Genesis 16 - Gn 16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 16 -- Gn 16,1-16 -
BIJBEL: Taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -
Deze websitepagina is een onderdeel van de website van Arseen De Kesel: http://www.interlevensbeschouwelijk.be/index.html.

- Bibliografie - Literatuur - Liturgisch gebruik - Overzicht bijbelboeken - Overzicht van de bibliografie van de bijbelboeken - Overzicht van deze website

Overzicht van Genesis: Gn 1 - Gn 2 - Gn 3 - Gn 4 - Gn 5 - Gn 6 - Gn 7 - Gn 8 - Gn 9 - Gn 10 - Gn 11 - Gn 12 - Gn 13 - Gn 14 - Gn 15 - Gn 16 - Gn 17 - Gn 18 - Gn 19 - Gn 20 - Gn 21 - Gn 22 - Gn 23 - Gn 24 - Gn 25 - Gn 26 - Gn 27 - Gn 28 - Gn 29 - Gn 30 - Gn 31 - Gn 32 - Gn 33 - Gn 34 - Gn 35 - Gn 36 - Gn 37 - Gn 38 - Gn 39 - Gn 40 - Gn 41 - Gn 42 - Gn 43 - Gn 44 - Gn 45 - Gn 46 - Gn 47 - Gn 48 - Gn 49 - Gn 50 -
Uitleg vers per vers: Gn 16,1 - Gn 16,2 - Gn 16,3 - Gn 16,4 - Gn 16,5 - Gn 16,6 - Gn 16,7 - Gn 16,8 - Gn 16,9 - Gn 16,10 - Gn 16,11 - Gn 16,12 - Gn 16,13 - Gn 16,14 - Gn 16,15 - Gn 16,16 -

- Hebreeuws OF modern Hebreeuws (NT): http://www.lexilogos.com/bible_multilingue.htm. Hebreeuws OF modern Hebreeuws (NT).
- Targum Onkelos: Targum Onkelos.
- Griekse tekst - Septuaginta: http://www.greekbible.com/index.php. Griekse tekst - Septuaginta.
- Aramees - Peshitta NT: http://unbound.biola.edu/index.cfm?method=searchResults.doSearch. Aramees - Peshitta.
- Vulgata: http://www.intratext.com/IXT/LAT0001/_PUZ.HTM. Vulgata .
- Statenvertaling: http://www.statenvertaling.net/bijbel/luka/24.html. Statenvertaling.
- Willibrordvertaling: http://www.willibrordbijbel.nl/?p=page&i=66825,66877. Willibrordvertaling.
- De Nieuwe Vertaling: http://www.willibrordbijbel.nl/?p=page&i=66825,66877. De Nieuwe Vertaling.
- De Naardense bijbel: http://naardensebijbel.nl/zoek.php. De Naardense bijbel.
- Bible de Jérusalem: http://www.lexilogos.com/bible_multilingue.htm. Bible de Jérusalem.
- King James Bible: http://quod.lib.umich.edu/cgi/k/kjv/kjv-idx?type=DIV1&byte=4609530. King James Bible.
- Luther Bibel: http://www.die-bibel.de/online-bibeln/luther-bibel-1984/bibeltext/bibelstelle/Lukas%2024/bibel/text/lesen/ch/899d58043b75483a5525c5c4b3d191f4/. Luther Bibel.
- Arabisch:http://www.lexilogos.com/bible_multilingue.htm. Arabisch.



Ismaël en Hagar: Gn 16,1-16 -- Gn 16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 16,1-16 -- Gn 16,1 - Gn 16,2 - Gn 16,3 - Gn 16,4 - Gn 16,5 - Gn 16,6 - Gn 16,7 - Gn 16,8 - Gn 16,9 - Gn 16,10 - Gn 16,11 - Gn 16,12 - Gn 16,13 - Gn 16,14 - Gn 16,15 - Gn 16,16 -

- ajin is de zestiende letter van het Hebreeuwse alfabet. We bevinden ons in het zestiende hoofdstuk van het boek Genesis. In dit hoofdstuk zijn zestien verzen. `ajin (oog, bron). Taalgebruik in Tenakh: `ajin (oog, bron). De eerste zes verzen tellen 96 (2² X 2³ X 3) woorden of 6 X 16. Gn 16,1 verwijst naar Gn 11,30, waar de tweede zin begint met ´ên (er is niet). Hoofdstuk 16: ajin = 16 (samenstelling van de elementen is 7) - 70. In Gn 16,11 zijn er 16 woorden (16 -> 1 + 6 = 7). Ajin betekent oog (zien) en bron. In Gn 16,14-15 wordt daarop allusie gemaakt. Maar wat heeft de leeftijd van Abram (86) hiermee te maken? De getalswaarde van Gn 1,1 is 86 (kleine getalswaarde), de naam Elohim is eveneens 86 (grote getalswaarde). Met de geboorte van zijn oudste zoon, Ismaël, begint een nieuwe periode voor Abram met het begin van de schepping op de achtergrond.

Gn 16,1 - Gn 16,1: Ismaël en Hagar: Gn 16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 16,1-16 -- Gn 16,1 - Gn 16,2 - Gn 16,3 - Gn 16,4 - Gn 16,5 - Gn 16,6 - Gn 16,7 - Gn 16,8 - Gn 16,9 - Gn 16,10 - Gn 16,11 - Gn 16,12 - Gn 16,13 - Gn 16,14 - Gn 16,15 - Gn 16,16 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
 1sara de è gunè abram ouk etikten autô èn de autè paidiskè aiguptia è onoma agar  1 igitur Sarai uxor Abram non genuerat liberos sed habens ancillam aegyptiam nomine Agar  wëshâraj ´esjèth ´abhërâm lo´ jâlëdâh lô 1 Doch Sarai, Abrams huisvrouw, baarde hem niet; en zij had een Egyptische dienstmaagd, welker naam was Hagar.  [1] Sarai, de vrouw van Abram, had hem geen kinderen geschonken. Nu had zij een Egyptische slavin, die Hagar heette.   [1] Abrams vrouw Sarai baarde hem geen kinderen. Nu had zij een Egyptische slavin, Hagar.  1 ¶ Sarai, Abrams vrouw, heeft hem nog niets gebaard; maar zij heeft een Egyptische slavin, en haar naam is Hagar,– de zwerfster.  1. La femme d'Abram, Saraï, ne lui avait pas donné d'enfant. Mais elle avait une servante égyptienne, nommée Agar, 

King James Version: 1: Now Sarai Abram's wife bare him no children: and she had an handmaid, an Egyptian, whose name was Hagar.
Luther-Bibel. Sarai, Abrams Frau, gebar ihm kein Kind. Sie hatte aber eine ägyptische Magd, die hieß Hagar.

Tekstuitleg van Gn 16,1. Het vers bestaat uit 11 woorden en 38 (22 + 16) letters. De getalswaarde is 3309. Gn 16,1 bestaat uit drie zinnen. De eerste zin begint met het onderwerp.

Gn 16,1.1.- וְשָׂרַי (= wëshâraj: en Sarai); Gn 16,1
- שָׂרַי (= Shâraj: Sarai; eigennaam). Zie: שָׂרָה (= shârâh: Sara). Taalgebruik in Tenakh: shârâh (Sara). Getalswaarde: shin = 21 of 300, resj = 20 of 200, jod = 10; totaal: 51 (3 X 17) of 510 (2 X 3 X 5 X 17). Structuur: 3 - 2 - 1. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (12): (1) Gn 11,29 (2) Gn 11,30 (3) Gn 11,31 (4) Gn 12,5 (5) Gn 12,11 (6) Gn 12,17 (7) Gn 16,2 (8) Gn 16,3 (9) Gn 16,5 (10) Gn 16,6 (11) Gn 16,8 (12) Gn 17,15 (in dit vers heeft de naamsverandering van Sarai naar Sarah plaats). Theoretisch gezien zou Sarai in 7 hoofdstukken van Gn kunnen voorkomen, in feite zijn het er slechts 4. In totaal komt Sarai 12X voor. De getalswaarde is 51 of 510; 51 = 3 X 17. De getalswaarde van JHWH met jod als 1 is 17.
Zie ook: שָׂרַי = shâraj: mijn vorsten; < stat construct mann mv + suffix bezittel vnw 1ste pers enk van het zn שַׂר = shar: vorst, prins). Taalgebruik in Tenakh: shar (vorst). sh-r-j: Tenakh (134) Pentateuch (29) Eerdere Profeten (35) Latere Profeten (23) 12 Kleine Profeten (1) Geschriften (46) Tenakh oa Js 10,8.
- וְשָׂרַי = wëshâraj: en Sarai); Gn 16,1
- LXX: σαρα = Sara. Bijbel (12): (1) Gn 11,29 (2) Gn 11,30 (3) Gn 12,11 (4) Gn 16,1 (5) Gn 16,2 (6) Gn 16,3 (7) Gn 16,5 (8) Gn 16,6 (9) Gn 17,15 (10) Gn 47,17 (11) Nu 26,30 (12) Joz 18,22
-- gen vr enk σαρας = Saras: van Sara; eigennaam, zn gen vr enk van het zn σαρα = Sara). Dezelfde lezing van rechts naar links of van links naar rechts Bijbel: (1) Gn 12,17 (2) Gn 16,2 (3) Gn 16,8
-- acc vr enk σαραν = Saran: Sara; eigennaam, zn acc vr enk van het zn σαρα = Sara). Bijbel (3): (1) Gn 11,31 (2) Gn 12,5 (3) Gn 16,6.
- Arabisch: سارة = sârah (Sara) Taalgebruik in de Qoran: sârah (Sara)
- Sara: sa-ra. 1. sa- In het hiëroglyfisch geeft de eend de klankwaarde s' (zoon) weer. 2. -ra. Hiëroglyfen: ra: zon; weergegeven door een mond (r) en een onderarm met hand en vingers (ajin) en het determinatief: een cirkel met een punt erin (de zon). Zie: https://nl.wikipedia.org/wiki/Ra_(god). Besluit: sa-ra: zoon van de zon.

Gn 16,1.2. vr. enk. stat. construct אֵשֶׁת = 'esjèth (de vrouw van) van het zelfst. naamw. אִשָּׁה = ´isjsjâh (vrouw). Taalgebruik in Tenakh: ´isjsjâh (vrouw). Getalwaarde: aleph = 1, sjin = 21 of 300, he = 5 ; totaal: 27 (3³) OF 306 (2 X 3² X 17). Structuur: 1 - 3 - 5. De som van de elementen is telkens 9. Tenakh (93). Pentateuch (40). Eerdere Profeten (29). Latere Profeten (8). 12 Kleine Profeten (2). Geschriften (14).

Gn 16,1.3. ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Genesis: ´abhërâm (Abram). Getalswaarde: aleph = 1, beth = 2, resj = 20 of 200, mem = 13 of 40 ; totaal: 36 (2² X 3²) of 243 (3² X 3³). Structuur: 1 - 2 - 2 - 4. De som van de elementen is telkens 9. Arabisch: ´ibrâhîm (Ibrâhîm). Taalgebruik in de Koran: ibrâhîm (Ibrâhîm). Tenakh (44). Gn (43) + 1 Kr 1,27. Gn 16 (6): (1) Gn 16,1 (de vrouw van Abram). (2) Gn 16,2: waththo´mèr shâraj ´èl ´abhërâm (en Sarai zei tot Abram). (3) Gn 16,3: driemaal, o.a. de vrouw van Abram. (4) Gn 16,5: waththo´mèr shâraj ´èl ´abhërâm (en Sarai zei tot Abram). (5) Gn 16,6 (Abram tegen Sarai). (6) Gn 16,15 (tweemaal).

Gn 16,1.2.- 3. אֵשֶׁת אַבְרָם = ´esjèth ´abhërâm (de vrouw van Abram). Tenakh (5): (1) Gn 11,29. (2) Gn 11,31. (3) Gn 12,17. (4) Gn 16,1. (5) Gn 16,3.

Gn 16,1.1. - 3. וְשָׂרַי אֵשֶׁת אַבְרָם = wëshâraj ´esjèth ´abhërâm (en Sara, de vrouw van Abram). Tenakh (1): Gn 16,1.
- שָׂרַי אֵשֶׁת אַבְרָם = shâraj ´esjèth ´abhërâm (Sara, de vrouw van Abram). Tenakh (2): (1) Gn 12,17. (2) Gn 16,3.

5. actief perfectum derde persoon vrouwelijk enkelvoud יָלְדָה = jâlëdâh (zij baarde) van het werkw. יָלַד = jâlad (voortbrengen). Zie Taalgebruik in Tenakh: jèlèd = het voortgebrachte, kind. Getalwaarde: jod = 10, lamed = 12 of 30, daleth = 4 ; totaal: 26 OF 44 (4 X 11). Structuur: 1 - 3 - 4. De som van de elementen is telkens 8.Tenakh (43). Pentateuch (23). Eerdere Profeten (6). Latere Profeten (5). 12 Kleine Profeten (1). Geschriften (8). Gn (22): (1) Gn 4,22 (Silla - Tubal-Kaïn). (2) Gn 16,1 (lo´ jâlëdâh - Saraj - baarde niet). (3) Gn 16,15 (Hagar - Ismaël). (4) Gn 19,38: (jongste dochter van Moab - Ben-Ammi). (5) Gn 21,3 (Sara - Isaak). (6) Gn 21,9 (Sara verwijst naar Hagar - Ismaël). (7) Gn 22,20 (Milka, de vrouw van Nachor, broer van Abraham - verschillende kinderen). (8) Gn 22,23 (de jongste zoon van Milka is Betuël, de vader van Rebekka, de schoondochter van Abraham). (9) jullëdâh: pual perfectum (verwijzing naar Rebekka, de dochter van Betuël... ). (10) Gn 24,24 (de afkomst van Rebekka). (11) Gn 24,47 (de afkomst van Rebekka). (12) Gn 25,12 (verwijzing naar de nakomelingen van Ismaël, de zoon van Abraham en Hagar). (13) Gn 30,1 (lo´ jâlëdâh - Saraj - baarde niet). (14) Gn 30,21 (Lea - Dina). (15) Gn 30,25 (verwijzing naar Rachel - Jozef). (16) Gn 34,1 (verwijzing naar Lea - Dina). (17) Gn 36,4 (Basemat, een derde vrouw van Esau, - Reüel). (18) Gn 36,5 (Oholibama, de tweede vrouw van Esau, - verschillende zonen). (19) Gn 41,50 (Asnat, de vrouw van Jozef, - Manasse). (20) Gn 44,27 (verwijzing naar Rachel en haar twee zonen). (21) Gn 46,15 (verwijzing naar Le en haar kinderen). (22) Gn 46,20 (verwijzing naar Asnat, de vrouw van Jozef en haar twee zonen). Re 13,2: wëlo ´jâlâdâh (en zij - de moeder van Simson - baarde niet).

4. 5. 6. (2) Gn 16,1 (lo´ jâlëdâh lô - Saraj - baarde niet voor hem). (13) Gn 30,1 (lo´ jâlëdâh - Rachel - baarde niet). jâlëdâh (zij baarde). Actief perfectum derde persoon vrouwelijk enkelvoud. In tweeëntwintig verzen in Gn. Verwijzing: thôlëdoth (ontstaansgeschiedenissen), zie Gn 2,4.
In Gn 16,1 is er sprake dat Sarai niet baarde voor hem. Tussen Gn 11,30 en Gn 16,1 ontstaat een link over de kinderloosheid van Sarai, maar ook van Abram. Want Sarai is de vrouw van Abram en zij baarde niet voor hem. Abram bleef dus kinderloos en wel door haar. De zinnen van Gn 11,30 en Gn 16,1 lijken sterk op elkaar, maar verschillen ook ; telkens drie woorden ; Gn 11,30: ´ên lâh wâlâd (er was geen kind aan haar = zij had geen kind). Gn 16,1: (lo´ jâlëdâh lô - Saraj - baarde niet voor hem). In Gn 11,30 is er sprake over de kinderloosheid van Sarai, in Gn 16,1 over de kinderloosheid van Abram en Sarai.

11. הָגָר = hâgâr (Hagar). Taalgebruik in Tenakh: hâgâr (Hagar). Getalswaarde: he = 5, gimel = 3, resj = 20 of 200 ; totaal: 28 (4 X 7) OF 208 (2² X 2² X 13 of 2³ X 26). Structuur: 5 - 3 - 2. Som van de elementen is telkens 10 -> 1. Abram (36 of 243) + Hagar (28 of 208) = 64 (2³ X 2³) OF 451 (11 X 41). Dit is de getalswaarde van jisjëmâ`e´l (Ismaël). Taalgebruik in Tenakh: jisjëmâ`e´l (Ismaël). De getalswaarde van jishërâ´el (Israël). Taalgebruik in Tenakh: jishërâ´el (Israël) is 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster). Via de getalswaarde is er een duidelijke link tussen de ouders Abram en Hagar en hun zoon Ismaël. Ook in de naamgeving is er een link tussen de vernedering die Hagar vanwege Saraj moest ondergaan. haggar of hagger (de vreemdeling, proseliet) < bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. ger. h-g-r. Tenakh (33). Pentateuch (29). Eerdere Profeten (1). Latere Profeten (3). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (0). Gn (10): (1) Gn 16,1. (2) Gn 16,3. (3) Gn 16,4. (4) Gn 16,8. (5) Gn 16,15. (6) Gn 16,16. (7) Gn 21,9. (8) Gn 21,14. (9) Gn 21,17. (10) Gn 25,12.
- LXX: voorgaande + Gn 16,13. In veertien verzen in de bijbel. (12) Ba 3,23. (13) Gal 4,24. (14) Gal 4,25.


Gn 16,2 - Gn 16,2: Ismaël en Hagar: Gn 16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 16,1-16 -- Gn 16,1 - Gn 16,2 - Gn 16,3 - Gn 16,4 - Gn 16,5 - Gn 16,6 - Gn 16,7 - Gn 16,8 - Gn 16,9 - Gn 16,10 - Gn 16,11 - Gn 16,12 - Gn 16,13 - Gn 16,14 - Gn 16,15 - Gn 16,16 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
2eipen de sara pros abram idou sunekleisen me kurios tou mè tiktein eiselthe oun pros tèn paidiskèn mou ina teknopoièsès ex autès upèkousen de abram tès fônès saras  2 dixit marito suo ecce conclusit me Dominus ne parerem ingredere ad ancillam meam si forte saltem ex illa suscipiam filios cumque ille adquiesceret deprecanti     2 Zo zeide Sarai tot Abram: Zie toch, de HEERE heeft mij toegesloten, dat ik niet bare; ga toch in tot mijn dienstmaagd, misschien zal ik uit haar gebouwd worden. En Abram hoorde naar de stem van Sarai.  [2] Sarai zei tegen Abram: ‘Je weet dat de heer mijn schoot heeft gesloten, zodat ik geen kinderen kan krijgen. Ga dus naar mijn slavin: misschien* krijg ik een zoon van haar.’ En Abram stemde in met Sarai’s voorstel.   [2] ‘Luister,’ zei Sarai tegen Abram, ‘de HEER houdt mijn moederschoot gesloten. Je moest maar met mijn slavin slapen, misschien kan ik door haar nakomelingen krijgen.’ Abram stemde met haar voorstel in  2 Dan zegt Sarai tot Abram: zie toch hier, uitgesloten heeft de ENE mij van het baren; kom toch binnen bij mijn slavin,– misschien word ik tot–huis–gebouwd uit háár! En Abram geeft gehoor aan de stem van Sarai.   2. et Saraï dit à Abram: Vois, je te prie: Yahvé n'a pas permis que j'enfante. Va donc vers ma servante. Peut-être obtiendrai-je par elle des enfants. Et Abram écouta la voix de Saraï. 

King James Version: 2: And Sarai said unto Abram, Behold now, the LORD hath restrained me from bearing: I pray thee, go in unto my maid; it may be that I may obtain children by her. And Abram hearkened to the voice of Sarai.
Luther-Bibel. 2 Und Sarai sprach zu Abram: Siehe, der HERR hat mich verschlossen, dass ich nicht gebären kann. Geh doch zu meiner Magd, ob ich vielleicht durch sie zu einem Sohn komme. Und Abram gehorchte der Stimme Sarais.

Tekstuitleg van Gn 16,2. Het vers bestaat uit 20 (2² X 5) woorden en 71 letters. De getalswaarde is 4930 (2 X 5 X 13 X 29).

Gn 16,2.1. וַתֹאמַר waththo´mèr (en zij zei) In drie verzen in Gn 16: (1) Gn 16,2. (2) Gn 16,5. (3) Gn 16,8. Saraj richt zich tweemaal tot Abram en Hagar richt zich eenmaal tot de engel van de Heer. wajj´omèr (en hij zei) komt vijfmaal voor in Gn 16: (1) Gn 16,6. (2) Gn 16,8. (3) Gn 16,9. (4) Gn 16,10. (5) Gn 16,11. Abram richt zich eenmaal tot Saraj en de engel van de Heer richt zich viermaal tot Hagar. Verzen (3) Gn 16,9. (4) Gn 16,10. (5) Gn 16,11 beginnen op identieke wijze.

2. שָׂרַי (= Shâraj: Sarai. Eigennaam). Zie: שָׂרָה (= shârâh: Sara). Taalgebruik in Tenakh: shârâh (Sara). Getalswaarde: shin = 21 of 300, resj = 20 of 200, jod = 10; totaal: 51 (3 X 17) of 510 (2 X 3 X 5 X 17). Structuur: 3 - 2 - 1. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (12): (1) Gn 11,29 (2) Gn 11,30 (3) Gn 11,31 (4) Gn 12,5 (5) Gn 12,11 (6) Gn 12,17 (7) Gn 16,2 (8) Gn 16,3 (9) Gn 16,5 (10) Gn 16,6 (11) Gn 16,8 (12) Gn 17,15 (in dit vers heeft de naamsverandering van Sarai naar Sarah plaats). Theoretisch gezien zou Sarai in 7 hoofdstukken van Gn kunnen voorkomen, in feite zijn het er slechts 4. In totaal komt Sarai 12X voor. De getalswaarde is 51 of 510; 51 = 3 X 17. De getalswaarde van JHWH met jod als 1 is 17.
Zie ook: שָׂרַי = shâraj: mijn vorsten; < stat construct mann mv + suffix bezittel vnw 1ste pers enk van het zn שַׂר = shar: vorst, prins). Taalgebruik in Tenakh: shar (vorst). sh-r-j: Tenakh (134) Pentateuch (29) Eerdere Profeten (35) Latere Profeten (23) 12 Kleine Profeten (1) Geschriften (46) Tenakh oa Js 10,8.
- וְשָׂרַי = wëshâraj: en Sarai);. Gn 16,1
- LXX: σαρα = Sara. Bijbel (12): (1) Gn 11,29 (2) Gn 11,30 (3) Gn 12,11 (4) Gn 16,1 (5) Gn 16,2 (6) Gn 16,3 (7) Gn 16,5 (8) Gn 16,6 (9) Gn 17,15 (10) Gn 47,17 (11) Nu 26,30 (12) Joz 18,22
-- gen vr enk σαρας = Saras: van Sara; eigennaam, zn gen vr enk van het zn σαρα = Sara). Dezelfde lezing van rechts naar links of van links naar rechts Bijbel: (1) Gn 12,17 (2) Gn 16,2 (3) Gn 16,8
-- acc vr enk σαραν = Saran: Sara; eigennaam, zn acc vr enk van het zn σαρα = Sara). Bijbel (3): (1) Gn 11,31 (2) Gn 12,5 (3) Gn 16,6.
- Arabisch: سارة = sârah (Sara) Taalgebruik in de Qoran: sârah (Sara)
- Sara: sa-ra. 1. sa- In het hiëroglyfisch geeft de eend de klankwaarde s' (zoon) weer. 2. -ra. Hiëroglyfen: ra: zon; weergegeven door een mond (r) en een onderarm met hand en vingers (ajin) en het determinatief: een cirkel met een punt erin (de zon). Zie: https://nl.wikipedia.org/wiki/Ra_(god). Besluit: sa-ra: zoon van de zon.

Gn 16,2.3. - 4. אֶל אַבְרָם = ´èl ´abhërâm (tot Abram). Bijbel / Gn (8): (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,7. (3) Gn 13,14. (4) Gn 14,21. (5) Gn 15,1. (6) Gn 16,2. (7) Gn 16,5. (8) Gn 17,1.
Met contekst:
(1) Gn 12,1: וַיּאֹמֶר יהוה אֶל אַבְרָם = wajj´omèr JHWH ´èl ´abhërâm (en JHWH zei tot Abram).
(2) Gn 12,7: ןַיֵּרָא יהוה אֶל אַבְרָם = wajjerâ´ JHWH ´èl ´abhërâm (en JHWH verscheen aan Abram).
(3) Gn 13,14: וִיהוָה אָמַר אֶל אַבְרָם = waJHWH ´âmar ´èl ´abhërâm (en JHWH zei tot Abram).
(4) Gn 14,21: וַיּאֹמֶר מֶלֶך סְדֹם אֶל אַבְרָם = wajj´omèr mèlèkh Sëdom ´èl ´abhërâm (en de koning van Sodom zei tot Abram).
(5) Gn 15,1: הָיָה דְבַר יהוה אֶל אַבְרָם = hâjâh dëbhar IHWH ´èl ´abhërâm (het woord van JHWH kwam tot Abram).
(6) Gn 16,2: וַתֹאמַר שָׂרַי אֶל אַבְרָם = waththo´mèr shâraj ´èl ´abhërâm (en Sarai zei tot Abram).
(7) Gn 16,5: וַתֹאמַר שָׂרַי אֶל אַבְרָם = waththo´mèr shâraj ´èl ´abhërâm (en Sarai zei tot Abram).
(8) Gn 17,1: ןַיֵּרָא יהוה אֶל אַבְרָם = wajjerâ´ JHWH ´èl ´abhërâm (en JHWH verscheen aan Abram).
In vier verzen is JHWH onderwerp. In zes verzen gaat het om een spreken ; in twee verzen om een verschijnen van JHWH: (1) Gn 12,7. (2) Gn 17,1 ; ןַיֵּרָא יהוה אֶל אַבְרָם = wajjerâ´ JHWH ´èl ´abhërâm (en JHWH verscheen aan Abram). wajjerâ´ JHWH ´èl ´abhërâm (en JHWH verscheen aan Abram).
- Lettinga 12, 2012, 6: Een horizontale streep bovenaan tussen twee woorden, wordt maqqef genoemd. Ze verbindt de twee woorden tot een klemtooneenheid. Dit teken staat in het bijzonder na éénlettergrepige partikels zoals ´èl (tot, naar).

Gn 16,2.17. וַיִּשְׁמַע = wajjisjëma` (en hij hoorde) < prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. שָׁמַע = sjâma` (horen, luisteren). Taalgebruik in Tenakh: sjâma` (horen, luisteren). Getalswaarde: sjin = 21 of 300, mem = 13 of 40, ajin = 16 of 70 ; 50 (2 X 5²) of 410 (2 X 5 X 41). Structuur: 3 - 4 - 7. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (90). Pentateuch (33). Eerdere Profeten (33). Latere Profeten (10). 12 Kleine Profeten (2). Geschriften (12). Gn (11): (1) Gn 14,14. (2) Gn 16,2. (3) Gn 21,17. (4) Gn 23,16. (5) Gn 28,7. (6) Gn 30,17. (7) Gn 30,22. (8) Gn 31,1. (9) Gn 35,22. (10) Gn 37,21. (11) Gn 45,2. Ex (6): (1) Ex 2,15. (2) Ex 2,24. (3) Ex 18,1. (4) Ex 18,24. (5) Ex 32,17. (6) Ex 33,4.

Gn 16,2.17. - 18. וַיִּשְׁמַע אַבְרָם = wajjisjëma` ´abhërâm (en Abram hoorde). Tenakh (2): (1) Gn 14,14. (2) Gn 16,2.
- וַיִּשְׁמַע אַבְהָרָם = wajjisjëma` ´abhërâhâm (en Abraham hoorde). Tenakh (1): Gn 23,16.

Gn 16,3 - Gn 16,3: Ismaël en Hagar: Gn 16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 16,1-16 -- Gn 16,1 - Gn 16,2 - Gn 16,3 - Gn 16,4 - Gn 16,5 - Gn 16,6 - Gn 16,7 - Gn 16,8 - Gn 16,9 - Gn 16,10 - Gn 16,11 - Gn 16,12 - Gn 16,13 - Gn 16,14 - Gn 16,15 - Gn 16,16 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
3kai labousa sara è gunè abram agar tèn aiguptian tèn eautès paidiskèn meta deka etè tou oikèsai abram en gè chanaan kai edôken autèn abram tô andri autès autô gunaika  3 tulit Agar Aegyptiam ancillam suam post annos decem quam habitare coeperant in terra Chanaan et dedit eam viro suo uxorem    3 Zo nam Sarai, Abrams huisvrouw, de Egyptische Hagar, haar dienstmaagd, ten einde van tien jaren, welke Abram in het land Kanaän gewoond had, en zij gaf haar aan Abram, haar man, hem tot een vrouw.  [3] Sarai, de vrouw van Abram, gaf dus Hagar, haar Egyptische slavin, aan haar man Abram als vrouw; Abram woonde toen al tien jaar in Kanaän.  [3] en Sarai gaf hem haar Egyptische slavin Hagar tot vrouw; Abram woonde toen tien jaar in Kanaän.   3 Dan neemt Sarai, Abrams vrouw, Hagar, de Egyptische, haar slavin, –verlopen zijn tien jaren sinds Abram zich heeft neergezet in het land van Kanaän– en geeft haar aan Abram, haar man, hem tot vrouw.   3. Ainsi, au bout de dix ans qu'Abram résidait au pays de Canaan, sa femme Saraï prit Agar l'Égyptienne, sa servante, et la donna pour femme à son mari, Abram.  

King James Version: 3: And Sarai Abram's wife took Hagar her maid the Egyptian, after Abram had dwelt ten years in the land of Canaan, and gave her to her husband Abram to be his wife.
Luther-Bibel. 3 Da nahm Sarai, Abrams Frau, ihre ägyptische Magd Hagar und gab sie Abram, ihrem Mann, zur Frau, nachdem sie zehn Jahre im Lande Kanaan gewohnt hatten.

Tekstuitleg van Gn 16,3. Het vers Gn 16,3 telt 21 woorden en 78 letters. De getalswaarde van het vers is 8996.

2. שָׂרַי (= Shâraj: Sarai. Eigennaam). Zie: שָׂרָה (= shârâh: Sara). Taalgebruik in Tenakh: shârâh (Sara). Getalswaarde: shin = 21 of 300, resj = 20 of 200, jod = 10; totaal: 51 (3 X 17) of 510 (2 X 3 X 5 X 17). Structuur: 3 - 2 - 1. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (12): (1) Gn 11,29 (2) Gn 11,30 (3) Gn 11,31 (4) Gn 12,5 (5) Gn 12,11 (6) Gn 12,17 (7) Gn 16,2 (8) Gn 16,3 (9) Gn 16,5 (10) Gn 16,6 (11) Gn 16,8 (12) Gn 17,15 (in dit vers heeft de naamsverandering van Sarai naar Sarah plaats). Theoretisch gezien zou Sarai in 7 hoofdstukken van Gn kunnen voorkomen, in feite zijn het er slechts 4. In totaal komt Sarai 12X voor. De getalswaarde is 51 of 510; 51 = 3 X 17. De getalswaarde van JHWH met jod als 1 is 17.
Zie ook: שָׂרַי = shâraj: mijn vorsten; < stat construct mann mv + suffix bezittel vnw 1ste pers enk van het zn שַׂר = shar: vorst, prins). Taalgebruik in Tenakh: shar (vorst). sh-r-j: Tenakh (134) Pentateuch (29) Eerdere Profeten (35) Latere Profeten (23) 12 Kleine Profeten (1) Geschriften (46) Tenakh oa Js 10,8.
- וְשָׂרַי = wëshâraj: en Sarai);. Gn 16,1
- LXX: σαρα = Sara. Bijbel (12): (1) Gn 11,29 (2) Gn 11,30 (3) Gn 12,11 (4) Gn 16,1 (5) Gn 16,2 (6) Gn 16,3 (7) Gn 16,5 (8) Gn 16,6 (9) Gn 17,15 (10) Gn 47,17 (11) Nu 26,30 (12) Joz 18,22
-- gen vr enk σαρας = Saras: van Sara; eigennaam, zn gen vr enk van het zn σαρα = Sara). Dezelfde lezing van rechts naar links of van links naar rechts Bijbel: (1) Gn 12,17 (2) Gn 16,2 (3) Gn 16,8
-- acc vr enk σαραν = Saran: Sara; eigennaam, zn acc vr enk van het zn σαρα = Sara). Bijbel (3): (1) Gn 11,31 (2) Gn 12,5 (3) Gn 16,6.
- Arabisch: سارة = sârah (Sara) Taalgebruik in de Qoran: sârah (Sara)
- Sara: sa-ra. 1. sa- In het hiëroglyfisch geeft de eend de klankwaarde s' (zoon) weer. 2. -ra. Hiëroglyfen: ra: zon; weergegeven door een mond (r) en een onderarm met hand en vingers (ajin) en het determinatief: een cirkel met een punt erin (de zon). Zie: https://nl.wikipedia.org/wiki/Ra_(god). Besluit: sa-ra: zoon van de zon.

2. vr. enk. stat. construct אֵשֶׁת = 'esjèth (de vrouw van) van het zelfst. naamw. אִשָּׁה = ´isjsjâh (vrouw). Taalgebruik in Tenakh: ´isjsjâh (vrouw). Getalwaarde: aleph = 1, sjin = 21 of 300, he = 5 ; totaal: 27 (3³) OF 306 (2 X 3² X 17). Structuur: 1 - 3 - 5. De som van de elementen is telkens 9. Tenakh (93). Pentateuch (40). Eerdere Profeten (29). Latere Profeten (8). 12 Kleine Profeten (2). Geschriften (14).

3. - 4. אֵשֶׁת אַבְרָם = ´esjèth ´abhërâm (de vrouw van Abram). Tenakh (5): (1) Gn 11,29. (2) Gn 11,31. (3) Gn 12,17. (4) Gn 16,1. (5) Gn 16,3.

2. - 4.

Gn 16,4 - Gn 16,4: Ismaël en Hagar: Gn 16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 16,1-16 -- Gn 16,1 - Gn 16,2 - Gn 16,3 - Gn 16,4 - Gn 16,5 - Gn 16,6 - Gn 16,7 - Gn 16,8 - Gn 16,9 - Gn 16,10 - Gn 16,11 - Gn 16,12 - Gn 16,13 - Gn 16,14 - Gn 16,15 - Gn 16,16 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4kai eisèlthen pros agar kai sunelaben kai eiden oti en gastri echei kai ètimasthè è kuria enantion autès  4 qui ingressus est ad eam at illa concepisse se videns despexit dominam suam    4 En hij ging in tot Hagar, en zij ontving. Als zij nu zag, dat zij ontvangen had, zo werd haar vrouw veracht in haar ogen.   [4] Hij had gemeenschap met Hagar en zij werd zwanger. Toen zij dat bemerkte, begon zij haar meesteres hooghartig te behandelen.  [4] Hij sliep met Hagar en zij werd zwanger. Toen Hagar merkte dat ze zwanger was, verloor ze elk respect voor haar meesteres.   4 ¶ Hij komt binnen bij Hagar en die wordt zwanger; als ze ziet dat ze zwanger is geworden, is haar meesteres niets meer in haar ogen.   4. Celui-ci alla vers Agar, qui devint enceinte. Lorsqu'elle se vit enceinte, sa maîtresse ne compta plus à ses yeux. 

King James Version: 4: And he went in unto Hagar, and she conceived: and when she saw that she had conceived, her mistress was despised in her eyes.
Luther-Bibel. 4 Und er ging zu Hagar, die ward schwanger. Als sie nun sah, dass sie schwanger war, achtete sie ihre Herrin gering.

Tekstuitleg van Gn 16,4. Dit vers Gn 16,4 telt 10 woorden en 38 letters. De getalswaarde van dit vers is 3409.

Gn 16,5 - Gn 16,5: Ismaël en Hagar: Gn 16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 16,1-16 -- Gn 16,1 - Gn 16,2 - Gn 16,3 - Gn 16,4 - Gn 16,5 - Gn 16,6 - Gn 16,7 - Gn 16,8 - Gn 16,9 - Gn 16,10 - Gn 16,11 - Gn 16,12 - Gn 16,13 - Gn 16,14 - Gn 16,15 - Gn 16,16 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5eipen de sara pros abram adikoumai ek sou egô dedôka tèn paidiskèn mou eis ton kolpon sou idousa de oti en gastri echei ètimasthèn enantion autès krinai o theos ana meson emou kai sou 5 dixitque Sarai ad Abram inique agis contra me ego dedi ancillam meam in sinum tuum quae videns quod conceperit despectui me habet iudicet Dominus inter me et te     5 Toen zeide Sarai tot Abram: Mijn ongelijk is op u; ik heb mijn dienstmaagd in uw schoot gegeven; nu zij ziet, dat zij ontvangen heeft, zo ben ik veracht in haar ogen; de HEERE rechte tussen mij en tussen u!  [5] Daarom zei Sarai tegen Abram: ‘Jij bent aansprakelijk voor het onrecht dat mij wordt aangedaan. Ik heb mijn slavin in jouw armen gelegd, en nu zij ziet dat ze zwanger is, word ik door haar hooghartig behandeld. De heer moge oordelen wie van ons beiden in haar recht staat.’  [5] Sarai zei tegen Abram: ‘Voor het onrecht dat mij wordt aangedaan ben jij verantwoordelijk! Ik heb je mijn slavin ter beschikking gesteld, en nu ze weet dat ze zwanger is toont ze geen enkel respect meer voor mij. Laat de HEER maar beoordelen wie er in zijn recht staat: ik of jij.’  5 Dan zegt Sarai tot Abram: mijn geweld over jou!– ik heb jou mijn slavin in de schoot gegeven; ze ziet dat ze zwanger is geworden en ik ben niets meer in haar ogen!– moge de ENE rechtspreken tussen jou en mij!  5. Alors Saraï dit à Abram: Tu es responsable de l'injure qui m'est faite ! J'ai mis ma servante entre tes bras et, depuis qu'elle s'est vue enceinte, je ne compte plus à ses yeux. Que Yahvé juge entre moi et toi ! 

King James Version: 5: And Sarai said unto Abram, My wrong be upon thee: I have given my maid into thy bosom; and when she saw that she had conceived, I was despised in her eyes: the LORD judge between me and thee.
Luther-Bibel. 5 Da sprach Sarai zu Abram: Das Unrecht, das mir geschieht, komme über dich! Ich habe meine Magd dir in die Arme gegeben; nun sie aber sieht, dass sie schwanger geworden ist, bin ich gering geachtet in ihren Augen. Der HERR sei Richter zwischen mir und dir.

Tekstuitleg van Gn 16,5. Dit vers Gn 16,5 telt 19 woorden en 78 letters. De getalswaarde van dit vers is 5684.

2. שָׂרַי (= Shâraj: Sarai. Eigennaam). Zie: שָׂרָה (= shârâh: Sara). Taalgebruik in Tenakh: shârâh (Sara). Getalswaarde: shin = 21 of 300, resj = 20 of 200, jod = 10; totaal: 51 (3 X 17) of 510 (2 X 3 X 5 X 17). Structuur: 3 - 2 - 1. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (12): (1) Gn 11,29 (2) Gn 11,30 (3) Gn 11,31 (4) Gn 12,5 (5) Gn 12,11 (6) Gn 12,17 (7) Gn 16,2 (8) Gn 16,3 (9) Gn 16,5 (10) Gn 16,6 (11) Gn 16,8 (12) Gn 17,15 (in dit vers heeft de naamsverandering van Sarai naar Sarah plaats). Theoretisch gezien zou Sarai in 7 hoofdstukken van Gn kunnen voorkomen, in feite zijn het er slechts 4. In totaal komt Sarai 12X voor. De getalswaarde is 51 of 510; 51 = 3 X 17. De getalswaarde van JHWH met jod als 1 is 17.
Zie ook: שָׂרַי = shâraj: mijn vorsten; < stat construct mann mv + suffix bezittel vnw 1ste pers enk van het zn שַׂר = shar: vorst, prins). Taalgebruik in Tenakh: shar (vorst). sh-r-j: Tenakh (134) Pentateuch (29) Eerdere Profeten (35) Latere Profeten (23) 12 Kleine Profeten (1) Geschriften (46) Tenakh oa Js 10,8.
- וְשָׂרַי = wëshâraj: en Sarai);. Gn 16,1
- LXX: σαρα = Sara. Bijbel (12): (1) Gn 11,29 (2) Gn 11,30 (3) Gn 12,11 (4) Gn 16,1 (5) Gn 16,2 (6) Gn 16,3 (7) Gn 16,5 (8) Gn 16,6 (9) Gn 17,15 (10) Gn 47,17 (11) Nu 26,30 (12) Joz 18,22
-- gen vr enk σαρας = Saras: van Sara; eigennaam, zn gen vr enk van het zn σαρα = Sara). Dezelfde lezing van rechts naar links of van links naar rechts Bijbel: (1) Gn 12,17 (2) Gn 16,2 (3) Gn 16,8
-- acc vr enk σαραν = Saran: Sara; eigennaam, zn acc vr enk van het zn σαρα = Sara). Bijbel (3): (1) Gn 11,31 (2) Gn 12,5 (3) Gn 16,6.
- Arabisch: سارة = sârah (Sara) Taalgebruik in de Qoran: sârah (Sara)
- Sara: sa-ra. 1. sa- In het hiëroglyfisch geeft de eend de klankwaarde s' (zoon) weer. 2. -ra. Hiëroglyfen: ra: zon; weergegeven door een mond (r) en een onderarm met hand en vingers (ajin) en het determinatief: een cirkel met een punt erin (de zon). Zie: https://nl.wikipedia.org/wiki/Ra_(god). Besluit: sa-ra: zoon van de zon.

3. - 4. ´èl ´abhërâm (tot Abram). In acht verzen in de bijbel / Gn: (1) Gn 12,1. (2) Gn 12,7. (3) Gn 13,14. (4) Gn 14,21. (5) Gn 15,1. (6) Gn 16,2. (7) Gn 16,5. (8) Gn 17,1. Met contekst: (1) Gn 12,1: wajj´omèr JHWH ´èl ´abhërâm (en JHWH zei tot Abram). (2) Gn 12,7: wajjerâ´ JHWH ´èl ´abhërâm (en JHWH verscheen aan Abram). (3) Gn 13,14: waJHWH ´âmar ´èl ´abhërâm (en JHWH zei tot Abram). (4) Gn 14,21: wajj´omèr mèlèkh Sëdom ´èl ´abhërâm (en de koning van Sodom zei tot Abram). (5) Gn 15,1: hâjâh dëbhar IHWH ´èl ´abhërâm (het woord van JHWH kwam tot Abram). (6) Gn 16,2: wa´àmèr shâraj ´èl ´abhërâm (en Sarai zei tot Abram). (7) Gn 16,5: wa´àmèr shâraj ´èl ´abhërâm (en Sarai zei tot Abram). (8) Gn 17,1: wajjerâ´ JHWH ´èl ´abhërâm (en JHWH verscheen aan Abram). In zeven verzen is JHWH onderwerp. In zes verzen gaat het om een spreken, in twee verzen om een verschijnen

Gn 16,6 - Gn 16,6: Ismaël en Hagar: Gn 16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 16,1-16 -- Gn 16,1 - Gn 16,2 - Gn 16,3 - Gn 16,4 - Gn 16,5 - Gn 16,6 - Gn 16,7 - Gn 16,8 - Gn 16,9 - Gn 16,10 - Gn 16,11 - Gn 16,12 - Gn 16,13 - Gn 16,14 - Gn 16,15 - Gn 16,16 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
6eipen de abram pros saran idou è paidiskè sou en tais chersin sou chrô autè ôs an soi areston è kai ekakôsen autèn sara kai apedra apo prosôpou autès 6 cui respondens Abram ecce ait ancilla tua in manu tua est utere ea ut libet adfligente igitur eam Sarai fugam iniit   waththë`annèhâ  6 En Abram zeide tot Sarai: Zie uw dienstmaagd is in uw hand; doe haar, wat goed is in uw ogen. En Sarai vernederde haar, en zij vluchtte van haar aangezicht.  [6] Daarop zei Abram tegen Sarai: ‘Je kunt over je slavin beschikken: doe met haar wat je wilt.’ Toen begon Sarai haar het leven zo onaangenaam te maken dat zij van haar wegvluchtte.  [6] Abram antwoordde: ‘Het is jouw slavin, doe met haar wat je goeddunkt.’ Toen maakte Sarai haar het leven zo zwaar dat ze vluchtte.  6 Dan zegt Abram tot Sarai: hier is je slavin in jouw hand, doe aan haar wat goed is in je ogen!– Sarai vernedert haar zó dat zij wegvlucht van haar aanschijn  6. Abram dit à Saraï: Eh bien, ta servante est entre tes mains, fais-lui comme il te semblera bon. Saraï la maltraita tellement que l'autre s'enfuit de devant elle.  

King James Version: 6: But Abram said unto Sarai, Behold, thy maid is in thy hand; do to her as it pleaseth thee. And when Sarai dealt hardly with her, she fled from her face.
Luther-Bibel. 6 Abram aber sprach zu Sarai: Siehe, deine Magd ist unter deiner Gewalt; tu mit ihr, wie dir's gefällt. Als nun Sarai sie demütigen wollte, floh sie von ihr.

Bibliografie
- Decoene Anneleen, ‘Toen maakte Sarai haar het leven zo zwaar dat ze vluchtte’ (Gen 16,6). Verschil, verantwoordelijkheid en solidariteit, in: Brabant Christophe & Moyaert Marianne (red.), Worstelen met het Woord. Tegendraadse bijbellezingen, ISBN 978-90-289-5562-2 – uitgeverij Pelckmans, België. ISBN 978-90-8687-056-1 – uitgeverij Klement, Nederland. Aantal pagina's: 191. Uitvoering: paperback. Verkoopprijs: 18,95 ezuro ; p. 79 - 92.

Tekstuitleg van Gn 16,6. Dit vers Gn 16,6 telt 15 (3 X 5) woorden en 59 letters. De getalswaarde van dit vers is 4386 (2 X 3 X 1³7 X 43). Gn 16,6b: "Saraj pestte Hagar en Hagar vluchtte weg van Saraj". Hagar vlucht naar een waterbron, daar waar vrouwen water komen putten ; de bron als symbool van leven. Daar zal een engel van God ook Hagar ontmoeten en haar een toekomst in het vooruitzicht stellen. Maar eerst moet Hagar terug naar haar meesteres Saraj gaan. Het staat in hoofdstuk 16. De letter ajin is 16 (of 70). `ajin (oog, bron). Taalgebruik in Tenakh: `ajin (oog, bron). In Gn 16,11 kondigt een engel van God de geboorte van een kind aan, dat Ismaël zal heten omdat JHWH naar de vernedering van Hagar luisterde. Vernedering (tapeinôsis) vinden we terug in het Magnificat. Daar zingt Maria in naam van heel het volk over de redding door God van de vernederingen die het volk in zijn geschiedenis heeft moeten ondergaan.

Gn 16,6.1. וַיּאֹמֶר= wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r. (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. ´âmar (hij zegt). (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. ómar (ik zeg). Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Getalswaarde van ´âmar (zeggen): aleph = 1, mem = 13 of 40, resj = 20 of 200 ; totaal: 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal). Structuur: 1 - 4 - 2. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (1879). Pentateuch (594). Eerdere Profeten (868). Latere Profeten (120). 12 Kleine Profeten (56). Geschriften (241). Gn (315). Gn 16 (5): (1) Gn 16,6. (2) Gn 16,8. (3) Gn 16,9. (4) Gn 16,10. (5) Gn 16,11.
- Grieks. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in de Septuaginta.: legô (zeggen). Taalgebruik in NT: legô (zeggen). λεγω = legô komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur ; les. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610), in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608), in het NT (925).
- Lat. legere. Fr. leçon. E. to say. Fr. dire. D. sprechen (spreken). Arabisch: قَالَ = qâla (zeggen). Taalgebruik in de Qoran: qâla (zeggen).

Gn 16,6.2. ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Genesis: ´abhërâm (Abram). Getalswaarde: aleph = 1, beth = 2, resj = 20 of 200, mem = 13 of 40 ; totaal: 36 (2² X 3²) of 243. Abram (36 of 243) + Saraj (51 of 510) = 87 OF 753 (3 X 251). Arabisch: ´ibrâhîm (Ibrâhîm). Taalgebruik in de Koran: ibrâhîm (Ibrâhîm).Tenakh (44). Gn (43) + 1 Kr 1,27. Gn 16 (6): (1) Gn 16,1 (de vrouw van Abram). (2) Gn 16,2: waththo´mèr shâraj ´èl ´abhërâm (en Sarai zei tot Abram). (3) Gn 16,3: driemaal, o.a. de vrouw van Abram. (4) Gn 16,5: waththo´mèr shâraj ´èl ´abhërâm (en Sarai zei tot Abram). (5) Gn 16,6 (Abram tegen Sarai). (6) Gn 16,15 (tweemaal).

Gn 16,6.1. - 2. wajjo´mèr ´abhërâm (en Abram zei). Tenakh (5): (1) Gn 13,8. (2) Gn 14,22. (3) Gn 15,2. (4) Gn 15,3. (6) Gn 16,6. wajjo'mèr ´abhërâhâm (en Abraham zei). Tenakh (8): (1) Gn 17,18. (2) Gn 20,2. (3) Gn 20,11. (4) Gn 21,24. (5) Gn 22,5. (6) Gn 22,8. (7) Gn 22,11. (8) Gn 24,2.

Gn 16,6.3. ´l: voorzetsel ´èl (naar, tot) OF godsnaam El. De verkorte vorm van de godsnaam ´èlohîm is ´èl OF ontkenning ´al (niet). Taalgebruik in Tenakh: ´èl . Getalswaarde is: aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld). Structuur: 1 - 3. Taalgebruik in Genesis: ´èl . Tenakh (3626). Pentateuch (1096). Eerdere Profeten (1070). Latere Profeten (655). 12 Kleine Profeten (142). Geschriften (662). Genesis (296). Gn 16 (7): (1) Gn 16,2. (2) Gn 16,4. (3) Gn 16,5. (4) Gn 16,6. (5) Gn 16,9. (6) Gn 16,11. (7) Gn 16,13.

Gn 16,6.4. שָׂרַי (= Shâraj: Sarai. Eigennaam). Zie: שָׂרָה (= shârâh: Sara). Taalgebruik in Tenakh: shârâh (Sara). Getalswaarde: shin = 21 of 300, resj = 20 of 200, jod = 10; totaal: 51 (3 X 17) of 510 (2 X 3 X 5 X 17). Structuur: 3 - 2 - 1. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (12): (1) Gn 11,29 (2) Gn 11,30 (3) Gn 11,31 (4) Gn 12,5 (5) Gn 12,11 (6) Gn 12,17 (7) Gn 16,2 (8) Gn 16,3 (9) Gn 16,5 (10) Gn 16,6 (11) Gn 16,8 (12) Gn 17,15 (in dit vers heeft de naamsverandering van Sarai naar Sarah plaats). Theoretisch gezien zou Sarai in 7 hoofdstukken van Gn kunnen voorkomen, in feite zijn het er slechts 4. In totaal komt Sarai 12X voor. De getalswaarde is 51 of 510; 51 = 3 X 17. De getalswaarde van JHWH met jod als 1 is 17.
Zie ook: שָׂרַי = shâraj: mijn vorsten; < stat construct mann mv + suffix bezittel vnw 1ste pers enk van het zn שַׂר = shar: vorst, prins). Taalgebruik in Tenakh: shar (vorst). sh-r-j: Tenakh (134) Pentateuch (29) Eerdere Profeten (35) Latere Profeten (23) 12 Kleine Profeten (1) Geschriften (46) Tenakh oa Js 10,8.
- וְשָׂרַי = wëshâraj: en Sarai);. Gn 16,1
- LXX: σαρα = Sara. Bijbel (12): (1) Gn 11,29 (2) Gn 11,30 (3) Gn 12,11 (4) Gn 16,1 (5) Gn 16,2 (6) Gn 16,3 (7) Gn 16,5 (8) Gn 16,6 (9) Gn 17,15 (10) Gn 47,17 (11) Nu 26,30 (12) Joz 18,22
-- gen vr enk σαρας = Saras: van Sara; eigennaam, zn gen vr enk van het zn σαρα = Sara). Dezelfde lezing van rechts naar links of van links naar rechts Bijbel: (1) Gn 12,17 (2) Gn 16,2 (3) Gn 16,8
-- acc vr enk σαραν = Saran: Sara; eigennaam, zn acc vr enk van het zn σαρα = Sara). Bijbel (3): (1) Gn 11,31 (2) Gn 12,5 (3) Gn 16,6.
- Arabisch: سارة = sârah (Sara) Taalgebruik in de Qoran: sârah (Sara)
- Sara: sa-ra. 1. sa- In het hiëroglyfisch geeft de eend de klankwaarde s' (zoon) weer. 2. -ra. Hiëroglyfen: ra: zon; weergegeven door een mond (r) en een onderarm met hand en vingers (ajin) en het determinatief: een cirkel met een punt erin (de zon). Zie: https://nl.wikipedia.org/wiki/Ra_(god). Besluit: sa-ra: zoon van de zon.

Gn 16,6.3. - 4. ´èl Shâraj (tot Sarai). Tenakh (2): (1) Gn 12,11. (2) Gn 16,6.

Gn 16,6.1. - 4. wajjo´mèr - ´abhërâm - ´èl Shâraj (en hij - Abram - zei tot Saraj). Tenakh (2): (1) Gn 12,11. (2) Gn 16,6.

Gn 16,6.12. waththë`annèhâ (en zij vernederde, onderdrukte) < prefix van de derde persoon vrouwelijk enkelvoud + actiel piel imperfectum derde persoon vrouwelijk enkelvoud + suffix -hâ van het persoonlijk voornaamwoord derde persoon vrouwelijk enkelvoud van het werkw. `ânâh (vernederen, onderdrukken). Zie: ´ânî (arm, ellendig, deemoedig). Taalgebruik in Tenakh: `ânî (arm, ellendig, deemoedig). Hapax als vorm. Zie: LXX: kai ekakôsen autèn = en zij vernederde haar. ekakôsen (hij behandelde slecht): actief aorist derde persoon enkelvoud van het werkwoord kakoô (kwaad doen). In zes verzen in het OT: (1) Gn 16,6. (2) Ex 5,23. (3) Dt 8,3. (4) Job 24,24. (5) Job 30,11. (6) Rt 1,21. In één vers in het NT, nl. Hnd 7,19.
In het vers Gn 16,6 wordt de relatie verwoord tussen Saraj en Hagar op het ogenblik dat Hagar zwanger is. Het is een pestgedrag. En dat zal ook verbaal gebeurd zijn. Dat verbaal geweld resoneert tot in de hoogste regionen, tot bij God. In Gn 6,11 kondigt een engel van de Heer de geboorte van een zoon aan, die de naam Ismaël moet krijgen met verwijzing naar het pestgedrag van Sara. Naast de vreugde van de zwangerschap beleeft Hagar tegelijkertijd de vernederingen van haar meesteres.

Gn 16,6.13. Shâraj (Sarai). Zie: shârâh (Sara). Taalgebruik in Tenakh: shârâh (Sara). De getalswaarde is: shin = 21 of 300, resj = 20 of 200, jod = 10 ; totaal: 51 (3 X 17) of 510 (2 X 3 X 5 X 17). Structuur: 3 - 2 - 1. Arabisch: sârah (Sara). Taalgebruik in Tenakh: sârah (Sara). Eigennaam Sarai of zelfstandig naamwoord sar (heer) en suffix eerste persoon enkelvoud (mijn heer). Abram (36 of 243) + Saraj (51 of 510) = 87 OF 753 (3 X 251). Tenakh (134). Pentateuch (29). Eerdere Profeten (35). Latere Profeten (23). 12 Kleine Profeten (1). Geschriften (46). De eigennaam Saraj in Gn (12): (1) Gn 11,29. (2) Gn 11,30. (3) Gn 11,31. (4) Gn 12,5. (5) Gn 12,11: wajjo´mèr ´èl Shâraj (en - Abram - zei tot Sarai). (6) Gn 12,17. (7) Gn 16,2: waththo´mèr shâraj ´èl ´abhërâm (en Sarai zei tot Abram). (8) Gn 16,3: driemaal, o.a. de vrouw van Abram. (9) Gn 16,5: waththo´mèr shâraj ´èl ´abhërâm (en Sarai zei tot Abram). (10) Gn 16,6 (Abram tegen Sarai). (11) Gn 16,8. (12) Gn 17,15 (in dit vers heeft de naamsverandering van Sarai naar Sara plaats). wëshâraj (en Sarai): Gn 16,1.

Gn 16,6.14. waththibhërach (en zij vluchtte) < verbindingswoord wë + act. qal imperf. 3de pers. vr. enk. van het werkw. bârach (vluchten, snel weggaan, doorgaan). Taalgebruik in Tenakh: bârach (vluchten, snel weggaan, doorgaan). Getalswaarde: beth = 2, resj = 20 of 200, chet = 8 ; totaal: 30 (2 X 3 X 5) OF 210 (2 X 3 X 5 X 7). Structuur: 2 - 2 - 8. (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. bârach (hij vluchttte). (2) act. qal imperat. 2de pers. mann. enk. bërach (vlucht). (3) act. qal part. mann. enk. boreach (vluchtende). b-r-ch. Tenakh (18). Pentateuch (5). Eerdere Profeten (8). Latere Profeten (1). 12 Kleine Profeten (2). Geschriften (2). Tenakh (1): Gn 16,6.

Gn 16,6.15. mippânè(j)hâ (uit haar aangezicht) < voorzetsel min + stat. constr. mann. mv. + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. vrouw. enk. van het zelfst. naamw. mann. mv. panîm (gezicht, aangezicht). Taalgebruik in Tenakh: panîm (gezicht, aangezicht). Getalswaarde: pe = 17 of 80, nun = 14 of 50, mem = 13 of 40 ; totaal: 44 (4 X 11) OF 170. Structuur: 8 - 5 - 4. Gr. prosôpon (aangezicht). Taalgebruik in het NT: prosôpon (aangezicht). Taalgebruik in de Septuaginta.: prosôpon (aangezicht). pros: naar, bij (aan-), ôpon, zie optie, optieken enz... op-: zien. aangezicht, waarnaar je kijkt. Of: pro -s -opon, waaruit het Latijnse per- son -a (doorheen -klinken), wat wijst op een masker waardoor men sprak. Lat. facies. Fr. la face. E. face. D. Angesicht. Een vorm van prosôpon (aangezicht) in de LXX (1297), in het NT (74). Tenakh (2): (1) Gn 16,6. (2) Hos 2,4.

Gn 16,7 - Gn 16,7: Ismaël en Hagar: Gn 16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 16,1-16 -- Gn 16,1 - Gn 16,2 - Gn 16,3 - Gn 16,4 - Gn 16,5 - Gn 16,6 - Gn 16,7 - Gn 16,8 - Gn 16,9 - Gn 16,10 - Gn 16,11 - Gn 16,12 - Gn 16,13 - Gn 16,14 - Gn 16,15 - Gn 16,16 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
7 Εὗρε δὲ αὐτὴν ἄγγελος Κυρίου ἐπὶ τῆς πηγῆς τοῦ ὕδατος ἐν τῇ ἐρήμῳ, ἐπὶ τῆς πηγῆς ἐν τῇ ὁδῷ Σούρ. 7 cumque invenisset illam angelus Domini iuxta fontem aquae in solitudine qui est in via Sur    7 En de Engel des HEEREN vond haar aan een waterfontein in de woestijn, aan de fontein op den weg van Sur.  [7] De engel* van de heer vond Hagar bij een waterbron in de woestijn, de bron die aan de weg naar Sur ligt. 
[7] Een engel van de HEER trof haar in de woestijn aan bij een waterbron, de bron die aan de weg naar Sur ligt.  
. 7 ¶ Háár vindt de engel van de ENE bij de waterwel in de woestijn: aan de bron op de weg naar Sjoer.   7. L'Ange de Yahvé la rencontra près d'une certaine source au désert, la source qui est sur le chemin de Shur.  

King James Version: 7: And the angel of the LORD found her by a fountain of water in the wilderness, by the fountain in the way to Shur.
Luther-Bibel. 7 Aber der Engel des HERRN fand sie bei einer Wasserquelle in der Wüste, nämlich bei der Quelle am Wege nach Schur.

Tekstuitleg van Gn 16,7. Het vers Gn 16,7 telt 11 woorden en 41 letters. De getalswaarde van Gn 16,7 is 1809 (3³ X 67). Hagar vlucht weg van haar meesteres. De engel van de Heer vindt haar bij de bron. In dit hoofdstuk komt voor het eerst de engel van de Heer voor.

Gn 16,7.1. וַיִּמְצָאָהּ = wajjimëtsâ´âh (en hij vond haar) < prefix voegw. wa-consecutivum + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. vr. enk. van het werkw. מָצָא = mâtsâ´ (vinden). Taalgebruik in Tenakh: mâtsâ´ (vinden). Getalswaarde: mem = 13 of 40, tsade = 18 of 90, aleph = 1 ; totaal: 32 ( 2² X 2³) of 131. Structuur: 4 - 9 - 1. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (2): (1) Gn 16,7. (2) 1 Kr 20,2. Een vorm van מָצָא = mâtsâ´ (vinden) in 403 verzen.

Gn 16,7.2. מַלְאַך = malë´akh (engel). Taalgebruik in Tenakh: malë´akh (engel). Getalswaarde: mem = 13 of 40, lamed = 12 of 30, aleph = 1, kaph = 11 of 20 ; totaal: 37 OF 91. Structuur: 4 - 3 - 1 - 2. De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (64). Pentateuch (23). Eerdere Profeten (25). Latere Profeten (2). 12 Kleine Profeten (7). Geschriften (7). Gn (8): (1) Gn 16,7. (2) Gn 16,9. (3) Gn 16,10. (4) Gn 16,11. (5) Gn 21,17. (6) Gn 22,11. (7) Gn 22,15. (8) Gn 31,11. Re (18): (1) Re 2,1. (2) Re 2,4. (3) Re 5,23. (4) Re 6,11. (5) Re 6,12. (6) Re 6,20. (7) Re 6,21. (8) Re 6,22. (9) Re 13,3. (10) Re 13,6. (11) Re 13,9. (12) Re 13,13. (13) Re 13,15. (14) Re 13,16. (15) Re 13,17. (16) Re 13,18. (17) Re 13,20. (18) Re 13,21.
- Grieks. αγγελος = aggelos (engel) . Taalgebruik in het NT: aggelos (engel). Taalgebruik in de LXX: aggelos (engel). Gn (10): (1) Gn 16,7. (2) Gn 16,8. (3) Gn 16,9. (4) Gn 16,10. (5) Gn 16,11. (6) Gn 21,17. (7) Gn 22,11. (8) Gn 22,15. (9) Gn 31,11. (10) Gn 48,16. Ex (5): (1) Ex 3,2. (2) Ex 4,24. (3) Ex 14,19. (4) Ex 23,23. (5). Re (18): (1) Re 2,1. (2) Re 2,4. (3) Re 5,23. (4) Re 6,11. (5) Re 6,12. (6) Re 6,14. (7) Re 6,16. (8) Re 6,20. (9) Re 6,21. (10) Re 6,22. (11) Re 13,3. (12) Re 13,9. (13) Re 13,11. (14) Re 13,13. (15) Re 13,16. (16) Re 13,18. (17) Re 13,20. (18) Re 13,21.

  aggelos (engel) bijbel  OT NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br. Apk syn. ev.
1 nom. enk. aggelos 155 108 47 6   10 1 11 2 17 16 17

- Stam: n - g - l. L. angelus. Fr. ange. N. engel. E. angel. D. Engel. Fr. un messager uit L. mittere (zenden), missus = gezonden. Arabisch: مَلَك = malak (engel). Taalgebruik in de Qoran: malak (engel). Qoran (11).

Gn 16,7.3. יהוה = JHWH. Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenakh: JHWH. Getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6. Totaal: 26. Structuur: 1 - 5 - 6 - 5. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (5193). Pentateuch (1326). Eerdere Profeten (1013). Latere Profeten (1357). 12 Kleine Profeten (387). Geschriften (1110). Gn (128).

Gn 16,7.2. - 3. מַלְאַך יהוה = malë´akh JHWH (engel van JHWH). Tenakh (48). Gn (6): (1) Gn 16,7. (2) Gn 16,9. (3) Gn 16,10. (4) Gn 16,11. (5) Gn 22,11. (6) Gn 22,15. Re (15): (1) Re 2,1. (2) Re 2,4. (3) Re 5,23. (4) Re 6,11. (5) Re 6,12. (6) Re 6,21. (7) Re 6,22. (8) Re 13,3. (9) Re 13,13. (10) Re 13,15. (11) Re 13,16. (12) Re 13,17. (13) Re 13,18. (14) Re 13,20. (15) Re 13,21.
- מַלְאַך הָאֱלֹהִים = malë´akh hâ´èlohîm (de engel van God). Tenakh (6): (1) Gn 31,11. (2) Ex 14,19. (3) Re 6,20. (4) Re 13,6. (5) Re 13,9. (6) 2 S 14,20.
- Grieks. αγγελος κυριου = aggelos kuriou (de engel van de Heer). LXX (54). Gn (7): (1) Gn 16,7. (2) Gn 16,8. (3) Gn 16,9. (4) Gn 16,10. (5) Gn 16,11. (6) Gn 22,11. (7) Gn 22,15. Ex (2): (1) Ex 3,2. (2) Ex 4,24. NT (12). Mt (5): (1) Mt 1,20. (2) Mt 1,24. (3) Mt 2,13. (4) Mt 2,19. (5) Mt 28,2. Lc (2): (1) Lc 1,11. (2) Lc 2,9. Hnd (5): (1) Hnd 5,19. (2) Hnd 7,30. (3) Hnd 8,26. (4) Hnd 12,7. (5) Hnd 12,23. (6) Hnd 27,23.

Gn 16,7.4. עַל = `al (op, overeenkomstig, omwille van, tot). Taalgebruik in Tenakh: `al (op, overeenkomstig). Taalgebruik in Jesaja: `al (op, overeenkomstig). Getalswaarde: ajin = 16 of 70, lamed = 12 of 30 ; totaal: 28 (2² X 7) of 100 (2² X 5²). Structuur: 7 - 3. De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (3075). Pentateuch (828). Eerdere Profeten (616). Latere Profeten (585). 12 Kleine Profeten (186). Geschriften (860). Gn (189).

Gn 16,7.5. עַיִן = `ajin (oog, bron). Stat. constr. עֵין = ´e(j)n. Taalgebruik in Tenakh: `ajin (oog, bron). Taalgebruik in Jesaja: `ajin (oog, bron). De getalswaarde van ajin is: ajin = 16 of 70, jod = 10, nun = 14 of 50. Totaal: 40 (2³ X 5) of 130 (2 X 5 X 13 OF 5 X 26). Structuur: 7 - 1 - 5. Som van de elementen: 4.

Gn 16,7.4. - 5. עַל עַיִן = `al ´e(j)n (bij de bron van). Tenakh (4): (1) Gn 16,7. (2) Gn 23,13. (3) Gn 24,43. (4) Re 7,1.

Gn 16,7.6. הַמָּיִם = hammajim (de wateren) < bepaald lidw. ha + mann. mv. van het zelfstandig naamw. מַיִם= majim (water). Taalgebruik in Tenakh: majim (water). Getalswaarde: mem = 13 of 40, jod = 10 ; totaal: 36 (2² X 3²) OF 90 (2 X 3² X 5). Structuur: 4 - 1 - 4. De som van de elementen is telkens 9. Tenakh (85). Pentateuch (45). Eerdere Profeten (23). Latere Profeten (5). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (12). Gn (28). Gn 1 (8): (1) Gn 1,2. (2) Gn 1,6. (3) Gn 1,7. (4) Gn 1,9. (5) Gn 1,10. (6) Gn 1,20. (7) Gn 1,21. (8) Gn 1,22.
- Grieks: gen. onz. enk. ὑδατος = hudatos (van water) van het zelfst. naamw. ὑδωρ = hudôr (water). Taalgebruik in het NT: hudôr (water). Taalgebruik in de LXX: hudôr (water). LXX (137). Gn (16). Gn 1 (3): (1) Gn 1,2. (2) Gn 1,6. (3) Gn 1,7.

  hudôr (water)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
2 gen. onz. enk. hudatos  137  117  20  2 12 
  totaal 666  596  70  19  10  17  18  37 

- Ned.: water. Arabisch: مَأء = mâh (water). Taalgebruik in de Qoran: mâh (water). D.: Wasser. E.: water. Fr.: eau. Grieks: ὑδωρ = hudôr (water). Hebreeuws: מַיִם= majim (water). Taalgebruik in Tenakh: majim (water). Taalgebruik in het NT: hudôr (water). Lat.: aqua.

Gn 16,7.4. - 6. עַל עַיִן הַמָּיִם = `al ´e(j)n hammajim (bij de waterbron). Tenakh (2): (1) Gn 16,7. (2) Gn 23,13.

Gn 16,7.8. עַל = `al (op, overeenkomstig, omwille van, tot). Taalgebruik in Tenakh: `al (op, overeenkomstig). Taalgebruik in Jesaja: `al (op, overeenkomstig). Getalswaarde: ajin = 16 of 70, lamed = 12 of 30 ; totaal: 28 (2² X 7) of 100 (2² X 5²). Structuur: 7 - 3. De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (3075). Pentateuch (828). Eerdere Profeten (616). Latere Profeten (585). 12 Kleine Profeten (186). Geschriften (860). Gn (189).


Gn 16,8 - Gn 16,8: Ismaël en Hagar: Gn 16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 16,1-16 -- Gn 16,1 - Gn 16,2 - Gn 16,3 - Gn 16,4 - Gn 16,5 - Gn 16,6 - Gn 16,7 - Gn 16,8 - Gn 16,9 - Gn 16,10 - Gn 16,11 - Gn 16,12 - Gn 16,13 - Gn 16,14 - Gn 16,15 - Gn 16,16 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
8 καὶ εἶπεν αὐτῇ ὁ ἄγγελος Κυρίου. ῎Αγαρ, παιδίσκη Σάρας, πόθεν ἔρχῃ καὶ ποῦ πορεύῃ; καὶ εἶπεν· ἀπὸ προσώπου Σάρας τῆς κυρίας μου ἐγὼ ἀποδιδράσκω. 8 dixit ad eam Agar ancilla Sarai unde venis et quo vadis quae respondit a facie Sarai dominae meae ego fugio    8 En hij zeide: Hagar, gij, dienstmaagd van Sarai! van waar komt gij, en waar zult gij heengaan? En zij zeide: Ik ben vluchtende van het aangezicht mijner vrouw Sarai!   [8] Hij zei: ‘Hagar, slavin van Sarai, waar komt u vandaan en waar gaat u heen?’ Zij zei: ‘Ik ben weggevlucht bij mijn meesteres Sarai.’  [8] ‘Hagar, slavin van Sarai, waar kom je vandaan en waar ga je heen?’ vroeg hij. ‘Ik ben gevlucht voor Sarai, mijn meesteres,’ antwoordde ze.  8 Hij zegt: Hagar!– slavin van Sarai, vanwaar ben je gekomen en waar ga je heen? Zij zegt: voor het aanschijn van Sarai, mijn meesteres, ben ik op de vlucht!   8. Il dit: Agar, servante de Saraï, d'où viens-tu et où vas-tu ? Elle répondit: Je fuis devant ma maîtresse Saraï. 

King James Version: 8: And he said, Hagar, Sarai's maid, whence camest thou? and whither wilt thou go? And she said, I flee from the face of my mistress Sarai.
Luther-Bibel. 8 Der sprach zu ihr: Hagar, Sarais Magd, wo kommst du her und wo willst du hin? Sie sprach: Ich bin von Sarai, meiner Herrin, geflohen.

Tekstuitleg van Gn 16,8. Het vers Gn 16,8 telt 15 (3 X 5) woorden en 56 (2³ X 7) letters. De getalswaarde van Gn 16,8 is 5394 (2 X 3 X 29 X 31). De engel van de Heer begroet Hagar en Hagar beantwoordt de groet en de vraag van de engel.

Vooreerst de inleiding op de groet en de vraag van de engel.

1. וַיּאֹמֶר= wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r. (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. ´âmar (hij zegt). (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. ómar (ik zeg). Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Getalswaarde van ´âmar (zeggen): aleph = 1, mem = 13 of 40, resj = 20 of 200 ; totaal: 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal). Structuur: 1 - 4 - 2. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (1879). Pentateuch (594). Eerdere Profeten (868). Latere Profeten (120). 12 Kleine Profeten (56). Geschriften (241). Gn (315). Gn 16 (5): (1) Gn 16,6. (2) Gn 16,8. (3) Gn 16,9. (4) Gn 16,10. (5) Gn 16,11.
- Grieks. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in de Septuaginta.: legô (zeggen). Taalgebruik in NT: legô (zeggen). λεγω = legô komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur ; les. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610), in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608), in het NT (925).
- Lat. legere. Fr. leçon. E. to say. Fr. dire. D. sprechen (spreken). Arabisch: قَالَ = qâla (zeggen). Taalgebruik in de Qoran: qâla (zeggen).

2. hâgâr (Hagar). Taalgebruik in Tenakh: hâgâr (Hagar). Getalswaarde: he = 5, gimel = 3, resj = 20 of 200 ; totaal: 28 (4 X 7) OF 208 (2² X 2² X 13 of 2³ X 26). Structuur: 5 - 3 - 2. Som van de elementen, telkens 10 -> 1. Abram (36 of 243) + Hagar (28 of 208) = 64 (2³ X 2³) OF 451 (11 X 41). Dit is de getalswaarde van jisjëmâ`e´l (Ismaël). Taalgebruik in Tenakh: jisjëmâ`e´l (Ismaël). De getalswaarde van jishërâ´el (Israël). Taalgebruik in Tenakh: jishërâ´el (Israël) is 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster). Via de getalswaarde is er een duidelijke link tussen de ouders Abram en Hagar en hun zoon Ismaël. Ook in de naamgeving is er een link tussen de vernedering die Hagar vanwege Saraj moest ondergaan. haggar of hagger (de vreemdeling, proseliet) < bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. ger. h-g-r. Tenakh (33). Pentateuch (29). Eerdere Profeten (1). Latere Profeten (3). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (0). Gn (10): (1) Gn 16,1. (2) Gn 16,3. (3) Gn 16,4. (4) Gn 16,8. (5) Gn 16,15. (6) Gn 16,16. (7) Gn 21,9. (8) Gn 21,14. (9) Gn 21,17. (10) Gn 25,12. LXX: voorgaande + Gn 16,13. In veertien verzen in de bijbel. (12) Ba 3,23. (13) Gal 4,24. (14) Gal 4,25.

4. שָׂרַי (= Shâraj: Sarai. Eigennaam). Zie: שָׂרָה (= shârâh: Sara). Taalgebruik in Tenakh: shârâh (Sara). Getalswaarde: shin = 21 of 300, resj = 20 of 200, jod = 10; totaal: 51 (3 X 17) of 510 (2 X 3 X 5 X 17). Structuur: 3 - 2 - 1. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (12): (1) Gn 11,29 (2) Gn 11,30 (3) Gn 11,31 (4) Gn 12,5 (5) Gn 12,11 (6) Gn 12,17 (7) Gn 16,2 (8) Gn 16,3 (9) Gn 16,5 (10) Gn 16,6 (11) Gn 16,8 (12) Gn 17,15 (in dit vers heeft de naamsverandering van Sarai naar Sarah plaats). Theoretisch gezien zou Sarai in 7 hoofdstukken van Gn kunnen voorkomen, in feite zijn het er slechts 4. In totaal komt Sarai 12X voor. De getalswaarde is 51 of 510; 51 = 3 X 17. De getalswaarde van JHWH met jod als 1 is 17.
Zie ook: שָׂרַי = shâraj: mijn vorsten; < stat construct mann mv + suffix bezittel vnw 1ste pers enk van het zn שַׂר = shar: vorst, prins). Taalgebruik in Tenakh: shar (vorst). sh-r-j: Tenakh (134) Pentateuch (29) Eerdere Profeten (35) Latere Profeten (23) 12 Kleine Profeten (1) Geschriften (46) Tenakh oa Js 10,8.
- וְשָׂרַי = wëshâraj: en Sarai);. Gn 16,1
- LXX: σαρα = Sara. Bijbel (12): (1) Gn 11,29 (2) Gn 11,30 (3) Gn 12,11 (4) Gn 16,1 (5) Gn 16,2 (6) Gn 16,3 (7) Gn 16,5 (8) Gn 16,6 (9) Gn 17,15 (10) Gn 47,17 (11) Nu 26,30 (12) Joz 18,22
-- gen vr enk σαρας = Saras: van Sara; eigennaam, zn gen vr enk van het zn σαρα = Sara). Dezelfde lezing van rechts naar links of van links naar rechts Bijbel: (1) Gn 12,17 (2) Gn 16,2 (3) Gn 16,8
-- acc vr enk σαραν = Saran: Sara; eigennaam, zn acc vr enk van het zn σαρα = Sara). Bijbel (3): (1) Gn 11,31 (2) Gn 12,5 (3) Gn 16,6.
- Arabisch: سارة = sârah (Sara) Taalgebruik in de Qoran: sârah (Sara)
- Sara: sa-ra. 1. sa- In het hiëroglyfisch geeft de eend de klankwaarde s' (zoon) weer. 2. -ra. Hiëroglyfen: ra: zon; weergegeven door een mond (r) en een onderarm met hand en vingers (ajin) en het determinatief: een cirkel met een punt erin (de zon). Zie: https://nl.wikipedia.org/wiki/Ra_(god). Besluit: sa-ra: zoon van de zon.


Gn 16,9 - Gn 16,9: Ismaël en Hagar: Gn 16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 16,1-16 -- Gn 16,1 - Gn 16,2 - Gn 16,3 - Gn 16,4 - Gn 16,5 - Gn 16,6 - Gn 16,7 - Gn 16,8 - Gn 16,9 - Gn 16,10 - Gn 16,11 - Gn 16,12 - Gn 16,13 - Gn 16,14 - Gn 16,15 - Gn 16,16 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
9 εἶπε δὲ αὐτῇ ὁ ἄγγελος Κυρίου· ἀποστράφηθι πρὸς τὴν κυρίαν σου καὶ ταπεινώθητι ὑπὸ τὰς χεῖρας αὐτῆς. 9 dixitque ei angelus Domini revertere ad dominam tuam et humiliare sub manibus ipsius    9 Toen zeide de Engel des HEEREN tot haar: Keer weder tot uw vrouw, en verneder u onder haar handen.  [9] De engel van de heer zei tegen haar: ‘Ga naar uw meesteres terug en dien haar.’  [9] ‘Ga naar je meesteres terug,’ zei de engel van de HEER, ‘en wees haar weer gehoorzaam.’   9 De engel van de ENE zegt tot haar: keer terug tot je meesteres; verneder je onder haar hand!   9. L'Ange de Yahvé lui dit: Retourne chez ta maîtresse et sois-lui soumise. 

King James Version: 9: And the angel of the LORD said unto her, Return to thy mistress, and submit thyself under her hands.
Luther-Bibel. 9 Und der Engel des HERRN sprach zu ihr: Kehre wieder um zu deiner Herrin und demütige dich unter ihre Hand.

Tekstuitleg van Gn 16,9. Het vers Gn 16,9 telt 10 (2 X 5) woorden en 39 (3 X 13) letters. De getalswaarde van Gn 16,9 is 2761 (11 X 251). Hagar is op de vlucht. De engel van de Heer vindt haar bij de waterbron en begroet haar. Na het antwoord van Hagar neemt de engel van de Heer 3X het woord met 3X een inleiding op dat woord. Het eerste woord betreft de aanbeveling om terug te gaan en haar meesteres te dienen.

Allereerst komt de inleiding op het eerste woord van de engel van de Heer. De inleiding op de drie woorden van de engel zijn identiek.

Gn 16,9.1. וַיּאֹמֶר= wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r. (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. ´âmar (hij zegt). (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. ómar (ik zeg). Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Getalswaarde van ´âmar (zeggen): aleph = 1, mem = 13 of 40, resj = 20 of 200 ; totaal: 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal). Structuur: 1 - 4 - 2. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (1879). Pentateuch (594). Eerdere Profeten (868). Latere Profeten (120). 12 Kleine Profeten (56). Geschriften (241). Gn (315). Gn 16 (5): (1) Gn 16,6. (2) Gn 16,8. (3) Gn 16,9. (4) Gn 16,10. (5) Gn 16,11.
- Grieks. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in de Septuaginta.: legô (zeggen). Taalgebruik in NT: legô (zeggen). λεγω = legô komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur ; les. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610), in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608), in het NT (925).
- Lat. legere. Fr. leçon. E. to say. Fr. dire. D. sprechen (spreken). Arabisch: قَالَ = qâla (zeggen). Taalgebruik in de Qoran: qâla (zeggen).

Gn 16,9.1. - 2. וַיּאֹמֶר לָהּ = wajjo´mèr lâh (en hij zei tot haar) . Tenakh (19): (1) Gn 16,9. (2) Gn 16,10. (3) Gn 16,11. (4) Gn 21,17. (5) Joz 15,18. (6) Re 1,14. (7) Re 14,16. (8) Re 16,17. (9) Rt 2,11. (10) 1 S 1,8. (11) 1 S 1,23. (12) 1 S 28,13. (13) 1 S 28,14. (14) 2 S 13,11. (15) 2 S 13,15. (16) 2 S 14,5. (17) 1 K 2,20. (18) 2 K 6,28. (19) Est 5,3.

Gn 16,9.3. מַלְאַך = malë´akh (engel). Taalgebruik in Tenakh: malë´akh (engel). Getalswaarde: mem = 13 of 40, lamed = 12 of 30, aleph = 1, kaph = 11 of 20 ; totaal: 37 OF 91. Structuur: 4 - 3 - 1 - 2. De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (64). Pentateuch (23). Eerdere Profeten (25). Latere Profeten (2). 12 Kleine Profeten (7). Geschriften (7). Gn (8): (1) Gn 16,7. (2) Gn 16,9. (3) Gn 16,10. (4) Gn 16,11. (5) Gn 21,17. (6) Gn 22,11. (7) Gn 22,15. (8) Gn 31,11. Re (18): (1) Re 2,1. (2) Re 2,4. (3) Re 5,23. (4) Re 6,11. (5) Re 6,12. (6) Re 6,20. (7) Re 6,21. (8) Re 6,22. (9) Re 13,3. (10) Re 13,6. (11) Re 13,9. (12) Re 13,13. (13) Re 13,15. (14) Re 13,16. (15) Re 13,17. (16) Re 13,18. (17) Re 13,20. (18) Re 13,21.
- Grieks. αγγελος = aggelos (engel) . Taalgebruik in het NT: aggelos (engel). Taalgebruik in de LXX: aggelos (engel). Gn (10): (1) Gn 16,7. (2) Gn 16,8. (3) Gn 16,9. (4) Gn 16,10. (5) Gn 16,11. (6) Gn 21,17. (7) Gn 22,11. (8) Gn 22,15. (9) Gn 31,11. (10) Gn 48,16. Ex (5): (1) Ex 3,2. (2) Ex 4,24. (3) Ex 14,19. (4) Ex 23,23. (5). Re (18): (1) Re 2,1. (2) Re 2,4. (3) Re 5,23. (4) Re 6,11. (5) Re 6,12. (6) Re 6,14. (7) Re 6,16. (8) Re 6,20. (9) Re 6,21. (10) Re 6,22. (11) Re 13,3. (12) Re 13,9. (13) Re 13,11. (14) Re 13,13. (15) Re 13,16. (16) Re 13,18. (17) Re 13,20. (18) Re 13,21.

  aggelos (engel) bijbel  OT NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br. Apk syn. ev.
1 nom. enk. aggelos 155 108 47 6   10 1 11 2 17 16 17

- Stam: n - g - l. L. angelus. Fr. ange. N. engel. E. angel. D. Engel. Fr. un messager uit L. mittere (zenden), missus = gezonden. Arabisch: مَلَك = malak (engel). Taalgebruik in de Qoran: malak (engel). Qoran (11).

Gn 16,9.4. יהוה = JHWH . Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenakh: JHWH. Getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6. Totaal: 26. Structuur: 1 - 5 - 6 - 5. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (5193). Pentateuch (1326). Eerdere Profeten (1013). Latere Profeten (1357). 12 Kleine Profeten (387). Geschriften (1110). Gn (128).

Gn 16,9.3. - 4. מַלְאַך יהוה = malë´akh JHWH (engel van JHWH) . Tenakh (48). Gn (6): (1) Gn 16,7. (2) Gn 16,9. (3) Gn 16,10. (4) Gn . (5) Gn 22,11. (6) Gn 22,15. Re (15): (1) Re 2,1. (2) Re 2,4. (3) Re 5,23. (4) Re 6,11. (5) Re 6,12. (6) Re 6,21. (7) Re 6,22. (8) Re 13,3. (9) Re 13,13. (10) Re 13,15. (11) Re 13,16. (12) Re 13,17. (13) Re 13,18. (14) Re 13,20. (15) Re 13,21.
- מַלְאַך הָאֱלֹהִים = malë´akh hâ´èlohîm (de engel van God). Tenakh (6): (1) Gn 31,11. (2) Ex 14,19. (3) Re 6,20. (4) Re 13,6. (5) Re 13,9. (6) 2 S 14,20.
- Grieks. αγγελος κυριου = aggelos kuriou (de engel van de Heer). NT (12). Mt (5): (1) Mt 1,20. (2) Mt 1,24. (3) Mt 2,13. (4) Mt 2,19. (5) Mt 28,2. Lc (2): (1) Lc 1,11. (2) Lc 2,9. Hnd (5): (1) Hnd 5,19. (2) Hnd 7,30. (3) Hnd 8,26. (4) Hnd 12,7. (5) Hnd 12,23. (6) Hnd 27,23.

Gn 16,9.1. - 4. וַיּאֹמֶר לָהּ מַלְאַך יהוה = wajjo´mer lâh malë´akh JHWH (de engel van JHWH zei tot haar) . Tenakh (3): (1) Gn 16,9. (2) Gn 16,10. (3) Gn 16,11.
- וַיּאֹמֶר מַלְאַך יהוה = wajjo´mer malë´akh JHWH (de engel van JHWH zei). Tenakh (4): (1) Nu 22,35. (2) Re 13,13. (3) Re 13,16. (4) Re 13,18.
- וַיּאֹמֶר מַלְאַך הָאֱלֹהִים = wajjo´mer malë´akh ´èlohîm (de engel van God zei). Tenakh (1): Gn 21,17.
- Grieks. και ειπεν αυτῃ ὁ αγγελος κυριου = kai eipen autè(i) ho aggelos kuriou (en de engel van de Heer zei tot haar): OT (?): (1) Gn 16,9. (2) Gn 16,10. (3) Gn 16,11.
-- και ειπεν ὁ αγγελος αυτῃ = kai eipen ho aggelos autè(i) (en de engel zei tot haar). NT (1): Lc 1,30. και ειπεν μοι ὁ αγγελος = kai eipen moi ho aggelos (en de engel zei tot mij). Nt (1): Apk 17,7.

Gn 16,10 - Gn 16,10: Ismaël en Hagar: Gn 16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 16,1-16 -- Gn 16,1 - Gn 16,2 - Gn 16,3 - Gn 16,4 - Gn 16,5 - Gn 16,6 - Gn 16,7 - Gn 16,8 - Gn 16,9 - Gn 16,10 - Gn 16,11 - Gn 16,12 - Gn 16,13 - Gn 16,14 - Gn 16,15 - Gn 16,16 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10 καὶ εἶπεν αὐτῇ ὁ ἄγγελος Κυρίου· πληθύνων πληθυνῶ τὸ σπέρμα σου, καὶ οὐκ ἀριθμηθήσεται ὑπὸ τοῦ πλήθους. 10 et rursum multiplicans inquit multiplicabo semen tuum et non numerabitur prae multitudine    10 Voorts zeide de Engel des HEEREN tot haar: Ik zal uw zaad grotelijks vermenigvuldigen, zodat het vanwege de menigte niet zal geteld worden.  [10] De engel van de heer zei ook nog tegen haar: ‘Uw nakomelingen zal Ik zeer talrijk maken, zo talrijk dat zij niet meer te tellen zijn.’  [10] En hij vervolgde: ‘Ik zal je heel veel nakomelingen geven, zo veel dat ze niet te tellen zullen zijn.   10 ¶ De engel van de ENE zegt tot haar: in overvloed zal ik je zaad overvloedig maken, het zal niet te tellen zijn zo overvloedig!  10. L'Ange de Yahvé lui dit: Je multiplierai beaucoup ta descendance, tellement qu'on ne pourra pas la compter.  

King James Version: 10: And the angel of the LORD said unto her, I will multiply thy seed exceedingly, that it shall not be numbered for multitude.
Luther-Bibel. 10 Und der Engel des HERRN sprach zu ihr: Ich will deine Nachkommen so mehren, dass sie der großen Menge wegen nicht gezählt werden können.

Tekstuitleg van Gn 16,10. Het vers Gn 16,10 telt 11 woorden en 39 (3 X 13) letters. De getalswaarde van Gn 16,10 is 2156 (2² X 7² X 11²). Hagar is op de vlucht. De engel van de Heer vindt haar bij de waterbron en begroet haar. Na het antwoord van Hagar neemt de engel van de Heer 3X het woord met 3X een inleiding op dat woord. Het tweede woord betreft de belofte van een talrijk nageslacht.

Na het eerste woord van de engel komt een inleiding op het tweede woord van de engel. De inleiding op de drie woorden van de engel zijn identiek.

Gn 16,10 1. וַיּאֹמֶר = wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r. (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. ´âmar (hij zegt). (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. ómar (ik zeg). Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Getalswaarde van ´âmar (zeggen): aleph = 1, mem = 13 of 40, resj = 20 of 200 ; totaal: 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal). Structuur: 1 - 4 - 2. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (1879). Pentateuch (594). Eerdere Profeten (868). Latere Profeten (120). 12 Kleine Profeten (56). Geschriften (241). Gn (315). Gn 16 (5): (1) Gn 16,6. (2) Gn 16,8. (3) Gn 16,9. (4) Gn 16,10. (5) Gn 16,11.
- Grieks. λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in de Septuaginta.: legô (zeggen). Taalgebruik in NT: legô (zeggen). λεγω = legô komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur ; les. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610), in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608), in het NT (925).
- Lat. legere. Fr. leçon. E. to say. Fr. dire. D. sprechen (spreken). Arabisch: قَالَ = qâla (zeggen). Taalgebruik in de Qoran: qâla (zeggen).

Gn 16,10 1. - 2. וַיּאֹמֶר לָהּ = wajjo´mèr lâh (en hij zei tot haar). Tenakh (19): (1) Gn 16,9. (2) Gn 16,10. (3) Gn 16,11. (4) Gn 21,17. (5) Joz 15,18. (6) Re 1,14. (7) Re 14,16. (8) Re 16,17. (9) Rt 2,11. (10) 1 S 1,8. (11) 1 S 1,23. (12) 1 S 28,13. (13) 1 S 28,14. (14) 2 S 13,11. (15) 2 S 13,15. (16) 2 S 14,5. (17) 1 K 2,20. (18) 2 K 6,28. (19) Est 5,3.

Gn 16,10 3. מַלְאַך = malë´akh (engel) . Taalgebruik in Tenakh: malë´akh (engel). Getalswaarde: mem = 13 of 40, lamed = 12 of 30, aleph = 1, kaph = 11 of 20 ; totaal: 37 OF 91. Structuur: 4 - 3 - 1 - 2. De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (64). Pentateuch (23). Eerdere Profeten (25). Latere Profeten (2). 12 Kleine Profeten (7). Geschriften (7). Gn (8): (1) Gn 16,7. (2) Gn 16,9. (3) Gn 16,10. (4) Gn 16,11. (5) Gn 21,17. (6) Gn 22,11. (7) Gn 22,15. (8) Gn 31,11. Re (18): (1) Re 2,1. (2) Re 2,4. (3) Re 5,23. (4) Re 6,11. (5) Re 6,12. (6) Re 6,20. (7) Re 6,21. (8) Re 6,22. (9) Re 13,3. (10) Re 13,6. (11) Re 13,9. (12) Re 13,13. (13) Re 13,15. (14) Re 13,16. (15) Re 13,17. (16) Re 13,18. (17) Re 13,20. (18) Re 13,21.
- Grieks. αγγελος = aggelos (engel) . Taalgebruik in het NT: aggelos (engel). Taalgebruik in de LXX: aggelos (engel). Gn (10): (1) Gn 16,7. (2) Gn 16,8. (3) Gn 16,9. (4) Gn 16,10. (5) Gn 16,11. (6) Gn 21,17. (7) Gn 22,11. (8) Gn 22,15. (9) Gn 31,11. (10) Gn 48,16. Ex (5): (1) Ex 3,2. (2) Ex 4,24. (3) Ex 14,19. (4) Ex 23,23. (5). Re (18): (1) Re 2,1. (2) Re 2,4. (3) Re 5,23. (4) Re 6,11. (5) Re 6,12. (6) Re 6,14. (7) Re 6,16. (8) Re 6,20. (9) Re 6,21. (10) Re 6,22. (11) Re 13,3. (12) Re 13,9. (13) Re 13,11. (14) Re 13,13. (15) Re 13,16. (16) Re 13,18. (17) Re 13,20. (18) Re 13,21.

  aggelos (engel) bijbel  OT NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br. Apk syn. ev.
1 nom. enk. aggelos 155 108 47 6   10 1 11 2 17 16 17

- Stam: n - g - l. L. angelus. Fr. ange. N. engel. E. angel. D. Engel. Fr. un messager uit L. mittere (zenden), missus = gezonden. Arabisch: مَلَك = malak (engel). Taalgebruik in de Qoran: malak (engel). Qoran (11).

Gn 16,10 3. - 4. מַלְאַך יהוה = malë´akh JHWH (engel van JHWH) . Tenakh (48). Gn (6): (1) Gn 16,7. (2) Gn 16,9. (3) Gn 16,10. (4) Gn . (5) Gn 22,11. (6) Gn 22,15. Re (15): (1) Re 2,1. (2) Re 2,4. (3) Re 5,23. (4) Re 6,11. (5) Re 6,12. (6) Re 6,21. (7) Re 6,22. (8) Re 13,3. (9) Re 13,13. (10) Re 13,15. (11) Re 13,16. (12) Re 13,17. (13) Re 13,18. (14) Re 13,20. (15) Re 13,21.
- מַלְאַך הָאֱלֹהִים = malë´akh hâ´èlohîm (de engel van God). Tenakh (6): (1) Gn 31,11. (2) Ex 14,19. (3) Re 6,20. (4) Re 13,6. (5) Re 13,9. (6) 2 S 14,20.
- Grieks. αγγελος κυριου = aggelos kuriou (de engel van de Heer). NT (12). Mt (5): (1) Mt 1,20. (2) Mt 1,24. (3) Mt 2,13. (4) Mt 2,19. (5) Mt 28,2. Lc (2): (1) Lc 1,11. (2) Lc 2,9. Hnd (5): (1) Hnd 5,19. (2) Hnd 7,30. (3) Hnd 8,26. (4) Hnd 12,7. (5) Hnd 12,23. (6) Hnd 27,23.

Gn 16,10 1. - 4. וַיּאֹמֶר לָהּ מַלְאַך יהוה = wajjo´mer lâh malë´akh JHWH (de engel van JHWH zei tot haar). Tenakh (3): (1) Gn 16,9. (2) Gn 16,10. (3) Gn 16,11.
- וַיּאֹמֶר מַלְאַך יהוה = wajjo´mer malë´akh JHWH (de engel van JHWH zei). Tenakh (4): (1) Nu 22,35. (2) Re 13,13. (3) Re 13,16. (4) Re 13,18.
- וַיּאֹמֶר מַלְאַך הָאֱלֹהִים = wajjo´mer malë´akh ´èlohîm (de engel van God zei). Tenakh (1): Gn 21,17. Gn 21,17.
- Grieks. και ειπεν αυτῃ ὁ αγγελος κυριου = kai eipen autè(i) ho aggelos kuriou (en de engel van de Heer zei tot haar): OT (?): (1) Gn 16,9. (2) Gn 16,10. (3) Gn 16,11.
-- και ειπεν ὁ αγγελος αυτῃ = kai eipen ho aggelos autè(i) (en de engel zei tot haar). NT (1): Lc 1,30. και ειπεν μοι ὁ αγγελος = kai eipen moi ho aggelos (en de engel zei tot mij). Nt (1): Apk 17,7.

8. זַרְעֲךָ = zarë`âkhâ (jouw zaad) < zelfst. naamw. mann. enk. + persoonl. voornaamw. 2de pers. mann. enk.. Zie: זֶרַע = zèra` (zaad, nageslacht, nakomeling). Taalgebruik in Tenakh: zèra` (zaad, nageslacht, nakomeling). Getalswaarde: zajin = 7, resj = 20 of 200, ajin = 16 of 70 ; totaal: 43 (26 + 17) OF 277 (priemgetal). Structuur: 7 - 2 - 7. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (35). Pentateuch (19). Eerdere Profeten (3). Latere Profeten (8). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (5). Gn (15): (1) Gn 3,15. (2) Gn 13,16. (3) Gn 15,5. (4) Gn 15,13. (5) Gn 16,10. (6) Gn 17,7. (7) Gn 17,10. (8) Gn 21,13. (9) Gn 22,17. (10) Gn 24,60. (11) Gn 26,4. (12) Gn 26,24. (13) Gn 28,14. (14) Gn 32,13. (15) Gn 48,11.
- וּלְזַרְעֲךָ = ûlëzarë`äkhâ (en aan jouw nageslacht) < prefix voegwoord wë + prefix voorzetsel lë + zelfstandig naamwoord zr`+ suffix persoonlijk voornaamwoord tweede persoon mannelijk enkelvoud van het zelfst. naamw. זֶרַע = zèra` (zaad, nageslacht, nakomeling). Taalgebruik in Tenakh: zèra` (zaad, nageslacht, nakomeling). getalswaarde: zajin = 7, resj = 20 of 200, ajin = 16 of 70 ; totaal: 43 (26 + 17) OF 277 (priemgetal). Structuur: 7 - 2 - 7. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (8): (1) Gn 13,15. (2) Gn 17,7. (3) Gn 17,8. (4) Gn 26,3. (5) Gn 28,4. (6) Gn 28,13. (7) Gn 35,12. (8) Nu 18,19.

Gn 16,11 - Gn 16,11: Ismaël en Hagar: Gn 16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 16,1-16 -- Gn 16,1 - Gn 16,2 - Gn 16,3 - Gn 16,4 - Gn 16,5 - Gn 16,6 - Gn 16,7 - Gn 16,8 - Gn 16,9 - Gn 16,10 - Gn 16,11 - Gn 16,12 - Gn 16,13 - Gn 16,14 - Gn 16,15 - Gn 16,16 -

Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
11 καί εἶπεν αὐτῇ ὁ ἄγγελος Κυρίου· ἰδού, σὺ ἐν γαστρί ἔχεις καὶ τέξῃ υἱὸν καὶ καλέσεις τὸ ὄνομα αὐτοῦ ᾿Ισμαήλ, ὅτι ἐπήκουσε Κύριος τῇ ταπεινώσει σου. 11 ac deinceps ecce ait concepisti et paries filium vocabisque nomen eius Ismahel eo quod audierit Dominus adflictionem tuam  hinnâkh hârah wëjoladëthë ben  kî sjâma JHWH 11 Ook zeide des HEEREN Engel tot haar: Zie, gij zijt zwanger, en zult een zoon baren, en gij zult zijn naam Ismaël noemen, omdat de HEERE uw verdrukking aangehoord heeft.   [11] De engel van de heer verzekerde haar: ‘U bent nu zwanger; u zult een zoon baren en hem Ismaël* noemen; want de heer heeft u verhoord in uw ellende.  [11] Je bent nu zwanger en je zult een zoon ter wereld brengen. Die moet je Ismaël noemen, want de HEER heeft gehoord hoe zwaar je het te verduren had.  11 De engel van de ENE zegt tot haar: ziehier, zwanger ben je en baren zul je een zoon; je zult als naam voor hem uitroepen ‘Ismaël’, – God hoort!– want gehoord heeft de ENE naar je vernedering;  11. L'Ange de Yahvé lui dit: Tu es enceinte et tu enfanteras un fils, et tu lui donneras le nom d'Ismaèl, car Yahvé a entendu ta détresse. 

King James Version: 11: And the angel of the LORD said unto her, Behold, thou art with child, and shalt bear a son, and shalt call his name Ishmael; because the LORD hath heard thy affliction.
Luther-Bibel (1984). 11 Weiter sprach der Engel des HERRN zu ihr: Siehe, du bist schwanger geworden und wirst einen Sohn gebären, dessen Namen sollst du Ismael nennen; denn cder HERR hat dein Elend erhört.

Tekstuitleg van Gn 16,11. Dit vers Gn 16,11 telt 16 (2² X 2²) woorden en 57 (3 X 19) letters. De getalswaarde van Gn 16,11 is 3347 (priemgetal).

De engel van JHWH brengt de boodschap van JHWH aan de gevluchte Hagar in de woestijn over o.a. dat JHWH haar heeft gehoord.
De geboorteaankondiging van Jezus aan Maria komt het meest overeen met de geboorteaankondiging van Ismaël aan Hagar.
- Gn 16,11: ιδου συ εν γαστρι εχεις και τεξῃ υἰον και καλεσεις το ονομα αυτου ισμαελ = idou su en gastri echeis kai texè(i) huion kai kaleseis to onoma autou ismaèl (zie jij hebt in je buik en je zult een zoon baren en je zult zijn naam noemen Ismaël).
- Lc 1,31: και ιδου συλλημψῃ εν γαστρι και τεξῃ υἰον και καλεσεις το ονομα αυτου ιησουν = kai idou sullèmpsè(i) en gastri kai texè(i) huion kai kaleseis to onoma autou ièsoun (en zie jij zult ontvangen in de buik en je zult een zoon ontvangen en je zult zijn naam noemen Jezus).
Twee geboorteaankondigingen: die van Johannes aan Zacharia (Lc 1,13), die van Jezus aan Maria (Lc 1,31). Verwoord aan de hand van de geboorteaankondigingen van Isaäk aan Abraham (Gn 17,19) en van Ismaël aan Hagar (Gn 16,11).

Dan volgt de inleiding op het derde woord van de engel. De inleiding op de drie woorden van de engel zijn identiek.

Gn 16,11.1. וַיּאֹמֶר= wajjo´mèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. -m-r. (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. אָמַר = ´âmar (hij zegt). (2) act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֹמַר = ´omar (ik zeg).Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Getalswaarde van ´âmar (zeggen): aleph = 1, mem = 13 of 40, resj = 20 of 200 ; totaal: 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal). Structuur: 1 - 4 - 2. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (1879). Pentateuch (594). Eerdere Profeten (868). Latere Profeten (120). 12 Kleine Profeten (56). Geschriften (241). Gn (315). Gn 16 (5): (1) Gn 16,6. (2) Gn 16,8. (3) Gn 16,9. (4) Gn 16,10. (5) Gn 16,11.
- Grieks: λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in de Septuaginta.: legô (zeggen). Taalgebruik in NT: legô (zeggen). λεγω = legô komt van de wortel leg-: lezen / lec-tuur ; les. Een vorm van λεγω = legô (zeggen) in de LXX (4610), in het NT (1318) ; van ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608), in het NT (925).
- Ned.: zeggen. Arabisch: قَالَ = qâla (zeggen). Taalgebruik in de Qoran: qâla (zeggen). D.: sprechen (spreken). E.: to say. Fr.: dire. Grieks: λεγω = legô (zeggen). Taalgebruik in NT: legô (zeggen). Hebreeuws: אָמַר = ´âmar (zeggen). Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen). Lat.: legere.

Gn 16,11.1. - 2. וַיּאֹמֶר לָהּ = wajjo´mèr lâh (en hij zei tot haar). Tenakh (19): (1) Gn 16,9. (2) Gn 16,10. (3) Gn 16,11. (4) Gn 21,17. (5) Joz 15,18. (6) Re 1,14. (7) Re 14,16. (8) Re 16,17. (9) Rt 2,11. (10) 1 S 1,8. (11) 1 S 1,23. (12) 1 S 28,13. (13) 1 S 28,14. (14) 2 S 13,11. (15) 2 S 13,15. (16) 2 S 14,5. (17) 1 K 2,20. (18) 2 K 6,28. (19) Est 5,3.

Gn 16,11.3. מַלְאַך = malë´akh (engel). Taalgebruik in Tenakh: malë´akh (engel). Getalswaarde: mem = 13 of 40, lamed = 12 of 30, aleph = 1, kaph = 11 of 20 ; totaal: 37 OF 91. Structuur: 4 - 3 - 1 - 2. De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (64). Pentateuch (23). Eerdere Profeten (25). Latere Profeten (2). 12 Kleine Profeten (7). Geschriften (7). Gn (8): (1) Gn 16,7. (2) Gn 16,9. (3) Gn 16,10. (4) Gn 16,11. (5) Gn 21,17. (6) Gn 22,11. (7) Gn 22,15. (8) Gn 31,11. Re (18): (1) Re 2,1. (2) Re 2,4. (3) Re 5,23. (4) Re 6,11. (5) Re 6,12. (6) Re 6,20. (7) Re 6,21. (8) Re 6,22. (9) Re 13,3. (10) Re 13,6. (11) Re 13,9. (12) Re 13,13. (13) Re 13,15. (14) Re 13,16. (15) Re 13,17. (16) Re 13,18. (17) Re 13,20. (18) Re 13,21.
- Grieks. αγγελος = aggelos (engel) . Taalgebruik in het NT: aggelos (engel). Taalgebruik in de LXX: aggelos (engel). Gn (10): (1) Gn 16,7. (2) Gn 16,8. (3) Gn 16,9. (4) Gn 16,10. (5) Gn 16,11. (6) Gn 21,17. (7) Gn 22,11. (8) Gn 22,15. (9) Gn 31,11. (10) Gn 48,16. Ex (5): (1) Ex 3,2. (2) Ex 4,24. (3) Ex 14,19. (4) Ex 23,23. Re (18): (1) Re 2,1. (2) Re 2,4. (3) Re 5,23. (4) Re 6,11. (5) Re 6,12. (6) Re 6,14. (7) Re 6,16. (8) Re 6,20. (9) Re 6,21. (10) Re 6,22. (11) Re 13,3. (12) Re 13,9. (13) Re 13,11. (14) Re 13,13. (15) Re 13,16. (16) Re 13,18. (17) Re 13,20. (18) Re 13,21.

  aggelos (engel) bijbel  OT NT  Mt  Mc   Lc  Joh  Hnd  Br. Apk syn. ev.
1 nom. enk. aggelos 155 108 47 6   10 1 11 2 17 16 17

- Stam: n - g - l. L. angelus. Fr. ange. N. engel. E. angel. D. Engel. Fr. un messager uit L. mittere (zenden), missus = gezonden. Arabisch: مَلَك = malak (engel). Taalgebruik in de Qoran: malak (engel). Qoran (11).

Gn 16,11.3. - 4. מַלְאַך יהוה = malë´akh JHWH (engel van JHWH). Tenakh (48). Gn (6): (1) Gn 16,7. (2) Gn 16,9. (3) Gn 16,10. (4) Gn 16,11. (5) Gn 22,11. (6) Gn 22,15. Re (15): (1) Re 2,1. (2) Re 2,4. (3) Re 5,23. (4) Re 6,11. (5) Re 6,12. (6) Re 6,21. (7) Re 6,22. (8) Re 13,3. (9) Re 13,13. (10) Re 13,15. (11) Re 13,16. (12) Re 13,17. (13) Re 13,18. (14) Re 13,20. (15) Re 13,21.
- מַלְאַך הָאֱלֹהִים = malë´akh hâ´èlohîm (de engel van God). Tenakh (6): (1) Gn 31,11. (2) Ex 14,19. (3) Re 6,20. (4) Re 13,6. (5) Re 13,9. (6) 2 S 14,20.
- Grieks. αγγελος κυριου = aggelos kuriou (de engel van de Heer). LXX (54). Gn (7): (1) Gn 16,7. (2) Gn 16,8. (3) Gn 16,9. (4) Gn 16,10. (5) Gn 16,11. (6) Gn 22,11. (7) Gn 22,15. Ex (2): (1) Ex 3,2. (2) Ex 4,24. NT (12). Mt (5): (1) Mt 1,20. (2) Mt 1,24. (3) Mt 2,13. (4) Mt 2,19. (5) Mt 28,2. Lc (2): (1) Lc 1,11. (2) Lc 2,9. Hnd (5): (1) Hnd 5,19. (2) Hnd 7,30. (3) Hnd 8,26. (4) Hnd 12,7. (5) Hnd 12,23. (6) Hnd 27,23.

Gn 16,11.1. - 4. וַיּאֹמֶר לָהּ מַלְאַך יהוה = wajjo´mer lâh malë´akh JHWH (de engel van JHWH zei tot haar). Tenakh (3): (1) Gn 16,9. (2) Gn 16,10. (3) Gn 16,11.
- וַיּאֹמֶר מַלְאַך יהוה = wajjo´mer malë´akh JHWH (de engel van JHWH zei). Tenakh (4): (1) Nu 22,35. (2) Re 13,13. (3) Re 13,16. (4) Re 13,18.
- וַיּאֹמֶר מַלְאַך הָאֱלֹהִים = wajjo´mer malë´akh ´èlohîm (de engel van God zei). Tenakh (1): Gn 21,17. Gn 21,17.
- Grieks. και ειπεν αυτῃ ὁ αγγελος κυριου = kai eipen autè(i) ho aggelos kuriou (en de engel van de Heer zei tot haar): OT (?): (1) Gn 16,9. (2) Gn 16,10. (3) Gn 16,11.
-- και ειπεν ὁ αγγελος αυτῃ = kai eipen ho aggelos autè(i) (en de engel zei tot haar). NT (1): Lc 1,30. και ειπεν μοι ὁ αγγελος = kai eipen moi ho aggelos (en de engel zei tot mij). Nt (1): Apk 17,7.

Gn 16,11.5. הִנָּךְ = hinnâkh (zie jij) < hinneh + suffix persoonl. voornaamw. 2de pers. vr. enk.. הֵן / הֶנֵּה = hen / hinneh (zie). Taalgebruik in Tenakh: hen / hinneh (zie). Getalswaarde: he = 5, nun = 14 of 50 ; totaal: 19 OF 55 (5 X 11). Structuur: 5 - 5. De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (5): (1) Gn 16,11. (2) Re 13,5. (3) Re 13,7. (4) Hl 1,15. (5) Hl 4,1.
- הִנְּךָ= hinnëkhâ (zie jij) < hinneh + suffix persoonl. voornaamw. 2de pers. mann. enk.. הֵן / הֶנֵּה = hen / hinneh (zie). Taalgebruik in Tenakh: hen / hinneh (zie). Getalswaarde: he = 5, nun = 14 of 50 ; totaal: 19 OF 55 (5 X 11). Structuur: 5 - 5. De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (8): (1) Gn 20,3. (2) Dt 31,16. (3) 1 K 20,36. (4) 1 K 22,25. (5) 2 K 7,19. (6) Ps 139,8. (7) Hl 1,16. (8) 2 Kr 18,24.
- Grieks. ιδου συ = idou su (zie jij). Taalgebruik in het NT: idou (zie). Taalgebruik in LXX: idou (zie). LXX (16). Pentateuch (4): (1) Gn 16,11. (2) Gn 20,3. (3) Ex 33,12. (4) Dt 31,16.

Gn 16,11.6. הָרָה = hârâh (zwanger worden - zijn). Taalgebruik in Tenakh: härâh (zwanger worden, - zijn). Getalswaarde: he = 5, resj = 20 of 200, he = 5 ; totaal: 30 (2 X 3 X 5) OF 210 (2 X 3 X 5 X 7). Structuur: 5 - 2 - 5. De som van de elementen is telkens 3. h-r-h: Tenakh (14).
(1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk.+ act. qal part. vr. enk. = hârâh (zij werd zwanger + zwanger zijnde). Tenakh (11): (1) Gn 16,11. (2) Gn 38,24. (3) Gn 38,25. (4) Ex 21,22. (5) Re 13,5. (6) Re 13,7. (7) 1 S 4,19. (8) 2 S 11,5. (9) Js 7,14. (10) Js 26,17. (11) Jr 31,8.
(2) pual perf. 3de pers. vr. enk. = horâh (zij werd zwanger): (1) Job 3,3.
(3) act. qal inf. absol. = hâroh (zwanger te zijn): Job 15,35.
(4) act. qal part. vr. enk. (zwanger zijnde).
(5) = hèrâh (naar het gebergte): (1) Gn 14,10.
- Het Hebreeuwse werkw. הָרָה = hârâh (zwanger worden - zijn) wordt in het Grieks vertaald door λαμβανω εν γαστρι = lambanô en gastri (in de buik nemen) OF εχω εν γαστρι = echô en gastri (in de buik hebben). Mogen we dan vertalen: zwanger worden en zwanger zijn. Uitzonderlijk wordt συλλαμβανω εν γαστρι = sullambanô en gastri (Lc 1,31) gebruikt.
- Latijn. act. ind. perf. 2de pers. enk. concepisti (jij ontving). Bijbel (1): Gn 16,11. De Vulgaat vertaalt in de verleden tijd omdat in Gn 16,4 reeds vermeld is dat Hagar zwanger werd.

Gn 16,11.5. - 6. הִנָּךְ הָרָה = hinnâkh hârâh (zie jij zwanger zijnde). Tenakh (3): (1) Gn 16,11. (2) Re 13,5. (3) Re 13,7.

Gn 16,11.7. וְיֹּלַדְתְּ = wëjoladëth (en barende) < prefix verbindingswoord wë + act. qal part. vr. enk. van het werkw. יָלַד = jâlad (voortbrengen). Zie het zelfst. naamw. יֶלֶד = jèlèd = het voortgebrachte, kind. Taalgebruik in Tenakh: jèlèd = het voortgebrachte, kind. Getalswaarde: jod = 10, lamed = 12 of 30, daleth = 4 ; totaal: 26 OF 44 (4 X 11). Structuur: 1 - 3 - 4. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (3): (1) Gn 16,11. (2) Re 13,5. (3) Re 13,7. w-j-l-d-th. Tenakh (6): (1) Gn 16,11. (2) Re 13,3. (3) Re 13,5. (4) Re 13,7. (5) Js 7,14. (6) Jr 31,8
- Grieks. act. ind. fut. 2de pers. enk. τεξῃ = texè(i) (jij zult baren) van het werkw. τικτω = tiktô (baren, bevallen). Taalgebruik in het NT: tiktô (baren). Taalgebruik in de LXX: tiktô (baren). Taalgebruik in Lc: tiktô (baren). Bijbel (6): (1) Gn 3,16. (2) Gn 16,11. (3) Re 13,3. (4) Re 13,5. (5) Re 13,7. (6) Lc 1,31. Een vorm van τικτω = tiktô (baren), in de LXX (244), in het NT (18), in Lc (5): (1) Lc 1,31. (2) Lc 1,57. (3) Lc 2,6. (4) Lc 2,7. (5) Lc 2,11.

Gn 16,11.6. - 7. הָרָה וְיֹּלַדְתְּ = hârâh wëjoladëth (zwanger zijnde en barende). Tenakh (3): (1) Gn 16,11. (2) Re 13,5. (3) Re 13,7.

Gn 16,11.5. - 7. הִנָּךְ הָרָה וְיֹּלַדְתְּ = hinnakh hârâh wëjoladëth (zie zwanger zijnde en barende). Tenakh (3): (1) Gn 16,11. (2) Re 13,5. (3) Re 13,7.

Gn 16,11.5. - 8. הִנָּךְ הָרָה וְיֹּלַדְתְּ נֵן = hinnâkh hârah wëjoladëth ben (zie jij zwanger zijnde en barende een zoon). Bijbel (3): (1) Gn 16,11 (de engel van JHWH tot Hagar). (2) Re 13,5 (de engel van JHWH aan de vrouw van Manoach). (3) Re 13,7 (idem als Re 13,5).

LXX: (1) Gn 16,11: idou su en gastri echeis (tegenwoordige tijd) kai texè(i) (toekomende tijd) huion = zie je hebt in je buik en je zult een zoon baren. (2) en (3) idou su en gastri exeis (toekomende tijd) kai texè(i) (toekomende tijd) huion = zie je zult hebben in je buik en je zult een zoon baren. Js 7,14: zonder hinnâkh (zie jij) maar in de derde persoon: hinneh hâ`alëmâh hârâh wëjolèdèth ben (zie de maagd zal zwanger worden en zij zal een zoon baren). LXX: idou hè parthenos en gastri exei kai texetai huion = zie de maagd zal in de buik hebben en zij zal een zoon baren. Zie Lc 1,31: kai idou sullèmpsèi en gastri kai texei huion = en zie jij zult ontvangen in je buik en je zult een zoon baren).

11. יִשְׁמָעֵאל ((= jisjëmâ`e´l: Ismaël = God luistert). Taalgebruik in Tenakh: jisjëmâ`e´l (Ismaël). Getalswaarde: jod = 10, sjin = 21 of 300, mem = 13 of 40, ajin = 16 of 70, aleph = 1, lamed = 12 of 30; totaal: 73 ( 73 als ster) OF 451 (11 X 41). Structuur: 1 - 3 - 4 - 7 - 1 - 3. Som der elementen is telkens 10 -> 1. Abram (36 of 243) + Hagar (28 of 208) = 64 (2³ X 2³) OF 451 (11 X 41). De getalswaarde van יִשְׂרָאֵל (= jishërâ´el: Israël ) is 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster). Tenakh (33). Pentateuch (11). Eerdere Profeten (1). Latere Profeten (17). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (4). Gn (11): (1) Gn 16,11. (2) Gn 16,15. (3) Gn 16,16. (4) Gn 17,18. (5) Gn 17,23. (6) Gn 25,12. (7) Gn 25,13. (8) Gn 25,16. (9) Gn 25,17. (10) Gn 28,9. (11) Gn 36,3.
- Arabisch: ismâ`el (Ismaël). Taalgebruik in de Koran: ismâ`ël (Ismaël).

Gn 16,11.12. כִּי = kî (want, omdat). Taalgebruik in Tenakh: kî (want, omdat). Getalswaarde: kaph = 11 of 20, jod = 10 ; totaal: 21 (3 X 7) of (2 X 3 X 5). Structuur: 2 - 1. Tenakh (3849). Pentateuch (884). Eerdere Profeten (726). Latere Profeten (841). 12 Kleine Profeten (241). Geschriften (1157). Gn (251). Gn 16 (4): (1) Gn 16,4. (2) Gn 16,5. (3) Gn 16,11. (4) Gn 16,13.
- Grieks. ὁτι = hoti (dat, omdat). Taalgebruik in NT= God strijdt)

Gn 16,11.13. שָׁמַע = sjâma` (horen, luisteren). Taalgebruik in Tenakh: sjâma` (horen, luisteren). Taalgebruik in Dt: sjâm`â (horen, luisteren). Taalgebruik in Amos: sjâm`â (horen, luisteren). Taalgebruik in Micha: sjâm`â (horen, luisteren). Getalswaarde: sjin = 21 of 300, mem = 13 of 40, ajin = 16 of 70 ; 50 (2 X 5²) of 410 (2 X 5 X 41). Structuur: 3 - 4 - 7. De som van de elementen is telkens 5. sj-m-`. Tenakh (169). Pentateuch (42). Eerdere Profeten (34). Latere Profeten (36). 12 Kleine Profeten (2). Geschriften (55). s-m-`. Gn (14): (1) Gn 16,11. (2) Gn 21,12. (3) Gn 21,17. (4) Gn 24,52. (5) Gn 26,5. (6) Gn 27,8. (7) Gn 27,13. (8) Gn 27,43. (9) Gn 29,13. (10) Gn 29,33. (11) Gn 30,6. (12) Gn 34,5. (13) Gn 39,10. (14) Gn 42,23.
- Grieks.

Gr. akouô (horen). Taalgebruik in de Septuaginta: akouô (horen). Taalgebruik in het NT: akouô (horen). Beide zijn verwant met elkaar. oor < Lat. aus, auris, zie Gr. ous / ôs, ôtis. auscultare (het oor lenen aan, toehoren, aanhoren) -> écouter. Lat. audire. Ned. horen. E. to hear. D. höhren. Een vorm van akouô (horen) in het NT (427), in de LXX (1069). Arabisch: sami`a (luisteren, horen). Taalgebruik in de Koran: sami`a (luisteren, horen). Horen veronderstelt een lijdend voorwerp. Horen kan verwijzen naar iets dat voorafging of het kan gevolgd worden door een object of een objectzin.
In het vers Gn 16,6 wordt de relatie verwoord tussen Saraj en Hagar op het ogenblik dat Hagar zwanger is. Het is een pestgedrag. En dat zal ook verbaal gebeurd zijn. Dat verbaal geweld resoneert tot in de hoogste regionen, tot bij God. In Gn 16,11 kondigt een engel van de Heer de geboorte van een zoon aan, die de naam Ismaël moet krijgen met verwijzing naar het pestgedrag van Sara. Naast de vreugde van de zwangerschap beleeft Hagar tegelijkertijd de vernederingen van haar meesteres.

Gn 16,11.12. - 13. Horen: שָׁמַע כִּי = kî sjâma` (want hij luisterde). Tenakh (13): (1) Gn 16,11. (2) Gn 21,17. (3) Gn 29,33. (4) Ex 16,9. (5) 2 S 19,3. (6) 1 K 5,15. (7) 1 K 12,16. (8) 2 K 19,8. (9) 2 K 20,12. (10) 2 Kr 10,16. (11) Ps 6,9. (12) Ps 28,6. (13) Js 37,8.
- Zien: רָאָה כִּי = kî râ´âh (omdat hij zag). Tenakh (6): (1) Gn 29,32. (2) Re 20,41. (3) 2 K 13,4. (4) 2 K 14,26. (5) Est 7,7. (6) Ps 37,13.

Gn 16,11.13. - 14. יהוה שָׁמַע = sjâma` JHWH (JHWH hoorde / luisterde naar). Tenakh (8): (1) Gn 16,11. (2) Gn 29,33. (3) Dt 1,45. (4) 2 K 19,4. (5) Ps 6,9. (6) Ps 6,10. (7) Ps 78,21. (8) Js 37,4.
- אֱלֹהִים שָׁמַע = sjâma` ´èlohîm (God hoorde / luisterde). Tenakh (3): (1): Gn 21,17. (2) Ps 68,19. (3) Ps 78,59.
- יהוה וַיִּשְׁמַע = wajjisjëma` JHWH (en JHWH hoorde). Tenakh (10): (1) Nu 11,1. (2) Nu 12,2. (3) Nu 21,3. (4) Dt 1,34. (5) Dt 5,28. (6) Dt 9,19. (7) Dt 10,10. (8) Dt 26,7. (9) 1 K 17,22. (10) 2 Kr 30,20.
- אֱלֹהִים וַיִּשְׁמַע = wajjisjëma` ´èlohîm (en God hoorde). Tenakh (3):
(1) Gn 21,17 (en God luisterde naar - de stem van de zoon van Hagar -). LXX: και εισηκουσεν ὁ θεος = eisèkousen de ho theos (God echter luisterde naar).
(2) Gn 30,17 (לֵאָה אֶל... = ´èl Le´âh = En God luisterde naar Lea). LXX: και επηκουσεν ὁ θεος λειας = kai epèkousen ho theos Leias (en God luisterde naar Lea)
(3) Ex 2,24 (נָאֲקָתָם אֶת... = ´èth na´äqâthâm = en God luisterde naar het weeklagen - van de Hebreeën). LXX: και εισηκουσεν ὁ θεος τον στεναγμον αυτων = kai eisèkousen ho theos ton stenagmon autôn (en God luisterde naar hun geweeklaag).
Zie ook Gn 30,22 (אֱלֹהִים אֵלֶהָ וַיִּשְׁמַע = wajjisjëma` ´elêhâ ´èlohîm = en God luisterde naar haar / Rachel). LXX: και επηκουσεν αυτης ὁ θεος = kai epèkousen autès ho theos.
God luisterde naar wie in een benarde en uitzichtloze situatie was gekomen. Hij luisterde naar Hagar, Lea, Rachel, de Hebreeën. LXX: Is de Hebreeuwse bepaling bij het werkwoord אֶת = ´èth, dan is de LXX εισηκουσεν = eisèkousen, is de Hebreeuwse bepaling אֶל = ´èl, dan is de LXX επηκουσεν = epèkousen.

Naast het horen staat het zien.
- אֱלֹהִים רָאָה = râ´âh ´èlohîm (God zag). Tenakh (1): Gn 31,42.
- יהוה רָאָה = râ´âh JHWH (JHWH zag). Tenakh (3): (1) Gn 29,32. (2) 2 K 14,26. (3) 1 Kr 21,15.
- אֱלֹהִים וַיַּרְא = wajjarë´ ´èlohîm (en God zag). Tenakh (9): (1) Gn 1,4. (2) Gn 1,10. (3) Gn 1,12. (4) Gn 1,18. (5) Gn 1,21. (6) Gn 1,25. (7) Gn 1,31. (8) Gn 6,5. (9) Ex 2,25.
- יהוה וַיַּרְא = wajjarë´ JHWH (en JHWH zag). Tenakh (5): (1) Gn 6,5 (JHWH zag de slechtheid van de mensen). (2) Gn 29,31 (JHWH zag Lea). (3) Ex 3,4 (JHWH zag Mozes de doornstruik naderen. (4) Dt 32,19 (JHWH zag de afdwaling van het volk). (5) Js 59,15.

Gn 16,11.12.-14. Horen:
- יהוה שָׁמַע כִּי = kî sjâma` JHWH (want JHWH hoorde). Tenakh (3): (1) Gn 16,11 (bij de naamgeving van Ismaël). (2) Gn 29,33 (bij de naamgeving van Simeon door Lea). (3) Ps 6,9.
- אֱלֹהִים שָׁמַע כִּי = kî sjâma ´èlohîm (want God hoorde). Tenakh (1): Gn 21,17.
Zien:
- יהוה רָאָה כִּי = kî râ´âh JHWH (want JHWH zag). Tenakh (2): (1) Gn 29,32. (2) 2 K 14,26.

Gn 16,11.13. - 15. Horen:
- אֶל יהוה שָׁמַע = sjâma` JHWH ´èl (JHWH luisterde naar). Tenakh (1): Gn 16,11.
- אֶל שָׁמַע = sjâma` ´èl (hij luisterde naar). Tenakh (1): 2 Kr 35,22.
- אֵת שָׁמַע = ´eth sjâma` (hij hoorde de). Tenakh (2): (1) Ex 16,9. (2) 2 S 13,21.
- אֶל אֱלֹהִים וַיִּשְׁמַע = wajjisjëma` ´èlohîm (en God hoorde naar). Tenakh (1): Gn 30,17.
- אֵת יהוה וַיִּשְׁמַע = wajjisjëma` JHWH ´èth (en JHWH luisterde naar). Tenakh (3): (1) Dt 1,34. (2) Dt 5,28. (3) Dt 26,7.
- אֶל וַיִּשְׁמַע = wajjisjëma` ´èl (en hoorde naar). Tenakh (1): 2 K 19,9.
- אֶת אֱלֹהִים וַיִּשְׁמַע = wajjisjëma` ´èlohîm (en God hoorde de). Tenakh (2): (1) Gn 21,17. (2) Ex 2,24.
- אֶת וַיִּשְׁמַע = wajjisjëma` `èth (en hij hoorde de). Tenakh (2): (1) Gn 31,1. (2) Nu 7,59.

Gn 16,11.16. Wat is voorwerp van het horen ?
Ellende / vernedering:
- zelfst. naamw. + suffix persoonl. voornaamw. 2de pers. vr. enk. עָנְיֵך = `ânëjekh (jouw vernedering). Zelfst. naamw. עֳנִי = `ânî (ellende, lijden, verdrukking, nederigheid). Zie: עֲנִי = `ânî ((arm, ellendig, deemoedig). Taalgebruik in Tenakh: `ânî (arm, ellendig, deemoedig). Getalswaarde: ajin = 16 of 70, nun = 14 of 50, jod = 10 ; totaal: 40 (2³ X 5; som van de factoren: 13) of 130 (2 X 5 X 13 OF 5 X 26). Structuur: 7 - 5 - 1. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (1): Gn 16,11.
- עֳנִי אֶת = ´èth `ânî. (de ellende / vernedering). Tenakh (3): (1) Ex 3,7. (2) 2 K 14,26. (3) Neh 9,9.
- LXX. (1) dat. vr. enk. ταπεινωσει = tapeinôsei van het zelfst. naamw. ταπεινωσις = tapeinôsis (vernedering, nederigheid). Taalgebruik in het NT: tapeinôsis (vernedering, nederigheid). Taalgebruik in de LXX: tapeinôsis (vernedering, nederigheid). (2) act. qal fut. 3de pers. enk. ταπεινωσει = tapeinôsei van het werkw. ταπεινωσις = tapeinôsis (vernedering, nederigheid). Taalgebruik in het NT: tapeinôsis (vernedering, nederigheid). Taalgebruik in de LXX: tapeinôsis (vernedering, nederigheid). Bijbel (21): (1) Gn 16,11. (2) 2 S 16,12. (3) Js 3,17. (4) Js 25,11. (5) Js 25,12. (6) Js 53,8. (7) Jr 2,24. (8) Ps 10,10. (9) Ps 55,20. (10) Ps 72,4. (11) Ps 119,50. (12) Ps 119,92. (13) Ps 136,23. (14) Da 7,24. (15) Jdt 7,32. (16) 1 Mak 3,51. (17) Sir 29,5. (18) Mt 18,4. (19) Mt 23,12. (20) Hnd 8,33. (21) Jak 1,10.

Stem / geroep:
- קוֹל = qôl (stem, roep). Tenakh (138).
- קוֹל אֵת = ´èth qôl (de stem). Tenakh (26). Pentateuch (7): (1) Gn 3,8. (2) Gn 21,17. (3) Ex 32,17. (4) Dt 1,34. (5) Dt 5,25. (6) Dt 5,28. (7) Dt 18,16.
- קֹלֵנוּ אֵת = ´èth qolenû (onze stem). Tenakh (1): Dt 26,7.
- בְּקוֹלוֹ = bëqôlô (naar zijn stem). Tenakh (4): (1) Js 40,3. (2) Ps 46,7. (3) Ps 68,34. (4) Job 37,5.
- בְּקֹלוֹ = bëqolô (naar zijn stem). Tenakh (11): (1) Ex 5,2. (2) Ex 23,21. (3) Ex 23,22. (4) Dt 4,30. (5) Dt 9,23. (6) Dt 26,17. (7) Dt 30,2. (8) Dt 30,20. (9) 1 S 12,14. (10) Ps 95,7. (11) Da 9,14.
- בְּקֹלִי= bëqolî (naar mijn stem). Tenakh (10): (1) Gn 22,18. (2) Gn 26,5. (3) Gn 27,8. (4) Gn 27,13. (5) Gn 27,43. (6) Gn 30,6. (7) Ex 4,1. (8) Ex 18,19. (9) Ex 19,5. (10) Re 2,2.
- בְּקוֹלִי= bëqôlî (naar mijn stem). Tenakh (10): (1) Nu 16,22. (2) Joz 22,2. (3) Re 6,10. (4) Jr 7,23. (5) Jr 9,12. (6) Jr 11,4. (7) Jr 11,7. (8) Jr 18,10. (9) Jr 22,21. (10) Ps 130,2.
- קוֹל אֶל = ´èl qôl (naar de stem van): Tenakh (1): Gn 21,17.

12. - 16. - Horen:
- עָנְיֵך אֶל אֱלֹהִים שָׁמַע כִּי = kî sjâma ´èlohîm ´èl `ânëjekh (want God hoorde naar jouw vernedering). Tenakh (1): Gn 21,17.
- עָנְיֵך אֶל יהוה שָׁמַע כִּי = kî sjâma JHWH ´èl `ânëjekh (want JHWH hoorde naar jouw vernedering). Tenakh (1): Gn 16,11.
- קוֹל אֶל אֱלֹהִים שָׁמַע כִּי = kî sjâma ´èlohîm ´èl qôl (want God hoorde naar de stem van). Tenakh (1): Gn 21,17.
- קוֹל יהוה שָׁמַע כִּי = kî sjâma` JHWH qôl (want JHWH hoorde de stem van). Tenakh (1): Ps 6,9
Zien:
- יהוה רָאָה כִּי = kî râ´âh JHWH (want JHWH zag). Tenakh (2): (1) Gn 29,32 (בּעָנְיִי = bë`ânëjî (naar mijn vernedering). (2) 2 K 14,26 (עֳנִי אֶת = ´èth `ânî (de ellende / vernedering.

Op voorstel van Sara, die onvruchtbaar was, had Abram gemeenschap met Hagar, de dienares van Sara. Hagar werd zwanger en behandelde haar meesteres hooghartig. Daarop ging Sara haar pesten. Hagar vluchtte en kwam bij een bron. Daar ontmoette ze een engel. Deze kondigde aan Hagar de geboorte van een jongen aan die ze Ismaël moet noemen. Bij de etymologische verklaring van de naam Ismaël zouden we de werkwoordvorm וַיִּשְׁמַע = wajjisjëma` (en hij hoorde) en het onderwerp אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) verwachten, wat betekent: en God hoorde / luisterde. Het is evenwel vanzelfsprekend dat we een vorm van het werkw. שָׁמַע = sjâma` (horen, luisteren) tegenkomen. Minder vanzelfsprekend is het dat we hier de naam JHWH tegenkomen. Misschien is het wel om de betrokkenheid en de nabijheid van God bij het gebeuren met Hagar uit te drukken. Later zal deze jongen samen met zijn moeder weggezonden worden. Zij zullen verdwalen in de woestijn. Daar hoorde God Ismaël wenen. Hier in Gn 21,17 wordt de godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) gebruikt.

Gn 16,12 - Gn 16,12: Ismaël en Hagar: Gn 16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 16,1-16 -- Gn 16,1 - Gn 16,2 - Gn 16,3 - Gn 16,4 - Gn 16,5 - Gn 16,6 - Gn 16,7 - Gn 16,8 - Gn 16,9 - Gn 16,10 - Gn 16,11 - Gn 16,12 - Gn 16,13 - Gn 16,14 - Gn 16,15 - Gn 16,16 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
12 οὗτος ἔσται ἄγροικος ἄνθρωπος αἱ χεῖρες αὐτοῦ ἐπὶ πάντας, καὶ αἱ χεῖρες πάντων ἐπ᾿ αὐτόν, καὶ κατὰ πρόσωπον πάντων τῶν ἀδελφῶν αὐτοῦ κατοικήσει. 12 hic erit ferus homo manus eius contra omnes et manus omnium contra eum et e regione universorum fratrum suorum figet tabernacula    12 En hij zal een woudezel van een mens zijn; zijn hand zal tegen allen zijn, en de hand van allen tegen hem; en hij zal wonen voor het aangezicht van al zijn broederen.   [12] Een wilde* ezel wordt hij, zijn hand gaat omhoog tegen allen, en allen verheffen de hand tegen hem; al zijn broers trotseert hij!’  [12] Een wilde ezel van een mens zal hij zijn: hij schopt iedereen, iedereen schopt hem. Met al zijn verwanten zal hij in onmin leven.’   12 hij zal worden: een woudezel van een mens,– zijn hand tegen alles en de hand van alles tegen hem; op het aanschijn van al zijn broeders zal hij wonen!   12. Celui-là sera un onagre d'homme, sa main contre tous, la main de tous contre lui, il s'établira à la face de tous ses frères.  

King James Version: 12: And he will be a wild man; his hand will be against every man, and every man's hand against him; and he shall dwell in the presence of all his brethren.
Luther-Bibel. 12 Er wird ein wilder Mensch sein; seine Hand wider jedermann und jedermanns Hand wider ihn, und er wird wohnen all seinen Brüdern zum Trotz.

Tekstuitleg van Gn 16,12.

Gn 16,13 - Gn 16,13: Ismaël en Hagar: Gn 16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 16,1-16 -- Gn 16,1 - Gn 16,2 - Gn 16,3 - Gn 16,4 - Gn 16,5 - Gn 16,6 - Gn 16,7 - Gn 16,8 - Gn 16,9 - Gn 16,10 - Gn 16,11 - Gn 16,12 - Gn 16,13 - Gn 16,14 - Gn 16,15 - Gn 16,16 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
13 καὶ ἐκάλεσεν ῎Αγαρ τὸ ὄνομα Κυρίου τοῦ λαλοῦντος πρὸς αὐτήν· σὺ ὁ Θεὸς ὁ ἐπιδών με, ὅτι εἶπε· καὶ γὰρ ἐνώπιον εἶδον ὀφθέντα μοι. 13 vocavit autem nomen Domini qui loquebatur ad eam Tu Deus qui vidisti me dixit enim profecto hic vidi posteriora videntis me     13 En zij noemde den Naam des HEEREN, Die tot haar sprak: Gij, God des aanziens! want zij zeide: Heb ik ook hier gezien naar Dien, Die mij aanziet?  [13] Toen gaf zij de heer die tegen haar gesproken had een naam: ‘El-Roï’*. ‘Want’, dacht zij, ‘ik heb God werkelijk gezien, en ik leef nog, nadat ik Hem gezien heb.’   [13] Toen riep zij de HEER, die tot haar had gesproken, zo aan: ‘U bent een God van het zien. Want,’ zei ze, ‘heb ik hier niet hem gezien die naar mij heeft omgezien?’   13 Zij roept als naam voor de ENE, die tot haar gesproken heeft: gij, El Roï,– God die mij ziet! want, heeft ze gezegd, heb ik hier niet ook uitgezien naar ‘die mij ziet’?   13. A Yahvé qui lui avait parlé, Agar donna ce nom: Tu es El Roï, car, dit-elle, Ai-je encore vu ici après celui qui me voit ? 

King James Version: 13: And she called the name of the LORD that spake unto her, Thou God seest me: for she said, Have I also here looked after him that seeth me?
Luther-Bibel. 13 Und sie nannte den Namen des HERRN, der mit ihr redete: Du bist ein Gott, der mich sieht. Denn sie sprach: Gewiss hab ich hier hinter dem hergesehen, der mich angesehen hat.

Tekstuitleg van Gn 16,13.

Gn 16,14 - Gn 16,14: Ismaël en Hagar: Gn 16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 16,1-16 -- Gn 16,1 - Gn 16,2 - Gn 16,3 - Gn 16,4 - Gn 16,5 - Gn 16,6 - Gn 16,7 - Gn 16,8 - Gn 16,9 - Gn 16,10 - Gn 16,11 - Gn 16,12 - Gn 16,13 - Gn 16,14 - Gn 16,15 - Gn 16,16 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
14 ἕνεκεν τούτου ἐκάλεσε τὸ φρέαρ Φρέαρ οὗ ἐνώπιον εἶδον· ἰδοὺ ἀνὰ μέσον Κάδης καὶ ἀνὰ μέσον Βαράδ. 14 propterea appellavit puteum illum puteum Viventis et videntis me ipse est inter Cades et Barad    14 Daarom noemde men dien put, den put Lachai-roi; ziet, hij is tussen Kades en tussen Bered.  [14] Vandaar dat die put ‘de put van Lachai-Roï*’ heet; hij ligt tussen Kades en Bered.  [14] Daaraan dankt de bron die daar is zijn naam, Lachai-Roï;* hij ligt tussen Kades en Bered.  14 (16:13) Daarom roept men tot de bron: Bron van de Levende die mij ziet!– ziedaar, tussen Kadeesj en Bered.   14. C'est pourquoi on a appelé ce puits le puits de Lahaï Roï; il se trouve entre Cadès et Béred.  

King James Version: 14: Wherefore the well was called Beer-lahai-roi; behold, it is between Kadesh and Bered.
Luther-Bibel. 14 Darum nannte man den Brunnen »Brunnen des Lebendigen, der mich sieht«. Er liegt zwischen Kadesch und Bered.

Tekstuitleg van Gn 16,14

1. `al ken (daarom). In 154 verzen in de bijbel.

2. `al ken qârâ (daarom noemde men ).In dertien verzen in de bijbel.

Gn 16,15 - Gn 16,15: Ismaël en Hagar: Gn 16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 16,1-16 -- Gn 16,1 - Gn 16,2 - Gn 16,3 - Gn 16,4 - Gn 16,5 - Gn 16,6 - Gn 16,7 - Gn 16,8 - Gn 16,9 - Gn 16,10 - Gn 16,11 - Gn 16,12 - Gn 16,13 - Gn 16,14 - Gn 16,15 - Gn 16,16 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
15 Καὶ ἔτεκεν ῎Αγαρ τῷ ῞Αβραμ υἱόν, καὶ ἐκάλεσεν ῞Αβραμ τὸ ὄνομα τοῦ υἱοῦ αὐτοῦ, ὃν ἔτεκεν αὐτῷ ῎Αγαρ, ᾿Ισμαήλ. 15 peperitque Abrae filium qui vocavit nomen eius Ismahel    15 En Hagar baarde Abram een zoon; en Abram noemde den naam zijns zoons, die Hagar gebaard had, Ismaël.   [15] Toen baarde Hagar voor Abram een zoon en hij noemde die zoon Ismaël. 
[15] Hagar bracht een zoon ter wereld, en Abram noemde de zoon die zij hem gebaard had Ismaël. 
15 ¶ Dan baart Hagar aan Abram een zoon; en Abram roept als naam voor zijn zoon die Hagar hem gebaard heeft ‘Ismaël’! 15. Agar enfanta un fils à Abram, et Abram donna au fils qu'enfanta Agar le nom d'Ismaèl.  

King James Version: 15: And Hagar bare Abram a son: and Abram called his son's name, which Hagar bare, Ishmael.
Luther-Bibel. 15 Und Hagar gebar Abram einen Sohn, und Abram nannte den Sohn, den ihm Hagar gebar, Ismael.

Tekstuitleg van Gn 16,15. Het vers Gn 16,15 telt 12 woorden en 44 (2² X 11) letters. De getalswaarde van Gn 16,15 is 3140 (2² X 5 X 157).

Gn 16,15.1. waththelèth (en zij baarde). Actief qal imperfectum derde persoon vrouwelijk enkelvoud. Tenakh (63). Pentateuch (37). Eerdere Profeten (10). Latere Profeten (1). 12 Kleine Profeten (3). Geschriften (12). Gn (31): (1) Gn 4,1 (Eva - Kaïn). (2) Gn 4,17 (de vrouw van Kaïn - Henoch). (3) Gn 4,20 (Ada - Jabal). (4) Gn 4,25 (Eva - Set). (5) Gn 16,15 (Hagar - Ismaël). (6) Gn 19,37 (oudste dochter van Lot - Moab). (7) Gn 21,2 (Sara - Isaak). (8) Gn 22,24 (Reüma, de bijvrouw van Nachor, broer van Abraham). (9) Gn 24,36 (verwijzing naar Sara). (10) Gn 25,2 (Ketoura, een andere vrouw van Abraham - zonen van Ketoura). (11) Gn 29,32 (Lea - Ruben). (12) Gn 29,33 (Lea - Simeon). (13) Gn 29,34 (Lea - Levi). (14) Gn 29,35 (Lea - Juda). (15) Gn 30,3 (wëtheled: en zij zal baren; Bilha, de slavin van Rachel, - Dan). (16) Gn 30,5 (Bilha, de slavin van Rachel, - Dan). (17) Gn 30,7 (Bilha, de slavin van Rachel, - Naftali). (18) Gn 30,10 (Zilpa, de slavin van Lea, - Gad). (19) Gn 30,12 (Zilpa, de slavin van Lea, - Aser). (20) Gn 30,17 (Lea - Issakar). (21) Gn 30,19 (Lea - Zebulon). (22) Gn 30,23 (Rachel - Jozef). (23) Gn 35,16 (Rachel - Benjamin). (24) Gn 36,4 (Ada, de vrouw van Esau, - verschillende zonen). (25) Gn 36,12 (Timna, een bijvrouw van Esau's zoon Elifaz, - Amalek). (26) Gn 36,14 (Oholibama, de tweede vrouw van Esau, - verschillende zonen). (27) Gn 38,3 (Sua, de vrouw van Juda, - Er). (28) Gn 38,4 (Sua, de vrouw van Juda, - Onan). (29) Gn 38,5 (Sua, de vrouw van Juda, - Sela). (30) Gn 46,18 (verwijzing naar Zilpa, de slavin van Lea). (31) Gn 46,25 (verwijzing naar Bilha, de slavin van Rachel). Eerdere Profeten (10): (1) Re 11,2. (2) Re 13,24. (3) 1 S 1,20. (4) 1 S 2,21. (5) 1 S 4,19. (6) 2 S 11,27. (7) 2 S 12,24. (8) 1 K 3,18. (9) 1 K 11,20. (10) 2 K 4,17. waththelèth ben (en zij baarde een zoon). Tenakh (21): (1) Gn 4,25 (Eva - Set). (2) Gn 29,32 (Lea - Ruben). (3) Gn 29,33 (Lea - Simeon). (4) Gn 29,34 (Lea - Levi). (5) Gn 29,35 (Lea - Juda). (6) Gn 30,19 (Lea - Zebulon). (7) Gn 30,23 (Rachel - Jozef). (8) Gn 38,3 (Sua, de vrouw van Juda, - Er). (9) Gn 38,4 (Sua, de vrouw van Juda, - Onan). (10) Gn 38,5 (Sua, de vrouw van Juda, - Sela). (11) Ex 2,2. (12) Ex 2,22. (13) Rt 4,13. (14) 1 S 1,20. (15) 2 S 11,27. (16) 2 S 12,24. (17) 2 K 4,17. (18) 1 Kr 7,23. (19) Js 8,3. (20) Hos 1,3. (21) Hos 1,8. Eveneens: (1) 1 S 1,20.

Gn 16,15.2. הָגָר = hâgâr (Hagar). Taalgebruik in Tenakh: hâgâr (Hagar). Getalswaarde: he = 5, gimel = 3, resj = 20 of 200 ; totaal: 28 (4 X 7) OF 208 (2² X 2² X 13 of 2³ X 26). Structuur: 5 - 3 - 2. Som van de elementen is telkens 10 -> 1. Abram (36 of 243) + Hagar (28 of 208) = 64 (2³ X 2³) OF 451 (11 X 41). Dit is de getalswaarde van jisjëmâ`e´l (Ismaël). Taalgebruik in Tenakh: jisjëmâ`e´l (Ismaël). De getalswaarde van jishërâ´el (Israël). Taalgebruik in Tenakh: jishërâ´el (Israël) is 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster). Via de getalswaarde is er een duidelijke link tussen de ouders Abram en Hagar en hun zoon Ismaël. Ook in de naamgeving is er een link tussen de vernedering die Hagar vanwege Saraj moest ondergaan. haggar of hagger (de vreemdeling, proseliet) < bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. ger. h-g-r. Tenakh (33). Pentateuch (29). Eerdere Profeten (1). Latere Profeten (3). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (0). Gn (10): (1) Gn 16,1. (2) Gn 16,3. (3) Gn 16,4. (4) Gn 16,8. (5) Gn 16,15. (6) Gn 16,16. (7) Gn 21,9. (8) Gn 21,14. (9) Gn 21,17. (10) Gn 25,12.
- LXX: voorgaande + Gn 16,13. In veertien verzen in de bijbel. (12) Ba 3,23. (13) Gal 4,24. (14) Gal 4,25.

Gn 16,15.3. לְאַבְרָם = lëabhrâm (voor Abram) < prefix voorzetsel lë + eigennaam אַבְרָם = ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Genesis: ´abhërâm (Abram). Getalwaarde: aleph = 1, beth = 2, resj = 20 of 200, mem = 13 of 40 ; totaal: 36 (2² X 3²) of 243 (3² X 3³). Structuur: 1 - 2 - 2 - 4. De som van de elementen is telkens 9. Abram (36 of 243) + Saraj (51 of 510) = 87 (3 X 29) OF 753 (3 X 251). Abram (36 of 243) + Hagar (28 of 208) = 64 (2³ X 2³) OF 451 (11 X 41). 451 is de getalwaarde van jisjëmâ`e´l (Ismaël). Taalgebruik in Tenakh: jisjëmâ`e´l (Ismaël). De getalwaarde van jishërâ´el (Israël) is 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster). Taalgebruik in Tenakh: jishërâ´el (Israël). Tenakh (6): (1) Gn 12,18. (2) Gn 14,13. (3) Gn 15,13. (4) Gn 16,3. (5) Gn 16,15. (6) Gn 16,16.

Gn 16,15.5. וַיִּקְרָא = wajjiqërâ´ (en hij riep, hij heet, hij noemde) < prefix waw consecutivum + werkwoordvorm act. qal imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud van het werkwoord קָרָא = qârâ´ (roepen, heten). Taalgebruik in Tenakh: qârâ´ (roepen, heten). Getalwaarde: qoph = 19 of 100, resj = 20 of 200, aleph = 1 ; totaal: 40 of 301. Structuur: 1 - 2 - 1. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (209). Pentateuch (90). Eerdere Profeten (81). Latere Profeten (12). 12 Kleine Profeten (1). Geschriften (25). Gn (55).
- Grieks: act. ind. aor. 3de pers. enk. εκαλεσεν = ekalesen (hij riep) van het werkw. καλεω = kaleô (roepen, noemen). Taalgebruik in het NT: kaleô (roepen). Taalgebruik in de Septuaginta: kaleô (roepen). Een vorm van καλεω = kaleô (roepen, noemen) in de LXX (512), in het NT (148).

kaleô (roepen) actief bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev. P. A. b.
act. ind. aor. 3de pers. enk. ekalesen 204 195 9 3 1 1     4   5  

- Ned.: roepen. Arabisch: قَالَ = qâla (zeggen). Taalgebruik in de Qoran: qâla (zeggen). Aramees: קְרָא =qërâ´ (roepen). D.: rufen. E.: to call. Fr.: appeler (Lat.. appellare - pellere: pousser, dringen ; aandringen, oproepen). Grieks: καλεω = kaleô (roepen, noemen). Taalgebruik in het NT: kaleô (roepen). Hebreeuws: קָרָא = qârâ´ (roepen, heten). Taalgebruik in Tenakh: qârâ´ (roepen, heten). Lat.: vocare (vox = stem). l (qâla) en r (qâra) liggen dicht bij elkaar. Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws:קוֹל = qôl (stem, roep). Taalgebruik in Tenakh: qôl (stem).

Gn 16,15.6. אַבְרָם = ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Genesis: ´abhërâm (Abram). Getalwaarde: aleph = 1, beth = 2, resj = 20 of 200, mem = 13 of 40 ; totaal: 36 (2² X 3²) of 243 (3² X 3³). Structuur: 1 - 2 - 2 - 4. De som van de elementen is telkens 9. Abram (36 of 243) + Saraj (51 of 510) = 87 (3 X 29) OF 753 (3 X 251). Abram (36 of 243) + Hagar (28 of 208) = 64 (2³ X 2³) OF 451 (11 X 41). 451 is de getalwaarde van jisjëmâ`e´l (Ismaël). Taalgebruik in Tenakh: jisjëmâ`e´l (Ismaël). De getalwaarde van jishërâ´el (Israël) is 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster). Taalgebruik in Tenakh: jishërâ´el (Israël). Tenakh (44). Gn (43) + 1 Kr 1,27. In zes verzen in Gn 16: (1) Gn 16,1 (de vrouw van Abram). (2) Gn 16,2: waththo´mèr shâraj ´èl ´abhërâm (en Sarai zei tot Abram). (3) Gn 16,3: driemaal, o.a. de vrouw van Abram. (4) Gn 16,5: waththo´mèr shâraj ´èl ´abhërâm (en Sarai zei tot Abram). (5) Gn 16,6 (Abram tegen Sarai). (6) Gn 16,15 (tweemaal).
- Arabisch: ابرَاهِيم = ´ibrâhîm (Ibrâhîm). Taalgebruik in de Qoran: ibrâhîm (Ibrâhîm). Qoran (75).

Gn 16,15.7. - 8. שֶׁם בּנוֹ = sjèm bënô (naam van zijn zoon). Tenakh (3): (1) Gn 16,5. (2) Gn 21,3. (3) 1 S 8,2.

Gn 16,15.10. actief perfectum derde persoon vrouwelijk enkelvoud יָלְדָה = jâlëdâh (zij baarde) van het werkw. יָלַד = jâlad (voortbrengen). Zie Taalgebruik in Tenakh: jèlèd = het voortgebrachte, kind. Getalwaarde: jod = 10, lamed = 12 of 30, daleth = 4 ; totaal: 26 OF 44 (4 X 11). Structuur: 1 - 3 - 4. De som van de elementen is telkens 8.Tenakh (43). Pentateuch (23). Eerdere Profeten (6). Latere Profeten (5). 12 Kleine Profeten (1). Geschriften (8). Gn (22): (1) Gn 4,22 (Silla - Tubal-Kaïn). (2) Gn 16,1 (lo´ jâlëdâh - Saraj - baarde niet). (3) Gn 16,15 (Hagar - Ismaël). (4) Gn 19,38: (jongste dochter van Moab - Ben-Ammi). (5) Gn 21,3 (Sara - Isaak). (6) Gn 21,9 (Sara verwijst naar Hagar - Ismaël). (7) Gn 22,20 (Milka, de vrouw van Nachor, broer van Abraham - verschillende kinderen). (8) Gn 22,23 (de jongste zoon van Milka is Betuël, de vader van Rebekka, de schoondochter van Abraham). (9) jullëdâh: pual perfectum (verwijzing naar Rebekka, de dochter van Betuël... ). (10) Gn 24,24 (de afkomst van Rebekka). (11) Gn 24,47 (de afkomst van Rebekka). (12) Gn 25,12 (verwijzing naar de nakomelingen van Ismaël, de zoon van Abraham en Hagar). (13) Gn 30,1 (lo´ jâlëdâh - Saraj - baarde niet). (14) Gn 30,21 (Lea - Dina). (15) Gn 30,25 (verwijzing naar Rachel - Jozef). (16) Gn 34,1 (verwijzing naar Lea - Dina). (17) Gn 36,4 (Basemat, een derde vrouw van Esau, - Reüel). (18) Gn 36,5 (Oholibama, de tweede vrouw van Esau, - verschillende zonen). (19) Gn 41,50 (Asnat, de vrouw van Jozef, - Manasse). (20) Gn 44,27 (verwijzing naar Rachel en haar twee zonen). (21) Gn 46,15 (verwijzing naar Le en haar kinderen). (22) Gn 46,20 (verwijzing naar Asnat, de vrouw van Jozef en haar twee zonen). Re 13,2: wëlo ´jâlâdâh (en zij - de moeder van Simson - baarde niet).

Gn 16,15.9. - 10. אֲשֶׁר יָלְדָה = äsjèr jâlëdâh (die zij baarde). Tenakh (17).

Gn 16,15.11. הָגָר = hâgâr (Hagar). Taalgebruik in Tenakh: hâgâr (Hagar). Getalswaarde: he = 5, gimel = 3, resj = 20 of 200 ; totaal: 28 (4 X 7) OF 208 (2² X 2² X 13 of 2³ X 26). Structuur: 5 - 3 - 2. Som van de elementen is telkens 10 -> 1. Abram (36 of 243) + Hagar (28 of 208) = 64 (2³ X 2³) OF 451 (11 X 41). Dit is de getalswaarde van jisjëmâ`e´l (Ismaël). Taalgebruik in Tenakh: jisjëmâ`e´l (Ismaël). De getalswaarde van jishërâ´el (Israël). Taalgebruik in Tenakh: jishërâ´el (Israël) is 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster). Via de getalswaarde is er een duidelijke link tussen de ouders Abram en Hagar en hun zoon Ismaël. Ook in de naamgeving is er een link tussen de vernedering die Hagar vanwege Saraj moest ondergaan. haggar of hagger (de vreemdeling, proseliet) < bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. ger. h-g-r. Tenakh (33). Pentateuch (29). Eerdere Profeten (1). Latere Profeten (3). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (0). Gn (10): (1) Gn 16,1. (2) Gn 16,3. (3) Gn 16,4. (4) Gn 16,8. (5) Gn 16,15. (6) Gn 16,16. (7) Gn 21,9. (8) Gn 21,14. (9) Gn 21,17. (10) Gn 25,12.
- LXX: voorgaande + Gn 16,13. In veertien verzen in de bijbel. (12) Ba 3,23. (13) Gal 4,24. (14) Gal 4,25.

Gn 16,15.12. יִשְׁמָעֵאל = jisjëmâ`e´l (Ismaël). Taalgebruik in Tenakh: jisjëmâ`e´l (Ismaël). Getalswaarde: jod = 10, sjin = 21 of 300, mem = 13 of 40, ajin = 16 of 70, aleph = 1, lamed = 12 of 30 ; totaal: 73 ( 73 als ster) OF 451 (11 X 41). Structuur: 1 - 3 - 4 - 7 - 1 - 3. Som der elementen is telkens 10 -> 1. Abram (36 of 243) + Hagar (28 of 208) = 64 (2³ X 2³) OF 451 (11 X 41). De getalwaarde van jishërâ´el (Israël). Taalgebruik in Tenakh: jishërâ´el (Israël) is 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster). Tenakh (33). Pentateuch (11). Eerdere Profeten (1). Latere Profeten (17). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (4). Gn (11): (1) Gn 16,11. (2) Gn 16,15. (3) Gn 16,16. (4) Gn 17,18. (5) Gn 17,23. (6) Gn 25,12. (7) Gn 25,13. (8) Gn 25,16. (9) Gn 25,17. (10) Gn 28,9. (11) Gn 36,3.
- Arabisch: إسماعيل = ismâ`el (Ismaël). Taalgebruik in de Qoran: ismâ`ël (Ismaël).
- Naar de naamgeving wordt er een verband gelegd tussen de zoon en de moeder. Naar de getalswaarde van de letters wordt een verband gelegd met beide ouders, nl. met Abram en Hagar. Vanuit de getalswaarde wordt ook een verband gelegd met de naam Israël, de kleinzoon van Abraham (via Sara).


Gn 16,16 - Gn 16,16: Ismaël en Hagar: Gn 16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 16,1-16 -- Gn 16,1 - Gn 16,2 - Gn 16,3 - Gn 16,4 - Gn 16,5 - Gn 16,6 - Gn 16,7 - Gn 16,8 - Gn 16,9 - Gn 16,10 - Gn 16,11 - Gn 16,12 - Gn 16,13 - Gn 16,14 - Gn 16,15 - Gn 16,16 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
16 ῞Αβραμ δὲ ἦν ἐτῶν ὀγδοηκονταέξ, ἡνίκα ἔτεκεν ῎Αγαρ τῷ ῞Αβραμ τὸν ᾿Ισμαήλ. 16 octoginta et sex annorum erat quando peperit ei Agar Ismahelem     16 En Abram was zes en tachtig jaren oud, toen Hagar Ismaël aan Abram baarde.  [16] Abram was zesentachtig jaar, toen Hagar hem Ismaël baarde.   [16] Abram was zesentachtig jaar toen Hagar hem Ismaël baarde.  16 Abram is een man van tachtig jaar en zes jaren,– als Hagar Ismaël baart aan Abram. ••   16. Abram avait quatre-vingt-six ans quand Agar le fit père d'Ismaèl.  

King James Version: 16: And Abram was fourscore and six years old, when Hagar bare Ishmael to Abram.
Luther-Bibel. 16 Und Abram war sechsundachtzig Jahre alt, als ihm Hagar den Ismael gebar.

Tekstuitleg van Gn 16,16. Dit vers Gn 16,16 telt 11 woorden en 42 (2 X 3 X 7) letters. De getalswaarde van Gn 16,16 is 3871 (7 X 7 X 79). Toen Ismaël geboren werd, was Abram 86 = 2X (26 + 17) jaar. In deze leeftijd zit dus het tweevoud van de som van de beide getalswaarden van JHWH. Hierdoor accentueert de Bijbelauteur de ervaring van de onnoembare JHWH. (Hulpmiddeltje om de bijbelplaats te onthouden: (26=8: 2X; 17= 8: 2X; 8+ 8=16; 8+8=16 -> Gn 16,16). Het wordt wel niet vermeld maar Saraj was toen 76 (4X19 OF 2X38). Na de geboorte van Ismaël leefde Abraham nog 89 jaar of Ismaël was 89 jaar toen Abraham stierf. Daarna leefde Ismaël nog 48 jaar.

Gn 16,16.1.אַבְרָם = ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Genesis: ´abhërâm (Abram). getalswaarde: aleph = 1, beth = 2, resj = 20 of 200, mem = 13 of 40 ; totaal: 36 (2² X 3²) of 243 (3² X 3³). Structuur: 1 - 2 - 2 - 4. De som van de elementen is telkens 9. Abram (36 of 243) + Saraj (51 of 510) = 87 (3 X 29) OF 753 (3 X 251). Abram (36 of 243) + Hagar (28 of 208) = 64 (2³ X 2³) OF 451 (11 X 41). 451 is de getalswaarde van jisjëmâ`e´l (Ismaël). Taalgebruik in Tenakh: jisjëmâ`e´l (Ismaël). De getalswaarde van jishërâ´el (Israël) is 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster). Taalgebruik in Tenakh: jishërâ´el (Israël). Tenakh (44). Gn (43) + 1 Kr 1,27.
- וְאַבְרָם = wë´abërâm (en Abram) < prefix voegwoord wë + eigennaam אַבְרָם = ´abhërâm (Abram).Tenakh (3): (1) Gn 12,4. (2) Gn 13,2. (3) Gn 16,16.
- Ned.: Abram / Abraham. Arabisch: ابرَاهِيم = ´ibrâhîm (Ibrâhîm). Taalgebruik in de Qoran: ibrâhîm (Ibrâhîm). Qoran (75). Grieks: αβρααμ = abraam (Abraham). Taalgebruik in het NT: abraam (Abraham). Hebreeuws: אַבְרָם = ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram).

Gn 16,16.2. בֵּן / בִּן / בֶּן = ben / bin / bèn (zoon, kind). Taalgebruik in Tenakh: ben (zoon, kind). Getalswaarde: beth = 2, nun = 14 of 50 ; totaal: 16 (2² X 2²) of 52 (2 X 26). Structuur: 2 - 5. De som van de elementen is 7. Tenakh (1225). Pentateuch (284). Eerdere Profeten (392). Latere Profeten (231). 12 Kleine Profeten (26). Geschriften (292). Gn (85).
- Zelfst. naamw. met 2 medeklinkers en 1 oorspronkelijk korte klinker: qil-vorm. De stamklinker i met klemtoon is e geworden (Lettinga( 6) 13m), bin werd ben. In gesloten lettergrepen zonder klemtoon is de uit de i ontstane e è geworden (Lettinga(6) 13n), vandaar bèn. Volgens Joüon is het onregelmatige mv. moeilijk verklaarbaar ((Joüon 98 c). mann. mv. בָּנִים = bânîm (zonen). mann. mv stat construct. בְּנֵי = bëne(j) (zonen van). Onmiddellijk vóór de hoofdklemtoon is de i of de daaruit ontstane e in open lettergreep deels vervluchtigd tot een sewa (Lettinga 13 o).

Gn 16,16.1. - 2. וְאַבְרָם בֶּן = wë´abërâm bèn (en Abram was oud). Tenakh (2): (1) Gn 12,4 (75 jaar oud). (2) Gn 16,16 (86 jaar oud).

Gn 16,16.3. שְׁמֹנִים = sjëmonîm (tachtig). Zie: שְׁמֹנֶה = sjëmonèh (acht). Taalgebruik in Tenakh: sjëmonèh (acht). Getalswaarde: sjin = 21 of 300, mem = 13 of 40, nun = 14 of 50 ; he = 5 ; totaal: 53 OF 395 (5 X 79). Structuur: 3 - 4 - 5 - 5. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (14). Pentateuch (2): (1) Gn 16,16. (2) Ex 7,7.

Gn 16,16.4. שָׁנָה = sjânâh (jaar). Taalgebruik in Tenakh: sjânâh (jaar). Getalwaarde): sjin = 21 of 300, nun = 14 of 50, he = 5 ; totaal: 40 of 355 (5 X 71). Structuur: 3 - 5 - 5. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (270). Pentateuch (114). Eerdere Profeten (86). Latere Profeten (33). 12 Kleine Profeten (6). Geschriften (51). Gn (75). Gn 5 (29): (1) Gn 5,3. (2) Gn 5,4. (3) Gn 5,5. (4) Gn 5,6. (5) Gn 5,7. (6) Gn 5,8. (7) Gn 5,9. (8) Gn 5,10. (9) Gn 5,11. (10) Gn 5,12. (11) Gn 5,13. (12) Gn 5,14. (13) Gn 5,15. (14) Gn 5,16. (15) Gn 5,17. (16) Gn 5,18. (17) Gn 5,19. (18) Gn 5,20. (19) Gn 5,21. (20) Gn 5,22. (21) Gn 5,23. (22) Gn 5,24. (23) Gn 5,25. (24) Gn 5,26. (25) Gn 5,27. (26) Gn 5,28. (27) Gn 5,30. (28) Gn 5,31. (29) Gn 5,32. Gn 25 (4): (1) Gn 25,7. (2) Gn 25,17. (3) Gn 25,20. (4) Gn 25,26. Js (9): (1) Js 7,8. (2) Js 21,16. (3) Js 23,15. (4) Js 23,17. (5) Js 29,1. (6) Js 32,10. (7) Js 36,1. (8) Js 38,5. (9) Js 39,3.
- שָׁנָה = sjânâh < sjanat: een qal vorm vr.: een naamwoord met 2 medeklinkers en 1 oorspronkelijke korte klinker (Lettinga 24c1). In open lettergreep onmiddellijk vóór de hoofdklemtoon is de korte a verlengd tot â (Lettinga 13i). De ה = h is de aanwijzing van de lange eindklinker (Lettinga 3d).
- Grieks: ετος = etos (jaar). Taalgebruik in het NT: etos (jaar). Taalgebruik in de LXX: etos (jaar). Een vorm van ετος = etos (jaar) in de LXX (718), in het NT (49).
- Ned.: jaar. Arabisch: سَنَة = sanah (jaar). Taalgebruik in de Qoran: sanah (jaar). Aramees: שְׁנָה = sjënâh (jaar). D.: Jahr. E.: year. Fr.: an of année. Grieks: ετος = etos (jaar). Taalgebruik in het NT: etos (jaar). Hebreeuws: שָׁנָה = sjânâh (jaar). Taalgebruik in Tenakh: sjânâh (jaar). Latijn: annus (jaar).

Gn 16,16.3. - 4. שְׁמֹנִים שָׁנָה = sjëmonîm sjânâh (achthonderd jaar). Tenakh (4): (1) Gn 16,16. (2) Ex 7,7. (3) 2 S 19,33. (4) 2 S 19,36.

Gn 16,16.5. שֵׁשׁ = sjesj (zes). Taalgebruik in Tenakh: sjesj (zes). Getallenwaarde sjesj: = 2 X 21 of 2 X 300 = 42 (2 X 3 X 7 OF 6 X 7) OF 600 (2³ X 3 X 5²). Structuur: 3 - 3. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (102). Pentateuch (34). Eerdere Profeten (24). Latere Profeten (10). 12 Kleine Profeten (0). Alle prof. boeken (34). Geschriften (34). Ex (14): (1) Ex 14,7. (2) Ex 21,2. (3) Ex 26,1. (4) Ex 26,9. (5) Ex 27,9. (6) Ex 27,18. (7) Ex 28,39. (8) Ex 36,8. (9) Ex 36,16. (10) Ex 38,9. (11) Ex 38,16. (12) Ex 39,27. (13) Ex 39,28. (14) Ex 39,29. Lv (2): (1) Lv 24,6. (2) Lv 25,3.
- וְשֵׁשׁ = wësjesj (en zes) < verbindingswoord wë + telwoord. Tenakh (60). Pentateuch (29). Eerdere Profeten (9). Latere Profeten (4). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (18). Ex (16): (1) Ex 23,10. (2) Ex 25,4. (3) Ex 26,31. (4) Ex 26,36. (5) Ex 27,16. (6) Ex 28,6. (7) Ex 28,8. (8) Ex 28,15. (9) Ex 35,6. (10) Ex 35,23. (11) Ex 36,35. (12) Ex 36,37. (13) Ex 38,18. (14) Ex 39,2. (15) Ex 39,5. (16) Ex 39,8. Lv (1): Lv 25,3.

Gn 16,16.6. vr. mv. (met mannelijke uitgang) שָׁנֶים = sjânîm (jaren) van het zelfstandig naamwoord שָׁנָה = sjânâh (jaar). Taalgebruik in Tenakh: sjânâh (jaar). De getalswaarde van שָׁנָה = sjânâh (jaar) is: sjin = 21 of 300, nun = 14 of 50, he = 5 ; totaal: 40 of 355 (5 X 71). Structuur: 3 - 5 - 5. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (270). Pentateuch (114). Eerdere Profeten (64). Latere Profeten (10). 12 Kleine Profeten (5). Geschriften (77). Gn 50 (2): (1) Gn 50,23. (2) Gn 50,26. Ex (8): (1) Ex 21,2. (2) Ex 22,3. (3) Ex 22,6. (4) Ex 22,8. (5) Ex 23,10. (6) Ex 25,18. (7) Ex 29,1. (8) Ex 29,38. Lv (8): (1) Lv 19,23. (2) Lv 23,18. (3) Lv 25,3. (4) Lv 25,8. (5) Lv 25,15. (6) Lv 25,50. (7) Lv 27,5. (8) Lv 27,6. Dt (4): (1) Dt 15,12. (2) Dt 15,18. (3) Dt 28,63. (4) Dt 30,9. Re (13): (1) Re 2,8. (2) Re 3,8. (3) Re 6,1. (4) Re 6,25. (5) Re 9,22. (6) Re 11,37. (7) Re 11,39. (8) Re 12,7. (9) Re 12,9. (10) Re 12,11. (11) Re 12,14. (12) Re 20,21. (13) Re 21,10.
- Grieks: ετος = etos (jaar). Taalgebruik in het NT: etos (jaar). Taalgebruik in de LXX: etos (jaar). Een vorm van ετος = etos (jaar) in de LXX (718), in het NT (49).
- Ned.: jaar. Arabisch: سَنَة = sanah (jaar). Taalgebruik in de Qoran: sanah (jaar). Aramees: שְׁנָה = sjënâh (jaar). D.: Jahr. E.: year. Fr.: an of année. Grieks: ετος = etos (jaar). Taalgebruik in het NT: etos (jaar). Hebreeuws: שָׁנָה = sjânâh (jaar). Taalgebruik in Tenakh: sjânâh (jaar). Latijn: annus (jaar).

Gn 16,16.5. - 6. שֵׁשׁ שָׁנֶים = sjesj sjânîm (zes jaar). Tenakh (9):
(1) Ex 21,2 // Dt 15,12 (zes jaar dienen).
(2) Lv 25,3 (tweemaal) (sabbatjaar).
(3) Dt 15,12 // Ex 21,2 (zes jaar dienen).
(4) Dt 15,18 (de kwijtschelding).
(5) Re 12,7 (Jefta zes jaar rechter).
(6) 1 K 16,23 (Omri zes jaar koning in Tirsa).
(7) 2 K 11,3 // 2 Kr 22,12 (Joas zes jaar verborgen).
(8) 2 Kr 22,12 // 2 K 11,3 (Joas zes jaar verborgen).
(9) Jr 34,14 (verwijzing naar Ex 21,2 // Dt 15,12: zes jaar dienen).
- וְשֵׁשׁ שָׁנֶים = wësjesj sjânîm (en zes jaren). Tenakh (4): (1) Gn 16,16. (2) Gn 31,41. (3) Ex 23,10. (4) Lv 25,3.

Gn 16,16.7. בְּלֶדֶת = bëlèdèth (bij het baren van, toen baarde) < prefix voorzetsel bë + act. qal inf. construct. van het werkw. יָלַד = jâlad (voortbrengen). Zie Taalgebruik in Tenakh: jèlèd = het voortgebrachte, kind. Getalswaarde: jod = 10, lamed = 12 of 30, daleth = 4 ; totaal: 26 OF 44 (4 X 11). Structuur: 1 - 3 - 4. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (2): (1) Gn 16,16. (2) Gn 25,26. Abram was 86 jaar toen Hagar Ismaël baarde. Isaak was 60 jaar toen Rebekka Esau en Jakob baarde. In de 2 getallen zit een 6. 86 = 2 X 43 ; 43 is een som van 17 + 26: 2X de getalswaarde van de naam JHWH.

Gn 16,16.8. הָגָר = hâgâr (Hagar). Taalgebruik in Tenakh: hâgâr (Hagar). Getalswaarde: he = 5, gimel = 3, resj = 20 of 200 ; totaal: 28 (4 X 7) OF 208 (2² X 2² X 13 of 2³ X 26). Structuur: 5 - 3 - 2. Som van de elementen is telkens 10 -> 1. Abram (36 of 243) + Hagar (28 of 208) = 64 (2³ X 2³) OF 451 (11 X 41). Dit is de getalswaarde van jisjëmâ`e´l (Ismaël). Taalgebruik in Tenakh: jisjëmâ`e´l (Ismaël). De getalswaarde van jishërâ´el (Israël). Taalgebruik in Tenakh: jishërâ´el (Israël) is 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster). Via de getalswaarde is er een duidelijke link tussen de ouders Abram en Hagar en hun zoon Ismaël. Ook in de naamgeving is er een link tussen de vernedering die Hagar vanwege Saraj moest ondergaan. haggar of hagger (de vreemdeling, proseliet) < bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. ger. h-g-r. Tenakh (33). Pentateuch (29). Eerdere Profeten (1). Latere Profeten (3). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (0). Gn (10): (1) Gn 16,1. (2) Gn 16,3. (3) Gn 16,4. (4) Gn 16,8. (5) Gn 16,15. (6) Gn 16,16. (7) Gn 21,9. (8) Gn 21,14. (9) Gn 21,17. (10) Gn 25,12.
- LXX: voorgaande + Gn 16,13. In veertien verzen in de bijbel. (12) Ba 3,23. (13) Gal 4,24. (14) Gal 4,25.

Gn 16,16.9. אֵת / אֶת = ´eth / ´èth (accusatief). Taalgebruik in Tenakh: ´eth (accusatief). Getalwaarde: aleph = 1, thaw = 22 of 400 ; totaal: 23 OF 401 (priemgetal). Structuur: 1 - 4. De som van de elementen is telkens 5. Eerste en laatste letter van het Hebreeuwse alfabet. Tenakh (5699). Pentateuch (2002). Eerdere Profeten (1661). Latere Profeten (860). 12 Kleine Profeten (207). Geschriften (967).

Gn 16,16.10. יִשְׁמָעֵאל = jisjëmâ`e´l (Ismaël). Taalgebruik in Tenakh: jisjëmâ`e´l (Ismaël). Getalswaarde: jod = 10, sjin = 21 of 300, mem = 13 of 40, ajin = 16 of 70, aleph = 1, lamed = 12 of 30 ; totaal: 73 ( 73 als ster) OF 451 (11 X 41). Structuur: 1 - 3 - 4 - 7 - 1 - 3. Som der elementen is telkens 10 -> 1. Abram (36 of 243) + Hagar (28 of 208) = 64 (2³ X 2³) OF 451 (11 X 41). De getalwaarde van jishërâ´el (Israël). Taalgebruik in Tenakh: jishërâ´el (Israël) is 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster). Tenakh (33). Pentateuch (11). Eerdere Profeten (1). Latere Profeten (17). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (4). Gn (11): (1) Gn 16,11. (2) Gn 16,15. (3) Gn 16,16. (4) Gn 17,18. (5) Gn 17,23. (6) Gn 25,12. (7) Gn 25,13. (8) Gn 25,16. (9) Gn 25,17. (10) Gn 28,9. (11) Gn 36,3.
- Arabisch: إسماعيل = ismâ`el (Ismaël). Taalgebruik in de Qoran: ismâ`ël (Ismaël).
- Naar de naamgeving wordt er een verband gelegd tussen de zoon en de moeder. Naar de getalswaarde van de letters wordt een verband gelegd met beide ouders, nl. met Abram en Hagar. Vanuit de getalswaarde wordt ook een verband gelegd met de naam Israël, de kleinzoon van Abraham (via Sara).

Gn 16,16.9. - 10. אֶת יִשְׁמָעֵאל = ´èth jisjëmâ`e´l (Ismaël). Tenakh (6): (1) Gn 16,16. (2) Gn 17,23. (3) Jr 40,14. (4) Jr 40,15. (5) Jr 41,13.

11. לְאַבְרָם = lëabhrâm (voor Abram) < prefix voorzetsel lë + eigennaam אַבְרָם = ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram). Taalgebruik in Genesis: ´abhërâm (Abram). Getalwaarde: aleph = 1, beth = 2, resj = 20 of 200, mem = 13 of 40 ; totaal: 36 (2² X 3²) of 243 (3² X 3³). Structuur: 1 - 2 - 2 - 4. De som van de elementen is telkens 9. Abram (36 of 243) + Saraj (51 of 510) = 87 (3 X 29) OF 753 (3 X 251). Abram (36 of 243) + Hagar (28 of 208) = 64 (2³ X 2³) OF 451 (11 X 41). 451 is de getalwaarde van jisjëmâ`e´l (Ismaël). Taalgebruik in Tenakh: jisjëmâ`e´l (Ismaël). De getalwaarde van jishërâ´el (Israël) is 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster). Taalgebruik in Tenakh: jishërâ´el (Israël). Tenakh (6): (1) Gn 12,18. (2) Gn 14,13. (3) Gn 15,13. (4) Gn 16,3. (5) Gn 16,15. (6) Gn 16,16.


- Hebreeuwse tekst OF modern Hebreeuws NT


- Targum Onkelos


- Griekse tekst - Septuaginta

ΣΑΡΑ δὲ γυνὴ ῞Αβραμ οὐκ ἔτικτεν αὐτῷ. ἦν δὲ αὐτῇ παιδίσκη Αἰγυπτία, ᾗ ὄνομα ῎Αγαρ. 2 εἶπε δὲ Σάρα πρὸς ῞Αβραμ· ἰδοὺ συνέκλεισέ με Κύριος τοῦ μὴ τίκτειν· εἴσελθε οὖν πρὸς τὴν παιδίσκην μου, ἵνα τεκνοποιήσωμαι ἐξ αὐτῆς. ὑπήκουσε δὲ ῞Αβραμ τῆς φωνῆς Σάρας. 3 καὶ λαβοῦσα Σάρα ἡ γυνὴ ῞Αβραμ ῎Αγαρ τὴν Αἰγυπτίαν τὴν ἑαυτῆς παιδίσκην, μετὰ δέκα ἔτη τοῦ οἰκῆσαι ῞Αβραμ ἐν γῇ Χαναάν, ἔδωκεν αὐτὴν τῷ ῞Αβραμ ἀνδρὶ αὐτῆς αὐτῷ γυναῖκα. 4 καὶ εἰσῆλθε πρὸς ῎Αγαρ, καὶ συνέλαβε. καὶ εἶδεν ὅτι ἐν γαστρὶ ἔχει, καὶ ἠτιμάσθη ἡ κυρία ἐναντίον αὐτῆς. 5 εἶπε δὲ Σάρα πρὸς ῞Αβραμ· ἀδικοῦμαι ἐκ σοῦ· ἐγὼ δέδωκα τὴν παιδίσκην μου εἰς τὸν κόλπον σου, ἰδοῦσα δὲ ὅτι ἐν γαστρὶ ἔχει, ἠτιμάσθην ἐναντίον αὐτῆς· κρίναι ὁ Θεὸς ἀνὰ μέσον ἐμοῦ καὶ σοῦ. 6 εἶπε δὲ ῞Αβραμ πρὸς Σάραν· ἰδοὺ ἡ παιδίσκη σου ἐν ταῖς χερσί σου· χρῶ αὐτῇ ὡς ἄν σοι ἀρεστόν ᾖ. καὶ ἐκάκωσεν αὐτὴν Σάρα, καὶ ἀπέδρα ἀπὸ προσώπου αὐτῆς. 7 Εὗρε δὲ αὐτὴν ἄγγελος Κυρίου ἐπὶ τῆς πηγῆς τοῦ ὕδατος ἐν τῇ ἐρήμῳ, ἐπὶ τῆς πηγῆς ἐν τῇ ὁδῷ Σούρ. 8 καὶ εἶπεν αὐτῇ ὁ ἄγγελος Κυρίου. ῎Αγαρ, παιδίσκη Σάρας, πόθεν ἔρχῃ καὶ ποῦ πορεύῃ; καὶ εἶπεν· ἀπὸ προσώπου Σάρας τῆς κυρίας μου ἐγὼ ἀποδιδράσκω. 9 εἶπε δὲ αὐτῇ ὁ ἄγγελος Κυρίου· ἀποστράφηθι πρὸς τὴν κυρίαν σου καὶ ταπεινώθητι ὑπὸ τὰς χεῖρας αὐτῆς. 10 καὶ εἶπεν αὐτῇ ὁ ἄγγελος Κυρίου· πληθύνων πληθυνῶ τὸ σπέρμα σου, καὶ οὐκ ἀριθμηθήσεται ὑπὸ τοῦ πλήθους. 11 καί εἶπεν αὐτῇ ὁ ἄγγελος Κυρίου· ἰδού, σὺ ἐν γαστρί ἔχεις καὶ τέξῃ υἱὸν καὶ καλέσεις τὸ ὄνομα αὐτοῦ ᾿Ισμαήλ, ὅτι ἐπήκουσε Κύριος τῇ ταπεινώσει σου. 12 οὗτος ἔσται ἄγροικος ἄνθρωπος αἱ χεῖρες αὐτοῦ ἐπὶ πάντας, καὶ αἱ χεῖρες πάντων ἐπ᾿ αὐτόν, καὶ κατὰ πρόσωπον πάντων τῶν ἀδελφῶν αὐτοῦ κατοικήσει. 13 καὶ ἐκάλεσεν ῎Αγαρ τὸ ὄνομα Κυρίου τοῦ λαλοῦντος πρὸς αὐτήν· σὺ ὁ Θεὸς ὁ ἐπιδών με, ὅτι εἶπε· καὶ γὰρ ἐνώπιον εἶδον ὀφθέντα μοι. 14 ἕνεκεν τούτου ἐκάλεσε τὸ φρέαρ Φρέαρ οὗ ἐνώπιον εἶδον· ἰδοὺ ἀνὰ μέσον Κάδης καὶ ἀνὰ μέσον Βαράδ. 15 Καὶ ἔτεκεν ῎Αγαρ τῷ ῞Αβραμ υἱόν, καὶ ἐκάλεσεν ῞Αβραμ τὸ ὄνομα τοῦ υἱοῦ αὐτοῦ, ὃν ἔτεκεν αὐτῷ ῎Αγαρ, ᾿Ισμαήλ. 16 ῞Αβραμ δὲ ἦν ἐτῶν ὀγδοηκονταέξ, ἡνίκα ἔτεκεν ῎Αγαρ τῷ ῞Αβραμ τὸν ᾿Ισμαήλ.


- Aramees - Peshitta


- Vulgata


- Statenvertaling


- Willibrordvertaling


- De Nieuwe Bijbelvertaling


- De Naardense bijbel


- Bible de Jérusalem


- King James Bible


- Luther Bibel


- Arabisch


- Structuur


- Taalgebruik

- A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


- Commentaar

Abram had een levensproject. Hij had zijn grenzen verlegd. Hij was uit Haran weggegaan, het onbekende tegemoet. Hij had vele bezittingen verworven. Materieel ging het hem goed. Maar dat project leek op niets uit te lopen. Wanr er was geen nakomeling-erfgenaam. Kan hij nog blijven geloven in het project. Kan hij nog grenzen verleggen, geloven in een niet nader bepaalde toekomst ? In Gn 15,6 gelooft Abram.