Genesis 25 - Gn 25 -- Gn (Genesis) -- Gn 25- Gn 25,1-6 -- Gn 25,7-11 -- Gn 25,12-18 -- Gn 25,19-34: Esau en Jakob.
Deze websitepagina is een onderdeel van de website van Arseen De Kesel: http://www.interlevensbeschouwelijk.be/index.html.

Zie ook naar - bijbeloverzicht -- overzicht van Genesis: - Gn - bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -- bibliografie van het Oude Testament -
Uitleg vers per vers: - Gn 25,1 - Gn 25,2 - Gn 25,3 - Gn 25,4 - Gn 25,5 - Gn 25,6 -- Gn 25,7 - Gn 25,8 - Gn 25,9 - Gn 25,10 - Gn 25,11 -- Gn 25,12 - Gn 25,13 - Gn 25,14 - Gn 25,15 - Gn 25,16 - Gn 25,17 - Gn 25,18 - - Gn 25,19 -- Gn 25,20 - Gn 25,21 - Gn 25,22 - Gn 25,23 - Gn 25,24 - Gn 25,25 - Gn 25,26 - Gn 25,27 - Gn 25,28 - Gn 25,29 - Gn 25,30 - Gn 25,31 - Gn 25,32 - Gn 25,33 - Gn 25,34 -


Gn 25,1-6: Nakomelingen van Abraham - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,1 - Gn 25,2 - Gn 25,3 - Gn 25,4 - Gn 25,5 - Gn 25,6 -

Gn 25,1 - Gn 25,1. Nakomelingen van Abraham - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,1 - Gn 25,2 - Gn 25,3 - Gn 25,4 - Gn 25,5 - Gn 25,6 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
ΠΡΟΣΘΕΜΕΝΟΣ δὲ ῾Αβραὰμ ἔλαβε γυναῖκα, ἧ ὄνομα Χεττούρα.      
[1] Abraham huwde nog een andere vrouw, Ketura genaamd.  
     

King James Bible.
Luther-Bibel.
Hebreeuws:

Tekstuitleg van Gn 25,1. Het vers Gn 25,1 telt 6 (2 X 3) woorden en 25 (²) letters. De getalswaarde van Gn 25,1 is 1505 (5 X 7 X 43).

2. אַבְרָהָם (= ´abhërâhâm: Abraham; eigennaam). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram). Tenakh (128). Pentateuch (105). Eerdere Profeten (4). Latere Profeten (6). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (13). Gn (98). Gn 25 (9): (1) Gn 25,1. (2) Gn 25,5. (3) Gn 25,6. (4) Gn 25,7. (5) Gn 25,8. (6) Gn 25,10. (7) Gn 25,11. (8) Gn 25,12. (9) Gn 25,19. Getalswaarde: aleph = 1, beth = 2, resj = 20 of 200, he = 5, mem = 13 of 40; totaal: 41, zie 41 of ´èlohîm (God), OF 248, zie 248 (8 X 31). Structuur: 1 - 2 - 2 - 5 - 4. De som van de elementen is telkens 5. Het merkwaardige aan het getal 248 (8 X 31) is de link met de algemene godsnaam El (getalswaarde 31). De namen van de patriarchen Isaak (208 = 8 X 26), Jakob (182 = 7 X 26) en Jozef (156 = 6 X 26) zijn gelinkt aan de specifieke godsnaam JHWH. Ook merkwaardig is de opeenvolging van de namen Abraham (8 X 31) en de naam Isaak (8 X 26).

3. וַיּקַּח (= wajjiqqach: en hij nam; wkw prefix nevensch vw waw + act qal imperf 3de pers mann enk van het wkw. לָקַח = lâqach: nemen, grijpen, ontvangen). Taalgebruik in Tenakh: lâqach (nemen, grijpen, ontvangen). Getalswaarde: lamed = 12 of 30, qoph = 19 of 100, chet = 8; totaal: 39 (3 X 13) OF 138 (2 X 3 X 23). Structuur: 3 - 1 - 8. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (199). Pentateuch (86). Eerdere Profeten (80). Latere Profeten (17). 12 Kleine Profeten (1). Geschriften (15).

Gn 25,2 - Gn 25,2. Nakomelingen van Abraham - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,1 - Gn 25,2 - Gn 25,3 - Gn 25,4 - Gn 25,5 - Gn 25,6 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
2 ἔτεκε δὲ αὐτῷ τὸν Ζομβρᾶν καὶ τὸν ᾿Ιεζὰν καὶ τὸν Μαδὰλ καὶ τὸν Μαδιὰμ καὶ τὸν ᾿Ιεσβὼκ καὶ τὸν Σωκέ.       [2] Zij schonk hem Zimran, Joksan, Medan, Midjan, Jisbak en Suach.        

King James Bible.
Luther-Bibel.
Hebreeuws:

Tekstuitleg van Gn 25,2. De som van de getalswaarde van de 7 namen is 1681 (41²).

Gn 25,3 - Gn 25,3. Nakomelingen van Abraham - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,1 - Gn 25,2 - Gn 25,3 - Gn 25,4 - Gn 25,5 - Gn 25,6 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
3 Ιεζὰν δὲ ἐγέννησε καὶ τὸν Θαιμὰν τὸν Σαβὰ καὶ τὸν Δεδάν· υἱοὶ δὲ Δεδὰν ἐγένοντο Ραγουὴλ καὶ Ναβδεὴλ καὶ ᾿Ασσουριεὶμ καὶ Λατουσιεὶμ καὶ Λαωμείμ.       [3] Joksan was de vader van Seba en Dedan. De zonen van Dedan zijn de Assurieten, de Letusieten en de Leümieten.       

King James Bible.
Luther-Bibel.
Hebreeuws:

Tekstuitleg van Gn 25,3.

Gn 25,4 - Gn 25,4. Nakomelingen van Abraham - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,1 - Gn 25,2 - Gn 25,3 - Gn 25,4 - Gn 25,5 - Gn 25,6 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4 υἱοὶ δὲ Μαδιὰμ Γεφὰρ καὶ ᾿Αφεὶρ καὶ ᾿Ενὼχ καὶ ᾿Αβειρὰ καὶ ᾿Ελδαγά. πάντες οὗτοι ἦσαν υἱοὶ Χεττούρας.       [4] De zonen van Midjan zijn Efa, Efer, Chanok, Abida en Eldaä. Dat zijn allemaal nakomelingen van Ketura.       

King James Bible.
Luther-Bibel.
Hebreeuws:

Tekstuitleg van Gn 25,4.

Gn 25,5 - Gn 25,5. Nakomelingen van Abraham - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,1 - Gn 25,2 - Gn 25,3 - Gn 25,4 - Gn 25,5 - Gn 25,6 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5 ῎Εδωκε δὲ ῾Αβραὰμ πάντα τὰ ὑπάρχοντα αὐτοῦ ᾿Ισαὰκ τῷ υἱῷ αὐτοῦ,       [5] Abraham liet alles wat hij bezat aan Isaak na.        

King James Bible.
Luther-Bibel.
Hebreeuws: ה וַיִּתֵּן אַבְרָהָם אֶת-כָּל-אֲשֶׁר-לוֹ, לְיִצְחָק.

Tekstuitleg van Gn 25,5.

Gn 25,5.1. וַיִּתֵּן (= wajjiththen: en hij zal geven / en hij gaf; < verbindingsletter wë + wkw act qal imperf 3de pers mann enk van het wkw נָתַן = nâthan: geven). Taalgebruik in Tenach: nâthan (geven). Getalswaarde: nun = 14 of 50, thaw = 22 of 40; totaal: 50 of 500. Structuur: 5 - 4 - 5. De som van de elementen is telkens 5.

Gn 25,5.2. אַבְרָהָם (= ´abhërâhâm: Abraham; eigennaam). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram). Tenakh (128). Pentateuch (105). Eerdere Profeten (4). Latere Profeten (6). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (13). Gn (98). Gn 25 (9): (1) Gn 25,1. (2) Gn 25,5. (3) Gn 25,6. (4) Gn 25,7. (5) Gn 25,8. (6) Gn 25,10. (7) Gn 25,11. (8) Gn 25,12. (9) Gn 25,19. Getalswaarde: aleph = 1, beth = 2, resj = 20 of 200, he = 5, mem = 13 of 40; totaal: 41, zie 41 of ´èlohîm (God), OF 248, zie 248 (8 X 31). Structuur: 1 - 2 - 2 - 5 - 4. De som van de elementen is telkens 5. Het merkwaardige aan het getal 248 (8 X 31) is de link met de algemene godsnaam El (getalswaarde 31). De namen van de patriarchen Isaak (208 = 8 X 26), Jakob (182 = 7 X 26) en Jozef (156 = 6 X 26) zijn gelinkt aan de specifieke godsnaam JHWH. Ook merkwaardig is de opeenvolging van de namen Abraham (8 X 31) en de naam Isaak (8 X 26).

Gn 25,5.1. - 2. וַיִּתֵּן אַבְרָהָם (= wajjiththen ´abhërâhâm: en Abraham gaf; slechts in Gn 25,5).

Gn 25,5.3. - 6. אֶת-כָּל-אֲשֶׁר-לו (= 'èth kol 'äsjèr lô: alles wat hem toebehoort; Tenakh (3): (1) Gn 24,36. (2) Gn 25,5. (3) 1 S 15,3).

Gn 25,6 - Gn 25,6. Nakomelingen van Abraham - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,1 - Gn 25,2 - Gn 25,3 - Gn 25,4 - Gn 25,5 - Gn 25,6 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
6 καὶ τοῖς υἱοῖς τῶν παλλακῶν αὐτοῦ ἔδωκεν ῾Αβραὰμ δόματα καὶ ἐξαπέστειλεν αὐτοὺς ἀπὸ ᾿Ισαὰκ τοῦ υἱοῦ αὐτοῦ, ἔτι ζῶντος αὐτοῦ, πρὸς ἀνατολὰς εἰς γῆν ἀνατολῶν.       [6] Aan de zonen van zijn bijvrouwen gaf Abraham wel geschenken, maar hij stuurde ze nog tijdens zijn leven naar het oosten, weg uit de omgeving van zijn zoon Isaak.       

King James Bible.
Luther-Bibel.
Hebreeuws:

Tekstuitleg van Gn 25,6. Dit is het 666ste vers van de Bijbel.

6. אַבְרָהָם (= ´abhërâhâm: Abraham; eigennaam). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram). Tenakh (128). Pentateuch (105). Eerdere Profeten (4). Latere Profeten (6). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (13). Gn (98). Gn 25 (9): (1) Gn 25,1. (2) Gn 25,5. (3) Gn 25,6. (4) Gn 25,7. (5) Gn 25,8. (6) Gn 25,10. (7) Gn 25,11. (8) Gn 25,12. (9) Gn 25,19. Getalswaarde: aleph = 1, beth = 2, resj = 20 of 200, he = 5, mem = 13 of 40; totaal: 41, zie 41 of ´èlohîm (God), OF 248, zie 248 (8 X 31). Structuur: 1 - 2 - 2 - 5 - 4. De som van de elementen is telkens 5. Het merkwaardige aan het getal 248 (8 X 31) is de link met de algemene godsnaam El (getalswaarde 31). De namen van de patriarchen Isaak (208 = 8 X 26), Jakob (182 = 7 X 26) en Jozef (156 = 6 X 26) zijn gelinkt aan de specifieke godsnaam JHWH. Ook merkwaardig is de opeenvolging van de namen Abraham (8 X 31) en de naam Isaak (8 X 26).

10. יִצְחָק (= jitsëchâq: Isaak, hij lachte; eigennaa m en wkw. De naam is een werkwoordsvorm: act qal imperf 3de pers mann enk van het wkw צָחַק = tsâchaq: lachen). Taalgebruik in Tenach: jitsëchâq (Isaak). Getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, chet = 8, qoph = 19 of 100; totaal: 49 (7 X 7) OF 208 (8 X 26). Tenakh (77). Pentateuch (70). Gn (63). Gn 25 (7): (1) Gn 25,6. (2) Gn 25,9. (3) Gn 25,11. (4) Gn 25,19. (5) Gn 25,20. (6) Gn 25,21. (7) Gn 25,28.


Gn 25,7-11: Dood van Abraham - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,7-11 -- Gn 25,7 - Gn 25,8 - Gn 25,9 - Gn 25,10 - Gn 25,11 -

Gn 25,7 - Gn 25,7. Dood van Abraham - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,7-11 -- Gn 25,7 - Gn 25,8 - Gn 25,9 - Gn 25,10 - Gn 25,11 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
7 ταῦτα δὲ τὰ ἔτη ἡμερῶν τῆς ζωῆς ῾Αβραὰμ ὅσα ἔζησεν, ἑκατὸν ἑβδομηκονταπέντε ἔτη.   ז וְאֵלֶּה', יְמֵי שְׁנֵי-חַיֵּי אַבְרָהָם--אֲשֶׁר-חָי: מְאַת שָׁנָה וְשִׁבְעִים שָׁנָה, וְחָמֵשׁ שָׁנִים   [7] Abraham bereikte de leeftijd van honderdvijfenzeventig jaar.        

King James Bible.
Luther-Bibel.

- 7 וְאֵ֗לֶּה יְמֵ֛י שְׁנֵֽי־חַיֵּ֥י אַבְרָהָ֖ם אֲשֶׁר־חָ֑י מְאַ֥ת שָׁנָ֛ה וְשִׁבְעִ֥ים שָׁנָ֖ה וְחָמֵ֥שׁ שָׁנִֽים

Tekstuitleg van Gn 25,7. Het vers Gn 25,7 telt 13 woorden en 46 (2 X 23) letters. De getalswaarde van Gn 25,7 is 3590 (2 X 5 X 359). Abraham werd 175 jaar oud. 175 = 5² X 7. (Gn 25,7). Merkwaardig is de plaats van dit vers in de bijbel: het 25ste hoofdstuk en het 7de vers. Dit is het 666ste vers van de Bijbel.

Bij de aartsvaders אַבְרָהָם = Abraham, יִצְחָק = Isaak, יַעֳקֹב = Jakob en יוֹסֵף = Jozef hebben de getallen van hun leeftijden een symbolische betekenis.
1. Abraham werd 175 jaar oud. 175 = 5² X 7. De som van de factoren is: 5 + 5 + 7 = 17. (Gn 25,7). 5 is de getalswaarde van de letter he. Abram en Saraj ontvangen de letter he in hun naam en zij worden vruchtbaar (Gn 17,5 en Gn 17,15). Merkwaardig is de plaats van dit vers in de bijbel: het 25ste hoofdstuk en het 7de vers. De getalswaarde van de letter pe (mond) 17. Het is de getalswaarde van de Godsnaam JHWH volgens de kleine telling (1 + 5 + 6 + 5 = 17).
2. Isaak werd 180 jaar oud. 180 = 6² X 5. De som van de factoren is 6 + 6 + 5 = 17. (Gn 35,28). 6 is de getalswaarde van de letter waw. In Gn 25,19 staat de waw bij het begin van het woord (thôlëdoth). Getalswaarde: thaw = 22 of 400; lamed = 12 of 30, daleth = 4, waw = 6; totaal: 66 (2 X 3 X 11) OF 840 (2³ X 3 X 5 X 7). thôlëdoth komt in 7 verzen in Tenakh voor. Op de 6de plaats betreft het Isaak. 17 is de getalswaarde van de Godsnaam JHWH volgens de kleine telling (1 + 5 + 6 + 5 = 17).
3. Jakob werd 147 jaar oud. 147 = 7² X 3. De som van de factoren is: 7 + 7 + 3 = 17. (Gn 49,33). 17 is de getalswaarde van de Godsnaam JHWH volgens de kleine telling (1 + 5 + 6 + 5 = 17). Ook hier is de plaats van dit vers in de bijbel merkwaardig: het 49ste hoofdstuk en het 33ste vers. Jakob diende 7 jaar voor Lea en Rachel (Gn 29,20 en Gn 29,30). Jakob verbleef 130 (5 X 26) jaar in Kanaän en 17 jaar in Egypte (Gn 47,28). Merkwaardig is de plaats in de bijbel (Gn 47,28). De buitenste getallen van 147 is 17. Het tweede en derde getal van 147 is 47. 28 = 4 X 7 (hierin schuilt 47).
1. - 3. Het product van drie opeenvolgende getallen ( 5 - 6 - 7) in het kwadraat, opklimmend, gevolgd door drie opeenvolgende onpare getallen afdalend (7 - 5 - 3). De som van de factoren is telkens 17.
4. Jozef leefde 110 jaar. 110 = 5² ( = 25) + 6² ( = 36) + 7² ( = 49). De som van drie opeenvolgende getallen in het kwadraat. (Gn 50,22) OF de som van de kwadraten van de aartsvaders. Deze plaats in de bijbel is wellicht ook merkwaardig. (50ste hoofdstuk) X 22 (22ste vers) (5 X 22) = 110.
1. - 4. De vier leeftijden samen geeft de som van 612 (2² X 3² X 17) OF 36 X 17. Het gemiddelde van de leeftijden van de aartsvaders is 9 X 17 OF 153. Het getal 153 is een driehoeksgetal. Het getal 153 is de som van alle getallen van 1 tot en met 17. 612 is een vierkant (4 X 153). Daarmee is het probleem opgelost waarom de som van de factoren bij Jozef geen 17 is. 17 is de getalswaarde van de Godsnaam JHWH volgens de kleine telling (1 + 5 + 6 + 5 = 17).

De getalswaarde vann de namen.

1. Abraham.
2. Isaak (Gn 21,3). יִצְחָק = jitsëchâq (Isaak). Getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, chet = 8, qoph = 19 of 100; totaal: 49 (7 X 7) OF 208 (8 X 26).
3. Jakob (Gn 25,26). יַעֳקֹב = ja`äqobh (Jakob). Getalswaarde: jod = 10, ajin = 16 of 70, qoph = 19 of 100, beth = 2; totaal: 47 OF 182 (7 X 26).
4. Jozef (Gn 30,24). יוֹסֵף = Jôseph (Jozef). Getalswaarde: jod = 10, waw = 6, samekh = 15 of 60, qoph = 17 of 80; totaal: 48 (2² X 2² X 3) OF 156 (6 X 26).
De getalswaarde van de namen Isaak, Jakob en Jozef volgens de tweede telling wordt gevormd door het product van drie opeenvolgende getallen (8 - 7 - 6), afdalend, met de getalswaarde van de godsnaam JHWH volgens de gewone telling (26): 8 X 26 EN 7 X 26 EN 6 X 26. In totaal geven de twee tellingen 49 + 47 + 48 = 144 (12 X 12) OF 208 + 182 + 156 = 546 (21 X 26). Het gemiddelde is 48 (4 X 12) OF 182 (7 X 26).
- Bij de leeftijden en de naamgeving spelen de 2 getalswaarden van de Godsnaam JHWH een beslissende rol. Het getal 17 bij de leeftijden, het getal 26 bij de naamgeving. De leeftijd van Jakob is 147 de getalswaarde van de naam van Jakob is 47 of 182 (7 X 26). Bij Jakob overheerst het getal 7, zowel bij zijn leeftijd als bij de getalswaarde van zijn naam.

    leeftijd   getalswaarde naamgeving
  Abraham 5 X 5 X 7 (5 + 5 + 7 = 17) 175  
  Isaak 6 X 6 X 5 (6 + 6 + 5 = 17) 180 49 (7 X 7) OF 208 (8 X 26)
  Jakob 7 X 7 X 3 (7 + 7 + 3 = 17) 147 47 OF 182 (7 X 26)
  Jozef (5 X 5) + (6 X 6) + (7 X 7) OF (5 + 5 + 6 + 6 + 7 + 7 = 36) 110 48 (2² X 2² X 3) OF 156 (6 X 26)
totaal     612 OF 36 X 17 144 (12 X 12) OF 546 (21 X 26)
gemiddeld     153 (9 X 17) 48 (4 X 12) OF 182 (7 X 26).

Gn 25,7.1. וְאֵלֶּה (= wë´ellèh: en deze; koppelteken waw + aanwijz vnw mv ְאֵלֶּה = 'ellèh: deze). Tenakh (106). Pentateuch (38). Eerdere Profeten (16). Latere Profeten (9). 12 Kleine Profeten (1). Geschriften (42). Gn (22). Gn 25 (6): (1) Gn 25,7. (2) Gn 25,12. (3) Gn 25,13. (4) Gn 25,16. (5) Gn 25,17. (6) Gn 25,19. In dit hoofdstuk Gn 25 komt ו'ְאֵלֶּה (= wë´ellèh: en deze) vijfmaal voor bij het begin van het vers, éénmaal in het midden van het vers: Gn 25,16. In dit laatste vers staat evenwel ְאֵלֶּה ('ellèh: deze) aan het begin van het vers, maar ו'ְאֵלֶּה (= wë´ellèh: en deze) staat aan het begin van een nieuwe nevenschikkende zin in hetzelfde vers.
- De ו = waw is een koppel- of verbindingsteken. Maar waarmee? Met een voorgaande zin of met een voorgaande וְאֵלֶּה (= wë´ellèh: en deze)?

- וְ'אֵלֶּה (= wë´ellèh: en deze´ellèh (deze / dit) in Gn 25 in combinatie met:
(1) een vorm van th(ô)lëd(ô)th (ontstaangeschiedenis, geslachten). Slechts in vier verzen in Tenakh en wel in Gn:
-- Gn 25,12: ואֵלֶּה תֹּלְדֹת (= wë'ellèh tolëdoth: en dit zijn de geslachten - van Ismaël, de zoon van Abraham - ). Zonder enige waw in tldth.
-- Gn 25,19: ואֵלֶּה תּוֹלְדֹת (= wë'ellèh tolëdôth: en dit zijn de geslachten - van Isaak, de zoon van Abraham - ). Met een waw in de tweede lettergreep van tldôth. Eerst de geslachtslijst van Ismaël, dan de geslachtslijst van Isaak.
(2) sjëmôth = namen (of een vorm ervan). In vijf verzen in Tenakh. Gn (1). Nu (3). 2 S (1).
-- Gn 25,13: וְאֵלֶּה, שְׁמוֹת (= wë'ellèh sjëmôth: en dit zijn de namen - van de zonen van Ismael - ).
-- Gn 25,16: וְאֵלֶּה שְׁמֹתָם (= wë'ellèh sjëmothâm: en dit zijn hun namen, nl van de zonen van Ismaël).
(3) sjëne chajje(j) = de jaren van het leven.
-- Gn 25,7: וְאֵלֶּה, יְמֵי שְׁנֵי-חַיֵּי (= wë'ellèh jem(e) sjëne chajje(j) = en dit zijn de dagen van de jaren van het leven - van Abraham - ).
-- Gn 25,17: וְאֵלֶּה, שְׁנֵי חַיֵּי (= (= wë'ellèh sjëne chajje(j) = en dit zijn de jaren van het leven - van Ismaël - ).

Gn 25,7.2. יְמֵי (= jëme(j): dagen van; zn stat constr mann mv van het zn יוֹם = jôm: dag. Taalgebruik in Tenakh: jôm (dag). Taalgebruik in Js: jôm (dag). Taalgebruik in Am: jôm (dag). Taalgebruik in Mi: jôm (dag). Getalswaarde: jod = 10, waw = 6, mem = 13 of 40; totaal: 29 OF 56 (2³ X 7). Structuur: 1 - 6 - 4. De som van de elementen is telkens 2.

Gn 25,7.3. שְׁנֵי (= sjëne: jaren; zn vr mv met een mannelijke uitgang van het zn שָׁנָה = sjânâh (jaar). Taalgebruik in Tenakh: sjânâh (jaar). Getalswaarde): sjin = 21 of 300, nun = 14 of 50, he = 5; totaal: 40 of 355 (5 X 71). Structuur: 3 - 5 - 5. De som van de elementen is telkens 4.
- Grieks: ετος = etos (jaar). Taalgebruik in het NT: etos (jaar). Taalgebruik in de LXX: etos (jaar). Een vorm van ετος = etos (jaar) in de LXX (718), in het NT (49).
- N: jaar. D: Jahr. E: year. Latijn: annus (jaar). Fr: an of année.
- Arabisch: سَنَة = sanah (jaar). Aramees: שְׁנָה = sjënâh (jaar).

Gn 25,7.4. חַיֵּי (= chajjê(j): levens...; zn stat constr mann mv van het zn חַי = chaj: het leven).

3. - 4. שְׁנֵי-חַיֵּי (= sjëne chajjê(j): levensjaren). Tenakh (6): (1) Gn 23,1. (2) Gn 25,7. (3) Gn 25,17. (4) (5) Gn 47,9 (2X). (6) 2 S 19,35.

Gn 25,7.5. אַבְרָהָם (= ´abhërâhâm: Abraham; eigennaam). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram). Tenakh (128). Pentateuch (105). Eerdere Profeten (4). Latere Profeten (6). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (13). Gn (98). Gn 25 (9): (1) Gn 25,1. (2) Gn 25,5. (3) Gn 25,6. (4) Gn 25,7. (5) Gn 25,8. (6) Gn 25,10. (7) Gn 25,11. (8) Gn 25,12. (9) Gn 25,19. Getalswaarde: aleph = 1, beth = 2, resj = 20 of 200, he = 5, mem = 13 of 40; totaal: 41, zie 41 of ´èlohîm (God), OF 248, zie 248 (8 X 31). Structuur: 1 - 2 - 2 - 5 - 4. De som van de elementen is telkens 5. Het merkwaardige aan het getal 248 (8 X 31) is de link met de algemene godsnaam El (getalswaarde 31). De namen van de patriarchen Isaak (208 = 8 X 26), Jakob (182 = 7 X 26) en Jozef (156 = 6 X 26) zijn gelinkt aan de specifieke godsnaam JHWH. Ook merkwaardig is de opeenvolging van de namen Abraham (8 X 31) en de naam Isaak (8 X 26).

Gn 25,7.8. מֵאָה (= me´âh: honderd; hoofdtelw). Taalgebruik in Tenakh: me´âh (honderd). Getalswaarde: mem = 13 of 40, aleph = 1, he = 5; totaal: 19 of 46 (2 X 23). Structuur: 4 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (98). Pentateuch (15). Eerdere Profeten (17). Latere Profeten (11). 12 Kleine Profeten (1). Geschriften (54). Gn (6): (1) Gn 6,3. (2) Gn 17,17. (3) Gn 23,1. (4) Gn 26,12. (5) Gn 50,22. (6) Gn 50,26. Re (2): (1) Re 2,8. (2) Re 8,10.
- Grieks: ἑκατον = hekaton (honderd, 100). Bijbel (211). OT (194). NT (17). Gn (29).
- Latijn: centum (honderd, 100). Bijbel (193). OT (177). NT (16). Gn (20). Fr: cent. E: hundred. D: hundert.
- Aramees: מְאָה = mëâh (honderd, 100).
- Arabisch: مِئَة OF مِائَة = mija of miaja (honderd, 100).

Gn 25,7.9. שָׁנָה = sjânâh (jaar). Taalgebruik in Tenakh: sjânâh (jaar). getalswaarde): sjin = 21 of 300, nun = 14 of 50, he = 5; totaal: 40 of 355 (5 X 71). Structuur: 3 - 5 - 5. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (270). Pentateuch (114). Eerdere Profeten (86). Latere Profeten (33). 12 Kleine Profeten (6). Geschriften (51). Gn (75). Gn 5 (29): (1) Gn 5,3. (2) Gn 5,4. (3) Gn 5,5. (4) Gn 5,6. (5) Gn 5,7. (6) Gn 5,8. (7) Gn 5,9. (8) Gn 5,10. (9) Gn 5,11. (10) Gn 5,12. (11) Gn 5,13. (12) Gn 5,14. (13) Gn 5,15. (14) Gn 5,16. (15) Gn 5,17. (16) Gn 5,18. (17) Gn 5,19. (18) Gn 5,20. (19) Gn 5,21. (20) Gn 5,22. (21) Gn 5,23. (22) Gn 5,24. (23) Gn 5,25. (24) Gn 5,26. (25) Gn 5,27. (26) Gn 5,28. (27) Gn 5,30. (28) Gn 5,31. (29) Gn 5,32. Gn 25 (4): (1) Gn 25,7. (2) Gn 25,17. (3) Gn 25,20. (4) Gn 25,26. Js (9): (1) Js 7,8. (2) Js 21,16. (3) Js 23,15. (4) Js 23,17. (5) Js 29,1. (6) Js 32,10. (7) Js 36,1. (8) Js 38,5. (9) Js 39,3.
- שָׁנָה = sjânâh < sjanat: een qal vorm vr.: een naamwoord met 2 medeklinkers en 1 oorspronkelijke korte klinker (Lettinga 24c1). In open lettergreep onmiddellijk vóór de hoofdklemtoon is de korte a verlengd tot â (Lettinga 13i). De ה = h is de aanwijzing van de lange eindklinker (Lettinga 3d).
- Grieks: ετος = etos (jaar). Taalgebruik in het NT: etos (jaar). Taalgebruik in de LXX: etos (jaar). Een vorm van ετος = etos (jaar) in de LXX (718), in het NT (49).
- Latijn: annus (jaar). Ned.: jaar. D.: Jahr. E.: year. Fr.: an of année.
- Arabisch: سَنَة = sanah (jaar). Taalgebruik in de Qoran: sanah (jaar). Aramees: שְׁנָה = sjënâh (jaar).

Gn 25,7.8. - 9. מְאַת שָׁנָה (= mëath sjânâh: 100 jaar). De Hebreeuwse zinsnede telt 2 woorden en 6 letters. Tenakh (5): (1) Gn 11,10. (2) Gn 21,5. (3) Gn 25,7 (4) Gn 25,17. (5) Gn 35,28.
- Sem (Gn 11,10) een zoon van Noach, is de eerste in een genealogiereeks van tien geslachten. Terach, de vader van Abram / Abraham is de tiende in de reeks. Met Abram / Abraham begint een 'nieuwe' genealogiereeks. Het moment, waarop een kind geboren wordt, is een beslissend moment voor de genealogie. Door de ouderdom van Sem en Araham te stellen op honderd jaar, wordt een verband tussen beide gelegd.
- Maar waarom honderd? Bij Sem was het op 1/6de van zijn leeftijd, bij Abraham op 4/7 van zijn leeftijd.

10.-13. וְשִׁבְעִ֥ים שָׁנָ֖ה וְחָמֵ֥שׁ שָׁנִֽים (wësjibh`îm sjânah wëchâmesj sjânîm: en 70 jaar en 5 jaren; "en 75 jaar" telt in het Hebreeuws 17 letters (Gn 25,7). Abraham was 100 jaar toen Isaak werd geboren Gn 21,5. Abraham werd 175 jaar. Isaak was dus 75 jaar toen zijn vader Abraham stierf. In Gn 25,26 wordt vermeld dat Isaak 60 jaar was toen Esau en Jakob geboren werden. Abraham moet nog meegemaakt hebben dat zijn kleinkinderen werden geboren, want 100 (de ouderdom van Abraham toen Isaak geboren werd) en 175 toen Abraham stierf. Abraham was dus 160 jaar toen zijn kleinkinderen geboren werden. Abraham leefde hierna nog 15 jaar. Maar de dood van Abraham wordt reeds gemeld in Gn 25,7.


Gn 25,8 - Gn 25,8. Dood van Abraham - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,7-11 -- Gn 25,7 - Gn 25,8 - Gn 25,9 - Gn 25,10 - Gn 25,11 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
8 καὶ ἐκλείπων ἀπέθανεν ῾Αβραὰμ ἐν γήρᾳ καλῷ πρεσβύτης καὶ πλήρης ἡμερῶν καὶ προσετέθη πρὸς τὸν λαὸν αὐτοῦ.       [8] Toen gaf Abraham de geest en stierf in gezegende ouderdom, oud en verzadigd van jaren, en hij werd met zijn voorvaderen verenigd.       

King James Bible.
Luther-Bibel.
Hebreeuws: ח וַיִּגְוַע וַיָּמָת אַבְרָהָם בְּשֵׂיבָה טוֹבָה, זָקֵן וְשָׂבֵעַ; וַיֵּאָסֶף, אֶל-עַמָּיו.

Tekstuitleg van Gn 25,8.

3. אַבְרָהָם (= ´abhërâhâm: Abraham; eigennaam). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram). Tenakh (128). Pentateuch (105). Eerdere Profeten (4). Latere Profeten (6). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (13). Gn (98). Gn 25 (9): (1) Gn 25,1. (2) Gn 25,5. (3) Gn 25,6. (4) Gn 25,7. (5) Gn 25,8. (6) Gn 25,10. (7) Gn 25,11. (8) Gn 25,12. (9) Gn 25,19. Getalswaarde: aleph = 1, beth = 2, resj = 20 of 200, he = 5, mem = 13 of 40; totaal: 41, zie 41 of ´èlohîm (God), OF 248, zie 248 (8 X 31). Structuur: 1 - 2 - 2 - 5 - 4. De som van de elementen is telkens 5. Het merkwaardige aan het getal 248 (8 X 31) is de link met de algemene godsnaam El (getalswaarde 31). De namen van de patriarchen Isaak (208 = 8 X 26), Jakob (182 = 7 X 26) en Jozef (156 = 6 X 26) zijn gelinkt aan de specifieke godsnaam JHWH. Ook merkwaardig is de opeenvolging van de namen Abraham (8 X 31) en de naam Isaak (8 X 26).

Gn 25,9 - Gn 25,9. Dood van Abraham - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,7-11 -- Gn 25,7 - Gn 25,8 - Gn 25,9 - Gn 25,10 - Gn 25,11 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
9 καὶ ἔθαψαν αὐτὸν ᾿Ισαὰκ καὶ ᾿Ισμαὴλ οἱ υἱοὶ αὐτοῦ εἰς τὸ σπήλαιον τὸ διπλοῦν, εἰς τὸν ἀγρὸν ᾿Εφρὼν τοῦ Σαὰρ τοῦ Χετταίου, ὅς ἐστιν ἀπέναντι Μαμβρῆ,       [9] Zijn zonen Isaak en Ismaël begroeven hem in de grot van Makpela, op de akker van Efron, de zoon van de Hethiet Sochar, ten oosten van Mamre.       

King James Bible.
Luther-Bibel.
Hebreeuws: ט וַיִּקְבְּרוּ אֹתוֹ יִצְחָק וְיִשְׁמָעֵאל, בָּנָיו, אֶל-מְעָרַת, הַמַּכְפֵּלָה: אֶל-שְׂדֵה עֶפְרֹן בֶּן-צֹחַר, הַחִתִּי, אֲשֶׁר, עַל-פְּנֵי מַמְרֵא.

Tekstuitleg van Gn 25,9. Het vers Gn 25,9 telt 18 (2 X 3²) woorden en 66 (2 X 3 X 11) letters. De getalswaarde van Gn 25,9 is 4920 (2³ X 3 X 5 X 41). De begrafenis van Abraham wordt reeds aangekondigd in Gn 15,15.

Gn 25,9.1. וַיִּקְבְּרוּ = wajjiqëbërû (en zij begroeven) < wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. van het werkw. קָבַר = qâbhar (begraven). Taalgebruik in Tenakh: qâbhar (begraven). getalswaarde: qoph = 19 of 100, beth = 2, resj = 20 of 200; totaal: 41 OF 302 (2 X 151). Structuur: 1 - 2 - 2. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (23): (1) Gn 25,9. (2) Gn 35,29. (3) Gn 50,13. (4) Joz 24,30. (5) Joz 24,33. (6) Re 2,9. (7) Re 16,31. (8) 1 S 31,13. (9) 2 S 3,32. (10) 2 S 4,12. (11) 2 S 21,14. (12) 1 K 14,18. (13) 1 K 15,8. (14) 1 K 22,37. (15) 2 K 9,28. (16) 2 K 10,35. (17) 2 K 12,22. (18) 2 K 15,7. (19) 1 Kr 10,12. (20) 2 Kr 13,23. (21) 2 Kr 25,28. (22) 2 Kr 26,23. (23) 2 Kr 27,9.
- act. ind. aor. 3de pers. mv. εθαψαν = ethapsan (zij begroeven) van het werkw. θαπτω = thaptô (begraven). Taalgebruik in Tenakh: thaptô (begraven). Bijbel (43). OT (40). NT (3): (1) Mt 14,12. (2) Hnd 5,6. (3) Hnd 5,10. Gn (7): (1) Gn 25,9. (2) Gn 25,10. (3) Gn 35,29. (4) Gn 49,31. (5) Gn 50,12. (6) Gn 50,13. (7) Gn 50,26. Een vorm van θαπτω = thaptô (begraven) in de LXX (177), in het NT (11): (1) Mt 8,21. (2) Mt 8,22. (3) Mt 14,12. (4) Lc 9,59. (5) Lc 9,60. (6) Lc 16,22. (7) Hnd 2,29. (8) Hnd 5,6. (9) Hnd 5,9. (10) Hnd 5,10. (11) 1 Kor 15,4.

Gn 25,9.1. - 2. וַיִּקְבְּרוּ אֹתוֹ = wajjiqëbërû ´othô (en zij begroeven hem). Tenakh (15): (1) Gn 25,9. (2) Gn 35,29. (3) Gn 50,13. (4) Joz 24,30. (5) Joz 24,33. (6) 1 K 14,18. (7) 1 K 15,8. (8) 2 K 9,28. (9) 2 K 10,35. (10) 2 K 12,22. (11) 2 K 15,7. (12) 2 Kr 13,23. (13) 2 Kr 25,28. (14) 2 Kr 26,23. (15) 2 Kr 27,9.
- וַיִּקְבְּרוּ אוֹתוֹ = wajjiqëbërû ´ôthô (en zij begroeven hem. Tenakh (2): (1) Re 2,9. (2) Re 16,31.
- Hebreeuws NBG Hnd 5,10. וַיִּקְבְּרֻהָ = wajjiqëbëruhâ (en zij begroeven haar) < prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. vr. enk. van het werkw. קָבַר = qâbhar (begraven). Taalgebruik in Tenakh: qâbhar (begraven). getalswaarde: qoph = 19 of 100, beth = 2, resj = 20 of 200; totaal: 41 OF 302 (2 X 151). Structuur: 1 - 2 - 2. De som van de elementen is telkens 5. Niet in Tenakh. Hebreeuws NBG Hnd 5,10.

Gn 25,9.3. יִצְחָק (= jitsëchâq: Isaak, hij lachte; eigennaa m en wkw. De naam is een werkwoordsvorm: act qal imperf 3de pers mann enk van het wkw צָחַק = tsâchaq: lachen). Taalgebruik in Tenach: jitsëchâq (Isaak). Getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, chet = 8, qoph = 19 of 100; totaal: 49 (7 X 7) OF 208 (8 X 26). Tenakh (77). Pentateuch (70). Gn (63). Gn 25 (7): (1) Gn 25,6. (2) Gn 25,9. (3) Gn 25,11. (4) Gn 25,19. (5) Gn 25,20. (6) Gn 25,21. (7) Gn 25,28.

Gn 25,10 - Gn 25,10. Dood van Abraham - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,7-11 -- Gn 25,7 - Gn 25,8 - Gn 25,9 - Gn 25,10 - Gn 25,11 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10 τὸν ἀγρὸν καὶ τὸ σπήλαιον, ὃ ἐκτήσατο ῾Αβραὰμ παρὰ τῶν υἱῶν τοῦ Χέτ, ἐκεῖ ἔθαψαν ῾Αβραὰμ καὶ Σάρραν τὴν γυναῖκα αὐτοῦ.       [10] Het was de akker die Abraham van de Hethieten gekocht had; daar zijn Abraham en zijn vrouw Sara begraven.        

King James Bible.
Luther-Bibel.
Hebreeuws: י הַשָּׂדֶה אֲשֶׁר-קָנָה אַבְרָהָם, מֵאֵת בְּנֵי-חֵת--שָׁמָּה קֻבַּר אַבְרָהָם, וְשָׂרָה אִשְׁתּוֹ.

Tekstuitleg van Gn 25,10.

4. אַבְרָהָם (= ´abhërâhâm: Abraham; eigennaam). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram). Tenakh (128). Pentateuch (105). Eerdere Profeten (4). Latere Profeten (6). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (13). Gn (98). Gn 25 (9): (1) Gn 25,1. (2) Gn 25,5. (3) Gn 25,6. (4) Gn 25,7. (5) Gn 25,8. (6) Gn 25,10. (7) Gn 25,11. (8) Gn 25,12. (9) Gn 25,19. Getalswaarde: aleph = 1, beth = 2, resj = 20 of 200, he = 5, mem = 13 of 40; totaal: 41, zie 41 of ´èlohîm (God), OF 248, zie 248 (8 X 31). Structuur: 1 - 2 - 2 - 5 - 4. De som van de elementen is telkens 5. Het merkwaardige aan het getal 248 (8 X 31) is de link met de algemene godsnaam El (getalswaarde 31). De namen van de patriarchen Isaak (208 = 8 X 26), Jakob (182 = 7 X 26) en Jozef (156 = 6 X 26) zijn gelinkt aan de specifieke godsnaam JHWH. Ook merkwaardig is de opeenvolging van de namen Abraham (8 X 31) en de naam Isaak (8 X 26).

Gn 25,11 - Gn 25,11. Dood van Abraham - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,7-11 -- Gn 25,7 - Gn 25,8 - Gn 25,9 - Gn 25,10 - Gn 25,11 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
11 ἐγένετο δὲ μετὰ τὸ ἀποθανεῖν ῾Αβραάμ, εὐλόγησεν ὁ Θεὸς τὸν ᾿Ισαὰκ υἱὸν αὐτοῦ· καὶ κατῴκησεν ᾿Ισαὰκ παρὰ τὸ φρέαρ τῆς ὁράσεως.       [11] Na Abrahams dood zegende God zijn zoon Isaak. Isaak had zich bij de put van Lachai-Roï gevestigd.        

King James Bible.
Luther-Bibel.
Hebreeuws: יא וַיְהִי, אַחֲרֵי מוֹת אַבְרָהָם, וַיְבָרֶךְ אֱלֹהִים, אֶת-יִצְחָק בְּנוֹ; וַיֵּשֶׁב יִצְחָק, עִם-בְּאֵר לַחַי רֹאִי. {פ}

Tekstuitleg van Gn 25,11.

1. וַיְהִי (= wajëhî: en hij/het was; koppelteken wë + wkw act qal imperf 3de pers mann enk van het wkw הָיָה = hâjâh: zijn). De getalswaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31. 31 is de getalswaarde van אֵל = ´el: God; aleph = 1, lamed = 12 of 30; totaal: 13 of 31 (spiegelbeeld).Taalgebruik in Tenakh: hâjâh (zijn). Getalswaarde van het wkw הָיָה = hâjâh: zijn; he = 5, jod = 10; totaal: 20 (2² X 5). Structuur: 5 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (784). Pentateuch (181). Eerdere Profeten (339). Latere Profeten (116). 12 Kleine Profeten (22). Geschriften (126). Gn (114). Gn 25 (3): (1) Gn 25,11. (2) Gn 25,20. (3) Gn 25,27.

1. - 2. אַחַרֵי וַיְהי = wajëhî ´achäre(j) (en het zal zijn / en het was na...). Tenakh (24): (1) Gn 22,20. (2) Gn 25,11. (3) Gn 48,1. (4) Nu 25,19. (5) Joz 1,1. (6) Joz 24,29. (7) Re 1,1. (8) Re 16,4. (9) 1 S 5,9. (10) 1 S 24,6. (11) 2 S 1,1. (12) 2 S 2,1. (13) 2 S 8,1. (14) 2 S 10,1. (15) 2 S 13,1. (16) 2 S 17,21. (17) 2 S 21,18. (18) 1 K 13,23. (19) 1 K 13,31. (20) 2 K 6,24. (21) 1 Kr 18,1. (22) 1 Kr 19,1. (23) 1 Kr 20,4. (24) 2 Kr 25,14. (25) Ez 17,23.

2. - 3. ´achäre(j) môth (na de dood van). Tenakh (11): (1) Gn 25,11 (Abraham). (2) Gn 26,18 (verwijzing naar de dood van Abraham). (3) Lv 16,1 (na de dood van de twee zonen van Aäron). (4) Joz 1,1 (Mozes). (5) Re 1,1 (Jozua). (6) Rt 2,11 (na de dood van je man. Dit is: de dood van Kiljon, de man van de Moabitische Ruth). (7) 2 S 1,1 (Saul). (8) 2 K 1,1 (Achab). (9) 2 K 14,17 (Joas). (10) 2 Kr 22,4 (na de dood van zijn vader; d.i. Achab). (11) 2 Kr 25,25 (Joas).

1. - 3. wajëhî ´achäre(j) môth (na de dood van). Tenakh (4): (1) Gn 25,11 (Abraham). (2) Joz 1,1 (Mozes). (3) Re 1,1 (Jozua). (4) 2 S 1,1 (Saul). Abraham was de eerste Patriarch. Mozes was de wetgever van het volk. Jozua leidde het volk binnen in het land. Saul was de eerste koning.

4. אַבְרָהָם (= ´abhërâhâm: Abraham; eigennaam). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram). Tenakh (128). Pentateuch (105). Eerdere Profeten (4). Latere Profeten (6). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (13). Gn (98). Gn 25 (9): (1) Gn 25,1. (2) Gn 25,5. (3) Gn 25,6. (4) Gn 25,7. (5) Gn 25,8. (6) Gn 25,10. (7) Gn 25,11. (8) Gn 25,12. (9) Gn 25,19. Getalswaarde: aleph = 1, beth = 2, resj = 20 of 200, he = 5, mem = 13 of 40; totaal: 41, zie 41 of ´èlohîm (God), OF 248, zie 248 (8 X 31). Structuur: 1 - 2 - 2 - 5 - 4. De som van de elementen is telkens 5. Het merkwaardige aan het getal 248 (8 X 31) is de link met de algemene godsnaam El (getalswaarde 31). De namen van de patriarchen Isaak (208 = 8 X 26), Jakob (182 = 7 X 26) en Jozef (156 = 6 X 26) zijn gelinkt aan de specifieke godsnaam JHWH. Ook merkwaardig is de opeenvolging van de namen Abraham (8 X 31) en de naam Isaak (8 X 26).

8. יִצְחָק (= jitsëchâq: Isaak, hij lachte; eigennaa m en wkw. De naam is een werkwoordsvorm: act qal imperf 3de pers mann enk van het wkw צָחַק = tsâchaq: lachen). Taalgebruik in Tenach: jitsëchâq (Isaak). Getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, chet = 8, qoph = 19 of 100; totaal: 49 (7 X 7) OF 208 (8 X 26). Tenakh (77). Pentateuch (70). Gn (63). Gn 25 (7): (1) Gn 25,6. (2) Gn 25,9. (3) Gn 25,11. (4) Gn 25,19. (5) Gn 25,20. (6) Gn 25,21. (7) Gn 25,28.

11. יִצְחָק (= jitsëchâq: Isaak, hij lachte; eigennaa m en wkw. De naam is een werkwoordsvorm: act qal imperf 3de pers mann enk van het wkw צָחַק = tsâchaq: lachen). Taalgebruik in Tenach: jitsëchâq (Isaak). Getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, chet = 8, qoph = 19 of 100; totaal: 49 (7 X 7) OF 208 (8 X 26). Tenakh (77). Pentateuch (70). Gn (63). Gn 25 (7): (1) Gn 25,6. (2) Gn 25,9. (3) Gn 25,11. (4) Gn 25,19. (5) Gn 25,20. (6) Gn 25,21. (7) Gn 25,28.



Gn 25,12-18: Nakomelingen van Ismaël - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,7-11 -- Gn 25,12-18 -- Gn 25,19-34 -- Gn 25,12 - Gn 25,13 - Gn 25,14 - Gn 25,15 - Gn 25,16 - Gn 25,17 - Gn 25,18

Gn 25,12 - Gn 25,12. Nakomelingen van Ismaël - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,7-11 -- Gn 25,12-18 -- Gn 25,19-34 -- Gn 25,12 - Gn 25,13 - Gn 25,14 - Gn 25,15 - Gn 25,16 - Gn 25,17 - Gn 25,18 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
12 Αὗται δέ αἱ γενέσεις ᾿Ισμαὴλ τοῦ υἱοῦ ῾Αβραάμ, ὃν ἔτεκεν ῎Αγαρ ἡ Αἰγυπτία ἡ παιδίσκη Σάρρας τῷ ῾Αβραάμ.       [12] Dit zijn de nakomelingen van Ismaël, Abrahams zoon, die Hagar, Sara’s Egyptische slavin, aan Abraham geschonken had.      

King James Bible.
Luther-Bibel.
Hebreeuws: יב וְאֵלֶּה' תֹּלְדֹת יִשְׁמָעֵאל, בֶּן-אַבְרָהָם: אֲשֶׁר יָלְדָה הָגָר הַמִּצְרִית, שִׁפְחַת שָׂרָה--לְאַבְרָהָם.

Tekstuitleg van Gn 25,12. Het vers Gn 25,12 telt 12 (2² X 3) woorden en 50 (2 X 5²) letters. Het 12ste vers van Gn 25 telt 12 woorden; het hoofdstuk 25 telt 50 of 2 X 25 letters. Het is het 671ste vers van de Bijbel.

Gn 25,12.1. וְאֵלֶּה (= wë´ellèh: en deze; koppelteken waw + aanwijz vnw mv ְאֵלֶּה = 'ellèh: deze). Tenakh (106). Pentateuch (38). Eerdere Profeten (16). Latere Profeten (9). 12 Kleine Profeten (1). Geschriften (42). Gn (22). Gn 25 (6): (1) Gn 25,7. (2) Gn 25,12. (3) Gn 25,13. (4) Gn 25,16. (5) Gn 25,17. (6) Gn 25,19. In dit hoofdstuk Gn 25 komt ו'ְאֵלֶּה (= wë´ellèh: en deze) vijfmaal voor bij het begin van het vers, éénmaal in het midden van het vers: Gn 25,16. In dit laatste vers staat evenwel ְאֵלֶּה ('ellèh: deze) aan het begin van het vers, maar ו'ְאֵלֶּה (= wë´ellèh: en deze) staat aan het begin van een nieuwe nevenschikkende zin in hetzelfde vers.
- De ו = waw is een koppel- of verbindingsteken. Maar waarmee? Met een voorgaande zin of met een voorgaande וְאֵלֶּה (= wë´ellèh: en deze)?

- וְ'אֵלֶּה (= wë´ellèh: en deze´ellèh (deze / dit) in Gn 25 in combinatie met:
(1) een vorm van th(ô)lëd(ô)th (ontstaangeschiedenis, geslachten). Slechts in vier verzen in Tenakh en wel in Gn:
-- Gn 25,12: ואֵלֶּה תֹּלְדֹת (= wë'ellèh tolëdoth: en dit zijn de geslachten - van Ismaël, de zoon van Abraham - ). Zonder enige waw in tldth.
-- Gn 25,19: ואֵלֶּה תּוֹלְדֹת (= wë'ellèh tolëdôth: en dit zijn de geslachten - van Isaak, de zoon van Abraham - ). Met een waw in de tweede lettergreep van tldôth. Eerst de geslachtslijst van Ismaël, dan de geslachtslijst van Isaak.
(2) sjëmôth = namen (of een vorm ervan). In vijf verzen in Tenakh. Gn (1). Nu (3). 2 S (1).
-- Gn 25,13: וְאֵלֶּה, שְׁמוֹת (= wë'ellèh sjëmôth: en dit zijn de namen - van de zonen van Ismael - ).
-- Gn 25,16: וְאֵלֶּה שְׁמֹתָם (= wë'ellèh sjëmothâm: en dit zijn hun namen, nl van de zonen van Ismaël).
(3) sjëne chajje(j) = de jaren van het leven.
-- Gn 25,7: וְאֵלֶּה, יְמֵי שְׁנֵי-חַיֵּי (= wë'ellèh jem(e) sjëne chajje(j) = en dit zijn de dagen van de jaren van het leven - van Abraham - ).
-- Gn 25,17: וְאֵלֶּה, שְׁנֵי חַיֵּי (= (= wë'ellèh sjëne chajje(j) = en dit zijn de jaren van het leven - van Ismaël - ).

Gn 25,12.2. Ontstaansgeschiedenissen wordt op verschillende manieren weergegeven: thôlëdoth, thôlëdô, tholëdoth en tholëdôth. Viermaal wordt het voorafgegaan door אֵלֶּה = ´ellèh (deze) en achtmaal door wë´ellèh (en deze). In Gn 5,1 wordt het voorafgegaan door zèh sephèr (dit boek van...). Elfmaal in Gn, éénmaal in Nu: Nu 3,1, éénmaal in Rt: Rt 4,18).
- ´ellèh thô(o)lëdô(o)th (deze zijn de ontstaangeschiedenissen). In vier verzen in de bijbel:
(1) אֵלֶּה תוֹלְדוֹת = ´ellèh thôlëdôth: Gn 2,4 (dit is de ontstaansgeschiedenis van hemel en aarde).
(2) אֵלֶּה תוֹלְדֹת = ´ellèh thôlëdoth: Gn 6,9 (hierop volgt de geschiedenis van Noach).
(3) אֵלֶּה תוֹלְדֹת = ´ellèh thôlëdoth: Gn 11,10 (hierop volgt de genealogie van Sjem).
(4) אֵלֶּה תֹלְדוֹת = ´ellèh tholëdôth: Gn 37,2 (hierop begint de geschiedenis van Jozef en zijn broers).
- wë´ellèh thô(o)lëdô(o)th (en deze zijn de ontstaansgeschiedenissen):
(1) וְאֵלֶּה תוֹלְדֹת = wë´ellèh thôlëdoth: Gn 10,1 (kinderen van Noach).
(2) וְאֵלֶּה תוֹלְדֹת = wë´ellèh thôlëdoth: Gn 11,27 (Terach).
(3) ואֵלֶּה תֹלְדֹת = wë´ellèh tholëdoth: Gn 25,12 (Ismaël).
(4) ואֵלֶּה תוֹלְדֹת = wë´ellèh thôlëdoth: Gn 25,19 (Isaak).
(5) ואֵלֶּה תֹלְדוֹת = wë´ellèh tholëdôth: Gn 36,1 (Esau = Edom).
(6) ואֵלֶּה תֹלְדוֹת = wë´ellèh tholëdôth: Gn 36,9 (Esau, de vader van Edom).
(7) וְאֵלֶּה תוֹלְדֹת = wë´ellèh thôlëdoth: Nu 3,1 (Aäron en Mozes).
(8) ואֵלֶּה תוֹלְדוֹת = wë´ellèh thôlëdôth: Rt 4,18.

Volgorde:
(1) ´ellèh thôlëdôth: Gn 2,4 (hemel en aarde).
(2) zèh sephèr thôlëdoth (dit is het boek van ontstaansgeschiedenissen; hierop volgt de genealogie van Adam): Gn 5,1.
(3) ´ellèh thôlëdoth: Gn 6,9 (hierop volgt de geschiedenis van Noach).
(4) wë´ellèh thôlëdoth: Gn 10,1 (hierop volgt de geslachtslijst van Noach).
(5) ´ellèh thôlëdoth: Gn 11,10 (hierop volgt de genealogie van Sjem).
(6) wë´ellèh thôlëdoth: Gn 11,27 (hierop volgt de geschiedenis van Terach, maar vooral van Abraham).
(7) wë´ellèh tholëdoth: Gn 25,12 (hierop volgt de genealogie van Ismaël).
(8) wë´ellèh thôlëdoth: Gn 25,19 (hierop begint de geschiedenis van Esau en Jakob).
(9) wë´ellèh tholëdôth: Gn 36,1 (hierop volgt de genealogie van Esau).
(10) wë´ellèh tholëdôth: Gn 36,9 (hierop volgt de genealogie van Esau).
(11) ´ellèh tholëdôth: Gn 37,2 (hierop begint de geschiedenis van Jozef en zijn broers).

Wat de verzen Gn 25,12 en Gn 25,19 betreffen. Gn 25,12 begint met de vermelding: dit is de geslachtslijst van Ismaël. Gn 25,19 begint met: dit is de geslachtslijst van Isaak. Er is een parallelisme tussen Gn 25,12 en Gn 25,19. In th-l-d-th van Gn 25,12 komt geen enkele waw voor; de waw staat voor verbinding. Er wordt geen enkele verdere geslachtslijst van Ismaël meer gegeven, geen verdere verbinding. In Gn 25,19 staat een waw in de tweede lettergreep (op het einde van het woord). Er is wel verbinding en wel naar wat volgt, naar de toekomst.

3. יִשְׁמָעֵאל = jisjëmâ`e´l (Ismaël). Taalgebruik in Tenakh: jisjëmâ`e´l (Ismaël). Getalswaarde: jod = 10, sjin = 21 of 300, mem = 13 of 40, ajin = 16 of 70, aleph = 1, lamed = 12 of 30; totaal: 73 ( 73 als ster) OF 451 (11 X 41). Structuur: 1 - 3 - 4 - 7 - 1 - 3. Som der elementen is telkens 10 > 1. Abram (36 of 243) + Hagar (28 of 208) = 64 (2³ X 2³) OF 451 (11 X 41). De getalswaarde van יִשְׂרָאֵל = jishërâ´el (Israël) is 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster). Taalgebruik in Tenakh: jishërâ´el (Israël). Tenakh (33). Pentateuch (11). Eerdere Profeten (1). Latere Profeten (17). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (4). Gn (11): (1) Gn 16,11. (2) Gn 16,15. (3) Gn 16,16. (4) Gn 17,18. (5) Gn 17,23. (6) Gn 25,12. (7) Gn 25,13. (8) Gn 25,16. (9) Gn 25,17. (10) Gn 28,9. (11) Gn 36,3.
- Arabisch: إسماعيل = ismâ`el (Ismaël).
- Naar de naamgeving wordt er een verband gelegd tussen de zoon en de moeder. Naar de getalswaarde van de letters wordt een verband gelegd met beide ouders, nl. met Abram en Hagar. Vanuit de getalswaarde wordt ook een verband gelegd met de naam Israël, de kleinzoon van Abraham (via Sara).

Gn 25,12.4. בֵּן / בִּן / בֶּן = ben / bin / bèn (zoon, kind). Taalgebruik in Tenakh: ben (zoon, kind). Getalswaarde: beth = 2, nun = 14 of 50; totaal: 16 (2² X 2²) of 52 (2 X 26). Structuur: 2 - 5. De som van de elementen is 7. Tenakh (1225). Pentateuch (284). Eerdere Profeten (392). Latere Profeten (231). 12 Kleine Profeten (26) Geschriften (292). Gn (85).
- zn met 2 medeklinkers en 1 oorspronkelijk korte klinker: qil-vorm. De stamklinker i met klemtoon is e geworden (Lettinga (6) 13m), bin werd ben. In gesloten lettergrepen zonder klemtoon is de uit de i ontstane e è geworden (Lettinga (6) 13n), vandaar bèn.
- De letter aleph duidt het begin, initiatief, het scheppen aan. Aleph = 1 en duidt éénheid aan. De beth duidt de schepping aan. In het woord 'abh is schepper en schepping verenigd.´abh (vader) duidt tweeheid (vader - zoon) aan: de verwekker en de verwekte. De Hebreeuwse naam voor zoon is בֵּן. Het woord begint met een beth, symbool voor tweede, het geschapene, het verwekte. Op de beth volgt een nun = 14 of 50. 50 staat voor voltooiïng, voor de gave van de thorah, van de geest. Het vaderschap zal zich doorzetten in alle volgende geslachten. Zo krijgt een vader een kleinzoon, een achterkleinzoon enz. In het imperfectum (jiqqtol) wordt de eerste persoon enkelvoud (ik) gevormd door het prefix aleph, de eerste persoon meervoud (wij) door het prefix nun. In het Arabisch wordt het verband tussen vader en zoon/dochter nog sterker gelegd dan in het Hebreeuws. De medeklinkers voor vader (b) blijven behouden, gevolgd door een nun voor de zoon ('bn) en de vrouwelijke vorm van 'ibn nl. 'bnh (dochter) voor de dochter. In het Latijn en het Frans wordt de verwantschap tussen zoon en dochter eveneens behouden: Latijn: filius (zoon), filia (dochter); Frans: fils (zoon), fille (dochter).

Gn 25,12.5. אַבְרָהָם (= ´abhërâhâm: Abraham; eigennaam). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram). Tenakh (128). Pentateuch (105). Eerdere Profeten (4). Latere Profeten (6). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (13). Gn (98). Gn 25 (9): (1) Gn 25,1. (2) Gn 25,5. (3) Gn 25,6. (4) Gn 25,7. (5) Gn 25,8. (6) Gn 25,10. (7) Gn 25,11. (8) Gn 25,12. (9) Gn 25,19. Getalswaarde: aleph = 1, beth = 2, resj = 20 of 200, he = 5, mem = 13 of 40; totaal: 41, zie 41 of ´èlohîm (God), OF 248, zie 248 (8 X 31). Structuur: 1 - 2 - 2 - 5 - 4. De som van de elementen is telkens 5. Het merkwaardige aan het getal 248 (8 X 31) is de link met de algemene godsnaam El (getalswaarde 31). De namen van de patriarchen Isaak (208 = 8 X 26), Jakob (182 = 7 X 26) en Jozef (156 = 6 X 26) zijn gelinkt aan de specifieke godsnaam JHWH. Ook merkwaardig is de opeenvolging van de namen Abraham (8 X 31) en de naam Isaak (8 X 26).

Gn 25,12.4. - 5. בֶּן-אַבְרָהָם (= bèn 'abhërâhâm: zoon van Abraham). Tenach (3): (1) Gn 25,12. (2) Gn 25,19. (3) Gn 28,9.

Gn 25,12.1. - 5. Het parallelisme tussen Gn 25,12 en Gn 25,19 is nog sterker. Het gaat om de geslachtslijsten van Ismaël en Isaak. Ismaël, de zoon van Abraham en Hagar wordt het eerst genoemd, dan volgt Isaak, de zoon van Abraham en Sarah. Zowel Ismaël als Isaak wordt zoon van Abraham genoemd.
- Gn 25,12: וְאֵלֶּה' תֹּלְדֹת יִשְׁמָעֵאל, בֶּן-אַבְרָהָם = wë'ellèh tholëdoth jisjëmä`ë'l bèn 'abhërâhâm: en dit is de geslachtslijst van Ismaël, de zoon van Abraham.
- Gn 25,19: וְאֵלֶּה' תּוֹלְדֹת יִצְחָק, בֶּן-אַבְרָהָם = wë'ellèh tholëdôth jitsëchaq bèn 'abhërâhâm: en dit is de geslachtslijst van Isaak, de zoon van Abraham.


Gn 25,13 - Gn 25,13. Nakomelingen van Ismaël - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,7-11 -- Gn 25,12-18 -- Gn 25,19-34 -- Gn 25,12 - Gn 25,13 - Gn 25,14 - Gn 25,15 - Gn 25,16 - Gn 25,17 - Gn 25,18 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
13 καὶ ταῦτα τὰ ὀνόματα τῶν υἱῶν ᾿Ισμαὴλ κατ᾿ ὀνόματα τῶν γενεῶν αὐτοῦ· πρωτότοκος ᾿Ισμαὴλ Ναβαιώθ, καὶ Κηδὰρ καὶ Ναβδεὴλ καὶ Μασσὰμ       [13] Dit zijn de namen van Ismaëls zonen, opgenoemd volgens hun geboorte: De eerstgeborene van Ismaël is Nebajot; dan volgen Kedar, Adbeël, Mibsam,        

King James Bible.
Luther-Bibel.
Hebreeuws: יג וְאֵלֶּה', שְׁמוֹת בְּנֵי יִשְׁמָעֵאל, בִּשְׁמֹתָם, לְתוֹלְדֹתָם: בְּכֹר יִשְׁמָעֵאל נְבָיֹת, וְקֵדָר וְאַדְבְּאֵל וּמִבְשָׂם.

Tekstuitleg van Gn 25,13.

1. וְאֵלֶּה (= wë´ellèh: en deze; koppelteken waw + aanwijz vnw mv ְאֵלֶּה = 'ellèh: deze). Tenakh (106). Pentateuch (38). Eerdere Profeten (16). Latere Profeten (9). 12 Kleine Profeten (1). Geschriften (42). Gn (22). Gn 25 (6): (1) Gn 25,7. (2) Gn 25,12. (3) Gn 25,13. (4) Gn 25,16. (5) Gn 25,17. (6) Gn 25,19. In dit hoofdstuk Gn 25 komt ו'ְאֵלֶּה (= wë´ellèh: en deze) vijfmaal voor bij het begin van het vers, éénmaal in het midden van het vers: Gn 25,16. In dit laatste vers staat evenwel ְאֵלֶּה ('ellèh: deze) aan het begin van het vers, maar ו'ְאֵלֶּה (= wë´ellèh: en deze) staat aan het begin van een nieuwe nevenschikkende zin in hetzelfde vers.
- De ו = waw is een koppel- of verbindingsteken. Maar waarmee? Met een voorgaande zin of met een voorgaande וְאֵלֶּה (= wë´ellèh: en deze)?

- וְ'אֵלֶּה (= wë´ellèh: en deze´ellèh (deze / dit) in Gn 25 in combinatie met:
(1) een vorm van th(ô)lëd(ô)th (ontstaangeschiedenis, geslachten). Slechts in vier verzen in Tenakh en wel in Gn:
-- Gn 25,12: ואֵלֶּה תֹּלְדֹת (= wë'ellèh tolëdoth: en dit zijn de geslachten - van Ismaël, de zoon van Abraham - ). Zonder enige waw in tldth.
-- Gn 25,19: ואֵלֶּה תּוֹלְדֹת (= wë'ellèh tolëdôth: en dit zijn de geslachten - van Isaak, de zoon van Abraham - ). Met een waw in de tweede lettergreep van tldôth. Eerst de geslachtslijst van Ismaël, dan de geslachtslijst van Isaak.
(2) sjëmôth = namen (of een vorm ervan). In vijf verzen in Tenakh. Gn (1). Nu (3). 2 S (1).
-- Gn 25,13: וְאֵלֶּה, שְׁמוֹת (= wë'ellèh sjëmôth: en dit zijn de namen - van de zonen van Ismael - ).
-- Gn 25,16: וְאֵלֶּה שְׁמֹתָם (= wë'ellèh sjëmothâm: en dit zijn hun namen, nl van de zonen van Ismaël).
(3) sjëne chajje(j) = de jaren van het leven.
-- Gn 25,7: וְאֵלֶּה, יְמֵי שְׁנֵי-חַיֵּי (= wë'ellèh jem(e) sjëne chajje(j) = en dit zijn de dagen van de jaren van het leven - van Abraham - ).
-- Gn 25,17: וְאֵלֶּה, שְׁנֵי חַיֵּי (= (= wë'ellèh sjëne chajje(j) = en dit zijn de jaren van het leven - van Ismaël - ).

Gn 25,13.4. יִשְׁמָעֵאל = jisjëmâ`e´l (Ismaël). Taalgebruik in Tenakh: jisjëmâ`e´l (Ismaël). Getalswaarde: jod = 10, sjin = 21 of 300, mem = 13 of 40, ajin = 16 of 70, aleph = 1, lamed = 12 of 30; totaal: 73 ( 73 als ster) OF 451 (11 X 41). Structuur: 1 - 3 - 4 - 7 - 1 - 3. Som der elementen is telkens 10 > 1. Abram (36 of 243) + Hagar (28 of 208) = 64 (2³ X 2³) OF 451 (11 X 41). De getalswaarde van יִשְׂרָאֵל = jishërâ´el (Israël) is 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster). Taalgebruik in Tenakh: jishërâ´el (Israël). Tenakh (33). Pentateuch (11). Eerdere Profeten (1). Latere Profeten (17). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (4). Gn (11): (1) Gn 16,11. (2) Gn 16,15. (3) Gn 16,16. (4) Gn 17,18. (5) Gn 17,23. (6) Gn 25,12. (7) Gn 25,13. (8) Gn 25,16. (9) Gn 25,17. (10) Gn 28,9. (11) Gn 36,3.
- Arabisch: إسماعيل = ismâ`el (Ismaël).
- Naar de naamgeving wordt er een verband gelegd tussen de zoon en de moeder. Naar de getalswaarde van de letters wordt een verband gelegd met beide ouders, nl. met Abram en Hagar. Vanuit de getalswaarde wordt ook een verband gelegd met de naam Israël, de kleinzoon van Abraham (via Sara).

Gn 25,13.8. יִשְׁמָעֵאל = jisjëmâ`e´l (Ismaël). Taalgebruik in Tenakh: jisjëmâ`e´l (Ismaël). Getalswaarde: jod = 10, sjin = 21 of 300, mem = 13 of 40, ajin = 16 of 70, aleph = 1, lamed = 12 of 30; totaal: 73 ( 73 als ster) OF 451 (11 X 41). Structuur: 1 - 3 - 4 - 7 - 1 - 3. Som der elementen is telkens 10 > 1. Abram (36 of 243) + Hagar (28 of 208) = 64 (2³ X 2³) OF 451 (11 X 41). De getalswaarde van יִשְׂרָאֵל = jishërâ´el (Israël) is 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster). Taalgebruik in Tenakh: jishërâ´el (Israël). Tenakh (33). Pentateuch (11). Eerdere Profeten (1). Latere Profeten (17). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (4). Gn (11): (1) Gn 16,11. (2) Gn 16,15. (3) Gn 16,16. (4) Gn 17,18. (5) Gn 17,23. (6) Gn 25,12. (7) Gn 25,13. (8) Gn 25,16. (9) Gn 25,17. (10) Gn 28,9. (11) Gn 36,3.
- Arabisch: إسماعيل = ismâ`el (Ismaël).
- Naar de naamgeving wordt er een verband gelegd tussen de zoon en de moeder. Naar de getalswaarde van de letters wordt een verband gelegd met beide ouders, nl. met Abram en Hagar. Vanuit de getalswaarde wordt ook een verband gelegd met de naam Israël, de kleinzoon van Abraham (via Sara).

Gn 25,13.9. נְבָיֹת = nëbhâjoth (Nebajot). Taalgebruik in Tenakh: nëbhâjoth (Nebajot). getalswaarde: nun = 14 of 50, beth = 2, jod = 10, taw = 22 of 400; totaal: 48 (2² X 2² X 3) OF 462 (2 X 3 X 7 X 11). Structuur: 5 - 2 - 1 - 4. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (1): Gn 25,13. La racine sémitique nbt (surgir, apparaître) pourrait avoir donné le mot nbtw, nabatéen (http://www.cliolamuse.com/spip.php?rubrique36). Nebajot is de oudste van de twaalf zonen van Ismaël.
- = nëbhâjôth (Nebajoth). Tenakh (4): (1) Gn 28,9. (2) Gn 36,3. (3) Js 60,7. (4) 1 Kr 1,29.
- Grieks. Ναβαιωθ = nabaiôth (Nebajot). Bijbel (5), zie hierboven.
- Les Nabatéens forment une tribu arabe dont l’origine géographique est imprécise. Leur nom est à rapprocher de l’hébreu « nabata » qui désigne d’abord les Araméens au temps de Teglat-Phalasar III, puis les tribus arabes nomades qui paient tribut à Assurbanipal. La racine sémitique nbt (surgir, apparaître) pourrait avoir donné le mot nbtw, nabatéen ((http://www.cliolamuse.com/spip.php?rubrique36).
- Jerobeam wordt getypeerd als de zoon van Nabat. נְבָט = Tenakh (24). 1K (8). 2 K (12). Samen (20). 1 K (8): (1) 1 K 12,2. (2) 1 K 12,15. (3) 1 K 15,1. (4) 1 K 16,3. (5) 1 K 16,26. (6) 1 K 16,31. (7) 1 K 21,22. (8) 1 K 22,53. 2 K (12): (1) 2 K 3,3. (2) 2 K 9,9. (3) 2 K 10,29. (4) 2 K 13,2. (5) 2 K 13,11. (6) 2 K 14,24. (7) 2 K 15,9. (8) 2 K 15,18. (9) 2 K 15,24. (10) 2 K 15,28. (11) 2 K 17,21. (12) 2 K 23,15. + Tenakh (1): 1 K 11,26. Grieks: ναβατ = Nabat (Nabat).
- Hebreeuws: נָבַט = nâbhat (openspringen, schijnen; hifil: verlichten). Aramees: נְבַט = nëbhat. 1. zie Hebreeuws. 2. ontspruiten, groeien. Arabisch: نَبَتَ = nabata (kiemen, ontspruiten, groeien).

Gn 25,14 - Gn 25,14. Nakomelingen van Ismaël - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,7-11 -- Gn 25,12-18 -- Gn 25,19-34 -- Gn 25,12 - Gn 25,13 - Gn 25,14 - Gn 25,15 - Gn 25,16 - Gn 25,17 - Gn 25,18 -
Griekse tekst Vulgaat Masoretische tekst Targum Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Persoonlijke vertaling
14 καὶ Μασμὰ καὶ Δουμὰ καὶ Μασσῆ      

[14] Misma, Duma, Massa,

     

King James Bible.
Luther-Bibel.
Hebreeuws: יד וּמִשְׁמָע וְדוּמָה, וּמַשָּׂא. טו חֲדַד וְתֵימָא, יְטוּר נָפִישׁ וָקֵדְמָה.

Tekstuitleg van Gn 25,14.

Gn 25,15 - Gn 25,15. Nakomelingen van Ismaël - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,7-11 -- Gn 25,12-18 -- Gn 25,19-34 -- Gn 25,12 - Gn 25,13 - Gn 25,14 - Gn 25,15 - Gn 25,16 - Gn 25,17 - Gn 25,18 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
15 καὶ Χοδδὰν καὶ Θαιμὰν καὶ ᾿Ιετοὺρ καὶ Ναφὲς καὶ Κεδμά.      

[15] Chadad, Tema, Jetur, Nafis en Kedema.

     

King James Bible.
Luther-Bibel. טו חֲדַד וְתֵימָא, יְטוּר נָפִישׁ וָקֵדְמָה.

Tekstuitleg van Gn 25,15.

Gn 25,16 - Gn 25,16. Nakomelingen van Ismaël - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,7-11 -- Gn 25,12-18 -- Gn 25,19-34 -- Gn 25,12 - Gn 25,13 - Gn 25,14 - Gn 25,15 - Gn 25,16 - Gn 25,17 - Gn 25,18 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
16 οὗτοί εἰσιν οἱ υἱοὶ ᾿Ισμαὴλ καὶ ταῦτα τὰ ὀνόματα αὐτῶν ἐν ταῖς σκηναῖς αὐτῶν καὶ ἐν ταῖς ἐπαύλεσιν αὐτῶν· δώδεκα ἄρχοντες κατὰ ἔθνη αὐτῶν.       [16] Zo heten de zonen van Ismaël, volgens hun nederzettingen en kampementen: twaalf vorsten van twaalf stammen.        

King James Bible.
Luther-Bibel.
Hebreeuws: טז אֵלֶּה' הֵם בְּנֵי יִשְׁמָעֵאל, וְאֵלֶּה' שְׁמֹתָם, בְּחַצְרֵיהֶם, וּבְטִירֹתָם--שְׁנֵים-עָשָׂר נְשִׂיאִם, לְאֻמֹּתָם.

Tekstuitleg van Gn 25,16.

4. יִשְׁמָעֵאל = jisjëmâ`e´l (Ismaël). Taalgebruik in Tenakh: jisjëmâ`e´l (Ismaël). Getalswaarde: jod = 10, sjin = 21 of 300, mem = 13 of 40, ajin = 16 of 70, aleph = 1, lamed = 12 of 30; totaal: 73 ( 73 als ster) OF 451 (11 X 41). Structuur: 1 - 3 - 4 - 7 - 1 - 3. Som der elementen is telkens 10 > 1. Abram (36 of 243) + Hagar (28 of 208) = 64 (2³ X 2³) OF 451 (11 X 41). De getalswaarde van יִשְׂרָאֵל = jishërâ´el (Israël) is 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster). Taalgebruik in Tenakh: jishërâ´el (Israël). Tenakh (33). Pentateuch (11). Eerdere Profeten (1). Latere Profeten (17). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (4). Gn (11): (1) Gn 16,11. (2) Gn 16,15. (3) Gn 16,16. (4) Gn 17,18. (5) Gn 17,23. (6) Gn 25,12. (7) Gn 25,13. (8) Gn 25,16. (9) Gn 25,17. (10) Gn 28,9. (11) Gn 36,3.
- Arabisch: إسماعيل = ismâ`el (Ismaël).
- Naar de naamgeving wordt er een verband gelegd tussen de zoon en de moeder. Naar de getalswaarde van de letters wordt een verband gelegd met beide ouders, nl. met Abram en Hagar. Vanuit de getalswaarde wordt ook een verband gelegd met de naam Israël, de kleinzoon van Abraham (via Sara).

5. וְאֵלֶּה (= wë´ellèh: en deze; koppelteken waw + aanwijz vnw mv ְאֵלֶּה = 'ellèh: deze). Tenakh (106). Pentateuch (38). Eerdere Profeten (16). Latere Profeten (9). 12 Kleine Profeten (1). Geschriften (42). Gn (22). Gn 25 (6): (1) Gn 25,7. (2) Gn 25,12. (3) Gn 25,13. (4) Gn 25,16. (5) Gn 25,17. (6) Gn 25,19. In dit hoofdstuk Gn 25 komt ו'ְאֵלֶּה (= wë´ellèh: en deze) vijfmaal voor bij het begin van het vers, éénmaal in het midden van het vers: Gn 25,16. In dit laatste vers staat evenwel ְאֵלֶּה ('ellèh: deze) aan het begin van het vers, maar ו'ְאֵלֶּה (= wë´ellèh: en deze) staat aan het begin van een nieuwe nevenschikkende zin in hetzelfde vers.
- De ו = waw is een koppel- of verbindingsteken. Maar waarmee? Met een voorgaande zin of met een voorgaande וְאֵלֶּה (= wë´ellèh: en deze)?

- וְ'אֵלֶּה (= wë´ellèh: en deze´ellèh (deze / dit) in Gn 25 in combinatie met:
(1) een vorm van th(ô)lëd(ô)th (ontstaangeschiedenis, geslachten). Slechts in vier verzen in Tenakh en wel in Gn:
-- Gn 25,12: ואֵלֶּה תֹּלְדֹת (= wë'ellèh tolëdoth: en dit zijn de geslachten - van Ismaël, de zoon van Abraham - ). Zonder enige waw in tldth.
-- Gn 25,19: ואֵלֶּה תּוֹלְדֹת (= wë'ellèh tolëdôth: en dit zijn de geslachten - van Isaak, de zoon van Abraham - ). Met een waw in de tweede lettergreep van tldôth. Eerst de geslachtslijst van Ismaël, dan de geslachtslijst van Isaak.
(2) sjëmôth = namen (of een vorm ervan). In vijf verzen in Tenakh. Gn (1). Nu (3). 2 S (1).
-- Gn 25,13: וְאֵלֶּה, שְׁמוֹת (= wë'ellèh sjëmôth: en dit zijn de namen - van de zonen van Ismael - ).
-- Gn 25,16: וְאֵלֶּה שְׁמֹתָם (= wë'ellèh sjëmothâm: en dit zijn hun namen, nl van de zonen van Ismaël).
(3) sjëne chajje(j) = de jaren van het leven.
-- Gn 25,7: וְאֵלֶּה, יְמֵי שְׁנֵי-חַיֵּי (= wë'ellèh jem(e) sjëne chajje(j) = en dit zijn de dagen van de jaren van het leven - van Abraham - ).
-- Gn 25,17: וְאֵלֶּה, שְׁנֵי חַיֵּי (= (= wë'ellèh sjëne chajje(j) = en dit zijn de jaren van het leven - van Ismaël - ).

8. יִשְׁמָעֵאל = jisjëmâ`e´l (Ismaël). Taalgebruik in Tenakh: jisjëmâ`e´l (Ismaël). Getalswaarde: jod = 10, sjin = 21 of 300, mem = 13 of 40, ajin = 16 of 70, aleph = 1, lamed = 12 of 30; totaal: 73 ( 73 als ster) OF 451 (11 X 41). Structuur: 1 - 3 - 4 - 7 - 1 - 3. Som der elementen is telkens 10 > 1. Abram (36 of 243) + Hagar (28 of 208) = 64 (2³ X 2³) OF 451 (11 X 41). De getalswaarde van יִשְׂרָאֵל = jishërâ´el (Israël) is 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster). Taalgebruik in Tenakh: jishërâ´el (Israël). Tenakh (33). Pentateuch (11). Eerdere Profeten (1). Latere Profeten (17). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (4). Gn (11): (1) Gn 16,11. (2) Gn 16,15. (3) Gn 16,16. (4) Gn 17,18. (5) Gn 17,23. (6) Gn 25,12. (7) Gn 25,13. (8) Gn 25,16. (9) Gn 25,17. (10) Gn 28,9. (11) Gn 36,3.
- Arabisch: إسماعيل = ismâ`el (Ismaël).
- Naar de naamgeving wordt er een verband gelegd tussen de zoon en de moeder. Naar de getalswaarde van de letters wordt een verband gelegd met beide ouders, nl. met Abram en Hagar. Vanuit de getalswaarde wordt ook een verband gelegd met de naam Israël, de kleinzoon van Abraham (via Sara).

Gn 25,17 - Gn 25,17. Nakomelingen van Ismaël - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,7-11 -- Gn 25,12-18 -- Gn 25,19-34 -- Gn 25,12 - Gn 25,13 - Gn 25,14 - Gn 25,15 - Gn 25,16 - Gn 25,17 - Gn 25,18 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
17 καὶ ταῦτα τὰ ἔτη τῆς ζωῆς ᾿Ισμαήλ· ἑκατὸν τριακονταεπτὰ ἔτη· καὶ ἐκλείπων ἀπέθανε καὶ προσετέθη πρὸς τὸ γένος αὐτοῦ.      

[17] Ismaël bereikte de leeftijd van honderdzevenendertig jaar. Toen gaf hij de geest en stierf, en werd hij met zijn voorvaderen verenigd.

     

King James Bible.
Luther-Bibel.

Tekstuitleg van Gn 25,17.
Hebreeuws: יז וְאֵלֶּה', שְׁנֵי חַיֵּי יִשְׁמָעֵאל--מְאַת שָׁנָה וּשְׁלֹשִׁים שָׁנָה, וְשֶׁבַע שָׁנִים; וַיִּגְוַע וַיָּמָת, וַיֵּאָסֶף אֶל-עַמָּיו.

1. וְאֵלֶּה (= wë´ellèh: en deze; koppelteken waw + aanwijz vnw mv ְאֵלֶּה = 'ellèh: deze). Tenakh (106). Pentateuch (38). Eerdere Profeten (16). Latere Profeten (9). 12 Kleine Profeten (1). Geschriften (42). Gn (22). Gn 25 (6): (1) Gn 25,7. (2) Gn 25,12. (3) Gn 25,13. (4) Gn 25,16. (5) Gn 25,17. (6) Gn 25,19. In dit hoofdstuk Gn 25 komt ו'ְאֵלֶּה (= wë´ellèh: en deze) vijfmaal voor bij het begin van het vers, éénmaal in het midden van het vers: Gn 25,16. In dit laatste vers staat evenwel ְאֵלֶּה ('ellèh: deze) aan het begin van het vers, maar ו'ְאֵלֶּה (= wë´ellèh: en deze) staat aan het begin van een nieuwe nevenschikkende zin in hetzelfde vers.
- De ו = waw is een koppel- of verbindingsteken. Maar waarmee? Met een voorgaande zin of met een voorgaande וְאֵלֶּה (= wë´ellèh: en deze)?

- וְ'אֵלֶּה (= wë´ellèh: en deze´ellèh (deze / dit) in Gn 25 in combinatie met:
(1) een vorm van th(ô)lëd(ô)th (ontstaangeschiedenis, geslachten). Slechts in vier verzen in Tenakh en wel in Gn:
-- Gn 25,12: ואֵלֶּה תֹּלְדֹת (= wë'ellèh tolëdoth: en dit zijn de geslachten - van Ismaël, de zoon van Abraham - ). Zonder enige waw in tldth.
-- Gn 25,19: ואֵלֶּה תּוֹלְדֹת (= wë'ellèh tolëdôth: en dit zijn de geslachten - van Isaak, de zoon van Abraham - ). Met een waw in de tweede lettergreep van tldôth. Eerst de geslachtslijst van Ismaël, dan de geslachtslijst van Isaak.
(2) sjëmôth = namen (of een vorm ervan). In vijf verzen in Tenakh. Gn (1). Nu (3). 2 S (1).
-- Gn 25,13: וְאֵלֶּה, שְׁמוֹת (= wë'ellèh sjëmôth: en dit zijn de namen - van de zonen van Ismael - ).
-- Gn 25,16: וְאֵלֶּה שְׁמֹתָם (= wë'ellèh sjëmothâm: en dit zijn hun namen, nl van de zonen van Ismaël).
(3) sjëne chajje(j) = de jaren van het leven.
-- Gn 25,7: וְאֵלֶּה, יְמֵי שְׁנֵי-חַיֵּי (= wë'ellèh jem(e) sjëne chajje(j) = en dit zijn de dagen van de jaren van het leven - van Abraham - ).
-- Gn 25,17: וְאֵלֶּה, שְׁנֵי חַיֵּי (= (= wë'ellèh sjëne chajje(j) = en dit zijn de jaren van het leven - van Ismaël - ).

2. שְׁנֵי (= sjëne: jaren; zn vr mv met een mannelijke uitgang van het zn שָׁנָה = sjânâh: jaar). Taalgebruik in Tenakh: sjânâh (jaar). Getalswaarde): sjin = 21 of 300, nun = 14 of 50, he = 5; totaal: 40 of 355 (5 X 71). Structuur: 3 - 5 - 5. De som van de elementen is telkens 4.
- Grieks: ετος = etos (jaar). Taalgebruik in het NT: etos (jaar). Taalgebruik in de LXX: etos (jaar). Een vorm van ετος = etos (jaar) in de LXX (718), in het NT (49).
- N: jaar. D: Jahr. E: year. Latijn: annus (jaar). Fr: an of année.
- Arabisch: سَنَة = sanah (jaar). Aramees: שְׁנָה = sjënâh (jaar).

2. שְׁנֵי (= sjëne: jaren; zn vr mv met een mannelijke uitgang van het zn שָׁנָה = sjânâh (jaar). Taalgebruik in Tenakh: sjânâh (jaar). Getalswaarde): sjin = 21 of 300, nun = 14 of 50, he = 5; totaal: 40 of 355 (5 X 71). Structuur: 3 - 5 - 5. De som van de elementen is telkens 4.
- Grieks: ετος = etos (jaar). Taalgebruik in het NT: etos (jaar). Taalgebruik in de LXX: etos (jaar). Een vorm van ετος = etos (jaar) in de LXX (718), in het NT (49).
- N: jaar. D: Jahr. E: year. Latijn: annus (jaar). Fr: an of année.
- Arabisch: سَنَة = sanah (jaar). Aramees: שְׁנָה = sjënâh (jaar).

3. חַיֵּי (= chajjê(j): levens...; zn stat constr mann mv van het zn חַי = chaj: het leven).

2. - 3. שְׁנֵי-חַיֵּי (= sjëne chajjê(j): levensjaren). Tenakh (6): (1) Gn 23,1. (2) Gn 25,7. (3) Gn 25,17. (4) (5) Gn 47,9 (2X). (6) 2 S 19,35.

4. יִשְׁמָעֵאל = jisjëmâ`e´l (Ismaël). Taalgebruik in Tenakh: jisjëmâ`e´l (Ismaël). Getalswaarde: jod = 10, sjin = 21 of 300, mem = 13 of 40, ajin = 16 of 70, aleph = 1, lamed = 12 of 30; totaal: 73 ( 73 als ster) OF 451 (11 X 41). Structuur: 1 - 3 - 4 - 7 - 1 - 3. Som der elementen is telkens 10 > 1. Abram (36 of 243) + Hagar (28 of 208) = 64 (2³ X 2³) OF 451 (11 X 41). De getalswaarde van יִשְׂרָאֵל = jishërâ´el (Israël) is 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster). Taalgebruik in Tenakh: jishërâ´el (Israël). Tenakh (33). Pentateuch (11). Eerdere Profeten (1). Latere Profeten (17). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (4). Gn (11): (1) Gn 16,11. (2) Gn 16,15. (3) Gn 16,16. (4) Gn 17,18. (5) Gn 17,23. (6) Gn 25,12. (7) Gn 25,13. (8) Gn 25,16. (9) Gn 25,17. (10) Gn 28,9. (11) Gn 36,3.
- Arabisch: إسماعيل = ismâ`el (Ismaël).
- Naar de naamgeving wordt er een verband gelegd tussen de zoon en de moeder. Naar de getalswaarde van de letters wordt een verband gelegd met beide ouders, nl. met Abram en Hagar. Vanuit de getalswaarde wordt ook een verband gelegd met de naam Israël, de kleinzoon van Abraham (via Sara).

5. - 6. מְאַת שָׁנָה = mëath sjânâh (100 jaar). Tenakh (5): (1) Gn 11,10. (2) Gn 21,5. (3) Gn 25,7. (4) Gn 25,17. (5) Gn 35,28.

Ismaël werd 137 jaar. 137 is de som van 27 (kubus - 3) , 37 (zeshoek - 4) en 73 (zeshoekige ster - 4). Abraham werd 175 jaar; 175 = 5² X 7, zie Gn hoofdstuk 25, vers 7. De som 5 + 5 + 7 = 17. De dood van Ismaël wordt vermeld in Gn hoofdstuk 25, vers 17.

Gn 25,18 - Gn 25,18. Nakomelingen van Ismaël - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,7-11 -- Gn 25,12-18 -- Gn 25,19-34 -- Gn 25,12 - Gn 25,13 - Gn 25,14 - Gn 25,15 - Gn 25,16 - Gn 25,17 - Gn 25,18 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
18 κατῴκησε δὲ ἀπὸ Εὐϊλὰτ ἕως Σούρ, ἥ ἐστι κατὰ πρόσωπον Αἰγύπτου, ἕως ἐλθεῖν πρὸς ᾿Ασσυρίους· κατὰ πρόσωπον πάντων τῶν ἀδελφῶν αὐτοῦ κατῴκησε.       [18] De Ismaëlieten woonden tussen Chawila en Sur, vlakbij Egypte tot aan Assur toe. Al zijn broers trotserend had Ismaël daar vaste voet gekregen.        

King James Bible.
Luther-Bibel.
Hebreeuws:

Tekstuitleg van Gn 25,18. יח וַיִּשְׁכְּנוּ מֵחֲוִילָה עַד-שׁוּר, אֲשֶׁר עַל-פְּנֵי מִצְרַיִם, בֹּאֲכָה, אַשּׁוּרָה; עַל-פְּנֵי כָל-אֶחָיו, נָפָל. {פ}

Gn 25,19-34: Esau en Jakob - Gn 25,19 - Gn 25,20 - Gn 25,21 - Gn 25,22 - Gn 25,23 - Gn 25,24 - Gn 25,25 - Gn 25,26 - Gn 25,27 - Gn 25,28 - Gn 25,29 - Gn 25,30 - Gn 25,31 - Gn 25,32 - Gn 25,33 - Gn 25,34 -

Gn 25,19: Esau en Jakob - Gn 25,19 - Gn 25,20 - Gn 25,21 - Gn 25,22 - Gn 25,23 - Gn 25,24 - Gn 25,25 - Gn 25,26 - Gn 25,27 - Gn 25,28 - Gn 25,29 - Gn 25,30 - Gn 25,31 - Gn 25,32 - Gn 25,33 - Gn 25,34 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
19 Καὶ αὗται αἱ γενέσεις ᾿Ισαὰκ τοῦ υἱοῦ ῾Αβραάμ· Αβραὰμ ἐγέννησε τὸν ᾿Ισαάκ. 19 hae quoque sunt generationes Isaac filii Abraham Abraham genuit Isaac יט וְאֵלֶּה תּוֹלְדֹת יִצְחָק, בֶּן-אַבְרָהָם: אַבְרָהָם, הוֹלִיד אֶת-יִצְחָק. 19 Dit nu zijn de geboorten van Izak, den zoon van Abraham: Abraham gewon Izak. [19] Dit zijn de nakomelingen van Isaak, de zoon van Abraham. Abraham verwekte Isaak. 19 Dit zijn de geboorten uit Abrahams zoon Isaak. Abraham deed Isaak geboren worden! 19. Voici l'histoire d'Isaac fils d'Abraham. Abraham engendra Isaac.

King James Bible. [19] And these are the generations of Isaac, Abraham's son: Abraham begat Isaac:
Luther-Bibel. 19 Dies ist das Geschlecht Isaaks, des Sohnes Abrahams: Abraham zeugte Isaak.

Tekstuitleg van Gn 25,19. Het vers Gn 25,19 telt 9 (3²) woorden en 36 (2² X 3²) letters. De getalswaarde van Gn 25,19 is 2302 (2 X 1151). Dit is het 678 vers van de Bijbel.

Gn 25,19.1. וְאֵלֶּה (= wë´ellèh: en deze; koppelteken waw + aanwijz vnw mv ְאֵלֶּה = 'ellèh: deze). Tenakh (106). Pentateuch (38). Eerdere Profeten (16). Latere Profeten (9). 12 Kleine Profeten (1). Geschriften (42). Gn (22). Gn 25 (6): (1) Gn 25,7. (2) Gn 25,12. (3) Gn 25,13. (4) Gn 25,16. (5) Gn 25,17. (6) Gn 25,19. In dit hoofdstuk Gn 25 komt ו'ְאֵלֶּה (= wë´ellèh: en deze) vijfmaal voor bij het begin van het vers, éénmaal in het midden van het vers: Gn 25,16. In dit laatste vers staat evenwel ְאֵלֶּה ('ellèh: deze) aan het begin van het vers, maar ו'ְאֵלֶּה (= wë´ellèh: en deze) staat aan het begin van een nieuwe nevenschikkende zin in hetzelfde vers.
- De ו = waw is een koppel- of verbindingsteken. Maar waarmee? Met een voorgaande zin of met een voorgaande וְאֵלֶּה (= wë´ellèh: en deze)?

- וְ'אֵלֶּה (= wë´ellèh: en deze´ellèh (deze / dit) in Gn 25 in combinatie met:
(1) een vorm van th(ô)lëd(ô)th (ontstaangeschiedenis, geslachten). Slechts in vier verzen in Tenakh en wel in Gn:
-- Gn 25,12: ואֵלֶּה תֹּלְדֹת (= wë'ellèh tolëdoth: en dit zijn de geslachten - van Ismaël, de zoon van Abraham - ). Zonder enige waw in tldth.
-- Gn 25,19: ואֵלֶּה תּוֹלְדֹת (= wë'ellèh tolëdôth: en dit zijn de geslachten - van Isaak, de zoon va n Abraham - ). Met een waw in de tweede lettergreep van tldôth. Eerst de geslachtslijst van Ismaël, dan de geslachtslijst van Isaak.
(2) sjëmôth = namen (of een vorm ervan). In vijf verzen in Tenakh. Gn (1). Nu (3). 2 S (1).
-- Gn 25,13: וְאֵלֶּה, שְׁמוֹת (= wë'ellèh sjëmôth: en dit zijn de namen - van de zonen van Ismael - ).
-- Gn 25,16: וְאֵלֶּה שְׁמֹתָם (= wë'ellèh sjëmothâm: en dit zijn hun namen, nl van de zonen van Ismaël).
(3) sjëne chajje(j) = de jaren van het leven.
-- Gn 25,7: וְאֵלֶּה, יְמֵי שְׁנֵי-חַיֵּי (= wë'ellèh jem(e) sjëne chajje(j) = en dit zijn de dagen van de jaren van het leven - van Abraham - ).
-- Gn 25,17: וְאֵלֶּה, שְׁנֵי חַיֵּי (= (= wë'ellèh sjëne chajje(j) = en dit zijn de jaren van het leven - van Ismaël - ).

Gn 25,19.2. th-l-d-th: ontstaansgeschiedenissen; zn vr mv van het zn th-l-d-h = thôlëdâh: ontstaansgeschiedenis, afstamming. Het zn is gevormd uit het voorvoegsel th, de stam j-l-d en de vrouwelijke uitgang -ha. Taalgebruik in Tenakh: thôlëdôth (ontstaansgeschiedenissen). Getalswaarde van תוֹלְדוֹת = thôlëdôth: thaw = 22 of 400, waw = 6, lamed = 12 of 30, daleth = 4; totaal: 72 (2³ X 3²) of 846 (2 X 3² X 47). Structuur: 4 - 6 - 4 - 3 - 6 - 4. De som van de elementen is telkens 9. Mooie circulaire opbouw van het woord. th-l-d-th (ontstaangeschiedenis, geslachten) komt in 13 verzen voor: Gn (11). Nu (1). Rt (1). Dertien is de getalswaarde van אֶחָד = één.
Ontstaansgeschiedenissen wordt op verschillende manieren weergegeven: thôlëdoth, thôlëdôth, tholëdôth en tholëdoth.
(1) een waw zowel bij het begin als op het einde van het woord (תוֹלְדוֹת = thôlëdôth). In twee verzen: (1) Gn 2,4 (hemel en aarde). (2) Rt 4,18. Gn 2,4 opent de reeks van twaalf th(ô)lëd(ô)th (ontstaangeschiedenis, geslachten) en Rt 4,18 besluit de reeks. Gn 2,4 geeft de voltooiïng van de schepping weer. Rt 4,18 geeft de tien geslachten van Peres tot David.
(2) een waw bij het begin van het woord (תוֹלְדֹת = thôlëdoth). Getalswaarde: 72 - 6 = 66. In zeven verzen: (1) Gn 5,1. (2) Gn 6,9 (Noach). (3) Gn 10,1 (Noach). (4) Gn 11,10 (Sjem). (5) Gn 11,27 (Terach). (6) Gn 25,19 (Isaak). (7) Nu 3,1 (Aäron en Mozes).
(3) een waw op het einde van het woord (תֹלְדוֹת = tholëdôth), niet bij het begin. Getalswaarde van tholëdôth: thaw = 22 of 400, lamed = 12 of 30, daleth = 4, waw = 6; totaal: 66 (2 X 3 X 11) OF 840 (2³ X 3 X 5 X 7). Structuur: 4 - 3 - 4 - 6 - 4. In drie verzen: (1) Gn 36,1 (Esau = Edom). (2) Gn 36,9 (Esau, de vader van Edom). (3) Gn 37,2 (Jakob).
(4) een waw noch bij het begin noch bij het einde van het woord (תֹלְדֹת = tholëdoth): Gn 25,12. Getalswaarde: 72 - 12 = 60. Ismaël, de zoon van Abram en Hagar, kreeg twaalf zonen, waaruit twaalf stammen voortsproten. Verder nageslacht wordt niet gegeven.

Gn 25,19.1. - 2. Ontstaansgeschiedenissen wordt op verschillende manieren weergegeven: thôlëdoth, thôlëdô, tholëdoth en tholëdôth. Viermaal wordt het voorafgegaan door אֵלֶּה = ´ellèh (deze) en achtmaal door wë´ellèh (en deze). In Gn 5,1 wordt het voorafgegaan door zèh sephèr (dit boek van...). Elfmaal in Gn, éénmaal in Nu: Nu 3,1, éénmaal in Rt: Rt 4,18).
- ´ellèh thô(o)lëdô(o)th (deze zijn de ontstaangeschiedenissen). In vier verzen in de bijbel:
(1) אֵלֶּה תוֹלְדוֹת = ´ellèh thôlëdôth: Gn 2,4 (dit is de ontstaansgeschiedenis van hemel en aarde).
(2) אֵלֶּה תוֹלְדֹת = ´ellèh thôlëdoth: Gn 6,9 (hierop volgt de geschiedenis van Noach).
(3) אֵלֶּה תוֹלְדֹת = ´ellèh thôlëdoth: Gn 11,10 (hierop volgt de genealogie van Sjem).
(4) אֵלֶּה תֹלְדוֹת = ´ellèh tholëdôth: Gn 37,2 (hierop begint de geschiedenis van Jozef en zijn broers).
- wë´ellèh thô(o)lëdô(o)th (en deze zijn de ontstaansgeschiedenissen):
(1) וְאֵלֶּה תוֹלְדֹת = wë´ellèh thôlëdoth: Gn 10,1 (kinderen van Noach).
(2) וְאֵלֶּה תוֹלְדֹת = wë´ellèh thôlëdoth: Gn 11,27 (Terach).
(3) ואֵלֶּה תֹלְדֹת = wë´ellèh tholëdoth: Gn 25,12 (Ismaël).
(4) ואֵלֶּה תוֹלְדֹת = wë´ellèh thôlëdoth: Gn 25,19 (Isaak).
(5) ואֵלֶּה תֹלְדוֹת = wë´ellèh tholëdôth: Gn 36,1 (Esau = Edom).
(6) ואֵלֶּה תֹלְדוֹת = wë´ellèh tholëdôth: Gn 36,9 (Esau, de vader van Edom).
(7) וְאֵלֶּה תוֹלְדֹת = wë´ellèh thôlëdoth: Nu 3,1 (Aäron en Mozes).
(8) ואֵלֶּה תוֹלְדוֹת = wë´ellèh thôlëdôth: Rt 4,18.

Wat de verzen Gn 25,12 en Gn 25,19 betreffen. Gn 25,12 begint met de vermelding: dit is de geslachtslijst van Ismaël. Gn 25,19 begint met: dit is de geslachtslijst van Isaak. Er is een parallelisme tussen Gn 25,12 en Gn 25,19. In th-l-d-th van Gn 25,12 komt geen enkele waw voor; de waw staat voor verbinding. Er wordt geen enkele verdere geslachtslijst van Ismaël meer gegeven, geen verdere verbinding. In Gn 25,19 staat een waw in de tweede lettergreep (op het einde van het woord). Er is wel verbinding en wel naar wat volgt, naar de toekomst.

Gn 25,19.3. יִצְחָק (= jitsëchâq: Isaak, hij lachte; eigennaa m en wkw. De naam is een werkwoordsvorm: act qal imperf 3de pers mann enk van het wkw צָחַק = tsâchaq: lachen). Taalgebruik in Tenach: jitsëchâq (Isaak). Getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, chet = 8, qoph = 19 of 100; totaal: 49 (7 X 7) OF 208 (8 X 26). Tenakh (77). Pentateuch (70). Gn (63). Gn 25 (7): (1) Gn 25,6. (2) Gn 25,9. (3) Gn 25,11. (4) Gn 25,19. (5) Gn 25,20. (6) Gn 25,21. (7) Gn 25,28.
- Isaak werd 180 jaar oud. 180 = 6² X 5 OF (10 X 17 = 170) + 10. (Gn 35,28). 6 is de getalswaarde van de letter waw. In Gn 25,19 staat de waw bij het begin van het woord (thôlëdoth). Getalswaarde: thaw = 22 of 400; lamed = 12 of 30, daleth = 4, waw = 6; totaal: 66 (2 X 3 X 11) OF 840 (2³ X 3 X 5 X 7). thôlëdoth komt in 7 verzen in Tenakh voor. Op de 6de plaats betreft het Isaak. Som van de factoren: 6 + 6 + 5 = 17. Dit is de getalswaarde van de letter pe (mond). 17 is de getalswaarde van de Godsnaam JHWH volgens de kleine telling (1 + 5 + 6 + 5 = 17).
- De thôlëdoth bij Isaak in Gn 25,19 heeft een getalswaarde van 840; dat is ook de leeftijd van Qenan (Gn 5,13) na de geboorte van Mahalalel. Zowel bij Qenan als bij Isaak wordt veertig jaar vermeld.

Gn 25,19.4. בֵּן / בִּן / בֶּן = ben / bin / bèn (zoon, kind). Taalgebruik in Tenakh: ben (zoon, kind). Getalswaarde: beth = 2, nun = 14 of 50; totaal: 16 (2² X 2²) of 52 (2 X 26). Structuur: 2 - 5. De som van de elementen is 7. Tenakh (1225). Pentateuch (284). Eerdere Profeten (392). Latere Profeten (231). 12 Kleine Profeten (26) Geschriften (292). Gn (85).
- zn met 2 medeklinkers en 1 oorspronkelijk korte klinker: qil-vorm. De stamklinker i met klemtoon is e geworden (Lettinga (6) 13m), bin werd ben. In gesloten lettergrepen zonder klemtoon is de uit de i ontstane e è geworden (Lettinga (6) 13n), vandaar bèn.
- De letter aleph duidt het begin, initiatief, het scheppen aan. Aleph = 1 en duidt éénheid aan. De beth duidt de schepping aan. In het woord 'abh is schepper en schepping verenigd.´abh (vader) duidt tweeheid (vader - zoon) aan: de verwekker en de verwekte. De Hebreeuwse naam voor zoon is בֵּן. Het woord begint met een beth, symbool voor tweede, het geschapene, het verwekte. Op de beth volgt een nun = 14 of 50. 50 staat voor voltooiïng, voor de gave van de thorah, van de geest. Het vaderschap zal zich doorzetten in alle volgende geslachten. Zo krijgt een vader een kleinzoon, een achterkleinzoon enz. In het imperfectum (jiqqtol) wordt de eerste persoon enkelvoud (ik) gevormd door het prefix aleph, de eerste persoon meervoud (wij) door het prefix nun. In het Arabisch wordt het verband tussen vader en zoon/dochter nog sterker gelegd dan in het Hebreeuws. De medeklinkers voor vader (b) blijven behouden, gevolgd door een nun voor de zoon ('bn) en de vrouwelijke vorm van 'ibn nl. 'bnh (dochter) voor de dochter. In het Latijn en het Frans wordt de verwantschap tussen zoon en dochter eveneens behouden: Latijn: filius (zoon), filia (dochter); Frans: fils (zoon), fille (dochter).

Gn 25,19.5. אַבְרָהָם (= ´abhërâhâm: Abraham; eigennaam). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram). Tenakh (128). Pentateuch (105). Eerdere Profeten (4). Latere Profeten (6). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (13). Gn (98). Gn 25 (9): (1) Gn 25,1. (2) Gn 25,5. (3) Gn 25,6. (4) Gn 25,7. (5) Gn 25,8. (6) Gn 25,10. (7) Gn 25,11. (8) Gn 25,12. (9) Gn 25,19. Getalswaarde: aleph = 1, beth = 2, resj = 20 of 200, he = 5, mem = 13 of 40; totaal: 41, zie 41 of ´èlohîm (God), OF 248, zie 248 (8 X 31). Structuur: 1 - 2 - 2 - 5 - 4. De som van de elementen is telkens 5. Het merkwaardige aan het getal 248 (8 X 31) is de link met de algemene godsnaam El (getalswaarde 31). De namen van de patriarchen Isaak (208 = 8 X 26), Jakob (182 = 7 X 26) en Jozef (156 = 6 X 26) zijn gelinkt aan de specifieke godsnaam JHWH. Ook merkwaardig is de opeenvolging van de namen Abraham (8 X 31) en de naam Isaak (8 X 26).

Gn 25,19.1. - 5. Het parallelisme tussen Gn 25,12 en Gn 25,19 is nog sterker. Het gaat om de geslachtslijsten van Ismaël en Isaak. Ismaël, de zoon van Abraham en Hagar wordt het eerst genoemd, dan volgt Isaak, de zoon van Abraham en Sarah. Zowel Ismaël als Isaak wordt zoon van Abraham genoemd.
- Gn 25,12: וְאֵלֶּה תֹּלְדֹת יִשְׁמָעֵאל, בֶּן-אַבְרָהָם = wë'ellèh tholëdoth jisjëmä`ë'l bèn 'abhërâhâm: en dit is de geslachtslijst van Ismaël, de zoon van Abraham.
- Gn 25,19: וְאֵלֶּה תּוֹלְדֹת יִצְחָק, בֶּן-אַבְרָהָם = wë'ellèh tholëdôth jitsëchaq bèn 'abhërâhâm: en dit is de geslachtslijst van Isaak, de zoon van Abraham.

Gn 25,19.6. אַבְרָהָם (= ´abhërâhâm: Abraham; eigennaam). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm (Abram). Tenakh (128). Pentateuch (105). Eerdere Profeten (4). Latere Profeten (6). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (13). Gn (98). Gn 25 (9): (1) Gn 25,1. (2) Gn 25,5. (3) Gn 25,6. (4) Gn 25,7. (5) Gn 25,8. (6) Gn 25,10. (7) Gn 25,11. (8) Gn 25,12. (9) Gn 25,19. Getalswaarde: aleph = 1, beth = 2, resj = 20 of 200, he = 5, mem = 13 of 40; totaal: 41, zie 41 of ´èlohîm (God), OF 248, zie 248 (8 X 31). Structuur: 1 - 2 - 2 - 5 - 4. De som van de elementen is telkens 5. Het merkwaardige aan het getal 248 (8 X 31) is de link met de algemene godsnaam El (getalswaarde 31). De namen van de patriarchen Isaak (208 = 8 X 26), Jakob (182 = 7 X 26) en Jozef (156 = 6 X 26) zijn gelinkt aan de specifieke godsnaam JHWH. Ook merkwaardig is de opeenvolging van de namen Abraham (8 X 31) en de naam Isaak (8 X 26).

Gn 25,19.7. הוֹלִיד (= hôlîd: hij deed baren; wkw act hifil 3de pers enk van het wkw יָלַד = jâlad: voortbrengen, baren). Vanuit de stam j-l-d is het zn vr mv th-l-d-th gevormd. Gn (3X in 2 verzen): (1) Gn 11,27 (2X). (2) Gn 25,19. Door het feit dat het in Gn maar in twee verzen voorkomt, betekent het dat die twee verzen iets bijzonders inhouden: de verwekking van Abram in Gn 11,27 en de verwekking van Isaak in Gn 25,19. Maar over de verwekking en de geboorte van Isaak werd reeds in Genesis hoofdstuk 21 geschreven.

Gn 25,19.8. אֵת / אֶת (= ´eth / ´èth; partikel om de accusatief aan te duiden).

Gn 25,19.9. יִצְחָק (= jitsëchâq: Isaak, hij lachte; eigennaa m en wkw. De naam is een werkwoordsvorm: act qal imperf 3de pers mann enk van het wkw צָחַק = tsâchaq: lachen). Taalgebruik in Tenach: jitsëchâq (Isaak). Getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, chet = 8, qoph = 19 of 100; totaal: 49 (7 X 7) OF 208 (8 X 26). Tenakh (77). Pentateuch (70). Gn (63). Gn 25 (7): (1) Gn 25,6. (2) Gn 25,9. (3) Gn 25,11. (4) Gn 25,19. (5) Gn 25,20. (6) Gn 25,21. (7) Gn 25,28.

Gn 25,19.8. - 9. אֶת-יִצְחָק = 'èth jitsëchâq: Isaak. Tenakh (17). Gn (13): (1) Gn 17,21. (2) Gn 21,4. (3) Gn 21,5. (4) Gn 21,8. (5) Gn 22,2. (6) Gn 22,9. (7) Gn 24,64. (8) Gn 25,11. (12) Gn 25,19. (13) Gn 49,31. In Gn 15,19 is het de twaalfde en laatste keer in de verhalenreeks i.v.m. Isaak. De eerste vermelding in Gn 17,21 gebeurt bij de besnijdenis van Isaak.

Gn 11,27.1 - 7. וְאֵלֶּה, תּוֹלְדֹת תֶּרַח--תֶּרַח הוֹלִיד אֶת-אַבְרָם = wë'ellèh tholëdôth therach; terach hôlîd 'èth 'abëram: en dit is de geslachtslijst van Terach. Terach liet Abram voortbrengen / Terach verwekte Abram.
Gn 25,19.1 - 9. וְאֵלֶּה תּוֹלְדֹת יִצְחָק, בֶּן-אַבְרָהָם אַבְרָהָם, הוֹלִיד אֶת-יִצְחָק.= wë'ellèh tholëdôth jitsëchaq bèn 'abhërâhâm; 'abhërâhâm hôlîd 'èth jitsëchaq: en dit is de geslachtslijst van Isaak, de zoon van Abraham. Abraham liet Isaak voortbrengen / Abraham verwekte Isaak.
- De opbouw van de verzen Gn 11,27 en Gn 25,19 is identiek. Het gaat om de voortbrenging / verwekking van Abram en Isaak. Terach staat aan het einde van een hele generatie; misschien begint daarom zijn naam met de th = thaw, de laatste letter van het Hebreeuwse alfabet. Met Abram begint een nieuwe generatie; misschien begint zijn naam daarom met de ' = aleph, de eerste letter van het Hebreeuwse alfabet.
- Er is evenwel iets geks met het vers Gn 25,19 en dit valt ons op door de vergelijking met Gn 11,27 te maken, waar staat: Dit is de geslachtslijst van Terach. Terach verwekte Abram. Zo zouden we in Gn 25,19 mogen verwachten: Dit is de geslachtslijst van Isaak. Isaak verwekte..., maar er staat: Abraham verwekte... Komt dit omdat bij Isaak de toevoeging: zoon van Abraham, staat, en de auteur op de naam Abraham voortgaat?

Maar we merken nog iets meer op. In Gn 24,67 wordt ons gezegd dat Isaak Rebekka tot vrouw nam. In Gn 25,20 wordt dit herhaald en gaat het verhaal verder. Gn 25,19b zou dan de overgang kunnen vormen. Dit zou kunnen verklaren waarom de opbouw van Gn 25,19 niet volledig overeenstemt met de opbouw van Gn 11,27.


Gn 25,20 - Gn 25,20: Esau en Jakob - bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- bijbelverwijzingen -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,7-11 -- Gn 25,12-18 -- Gn 25,19-34 -- Gn 25,19 - Gn 25,20 - Gn 25,21 - Gn 25,22 - Gn 25,23 - Gn 25,24 - Gn 25,25 - Gn 25,26 - Gn 25,27 - Gn 25,28 - Gn 25,29 - Gn 25,30 - Gn 25,31 - Gn 25,32 - Gn 25,33 - Gn 25,34 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
20 ῾Αβραὰμ ἐγέννησε τὸν ᾿Ισαάκ. ἦν δὲ ᾿Ισαὰκ ἐτῶν τεσσαράκοντα, ὅτε ἔλαβε τὴν Ρεβέκκαν θυγατέρα Βαθουὴλ τοῦ Σύρου ἐκ τῆς Μεσοποταμίας Συρίας, ἀδελφὴν Λάβαν τοῦ Σύρου, ἑαυτῷ εἰς γυναῖκα. 20 qui cum quadraginta esset annorum duxit uxorem Rebeccam filiam Bathuel Syri de Mesopotamiam sororem Laban כ וַיְהִי יִצְחָק, בֶּן-אַרְבָּעִים שָׁנָה, בְּקַחְתּוֹ אֶת-רִבְקָה בַּת-בְּתוּאֵל הָאֲרַמִּי, מִפַּדַּן אֲרָם--אֲחוֹת לָבָן הָאֲרַמִּי, לוֹ לְאִשָּׁה. כא וַיֶּעְתַּר יִצְחָק לַיהוָה לְנֹכַח אִשְׁתּוֹ,   [20] Isaak was veertig jaar toen hij Rebekka, de dochter van Betuël, de Arameeër uit Paddan-Aram, de zuster van de Arameeër Laban, tot vrouw nam.      

King James Bible. And Isaac was forty years old when he took Rebekah to wife, the daughter of Bethuel the Syrian of Padanaram, the sister to Laban the Syrian.

Tekstuitleg van Gn 25,20. Het vers Gn 25,20 telt 17 woorden en 67 letters. De getalswaarde van Gn 25,20 is 4830 (2 X 3 X 5 X 7 X 23).

Gn 25,20.1. וַיְהִי (= wajëhî: en hij/het was; koppelteken wë + wkw act qal imperf 3de pers mann enk van het wkw הָיָה = hâjâh: zijn). De getalswaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31. 31 is de getalswaarde van אֵל = ´el: God; aleph = 1, lamed = 12 of 30; totaal: 13 of 31 (spiegelbeeld).Taalgebruik in Tenakh: hâjâh (zijn). Getals waarde van het wkw הָיָה = hâjâh: zijn; he = 5, jod = 10; totaal: 20 (2² X 5). Structuur: 5 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (784). Pentateuch (181). Eerdere Profeten (339). Latere Profeten (116). 12 Kleine Profeten (22). Geschriften (126). Gn (114). Gn 25 (3): (1) Gn 25,11. (2) Gn 25,20. (3) Gn 25,27.

Gn 25,20.2. יִצְחָק (= jitsëchâq: Isaak, hij lachte; eigennaam en wkw. De naam is een werkwoordsvorm: act qal imperf 3de pers mann enk van het wkw צָחַק = tsâchaq: lachen). Taalgebruik in Tenach: jitsëchâq (Isaak). Getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, chet = 8, qoph = 19 of 100; totaal: 49 (7 X 7) OF 208 (8 X 26). Tenakh (77). Pentateuch (70). Gn (63). Gn 25 (7): (1) Gn 25,6. (2) Gn 25,9. (3) Gn 25,11. (4) Gn 25,19. (5) Gn 25,20. (6) Gn 25,21. (7) Gn 25,28.

Gn 25,20.3. בֵּן / בִּן / בֶּן = ben / bin / bèn (zoon, kind). Taalgebruik in Tenakh: ben (zoon, kind). Getalswaarde: beth = 2, nun = 14 of 50; totaal: 16 (2² X 2²) of 52 (2 X 26). Structuur: 2 - 5. De som van de elementen is 7. Tenakh (1225). Pentateuch (284). Eerdere Profeten (392). Latere Profeten (231). 12 Kleine Profeten (26) Geschriften (292). Gn (85).
- zn met 2 medeklinkers en 1 oorspronkelijk korte klinker: qil-vorm. De stamklinker i met klemtoon is e geworden (Lettinga (6) 13m), bin werd ben. In gesloten lettergrepen zonder klemtoon is de uit de i ontstane e è geworden (Lettinga (6) 13n), vandaar bèn.

Gn 25,20.4. אַרְבָּעִימ (= ´arëbâ`îm: veertig, 40; hoofdtelw). Taalgebruik in Tenakh: ´arëbâ`îm (veertig. 40). Getalswaarde: aleph = 1; resj = 20 of 200; beth = 2; ajin = 16 of 70; jod = 10; mem = 13 of 40; totaal: 62 of 323 (323). Tenakh (91). Pentateuch (33). Eerdere Profeten (26). Latere Profeten (7). 12 Kleine Profeten (3). Geschriften (22). Gn (11): (1) Gn 5,13 (veertig in combinatie met 840). (2) Gn 7,4 (veertig dagen en veertig nachten). (3) Gn 7,12 (watervloed). (4) Gn 7,17 (watervloed). (5) Gn 8,6 (watervloed). (6) Gn 18,28 (45 rechtvaardigen). (7) Gn 18,29 (tweemaal: 40 rechtvaardigen). (8) Gn 25,20 (Isaak = 40 jaar, neemt Rebecca tot vrouw). (9) Gn 26,34 (Esau nam twee vrouwen, toen hij veertig jaar was). (10) Gn 32,16 (40 koeien). (11) Gn 50,3 (balseming van Jakob).
- וְאַרְבָּעִימ (= wë´arëbâ`îm: en veertig,40; koppelwoord waw + hoofdtelw)). Tenakh (8): (1) Job 42,16. (2) Ezr 2,8. (3) Ezr 2,25. (4) Neh 7,62. (5) Neh 7,67. (6) Neh 9,21. (7) 1 Kr 19,18. (8) 2 Kr 24,1.
- Grieks: (τεσσαρακοντα = tessarakonta, 40; hoofdtelw). Zie: telwoorden. Taalgebruik in het NT: telwoorden. Taalgebruik in de LXX: telwoorden. Tenakh (115). Pentateuch (44). Eerdere Profeten (28). Latere Profeten (7). 12 Kleine Profeten (2). Geschriften (29). Gn (12): + Gn 47,28.
- Latijn. quadraginta. Bijbel (146). OT (124). NT (22). Gn (11). Fr: quarante. N: veertig. E: forty. D: vierzig. Aramees: אַרְבָּעִין = ´arëbâ`îm (veertig). Arabisch: اَرْبَعُونَ = ´arba`ûna (veertig).

Gn 25,20.5. שָׁנָה (= sjânâh: jaar; zn vr enk). Taalgebruik in Tenakh: sjânâh (jaar). Getalswaarde: sjin = 21 of 300, nun = 14 of 50, he = 5; totaal: 40 of 355 (5 X 71). Structuur: 3 - 5 - 5. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (270). Pentateuch (114). Eerdere Profeten (86). Latere Profeten (33). 12 Kleine Profeten (6). Geschriften (51). Gn (75). Gn 25 (4): (1) Gn 25,7. (2) Gn 25,17. (3) Gn 25,20. (4) Gn 25,26.
- שָׁנָה = sjânâh < sjanat: een qal vorm vr; een zn met 2 medeklinkers en 1 oorspronkelijke korte klinker (Lettinga(6) 24c1). In open lettergreep onmiddellijk vóór de hoofdklemtoon is de korte a verlengd tot â (Lettinga(6) 13i). De ה = h is de aanwijzing van de lange eindklinker (Lettinga(6) 3d). Het vrouwelijke woord שָׁנָה = sjânâh krijgt een mann mv שָׁנִים = sjânîm. Eerder zeldzaam en poëtisch שָׁנוֹת = sjânôth. (Joüon 90b).
- Grieks: ετος = etos (jaar). Taalgebruik in het NT: etos (jaar). Taalgebruik in de LXX: etos (jaar). Een vorm van ετος = etos (jaar) in de LXX (718), in het NT (49).
- N: jaar. D: Jahr. E: year. Latijn: annus (jaar). Fr: an of année.
- Arabisch: سَنَة = sanah (jaar). Aramees: שְׁנָה = sjënâh (jaar).

Gn 25,20.4. - 5..אַרְבָּעִים שָׁנָה = ´arëbâ`îm sjânâh (40 jaar). Bijbel (31). Pentateuch (11): (1) Gn 5,13 (veertig in combinatie met 840). (2) Gn 25,20 (Isaak neemt Rebecca tot vrouw). (3) Gn 26,34 (Esau nam twee vrouwen, toen hij veertig jaar was). (4) Ex 16,35 (Eten van het manna in de woestijn). In vijf verzen voor wat het verblijf van veertig jaren in de woestijn betreft. (5) Nu 14,33. (6) zie verder Nu 14,34 (Eén dag voor één jaar). (7) Nu 32,13. (8) Dt 2,7. (9) Dt 8,2. (10) Dt 8,4. (11) Dt 29,4.
- Waarom die 40 jaar? De thôlëdoth bij Isaak in Gn 25,19 heeft een getalswaarde van 840; dat is ook de leeftijd van Qenan (Gn 5,13) na de geboorte van Mahalalel. Zowel bij Qenan als bij Isaak wordt veertig jaar vermeld. Maar welk verband is er dan verder nog wel? Zowel Isaak als Esau was veertig jaar toen ze gemeenschap hadden. Bij Esau wordt 2X vermeld dat Isaak gemeenschap had met Rebekka (Gn 24,67 en Gn 25,20), Esau nam twee vrouwen (Gn 26,34). 2 + 2 OF 2 X 2 = 4. Zo komen we terecht bij 40. Het legt de band tussen Isaak en Esau. Nog meer: Zowel Abram als Esau namen twee niet-Aramese vrouwen. Bij Abram / Abraham was dat Hagar en Ketoura. Bij Esau waren dat Jehudit en Basemat (Gn 26,34).

Gn 25,20.3. - 5. בֶּן-אַרְבָּעִים שָׁנָה = bèn ´arëbâ`îm sjânâh (40 jaar oud). In vier verzen in de bijbel. Isaak neemt Rebecca tot vrouw (Gn 25,20). Esau nam twee vrouwen, toen hij veertig jaar was (Gn 26,34). (3) Joz 14,7 (Jozua). (4) 2 S 2,10 (Isboset, de zoon van Saul).

Gn 25,20.6. בְּקַחְתּו (= bëqachëthô: in het nemen; toen hij nam; voorzetsel bë + wkw act inf praes stat constr + pers vnw 3de pers mann enk van het wkw לָקַח = lâqach (nemen, grijpen, ontvangen). Tenakh (2): (1) Gn 25,20. (2) Jr 40,1.

Gn 25,20.7. אֵת / אֶת (= ´eth / ´èth; partikel om de accusatief aan te duiden).

Gn 25,20.8. רִבְקָה = ribhëqâh (Rebekka). Taalgebruik in Tenakh: ribhëqâh (Rebekka). Getalswaarde: resj = 30 of 200, beth = 2, qoph = 19 of 100, he = 5; totaal: 56 (2³ X 7) OF 307 (priemgetal). Structuur: 2 - 2 - 1 - 5. Tenakh (21): (1) Gn 22,23. (2) Gn 24,15. (3) Gn 24,30. (4) Gn 24,45. (5) Gn 24,51. (6) Gn 24,59. (7) Gn 24,60. (8) Gn 24,61. (9) Gn 24,64. (10) Gn 24,67. (11) Gn 25,20. (12) Gn 25,21. (13) Gn 26,7. (14) Gn 26,8. (15) Gn 27,11. (16) Gn 27,15. (17) Gn 27,46. (18) Gn 28,5. (19) Gn 29,12. (20) Gn 35,8. (21) Gn 49,31. Rebekka was de kleindochter van Milka en Nachor (broer van Abram / Abraham), de dochter van Betuël (de jongste zoon van Milka en Nachor). We weten niet wie de moeder van Rebekka is. Ze was de broer van Laban. Zij was de echtgenote van Isaak en de moeder van Esau en Jakob.

Gn 25,20.7. - 8. אֶת-רִבְקָה = 'èth ribhëqâh (Rebekka). Tenakh (7): (1) Gn 22,23. (2) Gn 24,59. (3) Gn 24,60. (4) Gn 24,61. (5) Gn 24,62. (6) Gn 24,67. (7) Gn 25,20.

11. אֲרַמִּי = ´ärammî (Arameeër). Taalgebruik in Tenakh: ´ärammî (Arameeër). Hapax in de bijbel: Dt 26,5.
- הָאֲרַמִּי = hâ´ärammî (de Arameeër). Tenakh (5): (1) Gn 25,20. (2) Gn 28,5. (3) Gn 31,20. (4) Gn 31,24. (5) 2 K 5,20.

16. אֲרַמִּי = ´ärammî (Arameeër). Taalgebruik in Tenakh: ´ärammî (Arameeër). Hapax in de bijbel: Dt 26,5.
- הָאֲרַמִּי = hâ´ärammî (de Arameeër). Tenakh (5): (1) Gn 25,20. (2) Gn 28,5. (3) Gn 31,20. (4) Gn 31,24. (5) 2 K 5,20.

Gn 25,21 - Gn 25,21: Esau en Jakob - bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- bijbelverwijzingen -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,7-11 -- Gn 25,12-18 -- Gn 25,19-34 -- Gn 25,19 - Gn 25,20 - Gn 25,21 - Gn 25,22 - Gn 25,23 - Gn 25,24 - Gn 25,25 - Gn 25,26 - Gn 25,27 - Gn 25,28 - Gn 25,29 - Gn 25,30 - Gn 25,31 - Gn 25,32 - Gn 25,33 - Gn 25,34 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
21 ἐδέετο δὲ ᾿Ισαὰκ Κυρίου περὶ Ρεβέκκας τῆς γυναικὸς αὐτοῦ, ὅτι στεῖρα ἦν· ἐπήκουσε δὲ αὐτοῦ ὁ Θεός, καὶ συνέλαβεν ἐν γαστρὶ Ρεβέκκα ἡ γυνὴ αὐτοῦ. 21 deprecatusque est Dominum pro uxore sua eo quod esset sterilis qui exaudivit eum et dedit conceptum Rebeccae wajjè`ëthar Jitsëchâq laJHWH wajje`âthèr lô JHWH     [21] Isaak bad vurig tot de heer omdat zijn vrouw onvruchtbaar bleef. De heer verhoorde zijn gebed en zijn vrouw Rebekka werd zwanger.       

King James Bible. [21] And Isaac intreated the LORD for his wife, because she was barren: and the LORD was intreated of him, and Rebekah his wife conceived.
Luther-Bibel.

Tekstuitleg van Gn 25,21.

In Gn 25,21 wordt er gesproken over het gebed van Isaak, over de onvruchtbaarheid van Rebekka, over de verhoring van het gebed van Isaak door JHWH en over de zwangerschap van Rebecca. Verhaalkundig gezien heeft de onvruchtbaarheid van Rebecca niet lang geduurd. Het is dankzij het gebed van Isaak dat de onvruchtbaarheid van Rebecca werd opgeheven.

1. wajjè`ëthar (en hij bad). Verbindingswoord waw + werkwoordvorm qal imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud. In vier verzen in de bijbel: (1) Gn 25,21 (wajjè`ëthar... laJHWH = en hij bad tot JHWH). (2) Ex 8,26 (wajjè`ëthar... ´èl JHWH = en hij bad tot JHWH). (3) Ex 10,18 (wajjè`ëthar... ´èl JHWH = en hij bad tot JHWH). (4) Re 13,8 (wajjè`ëthar... ´èl JHWH = en hij bad tot JHWH).
- `âthar (bidden). Verwijzing: `âthar (bidden), zie Gn 25,21.. `âthar (bidden).
- wajje`âthèr (hij liet zich verbidden, hij verhoorde). In vier verzen in de bijbel: (1) Gn 25,21. (2) 2 S 21,14. (3) 2 S 24,25. (4) Ezr 8,13. (5) 2 Kr 33,13. In Gn 25,21: wajjè`ëthar Jitsëchâq laJHWH = en hij bad tot JHWH... wajje`âthèr lô JHWH = en JHWH verhoorde hem.
- edeito (hij verzocht). deomai; nodig hebben, behoeven, verlangen, verzoeken. In drie verzen in de bijbel: (1) 25,21. (2) Da 6,11. (3) Lc 8,38.
- deèsis (vraag, verzoek, behoefte). In tien verzen in de bijbel. In drie verzen in het N.T.: (1) Lc 1,13.

2. יִצְחָק (= jitsëchâq: Isaak, hij lachte; eigennaam en wkw. De naam is een werkwoordsvorm: act qal imperf 3de pers mann enk van het wkw צָחַק = tsâchaq: lachen). Taalgebruik in Tenach: jitsëchâq (Isaak). Getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, chet = 8, qoph = 19 of 100; totaal: 49 (7 X 7) OF 208 (8 X 26). Tenakh (77). Pentateuch (70). Gn (63). Gn 25 (7): (1) Gn 25,6. (2) Gn 25,9. (3) Gn 25,11. (4) Gn 25,19. (5) Gn 25,20. (6) Gn 25,21. (7) Gn 25,28.

7. `äqârâh (onvruchtbaar). Taalgebruik in Tenach: `äqârâh (onvruchtbaar). Gr. steiros. Lat. sterilis. Fr. stérile. Ned. onvruchtbaar. D. unfruchtbar. E. barren. Tenach (8): (1) Gn 11,30 (Sara). (2) Gn 25,21 (Rebekka). (3) Gn 29,31 (Rachel). (4) Re 13,2 (de moeder van Simson). (5) Re 13,3. (6) 1 S 2,5 (Hanna, de moeder van Samuël). (7) Js 54,1. (8) Job 24,21. wë`äqârâh (en onvruchtbaar). Tenach (2): (1) Ex 23,26. (2) Dt 7,14. In deze 10 verzen heeft de LXX steira als vertaling. Gr. nom. vr. enk. steira van het bijvoegl. naamw. steiros (onvruchtbaar). Taalgebruik in het N.T.: steiros (onvruchtbaar). Lc (2): (1) Lc 1,7. (2) Lc 1,36. Een vorm van steiros in de LXX (17), in het N.T. (4). soera 3,40.

13. אֶת-רִבְקָה = 'èth ribhëqâh (Rebekka). Tenakh (7): (1) Gn 22,23. (2) Gn 24,59. (3) Gn 24,60. (4) Gn 24,61. (5) Gn 24,62. (6) Gn 24,67. (7) Gn 25,20.

Gn 25,22 - Gn 25,22: Esau en Jakob - bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- bijbelverwijzingen -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,7-11 -- Gn 25,12-18 -- Gn 25,19-34 -- Gn 25,19 - Gn 25,20 - Gn 25,21 - Gn 25,22 - Gn 25,23 - Gn 25,24 - Gn 25,25 - Gn 25,26 - Gn 25,27 - Gn 25,28 - Gn 25,29 - Gn 25,30 - Gn 25,31 - Gn 25,32 - Gn 25,33 - Gn 25,34 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
22 ἐσκίρτων δὲ τὰ παιδία ἐν αὐτῇ· εἶπε δέ, εἰ οὕτω μοι μέλλει γίνεσθαι, ἵνα τί μοι τοῦτο; ἐπορεύθη δὲ πυθέσθαι παρὰ Κυρίου. 22 sed conlidebantur in utero eius parvuli quae ait si sic mihi futurum erat quid necesse fuit concipere perrexitque ut consuleret Dominum wajjithërotsätsû     [22] Maar toen de kinderen in haar schoot tegen elkaar stootten, dacht ze: ‘Als het zo gaat, wat staat mij dan te wachten?’ Daarom ging zij de heer* raadplegen.       

King James Bible.[22] And the children struggled together within her; and she said, If it be so, why am I thus? And she went to inquire of the LORD.
Luther-Bibel.

Tekstuitleg van Gn 25,22.

1. וַיִּתְרֹצֲצוּ (= wajjithërotsätsû: en zij bewogen zich heftig, zij botsten tegen elkaar; < prefix vw wë + wkw hithpoël imperf 3de pers mann mv van het wkw רָצַץ = râtsats: knakken, verbreken, verdrukken). Taalgebruik in Tenakh: râtsats (knakken, verbreken, verdrukken). Getalswaarde: resj = 20 of 200, tsade = 18 of 90; totaal: 56 (2³ X 7) OF 380 (2² X 5 X 19). Structuur: 2 - 9 - 9. De som van de elementen is telkens 2. Tenach (1) Gn 25,22. Een vorm van רָצַץ (= râtsats: knakken, verbreken, verdrukken) in Tenakh (19).
- LXX: act. ind. imperf. 3de pers. mv. = eskirtôn van het werkw. σκιρταω = skirtaô (huppelen, springen, dansen). Taalgebruik in de LXX: skirtaô (huppelen, springen, dansen). Taalgebruik in het N.T.: skirtaô (huppelen, springen, dansen). Een vorm van skirtaô (huppelen, springen, dansen), in de LXX (7), in Lc (NT) in 3 verzen: (1) Lc 1,41. (2) Lc 1,44. (3) Lc 6,23.
Er is een sterke literaire overeenkomst tussen Gn 25,22 en Lc 1,41.
- Gn 25,22: skirmôn de ta paidia en autèi (sprongen de kinderen op in haar)
- Lc 1,41: eskirtèsen to brefos en tèi koiliai autès (sprong het kind op in haar schoot).

6. כֵן = khen (zo). Taalgebruik in Tenakh: khen (zo). getalswaarde: kaph = 11 of 20, nun = 14 of 50; totaal: 25 (5²) OF 70 (2 X 5 X 7). Structuur: 2 - 5. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (514). Pentateuch (156). Eerdere Profeten (109). Latere Profeten (109). 12 Kleine Profeten (25). Geschriften (115). Gn (48). Gn 25 (3): (1) Gn 25,22. (2) Gn 25,26. (3) Gn 25,30.

11. - 13. lidrosj ´èth JHWH (om JHWH te raadplegen). Tenach (4): (1) Gn 25,22. (2) 1 K 22,8. (3) 2 K 20,1. (4) Ez 20,1.

Gn 25,23 - Gn 25,23: Esau en Jakob - bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- bijbelverwijzingen -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,7-11 -- Gn 25,12-18 -- Gn 25,19-34 -- Gn 25,19 - Gn 25,20 - Gn 25,21 - Gn 25,22 - Gn 25,23 - Gn 25,24 - Gn 25,25 - Gn 25,26 - Gn 25,27 - Gn 25,28 - Gn 25,29 - Gn 25,30 - Gn 25,31 - Gn 25,32 - Gn 25,33 - Gn 25,34 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
23 καὶ εἶπε Κύριος αὐτῇ· δύο ἔθνη ἐν γαστρί σου εἰσί, καὶ δύο λαοὶ ἐκ τῆς κοιλίας σου διασταλήσονται· καὶ λαὸς λαοῦ ὑπερέξει, καὶ ὁ μείζων δουλεύσει τῷ ἐλάσσονι. 23 qui respondens ait duae gentes in utero tuo sunt et duo populi ex ventre tuo dividentur populusque populum superabit et maior minori serviet    23 En de HEERE zeide tot haar: Twee volken zijn in uw buik, en twee natiën zullen zich uit uw ingewand van een scheiden; en het ene volk zal sterker zijn dan het andere volk; en de meerdere zal den mindere dienen.  [23] En de heer sprak tot haar: ‘Twee* volken zijn het, die u draagt; twee volksstammen die al in uw schoot uiteengaan.< Een van de twee zal machtiger zijn: de oudste zal dienstbaar zijn aan de jongste.’   [23] De HEER zei tegen haar: ‘Twee volken zijn er in je schoot, volken die uiteengaan nog voor je hebt gebaard. Het ene zal machtiger zijn dan het andere, de oudste zal de jongste dienen.’  23 Dan zegt de ENE tot haar: twee volkeren in je schoot, twee stammen zullen vanuit jouw ingewand scheiden; de ene stam zal sterker zijn dan de andere stam, de overvloedige zal dienstbaar zijn aan de geringere!  23. et Yahvé lui dit »Il y a deux nations en ton sein, deux peuples, issus de toi, se sépareront, un peuple dominera un peuple, l'aîné servira le cadet.» 

King James Bible. And the LORD said unto her, Two nations are in thy womb, and two manner of people shall be separated from thy bowels; and the one people shall be stronger than the other people; and the elder shall serve the younger.
Luther-Bibel. 23 Und der HERR sprach zu ihr: Zwei Völker sind in deinem Leibe, und zweierlei Volk wird sich scheiden aus deinem Leibe; und ein Volk wird dem andern überlegen sein, und der Ältere wird dem Jüngeren dienen.

Tekstuitleg van Gn 25,23. Dit vers Gn 25,23 telt 16 (2 X 2 X 2 X 2) woorden en 65 (5 X 13) letters. De getalswaarde van Gn 25,23 is 2784 (2 X 2 X 2 X 2 X 2 X 3 X 29).

1. wajj´omèr (en hij zei). Verwijzing: ´âmar (zeggen), zie Jr 1,4. Qal actief imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud. In 1879 verzen in de bijbel. In 594 verzen in de Pentateuch.In 315 verzen in het boek Gn (Genesis), zie Gn 12,1. In vijf verzen in Gn 25 : (1) Gn 25,23. (2) Gn 25,30. (3) Gn 25,31. (4) Gn 25,32. (5) Gn 25,33.

2. JHWH. Verwijzing: JHWH, zie Ps 1,2. In 5193 verzen in de bijbel. In 128 verzen in Gn (Genesis), zie Gn 12,1. In drie verzen in Gn 25 : (1) Gn 25,21. (2) Gn 25,22. (3) Gn 25,23.

1. - 2. wajj´omèr JHWH (en JHWH zei). Verwijzing: ´âmar (zeggen), zie Jr 1,4. ´âmar (zeggen). In 204 verzen in de bijbel. In achttien verzen in Gn (zie Gn 12,1): (1) Gn 2,18. (2) Gn 3,13. (3) Gn 3,14. (4) Gn 3,22. (5) Gn 4,6. (6) Gn 4,9. (7) Gn 4,15. (8) Gn 6,3. (9) Gn 6,7. (10) Gn 7,1. (11) Gn 8,21. (12) Gn 11,6. (13) Gn 12,1. (14) Gn 18,13. (15) Gn 18,20. (16) Gn 18,26. (17) Gn 25,23. (18) Gn 31,3.

Gn 25,24 - Gn 25,24: Esau en Jakob - bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- bijbelverwijzingen -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,7-11 -- Gn 25,12-18 -- Gn 25,19-34 -- Gn 25,19 - Gn 25,20 - Gn 25,21 - Gn 25,22 - Gn 25,23 - Gn 25,24 - Gn 25,25 - Gn 25,26 - Gn 25,27 - Gn 25,28 - Gn 25,29 - Gn 25,30 - Gn 25,31 - Gn 25,32 - Gn 25,33 - Gn 25,34 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24 καὶ ἐπληρώθησαν αἱ ἡμέραι τοῦ τεκεῖν αὐτήν, καὶ τῇδε ἦν δίδυμα ἐν τῇ κοιλίᾳ αὐτῆς. 24 iam tempus pariendi venerat et ecce gemini in utero repperti sunt     [24] Toen de tijd van de bevalling was gekomen, was er inderdaad een tweeling in haar schoot.        

King James Bible. [24] And when her days to be delivered were fulfilled, behold, there were twins in her womb.
Luther-Bibel.

Tekstuitleg van Gn 25,24.

1. - 3. de tijd om te bevallen (Rebekka - Elisabeth - Maria).
- Gn 25,24: kai eplèrôthèsan hai hèmerai tou tekein autèn (en de dagen werden vol dat zij zou bevallen).
- Lc 1,57: eplèsthè ho chronos tou tekein autèn (de tijd werd vervuld dat zij zou bevallen).
- Lc 2,6: eplèsthèsan hai hèmerai tou tekein autèn (de dagen werden vervuld dat zij zou bevallen).

Gn 25,25 - Gn 25,25: Esau en Jakob - bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- bijbelverwijzingen -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,7-11 -- Gn 25,12-18 -- Gn 25,19-34 -- Gn 25,19 - Gn 25,20 - Gn 25,21 - Gn 25,22 - Gn 25,23 - Gn 25,24 - Gn 25,25 - Gn 25,26 - Gn 25,27 - Gn 25,28 - Gn 25,29 - Gn 25,30 - Gn 25,31 - Gn 25,32 - Gn 25,33 - Gn 25,34 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
25 ἐξῆλθε δὲ ὁ πρωτότοκος πυρράκης, ὅλος ὡσεὶ δορὰ δασύς· ἐπωνόμασε δὲ τὸ ὄνομα αὐτοῦ ῾Ησαῦ. 25 qui primus egressus est rufus erat et totus in morem pellis hispidus vocatumque est nomen eius Esau protinus alter egrediens plantam fratris tenebat manu et idcirco appellavit eum Iacob    

[25] De eerste die tevoorschijn kwam was rossig* en van top tot teen zo behaard als een mantel; hij kreeg de naam Esau.

     

King James Bible. [25] And the first came out red, all over like an hairy garment; and they called his name Esau.
Luther-Bibel.

Tekstuitleg van Gn 25,25.

Gn 25,26 - Gn 25,26: Esau en Jakob - bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- bijbelverwijzingen -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,7-11 -- Gn 25,12-18 -- Gn 25,19-34 -- Gn 25,19 - Gn 25,20 - Gn 25,21 - Gn 25,22 - Gn 25,23 - Gn 25,24 - Gn 25,25 - Gn 25,26 - Gn 25,27 - Gn 25,28 - Gn 25,29 - Gn 25,30 - Gn 25,31 - Gn 25,32 - Gn 25,33 - Gn 25,34 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
26 καὶ μετὰ τοῦτο ἐξῆλθεν ὁ ἀδελφὸς αὐτοῦ, καὶ ἡ χεὶρ αὐτοῦ ἐπειλημμένη τῆς πτέρνης ῾Ησαῦ· καὶ ἐκάλεσε τὸ ὄνομα αὐτοῦ ᾿Ιακώβ. ᾿Ισαὰκ δὲ ἦν ἐτῶν ἑξήκοντα, ὅτε ἔτεκεν αὐτοὺς Ρεβέκκα. 26 sexagenarius erat Isaac quando nati sunt parvuli     [26] Na hem kwam zijn broer tevoorschijn. Hij hield met zijn hand de hiel van Esau vast; om die reden kreeg hij de naam Jakob*. Isaak was zestig jaar, toen zij geboren werden.        

King James Bible. [26] And after that came his brother out, and his hand took hold on Esau's heel; and his name was called Jacob: and Isaac was threescore years old when she bare them.
Luther-Bibel.

Tekstuitleg van Gn 25,26. Het vers Gn 25,26 bestaat uit 17 woorden en 62 (2 X 31) letters. De getalswaarde van Gn 25,26 is 4406 (2 X 2203). In de eerste 6 woorden vinden we 3X de letters אח = ach terug, die staan voor אָח = ´âch (broer). Al van in de moederschoot gaat het om broederschap.

Gn 25,26.1. וְאַחֲרֵי = wë´achäre(j) (en achter, en na) <. prefix voegwoord wë + voorzetsel (de vorm van een stat. constr. mann. mv.). Zie: אַחֲרֵי = ´achäre(j) (achter, na). Taalgebruik in Tenakh: ´achäre(j) (achter). getalswaarde: aleph = 1, chet = 8, resj = 20 of 200, jod = 10; totaal: 39 (3 X 13) OF 219 (3 X 73). Structuur: 1 - 8 - 2 - 1. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (45). Pentateuch (17). Eerdere Profeten (8). Latere Profeten (12). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (8). Gn (5): (1) Gn 15,14. (2) Gn 23,19. (3) Gn 25,26. (4) Gn 32,21. (5) Gn 45,15.
- אַחֲרֵי = ´achäre(j) (achter, na). Taalgebruik in Tenakh: ´achäre(j) (achter). getalswaarde: aleph = 1, chet = 8, resj = 20 of 200, jod = 10; totaal: 39 (3 X 13) OF 219 (3 X 73). Structuur: 1 - 8 - 2 - 1. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (294). Pentateuch (80). Eerdere Profeten (134). Latere Profeten (37). 12 Kleine Profeten (5). Geschriften (38). Gn (39). Gn 25 (1): Gn 25,26.
- In dit woord vinden we de letters אח = ach terug, die staan voor אָח = ´âch (broer).

Gn 25,26.2. כֵן = khen (zo). Taalgebruik in Tenakh: khen (zo). getalswaarde: kaph = 11 of 20, nun = 14 of 50; totaal: 25 (5²) OF 70 (2 X 5 X 7). Structuur: 2 - 5. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (514). Pentateuch (156). Eerdere Profeten (109). Latere Profeten (109). 12 Kleine Profeten (25). Geschriften (115). Gn (48). Gn 25 (3): (1) Gn 25,22. (2) Gn 25,26. (3) Gn 25,30.

Gn 25,26.1. - 2. אַחַרֵי כֵן = ´achäre(j) khen (achter zo, zo dan). Tenakh (23). Pentateuch (3). Eerdere Profeten (13). Latere Profeten (2). 12 Kleine Profeten (1): Jl 3,1. Geschriften (4). Tenakh (23): (1) Gn 6,4. (2) Gn 41,31. (3) Ex 11,1. (4) Joz 10,26. (5) Re 16,4. (6) 1 S 9,13. (7) 1 S 24,6. (8) 1 S 24,9. (9) 2 S 2,1. (10) 2 S 8,1. (11) 2 S 10,1. (12) 2 S 13,1. (13) 2 S 21,14. (14) 2 S 21,18. (15) 2 S 24,10. (16) 2 K 6,24. (17) 1 Kr 18,1. (18) 1 Kr 19,1. (19) 1 Kr 20,4. (20) Job 3,1. (21) Js 1,26. (22) Jr 34,11. (23) Jl 3,1.
- וְאַחֲרֵי כֵן = wë´achäre(j) khen (en achter zo, en zo dan, en daarna). Tenakh (20). (1) Gn 15,14. (2) Gn 23,19. (3) Gn 25,26. (4) Gn 32,21. (5) Gn 45,15. (6) Ex 3,20. (7) Ex 11,8. (8) Ex 34,32. (9) Lv 16,26. (10) Lv 16,28. (11) Nu 4,15. (12) Nu 8,15. (13) Nu 8,22. (14) Nu 9,17. (15) Joz 8,34. (16) 2 Kr 33,14. (17) Jr 16,16. (18) Jr 21,7. (19) Jr 46,26. (20) Jr 49,6.

Gn 25,26.3. act. qal qatal (perf.) 3de pers. mann. enk. יָצָא = jâtsa´ (uitgaan, uittrekken). Taalgebruik in Tenakh: jâtsâ´ (uitgaan, uittrekkenn). getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, aleph = 1; totaal: 29 (priemgetal) OF 101 priemgetal. Structuur: 1 - 9 - 1. De som van de elementen is telkens 2. j-ts-´: Tenakh (141). Pentateuch (42).

Gn 25,26.4. (1) אָחִיו = ´achîw (zijn broer) < mann. enk. + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. enk.. (2) אֶחָיו = ´èchâ(j)w (zijn broers) < mann. enk. + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. enk. אָח = ´âch (broer). Taalgebruik in Tenakh: ´ach (broer). getalswaarde = aleph = 1, chet = 8; totaal: 9 (3²). Structuur: 1 - 8. De som van de elementen is telkens 9. Tenakh (153). Pentateuch (88). Eerdere Profeten (26). Latere Profeten (9). 12 Kleine Profeten (7). Geschriften (23). Gn (64). Gn 25 (2): (1) Gn 25,18. (2) Gn 25,26.
- אָח = ´âch (broer) < naamwoord met 2 medeklinkers en 1 oorspronkelijk korte klinker (qal-vorm) (Lettinga 24c1). De korte klinker onderging een verandering van kwantiteit (korte a werd lange a) onder invloed van de pausa-vorm (Lettings 13h). Stat. construct. אֲחִי = ächî (Lettinga 37b); de uitgang zou een oude genit.-uitgang zijn (Lettinga 23f). Het suffix van het bezittelijk voornaamwoord 3de pers. mann. enk. is normalerwijze hu; in sommige gevallen valt de h weg (Lettinga 11f1). Met suffix אָחִיו = ´achîw (zijn broer).
- Grieks: ὁ αδελφος αυτου = ho adelfos autou (zijn broer). LXX (20). NT (4).
- Ned.: broer. Arabisch: أخ = ´ach (broer). Taalgebruik in de Qoran: ´ach (broer). D.: Bruder. E.: brother. Fr.: frère. Grieks: αδελφος = adelfos (broer). Taalgebruik in het NT: adelfos (broer). Hebreeuws: אָח = ´âch (broer). Taalgebruik in Tenakh: ´ach (broer). Lat.: frater (fra-ter, pa-ter, ma-ter; broe-der, va-der, moe-der).

Gn 25,26.5. וְיָדוֹ = wëjâdô (en zijn hand) < prefix voegwoord wë + zelfst. naamw. vr. enk. jâd + suffix bezittel. voornaamw. 3de pers. mann. enk. van het zelfst. naamw. יָד = jâd (hand). Taalgebruik in Tenakh: jâd (hand). getalswaarde: jod = 10. daleth = 4. Totaal 14 (2 X 7). Structuur: 1 - 4. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (5).
- יָד = jâd (hand) < zelfst. naamw. met 2 medeklinkers en oorspronkelijk 1 korte klinker (qal-vorm) (Lettinga 24c1). De korte klinker onderging een verandering van kwantiteit (korte a werd lange a) onder invloed van de pausa-vorm (Lettings 13h).
- Grieks: χειρ = cheir (hand). Taalgebruik in het NT: cheir (hand). Taalgebruik in de Septuaginta: cheir (hand).
- Ned.: hand. Arabisch: يد = jad (hand). Taalgebruik in de Qoran: jad (hand). D.: Hand. E.: hand. Fr.: main. Grieks: χειρ = cheir (hand). Taalgebruik in het NT: cheir (hand); cfr chirurgie, chiropraxie. Hebreeuws: יָד = jâd (hand). Taalgebruik in Tenakh: jâd (hand). Lat.:manus (cfr manufacture, manuel = handleiding, manipuler).

Gn 25,26.6. act. part. vr. enk. אֹחֶזֶת = ´ochèzèth (vastgrijpende) van het werkw. אָחַז = ´âchaz (grijpen, vatten). Taalgebruik in Tenakh: ´âchaz (grijpen, vatten). Tenakh (1).
- act. part. mann. enk. was oorspronkelijk qâtil (lange a en korte i). Hetj heeft zich ontwikkeld tot qôtel.
- act. part. vr. enk. was oorspronkelijk qâtilat of qâtilth. Hij heeft zich ontwikkeld tot qôtèlèth (Lettinga 43v). Tussen de l en de th is een hulpklinker, meestal è, ingevoegd.
- In dit woord vinden we de letters אח = ach terug, die staan voor אָח = ´âch (broer).

Gn 25,26.7. בַּעֲקֵב = ba`äqebh (in / aan / met de hiel) < prefix voorzetsel bë + zelfst. naamw. עָקֵב = `âqebh (hiel, hoef, achterhoede). Taalgebruik in Tenakh: `âqebh (hiel, hoef, achterhoede). Getalswaarde: ajin = 16 of 70, qoph = 19 of 100, beth = 2; totaal: 37 OF 172 (2² X 43). Structuur: 7 - 1 - 2. De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (20). In het woord עָקֵב = `âqebh (hiel, hoef, achterhoede) vinden we dezelfde medeklinkers van de eigennaam יַעֳקֹב = ja`äqobh (Jakob).
- עָקֵב = `âqebh (hiel, hoef, achterhoede) < een zelfst. naamw. met 3 medeklinkers en 2 oorspronkelijke korte klinkers (qatil-vorm) (Lettinga 24e2). In open lettergrepen onmiddellijk vóór de hoofdklemtoon is de a verlengd tot â (Lettinga 13i). De i in lettergrepen met klemtoon is e geworden (Lettinga 13m).
- De korte a is vervluchtigd tot sëwa, in ons geval tot hatef patach (Lettinga 13i). Vóór laryngalen met hatef overeenkomstige volle klinker (Lettinga 61). Dit gebeurde door assimilatie (Lettinga 14d3).

Gn 25,26.8. עֵשָׂו = `eshâw (Esau). `-sh-w: (1) `âshû = zij maakten / deden) OF (2) `äshû (doet) OF (3) `eshâw (Esau). Taalgebruik in Tenakh: `eshâw (Esau). getalswaarde: ajin = 16 of 70, shin = 21 of 300, waw = 6; totaal: 43 of 376 (2³ X 47). Structuur: 7 - 3 - 6. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (234). Pentateuch (105). Eerdere Profeten (40). Latere Profeten (51). 12 Kleine Profeten (12). Geschriften (26). Genesis (64). Gn 32 (8). In Gn 25,25 komt de naam עֵשָׂו = `eshâw (Esau) voor het eerst voor.

Gn 25,26.7. - 8. בַּעֲקֵב עֵשָׂו = ba`äqebh `eshâw (in / aan / met de hiel van Esau). De auteur laat als het ware de twee namen (Jakob - Esau) tegen elkaar botsen. Jakob houdt vast en laat niet af. Dat zien we ook in het verhaal aan de Jabbok (Gn 32,23-33). Jakob wil de eerste, overwinnaar zijn. Hij wil over zijn broer heersen. Doordat hij als 2de geboren wordt, is hij normalerwijze aan zijn oudste broer onderworpen en komt de zegen van de eerstgeborene aan Esau toe.

Gn 25,26.9. וַיִּקְרָא = wajjiqërâ´ (en hij riep, hij heet, hij noemde) < prefix waw consecutivum + werkwoordvorm act. qal imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud van het werkwoord קָרָא = qârâ´ (roepen, heten). Taalgebruik in Tenakh: qârâ´ (roepen, heten). getalswaarde: qoph = 19 of 100, resj = 20 of 200, aleph = 1; totaal: 40 of 301. Structuur: 1 - 2 - 1. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (209). Pentateuch (90). Eerdere Profeten (81). Latere Profeten (12). 12 Kleine Profeten (1). Geschriften (25). Gn (55).
- Grieks: act. ind. aor. 3de pers. enk. εκαλεσεν = ekalesen (hij riep) van het werkw. καλεω = kaleô (roepen, noemen). Taalgebruik in het NT: kaleô (roepen). Taalgebruik in de Septuaginta: kaleô (roepen). Een vorm van καλεω = kaleô (roepen, noemen) in de LXX (512), in het NT (148).

kaleô (roepen) actief bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev. P. A. b.
act. ind. aor. 3de pers. enk. ekalesen 204 195 9 3 1 1     4   5  

- Ned.: roepen. Arabisch: قَالَ = qâla (zeggen). Taalgebruik in de Qoran: qâla (zeggen). Aramees: קְרָא =qërâ´ (roepen). D.: rufen. E.: to call. Fr.: appeler (Lat.. appellare - pellere: pousser, dringen; aandringen, oproepen). Grieks: καλεω = kaleô (roepen, noemen). Taalgebruik in het NT: kaleô (roepen). Hebreeuws: קָרָא = qârâ´ (roepen, heten). Taalgebruik in Tenakh: qârâ´ (roepen, heten). Lat.: vocare (vox = stem). l (qâla) en r (qâra) liggen dicht bij elkaar. Orgaan van roepen is de stem; zie Hebreeuws:קוֹל = qôl (stem, roep). Taalgebruik in Tenakh: qôl (stem).

Gn 25,26.10. שֵׁמוֹ = sjëmô (zijn naam) < zelfst. naamw. + suffix pers. voornaamw. 3de pers. mann. enk. van het zelfst. naamw. שֵׁם = sjem (naam). Taalgebruik in Tenakh: sjem (naam). getalswaarde: sjin = 21 of 300, mem = 13 of 40; totaal: 34 (2 X 17) of 340 (10 X 2 X 17). Structuur: 3 - 4. De som van de elementen is telkens 7.. Tenakh (163). Pentateuch (60). Eerdere Profeten (23). Latere Profeten (27). 12 Kleine Profeten (9). Geschriften (44).
- שֵׁם = sjem (naam) < zelfst. naamw. met 2 medeklinkers en 1 korte klinker (qil-vorm). i is in gesloten lettergrepen met klemtoon e geworden (Lettinga 13m).
- שֵׁמוֹ = sjëmô (zijn naam) < onmiddellijk voor de hoogfdklemtoon is de i of de daaruit ontstane e in open lettergrepen deels vervluchtigd tot sëwa (Lettinga 13o).
- וּשְׁמוֹ = ûsjëmô (en zijn naam) < prefix voegwoord wë + zelfst. naamw. sjem + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. enk. van het zelfst. naamw. sj-m. שָׁם = sjâm (daar) OF שֵׁם = sjem (naam). Taalgebruik in Tenakh: sjem (naam). getalswaarde: sjin = 21 of 300, mem = 13 of 40; totaal: 34 (2 X 17) of 340 (10 X 2 X 17). Structuur: 3 - 4. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (33). Pentateuch (10). Eerdere Profeten (15). Latere Profeten (3). 12 Kleine Profeten (2). Geschriften (3).

Gn 25,26.11. יַעֳקֹב = ja`äqobh (Jakob). Taalgebruik in Tenakh: Ja`äqobh (Jakob). Taalgebruik in Genesis: Ja`äqobh (Jakob). getalswaarde: jod = 10, ajin = 16 of 70, qoph = 19 of 100, beth = 2; totaal: 47 of 182 (2 X 7 X 13 of 7 X 26). Structuur: 1 - 7 - 1 - 2. De som van de elementen is telkens 2. Taalgebruik in de LXX: iakôb (Jakob). Taalgebruik in het NT: iakôb (Jakob). Tenakh (252). Pentateuch (146). Eerdere Profeten (6). Latere Profeten (48). 12 Kleine Profeten (24). Geschriften (28). Gn (132). Gn 32 (14): (1) Gn 32,3. (2) Gn 32,4. (3) Gn 32,5. (4) Gn 32,7. (5) Gn 32,8. (6) Gn 32,10. (7) Gn 32,21. (8) Gn 32,25. (9) Gn 32,26. (10) Gn 32,28. (11) Gn 32,29. (12) Gn 32,30. (13) Gn 32,31. (14) Gn 32,33. In 14 (2 X 7) verzen in Gn 32; in 7 verzen in Gn 32,2-22 en in 7 verzen in Gn 32,23-33.
- Bij het werkwoord van de qatalvorm hoort een imperfectum van het type jaqtul (Lettinga 43g). a is in gesloten lettergrepen zonder klemtoon dikwijls i geworden; uit jaqtul ontstaat יִקְטֹל = jiqtol (hij zal doden) (Lettinga 13g). u is in lettergrepen met klemtoon o geworden; uit jaqtul ontstond יִקְטֹל = jiqtol (hij zal doden) (Lettinga 13p). Bij het imperf. qal is de klinker van het preformatief door de nabijheid van de laryngalis a (Lettinga 48c). De sëwa quiescens is dikwijls vervangen door hatef, die de klank van de voorafgaande klinker heeft aangenomen (Lettinga 48,e).

Bij de aartsvaders Abraham, Isaak en Jakob spelen de getallen van hun leeftijden een symbolische betekenis.
- Abraham werd 175 jaar oud. 175 = 5² X 7. (Gn 25,7). Merkwaardig is de plaats van dit vers in de bijbel: het 25ste hoofdstuk en het 7de vers. Som van de factoren: 5 + 5 + 7 = 17.
- Isaak werd 180 jaar oud. 180 = 6² X 5. (Gn 35,28). Som van de factoren: 6 + 6 + 5 = 17.
- Jakob werd 147 jaar oud. 147 = 7² X 3. (Gn 49,33). Som van de factoren: 7 + 7 + 3 = 17. Ook hier is de plaats van dit vers in de bijbel merkwaardig: het 49ste hoofdstuk en het 33ste vers.
Het product van drie opeenvolgende getallen ( 5 - 6 - 7) in het kwadraat, opklimmend, met drie opeenvolgende onpare getallen afdalend.
- Jozef leefde 110 jaar. 110 = 5² + 6² + 7². De som van drie opeenvolgende getallen in het kwadraat. (Gn 50,22). Deze plaats in de bijbel is wellicht ook merkwaardig. 5 (50ste hoofdstuk) X 22 (22ste vers) = 110.
Ook de getalswaarde van de namen kan een symbolische waarde hebben.
- Isaak (Gn 21,3). jitsëchâq (Isaak). getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, chet = 8, qoph = 19 of 100; totaal: 49 (7 X 7) OF 208 (8 X 26).
- Jakob (Gn 25,26). ja`äqobh (Jakob). getalswaarde: jod = 10, ajin = 16 of 70, qoph = 19 of 100, beth = 2; totaal: 47 OF 182 (7 X 26).
- Jozef (Gn 30,24). Jôseph (Jozef). getalswaarde: jod = 10, waw = 6, samek = 15 of 60, qoph = 17 of 80; totaal: 48 (2³ X 2² X 3) OF 156 (6 X 26).
Het product van drie opeenvolgende getallen (8 - 7 - 6), afdalend, met de getalswaarde van de godsnaam JHWH = 26.
Het is opvallend dat bij Jakob het getal 7 overwegend is. De leeftijd van Jakob is 147 (14 = 2 X 7; 7) OF 7² X 3. Som van de factoren is 17 (7 + 7 + 3). De getalswaarde van de naam Jakob is 182 (7 X 26).

Gn 25,26.12. וְיִצְחָק < prefix voegwoord wë + eigennaam יִצְחָק = jitsëchaq (Isaak). Eigennaam. Taalgebruik in Tenakh: jitsëchâq (Isaak). Taalgebruik in Genesis: jitsëchâq (Isaak). De naam is een werkwoordvorm: act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. יִצְחָק = jitsëchâq (hij lachte) van het werkw. צָחַק = tsâchaq (lachen). Taalgebruik in Tenakh: tsâchaq (lachen). getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, chet = 8, qoph = 19 of 100; totaal: 55 (5 X 11) OF 208 (8 X 26). Structuur: 1 - 9 - 8 - 1. De som van de elementen is telkens 1.

Bij de aartsvaders Abraham, Isaak en Jakob spelen de getallen van hun leeftijden een symbolische betekenis.
- Abraham werd 175 jaar oud. 175 = 5² X 7. (Gn 25,7). Merkwaardig is de plaats van dit vers in de bijbel: het 25ste hoofdstuk en het 7de vers. Som van de factoren: 5 + 5 + 7 = 17.
- Isaak werd 180 jaar oud. 180 = 6² X 5. (Gn 35,28). Som van de factoren: 6 + 6 + 5 = 17.
- Jakob werd 147 jaar oud. 147 = 7² X 3. (Gn 49,33). Som van de factoren: 7 + 7 + 3 = 17. Ook hier is de plaats van dit vers in de bijbel merkwaardig: het 49ste hoofdstuk en het 33ste vers.
Het product van drie opeenvolgende getallen ( 5 - 6 - 7) in het kwadraat, opklimmend, met drie opeenvolgende onpare getallen afdalend.
- Jozef leefde 110 jaar. 110 = 5² + 6² + 7². De som van drie opeenvolgende getallen in het kwadraat. (Gn 50,22). Deze plaats in de bijbel is wellicht ook merkwaardig. 5 (50ste hoofdstuk) X 22 (22ste vers) = 110.
Ook de getalswaarde van de namen kan een symbolische waarde hebben.
- Isaak (Gn 21,3). jitsëchâq (Isaak). getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, chet = 8, qoph = 19 of 100; totaal: 49 (7 X 7) OF 208 (8 X 26).
- Jakob (Gn 25,26). ja`äqobh (Jakob). getalswaarde: jod = 10, ajin = 16 of 70, qoph = 19 of 100, beth = 2; totaal: 47 OF 182 (7 X 26).
- Jozef (Gn 30,24). Jôseph (Jozef). getalswaarde: jod = 10, waw = 6, samek = 15 of 60, qoph = 17 of 80; totaal: 48 (2³ X 2² X 3) OF 156 (6 X 26).
Het product van drie opeenvolgende getallen (8 - 7 - 6), afdalend, met de getalswaarde van de godsnaam JHWH = 26.
Het is opvallend dat bij Jakob het getal 7 overwegend is. De leeftijd van Jakob is 147 (14 = 2 X 7; 7) OF 7² X 3. Som van de factoren is 17 (7 + 7 + 3). De getalswaarde van de naam Jakob is 182 (7 X 26).

13. בֵּן = bèn (zoon, kind). Taalgebruik in Tenakh: ben (zoon, kind). getalswaarde: beth = 2, nun = 14 of 50; totaal: 16 (2² X 2²) of 52 (2 X 26). Structuur: 2 - 5. De som van de elementen is 7. Zelfst. naamw. met 2 medeklinkers en 1 korte klinker: qil-vorm. De stamklinker i met klemtoon is e geworden (Lettinga 13m), bin werd ben. In gesloten lettergrepen zonder klemtoon is de uit de i ontstane e è geworden (Lettinga 13n), vandaar bèn.

14.

Gn 25,26.15. שָׁנָה = sjânâh (jaar). Taalgebruik in Tenakh: sjânâh (jaar). getalswaarde): sjin = 21 of 300, nun = 14 of 50, he = 5; totaal: 40 of 355 (5 X 71). Structuur: 3 - 5 - 5. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (270). Pentateuch (114). Eerdere Profeten (86). Latere Profeten (33). 12 Kleine Profeten (6). Geschriften (51). Gn (75). Gn 5 (29): (1) Gn 5,3. (2) Gn 5,4. (3) Gn 5,5. (4) Gn 5,6. (5) Gn 5,7. (6) Gn 5,8. (7) Gn 5,9. (8) Gn 5,10. (9) Gn 5,11. (10) Gn 5,12. (11) Gn 5,13. (12) Gn 5,14. (13) Gn 5,15. (14) Gn 5,16. (15) Gn 5,17. (16) Gn 5,18. (17) Gn 5,19. (18) Gn 5,20. (19) Gn 5,21. (20) Gn 5,22. (21) Gn 5,23. (22) Gn 5,24. (23) Gn 5,25. (24) Gn 5,26. (25) Gn 5,27. (26) Gn 5,28. (27) Gn 5,30. (28) Gn 5,31. (29) Gn 5,32. Gn 25 (4): (1) Gn 25,7. (2) Gn 25,17. (3) Gn 25,20. (4) Gn 25,26. Js (9): (1) Js 7,8. (2) Js 21,16. (3) Js 23,15. (4) Js 23,17. (5) Js 29,1. (6) Js 32,10. (7) Js 36,1. (8) Js 38,5. (9) Js 39,3.
- שָׁנָה = sjânâh < sjanat: een qal vorm vr.: een naamwoord met 2 medeklinkers en 1 oorspronkelijke korte klinker (Lettinga 24c1). In open lettergreep onmiddellijk vóór de hoofdklemtoon is de korte a verlengd tot â (Lettinga 13i). De ה = h is de aanwijzing van de lange eindklinker (Lettinga 3d).
- Grieks: ετος = etos (jaar). Taalgebruik in het NT: etos (jaar). Taalgebruik in de LXX: etos (jaar). Een vorm van ετος = etos (jaar) in de LXX (718), in het NT (49).
- Ned.: jaar. Arabisch: سَنَة = sanah (jaar). Taalgebruik in de Qoran: sanah (jaar). Aramees: שְׁנָה = sjënâh (jaar). D.: Jahr. E.: year. Fr.: an of année. Grieks: ετος = etos (jaar). Taalgebruik in het NT: etos (jaar). Hebreeuws: שָׁנָה = sjânâh (jaar). Taalgebruik in Tenakh: sjânâh (jaar). Latijn: annus (jaar).

Gn 25,27 - Gn 25,27: Esau en Jakob - bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- bijbelverwijzingen -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,7-11 -- Gn 25,12-18 -- Gn 25,19-34 -- Gn 25,19 - Gn 25,20 - Gn 25,21 - Gn 25,22 - Gn 25,23 - Gn 25,24 - Gn 25,25 - Gn 25,26 - Gn 25,27 - Gn 25,28 - Gn 25,29 - Gn 25,30 - Gn 25,31 - Gn 25,32 - Gn 25,33 - Gn 25,34 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
27 Ηὐξήθησαν δὲ οἱ νεανίσκοι, καὶ ἦν ῾Ησαῦ ἄνθρωπος εἰδὼς κυνηγεῖν, ἄγροικος, ᾿Ιακὼβ δὲ ἄνθρωπος ἄπλαστος, οἰκῶν οἰκίαν. 27 quibus adultis factus est Esau vir gnarus venandi et homo agricola Iacob autem vir simplex habitabat in tabernaculis     [27] Toen de jongens groot geworden waren, werd Esau een kundig jager, een man die altijd in het veld was. Jakob daarentegen was een rustig man, die bij zijn tenten bleef.        

King James Bible. [27] And the boys grew: and Esau was a cunning hunter, a man of the field; and Jacob was a plain man, dwelling in tents.
Luther-Bibel.

Tekstuitleg van Gn 25,27.

3. וַיְהִי (= wajëhî: en hij/het was; koppelteken wë + wkw act qal imperf 3de pers mann enk van het wkw הָיָה = hâjâh: zijn). De getalswaarde van וַיְהי = wajëhî (en hij/het zal zijn/was) is 31. 31 is de getalswaarde van אֵל = ´el: God; aleph = 1, lamed = 12 of 30; totaal: 13 of 31 (spiegelbeeld).Taalgebruik in Tenakh: hâjâh (zijn). Getalswaarde van het wkw הָיָה = hâjâh: zijn; he = 5, jod = 10; totaal: 20 (2² X 5). Structuur: 5 - 1 - 5. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (784). Pentateuch (181). Eerdere Profeten (339). Latere Profeten (116). 12 Kleine Profeten (22). Geschriften (126). Gn (114). Gn 25 (3): (1) Gn 25,11. (2) Gn 25,20. (3) Gn 25,27.

Gn 25,28 - Gn 25,28: Esau en Jakob - bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- bijbelverwijzingen -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,7-11 -- Gn 25,12-18 -- Gn 25,19-34 -- Gn 25,19 - Gn 25,20 - Gn 25,21 - Gn 25,22 - Gn 25,23 - Gn 25,24 - Gn 25,25 - Gn 25,26 - Gn 25,27 - Gn 25,28 - Gn 25,29 - Gn 25,30 - Gn 25,31 - Gn 25,32 - Gn 25,33 - Gn 25,34 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
28 ἠγάπησε δὲ ᾿Ισαὰκ τὸν ῾Ησαῦ, ὅτι ἡ θήρα αὐτοῦ βρῶσις αὐτῷ· Ρεβέκκα δὲ ἠγάπα τὸν ᾿Ιακώβ. 28 Isaac amabat Esau eo quod de venationibus illius vesceretur et Rebecca diligebat Iacob     [28] Isaak had een voorkeur voor Esau, want hij at graag wildbraad; maar Rebekka hield meer van Jakob.        

King James Bible. [28] And Isaac loved Esau, because he did eat of his venison: but Rebekah loved Jacob.
Luther-Bibel.

Tekstuitleg van Gn 25,28.

2. יִצְחָק (= jitsëchâq: Isaak, hij lachte; eigennaa m en wkw. De naam is een werkwoordsvorm: act qal imperf 3de pers mann enk van het wkw צָחַק = tsâchaq: lachen). Taalgebruik in Tenach: jitsëchâq (Isaak). Getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, chet = 8, qoph = 19 of 100; totaal: 49 (7 X 7) OF 208 (8 X 26). Tenakh (77). Pentateuch (70). Gn (63). Gn 25 (7): (1) Gn 25,6. (2) Gn 25,9. (3) Gn 25,11. (4) Gn 25,19. (5) Gn 25,20. (6) Gn 25,21. (7) Gn 25,28.

Gn 25,29 - Gn 25,29: Esau en Jakob - bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- bijbelverwijzingen -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,7-11 -- Gn 25,12-18 -- Gn 25,19-34 -- Gn 25,19 - Gn 25,20 - Gn 25,21 - Gn 25,22 - Gn 25,23 - Gn 25,24 - Gn 25,25 - Gn 25,26 - Gn 25,27 - Gn 25,28 - Gn 25,29 - Gn 25,30 - Gn 25,31 - Gn 25,32 - Gn 25,33 - Gn 25,34 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
29 ἥψησε δὲ ᾿Ιακὼβ ἕψημα· ἦλθε δὲ ῾Ησαῦ ἐκ τοῦ πεδίου ἐκλείπων, 29 coxit autem Iacob pulmentum ad quem cum venisset Esau de agro lassus     [29] Toen Jakob eens aan het koken was, kwam Esau uitgeput van een van zijn tochten terug.        

King James Bible. [29] And Jacob sod pottage: and Esau came from the field, and he was faint:
Luther-Bibel.

Tekstuitleg van Gn 25,29.

Gn 25,30 - Gn 25,30: Esau en Jakob - bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- bijbelverwijzingen -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,7-11 -- Gn 25,12-18 -- Gn 25,19-34 -- Gn 25,19 - Gn 25,20 - Gn 25,21 - Gn 25,22 - Gn 25,23 - Gn 25,24 - Gn 25,25 - Gn 25,26 - Gn 25,27 - Gn 25,28 - Gn 25,29 - Gn 25,30 - Gn 25,31 - Gn 25,32 - Gn 25,33 - Gn 25,34 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
30 καὶ εἶπεν ῾Ησαῦ τῷ ᾿Ιακώβ· γεῦσόν με ἀπὸ τοῦ ἑψήματος τοῦ πυρροῦ τούτου, ὅτι ἐκλείπω. διὰ τοῦτο ἐκλήθη τὸ ὄνομα αὐτοῦ ᾿Εδώμ. 30 ait da mihi de coctione hac rufa quia oppido lassus sum quam ob causam vocatum est nomen eius Edom     [30] Hij zei tegen Jakob: ‘Geef mij eens gauw wat van* die rode brij, want ik ben doodop.’ Zo kreeg hij de naam Edom.        

King James Bible. [30] And Esau said to Jacob, Feed me, I pray thee, with that same red pottage; for I am faint: therefore was his name called Edom.
Luther-Bibel.

Tekstuitleg van Gn 25,30. Het vers Gn 25,30 telt 18 (2 X 3²) woorden en 59 letters. De getalswaarde van Gn 25,30 is 2427 (3 X 809).

15. כֵן = khen (zo). Taalgebruik in Tenakh: khen (zo). getalswaarde: kaph = 11 of 20, nun = 14 of 50; totaal: 25 (5²) OF 70 (2 X 5 X 7). Structuur: 2 - 5. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (514). Pentateuch (156). Eerdere Profeten (109). Latere Profeten (109). 12 Kleine Profeten (25). Geschriften (115). Gn (48). Gn 25 (3): (1) Gn 25,22. (2) Gn 25,26. (3) Gn 25,30.

18. ´ëdôm (Edom, rood). Taalgebruik in Tenach: ´ëdôm (Edom). getalswaarde: aleph = 1, daleth = 4, waw = 6, mem = 13 of 40; totaal: 24 (2³ X 3) OF 51. Tenach (80). Gn (11): (1) Gn 25,30. (2) Gn 32,4. (3) Gn 36,1. (4) Gn 36,8. (5) Gn 36,9. (6) Gn 36,16. (7) Gn 36,17. (8) Gn 36,19. (9) Gn 36,21. (10) Gn 36,31. (11) Gn 36,43. De kleinzoon is Amalek. `ämâleq (Amalek). Taalgebruik in Tenach: `ämâleq (Amalek). getalswaarde: ajin = 16 of 70, mem = 13 of 40, lameth = 12 of 30, qoph = 19 of 100; totaal: 60 (2² X 3 X 5) OF 240 (2² X 2² X3 X 5); verhouding: 1 op 4.

Gn 25,31 - Gn 25,31: Esau en Jakob - bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- bijbelverwijzingen -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,7-11 -- Gn 25,12-18 -- Gn 25,19-34 -- Gn 25,19 - Gn 25,20 - Gn 25,21 - Gn 25,22 - Gn 25,23 - Gn 25,24 - Gn 25,25 - Gn 25,26 - Gn 25,27 - Gn 25,28 - Gn 25,29 - Gn 25,30 - Gn 25,31 - Gn 25,32 - Gn 25,33 - Gn 25,34 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
31 εἶπε δὲ ᾿Ιακὼβ τῷ ῾Ησαῦ· ἀπόδου μοι σήμερον τὰ πρωτοτόκιά σου ἐμοί. 31 cui dixit Iacob vende mihi primogenita tua     [31] Jakob antwoordde: ‘Dan moet je mij je eerstgeboorterecht verkopen.’        

King James Bible. [31] And Jacob said, Sell me this day thy birthright.
Luther-Bibel.

Tekstuitleg van Gn 25,31.

Gn 25,32 - Gn 25,32: Esau en Jakob - bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- bijbelverwijzingen -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,7-11 -- Gn 25,12-18 -- Gn 25,19-34 -- Gn 25,19 - Gn 25,20 - Gn 25,21 - Gn 25,22 - Gn 25,23 - Gn 25,24 - Gn 25,25 - Gn 25,26 - Gn 25,27 - Gn 25,28 - Gn 25,29 - Gn 25,30 - Gn 25,31 - Gn 25,32 - Gn 25,33 - Gn 25,34 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
32 καὶ εἶπεν ῾Ησαῦ· ἰδοὺ ἐγὼ πορεύομαι τελευτᾶν, καὶ ἵνα τί μοι ταῦτα τὰ πρωτοτόκια; 32 ille respondit en morior quid mihi proderunt primogenita     [32] Daarop zei Esau: ‘Man, ik ga dood, wat kan mij mijn eerstgeboorterecht schelen?’        

King James Bible. [32] And Esau said, Behold, I am at the point to die: and what profit shall this birthright do to me?
Luther-Bibel.

Tekstuitleg van Gn 25,32.

b
Gn 25,33 - Gn 25,33: Esau en Jakob - bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- bijbelverwijzingen -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,7-11 -- Gn 25,12-18 -- Gn 25,19-34 -- Gn 25,19 - Gn 25,20 - Gn 25,21 - Gn 25,22 - Gn 25,23 - Gn 25,24 - Gn 25,25 - Gn 25,26 - Gn 25,27 - Gn 25,28 - Gn 25,29 - Gn 25,30 - Gn 25,31 - Gn 25,32 - Gn 25,33 - Gn 25,34 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
33 καὶ εἶπεν αὐτῷ ᾿Ιακώβ· ὄμοσόν μοι σήμερον. καὶ ὤμοσεν αὐτῷ· ἀπέδοτο δὲ ῾Ησαῦ τὰ πρωτοτόκια τῷ ᾿Ιακώβ. 33 ait Iacob iura ergo mihi iuravit Esau et vendidit primogenita     [33] Jakob drong aan: ‘Zweer* daar dan eerst een eed op.’ En Esau legde de eed af en verkocht zo zijn eerstgeboorterecht aan Jakob.        

King James Bible.
Luther-Bibel.
Hebreeuws: {פ} יט וְאֵלֶּה' תּוֹלְדֹת יִצְחָק, בֶּן-אַבְרָהָם: אַבְרָהָם, הוֹלִיד אֶת-יִצְחָק. כ וַיְהִי יִצְחָק, בֶּן-אַרְבָּעִים שָׁנָה, בְּקַחְתּוֹ אֶת-רִבְקָה בַּת-בְּתוּאֵל הָאֲרַמִּי, מִפַּדַּן אֲרָם--אֲחוֹת לָבָן הָאֲרַמִּי, לוֹ לְאִשָּׁה. כא וַיֶּעְתַּר יִצְחָק לַיהוָה לְנֹכַח אִשְׁתּוֹ, כִּי עֲקָרָה הִוא; וַיֵּעָתֶר לוֹ יְהוָה, וַתַּהַר רִבְקָה אִשְׁתּוֹ. כב וַיִּתְרֹצְצוּ הַבָּנִים, בְּקִרְבָּהּ, וַתֹּאמֶר אִם-כֵּן, לָמָּה זֶּה אָנֹכִי; וַתֵּלֶךְ, לִדְרֹשׁ אֶת-יְהוָה. כג וַיֹּאמֶר יְהוָה לָהּ, שְׁנֵי גֹיִים בְּבִטְנֵךְ, וּשְׁנֵי לְאֻמִּים, מִמֵּעַיִךְ יִפָּרֵדוּ; וּלְאֹם מִלְאֹם יֶאֱמָץ, וְרַב יַעֲבֹד צָעִיר. כד וַיִּמְלְאוּ יָמֶיהָ, לָלֶדֶת; וְהִנֵּה תוֹמִם, בְּבִטְנָהּ. כה וַיֵּצֵא הָרִאשׁוֹן אַדְמוֹנִי, כֻּלּוֹ כְּאַדֶּרֶת שֵׂעָר; וַיִּקְרְאוּ שְׁמוֹ, עֵשָׂו. כו וְאַחֲרֵי-כֵן יָצָא אָחִיו, וְיָדוֹ אֹחֶזֶת בַּעֲקֵב עֵשָׂו, וַיִּקְרָא שְׁמוֹ, יַעֲקֹב; וְיִצְחָק בֶּן-שִׁשִּׁים שָׁנָה, בְּלֶדֶת אֹתָם. כז וַיִּגְדְּלוּ, הַנְּעָרִים, וַיְהִי עֵשָׂו אִישׁ יֹדֵעַ צַיִד, אִישׁ שָׂדֶה; וְיַעֲקֹב אִישׁ תָּם, יֹשֵׁב אֹהָלִים. כח וַיֶּאֱהַב יִצְחָק אֶת-עֵשָׂו, כִּי-צַיִד בְּפִיו; וְרִבְקָה, אֹהֶבֶת אֶת-יַעֲקֹב. כט וַיָּזֶד יַעֲקֹב, נָזִיד; וַיָּבֹא עֵשָׂו מִן-הַשָּׂדֶה, וְהוּא עָיֵף. ל וַיֹּאמֶר עֵשָׂו אֶל-יַעֲקֹב, הַלְעִיטֵנִי נָא מִן-הָאָדֹם הָאָדֹם הַזֶּה--כִּי עָיֵף, אָנֹכִי; עַל-כֵּן קָרָא-שְׁמוֹ, אֱדוֹם. לא וַיֹּאמֶר, יַעֲקֹב: מִכְרָה כַיּוֹם אֶת-בְּכֹרָתְךָ, לִי. לב וַיֹּאמֶר עֵשָׂו, הִנֵּה אָנֹכִי הוֹלֵךְ לָמוּת; וְלָמָּה-זֶּה לִי, בְּכֹרָה. לג וַיֹּאמֶר יַעֲקֹב, הִשָּׁבְעָה לִּי כַּיּוֹם, וַיִּשָּׁבַע, לוֹ; וַיִּמְכֹּר אֶת-בְּכֹרָתוֹ, לְיַעֲקֹב. לד וְיַעֲקֹב נָתַן לְעֵשָׂו, לֶחֶם וּנְזִיד עֲדָשִׁים, וַיֹּאכַל וַיֵּשְׁתְּ, וַיָּקָם וַיֵּלַךְ; וַיִּבֶז עֵשָׂו, אֶת-הַבְּכֹרָה. {פ}

Tekstuitleg van Gn 25,33. [33] And Jacob said, Swear to me this day; and he sware unto him: and he sold his birthright unto Jacob.

8. wajjimëkor (en hij verkocht) < verbindingswoord wë + werkwoordvorm act. ind. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. mâkhar (verkopen). Taalgebruik in Tenakh: mâkhar (verkopen). getalswaarde: mem = 13 of 40, kaph = 11 of 20, resj = 20 of 200; totaal: 44 (2² X 11) OF 260 (2² X 5 X 13). Structuur: 4 - 2 - 2. Tenakh (2): (1) Gn 25,33. (2) 1 S 12,9. In deze 2 teksten geeft de LXX de werkwoordvorm aor. 3de pers. enk. apedoto (hij gaf weg, hij verkocht) van het werkw. apodidômi (weg-gegeven, verkopen). Zie ook Mt 13,44.
- Grieks. med. ind. aor. 3de pers. enk. apedoto (hij gaf weg). Bijbel (10): (1) Gn 25,33. (2) Lv 25,27. (3) Lv 25,50. (4) Dt 32,30. (5) Re 2,14. (6) Re 3,8. (7) Re 4,2. (8) Re 10,7. (9) 1 S 12,9. (10) Spr 31,24.
- D. verkaufen. E. to sell. Lat. vendere. Fr. vendre.

b
Gn 25,34 - Gn 25,34: Esau en Jakob - bijbeloverzicht -- Gn (Genesis) -- Gn 25 -- bijbelverwijzingen -- Gn 25,1-6 -- Gn 25,7-11 -- Gn 25,12-18 -- Gn 25,19-34 -- Gn 25,19 - Gn 25,20 - Gn 25,21 - Gn 25,22 - Gn 25,23 - Gn 25,24 - Gn 25,25 - Gn 25,26 - Gn 25,27 - Gn 25,28 - Gn 25,29 - Gn 25,30 - Gn 25,31 - Gn 25,32 - Gn 25,33 - Gn 25,34 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
34 ᾿Ιακὼβ δὲ ἔδωκε τῷ ῾Ησαῦ ἄρτον καὶ ἕψημα φακοῦ, καὶ ἔφαγε καὶ ἔπιε καὶ ἀναστὰς ᾤχετο· καὶ ἐφαύλισεν ῾Ησαῦ τὰ πρωτοτόκια. 34 et sic accepto pane et lentis edulio comedit et bibit et abiit parvipendens quod primogenita     [34] Toen gaf Jakob hem brood en linzenbrij. Hij at en dronk en ging weer weg. Zo weinig gaf Esau om zijn eerstgeboorterecht.        

King James Bible. [34] Then Jacob gave Esau bread and pottage of lentiles; and he did eat and drink, and rose up, and went his way: thus Esau despised his birthright.
Luther-Bibel.

Tekstuitleg van Gn 25,34.


SEPTUAGINTA

ΠΡΟΣΘΕΜΕΝΟΣ δὲ ῾Αβραὰμ ἔλαβε γυναῖκα, ἧ ὄνομα Χεττούρα. 2 ἔτεκε δὲ αὐτῷ τὸν Ζομβρᾶν καὶ τὸν ᾿Ιεζὰν καὶ τὸν Μαδὰλ καὶ τὸν Μαδιὰμ καὶ τὸν ᾿Ιεσβὼκ καὶ τὸν Σωκέ. 3 Ιεζὰν δὲ ἐγέννησε καὶ τὸν Θαιμὰν τὸν Σαβὰ καὶ τὸν Δεδάν· υἱοὶ δὲ Δεδὰν ἐγένοντο Ραγουὴλ καὶ Ναβδεὴλ καὶ ᾿Ασσουριεὶμ καὶ Λατουσιεὶμ καὶ Λαωμείμ. 4 υἱοὶ δὲ Μαδιὰμ Γεφὰρ καὶ ᾿Αφεὶρ καὶ ᾿Ενὼχ καὶ ᾿Αβειρὰ καὶ ᾿Ελδαγά. πάντες οὗτοι ἦσαν υἱοὶ Χεττούρας. 5 ῎Εδωκε δὲ ῾Αβραὰμ πάντα τὰ ὑπάρχοντα αὐτοῦ ᾿Ισαὰκ τῷ υἱῷ αὐτοῦ, 6 καὶ τοῖς υἱοῖς τῶν παλλακῶν αὐτοῦ ἔδωκεν ῾Αβραὰμ δόματα καὶ ἐξαπέστειλεν αὐτοὺς ἀπὸ ᾿Ισαὰκ τοῦ υἱοῦ αὐτοῦ, ἔτι ζῶντος αὐτοῦ, πρὸς ἀνατολὰς εἰς γῆν ἀνατολῶν. 7 ταῦτα δὲ τὰ ἔτη ἡμερῶν τῆς ζωῆς ῾Αβραὰμ ὅσα ἔζησεν, ἑκατὸν ἑβδομηκονταπέντε ἔτη. 8 καὶ ἐκλείπων ἀπέθανεν ῾Αβραὰμ ἐν γήρᾳ καλῷ πρεσβύτης καὶ πλήρης ἡμερῶν καὶ προσετέθη πρὸς τὸν λαὸν αὐτοῦ. 9 καὶ ἔθαψαν αὐτὸν ᾿Ισαὰκ καὶ ᾿Ισμαὴλ οἱ υἱοὶ αὐτοῦ εἰς τὸ σπήλαιον τὸ διπλοῦν, εἰς τὸν ἀγρὸν ᾿Εφρὼν τοῦ Σαὰρ τοῦ Χετταίου, ὅς ἐστιν ἀπέναντι Μαμβρῆ, 10 τὸν ἀγρὸν καὶ τὸ σπήλαιον, ὃ ἐκτήσατο ῾Αβραὰμ παρὰ τῶν υἱῶν τοῦ Χέτ, ἐκεῖ ἔθαψαν ῾Αβραὰμ καὶ Σάρραν τὴν γυναῖκα αὐτοῦ. 11 ἐγένετο δὲ μετὰ τὸ ἀποθανεῖν ῾Αβραάμ, εὐλόγησεν ὁ Θεὸς τὸν ᾿Ισαὰκ υἱὸν αὐτοῦ· καὶ κατῴκησεν ᾿Ισαὰκ παρὰ τὸ φρέαρ τῆς ὁράσεως. 12 Αὗται δέ αἱ γενέσεις ᾿Ισμαὴλ τοῦ υἱοῦ ῾Αβραάμ, ὃν ἔτεκεν ῎Αγαρ ἡ Αἰγυπτία ἡ παιδίσκη Σάρρας τῷ ῾Αβραάμ. 13 καὶ ταῦτα τὰ ὀνόματα τῶν υἱῶν ᾿Ισμαὴλ κατ᾿ ὀνόματα τῶν γενεῶν αὐτοῦ· πρωτότοκος ᾿Ισμαὴλ Ναβαιώθ, καὶ Κηδὰρ καὶ Ναβδεὴλ καὶ Μασσὰμ 14 καὶ Μασμὰ καὶ Δουμὰ καὶ Μασσῆ 15 καὶ Χοδδὰν καὶ Θαιμὰν καὶ ᾿Ιετοὺρ καὶ Ναφὲς καὶ Κεδμά. 16 οὗτοί εἰσιν οἱ υἱοὶ ᾿Ισμαὴλ καὶ ταῦτα τὰ ὀνόματα αὐτῶν ἐν ταῖς σκηναῖς αὐτῶν καὶ ἐν ταῖς ἐπαύλεσιν αὐτῶν· δώδεκα ἄρχοντες κατὰ ἔθνη αὐτῶν. 17 καὶ ταῦτα τὰ ἔτη τῆς ζωῆς ᾿Ισμαήλ· ἑκατὸν τριακονταεπτὰ ἔτη· καὶ ἐκλείπων ἀπέθανε καὶ προσετέθη πρὸς τὸ γένος αὐτοῦ. 18 κατῴκησε δὲ ἀπὸ Εὐϊλὰτ ἕως Σούρ, ἥ ἐστι κατὰ πρόσωπον Αἰγύπτου, ἕως ἐλθεῖν πρὸς ᾿Ασσυρίους· κατὰ πρόσωπον πάντων τῶν ἀδελφῶν αὐτοῦ κατῴκησε. 19 Καὶ αὗται αἱ γενέσεις ᾿Ισαὰκ τοῦ υἱοῦ ῾Αβραάμ· 20 ῾Αβραὰμ ἐγέννησε τὸν ᾿Ισαάκ. ἦν δὲ ᾿Ισαὰκ ἐτῶν τεσσαράκοντα, ὅτε ἔλαβε τὴν Ρεβέκκαν θυγατέρα Βαθουὴλ τοῦ Σύρου ἐκ τῆς Μεσοποταμίας Συρίας, ἀδελφὴν Λάβαν τοῦ Σύρου, ἑαυτῷ εἰς γυναῖκα. 21 ἐδέετο δὲ ᾿Ισαὰκ Κυρίου περὶ Ρεβέκκας τῆς γυναικὸς αὐτοῦ, ὅτι στεῖρα ἦν· ἐπήκουσε δὲ αὐτοῦ ὁ Θεός, καὶ συνέλαβεν ἐν γαστρὶ Ρεβέκκα ἡ γυνὴ αὐτοῦ. 22 ἐσκίρτων δὲ τὰ παιδία ἐν αὐτῇ· εἶπε δέ, εἰ οὕτω μοι μέλλει γίνεσθαι, ἵνα τί μοι τοῦτο; ἐπορεύθη δὲ πυθέσθαι παρὰ Κυρίου. 23 καὶ εἶπε Κύριος αὐτῇ· δύο ἔθνη ἐν γαστρί σου εἰσί, καὶ δύο λαοὶ ἐκ τῆς κοιλίας σου διασταλήσονται· καὶ λαὸς λαοῦ ὑπερέξει, καὶ ὁ μείζων δουλεύσει τῷ ἐλάσσονι. 24 καὶ ἐπληρώθησαν αἱ ἡμέραι τοῦ τεκεῖν αὐτήν, καὶ τῇδε ἦν δίδυμα ἐν τῇ κοιλίᾳ αὐτῆς. 25 ἐξῆλθε δὲ ὁ πρωτότοκος πυρράκης, ὅλος ὡσεὶ δορὰ δασύς· ἐπωνόμασε δὲ τὸ ὄνομα αὐτοῦ ῾Ησαῦ. 26 καὶ μετὰ τοῦτο ἐξῆλθεν ὁ ἀδελφὸς αὐτοῦ, καὶ ἡ χεὶρ αὐτοῦ ἐπειλημμένη τῆς πτέρνης ῾Ησαῦ· καὶ ἐκάλεσε τὸ ὄνομα αὐτοῦ ᾿Ιακώβ. ᾿Ισαὰκ δὲ ἦν ἐτῶν ἑξήκοντα, ὅτε ἔτεκεν αὐτοὺς Ρεβέκκα. 27 Ηὐξήθησαν δὲ οἱ νεανίσκοι, καὶ ἦν ῾Ησαῦ ἄνθρωπος εἰδὼς κυνηγεῖν, ἄγροικος, ᾿Ιακὼβ δὲ ἄνθρωπος ἄπλαστος, οἰκῶν οἰκίαν. 28 ἠγάπησε δὲ ᾿Ισαὰκ τὸν ῾Ησαῦ, ὅτι ἡ θήρα αὐτοῦ βρῶσις αὐτῷ· Ρεβέκκα δὲ ἠγάπα τὸν ᾿Ιακώβ. 29 ἥψησε δὲ ᾿Ιακὼβ ἕψημα· ἦλθε δὲ ῾Ησαῦ ἐκ τοῦ πεδίου ἐκλείπων, 30 καὶ εἶπεν ῾Ησαῦ τῷ ᾿Ιακώβ· γεῦσόν με ἀπὸ τοῦ ἑψήματος τοῦ πυρροῦ τούτου, ὅτι ἐκλείπω. διὰ τοῦτο ἐκλήθη τὸ ὄνομα αὐτοῦ ᾿Εδώμ. 31 εἶπε δὲ ᾿Ιακὼβ τῷ ῾Ησαῦ· ἀπόδου μοι σήμερον τὰ πρωτοτόκιά σου ἐμοί. 32 καὶ εἶπεν ῾Ησαῦ· ἰδοὺ ἐγὼ πορεύομαι τελευτᾶν, καὶ ἵνα τί μοι ταῦτα τὰ πρωτοτόκια; 33 καὶ εἶπεν αὐτῷ ᾿Ιακώβ· ὄμοσόν μοι σήμερον. καὶ ὤμοσεν αὐτῷ· ἀπέδοτο δὲ ῾Ησαῦ τὰ πρωτοτόκια τῷ ᾿Ιακώβ. 34 ᾿Ιακὼβ δὲ ἔδωκε τῷ ῾Ησαῦ ἄρτον καὶ ἕψημα φακοῦ, καὶ ἔφαγε καὶ ἔπιε καὶ ἀναστὰς ᾤχετο· καὶ ἐφαύλισεν ῾Ησαῦ τὰ πρωτοτόκια.

1prosthemenos de abraam elaben gunaika è onoma chettoura2eteken de autô ton zemran kai ton iexan kai ton madan kai ton madiam kai ton iesbok kai ton sôue3iexan de egennèsen ton saba kai ton thaiman kai ton daidan uioi de daidan egenonto ragouèl kai nabdeèl kai assouriim kai latousiim kai loômim4uioi de madiam gaifa kai afer kai enôch kai abira kai elraga pantes outoi èsan uioi chettouras5edôken de abraam panta ta uparchonta autou isaak tô uiô autou6kai tois uiois tôn pallakôn autou edôken abraam domata kai exapesteilen autous apo isaak tou uiou autou eti zôntos autou pros anatolas eis gèn anatolôn7tauta de ta etè èmerôn zôès abraam osa ezèsen ekaton ebdomèkonta pente etè8kai eklipôn apethanen abraam en gèrei kalô presbutès kai plèrès èmerôn kai prosetethè pros ton laon autou9kai ethapsan auton isaak kai ismaèl oi uioi autou eis to spèlaion to diploun eis ton agron efrôn tou saar tou chettaiou o estin apenanti mambrè10ton agron kai to spèlaion o ektèsato abraam para tôn uiôn chet ekei ethapsan abraam kai sarran tèn gunaika autou11egeneto de meta to apothanein abraam eulogèsen o theos isaak ton uion autou kai katôkèsen isaak para to frear tès oraseôs12autai de ai geneseis ismaèl tou uiou abraam on eteken agar è paidiskè sarras tô abraam13kai tauta ta onomata tôn uiôn ismaèl kat' onoma tôn geneôn autou prôtotokos ismaèl nabaiôth kai kèdar kai nabdeèl kai massam14kai masma kai idouma kai massè15kai choddad kai thaiman kai ietour kai nafes kai kedma16outoi eisin oi uioi ismaèl kai tauta ta onomata autôn en tais skènais autôn kai en tais epaulesin autôn dôdeka archontes kata ethnè autôn17kai tauta ta etè tès zôès ismaèl ekaton triakonta epta etè kai eklipôn apethanen kai prosetethè pros to genos autou18katôkèsen de apo euilat eôs sour è estin kata prosôpon aiguptou eôs elthein pros assurious kata prosôpon pantôn tôn adelfôn autou katôkèsen19kai autai ai geneseis isaak tou uiou abraam abraam egennèsen ton isaak20èn de isaak etôn tessarakonta ote elaben tèn rebekkan thugatera bathouèl tou surou ek tès mesopotamias adelfèn laban tou surou eautô gunaika21edeito de isaak kuriou peri rebekkas tès gunaikos autou oti steira èn epèkousen de autou o theos kai elaben en gastri rebekka è gunè autou22eskirtôn de ta paidia en autè eipen de ei outôs moi mellei ginesthai ina ti moi touto eporeuthè de puthesthai para kuriou 23 kai eipen kurios autè duo ethnè en tè gastri sou eisin kai duo laoi ek tès koilias sou diastalèsontai kai laos laou uperexei kai o meizôn douleusei tô elassoni 24kai eplèrôthèsan ai èmerai tou tekein autèn kai tède èn diduma en tè koilia autès25exèlthen de o uios o prôtotokos purrakès olos ôsei dora dasus epônomasen de to onoma autou èsau26kai meta touto exèlthen o adelfos autou kai è cheir autou epeilèmmenè tès pternès èsau kai ekalesen to onoma autou iakôb isaak de èn etôn exèkonta ote eteken autous rebekka27èuxèthèsan de oi neaniskoi kai èn èsau anthrôpos eidôs kunègein agroikos iakôb de èn anthrôpos aplastos oikôn oikian28ègapèsen de isaak ton èsau oti è thèra autou brôsis autô rebekka de ègapa ton iakôb29èpsèsen de iakôb epsema èlthen de èsau ek tou pediou ekleipôn30kai eipen èsau tô iakôb geuson me apo tou epsematos tou purrou toutou oti ekleipô dia touto eklèthè to onoma autou edôm31eipen de iakôb tô èsau apodou moi sèmeron ta prôtotokia sou emoi32eipen de èsau idou egô poreuomai teleutan kai ina ti moi tauta ta prôtotokia33kai eipen autô iakôb omoson moi sèmeron kai ômosen autô apedoto de èsau ta prôtotokia tô iakôb34iakôb de edôken tô èsau arton kai epsema fakou kai efagen kai epien kai anastas ôcheto kai efaulisen èsau ta prôtotokia


VULGAAT

1 Abraham vero aliam duxit uxorem nomine Cetthuram 2 quae peperit ei Zamram et Iexan et Madan et Madian et Iesboch et Sue 3 Iexan quoque genuit Saba et Dadan filii Dadan fuerunt Assurim et Lathusim et Loommim 4 at vero ex Madian ortus est Epha et Opher et Enoch et Abida et Eldaa omnes hii filii Cetthurae 5 deditque Abraham cuncta quae possederat Isaac 6 filiis autem concubinarum largitus est munera et separavit eos ab Isaac filio suo dum adhuc ipse viveret ad plagam orientalem 7 fuerunt autem dies vitae eius centum septuaginta quinque anni 8 et deficiens mortuus est in senectute bona provectaeque aetatis et plenus dierum congregatusque est ad populum suum 9 et sepelierunt eum Isaac et Ismahel filii sui in spelunca duplici quae sita est in agro Ephron filii Soor Hetthei e regione Mambre 10 quem emerat a filiis Heth ibi sepultus est ipse et Sarra uxor eius 11 et post obitum illius benedixit Deus Isaac filio eius qui habitabat iuxta puteum nomine Viventis et videntis 12 hae sunt generationes Ismahel filii Abraham quem peperit ei Agar Aegyptia famula Sarrae 13 et haec nomina filiorum eius in vocabulis et generationibus suis primogenitus Ismahelis Nabaioth dein Cedar et Abdeel et Mabsam 14 Masma quoque et Duma et Massa 15 Adad et Thema Itur et Naphis et Cedma 16 isti sunt filii Ismahel et haec nomina per castella et oppida eorum duodecim principes tribuum suarum 17 anni vitae Ismahel centum triginta septem deficiens mortuus est et adpositus ad populum suum 18 habitavit autem ab Evila usque Sur quae respicit Aegyptum introeuntibus Assyrios coram cunctis fratribus suis obiit 19 hae quoque sunt generationes Isaac filii Abraham Abraham genuit Isaac 20 qui cum quadraginta esset annorum duxit uxorem Rebeccam filiam Bathuel Syri de Mesopotamiam sororem Laban 21 deprecatusque est Dominum pro uxore sua eo quod esset sterilis qui exaudivit eum et dedit conceptum Rebeccae 22 sed conlidebantur in utero eius parvuli quae ait si sic mihi futurum erat quid necesse fuit concipere perrexitque ut consuleret Dominum 23 qui respondens ait duae gentes in utero tuo sunt et duo populi ex ventre tuo dividentur populusque populum superabit et maior minori serviet 24 iam tempus pariendi venerat et ecce gemini in utero repperti sunt 25 qui primus egressus est rufus erat et totus in morem pellis hispidus vocatumque est nomen eius Esau protinus alter egrediens plantam fratris tenebat manu et idcirco appellavit eum Iacob 26 sexagenarius erat Isaac quando nati sunt parvuli 27 quibus adultis factus est Esau vir gnarus venandi et homo agricola Iacob autem vir simplex habitabat in tabernaculis 28 Isaac amabat Esau eo quod de venationibus illius vesceretur et Rebecca diligebat Iacob 29 coxit autem Iacob pulmentum ad quem cum venisset Esau de agro lassus 30 ait da mihi de coctione hac rufa quia oppido lassus sum quam ob causam vocatum est nomen eius Edom 31 cui dixit Iacob vende mihi primogenita tua 32 ille respondit en morior quid mihi proderunt primogenita 33 ait Iacob iura ergo mihi iuravit Esau et vendidit primogenita 34 et sic accepto pane et lentis edulio comedit et bibit et abiit parvipendens quod primogenita


STATENVERTALING

1 En Abraham voer voort, en nam een vrouw, wier naam was Ketura. 2 En zij baarde hem Zimran en Joksan, en Medan en Midian, en Jisbak en Suah. 3 En Joksan gewon Seba en Dedan; en de zonen van Dedan waren de Assurieten, en Letusieten, en Leummieten. 4 En de zonen van Midian waren Efa en Efer, en Henoch en Abida, en Eldaa. Deze allen waren zonen van Ketura. 5 Doch Abraham gaf aan Izak al wat hij had. 6 Maar aan de zonen der bijwijven, die Abraham had, gaf Abraham geschenken; en zond hen weg van zijn zoon Izak, terwijl hij nog leefde, oostwaarts naar het land van het Oosten. 7 Dit nu zijn de dagen der jaren des levens van Abraham, welke hij geleefd heeft, honderd vijf en zeventig jaren. 8 En Abraham gaf den geest en stierf, in goeden ouderdom, oud en des levens zat, en hij werd tot zijn volken verzameld. 9 En Izak en Ismaël, zijn zonen, begroeven hem, in de spelonk van Machpela, in den akker van Efron, den zoon van Zohar, den Hethiet, welke tegenover Mamre is; 10 In den akker, dien Abraham van de zonen Heths gekocht had, daar is Abraham begraven, en Sara, zijn huisvrouw. 11 En het geschiedde na Abrahams dood, dat God Izak, zijn zoon, zegende; en Izak woonde bij den put Lachai-roi. 12 Dit nu zijn de geboorten van Ismaël, den zoon van Abraham, dien Hagar, de Egyptische, dienstmaagd van Sara, Abraham gebaard heeft. 13 En dit zijn de namen der zonen van Ismaël, met hun namen naar hun geboorten. De eerstgeborene van Ismaël, Nabajoth; daarna Kedar, en Adbeel, en Mibsam, 14 En Misma, en Duma, en Massa, 15 Hadar en Thema, Jetur, Nafis en Kedma. 16 Deze zijn de zonen van Ismaël, en dit zijn hun namen, in hun dorpen en paleizen, twaalf vorsten naar hun volken. 17 En dit zijn de jaren des levens van Ismaël, honderd zeven en dertig jaren; en hij gaf den geest, en stierf, en hij werd verzameld tot zijn volken. 18 En zij woonden van Havila tot Sur toe, hetwelk tegenover Egypte is, daar gij gaat naar Assur; hij heeft zich nedergeslagen voor het aangezicht van al zijn broederen. 19 Dit nu zijn de geboorten van Izak, den zoon van Abraham: Abraham gewon Izak. 20 En Izak was veertig jaren oud, als hij Rebekka, de dochter van Bethuël, den Syriër, uit Paddan-aram, de zuster van Laban, den Syriër, zich ter vrouw nam. 21 En Izak bad den HEERE zeer in de tegenwoordigheid van zijn huisvrouw; want zij was onvruchtbaar; en de HEERE liet zich van hem verbidden, zodat Rebekka, zijn huisvrouw, zwanger werd. 22 En de kinderen stieten zich samen in haar lichaam. Toen zeide zij: Is het zo? waarom ben ik dus? en zij ging om den HEERE te vragen. 23 En de HEERE zeide tot haar: Twee volken zijn in uw buik, en twee natiën zullen zich uit uw ingewand van een scheiden; en het ene volk zal sterker zijn dan het andere volk; en de meerdere zal den mindere dienen. 24 Als nu haar dagen vervuld waren om te baren, ziet, zo waren tweelingen in haar buik. 25 En de eerste kwam uit, ros; hij was geheel als een haren kleed; daarom noemden zij zijn naam Ezau. 26 En daarna kwam zijn broeder uit, wiens hand Ezau's verzenen hield; daarom noemde men zijn naam Jakob. En Izak was zestig jaren oud, als hij hen gewon. 27 Als nu deze jongeren groot werden, werd Ezau een man, verstandig op de jacht, een veldman; maar Jakob werd een oprecht man, wonende in tenten. 28 En Izak had Ezau lief; want het wildbraad was naar zijn mond; maar Rebekka had Jakob lief. 29 En Jakob had een kooksel gekookt; en Ezau kwam uit het veld, en was moede. 30 En Ezau zeide tot Jakob: Laat mij toch slorpen van dat rode, dat rode daar, want ik ben moede; daarom heeft men zijn naam genoemd Edom. 31 Toen zeide Jakob: Verkoop mij op dezen dag uw eerstgeboorte. 32 En Ezau zeide: Zie, ik ga sterven; en waartoe mij dan de eerstgeboorte? 33 Toen zeide Jakob: Zweer mij op dezen dag! en hij zwoer hem; en hij verkocht aan Jakob zijn eerstgeboorte. 34 En Jakob gaf aan Ezau brood, en het linzenkooksel; en hij at en dronk, en hij stond op en ging heen; alzo verachtte Ezau de eerstgeboorte.


NAARDENSE VERTALING

1 Abraham voegt toe en neemt een vrouw aan wier naam is Ketoera. Genesis 25 Literatuur bij Genesis 2 Zij baart hem: Zimran en Joksjan, Medan en Midjan; Jisjbak en Sjoeach. 3 Joksjan heeft geboren laten worden Sjeva en Dedan; de zonen van Dedan zijn geworden: de Asjoerieten, Letoesjieten en Leoemieten. 4 De zonen van Midjan: Efa, Efer en Henoch, Avida en Eldaä; al dezen zijn zonen van Ketoera. 5 Abraham geeft al wat van hem is aan Isaak. 6 Aan de zonen van de bijvrouwen die Abraham had heeft Abraham gaven gegeven; hij zendt hen weg van zijn zoon Isaak, nog bij zijn leven, oostwaarts, naar een land in het oosten. 7 Dit zijn de dagen van de levensjaren van Abraham die hij heeft geleefd: honderd jaar, zeventig jaar en vijf jaren. 8 Abraham ontslaapt en sterft in goede grijsheid, oud en verzadigd; hij wordt verzameld bij zijn manschappen. 9 Hem begraven zijn zonen Isaak en Ismaël, in de spelonk van de Machpela; in het veld van Efron, de zoon van Tsochar de Chitiet,- op het aanschijn van Mamree, 10 het veld dat Abraham heeft verworven van de zonen van Cheet; daar is Abraham begraven, met zijn vrouw Sara. 11 Het geschiedt na de dood van Abraham: God zegent zijn zoon, Isaak; Isaak zet zich neer bij de bron van Lachai Roï,- voor de levende die mij ziet’. •• 12 En dit zijn de geboorten uit Ismaël, de zoon van Abraham,- die Hagar de Egyptische, slavin van Sara, aan Abraham heeft gebaard. 13 Dit zijn de namen van de zonen van Ismaël, naar hun namen, volgens hun geboorten: de eersteling van Ismaël is Nevajot, dan Kedar, Adbeël en Mivsam; 14 Misjma, Doema en Masa; 15 Chadad en Tema, Jetoer, Nafiesj en Keedma. 16 Dit zijn zij, de zonen van Ismaël en dit zijn hun namen, naar hun hoven en naar hun kampementen; twaalf verhevenen voor hun stammen. 17 En dit zijn de jaren van het leven van Ismaël: honderd jaar, dertig jaar en zeven jaren; dan ontslaapt hij en sterft en wordt verzameld bij zijn manschappen. 18 Ze wonen van Chavila tot Sjoer, op het aanschijn van Egypte als je op Asjoer aan komt; in het aanschijn van al zijn broeders is hij neergevallen. • 19 Dit zijn de geboorten uit Abrahams zoon Isaak. Abraham deed Isaak geboren worden! 20 Isaak wordt een zoon van veertig jaar als hij Rebekka aanneemt, dochter van Betoeël de Arameeër uit Padan Aram,- zuster van Laban de Arameeër, hem tot vrouw. 21 Isaak bidt tot de Ene ter wille van zijn vrouw want ze is onvruchtbaar; de Ene laat zich door hem verbidden en Rebekka, zijn vrouw, wordt zwanger. 22 De zonen slaan in haar binnenste tegen elkaar aan en zij zegt: als het zo gaat, waarvoor dien ik eigenlijk?- en ze gaat heen om raad te zoeken bij de Ene. 23 Dan zegt de Ene tot haar: twee volkeren in je schoot, twee stammen zullen vanuit jouw ingewand scheiden; de ene stam zal sterker zijn dan de andere stam, de overvloedige zal dienstbaar zijn aan de geringere! 24 Als haar dagen vervuld zijn om te baren: ziedaar, tweelingen in haar schoot! 25 De eerste komt naar buiten: rossig is alles aan hem, als een mantel van haar; ze roepen als naam voor hem Esau,- ruigrok! 26 Daarna is zijn broer naar buiten gekomen met zijn hand vast om de hiel van Esau en hij roept als naam voor hem uit Jakob,- ‘hij licht de hiel’. Isaak is een zoon van zestig jaar als zij hen baart. 27 Als de jongens opgroeien wordt Esau een man die weet heeft van jacht, een man van het veld,- Jakob een man van eenvoud, zittend in tenten. 28 Isaak heeft Esau lief, want jachtbraad dat past in zijn mond,- terwijl Rebekka Jakob liefheeft. 29 Eens braadt Jakob een braadstuk; dan komt Esau aan van het veld, uitgeput is hij,- 30 en Esau zegt tot Jakob: laat me onmiddellijk iets verslinden van het rode, dit rode, want ik ben uitgeput! Daarom roept men als naam voor hem Edom,- rode! Instellingen Toon printversie Meer contrast 31 Jakob zegt: verkoop vandaag je eerstelingsrecht aan mij! Genesis 25 Literatuur bij Genesis 32 Esau zegt: zie, ik ga heen om te sterven,- waarvoor eigenlijk heb ik eerstelingsrecht? 33 Dan zegt Jakob: zweer het mij, vandaag!, en hij bezweert het hem; hij verkoopt zijn eerstelingsrecht aan Jakob. 34 Als Jakob aan Esau brood en linzenbraadstuk heeft gegeven, eet en drinkt hij, staat hij op en gaat hij heen; zo veracht Esau het eerstelingsrecht.


KING JAMES BIBLE

Gen.25 [1] Then again Abraham took a wife, and her name was Keturah. [2] And she bare him Zimran, and Jokshan, and Medan, and Midian, and Ishbak, and Shuah. [3] And Jokshan begat Sheba, and Dedan. And the sons of Dedan were Asshurim, and Letushim, and Leummim. [4] And the sons of Midian; Ephah, and Epher, and Hanoch, and Abida, and Eldaah. All these were the children of Keturah. [5] And Abraham gave all that he had unto Isaac. [6] But unto the sons of the concubines, which Abraham had, Abraham gave gifts, and sent them away from Isaac his son, while he yet lived, eastward, unto the east country. [7] And these are the days of the years of Abraham's life which he lived, an hundred threescore and fifteen years. [8] Then Abraham gave up the ghost, and died in a good old age, an old man, and full of years; and was gathered to his people. [9] And his sons Isaac and Ishmael buried him in the cave of Machpelah, in the field of Ephron the son of Zohar the Hittite, which is before Mamre; [10] The field which Abraham purchased of the sons of Heth: there was Abraham buried, and Sarah his wife. [11] And it came to pass after the death of Abraham, that God blessed his son Isaac; and Isaac dwelt by the well Lahai-roi. [12] Now these are the generations of Ishmael, Abraham's son, whom Hagar the Egyptian, Sarah's handmaid, bare unto Abraham: [13] And these are the names of the sons of Ishmael, by their names, according to their generations: the firstborn of Ishmael, Nebajoth; and Kedar, and Adbeel, and Mibsam, [14] And Mishma, and Dumah, and Massa, [15] Hadar, and Tema, Jetur, Naphish, and Kedemah: [16] These are the sons of Ishmael, and these are their names, by their towns, and by their castles; twelve princes according to their nations. [17] And these are the years of the life of Ishmael, an hundred and thirty and seven years: and he gave up the ghost and died; and was gathered unto his people. [18] And they dwelt from Havilah unto Shur, that is before Egypt, as thou goest toward Assyria: and he died in the presence of all his brethren. [19] And these are the generations of Isaac, Abraham's son: Abraham begat Isaac: [20] And Isaac was forty years old when he took Rebekah to wife, the daughter of Bethuel the Syrian of Padan-aram, the sister to Laban the Syrian. [21] And Isaac intreated the LORD for his wife, because she was barren: and the LORD was intreated of him, and Rebekah his wife conceived. [22] And the children struggled together within her; and she said, If it be so, why am I thus? And she went to inquire of the LORD. [23] And the LORD said unto her, Two nations are in thy womb, and two manner of people shall be separated from thy bowels; and the one people shall be stronger than the other people; and the elder shall serve the younger. [24] And when her days to be delivered were fulfilled, behold, there were twins in her womb. [25] And the first came out red, all over like an hairy garment; and they called his name Esau. [26] And after that came his brother out, and his hand took hold on Esau's heel; and his name was called Jacob: and Isaac was threescore years old when she bare them. [27] And the boys grew: and Esau was a cunning hunter, a man of the field; and Jacob was a plain man, dwelling in tents. [28] And Isaac loved Esau, because he did eat of his venison: but Rebekah loved Jacob. [29] And Jacob sod pottage: and Esau came from the field, and he was faint: [30] And Esau said to Jacob, Feed me, I pray thee, with that same red pottage; for I am faint: therefore was his name called Edom. [31] And Jacob said, Sell me this day thy birthright. [32] And Esau said, Behold, I am at the point to die: and what profit shall this birthright do to me? [33] And Jacob said, Swear to me this day; and he sware unto him: and he sold his birthright unto Jacob. [34] Then Jacob gave Esau bread and pottage of lentiles; and he did eat and drink, and rose up, and went his way: thus Esau despised his birthright.


LUTHER BIBEL 1984

Abrahams zweite Ehe. Sein Tod und Begräbnis 251 Abraham nahm wieder eine Frau, die hieß Ketura. 2 Die gebar ihm Simran und Jokschan, Medan und Midian, Jischbak und Schuach. 3 Jokschan aber zeugte Saba und Dedan. Die Söhne Dedans aber waren: die Aschuriter, die Letuschiter und die Lëummiter. 4 Die Söhne Midians waren: Efa, Efer, Henoch, Abida und Eldaa. Diese alle sind Söhne der Ketura. 5 Und Abraham gab all sein Gut Isaak. 6 Aber den Söhnen, die er von den Nebenfrauen hatte, gab er Geschenke und schickte sie noch zu seinen Lebzeiten fort von seinem Sohn Isaak, nach Osten hin ins Morgenland. 7 Das ist aber Abrahams Alter, das er erreicht hat: hundertundfünfundsiebzig Jahre. 8 Und Abraham verschied und starb in einem guten Alter, als er alt und lebenssatt war, und wurde zu seinen Vätern versammelt. 9 Und es begruben ihn seine Söhne Isaak und Ismael in der Höhle von Machpela auf dem Acker Efrons, des Sohnes Zohars, des Hetiters, die da liegt östlich von Mamre 10 auf dem Felde, das Abraham von den Hetitern gekauft hatte. Da ist Abraham begraben mit Sara, seiner Frau. 11 Und nach dem Tode Abrahams segnete Gott Isaak, seinen Sohn. Und er wohnte bei dem »Brunnen des Lebendigen, der mich sieht«. Ismaels Nachkommen 12 Dies ist das Geschlecht Ismaels, des Sohnes Abrahams, den ihm Hagar gebar, die Magd Saras aus Ägypten; 13 und dies sind die Namen der Söhne Ismaels, nach denen ihre Geschlechter genannt sind: der erstgeborene Sohn Ismaels Nebajot, dann Kedar, Adbeel, Mibsam, 14 Mischma, Duma, Massa, 15 Hadad, Tema, Jetur, Nafisch und Kedma. 16 Das sind die Söhne Ismaels mit ihren Namen nach ihren Gehöften und Zeltdörfern, zwölf Fürsten nach ihren Stämmen. 17 – Und das ist das Alter Ismaels: hundertundsiebenunddreißig Jahre. Und er verschied und starb und wurde versammelt zu seinen Vätern. – 18 Und sie wohnten von Hawila an bis nach Schur östlich von Ägypten nach Assyrien hin. So ließ er sich nieder all seinen Brüdern zum Trotz. Esaus und Jakobs Geburt 19 Dies ist das Geschlecht Isaaks, des Sohnes Abrahams: Abraham zeugte Isaak. 20 Isaak aber war vierzig Jahre alt, als er Rebekka zur Frau nahm, die Tochter Betuëls, des Aramäers aus Mesopotamien, die Schwester des Aramäers Laban. 21 Isaak aber bat den HERRN für seine Frau, denn sie war unfruchtbar. Und der HERR ließ sich erbitten, und Rebekka, seine Frau, ward schwanger. 22 Und die Kinder stießen sich miteinander in ihrem Leib. Da sprach sie: Wenn mir's so gehen soll, warum bin ich schwanger geworden? Und sie ging hin, den HERRN zu befragen. 23 Und der HERR sprach zu ihr: Zwei Völker sind in deinem Leibe, und zweierlei Volk wird sich scheiden aus deinem Leibe; und ein Volk wird dem andern überlegen sein, und der Ältere wird dem Jüngeren dienen. 24 Als nun die Zeit kam, dass sie gebären sollte, siehe, da waren Zwillinge in ihrem Leibe. 25 Der erste, der herauskam, war rötlich, ganz rau wie ein Fell, und sie nannten ihn Esau. 26 Danach kam heraus sein Bruder, der hielt mit seiner Hand die Ferse des Esau, und sie nannten ihn Jakob. Sechzig Jahre alt war Isaak, als sie geboren wurden. 27 Und als nun die Knaben groß wurden, wurde Esau ein Jäger und streifte auf dem Felde umher, Jakob aber ein gesitteter Mann und blieb bei den Zelten. 28 Und Isaak hatte Esau lieb und aß gern von seinem Wildbret; Rebekka aber hatte Jakob lieb. Esau verkauft sein Erstgeburtsrecht 29 Und Jakob kochte ein Gericht. Da kam Esau vom Feld und war müde 30 und sprach zu Jakob: Lass mich essen das rote Gericht; denn ich bin müde. Daher heißt er Edom. 31 Aber Jakob sprach: Verkaufe mir heute deine Erstgeburt. 32 Esau antwortete: Siehe, ich muss doch sterben; was soll mir da die Erstgeburt? 33 Jakob sprach: So schwöre mir zuvor. Und er schwor ihm und verkaufte so Jakob seine Erstgeburt. 34 Da gab ihm Jakob Brot und das Linsengericht, und er aß und trank und stand auf und ging davon. So verachtete Esau seine Erstgeburt.


Hebreeuws

Genesis Chapter 25 בְּרֵאשִׁית א וַיֹּסֶף אַבְרָהָם וַיִּקַּח אִשָּׁה, וּשְׁמָהּ קְטוּרָה. ב וַתֵּלֶד לוֹ, אֶת-זִמְרָן וְאֶת-יָקְשָׁן, וְאֶת-מְדָן, וְאֶת-מִדְיָן--וְאֶת-יִשְׁבָּק, וְאֶת-שׁוּחַ. ג וְיָקְשָׁן יָלַד, אֶת-שְׁבָא וְאֶת-דְּדָן; וּבְנֵי דְדָן, הָיוּ אַשּׁוּרִם וּלְטוּשִׁם וּלְאֻמִּים. ד וּבְנֵי מִדְיָן, עֵיפָה וָעֵפֶר וַחֲנֹךְ, וַאֲבִידָע, וְאֶלְדָּעָה; כָּל-אֵלֶּה', בְּנֵי קְטוּרָה. ה וַיִּתֵּן אַבְרָהָם אֶת-כָּל-אֲשֶׁר-לוֹ, לְיִצְחָק. ו וְלִבְנֵי הַפִּילַגְשִׁים אֲשֶׁר לְאַבְרָהָם, נָתַן אַבְרָהָם מַתָּנֹת; וַיְשַׁלְּחֵם מֵעַל יִצְחָק בְּנוֹ, בְּעוֹדֶנּוּ חַי, קֵדְמָה, אֶל-אֶרֶץ קֶדֶם. ז וְאֵלֶּה', יְמֵי שְׁנֵי-חַיֵּי אַבְרָהָם--אֲשֶׁר-חָי: מְאַת שָׁנָה וְשִׁבְעִים שָׁנָה, וְחָמֵשׁ שָׁנִים. ח וַיִּגְוַע וַיָּמָת אַבְרָהָם בְּשֵׂיבָה טוֹבָה, זָקֵן וְשָׂבֵעַ; וַיֵּאָסֶף, אֶל-עַמָּיו. ט וַיִּקְבְּרוּ אֹתוֹ יִצְחָק וְיִשְׁמָעֵאל, בָּנָיו, אֶל-מְעָרַת, הַמַּכְפֵּלָה: אֶל-שְׂדֵה עֶפְרֹן בֶּן-צֹחַר, הַחִתִּי, אֲשֶׁר, עַל-פְּנֵי מַמְרֵא. י הַשָּׂדֶה אֲשֶׁר-קָנָה אַבְרָהָם, מֵאֵת בְּנֵי-חֵת--שָׁמָּה קֻבַּר אַבְרָהָם, וְשָׂרָה אִשְׁתּוֹ. יא וַיְהִי, אַחֲרֵי מוֹת אַבְרָהָם, וַיְבָרֶךְ אֱלֹהִים, אֶת-יִצְחָק בְּנוֹ; וַיֵּשֶׁב יִצְחָק, עִם-בְּאֵר לַחַי רֹאִי. {פ} יב וְאֵלֶּה' תֹּלְדֹת יִשְׁמָעֵאל, בֶּן-אַבְרָהָם: אֲשֶׁר יָלְדָה הָגָר הַמִּצְרִית, שִׁפְחַת שָׂרָה--לְאַבְרָהָם. יג וְאֵלֶּה', שְׁמוֹת בְּנֵי יִשְׁמָעֵאל, בִּשְׁמֹתָם, לְתוֹלְדֹתָם: בְּכֹר יִשְׁמָעֵאל נְבָיֹת, וְקֵדָר וְאַדְבְּאֵל וּמִבְשָׂם. יד וּמִשְׁמָע וְדוּמָה, וּמַשָּׂא. טו חֲדַד וְתֵימָא, יְטוּר נָפִישׁ וָקֵדְמָה. טז אֵלֶּה' הֵם בְּנֵי יִשְׁמָעֵאל, וְאֵלֶּה' שְׁמֹתָם, בְּחַצְרֵיהֶם, וּבְטִירֹתָם--שְׁנֵים-עָשָׂר נְשִׂיאִם, לְאֻמֹּתָם. יז וְאֵלֶּה', שְׁנֵי חַיֵּי יִשְׁמָעֵאל--מְאַת שָׁנָה וּשְׁלֹשִׁים שָׁנָה, וְשֶׁבַע שָׁנִים; וַיִּגְוַע וַיָּמָת, וַיֵּאָסֶף אֶל-עַמָּיו. יח וַיִּשְׁכְּנוּ מֵחֲוִילָה עַד-שׁוּר, אֲשֶׁר עַל-פְּנֵי מִצְרַיִם, בֹּאֲכָה, אַשּׁוּרָה; עַל-פְּנֵי כָל-אֶחָיו, נָפָל. {פ} יט וְאֵלֶּה' תּוֹלְדֹת יִצְחָק, בֶּן-אַבְרָהָם: אַבְרָהָם, הוֹלִיד אֶת-יִצְחָק. כ וַיְהִי יִצְחָק, בֶּן-אַרְבָּעִים שָׁנָה, בְּקַחְתּוֹ אֶת-רִבְקָה בַּת-בְּתוּאֵל הָאֲרַמִּי, מִפַּדַּן אֲרָם--אֲחוֹת לָבָן הָאֲרַמִּי, לוֹ לְאִשָּׁה. כא וַיֶּעְתַּר יִצְחָק לַיהוָה לְנֹכַח אִשְׁתּוֹ, כִּי עֲקָרָה הִוא; וַיֵּעָתֶר לוֹ יְהוָה, וַתַּהַר רִבְקָה אִשְׁתּוֹ. כב וַיִּתְרֹצְצוּ הַבָּנִים, בְּקִרְבָּהּ, וַתֹּאמֶר אִם-כֵּן, לָמָּה זֶּה אָנֹכִי; וַתֵּלֶךְ, לִדְרֹשׁ אֶת-יְהוָה. כג וַיֹּאמֶר יְהוָה לָהּ, שְׁנֵי גֹיִים בְּבִטְנֵךְ, וּשְׁנֵי לְאֻמִּים, מִמֵּעַיִךְ יִפָּרֵדוּ; וּלְאֹם מִלְאֹם יֶאֱמָץ, וְרַב יַעֲבֹד צָעִיר. כד וַיִּמְלְאוּ יָמֶיהָ, לָלֶדֶת; וְהִנֵּה תוֹמִם, בְּבִטְנָהּ. כה וַיֵּצֵא הָרִאשׁוֹן אַדְמוֹנִי, כֻּלּוֹ כְּאַדֶּרֶת שֵׂעָר; וַיִּקְרְאוּ שְׁמוֹ, עֵשָׂו. כו וְאַחֲרֵי-כֵן יָצָא אָחִיו, וְיָדוֹ אֹחֶזֶת בַּעֲקֵב עֵשָׂו, וַיִּקְרָא שְׁמוֹ, יַעֲקֹב; וְיִצְחָק בֶּן-שִׁשִּׁים שָׁנָה, בְּלֶדֶת אֹתָם. כז וַיִּגְדְּלוּ, הַנְּעָרִים, וַיְהִי עֵשָׂו אִישׁ יֹדֵעַ צַיִד, אִישׁ שָׂדֶה; וְיַעֲקֹב אִישׁ תָּם, יֹשֵׁב אֹהָלִים. כח וַיֶּאֱהַב יִצְחָק אֶת-עֵשָׂו, כִּי-צַיִד בְּפִיו; וְרִבְקָה, אֹהֶבֶת אֶת-יַעֲקֹב. כט וַיָּזֶד יַעֲקֹב, נָזִיד; וַיָּבֹא עֵשָׂו מִן-הַשָּׂדֶה, וְהוּא עָיֵף. ל וַיֹּאמֶר עֵשָׂו אֶל-יַעֲקֹב, הַלְעִיטֵנִי נָא מִן-הָאָדֹם הָאָדֹם הַזֶּה--כִּי עָיֵף, אָנֹכִי; עַל-כֵּן קָרָא-שְׁמוֹ, אֱדוֹם. לא וַיֹּאמֶר, יַעֲקֹב: מִכְרָה כַיּוֹם אֶת-בְּכֹרָתְךָ, לִי. לב וַיֹּאמֶר עֵשָׂו, הִנֵּה אָנֹכִי הוֹלֵךְ לָמוּת; וְלָמָּה-זֶּה לִי, בְּכֹרָה. לג וַיֹּאמֶר יַעֲקֹב, הִשָּׁבְעָה לִּי כַּיּוֹם, וַיִּשָּׁבַע, לוֹ; וַיִּמְכֹּר אֶת-בְּכֹרָתוֹ, לְיַעֲקֹב. לד וְיַעֲקֹב נָתַן לְעֵשָׂו, לֶחֶם וּנְזִיד עֲדָשִׁים, וַיֹּאכַל וַיֵּשְׁתְּ, וַיָּקָם וַיֵּלַךְ; וַיִּבֶז עֵשָׂו, אֶת-הַבְּכֹרָה. {פ}