Overzicht van Genesis : - Gn
1 - Gn 2 - Gn 3 - Gn
4 - Gn 5 - Gn 6 - Gn
7 - Gn 8 - Gn 9 - Gn
10 - Gn 11 - Gn 12 - Gn
13 - Gn 14 - Gn 15 - Gn
16 - Gn 17 - Gn 18 - Gn
19 - Gn 20 - Gn 21 - Gn
22 - Gn 23 - Gn 24 - Gn
25 - Gn 26 - Gn 27 - Gn
28 - Gn 29 - Gn 30 - Gn
31 - Gn 32 - Gn 33 - Gn
34 - Gn 35 - Gn 36 - Gn
37 - Gn 38 - Gn 39 - Gn
40 - Gn 41 - Gn 42 - Gn
43 - Gn 44 - Gn 45 - Gn
46 - Gn 47 - Gn 48 - Gn
49 - Gn 50 -
Uitleg vers per vers : - Gn
18,1 - Gn
18,2 - Gn
18,3 - Gn
18,4 - Gn
18,5 - Gn
18,6 - Gn
18,7 - Gn
18,8 - Gn
18,9 - Gn
18,10 - Gn
18,11 - Gn
18,12 - Gn
18,13 - Gn
18,14 - Gn
18,15 - Gn
18,16 - Gn
18,17 - Gn
18,18 - Gn
18,19 - Gn
18,20 - Gn
18,21 - Gn
18,22 - Gn
18,23 - Gn
18,24 - Gn
18,25 - Gn
18,26 - Gn
18,27 - Gn
18,28 - Gn
18,29 - Gn
18,30 - Gn
18,31 - Gn
18,32 - Gn
18,33 -
- Hebreeuws OF modern Hebreeuws (NT) : http://wwwmechon-mamreorg/p/pt/pt0118htm http://wwwlexilogoscom/bible_multilinguehtm Hebreeuws OF modern Hebreeuws (NT)
- Targum Onkelos : http://wwwmechon-mamreorg/i/t/u/u0118htm Targum Onkelos Vertaling : http://targuminfo/onk/Gen18_22htm Vertaling Pseudo-Jonathan : http://targuminfo/pj/pjgen18-22htm
- Griekse tekst - Septuaginta : http://wwwmyriobiblosgr/bible/ot/chapterasp?book=1&page=18 http://wwwgreekbiblecom/indexphp Griekse tekst - Septuaginta
- Vulgata : http://wwwintratextcom/IXT/LAT0001/_PIHTM Vulgata
- Statenvertaling : http://wwwstatenvertalingnet/bijbel/gene/18html Statenvertaling
- Willibrordvertaling : http://wwwwillibrordbijbelnl/?p=page&i=9179,9211 Willibrordvertaling
- De Nieuwe Vertaling : http://wwwwillibrordbijbelnl/?p=page&i=9179,9211 De Nieuwe Vertaling
- De Naardense bijbel : http://naardensebijbelnl/zoekphp De Naardense bijbel
- Bible de Jérusalem : http://wwwlexilogoscom/bible_multilinguehtm Bible de Jérusalem
- King James Bible : http://quodlibumichedu/cgi/k/kjv/kjv-idx?type=DIV1&byte=4609530 King James Bible
- Luther Bibel : http://wwwdie-bibelde/online-bibeln/luther-bibel-1984/bibeltext/bibelstelle/1%20Mose%2018/bibel/text/lesen/ch/4e8f120895cf5d6e4a127bd87ccb524e/ Luther Bibel
- Arabisch :http://wwwlexilogoscom/bible_multilinguehtm Arabisch
Bibliografie
Literatuur
Liturgisch gebruik
- Gn 18,1-10
: 16de
(zestiende) zondag door het c-jaar
18 (OF 90) = tsade Gn 18 telt 33 (3 X 11 OF 22 + 11) verzen We zijn aan het 7de hoofdstuk van Abram (Gn 12 - Gn 18) gekomen waarin de geboorte van Isaak wordt aangekondigd Hiermee zal de belofte van een nageslacht worden waargemaakt Het zal nog tot het 10de (Gn 21) hoofdstuk duren vooraleer Isaak wordt geboren
De HEER op bezoek bij Abraham : Gn 18,1-15 -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,1 - Gn 18,2 - Gn 18,3 - Gn 18,4 - Gn 18,5 - Gn 18,6 - Gn 18,7 - Gn 18,8 - Gn 18,9 - Gn 18,10 - Gn 18,11 - Gn 18,12 - Gn 18,13 - Gn 18,14 - Gn 18,15 -
Evangelie op de 16de (zestiende) zondag door het c-jaar : Gn 18,1-10
In die dagen verscheen de Heer aan Abraham bij de eik van Mamre, terwijl hij op het heetst van de dag bij de ingang van zijn tent zat Hij sloeg zijn ogen op en zag plotseling drie mannen voor zich staan Meteen liep hij van de ingang van zijn tent naar hen toe Hij boog diep voor hen en zei: Wees zo welwillend, Heer, uw dienaar niet voorbij te gaan Ik zal water laten brengen, was uw voeten en rust hier onder de boom Ik zal brood voor u halen om u te sterken voor uw verdere reis; gij zijt niet voor niets bij uw dienaar langs gekomen Zij zeiden: Heel graag Abraham ging haastig de tent in naar Sara en zei: Neem gauw drie maten fijn meel, kneed het en bak er koeken van Daarna liep Abraham naar de kudde, zocht een lekker mals kalf uit en gaf het aan zijn knecht om het snel klaar te maken Toen bracht hij hun kaas en melk, en het kalf dat hij had laten toebereiden, en zette hun dat alles voor Terwijl zij aten bleef hij bij hen staan, onder de boom Toen vroegen ze hem: Waar is Sara, uw vrouw? Abraham antwoordde: Daar in de tent Toen zei de bezoeker: over een jaar kom ik weer bij u terug; dan zal Sara, uw vrouw, een zoon hebben
Gn 18,1 - Gn 18,1 : De HEER op bezoek bij Abraham -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,1 - Gn 18,2 - Gn 18,3 - Gn 18,4 - Gn 18,5 - Gn 18,6 - Gn 18,7 - Gn 18,8 - Gn 18,9 - Gn 18,10 - Gn 18,11 - Gn 18,12 - Gn 18,13 - Gn 18,14 - Gn 18,15 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible [1] And the LORD appeared unto him in the plains of Mamre:
and he sat in the tent door in the heat of the day;
Luther-Bibel 1 Und der HERR erschien ihm im Hain Mamre, während er an der
Tür seines Zeltes saß, als der Tag am heißesten war
Tekstuitleg van Gn 18,1 Het vers Gn 18,1 telt 11 woorden en 42 (2 X 3 X 7 OF 6 X 7) letters De getalwaarde van Gn 18,1 is 1652 (2² X 7 X 59)
Gn 18,11
w-j-r-´ : (1) prefix verbindingswoord wë + act qal imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud ןַיַּרְא = wajjarë´
(en hij zag) (2) prefix verbindingswoord wë + pass nifal imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud ןַיֵּרָא = wajjerâ´
(en hij liet zich zien - hij verscheen) (3) prefix verbindingswoord wë + hifil imperf derde persoon mannelijk enkelvoud ןַיַּרְא = wajjarë´ van het werkw רָאָה= râ´âh
(zien, verschijnen) Het is een verkorte vorm , zie Joüon 79i Taalgebruik in Tenakh : râ´âh
(zien) Taalgebruik in Genesis : râ´âh
(zien) Getalwaarde : resj = 20 of 200 , aleph = 1 , he = 5 ; totaal :
26 of 206 (2 X 103) Structuur : 2 - 1 - 5 De som van de elementen is telkens 8 Tenakh (162) Pentateuch (85) Eerdere Profeten (49) Latere Profeten (7)
12 Kleine Profeten (2) Geschriften (19) Gn 1 (7) : (1) Gn 1,4 (2) Gn 1,10 (3) Gn 1,12 (4) Gn 1,18 (5) Gn 1,21 (6) Gn 1,25 (7) Gn 1,31 Gn (50) Gn 18 (2) : (1) Gn
18,1 : wajjerâ´ (en hij liet zich zien - hij verscheen) (2) Gn 18,2 (2X) : wajjarë´ (en hij zag) Gn (50) Gn 12 (1) Gn
12,7 (bij de eerste halte van Abram in het land Kanaän) Gn 22 (2) : (1) Gn
22,4 (2) Gn
22,13
Ex (17) : (1) Ex
2,11 (2) Ex
2,12 (3) Ex
2,25 (4) Ex
3,2 (5) Ex
3,4 (6) Ex
8,11 (7) Ex
9,34 (8) Ex
14,30 (9) Ex
14,31 (10) Ex
18,14 (11) Ex
20,18 (12) Ex
32,1 (13) Ex
32,5 (14) Ex
32,19 (15) Ex
32,25 (16) Ex
34,30 (17) Ex
39,43
- Gr horaô (zien) Taalgebruik
in de Septuaginta : horaô
(zien) Taalgebruik in het NT : horaô
(zien) Lat videre Fr voir Ned zien E to see D sehen pass
Lat apparere Fr apparaître E appear Ned verschijnen D erscheinen
Een vorm van horaô (zien, verschijnen) in het NT (114) , in de LXX (1539)
Gn 18,12 ´elâ(j)w (tot hem) Voorvoegsel ´el + suffix derde persoon mannelijk enkelvoud ´l : voorzetsel ´èl (naar, tot) OF godsnaam El OF ontkenning ´al (niet) De verkorte vorm van de godsnaam ´èlohîm is ´èl Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (elkaars omgekeerde) Taalgebruik in Tenach : ´èl Taalgebruik in Genesis : ´èl Tenach (407) Pentateuch (118) Gn (53) Gn 18 (3) : (1) Gn 18,1 (2) Gn 18,9 (3) Gn 18,29 Voorzetsel ´el OF ´èl OF ontkenning ´al (niet) Tenach (3626) Pentateuch (1096) Genesis (296) Gn 18 (9) : (1) Gn 18,3 (´al nâ´) (2) Gn 18,6 (´èl) (3) Gn 18,7 (wë´èl en ´èl) (4) Gn 18,13 (´èl) (5) Gn 18,27 (´èl) (6) Gn 18,30 (´al nâ´) (7) Gn 18,31 (´èl) (8) Gn 18,32 (´al nâ´) (9) Gn 18,33 (´èl)
Gn 18,11 - 2 ןַיַּרְא אֵלָיו = wajjerâ´ ´elâ(j)w (en hij verscheen aan hem) Tenakh (5) : (1) Gn 18,1 (2) Gn 26,2 (3) Gn 26,24 (4) Gn 46,29 (5) Re 6,12
Gn 18,13 JHWH Eigennaam van God Taalgebruik in Tenach : JHWH Taalgebruik in Genesis : JHWH Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26 Tenach (5193) Pentateuch (1326) Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26 In 128 (3³ X 3³ X 3³) verzen in Gn (Genesis) Gn 18 (18 = 6 + 6 + 6) (7) : (1) Gn 18,1 (2) Gn 18,13 (3) Gn 18,19 (4) Gn 18,20 (5) Gn 18,22 (6) Gn 18,26 (7) Gn 18,33
Gn 18,11
- 3 = wajjerâ´ JHWH (en JHWH verscheen) Tenach (5) : (1) Gn
12,7 (bij de eerste halte van Abram in het land Kanaän) (2) Gn
17,1 (bij de verbondssluiting met Abraham) (3) Dt
31,15 (bij de aanstelling van Jozua) (4) 1
K 9,2 (aan Salomo) (5) 2
Kr 7,12 (aan Salomo)
- ןַיַּרְא אֵלָיו יהוה= wajjerâ´ ´elâjw JHWH (en JHWH verscheen aan hem)
Tenach (3) : (1) Gn
18,1 (JHWH aan Abraham) (2) Gn
26,2 (JHWH aan Isaak) (3) Gn
26,24 (JHWH aan Isaak)
- wajjerâ´ khëbhôd JHWH (en de heerlijkheid van JHWH
verscheen) Tenach (4) : (1) Lv
9,23 (2) Nu
16,19 (3) Nu
17,7 (4) Nu
20,6
- wajjerâ´ malë´akh JHWH (en de engel van JHWH verscheen)
Tenach (2) : (1) Ex
3,2 (aan Mozes in de doornstruik) (2) Re
13,3 (aan de moeder van Simson)
- wajjerâ´ ´èlohîm (en God verscheen) Enkel
in Gn 35,9
(aan Jakob)
- wajjerâ´ (en Hij verscheen aan Abraham ) Tenach (1) : Ex
6,3 (aan Mozes)
Volgens deze gegevens zou JHWH driemaal aan Abram / Abraham verschenen zijn
: (1) Gn 12,7
(2) Gn 17,1
(3) Gn 18,1
Tweemaal wordt uitdrukkelijk vermeld dat JHWH verscheen aan Abram (wajjerâ´
JHWH ´èl ´abhërâm : (1) Gn
12,7 (2) Gn
17,1) In Gn
18,1 wordt de naam van Abraham niet vermeld Het kan betekenen dat het
vers in het verlengde ligt van het vorige hoofdstuk waar de belofte van Isaak
werd aangekondigd Dit is een belangrijk verschijnen van JHWH , want in Gn
18 wordt de geboorte van Isaak aangekondigd.
5 מַמְרֵא = mamëre' (Mamre) Taalgebruik in Tenakh : mamëre´ (Mamre) Getalwaarde : mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 , aleph = 1 ; totaal : 47 OF 281 (priemgetal) De som van de elementen is telkens 2 Tenakh (9) : (1) Gn 13,18 (2) Gn 14,13 (3) Gn 18,1 (4) Gn 23,17 (5) Gn 23,19 (6) Gn 25,9 (7) Gn 35,27 (8) Gn 49,30 (9) Gn 50,13
4 - 5 בְאֵלֹנֵי מַמְרֵא (= bë´elonè: mamëre´: bij de eik van Mamre). Tenakh (3): (1) Gn 13,18. (2) Gn 14,13. (3) Gn 18,1.
10 chom : warmte
Gn 18,2 - Gn 18,2 : De HEER op bezoek bij Abraham -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,1 - Gn 18,2 - Gn 18,3 - Gn 18,4 - Gn 18,5 - Gn 18,6 - Gn 18,7 - Gn 18,8 - Gn 18,9 - Gn 18,10 - Gn 18,11 - Gn 18,12 - Gn 18,13 - Gn 18,14 - Gn 18,15 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible [2] And he lift up his eyes and looked, and, lo, three men
stood by him: and when he saw them, he ran to meet them from the tent door,
and bowed himself toward the ground,
Luther-Bibel 2 Und als er seine Augen aufhob und sah, siehe, da standen drei
Männer vor ihm Und als er sie sah, lief er ihnen entgegen von der Tür seines
Zeltes und neigte sich zur Erde
Tekstuitleg van Gn 18,2
Gn
18,21 verbindingsprefix waw (en) en qal actief imperfectum derde persoon mannelijk
enkelvoud wajjishshâ´ (en hij verhief) van het werkw nâshâ´(dragen, opnemen,
verheffen) Getallenwaarde : nun = 14 of 50 , shin = 21
of 300 , aleph = 1 ; totaal : 36 (2² X 3²) OF 351 (3³ X 13)
Structuur : 5 - 3 - 1 Taalgebruik in Tenakh : nâshâ´
(dragen, opnemen, verheffen) nâsh´â wordt gebruikt in
uitdrukkingen als de tenten opbreken , een rijdier bestijgen , de ogen opslaan
, zijn stem verheffen , zijn voeten opheffen (= voortgaan) Tenakh (42) Pentateuch (25) Eerdere Profeten (11) Latere Profeten (1) 12 Kleine
Profeten (0) Geschriften (5) Gn
(14) : (1) Gn
13,10 (2) Gn
18,2 (3) Gn
22,4 (4) Gn
22,13 (5) Gn 24,63 (6) Gn
27,38 (7) Gn
29,1 (8) Gn
29,11 (9) Gn
31,17 (10) Gn
33,1 (11) Gn
33,5 (12) Gn
40,20 (13) Gn 43,29 (14) Gn 43,34
De Griekse vorm act part aor nom mann enkexaras (uitgeheven, uitgestrekt) komt slechts in het OT (4) voor : (1) Gn 29,1 (2) Gn 49,33 (3) Lv 9,22 (4) Nu 24,2
Een vorm van het werkw exairô in de LXX (236) , in het NT (1) Zie het werkw epairô
(opheffen, verheffen) Taalgebruik in het NT : epairô
(opheffen, verheffen)
- Lat levare (elevare) Fr lever E to
lift up D aufheben Ned verheffen
Gn
18,22 `e(j)nâ(j)w (zijn ogen) < stat constr mann mv + suffix persoonl voornaamw 3de pers mann enk van het zelfst naamw `ajin (oog, bron) Taalgebruik
in Tenakh : `ajin
(oog, bron) De getalwaarde van ajin is : ajin = 16 of 70 , jod = 10 ,
nun = 14 of 50 Totaal : 40 (2³ X 5) of 130 (2 X 5 X 13 OF 5 X 26) Structuur
: 7 - 1 - 5 Som van de elementen : 4 Tenakh (49) Pentateuch (11) Eerdere Profeten (12) Latere Profeten (5) 12 Kleine
Profeten (0) Geschriften (21) Gn (9) : (1) Gn 13,10 (2) Gn 18,2 (3) Gn 22,4 (4) Gn 22,13 (5) Gn 24,63 (6) Gn 27,1 (7) Gn 33,1 (8) Gn 33,5 (9) Gn 43,29
- acc mann mv ofthalmous (ogen) van het zelfst naamw ofthalmos (oog) Taalgebruik in het NT : ofthalmos
(oog) Taalgebruik in de LXX : ofthalmos
(oog) Bijbel (173) Pentateuch (14) Eerdere Profeten (22) Latere Profeten (48) 12 Kleine
Profeten (7) Geschriften (27) Gn (4) : (1) Gn 13,10 (2) Gn 21,19 (3) Gn 39,7 (4) Gn 46,4 Een
vorm van ofthalmos (oog) in de LXX (678) , in het NT (100)
- Lat oculus Fr oeil (yeux) E eye Ned oog D Aug Arabisch : `ain (oog) Taalgebruik in de Qoran : `ain (oog) `ain (oog)
Gn 18,23 wajjarë´ (en hij zag) - wajjerâ´ (en hij liet zich zien - hij verscheen) Het eerste is een qal actief imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud Het tweede is een nifal imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud van het werkw râ´âh (zien, verschijnen) Taalgebruik in Tenach : râ´âh (zien) Taalgebruik in Genesis : râ´âh (zien) Getalwaarde : resj = 20 of 200 , aleph = 1 , he = 5 ; totaal : 26 of 206 Gr horaô (zien) Taalgebruik in de Septuaginta : horaô (zien) Taalgebruik in het NT : horaô (zien) Lat videre Fr voir Ned zien E to see D sehen pass Lat apparere Fr apparaître E appear Ned verschijnen D erscheinen Een vorm van horaô (zien, verschijnen) in het NT (114) , in de LXX (1539) Tenach (162) Tentateuch (85) Gn (50) Gn 18 (2) : (1) Gn 18,1 : wajjerâ´ (en hij liet zich zien - hij verscheen) (2) Gn 18,2 (2X) : wajjarë´ (en hij zag)
9 wajjarë´ (en hij zag) - wajjerâ´ (en hij liet zich zien - hij verscheen) Het eerste is een qal actief imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud Het tweede is een nifal imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud van het werkw râ´âh (zien, verschijnen) Taalgebruik in Tenach : râ´âh (zien) Taalgebruik in Genesis : râ´âh (zien) Getalwaarde : resj = 20 of 200 , aleph = 1 , he = 5 ; totaal : 26 of 206 Gr horaô (zien) Taalgebruik in de Septuaginta : horaô (zien) Taalgebruik in het NT : horaô (zien) Lat videre Fr voir Ned zien E to see D sehen pass Lat apparere Fr apparaître E appear Ned verschijnen D erscheinen Een vorm van horaô (zien, verschijnen) in het NT (114) , in de LXX (1539) Tenach (162) Tentateuch (85) Gn (50) Gn 18 (2) : (1) Gn 18,1 : wajjerâ´ (en hij liet zich zien - hij verscheen) (2) Gn 18,2 (2X) : wajjarë´ (en hij zag)
Gn 18,3 - Gn 18,3 : De HEER op bezoek bij Abraham -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,1 - Gn 18,2 - Gn 18,3 - Gn 18,4 - Gn 18,5 - Gn 18,6 - Gn 18,7 - Gn 18,8 - Gn 18,9 - Gn 18,10 - Gn 18,11 - Gn 18,12 - Gn 18,13 - Gn 18,14 - Gn 18,15 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible [3] And said, My Lord, if now I have found favour in thy
sight, pass not away, I pray thee, from thy servant:
Luther-Bibel 3 und sprach: Herr, hab ich Gnade gefunden vor deinen Augen,
so geh nicht an deinem Knecht vorüber
Tekstuitleg van Gn 18,3
1 וַיּאֹמֶר = wajj´omèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë
+ werkwoordvorm qal act imperf 3de pers mann enk van het werkw אמר = ´-m-r (zeggen) Taalgebruik in Tenakh : ´âmar
(zeggen) Taalgebruik in Jesaja : ´âmar
(zeggen) Taalgebruik in Amos : ´âmar
(zeggen) Taalgebruik in Jona : ´âmar
(zeggen) Getalwaarde : aleph = 1 , mem
= 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) Structuur : 1 - 4 - 2 De som van de elementen is telkens 7 Tenakh
(1879) Pentateuch (594) Eerdere Profeten (868) Latere Profeten (120)
12 Kleine Profeten (56) Geschriften (241) Gn (315) Gn 18 (15) : (1) Gn
18,3 (2) Gn
18,6 (3) Gn
18,9 (4) Gn
18,10 (5) Gn
18,13 (6) Gn
18,15 (7) Gn
18,20 (8) Gn
18,23 (9) Gn
18,26 (10) Gn
18,27 (11) Gn
18,28 (12) Gn
18,29 (13) Gn
18,30 (14) Gn
18,31 (2X) (15) Gn
18,32 (2X)
- Grieks legô (zeggen) Taalgebruik in NT : legô
(zeggen) Taalgebruik in de Septuaginta : legô
(zeggen) legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les ,
Fr leçon E to say Fr dire D sprechen (spreken)
8 ´elâ(j)w (tot hem) Voorvoegsel ´el + suffix derde persoon mannelijk enkelvoud ´l : voorzetsel ´èl (naar, tot) OF godsnaam El OF ontkenning ´al (niet) De verkorte vorm van de godsnaam ´èlohîm is ´èl Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (elkaars omgekeerde) Taalgebruik in Tenach : ´èl Taalgebruik in Genesis : ´èl Tenach (407) Pentateuch (118) Gn (53) Gn 18 (3) : (1) Gn 18,1 (2) Gn 18,9 (3) Gn 18,29 Voorzetsel ´el OF ´èl OF ontkenning ´al (niet) Tenach (3626) Pentateuch (1096) Genesis (296) Gn 18 (9) : (1) Gn 18,3 (´al nâ´) (2) Gn 18,6 (´èl) (3) Gn 18,7 (wë´èl en ´èl) (4) Gn 18,13 (´èl) (5) Gn 18,27 (´èl) (6) Gn 18,30 (´al nâ´) (7) Gn 18,31 (´èl) (8) Gn 18,32 (´al nâ´) (9) Gn 18,33 (´èl)
Gn 18,4 - Gn 18,4 : De HEER op bezoek bij Abraham -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,1 - Gn 18,2 - Gn 18,3 - Gn 18,4 - Gn 18,5 - Gn 18,6 - Gn 18,7 - Gn 18,8 - Gn 18,9 - Gn 18,10 - Gn 18,11 - Gn 18,12 - Gn 18,13 - Gn 18,14 - Gn 18,15 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible [4] Let a little water, I pray you, be fetched, and wash
your feet, and rest yourselves under the tree:
Luther-Bibel 4 Man soll euch ein wenig Wasser bringen, eure Füße zu waschen,
und lasst euch nieder unter dem Baum
Tekstuitleg van Gn 18,4
Gn 18,5 - Gn 18,5 : De HEER op bezoek bij Abraham -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,1 - Gn 18,2 - Gn 18,3 - Gn 18,4 - Gn 18,5 - Gn 18,6 - Gn 18,7 - Gn 18,8 - Gn 18,9 - Gn 18,10 - Gn 18,11 - Gn 18,12 - Gn 18,13 - Gn 18,14 - Gn 18,15 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible [5] And I will fetch a morsel of bread, and comfort ye your
hearts; after that ye shall pass on: for therefore are ye come to your servant
And they said, So do, as thou hast said
Luther-Bibel 5 Und ich will euch einen Bissen Brot bringen, dass ihr euer
Herz labt; danach mögt ihr weiterziehen Denn darum seid ihr bei eurem Knecht
vorübergekommen Sie sprachen: Tu, wie du gesagt hast
Tekstuitleg van Gn 18,5
Gn 18,6 - Gn 18,6 : De HEER op bezoek bij Abraham -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,1 - Gn 18,2 - Gn 18,3 - Gn 18,4 - Gn 18,5 - Gn 18,6 - Gn 18,7 - Gn 18,8 - Gn 18,9 - Gn 18,10 - Gn 18,11 - Gn 18,12 - Gn 18,13 - Gn 18,14 - Gn 18,15 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible [6] And Abraham hastened into the tent unto Sarah, and said,
Make ready quickly three measures of fine meal, knead it, and make cakes upon
the hearth
Luther-Bibel 6 Abraham eilte in das Zelt zu Sara und sprach: Eile und menge
drei Maß feinstes Mehl, knete und backe Kuchen
Tekstuitleg van Gn 18,6
Gn 18,62 ´abhërâhâm (Abraham) Zie ´abhërâm (Abram) Taalgebruik in Tenach : ´abhërâm (Abram) Taalgebruik in Genesis : ´abhërâm (Abram) Getalwaarde : aleph = 1 , beth = 2 , resj = 20 of 200 , he = 5 , mem = 13 of 40 ; totaal : 41 of 248 Tenach (128) Pentateuch (105) Gn (98) Gn 18 (7) : (1) Gn 18,6 (2) Gn 18,7 (3) Gn 18,13 (4) Gn 18,19 (5) Gn 18,23 (6) Gn 18,27 (7) Gn 18,33 wë´abhërâhâm (en Abraham) Tenach (8) : (1) Gn 17,24 (2) Gn 18,11 (3) Gn 18,16 (4) Gn 18,18 (5) Gn 18,22 (6) Gn 18,33 (7) Gn 21,5 (8) Gn 24,1 In Gn 18 komt in 12 verzen de naam Abraham voor
4 ´elâ(j)w (tot hem) Voorvoegsel ´el + suffix derde persoon mannelijk enkelvoud ´l : voorzetsel ´èl (naar, tot) OF godsnaam El OF ontkenning ´al (niet) De verkorte vorm van de godsnaam ´èlohîm is ´èl Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (elkaars omgekeerde) Taalgebruik in Tenach : ´èl Taalgebruik in Genesis : ´èl Tenach (407) Pentateuch (118) Gn (53) Gn 18 (3) : (1) Gn 18,1 (2) Gn 18,9 (3) Gn 18,29 Voorzetsel ´el OF ´èl OF ontkenning ´al (niet) Tenach (3626) Pentateuch (1096) Genesis (296) Gn 18 (9) : (1) Gn 18,3 (´al nâ´) (2) Gn 18,6 (´èl) (3) Gn 18,7 (wë´èl en ´èl) (4) Gn 18,13 (´èl) (5) Gn 18,27 (´èl) (6) Gn 18,30 (´al nâ´) (7) Gn 18,31 (´èl) (8) Gn 18,32 (´al nâ´) (9) Gn 18,33 (´èl)
Gn 18,65 shârâh (Sara) Taalgebruik in Tenach : shârâh (Sara) Taalgebruik in Genesis : shârâh (Sara) De getalwaarde is : shin = 21 of 300 , resj = 20 of 200 , he = 5 ; totaal : 46 (2 X 23) of 505 Tenach (28) Gn 18 (5) : (1) Gn 18,6 (2) Gn 18,9 (3) Gn 18,12 (4) Gn 18,13 (5) Gn 18,15 wëshârâh (en Sara) Tenach (3) : (1) Gn 18,10 (2) Gn 18,11 (3) Gn 25,10 lëshârâh (voor Sara) Tenach (4) : (1) Gn 18,10 (2) Gn 18,11 (3) Gn 21,1 (4) Gn 23,2 In Gn 18 komt in 7 verzen en 9X de naam Sarah voor
Gn 18,66 wajj´omèr (en hij zei) : prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act imperf 3de pers mann enk van het werkw ´âmar (zeggen) Taalgebruik in Tenach : ´âmar (zeggen) Taalgebruik in Genesis : ´âmar (zeggen) Gr legô (zeggen) Taalgebruik in NT : legô (zeggen) Taalgebruik in de Septuaginta : legô (zeggen) legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr leçon E to say Fr dire D sprechen (spreken) Tenach (1879) Pentateuch (594) Gn (315) Gn 18 (15) : (1) Gn 18,3 (2) Gn 18,6 (3) Gn 18,9 (4) Gn 18,10 (5) Gn 18,13 (6) Gn 18,15 (7) Gn 18,20 (8) Gn 18,23 (9) Gn 18,26 (10) Gn 18,27 (11) Gn 18,28 (12) Gn 18,29 (13) Gn 18,30 (14) Gn 18,31 (2X) (15) Gn 18,32 (2X)
Gn 18,7 - Gn 18,7 : De HEER op bezoek bij Abraham -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,1 - Gn 18,2 - Gn 18,3 - Gn 18,4 - Gn 18,5 - Gn 18,6 - Gn 18,7 - Gn 18,8 - Gn 18,9 - Gn 18,10 - Gn 18,11 - Gn 18,12 - Gn 18,13 - Gn 18,14 - Gn 18,15 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible [7] And Abraham ran unto the herd, and fetcht a calf tender
and good, and gave it unto a young man; and he hasted to dress it
Luther-Bibel 7 Er aber lief zu den Rindern und holte ein zartes, gutes Kalb
und gab's dem Knechte; der eilte und bereitete es zu
Tekstuitleg van Gn 18,7
1 ´elâ(j)w (tot hem) Voorvoegsel ´el + suffix derde persoon mannelijk enkelvoud ´l : voorzetsel ´èl (naar, tot) OF godsnaam El OF ontkenning ´al (niet) De verkorte vorm van de godsnaam ´èlohîm is ´èl Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (elkaars omgekeerde) Taalgebruik in Tenach : ´èl Taalgebruik in Genesis : ´èl Tenach (407) Pentateuch (118) Gn (53) Gn 18 (3) : (1) Gn 18,1 (2) Gn 18,9 (3) Gn 18,29 Voorzetsel ´el OF ´èl OF ontkenning ´al (niet) Tenach (3626) Pentateuch (1096) Genesis (296) Gn 18 (9) : (1) Gn 18,3 (´al nâ´) (2) Gn 18,6 (´èl) (3) Gn 18,7 (wë´èl en ´èl) (4) Gn 18,13 (´èl) (5) Gn 18,27 (´èl) (6) Gn 18,30 (´al nâ´) (7) Gn 18,31 (´èl) (8) Gn 18,32 (´al nâ´) (9) Gn 18,33 (´èl)
4 ´abhërâhâm (Abraham) Zie ´abhërâm (Abram) Taalgebruik in Tenach : ´abhërâm (Abram) Taalgebruik in Genesis : ´abhërâm (Abram) Getalwaarde : aleph = 1 , beth = 2 , resj = 20 of 200 , he = 5 , mem = 13 of 40 ; totaal : 41 of 248 Tenach (128) Pentateuch (105) Gn (98) Gn 18 (7) : (1) Gn 18,6 (2) Gn 18,7 (3) Gn 18,13 (4) Gn 18,19 (5) Gn 18,23 (6) Gn 18,27 (7) Gn 18,33 wë´abhërâhâm (en Abraham) Tenach (8) : (1) Gn 17,24 (2) Gn 18,11 (3) Gn 18,16 (4) Gn 18,18 (5) Gn 18,22 (6) Gn 18,33 (7) Gn 21,5 (8) Gn 24,1
11 ´elâ(j)w (tot hem) Voorvoegsel ´el + suffix derde persoon mannelijk enkelvoud ´l : voorzetsel ´èl (naar, tot) OF godsnaam El OF ontkenning ´al (niet) De verkorte vorm van de godsnaam ´èlohîm is ´èl Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (elkaars omgekeerde) Taalgebruik in Tenach : ´èl Taalgebruik in Genesis : ´èl Tenach (407) Pentateuch (118) Gn (53) Gn 18 (3) : (1) Gn 18,1 (2) Gn 18,9 (3) Gn 18,29 Voorzetsel ´el OF ´èl OF ontkenning ´al (niet) Tenach (3626) Pentateuch (1096) Genesis (296) Gn 18 (9) : (1) Gn 18,3 (´al nâ´) (2) Gn 18,6 (´èl) (3) Gn 18,7 (wë´èl en ´èl) (4) Gn 18,13 (´èl) (5) Gn 18,27 (´èl) (6) Gn 18,30 (´al nâ´) (7) Gn 18,31 (´èl) (8) Gn 18,32 (´al nâ´) (9) Gn 18,33 (´èl)
Gn 18,8 - Gn 18,8 : De HEER op bezoek bij Abraham -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,1 - Gn 18,2 - Gn 18,3 - Gn 18,4 - Gn 18,5 - Gn 18,6 - Gn 18,7 - Gn 18,8 - Gn 18,9 - Gn 18,10 - Gn 18,11 - Gn 18,12 - Gn 18,13 - Gn 18,14 - Gn 18,15 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible [8] And he took butter, and milk, and the calf which he
had dressed, and set it before them; and he stood by them under the tree, and
they did eat
Luther-Bibel 8 Und er trug Butter und Milch auf und von dem Kalbe, das er
zubereitet hatte, und setzte es ihnen vor und blieb stehen vor ihnen unter dem
Baum und sie aßen
Tekstuitleg van Gn 18,8
Gn 18,9 - Gn 18,9 : De HEER op bezoek bij Abraham -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,1 - Gn 18,2 - Gn 18,3 - Gn 18,4 - Gn 18,5 - Gn 18,6 - Gn 18,7 - Gn 18,8 - Gn 18,9 - Gn 18,10 - Gn 18,11 - Gn 18,12 - Gn 18,13 - Gn 18,14 - Gn 18,15 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible [9] And they said unto him, Where is Sarah thy wife? And
he said, Behold, in the tent
Luther-Bibel 9 Da sprachen sie zu ihm: Wo ist Sara, deine Frau? Er antwortete:
Drinnen im Zelt
Tekstuitleg van Gn 18,9
2 ´elâ(j)w (tot hem) Voorvoegsel ´el + suffix derde persoon mannelijk enkelvoud ´l : voorzetsel ´èl (naar, tot) OF godsnaam El OF ontkenning ´al (niet) De verkorte vorm van de godsnaam ´èlohîm is ´èl Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (elkaars omgekeerde) Taalgebruik in Tenach : ´èl Taalgebruik in Genesis : ´èl Tenach (407) Pentateuch (118) Gn (53) Gn 18 (3) : (1) Gn 18,1 (2) Gn 18,9 (3) Gn 18,29 Voorzetsel ´el OF ´èl OF ontkenning ´al (niet) Tenach (3626) Pentateuch (1096) Genesis (296) Gn 18 (9) : (1) Gn 18,3 (´al nâ´) (2) Gn 18,6 (´èl) (3) Gn 18,7 (wë´èl en ´èl) (4) Gn 18,13 (´èl) (5) Gn 18,27 (´èl) (6) Gn 18,30 (´al nâ´) (7) Gn 18,31 (´èl) (8) Gn 18,32 (´al nâ´) (9) Gn 18,33 (´èl)
4 shârâh (Sara) Taalgebruik in Tenach : shârâh (Sara) De getalwaarde is : shin = 21 of 300 , resj = 20 of 200 , he = 5 ; totaal : 46 of 505 Tenach (28) Gn 18 (5) : (1) Gn 18,6 (2) Gn 18,9 (3) Gn 18,12 (4) Gn 18,13 (5) Gn 18,15 wëshârâh (en Sara) Tenach (3) : (1) Gn 18,10 (2) Gn 18,11 (3) Gn 25,10
6 wajjo'mèr (en hij zei) : prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act imperf 3de pers mann enk van het werkw ´âmar (zeggen) Taalgebruik in Tenach : ´âmar (zeggen) Taalgebruik in Genesis : ´âmar (zeggen) Gr legô (zeggen) Taalgebruik in NT : legô (zeggen) Taalgebruik in de Septuaginta : legô (zeggen) legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr leçon E to say Fr dire D sprechen (spreken) Tenach (1879) Pentateuch (594) Gn (315) Gn 18 (15) : (1) Gn 18,3 (2) Gn 18,6 (3) Gn 18,9 (4) Gn 18,10 (5) Gn 18,13 (6) Gn 18,15 (7) Gn 18,20 (8) Gn 18,23 (9) Gn 18,26 (10) Gn 18,27 (11) Gn 18,28 (12) Gn 18,29 (13) Gn 18,30 (14) Gn 18,31 (2X) (15) Gn 18,32 (2X)
Gn 18,10 - Gn 18,10 : De HEER op bezoek bij Abraham -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,1 - Gn 18,2 - Gn 18,3 - Gn 18,4 - Gn 18,5 - Gn 18,6 - Gn 18,7 - Gn 18,8 - Gn 18,9 - Gn 18,10 - Gn 18,11 - Gn 18,12 - Gn 18,13 - Gn 18,14 - Gn 18,15 - | ||||||||||||||||||
|
King James Bible [10] And he said, I will certainly return unto thee according
to the time of life; and, lo, Sarah thy wife shall have a son And Sarah heard
it in the tent door, which was behind him
Luther-Bibel 10 Da sprach er: Ich will wieder zu dir kommen übers Jahr; siehe,
dann soll Sara, deine Frau, einen Sohn haben Das hörte Sara hinter ihm, hinter
der Tür des Zeltes
Tekstuitleg van Gn 18,10
1 wajj´omèr (en hij zei) : prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act imperf 3de pers mann enk van het werkw ´âmar (zeggen) Taalgebruik in Tenach : ´âmar (zeggen) Taalgebruik in Genesis : ´âmar (zeggen) Gr legô (zeggen) Taalgebruik in NT : legô (zeggen) Taalgebruik in de Septuaginta : legô (zeggen) legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr leçon E to say Fr dire D sprechen (spreken) Tenach (1879) Pentateuch (594) Gn (315) Gn 18 (15) : (1) Gn 18,3 (2) Gn 18,6 (3) Gn 18,9 (4) Gn 18,10 (5) Gn 18,13 (6) Gn 18,15 (7) Gn 18,20 (8) Gn 18,23 (9) Gn 18,26 (10) Gn 18,27 (11) Gn 18,28 (12) Gn 18,29 (13) Gn 18,30 (14) Gn 18,31 (2X) (15) Gn 18,32 (2X)
Gn 18,11 - Gn 18,11 : De HEER op bezoek bij Abraham -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,1 - Gn 18,2 - Gn 18,3 - Gn 18,4 - Gn 18,5 - Gn 18,6 - Gn 18,7 - Gn 18,8 - Gn 18,9 - Gn 18,10 - Gn 18,11 - Gn 18,12 - Gn 18,13 - Gn 18,14 - Gn 18,15 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible [11] Now Abraham and Sarah were old and well stricken in
age; and it ceased to be with Sarah after the manner of women
Luther-Bibel 11 Und sie waren beide, Abraham und Sara, alt und hochbetagt,
sodass es Sara nicht mehr ging nach der Frauen Weise
Tekstuitleg van Gn 18,11. De auteur van het verhaal van het bezoek van de drie mannen aan Abraham (Gn 18,1-15) verduidelijkt de situatie van Abraham en Sara (Gn 18,11). Deze verduidelijking wendt de evangelist Lucas aan in de beschrijving van de beginsituatie van Zacharia en Elisabeth (Lc 1,7) in het verhaal van de aankondiging van Johannes de Doper.
1 וְאַבְרָהָם = wë´abhërâhâm (en Abraham) < prefix wë + persoonsnaam אַבְרָהָם = ´abhërâhâm (Abraham) Zie : אַבְרָם = ´abhërâm (Abram) Taalgebruik in Tenakh : ´abhërâm (Abram) Getalwaarde : aleph = 1 , beth = 2 , resj = 20 of 200 , he = 5 , mem = 13 of 40 ; totaal : 41 of 248 (2³ X 31) Structuur : 1 - 2 - 2 - 5 - 4 De som van de elementen is telkens 5 Tenach (8) : (1) Gn 17,24 (2) Gn 18,11 (3) Gn 18,16 (4) Gn 18,18 (5) Gn 18,22 (6) Gn 18,33 (7) Gn 21,5 (8) Gn 24,1
2 וְשָׂרָה = wëshârâh (en Sara) < prefix wë + persoonsnaam שָׂרָה = shârâh (Sara) Taalgebruik in Tenakh : shârâh (Sara) De getalwaarde is : shin = 21 of 300 , resj = 20 of 200 , he = 5 ; totaal : 46 (2 X 23) , zie : 46 : lemniscaat , OF 505 (5 X 101) Structuur : 3 - 2 - 5 Som van de elementen : 10 -> 1 Tenakh (3) : (1) Gn 18,10 (2) Gn 18,11 (3) Gn 25,10
3 mann mv זְקֵנִים = zëqenîm (ouderen) van het bijvoegl naamw זָקֵן = zâqen (oud, voornaam) Taalgebruik in Tenakh : zâqen (oud, voornaam) Getalwaarde : zajin = 7 , qoph = 19 of 100 , nun = 14 of 50 ; totaal : 40 of 157 Structuur : 7 - 1 - 5 De som van de elementen is telkens 4 Tenakh (15) Pentateuch (3) Eerdere Profeten (0) Latere Profeten (0) 12 Kleine Profeten (3) Geschriften (9) Tenakh (15) : (1) Gn 18,11 (2) Gn 37,3 (zëqunîm) (3) Gn 44,20 (zëqunîm) (4) Jl 1,14 (5) Jl 2,16 (6) Zach 8,4 (7) Ps 107,32 (8) Ps 148,12 (9) Spr 17,6 (10) Spr 20,29 (11) Job 12,20 (12) Job 32,4 (13) Kl 4,16 (14) Kl 5,12 (15) Kl 5,14
presbuteros (oudere) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br | Apk | syn | ev | |
5 | nom mv presbuteroi | 67 | 46 | 21 | 5 | 2 | 7 | 2 | 5 | 7 | 7 | ||
Totaal | 230 | 165 | 65 | 12 | 7 | 5 | 1 | 18 | 10 | 12 | 24 | 25 |
Gn 18,12 - Gn 18,12 : De HEER op bezoek bij Abraham -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,1 - Gn 18,2 - Gn 18,3 - Gn 18,4 - Gn 18,5 - Gn 18,6 - Gn 18,7 - Gn 18,8 - Gn 18,9 - Gn 18,10 - Gn 18,11 - Gn 18,12 - Gn 18,13 - Gn 18,14 - Gn 18,15 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible [12] Therefore Sarah laughed within herself, saying, After
I am waxed old shall I have pleasure, my lord being old also?
Luther-Bibel 12 Darum lachte sie bei sich selbst und sprach: Nun ich alt bin,
soll ich noch der Liebe pflegen, und mein Herr ist auch alt!
Tekstuitleg van Gn 18,12
Gn 18,13 - Gn 18,13 : De HEER op bezoek bij Abraham -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,1 - Gn 18,2 - Gn 18,3 - Gn 18,4 - Gn 18,5 - Gn 18,6 - Gn 18,7 - Gn 18,8 - Gn 18,9 - Gn 18,10 - Gn 18,11 - Gn 18,12 - Gn 18,13 - Gn 18,14 - Gn 18,15 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible And the LORD said unto Abraham, Wherefore did Sarah laugh,
saying, Shall I of a surety bear a child, which am old?
Luther-Bibel 13 Da sprach der HERR zu Abraham: Warum lacht Sara und spricht:
Meinst du, dass es wahr sei, dass ich noch gebären werde, die ich doch
alt bin?
Tekstuitleg van Gn 18,13 Dit vers Gn 18,13 telt 14 (2 X 7) woorden en 51 (3 X 17) letters De getalswaarde van Gn 18,13 is 2514 (2 X 3 X 419)
Gn 18,131 וַיּאֹמֶר = wajj´omèr (en hij zei) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordsvorm qal act imperf 3de pers mann enk van het werkw `-m-r (1) act qal perf 3de pers mann enk אָמַר = ´âmar (hij zegt) (2) act qal imperf 1ste pers enk אֹמַר = ´omar (ik zeg) Taalgebruik in Tenakh : ´âmar (zeggen) Getalswaarde : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) Structuur : 1 - 4 - 2 De som van de elementen is telkens 7 Tenakh (1879) Pentateuch (594) Eerdere Profeten (868) Latere Profeten (120) 12 Kleine Profeten (56) Geschriften (241) Gn (315) Gn 1-11 (49) Gn 12 (4) : (1) Gn 12,1 (2) Gn 12,7 (3) Gn 12,11 (4) Gn 12,18 In Gn 12,1 is het de 50ste keer Gn 18 (15) : (1) Gn 18,3 (2) Gn 18,6 (3) Gn 18,9 (4) Gn 18,10 (5) Gn 18,13 (6) Gn 18,15 (7) Gn 18,20 (8) Gn 18,23 (9) Gn 18,26 (10) Gn 18,27 (11) Gn 18,28 (12) Gn 18,29 (13) Gn 18,30 (14) Gn 18,31 (2X) (15) Gn 18,32 (2X) De stam `-m-r in Tenakh (5422)
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Gn 12 | Gn 18 | |
1879 | 594 | 868 | 120 | 56 | 241 | 315 | 150 | 10 | 95 | 24 | 4 | 15 |
- Lettinga 12, 2012, 53c2 : Het werkw begint met een aleph Het is een gutturaal , maar de zwakste van de gutturalen Omwille van die zwakke gutturaal krijgen een aantal werkw een bijzondere behandeling voor de qal imperf Dit is het geval voor ons werkw In het imperf gaat een medeklinker vooraf aan de aleph De aleph quiesceert : ja´mur -> jamur (Lettinga 12, 2012, 12b) In de eerste lettergreep gaat de lange a in een beklemtoonde lettergreep over in een lange o : jâmur -> jômur (Lettinga 12, 2012, 14c) De voorlaatste lettergreep heeft hier de klemtoon (Lettinga 12, 2012, 10b) In de tweede lettergreep ontstaat door klankdissimilatie een a : jomur -> jomar (ipv het verwachte jômor) (Lettinga 12, 2012 , 15g) In de qal imperf consecut is er een zeer zwakke klinker van de tweede lettergreep en werd het een è , vandaar wajjo´mèr (Zie ook Jouön , 73)
- Grieks : act ind aor 3de pers enk ειπεν = eipen (hij zei) van het werkw λεγω
= legô (zeggen) Taalgebruik in NT : legô
(zeggen) Taalgebruik in de Septuaginta : legô
(zeggen) λεγω
= legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les
Een vorm van λεγω
= legô (zeggen) in de LXX (4610) , in het NT (1318) ; van
ειπον = eipon (ik zei) in de LXX (4608) , in het NT (925)
bijbel | OT | LXX | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Gn 12 | Ex | Lv | Nu | Dt | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br | Apk | syn | ev | ||
act ind aor 3de p enk eipen | 3024 | 2426 | 2275 + 151 | 684 | 985 | 234 | 63 | 309 | 378 | 4 | 149 | 15 | 98 | 44 | 598 | 118 | 56 | 223 | 114 | 75 | 7 | 5 | 397 | 511 |
- Ned : zeggen D : sagen
E : to say z/s Latijn : inquam (ik zeg) , waarin tussen de n en de q de su wegviel ; inquit (hij zegt of hij heeft gezegd , hij zei Grieks : εννεπε = ennepe (zeg) , waarin nn uit ns ontstond ενεπω = enepô (zeggen, vertellen) Komt van επω = epô de aorist ειπον = eipon (ik zeg)
- Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) Hebreeuws : קָרָא = qârâ´ (roepen, heten) Taalgebruik in Tenakh : qârâ´
(roepen, heten) l (قَالَ = qâla) en r (קְרָא = qâra) liggen dicht bij elkaar Orgaan van roepen is de stem : קוֹל = qôl (stem, roep) Taalgebruik
in Tenakh : qôl
(stem) Ned : kallen (praten) Grieks : καλεω = kaleô (roepen,
noemen) Taalgebruik in het NT : kaleô
(roepen) Kan λεγ = leg- een metathesis van καλ = kal- zijn ?
- Fr : dire Lat : dicere
Verwant met het Griekse δεικνυμι = deiknumi : tonen, laten zien, wijzen ; stam : δεικ = deik- D : zeihen (beschuldigen) Ned : aan-tijgen Italiaans : dire Spaans : decir
-
In het werkw אָמַר = ´âmar (zeggen) zit het woord אְמ = ´em (moeder) ; om erop te wijzen dat een taal allereerst een moedertaal is ? Beide woorden beginnen met aleph , de eerste letter van het alfabet en duiden een begin aan
Gn 18,132 יהוה = JHWH Eigennaam van God Taalgebruik in Tenakh : JHWH Taalgebruik in Genesis : JHWH Getalswaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 Totaal : 26 Structuur : 1 - 5 - 6 - 5 De som van de elementen is telkens 8 Tenach (5193) Pentateuch (1326) Eerdere Profeten (1013) Latere Profeten (1357) 12 Kleine Profeten (387) Geschriften (1110) In 128 (3³ X 3³ X 3³) verzen in Gn (Genesis) Niet in Gn 1 Gn 2-11 (48) In Gn 12 (5) : (1) Gn 12,1 (2) Gn 12,4 (3) Gn 12,7 (4) Gn 12,8 (5) Gn 12,17 49ste keer in Gn 12,1 Gn 18 (18 = 6 + 6 + 6) (7) : (1) Gn 18,1 (2) Gn 18,13 (3) Gn 18,19 (4) Gn 18,20 (5) Gn 18,22 (6) Gn 18,26 (7) Gn 18,33 De stam יהוה = JHWH komt voor in Tenakh (9743) De stam van אֱלֹהִים = ´èlohîm (God) komt voor in Tenakh (2658)
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Ex 20 | Dt 5 | |
´èlohîm (God) | 299 | 216 | 28 | 25 | 12 | 16 | 140 | 31 | 0 | 7 | 29 | 3 | 3 |
JHWH | 5193 | 1326 | 1013 | 1357 | 387 | 1110 | 128 | 299 | 199 | 287 | 413 | 6 | 17 |
- De uitspraak van JHWH is Adonai Omwille van de gutturaal aleph staat onder de aleph van Adonaj een patach sewa In JHWH is het een gewone sewa De andere klinkers van Adonaj staan verder onder het woord JHWH (JëHoWaH)
- Grieks : κυριος = kurios (heer) Taalgebruik in
het NT : kurios
(heer) Taalgebruik in
de LXX : kurios
(heer) Een vorm van
κυριος = kurios (heer) in de Septuaginta (8591) , in het NT (718)
- Ned : Heer Arabisch : رَب = rabb (God, Heer) Taalgebruik in de Qoran : rabb (God, Heer) Aramees : יוי = JWJ D : Herr E : Lord Fr : seigneur Grieks : κυριος = kurios (heer) Taalgebruik in
het NT : kurios
(heer) Hebreeuws : יהוה = JHWH Taalgebruik in Tenach
: JHWH Latijn : Dominus
- Sabbah Messod & Roger , Les secrets de l'Exode , Jean-Cyrille Godefroy , 2000 , p93-96 Op deze blz wordt een verband tussen anokhi Adonai (ik de Heer) en farao Achnaton gelegd De uitspraak van JHWH is Adonai , waarin we het Egyptische Aton Ai horen In Adon zie we het Egyptische Aton , de zonneschijf
1 - 2 וַיְדַבֵּר אֱלֹהִים = wajëdabber ´èlohîm (en God sprak) Tenakh (3) : (1) Gn 8,15 (2) Ex 6,2 (3) Ex 20,1 Zie ook Gn 17,3
- וַיְדַבֵּר יהוה = wajëdabber JHWH (en JHWH sprak) Tenach (100 = 2² X 5²) Pentateuch (96 = 2³ X 2² X 3) Niet in Gn
dâbar (spreken) | Tenakh | Pentateuch | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Joz | Re | 1 S | 2 S | 1 K | 2 K | 1 Kr | 2 Kr | Ps | Jr | Ez | Da | Zach |
piel imperf 3de pers mann enk wajëdabber | 192 (2³+³ X 3) (140 + 52) | 140 (20 X 7) | 16 | 20 | 40 | 57 | 7 | 2 | 4 | 6 | 2 | 9 | 11 | 1 | 4 | 1 | 5 | 4 | 2 | 1 |
wajëdabber ´èlohîm (en God sprak) | 3 | 3 | 1 | 2 | ||||||||||||||||
wajëdabber JHWH (en JHWH sprak) | 100 | 96 (2³+² X 3) | 14 | 35 | 44 | 3 | 1 | 1 | 1 | 1 |
- וַיּאֹמֶר אֱלֹהִים = wajjo´mèr ´èlohîm (en God zei) Tenakh (27) Gn (21) (1) Gn
1,3 (2) Gn
1,6 (3) Gn
1,9 (4) Gn
1,11 (5) Gn
1,14 (6) Gn
1,20 (7) Gn
1,24 (8) Gn
1,26 (9) Gn
1,28 (10) Gn
1,29 In tien verzen in Gn
1 (2 X 4 scheppingsdaden ; en twee extra omtrent de mens)
(11) Gn 6,13 (12) Gn 9,8 (13) Gn 9,12 (14) Gn 9,17 (15) Gn 17,9 (16) Gn 17,15 (17) Gn 17,19 (18) Gn 21,12 (19) Gn 35,1 (20) Gn 43,29 (21) Gn 46,2 (22) Ex 3,14 (23) Nu 22,12
(24) 1 K 3,5 (25) 1 K 3,11 (26) Jon 4,9 (27) 2 Kr 1,11
21X in Gn , slechts 6X buiten Gn
- וַיּאֹמֶר יהוה = wajjo´mèr JHWH (en JHWH zei) Tenakh (204) Gn (18) : (1) Gn 2,18 (2) Gn 3,13 (3) Gn 3,14 (4) Gn 3,22 (5) Gn 4,6 (6) Gn 4,9 (7) Gn 4,15 (8) Gn 6,3 (9) Gn 6,7 (10) Gn 7,1 (11) Gn 8,21 (12) Gn 11,6 (13) Gn 12,1 (14) Gn 18,13 (15) Gn 18,20 (16) Gn 18,26 (17) Gn 25,23 (18) Gn 31,3
- וַיּאֹמֶר יהוה אֱלֹהִים = wajjo´mèr JHWH ´èlohîm (en JHWH God zei) Tenakh (4) : (1) Gn 2,18 (2) Gn 3,13 (3) Gn 3,14 (4) Gn 3,22
- וַיִּקְרָא אֱלֹהִים = wajjiqërâ´ ´èlohîm (en God riep) Tenakh (3) : (1) Gn 1,5 (2) Gn 1,8 (3) Gn 1,10
- Een goddelijke stem , een goddelijk visioen , inspiratie door de heilige Geest , verleiding door de duivel : het geeft allemaal de indruk dat 'buiten-menselijke' krachten bepalen welke weg een mens zal gaan , dat een mens zijn volle verantwoordelijkheid niet opneemt Natuurlijk zijn er driften , dromen enz die een enorme invloed kunnen uitoefenen op beslisssingen , maar nooit wordt een mens ontslagen van eigen verantwoordelijkheid Nooit wordt een mens ontslagen van eigen beslissingsmacht ; nooit mag hij zijn vrije wil laten in beslag nemen door een 'ander' Een zogenaamd goddelijk woord ontslaat de mens niet van zijn verantwoordelijkheid
- In Gn 18,13 maakt JHWH een opmerking op de reactie van Sara dat ze nog een kind zal krijgen In Gn 18,14 lezen we : "Is er voor de Heer dan iets te moeilijk?" De natuur kan rare sprongen maken De tekst geeft de indruk dat God zorgt voor een nageslacht van Abraham Je zou bijna denken dat het iets goddeloos zou zijn , als Abraham en Sara daarvoor zelf hadden gezorgd
3
´elâ(j)w (tot hem) Voorvoegsel ´el + suffix derde persoon mannelijk enkelvoud ´l : voorzetsel ´èl (naar, tot) OF godsnaam El OF ontkenning ´al (niet) De verkorte vorm van de godsnaam ´èlohîm is ´èl Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (elkaars omgekeerde) Taalgebruik in Tenach : ´èl Taalgebruik in Genesis : ´èl Tenach (407) Pentateuch (118) Gn (53) Gn 18 (3) : (1) Gn 18,1 (2) Gn 18,9 (3) Gn 18,29 Voorzetsel ´el OF ´èl OF ontkenning ´al (niet) Tenach (3626) Pentateuch (1096) Genesis (296) Gn 18 (9) : (1) Gn 18,3 (´al nâ´) (2) Gn 18,6 (´èl) (3) Gn 18,7 (wë´èl en ´èl) (4) Gn 18,13 (´èl) (5) Gn 18,27 (´èl) (6) Gn 18,30 (´al nâ´) (7) Gn 18,31 (´èl) (8) Gn 18,32 (´al nâ´) (9) Gn 18,33 (´èl)
Gn 18,131 - 2 wajj´omèr JHWH (en JHWH zei) Tenach (204) Gn (18) : (1) Gn 2,18 (2) Gn 3,13 (3) Gn 3,14 (4) Gn 3,22 (5) Gn 4,6 (6) Gn 4,9 (7) Gn 4,15 (8) Gn 6,3 (9) Gn 6,7 (10) Gn 7,1 (11) Gn 8,21 (12) Gn 11,6 (13) Gn 12,1 (14) Gn 18,13 (15) Gn 18,20 (16) Gn 18,26 (17) Gn 25,23 (18) Gn 31,3
4 ´abhërâhâm (Abraham) Zie ´abhërâm (Abram) Taalgebruik in Tenach : ´abhërâm (Abram) Taalgebruik in Genesis : ´abhërâm (Abram) Getalwaarde : aleph = 1 , beth = 2 , resj = 20 of 200 , he = 5 , mem = 13 of 40 ; totaal : 41 of 248 Tenach (128) Pentateuch (105) Gn (98) Gn 18 (7) : (1) Gn 18,6 (2) Gn 18,7 (3) Gn 18,13 (4) Gn 18,19 (5) Gn 18,23 (6) Gn 18,27 (7) Gn 18,33 wë´abhërâhâm (en Abraham) Tenach (8) : (1) Gn 17,24 (2) Gn 18,11 (3) Gn 18,16 (4) Gn 18,18 (5) Gn 18,22 (6) Gn 18,33 (7) Gn 21,5 (8) Gn 24,1
Gn 18,133 - 4 ´èl ´abhërâhâm (tot Abraham) Tenach (12) : (1) Gn 17,9 (2) Gn 17,15 (3) Gn 18,13 (4) Gn 18,33 (5) Gn 20,10 (6) Gn 21,12 (7) Gn 21,22 (8) Gn 21,29 (9) Gn 22,7 (10) Gn 22,15 (11) Ex 6,3 (12) Js 51,2
Gn 18,131 - 4 wajj´omèr JHWH ´èl ´abhërâhâm (en JHWH zei tot Abraham) Tenach (1) Gn 18,13
Gn 18,14 - Gn 18,14 : De HEER op bezoek bij Abraham -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,1 - Gn 18,2 - Gn 18,3 - Gn 18,4 - Gn 18,5 - Gn 18,6 - Gn 18,7 - Gn 18,8 - Gn 18,9 - Gn 18,10 - Gn 18,11 - Gn 18,12 - Gn 18,13 - Gn 18,14 - Gn 18,15 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible [14] Is any thing too hard for the LORD? At the time appointed
I will return unto thee, according to the time of life, and Sarah shall have
a son
Luther-Bibel 14 Sollte dem HERRN etwas unmöglich sein? Um diese Zeit will
ich wieder zu dir kommen übers Jahr; dann soll Sara einen Sohn haben
Tekstuitleg van Gn 18,14
Gn 18,15 - Gn 18,15 : De HEER op bezoek bij Abraham -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,1 - Gn 18,2 - Gn 18,3 - Gn 18,4 - Gn 18,5 - Gn 18,6 - Gn 18,7 - Gn 18,8 - Gn 18,9 - Gn 18,10 - Gn 18,11 - Gn 18,12 - Gn 18,13 - Gn 18,14 - Gn 18,15 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible [15] Then Sarah denied, saying, I laughed not; for she was
afraid And he said, Nay; but thou didst laugh
Luther-Bibel 15 Da leugnete Sara und sprach: Ich habe nicht gelacht -, denn
sie fürchtete sich Aber er sprach: Es ist nicht so, du hast gelacht
Tekstuitleg van Gn 18,15
8 wajj´omèr (en hij zei) : prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act imperf 3de pers mann enk van het werkw ´âmar (zeggen) Taalgebruik in Tenach : ´âmar (zeggen) Taalgebruik in Genesis : ´âmar (zeggen) Gr legô (zeggen) Taalgebruik in NT : legô (zeggen) Taalgebruik in de Septuaginta : legô (zeggen) legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr leçon E to say Fr dire D sprechen (spreken) Tenach (1879) Pentateuch (594) Gn (315) Gn 18 (15) : (1) Gn 18,3 (2) Gn 18,6 (3) Gn 18,9 (4) Gn 18,10 (5) Gn 18,13 (6) Gn 18,15 (7) Gn 18,20 (8) Gn 18,23 (9) Gn 18,26 (10) Gn 18,27 (11) Gn 18,28 (12) Gn 18,29 (13) Gn 18,30 (14) Gn 18,31 (2X) (15) Gn 18,32 (2X)
Abrahams voorbede : Gn 18,16-33 -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,16 - Gn 18,17 - Gn 18,18 - Gn 18,19 - Gn 18,20 - Gn 18,21 - Gn 18,22 - Gn 18,23 - Gn 18,24 - Gn 18,25 - Gn 18,26 - Gn 18,27 - Gn 18,28 - Gn 18,29 - Gn 18,30 - Gn 18,31 - Gn 18,32 - Gn 18,33 -
Gn 18,16 - Gn 18,16 : Abrahams voorbede -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,16 - Gn 18,17 - Gn 18,18 - Gn 18,19 - Gn 18,20 - Gn 18,21 - Gn 18,22 - Gn 18,23 - Gn 18,24 - Gn 18,25 - Gn 18,26 - Gn 18,27 - Gn 18,28 - Gn 18,29 - Gn 18,30 - Gn 18,31 - Gn 18,32 - Gn 18,33 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible [16] And the men rose up from thence, and looked toward
Sodom: and Abraham went with them to bring them on the way
Luther-Bibel 16 Da brachen die Männer auf und wandten sich nach Sodom, und
Abraham ging mit ihnen, um sie zu geleiten
Tekstuitleg van Gn 18,16 Het vers Gn 18,16 telt 11 woorden en 45 (3² X 5) letters De getalwaarde van Gn 18,16 is 2661 (3 X 887)
Gn
18,161 וַיָּקֻמוּ = wajjâqumû (en zij stonden op) < wë + act qal imperf 3de pers mann mv van het werkw קוּם = qûm (opstaan)
Taalgebruik in Tenakh : qûm
(opstaan) Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , waw = 6 , mem = 13 of 40 ;
totaal : 38 (2 X 19) OF 146 (2 X 73) Structuur : 100 - 6 - 40 OF 1 - 6 - 4
De som van de elementen is telkens 2 Tenakh (27) Pentateuch (6) : (1) Gn 18,16 (2) Gn 22,19 (3) Gn 37,35 (4) Gn 43,15 (5) Ex 32,6 (6) Nu 16,2 Eerdere Profeten (14) Latere Profeten ( 1) : Jr 26,17 12 Kleine
Profeten (0) Geschriften (6) : (1) 2
Kr 20,19 (2) 2
Kr 28,12 (3) 2
Kr 28,15 (4) 2
Kr 29,12 (5) 2
Kr 30,14 (6) 2
Kr 30,27 Eerdere Profeten (14) : (1) Joz 18,4 (2) Joz 18,8 (3) Re 20,5 (4) Re 20,18 (5) 1 S 17,52 (6) 1 S 28,25 (7) 2 S 2,15 (8) 2 S 12,17 (9) 2 S 13,29 (10) 1 K 1,49 (11) 1 K 11,18 (12) 2 K 3,24
(13) 2 K 12,21 (14) 2 K 25,26 Een vorm van קוּם = qûm (opstaan) (627)
- Grieks act part aor nom mann mv ανασταντες = anastantes (opstaande) Zie : ανιστημι = anistèmi
(opstaan) Taalgebruik in het NT : anistèmi
(opstaan) Tenakh (18) : (1) Gn 22,19 (2) Gn 26,31 (3) Gn 35,3 (4) Gn 43,8 (5) Gn 43,13 (6) Gn 43,15 (7) Nu 22,14 (8) Joz 18,4 (9) Joz 18,8 (10) Js 21,5 (11) Ps 35,11 (12) 1 Mak 16,5 (13) Mc
14,57 (14) Lc
4,29 (15) Lc
22,46 (16) Lc
24,33 (17) Hnd 5,6 (18) Hnd 23,9 Een vorm van ανιστημι = anistèmi
(opstaan) in de LXX (539) , in het NT (107)
-- act part aor nom mann mv εξανασταντες = exanastantes (opstaande) Zie : ανιστημι = anistèmi
(opstaan) Taalgebruik in het NT : anistèmi
(opstaan) Tenakh (2) : (1) Gn 18,16 (2) Js 37,36 Een vorm van εξανιστημι = exanistèmi
(opstaan) in de LXX (41) , in het NT (3)
Gn 18,161 - 2 וַיָּקֻמוּ () הָאֲנָשִׁים = wajjâqumû 'änâsjîm (en de mannen stonden op) Tenakh (3) : (1) Gn 18,16 (2) Joz 18,8 (3) 2 Kr 18,15 3) 1 S 28,25
8 ´abhërâhâm (Abraham) Zie ´abhërâm (Abram) Taalgebruik in Tenach : ´abhërâm (Abram) Taalgebruik in Genesis : ´abhërâm (Abram) Getalwaarde : aleph = 1 , beth = 2 , resj = 20 of 200 , he = 5 , mem = 13 of 40 ; totaal : 41 of 248 Tenach (128) Pentateuch (105) Gn (98) Gn 18 (7) : (1) Gn 18,6 (2) Gn 18,7 (3) Gn 18,13 (4) Gn 18,19 (5) Gn 18,23 (6) Gn 18,27 (7) Gn 18,33 wë´abhërâhâm (en Abraham) Tenach (8) : (1) Gn 17,24 (2) Gn 18,11 (3) Gn 18,16 (4) Gn 18,18 (5) Gn 18,22 (6) Gn 18,33 (7) Gn 21,5 (8) Gn 24,1
Gn 18,17 - Gn 18,17 : Abrahams voorbede -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,16 - Gn 18,17 - Gn 18,18 - Gn 18,19 - Gn 18,20 - Gn 18,21 - Gn 18,22 - Gn 18,23 - Gn 18,24 - Gn 18,25 - Gn 18,26 - Gn 18,27 - Gn 18,28 - Gn 18,29 - Gn 18,30 - Gn 18,31 - Gn 18,32 - Gn 18,33 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible [17] And the LORD said, Shall I hide from Abraham that thing
which I do;
Luther-Bibel 17 Da sprach der HERR: Wie könnte ich Abraham verbergen, was
ich tun will,
Tekstuitleg van Gn 18,17
Gn 18,18 - Gn 18,18 : Abrahams voorbede -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,16 - Gn 18,17 - Gn 18,18 - Gn 18,19 - Gn 18,20 - Gn 18,21 - Gn 18,22 - Gn 18,23 - Gn 18,24 - Gn 18,25 - Gn 18,26 - Gn 18,27 - Gn 18,28 - Gn 18,29 - Gn 18,30 - Gn 18,31 - Gn 18,32 - Gn 18,33 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible Seeing that Abraham shall surely become a great and mighty
nation, and all the nations of the earth shall be blessed in him?
Luther-Bibel 18 da er doch ein großes und mächtiges Volk werden
soll und alle Völker auf Erden in ihm gesegnet werden sollen?
Tekstuitleg van Gn 18,18 Dit vers Gn 18,18 is 11 woorden en 44 (2 X 2 X 11) letters De getalwaarde van Gn 18,18 is 1276 (2 X 2 X 11 X 29)
1 ´abhërâhâm (Abraham) Zie ´abhërâm (Abram) Taalgebruik in Tenach : ´abhërâm (Abram) Taalgebruik in Genesis : ´abhërâm (Abram) Getalwaarde : aleph = 1 , beth = 2 , resj = 20 of 200 , he = 5 , mem = 13 of 40 ; totaal : 41 of 248 Tenach (128) Pentateuch (105) Gn (98) Gn 18 (7) : (1) Gn 18,6 (2) Gn 18,7 (3) Gn 18,13 (4) Gn 18,19 (5) Gn 18,23 (6) Gn 18,27 (7) Gn 18,33 wë´abhërâhâm (en Abraham) Tenach (8) : (1) Gn 17,24 (2) Gn 18,11 (3) Gn 18,16 (4) Gn 18,18 (5) Gn 18,22 (6) Gn 18,33 (7) Gn 21,5 (8) Gn 24,1
Gn 18,184 lëgôj (tot volk) Voorzetsel lë + zelfstandig naamwoord gôj (volk) Taalgebruik in Tenach : gôj (volk) Gr ethnos (volk) Taalgebruik in de Septuaginta : ethnos (volk) Taalgebruik in het NT : ethnos (volk) Lat populus Fr peuple E people Ned volk D Volk In vijftien verzen in de bijbel : (1) Gn 12,2 (2) Gn 17,20 (3) Gn 18,18 (4) Gn 21,13 (5) Gn 21,18 (6) Gn 46,3 (7) Ex 9,24 (8) Ex 32,10 (9) Nu 14,12 (10) Dt 9,14 (11) Dt 26,5 (12) Js 26,15 (13) Js 60,22 (14) Ez 37,22 (15) Mi 4,7
Gn 18,184 - 5 lëgôj gädôl (tot een groot volk) In acht verzen in de bijbel : (1) Gn 12,2 (2) Gn 17,20 (3) Gn 18,18 (4) Gn 21,18 (5) Gn 46,3 (6) Ex 32,10 (7) Nu 14,12 (8) Dt 26,5
Gn 18,185 - 6 gädôl wë`âtsûm (groot en sterk) Tenach (3) : (1) Gn 18,18 (2) Nu 14,12 (3) Da 11,25 Verder : Dt 26,5 : gädôl `âtsûm (groot , sterk)
Gn 18,184 - 6 lëgôj gädôl wë`âtsûm (tot een groot en sterk volk) Tenach (2) : (1) Gn 18,18 (2) Nu 14,12 Verder : Dt 26,5 : gädôl `âtsûm (groot , sterk)
Gn 18,187 wënibhërëkhû (en zij zullen gezegend worden) Verwijzing : bârakh (zegenen, loven, prijzen) , zie Ps 113,2 Nifal perfectum derde persoon meervoud In drie verzen in de bijbel : (1) Gn 12,3 (2) Gn 18,18 (3) Gn 28,14
Gn 18,188 bô (in hem) Verwijzing : bë , zie Gn 12,3 Voorzetsel bë en suffix persoonlijk voornaamwoord derde persoon mannelijk enkelvoud In 354 verzen in de bijbel In 131 verzen in de Pentateuch
9 - 11 kol gôjej hâ´ârèts (alle volkeren van de aarde) Tenakh (4) : (1) Gn 18,18 (2) Gn 22,18 (3) Gn 26,4 (4) Zach 12,3
Gn 12,3 | wënibhërëkhû (en zij zullen gezegend worden) | bëkhâ (in u) | kol misjëpëchoth hâ´ädâmâh (alle gslachten van de aarde) |
Gn 18,18 | wënibhërëkhû (en zij zullen gezegend worden) | bô (in hem) | kol gôjje hâ´ârèts (alle volkeren van de aarde) |
Gn 28,14 | wënibhëräkhû (en zij zullen gezegend worden) | bëkhâ (in u) | kâl misjëpëchoth hâ´ädâmâh (alle gslachten van de aarde) |
Gn 18,19 - Gn 18,19 : Abrahams voorbede -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,16 - Gn 18,17 - Gn 18,18 - Gn 18,19 - Gn 18,20 - Gn 18,21 - Gn 18,22 - Gn 18,23 - Gn 18,24 - Gn 18,25 - Gn 18,26 - Gn 18,27 - Gn 18,28 - Gn 18,29 - Gn 18,30 - Gn 18,31 - Gn 18,32 - Gn 18,33 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible [19] For I know him, that he will command his children and
his household after him, and they shall keep the way of the LORD, to do justice
and judgment; that the LORD may bring upon Abraham that which he hath spoken
of him
Luther-Bibel 19 Denn dazu habe ich ihn auserkoren, dass er seinen Kindern
befehle und seinem Hause nach ihm, dass sie des HERRN Wege halten und tun, was
recht und gut ist, auf dass der HERR auf Abraham kommen lasse, was er ihm verheißen
hat
Tekstuitleg van Gn 18,19
13 JHWH Eigennaam van God Taalgebruik in Tenach : JHWH Taalgebruik in Genesis : JHWH Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26 Tenach (5193) Pentateuch (1326) Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26 In 128 (3³ X 3³ X 3³) verzen in Gn (Genesis) Gn 18 (18 = 6 + 6 + 6) (7) : (1) Gn 18,1 (2) Gn 18,13 (3) Gn 18,19 (4) Gn 18,20 (5) Gn 18,22 (6) Gn 18,26 (7) Gn 18,33
19 JHWH Eigennaam van God Taalgebruik in Tenach : JHWH Taalgebruik in Genesis : JHWH Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26 Tenach (5193) Pentateuch (1326) Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26 In 128 (3³ X 3³ X 3³) verzen in Gn (Genesis) Gn 18 (18 = 6 + 6 + 6) (7) : (1) Gn 18,1 (2) Gn 18,13 (3) Gn 18,19 (4) Gn 18,20 (5) Gn 18,22 (6) Gn 18,26 (7) Gn 18,33
21 ´abhërâhâm (Abraham) Zie ´abhërâm (Abram) Taalgebruik in Tenach : ´abhërâm (Abram) Taalgebruik in Genesis : ´abhërâm (Abram) Getalwaarde : aleph = 1 , beth = 2 , resj = 20 of 200 , he = 5 , mem = 13 of 40 ; totaal : 41 of 248 Tenach (128) Pentateuch (105) Gn (98) Gn 18 (7) : (1) Gn 18,6 (2) Gn 18,7 (3) Gn 18,13 (4) Gn 18,19 (5) Gn 18,23 (6) Gn 18,27 (7) Gn 18,33 wë´abhërâhâm (en Abraham) Tenach (8) : (1) Gn 17,24 (2) Gn 18,11 (3) Gn 18,16 (4) Gn 18,18 (5) Gn 18,22 (6) Gn 18,33 (7) Gn 21,5 (8) Gn 24,1
Gn 18,20 - Gn 18,20 : Abrahams voorbede -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,16 - Gn 18,17 - Gn 18,18 - Gn 18,19 - Gn 18,20 - Gn 18,21 - Gn 18,22 - Gn 18,23 - Gn 18,24 - Gn 18,25 - Gn 18,26 - Gn 18,27 - Gn 18,28 - Gn 18,29 - Gn 18,30 - Gn 18,31 - Gn 18,32 - Gn 18,33 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible And the LORD said, Because the cry of Sodom and Gomorrah
is great, and because their sin is very grievous;
Luther-Bibel 20 Und der HERR sprach: Es ist ein großes Geschrei über
Sodom und Gomorra, dass ihre Sünden sehr schwer sind
Tekstuitleg van Gn 18,20 Dit vers Gn 18,20 telt 11 woorden en 41 letters De getalwaarde van Gn 18,20 is 2092 (2 X 2 X 523)
1 wajj´omèr (en hij zei) : prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act imperf 3de pers mann enk van het werkw ´âmar (zeggen) Taalgebruik in Tenach : ´âmar (zeggen) Taalgebruik in Genesis : ´âmar (zeggen) Gr legô (zeggen) Taalgebruik in NT : legô (zeggen) Taalgebruik in de Septuaginta : legô (zeggen) legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr leçon E to say Fr dire D sprechen (spreken) Tenach (1879) Pentateuch (594) Gn (315) Gn 18 (15) : (1) Gn 18,3 (2) Gn 18,6 (3) Gn 18,9 (4) Gn 18,10 (5) Gn 18,13 (6) Gn 18,15 (7) Gn 18,20 (8) Gn 18,23 (9) Gn 18,26 (10) Gn 18,27 (11) Gn 18,28 (12) Gn 18,29 (13) Gn 18,30 (14) Gn 18,31 (2X) (15) Gn 18,32 (2X)
2 JHWH Eigennaam van God Taalgebruik in Tenach : JHWH Taalgebruik in Genesis : JHWH Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26 Tenach (5193) Pentateuch (1326) Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26 In 128 (3³ X 3³ X 3³) verzen in Gn (Genesis) Gn 18 (18 = 6 + 6 + 6) (7) : (1) Gn 18,1 (2) Gn 18,13 (3) Gn 18,19 (4) Gn 18,20 (5) Gn 18,22 (6) Gn 18,26 (7) Gn 18,33
1 - 2 wajj´omèr JHWH (en JHWH zei) Tenach (204) Gn (18) : (1) Gn 2,18 (2) Gn 3,13 (3) Gn 3,14 (4) Gn 3,22 (5) Gn 4,6 (6) Gn 4,9 (7) Gn 4,15 (8) Gn 6,3 (9) Gn 6,7 (10) Gn 7,1 (11) Gn 8,21 (12) Gn 11,6 (13) Gn 12,1 (14) Gn 18,13 (15) Gn 18,20 (16) Gn 18,26 (17) Gn 25,23 (18) Gn 31,3
Gn 18,21 - Gn 18,21 : Abrahams voorbede -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,16 - Gn 18,17 - Gn 18,18 - Gn 18,19 - Gn 18,20 - Gn 18,21 - Gn 18,22 - Gn 18,23 - Gn 18,24 - Gn 18,25 - Gn 18,26 - Gn 18,27 - Gn 18,28 - Gn 18,29 - Gn 18,30 - Gn 18,31 - Gn 18,32 - Gn 18,33 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible [21] I will go down now, and see whether they have done
altogether according to the cry of it, which is come unto me; and if not, I
will know
Luther-Bibel 21 Darum will ich hinabfahren und sehen, ob sie alles getan haben
nach dem Geschrei, das vor mich gekommen ist, oder ob's nicht so sei, damit
ich's wisse
Tekstuitleg van Gn 18,21
Gn 18,22 - Gn 18,22 : Abrahams voorbede -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,16 - Gn 18,17 - Gn 18,18 - Gn 18,19 - Gn 18,20 - Gn 18,21 - Gn 18,22 - Gn 18,23 - Gn 18,24 - Gn 18,25 - Gn 18,26 - Gn 18,27 - Gn 18,28 - Gn 18,29 - Gn 18,30 - Gn 18,31 - Gn 18,32 - Gn 18,33 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible [22] And the men turned their faces from thence, and went
toward Sodom: but Abraham stood yet before the LORD
Luther-Bibel 22 Und die Männer wandten ihr Angesicht und gingen nach Sodom
Aber Abraham blieb stehen vor dem HERRN
Tekstuitleg van Gn 18,22
6 ´abhërâhâm (Abraham) Zie ´abhërâm (Abram) Taalgebruik in Tenach : ´abhërâm (Abram) Taalgebruik in Genesis : ´abhërâm (Abram) Getalwaarde : aleph = 1 , beth = 2 , resj = 20 of 200 , he = 5 , mem = 13 of 40 ; totaal : 41 of 248 Tenach (128) Pentateuch (105) Gn (98) Gn 18 (7) : (1) Gn 18,6 (2) Gn 18,7 (3) Gn 18,13 (4) Gn 18,19 (5) Gn 18,23 (6) Gn 18,27 (7) Gn 18,33 wë´abhërâhâm (en Abraham) Tenach (8) : (1) Gn 17,24 (2) Gn 18,11 (3) Gn 18,16 (4) Gn 18,18 (5) Gn 18,22 (6) Gn 18,33 (7) Gn 21,5 (8) Gn 24,1
10 JHWH Eigennaam van God Taalgebruik in Tenach : JHWH Taalgebruik in Genesis : JHWH Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26 Tenach (5193) Pentateuch (1326) Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26 In 128 (3³ X 3³ X 3³) verzen in Gn (Genesis) Gn 18 (18 = 6 + 6 + 6) (7) : (1) Gn 18,1 (2) Gn 18,13 (3) Gn 18,19 (4) Gn 18,20 (5) Gn 18,22 (6) Gn 18,26 (7) Gn 18,33
Gn 18,23 - Gn 18,23 : Abrahams voorbede -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,16 - Gn 18,17 - Gn 18,18 - Gn 18,19 - Gn 18,20 - Gn 18,21 - Gn 18,22 - Gn 18,23 - Gn 18,24 - Gn 18,25 - Gn 18,26 - Gn 18,27 - Gn 18,28 - Gn 18,29 - Gn 18,30 - Gn 18,31 - Gn 18,32 - Gn 18,33 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible [23] And Abraham drew near, and said, Wilt thou also destroy
the righteous with the wicked?
Luther-Bibel 23 und trat zu ihm und sprach: Willst du denn den Gerechten mit
dem Gottlosen umbringen?
Tekstuitleg van Gn 18,23
2 ´abhërâhâm (Abraham) Zie ´abhërâm (Abram) Taalgebruik in Tenach : ´abhërâm (Abram) Taalgebruik in Genesis : ´abhërâm (Abram) Getalwaarde : aleph = 1 , beth = 2 , resj = 20 of 200 , he = 5 , mem = 13 of 40 ; totaal : 41 of 248 Tenach (128) Pentateuch (105) Gn (98) Gn 18 (7) : (1) Gn 18,6 (2) Gn 18,7 (3) Gn 18,13 (4) Gn 18,19 (5) Gn 18,23 (6) Gn 18,27 (7) Gn 18,33 wë´abhërâhâm (en Abraham) Tenach (8) : (1) Gn 17,24 (2) Gn 18,11 (3) Gn 18,16 (4) Gn 18,18 (5) Gn 18,22 (6) Gn 18,33 (7) Gn 21,5 (8) Gn 24,1
3 wajj´omèr (en hij zei) : prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act imperf 3de pers mann enk van het werkw ´âmar (zeggen) Taalgebruik in Tenach : ´âmar (zeggen) Taalgebruik in Genesis : ´âmar (zeggen) Gr legô (zeggen) Taalgebruik in NT : legô (zeggen) Taalgebruik in de Septuaginta : legô (zeggen) legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr leçon E to say Fr dire D sprechen (spreken) Tenach (1879) Pentateuch (594) Gn (315) Gn 18 (15) : (1) Gn 18,3 (2) Gn 18,6 (3) Gn 18,9 (4) Gn 18,10 (5) Gn 18,13 (6) Gn 18,15 (7) Gn 18,20 (8) Gn 18,23 (9) Gn 18,26 (10) Gn 18,27 (11) Gn 18,28 (12) Gn 18,29 (13) Gn 18,30 (14) Gn 18,31 (2X) (15) Gn 18,32 (2X)
Gn 18,24 - Gn 18,24 : Abrahams voorbede -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,16 - Gn 18,17 - Gn 18,18 - Gn 18,19 - Gn 18,20 - Gn 18,21 - Gn 18,22 - Gn 18,23 - Gn 18,24 - Gn 18,25 - Gn 18,26 - Gn 18,27 - Gn 18,28 - Gn 18,29 - Gn 18,30 - Gn 18,31 - Gn 18,32 - Gn 18,33 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible [24] Peradventure there be fifty righteous within the city:
wilt thou also destroy and not spare the place for the fifty righteous that
are therein?
Luther-Bibel 24 Es könnten vielleicht fünfzig Gerechte in der Stadt sein;
wolltest du die umbringen und dem Ort nicht vergeben um fünfzig Gerechter willen,
die darin wären?
Tekstuitleg van Gn 18,24
Gn 18,25 - Gn 18,25 : Abrahams voorbede -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,16 - Gn 18,17 - Gn 18,18 - Gn 18,19 - Gn 18,20 - Gn 18,21 - Gn 18,22 - Gn 18,23 - Gn 18,24 - Gn 18,25 - Gn 18,26 - Gn 18,27 - Gn 18,28 - Gn 18,29 - Gn 18,30 - Gn 18,31 - Gn 18,32 - Gn 18,33 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible [25] That be far from thee to do after this manner, to slay
the righteous with the wicked: and that the righteous should be as the wicked,
that be far from thee: Shall not the Judge of all the earth do right?
Luther-Bibel 25 Das sei ferne von dir, dass du das tust und tötest den Gerechten
mit dem Gottlosen, sodass der Gerechte wäre gleich wie der Gottlose! Das sei
ferne von dir! Sollte der Richter aller Welt nicht gerecht richten?
Tekstuitleg van Gn 18,25
Gn 18,26 - Gn 18,26 : Abrahams voorbede -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,16 - Gn 18,17 - Gn 18,18 - Gn 18,19 - Gn 18,20 - Gn 18,21 - Gn 18,22 - Gn 18,23 - Gn 18,24 - Gn 18,25 - Gn 18,26 - Gn 18,27 - Gn 18,28 - Gn 18,29 - Gn 18,30 - Gn 18,31 - Gn 18,32 - Gn 18,33 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible And the LORD said, If I find in Sodom fifty righteous within
the city, then I will spare all the place for their sakes
Luther-Bibel 26 Der HERR sprach: Finde ich fünfzig Gerechte zu Sodom
in der Stadt, so will ich um ihretwillen dem ganzen Ort vergeben
Tekstuitleg van Gn 18,26 Dit vers Gn 18,26 telt 13 woorden en 57 letters De getalwaarde van Gn 18,26 is 3275 (5 X 5 X 131)
Gn 18,261 wajj´omèr (en hij zei) : prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act imperf 3de pers mann enk van het werkw ´âmar (zeggen) Taalgebruik in Tenach : ´âmar (zeggen) Taalgebruik in Genesis : ´âmar (zeggen) Gr legô (zeggen) Taalgebruik in NT : legô (zeggen) Taalgebruik in de Septuaginta : legô (zeggen) legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr leçon E to say Fr dire D sprechen (spreken) Tenach (1879) Pentateuch (594) Gn (315) Gn 18 (15) : (1) Gn 18,3 (2) Gn 18,6 (3) Gn 18,9 (4) Gn 18,10 (5) Gn 18,13 (6) Gn 18,15 (7) Gn 18,20 (8) Gn 18,23 (9) Gn 18,26 (10) Gn 18,27 (11) Gn 18,28 (12) Gn 18,29 (13) Gn 18,30 (14) Gn 18,31 (2X) (15) Gn 18,32 (2X)
Gn 18,262 JHWH Eigennaam van God Taalgebruik in Tenach : JHWH Taalgebruik in Genesis : JHWH Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26 Tenach (5193) Pentateuch (1326) Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26 In 128 (3³ X 3³ X 3³) verzen in Gn (Genesis) Gn 18 (18 = 6 + 6 + 6) (7) : (1) Gn 18,1 (2) Gn 18,13 (3) Gn 18,19 (4) Gn 18,20 (5) Gn 18,22 (6) Gn 18,26 (7) Gn 18,33
Gn 18,261 - 2 wajj´omèr JHWH (en JHWH zei) Tenach (204) Gn (18) : (1) Gn 2,18 (2) Gn 3,13 (3) Gn 3,14 (4) Gn 3,22 (5) Gn 4,6 (6) Gn 4,9 (7) Gn 4,15 (8) Gn 6,3 (9) Gn 6,7 (10) Gn 7,1 (11) Gn 8,21 (12) Gn 11,6 (13) Gn 12,1 (14) Gn 18,13 (15) Gn 18,20 (16) Gn 18,26 (17) Gn 25,23 (18) Gn 31,3
Gn 18,27 - Gn 18,27 : Abrahams voorbede -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,16 - Gn 18,17 - Gn 18,18 - Gn 18,19 - Gn 18,20 - Gn 18,21 - Gn 18,22 - Gn 18,23 - Gn 18,24 - Gn 18,25 - Gn 18,26 - Gn 18,27 - Gn 18,28 - Gn 18,29 - Gn 18,30 - Gn 18,31 - Gn 18,32 - Gn 18,33 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible [27] And Abraham answered and said, Behold now, I have taken
upon me to speak unto the Lord, which am but dust and ashes:
Luther-Bibel 27 Abraham antwortete und sprach: Ach siehe, ich habe mich unterwunden,
zu reden mit dem Herrn, wiewohl ich Erde und Asche bin
Tekstuitleg van Gn 18,27
2 ´abhërâhâm (Abraham) Zie ´abhërâm (Abram) Taalgebruik in Tenach : ´abhërâm (Abram) Taalgebruik in Genesis : ´abhërâm (Abram) Getalwaarde : aleph = 1 , beth = 2 , resj = 20 of 200 , he = 5 , mem = 13 of 40 ; totaal : 41 of 248 Tenach (128) Pentateuch (105) Gn (98) Gn 18 (7) : (1) Gn 18,6 (2) Gn 18,7 (3) Gn 18,13 (4) Gn 18,19 (5) Gn 18,23 (6) Gn 18,27 (7) Gn 18,33 wë´abhërâhâm (en Abraham) Tenach (8) : (1) Gn 17,24 (2) Gn 18,11 (3) Gn 18,16 (4) Gn 18,18 (5) Gn 18,22 (6) Gn 18,33 (7) Gn 21,5 (8) Gn 24,1
3 wajj´omèr (en hij zei) : prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act imperf 3de pers mann enk van het werkw ´âmar (zeggen) Taalgebruik in Tenach : ´âmar (zeggen) Taalgebruik in Genesis : ´âmar (zeggen) Gr legô (zeggen) Taalgebruik in NT : legô (zeggen) Taalgebruik in de Septuaginta : legô (zeggen) legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr leçon E to say Fr dire D sprechen (spreken) Tenach (1879) Pentateuch (594) Gn (315) Gn 18 (15) : (1) Gn 18,3 (2) Gn 18,6 (3) Gn 18,9 (4) Gn 18,10 (5) Gn 18,13 (6) Gn 18,15 (7) Gn 18,20 (8) Gn 18,23 (9) Gn 18,26 (10) Gn 18,27 (11) Gn 18,28 (12) Gn 18,29 (13) Gn 18,30 (14) Gn 18,31 (2X) (15) Gn 18,32 (2X)
8 ´elâ(j)w (tot hem) Voorvoegsel ´el + suffix derde persoon mannelijk enkelvoud ´l : voorzetsel ´èl (naar, tot) OF godsnaam El OF ontkenning ´al (niet) De verkorte vorm van de godsnaam ´èlohîm is ´èl Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (elkaars omgekeerde) Taalgebruik in Tenach : ´èl Taalgebruik in Genesis : ´èl Tenach (407) Pentateuch (118) Gn (53) Gn 18 (3) : (1) Gn 18,1 (2) Gn 18,9 (3) Gn 18,29 Voorzetsel ´el OF ´èl OF ontkenning ´al (niet) Tenach (3626) Pentateuch (1096) Genesis (296) Gn 18 (9) : (1) Gn 18,3 (´al nâ´) (2) Gn 18,6 (´èl) (3) Gn 18,7 (wë´èl en ´èl) (4) Gn 18,13 (´èl) (5) Gn 18,27 (´èl) (6) Gn 18,30 (´al nâ´) (7) Gn 18,31 (´èl) (8) Gn 18,32 (´al nâ´) (9) Gn 18,33 (´èl)
Gn 18,28 - Gn 18,28 : Abrahams voorbede -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,16 - Gn 18,17 - Gn 18,18 - Gn 18,19 - Gn 18,20 - Gn 18,21 - Gn 18,22 - Gn 18,23 - Gn 18,24 - Gn 18,25 - Gn 18,26 - Gn 18,27 - Gn 18,28 - Gn 18,29 - Gn 18,30 - Gn 18,31 - Gn 18,32 - Gn 18,33 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible [28] Peradventure there shall lack five of the fifty righteous:
wilt thou destroy all the city for lack of five? And he said, If I find there
forty and five, I will not destroy it
Luther-Bibel 28 Es könnten vielleicht fünf weniger als fünfzig Gerechte darin
sein; wolltest du denn die ganze Stadt verderben um der fünf willen? Er sprach:
Finde ich darin fünfundvierzig, so will ich sie nicht verderben
Tekstuitleg van Gn 18,28
11 wajj´omèr (en hij zei) : prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act imperf 3de pers mann enk van het werkw ´âmar (zeggen) Taalgebruik in Tenach : ´âmar (zeggen) Taalgebruik in Genesis : ´âmar (zeggen) Gr legô (zeggen) Taalgebruik in NT : legô (zeggen) Taalgebruik in de Septuaginta : legô (zeggen) legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr leçon E to say Fr dire D sprechen (spreken) Tenach (1879) Pentateuch (594) Gn (315) Gn 18 (15) : (1) Gn 18,3 (2) Gn 18,6 (3) Gn 18,9 (4) Gn 18,10 (5) Gn 18,13 (6) Gn 18,15 (7) Gn 18,20 (8) Gn 18,23 (9) Gn 18,26 (10) Gn 18,27 (11) Gn 18,28 (12) Gn 18,29 (13) Gn 18,30 (14) Gn 18,31 (2X) (15) Gn 18,32 (2X)
17 אַרְבָּעִימ = ´arëbâ`îm (veertig , 40) Taalgebruik
in Tenakh : ´arëbâ`îm
(veertig 40) Getalwaarde : aleph = 1 ; resj = 20 of 200 ; beth = 2 ;
ajin = 16 of 70 ; jod = 10 ; mem = 13 of 40 ; totaal : 62 of 323 (323)
Tenakh (91) Pentateuch (33) Eerdere Profeten (26) Latere Profeten (7) 12 Kleine
Profeten (3) Geschriften (22) Gn (11) : (1) Gn
5,13 (veertig in combinatie met 840) (2) Gn
7,4 (veertig dagen en veertig nachten) (3) Gn
7,12 (watervloed) (4) Gn
7,17 (watervloed) (5) Gn
8,6 (watervloed) (6) Gn
18,28 (45 rechtvaardigen) (7) Gn
18,29 (tweemaal : 40 rechtvaardigen) (8) Gn
25,20 (Isaak = 40 jaar , neemt Rebecca tot vrouw) (9) Gn
26,34 (Esau nam twee vrouwen, toen hij veertig jaar was) (10) Gn
32,16 (40 koeien) (11) Gn
50,3 (balseming van Jakob)
- וְאַרְבָּעִימ = wë´arëbâ`îm (en veertig , 40) Tenakh (8) : (1) Job 42,16 (2) Ezr 2,8 (3) Ezr 2,25 (4) Neh 7,62 (5) Neh 7,67 (6) Neh 9,21 (7) 1
Kr 19,18 (8) 2 Kr 24,1
- Grieks τεσσαρακοντα = tessarakonta (40) Zie : telwoorden Taalgebruik in het NT
: telwoorden Taalgebruik in de LXX : telwoorden Tenakh (115) Pentateuch (44) Eerdere Profeten (28) Latere Profeten (7) 12 Kleine
Profeten (2) Geschriften (29) Gn (12) : + Gn 47,28
- Latijn quadraginta Bijbel (146) OT (124) NT (22) Gn (11) Fr quarante N veertig E forty D vierzig Aramees : אַרְבָּעִין = ´arëbâ`îm (veertig) Arabisch : اَرْبَعُونَ = ´arba`ûna (veertig)
Gn 18,29 - Gn 18,29 : Abrahams voorbede -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,16 - Gn 18,17 - Gn 18,18 - Gn 18,19 - Gn 18,20 - Gn 18,21 - Gn 18,22 - Gn 18,23 - Gn 18,24 - Gn 18,25 - Gn 18,26 - Gn 18,27 - Gn 18,28 - Gn 18,29 - Gn 18,30 - Gn 18,31 - Gn 18,32 - Gn 18,33 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible [29] And he spake unto him yet again, and said, Peradventure
there shall be forty found there And he said, I will not do it for forty's
sake
Luther-Bibel 29 Und er fuhr fort mit ihm zu reden und sprach: Man könnte vielleicht
vierzig darin finden Er aber sprach: Ich will ihnen nichts tun um der vierzig
willen
Tekstuitleg van Gn 18,29
4 ´elâ(j)w (tot hem) Voorvoegsel ´el + suffix derde persoon mannelijk enkelvoud ´l : voorzetsel ´èl (naar, tot) OF godsnaam El OF ontkenning ´al (niet) De verkorte vorm van de godsnaam ´èlohîm is ´èl Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (elkaars omgekeerde) Taalgebruik in Tenach : ´èl Taalgebruik in Genesis : ´èl Tenach (407) Pentateuch (118) Gn (53) Gn 18 (3) : (1) Gn 18,1 (2) Gn 18,9 (3) Gn 18,29 Voorzetsel ´el OF ´èl OF ontkenning ´al (niet) Tenach (3626) Pentateuch (1096) Genesis (296) Gn 18 (9) : (1) Gn 18,3 (´al nâ´) (2) Gn 18,6 (´èl) (3) Gn 18,7 (wë´èl en ´èl) (4) Gn 18,13 (´èl) (5) Gn 18,27 (´èl) (6) Gn 18,30 (´al nâ´) (7) Gn 18,31 (´èl) (8) Gn 18,32 (´al nâ´) (9) Gn 18,33 (´èl)
5 wajj´omèr (en hij zei) : prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act imperf 3de pers mann enk van het werkw ´âmar (zeggen) Taalgebruik in Tenach : ´âmar (zeggen) Taalgebruik in Genesis : ´âmar (zeggen) Gr legô (zeggen) Taalgebruik in NT : legô (zeggen) Taalgebruik in de Septuaginta : legô (zeggen) legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr leçon E to say Fr dire D sprechen (spreken) Tenach (1879) Pentateuch (594) Gn (315) Gn 18 (15) : (1) Gn 18,3 (2) Gn 18,6 (3) Gn 18,9 (4) Gn 18,10 (5) Gn 18,13 (6) Gn 18,15 (7) Gn 18,20 (8) Gn 18,23 (9) Gn 18,26 (10) Gn 18,27 (11) Gn 18,28 (12) Gn 18,29 (13) Gn 18,30 (14) Gn 18,31 (2X) (15) Gn 18,32 (2X)
9 אַרְבָּעִימ = ´arëbâ`îm (veertig , 40) Taalgebruik
in Tenakh : ´arëbâ`îm
(veertig 40) Getalwaarde : aleph = 1 ; resj = 20 of 200 ; beth = 2 ;
ajin = 16 of 70 ; jod = 10 ; mem = 13 of 40 ; totaal : 62 of 323 (323)
Tenakh (91) Pentateuch (33) Eerdere Profeten (26) Latere Profeten (7) 12 Kleine
Profeten (3) Geschriften (22) Gn (11) : (1) Gn
5,13 (veertig in combinatie met 840) (2) Gn
7,4 (veertig dagen en veertig nachten) (3) Gn
7,12 (watervloed) (4) Gn
7,17 (watervloed) (5) Gn
8,6 (watervloed) (6) Gn
18,28 (45 rechtvaardigen) (7) Gn
18,29 (tweemaal : 40 rechtvaardigen) (8) Gn
25,20 (Isaak = 40 jaar , neemt Rebecca tot vrouw) (9) Gn
26,34 (Esau nam twee vrouwen, toen hij veertig jaar was) (10) Gn
32,16 (40 koeien) (11) Gn
50,3 (balseming van Jakob)
- וְאַרְבָּעִימ = wë´arëbâ`îm (en veertig , 40) Tenakh (8) : (1) Job 42,16 (2) Ezr 2,8 (3) Ezr 2,25 (4) Neh 7,62 (5) Neh 7,67 (6) Neh 9,21 (7) 1
Kr 19,18 (8) 2 Kr 24,1
- Grieks τεσσαρακοντα = tessarakonta (40) Zie : telwoorden Taalgebruik in het NT
: telwoorden Taalgebruik in de LXX : telwoorden Tenakh (115) Pentateuch (44) Eerdere Profeten (28) Latere Profeten (7) 12 Kleine
Profeten (2) Geschriften (29) Gn (12) : + Gn 47,28
- Latijn quadraginta Bijbel (146) OT (124) NT (22) Gn (11) Fr quarante N veertig E forty D vierzig Aramees : אַרְבָּעִין = ´arëbâ`îm (veertig) Arabisch : اَرْبَعُونَ = ´arba`ûna (veertig)
Gn 18,30 - Gn 18,30 : Abrahams voorbede -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,16 - Gn 18,17 - Gn 18,18 - Gn 18,19 - Gn 18,20 - Gn 18,21 - Gn 18,22 - Gn 18,23 - Gn 18,24 - Gn 18,25 - Gn 18,26 - Gn 18,27 - Gn 18,28 - Gn 18,29 - Gn 18,30 - Gn 18,31 - Gn 18,32 - Gn 18,33 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible [30] And he said unto him, Oh let not the Lord be angry,
and I will speak: Peradventure there shall thirty be found there And he said,
I will not do it, if I find thirty there
Luther-Bibel 30 Abraham sprach: Zürne nicht, Herr, dass ich noch mehr rede
Man könnte vielleicht dreißig darin finden Er aber sprach: Finde ich dreißig
darin, so will ich ihnen nichts tun
Tekstuitleg van Gn 18,30
1 wajj´omèr (en hij zei) : prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act imperf 3de pers mann enk van het werkw ´âmar (zeggen) Taalgebruik in Tenach : ´âmar (zeggen) Taalgebruik in Genesis : ´âmar (zeggen) Gr legô (zeggen) Taalgebruik in NT : legô (zeggen) Taalgebruik in de Septuaginta : legô (zeggen) legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr leçon E to say Fr dire D sprechen (spreken) Tenach (1879) Pentateuch (594) Gn (315) Gn 18 (15) : (1) Gn 18,3 (2) Gn 18,6 (3) Gn 18,9 (4) Gn 18,10 (5) Gn 18,13 (6) Gn 18,15 (7) Gn 18,20 (8) Gn 18,23 (9) Gn 18,26 (10) Gn 18,27 (11) Gn 18,28 (12) Gn 18,29 (13) Gn 18,30 (14) Gn 18,31 (2X) (15) Gn 18,32 (2X)
2 ´elâ(j)w (tot hem) Voorvoegsel ´el + suffix derde persoon mannelijk enkelvoud ´l : voorzetsel ´èl (naar, tot) OF godsnaam El OF ontkenning ´al (niet) De verkorte vorm van de godsnaam ´èlohîm is ´èl Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (elkaars omgekeerde) Taalgebruik in Tenach : ´èl Taalgebruik in Genesis : ´èl Tenach (407) Pentateuch (118) Gn (53) Gn 18 (3) : (1) Gn 18,1 (2) Gn 18,9 (3) Gn 18,29 Voorzetsel ´el OF ´èl OF ontkenning ´al (niet) Tenach (3626) Pentateuch (1096) Genesis (296) Gn 18 (9) : (1) Gn 18,3 (´al nâ´) (2) Gn 18,6 (´èl) (3) Gn 18,7 (wë´èl en ´èl) (4) Gn 18,13 (´èl) (5) Gn 18,27 (´èl) (6) Gn 18,30 (´al nâ´) (7) Gn 18,31 (´èl) (8) Gn 18,32 (´al nâ´) (9) Gn 18,33 (´èl)
Gn 18,31 - Gn 18,31 : Abrahams voorbede -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,16 - Gn 18,17 - Gn 18,18 - Gn 18,19 - Gn 18,20 - Gn 18,21 - Gn 18,22 - Gn 18,23 - Gn 18,24 - Gn 18,25 - Gn 18,26 - Gn 18,27 - Gn 18,28 - Gn 18,29 - Gn 18,30 - Gn 18,31 - Gn 18,32 - Gn 18,33 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible [31] And he said, Behold now, I have taken upon me to speak
unto the Lord: Peradventure there shall be twenty found there And he said,
I will not destroy it for twenty's sake
Luther-Bibel 31 Und er sprach: Ach siehe, ich habe mich unterwunden, mit dem
Herrn zu reden Man könnte vielleicht zwanzig darin finden Er antwortete: Ich
will sie nicht verderben um der zwanzig willen
Tekstuitleg van Gn 18,31
1 wajj´omèr (en hij zei) : prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act imperf 3de pers mann enk van het werkw ´âmar (zeggen) Taalgebruik in Tenach : ´âmar (zeggen) Taalgebruik in Genesis : ´âmar (zeggen) Gr legô (zeggen) Taalgebruik in NT : legô (zeggen) Taalgebruik in de Septuaginta : legô (zeggen) legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr leçon E to say Fr dire D sprechen (spreken) Tenach (1879) Pentateuch (594) Gn (315) Gn 18 (15) : (1) Gn 18,3 (2) Gn 18,6 (3) Gn 18,9 (4) Gn 18,10 (5) Gn 18,13 (6) Gn 18,15 (7) Gn 18,20 (8) Gn 18,23 (9) Gn 18,26 (10) Gn 18,27 (11) Gn 18,28 (12) Gn 18,29 (13) Gn 18,30 (14) Gn 18,31 (2X) (15) Gn 18,32 (2X)
6 ´elâ(j)w (tot hem) Voorvoegsel ´el + suffix derde persoon mannelijk enkelvoud ´l : voorzetsel ´èl (naar, tot) OF godsnaam El OF ontkenning ´al (niet) De verkorte vorm van de godsnaam ´èlohîm is ´èl Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (elkaars omgekeerde) Taalgebruik in Tenach : ´èl Taalgebruik in Genesis : ´èl Tenach (407) Pentateuch (118) Gn (53) Gn 18 (3) : (1) Gn 18,1 (2) Gn 18,9 (3) Gn 18,29 Voorzetsel ´el OF ´èl OF ontkenning ´al (niet) Tenach (3626) Pentateuch (1096) Genesis (296) Gn 18 (9) : (1) Gn 18,3 (´al nâ´) (2) Gn 18,6 (´èl) (3) Gn 18,7 (wë´èl en ´èl) (4) Gn 18,13 (´èl) (5) Gn 18,27 (´èl) (6) Gn 18,30 (´al nâ´) (7) Gn 18,31 (´èl) (8) Gn 18,32 (´al nâ´) (9) Gn 18,33 (´èl)
12 wajj´omèr (en hij zei) : prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act imperf 3de pers mann enk van het werkw ´âmar (zeggen) Taalgebruik in Tenach : ´âmar (zeggen) Taalgebruik in Genesis : ´âmar (zeggen) Gr legô (zeggen) Taalgebruik in NT : legô (zeggen) Taalgebruik in de Septuaginta : legô (zeggen) legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr leçon E to say Fr dire D sprechen (spreken) Tenach (1879) Pentateuch (594) Gn (315) Gn 18 (15) : (1) Gn 18,3 (2) Gn 18,6 (3) Gn 18,9 (4) Gn 18,10 (5) Gn 18,13 (6) Gn 18,15 (7) Gn 18,20 (8) Gn 18,23 (9) Gn 18,26 (10) Gn 18,27 (11) Gn 18,28 (12) Gn 18,29 (13) Gn 18,30 (14) Gn 18,31 (2X) (15) Gn 18,32 (2X)
Gn 18,32 - Gn 18,32 : Abrahams voorbede -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,16 - Gn 18,17 - Gn 18,18 - Gn 18,19 - Gn 18,20 - Gn 18,21 - Gn 18,22 - Gn 18,23 - Gn 18,24 - Gn 18,25 - Gn 18,26 - Gn 18,27 - Gn 18,28 - Gn 18,29 - Gn 18,30 - Gn 18,31 - Gn 18,32 - Gn 18,33 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible [32] And he said, Oh let not the Lord be angry, and I will
speak yet but this once: Peradventure ten shall be found there And he said,
I will not destroy it for ten's sake
Luther-Bibel 32 Und er sprach: Ach, zürne nicht, Herr, dass ich nur noch einmal
rede Man könnte vielleicht zehn darin finden Er aber sprach: Ich will sie
nicht verderben um der zehn willen
Tekstuitleg van Gn 18,32
1 wajj´omèr (en hij zei) : prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act imperf 3de pers mann enk van het werkw ´âmar (zeggen) Taalgebruik in Tenach : ´âmar (zeggen) Taalgebruik in Genesis : ´âmar (zeggen) Gr legô (zeggen) Taalgebruik in NT : legô (zeggen) Taalgebruik in de Septuaginta : legô (zeggen) legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr leçon E to say Fr dire D sprechen (spreken) Tenach (1879) Pentateuch (594) Gn (315) Gn 18 (15) : (1) Gn 18,3 (2) Gn 18,6 (3) Gn 18,9 (4) Gn 18,10 (5) Gn 18,13 (6) Gn 18,15 (7) Gn 18,20 (8) Gn 18,23 (9) Gn 18,26 (10) Gn 18,27 (11) Gn 18,28 (12) Gn 18,29 (13) Gn 18,30 (14) Gn 18,31 (2X) (15) Gn 18,32 (2X)
2 ´elâ(j)w (tot hem) Voorvoegsel ´el + suffix derde persoon mannelijk enkelvoud ´l : voorzetsel ´èl (naar, tot) OF godsnaam El OF ontkenning ´al (niet) De verkorte vorm van de godsnaam ´èlohîm is ´èl Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (elkaars omgekeerde) Taalgebruik in Tenach : ´èl Taalgebruik in Genesis : ´èl Tenach (407) Pentateuch (118) Gn (53) Gn 18 (3) : (1) Gn 18,1 (2) Gn 18,9 (3) Gn 18,29 Voorzetsel ´el OF ´èl OF ontkenning ´al (niet) Tenach (3626) Pentateuch (1096) Genesis (296) Gn 18 (9) : (1) Gn 18,3 (´al nâ´) (2) Gn 18,6 (´èl) (3) Gn 18,7 (wë´èl en ´èl) (4) Gn 18,13 (´èl) (5) Gn 18,27 (´èl) (6) Gn 18,30 (´al nâ´) (7) Gn 18,31 (´èl) (8) Gn 18,32 (´al nâ´) (9) Gn 18,33 (´èl)
13 wajj´omèr (en hij zei) : prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act imperf 3de pers mann enk van het werkw ´âmar (zeggen) Taalgebruik in Tenach : ´âmar (zeggen) Taalgebruik in Genesis : ´âmar (zeggen) Gr legô (zeggen) Taalgebruik in NT : legô (zeggen) Taalgebruik in de Septuaginta : legô (zeggen) legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les , Fr leçon E to say Fr dire D sprechen (spreken) Tenach (1879) Pentateuch (594) Gn (315) Gn 18 (15) : (1) Gn 18,3 (2) Gn 18,6 (3) Gn 18,9 (4) Gn 18,10 (5) Gn 18,13 (6) Gn 18,15 (7) Gn 18,20 (8) Gn 18,23 (9) Gn 18,26 (10) Gn 18,27 (11) Gn 18,28 (12) Gn 18,29 (13) Gn 18,30 (14) Gn 18,31 (2X) (15) Gn 18,32 (2X)
Gn 18,33 - Gn 18,33 : Abrahams voorbede -- Gn 18 -- Gn 18,1-15 -- Gn 18,16-33 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 18,16 - Gn 18,17 - Gn 18,18 - Gn 18,19 - Gn 18,20 - Gn 18,21 - Gn 18,22 - Gn 18,23 - Gn 18,24 - Gn 18,25 - Gn 18,26 - Gn 18,27 - Gn 18,28 - Gn 18,29 - Gn 18,30 - Gn 18,31 - Gn 18,32 - Gn 18,33 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible [33] And the LORD went his way, as soon as he had left communing
with Abraham: and Abraham returned unto his place
Luther-Bibel 33 Und der HERR ging weg, nachdem er aufgehört hatte, mit Abraham
zu reden; und Abraham kehrte wieder um an seinen Ort
Tekstuitleg van Gn 18,33
2 JHWH Eigennaam van God Taalgebruik in Tenach : JHWH Taalgebruik in Genesis : JHWH Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26 Tenach (5193) Pentateuch (1326) Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26 In 128 (3³ X 3³ X 3³) verzen in Gn (Genesis) Gn 18 (18 = 6 + 6 + 6) (7) : (1) Gn 18,1 (2) Gn 18,13 (3) Gn 18,19 (4) Gn 18,20 (5) Gn 18,22 (6) Gn 18,26 (7) Gn 18,33
6 ´elâ(j)w (tot hem) Voorvoegsel ´el + suffix derde persoon mannelijk enkelvoud ´l : voorzetsel ´èl (naar, tot) OF godsnaam El OF ontkenning ´al (niet) De verkorte vorm van de godsnaam ´èlohîm is ´èl Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (elkaars omgekeerde) Taalgebruik in Tenach : ´èl Taalgebruik in Genesis : ´èl Tenach (407) Pentateuch (118) Gn (53) Gn 18 (3) : (1) Gn 18,1 (2) Gn 18,9 (3) Gn 18,29 Voorzetsel ´el OF ´èl OF ontkenning ´al (niet) Tenach (3626) Pentateuch (1096) Genesis (296) Gn 18 (9) : (1) Gn 18,3 (´al nâ´) (2) Gn 18,6 (´èl) (3) Gn 18,7 (wë´èl en ´èl) (4) Gn 18,13 (´èl) (5) Gn 18,27 (´èl) (6) Gn 18,30 (´al nâ´) (7) Gn 18,31 (´èl) (8) Gn 18,32 (´al nâ´) (9) Gn 18,33 (´èl)
7 ´abhërâhâm (Abraham) Zie ´abhërâm (Abram) Taalgebruik in Tenach : ´abhërâm (Abram) Taalgebruik in Genesis : ´abhërâm (Abram) Getalwaarde : aleph = 1 , beth = 2 , resj = 20 of 200 , he = 5 , mem = 13 of 40 ; totaal : 41 of 248 Tenach (128) Pentateuch (105) Gn (98) Gn 18 (7) : (1) Gn 18,6 (2) Gn 18,7 (3) Gn 18,13 (4) Gn 18,19 (5) Gn 18,23 (6) Gn 18,27 (7) Gn 18,33 wë´abhërâhâm (en Abraham) Tenach (8) : (1) Gn 17,24 (2) Gn 18,11 (3) Gn 18,16 (4) Gn 18,18 (5) Gn 18,22 (6) Gn 18,33 (7) Gn 21,5 (8) Gn 24,1
8 ´abhërâhâm (Abraham) Zie ´abhërâm (Abram) Taalgebruik in Tenach : ´abhërâm (Abram) Taalgebruik in Genesis : ´abhërâm (Abram) Getalwaarde : aleph = 1 , beth = 2 , resj = 20 of 200 , he = 5 , mem = 13 of 40 ; totaal : 41 of 248 Tenach (128) Pentateuch (105) Gn (98) Gn 18 (7) : (1) Gn 18,6 (2) Gn 18,7 (3) Gn 18,13 (4) Gn 18,19 (5) Gn 18,23 (6) Gn 18,27 (7) Gn 18,33 wë´abhërâhâm (en Abraham) Tenach (8) : (1) Gn 17,24 (2) Gn 18,11 (3) Gn 18,16 (4) Gn 18,18 (5) Gn 18,22 (6) Gn 18,33 (7) Gn 21,5 (8) Gn 24,1
- Hebreeuwse tekst OF modern Hebreeuws NT
וַיֵּרָא אֵלָיו יְהוָה בְּאֵלֹנֵי מַמְרֵא וְהוּא יֹשֵׁב פֶּתַח־הָאֹהֶל כְּחֹם הַיֹּום׃ 1 וַיִּשָּׂא עֵינָיו וַיַּרְא וְהִנֵּה שְׁלֹשָׁה אֲנָשִׁים נִצָּבִים עָלָיו וַיַּרְא וַיָּרָץ לִקְרָאתָם מִפֶּתַח הָאֹהֶל וַיִּשְׁתַּחוּ אָרְצָה׃ 2 וַיֹּאמַר אֲדֹנָי אִם־נָא מָצָאתִי חֵן בְּעֵינֶיךָ אַל־נָא תַעֲבֹר מֵעַל עַבְדֶּךָ׃ 3 יֻקַּח־נָא מְעַט־מַיִם וְרַחֲצוּ רַגְלֵיכֶם וְהִשָּׁעֲנוּ תַּחַת הָעֵץ׃ 4 וְאֶקְחָה פַת־לֶחֶם וְסַעֲדוּ לִבְּכֶם אַחַר תַּעֲבֹרוּ כִּי־עַל־כֵּן עֲבַרְתֶּם עַל־עַבְדְּכֶם וַיֹּאמְרוּ כֵּן תַּעֲשֶׂה כַּאֲשֶׁר דִּבַּרְתָּ׃ 5 וַיְמַהֵר אַבְרָהָם הָאֹהֱלָה אֶל־שָׂרָה וַיֹּאמֶר מַהֲרִי שְׁלֹשׁ סְאִים קֶמַח סֹלֶת לוּשִׁי וַעֲשִׂי עֻגֹות׃ 6 וְאֶל־הַבָּקָר רָץ אַבְרָהָם וַיִּקַּח בֶּן־בָּקָר רַךְ וָטֹוב וַיִּתֵּן אֶל־הַנַּעַר וַיְמַהֵר לַעֲשֹׂות אֹתֹו׃ 7 וַיִּקַּח חֶמְאָה וְחָלָב וּבֶן־הַבָּקָר אֲשֶׁר עָשָׂה וַיִּתֵּן לִפְנֵיהֶם וְהוּא־עֹמֵד עֲלֵיהֶם תַּחַת הָעֵץ וַיֹּאכֵלוּ׃ 8 וַיֹּאמְרוּ אֵלָיו אַיֵּה שָׂרָה אִשְׁתֶּךָ וַיֹּאמֶר הִנֵּה בָאֹהֶל׃ 9 וַיֹּאמֶר שֹׁוב אָשׁוּב אֵלֶיךָ כָּעֵת חַיָּה וְהִנֵּה־בֵן לְשָׂרָה אִשְׁתֶּךָ וְשָׂרָה שֹׁמַעַת פֶּתַח הָאֹהֶל וְהוּא אַחֲרָיו׃ 10 וְאַבְרָהָם וְשָׂרָה זְקֵנִים בָּאִים בַּיָּמִים חָדַל לִהְיֹות לְשָׂרָה אֹרַח כַּנָּשִׁים׃ 11 וַתִּצְחַק שָׂרָה בְּקִרְבָּהּ לֵאמֹר אַחֲרֵי בְלֹתִי הָיְתָה־לִּי עֶדְנָה וַאדֹנִי זָקֵן׃ 12 וַיֹּאמֶר יְהוָה אֶל־אַבְרָהָם לָמָּה זֶּה צָחֲקָה שָׂרָה לֵאמֹר הַאַף אֻמְנָם אֵלֵד וַאֲנִי זָקַנְתִּי׃ 13 הֲיִפָּלֵא מֵיְהוָה דָּבָר לַמֹּועֵד אָשׁוּב אֵלֶיךָ כָּעֵת חַיָּה וּלְשָׂרָה בֵן׃ 14 וַתְּכַחֵשׁ שָׂרָה ׀ לֵאמֹר לֹא צָחַקְתִּי כִּי ׀ יָרֵאָה וַיֹּאמֶר ׀ לֹא כִּי צָחָקְתְּ׃ 15 וַיָּקֻמוּ מִשָּׁם הָאֲנָשִׁים וַיַּשְׁקִפוּ עַל־פְּנֵי סְדֹם וְאַבְרָהָם הֹלֵךְ עִמָּם לְשַׁלְּחָם׃ 16 וַיהֹוָה אָמָר הַמְכַסֶּה אֲנִי מֵאַבְרָהָם אֲשֶׁר אֲנִי עֹשֶׂה׃ 17 וְאַבְרָהָם הָיֹו יִהְיֶה לְגֹוי גָּדֹול וְעָצוּם וְנִבְרְכוּ בֹו כֹּל גֹּויֵי הָאָרֶץ׃ 18 כִּי יְדַעְתִּיו לְמַעַן אֲשֶׁר יְצַוֶּה אֶת־בָּנָיו וְאֶת־בֵּיתֹו אַחֲרָיו וְשָׁמְרוּ דֶּרֶךְ יְהוָה לַעֲשֹׂות צְדָקָה וּמִשְׁפָּט לְמַעַן הָבִיא יְהוָה עַל־אַבְרָהָם אֵת אֲשֶׁר־דִּבֶּר עָלָיו׃ 19 וַיֹּאמֶר יְהוָה זַעֲקַת סְדֹם וַעֲמֹרָה כִּי־רָבָּה וְחַטָּאתָם כִּי כָבְדָה מְאֹד׃ 20 אֵרֲדָה־נָּא וְאֶרְאֶה הַכְּצַעֲקָתָהּ הַבָּאָה אֵלַי עָשׂוּ ׀ כָּלָה וְאִם־לֹא אֵדָעָה׃ 21 וַיִּפְנוּ מִשָּׁם הָאֲנָשִׁים וַיֵּלְכוּ סְדֹמָה וְאַבְרָהָם עֹודֶנּוּ עֹמֵד לִפְנֵי יְהוָה׃ 22 וַיִּגַּשׁ אַבְרָהָם וַיֹּאמַר הַאַף תִּסְפֶּה צַדִּיק עִם־רָשָׁע׃ 23 אוּלַי יֵשׁ חֲמִשִּׁים צַדִּיקִם בְּתֹוךְ הָעִיר הַאַף תִּסְפֶּה וְלֹא־תִשָּׂא לַמָּקֹום לְמַעַן חֲמִשִּׁים הַצַּדִּיקִם אֲשֶׁר בְּקִרְבָּהּ׃ 24 חָלִלָה לְּךָ מֵעֲשֹׂת ׀ כַּדָּבָר הַזֶּה לְהָמִית צַדִּיק עִם־רָשָׁע וְהָיָה כַצַּדִּיק כָּרָשָׁע חָלִלָה לָּךְ הֲשֹׁפֵט כָּל־הָאָרֶץ לֹא יַעֲשֶׂה מִשְׁפָּט׃ 25 וַיֹּאמֶר יְהוָה אִם־אֶמְצָא בִסְדֹם חֲמִשִּׁים צַדִּיקִם בְּתֹוךְ הָעִיר וְנָשָׂאתִי לְכָל־הַמָּקֹום בַּעֲבוּרָם׃ 26 וַיַּעַן אַבְרָהָם וַיֹּאמַר הִנֵּה־נָא הֹואַלְתִּי לְדַבֵּר אֶל־אֲדֹנָי וְאָנֹכִי עָפָר וָאֵפֶר׃ 27 אוּלַי יַחְסְרוּן חֲמִשִּׁים הַצַּדִּיקִם חֲמִשָּׁה הֲתַשְׁחִית בַּחֲמִשָּׁה אֶת־כָּל־הָעִיר וַיֹּאמֶר לֹא אַשְׁחִית אִם־אֶמְצָא שָׁם אַרְבָּעִים וַחֲמִשָּׁה׃ 28 וַיֹּסֶף עֹוד לְדַבֵּר אֵלָיו וַיֹּאמַר אוּלַי יִמָּצְאוּן שָׁם אַרְבָּעִים וַיֹּאמֶר לֹא אֶעֱשֶׂה בַּעֲבוּר הָאַרְבָּעִים׃ 29 וַיֹּאמֶר אַל־נָא יִחַר לַאדֹנָי וַאֲדַבֵּרָה אוּלַי יִמָּצְאוּן שָׁם שְׁלֹשִׁים וַיֹּאמֶר לֹא אֶעֱשֶׂה אִם־אֶמְצָא שָׁם שְׁלֹשִׁים׃ 30 וַיֹּאמֶר הִנֵּה־נָא הֹואַלְתִּי לְדַבֵּר אֶל־אֲדֹנָי אוּלַי יִמָּצְאוּן שָׁם עֶשְׂרִים וַיֹּאמֶר לֹא אַשְׁחִית בַּעֲבוּר הָעֶשְׂרִים׃ 31 וַיֹּאמֶר אַל־נָא יִחַר לַאדֹנָי וַאֲדַבְּרָה אַךְ־הַפַּעַם אוּלַי יִמָּצְאוּן שָׁם עֲשָׂרָה וַיֹּאמֶר לֹא אַשְׁחִית בַּעֲבוּר הָעֲשָׂרָה׃ 32 וַיֵּלֶךְ יְהוָה כַּאֲשֶׁר כִּלָּה לְדַבֵּר אֶל־אַבְרָהָם וְאַבְרָהָם שָׁב לִמְקֹמֹו׃ 33
בראשית פרק יח א וְאִתְגְּלִי לֵיהּ יְיָ, בְּמֵישְׁרֵי מַמְרֵא; וְהוּא יָתֵיב בִּתְרַע מַשְׁכְּנָא, כְּמֵיחַם יוֹמָא ב וּזְקַף עֵינוֹהִי, וַחֲזָא, וְהָא תְּלָתָא גֻּבְרִין, קָיְמִין עִלָּווֹהִי; וַחֲזָא, וּרְהַט לְקַדָּמוּתְהוֹן מִתְּרַע מַשְׁכְּנָא, וּסְגֵיד, עַל אַרְעָא ג וַאֲמַר: יְיָ, אִם כְּעַן אַשְׁכַּחִית רַחֲמִין קֳדָמָךְ--לָא כְּעַן תִּעְבַּר, מֵעַל עַבְדָּךְ ד יִסְּבוּן כְּעַן זְעֵיר מַיָּא, וְאַסְחוֹ רַגְלֵיכוֹן; וְאִסְתְּמִיכוּ, תְּחוֹת אִילָנָא ה וְאֶסַּב פִּתָּא דְּלַחְמָא וּסְעוּדוּ לִבְּכוֹן, בָּתַר כֵּין תִּעְבְּרוּן--אֲרֵי עַל כֵּין עֲבַרְתּוּן, עַל עַבְדְּכוֹן; וַאֲמַרוּ, כֵּין תַּעֲבֵיד כְּמָא דְּמַלֵּילְתָּא ו וְאוֹחִי אַבְרָהָם לְמַשְׁכְּנָא, לְוָת שָׂרָה; וַאֲמַר, אוֹחַא תְּלָת סָאוָן קִמְחָא סֻלְתָּא--לוּשִׁי, וַעֲבִידִי גְּרִיצָן ז וּלְבֵית תּוֹרֵי, רְהַט אַבְרָהָם; וּנְסֵיב בַּר תּוֹרֵי רַכִּיךְ וְטָב, וִיהַב לְעוּלֵימָא, וְאוֹחִי, לְמֶעֱבַד יָתֵיהּ ח וּנְסֵיב שְׁמַן וַחֲלַב, וּבַר תּוֹרֵי דַּעֲבַד, וִיהַב, קֳדָמֵיהוֹן; וְהוּא מְשַׁמֵּישׁ עִלָּוֵיהוֹן תְּחוֹת אִילָנָא, וַאֲכַלוּ ט וַאֲמַרוּ לֵיהּ, אָן שָׂרָה אִתְּתָךְ; וַאֲמַר, הָא בְּמַשְׁכְּנָא י וַאֲמַר, מְתָב אֲתוּב לְוָתָךְ כְּעִדָּן דְּאַתּוּן קַיָּמִין, וְהָא בְּרָא, לְשָׂרָה אִתְּתָךְ; וְשָׂרָה שְׁמַעַת בִּתְרַע מַשְׁכְּנָא, וְהוּא אֲחוֹרוֹהִי יא וְאַבְרָהָם וְשָׂרָה סִיבוּ, עָאלוּ בְּיוֹמִין; פְּסַק מִלְּמִהְוֵי לְשָׂרָה, אוֹרַח כִּנְשַׁיָּא יב וְחַיֵּיכַת שָׂרָה, בִּמְעַהָא לְמֵימַר: בָּתַר דְּסֵיבִית תְּהֵי לִי עוּלֵימוּ, וְרִבּוֹנִי סִיב יג וַאֲמַר יְיָ, לְאַבְרָהָם: לְמָא דְּנָן חַיֵּיכַת שָׂרָה לְמֵימַר, הַבְּקֻשְׁטָא אוֹלֵיד--וַאֲנָא סֵיבִית יד הֲיִתְכַּסַּא מִן קֳדָם יְיָ, פִּתְגָמָא; לִזְמַן אֲתוּב לְוָתָךְ, כְּעִדָּן דְּאַתּוּן קַיָּמִין--וּלְשָׂרָה בַּר טו וְכַדֵּיבַת שָׂרָה לְמֵימַר לָא חַיֵּיכִית, אֲרֵי דְּחֵילַת; וַאֲמַר לָא, בְּרַם חַיֵּיכְתְּ טז וְקָמוּ מִתַּמָּן גֻּבְרַיָּא, וְאִסְתַּכִיאוּ עַל אַפֵּי סְדוֹם; וְאַבְרָהָם--אָזֵיל עִמְּהוֹן, לְאַלְווֹאֵיהוֹן יז וַייָ, אֲמַר: הַמְכַסֵּי אֲנָא מֵאַבְרָהָם, דַּאֲנָא עָבֵיד יח וְאַבְרָהָם--מִהְוָה יִהְוֵי לְעַם סַגִּי, וְתַקִּיף; וְיִתְבָּרְכוּן בְּדִילֵיהּ--כֹּל, עַמְמֵי אַרְעָא יט אֲרֵי גְּלֵי קֳדָמַי, בְּדִיל דִּיפַקֵּיד יָת בְּנוֹהִי וְיָת אֲנָשׁ בֵּיתֵיהּ בָּתְרוֹהִי, וְיִטְּרוּן אוֹרְחָן דְּתָקְנָן קֳדָם יְיָ, לְמֶעֱבַד צְדַקְתָּא וְדִינָא--בְּדִיל, דְּיַיְתֵי יְיָ עַל אַבְרָהָם, יָת דְּמַלֵּיל, עֲלוֹהִי כ וַאֲמַר יְיָ, קְבִילַת סְדוֹם וַעֲמוֹרָה אֲרֵי סְגִיאַת; וְחוֹבַתְהוֹן--אֲרֵי תְּקֵיפַת, לַחְדָּא כא אֶתְגְּלֵי כְּעַן וַאֲדוּן, הֲכִקְבִילַתְהוֹן דְּעַאלַת לִקְדָמַי עֲבַדוּ אַעֲבֵיד עִמְּהוֹן גְּמֵירָא אִם לָא תָּיְבִין; וְאִם תָּיְבִין, לָא אֶתְפְּרַע כב וְאִתְפְּנִיאוּ מִתַּמָּן גֻּבְרַיָּא, וַאֲזַלוּ לִסְדוֹם; וְאַבְרָהָם--עַד כְּעַן מְשַׁמֵּישׁ בִּצְלוֹ, קֳדָם יְיָ כג וּקְרֵיב אַבְרָהָם, וַאֲמַר: הֲבִרְגַז תְּשֵׁיצֵי, זַכָּאָה עִם חַיָּבָא כד מָאִם אִית חַמְשִׁין זַכָּאִין, בְּגוֹ קַרְתָּא; הֲבִרְגַז תְּשֵׁיצֵי וְלָא תִּשְׁבּוֹק לְאַתְרָא, בְּדִיל חַמְשִׁין זַכָּאִין דִּבְגַוַּהּ כה קֻשְׁטָא אִנּוּן דִּינָךְ מִלְּמֶעֱבַד כְּפִתְגָמָא הָדֵין, לְשֵׁיצָאָה זַכָּאָה עִם חַיָּבָא, וִיהֵי זַכָּאָה, כְּחַיָּבָא; קֻשְׁטָא אִנּוּן דִּינָךְ--הֲדַיָּן כָּל אַרְעָא, בְּרַם יַעֲבֵיד דִּינָא כו וַאֲמַר יְיָ, אִם אַשְׁכַּח בִּסְדוֹם חַמְשִׁין זַכָּאִין בְּגוֹ קַרְתָּא--וְאֶשְׁבּוֹק לְכָל אַתְרָא, בְּדִילְהוֹן כז וַאֲתֵיב אַבְרָהָם, וַאֲמַר: הָא כְּעַן שָׁרִיתִי לְמַלָּלָא קֳדָם יְיָ, וַאֲנָא עֲפַר וּקְטַם כח מָאִם יַחְסְרוּן חַמְשִׁין זַכָּאִין, חַמְשָׁא--הַתְחַבֵּיל בְּחַמְשָׁא, יָת כָּל קַרְתָּא; וַאֲמַר, לָא אֲחַבֵּיל, אִם אַשְׁכַּח תַּמָּן, אַרְבְּעִין וְחַמְשָׁא כט וְאוֹסֵיף עוֹד לְמַלָּלָא קֳדָמוֹהִי, וַאֲמַר, מָאִם יִשְׁתַּכְחוּן תַּמָּן, אַרְבְּעִין; וַאֲמַר לָא אַעֲבֵיד גְּמֵירָא, בְּדִיל אַרְבְּעִין ל וַאֲמַר לָא כְּעַן יִתְקַף רֻגְזָא דַּייָ, וַאֲמַלֵּיל--מָאִם יִשְׁתַּכְחוּן תַּמָּן, תְּלָתִין; וַאֲמַר לָא אַעֲבֵיד גְּמֵירָא, אִם אַשְׁכַּח תַּמָּן תְּלָתִין לא וַאֲמַר, הָא כְּעַן אַסְגֵּיתִי לְמַלָּלָא קֳדָם יְיָ--מָאִם יִשְׁתַּכְחוּן תַּמָּן, עַסְרִין; וַאֲמַר לָא אֲחַבֵּיל, בְּדִיל עַסְרִין לב וַאֲמַר לָא כְּעַן יִתְקַף רֻגְזָא דַּייָ, וַאֲמַלֵּיל בְּרַם זִמְנָא הָדָא--מָאִם יִשְׁתַּכְחוּן תַּמָּן, עַסְרָא; וַאֲמַר לָא אֲחַבֵּיל, בְּדִיל עַסְרָא לג וְאִסְתַּלַּק יְקָרָא דַּייָ--כַּד שֵׁיצִי, לְמַלָּלָא עִם אַבְרָהָם; וְאַבְרָהָם, תָּב לְאַתְרֵיהּ
1ôfthè de autô o theos pros tè drui tè mambrè kathèmenou autou epi tès thuras tès skènès autou mesèmbrias2anablepsas de tois ofthalmois autou eiden kai idou treis andres eistèkeisan epanô autou kai idôn prosedramen eis sunantèsin autois apo tès thuras tès skènès autou kai prosekunèsen epi tèn gèn3kai eipen kurie ei ara euron carin enantion sou mè parelthès ton paida sou4lèmfthètô dè udôr kai nipsatôsan tous podas umôn kai katapsuxate upo to dendron5kai lèmpsomai arton kai fagesthe kai meta touto pareleusesthe eis tèn odon umôn ou eineken exeklinate pros ton paida umôn kai eipan outôs poièson kathôs eirèkas6kai espeusen abraam epi tèn skènèn pros sarran kai eipen autè speuson kai furason tria metra semidaleôs kai poièson egkrufias7kai eis tas boas edramen abraam kai elaben moscarion apalon kai kalon kai edôken tô paidi kai etacunen tou poièsai auto8elaben de bouturon kai gala kai to moscarion o epoièsen kai parethèken autois kai efagosan autos de pareistèkei autois upo to dendron9eipen de pros auton pou sarra è gunè sou o de apokritheis eipen idou en tè skènè10eipen de epanastrefôn èxô pros se kata ton kairon touton eis ôras kai exei uion sarra è gunè sou sarra de èkousen pros tè thura tès skènès ousa opisthen autou11abraam de kai sarra presbuteroi probebèkotes èmerôn exelipen de sarra ginesthai ta gunaikeia12egelasen de sarra en eautè legousa oupô men moi gegonen eôs tou nun o de kurios mou presbuteros13kai eipen kurios pros abraam ti oti egelasen sarra en eautè legousa ara ge alèthôs texomai egô de gegèraka14mè adunatei para tô theô rèma eis ton kairon touton anastrepsô pros se eis ôras kai estai tè sarra uios15èrnèsato de sarra legousa ouk egelasa efobèthè gar kai eipen ouci alla egelasas16exanastantes de ekeithen oi andres kateblepsan epi prosôpon sodomôn kai gomorras abraam de suneporeueto met¢ autôn sumpropempôn autous17o de kurios eipen mè krupsô egô apo abraam tou paidos mou a egô poiô18abraam de ginomenos estai eis ethnos mega kai polu kai eneulogèthèsontai en autô panta ta ethnè tès gès19èdein gar oti suntaxei tois uiois autou kai tô oikô autou met¢ auton kai fulaxousin tas odous kuriou poiein dikaiosunèn kai krisin opôs an epagagè kurios epi abraam panta osa elalèsen pros auton20eipen de kurios kraugè sodomôn kai gomorras peplèthuntai kai ai amartiai autôn megalai sfodra21katabas oun opsomai ei kata tèn kraugèn autôn tèn ercomenèn pros me suntelountai ei de mè ina gnô22kai apostrepsantes ekeithen oi andres èlthon eis sodoma abraam de èn estèkôs enantion kuriou23kai eggisas abraam eipen mè sunapolesès dikaion meta asebous kai estai o dikaios ôs o asebès24ean ôsin pentèkonta dikaioi en tè polei apoleis autous ouk anèseis panta ton topon eneken tôn pentèkonta dikaiôn ean ôsin en autè25mèdamôs su poièseis ôs to rèma touto tou apokteinai dikaion meta asebous kai estai o dikaios ôs o asebès mèdamôs o krinôn pasan tèn gèn ou poièseis krisin26eipen de kurios ean eurô en sodomois pentèkonta dikaious en tè polei afèsô panta ton topon di¢ autous27kai apokritheis abraam eipen nun èrxamèn lalèsai pros ton kurion egô de eimi gè kai spodos28ean de elattonôthôsin oi pentèkonta dikaioi pente apoleis eneken tôn pente pasan tèn polin kai eipen ou mè apolesô ean eurô ekei tessarakonta pente29kai prosethèken eti lalèsai pros auton kai eipen ean de eurethôsin ekei tessarakonta kai eipen ou mè apolesô eneken tôn tessarakonta30kai eipen mè ti kurie ean lalèsô ean de eurethôsin ekei triakonta kai eipen ou mè apolesô ean eurô ekei triakonta31kai eipen epeidè ecô lalèsai pros ton kurion ean de eurethôsin ekei eikosi kai eipen ou mè apolesô eneken tôn eikosi32kai eipen mè ti kurie ean lalèsô eti apax ean de eurethôsin ekei deka kai eipen ou mè apolesô eneken tôn deka33apèlthen de kurios ôs epausato lalôn tô abraam kai abraam apestrepsen eis ton topon autou
ΩΦΘΗ δὲ αὐτῷ ὁ Θεὸς πρὸς τῇ δρυΐ τῇ Μαμβρῇ, καθημένου αὐτοῦ ἐπὶ τῆς θύρας τῆς σκηνῆς αὐτοῦ μεσημβρίας 2 ἀναβλέψας δέ τοῖς ὀφθαλμοῖς αὐτοῦ εἶδε, καὶ ἰδοὺ τρεῖς ἄνδρες εἱστήκεισαν ἐπάνω αὐτοῦ· καὶ ἰδὼν προσέδραμεν εἰς συνάντησιν αὐτοῖς ἀπὸ τῆς θύρας τῆς σκηνῆς αὐτοῦ καὶ προσεκύνησεν ἐπὶ τὴν γῆν 3 καὶ εἶπε· κύριε, εἰ ἄρα εὗρον χάριν ἐναντίον σου, μὴ παρέλθῃς τὸν παῖδά σου· 4 ληφθήτω δὴ ὕδωρ, καὶ νιψάτωσαν τοὺς πόδας ὑμῶν, καὶ καταψύξατε ὑπὸ τὸ δένδρον· 5 καὶ λήψομαι ἄρτον, καὶ φάγεσθε, καὶ μετὰ τοῦτο παρελεύσεσθε εἰς τὴν ὁδὸν ὑμῶν, οὗ ἕνεκεν ἐξεκλίνατε πρὸς τὸν παῖδα ὑμῶν καὶ εἶπαν· οὕτω ποίησον, καθὼς εἴρηκας 6 καὶ ἔσπευσεν ῾Αβραὰμ ἐπὶ τὴν σκηνὴν πρὸς Σάρραν καὶ εἶπεν αὐτῇ· σπεῦσον καὶ φύρασον τρία μέτρα σεμιδάλεως καὶ ποίησον ἐγκρυφίας 7 καὶ εἰς τὰς βόας ἔδραμεν ῾Αβραὰμ καὶ ἔλαβεν ἁπαλὸν μοσχάριον καὶ καλὸν καὶ ἔδωκε τῷ παιδί, καὶ ἐτάχυνε τοῦ ποιῆσαι αὐτό 8 ἔλαβε δὲ βούτυρον, καὶ γάλα, καὶ τὸ μοσχάριον ὃ ἐποίησε, καὶ παρέθηκεν αὐτοῖς, καὶ ἔφαγον· αὐτὸς δὲ παρειστήκει αὐτοῖς ὑπὸ τὸ δένδρον 9 Εἶπε δὲ πρὸς αὐτόν· ποῦ Σάρρα ἡ γυνή σου; ὁ δὲ ἀποκριθεὶς εἶπεν· ἰδοὺ ἐν τῇ σκηνῇ 10 εἶπε δέ· ἐπαναστρέφων ἥξω πρὸς σὲ κατὰ τὸν καιρὸν τοῦτον εἰς ὥρας, καὶ ἕξει υἱὸν Σάρρα ἡ γυνή σου Σάρρα δὲ ἤκουσε πρὸς τῇ θύρᾳ τῆς σκηνῆς, οὖσα ὄπισθεν αὐτοῦ 11 ῾Αβραὰμ δὲ καὶ Σάρρα πρεσβύτεροι προβεβηκότες ἡμερῶν, ἐξέλιπε δὲ τῇ Σάρρᾳ γίνεσθαι τὰ γυναικεῖα 12 ἐγέλασε δὲ Σάρρα ἐν ἑαυτῇ, λέγουσα· οὔπω μέν μοι γέγονεν ἕως τοῦ νῦν, ὁ δὲ κύριός μου πρεσβύτερος 13 καὶ εἶπε Κύριος πρὸς ῾Αβραάμ· τί ὅτι ἐγέλασε Σάρρα ἐν ἑαυτῇ, λέγουσα· ἆρά γε ἀληθῶς τέξομαι; ἐγὼ δὲ γεγήρακα 14 μὴ ἀδυνατήσει παρὰ τῷ Θεῷ ρῆμα; εἰς τὸν καιρὸν τοῦτον ἀναστρέψω πρὸς σὲ εἰς ὥρας· καὶ ἔσται τῇ Σάρρᾳ υἱός 15 ἠρνήσατο δὲ Σάρρα λέγουσα· οὐκ ἐγέλασα· ἐφοβήθη γάρ καὶ εἶπεν αὐτῇ· οὐχί, ἀλλὰ ἐγέλασας 16 ᾿Εξαναστάντες δὲ ἐκεῖθεν οἱ ἄνδρες κατέβλεψαν ἐπὶ πρόσωπον Σοδόμων καὶ Γομόρρας ῾Αβραὰμ δὲ συνεπορεύετο μετ᾿ αὐτῶν συμπροπέμπων αὐτούς 17 ὁ δὲ Κύριος εἶπεν· οὐ μὴ κρύψω ἐγὼ ἀπὸ ῾Αβραὰμ τοῦ παιδός μου, ἃ ἐγὼ ποιῶ 18 ῾Αβραὰμ δὲ γινόμενος ἔσται εἰς ἔθνος μέγα καὶ πολύ, καὶ ἐνευλογηθήσονται ἐν αὐτῷ πάντα τὰ ἔθνη τῆς γῆς 19 ᾔδειν γὰρ ὅτι συντάξει τοῖς υἱοῖς αὐτοῦ καὶ τῷ οἴκῳ αὐτοῦ μετ᾿ αὐτόν, καὶ φυλάξουσι τὰς ὁδοὺς Κυρίου ποιεῖν δικαιοσύνην καὶ κρίσιν, ὅπως ἂν ἐπαγάγῃ Κύριος ἐπὶ ῾Αβραὰμ πάντα, ὅσα ἐλάλησε πρὸς αὐτόν 20 εἶπε δὲ Κύριος· κραυγὴ Σοδόμων καὶ Γομόρρας πεπλήθυνται πρός με, καὶ αἱ ἁμαρτίαι αὐτῶν μεγάλαι σφόδρα 21 καταβὰς οὖν ὄψομαι, εἰ κατὰ τὴν κραυγὴν αὐτῶν τὴν ἐρχομένην πρός με συντελοῦνται, εἰ δὲ μή, ἵνα γνῶ 22 καὶ ἀποστρέψαντες ἐκεῖθεν οἱ ἄνδρες ἦλθον εἰς Σόδομα ῾Αβραὰμ δὲ ἔτι ἦν ἑστηκὼς ἐναντίον Κυρίου 23 καὶ ἐγγίσας ῾Αβραὰμ εἶπε· μὴ συναπολέσῃς δίκαιον μετὰ ἀσεβοῦς καὶ ἔσται ὁ δίκαιος ὡς ὁ ἀσεβής; 24 ἐὰν ὦσι πεντήκοντα δίκαιοι ἐν τῇ πόλει, ἀπολεῖς αὐτούς; οὐκ ἀνήσεις πάντα τὸν τόπον ἕνεκεν τῶν πεντήκοντα δικαίων, ἐὰν ὦσιν ἐν αὐτῇ; 25 μηδαμῶς σὺ ποιήσεις ὡς τὸ ρῆμα τοῦτο, τοῦ ἀποκτεῖναι δίκαιον μετὰ ἀσεβοῦς, καὶ ἔσται ὁ δίκαιος ὡς ὁ ἀσεβής μηδαμῶς· ὁ κρίνων πᾶσαν τὴν γῆν, οὐ ποιήσεις κρίσιν; 26 εἶπε δὲ Κύριος· ἐὰν ὦσιν ἐν Σοδόμοις πεντήκοντα δίκαιοι ἐν τῇ πόλει, ἀφήσω ὅλην τὴν πόλιν καὶ πάντα τὸν τόπον δι᾿ αὐτούς 27 καὶ ἀποκριθεὶς ῾Αβραὰμ εἶπε· νῦν ἠρξάμην λαλῆσαι πρὸς τὸν Κύριόν μου, ἐγὼ δέ εἰμι γῆ καὶ σποδός· 28 ἐὰν δὲ ἐλαττονωθῶσιν οἱ πεντήκοντα δίκαιοι εἰς τεσσαρακονταπέντε, ἀπολεῖς ἕνεκεν τῶν πέντε πᾶσαν τὴν πόλιν; καὶ εἶπεν· οὐ μὴ ἀπολέσω, ἐὰν εὕρω ἐκεῖ τεσσσαρακονταπέντε 29 καὶ προσέθηκεν ἔτι λαλῆσαι πρὸς αὐτόν, καὶ εἶπεν· ἐὰν δὲ εὑρεθῶσιν ἐκεῖ τεσσαράκοντα; καὶ εἶπεν· οὐ μὴ ἀπολέσω ἕνεκεν τῶν τεσσαράκοντα 30 καὶ εἶπε· μή τι κύριε, ἐὰν λαλήσω; ἐὰν δὲ εὑρεθῶσιν ἐκεῖ τριάκοντα; καὶ εἶπεν· οὐ μὴ ἀπολέσω ἕνεκεν τῶν τριάκοντα 31 καὶ εἶπεν· ἐπειδὴ ἔχω λαλῆσαι πρὸς τὸν κύριον· ἐὰν δὲ εὑρεθῶσιν ἐκεῖ εἴκοσι; καὶ εἶπεν· οὐ μὴ ἀπολέσω, ἐὰν εὕρω ἐκεῖ εἴκοσι 32 καὶ εἶπε· μήτι κύριε, ἐὰν λαλήσω ἔτι ἅπαξ· ἐὰν δὲ εὑρεθῶσιν ἐκεῖ δέκα; καὶ εἶπεν· οὐ μὴ ἀπολέσω ἕνεκεν τῶν δέκα 33 ἀπῆλθε δὲ ὁ Κύριος, ὡς ἐπαύσατο λαλῶν τῷ ῾Αβραάμ, καὶ ῾Αβραὰμ ἀπέστρεψεν εἰς τὸν τόπον αὐτοῦ
- Vulgata
1 apparuit autem ei Dominus in convalle Mambre sedenti in ostio tabernaculi sui in ipso fervore diei 2 cumque elevasset oculos apparuerunt ei tres viri stantes propter eum quos cum vidisset cucurrit in occursum eorum de ostio tabernaculi et adoravit in terra 3 et dixit Domine si inveni gratiam in oculis tuis ne transeas servum tuum 4 sed adferam pauxillum aquae et lavate pedes vestros et requiescite sub arbore 5 ponam buccellam panis et confortate cor vestrum postea transibitis idcirco enim declinastis ad servum vestrum qui dixerunt fac ut locutus es 6 festinavit Abraham in tabernaculum ad Sarram dixitque ei adcelera tria sata similae commisce et fac subcinericios panes 7 ipse vero ad armentum cucurrit et tulit inde vitulum tenerrimum et optimum deditque puero qui festinavit et coxit illum 8 tulit quoque butyrum et lac et vitulum quem coxerat et posuit coram eis ipse vero stabat iuxta eos sub arbore 9 cumque comedissent dixerunt ad eum ubi est Sarra uxor tua ille respondit ecce in tabernaculo est 10 cui dixit revertens veniam ad te tempore isto vita comite et habebit filium Sarra uxor tua quo audito Sarra risit post ostium tabernaculi 11 erant autem ambo senes provectaeque aetatis et desierant Sarrae fieri muliebria 12 quae risit occulte dicens postquam consenui et dominus meus vetulus est voluptati operam dabo 13 dixit autem Dominus ad Abraham quare risit Sarra dicens num vere paritura sum anus 14 numquid Deo est quicquam difficile iuxta condictum revertar ad te hoc eodem tempore vita comite et habebit Sarra filium 15 negavit Sarra dicens non risi timore perterrita Dominus autem non est inquit ita sed risisti 16 cum ergo surrexissent inde viri direxerunt oculos suos contra Sodomam et Abraham simul gradiebatur deducens eos 17 dixitque Dominus num celare potero Abraham quae gesturus sum 18 cum futurus sit in gentem magnam ac robustissimam et benedicendae sint in illo omnes nationes terrae 19 scio enim quod praecepturus sit filiis suis et domui suae post se ut custodiant viam Domini et faciant iustitiam et iudicium ut adducat Dominus propter Abraham omnia quae locutus est ad eum 20 dixit itaque Dominus clamor Sodomorum et Gomorrae multiplicatus est et peccatum earum adgravatum est nimis 21 descendam et videbo utrum clamorem qui venit ad me opere conpleverint an non est ita ut sciam 22 converteruntque se inde et abierunt Sodomam Abraham vero adhuc stabat coram Domino 23 et adpropinquans ait numquid perdes iustum cum impio 24 si fuerint quinquaginta iusti in civitate peribunt simul et non parces loco illi propter quinquaginta iustos si fuerint in eo 25 absit a te ut rem hanc facias et occidas iustum cum impio fiatque iustus sicut impius non est hoc tuum qui iudicas omnem terram nequaquam facies iudicium 26 dixitque Dominus ad eum si invenero Sodomis quinquaginta iustos in medio civitatis dimittam omni loco propter eos 27 respondens Abraham ait quia semel coepi loquar ad Dominum meum cum sim pulvis et cinis 28 quid si minus quinquaginta iustis quinque fuerint delebis propter quinque universam urbem et ait non delebo si invenero ibi quadraginta quinque 29 rursumque locutus est ad eum sin autem quadraginta inventi fuerint quid facies ait non percutiam propter quadraginta 30 ne quaeso inquit indigneris Domine si loquar quid si inventi fuerint ibi triginta respondit non faciam si invenero ibi triginta 31 quia semel ait coepi loquar ad Dominum meum quid si inventi fuerint ibi viginti dixit non interficiam propter viginti 32 obsecro inquit ne irascaris Domine si loquar adhuc semel quid si inventi fuerint ibi decem dixit non delebo propter decem 33 abiit Dominus postquam cessavit loqui ad Abraham et ille reversus est in locum suum
1 Daarna verscheen hem de HEERE aan de eikenbossen van Mamre, als hij in de deur der tent zat, toen de dag heet werd » meer 2 En hij hief zijn ogen op en zag; en ziet, daar stonden drie mannen tegenover hem; als hij hen zag, zo liep hij hun tegemoet van de deur der tent, en boog zich ter aarde 3 En hij zeide: Heere! heb ik nu genade gevonden in Uw ogen, zo gaat toch niet aan Uw knecht voorbij 4 Dat toch een weinig waters gebracht worde, en wast Uw voeten, en leunt onder dezen boom 5 En ik zal een bete broods langen, dat Gij Uw hart sterkt; daarna zult Gij voortgaan, daarom omdat Gij tot Uw knecht overgekomen zijt En zij zeiden: Doe zo als gij gesproken hebt 6 En Abraham haastte zich naar de tent tot Sara, en hij zeide: Haast u; kneed drie maten meelbloem, en maak koeken 7 En Abraham liep tot de runderen, en hij nam een kalf, teder en goed, en hij gaf het aan den knecht, die haastte, om dat toe te maken 8 En hij nam boter en melk, en het kalf, dat hij toegemaakt had, en hij zette het hun voor, en stond bij hen onder dien boom, en zij aten 9 Toen zeiden zij tot hem: Waar is Sara, uw huisvrouw? En hij zeide: Ziet, in de tent 10 En Hij zeide: Ik zal voorzeker weder tot u komen, omtrent dezen tijd des levens; en zie, Sara, uw huisvrouw, zal een zoon hebben! En Sara hoorde het aan de deur der tent, welke achter Hem was 11 Abraham nu en Sara waren oud, en wel bedaagd; het had Sara opgehouden te gaan naar de wijze der vrouwen 12 Zo lachte Sara bij zichzelve, zeggende: Zal ik wellust hebben, nadat ik oud geworden ben, en mijn heer oud is? 13 En de HEERE zeide tot Abraham: Waarom heeft Sara gelachen, zeggende: Zou ik ook waarlijk baren, nu ik oud geworden ben? 14 Zou iets voor den HEERE te wonderlijk zijn? Ter gezetter tijd zal Ik tot u wederkomen, omtrent dezen tijd des levens, en Sara zal een zoon hebben! 15 En Sara loochende het, zeggende: Ik heb niet gelachen; want zij vreesde En Hij zeide: Neen! maar gij hebt gelachen 16 Toen stonden die mannen op van daar, en zagen naar Sodom toe; en Abraham ging met hen, om hen te geleiden 17 En de HEERE zeide: Zal Ik voor Abraham verbergen, wat Ik doe? 18 Dewijl Abraham gewisselijk tot een groot en machtig volk worden zal, en alle volken der aarde in hem gezegend zullen worden? 19 Want Ik heb hem gekend, opdat hij zijn kinderen en zijn huis na hem zoude bevelen, en zij den weg des HEEREN houden, om te doen gerechtigheid en gerichte; opdat de HEERE over Abraham brenge, hetgeen Hij over hem gesproken heeft 20 Voorts zeide de HEERE: Dewijl het geroep van Sodom en Gomorra groot is, en dewijl haar zonde zeer zwaar is, 21 Zal Ik nu afgaan en bezien, of zij naar hun geroep, dat tot Mij gekomen is, het uiterste gedaan hebben, en zo niet, Ik zal het weten 22 Toen keerden die mannen het aangezicht van daar, en gingen naar Sodom; maar Abraham bleef nog staande voor het aangezicht des HEEREN 23 En Abraham trad toe, en zeide: Zult Gij ook den rechtvaardige met den goddeloze ombrengen? 24 Misschien zijn er vijftig rechtvaardigen in de stad; zult Gij hen ook ombrengen, en de plaats niet sparen, om de vijftig rechtvaardigen, die binnen haar zijn? 25 Het zij verre van U, zulk een ding te doen, te doden den rechtvaardige met den goddeloze! dat de rechtvaardige zij gelijk de goddeloze, verre zij het van U! zou de Rechter der ganse aarde geen recht doen? 26 Toen zeide de HEERE: Zo Ik te Sodom binnen de stad vijftig rechtvaardigen zal vinden, zo zal Ik de ganse plaats sparen om hunnentwil 27 En Abraham antwoordde en zeide: Zie toch; ik heb mij onderwonden te spreken tot den Heere, hoewel ik stof en as ben! 28 Misschien zullen aan de vijftig rechtvaardigen vijf ontbreken; zult Gij dan om vijf de ganse stad verderven? En Hij zeide: Ik zal haar niet verderven, zo Ik er vijf en veertig zal vinden 29 En hij voer voort nog tot Hem te spreken, en zeide: Misschien zullen aldaar veertig gevonden worden! En Hij zeide: Ik zal het niet doen om der veertigen wil 30 Voorts zeide hij: Dat toch de Heere niet ontsteke, dat ik spreke; misschien zullen aldaar dertig gevonden worden! En Hij zeide: Ik zal het niet doen, zo Ik aldaar dertig zal vinden 31 En hij zeide: Zie toch, ik heb mij onderwonden te spreken tot de Heere; misschien zullen er twintig gevonden worden! En Hij zeide: Ik zal haar niet verderven om der twintigen wil 32 Nog zeide hij: Dat toch de Heere niet ontsteke, dat ik alleenlijk ditmaal spreke: misschien zullen er tien gevonden worden En Hij zeide: Ik zal haar niet verderven om der tienen wil 33 Toen ging de HEERE weg, als Hij geëindigd had tot Abraham te spreken; en Abraham keerde weder naar zijn plaats
Hoofdstuk 18 De HEER op bezoek bij Abraham [1] Eens verscheen de heer aan Abraham bij de eik van Mamre, toen Abraham op het heetst van de dag bij de ingang van zijn tent zat [2] Hij sloeg zijn ogen op en zag plotseling drie mannen voor zich staan Meteen liep hij van de ingang van zijn tent naar hen toe; hij boog diep [3] en zei: 'Indien ik genade heb gevonden in uw ogen, mijn heer, ga dan niet aan uw dienaar voorbij [4] Ik zal water laten halen; was uw voeten en rust hier onder de boom [5] Nu u bij uw dienaar bent zal ik een stuk brood voor u halen om u te sterken voor uw verdere reis' Ze zeiden: 'Doe dat Heel graag' [6] Abraham ging haastig de tent in naar Sara en zei: 'Neem gauw drie schepel fijn meel, kneed het en bak er koeken van' [7] Daarna liep Abraham naar de kudde, zocht een lekker mals kalf uit en gaf het aan zijn knecht om het snel toe te bereiden [8] Toen bracht hij hun wrongel en melk, en het kalf dat hij had laten toebereiden, en zette hun dat alles voor; terwijl zij aten bleef hij bij hen staan, onder de boom [9] Toen vroegen ze hem: 'Waar is Sara, uw vrouw?' Hij antwoordde: 'Daar, in de tent' [10] Toen zei Hij: 'Het volgend jaar, rond deze tijd, kom Ik bij u terug, en dan zal Sara, uw vrouw, een zoon hebben' Sara stond te luisteren bij de ingang van de tent, achter hem [11] Nu waren Abraham en Sara oud en bejaard, en Sara ging het niet meer naar de wijze van de vrouwen [12] Daarom moest Sara bij zichzelf lachen, want zij dacht: 'Zal ik nog liefde genieten, nu ik oud ben, en ook mijn heer al oud is?' [13] Maar de heer zei tegen Abraham: 'Waarom lacht Sara en vraagt zij zich af: "Zou ik op mijn leeftijd werkelijk nog een kind krijgen?" [14] Is er voor de heer dan iets te moeilijk? Over een jaar, precies op deze tijd, kom Ik bij u terug, en dan zal Sara een zoon hebben' [15] Toen zei Sara: 'Ik heb niet gelachen', want zij was bang geworden Maar Hij zei: 'Jawel, u hebt gelachen!' Abrahams voorbede [16] Toen* de mannen verder trokken, zagen zij in de diepte Sodom liggen Abraham ging met hen mee om hen uitgeleide te doen [17] De heer dacht: 'Zou Ik voor Abraham geheim houden wat Ik van plan ben? [18] Want Abraham wordt zeker een groot en machtig volk, en om hem zullen alle volken van de aarde zich gezegend* noemen [19] Ik heb hem immers uitverkoren; zijn zonen en zijn nakomelingen moet hij leren zich door een rechtschapen en deugdzaam leven aan de weg van de heer te houden, dan kan de heer vervullen wat Hij over Abraham gezegd heeft' [20] Daarom zei de heer: 'Luid stijgt de roep om wraak uit Sodom en Gomorra op! Uitermate zwaar is hun zonde! [21] Ik ga naar beneden om te zien of hun daden werkelijk overeenstemmen met de roep die tot Mij is doorgedrongen; Ik wil het weten' [22] Toen gingen de mannen op weg in de richting van Sodom De heer bleef echter nog bij Abraham staan [23] Abraham ging naar Hem toe en zei: 'Wilt U werkelijk met de boosdoeners ook de rechtvaardigen verdelgen? [24] Misschien zijn er vijftig rechtvaardigen in de stad; zult U die dan verdelgen? Zult U de stad geen vergiffenis schenken omwille van de vijftig rechtvaardigen die er wonen? [25] Zoiets kunt U toch niet doen: de rechtvaardigen samen met de boosdoeners laten sterven! Dan zou het de rechtvaardigen vergaan als de boosdoeners; dat kunt U toch niet doen! Zal Hij, die de hele aarde oordeelt, geen recht doen?' [26] En de heer zei: 'Als Ik in Sodom vijftig rechtvaardigen in de stad vind, zal Ik omwille van hen de hele stad vergiffenis schenken' [27] Abraham begon weer en zei: 'Mag ik zo vrij zijn tot mijn Heer te spreken, ofschoon ik maar stof en as ben? [28] Misschien ontbreken er aan de vijftig rechtvaardigen vijf; zult U dan toch om die vijf de hele stad verwoesten?' En de heer zei: 'Ik zal haar niet verwoesten als Ik er vijfenveertig vind' [29] Opnieuw sprak Abraham tot Hem: 'Misschien zijn er maar veertig te vinden' En de heer zei: 'Ik zal het niet doen, omwille van die veertig' [30] Nu zei Abraham: 'Laat mijn Heer niet kwaad worden als ik nog eens aandring; misschien zijn er maar dertig te vinden' En Hij zei: 'Ik zal het niet doen als Ik er dertig vind' [31] Abraham zei opnieuw: 'Ik ben wel vrijpostig als ik bij mijn Heer blijf aandringen; maar misschien worden er maar twintig gevonden' En Hij zei: 'Ik zal de stad niet verwoesten, omwille van die twintig' [32] Abraham zei: 'Laat mijn Heer niet kwaad worden als ik nog één keer spreek; misschien zijn er maar tien te vinden' En Hij zei: 'Ik zal de stad niet verwoesten, omwille van die tien' [33] Zodra de heer zijn gesprek met Abraham beëindigd had, ging Hij weg, en Abraham keerde naar zijn woonplaats terug
Hoofdstuk 18 Sodom en Gomorra [1] De HEER verscheen opnieuw aan Abraham, bij de eiken van Mamre Op het heetst van de dag zat Abraham in de ingang van zijn tent [2] Toen hij opkeek, zag hij even verderop plotseling drie mannen staan Onmiddellijk snelde hij de tent uit, naar hen toe Hij boog diep [3] en zei: 'Heer, wees toch zo goed uw dienaar niet voorbij te gaan [4] Ik zal wat water voor u laten halen zodat u uw voeten kunt wassen, maak het u hier onder de boom intussen gemakkelijk [5] Ik zal u ook iets te eten brengen, zodat u weer op krachten kunt komen voordat u verdergaat Daarvoor bent u immers bij uw dienaar langsgekomen?' Zij antwoordden: 'Wij nemen uw uitnodiging graag aan' [6] Abraham haastte zich naar de tent, naar Sara 'Vlug,' zei hij, 'drie schepel fijn meel! Maak deeg en bak brood' [7] Daarna snelde hij naar de kudde, zocht een mooi kalf uit dat er mals uitzag, en gaf dat aan een knecht, die het onmiddellijk klaarmaakte [8] Hij haalde boter en melk, nam het gebraden kalf en zette alles aan zijn gasten voor Terwijl zij aten, bleef hij bij hen staan onder de boom [9] 'Waar is Sara, uw vrouw?' vroegen zij hem 'Daar, in de tent,' antwoordde hij [10] Toen zei een van hen: 'Ik kom over precies een jaar bij u terug en dan zal uw vrouw Sara een zoon hebben' Sara, die in de ingang van de tent stond, achter de man, hoorde dat [11] Nu waren Abraham en zij op hoge leeftijd gekomen en de jaren dat een vrouw vruchtbaar is, lagen al ver achter haar [12] Daarom lachte ze in zichzelf Zou de liefde voor mij dan nog weggelegd zijn? dacht ze Ik ben immers verwelkt, en ook mijn man is al oud [13] Toen vroeg de HEER aan Abraham: 'Waarom lacht Sara, waarom vraagt ze zich af of ze op haar leeftijd nog wel een kind ter wereld kan brengen? [14] Is ook maar iets voor de HEER onmogelijk? Op de vastgestelde tijd, over precies een jaar, kom ik bij je terug en dan heeft Sara een zoon' [15] Geschrokken ontkende Sara: 'Ik heb niet gelachen' Maar hij zei: 'Ja, je hebt wel gelachen' [16] Toen de mannen weer verdergingen, lieten ze hun blik op Sodom rusten Abraham liep met hen mee om hun uitgeleide te doen [17] De HEER dacht: Waarom zou ik voor Abraham geheimhouden wat ik van plan ben? [18] Uit Abraham zal immers een groot en machtig volk voortkomen, en alle volken op aarde zullen wensen zo gezegend te worden als hij [19] Want ik heb hem uitgekozen, hij moet zijn zonen en zijn verdere nakomelingen voorhouden de weg te volgen die ik wijs, door rechtvaardig en goed te handelen Alleen dan zal ik verwezenlijken wat ik Abraham heb toegezegd [20] Daarom zei de HEER: 'Er zijn ernstige beschuldigingen geuit tegen Sodom en Gomorra, hun zonden zijn ongehoord groot [21] Ik zal ernaartoe gaan om te zien of de klachten die ik over hen heb gehoord gegrond zijn en zij verwoesting over zich hebben afgeroepen Dat wil ik weten' [22] Toen gingen de twee mannen weg, naar Sodom, terwijl Abraham bij de HEER bleef staan [23] Abraham ging dichter naar hem toe en vroeg: 'Wilt u dan behalve de schuldigen ook de onschuldigen het leven benemen? [24] Misschien dat er in die stad vijftig onschuldigen zijn Zou u die dan ook uit het leven wegrukken en niet de hele stad vergeving schenken omwille van die vijftig onschuldige inwoners? [25] Zoiets kunt u toch niet doen, hen samen met de schuldigen laten omkomen! Dan zouden schuldigen en onschuldigen over één kam worden geschoren Dat kunt u toch niet doen! Hij die rechter is over de hele aarde moet toch rechtvaardig handelen?' [26] De HEER antwoordde: 'Als ik in Sodom vijftig onschuldigen aantref, zal ik omwille van hen de hele stad vergeving schenken' [27] Hierop zei Abraham: 'Nu ik eenmaal zo vrij ben geweest de Heer aan te spreken, hoewel ik niets dan stof ben: [28] stel dat er aan die vijftig onschuldigen vijf ontbreken, zou u dan toch vanwege die vijf de hele stad verwoesten?' 'Nee,' antwoordde hij, 'ik zal haar niet verwoesten als ik er vijfenveertig aantref' [29] Opnieuw sprak Abraham hem aan: 'Stel dat het er maar veertig zijn' 'Dan zal ik het niet doen omwille van die veertig' [30] Toen zei hij: 'Ik hoop dat u niet kwaad wordt, Heer, wanneer ik het waag door te gaan: stel dat het er maar dertig zijn' 'Ik zal het niet doen als ik er dertig aantref' [31] Hierop zei hij: 'Ik ben zo vrij de Heer opnieuw aan te spreken: stel dat het er maar twintig zijn' 'Dan zal ik de stad niet verwoesten omwille van die twintig' [32] Abraham zei: 'Ik hoop dat u niet kwaad wordt, Heer, wanneer ik het nog één keer waag iets te zeggen: stel dat het er maar tien zijn' 'Dan zal ik haar niet verwoesten omwille van die tien' [33] Zodra de HEER zijn gesprek met Abraham had beëindigd, ging hij weg En Abraham keerde terug naar de plaats waar hij woonde
18:1 Dan laat de Ene zich aan hem zien, bij de godseiken van Mamree,- die wordt gezien, terwijl hij in het heetst van de dag is gezeten in de ingang van de tent Genesis 18:2 Hij heft zijn ogen op en ziet: ziedaar, drie mannen bij hem geposteerd; hij ziet dat, snelt vanuit de ingang van de tent hen tegemoet en buigt zich ter aarde 18:3 Hij zegt: mijn heer, áls ik genade heb gevonden in je ogen, ga dan niet voorbij, van bij je dienaar!- 18:4 laat toch een weinig water worden gehaald en wast uw voeten: leunt neer onder de boom!- 18:5 ik haal een bete broods: versterkt uw harten!- daarna kunt ge verder trekken, want daarvoor zijt ge bij uw dienaar voorbij getrokken! Zij zeggen: wil zo doen zoals je hebt gesproken! 18:6 Abraham haast zich op de tent aan, naar Sara,- en zegt: haast je!- drie maten meel, korrelbloem: kneed het, maak broodkoeken! 18:7 Naar het ploegvee is Abraham gesneld: hij neemt een runderjong,- mals en goed en geeft dat aan de jongen: hij haast zich om het klaar te maken 18:8 Hij neemt room en boter én het runderjong dat hij heeft klaargemaakt, en zet dat neer voor hun aanschijn Terwijl hij bij hen geposteerd blijft onder de boom, eten zij 18:9 Dan zeggen ze tot hem: wáár is Sara, je vrouw? Hij zegt: ziedaar, in de tent! 18:10 Hij zegt: terugkerend keer ik tot jou terug als het de tijd van levenschenken is, en dan is hier een zoon bij Sara, je vrouw! Intussen hoort Sara alles in de open kant van de tent, achter hem 18:11 Abraham en Sara zijn oud geworden, op dagen gekomen; opgehouden is het te geschieden aan Sara naar de wijze der vrouwen 18:12 Dus lacht Sara in haar binnenste en zegt: nadat ik versleten ben zal mij nog wellust geschieden?- en mijn heer is oud geworden! 18:13 Dan zegt de Ene tot Abraham: waarom eigenlijk heeft Sara gelachen en gezegd 'ach zal ik waarachtig baren, ik die zo oud ben geworden?'- 18:14 is voor de Ene een woord te wonderlijk?- tegen de samenkomsttijd zal ik tot jou terugkeren, als het de tijd van levenschenken is, en dan is er bij Sara een zoon! 18:15 Sara loochent het en zegt: 'ik heb niet gelachen!', want ze is bevreesd geworden; maar hij zegt: nee!- je hebt wél gelachen! 18:16 De mannen staan vandaar op en turen over het aanschijn van Sodom, terwijl Abraham met hen meegaat om ze heen te zenden 18:17 Toen heeft de Ene gezegd: zal ik voor Abraham gaan verhullen wat ik ga doen? 18:18 Abraham zal, in wat hij zal worden, worden tot een groot volk, kernachtig ook; in hem zullen gezegend zijn alle volkeren van de aarde; 18:19 want ik weet van hem, om wat hij zijn zonen en zijn huis na hem zal gebieden, dat ze zullen waken over de weg van de Ene door gerechtigheid te doen en recht: opdat de Ene over Abraham moge doen komen wat hij over hem heeft gesproken! 18:20 Dan zegt de Ene: het schreeuwen uit Sodom en Gomorra is zo overvloedig en hun zonde zo zwaar, bovenmate, 18:21 dat ik wil neerdalen en zien: het geschreeuw uit haar dat tot mij is gekomen, hebben ze ernaar gedaan, alles daar, of niet,- ik wil het weten! 18:22 De mannen wenden zich af van daar en gaan op Sodom aan; maar Abraham blijft nog geposteerd voor het aanschijn van de Ene 18:23 Abraham treedt nader en zegt: wilt ge werkelijk wegrukken oprechte en boosdoener samen?- 18:24 misschien is er een vijftigtal rechtvaardigen binnen de stad: wilt ge die wegrukken, en niets vergeven aan die plaats omwille van de vijftig rechtvaardigen in haar schoot?- 18:25 het vloekt toch bij u om te doen naar dit woord, om rechtvaardige en boosdoener samen te doden?- dan zou het wezen 'zo de oprechte, zó de boze!'- dat vloekt bij u; de rechter van heel de aarde zou zelf geen recht doen? 18:26 Dan zegt de Ene: als ik in Sodom vijftig rechtvaardigen vind binnen die stad, zal ik aan heel het oord vergeving schenken vanwege hén! 18:27 Abraham antwoordt en zegt: zie, ik heb mij verstout te spreken tot mijn Heer, ik die stof en as ben: 18:28 misschien ontbreken er aan de vijftig oprechten vijf,- zult ge de hele stad verdelgen om dit vijftal? En hij zegt: ik zal haar niet verdelgen als ik er vind veertig en een vijftal! 18:29 Hij gaat nog verder met spreken tot hem en zegt: misschien worden er daar veertig gevonden? Hij zegt: ik zal het niet doen vanwege die veertig! 18:30 Hij zegt: laat het toch niet ontsteken bij mijn Heer, moge ik spreken: misschien worden er daar dertig gevonden? Hij zegt: ik zal het niet doen als ik er daar dertig vind! 18:31 Hij zegt: zie toch, ik heb mij verstout te spreken tot mijn Heer: misschien worden er daar twintig gevonden? Hij zegt: ik zal haar niet verdelgen vanwege de twintig! 18:32 Dan zegt hij: laat het toch niet ontsteken bij mijn Heer,- moge ik ook deze keer nog spreken: misschien worden er daar tien gevonden! Hij zegt: ik zal haar niet vernietigen vanwege het tiental! 18:33 Dan gaat hij weg, de Ene, met dat hij voleindigd heeft tot Abraham te spreken; en Abraham is teruggekeerd naar zijn oord
Genèse 18 1 Yahvé lui apparut au Chêne de Mambré, tandis qu'il était assis à l'entrée de la tente, au plus chaud du jour 2 Ayant levé les yeux, voilà qu'il vit trois hommes qui se tenaient debout près de lui; dès qu'il les vit, il courut de l'entrée de la Tente à leur rencontre et se prosterna à terre 3 Il dit : Monseigneur, je t'en prie, si j'ai trouvé grâce à tes yeux, veuille ne pas passer près de ton serviteur sans t'arrêter 4 Qu'on apporte un peu d'eau, vous vous laverez les pieds et vous vous étendrez sous l'arbre 5 Que j'aille chercher un morceau de pain et vous vous réconforterez le cœur avant d'aller plus loin; c'est bien pour cela que vous êtes passés près de votre serviteur ! Ils répondirent : Fais donc comme tu as dit 6 Abraham se hâta vers la tente auprès de Sara et dit : Prends vite trois boisseaux de farine, de fleur de farine, pétris et fais des galettes 7 Puis Abraham courut au troupeau et prit un veau tendre et bon; il le donna au serviteur qui se hâta de le préparer 8 Il prit du caillé, du lait, le veau qu'il avait apprêté et plaça le tout devant eux; il se tenait debout près d'eux, sous l'arbre, et ils mangèrent 9 Ils lui demandèrent : Où est Sara, ta femme ? Il répondit : Elle est dans la tente 10 L'hôte dit : Je reviendrai vers toi l'an prochain; alors, ta femme Sara aura un fils Sara écoutait, à l'entrée de la tente, qui se trouvait derrière lui 11 Or Abraham et Sara étaient vieux, avancés en âge, et Sara avait cessé d'avoir ce qu'ont les femmes 12 Donc, Sara rit en elle-même, se disant : Maintenant que je suis usée, je connaîtrais le plaisir ! Et mon mari qui est un vieillard ! 13 Mais Yahvé dit à Abraham : Pourquoi Sara a-t-elle ri, se disant : Vraiment, vais-je encore enfanter, alors que je suis devenue vieille ? 14 Y a-t-il rien de trop merveilleux pour Yahvé ? A la même saison l'an prochain, je reviendrai chez toi et Sara aura un fils 15 Sara démentit : Je n'ai pas ri, dit-elle, car elle avait peur, mais il répliqua : Si, tu as ri 16 S'étant levés, les hommes partirent de là et arrivèrent en vue de Sodome Abraham marchait avec eux pour les reconduire 17 Yahvé s'était dit : Vais-je cacher à Abraham ce que je vais faire, 18 alors qu'Abraham deviendra une nation grande et puissante et que par lui se béniront toutes les nations de la terre ? 19 Car je l'ai distingué, pour qu'il prescrive à ses fils et à sa maison après lui de garder la voie de Yahvé en accomplissant la justice et le droit; de la sorte, Yahvé réalisera pour Abraham ce qu'il lui a promis 20 Donc, Yahvé dit : Le cri contre Sodome et Gomorrhe est bien grand ! Leur péché est bien grave ! 21 Je veux descendre et voir s'ils ont fait ou non tout ce qu'indique le cri qui, contre eux, est monté vers moi; alors je saurai 22 Les hommes partirent de là et allèrent à Sodome Yahvé se tenait encore devant Abraham 23 Celui-ci s'approcha et dit : Vas-tu vraiment supprimer le juste avec le pécheur ? 24 Peut-être y a-t-il cinquante justes dans la ville Vas-tu vraiment les supprimer et ne pardonneras-tu pas à la cité pour les cinquante justes qui sont dans son sein ? 25 Loin de toi de faire cette chose-là ! de faire mourir le juste avec le pécheur, en sorte que le juste soit traité comme le pécheur Loin de toi ! Est-ce que le juge de toute la terre ne rendra pas justice ? 26 Yahvé répondit : Si je trouve à Sodome cinquante justes dans la ville, je pardonnerai à toute la cité à cause d'eux 27 Abraham reprit : Je suis bien hardi de parler à mon Seigneur, moi qui suis poussière et cendre 28 Mais peut-être, des cinquante justes en manquera-t-il cinq : feras-tu, pour cinq, périr toute la ville ? Il répondit : Non, si j'y trouve quarante-cinq justes 29 Abraham reprit encore la parole et dit : Peut-être n'y en aura-t-il que quarante, et il répondit : Je ne le ferai pas, à cause des quarante 30 Abraham dit : Que mon Seigneur ne s'irrite pas et que je puisse parler : peut-être s'en trouvera-t-il trente, et il répondit : Je ne le ferai pas, si j'en trouve trente 31 Il dit : Je suis bien hardi de parler à mon Seigneur : peut-être s'en trouvera-t-il vingt, et il répondit : Je ne détruirai pas, à cause des vingt 32 Il dit : Que mon Seigneur ne s'irrite pas et je parlerai une dernière fois : peut-être s'en trouvera-t-il dix, et il répondit : Je ne détruirai pas, à cause des dix 33 Yahvé, ayant achevé de parler à Abraham, s'en alla, et Abraham retourna chez lui
Gen18 [1] And the LORD appeared unto him in the plains of Mamre: and he sat in the tent door in the heat of the day; [2] And he lift up his eyes and looked, and, lo, three men stood by him: and when he saw them, he ran to meet them from the tent door, and bowed himself toward the ground, [3] And said, My Lord, if now I have found favour in thy sight, pass not away, I pray thee, from thy servant: [4] Let a little water, I pray you, be fetched, and wash your feet, and rest yourselves under the tree: [5] And I will fetch a morsel of bread, and comfort ye your hearts; after that ye shall pass on: for therefore are ye come to your servant And they said, So do, as thou hast said [6] And Abraham hastened into the tent unto Sarah, and said, Make ready quickly three measures of fine meal, knead it, and make cakes upon the hearth [7] And Abraham ran unto the herd, and fetcht a calf tender and good, and gave it unto a young man; and he hasted to dress it [8] And he took butter, and milk, and the calf which he had dressed, and set it before them; and he stood by them under the tree, and they did eat [9] And they said unto him, Where is Sarah thy wife? And he said, Behold, in the tent [10] And he said, I will certainly return unto thee according to the time of life; and, lo, Sarah thy wife shall have a son And Sarah heard it in the tent door, which was behind him [11] Now Abraham and Sarah were old and well stricken in age; and it ceased to be with Sarah after the manner of women [12] Therefore Sarah laughed within herself, saying, After I am waxed old shall I have pleasure, my lord being old also? [13] And the LORD said unto Abraham, Wherefore did Sarah laugh, saying, Shall I of a surety bear a child, which am old? [14] Is any thing too hard for the LORD? At the time appointed I will return unto thee, according to the time of life, and Sarah shall have a son [15] Then Sarah denied, saying, I laughed not; for she was afraid And he said, Nay; but thou didst laugh [16] And the men rose up from thence, and looked toward Sodom: and Abraham went with them to bring them on the way [17] And the LORD said, Shall I hide from Abraham that thing which I do; [18] Seeing that Abraham shall surely become a great and mighty nation, and all the nations of the earth shall be blessed in him? [19] For I know him, that he will command his children and his household after him, and they shall keep the way of the LORD, to do justice and judgment; that the LORD may bring upon Abraham that which he hath spoken of him [20] And the LORD said, Because the cry of Sodom and Gomorrah is great, and because their sin is very grievous; [21] I will go down now, and see whether they have done altogether according to the cry of it, which is come unto me; and if not, I will know [22] And the men turned their faces from thence, and went toward Sodom: but Abraham stood yet before the LORD [23] And Abraham drew near, and said, Wilt thou also destroy the righteous with the wicked? [24] Peradventure there be fifty righteous within the city: wilt thou also destroy and not spare the place for the fifty righteous that are therein? [25] That be far from thee to do after this manner, to slay the righteous with the wicked: and that the righteous should be as the wicked, that be far from thee: Shall not the Judge of all the earth do right? [26] And the LORD said, If I find in Sodom fifty righteous within the city, then I will spare all the place for their sakes [27] And Abraham answered and said, Behold now, I have taken upon me to speak unto the Lord, which am but dust and ashes: [28] Peradventure there shall lack five of the fifty righteous: wilt thou destroy all the city for lack of five? And he said, If I find there forty and five, I will not destroy it [29] And he spake unto him yet again, and said, Peradventure there shall be forty found there And he said, I will not do it for forty's sake [30] And he said unto him, Oh let not the Lord be angry, and I will speak: Peradventure there shall thirty be found there And he said, I will not do it, if I find thirty there [31] And he said, Behold now, I have taken upon me to speak unto the Lord: Peradventure there shall be twenty found there And he said, I will not destroy it for twenty's sake [32] And he said, Oh let not the Lord be angry, and I will speak yet but this once: Peradventure ten shall be found there And he said, I will not destroy it for ten's sake [33] And the LORD went his way, as soon as he had left communing with Abraham: and Abraham returned unto his place
Der HERR bei Abraham in Mamre 181Und der HERR erschien ihm im Hain Mamre, während er an der Tür seines Zeltes saß, als der Tag am heißesten war 2Und als er seine Augen aufhob und sah, siehe, da standen drei Männer vor ihm Und als er sie sah, lief er ihnen entgegen von der Tür seines Zeltes und neigte sich zur Erde 3und sprach: Herr, hab ich Gnade gefunden vor deinen Augen, so geh nicht an deinem Knecht vorüber 4Man soll euch ein wenig Wasser bringen, eure Füße zu waschen, und lasst euch nieder unter dem Baum 5Und ich will euch einen Bissen Brot bringen, dass ihr euer Herz labt; danach mögt ihr weiterziehen Denn darum seid ihr bei eurem Knecht vorübergekommen Sie sprachen: Tu, wie du gesagt hast 6Abraham eilte in das Zelt zu Sara und sprach: Eile und menge drei Maß feinstes Mehl, knete und backe Kuchen 7Er aber lief zu den Rindern und holte ein zartes, gutes Kalb und gab's dem Knechte; der eilte und bereitete es zu 8Und er trug Butter und Milch auf und von dem Kalbe, das er zubereitet hatte, und setzte es ihnen vor und blieb stehen vor ihnen unter dem Baum und sie aßen 9Da sprachen sie zu ihm: Wo ist Sara, deine Frau? Er antwortete: Drinnen im Zelt 10Da sprach er: Ich will wieder zu dir kommen übers Jahr; siehe, dann soll Sara, deine Frau, einen Sohn haben Das hörte Sara hinter ihm, hinter der Tür des Zeltes 11Und sie waren beide, Abraham und Sara, alt und hochbetagt, sodass es Sara nicht mehr ging nach der Frauen Weise 12Darum lachte sie bei sich selbst und sprach: Nun ich alt bin, soll ich noch der Liebe pflegen, und mein Herr ist auch alt! 13Da sprach der HERR zu Abraham: Warum lacht Sara und spricht: Meinst du, dass es wahr sei, dass ich noch gebären werde, die ich doch alt bin? 14 Sollte dem HERRN etwas unmöglich sein? Um diese Zeit will ich wieder zu dir kommen übers Jahr; dann soll Sara einen Sohn haben 15Da leugnete Sara und sprach: Ich habe nicht gelacht –, denn sie fürchtete sich Aber er sprach: Es ist nicht so, du hast gelacht Abrahams Fürbitte für Sodom 16Da brachen die Männer auf und wandten sich nach Sodom, und Abraham ging mit ihnen, um sie zu geleiten 17Da sprach der HERR: Wie könnte ich Abraham verbergen, was ich tun will, 18da er doch ein großes und mächtiges Volk werden soll und alle Völker auf Erden in ihm gesegnet werden sollen? 19Denn dazu habe ich ihn auserkoren, dass er seinen Kindern befehle und seinem Hause nach ihm, dass sie des HERRN Wege halten und tun, was recht und gut ist, auf dass der HERR auf Abraham kommen lasse, was er ihm verheißen hat 20Und der HERR sprach: Es ist ein großes Geschrei über Sodom und Gomorra, dass ihre Sünden sehr schwer sind 21Darum will ich hinabfahren und sehen, ob sie alles getan haben nach dem Geschrei, das vor mich gekommen ist, oder ob's nicht so sei, damit ich's wisse 22Und die Männer wandten ihr Angesicht und gingen nach Sodom Aber Abraham blieb stehen vor dem HERRN 23und trat zu ihm und sprach: Willst du denn den Gerechten mit dem Gottlosen umbringen? 24Es könnten vielleicht fünfzig Gerechte in der Stadt sein; wolltest du die umbringen und dem Ort nicht vergeben um fünfzig Gerechter willen, die darin wären? 25Das sei ferne von dir, dass du das tust und tötest den Gerechten mit dem Gottlosen, sodass der Gerechte wäre gleich wie der Gottlose! Das sei ferne von dir! Sollte der Richter aller Welt nicht gerecht richten? 26Der HERR sprach: Finde ich fünfzig Gerechte zu Sodom in der Stadt, so will ich um ihretwillen dem ganzen Ort vergeben 27Abraham antwortete und sprach: Ach siehe, ich habe mich unterwunden, zu reden mit dem Herrn, wiewohl ich Erde und Asche bin 28Es könnten vielleicht fünf weniger als fünfzig Gerechte darin sein; wolltest du denn die ganze Stadt verderben um der fünf willen? Er sprach: Finde ich darin fünfundvierzig, so will ich sie nicht verderben 29Und er fuhr fort mit ihm zu reden und sprach: Man könnte vielleicht vierzig darin finden Er aber sprach: Ich will ihnen nichts tun um der vierzig willen 30Abraham sprach: Zürne nicht, Herr, dass ich noch mehr rede Man könnte vielleicht dreißig darin finden Er aber sprach: Finde ich dreißig darin, so will ich ihnen nichts tun 31Und er sprach: Ach siehe, ich habe mich unterwunden, mit dem Herrn zu reden Man könnte vielleicht zwanzig darin finden Er antwortete: Ich will sie nicht verderben um der zwanzig willen 32Und er sprach: Ach, zürne nicht, Herr, dass ich nur noch einmal rede Man könnte vielleicht zehn darin finden Er aber sprach: Ich will sie nicht verderben um der zehn willen 33Und der HERR ging weg, nachdem er aufgehört hatte, mit Abraham zu reden; und Abraham kehrte wieder um an seinen Ort
- Arabisch
وظهر له الرب عند بلوطات ممرا وهو جالس في باب الخيمة وقت حر النهار 1 فرفع عينيه ونظر واذا ثلاثة رجال واقفون لديه فلما نظر ركض لاستقبالهم من باب الخيمة وسجد الى الارض 2 وقال يا سيد ان كنت قد وجدت نعمة في عينيك فلا تتجاوز عبدك 3 ليؤخذ قليل ماء واغسلوا ارجلكم واتكئوا تحت الشجرة 4 فآخذ كسرة خبز فتسندون قلوبكم ثم تجتازون لانكم قد مررتم على عبدكم فقالوا هكذا تفعل كما تكلمت 5 فاسرع ابراهيم الى الخيمة الى سارة وقال اسرعي بثلاث كيلات دقيقا سميذا اعجني واصنعي خبز ملّة 6 ثم ركض ابراهيم الى البقر واخذ عجلا رخصا وجيدا واعطاه للغلام فاسرع ليعمله 7 ثم اخذ زبدا ولبنا والعجل الذي عمله ووضعها قدامهم واذ كان هو واقفا لديهم تحت الشجرة اكلوا 8 وقالوا له اين سارة امرأتك فقال ها هي في الخيمة 9 فقال اني ارجع اليك نحو زمان الحياة ويكون لسارة امرأتك ابن وكانت سارة سامعة في باب الخيمة وهو وراءه 10 وكان ابراهيم وسارة شيخين متقدمين في الايام وقد انقطع ان يكون لسارة عادة كالنساء 11 فضحكت سارة في باطنها قائلة أبعد فنائي يكون لي تنعم وسيدي قد شاخ 12 فقال الرب لابراهيم لماذا ضحكت سارة قائلة أفبالحقيقة الد وانا قد شخت 13 هل يستحيل على الرب شيء في الميعاد ارجع اليك نحو زمان الحياة ويكون لسارة ابن 14 فانكرت سارة قائلة لم اضحك لانها خافت فقال لا بل ضحكت 15 ثم قام الرجال من هناك وتطلعوا نحو سدوم وكان ابراهيم ماشيا معهم ليشيعهم 16 فقال الرب هل اخفي عن ابراهيم ما انا فاعله 17 وابراهيم يكون امة كبيرة وقوية ويتبارك به جميع امم الارض 18 لاني عرفته لكي يوصي بنيه وبيته من بعده ان يحفظوا طريق الرب ليعملوا برا وعدلا لكي ياتي الرب لابراهيم بما تكلم به 19 وقال الرب ان صراخ سدوم وعمورة قد كثر وخطيتهم قد عظمت جدا 20 انزل وأرى هل فعلوا بالتمام حسب صراخها الآتي اليّ والا فاعلم 21 وانصرف الرجال من هناك وذهبوا نحو سدوم واما ابراهيم فكان لم يزل قائما امام الرب 22 فتقدم ابراهيم وقال أفتهلك البار مع الاثيم 23 عسى ان يكون خمسون بارا في المدينة أفتهلك المكان ولا تصفح عنه من اجل الخمسين بارا الذين فيه 24 حاشا لك ان تفعل مثل هذا الامر ان تميت البار مع الاثيم فيكون البار كالاثيم حاشا لك أديان كل الارض لا يصنع عدلا 25 فقال الرب ان وجدت في سدوم خمسين بارا في المدينة فاني اصفح عن المكان كله من اجلهم 26 فاجاب ابراهيم وقال اني قد شرعت اكلم المولى وانا تراب ورماد 27 ربما نقص الخمسون بارا خمسة أتهلك كل المدينة بالخمسة فقال لا اهلك ان وجدت هناك خمسة واربعين 28 فعاد يكلمه ايضا وقال عسى ان يوجد هناك اربعون فقال لا افعل من اجل الاربعين 29 فقال لا يسخط المولى فاتكلم عسى ان يوجد هناك ثلاثون فقال لا افعل ان وجدت هناك ثلاثين 30 فقال اني قد شرعت اكلم المولى عسى ان يوجد هناك عشرون فقال لا اهلك من اجل العشرين 31 فقال لا يسخط المولى فاتكلم هذه المرة فقط عسى ان يوجد هناك عشرة فقال لا اهلك من اجل العشرة 32 وذهب الرب عندما فرغ من الكلام مع ابراهيم ورجع ابراهيم الى مكانه 33
- A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -
1 Hebreeuwse bijbel | 2 Targumim | 3 LXX (1) , LXX (2) , Griekse tekst NT | 4 Vulgata |
5 Statenvertaling | 6 Willibrordvertaling | 7 Nieuwe Vertaling | 8 http://naardensebijbelnl/zoekphp |
9 Bible de Jérusalem | 10 King James Bible - King James Bible | 11 Luther-Bibel | 12 liturgische lezing | 13 Arabisch : http://wjsnhomexs4allnl/arabhtm |