkwaardige getallen (16 - 61). De getalswaarde van Gn 12,7 is 3491 (priemgetal). Bij de eerste halte van Abram in het land Kanaän verschijnt JHWH hem met de belofte dat Hij dit land aan zijn nageslacht zal geven.

Gn 12,7.1. w-j-r-´: (1) prefix voegwoord wë + act. qal imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud ןַיַּרְא = wajjarë´ (en hij zag). (2) prefix voegwoord wë + pass. nifal imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud ןַיֵּרָא = wajjerâ´ (en hij liet zich zien - hij verscheen). (Lettinga 12, 2012, 58o). (3) prefix voegwoord wë + hifil imperf. derde persoon mannelijk enkelvoud ןַיַּרְא = wajjarë´ van het werkw. רָאָה = râ´âh (zien, verschijnen). Het is een verkorte vorm, zie Joüon 79i. Taalgebruik in Tenakh: râ´âh (zien). Taalgebruik in Genesis: râ´âh (zien). getalswaarde: resj = 20 of 200, aleph = 1, he = 5 ; totaal: 26 of 206 (2 X 103). Structuur: 2 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (162). Pentateuch (85). Eerdere Profeten (49). Latere Profeten (7). 12 Kleine Profeten (2). Geschriften (19). Gn 1 (7): (1) Gn 1,4. (2) Gn 1,10. (3) Gn 1,12. (4) Gn 1,18. (5) Gn 1,21. (6) Gn 1,25. (7) Gn 1,31. Gn (50). Gn 18 (2): (1) Gn 18,1. (2) Gn 18,2. Gn (50). Gn 12 (1) Gn 12,7 (bij de eerste halte van Abram in het land Kanaän). Gn 22 (2): (1) Gn 22,4. (2) Gn 22,13. Ex (17): (1) Ex 2,11. (2) Ex 2,12. (3) Ex 2,25. (4) Ex 3,2. (5) Ex 3,4. (6) Ex 8,11. (7) Ex 9,34. (8) Ex 14,30. (9) Ex 14,31. (10) Ex 18,14. (11) Ex 20,18. (12) Ex 32,1. (13) Ex 32,5. (14) Ex 32,19. (15) Ex 32,25. (16) Ex 34,30. (17) Ex 39,43.
- Grieks: pass. ind. aor. 3de pers. enk. ωφθη = ôfthè (hij verscheen, hij werd gezien) van het werkw. ὁραω = horaô (zien). Taalgebruik in het NT: horaô (zien). Taalgebruik in de Septuaginta: horaô (zien). Bijbel (53). LXX (35). Gn (9): (1) Gn 1,9. (2) Gn 12,7 (JHWH bij de eerste halte van Abram in het land Kanaän). (3) Gn 17,1 (JHWH bij de verbondssluiting met Abraham). (4) Gn 18,1 (JHWH aan Abraham). (5) Gn 22,14. (6) Gn 26,2 (JHWH aan Isaak). (7) Gn 26,24 (JHWH aan Isaak). (8) Gn 35,9. (9) Gn 48,3. (10) Ex 3,2. (11) Ex 16,10. (12) Lv 9,23. (13) Nu 14,10. (14) Nu 16,19. (15) Nu 17,7. (16) Nu 20,6. (17) Re 6,12. (18) Re 13,3. (19) Re 19,30. (20) 2 S 22,11. (21) 1 K 3,5. (22) 1 K 9,2. (23) Jr 31,3. (24) Hl 2,12. (25) Da 4,20. (26) 2 Kr 1,7. (27) 2 Kr 3,1. (28) 2 Kr 7,12. (29) Tob 12,22. (30) 1 M 4,6. (31) 1 M 4,19. (32) 1 M 9,27. (33) 2 M 3,25. (34) Ba 3,22. (35) Ba 3,38. NT (18): (1) Mt 17,3. (2) Mc 9,4. (3) Lc 1,11. (4) Lc 22,43. (5) Lc 24,34. (6) Hnd 7,2. (7) Hnd 7,26. (8) Hnd 7,30. (9) Hnd 13,31. (10) Hnd 16,9. (11) 1 Kor 15,5. (12) 1 Kor 15,6. (13) 1 Kor 15,7. (14) 1 Kor 15,8. (15) 1 Tim 3,16. (16) Apk 11,19. (17) Apk 12,1. (18) Apk 12,3

  horaô  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  pass. ind. aor. 3de pers. enk. ôfthè   53  35  18  1    

- Ned.: zien. Arabisch: رَاهَ = ra´â (zien). Taalgebruik in de Qoran: ra´â (zien). D.: sehen, schauen. E.: to see. Fr.: voir. Gr.: ειδεν = eiden (hij zag). Taalgebruik in het NT: eiden (hij zag). Aoristvorm van ὁραω = horaô (zien). Hebreeuws: רָאָה = râ´âh (zien, verschijnen). Taalgebruik in Tenakh: râ´âh (zien). Lat.: videre.
- Ned.: verschijnen. D.: erscheinen. E.: appear. Fr.: apparaître. Lat.: apparere.

Gn 12,7.2. יהוה = JHWH. Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenach: JHWH. Taalgebruik in Genesis: JHWH. getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6. Totaal: 26. Structuur: 1 - 5 - 6 - 5. De som van de elementen is telkens 8. Tenach (5193). Pentateuch (1326). Eerdere Profeten (1013). Latere Profeten (1357). 12 Kleine Profeten (387). Geschriften (1110). In 128 (3³ X 3³ X 3³) verzen in Gn (Genesis). Niet in Gn 1. In Gn 12 (5): (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,4. (3) Gn 12,7. (4) Gn 12,8. (5) Gn 12,17.
- De uitspraak van JHWH is Adonai. Omwille van de gutturaal aleph staat onder de aleph van Adonaj een patach sewa. In JHWH is het een gewone sewa. De andere klinkers van Adonaj staan verder onder het woord JHWH (JëHoWaH).
- Grieks: κυριος = kurios (heer). Taalgebruik in het NT: kurios (heer). Taalgebruik in de LXX: kurios (heer). Een vorm van kurios (heer) in de Septuaginta (8591), in het NT (718).
- Ned.: Heer. Arabisch: رَب = rabb (God, Heer). Taalgebruik in de Qoran: rabb (God, Heer). Aramees: יוי = JWJ. D.: Herr. E.: Lord. Fr.: seigneur. Grieks: κυριος = kurios (heer). Taalgebruik in het NT: kurios (heer). Hebreeuws: יהוה = JHWH. Taalgebruik in Tenach: JHWH. Latijn: Dominus.
- Sabbah Messod & Roger, Les secrets de l'Exode, Jean-Cyrille Godefroy, 2000, p.93-96. Op deze blz. wordt een verband tussen anokhi Adonai (ik de Heer) en farao Achnaton gelegd. De uitspraak van JHWH is Adonai, waarin we het Egyptische Aton Ai horen.

Gn 12,7.1. - 2. ןַיֵּרָא יהוה = wajjerâ´ JHWH (en JHWH liet zich zien - JHWH verscheen). Tenakh (5): (1) Gn 12,7. (2) Gn 17,1. (3) Dt 31,15. (4) 1 K 9,2. (5) 2 Kr 7,12.
Volgens deze gegevens zou JHWH driemaal aan Abram / Abraham verschenen zijn: (1) Gn 12,7. (2) Gn 17,1. (3) Gn 18,1.
Tweemaal wordt uitdrukkelijk vermeld dat JHWH verscheen aan Abram (wajjerâ´ JHWH ´èl ´abhërâm: (1) Gn 12,7. (2) Gn 17,1). In Gn 18,1 wordt de naam van Abraham niet vermeld. Het kan betekenen dat het vers in het verlengde ligt van het vorige hoofdstuk waar de belofte van Isaak werd aangekondigd. Dit is een belangrijk verschijnen van JHWH, want in Gn 18 wordt de geboorte van Isaak aangekondigd.
- ןַיֵּרָא אֵלָיו יהוה = wajjerâ´ ´elâ(j)w JHWH (en JHWH verscheen aan hem). Tenakh (3): (1) Gn 18,1 (JHWH aan Abraham). (2) Gn 26,2 (JHWH aan Isaak). (3) Gn 26,24 (JHWH aan Isaak).
- ןַיֵּרָא אֱלֹהִים = wajjerâ´ ´èlohîm (en God verscheen). Enkel in Gn 35,9.

Gn 12,7.3. ´l: voorzetsel אֶל = ´èl (naar, tot) OF godsnaam El. De verkorte vorm van de godsnaam ´èlohîm is´èl OF ontkenning ´al (niet). Taalgebruik in Tenakh: ´èl . getalswaarde is: aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld). Structuur: 1 - 3. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (3626). Pentateuch (1096). Eerdere Profeten (1070). Latere Profeten (655). 12 Kleine Profeten (142). Geschriften (662). Genesis (296).

Gn 12,7.4. אַבְרָם = ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Genesis: ´abhërâm (Abram). getalswaarde: aleph = 1, beth = 2, resj = 20 of 200, mem = 13 of 40 ; totaal: 36 (2² X 3²) of 243 (3² X 3³). Structuur: 1 - 2 - 2 - 4. De som van de elementen is telkens 9. Abram (36 of 243) + Saraj (51 of 510) = 87 (3 X 29) OF 753 (3 X 251). Abram (36 of 243) + Hagar (28 of 208) = 64 (2³ X 2³) OF 451 (11 X 41). 451 is de getalswaarde van jisjëmâ`e´l (Ismaël). Taalgebruik in Tenakh: jisjëmâ`e´l (Ismaël). De getalswaarde van jishërâ´el (Israël) is 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster). Taalgebruik in Tenakh: jishërâ´el (Israël). Tenakh (44). Gn (43) + 1 Kr 1,27. Gn 12 (9): (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,4. (3) Gn 12,5. (4) Gn 12,6. (5) Gn 12,7. (6) Gn 12,9. (7) Gn 12,10. (8) Gn 12,14. (9) Gn 12,17.
- Ned.: Abram / Abraham. Arabisch: ابرَاهِيم = ´ibrâhîm (Ibrâhîm). Taalgebruik in de Qoran: ibrâhîm (Ibrâhîm). Qoran (75). Grieks: αβρααμ = abraam (Abraham). Taalgebruik in het NT: abraam (Abraham). Hebreeuws: אַבְרָם = ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram).

Gn 12,7.3. - 4. אֶל אַבְרָם = ´èl ´abhërâm (tot Abram). Bijbel / Gn (8): (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,7. (3) Gn 13,14. (4) Gn 14,21. (5) Gn 15,1. (6) Gn 16,2. (7) Gn 16,5. (8) Gn 17,1.
Met contekst:
(1) Gn 12,1: וַיּאֹמֶר יהוה אֶל אַבְרָם = wajj´omèr JHWH ´èl ´abhërâm (en JHWH zei tot Abram).
(2) Gn 12,7: ןַיֵּרָא יהוה אֶל אַבְרָם = wajjerâ´ JHWH ´èl ´abhërâm (en JHWH verscheen aan Abram).
(3) Gn 13,14: וִיהוָה אָמַר אֶל אַבְרָם = waJHWH ´âmar ´èl ´abhërâm (en JHWH zei tot Abram).
(4) Gn 14,21: וַיּאֹמֶר מֶלֶך סְדֹם אֶל אַבְרָם = wajj´omèr mèlèkh Sëdom ´èl ´abhërâm (en de koning van Sodom zei tot Abram).
(5) Gn 15,1: הָיָה דְבַר יהוה אֶל אַבְרָם = hâjâh dëbhar IHWH ´èl ´abhërâm (het woord van JHWH kwam tot Abram).
(6) Gn 16,2: וַתֹאמַר שָׂרַי אֶל אַבְרָם = waththo´mèr shâraj ´èl ´abhërâm (en Sarai zei tot Abram).
(7) Gn 16,5: וַתֹאמַר שָׂרַי אֶל אַבְרָם = waththo´mèr shâraj ´èl ´abhërâm (en Sarai zei tot Abram).
(8) Gn 17,1: ןַיֵּרָא יהוה אֶל אַבְרָם = wajjerâ´ JHWH ´èl ´abhërâm (en JHWH verscheen aan Abram).
In vier verzen is JHWH onderwerp. In zes verzen gaat het om een spreken ; in twee verzen om een verschijnen van JHWH: (1) Gn 12,7. (2) Gn 17,1 ; ןַיֵּרָא יהוה אֶל אַבְרָם = wajjerâ´ JHWH ´èl ´abhërâm (en JHWH verscheen aan Abram). wajjerâ´ JHWH ´èl ´abhërâm (en JHWH verscheen aan Abram).
- Lettinga 12, 2012, 6: Een horizontale streep bovenaan tussen twee woorden, wordt maqqef genoemd. Ze verbindt de twee woorden tot een klemtooneenheid. Dit teken staat in het bijzonder na éénlettergrepige partikels zoals ´èl (tot, naar).

Gn 12,7.2. - 4. יהוה אֶל אַבְרָם = JHWH ´èl ´abhërâm (JHWH tot Abram). Bijbel / Gn (4): (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,7. (3) Gn 15,1. (4) Gn 17,1.

Gn 12,7.1. - 4. ןַיֵּרָא יהוה אֶל אַבְרָם = wajjerâ´ JHWH ´èl ´abhërâm (en JHWH verscheen aan Abram). Tenakh (2): (1) Gn 12,7. (2) Gn 17,1.

Gn 12,7.5. וַיּאֹמֶר= wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r. (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt). (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg).Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). getalswaarde van ´âmar (zeggen): aleph = 1, mem = 13 of 40, resj = 20 of 200 ; totaal: 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal). Structuur: 1 - 4 - 2. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (1879). Pentateuch (594). Eerdere Profeten (868). Latere Profeten (120). 12 Kleine Profeten (56). Geschriften (241). Gn (315). Gn 12 (4): (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,7. (3) Gn 12,11. (4) Gn 12,18.
- Grieks: act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in NT: legô (zeggen). Taalgebruik in de Septuaginta.: legô (zeggen). λεγω = legô komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur ; les. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610), in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608), in het NT (925).

  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
act. ind. aor. 3de p. enk. eipen  3024  2426  598  118  56  223  114  75  397  511 

- Ned.: zeggen. Arabisch: قَالَ = qâla (zeggen). Taalgebruik in de Qoran: qâla (zeggen). D.: sprechen (spreken). E.: to say. Fr.: dire. Grieks: λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in NT: legô (zeggen). Hebreeuws: אָמַר = ´âmar (zeggen). Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Lat.: legere.
- Gn 12,7 (JHWH verscheen aan Abram en zei). Aangekomen in het land verscheen JHWH aan Abram. JHWH bevestigde zijn belofte die Hij in Gn 12,1 b - Gn 12,2 - Gn 12,3 aan Abram had gedaan. In Gn 12,7 wordt verondersteld dat JHWH aan het woord is.

Gn 12,7.1. - 5. ןַיֵּרָא יהוה אֶל אַבְרָם וַיּאֹמֶר = wajjerâ´ JHWH ´èl ´abhërâm wajjo´mèr (en JHWH verscheen aan Abram en zei). Tenakh (2): (1) Gn 12,7. (2) Gn 17,1.
- ןַיֵּרָא יהוה אֵלָיו וַיּאֹמֶר = wajjerâ´ JHWH ´èl ´abhërâm wajjo´mèr (en JHWH verscheen aan Abram en zei). Tenakh (1): Gn 26,2.

Gn 12,7.6. לֱזַרְעֲךָ (= lëzar`äkhâ: aan jouw geslacht; prefix voorzetsel lë + zn vr enk זֶרַע = zèra: geslacht + suffix pers. vnw 2de pers mann enk. Zie het wkw זָרַע = zâra`: zaaien, planten, voortbrengen. Taalgebruik in Tenakh: zèra` (zaad, nageslacht, nakomeling). Getalswaarde: zajin = 7, resj = 20 of 200, ajin = 16 of 70; totaal: 43 (26 + 17) OF 277 (priemgetal). Structuur: 7 - 2 - 7. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (7): (1) Gn 12,7. (2) Gn 15,18. (3) Gn 24,7. (4) Gn 26,4. (5) Gn 48,4. (6) Ex 33,1. (7) Dt 34,4.
- וּלְזַרְעֲךָ = ûlëzarë`äkhâ: en aan jouw nageslacht; prefix voegwoord wë + prefix voorzetsel lë + zn vr enk זֶרַע = zèra: zaad, nageslacht, nakomeling + suffix pers vnw 2de pers mann enk. Zie het wkw זָרַע = zâra`: zaaien, planten, voortbrengen. Taalgebruik in Tenakh: zèra` (zaad, nageslacht, nakomeling). Getalswaarde: zajin = 7, resj = 20 of 200, ajin = 16 of 70 ; totaal: 43 (26 + 17) OF 277 (priemgetal). Structuur: 7 - 2 - 7. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (8): (1) Gn 13,15. (2) Gn 17,7. (3) Gn 17,8. (4) Gn 26,3. (5) Gn 28,4. (6) Gn 28,13. (7) Gn 35,12. (8) Nu 18,19.

Gn 12,7.7. act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֶתֵּן = ´èththen (ik geef) van het werkw. נָתַן = nâthan (geven). Taalgebruik in Tenakh: nâthan (geven). getalswaarde: nun = 14 of 50, thaw = 22 of 400 ; totaal: 50 of 500. Structuur: 5 - 4 - 5. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (81). Pentateuch (21). Eerdere Profeten (13). Latere Profeten (32). 12 Kleine Profeten (5). Geschriften (10). Gn (8): (1) Gn 12,7. (2) Gn 24,7. (3) Gn 26,3. (4) Gn 30,31. (5) Gn 34,11. (6) Gn 35,12. (7) Gn 38,18. (8) Gn 42,34.
- אֶתְּנֶנָּה = ´èththënènnâh (ik zal haar geven) < act. ind. perf. 1ste pers. enk. + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. vrouw. enk. van het werkw. נָתַן = nâthan (geven). Taalgebruik in Tenakh: nâthan (geven). getalswaarde: nun = 14 of 50, thaw = 22 of 400 ; totaal: 50 of 500. Structuur: 5 - 4 - 5. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (10): (1) Gn 13,15. (2) Gn 13,17. (3) Gn 28,13. (4) Gn 35,12. (5) Ex 33,1. (6) Lv 20,24. (7) Dt 1,39. (8) Dt 34,4. (9) Joz 8,18. (10) 1 S 18,21.
- וְאֶתְּנֶנָּה = wë´èththënènnâh (en ik zal haar geven) < prefix voegwoord wë + act. qal imperf. 1ste pers. enk. van het werkw. נָתַן = nâthan (geven). Taalgebruik in Tenakh: nâthan (geven). getalswaarde: nun = 14 of 50, thaw = 22 of 400 ; totaal: 50 of 500. Structuur: 5 - 4 - 5. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (31). Pentateuch (9): (1) Gn 17,2. (2) Gn 30,28. (3) Gn 31,6 (opgelet: persoonl. voornaamw.). (4) Gn 34,12. (5) Gn 45,18. (6) Gn 47,16. (7) Ex 24,12. (8) Nu 8,19. (9) Nu 21,16.
- act. qal perf. 1ste pers.enkelv. נָתַתִּי = nâthaththî (ik zal geven) van het werkw. נָתַן = nâthan (geven). Taalgebruik in Tenakh: nâthan (geven). Getalswaarde: nun = 14 of 50, thaw = 22 of 400 ; totaal: 50 of 500. Structuur: 5 - 4 - 5. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (114). Pentateuch (43). Eerdere Profeten (10). Latere Profeten (44). 12 Kleine Profeten (5). Geschriften (12). Eerdere Profeten (10): (1) Joz 6,2. (2) Joz 8,1. (3) Re 1,2. (4) 1 S 9,23. (5) 2 S 9,9. (6) 1 K 3,12. (7) 1 K 3,13. (8) 1 K 9,6. (9) 1 K 9,7. (10) 2 K 21,8.
- וְנָתַתִּי = wënâthaththî (en ik zal geven) < prefix voegwoord wë + act. qal perf. 1ste pers.enkelv. נָתַן = nâthan (geven). Taalgebruik in Tenakh: nâthan (geven). Getalwaarde: nun = 14 of 50, thaw = 22 of 400 ; totaal: 50 of 500. Structuur: 5 - 4 - 5. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (102). Pentateuch (21). Gn (3): (1) Gn 17,8. (2) Gn 26,4. (3) Gn 48,4.
- δωσω (= dôsô: ik zal geven; wkw act ind fut 1ste pers enk van het wkw διδωμι = didômi: geven). Taalgebruik in de Septuaginta: didômi (geven). Taalgebruik in het NT: didômi (geven). Bijbel (209). OT (188). Gn (20): (1) Gn 12,7. (2) Gn 13,15. (3) Gn 13,17. (4) Gn 15,18. (5) Gn 17,8. (6) Gn 17,16. (7) Gn 17,20. (8) Gn 24,7. (9) Gn 26,3. (10) Gn 26,4. (11) Gn 28,13. (12) Gn 29,27. (13) Gn 30,28. (14) Gn 30,31. (15) Gn 34,12. (16) Gn 35,12. (17) Gn 38,18. (18) Gn 45,18. (19) Gn 47,16. (20) Gn 48,4. NT (21): (1) Mt 4,9. (2) Mt 16,19. (3) Mt 20,4. (4) Mc 6,22. (5) Mc 6,23. (6) Lc 4,6. (7) Lc 21,15. (8) Joh 4,14. (9) Joh 6,51. (10) Joh 13,26 . (11) Hnd 2,19. (12) Hnd 13,34. (13) Apk 2,7. (14) Apk 2,10. (15) Apk 2,17. (16) Apk 2,23. (17) Apk 2,26. (18) Apk 2,28. (19) Apk 3,21. (20) Apk 11,3. (21) Apk 21,6. Een vorm van didômi (geven) in de LXX (2131), in het NT (416).
- Ned.: geven. D.: geben. E.: to give. Fr.: donner - don: geven - gave. Grieks: διδωμι = didômi (geven).Hebreeuws: נָתַן = nâthan (geven). Taalgebruik in Tenakh: nâthan (geven). Lat. dare / donare - donum

Gn 12,7.6. - 7. לְזַרְעֲךָ אֶתֵּן = lëzarë`äkhâ ´èththen (aan uw nageslacht zal ik geven). Tenakh (2): (1) Gn 12,7. (2) Gn 24,7.

Gn 12,7.8. אֶת = ´eth (accusatief). Taalgebruik in Tenakh: ´eth (accusatief). getalswaarde: aleph = 1, thaw = 22 of 400 ; totaal: 23 OF 401 (priemgetal). Structuur: 1 - 4. Tenakh (5699). Pentateuch (2002). Gn (525). Gn 12 (6): (1) Gn 12,5. (2) Gn 12,7. (3) Gn 12,11. (4) Gn 12,13. (5) Gn 12,14. (6) Gn 12,17.

Gn 12,7.9. הָאָרֶץ = hâ´ârèts (en de aarde) < bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. אֶרֶץ = ´èrèts (land, aarde). Taalgebruik in Tenakh: ´èrètz (land). getalswaarde: aleph = 1, resj = 20 of 200, tsade = 18 of 90 ; totaal: 39 (3 X 13 of 26 + 13) of 291 (3 X 97). Structuur: 1 - 2 - 9. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (851). Pentateuch (316). Eerdere Profeten (132). Latere Profeten (215). 12 Kleine Profeten (53). Geschriften (135). Gn (113). Gn 12: (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,7. me´arëtsëkhâ (uit je land) staat aan het begin van het citaat in Gn 12,1, ´èl hâ´ârèts (naar het land) staat op het einde van Gn 12,1.
- Grieks. acc. mann. enk. γην = gèn van het zelfst. naamw. γη = gè (aarde, land).

  gè  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
3 acc. vr. enk.  gèn 961    77  13  12  10  25  30  36 

- Ned. aarde. Arabisch: أَرْض = ´arD (aarde). Taalgebruik in de Qoran: ´arD (aarde). D.: Welt. E.: earth. Fr.: terre. Grieks: γη = gè (aarde, land). Taalgebruik in het NT: gè (aarde). Hebreeuws: אֶרֶץ = ´èrèts (land, aarde). Taalgebruik in Tenakh: ´èrètz (land). Lat.: terra.

Gn 12,7.8. - 9. אֶת הָאָרֶץ = ´èth hâ´ârèts (het land). Tenakh (136). Gn (12): (1) Gn 1,28. (2) Gn 6,12. (3) Gn 6,13. (4) Gn 9,1. (5) Gn 12,7. (6) Gn 15,7. (7) Gn 15,18. (8) Gn 24,7. (9) Gn 35,12. (10) Gn 41,30. (11) Gn 42,30. (12) Gn 48,4.

Gn 12,7.8. - 9. אֶתֵּן אֶת הָאָרֶץ = ´èththen ´èth hâ´ârèts (ik geef het land). Tenakh (4): (1) Gn 12,7. (2) Gn 24,7. (3) Gn 35,12. (4) Dt 1,36.
- אֶתֵּן אֶת הָאָרֶץ הַזֹּאת = ´èththen ´èth hâ´ârèts hazzo´th (ik geef dit land). Tenakh (2): (1) Gn 12,7. (2) Gn 24,7.

Gn 12,7.8. - 10. אֶת הָאָרֶץ הַזֹּאת = ´èth hâ´ârèts hazzo´th (dit land). Tenakh (14): (1) Gn 12,7. (2) Gn 15,7. (3) Gn 15,18. (4) Gn 24,7. (5) Gn 48,4. (6) Nu 32,5. (7) Dt 3,18. (8) Dt 9,4. (9) Dt 26,9. (10) Joz 1,13. (11) Joz 13,7. (12) Jr 32,22. (13) Jr 36,29. (14) Ez 47,21.

Gn 12,7.5. - 10. Gn 12,7: לְזַרְעֲךָ אֶתֵּן אֶת הָאָרֶץ הַזֹּאת = lëzarë`äkhâ ´èththen ´èth hâ´ârèts hâzzo´th (aan uw nageslacht zal ik dit land geven). Evenzo in Gn 24,7. In Gn 24,7 citeert Abraham de woorden van JHWH. Hij verwijst naar Gn 12,7.

Gn 12,7.11. וַיִּבֶן = wajjibhèn (en hij bouwde) < wë + act; qal imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. בָנָה = bânâh (bouwen, bebouwen). Taalgebruik in Tenakh: bânâh (bouwen, bebouwen). getalswaarde: beth = 2, nun = 14 of 50, he = 5 ; totaal: 21 (3 X 7) of 57 (3 X 19). Structuur: 2 - 5 - 5 ; totaal: 12 -> 3. Tenakh (64). Pentateuch (15). Eerdere Profeten (25). Latere Profeten (2). 12 Kleine Profeten (2). Geschriften (20). 2 K (3): (1) 2 K 16,11. (2) 2 K 21,3. (3) 2 K 21,5. (Lettinga 12, 2012, 58l3).

Gn 12,7.12. sj-m. שָׁם = sjâm (daar) OF שֵׁם = sjem (naam). Taalgebruik in Tenakh: sjem (naam). getalswaarde: sjin = 21 of 300, mem = 13 of 40 ; totaal: 34 (2 X 17) of 340 (10 X 2 X 17). Structuur: 3 - 4. De som van de elementen is telkeTenakh (684). Pentateuch (190). Eerdere Profeten (190). Latere Profeten (136). 12 Kleine Profeten (23). Geschriften (145).

Gn 12,7.11. - 12. וַיִּבֶן שָׁם = wajjibhèn sjâm (en hij bouwde daar). Tenakh (10): (1) Gn 12,7. (2) Gn 12,8. (3) Gn 13,18. (4) Gn 22,9. (5) Gn 26,25. (6) Gn 35,7. (7) Re 6,24. (8) 1 S 7,17. (9) 2 S 24,25. (10) 1 Kr 21,26.

Gn 12,7.13. מִזְבֵחַ = mizëbeach (altaar). Taalgebruik in Tenakh: mizëbeach (altaar). getalswaarde: mem = 13 of 40, zajin = 7, beth = 2, chet = 8 ; totaal: 28 (2² X 7) OF 57 (3 X 19). Structuur: 4 - 7 - 2 - 8. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (111). Pentateuch (49). Eerdere Profeten (31). Latere Profeten (3). 12 Kleine Profeten (4). Geschriften (24).

Gn 12,7.112. - 13. שָׁם מִזְבֵחַ = sjâm mizëbeach (daar een altaar). Tenakh (12): (1) Gn 12,7. (2) Gn 12,8. (3) Gn 13,18. (4) Gn 26,25. (5) Gn 33,20. (6) Gn 35,1. (7) Gn 35,3. (8) Gn 35,7. (9) Dt 27,5. (10) Joz 22,10. (11) Re 21,4. (12) 1 S 7,17.

Gn 12,7.11. - 13. וַיִּבֶן שָׁם מִזְבֵחַ = wajjibhèn sjâm mizëbeach (en hij bouwde daar een altaar). Tenakh (6): (1) Gn 12,7 (Abram te Sichem). (2) Gn 12,8 (Abram tussen Betel en Ai). (3) Gn 13,18 (Abram te Hebron). (4) Gn 26,25 (Isaak te Berseba). (5) Gn 35,7 (Jakob te Betel). (6) 1 S 7,17 (Samuël te Rama).

Gn 12,7.114. לָיהוה = lJHWH (voor JHWH) < voorzetsel lë + יהוה = JHWH. Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenakh: JHWH. Tenakh (538). Pentateuch (240). Eerdere Profeten (77). Latere Profeten (50). 12 Kleine Profeten (19). Geschriften (152).

Gn 12,7.113. - 14. מִזְבֵחַ לָיהוה = mizëbeach lâJHWH (een altaar voor JHWH). Tenakh (17): (1) Gn 8,20. (2) Gn 12,7. (3) Gn 12,8. (4) Gn 13,18. (5) Dt 27,5. (6) Joz 8,30. (7) Re 6,24. (8) Re 6,26. (9) 1 S 7,17. (10) 1 S 14,35 (2X). (11) 2 S 24,21. (12) 2 S 24,25. (13) Js 19,19. (14) 1 Kr 21,18. (15) 1 Kr 21,22. (16) 1 Kr 21,26.

Gn 12,7.112. - 14. שָׁם מִזְבֵחַ לָיהוה = sjâm mizëbeach lâJHWH (daar een altaar voor JHWH). Tenakh (5): (1) Gn 12,7. (2) Gn 12,8. (3) Gn 13,18. (4) Dt 27,5. (5) 1 S 7,17.

11. - 14. וַיִּבֶן שָׁם מִזְבֵחַ לַיהוה = wajjibhèn sjâm mizëbeach laJHWH (en hij bouwde daar een altaar voor de Heer). Tenakh (4): (1) Gn 12,7. (2) Gn 12,8. (3) Gn 13,18. (4) 1 S 7,17.

16. ´elâjw (tot hem). Verwijzing: ´èl (naar, tot), zie Gn 12,1. Voorvoegsel ´el + suffix derde persoon mannelijk enkelvoud. In 407 verzen in de bijbel. In drieënvijftig verzen in Gn. (4) Gn 12,4. (5) Gn 12,7.


- Gn 12,1 - Gn 12,2 - Gn 12,3 - Gn 12,4 - Gn 12,5 - Gn 12,6 - Gn 12,7 - Gn 12,8 - Gn 12,9 - Gn 12,10 - Gn 12,11 - Gn 12,12 - Gn 12,13 - Gn 12,14 - Gn 12,15 - Gn 12,16 - Gn 12,17 - Gn 12,18 - Gn 12,19 - Gn 12,20 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


Gn 12,8 - Gn 12,8 -- Gn 12,1-9: De roeping van Abram - bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 12 -- bijbelverwijzingen -- Gn 12,1 - Gn 12,2 - Gn 12,3 - Gn 12,4 - Gn 12,5 - Gn 12,6 - Gn 12,7 - Gn 12,8 - Gn 12,9 -- Gn 12,10-20 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
8kai apestè ekeithen eis to oros kat' anatolas baithèl kai estèsen ekei tèn skènèn autou baithèl kata thalassan kai aggai kat' anatolas kai ôkodomèsen ekei thusiastèrion tô kuriô kai epekalesato epi tô onomati kuriou  8 et inde transgrediens ad montem qui erat contra orientem Bethel tetendit ibi tabernaculum suum ab occidente habens Bethel et ab oriente Ai aedificavit quoque ibi altare Domino et invocavit nomen eius     8 En hij brak op van daar naar het gebergte, tegen het oosten van Beth-el, en hij sloeg zijn tent op, zijnde Beth-el tegen het westen, en Ai tegen het oosten; en hij bouwde daar den HEERE een altaar, en riep den Naam des HEEREN aan.   [8] Vandaar trok hij verder naar het gebergte ten oosten van Betel, sloeg zijn tent op tussen Betel in het westen en Ai in het oosten, richtte een altaar op voor de heer en riep de naam van de heer aan. [8] Daarvandaan trok hij naar het bergland dat oostelijk van Betel ligt, en ergens ten oosten van Betel en ten westen van Ai sloeg hij zijn tent op. Hij bouwde er een altaar voor de HEER en riep er zijn naam aan.   8 Hij trekt vandaar verder, op het gebergte aan ten oosten van Bet El,– huis van God, en spant zijn tent,– met Bet El aan de zeezij en Ai in het oosten; hij bouwt daar een altaar voor de ENE en roept de ENE aan bij zijn naam.   8. Il passa de là dans la montagne, à l'orient de Béthel, et il dressa sa tente, ayant Béthel à l'ouest et Aï à l'est. Là, il bâtit un autel à Yahvé et il invoqua son nom 

King James Bible. And he removed from thence unto a mountain on the east of Bethel, and pitched his tent, having Bethel on the west, and Hai on the east: and there he builded an altar unto the LORD, and called upon the name of the LORD.
Luther-Bibel. 8 Danach brach er von dort auf ins Gebirge östlich der Stadt Bethel und schlug sein Zelt auf, sodass er Bethel im Westen und Ai im Osten hatte, und baute dort dem HERRN einen Altar und rief den Namen des HERRN an.

Tekstuitleg van Gn 12,8. Dit vers Gn 12,8 telt 20 (2 X 2 X 5) woorden en 72 (2 X 2 X 2 X 3 X 3) letters. De getalswaarde van Gn 12,8 is 3918 (2 X 3 X 653).

Gn 12,8.1. וַיַּעְתֵּק = wajja`theq (en hij ging verder) < prefix waw consecutivum + act. hifil imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. עָתַק = `âthaq (opbreken). Taalgebruik in Tenakh: `âthaq (opbreken). Tenakh (2): (1) Gn 12,8. (2) Gn 26,22.

Gn 12,8.4. = qèdèm (wat vooraan is). Zie:
- miqqèdèm OF miqqidèm lë: ten oosten van.

Gn 12,8. 6. ´èl (naar, tot). Verwijzing: ´èl (naar, tot), zie Gn 12,1. Voorzetsel. In 3626 verzen in de bijbel. ´l: voorzetsel ´èl (naar, tot) of godsnaam El. Als voorzetsel: in vier verzen in Gn 12: (1) Gn 12,1: ´èl ´abhërâm (tot Abram). (2) Gn 12,7: ´èl ´abhërâm (tot Abram). (3) Gn 12,11: ´èl Shâraj (tot Sarai). (4) Gn 12,15: ´èl Parë`oh (tot Farao). De godsnaam El in be(j)th ´el (Betel): Gn 12,8.

Gn 12,8.7. וַיֵּט = wajjet (en hij spande) < prefix waw consecutivum + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. נָטַה = nâtah (uitstrekken, neigen, zich wenden). Taalgebruik in Tenakh: nâtâh (uitstrekken, neigen, zich wenden) getalswaarde: nun = 14 of 50, tet = 9, he = 5; totaal: 28 (2² X 7) OF 64 (2³ X 2³). Structuur: 5 - 9 - 5. De som van de elementen is telkens 1. Lettinga 12, 2012, 60b1).

Gn 12,8.8. אָהָלֹה = ´âhâloh (zijn tent), uitspraak oholoh < zelfst. naamw. + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. enk.. Zie אֹהֶל = ´ohèl (tent, woning). Taalgebruik in Tenakh: ´ohèl (tent, woning). getalswaarde: aleph = 1, he = 5, lamed = 12 of 30 ; totaal: 18 (2 X 3²) OF 36 (2² X 3²). Structuur: 1 - 5 - 3. De som van de elementen is telkens 9.
- Ned. tabernakel. L. tabernacula (hut, tent), houten woning van tabula: hout. - (Lettinga 12, 2012, 3h2: vóór een hatef qamets, zie Lettinga 12, 2012, 4g).

Gn 12,8.14. וַיִּבֶן = wajjibhèn (en hij bouwde) < wë + act; qal imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. בָנָה = bânâh (bouwen, bebouwen). Taalgebruik in Tenakh: bânâh (bouwen, bebouwen). getalswaarde: beth = 2, nun = 14 of 50, he = 5 ; totaal: 21 (3 X 7) of 57 (3 X 19). Structuur: 2 - 5 - 5 ; totaal: 12 -> 3. Tenakh (64). Pentateuch (15). Eerdere Profeten (25). Latere Profeten (2). 12 Kleine Profeten (2). Geschriften (20). 2 K (3): (1) 2 K 16,11. (2) 2 K 21,3. (3) 2 K 21,5. (Lettinga 12, 2012, 58l3).

Gn 12,8.14. - 16. וַיִּבֶן שָׁם מִזְבֵחַ = wajjibhèn sjâm mizëbeach (en hij bouwde daar een altaar). Tenakh (6): (1) Gn 12,7 (Abram te Sichem). (2) Gn 12,8 (Abram tussen Betel en Ai). (3) Gn 13,18 (Abram te Hebron). (4) Gn 26,25 (Isaak te Berseba). (5) Gn 35,7 (Jakob te Betel). (6) 1 S 7,17 (Samuël te Rama).

Gn 12,8.17. לַיהוה = lJHWH (voor JHWH) < voorzetsel lë +. Tenakh (538). Pentateuch (240). Eerdere Profeten (77). Latere Profeten (50). 12 Kleine Profeten (19). Geschriften (152).

Gn 12,8.14. - 17. וַיִּבֶן שָׁם מִזְבֵחַ לַיהוה = wajjibhèn sjâm mizëbeach laJHWH (en hij bouwde daar een altaar voor de Heer). Tenakh (4): (1) Gn 12,7. (2) Gn 12,8. (3) Gn 13,18. (4) 1 S 7,17.

Gn 12,8.20. JHWH. Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenakh: JHWH. Taalgebruik in Genesis: JHWH. getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6. Totaal: 10 + 5 + 6 + 5 = 26. Tenakh (5193). Pentateuch (1326). getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6. Totaal: 10 + 5 + 6 + 5 = 26. In 128 (2 X 2³ X 2³) verzen in Gn (Genesis). In vijf verzen in Gn 12: (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,4. (3) Gn 12,7. (4) Gn 12,8. (5) Gn 12,17.

Gn 12,8.19. - 20. bësjem JHWH (in de naam JHWH). Tenakh (37). Gn (5): (1) Gn 4,26. (2) Gn 12,8. (3) Gn 13,4. (4) Gn 21,33. (5) Gn 26,25.

Gn 12,8.18. - 20. wajjiqërâ´ bësjem JHWH. Tenakh (2) Gn 12,8. (5) Gn 26,25.


- Gn 12,1 - Gn 12,2 - Gn 12,3 - Gn 12,4 - Gn 12,5 - Gn 12,6 - Gn 12,7 - Gn 12,8 - Gn 12,9 - Gn 12,10 - Gn 12,11 - Gn 12,12 - Gn 12,13 - Gn 12,14 - Gn 12,15 - Gn 12,16 - Gn 12,17 - Gn 12,18 - Gn 12,19 - Gn 12,20 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


Gn 12,9 - Gn 12,9 -- Gn 12,1-9: De roeping van Abram - bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 12 -- bijbelverwijzingen -- Gn 12,1 - Gn 12,2 - Gn 12,3 - Gn 12,4 - Gn 12,5 - Gn 12,6 - Gn 12,7 - Gn 12,8 - Gn 12,9 -- Gn 12,10-20 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
9kai apèren abram kai poreutheis estratopedeusen en tè erèmô  9 perrexitque Abram vadens et ultra progrediens ad meridiem     9 Daarna vertrok Abram, gaande en trekkende naar het zuiden.   [9] Daarna trok Abram verder naar de Negeb toe.   [9] Steeds verder reisde Abram, in de richting van de Negev.   9 Abram breekt op, voortgaande en opbrekend op de Negev aan. •   . 9. Puis, de campement en campement, Abram alla au Négeb.  

King James Bible. And Abram journeyed, going on still toward the south.
Luther-Bibel. 9 Danach zog Abram weiter ins Südland.

Tekstuitleg van Gn 12,9. Dit vers Gn 12,9 telt 5 woorden en 22 (2 X 11) letters. De getalswaarde van Gn 12,9 is 707 (7 X 101).

Gn 12,9.1. וַיִּסַּע = wajjishshâ` (en hij brak op) < prefix verbindingspartikel waw (en) en qal actief imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud van het werkw. נָסָע = nâsâ` (opbreken, reizen). Taalgebruik in Tenakh: nâsâ` (opbreken, reizen). Tenakh (13). Gn (5): (1) Gn 12,9. (2) Gn 13,11. (3) Gn 20,1. (4) Gn 35,21. (5) Gn 46,1.
- Lettinga 12, 2012, 52). Werkw. met een gutturaal als 3de stamvocaal. In de qal imperf. is onder invloed van de gutturaal de voorafgaande korte vocaal vrijwel altijd een korte a. Paradigma 5.

Gn 12,9.2. אַבְרָם = ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Genesis: ´abhërâm (Abram). getalswaarde: aleph = 1, beth = 2, resj = 20 of 200, mem = 13 of 40 ; totaal: 36 (2² X 3²) of 243 (3² X 3³). Structuur: 1 - 2 - 2 - 4. De som van de elementen is telkens 9. Abram (36 of 243) + Saraj (51 of 510) = 87 (3 X 29) OF 753 (3 X 251). Abram (36 of 243) + Hagar (28 of 208) = 64 (2³ X 2³) OF 451 (11 X 41). 451 is de getalswaarde van jisjëmâ`e´l (Ismaël). Taalgebruik in Tenakh: jisjëmâ`e´l (Ismaël). De getalswaarde van jishërâ´el (Israël) is 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster). Taalgebruik in Tenakh: jishërâ´el (Israël). Tenakh (44). Gn (43) + 1 Kr 1,27. Gn 12 (9): (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,4. (3) Gn 12,5. (4) Gn 12,6. (5) Gn 12,7. (6) Gn 12,9. (7) Gn 12,10. (8) Gn 12,14. (9) Gn 12,17.
- Ned.: Abram / Abraham. Arabisch: ابرَاهِيم = ´ibrâhîm (Ibrâhîm). Taalgebruik in de Qoran: ibrâhîm (Ibrâhîm). Qoran (75). Grieks: αβρααμ = abraam (Abraham). Taalgebruik in het NT: abraam (Abraham). Hebreeuws: אַבְרָם = ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram).

Gn 12,9.3. act. inf. abs. הָלוֹך = hâlôkh (om te gaan) van het werkw. הָלַך = hâlakh (gaan). Taalgebruik in Tenakh: hâlakh (gaan). getalswaarde: he = 5, lamed = 12 of 30, kaph = 11 of 20 ; totaal: 28 (2 X 2 X 7) of 55 (5 X 11). Structuur: 5 - 3 -2. De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (34). Gn (4): (1) Gn 8,3. (2) Gn 8,5. (3) Gn 12,9. (4) Gn 26,13.

Gn 12,9.4. waw consecutivum en qal infinitief constructus = wënâsô`a (en op te breken) van het werkw. נָסָע = nâsâ` (opbreken, reizen). Taalgebruik in Tenakh: nâsâ` (opbreken, reizen).. Tenakh: Gn 12,9.

Gn 12,9.5. hannègëbbâh (naar de Negeb). Lettinga 12, 2012, 25Cg).



- Gn 12,1 - Gn 12,2 - Gn 12,3 - Gn 12,4 - Gn 12,5 - Gn 12,6 - Gn 12,7 - Gn 12,8 - Gn 12,9 - Gn 12,10 - Gn 12,11 - Gn 12,12 - Gn 12,13 - Gn 12,14 - Gn 12,15 - Gn 12,16 - Gn 12,17 - Gn 12,18 - Gn 12,19 - Gn 12,20 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


Gn 12,10-20: Abram en Sarai in Egypte -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 12 -- bijbelverwijzingen -- Gn 12,10 - Gn 12,11 - Gn 12,12 - Gn 12,13 - Gn 12,14 - Gn 12,15 - Gn 12,16 - Gn 12,17 - Gn 12,18 - Gn 12,19 - Gn 12,20 -- Gn 12 -- Gn 12,1-9 -- Gn 12,10-20 -

Gn 12,10 - Gn 12,10: Abram en Sarai in Egypte -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 12 -- bijbelverwijzingen -- Gn 12,10 - Gn 12,11 - Gn 12,12 - Gn 12,13 - Gn 12,14 - Gn 12,15 - Gn 12,16 - Gn 12,17 - Gn 12,18 - Gn 12,19 - Gn 12,20 -- Gn 12 -- Gn 12,1-9 -- Gn 12,10-20 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10kai egeneto limos epi tès gès kai katebè abram eis aigupton paroikèsai ekei oti enischusen o limos epi tès gès  10 facta est autem fames in terra descenditque Abram in Aegyptum ut peregrinaretur ibi praevaluerat enim fames in terra wajëhî râ`âbh bâ´ârèts  wajjerèd ´abhërâm mitsërajëmâh 10 En er was honger in dat land; zo toog Abram af naar Egypte, om daar als een vreemdeling te verkeren, dewijl de honger zwaar was in dat land.   [10] Toen er eens hongersnood in het land kwam, ging Abram naar Egypte om daar een tijdlang te blijven, want de hongersnood drukte zwaar op het land.  [10] Eens brak er in het land hongersnood uit. Abram trok naar Egypte om daar tijdelijk te gaan wonen, want de hongersnood was zeer zwaar.  10 ¶ Er woedt honger in het land; Abram daalt af naar Egypte, om dáár zwerver–te–gast te zijn, want zwaar weegt de honger in het land.   10. Il y eut une famine dans le pays et Abram descendit en Égypte pour y séjourner, car la famine pesait lourdement sur le pays. 

King James Bible. And there was a famine in the land: and Abram went down into Egypt to sojourn there; for the famine was grievous in the land.
Luther-Bibel. 10 Es kam aber eine Hungersnot in das Land. Da zog Abram hinab nach Ägypten, dass er sich dort als ein Fremdling aufhielte; denn der Hunger war groß im Lande.

Tekstuitleg van Gn 12,10. Dit vers Gn 12,10 telt 12 (2 X 2 X 3) woorden en 44 (2 X 2 X 11) letters. De getalswaarde van Gn 12,10 is 2649 (3 X 893).

Gn 12,10 telt 12 woorden en 44 letters. Het vers bevat een inclusio met de woorden râ`âb bâ´ârèts (hongersnood in het land). In Gn 12,10c staat het lidwoord bij râ`âb, alzo hârâ`âb (de hongersnood). Zonder kî tellen Gn 12,10a en Gn 12,10c elk elf letters.

Gn 12,10.1. prefix voegwoord wa consecutivum (verhalend) + act. qal jigtol (imperf.) 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn). De getalswaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31. 31 is de getalswaarde van אֵל = ´el (God) ; aleph = 1, lamed = 12 of 30 ; totaal: 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld).Taalgebruik in Tenakh: hâjâh (zijn). Getalswaarde: he = 5, jod = 10 ; totaal: 20 (2² X 5). Structuur: 5 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (784). Pentateuch (181). Eerdere Profeten (339). Latere Profeten (116). 12 Kleine Profeten (22). Geschriften (126). Gn (114). Joz (59). Re (47). 1 S (58). 2 S (43). 1 K (78). 2 K (54). In de LXX wordt het Hebreeuwse werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) vaak vertaald door het Griekse werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren. Gn 12 (4): (1) Gn 12,10. (2) Gn 12,11. (3) Gn 12,14. (4) Gn 12,16.
- We zouden volgende vorm kunnen verwachten: wajjihëjèh < wa consecutivum + jihëjèh (uit: jahëjih i.p.v. jahëwih: Lettinga 12, 2012, 58w). Verkorte vorm door de samentrekking van de jod en de chireq tot een lange i, vandaar jahî (de eind he valt weg). De klemtoon ligt op de laatste lettergreep en de klinker van de eerste lettergreep wordt zeer kort: jëhî. Bij de consecutivumvorm wajëhî valt op dat de jod niet verdubbelt. Uitspraak: wajhi.
- Grieks: ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren). Taalgebruik in de LXX: ginomai (worden). Taalgebruik in het NT: ginomai (worden). Bijbel (925). LXX (730). NT (195). Gn (107). ). Gn 22 (2): (1) Gn 22,1. (2) Gn 22,20. Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...): een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende), een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid. Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen). Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174), in het NT (667).

ginomai (worden, gebeuren)  bijbel Tenakh LXX NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.   ev. 
aor. 3de pers. enk. egeneto  925  wajëhî: 784 730  195  13  17  69  16  53    17  99  115 
Totaal 2841   2174 667 75 55 129 51 124   38 259 310

- και εγενετο = kai egeneto (en het gebeurde). LXX (560). NT (62).
- εγενετο δε = egeneto de (het gebeurde echter). LXX (). NT (40).

Gn 12,10.2. zelfst. naamw. mann. enk. רָעָב = râ`âbh (honger, hongersnood). Taalgebruik in Tenakh: râ`âbh (honger, hongersnood). Getalswaarde: resj = 20 of 200, ajin = 16 of 70, beth = 2 ; totaal: 38 (2 X 19) OF 272. Structuur: 2 - 7 - 2. De som van de elementen is telkens 2. r-`-b: Tenakh (33). Gn (6): (1) Gn 12,10. (2) Gn 26,1. (3) Gn 41,27. (4) Gn 41,30. (5) Gn 41,54. (6) Gn 45,11. Dt (1): Dt 32,24.
- הָרָעָב = harâ`âbh (de honger, de hongersnood) < bepaald lidw. + zelfst. naamw. mann. enk. רָעָב = râ`âbh (honger, hongersnood). Taalgebruik in Tenakh: râ`âbh (honger, hongersnood). Getalswaarde: resj = 20 of 200, ajin = 16 of 70, beth = 2 ; totaal: 38 (2 X 19) OF 272. Structuur: 2 - 7 - 2. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (24). Pentateuch (14): (1) Gn 12,10. (2) Gn 26,1. (3) Gn 41,30. (4) Gn 41,31. (5) Gn 41,36. (6) Gn 41,50. (7) Gn 41,54. (8) Gn 41,56. (9) Gn 41,57. (10) Gn 42,5. (11) Gn 45,6. (12) Gn 47,4. (13) Gn 47,13. (14) Gn 47,20.

Gn 12,10.1. - 2. וַיְהִי רָעָב = wajëhî râ`âbh (en er was honger, hongersnood). Tenakh (6): (1) Gn 12,10. (2) Gn 26,1. (3) Gn 41,54. (4) 2 S 21,2. (5) 2 K 6,25. (6) Rt 1,1.

3. bâ´ârèts (in het land). In zevenenzeventig verzen in Gn. In twee verzen in Gn 12: (1) Gn 12,6. (2) Gn 12,10. Verwijzing: ´èrètz (land), zie Gn 12,1.

Gn 12,10.4. verbindingswoord wa + werkw.vorm act. ind. imperf. 3de pers. mann. enk. וַיֵּרֶד = wajjerèd (en hij daalde - neer -) van het werkw. יָרַד =jârad (afdalen, afstijgen, vallen). Taalgebruik in Tenakh: järad (afdalen, afstijgen, vallen). getalswaarde: jod = 10, resj = 20 of 200, daleth = 4 ; totaal: 34 (2 X 17) OF of 214 (2 X 107). Structuur: 1 - 2 - 4. De som van de elementen is telkens 7. MT (41). Pentateuch (15): (1) Gn 11,5. (2) Gn 12,10. (3) Gn 15,11. (4) Gn 38,1. (5) Ex 19,14. (6) Ex 19,20. (7) Ex 19,25. (8) Ex 32,15. (9) Ex 34,5. (10) Lv 9,22. (11) Nu 11,25. (12) Nu 12,5. (13) Nu 14,45. (14) Nu 20,28. (15) Dt 26,5.
- act. ind. aor. 3de pers. enk. κατεβη = katebè (hij daalde neer) van het werkw. καταβαινω = katabainô (naar beneden dalen, afdalen). Taalgebruik in de Septuaginta: katabainô (neerdalen, afdalen). Taalgebruik in het NT: katabainô (neerdalen, afdalen). Bijbel (104). OT (91). NT (13). Gn (5): (1) Gn 11,5. (2) Gn 12,10. (3) Gn 15,11. (4) Gn 24,45. (5) Gn 38,1.

Gn 12,10.5. אַבְרָם = ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Genesis: ´abhërâm (Abram). getalswaarde: aleph = 1, beth = 2, resj = 20 of 200, mem = 13 of 40 ; totaal: 36 (2² X 3²) of 243 (3² X 3³). Structuur: 1 - 2 - 2 - 4. De som van de elementen is telkens 9. Abram (36 of 243) + Saraj (51 of 510) = 87 (3 X 29) OF 753 (3 X 251). Abram (36 of 243) + Hagar (28 of 208) = 64 (2³ X 2³) OF 451 (11 X 41). 451 is de getalswaarde van jisjëmâ`e´l (Ismaël). Taalgebruik in Tenakh: jisjëmâ`e´l (Ismaël). De getalswaarde van jishërâ´el (Israël) is 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster). Taalgebruik in Tenakh: jishërâ´el (Israël). Tenakh (44). Gn (43) + 1 Kr 1,27. Gn 12 (9): (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,4. (3) Gn 12,5. (4) Gn 12,6. (5) Gn 12,7. (6) Gn 12,9. (7) Gn 12,10. (8) Gn 12,14. (9) Gn 12,17.
- Ned.: Abram / Abraham. Arabisch: ابرَاهِيم = ´ibrâhîm (Ibrâhîm). Taalgebruik in de Qoran: ibrâhîm (Ibrâhîm). Qoran (75). Grieks: αβρααμ = abraam (Abraham). Taalgebruik in het NT: abraam (Abraham). Hebreeuws: אַבְרָם = ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram).

Gn 12,10.6. מִצְרַיְמָה = mitsërajëmâh (Egyptewaarts). Zie: מִצְרָיִם / מִצְרַיִם = mitsërajim / mitsërâjim (Egypte). Taalgebruik in Tenakh: mitsërajim (Egypte). Taalgebruik in Ex: mitsërajim (Egypte). Taalgebruik in Js: mitsërajim (Egypte). getalswaarde: mem = 13 of 40, tsade = 18 of 90, resj = 20 of 200, jod = 10 ; totaal: 74 (2 X 37) OF 380 (2² X 5 X 19). Structuur: 4 - 9 - 2 - 1 - 4. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (28). Pentateuch (27). Gn (18): (1) Gn 12,10. (2) Gn 12,11. (3) Gn 12,14. (4) Gn 26,2. (5) Gn 37,25. (6) Gn 37,28. (7) Gn 39,1. (8) Gn 41,57. (9) Gn 45,4. (10) Gn 46,3. (11) Gn 46,4. (12) Gn 46,6. (13) Gn 46,7. (14) Gn 46,8. (15) Gn 46,26. (16) Gn 46,27. (17) Gn 48,5. (18) Gn 50,14. Ex (3): (1) Ex 1,1. (2) Ex 4,21. (3) Ex 13,17. Nu (3) (1) Nu 14,3. (2) Nu 14,4. (3) Nu 20,15. Dt (3): (1) Dt 10,22. (2) Dt 17,16. (3) Dt 26,5. 2 Kr (1): 2 Kr 36,4. In de Pentateuch komt מִצְרַיְמָה = mitsërajëmâh (Egyptewaarts) voor het eerst voor in Gn 12,10 en het laatst in Dt 26,5.

Gn 12,10.4. - 6. וַיֵּרֶד אַבְרָם = wajjerèd ´abhërâm (en Abram daalde af).
- In Gn 12,10: וַיֵּרֶד אַבְרָם מִצְרַיְמָה = wajjerèd ´abhërâm mitsërajëmâh (en Abram daalde af Egyptewaarts).
- In Dt 26,5: וַיֵּרֶד מִצְרַיְמָה = wajjerèd mitsërajëmâh (en hij daalde af Egyptewaarts).
- Het verhaal van Abram en Sarai in Egypte wordt omsloten door de verzen Gn 12,10 en Gn 13,1. Tegenover Gn 12,10: וַיֵּרֶד אַבְרָם מִצְרַיְמָה = wajjerèd ´abhërâm mitsërajëmâh (en Abram daalde af Egyptewaarts) staat Gn 13,1: wajja´al Abhëram mimmitszëraim (en Abram klom op uit Egypte).

Gn 12,10.7. לָגוּר = lâgûr (om vreemdeling te zijn) < prefix lë + act. qal inf. constr. van het werkw. גר = gwr (als vreemdeling verblijven). Taalgebruik in Tenakh: gwr (zich als vreemdeling ophouden). getalswaarde: gimel = 3, resj = 20 of 200 ; totaal: 23 OF 203. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (18): (1) Gn 12,10. (2) Gn 19,9. (3) Gn 47,4. (4) Re 17,8. (5) Re 17,9. (6) Js 23,7. (7) Js 52,4. (8) Jr 42,15. (9) Jr 42,17. (10) Jr 42,22. (11) Jr 43,2. (12) Jr 43,5. (13) Jr 44,8. (14) Jr 44,12. (15) Jr 44,14. (16) Jr 44,28. (17) Rt 1,1. (18) Kl 4,15.
- וַיָּגָר = wajjâgâr (hij verbleef als vreemdeling) < prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk.. Zie: גר = gwr (als vreemdeling verblijven). Taalgebruik in Tenakh: gwr (zich als vreemdeling ophouden). getalswaarde: gimel = 3, resj = 20 of 200 ; totaal: 23 OF 203. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (6): (1) Gn 20,1. (2) Gn 21,34. (3) Nu 22,3. (4) Dt 26,5. (5) 1 S 18,15. (6) Ps 75,9.

Gn 12,10.7. - 8. לָגוּר שָׁם = lâgûr sjâm (om daar vreemdeling te zijn). Tenakh (18): (1) Gn 12,10. (2) Js 52,4. (3) Jr 42,15. (4) Jr 42,17. (5) Jr 42,22. (6) Jr 43,2. (7) Jr 44,8. (8) Jr 44,12. (9) Jr 44,14. (10) Jr 44,28. Jr 44,14. (17) Rt 1,1. (18) Kl 4,15.
- וַיָּגָר שָׁם = wajjâgâr sjâm (en hij verbleef daar als vreemdeling)  . Tenakh (1): Dt 26,5.

4. - 8. In Dt 26,5: מִצְרַיְמָה וַיֵּרֶד וַיָּגָר שָׁם = wajjerèd mitsërajëmâh wajjâgâr sjâm (en hij daalde af Egyptewaarts en hij verbleef daar als vreemdeling).
- In Gn 12,10: וַיֵּרֶד אַבְרָם מִצְרַיְמָה לָגוּר שָׁם = wajjerèd ´abhërâm mitsërajëmâh lâgûr sjâm (en Abram daalde af Egyptewaarts om daar vreemdeling te zijn).

12. bâ´ârèts (in het land). Zie Gn 12,10 3 en inleiding.


- Gn 12,1 - Gn 12,2 - Gn 12,3 - Gn 12,4 - Gn 12,5 - Gn 12,6 - Gn 12,7 - Gn 12,8 - Gn 12,9 - Gn 12,10 - Gn 12,11 - Gn 12,12 - Gn 12,13 - Gn 12,14 - Gn 12,15 - Gn 12,16 - Gn 12,17 - Gn 12,18 - Gn 12,19 - Gn 12,20 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


Gn 12,11 - Gn 12,11: Abram en Sarai in Egypte -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 12 -- bijbelverwijzingen -- Gn 12,10 - Gn 12,11 - Gn 12,12 - Gn 12,13 - Gn 12,14 - Gn 12,15 - Gn 12,16 - Gn 12,17 - Gn 12,18 - Gn 12,19 - Gn 12,20 -- Gn 12 -- Gn 12,1-9 -- Gn 12,10-20 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
11egeneto de ènika èggisen abram eiselthein eis aigupton eipen abram sara tè gunaiki autou ginôskô egô oti gunè euprosôpos ei  11 cumque prope esset ut ingrederetur Aegyptum dixit Sarai uxori suae novi quod pulchra sis mulier   wajj´omèr   11 En het geschiedde, als hij naderde, om in Egypte te komen, dat hij zeide tot Sarai, zijn huisvrouw: Zie toch, ik weet, dat gij een vrouw zijt, schoon van aangezicht.  [11] Voor hij Egypte binnentrok, zei hij tegen zijn vrouw Sarai: ‘Luister eens; ik weet dat je een mooie vrouw bent.  [11] Toen hij op het punt stond Egypte binnen te trekken, zei hij tegen zijn vrouw Sarai: ‘Luister, ik weet heel goed dat jij een mooie vrouw bent.   11 En het geschiedt: met dat de aankomst in Egypte is genaderd zegt hij tot Sarai,– vorstin voor mij, zijn vrouw: zie toch, ik wéét dat jij een vrouw bent schoon van aanzien;   11. Lorsqu'il fut près d'entrer en Égypte, il dit à sa femme Saraï: Vois-tu, je sais que tu es une femme de belle apparence.  

King James Bible. And it came to pass, when he was come near to enter into Egypt, that he said unto Sarai his wife, Behold now, I know that thou art a fair woman to look upon:
Luther-Bibel. 11 Und als er nahe an Ägypten war, sprach er zu Sarai, seiner Frau: Siehe, ich weiß, dass du eine schöne Frau bist.

Tekstuitleg van Gn 12,11. Dit vers Gn 12,11 telt 17 woorden en 61 letters. De getalswaarde van Gn 12,11 is 4876 (2 X 2 X 23 X 53).

1. prefix voegwoord wa consecutivum (verhalend) + act. qal jigtol (imperf.) 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn). De getalswaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31. 31 is de getalswaarde van אֵל = ´el (God) ; aleph = 1, lamed = 12 of 30 ; totaal: 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld).Taalgebruik in Tenakh: hâjâh (zijn). Getalswaarde: he = 5, jod = 10 ; totaal: 20 (2² X 5). Structuur: 5 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (784). Pentateuch (181). Eerdere Profeten (339). Latere Profeten (116). 12 Kleine Profeten (22). Geschriften (126). Gn (114). Joz (59). Re (47). 1 S (58). 2 S (43). 1 K (78). 2 K (54). In de LXX wordt het Hebreeuwse werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) vaak vertaald door het Griekse werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren. Gn 12 (4): (1) Gn 12,10. (2) Gn 12,11. (3) Gn 12,14. (4) Gn 12,16.
- We zouden volgende vorm kunnen verwachten: wajjihëjèh < wa consecutivum + jihëjèh (uit: jahëjih i.p.v. jahëwih: Lettinga 12, 2012, 58w). Verkorte vorm door de samentrekking van de jod en de chireq tot een lange i, vandaar jahî (de eind he valt weg). De klemtoon ligt op de laatste lettergreep en de klinker van de eerste lettergreep wordt zeer kort: jëhî. Bij de consecutivumvorm wajëhî valt op dat de jod niet verdubbelt. Uitspraak: wajhi.
- Grieks: ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren). Taalgebruik in de LXX: ginomai (worden). Taalgebruik in het NT: ginomai (worden). Bijbel (925). LXX (730). NT (195). Gn (107). ). Gn 22 (2): (1) Gn 22,1. (2) Gn 22,20. Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...): een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende), een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid. Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen). Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174), in het NT (667).

ginomai (worden, gebeuren)  bijbel Tenakh LXX NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.   ev. 
aor. 3de pers. enk. egeneto  925  wajëhî: 784 730  195  13  17  69  16  53    17  99  115 
Totaal 2841   2174 667 75 55 129 51 124   38 259 310

- και εγενετο = kai egeneto (en het gebeurde). LXX (560). NT (62).
- εγενετο δε = egeneto de (het gebeurde echter). LXX (). NT (40).

Gn 12,11.5. מִצְרַיְמָה = mitsërajëmâh (Egyptewaarts). Zie: מִצְרָיִם / מִצְרַיִם = mitsërajim / mitsërâjim (Egypte). Taalgebruik in Tenakh: mitsërajim (Egypte). Taalgebruik in Ex: mitsërajim (Egypte). Taalgebruik in Js: mitsërajim (Egypte). getalswaarde: mem = 13 of 40, tsade = 18 of 90, resj = 20 of 200, jod = 10 ; totaal: 74 (2 X 37) OF 380 (2² X 5 X 19). Structuur: 4 - 9 - 2 - 1 - 4. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (28). Pentateuch (27). Gn (18): (1) Gn 12,10. (2) Gn 12,11. (3) Gn 12,14. (4) Gn 26,2. (5) Gn 37,25. (6) Gn 37,28. (7) Gn 39,1. (8) Gn 41,57. (9) Gn 45,4. (10) Gn 46,3. (11) Gn 46,4. (12) Gn 46,6. (13) Gn 46,7. (14) Gn 46,8. (15) Gn 46,26. (16) Gn 46,27. (17) Gn 48,5. (18) Gn 50,14. Ex (3): (1) Ex 1,1. (2) Ex 4,21. (3) Ex 13,17. Nu (3) (1) Nu 14,3. (2) Nu 14,4. (3) Nu 20,15. Dt (3): (1) Dt 10,22. (2) Dt 17,16. (3) Dt 26,5. 2 Kr (1): 2 Kr 36,4. In de Pentateuch komt מִצְרַיְמָה = mitsërajëmâh (Egyptewaarts) voor het eerst voor in Gn 12,10 en het laatst in Dt 26,5.

Gn 12,11.6. וַיּאֹמֶר= wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r. (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt). (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg).Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). getalswaarde van ´âmar (zeggen): aleph = 1, mem = 13 of 40, resj = 20 of 200 ; totaal: 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal). Structuur: 1 - 4 - 2. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (1879). Pentateuch (594). Eerdere Profeten (868). Latere Profeten (120). 12 Kleine Profeten (56). Geschriften (241). Gn (315). Gn 12 (4): (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,7. (3) Gn 12,11. (4) Gn 12,18.
- Grieks: act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in NT: legô (zeggen). Taalgebruik in de Septuaginta.: legô (zeggen). λεγω = legô komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur ; les. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610), in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608), in het NT (925).

  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
act. ind. aor. 3de p. enk. eipen  3024  2426  598  118  56  223  114  75  397  511 

- Ned.: zeggen. Arabisch: قَالَ = qâla (zeggen). Taalgebruik in de Qoran: qâla (zeggen). D.: sprechen (spreken). E.: to say. Fr.: dire. Grieks: λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in NT: legô (zeggen). Hebreeuws: אָמַר = ´âmar (zeggen). Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Lat.: legere.

Gn 12,11.7. ´l: voorzetsel אֶל = ´èl (naar, tot) OF godsnaam אֵל = El. De verkorte vorm van de godsnaam ´èlohîm is´èl OF ontkenning ´al (niet). Taalgebruik in Tenakh: ´èl . Getalwaarde is: aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld). Structuur: 1 - 3. De som van de elementen is telkens 4. Taalgebruik in Genesis: ´èl . Tenakh (3626). Pentateuch (1096). Eerdere Profeten (1070). Latere Profeten (655). 12 Kleine Profeten (142). Geschriften (662). Genesis (296). Als voorzetsel: in vier verzen in Gn 12: (1) Gn 12,1: ´èl ´abhërâm (tot Abram). (2) Gn 12,7: ´èl ´abhërâm (tot Abram). (3) Gn 12,11: ´èl Shâraj (tot Sarai). (4) Gn 12,15: ´èl Parë`oh (tot Farao). De godsnaam El in be(j)th ´el (Betel): Gn 12,8.

Gn 12,11.8. שָׂרַי = Shâraj (Sarai). Zie: שָׂרָה = shârâh (Sara). Taalgebruik in Tenakh: shârâh (Sara). Getalswaarde: shin = 21 of 300, resj = 20 of 200, jod = 10 ; totaal: 51 (3 X 17) of 510 (2 X 3 X 5 X 17). Structuur: 3 - 2 - 1. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (12): (1) Gn 11,29. (2) Gn 11,30. (3) Gn 11,31. (4) Gn 12,5. (5) Gn 12,11. (6) Gn 12,17. (7) Gn 16,2. (8) Gn 16,3. (9) Gn 16,5. (10) Gn 16,6. (11) Gn 16,8. (12) Gn 17,15 (in dit vers heeft de naamsverandering van Sarai naar Sarah plaats). Theoretisch gezien zou Sarai in 7 hoofdstukken van Gn kunnen voorkomen, in feite zijn het er slechts 4. In totaal komt Sarai 12X voor. De getalswaarde is 51 of 510 ; 51 = 3 X 17. De getalswaarde van JHWH met jod als 1 is 17.
- Zie ook: שָׂרַי = shâraj (mijn vorsten) < stat. construct. mann. mv. + suffix bezittel. voornaamw. 1ste pers. enk. van het zelfst. naamw. שַׂר = shar (vorst, prins). Taalgebruik in Tenakh: shar (vorst). sh-r-j: Tenakh (134). Pentateuch (29). Eerdere Profeten (35). Latere Profeten (23). 12 Kleine Profeten (1). Geschriften (46). Tenakh o.a. Js 10,8.
- וְשָׂרַי = wëshâraj (en Sarai): Gn 16,1.
- LXX. σαρα = Sara. Bijbel (12): (1) Gn 11,29. (2) Gn 11,30. (3) Gn 12,11. (4) Gn 16,1. (5) Gn 16,2. (6) Gn 16,3. (7) Gn 16,5. (8) Gn 16,6. (9) Gn 17,15. (10) Gn 47,17. (11) Nu 26,30. (12) Joz 18,22.
-- gen. vr. enk. σαρας = Saras (van Sara). Dezelfde lezing van rechts naar links of van links naar rechts. Bijbel: (1) Gn 12,17. (2) Gn 16,2. (3) Gn 16,8.
-- acc. vr. enk. σαραν = Saran (Sara). Bijbel (3): (1) Gn 11,31. (2) Gn 12,5. (3) Gn 16,6.
- Arabisch: سارة = sârah (Sara). Taalgebruik in de Qoran: sârah (Sara).

Gn 12,11.7.- 8. ´èl Shâraj (tot Sarai). Tenakh (2): (1) Gn 12,11. (2) Gn 16,6.

Gn 12,11.6. - 8. wajjo´mèr - ´abhërâm - ´èl Shâraj (en hij - Abram - zei tot Saraj). Tenakh (2): (1) Gn 12,11. (2) Gn 16,6.


- Gn 12,1 - Gn 12,2 - Gn 12,3 - Gn 12,4 - Gn 12,5 - Gn 12,6 - Gn 12,7 - Gn 12,8 - Gn 12,9 - Gn 12,10 - Gn 12,11 - Gn 12,12 - Gn 12,13 - Gn 12,14 - Gn 12,15 - Gn 12,16 - Gn 12,17 - Gn 12,18 - Gn 12,19 - Gn 12,20 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


Gn 12,12 - Gn 12,12: Abram en Sarai in Egypte -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 12 -- bijbelverwijzingen -- Gn 12,10 - Gn 12,11 - Gn 12,12 - Gn 12,13 - Gn 12,14 - Gn 12,15 - Gn 12,16 - Gn 12,17 - Gn 12,18 - Gn 12,19 - Gn 12,20 -- Gn 12 -- Gn 12,1-9 -- Gn 12,10-20 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
12estai oun ôs an idôsin se oi aiguptioi erousin oti gunè autou autè kai apoktenousin me se de peripoièsontai  12 et quod cum viderint te Aegyptii dicturi sunt uxor ipsius est et interficient me et te reservabunt     12 En het zal geschieden, als u de Egyptenaars zullen zien, zo zullen zij zeggen: Dat is zijn huisvrouw; en zij zullen mij doden, en u in het leven behouden.  [12] Als de Egyptenaren je zien, en denken dat je mijn vrouw bent, zullen ze mij vermoorden en jou in leven laten.  [12] Als de Egyptenaren je zien, zullen ze denken: Dat is zijn vrouw, en dan zullen ze jou in leven laten, maar mij zullen ze doden.  12 geschieden zal het: wanneer de Egyptenaren jou zullen aanzien zullen ze zeggen ‘zijn vrouw is dat!’; vermoorden zullen ze mij, en jóu laten leven!–   12. Quand les Égyptiens te verront, ils diront: C'est sa femme, et ils me tueront et te laisseront en vie. 

King James Bible.
Luther-Bibel.

Tekstuitleg van


- Gn 12,1 - Gn 12,2 - Gn 12,3 - Gn 12,4 - Gn 12,5 - Gn 12,6 - Gn 12,7 - Gn 12,8 - Gn 12,9 - Gn 12,10 - Gn 12,11 - Gn 12,12 - Gn 12,13 - Gn 12,14 - Gn 12,15 - Gn 12,16 - Gn 12,17 - Gn 12,18 - Gn 12,19 - Gn 12,20 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


Gn 12,13 - Gn 12,13: Abram en Sarai in Egypte -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 12 -- bijbelverwijzingen -- Gn 12,10 - Gn 12,11 - Gn 12,12 - Gn 12,13 - Gn 12,14 - Gn 12,15 - Gn 12,16 - Gn 12,17 - Gn 12,18 - Gn 12,19 - Gn 12,20 -- Gn 12 -- Gn 12,1-9 -- Gn 12,10-20 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
13eipon oun oti adelfè autou eimi opôs an eu moi genètai dia se kai zèsetai è yuchè mou eneken sou  13 dic ergo obsecro te quod soror mea sis ut bene sit mihi propter te et vivat anima mea ob gratiam tui     13 Zeg toch: Gij zijt mijn zuster; opdat het mij wel ga om u, en mijn ziel om uwentwil leve.  [13] Zeg liever dat je mijn zuster* bent; dan zal ik het er goed afbrengen en om jou in leven blijven.’   [13] Zeg daarom dat je mijn zuster bent, dan kom ik er dankzij jou misschien goed vanaf en loopt mijn leven geen gevaar.’  13 zeg toch dat je mijn zuster bent; opdat het met mij goed mag gaan omwille van jou: overleven zal mijn ziel ter wille van jou! •   13. Dis, je te prie, que tu es ma sœur, pour qu'on me traite bien à cause de toi et qu'on me laisse en vie par égard pour toi.  

King James Bible.
Luther-Bibel.

Tekstuitleg van


- Gn 12,1 - Gn 12,2 - Gn 12,3 - Gn 12,4 - Gn 12,5 - Gn 12,6 - Gn 12,7 - Gn 12,8 - Gn 12,9 - Gn 12,10 - Gn 12,11 - Gn 12,12 - Gn 12,13 - Gn 12,14 - Gn 12,15 - Gn 12,16 - Gn 12,17 - Gn 12,18 - Gn 12,19 - Gn 12,20 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


Gn 12,14 - Gn 12,14: Abram en Sarai in Egypte -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 12 -- bijbelverwijzingen -- Gn 12,10 - Gn 12,11 - Gn 12,12 - Gn 12,13 - Gn 12,14 - Gn 12,15 - Gn 12,16 - Gn 12,17 - Gn 12,18 - Gn 12,19 - Gn 12,20 -- Gn 12 -- Gn 12,1-9 -- Gn 12,10-20 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
14egeneto de ènika eisèlthen abram eis aigupton idontes oi aiguptioi tèn gunaika oti kalè èn sfodra  14 cum itaque ingressus esset Abram Aegyptum viderunt Aegyptii mulierem quod esset pulchra nimis    14 En het geschiedde, als Abram in Egypte kwam, dat de Egyptenaars deze vrouw zagen, dat zij zeer schoon was.  [14] Zodra Abram in Egypte kwam, zagen de Egyptenaren hoe uitzonderlijk mooi zijn vrouw was.   [14] Inderdaad was Abram nog maar nauwelijks in Egypte of de Egyptenaren zagen dat Sarai een bijzonder mooie vrouw was.   14 ¶ En het geschiedt, zodra Abram in Egypte aankomt dat de Egyptenaren de vrouw aanzien: ja, schoon is zij, bovenmate!  14. De fait, quand Abram arriva en Égypte, les Égyptiens virent que la femme était très belle.  

King James Bible. And it came to pass, that, when Abram was come into Egypt, the Egyptians beheld the woman that she was very fair.
Luther-Bibel. 14 Als nun Abram nach Ägypten kam, sahen die Ägypter, dass seine Frau sehr schön war.

Tekstuitleg van Gn 12,14. Dit vers Gn 12,14 telt 12 (2 X 2 X 3) woorden en 46 (2 X 23) letters. De getalswaarde van Gn 12,14 is 2190 (2 X 3 X 5 X 73).

1. prefix voegwoord wa consecutivum (verhalend) + act. qal jigtol (imperf.) 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn). De getalswaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31. 31 is de getalswaarde van אֵל = ´el (God) ; aleph = 1, lamed = 12 of 30 ; totaal: 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld).Taalgebruik in Tenakh: hâjâh (zijn). Getalswaarde: he = 5, jod = 10 ; totaal: 20 (2² X 5). Structuur: 5 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (784). Pentateuch (181). Eerdere Profeten (339). Latere Profeten (116). 12 Kleine Profeten (22). Geschriften (126). Gn (114). Joz (59). Re (47). 1 S (58). 2 S (43). 1 K (78). 2 K (54). In de LXX wordt het Hebreeuwse werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) vaak vertaald door het Griekse werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren. Gn 12 (4): (1) Gn 12,10. (2) Gn 12,11. (3) Gn 12,14. (4) Gn 12,16.
- We zouden volgende vorm kunnen verwachten: wajjihëjèh < wa consecutivum + jihëjèh (uit: jahëjih i.p.v. jahëwih: Lettinga 12, 2012, 58w). Verkorte vorm door de samentrekking van de jod en de chireq tot een lange i, vandaar jahî (de eind he valt weg). De klemtoon ligt op de laatste lettergreep en de klinker van de eerste lettergreep wordt zeer kort: jëhî. Bij de consecutivumvorm wajëhî valt op dat de jod niet verdubbelt. Uitspraak: wajhi.
- Grieks: ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren). Taalgebruik in de LXX: ginomai (worden). Taalgebruik in het NT: ginomai (worden). Bijbel (925). LXX (730). NT (195). Gn (107). ). Gn 22 (2): (1) Gn 22,1. (2) Gn 22,20. Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...): een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende), een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid. Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen). Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174), in het NT (667).

ginomai (worden, gebeuren)  bijbel Tenakh LXX NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.   ev. 
aor. 3de pers. enk. egeneto  925  wajëhî: 784 730  195  13  17  69  16  53    17  99  115 
Totaal 2841   2174 667 75 55 129 51 124   38 259 310

- και εγενετο = kai egeneto (en het gebeurde). LXX (560). NT (62).
- εγενετο δε = egeneto de (het gebeurde echter). LXX (). NT (40).

3. אַבְרָם = ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Genesis: ´abhërâm (Abram). getalswaarde: aleph = 1, beth = 2, resj = 20 of 200, mem = 13 of 40 ; totaal: 36 (2² X 3²) of 243 (3² X 3³). Structuur: 1 - 2 - 2 - 4. De som van de elementen is telkens 9. Abram (36 of 243) + Saraj (51 of 510) = 87 (3 X 29) OF 753 (3 X 251). Abram (36 of 243) + Hagar (28 of 208) = 64 (2³ X 2³) OF 451 (11 X 41). 451 is de getalswaarde van jisjëmâ`e´l (Ismaël). Taalgebruik in Tenakh: jisjëmâ`e´l (Ismaël). De getalswaarde van jishërâ´el (Israël) is 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster). Taalgebruik in Tenakh: jishërâ´el (Israël). Tenakh (44). Gn (43) + 1 Kr 1,27. Gn 12 (9): (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,4. (3) Gn 12,5. (4) Gn 12,6. (5) Gn 12,7. (6) Gn 12,9. (7) Gn 12,10. (8) Gn 12,14. (9) Gn 12,17.
- Ned.: Abram / Abraham. Arabisch: ابرَاهِيم = ´ibrâhîm (Ibrâhîm). Taalgebruik in de Qoran: ibrâhîm (Ibrâhîm). Qoran (75). Grieks: αβρααμ = abraam (Abraham). Taalgebruik in het NT: abraam (Abraham). Hebreeuws: אַבְרָם = ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram).

4. מִצְרַיְמָה = mitsërajëmâh (Egyptewaarts). Zie: מִצְרָיִם / מִצְרַיִם = mitsërajim / mitsërâjim (Egypte). Taalgebruik in Tenakh: mitsërajim (Egypte). Taalgebruik in Ex: mitsërajim (Egypte). Taalgebruik in Js: mitsërajim (Egypte). getalswaarde: mem = 13 of 40, tsade = 18 of 90, resj = 20 of 200, jod = 10 ; totaal: 74 (2 X 37) OF 380 (2² X 5 X 19). Structuur: 4 - 9 - 2 - 1 - 4. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (28). Pentateuch (27). Gn (18): (1) Gn 12,10. (2) Gn 12,11. (3) Gn 12,14. (4) Gn 26,2. (5) Gn 37,25. (6) Gn 37,28. (7) Gn 39,1. (8) Gn 41,57. (9) Gn 45,4. (10) Gn 46,3. (11) Gn 46,4. (12) Gn 46,6. (13) Gn 46,7. (14) Gn 46,8. (15) Gn 46,26. (16) Gn 46,27. (17) Gn 48,5. (18) Gn 50,14. Ex (3): (1) Ex 1,1. (2) Ex 4,21. (3) Ex 13,17. Nu (3) (1) Nu 14,3. (2) Nu 14,4. (3) Nu 20,15. Dt (3): (1) Dt 10,22. (2) Dt 17,16. (3) Dt 26,5. 2 Kr (1): 2 Kr 36,4. In de Pentateuch komt מִצְרַיְמָה = mitsërajëmâh (Egyptewaarts) voor het eerst voor in Gn 12,10 en het laatst in Dt 26,5.


- Gn 12,1 - Gn 12,2 - Gn 12,3 - Gn 12,4 - Gn 12,5 - Gn 12,6 - Gn 12,7 - Gn 12,8 - Gn 12,9 - Gn 12,10 - Gn 12,11 - Gn 12,12 - Gn 12,13 - Gn 12,14 - Gn 12,15 - Gn 12,16 - Gn 12,17 - Gn 12,18 - Gn 12,19 - Gn 12,20 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


Gn 12,15 - Gn 12,15: Abram en Sarai in Egypte -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 12 -- bijbelverwijzingen -- Gn 12,10 - Gn 12,11 - Gn 12,12 - Gn 12,13 - Gn 12,14 - Gn 12,15 - Gn 12,16 - Gn 12,17 - Gn 12,18 - Gn 12,19 - Gn 12,20 -- Gn 12 -- Gn 12,1-9 -- Gn 12,10-20 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
15kai eidon autèn oi archontes faraô kai epènesan autèn pros faraô kai eisègagon autèn eis ton oikon faraô  15 et nuntiaverunt principes Pharaoni et laudaverunt eam apud illum et sublata est mulier in domum Pharaonis     15 Ook zagen haar de vorsten van Farao, en prezen haar bij Farao; en die vrouw werd weggenomen naar het huis van Farao.  [15] De hovelingen van de farao die haar gezien hadden gaven tegenover de farao hoog van haar op. Toen liet de farao haar in zijn huis brengen.  [15] Ook de officieren van de farao merkten haar op. Ze vertelden de farao zo enthousiast over haar dat hij de vrouw naar zijn paleis liet overbrengen.  15 De vorsten van Farao zien haar aan en loven–en–prijzen haar bij Farao,– en de vrouw wordt opgenomen in het huis van Farao.   15. Les officiers de Pharaon la virent et la vantèrent à Pharaon; et la femme fut emmenée au palais de Pharaon. 

King James Bible. The princes also of Pharaoh saw her, and commended her before Pharaoh: and the woman was taken into Pharaoh's house.
Luther-Bibel. 15 Und die Großen des Pharao sahen sie und priesen sie vor ihm. Da wurde sie in das Haus des Pharao gebracht.

Tekstuitleg van Gn 12,15. Dit vers Gn 12,15 telt 12 (2 X 2 X 3) woorden en 45 (3 X 3 X 5) letters. De getalswaarde van Gn 12,15 is 3965 (5 X 13 X 61).

7. ´èl (naar, tot). Verwijzing: ´èl (naar, tot), zie Gn 12,1. Voorzetsel. In 3626 verzen in de bijbel. ´l: voorzetsel ´èl (naar, tot) of godsnaam El. Als voorzetsel: in vier verzen in Gn 12: (1) Gn 12,1: ´èl ´abhërâm (tot Abram). (2) Gn 12,7: ´èl ´abhërâm (tot Abram). (3) Gn 12,11: ´èl Shâraj (tot Sarai). (4) Gn 12,15: ´èl Parë`oh (tot Farao). De godsnaam El in be(j)th ´el (Betel): Gn 12,8.


- Gn 12,1 - Gn 12,2 - Gn 12,3 - Gn 12,4 - Gn 12,5 - Gn 12,6 - Gn 12,7 - Gn 12,8 - Gn 12,9 - Gn 12,10 - Gn 12,11 - Gn 12,12 - Gn 12,13 - Gn 12,14 - Gn 12,15 - Gn 12,16 - Gn 12,17 - Gn 12,18 - Gn 12,19 - Gn 12,20 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


Gn 12,16 - Gn 12,16: Abram en Sarai in Egypte -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 12 -- bijbelverwijzingen -- Gn 12,10 - Gn 12,11 - Gn 12,12 - Gn 12,13 - Gn 12,14 - Gn 12,15 - Gn 12,16 - Gn 12,17 - Gn 12,18 - Gn 12,19 - Gn 12,20 -- Gn 12 -- Gn 12,1-9 -- Gn 12,10-20 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
16kai tô abram eu echrèsanto di' autèn kai egenonto autô probata kai moschoi kai onoi paides kai paidiskai èmionoi kai kamèloi  16 Abram vero bene usi sunt propter illam fueruntque ei oves et boves et asini et servi et famulae et asinae et cameli     16 En hij deed Abram goed, om harentwil; zodat hij had schapen, en runderen, en ezelen, en knechten, en maagden, en ezelinnen, en kemelen.   [16] Omwille van haar behandelde hij ook Abram goed en schonk hem schapen, runderen en ezels, slaven en slavinnen, ezelinnen en kamelen.   [16] En vanwege haar werd Abram door de farao met geschenken overladen: hij kreeg schapen en geiten, runderen, ezels, slaven en slavinnen, ezelinnen en kamelen.  16 En aan Abram deed hij goed omwille van haar; het wordt vanzelf het zijne: wolvee, ploegvee en pakezels, dienaars en slavinnen ezelmerries en kamelenhengsten.   16. Celui-ci traita bien Abram à cause d'elle: il eut du petit et du gros bétail, des ânes, des esclaves, des servantes, des ânesses, des chameaux. 

King James Bible.
Luther-Bibel.

Tekstuitleg van

4. prefix voegwoord wa consecutivum (verhalend) + act. qal jigtol (imperf.) 3de pers. mann. enk. וַיְהִי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn). De getalswaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31. 31 is de getalswaarde van אֵל = ´el (God) ; aleph = 1, lamed = 12 of 30 ; totaal: 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld).Taalgebruik in Tenakh: hâjâh (zijn). Getalswaarde: he = 5, jod = 10 ; totaal: 20 (2² X 5). Structuur: 5 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (784). Pentateuch (181). Eerdere Profeten (339). Latere Profeten (116). 12 Kleine Profeten (22). Geschriften (126). Gn (114). Joz (59). Re (47). 1 S (58). 2 S (43). 1 K (78). 2 K (54). In de LXX wordt het Hebreeuwse werkw. הָיָה = hâjâh (zijn) vaak vertaald door het Griekse werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren. Gn 12 (4): (1) Gn 12,10. (2) Gn 12,11. (3) Gn 12,14. (4) Gn 12,16.
- We zouden volgende vorm kunnen verwachten: wajjihëjèh < wa consecutivum + jihëjèh (uit: jahëjih i.p.v. jahëwih: Lettinga 12, 2012, 58w). Verkorte vorm door de samentrekking van de jod en de chireq tot een lange i, vandaar jahî (de eind he valt weg). De klemtoon ligt op de laatste lettergreep en de klinker van de eerste lettergreep wordt zeer kort: jëhî. Bij de consecutivumvorm wajëhî valt op dat de jod niet verdubbelt. Uitspraak: wajhi.
- Grieks: ind. aor. 3de pers. enk. εγενετο = egeneto (het gebeurde) van het werkw. γινομαι = ginomai (worden, gebeuren). Taalgebruik in de LXX: ginomai (worden). Taalgebruik in het NT: ginomai (worden). Bijbel (925). LXX (730). NT (195). Gn (107). ). Gn 22 (2): (1) Gn 22,1. (2) Gn 22,20. Het duidt vaak een tijdsaanduiding aan (in die dagen, in de dagen van...): een gelijk-tijdigheid (terwijl hij het priesterschap uitoefende), een voor-tijdigheid of een na-tijdigheid. Soms heeft het ook de betekenis van zijn (er was eens... zoals vele verhalen bij ons beginnen). Een vorm van γινομαι = ginomai in de LXX (2174), in het NT (667).

ginomai (worden, gebeuren)  bijbel Tenakh LXX NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.   ev. 
aor. 3de pers. enk. egeneto  925  wajëhî: 784 730  195  13  17  69  16  53    17  99  115 
Totaal 2841   2174 667 75 55 129 51 124   38 259 310

- και εγενετο = kai egeneto (en het gebeurde). LXX (560). NT (62).
- εγενετο δε = egeneto de (het gebeurde echter). LXX (). NT (40).


- Gn 12,1 - Gn 12,2 - Gn 12,3 - Gn 12,4 - Gn 12,5 - Gn 12,6 - Gn 12,7 - Gn 12,8 - Gn 12,9 - Gn 12,10 - Gn 12,11 - Gn 12,12 - Gn 12,13 - Gn 12,14 - Gn 12,15 - Gn 12,16 - Gn 12,17 - Gn 12,18 - Gn 12,19 - Gn 12,20 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


Gn 12,17 - Gn 12,17: Abram en Sarai in Egypte -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 12 -- bijbelverwijzingen -- Gn 12,10 - Gn 12,11 - Gn 12,12 - Gn 12,13 - Gn 12,14 - Gn 12,15 - Gn 12,16 - Gn 12,17 - Gn 12,18 - Gn 12,19 - Gn 12,20 -- Gn 12 -- Gn 12,1-9 -- Gn 12,10-20 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
17kai ètasen o theos ton faraô etasmois megalois kai ponèrois kai ton oikon autou peri saras tès gunaikos abram  17 flagellavit autem Dominus Pharaonem plagis maximis et domum eius propter Sarai uxorem Abram   17 Maar de HEERE plaagde Farao met grote plagen, ook zijn huis, ter oorzake van Sarai, Abrams huisvrouw.   [17] Maar de heer bracht de farao en zijn hovelingen zware slagen toe om wat er gebeurd was met Sarai, de vrouw van Abram.  
[17] Maar de HEER trof de farao en zijn hof met zware plagen om wat er gebeurd was met Abrams vrouw Sarai.  
17 Maar de ENE slaat Farao met grote slagen en ook zijn huis om reden van Sarai, Abrams vrouw.   17. Mais Yahvé frappa Pharaon de grandes plaies, et aussi sa maison, à propos de Saraï, la femme d'Abram. 

King James Bible. And the LORD plagued Pharaoh and his house with great plagues because of Sarai Abram's wife.
Luther-Bibel. 17 Aber der HERR plagte den Pharao und sein Haus mit großen Plagen um Sarais, Abrams Frau, willen.

Tekstuitleg van Gn 12,17. Dit vers Gn 12,17 telt 13 woorden en 47 letters. De getalswaarde van Gn 12,17 is 3766 (2 X 7 X 269).

2. JHWH. Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenakh: JHWH. Taalgebruik in Genesis: JHWH. getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6. Totaal: 10 + 5 + 6 + 5 = 26. Tenakh (5193). Pentateuch (1326). getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6. Totaal: 10 + 5 + 6 + 5 = 26. In 128 (2 X 2³ X 2³) verzen in Gn (Genesis). In vijf verzen in Gn 12: (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,4. (3) Gn 12,7. (4) Gn 12,8. (5) Gn 12,17.

11. שָׂרַי = Shâraj (Sarai). Zie: שָׂרָה = shârâh (Sara). Taalgebruik in Tenakh: shârâh (Sara). Getalswaarde: shin = 21 of 300, resj = 20 of 200, jod = 10 ; totaal: 51 (3 X 17) of 510 (2 X 3 X 5 X 17). Structuur: 3 - 2 - 1. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (12): (1) Gn 11,29. (2) Gn 11,30. (3) Gn 11,31. (4) Gn 12,5. (5) Gn 12,11. (6) Gn 12,17. (7) Gn 16,2. (8) Gn 16,3. (9) Gn 16,5. (10) Gn 16,6. (11) Gn 16,8. (12) Gn 17,15 (in dit vers heeft de naamsverandering van Sarai naar Sarah plaats). Theoretisch gezien zou Sarai in 7 hoofdstukken van Gn kunnen voorkomen, in feite zijn het er slechts 4. In totaal komt Sarai 12X voor. De getalswaarde is 51 of 510 ; 51 = 3 X 17. De getalswaarde van JHWH met jod als 1 is 17.
- Zie ook: שָׂרַי = shâraj (mijn vorsten) < stat. construct. mann. mv. + suffix bezittel. voornaamw. 1ste pers. enk. van het zelfst. naamw. שַׂר = shar (vorst, prins). Taalgebruik in Tenakh: shar (vorst). sh-r-j: Tenakh (134). Pentateuch (29). Eerdere Profeten (35). Latere Profeten (23). 12 Kleine Profeten (1). Geschriften (46). Tenakh o.a. Js 10,8.
- וְשָׂרַי = wëshâraj (en Sarai): Gn 16,1.
- LXX. σαρα = Sara. Bijbel (12): (1) Gn 11,29. (2) Gn 11,30. (3) Gn 12,11. (4) Gn 16,1. (5) Gn 16,2. (6) Gn 16,3. (7) Gn 16,5. (8) Gn 16,6. (9) Gn 17,15. (10) Gn 47,17. (11) Nu 26,30. (12) Joz 18,22.
-- gen. vr. enk. σαρας = Saras (van Sara). Dezelfde lezing van rechts naar links of van links naar rechts. Bijbel: (1) Gn 12,17. (2) Gn 16,2. (3) Gn 16,8.
-- acc. vr. enk. σαραν = Saran (Sara). Bijbel (3): (1) Gn 11,31. (2) Gn 12,5. (3) Gn 16,6.
- Arabisch: سارة = sârah (Sara). Taalgebruik in de Qoran: sârah (Sara).

12. vr. enk. stat. construct אֵשֶׁת = 'esjèth (de vrouw van) van het zelfst. naamw. אִשָּׁה = ´isjsjâh (vrouw). Taalgebruik in Tenakh: ´isjsjâh (vrouw). Getalwaarde: aleph = 1, sjin = 21 of 300, he = 5 ; totaal: 27 (3³) OF 306 (2 X 3² X 17). Structuur: 1 - 3 - 5. De som van de elementen is telkens 9. Tenakh (93). Pentateuch (40). Eerdere Profeten (29). Latere Profeten (8). 12 Kleine Profeten (2). Geschriften (14).

13. אַבְרָם = ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Genesis: ´abhërâm (Abram). getalswaarde: aleph = 1, beth = 2, resj = 20 of 200, mem = 13 of 40 ; totaal: 36 (2² X 3²) of 243 (3² X 3³). Structuur: 1 - 2 - 2 - 4. De som van de elementen is telkens 9. Abram (36 of 243) + Saraj (51 of 510) = 87 (3 X 29) OF 753 (3 X 251). Abram (36 of 243) + Hagar (28 of 208) = 64 (2³ X 2³) OF 451 (11 X 41). 451 is de getalswaarde van jisjëmâ`e´l (Ismaël). Taalgebruik in Tenakh: jisjëmâ`e´l (Ismaël). De getalswaarde van jishërâ´el (Israël) is 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster). Taalgebruik in Tenakh: jishërâ´el (Israël). Tenakh (44). Gn (43) + 1 Kr 1,27. Gn 12 (9): (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,4. (3) Gn 12,5. (4) Gn 12,6. (5) Gn 12,7. (6) Gn 12,9. (7) Gn 12,10. (8) Gn 12,14. (9) Gn 12,17.
- Ned.: Abram / Abraham. Arabisch: ابرَاهِيم = ´ibrâhîm (Ibrâhîm). Taalgebruik in de Qoran: ibrâhîm (Ibrâhîm). Qoran (75). Grieks: αβρααμ = abraam (Abraham). Taalgebruik in het NT: abraam (Abraham). Hebreeuws: אַבְרָם = ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram).

12. - 13. אֵשֶׁת אַבְרָם = ´esjèth ´abhërâm (de vrouw van Abram). Tenakh (5): (1) Gn 11,29. (2) Gn 11,31. (3) Gn 12,17. (4) Gn 16,1. (5) Gn 16,3.


- Gn 12,1 - Gn 12,2 - Gn 12,3 - Gn 12,4 - Gn 12,5 - Gn 12,6 - Gn 12,7 - Gn 12,8 - Gn 12,9 - Gn 12,10 - Gn 12,11 - Gn 12,12 - Gn 12,13 - Gn 12,14 - Gn 12,15 - Gn 12,16 - Gn 12,17 - Gn 12,18 - Gn 12,19 - Gn 12,20 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


Gn 12,18 - Gn 12,18: Abram en Sarai in Egypte -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 12 -- bijbelverwijzingen -- Gn 12,10 - Gn 12,11 - Gn 12,12 - Gn 12,13 - Gn 12,14 - Gn 12,15 - Gn 12,16 - Gn 12,17 - Gn 12,18 - Gn 12,19 - Gn 12,20 -- Gn 12 -- Gn 12,1-9 -- Gn 12,10-20 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
18kalesas de faraô ton abram eipen ti touto epoièsas moi oti ouk apèggeilas moi oti gunè sou estin  18 vocavitque Pharao Abram et dixit ei quidnam est quod fecisti mihi quare non indicasti quod uxor tua esset  wajj´omèr   18 Toen riep Farao Abram, en zeide: Wat is dit, dat gij mij gedaan hebt? waarom hebt gij mij niet te kennen gegeven, dat zij uw huisvrouw is?  [18] Toen ontbood de farao Abram en zei: ‘Wat hebt u mij aangedaan!  [18] Toen ontbood de farao Abram. ‘Wat hebt u mij aangedaan!’ zei hij. ‘Waarom hebt u me niet verteld dat ze uw vrouw is?  18 Farao laat Abram roepen en zegt: wat is dit dat je mij hebt aangedaan?– waarom heb je mij niet gemeld dat zij je vrouw is?–   18. Pharaon appela Abram et dit: Qu'est-ce que tu m'as fait ? Pourquoi ne m'as-tu pas déclaré qu'elle était ta femme ? 

King James Bible. And Pharaoh called Abram, and said, What is this that thou hast done unto me? why didst thou not tell me that she was thy wife?
Luther-Bibel. 18 Da rief der Pharao Abram zu sich und sprach zu ihm: Warum hast du mir das angetan? Warum sagtest du mir nicht, dass sie deine Frau ist?

Tekstuitleg van Gn 12,18. Dit vers Gn 12,18 telt 15 (3 X 5) woorden en 50 (2 X 5 X 5) letters. De getalswaarde van Gn 12,18 is 3796 (2 X 2 X 13 X 73).

Gn 12,18.4. וַיּאֹמֶר= wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r. (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt). (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg).Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). getalswaarde van ´âmar (zeggen): aleph = 1, mem = 13 of 40, resj = 20 of 200 ; totaal: 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal). Structuur: 1 - 4 - 2. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (1879). Pentateuch (594). Eerdere Profeten (868). Latere Profeten (120). 12 Kleine Profeten (56). Geschriften (241). Gn (315). Gn 12 (4): (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,7. (3) Gn 12,11. (4) Gn 12,18.
- Grieks: act. ind. aor. 3de pers. enk. ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in NT: legô (zeggen). Taalgebruik in de Septuaginta.: legô (zeggen). λεγω = legô komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur ; les. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610), in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608), in het NT (925).

  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
act. ind. aor. 3de p. enk. eipen  3024  2426  598  118  56  223  114  75  397  511 

- Ned.: zeggen. Arabisch: قَالَ = qâla (zeggen). Taalgebruik in de Qoran: qâla (zeggen). D.: sprechen (spreken). E.: to say. Fr.: dire. Grieks: λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in NT: legô (zeggen). Hebreeuws: אָמַר = ´âmar (zeggen). Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Lat.: legere.


- Gn 12,1 - Gn 12,2 - Gn 12,3 - Gn 12,4 - Gn 12,5 - Gn 12,6 - Gn 12,7 - Gn 12,8 - Gn 12,9 - Gn 12,10 - Gn 12,11 - Gn 12,12 - Gn 12,13 - Gn 12,14 - Gn 12,15 - Gn 12,16 - Gn 12,17 - Gn 12,18 - Gn 12,19 - Gn 12,20 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


Gn 12,19 - Gn 12,19: Abram en Sarai in Egypte -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 12 -- bijbelverwijzingen -- Gn 12,10 - Gn 12,11 - Gn 12,12 - Gn 12,13 - Gn 12,14 - Gn 12,15 - Gn 12,16 - Gn 12,17 - Gn 12,18 - Gn 12,19 - Gn 12,20 -- Gn 12 -- Gn 12,1-9 -- Gn 12,10-20 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
19ina ti eipas oti adelfè mou estin kai elabon autèn emautô eis gunaika kai nun idou è gunè sou enantion sou labôn apotreche  19 quam ob causam dixisti esse sororem tuam ut tollerem eam mihi in uxorem nunc igitur ecce coniux tua accipe eam et vade    19 Waarom hebt gij gezegd: Zij is mijn zuster; zodat ik haar mij tot een vrouw zoude genomen hebben? en nu, zie, daar is uw huisvrouw; neem haar en ga henen!  [19] Waarom hebt u mij niet verteld dat zij uw vrouw is? Waarom hebt u gezegd dat ze uw zuster is, zodat ik haar als vrouw heb genomen? Hier is uw vrouw, neem haar mee en ga heen!’  [19] Waarom hebt u gezegd dat ze uw zuster is? Nu heb ik haar tot vrouw genomen. Hier is uw vrouw weer, neem haar mee en verdwijn!’  19 waarom heb je gezegd ‘mijn zuster is zij!’ zodat ik mij haar tot vrouw nam?– welnu, hier is je vrouw, neem haar mee en ga!  19. Pourquoi as-tu dit: Elle est ma sœur ! en sorte que je l'ai prise pour femme. Maintenant, voilà ta femme: prends-la et va-t'en ! 

King James Bible.
Luther-Bibel.

Tekstuitleg van


- Gn 12,1 - Gn 12,2 - Gn 12,3 - Gn 12,4 - Gn 12,5 - Gn 12,6 - Gn 12,7 - Gn 12,8 - Gn 12,9 - Gn 12,10 - Gn 12,11 - Gn 12,12 - Gn 12,13 - Gn 12,14 - Gn 12,15 - Gn 12,16 - Gn 12,17 - Gn 12,18 - Gn 12,19 - Gn 12,20 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


Gn 12,20 - Gn 12,20: Abram en Sarai in Egypte -- bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 12 -- bijbelverwijzingen -- Gn 12,10 - Gn 12,11 - Gn 12,12 - Gn 12,13 - Gn 12,14 - Gn 12,15 - Gn 12,16 - Gn 12,17 - Gn 12,18 - Gn 12,19 - Gn 12,20 -- Gn 12 -- Gn 12,1-9 -- Gn 12,10-20 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
20kai eneteilato faraô andrasin peri abram sumpropemyai auton kai tèn gunaika autou kai panta osa èn autô kai lôt met' autou  20 praecepitque Pharao super Abram viris et deduxerunt eum et uxorem illius et omnia quae habebat     20 En Farao gebood zijn mannen vanwege hem, en zij geleidden hem, en zijn huisvrouw, en alles wat hij had.  [20] In opdracht van de farao brachten enkele van zijn mannen Abram en zijn vrouw met al zijn bezittingen de grens over.  [20] En op bevel van de farao werd Abram, met zijn vrouw en al zijn bezittingen, onder geleide het land uit gebracht.  20 Farao gebiedt over hem mannen; zij hebben hem, met zijn vrouw en met al het zijne heengezonden.   20. Pharaon le confia à des hommes qui le reconduisirent à la frontière, lui, sa femme et tout ce qu'il possédait.  

King James Bible.
Luther-Bibel.

Tekstuitleg van


- Gn 12,1 - Gn 12,2 - Gn 12,3 - Gn 12,4 - Gn 12,5 - Gn 12,6 - Gn 12,7 - Gn 12,8 - Gn 12,9 - Gn 12,10 - Gn 12,11 - Gn 12,12 - Gn 12,13 - Gn 12,14 - Gn 12,15 - Gn 12,16 - Gn 12,17 - Gn 12,18 - Gn 12,19 - Gn 12,20 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -



- A

- ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram). getalswaarde: aleph = 1, beth = 2, resj = 20 of 200, mem = 13 of 40 ; totaal: 36 of 243. Structuur: 1 - 2 - 2 - 4. Tenakh (44). Gn (43). Gn 12 (9): (1) Gn 12,1: ´èl ´abhërâm (tot Abram). (2) Gn 12,4. (3) Gn 12,5. (4) Gn 12,6. (5) Gn 12,7: ´èl ´abhërâm (tot Abram). (6) Gn 12,9. (7) Gn 12,10: wajjerèd ´abhërâm mitsërajëmâh (en Abram daalde af Egyptewaarts). (8) Gn 12,14. (9) Gn 12,17.

- ´èl ´abhërâm (tot Abram). In acht verzen in de bijbel / Gn: (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,7. (3) Gn 13,14. (4) Gn 14,21. (5) Gn 15,1. (6) Gn 16,2. (7) Gn 16,5. (8) Gn 17,1. Met contekst: (1) Gn 12,1: wajj´omèr JHWH ´èl ´abhërâm (en JHWH zei tot Abram). (2) Gn 12,7: wajjerâ´ JHWH ´èl ´abhërâm (en JHWH verscheen aan Abram). (3) Gn 13,14: waJHWH ´âmar ´èl ´abhërâm (en JHWH zei tot Abram). (4) Gn 14,21: wajj´omèr mèlèkh Sëdom ´èl ´abhërâm (en de koning van Sodom zei tot Abram). (5) Gn 15,1: hâjâh dëbhar IHWH ´èl ´abhërâm (het woord van JHWH kwam tot Abram). (6) Gn 16,2: waththo´mèr shâraj ´èl ´abhërâm (en Sarai zei tot Abram). (7) Gn 16,5: waththo´mèr shâraj ´èl ´abhërâm (en Sarai zei tot Abram). (8) Gn 17,1: wajjerâ´ JHWH ´èl ´abhërâm (en JHWH verscheen aan Abram).
In vijf verzen is JHWH onderwerp. In zes verzen gaat het om een spreken ; in twee verzen om een verschijnen: (2) Gn 12,7: wajjerâ´ JHWH ´èl ´abhërâm (en JHWH verscheen aan Abram). (8) Gn 17,1: wajjerâ´ JHWH ´èl ´abhërâm (en JHWH verscheen aan Abram).

- wajj´omèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. ´âmar (zeggen). Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Taalgebruik in Jesaja: ´âmar (zeggen). Taalgebruik in Amos: ´âmar (zeggen). Taalgebruik in Jona: ´âmar (zeggen). getalswaarde van ´âmar (zeggen): aleph = 1, mem = 13 of 40, resj = 20 of 200 ; totaal: 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal). Structuur: 1 - 4 - 2. Gr. legô (zeggen). Taalgebruik in de Septuaginta.: legô (zeggen). Taalgebruik in NT: legô (zeggen). legô komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur ; les. Lat. legere. Fr. leçon. E. to say. Fr. dire. D. sprechen (spreken). Een vorm van legô (zeggen) in de LXX (4610), in het NT (1318) ; van eipon (ik zei) in de LXX (4608), in het NT (925). Tenach (1879). Pentateuch (594). Eerdere Profeten (868). Latere Profeten (120). 12 Kleine Profeten (56). Geschriften (241). Gn (315). In vier verzen in Gn 12 (zie Gn 12,1): (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,7. (3) Gn 12,11. (4) Gn 12,18. Gn 12,7 (JHWH verscheen aan Abram en zei). Aangekomen in het land verscheen JHWH aan Abram. JHWH bevestigde zijn belofte die Hij in Gn 12,1 b - Gn 12,2 - Gn 12,3 aan Abram had gedaan. In Gn 12,7 wordt verondersteld dat JHWH aan het woord is.

- B - C - D -

E

- ´l: voorzetsel ´èl (naar, tot) OF godsnaam El. De verkorte vorm van de godsnaam ´èlohîm is ´èl OF ontkenning ´al (niet). getalswaarde is: aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld). Structuur: 1 - 3. Taalgebruik in Tenakh: ´èl . Taalgebruik in Genesis: ´èl . Tenakh (3626). Pentateuch (1096). Eerdere Profeten (1070). Latere Profeten (655). 12 Kleine Profeten (142). Geschriften (662). Genesis (296).Als voorzetsel: in vier verzen in Gn 12: (1) Gn 12,1: ´èl ´abhërâm (tot Abram). (2) Gn 12,7: ´èl ´abhërâm (tot Abram). (3) Gn 12,11: ´èl Shâraj (tot Sarai). (4) Gn 12,15: ´èl Parë`oh (tot Farao). De godsnaam El in be(j)th ´el (Betel): Gn 12,8.

- hâ´ârèts (het land) < bepaald lidw. ha + zelfst. naamw ´èrèts (land, aarde). Taalgebruik in Tenakh: ´èrètz (land). Taalgebruik in Ex: ´èrètz (land). getalswaarde: aleph = 1, resj = 20 of 300, tsade = 18 of 90 ; totaal: 39 (3 X 13 of 26 + 13) of 391 (17 X 23). Structuur: 1 - 3 - 9. Gr. gè (aarde, land). Taalgebruik in de Septuaginta: gè (aarde). Taalgebruik in het NT: gè (aarde). Lat. terra. Fr. terre. Ned. aarde. E. earth. D. Welt. Een vorm van gè (aarde, land) in de LXX (3154), in het NT (248). Tenakh (851). Pentateuch (316). Gn (113). Gn 12: (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,7.

- ´èl hâ´ârèts ´äsjèr (naar het land dat). Tenakh (40/53). Pentateuch (33/38). Gn (3/3). Ex (3/3). Lv (2/3). Nu (9/12). Dt (16/17). Eerdere Profeten (2/3). Latere Profeten (4/11). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (1/1). Gn (3): (1) Gn 12,1. (2) Gn 24,5. (3) Gn 50,24. Eerdere Profeten (2): (1) Joz 1,2. (2) Re 2,1. In Gn 24,1-67 zendt Abraham dienaars naar zijn geboorteplaats om een vrouw voor zijn zoon Isaak te zoeken. De dienaars werpen op: als het ons niet lukt, dat een vrouw uit je geboorteplaats naar hier meekomt, zullen we dan Isaak naar jouw geboorteplaats terugbrengen. Gn 24,5 verwijst naar Gn 12,1 waar JHWH aan Abram de opdracht geeft om te gaan naar het land dat Hij hem zal tonen.
- min hâ´ârèts (uit het land). Tenakh (35). Pentateuch (11). Gn (5). Ex (4). Lv (1). Nu (1). Dt (0). Eerdere Profeten (8). Latere Profeten (6). 12 Kleine Profeten (4). Geschriften (6). Gn (5): (1) Gn 2,6. (2) Gn 7,23. (3) Gn 10,11. (4) Gn 31,13. (5) Gn 50,24.

- ´eth (accusatief). Taalgebruik in Tenakh: ´eth (accusatief). getalswaarde: aleph = 1, thaw = 22 of 400 ; totaal: 23 OF 401 (priemgetal). Structuur: 1 - 4. Tenakh (5699). Pentateuch (2002). Gn (525). Gn 12 (6): (1) Gn 12,5. (2) Gn 12,7. (3) Gn 12,11. (4) Gn 12,13. (5) Gn 12,14. (6) Gn 12,17.

F - G - H - I -

J

- JHWH. Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenakh: JHWH. Taalgebruik in Genesis: JHWH. getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6. Totaal: = 26. Structuur: 1 - 6 - 5 - 1. Tenakh (5193). Pentateuch (1326). Gn (128). Gn 12 (5): (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,4. (3) Gn 12,7. (4) Gn 12,8. (5) Gn 12,17.

- K - L - M

- mitsërajëmâh (Egyptewaarts). mitsërajim / mitsërâjim (Egypte). Taalgebruik in Tenakh: mitsërajim (Egypte). Taalgebruik in Ex: mitsërajim (Egypte). Taalgebruik in Js: mitsërajim (Egypte). getalswaarde: mem = 13 of 40, tsade = 18 of 90, resj = 20 of 200, jod = 10 ; totaal: 74 (2 X 37) OF 380 (2² X 5 X 19). Structuur: 4 - 9 - 2 - 1 - 4. Tenakh (28). Pentateuch (27). Gn (18). Ex (3). Nu (3). Dt (3). 2 Kr (1): 2 Kr 36,4. Gn (18): (1) Gn 12,10. (2) Gn 12,11. (3) Gn 12,14. (4) Gn 26,2. (5) Gn 37,25. (6) Gn 37,28. (7) Gn 39,1. (8) Gn 41,57. (9) Gn 45,4. (10) Gn 46,3. (11) Gn 46,4. (12) Gn 46,6. (13) Gn 46,7. (14) Gn 46,8. (15) Gn 46,26. (16) Gn 46,27. (17) Gn 48,5. (18) Gn 50,14.

- N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


SEPTUAGINTA (LXX)

ΚΑΙ εἶπε Κύριος τῷ ῞Αβραμ· ἔξελθε ἐκ τῆς γῆς σου καὶ ἐκ τῆς συγγενείας σου καὶ ἐκ τοῦ οἴκου τοῦ πατρός σου καὶ δεῦρο εἰς τὴν γῆν, ἣν ἄν σοι δείξω· 2 καὶ ποιήσω σε εἰς ἔθνος μέγα καὶ εὐλογήσω σε καὶ μεγαλυνῶ τὸ ὄνομά σου, καὶ ἔσῃ εὐλογημένος· 3 καὶ εὐλογήσω τοὺς εὐλογοῦντάς σε καὶ τοὺς καταρωμένους σε καταράσομαι· καὶ ἐνευλογηθήσονται ἐν σοὶ πᾶσαι αἱ φυλαὶ τῆς γῆς. 4 καὶ ἐπορεύθη ῞Αβραμ, καθάπερ ἐλάλησεν αὐτῷ Κύριος, καὶ ᾤχετο μετ᾿ αὐτοῦ Λώτ. ῞Αβραμ δὲ ἦν ἐτῶν ἑβδομηκονταπέντε, ὅτε ἐξῆλθε ἐκ Χαρράν. 5 καὶ ἔλαβεν ῞Αβραμ Σάραν τὴν γυναῖκα αὐτοῦ καὶ τὸν Λὼτ υἱὸν τοῦ ἀδελφοῦ αὐτοῦ καὶ πάντα τὰ ὑπάρχοντα αὐτῶν, ὅσα ἐκτήσαντο, καὶ πᾶσαν ψυχήν, ἣν ἐκτήσαντο ἐκ Χαρράν, καὶ ἐξήλθοσαν πορευθῆναι εἰς γῆν Χαναάν. 6 καὶ διώδευσεν ῞Αβραμ τὴν γῆν εἰς τὸ μῆκος αὐτῆς ἕως τοῦ τόπου Συχέμ, ἐπὶ τὴν δρῦν τὴν ὑψηλήν· οἱ δὲ Χαναναῖοι τότε κατῴκουν τὴν γῆν. 7 καὶ ὤφθη Κύριος τῷ ῞Αβραμ καὶ εἶπεν αὐτῷ· τῷ σπέρματί σου δώσω τὴν γῆν ταύτην. καὶ ᾠκοδόμησεν ἐκεῖ ῞Αβραμ θυσιαστήριον Κυρίῳ τῷ ὀφθέντι αὐτῷ. 8 καὶ ἀπέστη ἐκεῖθεν εἰς τὸ ὄρος κατὰ ἀνατολὰς Βαιθὴλ καὶ ἔστησεν ἐκεῖ τὴν σκηνὴν αὐτοῦ, Βαιθὴλ κατὰ θάλασσαν καὶ ᾿Αγγαὶ κατὰ ἀνατολάς· καὶ ᾠκοδόμησεν ἐκεῖ θυσιαστήριον τῷ Κυρίῳ καὶ ἐπεκαλέσατο ἐπὶ τῷ ὀνόματι Κυρίου. 9 καὶ ἀπῇρεν ῞Αβραμ καὶ πορευθεὶς ἐστρατοπέδευσεν ἐν τῇ ἐρήμῳ. 10 Καὶ ἐγένετο λιμὸς ἐπὶ τῆς γῆς, καὶ κατέβη ῞Αβραμ εἰς Αἴγυπτον παροικῆσαι ἐκεῖ, ὅτι ἐνίσχυσεν ὁ λιμὸς ἐπὶ τῆς γῆς. 11 ἐγένετο δέ, ἡνίκα ἤγγισεν ῞Αβραμ εἰσελθεῖν εἰς Αἴγυπτον, εἶπεν ῞Αβραμ Σάρᾳ τῇ γυναικί· γινώσκω ἐγώ, ὅτι γυνὴ εὐπρόσωπος εἶ· 12 ἔσται οὖν, ὡς ἂν ἴδωσί σε οἱ Αἰγύπτιοι, ἐροῦσιν ὅτι γυνὴ αὐτοῦ ἐστιν αὐτή, καὶ ἀποκτενοῦσί με, σὲ δὲ περιποιήσονται. 13 εἰπὸν οὖν, ὅτι ἀδελφὴ αὐτοῦ εἰμι, ὅπως ἂν εὖ μοι γένηται διὰ σέ, καὶ ζήσεται ἡ ψυχή μου ἕνεκέν σου. 14 ἐγένετο δέ, ἡνίκα εἰσῆλθεν ῞Αβραμ εἰς Αἴγυπτον, ἰδόντες οἱ Αἰγύπτιοι τὴν γυναῖκα αὐτοῦ, ὅτι καλὴ ἦν σφόδρα, 15 καὶ εἶδον αὐτὴν οἱ ἄρχοντες Φαραὼ καὶ ἐπῄνεσαν αὐτὴν πρὸς Φαραὼ καὶ εἰσήγαγον αὐτὴν εἰς τὸν οἶκον Φαραώ· 16 καὶ τῷ ῞Αβραμ εὖ ἐχρήσαντο δι᾿ αὐτήν, καὶ ἐγένοντο αὐτῷ πρόβατα καὶ μόσχοι καὶ ὄνοι καὶ παῖδες καὶ παιδίσκαι καὶ ἡμίονοι καὶ κάμηλοι. 17 καὶ ἤτασεν ὁ Θεὸς τὸν Φαραὼ ἐτασμοῖς μεγάλοις καὶ πονηροῖς καὶ τὸν οἶκον αὐτοῦ περὶ Σάρας τῆς γυναικὸς ῞Αβραμ. 18 καλέσας δὲ Φαραὼ τὸν ῞Αβραμ εἶπε· τί τοῦτο ἐποίησάς μοι, ὅτι οὐκ ἀπήγγειλάς μοι, ὅτι γυνή σου ἐστίν; 19 ἱνατί εἶπας ὅτι ἀδελφή μου ἐστί; καὶ ἔλαβον αὐτὴν ἐμαυτῷ γυναῖκα, καὶ νῦν ἰδοὺ ἡ γυνή σου ἔναντί σου· λαβὼν ἀπότρεχε. 20 καὶ ἐνετείλατο Φαραὼ ἀνδράσι περὶ ῞Αβραμ συμπροπέμψαι αὐτὸν καὶ τὴν γυναῖκα αὐτοῦ καὶ πάντα, ὅσα ἦν αὐτῷ.