- Genesis 15 -- Gn 15 -- Gn (Genesis ) -- Gn 15 -- Gn 15,1-21 -- Gn 15,5-12.17-18
Deze websitepagina is een onderdeel van de website van Arseen De Kesel http://www.interlevensbeschouwelijk.be/index.html

Zie ook naar - bijbeloverzicht -- overzicht van Genesis: - Gn - bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -- bibliografie van het Oude Testament -

Uitleg vers per vers: - Gn 15,1 - Gn 15,2 - Gn 15,3 - Gn 15,4 - Gn 15,5 - Gn 15,6 - Gn 15,7 - Gn 15,8 - Gn 15,9 - Gn 15,10 - Gn 15,11 - Gn 15,12 - Gn 15,13 - Gn 15,14 - Gn 15,15 - Gn 15,16 - Gn 15,17 - Gn 15,18 - Gn 15,19 - Gn 15,20 - Gn 15,21 -

- Hebreeuwse tekst: http://www.mechon-mamre.org/p/pt/pt0115.htm.
- Griekse tekst - Septuaginta: http://www.myriobiblos.gr/bible/ot/chapter.asp?book=1&page=15. Griekse tekst - Septuaginta.
- Vulgata: http://www.intratext.com/IXT/LAT0001/_PF.HTM. Vulgata .
- Statenvertaling: http://www.statenvertaling.net/bijbel/gene/15.html. Statenvertaling.
- Willibrordvertaling: http://www.willibrordbijbel.nl/index.php?p=page&i=365%2C385&wbv=on&nbv=on. Willibrordvertaling.
- De Nieuwe Vertaling: http://www.willibrordbijbel.nl/index.php?p=page&i=365%2C385&wbv=on&nbv=on. De Nieuwe Vertaling.
- De Naardense bijbel: http://naardensebijbel.nl/zoek.php. De Naardense bijbel.
- Bible de Jérusalem: http://www.lexilogos.com/bible_multilingue.htm. Bible de Jérusalem.
- King James Bible: http://quod.lib.umich.edu/cgi/k/kjv/kjv-idx?type=DIV1&byte=1477. King James Bible.
- Luther Bibel: http://www.die-bibel.de/online-bibeln/luther-bibel-1984/bibeltext/bibelstelle/1%20Mose%2015/bibel/text/lesen/ch/349f999c3f6332d11ca3ea346b0b08ae/. Luther Bibel.


- Moshé Anbar, “Genesis 15: a conflation of two Deuteronomic narratives,” Journal of Biblical Literature 101.1 (March 1982): 39-55.


Gn 15,1-21 - Gn 15,1-21: Gods verbond met Abram -- taalgebruik -- Gn 15,1 - Gn 15,2 - Gn 15,3 - Gn 15,4 - Gn 15,5 - Gn 15,6 - Gn 15,7 - Gn 15,8 - Gn 15,9 - Gn 15,10 - Gn 15,11 - Gn 15,12 - Gn 15,13 - Gn 15,14 - Gn 15,15 - Gn 15,16 - Gn 15,17 - Gn 15,18 - Gn 15,19 - Gn 15,20 - Gn 15,21 -

In het vers Lc 2,29 is de invloed van Gn 15 duidelijk merkbaar.
1. Vooreerst het wkw. απολυω = apoluô: losmaken, ontbinden). In Gn 15,2 zegt Abram: ik sterf kinderloos; dus zonder overleven, zonder toekomst. In Lc 2,29 zegt Simeon: nu laat jij je dienaar sterven, bij het zien van het kind Jezus als de redding dat overleven en toekomst impliceert.
2. De aanspreektitel δεσποτα = despota (Heer) komt in Genesis slechts voor in Gn 15,2 en Gn 15,8. In deze verzen spreekt Abram JHWH aan i.v.m. de erfgenaam en de erfenis. In Lc komt deze aanspreektitel slechts in Lc 2,29 voor.
3. Waarnaar verwijst "volgens je woord" van Lc 2,29. In de Pentateuch komt slechts 3X "het woord van JHWH" voor, o.a. in: (1) Gn 15,1. (2) Gn 15,4. De vertaling van dâbhâr in de LXX is rèma, dat we ook in Lc 2,29 aantreffen. Wellicht slaat dit woord niet enkel op de stem van JHWH (Gn 15,1) maar ook op het geheel van Gn 15.
4. In Gn 15,15 belooft JHWH dat Abram in vrede zal sterven. In Lc 2,29 zegt Simeon: laat je dienaar in vrede gaan.
De tekst van Lc 2,29 lijkt de vervulling van de belofte van JHWH aan Abram te zijn. De belofte van de erfgenaam, in dit geval de redder, de messias, en de erfenis is in het kind Jezus vervuld.

Ik heb 1 K 19,11 altijd een boeiende tekst gevonden.
Ik heb altijd wat moeite gehad met de profeet Elia, vooral met het gruwelijk tafereel van het ombrengen van de priesters van Baäl. Elia komt me daar over als een gewelddadige ijveraar (zeloot), een gewelddadige godsdienstextremist.
In 1  K 19,10 krijgt Elia het bevel van JHWH om naar buiten te gaan. Vandaag riep dat bij mij het verhaal van Gn 15,1-6 op. In Gn 15 beklaagt Abram zich bij JHWH dat hij geen nageslacht heeft en dat al zijn rijkdom naar zijn dienaar Eliëzer zal gaan. Dan leidt JHWH Abram naar buiten en nodigt Abram uit om naar de sterren te kijken. JHWH belooft hem dat zijn nageslacht zo talrijk als de sterren zal zijn. Abram gelooft en het werd hem tot gerechtigheid gerekend.
Door de gelijkenis van 1 K 19,11 en Gn 15,5 vroeg ik me af of 1 K 19,11 iets met geloof kon te maken hebben. En hier komt dan de verbinding waarom ik 1 K 19,11 al zo lang een boeiende tekst vond en Gn 15,5.
Ik las in 1 K 19,11 altijd als een verhaal van een groeiproces van Elia. Van een gewelddadige godsdienstfanaat is hij een rustige mysticus geworden. Daar heeft hij een heel leven over gedaan. Hij is oud geworden en moet zorgen voor de opvolging.
Ik heb al vele keren Gn 15,1-6 bekeken, want voor Paulus en Luther was dit een heel fundamentele tekst: Abram geloofde en het werd hem tot gerechtigheid gerekend (Gn 15,5): - Gn 15,1 - Gn 15,2 - Gn 15,3 - Gn 15,4 - Gn 15,5 - Gn 15,6 - .
1 K 19,11 heeft dus eveneens met geloof te maken.

Gn 15,1 - Gn 15,1 -- Gn 15,1-21: Gods verbond met Abram -- taalgebruik -- Gn 15,1 - Gn 15,2 - Gn 15,3 - Gn 15,4 - Gn 15,5 - Gn 15,6 - Gn 15,7 - Gn 15,8 - Gn 15,9 - Gn 15,10 - Gn 15,11 - Gn 15,12 - Gn 15,13 - Gn 15,14 - Gn 15,15 - Gn 15,16 - Gn 15,17 - Gn 15,18 - Gn 15,19 - Gn 15,20 - Gn 15,21 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
1meta de ta rèmata tauta egenèthè rèma kuriou pros abram en oramati legôn mè fobou abram egô uperaspizô sou o misthos sou polus estai sfodra  1 his itaque transactis factus est sermo Domini ad Abram per visionem dicens noli timere Abram ego protector tuus sum et merces tua magna nimis  ´achar haddëbharîm hâ´ellèh hâjâh dëbhar IHWH  1 Na deze dingen geschiedde het woord des HEEREN tot Abram in een gezicht, zeggende: Vrees niet, Abram! Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot. [1] Na deze gebeurtenissen klonk het woord van de heer in een visioen tot Abram: ‘Vrees niet, Abram, Ik zal uw schild zijn. Uw loon zal zeer groot zijn!’  [1] Enige tijd later richtte de HEER zich tot Abram in een visioen: ‘Wees niet bang, Abram: ikzelf zal jou als een schild beschermen. Je loon zal vorstelijk zijn.’  1 ¶ Na al wat hier verwoord is is het woord van de ENE aan Abram geschied in de aanschouwing, en het zei: vrees niet, Abram!– ik ben voor jou een schild, je loon, zeer overvloedig.   1. Après ces événements, la parole de Yahvé fut adressée à Abram, dans une vision: Ne crains pas, Abram ! Je suis ton bouclier, ta récompense sera très grande.

King James Bible. Gen.15 [1] After these things the word of the LORD came unto Abram in a vision, saying, Fear not, Abram: I am thy shield, and thy exceeding great reward.
Luther-Bibel. Gott verheißt Abram einen Sohn und gewährt ihm den Bund 15.1Nach diesen Geschichten begab sich's, dass zu Abram das Wort des HERRN kam in einer Offenbarung: Fürchte dich nicht, Abram! Ich bin dein Schild und dein sehr großer Lohn.

Tekstuitleg van Gn 15,1. Het vers Gn 15,1 telt 19 woorden en 68 (4 X 17) letters. De getalswaarde van Gn 15,1 is 3276 (2² X 3² X 7 X 13).
In Gn 15,1 is JHWH aan het woord. In Gn 15,2 en Gn 15,3 is Abram aan het woord. In Gn 15,4 - Gn 15,5 is terug JHWH aan het woord. In Gn 15,6 beantwoordt Abram het woord van JHWH met een houding van geloof. Gn 15,1-6 vormt een eerste eenheid. In deze eenheid staat de erfgenaam / nakomeling centraal. Gn 15,7-21 vormt een tweede eenheid. Hierin staat de erfenis centraal.

  meta (na, met)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
1 meta  1443  1159  284  42  34  37  24  48  77  22  113  137 

Gn 15,1.1. ´-ch-r. (1) voorzetsel אֶחָר = ´èchär (na, achter) stat. constr. אַחַר = ´achar. (2) אַחֵר = ´acher (ander, andere). Taalgebruik in Tenakh: ´acher (ander, andere). getalswaarde: aleph = 1, chet = 8, resj = 20 of 200; totaal: 29 OF 209 (11 X 19). Structuur: 1 - 8 - 2. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (101). Pentateuch (41). Eerdere Profeten (20). Latere Profeten (10). 12 Kleine Profeten (5). Geschriften (25). Gn (19): (1) Gn 4,25. (2) Gn 9,28. (3) Gn 10,1. (4) Gn 10,32. (5) Gn 11,10. (6) Gn 15,1. (7) Gn 18,5. (8) Gn 22,1. (9) Gn 22,13. (10) Gn 24,55. (11) Gn 29,19. (12) Gn 30,24. (13) Gn 34,19. (14) Gn 37,9. (15) Gn 37,17. (16) Gn 39,7. (17) Gn 40,1. (18) Gn 43,14. (19) Gn 43,22.
- μετα = meta (met, na). Afkorting: μετ' = met' OF μεθ' = meth'. Taalgebruik in het NT: meta (na, met). Taalgebruik in de LXX: meta (na, met). Gn (133). Gn 15 (2): (1) Gn 15,1. (2) Gn 15,14.

  meta (na, met)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
1 meta  1443  1159  284  42  34  37  24  48  77  22  113  137 

Gn 15,1.2. הַדְּבָרִים = haddëbhârîm (de woorden) < bepaald lidw. ha + mann. mv. van het zelfst. naamw. דָבָר = dâbhâr (woord, daad). Zie het werkw. דָבַר = dâbhar (spreken). Taalgebruik in Tenakh: dâbhar (spreken). getalswaarde: daleth = 4, beth = 2, resj = 20 of 200; totaal: 26 (2 X 13) OF 206 = 2 X 103. Structuur: 4 - 2 - 2. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (132). Pentateuch (44). Eerdere Profeten (34). Latere Profeten (35). 12 Kleine Profeten (4). Geschriften (15). Gn (11): (1) Gn 15,1. (2) Gn 20,8. (3) Gn 22,1. (4) Gn 22,20. (5) Gn 24,66. (6) Gn 29,13. (7) Gn 39,7. (8) Gn 40,1. (9) Gn 43,7. (10) Gn 44,6. (11) Gn 48,1.

Gn 15,1.1. - 2. הַדְּבָרִים אֶחָר = ´achar haddëbharîm (na de woorden/gebeurtenissen). Tenakh (8): (1) Gn 15,1. (2) Gn 22,1. (3) Gn 39,7. (4) Gn 40,1. (5) 1 K 17,17. (6) 1 K 21,1. (7) Est 2,1. (8) Est 3,1.
- הַדְּבָרִים אַחֲרֵי = ´achäre(j) haddëbharîm (na de woorden). Tenakh (3): (1) Gn 22,20. (2) Gn 48,1. (3) Joz 24,29.

Gn 15,1.3. הָאֵלֶּה = hâ´ellèh (deze) < bepaald lidw. ha + aanwijz. voornaamw. אֵלֶּה = ´ellèh (deze /dit). Taalgebruik in Tenakh: ´lh. getalswaarde: aleph = 1, lamed = 12 of 30, he = 5; totaal: 18 (2 X 3²) OF 36 (2² X 3²). Structuur: 1 - 3 - 5. De som van de elementen is telkens 9.Tenakh (282). Pentateuch (84). Eerdere Profeten (91). Latere Profeten (65). 12 Kleine Profeten (7). Geschriften (35). Gn (20): (1) Gn 15,1. (2) Gn 15,17. (3) Gn 20,8. (4) Gn 21,29. (5) Gn 22,1. (6) Gn 22,20. (7) Gn 24,28. (8) Gn 29,13. (9) Gn 34,21. (10) Gn 35,4. (11) Gn 38,25. (12) Gn 39,7. (13) Gn 39,17. (14) Gn 39,19. (15) Gn 40,1. (16) Gn 41,35. (17) Gn 43,7. (18) Gn 44,6. (19) Gn 44,7. (20) Gn 48,1.

Gn 15,1.2. - 3. הָאֵלֶּה הַדְּבָרִים = haddëbharîm hâ´ellèh (deze woorden/gebeurtenissen). Tenakh (81). Pentateuch (24). Gn (10). Ex (4). Nu (2). Dt (8). Gn (10): (1) Gn 15,1. (2) Gn 20,8. (3) Gn 22,1. (4) Gn 22,20. (5) Gn 29,13. (6) Gn 39,7. (7) Gn 40,1. (8) Gn 43,7. (9) Gn 44,6. (10) Gn 48,1.

Gn 15,1.1. - 3. הָאֵלֶּה הַדְּבָרִים אֶחָר = ´achar haddëbharîm hâ´ellèh (na deze woorden/gebeurtenissen). Tenakh (8): (1) Gn 15,1. (2) Gn 22,1. (3) Gn 39,7. (4) Gn 40,1. (5) 1 K 17,17. (6) 1 K 21,1. (7) Est 2,1. (8) Est 3,1.
- הָאֵלֶּה הַדְּבָרִים אַחֲרֵי = ´achäre(j) haddëbharîm hâ´ellèh (na deze woorden). Tenakh (3): (1) Gn 22,20. (2) Gn 48,1. (3) Joz 24,29.
Met deze woorden wordt niet alleen de link gelegd met het vorige hoofdstuk waarin Abram veel buit heeft gemaakt, maar ook met de voorgaande hoofdstukken, waarin over Abram sprake is. Mogen we de verhalen van Abram indelen in Gn 12-14, Gn 15-21, Gn 22-25 ?

Gn 15,1.4. act. ind. perf. 3de pers. mann. enk. הָיָה = hâjâh (zijn). Taalgebruik in Tenakh: hâjâh (zijn). Taalgebruik in Genesis: hâjâh (zijn). getalswaarde: he = 5, jod = 10; totaal: 20 (2² X 5). Structuur: 5 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (332). Pentateuch (52). Eerdere Profeten (111). Latere Profeten (87). 12 Kleine Profeten (14). Geschriften (67). Gn (28): (1) Gn 3,1. (2) Gn 3,22. (3) Gn 4,2. (4) Gn 4,20. (5) Gn 4,21. (6) Gn 6,9. (7) Gn 7,6. (8) Gn 10,9. (9) Gn 11,3. (10) Gn 13,3. (11) Gn 13,5. (12) Gn 13,6. (13) Gn 15,1. (14) Gn 15,17. (15) Gn 26,1. (16) Gn 26,28. (17) Gn 30,29. (18) Gn 30,30. (19) Gn 31,5. (20) Gn 31,42. (21) Gn 36,7. (22) Gn 37,2. (23) Gn 39,22. (24) Gn 41,13. (25) Gn 41,53. (26) Gn 41,54. (27) Gn 41,56. (28) Gn 42,5.
- Grieks. eimi (zijn). Taalgebruik in de Septuaginta: eimi (zijn). Taalgebruik in het NT: eimi (zijn). Een vorm van eimi (zijn), in de LXX (6947), in het NT (2450).
- Lat. esse. D. sein. Fr. être. Ned. zijn. E. to be.

Gn 15,1.5. mann. enk. stat. constr. דְבַר = dëbhar (woord) van het zelfst. naamw. דָבָר = dâbhâr (woord, daad). Zie het werkw. דָבַר = dâbhar (spreken). Taalgebruik in Tenakh: dâbhar (spreken). getalswaarde: daleth = 4, beth = 2, resj = 20 of 200; totaal: 26 (2 X 13) OF 206 = 2 X 103. Structuur: 4 - 2 - 2. De som van de elementen is telkens 8.
- Grieks. nom. + acc. onz. enk. ρημα = rèma (woord, uitspraak). Taalgebruik in het NT: rèma (woord, uitspraak). Taalgebruik in de LXX: rèma (woord, uitspraak). Bijbel (292). OT (272). NT (20). Gn (20): (1) Gn 15,1. (2) Gn 18,14. (3) Gn 18,25. (4) Gn 21,11. (5) Gn 21,12. (6) Gn 22,16. (7) Gn 30,31. (8) Gn 30,34. (9) Gn 32,20. (10) Gn 34,14. (11) Gn 34,19. (12) Gn 37,11. (13) Gn 39,9. (14) Gn 41,28. (15) Gn 41,32. (16) Gn 44,2. (17) Gn 44,7. (18) Gn 44,17. (19) Gn 44,18. (20) Gn 47,30. Lc (8): (1) Lc 1,37. (2) Lc 1,38. (3) Lc 2,15. (4) Lc 2,29. (5) Lc 2,50. (6) Lc 3,2. (7) Lc 9,45. (8) Lc 18,34. Een vorm van ρημα = rèma in de LXX (548), in het NT (68).

Gn 15,1.6. יהוה = JHWH. Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenakh: JHWH. Taalgebruik in Genesis: JHWH. getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6. Totaal: 26. Structuur: 1 - 5 - 6 - 5. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (5193). Pentateuch (1326). Eerdere Profeten (1013). Latere Profeten (1357). 12 Kleine Profeten (387). Geschriften (1110). Gn (128). Gn 15 (6): (1) Gn 15,1. (2) Gn 15,2. (3) Gn 15,4. (4) Gn 15,7. (5) Gn 15,8. (6) Gn 15,18.

Gn 15,1.5. - 6. דְבַר יהוה = dëbhar JHWH (het woord van JHWH). Tenakh (111). Pentateuch (3): (1) Gn 15,1. (2) Gn 15,4. (3) Nu 15,31.

4.5.6. הָיָה דְבַר יהוה = hâjâh dëbhar IHWH (was het woord van JHWH). Tenakh (24). Gn (1): Gn 15,1. (2) 1 K 18,31. (3) 2 Kr 12,7. Jr (8). Ez (8). Da 9,2. Hag 1,1. Zach (3). Vaak komt het voor bij het begin van een profetisch boek.
- wehinneh dëbhar IHWH (en zie het woord van JHWH). In twee verzen in de bijbel: (1) Gn 15,4. (2) 1 K 19,9.

7. ´l: voorzetsel אֶל = ´èl (naar, tot) OF godsnaam El. De verkorte vorm van de godsnaam ´èlohîm is ´èl OF ontkenning ´al (niet). Taalgebruik in Tenakh: ´èl . getalswaarde is: aleph = 1; lamed = 12 of 30; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld). Structuur: 1 - 3. De som van de elementen is telkens 4. Taalgebruik in Genesis: ´èl . Taalgebruik in Jesaja: ´èl . Tenakh (3626). Pentateuch (1096). Eerdere Profeten (1070). Latere Profeten (655). 12 Kleine Profeten (142). Geschriften (662). Genesis (296). Gn 15 (2): (1) Gn 15,1. (2) Gn 15,15.

´èl (naar, tot). Verwijzing: ´èl (naar, tot), zie Gn 12,1. Als voorzetsel in twee verzen in Gn 15: (1) Gn 15,1: ´èl ´abhërâm (tot Abram). (2) ´èl abhothêkhâ (naar de vaders). Eveneens in 2 Kr 34,28.

7. - 8. אֶל אַבְרָם = ´èl ´abhërâm (tot Abram). Bijbel / Gn (8): (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,7. (3) Gn 13,14. (4) Gn 14,21. (5) Gn 15,1. (6) Gn 16,2. (7) Gn 16,5. (8) Gn 17,1.
Met contekst:
(1) Gn 12,1: וַיּאֹמֶר יהוה אֶל אַבְרָם = wajj´omèr JHWH ´èl ´abhërâm (en JHWH zei tot Abram).
(2) Gn 12,7: ןַיֵּרָא יהוה אֶל אַבְרָם = wajjerâ´ JHWH ´èl ´abhërâm (en JHWH verscheen aan Abram).
(3) Gn 13,14: וִיהוָה אָמַר אֶל אַבְרָם = waJHWH ´âmar ´èl ´abhërâm (en JHWH zei tot Abram).
(4) Gn 14,21: וַיּאֹמֶר מֶלֶך סְדֹם אֶל אַבְרָם = wajj´omèr mèlèkh Sëdom ´èl ´abhërâm (en de koning van Sodom zei tot Abram).
(5) Gn 15,1: הָיָה דְבַר יהוה אֶל אַבְרָם = hâjâh dëbhar IHWH ´èl ´abhërâm (het woord van JHWH kwam tot Abram).
(6) Gn 16,2: וַתֹאמַר שָׂרַי אֶל אַבְרָם = waththo´mèr shâraj ´èl ´abhërâm (en Sarai zei tot Abram).
(7) Gn 16,5: וַתֹאמַר שָׂרַי אֶל אַבְרָם = waththo´mèr shâraj ´èl ´abhërâm (en Sarai zei tot Abram).
(8) Gn 17,1: ןַיֵּרָא יהוה אֶל אַבְרָם = wajjerâ´ JHWH ´èl ´abhërâm (en JHWH verscheen aan Abram).
In vier verzen is JHWH onderwerp. In zes verzen gaat het om een spreken; in twee verzen om een verschijnen van JHWH: (1) Gn 12,7. (2) Gn 17,1; ןַיֵּרָא יהוה אֶל אַבְרָם = wajjerâ´ JHWH ´èl ´abhërâm (en JHWH verscheen aan Abram). wajjerâ´ JHWH ´èl ´abhërâm (en JHWH verscheen aan Abram).
- Lettinga 12, 2012, 6: Een horizontale streep bovenaan tussen twee woorden, wordt maqqef genoemd. Ze verbindt de twee woorden tot een klemtooneenheid. Dit teken staat in het bijzonder na éénlettergrepige partikels zoals ´èl (tot, naar).

6. - 8. יהוה אֶל אַבְרָם = JHWH ´èl ´abhërâm (JHWH tot Abram). Bijbel / Gn (4): (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,7. (3) Gn 15,1. (4) Gn 17,1.

9. bammachäzèh (in de openbaring, verschijning). Slechts in Gn 15,1. machäzèh (openbaring, verschijning). In vijf verzen in de bijbel. Ez 13,7.
- châzah (zien, uitkiezen). Verwijzing: châzah (zien, uitkiezen), zie Gn 15,1. ch z h: chozeh: profeet, ziener. In eenenveertig verzen in de bijbel.

15. mâgen (schild). miggan (uit de tuin). min (uit) en zelfstandig naamwoord gan (tuin). miggen (hij leverde over). Piel perfectum derde persoon enkelvoud. mâgan (overleveren, schenken). Gen 14,20. In achtentwintig verzen in de bijbel. mâginnenû (ons schild). In drie verzen in de bijbel: (1) Ps 59,12. (2) Ps 84,10. (3) Ps 89,19.

Gn 15,2 - Gn 15,2 -- Gn 15,1-21: Gods verbond met Abram -- taalgebruik -- Gn 15,1 - Gn 15,2 - Gn 15,3 - Gn 15,4 - Gn 15,5 - Gn 15,6 - Gn 15,7 - Gn 15,8 - Gn 15,9 - Gn 15,10 - Gn 15,11 - Gn 15,12 - Gn 15,13 - Gn 15,14 - Gn 15,15 - Gn 15,16 - Gn 15,17 - Gn 15,18 - Gn 15,19 - Gn 15,20 - Gn 15,21 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
2legei de abram despota ti moi dôseis egô de apoluomai ateknos o de uios masek tès oikogenous mou outos damaskos eliezer  2 dixitque Abram Domine Deus quid dabis mihi ego vadam absque liberis et filius procuratoris domus meae iste Damascus Eliezer   wajj´omèr ´abhërâm  2 Toen zeide Abram: Heere, HEERE! wat zult Gij mij geven, daar ik zonder kinderen heenga en de bezorger van mijn huis is deze Damaskener Eliëzer? [2] Toen zei Abram: ‘Heer god, wat heb ik aan uw gaven? Want ik blijf maar kinderloos en de Damascener Eliëzer zal de bezitter van mijn huis worden.’   [2] ‘HEER, mijn God,’ antwoordde Abram, ‘wat voor zin heeft het mij te belonen? Ik zal kinderloos sterven, en alles wat ik bezit zal het eigendom worden van Eliëzer uit Damascus.   2 ¶ Abram zegt: mijn Heer, ENE !, wat zult gij mij geven nu ik moedernaakt heenga?– de ben mesjek, de zoon–voor–het–bezit van mijn huis is híj, de damesek, Damascener Eliëzer,   2. Abram répondit: Mon Seigneur Yahvé, que me donnerais-tu ? Je m'en vais sans enfant...

King James Bible. [2] And Abram said, Lord GOD, what wilt thou give me, seeing I go childless, and the steward of my house is this Eliezer of Damascus?
Luther-Bibel. 2Abram sprach aber: HERR, mein Gott, was willst du mir geben? Ich gehe dahin ohne Kinder und mein Knecht Eliëser von Damaskus wird mein Haus besitzen.

Tekstuitleg van Gn 15,2. Het vers Gn 15,2 telt 16 (2² X 2²) woorden en 61 letters. De getalswaarde van Gn 15,2 is 3858 (2 X 3 X 643).
In Gn 15,1 is JHWH aan het woord. In Gn 15,2 en Gn 15,3 is Abram aan het woord. In Gn 15,4 - Gn 15,5 is terug JHWH aan het woord. In Gn 15,6 beantwoordt Abram het woord van JHWH met een houding van geloof. Gn 15,1-6 vormt een eerste eenheid. In deze eenheid staat de erfgenaam / nakomeling centraal. Gn 15,7-21 vormt een tweede eenheid. Hierin staat de erfenis centraal.

Gn 15,2.1. וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen). Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). getalswaarde: aleph = 1, mem = 13 of 40, resj = 20 of 200; totaal: 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal). Structuur: 1 - 4 - 2. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (1879). Pentateuch (594). Eerdere Profeten (868). Latere Profeten (120). 12 Kleine Profeten (56). Geschriften (241). Gn (315). Gn 15 (7): (1) Gn 15,2. (2) Gn 15,3. (3) Gn 15,5. (4) Gn 15,7. (5) Gn 15,8. (6) Gn 15,9. (7) Gn 15,13.
Elfmaal is sprake van een vorm van spreken. Driemaal richt Abram zich tot JHWH, tweemaal in de vorm van een vraag. Achtmaal richt JHWH zich tot Abram.
- Grieks. act. ind. praes. 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in de Septuaginta.: legô (zeggen). Pentateuch (36). Gn (4): (1) Gn 15,2. (2) Gn 22,16. (3) Gn 32,5. (4) Gn 45,9.

  legô: act. ind. praes. bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
3 act. ind. pr. 3de pers. enk.  legei 1027  702  325  54  62  14  112  11  46  26  130  242 

- Lat. dicere. E. to say. Fr. dire. D. sprechen (spreken). legô komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur; les, Fr. leçon.
Het is opmerkelijk dat de LXX vertaalt met λεγει δε = legei de (hij zegt echter). Met een lichte tegenstelling komt het woord van JHWH tegenover het woord van Abram. En beide woorden klinken tegelijkertijd. Abram stelt het kinderloos-zijn tegenover de steun en de rijkdom die JHWH hem schenkt.

Gn 15,2.2. אַבְרָם = ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Genesis: ´abhërâm (Abram). getalswaarde: aleph = 1, beth = 2, resj = 20 of 200, mem = 13 of 40; totaal: 36 (2² X 3²) of 243 (3² X 3³). Structuur: 1 - 2 - 2 - 4. De som van de elementen is telkens 9. Abram (36 of 243) + Saraj (51 of 510) = 87 (3 X 29) OF 753 (3 X 251). Abram (36 of 243) + Hagar (28 of 208) = 64 (2³ X 2³) OF 451 (11 X 41). 451 is de getalswaarde van jisjëmâ`e´l (Ismaël). Taalgebruik in Tenakh: jisjëmâ`e´l (Ismaël). De getalswaarde van jishërâ´el (Israël) is 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster). Taalgebruik in Tenakh: jishërâ´el (Israël). Tenakh (44). Gn (43) + 1 Kr 1,27. Gn 15 (6): (1) Gn 15,1. (2) Gn 15,2. (3) Gn 15,3. (4) Gn 15,11. (5) Gn 15,12. (6) Gn 15,18.
- Arabisch: ابرَاهِيم = ´ibrâhîm (Ibrâhîm). Taalgebruik in de Qoran: ibrâhîm (Ibrâhîm). Qoran (75).

Gn 15,2.1. - 2. אַבְרָם וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr ´abhërâm (en Abram zei). Tenakh (5): (1) Gn 13,8. (2) Gn 14,22. (3) Gn 15,2. (4) Gn 15,3. (6) Gn 16,6.
- אַבְרָהָם וַיּאֹמֶר = wajjo'mèr ´abhërâhâm (en Abraham zei). Tenakh (8): (1) Gn 17,18. (2) Gn 20,2. (3) Gn 20,11. (4) Gn 21,24. (5) Gn 22,5. (6) Gn 22,8. (7) Gn 22,11. (8) Gn 24,2. Abram / Abraham is wel meer aan het woord, maar is de naam van Abram / Abraham niet uitdrukkelijk vermeld. Abram spreekt hier tot JHWH als antwoord op het woord van JHWH dat hij (Abram) het materieel goed heeft.

Gn 15,2.3. אֲדֹנָי = ´ädonaj (mijn heer / mijne heren). Taalgebruik in Tenakh: ´ädonâj / ´ädonaj (mijn heer / mijne heren). getalswaarde: aleph = 1, daleth = 4, nun = 14 of 50, jod = 10; totaal: 29 OF 65 (5 X 13 of (2 X 26) + 13. Structuur: 1 - 4 - 5 - 1. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (568). Pentateuch (67). Eerdere Profeten (106). Latere Profeten (275). 12 Kleine Profeten (34). Geschriften (86). Gn (44). Gn 15 (2): (1) Gn 15,2. (2) Gn 15,8.
- voc. mann. enk. δεσποτα = despota van het zelfst. naamw. δεσποτης = despotès (meester, heer). Taalgebruik in het NT: despotès (meester, heer). Taalgebruik in de LXX: despotès (meester, heer). Bijbel (25). OT (23). Gn (2): (1) Gn 15,2. (2) Gn 15,8. NT (2): (1) Lc 2,29. (2) Hnd 4,24.
De aanspreektitel δεσποτα = despota (Heer) komt in Genesis slechts voor in Gn 15,2 en Gn 15,8. In deze verzen spreekt Abram JHWH aan i.v.m. de erfgenaam en de erfenis. In Lc komt deze aanspreektitel slechts in Lc 2,29 voor. Daar spreekt Simeon de Heer aan dat Hij hem nu mag laten sterven daar de belofte om de messias te zien voordat hij zou sterven, nu in vervulling is gegaan.

Gn 15,2.4. יהוה = JHWH. Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenakh: JHWH. Taalgebruik in Genesis: JHWH. getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6. Totaal: 26. Structuur: 1 - 5 - 6 - 5. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (5193). Pentateuch (1326). Eerdere Profeten (1013). Latere Profeten (1357). 12 Kleine Profeten (387). Geschriften (1110). Gn (128). Gn 15 (6): (1) Gn 15,1. (2) Gn 15,2. (3) Gn 15,4. (4) Gn 15,7. (5) Gn 15,8. (6) Gn 15,18.
- Niet vertaald in de LXX.

Gn 15,2.3. - 4. יהוה אֲדֹנָי = ´ädonaj JHWH (Heer God). Tenakh (284). Pentateuch (4): (1) Gn 15,2. (2) Gn 15,8. (3) Dt 3,24. (4) Dt 9,26.

6. act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. תּתֶּן = thiththèn (jij geeft) van het werkw. נָתַן = nâthan (geven). Taalgebruik in Tenakh: nâthan (geven). getalswaarde: nun = 14 of 50, thaw = 22 of 400; totaal: 50 of 500. Structuur: 5 - 4 - 5. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (63). Pentateuch (30). Eerdere Profeten (7). Latere Profeten (1). 12 Kleine Profeten (5). Geschriften (20). Gn (5): (1) Gn 15,2. (2) Gn 28,22. (3) Gn 30,31. (4) Gn 38,16. (5) Gn 38,17.

9. act. part. praes. mann. enk. הוֹלֵך = hôlekh (gaande) van het werkw. הָלַך = hâlakh (gaan). Taalgebruik in Tenakh: hâlakh (gaan). getalswaarde: he = 5, lamed = 12 of 30, kaph = 11 of 20; totaal: 28 (2 X 2 X 7) of 55 (5 X 11). Structuur: 5 - 3 - 2. De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (36). Pentateuch (8): (1). (2). (3). (4). (5). (6). (7). (8).
- LXX: απολυομαι = apoluomai: ik ga heen; wkw med ind praes 1ste pers enk van het wkw απολυω = apoluô: losmaken, ontbinden). Taalgebruik in het NT: apoluô (losmaken). Taalgebruik in de LXX: apoluô (losmaken). Bijbel (1): Gn 15,2. Een vorm van απολυω = apoluô in de LXX (35), in het NT (65), in Lc (13): (1) Lc 2,29. (2) Lc 6,37. (3) Lc 8,38. (4) Lc 9,12. (5) Lc 13,12. (6) Lc 14,4. (7) Lc 16,18. (8) Lc 22,68. (9) Lc 23,16. (10) Lc 23,17. (11) Lc 23,18. (12) Lc 23,20. (13) Lc 23,22. (14) Lc 23,25. Het Griekse απολυω = apoluô kan in de LXX de vertaling van 7 verschillende Hebreeuwse wkw zijn.
Abram doet zijn beklag bij JHWH dat hij zonder kinderen is ofschoon hij vele materiële goederen heeft ontvangen. In Gn 15,2 is απολυομαι = apoluomai de vertaling van het Hebreeuwse הוֹלֵך (= hôlekh: gaande; wkw act part praes mann enk van het wkw הָלַך = hâlakh: gaan). Taalgebruik in Tenakh: hâlakh (gaan). Getalswaarde: he = 5, lamed = 12 of 30, kaph = 11 of 20; totaal: 28 (2 X 2 X 7) of 55 (5 X 11). Structuur: 5 - 3 -2. De som van de elementen is telkens 1. In het Hebreeeuws betekent het: ik ben gaande (mijn levensweg). In de LXX: ik word ontbonden = ik sterf (zonder nageslacht). In Lc 2,29 zegt Simeon: jij ontbindt = jij laat sterven, bij het zien van het kind Jezus als redder. Het gaat om een erfgenaam, om de toekomst, om de voortzetting van leven. Als sterven gezien wordt als een uittocht uit Egypte en als een doortocht door de Rode Zee en aldus als een weg naar de vrijheid, kan ontbinden, losmaken gezien worden als een loskomen van gebondenheid.

Gn 15,3 - Gn 15,3 -- Gn 15,1-21: Gods verbond met Abram -- taalgebruik -- Gn 15,1 - Gn 15,2 - Gn 15,3 - Gn 15,4 - Gn 15,5 - Gn 15,6 - Gn 15,7 - Gn 15,8 - Gn 15,9 - Gn 15,10 - Gn 15,11 - Gn 15,12 - Gn 15,13 - Gn 15,14 - Gn 15,15 - Gn 15,16 - Gn 15,17 - Gn 15,18 - Gn 15,19 - Gn 15,20 - Gn 15,21 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
3kai eipen abram epeidè emoi ouk edôkas sperma o de oikogenès mou klèronomèsei me  3 addiditque Abram mihi autem non dedisti semen et ecce vernaculus meus heres meus erit    3 Voorts zeide Abram: Zie, mij hebt Gij geen zaad gegeven, en zie, de zoon van mijn huis zal mijn erfgenaam zijn! [3] Abram zei: ‘U hebt mij geen nakomelingen geschonken, en een ondergeschikte zal mijn erfgenaam zijn.’   [3] U hebt mij immers geen nakomelingen gegeven; daarom zal een van mijn dienaren mijn erfgenaam worden.’   3 en, zegt Abram: ziehier, míj hebt ge geen zaad gegeven; hierdoor is de ‘zoon van mijn huis’ mijn erfgenaam!  3. Abram dit: Voici que tu ne m'as pas donné de descendance et qu'un des gens de ma maison héritera de moi.

King James Bible: And Abram said, Behold, to me thou hast given no seed: and, lo, one born in my house is mine heir.
Luther-Bibel. 3Und Abram sprach weiter: Mir hast du keine Nachkommen gegeben; und siehe, einer von meinen Knechten wird mein Erbe sein.

Tekstuitleg van Gn 15,3. Dit vers Gn 15,3 telt 12 (2 X 2 X 3) woorden en 39 (3 X 13) letters. De getalswaarde van Gn 15,3 is 3225 (3 X 5 X 5 X 43).
In Gn 15,1 is JHWH aan het woord. In Gn 15,2 en Gn 15,3 is Abram aan het woord. In Gn 15,4 - Gn 15,5 is terug JHWH aan het woord. In Gn 15,6 beantwoordt Abram het woord van JHWH met een houding van geloof. Gn 15,1-6 vormt een eerste eenheid. In deze eenheid staat de erfgenaam / nakomeling centraal. Gn 15,7-21 vormt een tweede eenheid. Hierin staat de erfenis centraal.

Gn 15,3.1. וַיּאֹמֶר = wajj´omèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen). Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). getalswaarde: aleph = 1, mem = 13 of 40, resj = 20 of 200; totaal: 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal). Structuur: 1 - 4 - 2. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (1879). Pentateuch (594). Eerdere Profeten (868). Latere Profeten (120). 12 Kleine Profeten (56). Geschriften (241). Gn (315). Gn 15 (7): (1) Gn 15,2. (2) Gn 15,3. (3) Gn 15,5. (4) Gn 15,7. (5) Gn 15,8. (6) Gn 15,9. (7) Gn 15,13.
Elfmaal is sprake van een vorm van spreken. Driemaal richt Abram zich tot JHWH, tweemaal in de vorm van een vraag. Achtmaal richt JHWH zich tot Abram.

Gn 15,3.2. אַבְרָם = ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Genesis: ´abhërâm (Abram). getalswaarde: aleph = 1, beth = 2, resj = 20 of 200, mem = 13 of 40; totaal: 36 (2² X 3²) of 243 (3² X 3³). Structuur: 1 - 2 - 2 - 4. De som van de elementen is telkens 9. Abram (36 of 243) + Saraj (51 of 510) = 87 (3 X 29) OF 753 (3 X 251). Abram (36 of 243) + Hagar (28 of 208) = 64 (2³ X 2³) OF 451 (11 X 41). 451 is de getalswaarde van jisjëmâ`e´l (Ismaël). Taalgebruik in Tenakh: jisjëmâ`e´l (Ismaël). De getalswaarde van jishërâ´el (Israël) is 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster). Taalgebruik in Tenakh: jishërâ´el (Israël). Tenakh (44). Gn (43) + 1 Kr 1,27. Gn 15 (6): (1) Gn 15,1. (2) Gn 15,2. (3) Gn 15,3. (4) Gn 15,11. (5) Gn 15,12. (6) Gn 15,18.
- Arabisch: ابرَاهِيم = ´ibrâhîm (Ibrâhîm). Taalgebruik in de Qoran: ibrâhîm (Ibrâhîm). Qoran (75).

Gn 15,3.1. - 2. אַבְרָם וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr ´abhërâm (en Abram zei). Tenakh (5): (1) Gn 13,8. (2) Gn 14,22. (3) Gn 15,2. (4) Gn 15,3. (6) Gn 16,6.
- אַבְרָהָם וַיּאֹמֶר = wajjo'mèr ´abhërâhâm (en Abraham zei). Tenakh (8): (1) Gn 17,18. (2) Gn 20,2. (3) Gn 20,11. (4) Gn 21,24. (5) Gn 22,5. (6) Gn 22,8. (7) Gn 22,11. (8) Gn 24,2

3. אֲדֹנָי = ´ädonaj (mijn heer / mijne heren). Taalgebruik in Tenakh: ´ädonâj / ´ädonaj (mijn heer / mijne heren). getalswaarde: aleph = 1, daleth = 4, nun = 14 of 50, jod = 10; totaal: 29 OF 65 (5 X 13 of (2 X 26) + 13. Structuur: 1 - 4 - 5 - 1. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (568). Pentateuch (67). Eerdere Profeten (106). Latere Profeten (275). 12 Kleine Profeten (34). Geschriften (86). Gn (44). Gn 15 (2): (1) Gn 15,2. (2) Gn 15,8.

4.

11. jîrâsjëkhâ / jîrâsjëkhâ (hij zal erven u) < act. qal imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud + suffix persoonlijk voornaamwoord tweede persoon mannelijk enkelvoud van het werkw. jârasj (erven, bezitten, in bezit nemen). Taalgebruik in Tenakh: (erven, bezitten, in bezit nemen). getalswaarde: jod = 10, resj = 20 of 200, sjin = 21 of 300; totaal: 51 of 510. Structuur: 1 - 2 - 3. Slechts in één vers in de bijbel. Tweemaal in Gn 15,4. Een vorm van jârasj (erven, bezitten, in bezit nemen) in Gn 15 (4): (1) Gn 15,3. (2) Gn 15,4. (3) Gn 15,7. (4) Gn 15,8.
De werkw jârasj (erven, bezitten, in bezit nemen) en jâsjabh (wonen) hebben 2 letters gemeenschappelijk: jod, sjin.

Betekenis van Gn 15,3

In Gn 15,3 spreekt Abram voor het eerst tot JHWH. In Gn 12,1-3 had JHWH Abram opgedragen om zijn land enzomeer te verlaten om te gaan naar het land dat Hij hem zou laten zien met de belofte een groot volk van hem te maken en hem te zegenen. Bij zijn eerste halte in het land Kanaän (Gn 12,7) was JHWH verschenen en had hem beloofd dit land aan zijn nageslacht te schenken. Wanneer de wegen van zijn neef Lot en die van hem uit elkaar gingen, sprak JHWH voor de derde maal tot hem dat Hij hem dit land zou geven en dat zijn nageslacht zo talrijk zou zijn als het zand van de aarde (Gn 13,14-18). We weten echter dat er bijna een wonder zou moeten gebeuren opdat dit zou kunnen waargemaakt worden, want voordat JHWH aan Abram de opdracht gaf, zegt de bijbelverteller dat Sarai onvruchtbaar was en geen kinderen had (Gn 11,30). Nadat JHWH voor een vierde keer tot Abram heeft gesproken (Gn 15,1) stelt Abram aan JHWH de vraag wat hij met zijn gaven gebaat is vermits hij nog steeds kinderloos is en dat zijn dienaar Eliëzer de erfgenaam zal zijn. Daarop verzekert JHWH Abram dat zijn nageslacht zo talrijk als de sterren aan de hemel zal zijn. Daarop stelt Abram de vraag waaraan hij zal weten dat dit zal gebeuren. Het is een vraag die we ontmoeten bij Zacharia: "Hoe kan ik daar zeker van zijn?" (Lc 1,18) en bij Maria: "Maar hoe moet dat dan?" (Lc 1,34). Hierop sluit JHWH een verbond met Abram.

Gn 15,4 - Gn 15,4 -- Gn 15,1-21: Gods verbond met Abram -- taalgebruik -- Gn 15,1 - Gn 15,2 - Gn 15,3 - Gn 15,4 - Gn 15,5 - Gn 15,6 - Gn 15,7 - Gn 15,8 - Gn 15,9 - Gn 15,10 - Gn 15,11 - Gn 15,12 - Gn 15,13 - Gn 15,14 - Gn 15,15 - Gn 15,16 - Gn 15,17 - Gn 15,18 - Gn 15,19 - Gn 15,20 - Gn 15,21 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4kai euthus fônè kuriou egeneto pros auton legôn ou klèronomèsei se outos all&chent; os exeleusetai ek sou outos klèronomèsei se  4 statimque sermo Domini factus est ad eum dicens non erit hic heres tuus sed qui egredietur de utero tuo ipsum habebis heredem     4 En ziet, het woord des HEEREN was tot hem, zeggende: Deze zal uw erfgenaam niet zijn; maar die uit uw lijf voortkomen zal, die zal uw erfgenaam zijn. [4] Toen werd het woord van de heer tot hem gericht: ‘Niet hij wordt uw erfgenaam; uw erfgenaam zal iemand zijn die u zult verwekken.’  [4] Maar de HEER sprak opnieuw tot hem: ‘Nee, niet je dienaar zal jouw bezittingen erven, maar een kind dat jijzelf zult verwekken.’  4 Hier is het woord van de ENE tot hem, het zei: niet hij zal van jou erven,– nee, alleen één die voortkomt uit je ingewanden, die zal van je erven!  4. Alors cette parole de Yahvé lui fut adressée: Celui-là ne sera pas ton héritier, mais bien quelqu'un issu de ton sang.

King James Bible. [4] And, behold, the word of the LORD came unto him, saying, This shall not be thine heir; but he that shall come forth out of thine own bowels shall be thine heir.
Luther-Bibel. 4Und siehe, der HERR sprach zu ihm: Er soll nicht dein Erbe sein, sondern der von deinem Leibe kommen wird, der soll dein Erbe sein.

Tekstuitleg van Gn 15,4.
In Gn 15,1 is JHWH aan het woord. In Gn 15,2 en Gn 15,3 is Abram aan het woord. In Gn 15,4 - Gn 15,5 is terug JHWH aan het woord. In Gn 15,6 beantwoordt Abram het woord van JHWH met een houding van geloof. Gn 15,1-6 vormt een eerste eenheid. In deze eenheid staat de erfgenaam / nakomeling centraal. Gn 15,7-21 vormt een tweede eenheid. Hierin staat de erfenis centraal.

3. יהוה = JHWH. Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenakh: JHWH. Taalgebruik in Genesis: JHWH. Taalgebruik in 1 Samuël: JHWH. Taalgebruik in Jesaja: JHWH. Taalgebruik in Amos: JHWH. Taalgebruik in Jona: JHWH. Taalgebruik in Sefanja: JHWH. getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6. Totaal: 26. Structuur: 1 - 5 - 6 - 5. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (5193). Pentateuch (1326). Eerdere Profeten (1013). Latere Profeten (1357). 12 Kleine Profeten (387). Geschriften (1110). Gn (128). Gn 15 (6): (1) Gn 15,1. (2) Gn 15,2. (3) Gn 15,4. (4) Gn 15,7. (5) Gn 15,8. (6) Gn 15,18.

7. יִירָשְׁךָ / יִירָשֶׁךָ = jîrâsjëkhâ / jîrâsjèkhâ (hij zal erven u) < act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. + suffix persoonl. voornaamw. 2de pers. mann. enk. van het werkw. יָרַשׁ = jârasj (erven, bezitten, in bezit nemen). Taalgebruik in Tenakh: (erven, bezitten, in bezit nemen). getalswaarde: jod = 10, resj = 20 of 200, sjin = 21 of 300; totaal: 51 of 510. Structuur: 1 - 2 - 3. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (1): Gn 15,4 (2X). Een vorm van יָרַשׁ = jârasj (erven, bezitten, in bezit nemen) in Gn 15 (4): (1) Gn 15,3. (2) Gn 15,4. (3) Gn 15,7. (4) Gn 15,8.

15. יִירָשְׁךָ / יִירָשֶׁךָ = jîrâsjëkhâ / jîrâsjèkhâ (hij zal erven u) < act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. + suffix persoonl. voornaamw. 2de pers. mann. enk. van het werkw. יָרַשׁ = jârasj (erven, bezitten, in bezit nemen). Taalgebruik in Tenakh: (erven, bezitten, in bezit nemen). getalswaarde: jod = 10, resj = 20 of 200, sjin = 21 of 300; totaal: 51 of 510. Structuur: 1 - 2 - 3. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (1): Gn 15,4 (2X). Een vorm van יָרַשׁ = jârasj (erven, bezitten, in bezit nemen) in Gn 15 (4): (1) Gn 15,3. (2) Gn 15,4. (3) Gn 15,7. (4) Gn 15,8.

Liturgische lezing op de 2de (tweede) zondag in de veertigdagentijd C: Gn 15,5-12.17-18 (Verwijzing: Gn 15,5-12.17-18):
In die dagen leidde God Abram naar buiten en zei: "Kijk naar de hemel en tel de sterren, als ge kunt". En Hij verzekerde hem: "Zo talrijk wordt uw nageslacht". Abram geloofde de Heer en deze rekende hem dat als gerechtigheid aan. Toen zei God tot hem. "Ik ben de Heer, die u uit Ur in Chaldea heb geleid om u dit land in bezit te geven". Abram vroeg: "Heer God, hoe kan ik weten dat ik het inderdaad zal krijgen?" Hij zei tot hem: "Haal een driejarige koe, een driejarige bok, een driejarig ram, een tortel en een jonge duif." Abram haalde dit alles, sneed de dieren middendoor, en legde de stukken tegenover elkaar; alleen de vogels sneed hij niet door. Er kwamen roofvogels op de dode dieren af, maar Abram joeg ze weg. Bij zonsondergang viel Abram in een diepe slaap; hevige angst en duisternis overviel hem. Toen de zon was ondergegaan, en het helemaal donker was geworden, zag Abram een rokende oven en een vurige fakkel die tussen de stukken doorging. Op die dag sloot de Heer een verbond met Abram. Hij zei: Aan uw nakomelingen schenk Ik dit land, vanaf de beek van Egypte tot aan de grote rivier, de Eufraat.

Gn 15,5 - Gn 15,5 -- Gn 15,1-21: Gods verbond met Abram -- taalgebruik -- Gn 15,1 - Gn 15,2 - Gn 15,3 - Gn 15,4 - Gn 15,5 - Gn 15,6 - Gn 15,7 - Gn 15,8 - Gn 15,9 - Gn 15,10 - Gn 15,11 - Gn 15,12 - Gn 15,13 - Gn 15,14 - Gn 15,15 - Gn 15,16 - Gn 15,17 - Gn 15,18 - Gn 15,19 - Gn 15,20 - Gn 15,21 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5exègagen de auton exô kai eipen autô anablepson dè eis ton ouranon kai arithmèson tous asteras ei dunèsè exarithmèsai autous kai eipen outôs estai to sperma sou 5 eduxitque eum foras et ait illi suspice caelum et numera stellas si potes et dixit ei sic erit semen tuum     5 Toen leidde Hij hem uit naar buiten, en zeide: Zie nu op naar den hemel, en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zeide tot hem: Zo zal uw zaad zijn! [5] Hij leidde hem naar buiten en zei: ‘Kijk naar de hemel en tel de sterren, als u kunt.’ En Hij verzekerde hem: ‘Zo talrijk zal uw nageslacht zijn.’   [5] Daarop leidde hij Abram naar buiten. ‘Kijk eens naar de hemel,’ zei hij, ‘en tel de sterren, als je dat kunt.’ En hij verzekerde hem: ‘Zo zal het ook zijn met jouw nakomelingen.’   5 Hij leidt hem uit, naar buiten, en zegt: kijk toch naar de hemel en tel eens de sterren als je in staat bent ze te tellen! En hij zegt tot hem: zó zal het worden, jouw zaad!  5. Il le conduisit dehors et dit: Lève les yeux au ciel et dénombre les étoiles si tu peux les dénombrer et il lui dit: Telle sera ta postérité.

King James Bible. [5] And he brought him forth abroad, and said, Look now toward heaven, and tell the stars, if thou be able to number them: and he said unto him, So shall thy seed be.
Luther-Bibel. 5Und er hieß ihn hinausgehen und sprach: Sieh gen Himmel und zähle die Sterne; kannst du sie zählen? Und sprach zu ihm: So zahlreich sollen deine Nachkommen sein!

Tekstuitleg van Gn 15,5. Het vers Gn 15,5 telt 18 (2 X 3²) woorden en 70 letters. De getalswaarde van Gn 15,5 is 3760 (2² X 2² X 5 X 47).
In Gn 15,1 is JHWH aan het woord. In Gn 15,2 en Gn 15,3 is Abram aan het woord. In Gn 15,4 - Gn 15,5 is terug JHWH aan het woord. In Gn 15,6 beantwoordt Abram het woord van JHWH met een houding van geloof. Gn 15,1-6 vormt een eerste eenheid. In deze eenheid staat de erfgenaam / nakomeling centraal. Gn 15,7-21 vormt een tweede eenheid. Hierin staat de erfenis centraal.
In de dialoog tussen JHWH en Abram worden de woorden van JHWH van Gn 15,4b-5 eventjes onderbroken door de vermelding van het buitenleiden van Abram door JHWH. Volgens het verhaal is het een heldere nacht en zijn de sterren goed zichtbaar. Die gebruikt JHWH als beeld voor het talrijk nageslacht dat aan Abram wordt beloofd. In Gn 15,17 wordt het blijkbaar pikdonker en breekt er een onweer los met lichtflitsen. Een onweer overweldigt. Een onweer jaagt mensen angst aan. Bij de verbondssluiting laat JHWH blijkbaar zijn overweldigende macht horen en zien; het zijn natuurlijk beelden. Maar deze beelden tonen een overweldigende, machtige God, die mensen vrees aanjaagt.

Gn 15,5.1. וַיּוֹצֵא = wajjôtse´ (en hij deed uitgaan) < waw consec. + werkw.vorm act. hifil imperf. 3de pers. mann. enk. (jiqtol) van het werkw. יָצַא = jâtsa´ (uitgaan, uittrekken). Taalgebruik in Tenakh: jâtsâ´ (uitgaan, uittrekken). getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, aleph = 1; totaal: 29 (priemgetal) OF 101 (priemgetal). Structuur: 1 - 9 - 1. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (11): (1) Gn 15,5. (2) Gn 24,53. (3) Gn 43,23. (4) Gn 48,12. (5) Ex 19,17. (6) Re 6,19. (7) 2 K 24,13. (8) Jr 10,13. (9) Jr 50,25. (10) Ps 136,11. (11) 2 Kr 23,14.
- וַיּוֹצִא = wajjôtsi´ (en hij deed uitgaan) < waw consec. + werkw.vorm act. hifil imperf. 3de pers. mann. enk. (jiqtol) van het werkw. יָצַא = jâtsa´ (uitgaan, uittrekken). Taalgebruik in Tenakh: jâtsâ´ (uitgaan, uittrekken). getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, aleph = 1; totaal: 29 (priemgetal) OF 101 (priemgetal). Structuur: 1 - 9 - 1. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (4): (1) Dt 4,20. (2) 2 K 11,12. (3) Ps 78,16. (4) Ps 105,43.
- Een vorm van יָצַא = jâtsa´. Tenakh (1046).
- Grieks. act. ind. aor. 3de pers. enk. εξηγαγεν = exègagen (hij leidde uit) van het werkw. εξαγω = exagô (uitleiden, naar buiten leiden) < ex (uit) + agô (leiden, voeren). Taalgebruik in het NT: exagô (uitleiden, naar buiten leiden). Taalgebruik in de LXX: exagô (uitleiden, naar buiten leiden). Bijbel (67). OT (62). Pentateuch (30). Gn (6): (1) Gn 1,21. (2) Gn 11,31. (3) Gn 15,5. (4) Gn 20,13. (5) Gn 43,23. (6) Gn 49,12. Ex (12): (1) Ex 12,51. (2) Ex 13,3. (3) Ex 13,9. (4) Ex 13,14. (5) Ex 13,16. (6) Ex 16,6. (7) Ex 16,32. (8) Ex 18,1. (9) Ex 19,17. (10) Ex 32,1. (11) Ex 32,12. (12) Ex 32,23. Nu (1): Nu 20,16. Dt (11): (1) Dt 1,27. (2) Dt 4,20. (3) Dt 4,37. (4) Dt 5,15. (5) Dt 6,21. (6) Dt 6,23. (7) Dt 7,8. (8) Dt 7,19. (9) Dt 9,28. (10) Dt 26,8. (11) Dt 29,24. NT (5): (1) Lc 24,50. (2) Hnd 7,36. (3) Hnd 7,40. (4) Hnd 12,17. (5) Hnd 13,17. Een vorm van exagô (uitleiden, naar buiten leiden) in de LXX (221), in het NT (12). Syn. (2). Ev. (3). Lc (1) Lc 24,50. Dit is de enigste vorm in Lc.
- Latijn. eduxitque < werkwoordvorm act. ind. perf. 3de pers. enk. eduxit (hij leidde uit) + suffix -que (en hij leidde uit) van educere (uitleiden). Bijbel (4): (1) Gn 15,5. (2) Gn 43,23. (3) Dt 4,37. (4) Dt 7,8. eduxit (hij leidde uit). Bijbel (81). OT (73). Pentateuch (26). Gn (2): (1) Gn 11,31. (2) Gn 20,13. NT (8): (1) Mc 8,23. (2) Lc 24,50. (3) Joh 18,10. (4) Hnd 7,36. (5) Hnd 7,40. (6) Hnd 13,17. (7) Hnd 13,23. (8) Heb 13,20.
- Naar buiten leiden: van binnen naar buiten. Binnen kan metaforisch betekenen: naar binnen gekeerd, opgesloten zijn in. Naar buiten leiden betekent de geslotenheid doorbreken, uitzicht krijgen, toekomst zien. Zo was Abram opgesloten in zijn vragen en gedachten. Hij kwam er niet uit. Maar door dit verhaal en door de beelden in dit verhaal krijgt Abram uitzicht en ziet hij toekomst. Ondanks de tocht door de woestijn was het volk nog opgesloten in zijn 'slavernij', 'verslaafdheid'. In Ex 19,17 leidde Mozes het volk naar buiten om aan de voet van de berg het verbond van JHWH met het volk mee te maken en zo los te komen van hun slavernij. In Lc 24,50 waren de leerlingen van Jezus nog bevangen door zijn kruisdood. Jezus leidde hen naar buiten. Er komt uitzicht, hoop, verwachting.
- Het doen uitgaan heeft vaak te maken met de uittocht uit Egypte, het paschagebeuren. Samen met zijn leerlingen beleeft Jezus zijn pascha, de overgang van het slavenhuis naar het beloofde land. De dood van Jezus wordt gezien als een pascha, Pasen.

Gn 15,5.2. accusatief + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. enk. אֹתוֹ = ´othô (hem). Zie אֵת / אֶת = ´eth / ´èth (accusatief). Taalgebruik in Tenakh: ´eth (accusatief). getalswaarde: aleph = 1, thaw = 22 of 400; totaal: 23 OF 401 (priemgetal). Structuur: 1 - 4. De som van de elementen is telkens 5. Eerste en laatste letter van het Hebreeuwse alfabet. Tenakh (533). Pentateuch (270). Eerdere Profeten (163). Latere Profeten (61). 12 Kleine Profeten (8). Geschriften (31). Gn (86). Gn 15 (1): Gn 15,5.

Gn 15,5.1. - 2. וַיּוֹצֵא אֹתוֹ = wajjôtse´ ´othô (en hij deed hem uitgaan). Slechts in Gn 15,5. JHWH deed hem uitgaan. Buiten deed JHWH Abram de belofte van een talrijk nageslacht.

Gn 15,5.3. הַחוּצָה = hachûtsâh (naar buiten). Zie: חוּץ = chûts (straat, buiten). Taalgebruik in Tenakh: chûts (straat, buiten). getalswaarde: chet = 8, waw = 6, tsade = 18 of 90; totaal: 32 (2² X 2³) OF 104 (4 X 26). Structuur: 8 - 6 - 9. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (16): (1) Gn 15,5. (2) Gn 19,17. (3) Gn 24,29. (4) Gn 39,12. (5) Gn 39,13. (6) Gn 39,15. (7) Gn 39,18. (8) Dt 24,11. (9) Dt 25,5. (10) Joz 2,19. (11) Re 12,9. (12) 1 S 9,26. (13) 2 S 13,17. (14) 1 K 8,8. (15) Ez 34,21. (16) 2 Kr 5,9.
- εξω = exô (buiten). Taalgebruik in de Septuaginta: exô (buiten). Taalgebruik in het NT: exô (buiten).

exô (buiten)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  163  101  62  10  10  12  11  29  41 

Gn 15,5.1. - 3. Gn 15,5 MT: וַיּוֹצֵא אֹתוֹ הַחוּצָה = wajjôtse´ ´othô hachûtsâh (en hij deed hem uitgaan naar buiten).
- Gn 15,5 LXX: εξηγαγεν δε αυτον εξω = exègagen de auton exô (Hij echter leidde hem uit naar buiten).
- Lc 24,50: Ἐξήγαγεν δὲ αὐτοὺς εξω = exègagen de autous exô (Hij echter leidde hen uit naar buiten) benadert het sterkst Gn 15,5.

Lc 24,50 roept reminiscenties op aan Ex 19,17:
- MT Ex 19,17: הָאָם אֶת מֹשֶׁה וַיּוֹצֵא = wajjôtse´ mosjèh ´èth hâ`âm (en Mozes deed het volk uitgaan).
- LXX Ex 19,17: και εξηγαγεν μωυσης τον λαον = kai exègagen Môusès ton laon...: 'Toen leidde Mozes het volk uit het kamp, God tegemoet. Aan de voet van de berg bleven zij staan."
-- Zoals Mozes het volk naar buiten leidde naar de voet van de berg waar JHWH het verbond zou sluiten, zo leidde Jezus zijn leerlingen naar buiten, waarna Hij ten hemel zou worden opgenomen. Na de tenhemelopneming vindt de geestgave plaats. De gave van de twee stenen tafelen en de gave van de geest worden op het Wekenfeest / Pinksteren gevierd.
Lc 24,50: Ἐξήγαγεν δὲ αὐτοὺς εξω = exègagen de autous exô (Hij echter leidde hen uit naar buiten) benadert het sterkst Gn 15,5:
- MT Gn 15,5: וַיּוֹצֵא אֹתוֹ הַחוּצָה = wajjôtse´ ´othô hachûtsâh (en hij deed hem uitgaan naar buiten). In Gn 15,18 sloot JHWH een verbond met Abram.
- LXX Gn 15,5: εξηγαγεν δε αυτον εξω = exègagen de auton exô (Hij echter leidde hem uit naar buiten).
-- Zoals JHWH Abram naar buiten leidde, om hem een talrijk nageslacht toe te wensen, zo leidde Jezus zijn leerlingen naar buiten, na de belofte hen de geest te zenden. In beide is toekomst toegezegd.
Zowel in de tekst van Gn als in die van Ex volgt het sluiten van een verbond door God met Abram / Mozes.
- Voor de tekst van Gn pleit het tijdstip van de verbondssluiting. Gn 15,17: 'Toen de zon was ondergegaan en het helemaal donker was geworden.' Volgens Lc 24 hebben alle verhalen op één dag, de derde dag, plaats.
- Voor de tekst van Ex pleit de inhoud van het verbond. Mozes ontvangt de twee stenen tafelen met de tien geboden erop. Jezus wordt ten hemel opgenomen en zal de geest zenden.

7. הַשָּׁמַיִמָה = hasjsjâmajëmâh (naar de hemel) < bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. stat. constr. mann. mv. + hâ van richting. Zie: שָׁמַיִם / שָׁמָיִם = sjâmajim / sjâmâjim (hemelen). Taalgebruik in Tenakh: sjâmajim (hemelen). Taalgebruik in Jesaja: sjamaîm (hemelen). getalswaarde: sjin = 21 of 300, mem = 13 of 40, jod = 10, mem = 13 of 40; totaal: 57 (3 X 19) OF 390 (2 X 3 X 5 X 13 = 15 X 26). Structuur: 3 - 4 - 1 - 4. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (11): (1) Gn 15,5. (2) Gn 28,12. (3) Ex 9,8. (4) Ex 9,10. (5) Dt 4,19. (6) Dt 30,12. (7) Joz 8,20. (8) Re 13,20. (9) Re 20,40. (10) Job 2,12. (11) 2 Kr 6,13.

Gn 15,5.9. הַכּוֹכָבִם = hakkôkhâbhîm (de sterren) < prefix bepaald lidwoord ha + zelfst. naamw. mann. mv.. Zie כוֹכָב = kôkhâbh (ster). Taalgebruik in Tenakh: kôkhâbh (ster). getalswaarde: kaph = 11 of 20; waw = 6, beth = 2. Totaal: 30 (5 X 6) OF 48 (2² X 2² X 3). Structuur: 2 - 6 - 2 - 2. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (6): (1) Gn 1,16. (2) Gn 15,5. (3) Dt 4,19. (4) Re 5,20. (5) Da 8,10. (6) Neh 4,15.
- Op een aantal bijbelplaatsen vinden we de vergelijking van het talrijk nageslacht met de sterren van de hemel: (1) כְּכוֹכְבֵי הַשָּׁמַיִם = këkhôkhëbhê hasjsjâmajim (als sterren van de hemelen). Tenakh (5): (1) Gn 22,17. (2) Gn 26,4. (3) Dt 1,10. (4) Dt 10,22. (5) Dt 28,62. (2) כְּכוֹכְבֵי הַשָּׁמָיִם = këkhôkhëbhê hasjsjâmajim (als sterren van de hemelen). Tenakh (2): (1) Ex 32,13. (2) 1 Kr 27,23.

Gn 15,6 - Gn 15,6 -- Gn 15,1-21: Gods verbond met Abram -- taalgebruik -- Gn 15,1 - Gn 15,2 - Gn 15,3 - Gn 15,4 - Gn 15,5 - Gn 15,6 - Gn 15,7 - Gn 15,8 - Gn 15,9 - Gn 15,10 - Gn 15,11 - Gn 15,12 - Gn 15,13 - Gn 15,14 - Gn 15,15 - Gn 15,16 - Gn 15,17 - Gn 15,18 - Gn 15,19 - Gn 15,20 - Gn 15,21 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
6kai episteusen abram tô theô kai elogisthè autô eis dikaiosunèn  6 credidit Domino et reputatum est ei ad iustitiam    6 En hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende het hem tot gerechtigheid. [6] Abram heeft de heer geloofd en dat geloof is hem aangerekend als gerechtigheid.  [6] Abram vertrouwde op de HEER en deze rekende hem dit toe als een rechtvaardige daad.  6 Hij heeft vertrouwd op de ENE; die heeft hem dat gerekend als gerechtigheid.   6. Abram crut en Yahvé, qui le lui compta comme justice.

King James Bible. [6] And he believed in the LORD; and he counted it to him for righteousness.
Luther-Bibel. 6 Abram glaubte dem HERRN und das rechnete er ihm zur Gerechtigkeit.

וַיַּעֲבֹר אַבְרָם, בָּאָרֶץ, עַד מְקוֹם שְׁכֶם, עַד אֵלוֹן מוֹרֶה; וְהַכְּנַעֲנִי, אָז בָּאָרֶץ.

Tekstuitleg van Gn 15,6. Het vers Gn 15,6 telt 5 woorden en 22 (2 X 11) letters. De getalswaarde van Gn 15,6 is 696 (2³ X 3 X 29).
In Gn 15,1 is JHWH aan het woord. In Gn 15,2 en Gn 15,3 is Abram aan het woord. In Gn 15,4 - Gn 15,5 is terug JHWH aan het woord. In Gn 15,6 beantwoordt Abram het woord van JHWH met een houding van geloof. Gn 15,1-6 vormt een eerste eenheid. In deze eenheid staat de erfgenaam / nakomeling centraal. Gn 15,7-21 vormt een tweede eenheid. Hierin staat de erfenis centraal.
De klacht van Abram tot JHWH en misschien zelfs zijn twijfel worden Abram niet kwalijk genomen omdat hij geloofde op het woord van JHWH. Door zijn geloof wordt de geuite klacht hem niet aangerekend maar wordt hij tot gerechtigheid gerekend.
In Gn 15,1-6 doet JHWH aan Abram de belofte van een erfgenaam. In Gn 15,2 maakt Abram zijn beklag tot JHWH: "wat zal Jij mij gegeven en ik kinderloos door het leven ga". In Gn 16,7 doet JHWH de belofte van de erfenis. Abram zegt dan: hoe zal ik weten... (Gn 15,8). Bij Abram is het geen teken van ongeloof, want in Gn 15,6 lezen we dat Abram geloofde en het hem tot gerechtigheid werd gerekend. In Lc 1,18 stelt Zacharia een gelijkaardige vraag als Abram: volgens wat kan ik weten ? Bij Zacharia is er ongeloof, want hij en Elisabeth zijn oud.
- Dit vers wijst wellicht op de spanning binnen de gemeenschap van Israël of een mens nu gerechtvaardigd wordt door het geloof of door de werken. In dit vers zou men de indruk kunnen krijgen dat een mens gerechtvaardigd wordt door het geloof, en door het geloof alleen. In Jak 2,24 komt het besluit dat een mens niet door het geloof alleen gerechtvaardigd wordt.

Gn 15,6.1. וְהֶאֱמִן (= wëhè´èmin (en hij geloofde) < prefix verbindingswoord ו = wë: en + werkwoordvorm act hifil 3de pers mann enk van het wkw אָמַן = ´âman: steunen, onderhouden; hifil: geloven, vertrouwen). Taalgebruik in Tenakh: ´âman (steunen, onderhouden; hifil: geloven, vertrouwen). Getalswaarde: aleph = 1, mem = 13 of 40, nun = 14 of 5v0; totaal: 28 (2² X 7) OF 91. Structuur: 1 - 4 - 5. De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (1): Gn 15,6.
- επιστευσεν (= episteusen: hij geloofde; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw πιστευω = pisteuô: geloven, vertrouwen). Taalgebruik in het NT: pisteuô (geloven, vertrouwen). Taalgebruik in de LXX: pisteuô (geloven, vertrouwen). Bijbel (20): (1) Gn 15,6. (2) Gn 45,26. (3) Ex 4,31. (4) Js 53,1. (5) Jr 40,14. (6) Jdt 14,10. (7) Joh 4,50. (8) Joh 4,53. (9) Joh 7,48. (10) Joh 12,38. (11) Joh 20,8. (12) Hnd 8,13. (13) Hnd 13,12. (14) Hnd 18,8. (15) Rom 4,3. (16) Rom 4,17. (17) Rom 4,18. (18) Rom 10,16. (19) Gal 3,6. (20) Jak 2,23.

Gn 15,6.2. בַּיהוה = bJHWH (in/aan JHWH) < bë + יהוה = JHWH. Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenakh: JHWH. getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6. Totaal: 26. Structuur: 1 - 5 - 6 - 5. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (103). Pentateuch (12). Eerdere Profeten (36). Latere Profeten (14). 12 Kleine Profeten (9). Geschriften (32). Re (4): (1) Re 1,1. (2) Re 20,23. (3) Re 20,27. (4) Re 21,7. Pentateuch (12): (1) Gn 15,6. (2) Gn 24,3. (3) Ex 14,31. (4) Lv 5,21. (5) Nu 5,6. (6) Nu 14,9. (7) Nu 21,7. (8) Nu 31,16. (9) Nu 36,2. (10) Dt 1,32. (11) Dt 4,4. (12) Dt 33,29.

Gn 15,6.3. וַיַּחְשְׁבֶהָ (= wajjachësjëbhèhâ: en hij rekende haar; < prefix imperf consecut wa + wkw act qal imperf 3de pers mann enk + suffix pers vnw 3de pers vr enk van het wkw חָשַׁב = châsjabh: rekenen). Taalgebruik in Tenakh: châsjabh (rekenen). Getalswaarde: chet = 8, sjin = 21 of 300, beth = 2; totaal: 31 OF 310 (2 X 5 X 31). Structuur: 8 - 3 - 2. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (3): (1) Gn 15,6. (2) Gn 38,15. (3) 1 S 1,13.
- Grieks. ελογισθη = elogisthè (hij werd gerekend) van het werkw. λογιζομαι = logizomai (rekenen, berekenen). Taalgebruik in de Bijbel: logizomai (rekenen, berekenen). Bijbel (15): (1) Gn 15,6. (2) 2 S 19,44. (3) Js 53,3. (4) Js 53,12. (5) Ps 106,31. (6) 1 Mak 2,52. (7) W 3,2. (8) Lc 22,37. (9) Rom 4,3. (10) Rom 4,9. (11) Rom 4,10. (12) Rom 4,22. (13) Rom 4,23. (14) Gal 3,6. (15) Jak 2,23. Een vorm van λογιζομαι = logizomai in de LXX (121), in het NT (40), in Synopt. (1), in Lc (1).

Gn 15,6.5. צְדָקָה = tsëdâqâh (rechtvaardigheid). Zie het bijvoegl. naamw. צֶדֶק = tsèdèq (rechtvaardig). Taalgebruik: tsèdèq (rechtvaardig). getalswaarde: tsade = 18 of 90, daleth = 4, qoph = 19 of 100; totaal: 41 OF 194 (2 X 97). Structuur: 9 - 4 - 1. De som van de elementen is telkens 5. ts-d-q-h. Tenakh (32). Pentateuch (4): (1) Gn 15,6. (2) Gn 18,19. (3) Gn 38,26. (4) Dt 24,13.
- acc. vr. enk. δικαιοσυνην = dikaiosunèn (rechtvaardigheid) van het zelfst. naamw. δικαιοσυνη = dikaiosunè (rechtvaardigheid). Zie het bijvoegl. naamw. δικαιος = dikaios (rechtvaardig). Taalgebruik in het NT: dikaios (rechtvaardig). Taalgebruik in de Septuaginta: dikaios (rechtvaardig). Bijbel (142). OT (109). Gn (10): (1) Gn 15,6. (2) Gn 18,19. (3) Gn 19,19. (4) Gn 20,13. (5) Gn 21,23. (6) Gn 24,27. (7) Gn 24,49. (8) Ex 34,7. (9) Dt 9,5. (10) Dt 33,21. NT (33).

Gn 15,7 - Gn 15,7 -- Gn 15,1-21: Gods verbond met Abram -- taalgebruik -- Gn 15,1 - Gn 15,2 - Gn 15,3 - Gn 15,4 - Gn 15,5 - Gn 15,6 - Gn 15,7 - Gn 15,8 - Gn 15,9 - Gn 15,10 - Gn 15,11 - Gn 15,12 - Gn 15,13 - Gn 15,14 - Gn 15,15 - Gn 15,16 - Gn 15,17 - Gn 15,18 - Gn 15,19 - Gn 15,20 - Gn 15,21 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
7eipen de pros auton egô o theos o exagagôn se ek chôras chaldaiôn ôste dounai soi tèn gèn tautèn klèronomèsai  7 dixitque ad eum ego Dominus qui eduxi te de Ur Chaldeorum ut darem tibi terram istam et possideres eam    7 Voorts zeide Hij tot hem: Ik ben de HEERE, Die u uitgeleid heb uit Ur der Chaldeeën, om u dit land te geven, om dat erfelijk te bezitten. [7] Toen zei Hij tegen hem: ‘Ik ben de heer, die u uit Ur in Kasdim, leidde om u dit land in bezit te geven.’  
[7] Ook zei de HEER tegen hem: ‘Ik ben de HEER, die jou heeft weggeleid uit Ur, uit het land van de Chaldeeën, om je dit land in bezit te geven.’ 
7 ¶ Hij zegt tot hem: ik ben de ENE, die je heeft uitgeleid uit Oer Kasdiem om jou dit land te geven om het te beërven!  7. Il lui dit: Je suis Yahvé qui t'ai fait sortir d'Ur des Chaldéens, pour te donner ce pays en possession.

King James Bible. [7] And he said unto him, I am the LORD that brought thee out of Ur of the Chaldees, to give thee this land to inherit it.
Luther-Bibel. 7Und er sprach zu ihm: Ich bin der HERR, der dich aus Ur in Chaldäa geführt hat, auf dass ich dir dies Land zu besitzen gebe.

Tekstuitleg van Gn 15,7.
Gn 15,1-6 vormt een eerste eenheid. In deze eenheid staat de erfgenaam / nakomeling centraal. Gn 15,7-21 vormt een tweede eenheid. Hierin staat de erfenis centraal.

Gn 15,7.1. וַיּאֹמֶר = wajj´omèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen). Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). getalswaarde: aleph = 1, mem = 13 of 40, resj = 20 of 200; totaal: 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal). Structuur: 1 - 4 - 2. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (1879). Pentateuch (594). Eerdere Profeten (868). Latere Profeten (120). 12 Kleine Profeten (56). Geschriften (241). Gn (315). Gn 15 (7): (1) Gn 15,2. (2) Gn 15,3. (3) Gn 15,5. (4) Gn 15,7. (5) Gn 15,8. (6) Gn 15,9. (7) Gn 15,13.
Elfmaal is sprake van een vorm van spreken. Driemaal richt Abram zich tot JHWH, tweemaal in de vorm van een vraag. Achtmaal richt JHWH zich tot Abram. Behalve in Gn 15,4 beginnen de andere zes verzen met wajj´omèr (en hij zei).

Gn 15,7.2. אֵלָיו = ´elâ(j)w (tot hem). Voorvoegsel ´el + suffix 3de pers. mann. enk.. Zie: ´l: voorzetsel אֶל = ´èl (naar, tot) OF godsnaam El. De verkorte vorm van de godsnaam ´èlohîm is ´èl OF ontkenning ´al (niet). Taalgebruik in Tenakh: ´èl . getalswaarde is: aleph = 1; lamed = 12 of 30; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld). Structuur: 1 - 3. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (407). Pentateuch (118). Eerdere Profeten (182). Latere Profeten (32). 12 Kleine Profeten (15). Geschriften (60). Gn (53).

Gn 15,7.1. - 2. וַיּאֹמֶר אֵלָיו = wajjo´mèr ´elâ(j)w (en hij zei tot hem). Tenakh (83). Gn (17): (1) Gn 15,7. (2) Gn 15,9. (3) Gn 17,1. (4) Gn 19,21. (5) Gn 20,6. (6) Gn 22,1. (7) Gn 24,5. (8) Gn 24,6. (9) Gn 26,9. (10) Gn 27,1 (2X). (11) Gn 27,26. (12) Gn 27,39. (13) Gn 30,27. (14) Gn 30,29. (15) Gn 32,28. (16) Gn 33,13. (17) Gn 43,3.

Gn 15,7.4. יהוה = JHWH. Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenach: JHWH. Taalgebruik in Exodus: JHWH. getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6. Totaal: 26. Structuur: 1 - 5 - 6 - 5. Tenach (5193). Pentateuch (1326). Eerdere Profeten (1013). Latere Profeten (1357). 12 Kleine Profeten (387). Geschriften (1110). Ex (299). Ex 20 (6): (1) Ex 20,2. (2) Ex 20,5. (3) Ex 20,7. (4) Ex 20,11. (5) Ex 20,12. (6) Ex 20,22. Dt 5 (17): (1) Dt 5,2. (2) Dt 5,3. (3) Dt 5,4. (4) Dt 5,5. (5) Dt 5,6. (6) Dt 5,9. (7) Dt 5,11. (8) Dt 5,12. (9) Dt 5,15. (10) Dt 5,16. (11) Dt 5,22. (12) Dt 5,24. (13) Dt 5,25. (14) Dt 5,27. (15) Dt 5,28. (16) Dt 5,32. (17) Dt 5,33.

  Tenakh Pentateuch Eerdere Profeten Latere Profeten 12 Kleine Profeten Geschriften Gn Ex Lv Nu Dt Ex 20 Dt 5
´èlohîm (God) 635 207 118 39 17 25 140 31 0 7 29 3 3
JHWH 5193 1326 1013 1357 387 1110 128 299 199 287 413 6 17
´èlohe(j)khâ / ´êlohè(j)khâ (je God) 299 216 28 25 12 16 2 11 4 0 199 5 7
´èlohekhèm (jullie God) 154 82 32 15 10 15 1 7 26 3 45 0 2
JHWH ´êlohe(j)khâ / ´êlohè(j)khâ (JHWH, je God) 267           1 8     116 4 7

- Grieks. κυριος = kurios (heer). Taalgebruik in het NT: kurios (heer). Taalgebruik in de LXX: kurios (heer). Een vorm van κυριος = kurios (heer) in de LXX (8591), in het NT (718).
- Ned.: Heer. Arabisch: رَب = rabb (God, Heer). Taalgebruik in de Qoran: rabb (God, Heer). Aramees: יוי = JWJ. D.: Herr. E.: Lord. Fr.: seigneur. Grieks: κυριος = kurios (heer). Taalgebruik in het NT: kurios (heer). Hebreeuws: יהוה = JHWH. Taalgebruik in Tenakh: JHWH. Latijn: Dominus. (Eerste medeklinker Gr. k, Ned. + D. h; tweede medeklinker: Gr. + Ned. + D.: r ).
- Sabbah Messod & Roger, Les secrets de l'Exode, Jean-Cyrille Godefroy, 2000, p.93-96. Op deze blz. wordt een verband tussen anokhi Adonai (ik de Heer) en farao Achnaton gelegd. De uitspraak van JHWH is Adonai, waarin we het Egyptische Aton, de zonneschijf, zien.

Gn 15,7.3. - 4. אָנֹכִי יְהוָה = ´ânokhî JHWH (ik ben JHWH). Tenakh (9): (1) Ex 4,11. (2) Ex 20,2. (3) Ex 20,5. (4) Dt 5,6. (5) Dt 5,9. (6) Rt 3,13. (7) Ps 81,11. (8) Js 43,11. (9) Js 44,24
- אֱנִי יהוה = ´anî JHWH (ik ben JHWH). Tenakh(135). Gn (2): (1) Gn 15,7. (2) Gn 25,13. Ex (15): (1) Ex 6,2. (2) Ex 6,6. (4) Ex 6,7. (5) Ex 7,5. (6) Ex 7,17. (7) Ex 8,18. (8) Ex 10,2. (9) Ex 12,12. (10) Ex 14,4. (11) Ex 14,18. (12) Ex 15,26. (13) Ex 16,12. (14) Ex 29,46 (2X). (15) Ex 31,13. Lv (52). Nu (8). Dt (1): Dt 29,5.

Gn 15,7.5. אֲשֶׁר = ´äsjèr (die). Taalgebruik in Tenakh: ´äsjèr (die). getalswaarde: aleph = 1, sjin = 21 of 300, resj = 20 of 200; totaal: 42 (2 X 3 X 7) of 501 (3 X 167). Structuur: 1 - 3 - 2. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (4012). Pentateuch (1378). Eerdere Profeten (1114). Latere Profeten (717). 12 Kleine Profeten (106). Geschriften (697).

Gn 15,7.6. הוֹצֵאתִיךָ = hôtse´thîkhâ (ik leidde je uit) < werkwoordvorm act. hifil perf. 3de pers. mann. enk. + suffix persoonl. voornaamw. 2de pers. mann. enk.. Zie het werkw. יָצַא = jâtsa´ (uitgaan, uittrekken). Taalgebruik in Tenakh: jâtsâ´ (uitgaan, uittrekken). getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, aleph = 1; totaal: 29 OF 101 (3³ X 3²). Structuur: 1 - 9 - 1. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (3): (1) Gn 15,7. (2) Ex 20,2. (3) Dt 5,6.
- De Griekse vertaling van יָצַא = jâtsâ´ (uitgaan, uittrekken) is vaak een vorm van het werkw. εξαγω = exagô (uitleiden, naar buiten leiden). Taalgebruik in de LXX: exagô (uitleiden, naar buiten leiden). Taalgebruik in het NT: exagô (uitleiden, naar buiten leiden). Een vorm van εξαγω = exagô (uitleiden, naar buiten leiden) in de LXX (221), in het NT (12).

Gn 15,7.5. - 6. אֲשֶׁר הוֹצֵאתִיךָ = ´äsjèr hôtse´thîkhâ (die deed uitgaan). Tenakh (3): (1) Gn 15,7. (2) Ex 20,2. (3) Dt 5,6. Concreter: (1) Gn 15,7 (´änî JHWH = ik ben JHWH). (2) Ex 20,2 (´ânokhî JHWH ´èlohèkhâ = Ik ben JHWH uw God). (3) Dt 5,6 (´ânokhî JHWH ´èlohèkhâ = Ik ben JHWH uw God).
- אֲשֶׁר הוֹצֵאתִיךָ =äsjèr hôts´ethîkhâ (die deed uitgaan) van Gn 15,7 verwijst naar Gn 11,31 en Gn 12,5. Het wegtrekken van Terach uit Ur van de Chaldeeën en van Abram uit Haran ligt in het verlengde van het verspreiding van de verschillende volkeren over de aarde naar het verhaal van Gn 11,8.

Gn 15,7.11. אֶת = ´eth (accusatief). Taalgebruik in Tenakh: ´eth (accusatief). getalswaarde: aleph = 1, thaw = 22 of 400; totaal: 23 OF 401 (priemgetal). Structuur: 1 - 4 Eerste en laatste letter van het Hebreeuwse alfabet.. Tenakh (5699). Pentateuch (2002). Gn (525).

Gn 15,7.12. הָאָרֶץ = hâ´ârèts (de aarde) < bepaald lidw. ha + zelfst. naamw ´èrèts (land, aarde). Taalgebruik in Tenakh: ´èrètz (land). Getalswaarde: aleph = 1, resj = 20 of 200, tsade = 18 of 90; totaal: 39 (3 X 13 of 26 + 13) of 291 (3 X 97). Structuur: 1 - 2 - 9. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (851). Pentateuch (316). Eerdere Profeten (132). Latere Profeten (215). 12 Kleine Profeten (53). Geschriften (135). Gn (113). Gn 24 (3): (1) Gn 24,3. (2) Gn 24,5. (3) Gn 24,7.
- וְהָאָרֶץ = wëhâ´ârèts (en de aarde) < prefix voegwoord wë + bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. אֶרֶץ =´èrèts (land, aarde). Taalgebruik in Tenakh: ´èrètz (land). Getalswaarde: aleph = 1, resj = 20 of 200, tsade = 18 of 90; 39 (3 X 13 of 26 + 13) of 291 (3 X 97). Structuur: 1 - 2 - 9. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (38). Pentateuch (10). Eerdere Profeten (7). Latere Profeten (13). 12 Kleine Profeten (4). Geschriften (4). Pentateuch (10): (1) Gn 1,2. (2) Gn 2,1. (3) Gn 2,4. (4) Gn 34,10. (5) Gn 34,21. (6) Lv 25,23. (7) Lv 26,42. (8) Lv 26,43. (9) Dt 11,11. (10) Dt 28,23.
- Voor het eerst komen we een vorm van אֶרֶץ = ´èrèts (land, aarde) tegen. Het staat in samenhang met hemel en samen drukken ze de totaliteit uit.
- Grieks: acc. mann. enk. γην = gèn van het zelfst. naamw. γη = gè (aarde, land). Taalgebruik in de Septuaginta: gè (aarde). Taalgebruik in het NT: gè (aarde). Een vorm van γη = gè (aarde, land) in de LXX (3154), in het NT (248), in Gn 1 (16).

  gè  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
3 acc. vr. enk.  gèn 961    77  13  12  10  25  30  36 

nom. + dat. vr. enk. γη / γῃ = gè / gè(i) (aarde, land). Taalgebruik in de Septuaginta: gè (aarde). Taalgebruik in het NT: gè (aarde). Een vorm van γη = gè (aarde, land) in de LXX (3154), in het NT (248), in Gn 1 (16)..
- Ned.: aarde. Arabisch: أَرْض = ´arD (aarde). Taalgebruik in de Qoran: ´arD (aarde). Aramees: אֲרְעַ = ´ärë`a (aarde). D.: Erde. E.: earth. Fr.: terre. Grieks: γη = gè (aarde, land). Taalgebruik in het NT: gè (aarde). Hebreeuws: אֶרֶץ = ´èrèts (land, aarde). Taalgebruik in Tenakh: ´èrètz (land). Italiaans: terra. Lat.: terra. Spaans: tierra. Syrisch: ´ar`o (aarde).

Gn 15,7.11. - 12. אֶל הָאָרֶץ = ´èl hâ´ârèts (naar het land). Tenakh (53). Pentateuch (38). Gn (3). Ex (3). Lv (3). Nu (12). Dt (17). Eerdere Profeten (3). Latere Profeten (11). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (1). Gn (3): (1) Gn 12,1. (2) Gn 24,5 (2X). (3) Gn 50,24. Ex (3): (1) Ex 6,8. (2) Ex 12,25. (3) Ex 33,1. Lv (3): (1) Lv 19,23. (2) Lv 23,10. (3) Lv 25,2. Nu (12): (1) Nu 13,27. (2) Nu 14,3. (3) Nu 14,8. (4) Nu 14,16. (5) Nu 14,24. (6) Nu 14,30. (7) Nu 15,18. (8) Nu 20,12. (9) Nu 20,24. (10) Nu 32,7. (11) Nu 32,9. (12) Nu 34,2. Dt (17): (1) Dt 2,29. (2) Dt 4,21. (3) Dt 6,10. (4) Dt 7,1. (5) Dt 9,28. (6) Dt 11,29. (7) Dt 17,14. (8) Dt 18,9. (9) Dt 26,1. (10) Dt 26,3. (11) Dt 27,2. (12) Dt 27,3. (13) Dt 30,5. (14) Dt 31,7. (15) Dt 31,21. (16) Dt 31,23. (17) Dt 32,52. Buiten de Pentateuch (15).
In Gn 12,1 kreeg Abram de opdracht van JHWH om uit zijn land te trekken naar het land... In Gn 50,24 herinnert Jozef zijn broers aan de woorden van JHWH dat Hij hen vanuit dit land naar het land... zal leiden. Gn 12,1 en Gn 50,24 omsluiten de verhalen van de aartsvaders en Jozef. Van het ene land naar het andere.
- אֶת הָאָרֶץ = ´èth hâ´ârèts (het land). Tenakh (136). Gn (12): (1) Gn 1,28. (2) Gn 6,12. (3) Gn 6,13. (4) Gn 9,1. (5) Gn 12,7. (6) Gn 15,7. (7) Gn 15,18. (8) Gn 24,7. (9) Gn 35,12. (10) Gn 41,30. (11) Gn 42,30. (12) Gn 48,4. De getalswaarde van deze uitdrukking is 6 + 401 + 5 + 291 = 703 (19 X 37). Dit is de ster als 37 en de zeshoek als 19. Zie: http://www.biblewheel.com/gr/GR_LogosStar_Genesis.asp. Laten we in het getal 703 de nul weg, dan bekomen we 73; het spiegelbeeldgetal is 37. En we krijgen opnieuw 37 X 73, de ster als 73 en de zeshoek als 36.
- וְאֶת הָאָרֶץ = wë´èth hâ´ârèts (en het land). Tenakh (17): (1) Gn 35,12. (2) Gn 42,34. (3) Gn 49,15. (4) Ex 20,11. (5) Ex 31,17. (6) Dt 3,12. (7) Dt 4,26. (8) Dt 30,19. (9) Dt 31,28. (10) 2 K 19,15. (11) 2 Kr 2,11. (12) Js 37,16. (13) Jr 22,12. (14) Jr 23,24. (15) Jr 32,17. (16) Hag 2,6. (17) Hag 2,21.

Gn 15,7.11. - 13. אֶת הָאָרֶץ הַזֹּאת = ´èth hâ´ârèts hazzo´th (dit land). Tenakh (14): (1) Gn 12,7. (2) Gn 15,7. (3) Gn 15,18. (4) Gn 24,7. (5) Gn 48,4. (6) Nu 32,5. (7) Dt 3,18. (8) Dt 9,4. (9) Dt 26,9. (10) Joz 1,13. (11) Joz 13,7. (12) Jr 32,22. (13) Jr 36,29. (14) Ez 47,21.


Gn 15,8 - Gn 15,8 -- Gn 15,1-21: Gods verbond met Abram -- taalgebruik -- Gn 15,1 - Gn 15,2 - Gn 15,3 - Gn 15,4 - Gn 15,5 - Gn 15,6 - Gn 15,7 - Gn 15,8 - Gn 15,9 - Gn 15,10 - Gn 15,11 - Gn 15,12 - Gn 15,13 - Gn 15,14 - Gn 15,15 - Gn 15,16 - Gn 15,17 - Gn 15,18 - Gn 15,19 - Gn 15,20 - Gn 15,21 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
8eipen de despota kurie kata ti gnôsomai oti klèronomèsô autèn  8 at ille ait Domine Deus unde scire possum quod possessurus sim eam    8 En hij zeide: Heere, HEERE! waarbij zal ik weten, dat ik het erfelijk bezitten zal? [8] Abram vroeg: ‘Ach Heer god, hoe kan ik weten dat ik het inderdaad zal krijgen?’   [8] ‘HEER, mijn God,’ antwoordde Abram, ‘hoe kan ik er zeker van zijn dat ik het in bezit zal krijgen?’  8 Maar hij zegt: mijn Heer, ENE, waarbij zal ik wéten dat ik het beërf?  8. Abram répondit: Mon Seigneur Yahvé, à quoi saurai-je que je le posséderai ?

King James Bible. [8] And he said, Lord GOD, whereby shall I know that I shall inherit it?
Luther-Bibel. 8Abram aber sprach: HERR, mein Gott, woran soll ich merken, dass ich's besitzen werde?

Tekstuitleg van Gn 15,8. Het vers Gn 15,8 telt 7 woorden en 27 (3³) letters. De getalswaarde van Gn 15,8 is 1066 (2 X 13 X 41). In Gn 15,1 is JHWH aan het woord. In Gn 15,2 en Gn 15,3 is Abram aan het woord. In Gn 15,4 - Gn 15,5 is terug JHWH aan het woord. In Gn 15,6 beantwoordt Abram het woord van JHWH met een houding van geloof. Gn 15,1-6 vormt een eerste eenheid. In deze eenheid staat de erfgenaam / nakomeling centraal. Gn 15,7-21 vormt een tweede eenheid. Hierin staat de erfenis centraal. In Gn 15,2 stelde Abram een eerste vraag, die van de erfgenaam. In Gn 15,8 stelt Abram een tweede vraag, die van de erfenis. Gn 15,2a en Gn 15,8a zijn gelijkaardig en parallel opgebouwd.
- In Gn 15,1-6 doet JHWH aan Abram de belofte van een erfgenaam. In Gn 16,7 doet JHWH de belofte van de erfenis. In Lc 1,18 stelt Zacharia een gelijkaardige vraag als Abram: volgens wat kan ik weten ? Ligt de twijfel van Zacharia in de komst van een erfgenaam of in zijn boodschap ?
- Ook bij Zacharia gaat het om een nakomeling en het nakomelingschap. Bij Simeon (Lc 2,29) gaat de belofte in vervulling.

Gn 15,8.1, וַיּאֹמֶר = wajj´omèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen). Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). getalswaarde: aleph = 1, mem = 13 of 40, resj = 20 of 200; totaal: 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal). Structuur: 1 - 4 - 2. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (1879). Pentateuch (594). Eerdere Profeten (868). Latere Profeten (120). 12 Kleine Profeten (56). Geschriften (241). Gn (315). Gn 15 (7): (1) Gn 15,2. (2) Gn 15,3. (3) Gn 15,5. (4) Gn 15,7. (5) Gn 15,8. (6) Gn 15,9. (7) Gn 15,13.
Elfmaal is sprake van een vorm van spreken. Driemaal richt Abram zich tot JHWH, tweemaal in de vorm van een vraag. Achtmaal richt JHWH zich tot Abram.

Gn 15,8.2. אֲדֹנָי = ´ädonaj (mijn heer / mijne heren). Taalgebruik in Tenakh: ´ädonâj / ´ädonaj (mijn heer / mijne heren). getalswaarde: aleph = 1, daleth = 4, nun = 14 of 50, jod = 10; totaal: 29 OF 65 (5 X 13 of (2 X 26) + 13. Structuur: 1 - 4 - 5 - 1. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (568). Pentateuch (67). Eerdere Profeten (106). Latere Profeten (275). 12 Kleine Profeten (34). Geschriften (86). Gn (44). Gn 15 (2): (1) Gn 15,2. (2) Gn 15,8.
De aanspreektitel δεσποτα = despota (Heer) komt in Genesis slechts voor in Gn 15,2 en Gn 15,8. In deze verzen spreekt Abram JHWH aan i.v.m. de erfgenaam en de erfenis. In Lc komt deze aanspreektitel slechts in Lc 2,29 voor.

3. יהוה = JHWH. Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenakh: JHWH. Taalgebruik in Genesis: JHWH. Taalgebruik in 1 Samuël: JHWH. Taalgebruik in Jesaja: JHWH. Taalgebruik in Amos: JHWH. Taalgebruik in Jona: JHWH. Taalgebruik in Sefanja: JHWH. getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6. Totaal: 26. Structuur: 1 - 5 - 6 - 5. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (5193). Pentateuch (1326). Eerdere Profeten (1013). Latere Profeten (1357). 12 Kleine Profeten (387). Geschriften (1110). Gn (128). Gn 15 (6): (1) Gn 15,1. (2) Gn 15,2. (3) Gn 15,4. (4) Gn 15,7. (5) Gn 15,8. (6) Gn 15,18.

2. - 3. יהוה אֲדֹנָי = ´ädonaj JHWH (Heer God). Tenakh (284). Pentateuch (4): (1) Gn 15,2. (2) Gn 15,8. (3) Dt 3,24. (4) Dt 9,26.

Gn 15,8.4. בּמָּה = bammâh (waardoor) < prefix bë + vragend naamw. מַה / מָה / מֶה = mah / mâh / mèh (wat?). Taalgebruik in Tenakh: mah / mâh (wat?). getalswaarde: mem = 13 of 40, he = 5; totaal: 18 (2 X 3²) OF 45 (3² X 5). Structuur: 4 - 5. De som van de elementen is telkens 9. Tenakh (8): (1) Gn 15,8. (2) Re 6,15. (3) 1 S 14,38. (4) 1 K 22,21. (5) Mi 6,6. (6) Mal 1,2. (7) Mal 2,17. (8) 2 Kr 18,20.
- κατα τι = kata ti (waardoor). LXX (2): (1) Gn 15,8. (2) 1 K 4,3. NT (1): Lc 1,18.

Gn 15,8.5. act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֵדַע = ´eda` (ik zal weten/kennen) van het werkw. יָדַע = jâda` (kennen, weten). Taalgebruik in Tenakh: jâda` (kennen, weten). getalswaarde: jod = 10, daleth = 4, ajin = 16 of 70; totaal: 30 (2 X 3 X 5) OF 84 (2² X 3 X 7). Structuur: 1 - 4 - 7. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (8): (1) Gn 15,8. (2) Gn 24,14. (3) Gn 42,33. (4) 1 S 20,9. (5) 1 S 22,3. (6) 1 K 3,7. (7) Js 47,8. (8) Job 9,21.
- ind. fut. 1ste pers. enk. γνωσομαι = gnôsomai (ik zal kennen) van het werkw. γιγνωσκω = gignôskô (kennen, weten) . Taalgebruik in het NT: gignôskô (kennen, weten). Taalgebruik in de LXX: gignôskô (kennen, weten). Bijbel (17): (1) Gn 15,8. (2) Gn 24,14. (3) Gn 24,44. (4) Gn 42,33. (5) Gn 42,34. (6) Nu 22,19. (7) Re 6,37. (8) 2 S 19,36. (9) 2 S 24,2. (10) Js 47,8. (11) Jr 11,18. (12) Ps 119,125. (13) Rt 4,4. (14) Da 2,9. (15) 1 Kr 21,2. (16) Lc 1,18. (17) 1 Kor 4,19.

Gn 15,8.4. - 5. אֵדַע בּמָּה = bammâh éda` (waardoor zal ik weten). Tenakh (1): Gn 15,8.
- κατα τι γνωσομαι = kata ti gnôsomai (waardoor zal ik weten). LXX (1): Gn 15,8. NT (1): Lc 1,18.
- In Gn 15,1-6 doet JHWH aan Abram de belofte van een erfgenaam. In Gn 15,2 maakt Abram zijn beklag tot JHWH: "wat zal Jij mij gegeven en ik kinderloos door het leven ga". In Gn 16,7 doet JHWH de belofte van de erfenis. Abram zegt dan: hoe zal ik weten... (Gn 15,8). Bij Abram is het geen teken van ongeloof, want in Gn 15,6 lezen we dat Abram geloofde en het hem tot gerechtigheid werd gerekend. In Lc 1,18 stelt Zacharia een gelijkaardige vraag als Abram: volgens wat kan ik weten ? Bij Zacharia is er ongeloof, want hij en Elisabeth zijn oud.

Gn 15,9 - Gn 15,9 -- Gn 15,1-21: Gods verbond met Abram -- taalgebruik -- Gn 15,1 - Gn 15,2 - Gn 15,3 - Gn 15,4 - Gn 15,5 - Gn 15,6 - Gn 15,7 - Gn 15,8 - Gn 15,9 - Gn 15,10 - Gn 15,11 - Gn 15,12 - Gn 15,13 - Gn 15,14 - Gn 15,15 - Gn 15,16 - Gn 15,17 - Gn 15,18 - Gn 15,19 - Gn 15,20 - Gn 15,21 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
9eipen de autô labe moi damalin trietizousan kai aiga trietizousan kai krion trietizonta kai trugona kai peristeran  9 respondens Dominus sume inquit mihi vaccam triennem et capram trimam et arietem annorum trium turturem quoque et columbam    9 En Hij zeide tot hem: Neem Mij een driejarige vaars, en een driejarige geit, en een driejarigen ram, en een tortelduif, en een jonge duif. [9] Hij zei tegen hem: ‘Haal een driejarige koe, een driejarige bok, een driejarige ram, een tortel en een jonge duif.’   [9] ‘Haal een driejarige koe,’ zei de HEER, ‘een driejarige geit, een driejarige ram, een tortelduif en een jonge gewone duif.’   9 Hij zegt tot hem: neem voor mij een kalf van drie jaar, een geit van drie jaar en een ram van drie jaar, een tortel en een duif!   9. Il lui dit: Va me chercher une génisse de trois ans, une chèvre de trois ans, un bélier de trois ans, une tourterelle et un pigeonneau.

King James Bible. [9] And he said unto him, Take me an heifer of three years old, and a she goat of three years old, and a ram of three years old, and a turtledove, and a young pigeon.
Luther-Bibel. 9Und er sprach zu ihm: Bringe mir eine dreijährige Kuh, eine dreijährige Ziege, einen dreijährigen Widder, eine Turteltaube und eine andere Taube.

Tekstuitleg van Gn 15,9.

1. וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. אמר = ´-m-r (zeggen). Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). getalswaarde: aleph = 1, mem = 13 of 40, resj = 20 of 200; totaal: 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal). Structuur: 1 - 4 - 2. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (1879). Pentateuch (594). Eerdere Profeten (868). Latere Profeten (120). 12 Kleine Profeten (56). Geschriften (241). Gn (315). Gn 15 (7): (1) Gn 15,2. (2) Gn 15,3. (3) Gn 15,5. (4) Gn 15,7. (5) Gn 15,8. (6) Gn 15,9. (7) Gn 15,13.
Elfmaal is sprake van een vorm van spreken. Driemaal richt Abram zich tot JHWH, tweemaal in de vorm van een vraag. Achtmaal richt JHWH zich tot Abram.
- Grieks. act. ind. praes. 3de pers. enk. λεγει = legei (hij zegt) van het werkw. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in het NT: legô (zeggen). Taalgebruik in de Septuaginta.: legô (zeggen). Pentateuch (36). Gn (4): (1) Gn 15,2. (2) Gn 22,16. (3) Gn 32,5. (4) Gn 45,9.

  legô: act. ind. praes. bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev. 
3 act. ind. pr. 3de pers. enk.  legei 1027  702  325  54  62  14  112  11  46  26  130  242 

- Lat. dicere. E. to say. Fr. dire. D. sprechen (spreken). legô komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur; les, Fr. leçon.

1. - 2. וַיּאֹמֶר אֵלָיו = wajjo´mèr ´elâ(j)w (en hij zei tot hem). Tenakh (83). Gn (17): (1) Gn 15,7. (2) Gn 15,9. (3) Gn 17,1. (4) Gn 19,21. (5) Gn 20,6. (6) Gn 22,1. (7) Gn 24,5. (8) Gn 24,6. (9) Gn 26,9. (10) Gn 27,1 (2X). (11) Gn 27,26. (12) Gn 27,39. (13) Gn 30,27. (14) Gn 30,29. (15) Gn 32,28. (16) Gn 33,13. (17) Gn 43,3.

Gn 15,10 - Gn 15,10 -- Gn 15,1-21: Gods verbond met Abram -- taalgebruik -- Gn 15,1 - Gn 15,2 - Gn 15,3 - Gn 15,4 - Gn 15,5 - Gn 15,6 - Gn 15,7 - Gn 15,8 - Gn 15,9 - Gn 15,10 - Gn 15,11 - Gn 15,12 - Gn 15,13 - Gn 15,14 - Gn 15,15 - Gn 15,16 - Gn 15,17 - Gn 15,18 - Gn 15,19 - Gn 15,20 - Gn 15,21 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10elaben de autô panta tauta kai dieilen auta mesa kai ethèken auta antiprosôpa allèlois ta de ornea ou dieilen  10 qui tollens universa haec divisit per medium et utrasque partes contra se altrinsecus posuit aves autem non divisit      10 En hij bracht Hem deze alle, en hij deelde ze middendoor, en hij leide elks deel tegen het andere over; maar het gevogelte deelde hij niet. [10] Hij haalde dit alles, sneed de dieren doormidden en legde de stukken tegenover elkaar; alleen de vogels sneed hij niet door.   [10] Abram haalde al deze dieren, sneed ze middendoor en legde de twee helften van elk dier tegenover elkaar. Alleen de vogels sneed hij niet door.  10 Hij neemt voor hem die alle, deelt ze middendoor en geeft elk deel zijn plaats als ‘man ontmoet makker’; de vogels heeft hij niet gedeeld.  10. Il lui amena tous ces animaux, les partagea par le milieu et plaça chaque moitié vis-à-vis de l'autre; cependant il ne partagea pas les oiseaux.

King James Bible. [10] And he took unto him all these, and divided them in the midst, and laid each piece one against another: but the birds divided he not.
Luther-Bibel. 10Und er brachte ihm dies alles und zerteilte es in der Mitte und legte je einen Teil dem andern gegenüber; aber die Vögel zerteilte er nicht.

Tekstuitleg van Gn 15,10. Het vers Gn 15,10 telt 17 woorden en 57 (3 X 19) letters. De getalswaarde van Gn 15,10 is 5946 (2 X 3 X 991). Het vers telt 4 zinnen.

Gn 15,10.5. act. piel imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְּבַתֵר = wajëbhathther (en hij sneed door) van het werkw. בָתַר = bâthar (doorsnijden, in stukken snijden). Taalgebruik in Tenakh: bâthar (doorsnijden). getalswaarde: beth = 2, thaw = 22 of 400, resj = 20 of 200; totaal: 44 (2² X 11) of 602 (2 X 7 X 43). De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (1): Gn 15,10.

Gn 15,10.11. בִּתְרוֹ = bithërô (zijn stuk) < zelfst. naamw. mann. enk. stat. construct. + suffix pers. voornaamw. 3de pers. mann. enk.. Zie het zelfst. naamw. בֶתֶר = bèthèr (stuk, deel). Zie het werkw. בָתַר = bâthar (doorsnijden, in stukken snijden). Taalgebruik in Tenakh: bâthar (doorsnijden). getalswaarde: beth = 2, thaw = 22 of 400, resj = 20 of 200; totaal: 44 (2² X 11) of 602 (2 X 7 X 43). De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (1): Gn 15,10.

Gn 15,10.17. act. ind. perf. 3de pers. mann. enk. בָתַר = bâthar (doorsnijden, in stukken snijden). Taalgebruik in Tenakh: bâthar (doorsnijden). getalswaarde: beth = 2, thaw = 22 of 400, resj = 20 of 200; totaal: 44 (2² X 11) of 602 (2 X 7 X 43). De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (1): Gn 15,10.

Gn 15,11 - Gn 15,11 -- Gn 15,1-21: Gods verbond met Abram -- taalgebruik -- Gn 15,1 - Gn 15,2 - Gn 15,3 - Gn 15,4 - Gn 15,5 - Gn 15,6 - Gn 15,7 - Gn 15,8 - Gn 15,9 - Gn 15,10 - Gn 15,11 - Gn 15,12 - Gn 15,13 - Gn 15,14 - Gn 15,15 - Gn 15,16 - Gn 15,17 - Gn 15,18 - Gn 15,19 - Gn 15,20 - Gn 15,21 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
11katebè de ornea epi ta sômata ta dichotomèmata autôn kai sunekathisen autois abram  11 descenderuntque volucres super cadavera et abigebat eas Abram   11 En het wild gevogelte kwam neder op het aas; maar Abram joeg het weg. [11] Er kwamen roofvogels op de dode dieren af, maar Abram joeg ze weg.
 
[11] Er kwamen gieren op de kadavers af, maar Abram joeg ze weg.  11 Dan daalt de gier neer op de stukken aas; hij weet ze te keren, Abram.  11. Les rapaces s'abattirent sur les cadavres, mais Abram les chassa.

King James Bible. [11] And when the fowls came down upon the carcases, Abram drove them away.
Luther-Bibel. 11Und die Raubvögel stießen hernieder auf die Stücke, aber Abram scheuchte sie davon.

Tekstuitleg van Gn 15,11.

Gn 15,12 - Gn 15,12 -- Gn 15,1-21: Gods verbond met Abram -- taalgebruik -- Gn 15,1 - Gn 15,2 - Gn 15,3 - Gn 15,4 - Gn 15,5 - Gn 15,6 - Gn 15,7 - Gn 15,8 - Gn 15,9 - Gn 15,10 - Gn 15,11 - Gn 15,12 - Gn 15,13 - Gn 15,14 - Gn 15,15 - Gn 15,16 - Gn 15,17 - Gn 15,18 - Gn 15,19 - Gn 15,20 - Gn 15,21 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
12peri de èliou dusmas ekstasis epepesen tô abram kai idou fobos skoteinos megas epipiptei autô  12 cumque sol occumberet sopor inruit super Abram et horror magnus et tenebrosus invasit eum     12 En het geschiedde, als de zon was aan het ondergaan, zo viel een diepe slaap op Abram; en ziet, een schrik, en grote duisternis viel op hem. [12] Bij zonsondergang viel Abram in een diepe slaap; hevige angst en duisternis overvielen hem.  
[12] Toen de zon op het punt stond onder te gaan, viel Abram in een diepe slaap. Opeens werd hij overweldigd door angst en diepe duisternis. 
12 ¶ Toen de zon kwam op het punt van thuiskomst is een verdoving over Abram gevallen, en zie, angst, dikke duisternis, valt over hem.  12. Comme le soleil allait se coucher, une torpeur tomba sur Abram et voici qu'un grand effroi le saisit.

King James Bible. [12] And when the sun was going down, a deep sleep fell upon Abram; and, lo, an horror of great darkness fell upon him.
Luther-Bibel. 12Als nun die Sonne am Untergehen war, fiel ein tiefer Schlaf auf Abram, und siehe, Schrecken und große Finsternis überfiel ihn.

Tekstuitleg van Gn 15,12. Geleerden vermoeden dat Gn 15,13-16 werd ingevoegd. Daarop wijst de inleiding van Gn 15,12 en Gn 15,17. Gn 15,13-16 onderbreekt het verbondsverhaal (Gn 15,7-12 en Gn 15,17-18).

Gn 15,12.1. wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn). De getalswaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31. 31 is de getalswaarde van אֵל = ´el (God); aleph = 1, lamed = 12 of 30; totaal: 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld).Taalgebruik in Tenakh: hâjâh (zijn). getalswaarde: he = 5, jod = 10; totaal: 20 (2² X 5). Structuur: 5 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (784). Pentateuch (181). Eerdere Profeten (339). Latere Profeten (116). 12 Kleine Profeten (22). Geschriften (126). Gn (114). Gn 15 (2): (1) Gn 15,12. (2) Gn 15,17.

Gn 15,12.2. הַשֶּׁמֶשׁ = hasjsjèmèsj (de zon) < prefix bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. שֶׁמֶשׁ = sjèmèsj (zon). Taalgebruik in Tenakh: sjèmèsj (zon). getalswaarde: sjin = 21 of 300; mem = 13 of 40; totaal: 55 (5 X 11) OF 640 (2² X 2³ X 2³ X 5²). Structuur: 3 - 4 - 3.De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (86). Pentateuch (19). Eerdere Profeten (22). Latere Profeten (3). 12 Kleine Profeten (5). Geschriften (37). Gn (6): (1) Gn 15,12. (2) Gn 15,17. (3) Gn 19,23. (4) Gn 28,11. (5) Gn 32,32. (6) Gn 37,9.

Gn 15,12.1. - 2. וַיְהי הַשֶּׁמֶשׁ = wajëhî hasjsjèmèsj (en de zon was). Tenakh (2): (1) Gn 15,12. (2) Gn 15,17.

Gn 15,13 - Gn 15,13 -- Gn 15,1-21: Gods verbond met Abram -- taalgebruik -- Gn 15,1 - Gn 15,2 - Gn 15,3 - Gn 15,4 - Gn 15,5 - Gn 15,6 - Gn 15,7 - Gn 15,8 - Gn 15,9 - Gn 15,10 - Gn 15,11 - Gn 15,12 - Gn 15,13 - Gn 15,14 - Gn 15,15 - Gn 15,16 - Gn 15,17 - Gn 15,18 - Gn 15,19 - Gn 15,20 - Gn 15,21 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
13kai errethè pros abram ginôskôn gnôsè oti paroikon estai to sperma sou en gè ouk idia kai doulôsousin autous kai kakôsousin autous kai tapeinôsousin autous tetrakosia etè  13 dictumque est ad eum scito praenoscens quod peregrinum futurum sit semen tuum in terra non sua et subicient eos servituti et adfligent quadringentis annis    13 Toen zeide Hij tot Abram: Weet voorzeker, dat uw zaad vreemd zal zijn in een land, dat het hunne niet is, en zij zullen hen dienen, en zij zullen hen verdrukken vierhonderd jaren. [13] En de heer zei tegen Abram: ‘U moet goed weten dat uw nakomelingen als vreemden zullen wonen in een land dat niet van hen is. Zij zullen hen als slaven dienen en men zal hen onderdrukken, vierhonderd jaar lang.   [13] Toen zei de HEER: ‘Wees ervan doordrongen dat je nakomelingen als vreemdeling zullen wonen in een land dat niet van hen is en dat ze daar slaaf zullen zijn en onderdrukt zullen worden, vierhonderd jaar lang.   13 Hij zegt tot Abram: weten, heel goed weten moet je dat je zaad zwerver–te–gast zal wezen, in een land niet van hen; knechten zullen ze hen, en knevelen,– vierhonderd jaar lang;  13. Yahvé dit à Abram: Sache bien que tes descendants seront des étrangers dans un pays qui ne sera pas le leur. Ils y seront esclaves, on les opprimera pendant quatre cents ans.

King James Bible. [13] And he said unto Abram, Know of a surety that thy seed shall be a stranger in a land that is not theirs, and shall serve them; and they shall afflict them four hundred years;
Luther-Bibel. 13Da sprach der HERR zu Abram: Das sollst du wissen, dass deine Nachkommen werden Fremdlinge sein in einem Lande, das nicht das ihre ist; und da wird man sie zu dienen zwingen und plagen vierhundert Jahre.

Tekstuitleg van Gn 15,13. Het vers Gn 15,13 telt 17 woorden en 61 (priemgetal) letters. De getalswaarde van Gn 15,13 is 3823 (priemgetal). JHWH voorspelt wat het volk ten wachten staat. Dat wordt uitvoerig beschreven in Ex. In de geloofsbelijdenis van Dt 26 wordt de terminologie van Gn 15 hernomen.

1. wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw.. אמר = ´-m-r. (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. ´âmar (hij zegt). (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. ómar (ik zeg). Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). getalswaarde van ´âmar (zeggen): aleph = 1, mem = 13 of 40, resj = 20 of 200; totaal: 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal). Structuur: 1 - 4 - 2. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (1879). Pentateuch (594). Eerdere Profeten (868). Latere Profeten (120). 12 Kleine Profeten (56). Geschriften (241). Gn (315). In zeven verzen in Gn 15: (1) Gn 15,2: wajjo´mèr. (2) Gn 15,3: wajjo´mèr (en Abram zei). (3) Gn 15,5 (tweemaal JHWH tot Abram). (4) Gn 15,7 (JHWH tot Abram). (5) Gn 15,8 (Abram tot JHWH). (6) Gn 15,9 (JHWH tot Abram). (7) Gn 15,13 (JHWH tot Abram). Gn 15,1: hâjâh dëbhar IHWH (was het woord van JHWH). Gn 15,4: wëhinneh dëbhar IHWH (en zie het woord van JHWH). Gn 15,18: le´mor (zeggend); JHWH tot Abram. Elfmaal is sprake van een vorm van spreken. Driemaal richt Abram zich tot JHWH, tweemaal in de vorm van een vraag. Achtmaal richt JHWH zich tot Abram.

5. zelfst. naamw. גֵר = ger (vreemdeling). Zie: גר = gwr (als vreemdeling verblijven). Taalgebruik in Tenakh: gwr (zich als vreemdeling ophouden). getalswaarde: gimel = 3, resj = 20 of 200; totaal: 23 OF 203. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (4): (1) Gn 15,13. (2) Dt 23,8. (3) Ps 39,13. (4) Mal 3,5.
- In de geloofsbelijdenis van Dt 26 komt de werkwoordvorm voor: וַיָּגָר = wajjâgâr (hij verbleef als vreemdeling) < prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk.. Zie: גר = gwr (als vreemdeling verblijven). Taalgebruik in Tenakh: gwr (zich als vreemdeling ophouden). getalswaarde: gimel = 3, resj = 20 of 200; totaal: 23 OF 203. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (6): (1) Gn 20,1. (2) Gn 21,34. (3) Nu 22,3. (4) Dt 26,5. (5) 1 S 18,15. (6) Ps 75,9.

Gn 15,13.12. prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm act. qal perf. 3de pers. mann. mv. + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. mv. וַעֲבָדוּם = wa`äbhâdûm (en zij zullen hen dienen) van het werkw. עָבַד = `âbhad (werken, dienen). Taalgebruik in Tenakh: `âbhad (werken, dienen). getalswaarde: ajin =16 of 70, beth = 2, daleth = 4; totaal: 22 OF 76 (4 X 19). Structuur: 7 - 2 - 4. De som van de elementen is 4. Tenakh (2): (1) Gn 15,13. (2) Dt 31,20.
- In Gn 15,14 is er sprake over het oordeel over die slavendienst.
- In Ex is er vaak sprake over de slavendienst in Egypte: הָעֳבֹדָה= hâ`äbhodâh (de dienst) < prefix bepaald lidw. ha + עֳבֹדָה = `äbhodâh (dienst). Zie: עָבַד = `âbhad (werken, dienen). Taalgebruik in Tenakh: `âbhad (werken, dienen). getalswaarde: ajin =16 of 70, beth = 2, daleth = 4; totaal: 22 OF 76 (4 X 19). Structuur: 7 - 2 - 4. De som van de elementen is 4. Tenakh (12): (1) Ex 2,23. (2) Ex 5,9. (3) Ex 12,25. (4) Ex 12,26. (5) Ex 13,5. (6) Ex 35,24. (7) Ex 36,5. (8) Ex 39,42. (9) Nu 8,25. (10) Js 14,3. (11) Ez 29,18. (12) Neh 7,18.
- In de geloofsbelijdenis van Dt is er sprake van slavendienst (Dt 26,6). עֳבֹדָה = `äbhodâh (dienst). עָבַד = `âbhad (werken, dienen). Taalgebruik in Tenakh: `âbhad (werken, dienen). getalswaarde: ajin =16 of 70, beth = 2, daleth = 4; totaal: 22 OF 76 (4 X 19). Structuur: 7 - 2 - 4. De som van de elementen is 4. Tenakh (19): (1) Ex 1,14. (2) Lv 23,7. (3) Lv 23,8. (4) Lv 23,21. (5) Lv 23,25. (6) Lv 23,35. (7) Lv 23,36. (8) Nu 4,23. (9) Nu 4,47. (10) Nu 28,18. (11) Nu 28,25. (12) Nu 28,26. (13) Nu 29,1. (14) Nu 29,12. (15) Nu 29,35. (16) Dt 26,6. (17) Ez 29,18. (18) Kl 1,3. (19) Da 7,21.

Gn 15,13.13. וְעִנּוּ = wë`innû (en zij zullen onderdrukken) < prefix verbindingswoord wë + act. piel perf. 3de pers. mann. mv.. עָנַה = `ânâh (bedrukt, terneergebogen zijn, bitter lijden). Taalgebruik in Tenakh: `ânâh (bedrukt, terneergebogen zijn, bitter lijden). getalswaarde: ajin = 16 of 70, nun = 14 of 50, he = 5; totaal: 35 (5 X 7) OF 125 (5³). Structuur: 7 - 5 - 5. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (2): (1) Gn 15,13. (2) Nu 24,24 (2X).
- De onderdrukking van het volk door Egypte wordt aangekondigd aan Abram (Gn 15,13). In Ex 3,7 spreekt JHWH Mozes toe in het brandend braambos; Hij heeft de ellende van het volk gezien. Het is de voltrekking van wat reeds aan Abraham was aangekondigd.
- zelfst. naamw. עֲנִי = `ânî (ellende, lijden, verdrukking, nederigheid). Zie: עֲנִי = `ânî ((arm, ellendig, deemoedig). Taalgebruik in Tenakh: `ânî (arm, ellendig, deemoedig). getalswaarde: ajin = 16 of 70, nun = 14 of 50, jod = 10; totaal: 40 (2³ X 5; som van de factoren: 13) of 130 (2 X 5 X 13 OF 5 X 26). Structuur: 7 - 5 - 1. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (5): (1) Ex 3,7. (2) 2 K 14,26. (3) Neh 9,9. (4) Ps 107,10. (5) Kl 3,1.
- zelfst. naamw. + suffix persoonl. voornaamw. 1ste pers. mv. עָנְיֵנוּ = `ânëjenû (onze verdrukking, onze nederigheid). Tenakh (2): (1) Dt 27,7. (2) Ps 44,25.
- In de geloofsbelijdenis van Dt is er eveneens sprake van onderdrukking (Dt 26,6): וְעִנּוּ = wë`innû (en zij zullen onderdrukken) < prefix verbindingswoord wë + act. piel perf. 3de pers. mann. mv. + suffix persoonl. voornaamw. 1ste pers. mv.. Tenakh (1): Dt 26,6.

Gn 15,13.15. אַרְבַּע = ´arëba` (vier). Zie: ´arëbâ`îm (veertig, 40). Taalgebruik in Tenakh: ´arëbâ`îm (veertig. 40). getalswaarde: aleph = 1; resj = 20 of 200; beth = 2; ajin = 16 of 70; totaal: 39 (3 X 13) OF 273 (3 X 7 X 13). Structuur: 1 - 2 - 2 - 7. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (94). Pentateuch (25). Eerdere Profeten (31). Latere Profeten (10). 12 Kleine Profeten (4). Geschriften (24). Gn (7): (1) Gn 11,16. (2) Gn 15,13. (3) Gn 23,2. (4) Gn 23,15. (5) Gn 23,16. (6) Gn 31,41. (7) Gn 33,1. Ex (11): (1) Ex 25,12. (2) Ex 25,26. (3) Ex 26,2. (4) Ex 26,8. (5) Ex 27,2. (6) Ex 27,4. (7) Ex 36,9. (8) Ex 37,3. (9) Ex 37,13. (10) Ex 38,2. (11) Ex 38,5.

Gn 15,13.16. vr. mv. מֵאוֹד = me´ôth (honderden). Zie: מֵאָה = me´âh (honderd), zie 100. Taalgebruik in Tenakh: me´âh (honderd). getalswaarde: mem = 13 of 40, aleph = 1, he = 5; totaal: 19, zie 19, of 46 (2 X 23), zie 46. Structuur: 4 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (278). Pentateuch (101). Eerdere Profeten (59). Latere Profeten (14). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (104). Gn (33). Gn 5 (17): (1) Gn 5,5. (2) Gn 5,7. (3) Gn 5,8. (4) Gn 5,10. (5) Gn 5,11. (6) Gn 5,13. (7) Gn 5,14. (8) Gn 5,16. (9) Gn 5,17. (10) Gn 5,19. (11) Gn 5,20. (12) Gn 5,22. (13) Gn 5,23. (14) Gn 5,26. (15) Gn 5,27. (16) Gn 5,31. (17) Gn 5,32. Gn 15 (1): Gn 15,13. Ex (12): (1) Ex 12,37. (2) Ex 12,40. (3) Ex 12,41. (4) Ex 14,7. (5) Ex 18,21. (6) Ex 18,25. (7) Ex 30,23. (8) Ex 30,24. (9) Ex 38,24. (10) Ex 38,25. (11) Ex 38,26. (12) Ex 38,29.

Gn 15,13.15. - 16. אַרְבַּע מֵאוֹת = ´arëba` me´ôth (vierhonderd). Tenakh (23). Pentateuch (3): (1) Gn 15,13. (2) Gn 23,16.(3) Gn 33,1.
- וְאַרְבַּע מֵאוֹת = wë´arëba` me´ôth (en vierhonderd). Tenakh (26). Gn (4): (1) Gn 11,13. (2) Gn 11,15. (3) Gn 11,17. (4) Gn 32,7. Ex (5): (1) Ex 12,40. (2) Ex 12,41. (3) Ex 38,29.
- Volgens Gn 15,13 zal het volk 400 jaar slavendienst verrichten. Volgens Ex 12,40 is dat 430 jaar. In Gn 15 wordt een nakomeling beloofd. Volgens Gn 21,3 wordt Isaak geboren. Dan is Abraham 100 jaar. Volgens vele joodse bronnen wordt de 400 jaar slavendienst berekend vanaf de geboorte van Isaak. Eveneens volgens vele joodse bronnen werd Isaak geboren op de 15de nisan, de dag waarop Pasen gevierd wordt. Dat houdt in dat tussen de belofte van een nakomeling in Gn 15 en de realisatie in Gn 21 een periode van 30 jaar bestrijkt. Abraham moet dan 70 jaar zijn.
- Kreuzer S., 430 Jahre, 400 Jahre oder 4 Generationen - Zu den Zeitangaben über den Ägyptenaufenthalt der 'Israeliten'. Zeitschrift für die Alttestamentliche Wissenschaft 98 (1986), S. 199-210. Zie: http://www.degruyter.com/view/j/zatw.1986.98.issue-2/zatw.1986.98.2.199/zatw.1986.98.2.199.xml.
- Kreuzer S., Zur Priorität von Exodus 12,40 MT - Die chronologische Interpretation des Ägyptenaufenthalts in der judäischen, samaritanischen und alexandrinischen Exegese. Zeitschrift für die alttestamentliche Wissenschaft 103 (1991), S. 252-258.

Gn 15,13.17. שָׁנָה = sjânâh (jaar). Taalgebruik in Tenakh: sjânâh (jaar). getalswaarde): sjin = 21 of 300, nun = 14 of 50, he = 5; totaal: 40 of 355 (5 X 71). Structuur: 3 - 5 - 5. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (270). Pentateuch (114). Eerdere Profeten (86). Latere Profeten (33). 12 Kleine Profeten (6). Geschriften (51). Gn (75). Gn 15 (1): Gn 15,13.
- Grieks. ετος = etos (jaar). Taalgebruik in het NT: etos (jaar). Taalgebruik in de LXX: etos (jaar). Een vorm van ετος = etos (jaar) in de LXX (718), in het NT (49).
- Latijn. annus (jaar). Fr. an of année. Ned. jaar. E. year. D. Jahr. Aramees: שְׁנָה = sjënâh (jaar). Arabisch: سَنَة = sanah (jaar). Taalgebruik in de Qoran: sanah (jaar).

Gn 15,13.15. - 17. וְאַרְבַּע מֵאוֹת שָׁנָה = ´arëba` me´ôth (en vierhonderd jaar). Slechts in Gn 15,13.
- אַרְבַּע מֵאוֹת שָׁנָה = ´arëba` me´ôth (vierhonderd jaar). Tenakh (6): (1) Gn 11,13. (2) Gn 11,15. (3) Gn 11,17. (4) Ex 12,40. (5) Ex 12,41. (6) 1 K 6,1.

Gn 15,14 - Gn 15,14 -- Gn 15,1-21: Gods verbond met Abram -- taalgebruik -- Gn 15,1 - Gn 15,2 - Gn 15,3 - Gn 15,4 - Gn 15,5 - Gn 15,6 - Gn 15,7 - Gn 15,8 - Gn 15,9 - Gn 15,10 - Gn 15,11 - Gn 15,12 - Gn 15,13 - Gn 15,14 - Gn 15,15 - Gn 15,16 - Gn 15,17 - Gn 15,18 - Gn 15,19 - Gn 15,20 - Gn 15,21 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
14to de ethnos ô ean douleusôsin krinô egô meta de tauta exeleusontai ôde meta aposkeuès pollès  14 verumtamen gentem cui servituri sunt ego iudicabo et post haec egredientur cum magna substantia     14 Doch Ik zal het volk ook rechten, hetwelk zij zullen dienen; en daarna zullen zij uittrekken met grote have. [14] Maar het volk dat zij moeten dienen zal Ik vonnissen, en daarna zullen zij wegtrekken met rijke bezittingen.   [14] Maar ik zal hun onderdrukkers ter verantwoording roepen, en dan zullen ze wegtrekken, met grote rijkdommen.   14 maar ook zal ik de macht waarvan zij knechten zullen zijn berechten; daarna zullen ze uittocht houden met groot bezit  14. Mais je jugerai aussi la nation à laquelle ils auront été asservis et ils sortiront ensuite avec de grands biens.

King James Bible. [14] And also that nation, whom they shall serve, will I judge: and afterward shall they come out with great substance.
Luther-Bibel. 14Aber ich will das Volk richten, dem sie dienen müssen. Danach sollen sie ausziehen mit großem Gut.

Tekstuitleg van Gn 15,14. Het vers Gn 15,14 telt 12 (2² X 3) woorden en 42 (2 X 3 X 7) letters. De getalswaarde van Gn 15,14 is 2169 (3² X 241).

Gn 15,14.5. act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. יַעֲבֹדוּ = ja`äbhodû (zij zullen dienen) van het werkw. עָבַד = `âbhad (werken, dienen). Taalgebruik in Tenakh: `âbhad (werken, dienen). getalswaarde: ajin =16 of 70, beth = 2, daleth = 4; totaal: 22 OF 76 (4 X 19). Structuur: 7 - 2 - 4. De som van de elementen is 4. Tenakh (1): Gn 15,14.
- Er was reeds sprake van dienen in Gn 15,13.

Gn 15,14.6. d-n ( דָן = dân): (1) dân (Dan). (2) werkwoordvorm act. qal perf. 3de pers. mann. enk. dân (hij spreekt recht). (3) werkwoordvorm act. qal part. perf. mann. enk dân (rechtsprekende). Taalgebruik in Tenakh: dân (Dan). getalswaarde: daleth = 4, nun = 14 of 50; totaal: 18 (2 X 3²) OF 54 (2 X 3³). Verhouding: 1 op 4. Structuur: 4 - 5. De som van de elementen is telkens 9. Tenakh (53). Pentateuch (24). Eerdere Profeten (18). Latere Profeten (5). 12 Kleine Profeten (1). Geschriften (5). Gn (7): (1) Gn 14,14. (2) Gn 15,14. (3) Gn 30,6. (4) Gn 35,25. (5) Gn 46,23. (6) Gn 49,16. (7) Gn 49,17. Ex (4): (1) Ex 1,4. (2) Ex 31,6. (3) Ex 35,34. (4) Ex 38,23. De persoonsnaam Dan. Tenakh (19). Pentateuch (8): (1) Gn 30,6. (2) Gn 35,25. (3) Gn 49,16. (4) Ex 1,4. (5) Nu 26,42. (6) Dt 27,13. (7) Dt 33,22. (8) Dt 34,1. Eerdere Profeten (2): (1) Joz 19,47. (2) Re 18,29. Latere Profeten (3). 12 Kleine Profeten (1). Geschriften (5). Dan is de 1ste zoon van Bilha, de bijvrouw van Rachel. Hij is de 5de zoon van Jakob na de 4 zonen uit Lea.

8. וְאַחֲרֵי = wë´achäre(j) (en achter, en na) <. prefix voegwoord wë + voorzetsel (de vorm van een stat. constr. mann. mv.). Zie: אַחֲרֵי = ´achäre(j) (achter, na). Taalgebruik in Tenakh: ´achäre(j) (achter). getalswaarde: aleph = 1, chet = 8, resj = 20 of 200, jod = 10; totaal: 39 (3 X 13) OF 219 (3 X 73). Structuur: 1 - 8 - 2 - 1. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (45). Pentateuch (17). Eerdere Profeten (8). Latere Profeten (12). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (8). Gn (5): (1) Gn 15,14. (2) Gn 23,19. (3) Gn 25,26. (4) Gn 32,21. (5) Gn 45,15.
- אַחֲרֵי = ´achäre(j) (achter, na). Taalgebruik in Tenakh: ´achäre(j) (achter). getalswaarde: aleph = 1, chet = 8, resj = 20 of 200, jod = 10; totaal: 39 (3 X 13) OF 219 (3 X 73). Structuur: 1 - 8 - 2 - 1. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (294). Pentateuch (80). Eerdere Profeten (134). Latere Profeten (37). 12 Kleine Profeten (5). Geschriften (38). Gn (39).
- In dit woord vinden we de letters אח = ach terug, die staan voor אָח = ´âch (broer).

9. כֵן = khen (zo). Taalgebruik in Tenakh: khen (zo). getalswaarde: kaph = 11 of 20, nun = 14 of 50; totaal: 25 (5²) OF 70 (2 X 5 X 7). Structuur: 2 - 5. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (514). Pentateuch (156). Eerdere Profeten (109). Latere Profeten (109). 12 Kleine Profeten (25). Geschriften (115). Gn (48).

Gn 15,14.8. - 9. אַחַרֵי כֵן = ´achäre(j) khen (achter zo, zo dan). Tenakh (23). Pentateuch (3). Eerdere Profeten (13). Latere Profeten (2). 12 Kleine Profeten (1): Jl 3,1. Geschriften (4). Tenakh (23): (1) Gn 6,4. (2) Gn 41,31. (3) Ex 11,1. (4) Joz 10,26. (5) Re 16,4. (6) 1 S 9,13. (7) 1 S 24,6. (8) 1 S 24,9. (9) 2 S 2,1. (10) 2 S 8,1. (11) 2 S 10,1. (12) 2 S 13,1. (13) 2 S 21,14. (14) 2 S 21,18. (15) 2 S 24,10. (16) 2 K 6,24. (17) 1 Kr 18,1. (18) 1 Kr 19,1. (19) 1 Kr 20,4. (20) Job 3,1. (21) Js 1,26. (22) Jr 34,11. (23) Jl 3,1.
- וְאַחֲרֵי כֵן = wë´achäre(j) khen (en achter zo, en zo dan, en daarna). Tenakh (20). (1) Gn 15,14. (2) Gn 23,19. (3) Gn 25,26. (4) Gn 32,21. (5) Gn 45,15. (6) Ex 3,20. (7) Ex 11,8. (8) Ex 34,32. (9) Lv 16,26. (10) Lv 16,28. (11) Nu 4,15. (12) Nu 8,15. (13) Nu 8,22. (14) Nu 9,17. (15) Joz 8,34. (16) 2 Kr 33,14. (17) Jr 16,16. (18) Jr 21,7. (19) Jr 46,26. (20) Jr 49,6.

Gn 15,14.10. act. qal perf. 3de pers. mann. mv. יֵצְאוּ = jetsë´û (zij zullen uittrekken) van het werkw. יָצַא = jâtsa´ (uitgaan, uittrekken). יָצַא = jâtsa´ (uitgaan, uittrekken). Taalgebruik in Tenakh: jâtsâ´ (uitgaan, uittrekken). Taalgebruik in Ex: jâtsâ´ (uitgaan, uittrekken). getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, aleph = 1; totaal: 29 OF 101 (3³ X 3²). Structuur: 1 - 9 - 1. De som van de elementen is telkens 2. Taalgebruik in Tenakh: (1) Gn 15,14. (2) Nu 27,21. (3) Dt 28,7. (4) Joz 8,5. (5) Re 21,21. (6) 2 K 7,12. (7) 2 K 20,18. (8) 2 Kr 21,15. (9) Js 39,7. (10) Jr 17,19. (11) Ez 21,24. (12) Ez 30,9. (13) Ez 42,14. (14) Zach 14,8.
- In Gn 15,14 wordt de uittocht aan Abram aangekondigd, in Ex 3,10 krijgt Mozes de opdracht om het volk uit Egypte uit te leiden. וְהוֹצֵא = wëhôtse´ (en leid uit) < prefix verbindingswoord wë + act. imperat. perf. 2de pers. mann. enk. van het werkw. יָצַא = jâtsa´ (uitgaan, uittrekken). Taalgebruik in Tenakh: jâtsâ´ (uitgaan, uittrekken). Taalgebruik in Ex: jâtsâ´ (uitgaan, uittrekken). getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, aleph = 1; totaal: 29 OF 101 (3³ X 3²). Structuur: 1 - 9 - 1. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (1): Ex 3,10.
- In de geloofsbelijdenis van Dt 26 wordt de uittocht verwoord: וַיוֹצֶאֵנוּ = wajjôtse´ (en hij deed ons uitgaan) < waw consec. + werkw.vorm act. hifil imperf. 3de pers. mann. enk. + suffix persoonl. voornaamw. 1ste pers. mv. van het werkw. יָצַא = jâtsa´ (uitgaan, uittrekken). Taalgebruik in Tenakh: jâtsâ´ (uitgaan, uittrekken). getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, aleph = 1; totaal: 29 OF 101 (3³ X 3²). Structuur: 1 - 9 - 1. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (1): Dt 26,8.

Gn 15,15 - Gn 15,15 -- Gn 15,1-21: Gods verbond met Abram -- taalgebruik -- Gn 15,1 - Gn 15,2 - Gn 15,3 - Gn 15,4 - Gn 15,5 - Gn 15,6 - Gn 15,7 - Gn 15,8 - Gn 15,9 - Gn 15,10 - Gn 15,11 - Gn 15,12 - Gn 15,13 - Gn 15,14 - Gn 15,15 - Gn 15,16 - Gn 15,17 - Gn 15,18 - Gn 15,19 - Gn 15,20 - Gn 15,21 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
15su de apeleusè pros tous pateras sou met&chent; eirènès tafeis en gèrei kalô 15 tu autem ibis ad patres tuos in pace sepultus in senectute bona     15 En gij zult tot uw vaderen gaan met vrede; gij zult in goeden ouderdom begraven worden. [15] U zult zelf in vrede tot uw vaderen gaan; pas in gezegende ouderdom zult u begraven worden.  [15] Wat jou betreft: je zult in vrede met je voorouders worden verenigd en in gezegende ouderdom begraven worden.   15 en jij zult bij je vaderen aankomen in vrede; je zult worden begraven in goede grijsheid;  15. Pour toi, tu t'en iras en paix avec tes pères, tu seras enseveli dans une vieillesse heureuse.

King James Bible. [15] And thou shalt go to thy fathers in peace; thou shalt be buried in a good old age.
Luther-Bibel. 15Und du sollst fahren zu deinen Vätern mit Frieden und in gutem Alter begraben werden.

Tekstuitleg van Gn 15,15. Het vers Gn 15,15 telt 8 (2³) woorden en 33 (3 X 11) letters. De getalswaarde van Gn 15,15 is 2706 (2 X 3 X 11 X 41). Het vers Gn 15,15 bestaat uit 2 parallelle zinnen van elk 3 woorden, ingeleid door וְאָתָּה = wë´aththâh (en jij).

Gn 15,15.1. וְאָתָּה = wë´âththâh (en jij). Zie אָתָּה = ´âththâh (jij). Taalgebruik in Tenakh: ´âththâh (jij). getalswaarde: aleph = 1, thaw = 22 of 400, he = 5; totaal: 28 (2² X 7) OF 406 (2 X 7 X 29). Structuur: 1 - 4 - 5. De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (191). Pentateuch (39). Eerdere Profeten (34). Latere Profeten (63). 12 Kleine Profeten (4). Geschriften (51). Gn (9): (1) Gn 3,15. (2) Gn 4,7. (3) Gn 6,21. (4) Gn 15,15. (5) Gn 17,9. (6) Gn 31,44. (7) Gn 32,13. (8) Gn 38,23. (9) Gn 45,19.

Gn 15,15.2. act. qal imperf. 2de pers. mann. enk. תָּבוֹא = thâbhô´ (jij gaat, komt) van het werkw. בָּא = bâ´ (gaan, komen). Taalgebruik in Tenakh: bâ´ (gaan, komen). getalswaarde: beth = 2, aleph = 1; totaal: 3. Structuur: 2 - 1. Spiegelbeeld van het woord אַב = ´ab (vader). De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (23) Gn (7): (1) Gn 15,15. (2) Gn 24,41. (3) Gn 27,33. (4) Gn 30,16. (5) Gn 30,33. (6) Gn 38,16. (7) Gn 41,50. Dt (6): (1) Dt 1,37. (2) Dt 17,14. (3) Dt 23,25. (4) Dt 23,26. (5) Dt 24,10. (6) Dt 27,3.

Gn 15,15.3. ´l: voorzetsel אֶל = ´èl (naar, tot) OF godsnaam El. De verkorte vorm van de godsnaam ´èlohîm is ´èl OF ontkenning ´al (niet). Taalgebruik in Tenakh: ´èl . getalswaarde is: aleph = 1; lamed = 12 of 30; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld). Structuur: 1 - 3. De som van de elementen is telkens 4. Taalgebruik in Genesis: ´èl . Taalgebruik in Jesaja: ´èl . Tenakh (3626). Pentateuch (1096). Eerdere Profeten (1070). Latere Profeten (655). 12 Kleine Profeten (142). Geschriften (662). Genesis (296). Gn 15 (2): (1) Gn 15,1. (2) Gn 15,15.

Gn 15,15.2. - 3. אֶל תָּבוֹא = thâbhô´ (jij gaat naar, komt naar). Tenakh (4): (1) Gn 15,15. (2) Jr 51,60. (3) Ez 38,8. (4) Da 11,6.

Gn 15,15.4. אֲבֹתֶיךָ = ´äbhothè(j)khâ (jouw vaderen) < mann. mv. stat. constr. + suffix pers. voornaamw. 2de pers. mann. enk. van het zelfst. naamw. אַב = ´abh (vader). Taalgebruik in Tenakh: ´abh (vader). getalswaarde: alelph = 1, beth = 2; totaal 3. Structuur: 1 - 2. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (22): (1) Gn 15,15. (2) Ex 10,6. (3) Dt 1,21. (4) Dt 4,31. (5) Dt 4,37. (6) Dt 6,3. (7) Dt 8,3. (8) Dt 8,16. (9) Dt 10,22. (10) Dt 12,1. (11) Dt 27,3. (12) Dt 30,5. (13) Dt 30,9. (14) Dt 31,16. (15) 2 S 7,12. (16) 1 K 13,22. (17) 2 K 20,17. (18) 2 K 22,20. (19) Js 39,6. (20) Ps 45,17. (21) 1 Kr 17,11. (22) 2 Kr 34,28.

Gn 15,15.3. - 4. אֲבֹתֶיךָ אֶל = ´èl ´äbhothè(j)khâ (naar jouw vaderen) . Tenakh (2): (1) Gn 15,15. (2) 2 Kr 34,28.

Gn 15,15.5. בְשָׁלוֹם = bësjâlôm (in vrede) < prefix voorzetsel bë + zelfst. naamw. שָׁלוֹם = sjâlôm (vrede). Taalgebruik in Tenakh: sjâlôm (vrede). getalswaarde: sjin = 21 of 300, lamed = 12 of 30, waw = 6, mem = 13 of 40; totaal: 52 (2 X 26) OF 376 (2³ X 47). Structuur: 3 - 3 - 6 - 4. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (23): (1) Gn 15,15. (2) Gn 26,29. (3) Gn 26,31. (4) Joz 10,21. (5) Re 11,13. (6) 1 S 29,7. (7) 2 S 3,21. (8) 2 S 3,22. (9) 2 S 3,23. (10) 2 S 15,9. (11) 2 S 15,27. (12) 2 S 19,31. (13) 1 K 22,17. (14) 1 K 22,28. (15) 2 K 22,20. (16) Jr 34,5. (17) Jr 43,12. (18) Mal 2,6. (19) Ps 4,9. (20) 2 Kr 18,16. (21) 2 Kr 18,27. (22) 2 Kr 19,1. (23) 2 Kr 34,28.

(1) Gn 15,15. (2) Gn 26,29. (3) Ex 18,23. (4). (5). (6).

Gn 15,15.6. passief nifal 2de pers. mann. enk. תּקָּבֵר = thiqqâber (jij zult begraven worden) van het werkw. קָבַר = qâbhar (begraven). Taalgebruik in Tenakh: qâbhar (begraven). getalswaarde: qoph = 19 of 100, beth = 2, resj = 20 of 200; totaal: 41 OF 302 (2 X 151). Structuur: 1 - 2 - 2. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (2): (1) Gn 15,15. (2) Jr 20,6.
De begrafenis van Abraham wordt gegeven in Gn 25,9.
Met hem wordt een reeks van begrafenissen ingezet, zie וַיִּקְבְּרוּ = wajjiqëbërû (en zij begroeven) < wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. van het werkw. קָבַר = qâbhar (begraven). Taalgebruik in Tenakh: qâbhar (begraven). getalswaarde: qoph = 19 of 100, beth = 2, resj = 20 of 200; totaal: 41 OF 302 (2 X 151). Structuur: 1 - 2 - 2. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (23): (1) Gn 25,9. (2) Gn 35,29. (3) Gn 50,13. (4) Joz 24,30. (5) Joz 24,33. (6) Re 2,9. (7) Re 16,31. (8) 1 S 31,13. (9) 2 S 3,32. (10) 2 S 4,12. (11) 2 S 21,14. (12) 1 K 14,18. (13) 1 K 15,8. (14) 1 K 22,37. (15) 2 K 9,28. (16) 2 K 10,35. (17) 2 K 12,22. (18) 2 K 15,7. (19) 1 Kr 10,12. (20) 2 Kr 13,23. (21) 2 Kr 25,28. (22) 2 Kr 26,23. (23) 2 Kr 27,9.

Gn 15,15.7. - 8. = bëshe(j)bhâh thôbhâh (in hoge ouderdom). Tenakh (4): (1) Gn 15,15. (2) Gn 25,8. (3) Re 8,32. (4) 1 Kr 29,28.

Gn 15,16 - Gn 15,16 -- Gn 15,1-21: Gods verbond met Abram -- taalgebruik -- Gn 15,1 - Gn 15,2 - Gn 15,3 - Gn 15,4 - Gn 15,5 - Gn 15,6 - Gn 15,7 - Gn 15,8 - Gn 15,9 - Gn 15,10 - Gn 15,11 - Gn 15,12 - Gn 15,13 - Gn 15,14 - Gn 15,15 - Gn 15,16 - Gn 15,17 - Gn 15,18 - Gn 15,19 - Gn 15,20 - Gn 15,21 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
16tetartè de genea apostrafèsontai ôde oupô gar anapeplèrôntai ai amartiai tôn amorraiôn eôs tou nun  16 generatione autem quarta revertentur huc necdum enim conpletae sunt iniquitates Amorreorum usque ad praesens tempus     16 En het vierde geslacht zal herwaarts wederkeren; want de ongerechtigheid der Amorieten is tot nog toe niet volkomen. [16] De vierde generatie zal hier terugkeren, want dan is de maat van de schuld van de Amorieten pas vol.’  [16] Pas de vierde generatie zal hierheen terugkeren, want pas dan hebben de Amorieten zo veel misdaden bedreven dat de maat vol is.’  16 een vierde geslacht, die zullen terugkeren naar hier; want onvergolden is het onrecht van de Amoriet tot hiertoe!   16. C'est à la quatrième génération qu'ils reviendront ici, car jusque-là l'iniquité des Amorites n'aura pas atteint son comble.

King James Bible. [16] But in the fourth generation they shall come hither again: for the iniquity of the Amorites is not yet full.
Luther-Bibel. 16Sie aber sollen erst nach vier Menschenaltern wieder hierher kommen; denn die Missetat der Amoriter ist noch nicht voll.

Tekstuitleg van Gn 15,16.

Gn 15,17 - Gn 15,17 -- Gn 15,1-21: Gods verbond met Abram -- taalgebruik -- Gn 15,1 - Gn 15,2 - Gn 15,3 - Gn 15,4 - Gn 15,5 - Gn 15,6 - Gn 15,7 - Gn 15,8 - Gn 15,9 - Gn 15,10 - Gn 15,11 - Gn 15,12 - Gn 15,13 - Gn 15,14 - Gn 15,15 - Gn 15,16 - Gn 15,17 - Gn 15,18 - Gn 15,19 - Gn 15,20 - Gn 15,21 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
17epei de egineto o èlios pros dusmais flox egeneto kai idou klibanos kapnizomenos kai lampades puros ai dièlthon ana meson tôn dichotomèmatôn toutôn  17 cum ergo occubuisset sol facta est caligo tenebrosa et apparuit clibanus fumans et lampas ignis transiens inter divisiones illas    17 En het geschiedde, dat de zon onderging en het duister werd, en ziet, daar was een rokende oven en vurige fakkel, die tussen die stukken doorging. [17] Toen de zon was ondergegaan en het helemaal donker was geworden, zag Abram een rokende oven en een vurige fakkel, die tussen* de doormidden gesneden stukken door gingen. 
[17] Toen de zon ondergegaan was en het helemaal donker was geworden, was daar plotseling een oven waar rook uit kwam, en een brandende fakkel die tussen de dierhelften door ging. 
17 ¶ Dan geschiedt het: de zon is thuisgekomen en nachtdonkerte is gevallen,– maar ziedaar: een rokende oven en een fakkel vuur, die is overgestoken tussen deze stukken door.  17. Quand le soleil fut couché et que les ténèbres s'étendirent, voici qu'un four fumant et un brandon de feu passèrent entre les animaux partagés.

King James Bible. [17] And it came to pass, that, when the sun went down, and it was dark, behold a smoking furnace, and a burning lamp that passed between those pieces.
Luther-Bibel. 17Als nun die Sonne untergegangen und es finster geworden war, siehe, da war ein rauchender Ofen, und eine Feuerflamme fuhr zwischen den Stücken hin.

Tekstuitleg van Gn 15,17. Het vers Gn 15,17 telt 15 (3 X 5) woorden en 56 (7 X 8) letters. De getalswaarde van Gn 15,17 is 3538 (2 X 29 X 61). Geleerden vermoeden dat Gn 15,13-16 werd ingevoegd. Daarop wijst de inleiding van Gn 15,12 en Gn 15,17. Gn 15,13-16 onderbreekt het verbondsverhaal (Gn 15,7-12 en Gn 15,17-18). We zouden het vers kunnen indelen in 5 zinnen.
- In Gn 15,17 heeft in een pikdonkere nacht onder bliksemfiltsen de theofanie van God plaats. In Gn 15,5 heeft JHWH Abram naar buiten geleid. In Ex 18,17 - Ex 18,18 heeft iets gelijkaardigs plaats. In Ex 18,17 leidt Mozes het volk naar de voet van de berg. In Ex 18,18 heeft onder donderen en bliksemen de theofanie plaats. Beide teksten hebben overeenkomsten zowel naar woordgebruik als inhoud.

Gn 15,17.1. wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְהי = wajëhî (en hij/het was) van het werkw. הָיָה = hâjâh (zijn). De getalswaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31. 31 is de getalswaarde van אֵל = ´el (God); aleph = 1, lamed = 12 of 30; totaal: 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld).Taalgebruik in Tenakh: hâjâh (zijn). getalswaarde: he = 5, jod = 10; totaal: 20 (2² X 5). Structuur: 5 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (784). Pentateuch (181). Eerdere Profeten (339). Latere Profeten (116). 12 Kleine Profeten (22). Geschriften (126). Gn (114). Gn 15 (2): (1) Gn 15,12. (2) Gn 15,17.

Gn 15,17.2. הַשֶּׁמֶשׁ = hasjsjèmèsj (de zon) < prefix bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. שֶׁמֶשׁ = sjèmèsj (zon). Taalgebruik in Tenakh: sjèmèsj (zon). getalswaarde: sjin = 21 of 300; mem = 13 of 40; totaal: 55 (5 X 11) OF 640 (2² X 2³ X 2³ X 5²). Structuur: 3 - 4 - 3.De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (86). Pentateuch (19). Eerdere Profeten (22). Latere Profeten (3). 12 Kleine Profeten (5). Geschriften (37). Gn (6): (1) Gn 15,12. (2) Gn 15,17. (3) Gn 19,23. (4) Gn 28,11. (5) Gn 32,32. (6) Gn 37,9.

Gn 15,17.1. - 2. וַיְהי הַשֶּׁמֶשׁ = wajëhî hasjsjèmèsj (en de zon was). Tenakh (2): (1) Gn 15,12. (2) Gn 15,17.

Gn 15,17.4. וְעֳלָטָה = wë`¨alâtâh (en duisternis) < prefix verbindingswoord wë + עֳלָטָה = `älâtâh (duisternis). Taalgebruik in Tenakh: `älâtâh (duisternis). getalswaarde: ajin = 16 of 70, lamed = 12 of 30, he = 5; totaal: 33 (3 X 11) OF 105 (3 X 5 X 7). De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (1): Gn 15,17.
- Grieks. nom. vr. enk. φλοξ = flox (vlam, vuur). Taalgebruik in de Bijbel: flox (vlam, vuur). Bijbel (21): (1) Gn 15,17. (2) Gn 19,28. (3) Nu 21,28. (4) Js 13,8. (5) Js 29,6. (6) Js 43,2. (7) Ez 21,3. (8) Jl 1,19. (9) Jl 2,3. (10) Ob 18. (11) Ps 83,15. (12) Ps 106,18. (13) Job 18,5. (14) Job 41,13. (15) Da 3,23. (16) Da 7,9. (17) 2 Mak 1,32. (18) W 16,18. (19) Sir 21,9. (20) Apk 1,14. (21) Apk 19,12.
- dat vr. enk. φλογι = flogi. Bijbel (7): (1) Ex 3,2. (2) Re 13,20. (3) Js 50,11. (4) Js 66,15. (5) Sir 28,22. (6) Lc 16,24. (7) Hnd 7,30.
- Hoe is het aan elkaar te rijken ? De MT spreekt van duisternis en de LXX van licht en vuur. De MT sluit aan bij het voorgaande, bij de ondergang van de zon, de LXX bij het volgende, bij het onweer en de bliksemflitsen.

Gn 15,17.5. act. ind. perf. 3de pers. mann. enk. הָיָה = hâjâh (zijn). Taalgebruik in Tenakh: hâjâh (zijn). getalswaarde: he = 5, jod = 10; totaal: 20 (2² X 5). Structuur: 5 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (332). Pentateuch (52). Eerdere Profeten (111). Latere Profeten (87). 12 Kleine Profeten (14). Geschriften (67). Gn (28): (1) Gn 3,1. (2) Gn 3,22. (3) Gn 4,2. (4) Gn 4,20. (5) Gn 4,21. (6) Gn 6,9. (7) Gn 7,6. (8) Gn 10,9. (9) Gn 11,3. (10) Gn 13,3. (11) Gn 13,5. (12) Gn 13,6. (13) Gn 15,1. (14) Gn 15,17. (15) Gn 26,1. (16) Gn 26,28. (17) Gn 30,29. (18) Gn 30,30. (19) Gn 31,5. (20) Gn 31,42. (21) Gn 36,7. (22) Gn 37,2. (23) Gn 39,22. (24) Gn 41,13. (25) Gn 41,53. (26) Gn 41,54. (27) Gn 41,56. (28) Gn 42,5.

Gn 15,17.7. תַנּוּר = thannûr (oven). Taalgebruik in Tenakh: thannûr (oven). getalswaarde: thaw = 22 of 400, nun = 14 of 50, resj = 20 of 200; totaal: 56 (2³ X 7) OF 650 (5 X 13 X 100 OF 2² X 5³ X 13). De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (4): (1) Gn 15,17. (2) Lv 2,4. (3) Lv 11,35. (4) Hos 7,4.
- כַתַּנּוּר = khaththannûr (als de oven) < prefix voorzetsel kë + zelfst. naamw. תַנּוּר = thannûr (oven). Taalgebruik in Tenakh: thannûr (oven). getalswaarde: thaw = 22 of 400, nun = 14 of 50, resj = 20 of 200; totaal: 56 (2³ X 7) OF 650 (5 X 13 X 100 OF 2² X 5³ X 13). De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (5): (1) Hos 7,6. (2) Hos 7,7. (3) Mal 3,19. (4) Ps 21,10. (5) Kl 5,10.
- Grieks. nom. mann. enk. κλιβανος = klibanos (aarden of metalen pan of pot). Taalgebruik in de Bijbel: klibanos (aarden of metalen pan of pot). Bijbel (6): (1) Gn 15,17. (2) Hos 7,4. (3) Hos 7,6. (4) Hos 7,7. (5) Mal 3,19. (6) Kl 5,10. Een vorm van κλιβανος = klibanos in de LXX (12), in het NT (2).
-- acc. mann. enk. κλιβανον = klibanon van het zelfst. naamw. κλιβανος = klibanos (aarden of metalen pan of pot). Taalgebruik in de Bijbel: klibanos (aarden of metalen pan of pot). Bijbel (3): (1) Ps 21,10. (2) Mt 6,30. (3) Lc 12,28. Een vorm van κλιβανος = klibanos in de LXX (12), in het NT (2): (1) Mt 6,30. (2) Lc 12,28.

Gn 15,17.8. עָשָׁן = `âsjân (rook). stat. constructus עֲשַׁן = `äsjan OF עֻשֻׁן = `èsjèn Zie: עָשַׁן = `âsjan (roken). Taalgebruik in Tenakh: `âsjan (roken). getalswaarde: ajin = 16 of 70, sjin = 21 of 300, nun = 14 of 50; totaal: 51 (3 X 17) OF 420 (2 X 10 X 21; 2² X 3 X 5 X 7). Structuur: 7 - 3 - 5. De som van de elementen is telkens 6. `-sj-n. Tenakh (18). עָשָׁן = `âsjân (rook). Tenakh (15): (1) Gn 15,17. (2) Joz 8,20. (3) Joz 8,21. (4) Re 20,40. (5) 2 S 22,9. (6) Js 6,4. (7) Js 9,17. (8) Js 14,31. (9) Js 65,5. (10) Jl 3,3. (11) Ps 18,9. (12) Ps 68,3. (13) Job 41,12. (14) Hl 3,6. (15) 1 Kr 6,44. In Ex 19,18 komen 3 vormen van `-sj-n voor.
- Grieks. med. of pass. part. praes. nom. mann. enk. kapnizomenos (rokende) van het werkw. καπνιζω = kapnizô (roken). Een vorm van καπνιζω = kapnizô in de LXX (12), in het NT (13). Bijbel (1): Gn 15,17. De LXX las waarschijnlijk de vorm act. qal part. nom. mann. enk. עֹשֵׂן = `osjen (rokende).
- med. of pass. ind. imperf. 3de pers. enk. εκαπνιζετο = ekapnizeto (hij rookte). Bijbel (1): Ex 19,18.
- nom. mann. enk. καπνος = kapnos (rook). Taalgebruik in de Bijbel: kapnos (rook). Bijbel (22): (1) Ex 19,18 (2X). (2) Joz 8,20. (3) Joz 8,21. (4) Re 20,40. (5) 2 S 22,9. (6) Js 6,4. (7) Js 9,17. (8) Js 14,31. (9) Js 65,5. (10) Jl 3,3. (11) Ps 18,9. (12) Ps 68,3. (13) Job 41,12. (14) Hl 3,6. (15) 1 Kr 6,44. (1) Ex 19,18. (2) Joz 8,21. (3) 2 S 22,9. (4) Js 14,31. (5) Js 34,10. (6) Js 51,6. (7) Js 65,5. (8) Ps 18,9. (9) Ps 37,20. (10) Ps 68,3. (11) Ps 102,4. (12) Spr 10,26. (13) Job 41,12. (14) 1 Mak 4,20. (15) W 2,2. (16) W 5,14. (17) Sir 22,24. (18) Apk 8,4. (19) Apk 9,2. (20) Apk 9,17. (21) Apk 14,11. (22) Apk 19,3. Een vorm van καπνος = kapnos in de LXX (30), in het NT (13).

Gn 15,17.9. וְלַפֶּיד + wëlappid (en een fakkel, vlam) < prefix verbindingswoord wë + לַפֶּיד = lappîd (fakkel, vlam). Taalgebruik in Tenakh: lappîd (fakkel, vlam). getalswaarde: lamed = 12 of 30, pe = 17 of 80, jod = 10, daleth = 4; totaal: 43 OF 124 (2² X 31). Structuur: 3 - 8 - 1 - 4. De som van de elementen is telkens 7.. Tenakh (1): Gn 15,17.
- nom. vr. mv. λαμπαδες = lampades (fakkels). Zie: λαμπω = lampô (stralen, schijnen). Taalgebruik in de Bijbel: lampô (stralen, schijnen). Bijbel (9): (1) Gn 15,17. (2) Nah 2,5. (3) Job 41,11. (4) Da 10,6. (5) Jdt 10,22. (6) 1 Mak 6,39. (7) Mt 25,8. (8) Hnd 20,8. (9) Apk 4,5.

Gn 15,17.10. אֵש = ´esj (vuur). Taalgebruik in Tenakh: ´esj (vuur). getalswaarde: aleph = 1; sjin = 21 of 300; totaal: 22 (2 X 11) of 301 (7 X 43). Structuur: 1 - 3. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (144). Pentateuch (30). Eerdere Profeten (13). Latere Profeten (53). 12 Kleine Profeten (18). Geschriften (30). Gn (1): Gn 15,17. Ex (8): (1) Ex 3,2. (2) Ex 9,23. (3) Ex 12,8. (4) Ex 12,9. (5) Ex 13,21. (6) Ex 14,24. (7) Ex 22,5. (8) Ex 35,3.
- בָּאֵשׁ / בְּאֵשׁ = bë´esj / bâ´esj (in - het - vuur) < bë + (bepaald. lidw. ha) + אֵש = ´esj (vuur). Taalgebruik in Tenakh: ´esj (vuur). getalswaarde: aleph = 1; sjin = 21 of 300; totaal: 22 (2 X 11) of 301 (7 X 43). Structuur: 1 - 3. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (128). Pentateuch (35). Eerdere Profeten (35). Latere Profeten (35). 12 Kleine Profeten (7). Geschriften (16). Niet in Gn. Ex (7): (1) Ex 3,2. (2) Ex 12,10. (3) Ex 19,18. (4) Ex 29,14. (5) Ex 29,34. (6) Ex 32,20. (7) Ex 32,24.

Gn 15,17.13. בֵּין = be(j)n (tussen). Taalgebruik in Tenakh: be(j)n (tussen). getalswaarde: beth = 2, jod = 10, nun = 14 of 50; totaal: 26 OF 62 (2 X 31). Structuur: 2 - 1 - 5. Tenakh (165). Pentateuch (61). Eerdere Profeten (42). Latere Profeten (24). 12 Kleine Profeten (13). Geschriften (25). Gn (15): (1) Gn 1,4. (2) Gn 1,6. (3) Gn 1,7. (4) Gn 1,14. (5) Gn 1,18. (6) Gn 9,16. (7) Gn 10,12. (8) Gn 13,3. (9) Gn 13,7. (10) Gn 15,17. (11) Gn 16,14. (12) Gn 20,1. (13) Gn 31,37. (14) Gn 32,17. (15) Gn 49,14.

Gn 15,17.15. hâ´ellèh (deze) < bepaald lidw. ha + aanwijz. voornaamw. ´lh: (1) ´ellèh (deze /dit). (2) ´âlâh (bezweren, eed, vloek). getalswaarde: aleph = 1, lamed = 12 of 30, he = 5; totaal: 18 of 36. Structuur: 1 - 2 - 5. Tenakh (282). Pentateuch (84). Eerdere Profeten (91). Latere Profeten (65). 12 Kleine Profeten (7). Geschriften (35). Gn (20): (1) Gn 15,1. (2) Gn 15,17. (3) Gn 20,8. (4) Gn 21,29. (5) Gn 22,1. (6) Gn 22,20. (7) Gn 24,28. (8) Gn 29,13. (9) Gn 34,21. (10) Gn 35,4. (11) Gn 38,25. (12) Gn 39,7. (13) Gn 39,17. (14) Gn 39,19. (15) Gn 40,1. (16) Gn 41,35. (17) Gn 43,7. (18) Gn 44,6. (19) Gn 44,7. (20) Gn 48,1.

Gn 15,18 - Gn 15,18 -- Gn 15,1-21: Gods verbond met Abram -- taalgebruik -- Gn 15,1 - Gn 15,2 - Gn 15,3 - Gn 15,4 - Gn 15,5 - Gn 15,6 - Gn 15,7 - Gn 15,8 - Gn 15,9 - Gn 15,10 - Gn 15,11 - Gn 15,12 - Gn 15,13 - Gn 15,14 - Gn 15,15 - Gn 15,16 - Gn 15,17 - Gn 15,18 - Gn 15,19 - Gn 15,20 - Gn 15,21 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
18en tè èmera ekeinè dietheto kurios tô abram diathèkèn legôn tô spermati sou dôsô tèn gèn tautèn apo tou potamou aiguptou eôs tou potamou tou megalou potamou eufratou  18 in die illo pepigit Dominus cum Abram foedus dicens semini tuo dabo terram hanc a fluvio Aegypti usque ad fluvium magnum flumen Eufraten   kârath JHWH lëzarë`äkhâ nâthaththî ´èth hâ´ârèts hâzzo´th 18 Ten zelfden dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Aan uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af, tot aan die grote rivier, de rivier Frath: [18] Op die dag sloot de heer een verbond met Abram. Hij zei: ‘Aan uw nakomelingen schenk Ik dit land, vanaf de beek van Egypte tot aan de Grote Rivier, de Eufraat,  [18] Die dag sloot de HEER een verbond met Abram. ‘Dit land,’ zei hij, ‘geef ik aan jouw nakomelingen, van de rivier van Egypte tot aan de grote rivier, de Eufraat:  18 Op díe dag heeft de ENE met Abram een verbond gesmeed en gezegd: aan jouw zaad heb ik dit land gegeven van de rivier van Egypte tot de grote rivier, de rivier de Eufraat;   18. Ce jour-là Yahvé conclut une alliance avec Abram en ces termes: A ta postérité je donne ce pays, du Fleuve d'Égypte jusqu'au Grand Fleuve, le fleuve d'Euphrate,

King James Bible. [18] In the same day the LORD made a covenant with Abram, saying, Unto thy seed have I given this land, from the river of Egypt unto the great river, the river Euphrates:
Luther-Bibel. 18An dem Tage schloss der HERR einen Bund mit Abram und sprach: Deinen Nachkommen will ich dies Land geben von dem Strom Ägyptens an bis an den großen Strom Euphrat:

Tekstuitleg van Gn 15,18.

3. kârath (snijden). Verwijzing: kârath (snijden), zie Gn 15,18. In zesentwintig verzen in de bijbel: (1) Gn 15,18. (2) Ex 24,8. (3) Ex 34,10. (4) Dt 4,23. (5) Dt 5,2. (6) Dt 5,3. (7) Dt 9,9. (8) Dt 28,69. (9) Dt 29,11. (10) Dt 29,13. (11) Dt 29,24. (12) (18) Jr 34,8. (19) Ps 105,9. (20)
- kârath JHWH (JHWH sloot / sneed). In zes verzen in de bijbel: (1) Ex 24,8. (2) Ex 24,8. (3) Dt 5,3. (4) Dt 9,9. (5) 1 K 8,9. (6) 2 Kr 5,10.
- äsjèr kârath JHWH (die JHWH sloot / sneed). In vier verzen in de bijbel: (1) Ex 24,8. (2) Dt 9,9. (3) 1 K 8,9. (4) 2 Kr 5,10.

7.

 

bërîth (verbond). Taalgebruik in Tenach: bërîth (verbond). Taalgebruik in Genesis: bërîth (verbond). Taalgebruik in Jesaja: bërîth (verbond). getalswaarde: beth = 2, resj = 20 of 300, jod = 10, taw = 22 of 500; totaal: 54 of 812. Gr. diathèkè (verbond). Taalgebruik in het N.T.: diathèkè (verbond). diatithèmi = tussen-stellen. Lat. foedus (zie b.v. federaal), testamentum. E. testament. Fr. alliance. E. covenant. Ned. testamment, verbond, overeenkomst. D. Bund. Tenach (132). Pentateuch (32). In negen verzen in Gn. (1) Gn 9,13 (boog: teken van het verbond). (2) Gn 9,16 (verbond tussen God en de mensen). (3) Gn 14,13 (bondgenoten van Abram). (4) Gn 15,18 (JHWH sloot een verbond met Abram). (5) Gn 17,11 (verbond van God met Abraham en zijn nageslacht). (6) Gn 21,27 (verbond tussen Abraham en Abimelech). (7) Gn 21,32 (verbond tussen Abraham en Abimelech). (8) Gn 26,28 (verbond tussen Isaak en Abimelech). (9) Gn 31,44 (verbond tussen Laban en Jakob). Een vorm van diathèkè (verbond) in het N.T. (33). Syn. en ev. (4). In de LXX (358).

9. לְזַרְעֲךָ = lëzarë`äkhâ (aan uw nageslacht) < voorzetsel lë + zelfstandig naamwoord zr`+ suffix persoonlijk voornaamwoord tweede persoon mannelijk enkelvoud van het zelfst. naamw. זֶרַע = zèra` (zaad, nageslacht, nakomeling). Taalgebruik in Tenakh: zèra` (zaad, nageslacht, nakomeling). getalswaarde: zajin = 7, resj = 20 of 200, ajin = 16 of 70; totaal: 43 (26 + 17) OF 277 (priemgetal). Structuur: 7 - 2 - 7. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (7): (1) Gn 12,7. (2) Gn 15,18. (3) Gn 24,7. (4) Gn 26,4. (5) Gn 48,4. (6) Ex 33,1. (7) Dt 34,4.
(1) Gn 12,7 (lëzarë`äkhâ ´èththen ´èth hâ´ârèts hâzzo´th = aan uw nageslacht zal ik dit land geven).
(2) Gn 15,18 (lëzarë`äkhâ nâthaththî ´èth hâ´ârèts hâzzo´th = aan uw nageslacht geef ik dit land).
(3) Gn 24,7 (lëzarë`äkhâ ´èththen ´èth hâ´ârèts hâzzo´th = aan uw nageslacht zal ik dit land geven).
(4) Gn 26,4 (wënâthaththî lëzarë`äkhâ ´èth kâl hâ´ärâzoth = en ik geef uw nageslacht heel het land).
(5) Gn 48,4 (wënâthaththî ´èth hâ´ârèts hâzzo´th lëzarë`äkhâ = en ik geef dit land aan uw nageslacht).
(6) Ex 33,1 (lëzarë`äkhâ ´èththënènnâh = aan uw nageslacht zal ik het geven).
(7) Dt 34,4 (lëzarë`äkhâ ´èththënènnâh = aan uw nageslacht zal ik het geven).
Bij de eerste halte van Abram in het beloofde land, belooft JHWH dit land aan zijn nageslacht te geven (Gn 12,7). We zijn ondertussen bijna 3 hoofdstukken verder en er is nog geen uitzicht op een nageslacht. Dat werkt Abram op de zenuwen. Hij legt zijn probleem aan JHWH voor. Deze belooft hem opnieuw dat Hij dit land aan zijn nageslacht zal geven en gebruikt het beeld van de sterren aan de hemel. In het citaat maakt enkel de werkwoordvorm een verschil.

Gn 15,18.10. actief qal perfectum 1ste persoon enkelvoud נָתַתִּי = nâthaththî (ik zal geven) van het werkw. נָתַן = nâthan (geven). Taalgebruik in Tenakh: nâthan (geven). getalswaarde: nun = 14 of 50, thaw = 22 of 400; totaal: 50 of 500. Structuur: 5 - 4 - 5. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (114). Pentateuch (43). Eerdere Profeten (10). Latere Profeten (44). 12 Kleine Profeten (5). Geschriften (12). Gn (14): (1) Gn 1,29. (2) Gn 9,3. (3) Gn 9,13. (4) Gn 15,18. (5) Gn 16,5. (6) Gn 17,16. (7) Gn 20,16. (8) Gn 23,11. (9) Gn 23,13. (10) Gn 27,37. (11) Gn 30,18. (12) Gn 35,12. (13) Gn 41,41. (14) Gn 48,22. Ex (1): Ex 31,6. Lv (1): Lv 6,10. Nu (10): (1) Nu 18,8. (2) Nu 18,19. (3) Nu 18,21. (4) Nu 18,24. (5) Nu 18,26. (6) Nu 20,12. (7) Nu 20,24. (8) Nu 21,34. (9) Nu 27,12. (10) Nu 33,53. Re (1): Re 1,2.
- Grieks. act. ind. fut. 1ste pers. enk. δωσω = dôsô ( ik zal geven) van het werkw. διδωμι = didômi (geven). Taalgebruik in de Septuaginta: didômi (geven). Taalgebruik in het NT: didômi (geven). Bijbel (209). OT (188). NT (21). Gn (20): (1) Gn 12,7. (2) Gn 13,15. (3) Gn 13,17. (4) Gn 15,18. (5) Gn 17,8. (6) Gn 17,16. (7) Gn 17,20. (8) Gn 24,7. (9) Gn 26,3. (10) Gn 26,4. (11) Gn 28,13. (12) Gn 29,27. (13) Gn 30,28. (14) Gn 30,31. (15) Gn 34,12. (16) Gn 35,12. (17) Gn 38,18. (18) Gn 45,18. (19) Gn 47,16. (20) Gn 48,4. Een vorm van didômi (geven) in de LXX (2131), in het NT (416).

  didômi (geven)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  act. ind. fut. 1ste pers. enk. dôsô   209 188 21 3 2 2 3 2 0 9 7 10 0 0

- Latijn. act. ind. fut. 1ste pers. enk. dabo (ik zal geven) van het werkw. dare / donare - donum: geven - gave, gift. Bijbel (197). OT (174). NT (23). Fr. donner - don: geven - gave. D. geben. E. to give.
- Aramees: act. peal perf. 1ste pers. enk. יְהַבִית = jëhabîth (ik zal geven) van het werkw. יְהַב = jëhabh (geven). Pentateuch (28).

11. אֶת = ´eth (accusatief). Taalgebruik in Tenakh: ´eth (accusatief). getalswaarde: aleph = 1, thaw = 22 of 400; totaal: 23 OF 401 (priemgetal). Structuur: 1 - 4 Eerste en laatste letter van het Hebreeuwse alfabet.. Tenakh (5699). Pentateuch (2002). Gn (525).

12. הָאָרֶץ = hâ´ârèts (de aarde) < bepaald lidw. ha + zelfst. naamw ´èrèts (land, aarde). Taalgebruik in Tenakh: ´èrètz (land). Getalswaarde: aleph = 1, resj = 20 of 200, tsade = 18 of 90; totaal: 39 (3 X 13 of 26 + 13) of 291 (3 X 97). Structuur: 1 - 2 - 9. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (851). Pentateuch (316). Eerdere Profeten (132). Latere Profeten (215). 12 Kleine Profeten (53). Geschriften (135). Gn (113). Gn 24 (3): (1) Gn 24,3. (2) Gn 24,5. (3) Gn 24,7.
- וְהָאָרֶץ = wëhâ´ârèts (en de aarde) < prefix voegwoord wë + bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. אֶרֶץ =´èrèts (land, aarde). Taalgebruik in Tenakh: ´èrètz (land). Getalswaarde: aleph = 1, resj = 20 of 200, tsade = 18 of 90; 39 (3 X 13 of 26 + 13) of 291 (3 X 97). Structuur: 1 - 2 - 9. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (38). Pentateuch (10). Eerdere Profeten (7). Latere Profeten (13). 12 Kleine Profeten (4). Geschriften (4). Pentateuch (10): (1) Gn 1,2. (2) Gn 2,1. (3) Gn 2,4. (4) Gn 34,10. (5) Gn 34,21. (6) Lv 25,23. (7) Lv 26,42. (8) Lv 26,43. (9) Dt 11,11. (10) Dt 28,23.
- Voor het eerst komen we een vorm van אֶרֶץ = ´èrèts (land, aarde) tegen. Het staat in samenhang met hemel en samen drukken ze de totaliteit uit.
- Grieks: acc. mann. enk. γην = gèn van het zelfst. naamw. γη = gè (aarde, land). Taalgebruik in de Septuaginta: gè (aarde). Taalgebruik in het NT: gè (aarde). Een vorm van γη = gè (aarde, land) in de LXX (3154), in het NT (248), in Gn 1 (16).

  gè  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
3 acc. vr. enk.  gèn 961    77  13  12  10  25  30  36 

nom. + dat. vr. enk. γη / γῃ = gè / gè(i) (aarde, land). Taalgebruik in de Septuaginta: gè (aarde). Taalgebruik in het NT: gè (aarde). Een vorm van γη = gè (aarde, land) in de LXX (3154), in het NT (248), in Gn 1 (16)..
- Ned.: aarde. Arabisch: أَرْض = ´arD (aarde). Taalgebruik in de Qoran: ´arD (aarde). Aramees: אֲרְעַ = ´ärë`a (aarde). D.: Erde. E.: earth. Fr.: terre. Grieks: γη = gè (aarde, land). Taalgebruik in het NT: gè (aarde). Hebreeuws: אֶרֶץ = ´èrèts (land, aarde). Taalgebruik in Tenakh: ´èrètz (land). Italiaans: terra. Lat.: terra. Spaans: tierra. Syrisch: ´ar`o (aarde).

11. - 12. אֶל הָאָרֶץ = ´èl hâ´ârèts (naar het land). Tenakh (53). Pentateuch (38). Gn (3). Ex (3). Lv (3). Nu (12). Dt (17). Eerdere Profeten (3). Latere Profeten (11). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (1). Gn (3): (1) Gn 12,1. (2) Gn 24,5 (2X). (3) Gn 50,24. Ex (3): (1) Ex 6,8. (2) Ex 12,25. (3) Ex 33,1. Lv (3): (1) Lv 19,23. (2) Lv 23,10. (3) Lv 25,2. Nu (12): (1) Nu 13,27. (2) Nu 14,3. (3) Nu 14,8. (4) Nu 14,16. (5) Nu 14,24. (6) Nu 14,30. (7) Nu 15,18. (8) Nu 20,12. (9) Nu 20,24. (10) Nu 32,7. (11) Nu 32,9. (12) Nu 34,2. Dt (17): (1) Dt 2,29. (2) Dt 4,21. (3) Dt 6,10. (4) Dt 7,1. (5) Dt 9,28. (6) Dt 11,29. (7) Dt 17,14. (8) Dt 18,9. (9) Dt 26,1. (10) Dt 26,3. (11) Dt 27,2. (12) Dt 27,3. (13) Dt 30,5. (14) Dt 31,7. (15) Dt 31,21. (16) Dt 31,23. (17) Dt 32,52. Buiten de Pentateuch (15).
In Gn 12,1 kreeg Abram de opdracht van JHWH om uit zijn land te trekken naar het land... In Gn 50,24 herinnert Jozef zijn broers aan de woorden van JHWH dat Hij hen vanuit dit land naar het land... zal leiden. Gn 12,1 en Gn 50,24 omsluiten de verhalen van de aartsvaders en Jozef. Van het ene land naar het andere.
- אֶת הָאָרֶץ = ´èth hâ´ârèts (het land). Tenakh (136). Gn (12): (1) Gn 1,28. (2) Gn 6,12. (3) Gn 6,13. (4) Gn 9,1. (5) Gn 12,7. (6) Gn 15,7. (7) Gn 15,18. (8) Gn 24,7. (9) Gn 35,12. (10) Gn 41,30. (11) Gn 42,30. (12) Gn 48,4. De getalswaarde van deze uitdrukking is 6 + 401 + 5 + 291 = 703 (19 X 37). Dit is de ster als 37 en de zeshoek als 19. Zie: http://www.biblewheel.com/gr/GR_LogosStar_Genesis.asp. Laten we in het getal 703 de nul weg, dan bekomen we 73; het spiegelbeeldgetal is 37. En we krijgen opnieuw 37 X 73, de ster als 73 en de zeshoek als 36.
- וְאֶת הָאָרֶץ = wë´èth hâ´ârèts (en het land). Tenakh (17): (1) Gn 35,12. (2) Gn 42,34. (3) Gn 49,15. (4) Ex 20,11. (5) Ex 31,17. (6) Dt 3,12. (7) Dt 4,26. (8) Dt 30,19. (9) Dt 31,28. (10) 2 K 19,15. (11) 2 Kr 2,11. (12) Js 37,16. (13) Jr 22,12. (14) Jr 23,24. (15) Jr 32,17. (16) Hag 2,6. (17) Hag 2,21.

Gn 15,18.10. - 12. אֶתֵּן אֶת הָאָרֶץ = ´èththen ´èth hâ´ârèts (ik geef het land). Tenakh (4): (1) Gn 12,7. (2) Gn 24,7. (3) Gn 35,12. (4) Dt 1,36.
- אֶתֵּן אֶת הָאָרֶץ הַזֹּאת = ´èththen ´èth hâ´ârèts hazzo´th (ik geef dit land). Tenakh (2): (1) Gn 12,7. (2) Gn 24,7.
- נָתַתִּי אֶת הָאָרֶץ = nâthaththî ´èth hâ´ârèts (ik zal geven het land). Tenakh (3): (1) Gn 15,18. (2) Nu 33,53. (3) Re 1,2.

11. - 13. אֶת הָאָרֶץ הַזֹּת = ´èth hâ´ârèts hazzo´th (dit land). Tenakh (14): (1) Gn 12,7. (2) Gn 15,7. (3) Gn 15,18. (4) Gn 24,7. (5) Gn 48,4. (6) Nu 32,5. (7) Dt 3,18. (8) Dt 9,4. (9) Dt 26,9. (10) Joz 1,13. (11) Joz 13,7. (12) Jr 32,22. (13) Jr 36,29. (14) Ez 47,21 .

10.- 13. לְזַרְעֲךָ אֶתֵּן אֶת הָאָרֶץ הַזֹּאת = lëzarë`äkhâ ´èththen ´èth hâ´ârèts hâzzo´th (aan uw nageslacht zal ik dit land geven). Evenzo in Gn 24,7. In Gn 24,7 citeert Abraham de woorden van JHWH. Hij verwijst naar Gn 12,7.
- Abraham zendt dienaars naar zijn geboorteplaats om een vrouw voor zijn zoon Isaak te zoeken. De dienaars werpen op: als het ons niet lukt, dat een vrouw uit je geboorteplaats naar hier meekomt, zullen we dan Isaak naar jouw geboorteplaats terugbrengen. Abraham verwerpt dit omdat JHWH de belofte van de gave van het land heeft gedaan. Deze belofte aan Abram had plaats in Gn 12,7 en Gn 15,18. In beide teksten is niet expliciet sprake van een eed. In Gn 15,1-21 is er sprake van een verbondssluiting, en die ging wellicht gepaard met een eed. In Gn 24,1-67 gaat het om het verzekeren van het nageslacht. Dat nageslacht mag echter niet losgekoppeld worden aan het bezit van het land.

nâthaththî ´èth hâ´ârèts hazzo´th (ik geef dit land). Tenakh (1): Gn 15,18. In Gn 15,18 belooft JHWH aan Abram om dit land aan zijn nageslacht te geven. In Nu 33,53 bevindt Mozes zich in de vlakte van Moab, aan de overkant van de Jordaan. De belofte zal weldra in vervulling gaan. Na de dood van Jozua (Re 1,1) stelt zich de vraag wie de leiding moet nemen om tegen de Kanaänieten moet strijden. De stam Juda wordt aangewezen om de leiding te nemen.

Gn 15,19 - Gn 15,19 -- Gn 15,1-21: Gods verbond met Abram -- taalgebruik -- Gn 15,1 - Gn 15,2 - Gn 15,3 - Gn 15,4 - Gn 15,5 - Gn 15,6 - Gn 15,7 - Gn 15,8 - Gn 15,9 - Gn 15,10 - Gn 15,11 - Gn 15,12 - Gn 15,13 - Gn 15,14 - Gn 15,15 - Gn 15,16 - Gn 15,17 - Gn 15,18 - Gn 15,19 - Gn 15,20 - Gn 15,21 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
19tous kainaious kai tous kenezaious kai tous kedmônaious  19 Cineos et Cenezeos et Cedmoneos    19 Den Keniet, en den Keniziet, en den Kadmoniet, [19] het gebied van de Kenieten, Kenizzieten, Kadmonieten,   [19] het gebied van de Kenieten, Kenizzieten en Kadmonieten,  19 met de Keniet, met de Keniziet en met de Kadmoniet;   19. les Qénites, les Qenizzites, les Qadmonites,

King James Bible. [19] The Kenites, and the Kenizzites, and the Kadmonites,
Luther-Bibel. 19die Keniter, die Kenasiter, die Kadmoniter,

Tekstuitleg van Gn 15,19.

Gn 15,20 - Gn 15,20 -- Gn 15,1-21: Gods verbond met Abram -- taalgebruik -- Gn 15,1 - Gn 15,2 - Gn 15,3 - Gn 15,4 - Gn 15,5 - Gn 15,6 - Gn 15,7 - Gn 15,8 - Gn 15,9 - Gn 15,10 - Gn 15,11 - Gn 15,12 - Gn 15,13 - Gn 15,14 - Gn 15,15 - Gn 15,16 - Gn 15,17 - Gn 15,18 - Gn 15,19 - Gn 15,20 - Gn 15,21 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
20kai tous chettaious kai tous ferezaious kai tous rafai+n  20 et Hettheos et Ferezeos Rafaim quoque     20 En den Hethiet, en den Fereziet, en de Refaieten, [20] Hethieten, Perizzieten, Refaïeten,  [20] de Hethieten, Perizzieten en Refaïeten,  20 met de Chitiet, met de Periziet en met de Refaïem;   20. les Hittites, les Perizzites, les Rephaïm,

King James Bible. [20] And the Hittites, and the Perizzites, and the Rephaims,
Luther-Bibel. 20die Hetiter, die Perisiter, die Refaïter,

Tekstuitleg van Gn 15,20.

Gn 15,21 - Gn 15,21 -- Gn 15,1-21: Gods verbond met Abram -- taalgebruik -- Gn 15,1 - Gn 15,2 - Gn 15,3 - Gn 15,4 - Gn 15,5 - Gn 15,6 - Gn 15,7 - Gn 15,8 - Gn 15,9 - Gn 15,10 - Gn 15,11 - Gn 15,12 - Gn 15,13 - Gn 15,14 - Gn 15,15 - Gn 15,16 - Gn 15,17 - Gn 15,18 - Gn 15,19 - Gn 15,20 - Gn 15,21 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
21kai tous amorraious kai tous chananaious kai tous euaious kai tous gergesaious kai tous iebousaious   21 et Amorreos et Chananeos et Gergeseos et Iebuseos     21 En den Amoriet, en den Kanaäniet, en den Girgaziet, en den Jebusiet. [21] Amorieten, Kanaänieten, Girgasieten en Jebusieten.’  [21] de Amorieten, Kanaänieten, Girgasieten en Jebusieten.’  21 met de Amoriet en met de Kanaäniet, met de Girgasjiet en met de Jeboesiet! ••   21. les Amorites, les Cananéens, les Girgashites et les Jébuséens.

King James Bible. [21] And the Amorites, and the Canaanites, and the Girgashites, and the Jebusites.
Luther-Bibel. 21die Amoriter, die Kanaaniter, die Girgaschiter, die Jebusiter.

Tekstuitleg van Gn 15,21.


Genesis Chapter 12 בְּרֵאשִׁית

א  וַיֹּאמֶר יְהוָה אֶל-אַבְרָם, לֶךְ-לְךָ מֵאַרְצְךָ וּמִמּוֹלַדְתְּךָ וּמִבֵּית אָבִיךָ, אֶל-הָאָרֶץ, אֲשֶׁר אַרְאֶךָּ. 1 Now the LORD said unto Abram: 'Get thee out of thy country, and from thy kindred, and from thy father's house, unto the land that I will show thee.
ב  וְאֶעֶשְׂךָ, לְגוֹי גָּדוֹל, וַאֲבָרֶכְךָ, וַאֲגַדְּלָה שְׁמֶךָ; וֶהְיֵה, בְּרָכָה. 2 And I will make of thee a great nation, and I will bless thee, and make thy name great; and be thou a blessing.
ג  וַאֲבָרְכָה, מְבָרְכֶיךָ, וּמְקַלֶּלְךָ, אָאֹר; וְנִבְרְכוּ בְךָ, כֹּל מִשְׁפְּחֹת הָאֲדָמָה. 3 And I will bless them that bless thee, and him that curseth thee will I curse; and in thee shall all the families of the earth be blessed.'
ד  וַיֵּלֶךְ אַבְרָם, כַּאֲשֶׁר דִּבֶּר אֵלָיו יְהוָה, וַיֵּלֶךְ אִתּוֹ, לוֹט; וְאַבְרָם, בֶּן-חָמֵשׁ שָׁנִים וְשִׁבְעִים שָׁנָה, בְּצֵאתוֹ, מֵחָרָן. 4 So Abram went, as the LORD had spoken unto him; and Lot went with him; and Abram was seventy and five years old when he departed out of Haran.
ה  וַיִּקַּח אַבְרָם אֶת-שָׂרַי אִשְׁתּוֹ וְאֶת-לוֹט בֶּן-אָחִיו, וְאֶת-כָּל-רְכוּשָׁם אֲשֶׁר רָכָשׁוּ, וְאֶת-הַנֶּפֶשׁ, אֲשֶׁר-עָשׂוּ בְחָרָן; וַיֵּצְאוּ, לָלֶכֶת אַרְצָה כְּנַעַן, וַיָּבֹאוּ, אַרְצָה כְּנָעַן. 5 And Abram took Sarai his wife, and Lot his brother's son, and all their substance that they had gathered, and the souls that they had gotten in Haran; and they went forth to go into the land of Canaan; and into the land of Canaan they came.
ו  וַיַּעֲבֹר אַבְרָם, בָּאָרֶץ, עַד מְקוֹם שְׁכֶם, עַד אֵלוֹן מוֹרֶה; וְהַכְּנַעֲנִי, אָז בָּאָרֶץ. 6 And Abram passed through the land unto the place of Shechem, unto the terebinth of Moreh. And the Canaanite was then in the land.
ז  וַיֵּרָא יְהוָה, אֶל-אַבְרָם, וַיֹּאמֶר, לְזַרְעֲךָ אֶתֵּן אֶת-הָאָרֶץ הַזֹּאת; וַיִּבֶן שָׁם מִזְבֵּחַ, לַיהוָה הַנִּרְאֶה אֵלָיו. 7 And the LORD appeared unto Abram, and said: 'Unto thy seed will I give this land'; and he builded there an altar unto the LORD, who appeared unto him.
ח  וַיַּעְתֵּק מִשָּׁם הָהָרָה, מִקֶּדֶם לְבֵית-אֵל--וַיֵּט אָהֳלֹה; בֵּית-אֵל מִיָּם, וְהָעַי מִקֶּדֶם, וַיִּבֶן-שָׁם מִזְבֵּחַ לַיהוָה, וַיִּקְרָא בְּשֵׁם יְהוָה. 8 And he removed from thence unto the mountain on the east of Beth-el, and pitched his tent, having Beth-el on the west, and Ai on the east; and he builded there an altar unto the LORD, and called upon the name of the LORD.
ט  וַיִּסַּע אַבְרָם, הָלוֹךְ וְנָסוֹעַ הַנֶּגְבָּה.  {פ} 9 And Abram journeyed, going on still toward the South. {P}
י  וַיְהִי רָעָב, בָּאָרֶץ; וַיֵּרֶד אַבְרָם מִצְרַיְמָה לָגוּר שָׁם, כִּי-כָבֵד הָרָעָב בָּאָרֶץ. 10 And there was a famine in the land; and Abram went down into Egypt to sojourn there; for the famine was sore in the land.
יא  וַיְהִי, כַּאֲשֶׁר הִקְרִיב לָבוֹא מִצְרָיְמָה; וַיֹּאמֶר, אֶל-שָׂרַי אִשְׁתּוֹ, הִנֵּה-נָא יָדַעְתִּי, כִּי אִשָּׁה יְפַת-מַרְאֶה אָתְּ. 11 And it came to pass, when he was come near to enter into Egypt, that he said unto Sarai his wife: 'Behold now, I know that thou art a fair woman to look upon.
יב  וְהָיָה, כִּי-יִרְאוּ אֹתָךְ הַמִּצְרִים, וְאָמְרוּ, אִשְׁתּוֹ זֹאת; וְהָרְגוּ אֹתִי, וְאֹתָךְ יְחַיּוּ. 12 And it will come to pass, when the Egyptians shall see thee, that they will say: This is his wife; and they will kill me, but thee they will keep alive.
יג  אִמְרִי-נָא, אֲחֹתִי אָתְּ--לְמַעַן יִיטַב-לִי בַעֲבוּרֵךְ, וְחָיְתָה נַפְשִׁי בִּגְלָלֵךְ. 13 Say, I pray thee, thou art my sister; that it may be well with me for thy sake, and that my soul may live because of thee.'
יד  וַיְהִי, כְּבוֹא אַבְרָם מִצְרָיְמָה; וַיִּרְאוּ הַמִּצְרִים אֶת-הָאִשָּׁה, כִּי-יָפָה הִוא מְאֹד. 14 And it came to pass, that, when Abram was come into Egypt, the Egyptians beheld the woman that she was very fair.
טו  וַיִּרְאוּ אֹתָהּ שָׂרֵי פַרְעֹה, וַיְהַלְלוּ אֹתָהּ אֶל-פַּרְעֹה; וַתֻּקַּח הָאִשָּׁה, בֵּית פַּרְעֹה. 15 And the princes of Pharaoh saw her, and praised her to Pharaoh; and the woman was taken into Pharaoh's house.
טז  וּלְאַבְרָם הֵיטִיב, בַּעֲבוּרָהּ; וַיְהִי-לוֹ צֹאן-וּבָקָר, וַחֲמֹרִים, וַעֲבָדִים וּשְׁפָחֹת, וַאֲתֹנֹת וּגְמַלִּים. 16 And he dealt well with Abram for her sake; and he had sheep, and oxen, and he-asses, and men-servants, and maid-servants, and she-asses, and camels.
יז  וַיְנַגַּע יְהוָה אֶת-פַּרְעֹה נְגָעִים גְּדֹלִים, וְאֶת-בֵּיתוֹ, עַל-דְּבַר שָׂרַי, אֵשֶׁת אַבְרָם. 17 And the LORD plagued Pharaoh and his house with great plagues because of Sarai Abram's wife.
יח  וַיִּקְרָא פַרְעֹה, לְאַבְרָם, וַיֹּאמֶר, מַה-זֹּאת עָשִׂיתָ לִּי; לָמָּה לֹא-הִגַּדְתָּ לִּי, כִּי אִשְׁתְּךָ הִוא. 18 And Pharaoh called Abram, and said: 'What is this that thou hast done unto me? why didst thou not tell me that she was thy wife?
יט  לָמָה אָמַרְתָּ אֲחֹתִי הִוא, וָאֶקַּח אֹתָהּ לִי לְאִשָּׁה; וְעַתָּה, הִנֵּה אִשְׁתְּךָ קַח וָלֵךְ. 19 Why saidst thou: She is my sister? so that I took her to be my wife; now therefore behold thy wife, take her, and go thy way.'
כ  וַיְצַו עָלָיו פַּרְעֹה, אֲנָשִׁים; וַיְשַׁלְּחוּ אֹתוֹ וְאֶת-אִשְׁתּוֹ, וְאֶת-כָּל-אֲשֶׁר-לוֹ. 20 And Pharaoh gave men charge concerning him; and they brought him on the way, and his wife, and all that he had.

 

- Griekse tekst - Septuaginta

ΜΕΤΑ δὲ τὰ ρήματα ταῦτα ἐγενήθη ρῆμα Κυρίου πρὸς ῞Αβραμ ἐν ὁράματι, λέγων· μὴ φοβοῦ ῞Αβραμ, ἐγὼ ὑπερασπίζω σου· ὁ μισθός σου πολὺς ἔσται σφόδρα. 2 λέγει δὲ ῞Αβραμ· δέσποτα Κύριε, τί μοι δώσεις; ἐγὼ δὲ ἀπολύομαι ἄτεκνος· ὁ δὲ υἱὸς Μασὲκ τῆς οἰκογενοῦς μου, οὗτος Δαμασκὸς ᾿Ελιέζερ. 3 καὶ εἶπεν ῞Αβραμ· ἐπειδὴ ἐμοὶ οὐκ ἔδωκας σπέρμα, ὁ δὲ οἰκογενής μου κληρονομήσει μοι. 4 καὶ εὐθὺς φωνὴ Κυρίου ἐγένετο πρὸς αὐτὸν λέγουσα· οὐ κληρονομήσει σε οὗτος, ἀλλ᾿ ὃς ἐξελεύσεται ἐκ σοῦ, οὗτος κληρονομήσει σε. 5 ἐξήγαγε δὲ αὐτὸν ἔξω καὶ εἶπεν αὐτῷ· ἀνάβλεψον δὴ εἰς τὸν οὐρανὸν καὶ ἀρίθμησον τοὺς ἀστέρας, εἰ δυνήσῃ ἐξαριθμῆσαι αὐτούς. καὶ εἶπεν· οὕτως ἔσται τὸ σπέρμα σου. 6 καὶ ἐπίστευσεν ῞Αβραμ τῷ Θεῷ, καὶ ἐλογίσθη αὐτῷ εἰς δικαιοσύνην. 7 εἶπε δὲ πρὸς αὐτόν· ἐγὼ ὁ Θεὸς ὁ ἐξαγαγών σε ἐκ χώρας Χαλδαίων, ὥστε δοῦναί σοι τὴν γῆν ταύτην κληρονομῆσαι. 8 εἶπε δέ, Δέσποτα Κύριε, κατὰ τί γνώσομαι ὅτι κληρονομήσω αὐτήν; 9 εἶπε δὲ αὐτῷ· λάβε μοι δάμαλιν τριετίζουσαν καὶ αἶγα τριετίζουσαν καὶ κριὸν τριετίζοντα καὶ τρυγόνα καὶ περιστεράν. 10 ἔλαβε δὲ αὐτῷ πάντα ταῦτα καὶ διεῖλεν αὐτὰ μέσα καὶ ἔθηκεν αὐτὰ ἀντιπρόσωπα ἀλλήλοις, τὰ δὲ ὄρνεα οὐ διεῖλε. 11 κατέβη δὲ ὄρνεα ἐπὶ τὰ σώματα, ἐπὶ τὰ διχοτομήματα αὐτῶν, καὶ συνεκάθησεν αὐτοῖς ῞Αβραμ. 12 περὶ δὲ ἡλίου δυσμὰς ἔκστασις ἐπέπεσε τῷ ῞Αβραμ, καὶ ἰδοὺ φόβος σκοτεινὸς μέγας ἐπιπίπτει αὐτῷ. 13 καὶ ἐρρέθη πρὸς ῞Αβραμ· γινώσκων γνώσῃ ὅτι πάροικον ἔσται τὸ σπέρμα σου ἐν γῇ οὐκ ἰδίᾳ, καὶ δουλώσουσιν αὐτοὺς καὶ κακώσουσιν αὐτοὺς καὶ ταπεινώσουσιν αὐτοὺς τετρακόσια ἔτη. 14 τὸ δὲ ἔθνος, ᾧ ἐὰν δουλεύσωσι, κρινῶ ἐγώ· μετὰ δὲ ταῦτα ἐξελεύσονται ὧδε μετὰ ἀποσκευῆς πολλῆς. 15 σὺ δὲ ἀπελεύσῃ πρὸς τοὺς πατέρας σου ἐν εἰρήνῃ, τραφεὶς ἐν γήρᾳ καλῷ. 16 τετάρτῃ δὲ γενεᾷ ἀποστραφήσονται ὧδε· οὔπω γὰρ ἀναπεπλήρωνται αἱ ἁμαρτίαι τῶν ᾿Αμορραίων ἕως τοῦ νῦν. 17 ἐπεὶ δὲ ὁ ἥλιος ἐγένετο πρὸς δυσμάς, φλὸξ ἐγένετο, καὶ ἰδοὺ κλίβανος καπνιζόμενος καὶ λαμπάδες πυρός, αἳ διῆλθον ἀνὰ μέσον τῶν διχοτομημάτων τούτων. 18 ἐν τῇ ἡμέρᾳ ἐκείνῃ διέθετο Κύριος τῷ ῞Αβραμ διαθήκην λέγων· τῷ σπέρματί σου δώσω τὴν γῆν ταύτην, ἀπὸ τοῦ ποταμοῦ Αἰγύπτου ἕως τοῦ ποταμοῦ τοῦ μεγάλου, ποταμοῦ Εὐφράτου, 19 τοὺς Κεναίους καὶ τοὺς Κενεζαίους καὶ τούς Κεδμωναίους 20 καὶ τοὺς Χετταίους καὶ τοὺς Φερεζαίους καὶ Ραφαεὶν καὶ τοὺς ᾿Αμορραίους καὶ τοὺς Χαναναίους καὶ τοὺς Εὐαίους καὶ τοὺς Γεργεσαίους καὶ τοὺς ᾿Ιεβουσαίους.


- Vulgata

15. 1 his itaque transactis factus est sermo Domini ad Abram per visionem dicens noli timere Abram ego protector tuus sum et merces tua magna nimis 2 dixitque Abram Domine Deus quid dabis mihi ego vadam absque liberis et filius procuratoris domus meae iste Damascus Eliezer 3 addiditque Abram mihi autem non dedisti semen et ecce vernaculus meus heres meus erit 4 statimque sermo Domini factus est ad eum dicens non erit hic heres tuus sed qui egredietur de utero tuo ipsum habebis heredem 5 eduxitque eum foras et ait illi suspice caelum et numera stellas si potes et dixit ei sic erit semen tuum 6 credidit Domino et reputatum est ei ad iustitiam 7 dixitque ad eum ego Dominus qui eduxi te de Ur Chaldeorum ut darem tibi terram istam et possideres eam 8 at ille ait Domine Deus unde scire possum quod possessurus sim eam 9 respondens Dominus sume inquit mihi vaccam triennem et capram trimam et arietem annorum trium turturem quoque et columbam 10 qui tollens universa haec divisit per medium et utrasque partes contra se altrinsecus posuit aves autem non divisit 11 descenderuntque volucres super cadavera et abigebat eas Abram 12 cumque sol occumberet sopor inruit super Abram et horror magnus et tenebrosus invasit eum 13 dictumque est ad eum scito praenoscens quod peregrinum futurum sit semen tuum in terra non sua et subicient eos servituti et adfligent quadringentis annis 14 verumtamen gentem cui servituri sunt ego iudicabo et post haec egredientur cum magna substantia 15 tu autem ibis ad patres tuos in pace sepultus in senectute bona 16 generatione autem quarta revertentur huc necdum enim conpletae sunt iniquitates Amorreorum usque ad praesens tempus 17 cum ergo occubuisset sol facta est caligo tenebrosa et apparuit clibanus fumans et lampas ignis transiens inter divisiones illas 18 in die illo pepigit Dominus cum Abram foedus dicens semini tuo dabo terram hanc a fluvio Aegypti usque ad fluvium magnum flumen Eufraten 19 Cineos et Cenezeos et Cedmoneos 20 et Hettheos et Ferezeos Rafaim quoque 21 et Amorreos et Chananeos et Gergeseos et Iebuseos


- Statenvertaling

1 Na deze dingen geschiedde het woord des HEEREN tot Abram in een gezicht, zeggende: Vrees niet, Abram! Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot. 2 Toen zeide Abram: Heere, HEERE! wat zult Gij mij geven, daar ik zonder kinderen heenga en de bezorger van mijn huis is deze Damaskener Eliëzer? 3 Voorts zeide Abram: Zie, mij hebt Gij geen zaad gegeven, en zie, de zoon van mijn huis zal mijn erfgenaam zijn! 4 En ziet, het woord des HEEREN was tot hem, zeggende: Deze zal uw erfgenaam niet zijn; maar die uit uw lijf voortkomen zal, die zal uw erfgenaam zijn. 5 Toen leidde Hij hem uit naar buiten, en zeide: Zie nu op naar den hemel, en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zeide tot hem: Zo zal uw zaad zijn! 6 En hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende het hem tot gerechtigheid. 7 Voorts zeide Hij tot hem: Ik ben de HEERE, Die u uitgeleid heb uit Ur der Chaldeeën, om u dit land te geven, om dat erfelijk te bezitten. 8 En hij zeide: Heere, HEERE! waarbij zal ik weten, dat ik het erfelijk bezitten zal? 9 En Hij zeide tot hem: Neem Mij een driejarige vaars, en een driejarige geit, en een driejarigen ram, en een tortelduif, en een jonge duif. 10 En hij bracht Hem deze alle, en hij deelde ze middendoor, en hij leide elks deel tegen het andere over; maar het gevogelte deelde hij niet. 11 En het wild gevogelte kwam neder op het aas; maar Abram joeg het weg. 12 En het geschiedde, als de zon was aan het ondergaan, zo viel een diepe slaap op Abram; en ziet, een schrik, en grote duisternis viel op hem. 13 Toen zeide Hij tot Abram: Weet voorzeker, dat uw zaad vreemd zal zijn in een land, dat het hunne niet is, en zij zullen hen dienen, en zij zullen hen verdrukken vierhonderd jaren. 14 Doch Ik zal het volk ook rechten, hetwelk zij zullen dienen; en daarna zullen zij uittrekken met grote have. 15 En gij zult tot uw vaderen gaan met vrede; gij zult in goeden ouderdom begraven worden. 16 En het vierde geslacht zal herwaarts wederkeren; want de ongerechtigheid der Amorieten is tot nog toe niet volkomen. 17 En het geschiedde, dat de zon onderging en het duister werd, en ziet, daar was een rokende oven en vurige fakkel, die tussen die stukken doorging. 18 Ten zelfden dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Aan uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af, tot aan die grote rivier, de rivier Frath: 19 Den Keniet, en den Keniziet, en den Kadmoniet, 20 En den Hethiet, en den Fereziet, en de Refaieten, 21 En den Amoriet, en den Kanaäniet, en den Girgaziet, en den Jebusiet.


- Willibrordvertaling Hoofdstuk 15 Gods verbond met Abram [1] Na deze gebeurtenissen klonk het woord van de heer in een visioen tot Abram: 'Vrees niet, Abram, Ik zal uw schild zijn. Uw loon zal zeer groot zijn!' [2] Toen zei Abram: 'Heer god, wat heb ik aan uw gaven? Want ik blijf maar kinderloos en de Damascener Eliëzer zal de bezitter van mijn huis worden.' [3] Abram zei: 'U hebt mij geen nakomelingen geschonken, en een ondergeschikte zal mijn erfgenaam zijn.' [4] Toen werd het woord van de heer tot hem gericht: 'Niet hij wordt uw erfgenaam; uw erfgenaam zal iemand zijn die u zult verwekken.' [5] Hij leidde hem naar buiten en zei: 'Kijk naar de hemel en tel de sterren, als u kunt.' En Hij verzekerde hem: 'Zo talrijk zal uw nageslacht zijn.' [6] Abram heeft de heer geloofd en dat geloof is hem aangerekend als gerechtigheid. [7] Toen zei Hij tegen hem: 'Ik ben de heer, die u uit Ur in Kasdim, leidde om u dit land in bezit te geven.' [8] Abram vroeg: 'Ach Heer god, hoe kan ik weten dat ik het inderdaad zal krijgen?' [9] Hij zei tegen hem: 'Haal een driejarige koe, een driejarige bok, een driejarige ram, een tortel en een jonge duif.' [10] Hij haalde dit alles, sneed de dieren doormidden en legde de stukken tegenover elkaar; alleen de vogels sneed hij niet door. [11] Er kwamen roofvogels op de dode dieren af, maar Abram joeg ze weg. [12] Bij zonsondergang viel Abram in een diepe slaap; hevige angst en duisternis overvielen hem. [13] En de heer zei tegen Abram: 'U moet goed weten dat uw nakomelingen als vreemden zullen wonen in een land dat niet van hen is. Zij zullen hen als slaven dienen en men zal hen onderdrukken, vierhonderd jaar lang. [14] Maar het volk dat zij moeten dienen zal Ik vonnissen, en daarna zullen zij wegtrekken met rijke bezittingen. [15] U zult zelf in vrede tot uw vaderen gaan; pas in gezegende ouderdom zult u begraven worden. [16] De vierde generatie zal hier terugkeren, want dan is de maat van de schuld van de Amorieten pas vol.' [17] Toen de zon was ondergegaan en het helemaal donker was geworden, zag Abram een rokende oven en een vurige fakkel, die tussen* de doormidden gesneden stukken door gingen. [18] Op die dag sloot de heer een verbond met Abram. Hij zei: 'Aan uw nakomelingen schenk Ik dit land, vanaf de beek van Egypte tot aan de Grote Rivier, de Eufraat, [19] het gebied van de Kenieten, Kenizzieten, Kadmonieten, [20] Hethieten, Perizzieten, Refaïeten, [21] Amorieten, Kanaänieten, Girgasieten en Jebusieten.'


- De Nieuwe Bijbelvertaling

Hoofdstuk 15 Abrams visioen [1] Enige tijd later richtte de HEER zich tot Abram in een visioen: 'Wees niet bang, Abram: ikzelf zal jou als een schild beschermen. Je loon zal vorstelijk zijn.' [2] 'HEER, mijn God,' antwoordde Abram, 'wat voor zin heeft het mij te belonen? Ik zal kinderloos sterven, en alles wat ik bezit zal het eigendom worden van Eliëzer uit Damascus. [3] U hebt mij immers geen nakomelingen gegeven; daarom zal een van mijn dienaren mijn erfgenaam worden.' [4] Maar de HEER sprak opnieuw tot hem: 'Nee, niet je dienaar zal jouw bezittingen erven, maar een kind dat jijzelf zult verwekken.' [5] Daarop leidde hij Abram naar buiten. 'Kijk eens naar de hemel,' zei hij, 'en tel de sterren, als je dat kunt.' En hij verzekerde hem: 'Zo zal het ook zijn met jouw nakomelingen.' [6] Abram vertrouwde op de HEER en deze rekende hem dit toe als een rechtvaardige daad. [7] Ook zei de HEER tegen hem: 'Ik ben de HEER, die jou heeft weggeleid uit Ur, uit het land van de Chaldeeën, om je dit land in bezit te geven.' [8] 'HEER, mijn God,' antwoordde Abram, 'hoe kan ik er zeker van zijn dat ik het in bezit zal krijgen?' [9] 'Haal een driejarige koe,' zei de HEER, 'een driejarige geit, een driejarige ram, een tortelduif en een jonge gewone duif.' [10] Abram haalde al deze dieren, sneed ze middendoor en legde de twee helften van elk dier tegenover elkaar. Alleen de vogels sneed hij niet door. [11] Er kwamen gieren op de kadavers af, maar Abram joeg ze weg. [12] Toen de zon op het punt stond onder te gaan, viel Abram in een diepe slaap. Opeens werd hij overweldigd door angst en diepe duisternis. [13] Toen zei de HEER: 'Wees ervan doordrongen dat je nakomelingen als vreemdeling zullen wonen in een land dat niet van hen is en dat ze daar slaaf zullen zijn en onderdrukt zullen worden, vierhonderd jaar lang. [14] Maar ik zal hun onderdrukkers ter verantwoording roepen, en dan zullen ze wegtrekken, met grote rijkdommen. [15] Wat jou betreft: je zult in vrede met je voorouders worden verenigd en in gezegende ouderdom begraven worden. [16] Pas de vierde generatie zal hierheen terugkeren, want pas dan hebben de Amorieten zo veel misdaden bedreven dat de maat vol is.' [17] Toen de zon ondergegaan was en het helemaal donker was geworden, was daar plotseling een oven waar rook uit kwam, en een brandende fakkel die tussen de dierhelften door ging. [18] Die dag sloot de HEER een verbond met Abram. 'Dit land,' zei hij, 'geef ik aan jouw nakomelingen, van de rivier van Egypte tot aan de grote rivier, de Eufraat: [19] het gebied van de Kenieten, Kenizzieten en Kadmonieten, [20] de Hethieten, Perizzieten en Refaïeten, [21] de Amorieten, Kanaänieten, Girgasieten en Jebusieten.'


- De Naardense bijbel

15:1 Na al wat hier verwoord is is het woord van de Ene aan Abram geschied in de aanschouwing, en het zei: vrees niet, Abram!- ik ben voor jou een schild, je loon, zeer overvloedig. Genesis 15:2 Abram zegt: mijn Heer, Ene!, wat zult gij mij geven nu ik moedernaakt heenga?- de ben mesjek, de zoon-voor-het-bezit van mijn huis is híj, de damesek, Damascener Eliëzer, 15:3 en, zegt Abram: ziehier, míj hebt ge geen zaad gegeven; hierdoor is de 'zoon van mijn huis' mijn erfgenaam! 15:4 Hier is het woord van de Ene tot hem, het zei: niet hij zal van jou erven,- nee, alleen één die voortkomt uit je ingewanden, die zal van je erven! 15:5 Hij leidt hem uit, naar buiten, en zegt: kijk toch naar de hemel en tel eens de sterren als je in staat bent ze te tellen! En hij zegt tot hem: zó zal het worden, jouw zaad! 15:6 Hij heeft vertrouwd op de Ene; die heeft hem dat gerekend als gerechtigheid. 15:7 Hij zegt tot hem: ik ben de Ene, die je heeft uitgeleid uit Oer Kasdiem om jou dit land te geven om het te beërven! 15:8 Maar hij zegt: mijn Heer, Ene, waarbij zal ik wéten dat ik het beërf? 15:9 Hij zegt tot hem: neem voor mij een kalf van drie jaar, een geit van drie jaar en een ram van drie jaar, een tortel en een duif! 15:10 Hij neemt voor hem die alle, deelt ze middendoor en geeft elk deel zijn plaats als 'man ontmoet makker'; de vogels heeft hij niet gedeeld. 15:11 Dan daalt de gier neer op de stukken aas; hij weet ze te keren, Abram. 15:12 Toen de zon kwam op het punt van thuiskomst is een verdoving over Abram gevallen, en zie, angst, dikke duisternis, valt over hem. 15:13 Hij zegt tot Abram: weten, heel goed weten moet je dat je zaad zwerver-te-gast zal wezen, in een land niet van hen; knechten zullen ze hen, en knevelen,- vierhonderd jaar lang; 15:14 maar ook zal ik de macht waarvan zij knechten zullen zijn berechten; daarna zullen ze uittocht houden met groot bezit 15:15 en jij zult bij je vaderen aankomen in vrede; je zult worden begraven in goede grijsheid; 15:16 een vierde geslacht, die zullen terugkeren naar hier; want onvergolden is het onrecht van de Amoriet tot hiertoe! 15:17 Dan geschiedt het: de zon is thuisgekomen en nachtdonkerte is gevallen,- maar ziedaar: een rokende oven en een fakkel vuur, die is overgestoken tussen deze stukken door. 15:18 Op díe dag heeft de Ene met Abram een verbond gesmeed en gezegd: aan jouw zaad heb ik dit land gegeven van de rivier van Egypte tot de grote rivier, de rivier de Eufraat; 15:19 met de Keniet, met de Keniziet en met de Kadmoniet; 15:20 met de Chitiet, met de Periziet en met de Refaïem; 15:21 met de Amoriet en met de Kanaäniet, met de Girgasjiet en met de Jeboesiet! ••


- Bible de Jérusalem

1. Après ces événements, la parole de Yahvé fut adressée à Abram, dans une vision: Ne crains pas, Abram ! Je suis ton bouclier, ta récompense sera très grande. 2. Abram répondit: Mon Seigneur Yahvé, que me donnerais-tu ? Je m'en vais sans enfant... 3. Abram dit: Voici que tu ne m'as pas donné de descendance et qu'un des gens de ma maison héritera de moi. 4. Alors cette parole de Yahvé lui fut adressée: Celui-là ne sera pas ton héritier, mais bien quelqu'un issu de ton sang. 5. Il le conduisit dehors et dit: Lève les yeux au ciel et dénombre les étoiles si tu peux les dénombrer et il lui dit: Telle sera ta postérité. 6. Abram crut en Yahvé, qui le lui compta comme justice. 7. Il lui dit: Je suis Yahvé qui t'ai fait sortir d'Ur des Chaldéens, pour te donner ce pays en possession. 8. Abram répondit: Mon Seigneur Yahvé, à quoi saurai-je que je le posséderai ? 9. Il lui dit: Va me chercher une génisse de trois ans, une chèvre de trois ans, un bélier de trois ans, une tourterelle et un pigeonneau. 10. Il lui amena tous ces animaux, les partagea par le milieu et plaça chaque moitié vis-à-vis de l'autre; cependant il ne partagea pas les oiseaux. 11. Les rapaces s'abattirent sur les cadavres, mais Abram les chassa. 12. Comme le soleil allait se coucher, une torpeur tomba sur Abram et voici qu'un grand effroi le saisit. 13. Yahvé dit à Abram: Sache bien que tes descendants seront des étrangers dans un pays qui ne sera pas le leur. Ils y seront esclaves, on les opprimera pendant quatre cents ans. 14. Mais je jugerai aussi la nation à laquelle ils auront été asservis et ils sortiront ensuite avec de grands biens. 15. Pour toi, tu t'en iras en paix avec tes pères, tu seras enseveli dans une vieillesse heureuse. 16. C'est à la quatrième génération qu'ils reviendront ici, car jusque-là l'iniquité des Amorites n'aura pas atteint son comble. 17. Quand le soleil fut couché et que les ténèbres s'étendirent, voici qu'un four fumant et un brandon de feu passèrent entre les animaux partagés. 18. Ce jour-là Yahvé conclut une alliance avec Abram en ces termes: A ta postérité je donne ce pays, du Fleuve d'Égypte jusqu'au Grand Fleuve, le fleuve d'Euphrate, 19. les Qénites, les Qenizzites, les Qadmonites, 20. les Hittites, les Perizzites, les Rephaïm, 21. les Amorites, les Cananéens, les Girgashites et les Jébuséens.


- King James Bible

Gen.15 [1] After these things the word of the LORD came unto Abram in a vision, saying, Fear not, Abram: I am thy shield, and thy exceeding great reward. [2] And Abram said, Lord GOD, what wilt thou give me, seeing I go childless, and the steward of my house is this Eliezer of Damascus? [3] And Abram said, Behold, to me thou hast given no seed: and, lo, one born in my house is mine heir. [4] And, behold, the word of the LORD came unto him, saying, This shall not be thine heir; but he that shall come forth out of thine own bowels shall be thine heir. [5] And he brought him forth abroad, and said, Look now toward heaven, and tell the stars, if thou be able to number them: and he said unto him, So shall thy seed be. [6] And he believed in the LORD; and he counted it to him for righteousness. [7] And he said unto him, I am the LORD that brought thee out of Ur of the Chaldees, to give thee this land to inherit it. [8] And he said, Lord GOD, whereby shall I know that I shall inherit it? [9] And he said unto him, Take me an heifer of three years old, and a she goat of three years old, and a ram of three years old, and a turtledove, and a young pigeon. [10] And he took unto him all these, and divided them in the midst, and laid each piece one against another: but the birds divided he not. [11] And when the fowls came down upon the carcases, Abram drove them away. [12] And when the sun was going down, a deep sleep fell upon Abram; and, lo, an horror of great darkness fell upon him. [13] And he said unto Abram, Know of a surety that thy seed shall be a stranger in a land that is not theirs, and shall serve them; and they shall afflict them four hundred years; [14] And also that nation, whom they shall serve, will I judge: and afterward shall they come out with great substance. [15] And thou shalt go to thy fathers in peace; thou shalt be buried in a good old age. [16] But in the fourth generation they shall come hither again: for the iniquity of the Amorites is not yet full. [17] And it came to pass, that, when the sun went down, and it was dark, behold a smoking furnace, and a burning lamp that passed between those pieces. [18] In the same day the LORD made a covenant with Abram, saying, Unto thy seed have I given this land, from the river of Egypt unto the great river, the river Euphrates: [19] The Kenites, and the Kenizzites, and the Kadmonites, [20] And the Hittites, and the Perizzites, and the Rephaims, [21] And the Amorites, and the Canaanites, and the Girgashites, and the Jebusites.


- Luther Bibel

Gott verheißt Abram einen Sohn und gewährt ihm den Bund 151Nach diesen Geschichten begab sich's, dass zu Abram das Wort des HERRN kam in einer Offenbarung: Fürchte dich nicht, Abram! Ich bin dein Schild und dein sehr großer Lohn. 2Abram sprach aber: HERR, mein Gott, was willst du mir geben? Ich gehe dahin ohne Kinder und mein Knecht Eliëser von Damaskus wird mein Haus besitzen. 3Und Abram sprach weiter: Mir hast du keine Nachkommen gegeben; und siehe, einer von meinen Knechten wird mein Erbe sein. 4Und siehe, der HERR sprach zu ihm: Er soll nicht dein Erbe sein, sondern der von deinem Leibe kommen wird, der soll dein Erbe sein. 5Und er hieß ihn hinausgehen und sprach: Sieh gen Himmel und zähle die Sterne; kannst du sie zählen? Und sprach zu ihm: So zahlreich sollen deine Nachkommen sein! 6 Abram glaubte dem HERRN und das rechnete er ihm zur Gerechtigkeit. 7Und er sprach zu ihm: Ich bin der HERR, der dich aus Ur in Chaldäa geführt hat, auf dass ich dir dies Land zu besitzen gebe. 8Abram aber sprach: HERR, mein Gott, woran soll ich merken, dass ich's besitzen werde? 9Und er sprach zu ihm: Bringe mir eine dreijährige Kuh, eine dreijährige Ziege, einen dreijährigen Widder, eine Turteltaube und eine andere Taube. 10Und er brachte ihm dies alles und zerteilte es in der Mitte und legte je einen Teil dem andern gegenüber; aber die Vögel zerteilte er nicht. 11Und die Raubvögel stießen hernieder auf die Stücke, aber Abram scheuchte sie davon. 12Als nun die Sonne am Untergehen war, fiel ein tiefer Schlaf auf Abram, und siehe, Schrecken und große Finsternis überfiel ihn. 13Da sprach der HERR zu Abram: Das sollst du wissen, dass deine Nachkommen werden Fremdlinge sein in einem Lande, das nicht das ihre ist; und da wird man sie zu dienen zwingen und plagen vierhundert Jahre. 14Aber ich will das Volk richten, dem sie dienen müssen. Danach sollen sie ausziehen mit großem Gut. 15Und du sollst fahren zu deinen Vätern mit Frieden und in gutem Alter begraben werden. 16Sie aber sollen erst nach vier Menschenaltern wieder hierher kommen; denn die Missetat der Amoriter ist noch nicht voll. 17Als nun die Sonne untergegangen und es finster geworden war, siehe, da war ein rauchender Ofen, und eine Feuerflamme fuhr zwischen den Stücken hin. 18An dem Tage schloss der HERR einen Bund mit Abram und sprach: Deinen Nachkommen will ich dies Land geben von dem Strom Ägyptens an bis an den großen Strom Euphrat: 19die Keniter, die Kenasiter, die Kadmoniter, 20die Hetiter, die Perisiter, die Refaïter, 21die Amoriter, die Kanaaniter, die Girgaschiter, die Jebusiter.


- Structuur

      1.  2.  3.  4.  5.  6.  7.  8.  9.  10.  11.  12.  13.  14.  15.  16.  17.  18.  19.  20.  21.  22.  23.  24.  25.  26.             
 

 

                                                                 
 

1

                                                                 
 

2

                                                                 
 

3

                                                                 
 

4

                                                                 
 

5

                                                                 
 

6

                                                                 
 

7

                                                                 
 

8

                                                                 
 

9

                                                                 
                                                                     
 

10

                                                                 
 

11

                                                                 
 

12

                                                                 
 

13

                                                                 
 

14

                                                                 
 

15

                                                                 
 

16

                                                                 
 

17

                                                                 
 

18

                                                                 
  19                                                                  
  20                                                                  
  21                                                                  
                                                                     
                                                                     
                                                                     
                                                                     
                                                                     
                                                                     

 


- Taalgebruik

- A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


- Commentaar

Bij de Babylonische ballingschap heeft 'Israël' zich de vraag gesteld hoe het verder moet en of er nog wel toekomst is en of het land niet aan een ander zal gegeven worden daar het zelf geen nageslacht heeft om het land te bevolken.
Israël weet dat het zijn toekomst niet zelf in handen heeft, maar dat het die toekomst moet krijgen, een gave 'van boven'. Het nageslacht, het land, de toekomst; het is allemaal gave. Anderzijds kan je er ook iets aan doen door de relaties tussen man en vrouw, tussen ouders - kinderen, tussen schoonfamilie te 'vermenselijken'. Er zijn dus twee aspecten: gave en opgave, een 'goddelijk' en een 'menselijk' aspect.
Die twee aspecten worden in een dialoogvorm tussen God en Abram verwoord en verbeeld.

Het gebeurt wel vaker in de bijbel dat een 'belofte', een 'voorspelling' voorafgaat aan de vervulling, de realisatie. Wellicht is die 'belofte', die 'voospelling' geschreven vanuit de 'vervulling', de 'realisatie'. Wat zich voordoet, wordt aan God toegeschreven. In het verleden ziet men dan aanwijzingen dat het zich zo zal voordoen in de toekomst. In het verhaal van de belofte aan Abram ligt de klemtoon op het nageslacht en op het land.
Waar je je jeugd hebt doorgebracht, is de omgeving waarin je bent grootgebracht, in het geheugen gegrift. Je ziet nog het huis, de kamers, de boomgaard, de gebouwen enz. Aan al die plaatsen zijn vele ervaringen en belevenissen verbonden. Je bent eraan gehecht. Je zou willen dat het nooit anders werd. In je gedachten blijft het verleden bestaan, maar de realiteit is veranderd. Je hebt dan de neiging om die plaatsen met dat verleden, met die vroegere ervaringen en belevenissen, te willen vastleggen, betoneren, voor altijd bewaren. Je bent gehecht aan de plaats, aan de grond. Het had altijd zo moeten blijven.
Iets dergelijks zie je in de bijbel bij de houding tegenover het land. De Joden willen het voor eeuwig behouden met voorbijgaan aan de realiteit. De 'gave' van het land wordt een 'eeuwige gave', een 'gebetoneerde gave'. Het lijkt erop dat het verleden en de 'verleden situatie' wordt verabsoluteerd. In die verabsolutering laten ze God meespelen. Hij geeft het land. Hij belooft het. Hij is de eeuwige, de machtige.
Het verhaal van Gn 15 lijkt een groot schouwspel, waarin God als een Grootvorst een verbond sluit met Abram, zijn familie en nageslacht. Het is natuurlijk vanuit de ogen van de bijbelse schrijvers bekeken. Want er is geen God die spreekt, die opdrachten geeft, die een verbond sluit. Het zijn mensen, bijbelse schrijvers, die het voorstellen alsof God een verbond sluit. Het is beeldtaal om uit te drukken waaraan zij (Abram, het volk) zich moeten houden opdat zij het (in hun ogen, zogezegd in de ogen van God) goed zullen hebben en in vrede zullen kunnen leven. Het gaat dus om een menselijke visie, aan tijd en plaats gebonden, veranderlijk.