- Bibliografie - Literatuur - Liturgisch gebruik - Overzicht bijbelboeken - Overzicht van de bibliografie van de bijbelboeken - Overzicht van deze website
- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -
Overzicht van Tenach : Tenach
: overzicht , Tenach
: taalgebruik - A
- B
- C
- D
- E
- F
- G
- H
- I
- J
- K
- L
- M
- N
- O
- P
- Q
- R
- S
- T
- U
- V
- W
- X
-Y
- Z
- , Tenach
: commentaar ,
Overzicht van Septuaginta : Septuaginta
: overzicht , Septuaginta
: taalgebruik - A
- B
- C
- D
- E
- F
- G
- H
- I
- J
- K
- L
- M
- N
- O
- P
- Q
- R
- S
- T
- U
- V
- W
- X
-Y
- Z
- , Septuaginta
: commentaar ,
Overzicht N.T. : N.T.
: overzicht , N.T.
: taalgebruik - N.T.
A - N.T.
B - N.T.
C - N.T.
D - N.T.
E - N.T.
F - N.T. G
- N.T. H
- N.T. I
- N.T. J
- N.T. K
- N.T. L
- N.T. M
- N.T. N
- N.T. O
- N.T. P
- N.T. Q
- N.T. R
- N.T. S
- N.T. T
- N.T. U
- N.T. V
- N.T. W
- N.T.
X -
N.T. Y - N.T. Z -
N.T. :
commentaar .
- Genesis taalgebruik - Genesis taalgebruik A - Genesis taalgebruik B - Genesis taalgebruik C - Genesis taalgebruik D - Genesis taalgebruik E - Genesis taalgebruik F - Genesis taalgebruik G - Genesis taalgebruik H - Genesis taalgebruik I - Genesis taalgebruik J - Genesis taalgebruik K - Genesis taalgebruik L - Genesis taalgebruik M - Genesis taalgebruik N - Genesis taalgebruik O - Genesis taalgebruik P - Genesis taalgebruik Q - Genesis taalgebruik R - Genesis taalgebruik S - Genesis taalgebruik T - Genesis taalgebruik U - Genesis taalgebruik Z -
ZOEKEN OP DEZE WEBSITE |
1. LXX , Griekse tekst N.T. | 2. Vulgata | 3. Spsnopsis Denaux - Vervenne | 4. Statenvertaling | 5. Willibrordvertaling | 6. Nieuwe Vertaling | 7. Naardense vertaling , zie |
8. Bible de Jérusalem | 9. Statenvertaling | 10. King James Bible - King James Bible | 11. Luther-Bibel | liturgische lezing |
Woordenschat
- Ja`äqobh
(Jakob) , zie Gn
28,1 .
Bibliografie :
Literatuur
Liturgisch gebruik
Overzicht
van de bijbelboeken - bijbeloverzicht
-- bijbelverwijzingen
-
- OT : Gn (Genesis)
, Ex (Exodus)
, Lv (Leviticus)
, Nu (Numeri)
, Dt (Deuteronomium)
, Joz (Jozua)
, Re (Rechters)
, Rt (Ruth) ,
1 S (1 Samuël)
, 2 S (2 Samuël)
, 1 K (1 Koningen)
, 2 K (2 Koningen)
, 1 Kr ( 1 Kronieken)
, 2 Kr (2 Kronieken)
, Ezr (Ezra)
, Neh (Nehemia)
, Tob (Tobia)
, Jdt (Judith)
, Est (Esther)
, 1 Mak (1 Makkabeeën)
, 2 Mak (2 Makkabeeën)
, Job , Ps
(Psalmen ) , Spr
(Spreuken) , Pr
(Prediker) , Hl
(Hooglied) , W
(Wijsheid) , Sir
(Sirach) , Js
(Jesaja) , Jr
(Jeremia) , Kl
(Klaagliederen) , Bar
(Baruch) , Ez
(Ezechiël) , Da
(Daniël) , Hos
(Hosea) , Jl (Joël)
, Am (Amos) ,
Ob (Obadja) ,
Jon (Jona) ,
Mi (Micha) , Nah
(Nahum) , Hab
(Habakuk) , Sef
(Sefanja) , Hag
(Haggai) , Zach
(Zacharia) , Mal
(Maleachi) .
- NT : Mt
(Matteüs) - Mc
(Marcus) - Lc
(Lucas) - Joh
(Johannes) - Hnd
(Handelingen) , Rom
(Rome) , 1 Kor
(Korinte) , 2 Kor
(Korinte) , Gal
(Galatië) , Ef
(Efese) , Fil
(Filippi) , Kol
(Kolosse) , 1 Tes
(Tessalonika) , 2
Tes (Tessalonika) , 1
Tim (Timoteüs) , 2
Tim (Timoteüs) , Tit
(Titus) , Film
(Filemon) , Heb
(Hebreeën) , Jak
(Jakobus) , 1 Pe
(Petrus) , 2 Pe
(Petrus) , 1 Joh
(Johannes) , 2 Joh
(Johannes) , 2 Joh
(Johannes) , Jud
(Judas) , Apk
(Apokalyps) .
Overzicht van
de bibliografie van de bijbelboeken : - bibliografie
bijbel -
bibliografie
van het Oude Testament - bibliografie
Matteüsevangelie - bibliografie
Marcusevangelie - bibliografie
Lucasevangelie - bibliografie
van het Johannesevangelie - bibliografie
van het Nieuwe Testament (behalve evangeliën)
Gn 28,1- 9 - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -Gn 28,1 - Gn 28,2 - Gn 28,3 - Gn 28,4 - Gn 28,5 - Gn 28,6 - Gn 28,7 - Gn 28,8 - Gn 28,9 - Jakob vlucht naar Haran -
Gn 28,1 - Gn 28,1 : bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -Gn 28,1 - Gn 28,2 - Gn 28,3 - Gn 28,4 - Gn 28,5 - Gn 28,6 - Gn 28,7 - Gn 28,8 - Gn 28,9 - Jakob vlucht naar Haran - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [1] And Isaac called Jacob, and blessed him, and charged
him, and said unto him, Thou shalt not take a wife of the daughters of Canaan.
Luther-Bibel . 1 Da rief Isaak seinen Sohn Jakob und segnete ihn und gebot ihm
und sprach zu ihm: Nimm dir nicht eine Frau von den Töchtern Kanaans,
Tekstuitleg van Gn 28,1 .
1. וַיִּקְרָא = wajjiqërâ´ (en hij riep, hij heet, hij noemde) < prefix waw consecutivum + werkwoordvorm act. qal imperfectum derde
persoon mannelijk enkelvoud van het werkwoord קָרָא = qârâ´ (roepen, heten) . Taalgebruik in Tenakh : qârâ´
(roepen, heten) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , resj = 20 of 200 , aleph
= 1 ; totaal : 40 of 301 . Structuur : 1 - 2 - 1 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (209) . Pentateuch (90) . Eerdere Profeten (81) . Latere Profeten (12) . 12 Kleine
Profeten (1) . Geschriften (25) . Gn (55) .
- Grieks : act. ind. aor. 3de pers. enk. εκαλεσεν = ekalesen (hij riep) van het werkw. καλεω = kaleô (roepen,
noemen) . Taalgebruik in het NT : kaleô
(roepen) . Taalgebruik in de Septuaginta : kaleô
(roepen) . Een vorm van καλεω = kaleô (roepen, noemen) in de LXX (512) , in het NT (148)
.
kaleô (roepen) actief | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
act. ind. aor. 3de pers. enk. ekalesen | 204 | 195 | 9 | 3 | 1 | 1 | 4 | 5 | 5 | 4 |
- partic. aor. nom. mann. enk. προσκαλεσαμενος = proskalesamenos (bij zich geroepen) van het werkw. προσκαλεομαι = proskaleomai (bij zich roepen) . Taalgebruik in het NT : proskaleomai (bij zich roepen) . Taalgebruik in de LXX : proskaleomai (bij zich roepen) . Taalgebruik in Mc : proskaleomai (bij zich roepen) . Bijbel (23) . LXX (3) : (1) Gn 28,1 . (2) 2 Mak 7,25 . (3) W 18,8 . Mt (6) : (1) Mt 10,1 . (2) Mt 15,10 .(3) Mt 15,32 . (4) Mt 18,2 . (5) Mt 18,32 . (6) Mt 20,25 . Mc (7) : (1) Mc 3,23 . (2) Mc 7,14 . (3) Mc 8,1 . (4) Mc 8,34 . (5) Mc 10,42 . (6) Mc 12,43 . (7) Mc 15,44 . In 6 / 7 is Jezuis onderwerp . In 1 / 7 is het Pilatus (Mc 15,44) . In 7 / 7 volgt op het part. proskalesamenos (bij zich geroepen) een lijdend voorwerp . Lc (4) : (1) Lc 7,19 . (2) Lc 15,26 . (3) Lc 16,5 . (4) Lc 18,16 . Hnd (3) : (1) Hnd 13,7 . (2) Hnd 20,1 . (3) Hnd 23,17 .
proskaleomai (bij zich roepen) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
ind. pr. 3de pers. ernk. proskaleitai | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | ||||||||||
part. aor. nom. mann. enk. proskalesamenos | 23 | 3 | 20 | 6 | 7 | 3 | 4 | 16 | 16 | ||||||
totaal | 25 | 3 | 22 | 6 | 9 | 3 | 4 | 18 | 18 |
- Ned. : roepen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא =qërâ´ (roepen) . D. : rufen . E. : to call . Fr. : appeler (Lat. . appellare - pellere : pousser , dringen ; aandringen , oproepen) . Grieks : καλεω = kaleô (roepen, noemen) . Taalgebruik in het NT : kaleô (roepen) . Hebreeuws : קָרָא = qârâ´ (roepen, heten) . Taalgebruik in Tenakh : qârâ´ (roepen, heten) . Lat. : vocare (vox = stem) . l (qâla) en r (qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik in Tenakh : qôl (stem) .
2. יִצְחָק = jitsëchaq (Isaak) . Eigennaam . Taalgebruik in Tenakh : jitsëchâq (Isaak) . Taalgebruik in Genesis : jitsëchâq (Isaak) . De naam is een werkwoordvorm : act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. יִצְחָק = jitsëchâq (hij lachte) van het werkw. צָחַק = tsâchaq (lachen) . Taalgebruik in Tenakh : tsâchaq (lachen) . Getalwaarde : jod = 10 , tsade = 18 of 90 , chet = 8 , qoph = 19 of 100 ; totaal : 55 (5 X 11) OF 208 (8 X 26) . Structuur : 1 - 9 - 8 - 1 . De som van de elementen is telkens 1 . Tenakh (77) . Pentateuch (70) . Eerdere Profeten (3) . Latere Profeten (0) . 12 Kleine Profeten (0) . Geschriften (4) . Gn (63) .
4. יַעֳקֹב = ja`äqobh (Jakob) . Taalgebruik in Tenakh : Ja`äqobh
(Jakob) . Taalgebruik in Genesis : Ja`äqobh
(Jakob) . Getalwaarde : jod = 10 , ajin = 16 of 70 , qoph = 19 of 100 ,
beth = 2 ; totaal : 47 of 182 (2 X 7 X 13 of 7 X 26) . Structuur : 1 - 7 - 1
- 2 . De som van de elementen is telkens 2 . Taalgebruik in de LXX : iakôb
(Jakob) . Taalgebruik in het NT : iakôb
(Jakob) . Tenakh (252) . Pentateuch (146) . Eerdere Profeten (6) . Latere
Profeten (48) . 12 Kleine Profeten (24) . Geschriften (28) . Gn (132) .
- Bij het werkwoord van de qatalvorm hoort een imperfectum van het type jaqtul (Lettinga 43g) . a is in gesloten lettergrepen zonder klemtoon dikwijls i geworden ; uit jaqtul ontstaat יִקְטֹל = jiqtol (hij zal doden) (Lettinga 13g) . u is in lettergrepen met klemtoon o geworden ; uit jaqtul ontstond יִקְטֹל = jiqtol (hij zal doden) (Lettinga 13p) . Bij het imperf. qal is de klinker van het preformatief door de nabijheid van de laryngalis a (Lettinga 48c) . De sëwa quiescens is dikwijls vervangen door hatef , die de klank van de voorafgaande klinker heeft aangenomen (Lettinga 48,e) .
Bij de aartsvaders Abraham , Isaak en Jakob spelen de getallen van hun leeftijden
een symbolische betekenis .
- Abraham werd 175 jaar oud . 175 = 5² X 7 . (Gn
25,7) . Merkwaardig is de plaats van dit vers in de bijbel : het 25ste hoofdstuk
en het 7de vers . Som van de factoren : 5 + 5 + 7 = 17 .
- Isaak werd 180 jaar oud . 180 = 6² X 5 . (Gn
35,28) . Som van de factoren : 6 + 6 + 5 = 17 .
- Jakob werd 147 jaar oud . 147 = 7² X 3 . (Gn
49,33) . Som van de factoren : 7 + 7 + 3 = 17 . Ook hier is de plaats van
dit vers in de bijbel merkwaardig : het 49ste hoofdstuk en het 33ste vers .
Het product van drie opeenvolgende getallen ( 5 - 6 - 7) in het kwadraat , opklimmend
, met drie opeenvolgende onpare getallen afdalend .
- Jozef leefde 110 jaar . 110 = 5² + 6² + 7² . De som van drie
opeenvolgende getallen in het kwadraat . (Gn
50,22) . Deze plaats in de bijbel is wellicht ook merkwaardig . 5 (50ste
hoofdstuk) X 22 (22ste vers) = 110 .
Ook de getalwaarde van de namen kan een symbolische waarde hebben .
- Isaak (Gn
21,3) . jitsëchâq (Isaak) . Getalwaarde : jod = 10 , tsade =
18 of 90 , chet = 8 , qoph = 19 of 100 ; totaal : 49 (7 X 7) OF 208 (8 X 26)
.
- Jakob (Gn
25,26) . ja`äqobh (Jakob) . Getalwaarde : jod = 10 , ajin = 16 of 70
, qoph = 19 of 100 , beth = 2 ; totaal : 47 OF 182 (7 X 26) .
- Jozef (Gn
30,24) . Jôseph (Jozef) . Getalwaarde : jod = 10 , waw = 6 , samek
= 15 of 60 , qoph = 17 of 80 ; totaal : 48 (2³ X 2² X 3) OF 156 (6
X 26) .
Het product van drie opeenvolgende getallen (8 - 7 - 6) , afdalend
, met de getalwaarde van de godsnaam JHWH = 26 .
Het is opvallend dat bij Jakob het getal 7 overwegend is . De leeftijd van Jakob
is 147 (14 = 2 X 7 ; 7) OF 7² X 3 . Som van de factoren is 17 (7 + 7 +
3) . De getalwaarde van de naam Jakob is 182 (7 X 26) .
5. waw consec. + act. piel imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְבָרֶך = wajëbhârèkh (en hij zegende) van het werkw. בָרַך = bârakh (zegenen, loven, prijzen) . Taalgebruik in Tenakh : bârakh (zegenen, loven, prijzen) . Getalswaarde : beth = 2 , resj = 20 of 200 , kaf = 11 of 20 . Totaal : 33 (3 X 11) of 222 (6 X 37 OF 2 X 111) . 111 = 3 X 37 OF (5 X 17) + 26 . Structuur : 2 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (33) . Pentateuch (20) : (1) Gn 1,22 . (2) Gn 1,28 . (3) Gn 2,3 . (4) Gn 5,2 . (5) Gn 9,1 . (6) Gn 24,11 . (7) Gn 25,11 . (8) Gn 28,1 . (9) Gn 30,30 . (10) Gn 32,1 . (11) Gn 32,30 . (12) Gn 35,9 . (13) Gn 39,5 . (14) Gn 47,7 . (15) Gn 47,10 . (16) Gn 48,3 . (17) Gn 48,15 . (18) Gn 49,28 . (19) Ex 39,43 . (20) Dt 1,1 . Verder : (21) Joz 24,10 . (22) 2 S 6,11 . (23) 2 S 6,18 . (24) 2 S 14,22 . (25) 1 K 8,14 . (26) 1 K 8,55 . (27) Ps 145,21 . (28) Neh 8,6 . (29) 1 Kr 13,14 . (30) 1 Kr 16,2 . (31) 1 Kr 29,10 . (32) 2 Kr 6,3 . (33) 2 Kr 6,13 .
- Grieks : act. ind. aor. 3de pers. enk. ηυλογησεν = èulogèsen (hij zegende) van het werkw. ευλογεω = eulogeô (goed spreken, loven, prijzen, zegenen) . Taalgebruik in het NT : eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Taalgebruik in Lc : eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Taalgebruik in Hnd : eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Taalgebruik in de Septuaginta : eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Bijbel (19) : (1) Gn 1,22 . (2) Gn 1,28 . (3) Gn 2,3 . (4) Gn 9,1 . (5) Gn 14,19 . (6) Gn 27,23 . (7) Gn 27,27 .(8) Gn 30,30 . (9) Gn 32,30 . (10) Gn 35,9 . (11) Gn 39,5 . (12) Gn 48,15 . (13) Dt 16,10 . Verder : (14) Joz 22,6 . (15) Re 13,24 . (16) 2 S 6,12 . (17) 1 K 21,10 . (18) Neh 8,6 . (19) 2 Kr 31,10 . Een vorm van ευλογεω = eulogeô (goed spreken, loven, prijzen, zegenen) in de LXX (516) , in het NT (42) .
- Ned. : zegenen < signare (tekenen) , het signum (teken) van het kruis slaan . Arabisch : بَارَكَ = bâraka (zegenen) . Taalgebruik in de Qoran : bâraka (zegenen) . D. : segnen . E. : to bless . Fr. : bénir . Gr. : ευλογεω = eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Taalgebruik in het NT : eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Hebreeuws : בָרַך = bârakh (zegenen, loven, prijzen) . Taalgebruik in Tenakh : bârakh (zegenen, loven, prijzen) . Lat. : benedicere .
Gn 28,2 - Gn 28,2 : bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -Gn 28,1 - Gn 28,2 - Gn 28,3 - Gn 28,4 - Gn 28,5 - Gn 28,6 - Gn 28,7 - Gn 28,8 - Gn 28,9 - Jakob vlucht naar Haran - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [2] Arise, go to Padan-aram, to the house of Bethuel thy
mother's father; and take thee a wife from thence of the daughters of Laban
thy mother's brother.
Luther-Bibel . 2 sondern mach dich auf und zieh nach Mesopotamien zum Hause
Betuëls, des Vaters deiner Mutter, und nimm dir dort eine Frau von den Töchtern
Labans, des Bruders deiner Mutter.
Tekstuitleg van Gn 28,2 .
Gn 28,3 - Gn 28,3 : bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -Gn 28,1 - Gn 28,2 - Gn 28,3 - Gn 28,4 - Gn 28,5 - Gn 28,6 - Gn 28,7 - Gn 28,8 - Gn 28,9 - Jakob vlucht naar Haran - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [3] And God Almighty bless thee, and make thee fruitful,
and multiply thee, that thou mayest be a multitude of people;
Luther-Bibel . 3 Und der allmächtige Gott segne dich und mache dich fruchtbar
und mehre dich, dass du werdest ein Haufe von Völkern,
Tekstuitleg van Gn 28,3 . Drie van de 4 werkw. met de medeklinkers jod , beth , resj , kapf .
Gn
28,3.1. - 2. אֵל שַׁדַּי = el sjaddaj (´el sjaddaj) . Tenakh (4) : (1) Gn
17,1 . (2) Gn
35,11 . (3) Gn
48,3 . (4) Ez 10,5 .
- וְאֵל שַׁדַּי = wë´el sjaddaj (en el sjaddaj) . Tenakh (2) : (1) Gn 28,3 . (2) Gn
43,14 .
- In sommige van bovengenoemde teksten vertaalt de LXX sjaddaj in παντοκρατωρ = pantokratôr (almachtig) , de Vulgaat in omnipotens . We gissen : de sjin werd een shin , een daleth een resj ; we krijgen dan : שַׂרַי = sharaj (mijn vorsten) : stat. constr. mann. mv. + suffix persoonl. voornaamw. 1ste pers. enk. ; het is dezelfde uitgang die we vinden in לְפָנַי = lëphânaj (voor mijn aangezicht) in hetzelfde vers . Het werd dan = ´el sharaj (god van mijn vorsten) , god over alle vorsten , almachtige god . Veronderstel eens dat er = Shâraj (Saraj) zou gestaan heb . Saraj is de vrouw van Abram .
Gn
28,3.3. יְבָרֶכְךָ = jëbhârèkhëkhâ (hij zegene je) < piël jussivus
derde persoon mannelijk enkelvoud met suffix (kha) van het persoonlijk voornaamwoord
tweede persoon mannelijk enkelvoud van het werkw. בָרַך = bârakh (zegenen, loven, prijzen) . Taalgebruik
in Tenakh : bârakh
(zegenen, loven, prijzen) . Getalwaarde : beth = 2 , resj = 20 of 200 ,
kaf = 11 of 20 . Totaal : 33 (3 X 11) of 222 (6 X 37 OF 2 X 111) . 111 = 3 X 37 OF (5 X 17) + 26 . Structuur : 2 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 6 . Imperf. of jusivus : Tenakh (17) : (1) Gn
27,10 . (2) Nu
6,24 (de priesterlijke zegen) . (3) Dt
14,24 . (4) Dt
14,29 . (5) Dt
15,4 . (6) Dt
15,10 . (7) Dt
16,10 . (8) Dt
16,15 . (9) Dt
23,21 . (10) Dt
24,19 . (11) 2
K 4,29 . (12) Jr
31,23 . (13) Job
1,11 . (14) Job
2,5 . (15) Rt
2,4 . In 2 verzen in de Psalmen : (1) Ps
128,5 . (2) Ps
134,3 . Getalswaarde van יְבָרֶכְךָ = jëbhârèkhëkhâ (hij zegene je) .
- יְבָרֵךְ = jëbhârekhë (hij zegene) < piël jussivus
derde persoon mannelijk enkelvoud van het werkw. בָרַך = bârakh (zegenen, loven, prijzen) . Taalgebruik
in Tenakh : bârakh
(zegenen, loven, prijzen) . Getalwaarde : beth = 2 , resj = 20 of 200 ,
kaf = 11 of 20 . Totaal : 33 (3 X 11) of 222 (6 X 37 OF 2 X 111) . 111 = 3 X 37 OF (5 X 17) + 26 . Structuur : 2 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 6 . Imperf. ind. of jusivus : Tenakh (1) : Gn 28,3 .
- Aan de vorm is het niet te zien dat het een indicativus (vaststellend) of een jussivus (gebiedend) is , maar uit de nevenschikkende zinnen kunnen we opmaken dat het een jussivus is . De vertaling luidt dan : dat hij zegene .
- Grieks : act. optat. aor. 3de pers. enk. + act. inf. aor. ευλογησαι = eulogèsai (dat hij zegene) van het werkw. ευλογεω = eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Taalgebruik
in het NT : eulogeô
(goed spreken, loven, prijzen) . Taalgebruik in de Septuaginta : eulogeô
(goed spreken, loven, prijzen) . Bijbel = LXX (2) : (1) Nu 6,23 . (2) 2 S 21,3 . Bijbel (20) : (1) Gn 28,3 . (2) Gn 48,16 . (3) Nu
6,24 . (4) Dt 1,11 . (5) Dt 28,12 . (6) Joz 8,33 . (7) 1 S 13,10 . (8) 1 S 25,14 . (9) 2 S 6,20 . (10) 2 S 8,10 . (11) 2 S 24,23 . (12) 1 K 1,47 . (13) Ps 67,2 . (14) Ps 67,7 . (15) Ps 67,8 . (16) Ps 128,5 . (17) Rt 2,4 . (18) 1
Kr 16,43 . (19) 1
Kr 17,27 . (20) 1 Kr
18,10 . Een vorm van ευλογεω = eulogeô in de LXX (516) , in het NT (42) .
- Ned. : zegenen < signare (tekenen) , het signum (teken)
van het kruis slaan . Arabisch : بَارَكَ = bâraka (zegenen) . Taalgebruik in de Qoran : bâraka (zegenen) . D. : segnen . E. : to bless . Fr. : bénir . Gr. : ευλογεω = eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Taalgebruik
in het NT : eulogeô
(goed spreken, loven, prijzen) . Hebreeuws : בָרַך = bârakh (zegenen, loven, prijzen) . Taalgebruik
in Tenakh : bârakh
(zegenen, loven, prijzen) . Lat. : benedicere .
Gn 28,3.6. וְיַרְבֶּךָ = hifil imperf. jussivus derde persoon mannelijk enkelvoud met suffix (kha) (hij make je talrijk) van het persoonlijk voornaamwoord tweede persoon mannelijk enkelvoud van het werkw.
Gn 28,4 - Gn 28,4 : bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -Gn 28,1 - Gn 28,2 - Gn 28,3 - Gn 28,4 - Gn 28,5 - Gn 28,6 - Gn 28,7 - Gn 28,8 - Gn 28,9 - Jakob vlucht naar Haran - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [4] And give thee the blessing of Abraham, to thee, and
to thy seed with thee; that thou mayest inherit the land wherein thou art a
stranger, which God gave unto Abraham.
Luther-Bibel . 4 und gebe dir den Segen Abrahams, dir und deinen Nachkommen
mit dir, dass du besitzest das Land, darin du jetzt ein Fremdling bist, das
Gott dem Abraham gegeben hat.
Tekstuitleg van Gn 28,4 .
Gn 28,5 - Gn 28,5 : bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -Gn 28,1 - Gn 28,2 - Gn 28,3 - Gn 28,4 - Gn 28,5 - Gn 28,6 - Gn 28,7 - Gn 28,8 - Gn 28,9 - Jakob vlucht naar Haran - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [5] And Isaac sent away Jacob: and he went to Padan-aram
unto Laban, son of Bethuel the Syrian, the brother of Rebekah, Jacob's and Esau's
mother.
Luther-Bibel . 5 So entließ Isaak den Jakob, dass er nach Mesopotamien zog zu
Laban, dem Sohn des Aramäers Betuël, dem Bruder Rebekkas, Jakobs und Esaus Mutter.
Tekstuitleg van Gn 28,5 .
12. אֲרַמִּי = ´ärammî (Arameeër) . Taalgebruik in Tenakh : ´ärammî
(Arameeër) . Hapax in de bijbel : Dt
26,5 .
- הָאֲרַמִּי = hâ´ärammî (de Arameeër) . Tenakh (5) : (1) Gn
25,20 . (2) Gn
28,5 . (3) Gn
31,20 . (4) Gn
31,24 . (5) 2
K 5,20 .
Gn 28,6 - Gn 28,6 : bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -Gn 28,1 - Gn 28,2 - Gn 28,3 - Gn 28,4 - Gn 28,5 - Gn 28,6 - Gn 28,7 - Gn 28,8 - Gn 28,9 - Jakob vlucht naar Haran - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [6] When Esau saw that Isaac had blessed Jacob, and sent
him away to Padan-aram, to take him a wife from thence; and that as he blessed
him he gave him a charge, saying, Thou shalt not take a wife of the daughters
of Canaan;
Luther-Bibel . 6 Nun sah Esau, dass Isaak Jakob gesegnet und nach Mesopotamien
entlassen hatte, um sich dort eine Frau zu nehmen; er hatte ihn nämlich gesegnet
und ihm geboten: Du sollst dir keine Frau nehmen von den Töchtern Kanaans.
Tekstuitleg van Gn 28,6 .
Gn 28,7 - Gn 28,7 : bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -Gn 28,1 - Gn 28,2 - Gn 28,3 - Gn 28,4 - Gn 28,5 - Gn 28,6 - Gn 28,7 - Gn 28,8 - Gn 28,9 - Jakob vlucht naar Haran - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [7] And that Jacob obeyed his father and his mother, and
was gone to Padan-aram;
Luther-Bibel . 7 Auch sah Esau, dass Jakob seinem Vater und seiner Mutter gehorchte
und nach Mesopotamien zog
Tekstuitleg van Gn 28,7 .
Gn 28,8 - Gn 28,8 : bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -Gn 28,1 - Gn 28,2 - Gn 28,3 - Gn 28,4 - Gn 28,5 - Gn 28,6 - Gn 28,7 - Gn 28,8 - Gn 28,9 - Jakob vlucht naar Haran - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [8] And Esau seeing that the daughters of Canaan pleased
not Isaac his father;
Luther-Bibel . 8 und dass Isaak, sein Vater, die Töchter Kanaans nicht gerne
sah.
Tekstuitleg van Gn 28,8 .
Gn 28,9 - Gn 28,9 : bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -Gn 28,1 - Gn 28,2 - Gn 28,3 - Gn 28,4 - Gn 28,5 - Gn 28,6 - Gn 28,7 - Gn 28,8 - Gn 28,9 - Jakob vlucht naar Haran - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [9] Then went Esau unto Ishmael, and took unto the wives
which he had Mahalath the daughter of Ishmael Abraham's son, the sister of Nebajoth,
to be his wife.
Luther-Bibel . 9 Da ging er hin zu Ismael und nahm zu den Frauen, die er bereits
hatte, Mahalat, die Tochter Ismaels, des Sohnes Abrahams, die Schwester Nebajots,
zur Frau.
Tekstuitleg van Gn 28,9 .
Gn 28,10-22 : Jakob in Betel -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -- Gn 28,10-22 -- Gn 28,10 - Gn 28,11 - Gn 28,12 - Gn 28,13 - Gn 28,14 - Gn 28,15 - Gn 28,16 - Gn 28,17 - Gn 28,18 - Gn 28,19 - Gn 28,20 - Gn 28,21 - Gn 28,22 -
Gn 28,10 - Gn 28,10 : Jakob in Betel -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -- Gn 28,10-22 -- Gn 28,10 - Gn 28,11 - Gn 28,12 - Gn 28,13 - Gn 28,14 - Gn 28,15 - Gn 28,16 - Gn 28,17 - Gn 28,18 - Gn 28,19 - Gn 28,20 - Gn 28,21 - Gn 28,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [10] And Jacob went out from Beer-sheba, and went toward
Haran.
Luther-Bibel . 10 Aber Jakob zog aus von Beerscheba und machte sich auf den
Weg nach Haran
Tekstuitleg van Gn 28,10 .
Gn
28,10.1. וַיֵּצֵא = wajjetse´ (en hij ging uit) < waw consecutivum en qal
actief imperfectum derde persoon mann. enk. van het werkw. יָצָא = jâtsa´
(uitgaan, uittrekken) . Taalgebruik in Tenakh : jâtsâ´
(uitgaan, uittrekken) . Taalgebruik in Ex : jâtsâ´
(uitgaan, uittrekken) . Getalwaarde : jod = 10 , tsade = 18 of 90 , aleph
= 1 ; totaal : 29 (priemgetal) OF 101 priemgetal . Structuur : 1 - 9 - 1 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (191) . Pentateuch (55) . Eerdere Profeten (76) . Latere Profeten (21) . 12 Kleine
Profeten (6) . Geschriften (33) .
- LXX : ind. aor. 3de pers. enk. εξηλθεν = exèlthen (ging uit) van het
werkw. εξερχομαι = exerchomai (uitgaan) . Taalgebruik in het NT : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in de LXX : exerchomai
(uit-gaan, naar buiten gaan) . Gn (29) . Een vorm van εξερχομαι = exerchomai in de LXX (216) , in het NT (742) .
exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. | |
ind. aor. 3de pers. enk. exèlthen | 232 | 165 | 67 | 6 | 11 | 8 | 19 | 11 | 4 | 8 | 25 | 44 |
Gn
28,10.2. יַעֳקֹב = ja`äqobh (Jakob) . Taalgebruik in Tenakh : Ja`äqobh
(Jakob) . Taalgebruik in Genesis : Ja`äqobh
(Jakob) . Getalwaarde : jod = 10 , ajin = 16 of 70 , qoph = 19 of 100 ,
beth = 2 ; totaal : 47 of 182 (2 X 7 X 13 of 7 X 26) . Structuur : 1 - 7 - 1
- 2 . De som van de elementen is telkens 2 . Taalgebruik in de LXX : iakôb
(Jakob) . Taalgebruik in het NT : iakôb
(Jakob) . Tenakh (252) . Pentateuch (146) . Eerdere Profeten (6) . Latere
Profeten (48) . 12 Kleine Profeten (24) . Geschriften (28) . Gn (132) . Gn 32 (14) : (1) Gn
32,3 . (2) Gn
32,4 . (3) Gn
32,5 . (4) Gn
32,7 . (5) Gn
32,8 . (6) Gn
32,10 . (7) Gn
32,21 . (8) Gn
32,25 . (9) Gn
32,26 . (10) Gn
32,28 . (11) Gn
32,29 . (12) Gn
32,30 . (13) Gn
32,31 . (14) Gn
32,33 . In 14 (2 X 7) verzen in Gn 32 ; in 7 verzen in Gn
32,2-22 en in 7 verzen in Gn
32,23-33 .
- Bij het werkwoord van de qatalvorm hoort een imperfectum van het type jaqtul (Lettinga 43g) . a is in gesloten lettergrepen zonder klemtoon dikwijls i geworden ; uit jaqtul ontstaat יִקְטֹל = jiqtol (hij zal doden) (Lettinga 13g) . u is in lettergrepen met klemtoon o geworden ; uit jaqtul ontstond יִקְטֹל = jiqtol (hij zal doden) (Lettinga 13p) . Bij het imperf. qal is de klinker van het preformatief door de nabijheid van de laryngalis a (Lettinga 48c) . De sëwa quiescens is dikwijls vervangen door hatef , die de klank van de voorafgaande klinker heeft aangenomen (Lettinga 48,e) .
Bij de aartsvaders Abraham , Isaak en Jakob spelen de getallen van hun leeftijden
een symbolische betekenis .
- Abraham werd 175 jaar oud . 175 = 5² X 7 . (Gn
25,7) . Merkwaardig is de plaats van dit vers in de bijbel : het 25ste hoofdstuk
en het 7de vers . Som van de factoren : 5 + 5 + 7 = 17 .
- Isaak werd 180 jaar oud . 180 = 6² X 5 . (Gn
35,28) . Som van de factoren : 6 + 6 + 5 = 17 .
- Jakob werd 147 jaar oud . 147 = 7² X 3 . (Gn
49,33) . Som van de factoren : 7 + 7 + 3 = 17 . Ook hier is de plaats van
dit vers in de bijbel merkwaardig : het 49ste hoofdstuk en het 33ste vers .
Het product van drie opeenvolgende getallen ( 5 - 6 - 7) in het kwadraat , opklimmend
, met drie opeenvolgende onpare getallen afdalend .
- Jozef leefde 110 jaar . 110 = 5² + 6² + 7² . De som van drie
opeenvolgende getallen in het kwadraat . (Gn
50,22) . Deze plaats in de bijbel is wellicht ook merkwaardig . 5 (50ste
hoofdstuk) X 22 (22ste vers) = 110 .
Ook de getalwaarde van de namen kan een symbolische waarde hebben .
- Isaak (Gn
21,3) . jitsëchâq (Isaak) . Getalwaarde : jod = 10 , tsade =
18 of 90 , chet = 8 , qoph = 19 of 100 ; totaal : 49 (7 X 7) OF 208 (8 X 26)
.
- Jakob (Gn
25,26) . ja`äqobh (Jakob) . Getalwaarde : jod = 10 , ajin = 16 of 70
, qoph = 19 of 100 , beth = 2 ; totaal : 47 OF 182 (7 X 26) .
- Jozef (Gn
30,24) . Jôseph (Jozef) . Getalwaarde : jod = 10 , waw = 6 , samek
= 15 of 60 , qoph = 17 of 80 ; totaal : 48 (2³ X 2² X 3) OF 156 (6
X 26) .
Het product van drie opeenvolgende getallen (8 - 7 - 6) , afdalend
, met de getalwaarde van de godsnaam JHWH = 26 .
Het is opvallend dat bij Jakob het getal 7 overwegend is . De leeftijd van Jakob
is 147 (14 = 2 X 7 ; 7) OF 7² X 3 . Som van de factoren is 17 (7 + 7 +
3) . De getalwaarde van de naam Jakob is 182 (7 X 26) .
Gn 28,10.3. מבְּאֵר
= mibbë´er (uit/van de bron, uit/van de put) < prefix voorzetsel min (de nun is samengetrokken met de beth) + בְאֵר = bhë´er (put, bron) . Taalgebruik in Tenakh : bhë´er (put) . Getalswaarde : beth = 2 , aleph = 1 , resj = 20 of 200 ; totaal : 23 of 203 (7 X 29) . Structuur : 2 - 1 - 2 . De som van de elementen is telkens 5 . Dezelfde medeklinkers in het woord בָרָא = bârâ´ (scheppen) . Zie bârâ´ (scheppen) .
Tenakh (10) : (1) Gn
21,30 . (2) Gn
24,20 . (3) Gn
26,20 . (4) Gn
26,32 . (5) Gn
29,2 . (6) Gn
29,3 . (7) Gn
29,8 . (8) Gn
29,10
- Grieks . genitief enkelvoud φρεατος = freatos van het zelfst. naamw. φρεαρ = frear (put) . Taalgebruik in de Bijbel : frear (put) . Bijbel (18) . Gn (8) : (1) Gn
26,20 . (2) Gn
26,32 . (3) Gn
28,10 . (4) Gn
29,2 . (5) Gn
29,3 . (6) Gn
29,8 . (7) Gn
29,10 . (8) Gn 46,5 .
- Ned. : bron . Grieks : φρεαρ = frear (put) . Taalgebruik in de Bijbel : frear (put) . Hebreeuws : בְאֵר = bhë´er (put, bron) . Taalgebruik in Tenakh : bhë´er
(put) .
- Ned. : put . Fr. : puit . Lat. : puteus .
Gn 28,11 - Gn 28,11 : Jakob in Betel -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -- Gn 28,10-22 -- Gn 28,10 - Gn 28,11 - Gn 28,12 - Gn 28,13 - Gn 28,14 - Gn 28,15 - Gn 28,16 - Gn 28,17 - Gn 28,18 - Gn 28,19 - Gn 28,20 - Gn 28,21 - Gn 28,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [11] And he lighted upon a certain place, and tarried there
all night, because the sun was set; and he took of the stones of that place,
and put them for his pillows, and lay down in that place to sleep.
Luther-Bibel . 11 und kam an eine Stätte, da blieb er über Nacht, denn die Sonne
war untergegangen. Und er nahm einen Stein von der Stätte und legte ihn zu seinen
Häupten und legte sich an der Stätte schlafen.
Tekstuitleg van Gn 28,11 .
11. wë + act. qal imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud וַיָּשֶׂם = wajjâshèm (en hij plaatste) van het werkw. שָׂם = shâm (plaatsen, stellen) . Taalgebruik in Tenakh : shâm (plaatsen, stellen) . Getalwaarde : shin = 21 of 300 , mem = 13 of 40 ; totaal : 34 (2 X 17) OF 340 (10 X 34) . Structuur : 3 - 4 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (87) . Pentateuch (33) . Eerdere Profeten (36) . Latere Profeten (2) . 12 Kleine Profeten (2) . Geschriften (14) . Gn (14) : (1) Gn 2,8 . (2) Gn 4,15 . (3) Gn 22,6 . (4) Gn 22,9 . (5) Gn 24,9 . (6) Gn 28,11 . (7) Gn 28,18 . (8) Gn 30,36 . (9) Gn 31,21 . (10) Gn 33,2 . (11) Gn 37,34 . (12) Gn 41,42 . (13) Gn 47,26 . (14) Gn 48,20 .
Gn 28,12 - Gn 28,12 : Jakob in Betel -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -- Gn 28,10-22 -- Gn 28,10 - Gn 28,11 - Gn 28,12 - Gn 28,13 - Gn 28,14 - Gn 28,15 - Gn 28,16 - Gn 28,17 - Gn 28,18 - Gn 28,19 - Gn 28,20 - Gn 28,21 - Gn 28,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [12] And he dreamed, and behold a ladder set up on the earth,
and the top of it reached to heaven: and behold the angels of God ascending
and descending on it.
Luther-Bibel . 12 Und ihm träumte, und siehe, eine Leiter stand auf Erden, die
rührte mit der Spitze an den Himmel, und siehe, die Engel Gottes stiegen daran
auf und nieder.
Tekstuitleg van Gn 28,12 .
Gn 28,13 - Gn 28,13 : Jakob in Betel -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -- Gn 28,10-22 -- Gn 28,10 - Gn 28,11 - Gn 28,12 - Gn 28,13 - Gn 28,14 - Gn 28,15 - Gn 28,16 - Gn 28,17 - Gn 28,18 - Gn 28,19 - Gn 28,20 - Gn 28,21 - Gn 28,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [13] And, behold, the LORD stood above it, and said, I am
the LORD God of Abraham thy father, and the God of Isaac: the land whereon thou
liest, to thee will I give it, and to thy seed;
Luther-Bibel . 13 Und der HERR stand oben darauf und sprach: Ich bin der HERR,
der Gott deines Vaters Abraham, und Isaaks Gott; das Land, darauf du liegst,
will ich dir und deinen Nachkommen geben. und deine Nachkommen sollen alle Geschlechter
auf Erden gesegnet werden.
Tekstuitleg van Gn 28,13 .
Gn 28,14 - Gn 28,14 : Jakob in Betel -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -- Gn 28,10-22 -- Gn 28,10 - Gn 28,11 - Gn 28,12 - Gn 28,13 - Gn 28,14 - Gn 28,15 - Gn 28,16 - Gn 28,17 - Gn 28,18 - Gn 28,19 - Gn 28,20 - Gn 28,21 - Gn 28,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . And thy seed shall be as the dust of the earth, and thou
shalt spread abroad to the west, and to the east, and to the north, and to the
south: and in thee and in thy seed shall all the families of the earth be blessed.
Luther-Bibel . 14 Und dein Geschlecht soll werden wie der Staub auf Erden, und
du sollst ausgebreitet werden gegen Westen und Osten, Norden und Süden,
und durch dich und deine Nachkommen sollen alle Geschlechter auf Erden gesegnet
werden.
Tekstuitleg van Gn 28,14 . Dit vers Gn 28,14 telt 15 (3 X 5) woorden en 65 (5 X 13) letters . De getalwaarde van Gn 28,14 is 3816 (2 X 2 X 2 X 3 X 3 X 53) .
10. wënibhërëkhû (en zij zullen gezegend worden) . Verwijzing : bârakh (zegenen, loven, prijzen) , zie Ps 113,2 . Nifal perfectum derde persoon meervoud . In drie verzen in de bijbel : (1) Gn 12,3 . (2) Gn 18,18 . (3) Gn 28,14 .
Gn 28,15 - Gn 28,15 : Jakob in Betel -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -- Gn 28,10-22 -- Gn 28,10 - Gn 28,11 - Gn 28,12 - Gn 28,13 - Gn 28,14 - Gn 28,15 - Gn 28,16 - Gn 28,17 - Gn 28,18 - Gn 28,19 - Gn 28,20 - Gn 28,21 - Gn 28,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [15] And, behold, I am with thee, and will keep thee in
all places whither thou goest, and will bring thee again into this land; for
I will not leave thee, until I have done that which I have spoken to thee of.
Luther-Bibel . 15 Und siehe, ich bin mit dir und will dich behüten, wo du hinziehst,
und will dich wieder herbringen in dies Land. Denn ich will dich nicht verlassen,
bis ich alles tue, was ich dir zugesagt habe.
Tekstuitleg van Gn 28,15 .
Gn 28,16 - Gn 28,16 : Jakob in Betel -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -- Gn 28,10-22 -- Gn 28,10 - Gn 28,11 - Gn 28,12 - Gn 28,13 - Gn 28,14 - Gn 28,15 - Gn 28,16 - Gn 28,17 - Gn 28,18 - Gn 28,19 - Gn 28,20 - Gn 28,21 - Gn 28,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [16] And Jacob awaked out of his sleep, and he said, Surely
the LORD is in this place; and I knew it not.
Luther-Bibel . 16 Als nun Jakob von seinem Schlaf aufwachte, sprach er: Fürwahr,
der HERR ist an dieser Stätte, und ich wusste es nicht!
Tekstuitleg van Gn 28,16 .
Gn 28,17 - Gn 28,17 : Jakob in Betel -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -- Gn 28,10-22 -- Gn 28,10 - Gn 28,11 - Gn 28,12 - Gn 28,13 - Gn 28,14 - Gn 28,15 - Gn 28,16 - Gn 28,17 - Gn 28,18 - Gn 28,19 - Gn 28,20 - Gn 28,21 - Gn 28,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [17] And he was afraid, and said, How dreadful is this place!
this is none other but the house of God, and this is the gate of heaven.
Luther-Bibel . 17 Und er fürchtete sich und sprach: Wie heilig ist diese Stätte!
Hier ist nichts anderes als Gottes Haus, und hier ist die Pforte des Himmels.
Tekstuitleg van Gn 28,17 .
Gn 28,18 - Gn 28,18 : Jakob in Betel -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -- Gn 28,10-22 -- Gn 28,10 - Gn 28,11 - Gn 28,12 - Gn 28,13 - Gn 28,14 - Gn 28,15 - Gn 28,16 - Gn 28,17 - Gn 28,18 - Gn 28,19 - Gn 28,20 - Gn 28,21 - Gn 28,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [18] And Jacob rose up early in the morning, and took the
stone that he had put for his pillows, and set it up for a pillar, and poured
oil upon the top of it.
Luther-Bibel . 18 Und Jakob stand früh am Morgen auf und nahm den Stein, den
er zu seinen Häupten gelegt hatte, und richtete ihn auf zu einem Steinmal und
goss Öl oben darauf
Tekstuitleg van Gn 28,18 .
10. wë + act. qal imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud wajjâshèm (en hij plaatste) van het werkw. shâm (plaatsen, stellen) . Taalgebruik in Tenakh : shâm (plaatsen, stellen) . Getalwaarde : shin = 21 of 300 , mem = 13 of 40 ; totaal : 34 (2 X 17) OF 340 (10 X 34) . Structuur : 3 - 4 . Tenakh (87) . Pentateuch (33) . Eerdere Profeten (36) . Latere Profeten (2) . 12 Kleine Profeten (2) . Geschriften (14) . Gn (14) : (1) Gn 2,8 . (2) Gn 4,15 . (3) Gn 22,6 . (4) Gn 22,9 . (5) Gn 24,9 . (6) Gn 28,11 . (7) Gn 28,18 . (8) Gn 30,36 . (9) Gn 31,21 . (10) Gn 33,2 . (11) Gn 37,34 . (12) Gn 41,42 . (13) Gn 47,26 . (14) Gn 48,20 .
12. matstsebhâh (gewijde steen, obelisk, zuil, opgerichte steen) . Taalgebruik in Tenakh : matstsebhâh (gewijde steen, obelisk, zuil, opgerichte steen) . getalwaarde : mem = 13 of 40 , tsade = 18 of 90 , beth = 2 , he = 5 ; totaal : 38 (2 X 19) OF 137 (priemgetal) . Structuur : 4 - 9 - 2 - 5 . Tenakh (11) : (1) Gn 28,18 . (2) Gn 28,22 . (3) Gn 31,13 . (4) Gn 31,45 . (5) Gn 35,14 . (6) Gn 35,20 . (7) Ex 24,4 . (8) Dt 16,22 . (9) 2 S 23,36 . (10) Hos 3,4 . (11) Zach 9,8 .
Gn 28,19 - Gn 28,19 : Jakob in Betel -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -- Gn 28,10-22 -- Gn 28,10 - Gn 28,11 - Gn 28,12 - Gn 28,13 - Gn 28,14 - Gn 28,15 - Gn 28,16 - Gn 28,17 - Gn 28,18 - Gn 28,19 - Gn 28,20 - Gn 28,21 - Gn 28,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . And he called the name of that place Bethel: but the name
of that city was called Luz at the first.
Luther-Bibel . 19 und nannte die Stätte Bethel ; vorher aber hieß
die Stadt Lus.
Tekstuitleg van Gn 28,19 . Dit vers Gn 28,19 telt 12 (2 X 2 X 3) woorden en 43 letters . De getalwaarde van Gn 28,19 is 3046 (2 X 1523) .
Gn
28,19.1. וַיִּקְרָא = wajjiqërâ´ (en hij riep, hij noemde) < prefix waw consecutivum + werkwoordvorm act. qal imperfectum derde
persoon mannelijk enkelvoud van het werkwoord קָרָא = qârâ´ (roepen, noemen) . Taalgebruik in Tenakh : qârâ´
(roepen, heten) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , resj = 20 of 200 , aleph
= 1 ; totaal : 40 of 301 . Structuur : 1 - 2 - 1 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (209) . Pentateuch (90) . Eerdere Profeten (81) . Latere Profeten (12) . 12 Kleine
Profeten (1) . Geschriften (25) . Gn (55) .
- Grieks : act. ind. aor. 3de pers. enk. εκαλεσεν = ekalesen (hij riep) van het werkw. καλεω = kaleô (roepen,
noemen) . Taalgebruik in het NT : kaleô
(roepen) . Taalgebruik in de Septuaginta : kaleô
(roepen) . Een vorm van καλεω = kaleô (roepen, noemen) in de LXX (512) , in het NT (148)
.
kaleô (roepen) actief | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br. | Apk | syn. | ev. | P. | A. b. |
act. ind. aor. 3de pers. enk. ekalesen | 204 | 195 | 9 | 3 | 1 | 1 | 4 | 5 | 5 | 4 |
- Ned. : roepen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא =qërâ´ (roepen) . D. : rufen . E. : to call . Fr. : appeler (Lat. . appellare - pellere : pousser , dringen ; aandringen , oproepen) . Grieks : καλεω = kaleô (roepen, noemen) . Taalgebruik in het NT : kaleô (roepen) . Hebreeuws : קָרָא = qârâ´ (roepen, heten) . Taalgebruik in Tenakh : qârâ´ (roepen, heten) . Lat. : vocare (vox = stem) . l (qâla) en r (qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik in Tenakh : qôl (stem) .
Gn 28,19.2. אֶת = ´èth (accusatief) . Taalgebruik in Tenakh : ´eth (accusatief) . Getalwaarde : aleph = 1 , thaw = 22 of 400 ; totaal : 23 OF 401 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 . Eerste en laatste letter van het Hebreeuwse alfabet . Tenakh (5699) . Pentateuch (2002) . Eerdere Profeten (1661) . Latere Profeten (860) . 12 Kleine Profeten (207) . Geschriften (967) . Gn (525) .
Gn
28,19.3. sj-m . שָׁם = sjâm (daar) OF שֵׁם = sjem (naam) . Taalgebruik in Tenakh : sjem
(naam) . Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , mem = 13 of 40 ; totaal : 34 (2
X 17) of 340 (10 X 2 X 17) . Structuur : 3 - 4 . De som van de elementen is telkens 7 .
- Grieks : ονομα = onoma (naam) . Taalgebruik
in het NT : onoma
(naam) . Taalgebruik in de Septuaginta : onoma
(naam) . Een vorm van ονομα = onoma (naam) in de LXX (1045) , in het NT (228) . Tenakh (684) . Pentateuch (190) . Eerdere Profeten (190) . Latere Profeten (136) . 12 Kleine
Profeten (23) . Geschriften (145) . Gn (89) .
- Ned. : naam (zie het Griekse onoma zonder de begin o) . . stam : N ... M . Arabisch : اسم = ism (naam) . Taalgebruik in de Qoran : ism (naam) . D. : Name . Eng.
: name . Fr. : nom . Grieks : ονομα = onoma (naam) . Taalgebruik in het NT : onoma
(naam) . Hebr. שֵׁם = sjem (naam) . Taalgebruik in Tenakh : sjem
(naam) . Lat. nomen .
Gn
28,19.1. - 3. וַיִּקְרָא אֶת שֵׁם = wajjiqërâ´ (èth) sjem (en hij noemde de naam) . Tenakh (4) : (1) Gn
28,19 . (2) Nu
11,34 . (3) Re 1,17 . (4) 1 K 16,24 .
- וַיִּקְרָא שֵׁם = wajjiqërâ´ sjem (en hij noemde de naam) . Bijbel (13) : (1) Gn 4,17 . (2) Gn 13,4 . (3) Gn 21,33 . (4) Gn 26,20 . (3) Gn 28,19 . (4) Gn 32,3 . (5) Ex
17,7 . (6) Nu
11,3 . (7) Nu
21,3 . (8) Joz
5,9 . (9) Job 42,14 . (10) 2 Kr 3,17 .
Gn
28,19.4. הַמַּקוֹם = hammâqôm (de plaats) < bepaald lidw. ha + מַקוֹם = maqôm (plaats, verblijfplaats) . Taalgebruik in Tenakh : maqôm (plaats, verblijfplaats) . Getalwaarde : mem = 13 of 40 , qoph = 19 of 100 , waw = 6 ; totaal : 51 (3 X 17) OF 186 (2 X 3 X 31) . Structuur : 4 - 1 - 6 - 4 . De som van de elementen is telkens 6 .Tenakh (114) . Pentateuch (51) . Eerdere Profeten (26) . Latere Profeten (21) . 12 Kleine
Profeten (2) . Geschriften (14) .Gn (22) : (1) Gn 13,3 . (2) Gn 13,14 . (3) Gn 18,26 . (4) Gn 19,12 . (5) Gn 19,13 . (6) Gn 19,14 . (7) Gn 19,27 . (8) Gn 20,13 . (9) Gn 22,3 . (10) Gn 22,4 . (11) Gn 22,9 . (12) Gn
22,14 . (13) Gn 26,7 . (14) Gn 28,11 . (15) Gn 28,17 . (16) Gn
28,19 . (17) Gn 29,22 . (18) Gn
32,3 . (19) Gn
32,31 . (20) Gn
33,17 . (21) Gn
35,15 . (22) Gn 38,22 .
- Gr. τοπος = topos (plaats) . Taalgebruik
in het NT : topos
(plaats) . Taalgebruik
in de LXX : topos
(plaats) . Een vorm van τοπος = topos in de LXX (613) , in het NT (95) .
- Ned. : plaats . D. : Stätte . E. : place . Fr. : place . Grieks : τοπος = topos (plaats) . Taalgebruik
in het NT : topos
(plaats) . Hebreeuws : מַקוֹם = maqôm (plaats, verblijfplaats) . Taalgebruik in Tenakh : maqôm (plaats, verblijfplaats) . Lat. : locus .
Gn 28,19.3. - 4. שֵׁם הַמַּקוֹם = sjem hammâqôm (naam van de plaats) . Tenakh (16) : (1) Gn 22,14 . (2) Gn 28,19 . (3) Gn 32,3 . (4) Gn 32,31 . (5) Gn 33,17 . (6) Gn 35,15 . (7) Ex 17,7 . (8) Nu 11,3 . (9) Nu 11,34 . (10) Nu 21,3 . (11) Joz 5,9 . (12) Joz 7,26 . (13) Re 2,5 . (14) 2 S 5,20 . (15) 1 Kr 14,11 . (16) 2 Kr 20,26 .
Gn
28,19.1. - 4. וַיִּקְרָא אֶת שֵׁם הַמַּקוֹם = wajjiqërâ´ (èth) sjem hammaqôm (en hij noemde de naam van de plaats) . Tenakh (2) : (1) Gn
28,19 . (2) Nu
11,34 .
- וַיִּקְרָא שֵׁם הַמַּקוֹם = wajjiqërâ´ sjem hammaqôm (en hij noemde de naam van de plaats) . Tenakh (5) : (1) Gn
32,3 . (2) Ex
17,7 . (3) Nu
11,3 . (4) Nu
21,3 . (5). Joz
5,9 .
Gn 28,19.1. - 5. wajjiqërâ´ sjem hammâqôm hahû´ (en de naam van die plaats heet) . Verwijzing : qârâ´ (roepen, heten) , zie Joz 5,9 . In vijf verzen in de bijbel : (1) Gn 28,19 (´èth) . (2) Gn 32,3 . (3) Nu 11,3 . (4) Nu 11,34 (+ ´èth) . (5) Joz 5,9 .
Gn 28,19.6. - 7. בֵּית אֵל = be(j)th ´el (huis van God = Betel) . Tenakh (39) . Gn (8) : (1) Gn 12,8 . (2) Gn 13,3 . (3) Gn 28,19 . (4) Gn 31,13 . (5) Gn 31,13 . (6) Gn 35,6 . (7) Gn 35,7 . (8) Gn 35,15 . Joz (6) . Re (4) . 1 S (3) . 1 K (2) . 2 K (6) : (1) 2 K 2,2 . (2) 2 K 2,3 . (3) 2 K 2,23 . (4) 2 K 10,29 . (5) 2 K 23,4 . (6) 2 K 23,17 . 1 Kr (2) . 12 Kleine Profeten (6) . Re (4) : (1) Re 1,22 . (2) Re 4,5 . (3) Re 9,46 . (4) Re 21,2 . Ook nog Tenakh (7) : (1) Gn 35,1 . (2) Re 20,18 . (3) Re 20,26 . (4) Re 20,31 . (5) Ezr 2,28. (6) Neh 7,32 . (7) Am 4,4 .
Gn 28,20 - Gn 28,20 : Jakob in Betel -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -- Gn 28,10-22 -- Gn 28,10 - Gn 28,11 - Gn 28,12 - Gn 28,13 - Gn 28,14 - Gn 28,15 - Gn 28,16 - Gn 28,17 - Gn 28,18 - Gn 28,19 - Gn 28,20 - Gn 28,21 - Gn 28,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [20] And Jacob vowed a vow, saying, If God will be with
me, and will keep me in this way that I go, and will give me bread to eat, and
raiment to put on,
Luther-Bibel . 20 Und Jakob tat ein Gelübde und sprach: Wird Gott mit mir sein
und mich behüten auf dem Wege, den ich reise, und mir Brot zu essen geben und
Kleider anzuziehen
Tekstuitleg van Gn 28,20 .
Gn 28,21 - Gn 28,21 : Jakob in Betel -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -- Gn 28,10-22 -- Gn 28,10 - Gn 28,11 - Gn 28,12 - Gn 28,13 - Gn 28,14 - Gn 28,15 - Gn 28,16 - Gn 28,17 - Gn 28,18 - Gn 28,19 - Gn 28,20 - Gn 28,21 - Gn 28,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [21] So that I come again to my father's house in peace;
then shall the LORD be my God:
Luther-Bibel . 21 und mich mit Frieden wieder heim zu meinem Vater bringen,
so soll der HERR mein Gott sein.
Tekstuitleg van Gn 28,21 .
Gn 28,22 - Gn 28,22 : Jakob in Betel -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -- Gn 28,10-22 -- Gn 28,10 - Gn 28,11 - Gn 28,12 - Gn 28,13 - Gn 28,14 - Gn 28,15 - Gn 28,16 - Gn 28,17 - Gn 28,18 - Gn 28,19 - Gn 28,20 - Gn 28,21 - Gn 28,22 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible . [22] And this stone, which I have set for a pillar, shall
be God's house: and of all that thou shalt give me I will surely give the tenth
unto thee.
Luther-Bibel . 22 Und dieser Stein, den ich aufgerichtet habe zu einem Steinmal,
soll ein Gotteshaus werden; und von allem, was du mir gibst, will ich dir den
Zehnten geben.
Tekstuitleg van Gn 28,22 .
5. matstsebhâh (gewijde steen, obelisk, zuil, opgerichte steen) . Taalgebruik in Tenakh : matstsebhâh (gewijde steen, obelisk, zuil, opgerichte steen) . getalwaarde : mem = 13 of 40 , tsade = 18 of 90 , beth = 2 , he = 5 ; totaal : 38 (2 X 19) OF 137 (priemgetal) . Structuur : 4 - 9 - 2 - 5 . Tenakh (11) : (1) Gn 28,18 . (2) Gn 28,22 . (3) Gn 31,13 . (4) Gn 31,45 . (5) Gn 35,14 . (6) Gn 35,20 . (7) Ex 24,4 . (8) Dt 16,22 . (9) 2 S 23,36 . (10) Hos 3,4 . (11) Zach 9,8 .
Na het verorberen van de laatste schep hete bliksem – een brijige stamppot, in den beginne gecreëerd door een chef-kok die ten eeuwigen dage het ovenvuur na aan de schenen moet worden gelegd – nam mijn vader zijn bijbel ter hand.
‘Jakobs droom te Betel, Genesis 28 vers 12. De jakobsladder. Jakob gaat slapen met zijn hoofd op een steen en ziet in zijn droom een ladder waarover engelen op en neer gaan’, zei hij onderwijzend tegen de kleintjes.
‘God staat boven aan de ladder en belooft hem het land waarop hij ligt. Daarna wordt de steen door Jakob geolied.’ Mijn oudste broer fluisterde: ‘Die zevenslaper heeft zo dadelijk geen brillantine meer nodig.’
Ik stelde me intussen voor dat ik neergevlijd, doezelend in de exquise, zurige sfeer van winterkost, met mijn hoofd boven op de grote kei lag die in onze schuur het vat afdekte waarin melkzuurbacteriën tekeergingen in fijngesneden wittekool.
Jaren later, toen mijn vaders Schriftlezing allang was verstomd, zag ik de oudtestamentische scène luchthartig geïnterpreteerd terug in een plafondschildering in het bisschoppelijk paleis van Udine.
In Tiepolo’s Bijbelse werk ‘De droom van Jakob’ ontwaarde ik wat ik van jongs af aan al vermoedde: dat deze gedweeë wezens allerminst onzijdig zijn, maar beschikken over mollige vrouwenkuiten.
Bij een enkele vieve engel zag je zelfs, klip-en-klaar in de roze schemer van de opwaaiende gewaden, dat het soigneren van het schaamhaar nog niet tot het koninkrijk der hemelen was doorgedrongen.
Het waren geen Godsgezanten, maar bacchanten, ladderzat op weg naar de furieuze, in het uitdeinend heelal weerkaatsende geluidsorgie van Jimi Hendrix, de meester van de gitaarriff, die ziel en zaligheid uit zijn schrepele lichaam perste.
1 vocavit itaque Isaac Iacob et benedixit praecepitque ei dicens noli accipere coniugem de genere Chanaan 2 sed vade et proficiscere in Mesopotamiam Syriae ad domum Bathuel patrem matris tuae et accipe tibi inde uxorem de filiabus Laban avunculi tui 3 Deus autem omnipotens benedicat tibi et crescere te faciat atque multiplicet ut sis in turbas populorum 4 et det tibi benedictiones Abraham et semini tuo post te ut possideas terram peregrinationis tuae quam pollicitus est avo tuo 5 cumque dimisisset eum Isaac profectus venit in Mesopotamiam Syriae ad Laban filium Bathuel Syri fratrem Rebeccae matris suae 6 videns autem Esau quod benedixisset pater suus Iacob et misisset eum in Mesopotamiam Syriae ut inde uxorem duceret et quod post benedictionem praecepisset ei dicens non accipies coniugem de filiabus Chanaan 7 quodque oboediens Iacob parentibus isset in Syriam 8 probans quoque quod non libenter aspiceret filias Chanaan pater suus 9 ivit ad Ismahelem et duxit uxorem absque his quas prius habebat Maeleth filiam Ismahel filii Abraham sororem Nabaioth 10 igitur egressus Iacob de Bersabee pergebat Haran 11 cumque venisset ad quendam locum et vellet in eo requiescere post solis occubitum tulit de lapidibus qui iacebant et subponens capiti suo dormivit in eodem loco 12 viditque in somnis scalam stantem super terram et cacumen illius tangens caelum angelos quoque Dei ascendentes et descendentes per eam 13 et Dominum innixum scalae dicentem sibi ego sum Dominus Deus Abraham patris tui et Deus Isaac terram in qua dormis tibi dabo et semini tuo 14 eritque germen tuum quasi pulvis terrae dilataberis ad occidentem et orientem septentrionem et meridiem et benedicentur in te et in semine tuo cunctae tribus terrae 15 et ero custos tuus quocumque perrexeris et reducam te in terram hanc nec dimittam nisi conplevero universa quae dixi 16 cumque evigilasset Iacob de somno ait vere Dominus est in loco isto et ego nesciebam 17 pavensque quam terribilis inquit est locus iste non est hic aliud nisi domus Dei et porta caeli 18 surgens ergo mane tulit lapidem quem subposuerat capiti suo et erexit in titulum fundens oleum desuper 19 appellavitque nomen urbis Bethel quae prius Luza vocabatur 20 vovit etiam votum dicens si fuerit Deus mecum et custodierit me in via per quam ambulo et dederit mihi panem ad vescendum et vestem ad induendum 21 reversusque fuero prospere ad domum patris mei erit mihi Dominus in Deum 22 et lapis iste quem erexi in titulum vocabitur Domus Dei cunctorumque quae dederis mihi decimas offeram tibi