Genesis 28 -- Gn 28 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -
- Gn 28,1- 9 -- Gn 28,10-22 -
Jakob vlucht naar Haran (Gn 27,41-28,9) . Jakob in Betel (Gn 28,10-22) .

- Bibliografie - Literatuur - Liturgisch gebruik - Overzicht bijbelboeken - Overzicht van de bibliografie van de bijbelboeken - Overzicht van deze website

- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -

Overzicht van Tenach : Tenach : overzicht , Tenach : taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , Tenach : commentaar ,
Overzicht van Septuaginta
: Septuaginta : overzicht , Septuaginta : taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , Septuaginta : commentaar ,
Overzicht N.T.
: N.T. : overzicht , N.T. : taalgebruik - N.T. A - N.T. B - N.T. C - N.T. D - N.T. E - N.T. F - N.T. G - N.T. H - N.T. I - N.T. J - N.T. K - N.T. L - N.T. M - N.T. N - N.T. O - N.T. P - N.T. Q - N.T. R - N.T. S - N.T. T - N.T. U - N.T. V - N.T. W - N.T. X - N.T. Y - N.T. Z - N.T. : commentaar .

- Genesis taalgebruik - Genesis taalgebruik A - Genesis taalgebruik B - Genesis taalgebruik C - Genesis taalgebruik D - Genesis taalgebruik E - Genesis taalgebruik F - Genesis taalgebruik G - Genesis taalgebruik H - Genesis taalgebruik I - Genesis taalgebruik J - Genesis taalgebruik K - Genesis taalgebruik L - Genesis taalgebruik M - Genesis taalgebruik N - Genesis taalgebruik O - Genesis taalgebruik P - Genesis taalgebruik Q - Genesis taalgebruik R - Genesis taalgebruik S - Genesis taalgebruik T - Genesis taalgebruik U - Genesis taalgebruik Z -

Overzicht van Genesis : - Gn 1 - Gn 2 - Gn 3 - Gn 4 - Gn 5 - Gn 6 - Gn 7 - Gn 8 - Gn 9 - Gn 10 - Gn 11 - Gn 12 - Gn 13 - Gn 14 - Gn 15 - Gn 16 - Gn 17 - Gn 18 - Gn 19 - Gn 20 - Gn 21 - Gn 22 - Gn 23 - Gn 24 - Gn 25 - Gn 26 - Gn 27 - Gn 28 - Gn 29 - Gn 30 - Gn 31 - Gn 32 - Gn 33 - Gn 34 - Gn 35 - Gn 36 - Gn 37 - Gn 38 - Gn 39 - Gn 40 - Gn 41 - Gn 42 - Gn 43 - Gn 44 - Gn 45 - Gn 46 - Gn 47 - Gn 48 - Gn 49 - Gn 50 -
Uitleg vers per vers : Gn 28,1 - Gn 28,2 - Gn 28,3 - Gn 28,4 - Gn 28,5 - Gn 28,6 - Gn 28,7 - Gn 28,8 - Gn 28,9 - Gn 28,10 - Gn 28,11 - Gn 28,12 - Gn 28,13 - Gn 28,14 - Gn 28,15 - Gn 28,16 - Gn 28,17 - Gn 28,18 - Gn 28,19 - Gn 28,20 - Gn 28,21 - Gn 28,22 -

ZOEKEN OP DEZE WEBSITE
PicoSearch  
  Hulp
Verzorgd door PicoSearch
 
 
             
1. LXX , Griekse tekst N.T.   2. Vulgata   3. Spsnopsis Denaux - Vervenne  4. Statenvertaling   5. Willibrordvertaling   6. Nieuwe Vertaling   7. Naardense vertaling , zie
8. Bible de Jérusalem 9. Statenvertaling   10. King James Bible  - King James Bible 11. Luther-Bibel   liturgische lezing      

WEDERKERIGHEID (DIVERSITEIT - VICE VERSA)
websitenamen : http://users.telenet.be/arseen.de.kesel/ en http://www.interlevensbeschouwelijk.be/index.htm
- STARTPAGINA - AGENDA - BIJ DE HAND - NIEUW -  TIJDSCHRIFTEN -
ALFABETISCH OVERZICHT VAN THEMA'S EN WEBSITES :
JAARTAL - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z
HOOFDTHEMA'S : allochtonen , armoede , bahá'íbezinningsteksten , bijbel , bijbel en koran , boeddhisme , christendom , extreemrechts ( Vlaams Blok ) , fundamentalisme , globalisering en antiglobalisering ,  hindoeïsme , interlevensbeschouwelijke dialoog , interreligieuze meditatie , islam , jodendom , koran , levensbeschouwing , levensbeschouwing / godsdienst en onderwijs , migratie , racisme , samenleving , sikhisme , spiritualiteit , tewerkstelling van allochtonen , vluchtelingen en asielzoekers , vrijzinnigheid , witte scholen , multiculturele scholen en concentratiescholen , Eigen-zinnige beschouwingen , Het kleine of grote ongenoegen -

Woordenschat
- Ja`äqobh (Jakob) , zie Gn 28,1 .

Bibliografie :
Literatuur
Liturgisch gebruik

Overzicht van de bijbelboeken - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -
- OT : Gn (Genesis) , Ex (Exodus) , Lv (Leviticus) , Nu (Numeri) , Dt (Deuteronomium) , Joz (Jozua) , Re (Rechters) , Rt (Ruth) , 1 S (1 Samuël) , 2 S (2 Samuël) , 1 K (1 Koningen) , 2 K (2 Koningen) , 1 Kr ( 1 Kronieken) , 2 Kr (2 Kronieken) , Ezr (Ezra) , Neh (Nehemia) , Tob (Tobia) , Jdt (Judith) , Est (Esther) , 1 Mak (1 Makkabeeën) , 2 Mak (2 Makkabeeën) , Job , Ps (Psalmen ) , Spr (Spreuken) , Pr (Prediker) , Hl (Hooglied) , W (Wijsheid) , Sir (Sirach) , Js (Jesaja) , Jr (Jeremia) , Kl (Klaagliederen) , Bar (Baruch) , Ez (Ezechiël) , Da (Daniël) , Hos (Hosea) , Jl (Joël) , Am (Amos) , Ob (Obadja) , Jon (Jona) , Mi (Micha) , Nah (Nahum) , Hab (Habakuk) , Sef (Sefanja) , Hag (Haggai) , Zach (Zacharia) , Mal (Maleachi) .
- NT : Mt (Matteüs) - Mc (Marcus) - Lc (Lucas) - Joh (Johannes) - Hnd (Handelingen) , Rom (Rome) , 1 Kor (Korinte) , 2 Kor (Korinte) , Gal (Galatië) , Ef (Efese) , Fil (Filippi) , Kol (Kolosse) , 1 Tes (Tessalonika) , 2 Tes (Tessalonika) , 1 Tim (Timoteüs) , 2 Tim (Timoteüs) , Tit (Titus) , Film (Filemon) , Heb (Hebreeën) , Jak (Jakobus) , 1 Pe (Petrus) , 2 Pe (Petrus) , 1 Joh (Johannes) , 2 Joh (Johannes) , 2 Joh (Johannes) , Jud (Judas) , Apk (Apokalyps) .
Overzicht van de bibliografie van de bijbelboeken : - bibliografie bijbel - bibliografie van het Oude Testament - bibliografie Matteüsevangelie - bibliografie Marcusevangelie - bibliografie Lucasevangelie - bibliografie van het Johannesevangelie - bibliografie van het Nieuwe Testament (behalve evangeliën)


Gn 28,1- 9 - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -Gn 28,1 - Gn 28,2 - Gn 28,3 - Gn 28,4 - Gn 28,5 - Gn 28,6 - Gn 28,7 - Gn 28,8 - Gn 28,9 - Jakob vlucht naar Haran -

Gn 28,1 - Gn 28,1 : bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -Gn 28,1 - Gn 28,2 - Gn 28,3 - Gn 28,4 - Gn 28,5 - Gn 28,6 - Gn 28,7 - Gn 28,8 - Gn 28,9 - Jakob vlucht naar Haran -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
 1proskalesamenos de isaak ton iakôb eulogèsen auton kai eneteilato autô legôn ou lèmpsè gunaika ek tôn thugaterôn chanaan 1 vocavit itaque Isaac Iacob et benedixit praecepitque ei dicens noli accipere coniugem de genere Chanaan  wajjiqërâ Jitschaq  èl Ja`äqobh 1 En Izak riep Jakob, en zegende hem; en gebood hem, en zeide tot hem: Neem geen vrouw van de dochteren van Kanaän.  [1] Daarop liet Isaak Jakob bij zich komen, zegende hem en gaf hem deze opdracht: ‘Je moet niet trouwen met een meisje uit Kanaän.   [1] Toen liet Isaak Jakob roepen, zegende hem en hield hem voor: ‘Trouw in geen geval een meisje uit Kanaän.   1 ¶ Dan roept Isaak Jakob toe en zegent hem; hij geeft hem een gebod en zegt tot hem: neem geen vrouw uit de dochters van Kanäan,–  1. Isaac appela Jacob, il le bénit et lui fit ce commandement : Ne prends pas une femme parmi les filles de Canaan. 

King James Bible . [1] And Isaac called Jacob, and blessed him, and charged him, and said unto him, Thou shalt not take a wife of the daughters of Canaan.
Luther-Bibel . 1 Da rief Isaak seinen Sohn Jakob und segnete ihn und gebot ihm und sprach zu ihm: Nimm dir nicht eine Frau von den Töchtern Kanaans,

Tekstuitleg van Gn 28,1 .

1. וַיִּקְרָא = wajjiqërâ´ (en hij riep, hij heet, hij noemde) < prefix waw consecutivum + werkwoordvorm act. qal imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud van het werkwoord קָרָא = qârâ´ (roepen, heten) . Taalgebruik in Tenakh : qârâ´ (roepen, heten) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , resj = 20 of 200 , aleph = 1 ; totaal : 40 of 301 . Structuur : 1 - 2 - 1 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (209) . Pentateuch (90) . Eerdere Profeten (81) . Latere Profeten (12) . 12 Kleine Profeten (1) . Geschriften (25) . Gn (55) .
- Grieks : act. ind. aor. 3de pers. enk. εκαλεσεν = ekalesen (hij riep) van het werkw. καλεω = kaleô (roepen, noemen) . Taalgebruik in het NT : kaleô (roepen) . Taalgebruik in de Septuaginta : kaleô (roepen) . Een vorm van καλεω = kaleô (roepen, noemen) in de LXX (512) , in het NT (148) .

kaleô (roepen) actief bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev. P. A. b.
act. ind. aor. 3de pers. enk. ekalesen 204 195 9 3 1 1     4   5  

- partic. aor. nom. mann. enk. προσκαλεσαμενος = proskalesamenos (bij zich geroepen) van het werkw. προσκαλεομαι = proskaleomai (bij zich roepen) . Taalgebruik in het NT : proskaleomai (bij zich roepen)  . Taalgebruik in de LXX : proskaleomai (bij zich roepen)  . Taalgebruik in Mc : proskaleomai (bij zich roepen) . Bijbel (23) . LXX (3) : (1) Gn 28,1 . (2) 2 Mak 7,25 . (3) W 18,8 . Mt (6) : (1) Mt 10,1 . (2) Mt 15,10 .(3) Mt 15,32 . (4) Mt 18,2 . (5) Mt 18,32 . (6) Mt 20,25 . Mc (7) : (1) Mc 3,23 . (2) Mc 7,14 . (3) Mc 8,1 . (4) Mc 8,34 . (5) Mc 10,42 . (6) Mc 12,43 . (7) Mc 15,44 . In 6 / 7 is Jezuis onderwerp . In 1 / 7 is het Pilatus (Mc 15,44) . In 7 / 7 volgt op het part. proskalesamenos (bij zich geroepen) een lijdend voorwerp . Lc (4) : (1) Lc 7,19 . (2) Lc 15,26 . (3) Lc 16,5 . (4) Lc 18,16 . Hnd (3) : (1) Hnd 13,7 . (2) Hnd 20,1 . (3) Hnd 23,17 .

  proskaleomai (bij zich roepen)   bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  ind. pr. 3de pers. ernk. proskaleitai                   
  part. aor. nom. mann. enk. proskalesamenos  23  20        16  16     
  totaal 25  22        18  18     

- Ned. : roepen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא =qërâ´ (roepen) . D. : rufen . E. : to call . Fr. : appeler (Lat. . appellare - pellere : pousser , dringen ; aandringen , oproepen) . Grieks : καλεω = kaleô (roepen, noemen) . Taalgebruik in het NT : kaleô (roepen) . Hebreeuws : קָרָא = qârâ´ (roepen, heten) . Taalgebruik in Tenakh : qârâ´ (roepen, heten) . Lat. : vocare (vox = stem) . l (qâla) en r (qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik in Tenakh : qôl (stem) .

2. יִצְחָק = jitsëchaq (Isaak) . Eigennaam . Taalgebruik in Tenakh : jitsëchâq (Isaak) . Taalgebruik in Genesis : jitsëchâq (Isaak) . De naam is een werkwoordvorm : act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. יִצְחָק = jitsëchâq (hij lachte) van het werkw. צָחַק = tsâchaq (lachen) . Taalgebruik in Tenakh : tsâchaq (lachen) . Getalwaarde : jod = 10 , tsade = 18 of 90 , chet = 8 , qoph = 19 of 100 ; totaal : 55 (5 X 11) OF 208 (8 X 26) . Structuur : 1 - 9 - 8 - 1 . De som van de elementen is telkens 1 . Tenakh (77) . Pentateuch (70) . Eerdere Profeten (3) . Latere Profeten (0) . 12 Kleine Profeten (0) . Geschriften (4) . Gn (63) .

4. יַעֳקֹב = ja`äqobh (Jakob) . Taalgebruik in Tenakh : Ja`äqobh (Jakob) . Taalgebruik in Genesis : Ja`äqobh (Jakob) . Getalwaarde : jod = 10 , ajin = 16 of 70 , qoph = 19 of 100 , beth = 2 ; totaal : 47 of 182 (2 X 7 X 13 of 7 X 26) . Structuur : 1 - 7 - 1 - 2 . De som van de elementen is telkens 2 . Taalgebruik in de LXX : iakôb (Jakob) . Taalgebruik in het NT : iakôb (Jakob) . Tenakh (252) . Pentateuch (146) . Eerdere Profeten (6) . Latere Profeten (48) . 12 Kleine Profeten (24) . Geschriften (28) . Gn (132) .
- Bij het werkwoord van de qatalvorm hoort een imperfectum van het type jaqtul (Lettinga 43g) . a is in gesloten lettergrepen zonder klemtoon dikwijls i geworden ; uit jaqtul ontstaat יִקְטֹל = jiqtol (hij zal doden) (Lettinga 13g) . u is in lettergrepen met klemtoon o geworden ; uit jaqtul ontstond יִקְטֹל = jiqtol (hij zal doden) (Lettinga 13p) . Bij het imperf. qal is de klinker van het preformatief door de nabijheid van de laryngalis a (Lettinga 48c) . De sëwa quiescens is dikwijls vervangen door hatef , die de klank van de voorafgaande klinker heeft aangenomen (Lettinga 48,e) .

Bij de aartsvaders Abraham , Isaak en Jakob spelen de getallen van hun leeftijden een symbolische betekenis .
- Abraham werd 175 jaar oud . 175 = 5² X 7 . (Gn 25,7) . Merkwaardig is de plaats van dit vers in de bijbel : het 25ste hoofdstuk en het 7de vers . Som van de factoren : 5 + 5 + 7 = 17 .
- Isaak werd 180 jaar oud . 180 = 6² X 5 . (Gn 35,28) . Som van de factoren : 6 + 6 + 5 = 17 .
- Jakob werd 147 jaar oud . 147 = 7² X 3 . (Gn 49,33) . Som van de factoren : 7 + 7 + 3 = 17 . Ook hier is de plaats van dit vers in de bijbel merkwaardig : het 49ste hoofdstuk en het 33ste vers .
Het product van drie opeenvolgende getallen ( 5 - 6 - 7) in het kwadraat , opklimmend , met drie opeenvolgende onpare getallen afdalend .
- Jozef leefde 110 jaar . 110 = 5² + 6² + 7² . De som van drie opeenvolgende getallen in het kwadraat . (Gn 50,22) . Deze plaats in de bijbel is wellicht ook merkwaardig . 5 (50ste hoofdstuk) X 22 (22ste vers) = 110 .
Ook de getalwaarde van de namen kan een symbolische waarde hebben .
- Isaak (Gn 21,3) . jitsëchâq (Isaak) . Getalwaarde : jod = 10 , tsade = 18 of 90 , chet = 8 , qoph = 19 of 100 ; totaal : 49 (7 X 7) OF 208 (8 X 26) .
- Jakob (Gn 25,26) . ja`äqobh (Jakob) . Getalwaarde : jod = 10 , ajin = 16 of 70 , qoph = 19 of 100 , beth = 2 ; totaal : 47 OF 182 (7 X 26) .
- Jozef (Gn 30,24) . Jôseph (Jozef) . Getalwaarde : jod = 10 , waw = 6 , samek = 15 of 60 , qoph = 17 of 80 ; totaal : 48 (2³ X 2² X 3) OF 156 (6 X 26) .
Het product van drie opeenvolgende getallen (8 - 7 - 6) , afdalend , met de getalwaarde van de godsnaam JHWH = 26 .
Het is opvallend dat bij Jakob het getal 7 overwegend is . De leeftijd van Jakob is 147 (14 = 2 X 7 ; 7) OF 7² X 3 . Som van de factoren is 17 (7 + 7 + 3) . De getalwaarde van de naam Jakob is 182 (7 X 26) .

5. waw consec. + act. piel imperf. 3de pers. mann. enk. וַיְבָרֶך = wajëbhârèkh (en hij zegende) van het werkw. בָרַך = bârakh (zegenen, loven, prijzen) . Taalgebruik in Tenakh : bârakh (zegenen, loven, prijzen) . Getalswaarde : beth = 2 , resj = 20 of 200 , kaf = 11 of 20 . Totaal : 33 (3 X 11) of 222 (6 X 37 OF 2 X 111) . 111 = 3 X 37 OF (5 X 17) + 26 . Structuur : 2 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (33) . Pentateuch (20) : (1) Gn 1,22 . (2) Gn 1,28 . (3) Gn 2,3 . (4) Gn 5,2 . (5) Gn 9,1 . (6) Gn 24,11 . (7) Gn 25,11 . (8) Gn 28,1 . (9) Gn 30,30 . (10) Gn 32,1 . (11) Gn 32,30 . (12) Gn 35,9 . (13) Gn 39,5 . (14) Gn 47,7 . (15) Gn 47,10 . (16) Gn 48,3 . (17) Gn 48,15 . (18) Gn 49,28 . (19) Ex 39,43 . (20) Dt 1,1 . Verder : (21) Joz 24,10 . (22) 2 S 6,11 . (23) 2 S 6,18 . (24) 2 S 14,22 . (25) 1 K 8,14 . (26) 1 K 8,55 . (27) Ps 145,21 . (28) Neh 8,6 . (29) 1 Kr 13,14 . (30) 1 Kr 16,2 . (31) 1 Kr 29,10 . (32) 2 Kr 6,3 . (33) 2 Kr 6,13 .
- Grieks : act. ind. aor. 3de pers. enk. ηυλογησεν = èulogèsen (hij zegende) van het werkw. ευλογεω = eulogeô (goed spreken, loven, prijzen, zegenen) . Taalgebruik in het NT : eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Taalgebruik in Lc : eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Taalgebruik in Hnd : eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Taalgebruik in de Septuaginta : eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Bijbel (19) : (1) Gn 1,22 . (2) Gn 1,28 . (3) Gn 2,3 . (4) Gn 9,1 . (5) Gn 14,19 . (6) Gn 27,23 . (7) Gn 27,27 .(8) Gn 30,30 . (9) Gn 32,30 . (10) Gn 35,9 . (11) Gn 39,5 . (12) Gn 48,15 . (13) Dt 16,10 . Verder : (14) Joz 22,6 . (15) Re 13,24 . (16) 2 S 6,12 . (17) 1 K 21,10 . (18) Neh 8,6 . (19) 2 Kr 31,10 . Een vorm van ευλογεω = eulogeô (goed spreken, loven, prijzen, zegenen) in de LXX (516) , in het NT (42) .
- Ned. : zegenen < signare (tekenen) , het signum (teken) van het kruis slaan . Arabisch : بَارَكَ = bâraka (zegenen) . Taalgebruik in de Qoran : bâraka (zegenen) . D. : segnen . E. : to bless . Fr. : bénir . Gr. : ευλογεω = eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Taalgebruik in het NT : eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Hebreeuws : בָרַך = bârakh (zegenen, loven, prijzen) . Taalgebruik in Tenakh : bârakh (zegenen, loven, prijzen) . Lat. : benedicere .


Gn 28,2 - Gn 28,2 : bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -Gn 28,1 - Gn 28,2 - Gn 28,3 - Gn 28,4 - Gn 28,5 - Gn 28,6 - Gn 28,7 - Gn 28,8 - Gn 28,9 - Jakob vlucht naar Haran -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
2anastas apodrathi eis tèn mesopotamian eis ton oikon bathouèl tou patros tès mètros sou kai labe seautô ekeithen gunaika ek tôn thugaterôn laban tou adelfou tès mètros sou  2 sed vade et proficiscere in Mesopotamiam Syriae ad domum Bathuel patrem matris tuae et accipe tibi inde uxorem de filiabus Laban avunculi tui    2 Maak u op, ga naar Paddan-aram, ten huize van Bethuël, den vader uwer moeder, en neem u van daar een vrouw, van de dochteren van Laban, uwer moeders broeder.   [2] Ga op reis naar Paddan-Aram, naar het huis van Betuël, de vader van je moeder, en trouw daar met een van de dochters van Laban, de broer van je moeder.  [2] Vertrek van hier, ga naar Paddan-Aram, naar de familie van Betuël, de vader van je moeder, en trouw met een van de dochters van Laban, je moeders broer.  2 sta op, ga naar Padan Aram, naar het huis van Betoeël, je moeders vader,– en neem je een vrouw dáárvandaan, uit de dochters van Laban, je moeders broer;  2. Lève-toi ! Va en Padân-Aram chez Bétuel, le père de ta mère, et choisis-toi une femme de là-bas, parmi les filles de Laban, le frère de ta mère. 

King James Bible . [2] Arise, go to Padan-aram, to the house of Bethuel thy mother's father; and take thee a wife from thence of the daughters of Laban thy mother's brother.
Luther-Bibel . 2 sondern mach dich auf und zieh nach Mesopotamien zum Hause Betuëls, des Vaters deiner Mutter, und nimm dir dort eine Frau von den Töchtern Labans, des Bruders deiner Mutter.

Tekstuitleg van Gn 28,2 .


Gn 28,3 - Gn 28,3 : bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -Gn 28,1 - Gn 28,2 - Gn 28,3 - Gn 28,4 - Gn 28,5 - Gn 28,6 - Gn 28,7 - Gn 28,8 - Gn 28,9 - Jakob vlucht naar Haran -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
3o de theos mou eulogèsai se kai auxèsai se kai plèthunai se kai esè eis sunagôgas ethnôn  3 Deus autem omnipotens benedicat tibi et crescere te faciat atque multiplicet ut sis in turbas populorum    3 En God almachtig zegene u, en make u vruchtbaar, en vermenigvuldige u, dat gij tot een hoop volken wordt.   [3] Moge de almachtige God je zegenen en je vruchtbaar maken en talrijk, zodat je uitgroeit tot een grote menigte volken.   [3] God, de Ontzagwekkende, moge je zegenen, je vruchtbaar maken en je veel nakomelingen geven, zodat er een groot aantal volken uit je voortkomt.   3 God de Almachtige zal je zegenen, hij zal je vruchtbaar en talrijk maken; worden zul je tot een vergadering van volkeren!–   3. Qu'El Shaddaï te bénisse, qu'il te fasse fructifier et multiplier pour que tu deviennes une assemblée de peuples.  

King James Bible . [3] And God Almighty bless thee, and make thee fruitful, and multiply thee, that thou mayest be a multitude of people;
Luther-Bibel . 3 Und der allmächtige Gott segne dich und mache dich fruchtbar und mehre dich, dass du werdest ein Haufe von Völkern,

Tekstuitleg van Gn 28,3 . Drie van de 4 werkw. met de medeklinkers jod , beth , resj , kapf .

Gn 28,3.1. - 2. אֵל שַׁדַּי = el sjaddaj (´el sjaddaj) . Tenakh (4) : (1) Gn 17,1 . (2) Gn 35,11 . (3) Gn 48,3 . (4) Ez 10,5 .
- וְאֵל שַׁדַּי = wë´el sjaddaj (en el sjaddaj) . Tenakh (2) : (1) Gn 28,3 . (2) Gn 43,14 .
- In sommige van bovengenoemde teksten vertaalt de LXX sjaddaj in παντοκρατωρ = pantokratôr (almachtig) , de Vulgaat in omnipotens . We gissen : de sjin werd een shin , een daleth een resj ; we krijgen dan : שַׂרַי = sharaj (mijn vorsten) : stat. constr. mann. mv. + suffix persoonl. voornaamw. 1ste pers. enk. ; het is dezelfde uitgang die we vinden in לְפָנַי = lëphânaj (voor mijn aangezicht) in hetzelfde vers . Het werd dan = ´el sharaj (god van mijn vorsten) , god over alle vorsten , almachtige god . Veronderstel eens dat er = Shâraj (Saraj) zou gestaan heb . Saraj is de vrouw van Abram .

Gn 28,3.3. יְבָרֶכְךָ = jëbhârèkhëkhâ (hij zegene je) < piël jussivus derde persoon mannelijk enkelvoud met suffix (kha) van het persoonlijk voornaamwoord tweede persoon mannelijk enkelvoud van het werkw. בָרַך = bârakh (zegenen, loven, prijzen) . Taalgebruik in Tenakh : bârakh (zegenen, loven, prijzen) . Getalwaarde : beth = 2 , resj = 20 of 200 , kaf = 11 of 20 . Totaal : 33 (3 X 11) of 222 (6 X 37 OF 2 X 111) . 111 = 3 X 37 OF (5 X 17) + 26 . Structuur : 2 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 6 . Imperf. of jusivus : Tenakh (17) : (1) Gn 27,10 . (2) Nu 6,24 (de priesterlijke zegen) . (3) Dt 14,24 . (4) Dt 14,29 . (5) Dt 15,4 . (6) Dt 15,10 . (7) Dt 16,10 . (8) Dt 16,15 . (9) Dt 23,21 . (10) Dt 24,19 . (11) 2 K 4,29 . (12) Jr 31,23 . (13) Job 1,11 . (14) Job 2,5 . (15) Rt 2,4 . In 2 verzen in de Psalmen : (1) Ps 128,5 . (2) Ps 134,3 . Getalswaarde van יְבָרֶכְךָ = jëbhârèkhëkhâ (hij zegene je) .
- יְבָרֵךְ = jëbhârekhë (hij zegene) < piël jussivus derde persoon mannelijk enkelvoud van het werkw. בָרַך = bârakh (zegenen, loven, prijzen) . Taalgebruik in Tenakh : bârakh (zegenen, loven, prijzen) . Getalwaarde : beth = 2 , resj = 20 of 200 , kaf = 11 of 20 . Totaal : 33 (3 X 11) of 222 (6 X 37 OF 2 X 111) . 111 = 3 X 37 OF (5 X 17) + 26 . Structuur : 2 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 6 . Imperf. ind. of jusivus : Tenakh (1) : Gn 28,3 .
- Aan de vorm is het niet te zien dat het een indicativus (vaststellend) of een jussivus (gebiedend) is , maar uit de nevenschikkende zinnen kunnen we opmaken dat het een jussivus is . De vertaling luidt dan : dat hij zegene .
- Grieks : act. optat. aor. 3de pers. enk. + act. inf. aor. ευλογησαι = eulogèsai (dat hij zegene) van het werkw. ευλογεω = eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Taalgebruik in het NT : eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Taalgebruik in de Septuaginta : eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Bijbel = LXX (2) : (1) Nu 6,23 . (2) 2 S 21,3 . Bijbel (20) : (1) Gn 28,3 . (2) Gn 48,16 . (3) Nu 6,24 . (4) Dt 1,11 . (5) Dt 28,12 . (6) Joz 8,33 . (7) 1 S 13,10 . (8) 1 S 25,14 . (9) 2 S 6,20 . (10) 2 S 8,10 . (11) 2 S 24,23 . (12) 1 K 1,47 . (13) Ps 67,2 . (14) Ps 67,7 . (15) Ps 67,8 . (16) Ps 128,5 . (17) Rt 2,4 . (18) 1 Kr 16,43 . (19) 1 Kr 17,27 . (20) 1 Kr 18,10 . Een vorm van ευλογεω = eulogeô in de LXX (516) , in het NT (42) .
- Ned. : zegenen < signare (tekenen) , het signum (teken) van het kruis slaan . Arabisch : بَارَكَ = bâraka (zegenen) . Taalgebruik in de Qoran : bâraka (zegenen) . D. : segnen . E. : to bless . Fr. : bénir . Gr. : ευλογεω = eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Taalgebruik in het NT : eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Hebreeuws : בָרַך = bârakh (zegenen, loven, prijzen) . Taalgebruik in Tenakh : bârakh (zegenen, loven, prijzen) . Lat. : benedicere .

Gn 28,3.6. וְיַרְבֶּךָ = hifil imperf. jussivus derde persoon mannelijk enkelvoud met suffix (kha) (hij make je talrijk) van het persoonlijk voornaamwoord tweede persoon mannelijk enkelvoud van het werkw.


Gn 28,4 - Gn 28,4 : bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -Gn 28,1 - Gn 28,2 - Gn 28,3 - Gn 28,4 - Gn 28,5 - Gn 28,6 - Gn 28,7 - Gn 28,8 - Gn 28,9 - Jakob vlucht naar Haran -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4kai dôè soi tèn eulogian abraam tou patros mou soi kai tô spermati sou meta se klèronomèsai tèn gèn tès paroikèseôs sou èn edôken o theos tô abraam  4 et det tibi benedictiones Abraham et semini tuo post te ut possideas terram peregrinationis tuae quam pollicitus est avo tuo    4 En Hij geve u den zegen van Abraham; aan u, en uw zaad met u, opdat gij erfelijk bezit het land uwer vreemdelingschappen, hetwelk God aan Abraham gegeven heeft.  [4] Moge Hij jou en je nakomelingen de zegen van Abraham schenken, zodat je het land in bezit kunt nemen waar je nu als vreemdeling leeft, het land dat God aan Abraham gegeven heeft.’  [4] Moge hij jou en je nakomelingen de zegen van Abraham geven, zodat je het land waar je nu nog als vreemdeling woont en dat God aan Abraham heeft gegeven, in bezit krijgt.’  4 hij geve je de zegen van Abraham, jou en jouw zaad mét je, opdat jij zult beërven het land van je omzwervingen dat God aan Abraham heeft gegeven! 4. Qu'il t'accorde, ainsi qu'à ta descendance, la bénédiction d'Abraham, pour que tu possèdes le pays dans lequel tu séjournes et que Dieu a donné à Abraham. 

King James Bible . [4] And give thee the blessing of Abraham, to thee, and to thy seed with thee; that thou mayest inherit the land wherein thou art a stranger, which God gave unto Abraham.
Luther-Bibel . 4 und gebe dir den Segen Abrahams, dir und deinen Nachkommen mit dir, dass du besitzest das Land, darin du jetzt ein Fremdling bist, das Gott dem Abraham gegeben hat.

Tekstuitleg van Gn 28,4 .


Gn 28,5 - Gn 28,5 : bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -Gn 28,1 - Gn 28,2 - Gn 28,3 - Gn 28,4 - Gn 28,5 - Gn 28,6 - Gn 28,7 - Gn 28,8 - Gn 28,9 - Jakob vlucht naar Haran -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5kai apesteilen isaak ton iakôb kai eporeuthè eis tèn mesopotamian pros laban ton uion bathouèl tou surou adelfon de rebekkas tès mètros iakôb kai èsau 5 cumque dimisisset eum Isaac profectus venit in Mesopotamiam Syriae ad Laban filium Bathuel Syri fratrem Rebeccae matris suae    5 Alzo zond Izak Jakob weg, dat hij toog naar Paddan-aram, tot Laban, den zoon van Bethuël, den Syriër, den broeder van Rebekka, Jakobs en Ezau's moeder.  [5] Zo liet Isaak Jakob gaan, en deze ging op weg naar Paddan-Aram, naar Laban, de zoon van de Arameeër Betuël en de broer van Rebekka, de moeder van Jakob en Esau.  [5] Zo stuurde Isaak Jakob weg, en hij vertrok naar Paddan-Aram, naar Laban, die een zoon was van de Arameeër Betuël en een broer van Rebekka, de moeder van Jakob en Esau.  5 Isaak zendt Jakob weg en die gaat op Padan Aram aan,– naar Laban, de zoon van Betoeël de Arameeër, de broer van Rebekka, moeder van Jakob en Esau.  5. Isaac congédia Jacob et celui-ci partit en Paddân-Aram chez Laban, fils de Bétuel l'Araméen et frère de Rébecca, la mère de Jacob et d'Ésaü. 

King James Bible . [5] And Isaac sent away Jacob: and he went to Padan-aram unto Laban, son of Bethuel the Syrian, the brother of Rebekah, Jacob's and Esau's mother.
Luther-Bibel . 5 So entließ Isaak den Jakob, dass er nach Mesopotamien zog zu Laban, dem Sohn des Aramäers Betuël, dem Bruder Rebekkas, Jakobs und Esaus Mutter.

Tekstuitleg van Gn 28,5 .

12. אֲרַמִּי = ´ärammî (Arameeër) . Taalgebruik in Tenakh : ´ärammî (Arameeër) . Hapax in de bijbel : Dt 26,5 .
- הָאֲרַמִּי = hâ´ärammî (de Arameeër) . Tenakh (5) : (1) Gn 25,20 . (2) Gn 28,5 . (3) Gn 31,20 . (4) Gn 31,24 . (5) 2 K 5,20 .


Gn 28,6 - Gn 28,6 : bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -Gn 28,1 - Gn 28,2 - Gn 28,3 - Gn 28,4 - Gn 28,5 - Gn 28,6 - Gn 28,7 - Gn 28,8 - Gn 28,9 - Jakob vlucht naar Haran -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
6eiden de èsau oti eulogèsen isaak ton iakôb kai apôcheto eis tèn mesopotamian surias labein eautô ekeithen gunaika en tô eulogein auton kai eneteilato autô legôn ou lèmpsè gunaika apo tôn thugaterôn chanaan  6 videns autem Esau quod benedixisset pater suus Iacob et misisset eum in Mesopotamiam Syriae ut inde uxorem duceret et quod post benedictionem praecepisset ei dicens non accipies coniugem de filiabus Chanaan    6 Als nu Ezau zag, dat Izak Jakob gezegend, en hem naar Paddan-aram weggezonden had om zich van daar een vrouw te nemen; en als hij hem zegende, dat hij hem geboden had, zeggende: Neem geen vrouw van de dochteren van Kanaän;  
[6] Esau merkte dat Isaak Jakob met zijn zegen naar Paddan-Aram gestuurd had om er een vrouw te zoeken; hij kwam te weten dat hij hem bij zijn zegen verboden had een Kanaänitische vrouw te huwen,  
[6] Esau kwam te weten dat Isaak Jakob had gezegend en hem naar Paddan-Aram had gestuurd om daar een vrouw te gaan zoeken, en dat hij hem bij het geven van zijn zegen verboden had met een meisje uit Kanaän te trouwen;  6 ¶ Als Esau ziet dat Isaak Jakob heeft gezegend en hem naar Padan Aram heeft gezonden om zich daarvandaan een vrouw te nemen,– toen hij hem zegende en hem een gebod oplegde door te zeggen neem geen vrouw uit de dochters van Kanaän!–  6. Ésaü vit qu'Isaac avait béni Jacob et l'avait envoyé en Paddân-Aram pour y prendre femme, et qu'en le bénissant il lui avait fait ce commandement : Ne prends pas une femme parmi les filles de Canaan. 

King James Bible . [6] When Esau saw that Isaac had blessed Jacob, and sent him away to Padan-aram, to take him a wife from thence; and that as he blessed him he gave him a charge, saying, Thou shalt not take a wife of the daughters of Canaan;
Luther-Bibel . 6 Nun sah Esau, dass Isaak Jakob gesegnet und nach Mesopotamien entlassen hatte, um sich dort eine Frau zu nehmen; er hatte ihn nämlich gesegnet und ihm geboten: Du sollst dir keine Frau nehmen von den Töchtern Kanaans.

Tekstuitleg van Gn 28,6 .


Gn 28,7 - Gn 28,7 : bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -Gn 28,1 - Gn 28,2 - Gn 28,3 - Gn 28,4 - Gn 28,5 - Gn 28,6 - Gn 28,7 - Gn 28,8 - Gn 28,9 - Jakob vlucht naar Haran -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
7kai èkousen iakôb tou patros kai tès mètros autou kai eporeuthè eis tèn mesopotamian surias  7 quodque oboediens Iacob parentibus isset in Syriam    7 En dat Jakob zijn vader en zijn moeder gehoorzaam geweest was, en naar Paddan-aram getrokken was;  [7] en dat Jakob daarom volgens de wens van zijn vader en moeder naar Paddan-Aram was gegaan. 

[7] ook merkte hij dat Jakob naar zijn vader en moeder had geluisterd en inderdaad naar Paddan-Aram was gegaan.

 
7 en dat Jakob gehoorzaam is aan zijn vader en zijn moeder, en naar Padan Aram gaat,  7. Et Jacob avait obéi à son père et à sa mère et était parti en Paddân-Aram. 

King James Bible . [7] And that Jacob obeyed his father and his mother, and was gone to Padan-aram;
Luther-Bibel . 7 Auch sah Esau, dass Jakob seinem Vater und seiner Mutter gehorchte und nach Mesopotamien zog

Tekstuitleg van Gn 28,7 .


Gn 28,8 - Gn 28,8 : bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -Gn 28,1 - Gn 28,2 - Gn 28,3 - Gn 28,4 - Gn 28,5 - Gn 28,6 - Gn 28,7 - Gn 28,8 - Gn 28,9 - Jakob vlucht naar Haran -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
8kai eiden èsau oti ponèrai eisin ai thugateres chanaan enantion isaak tou patros autou  8 probans quoque quod non libenter aspiceret filias Chanaan pater suus    8 En dat Ezau zag, dat de dochteren van Kanaän kwaad waren in de ogen van Izak, zijn vader;  [8] Zo merkte Esau dat de vrouwen uit Kanaän zijn vader Isaak niet bevielen. 

[8] Hij zag wel in dat de Kanaänitische vrouwen in de ogen van zijn vader Isaak niet deugden.

 
8 dan ziet Esau in hoe slecht de dochters van Kanaän zijn,– in de ogen van Isaak, zijn vader,  8. Ésaü comprit que les filles de Canaan étaient mal vues de son père Isaac 

King James Bible . [8] And Esau seeing that the daughters of Canaan pleased not Isaac his father;
Luther-Bibel . 8 und dass Isaak, sein Vater, die Töchter Kanaans nicht gerne sah.

Tekstuitleg van Gn 28,8 .


Gn 28,9 - Gn 28,9 : bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -Gn 28,1 - Gn 28,2 - Gn 28,3 - Gn 28,4 - Gn 28,5 - Gn 28,6 - Gn 28,7 - Gn 28,8 - Gn 28,9 - Jakob vlucht naar Haran -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
9kai eporeuthè èsau pros ismaèl kai elaben tèn maeleth thugatera ismaèl tou uiou abraam adelfèn nabaiôth pros tais gunaixin autou gunaika  9 ivit ad Ismahelem et duxit uxorem absque his quas prius habebat Maeleth filiam Ismahel filii Abraham sororem Nabaioth     9 Zo ging Ezau tot Ismaël, en nam zich tot een vrouw boven zijn vrouwen, Mahalath, de dochter van Ismaël, den zoon van Abraham, de zuster van Nebajoth.  [9] Daarom ging hij naar Ismaël en nam naast de vrouwen die hij al had, ook nog Machalat, een dochter van Abrahams zoon Ismaël en een zuster van Nebajot, tot vrouw.  [9] Daarom ging hij naar Abrahams zoon Ismaël en trouwde hij, naast de vrouwen die hij al had, Machalat; zij was een dochter van Ismaël, een zuster van Nebajot.   9 en gaat Esau naar Ismaël, en neemt zich Machalat, dochter van Abrahams zoon Ismaël, zuster van Nevajot, tot vrouw bij de vrouwen die hij al heeft. ••   9. et il alla chez Ismaèl et prit pour femme - en plus de celles qu'il avait - Mahalat, fille d'Ismaèl, le fils d'Abraham, et sœur de Nebayot.  

King James Bible . [9] Then went Esau unto Ishmael, and took unto the wives which he had Mahalath the daughter of Ishmael Abraham's son, the sister of Nebajoth, to be his wife.
Luther-Bibel . 9 Da ging er hin zu Ismael und nahm zu den Frauen, die er bereits hatte, Mahalat, die Tochter Ismaels, des Sohnes Abrahams, die Schwester Nebajots, zur Frau.

Tekstuitleg van Gn 28,9 .




Gn 28,10-22 : Jakob in Betel -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -- Gn 28,10-22 -- Gn 28,10 - Gn 28,11 - Gn 28,12 - Gn 28,13 - Gn 28,14 - Gn 28,15 - Gn 28,16 - Gn 28,17 - Gn 28,18 - Gn 28,19 - Gn 28,20 - Gn 28,21 - Gn 28,22 -

Gn 28,10 - Gn 28,10 : Jakob in Betel -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -- Gn 28,10-22 -- Gn 28,10 - Gn 28,11 - Gn 28,12 - Gn 28,13 - Gn 28,14 - Gn 28,15 - Gn 28,16 - Gn 28,17 - Gn 28,18 - Gn 28,19 - Gn 28,20 - Gn 28,21 - Gn 28,22 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10kai exèlthen iakôb apo tou freatos tou orkou kai eporeuthè eis charran  10 igitur egressus Iacob de Bersabee pergebat Haran     10 Jakob dan toog uit van Ber-seba, en ging naar Haran. [10] Jakob* vertrok uit Berseba en ging naar Haran.  [10] Jakob verliet dus Berseba en ging op weg naar Charan.   10 ¶ Jakob trekt weg van Beëer Sjeva,– en gaat op Charan aan.   10. Jacob quitta Bersabée et partit pour Harân.  

King James Bible . [10] And Jacob went out from Beer-sheba, and went toward Haran.
Luther-Bibel . 10 Aber Jakob zog aus von Beerscheba und machte sich auf den Weg nach Haran

Tekstuitleg van Gn 28,10 .

Gn 28,10.1. וַיֵּצֵא = wajjetse´ (en hij ging uit) < waw consecutivum en qal actief imperfectum derde persoon mann. enk. van het werkw. יָצָא = jâtsa´ (uitgaan, uittrekken) . Taalgebruik in Tenakh : jâtsâ´ (uitgaan, uittrekken) . Taalgebruik in Ex : jâtsâ´ (uitgaan, uittrekken) . Getalwaarde : jod = 10 , tsade = 18 of 90 , aleph = 1 ; totaal : 29 (priemgetal) OF 101 priemgetal . Structuur : 1 - 9 - 1 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (191) . Pentateuch (55) . Eerdere Profeten (76) . Latere Profeten (21) . 12 Kleine Profeten (6) . Geschriften (33) .
- LXX : ind. aor. 3de pers. enk. εξηλθεν = exèlthen (ging uit) van het werkw. εξερχομαι = exerchomai (uitgaan) . Taalgebruik in het NT : exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) . Taalgebruik in de LXX : exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan) . Gn (29) . Een vorm van εξερχομαι = exerchomai in de LXX (216) , in het NT (742) .

  exerchomai (uit-gaan, naar buiten gaan)  bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn.  ev.  P.  A. b. 
  ind. aor. 3de pers. enk. exèlthen   232  165  67  11  19  11  25  44     

Gn 28,10.2. יַעֳקֹב = ja`äqobh (Jakob) . Taalgebruik in Tenakh : Ja`äqobh (Jakob) . Taalgebruik in Genesis : Ja`äqobh (Jakob) . Getalwaarde : jod = 10 , ajin = 16 of 70 , qoph = 19 of 100 , beth = 2 ; totaal : 47 of 182 (2 X 7 X 13 of 7 X 26) . Structuur : 1 - 7 - 1 - 2 . De som van de elementen is telkens 2 . Taalgebruik in de LXX : iakôb (Jakob) . Taalgebruik in het NT : iakôb (Jakob) . Tenakh (252) . Pentateuch (146) . Eerdere Profeten (6) . Latere Profeten (48) . 12 Kleine Profeten (24) . Geschriften (28) . Gn (132) . Gn 32 (14) : (1) Gn 32,3 . (2) Gn 32,4 . (3) Gn 32,5 . (4) Gn 32,7 . (5) Gn 32,8 . (6) Gn 32,10 . (7) Gn 32,21 . (8) Gn 32,25 . (9) Gn 32,26 . (10) Gn 32,28 . (11) Gn 32,29 . (12) Gn 32,30 . (13) Gn 32,31 . (14) Gn 32,33 . In 14 (2 X 7) verzen in Gn 32 ; in 7 verzen in Gn 32,2-22 en in 7 verzen in Gn 32,23-33 .
- Bij het werkwoord van de qatalvorm hoort een imperfectum van het type jaqtul (Lettinga 43g) . a is in gesloten lettergrepen zonder klemtoon dikwijls i geworden ; uit jaqtul ontstaat יִקְטֹל = jiqtol (hij zal doden) (Lettinga 13g) . u is in lettergrepen met klemtoon o geworden ; uit jaqtul ontstond יִקְטֹל = jiqtol (hij zal doden) (Lettinga 13p) . Bij het imperf. qal is de klinker van het preformatief door de nabijheid van de laryngalis a (Lettinga 48c) . De sëwa quiescens is dikwijls vervangen door hatef , die de klank van de voorafgaande klinker heeft aangenomen (Lettinga 48,e) .

Bij de aartsvaders Abraham , Isaak en Jakob spelen de getallen van hun leeftijden een symbolische betekenis .
- Abraham werd 175 jaar oud . 175 = 5² X 7 . (Gn 25,7) . Merkwaardig is de plaats van dit vers in de bijbel : het 25ste hoofdstuk en het 7de vers . Som van de factoren : 5 + 5 + 7 = 17 .
- Isaak werd 180 jaar oud . 180 = 6² X 5 . (Gn 35,28) . Som van de factoren : 6 + 6 + 5 = 17 .
- Jakob werd 147 jaar oud . 147 = 7² X 3 . (Gn 49,33) . Som van de factoren : 7 + 7 + 3 = 17 . Ook hier is de plaats van dit vers in de bijbel merkwaardig : het 49ste hoofdstuk en het 33ste vers .
Het product van drie opeenvolgende getallen ( 5 - 6 - 7) in het kwadraat , opklimmend , met drie opeenvolgende onpare getallen afdalend .
- Jozef leefde 110 jaar . 110 = 5² + 6² + 7² . De som van drie opeenvolgende getallen in het kwadraat . (Gn 50,22) . Deze plaats in de bijbel is wellicht ook merkwaardig . 5 (50ste hoofdstuk) X 22 (22ste vers) = 110 .
Ook de getalwaarde van de namen kan een symbolische waarde hebben .
- Isaak (Gn 21,3) . jitsëchâq (Isaak) . Getalwaarde : jod = 10 , tsade = 18 of 90 , chet = 8 , qoph = 19 of 100 ; totaal : 49 (7 X 7) OF 208 (8 X 26) .
- Jakob (Gn 25,26) . ja`äqobh (Jakob) . Getalwaarde : jod = 10 , ajin = 16 of 70 , qoph = 19 of 100 , beth = 2 ; totaal : 47 OF 182 (7 X 26) .
- Jozef (Gn 30,24) . Jôseph (Jozef) . Getalwaarde : jod = 10 , waw = 6 , samek = 15 of 60 , qoph = 17 of 80 ; totaal : 48 (2³ X 2² X 3) OF 156 (6 X 26) .
Het product van drie opeenvolgende getallen (8 - 7 - 6) , afdalend , met de getalwaarde van de godsnaam JHWH = 26 .
Het is opvallend dat bij Jakob het getal 7 overwegend is . De leeftijd van Jakob is 147 (14 = 2 X 7 ; 7) OF 7² X 3 . Som van de factoren is 17 (7 + 7 + 3) . De getalwaarde van de naam Jakob is 182 (7 X 26) .

Gn 28,10.3. מבְּאֵר

= mibbë´er (uit/van de bron, uit/van de put) < prefix voorzetsel min (de nun is samengetrokken met de beth) + בְאֵר = bhë´er (put, bron) . Taalgebruik in Tenakh : bhë´er (put) . Getalswaarde : beth = 2 , aleph = 1 , resj = 20 of 200 ; totaal : 23 of 203 (7 X 29) . Structuur : 2 - 1 - 2 . De som van de elementen is telkens 5 . Dezelfde medeklinkers in het woord בָרָא = bârâ´ (scheppen) . Zie bârâ´ (scheppen) .

Tenakh (10) : (1) Gn 21,30 . (2) Gn 24,20 . (3) Gn 26,20 . (4) Gn 26,32 . (5) Gn 29,2 . (6) Gn 29,3 . (7) Gn 29,8 . (8) Gn 29,10
- Grieks . genitief enkelvoud φρεατος = freatos van het zelfst. naamw. φρεαρ = frear (put) . Taalgebruik in de Bijbel : frear (put) . Bijbel (18) . Gn (8) : (1) Gn 26,20 . (2) Gn 26,32 . (3) Gn 28,10 . (4) Gn 29,2 . (5) Gn 29,3 . (6) Gn 29,8 . (7) Gn 29,10 . (8) Gn 46,5 .
- Ned. : bron . Grieks : φρεαρ = frear (put) . Taalgebruik in de Bijbel : frear (put) . Hebreeuws : בְאֵר = bhë´er (put, bron) . Taalgebruik in Tenakh : bhë´er (put) .
- Ned. : put . Fr. : puit . Lat. : puteus .


Gn 28,11 - Gn 28,11 : Jakob in Betel -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -- Gn 28,10-22 -- Gn 28,10 - Gn 28,11 - Gn 28,12 - Gn 28,13 - Gn 28,14 - Gn 28,15 - Gn 28,16 - Gn 28,17 - Gn 28,18 - Gn 28,19 - Gn 28,20 - Gn 28,21 - Gn 28,22 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
11kai apèntèsen topô kai ekoimèthè ekei edu gar o èlios kai elaben apo tôn lithôn tou topou kai ethèken pros kefalès autou kai ekoimèthè en tô topô ekeinô  11 cumque venisset ad quendam locum et vellet in eo requiescere post solis occubitum tulit de lapidibus qui iacebant et subponens capiti suo dormivit in eodem loco     11 En hij geraakte op een plaats, waar hij vernachtte; want de zon was ondergegaan; en hij nam van de stenen dier plaats, en maakte zijn hoofdpeluw, en leide zich te slapen te dierzelver plaats.  [11] Nadat de zon al was ondergegaan, wilde hij op een bepaalde plaats overnachten. Een van de stenen die daar lagen nam hij als hoofdkussen en hij viel op die plaats in slaap.   [11] Op zijn tocht kwam hij bij een plaats waar hij bleef overnachten omdat de zon al was ondergegaan. Hij pakte een van de stenen die daar lagen, legde die onder zijn hoofd en ging op die plaats liggen slapen.  11 Hij bereikt het oord en overnacht daar, want de zon is thuisgekomen; hij neemt een van de stenen van het oord en, legt die aan zijn hoofdeinde; zo slaapt hij in, in dat oord.  11. Il arriva d'aventure en un certain lieu et il y passa la nuit, car le soleil s'était couché. Il prit une des pierres du lieu, la mit sous sa tête et dormit en ce lieu. 

King James Bible . [11] And he lighted upon a certain place, and tarried there all night, because the sun was set; and he took of the stones of that place, and put them for his pillows, and lay down in that place to sleep.
Luther-Bibel . 11 und kam an eine Stätte, da blieb er über Nacht, denn die Sonne war untergegangen. Und er nahm einen Stein von der Stätte und legte ihn zu seinen Häupten und legte sich an der Stätte schlafen.

Tekstuitleg van Gn 28,11 .

11. wë + act. qal imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud וַיָּשֶׂם = wajjâshèm (en hij plaatste) van het werkw. שָׂם = shâm (plaatsen, stellen)  . Taalgebruik in Tenakh : shâm (plaatsen, stellen) . Getalwaarde : shin = 21 of 300 , mem = 13 of 40 ; totaal : 34 (2 X 17) OF 340 (10 X 34) . Structuur : 3 - 4 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (87) . Pentateuch (33) . Eerdere Profeten (36) . Latere Profeten (2) . 12 Kleine Profeten (2) . Geschriften (14) . Gn (14) : (1) Gn 2,8 . (2) Gn 4,15 . (3) Gn 22,6 . (4) Gn 22,9 . (5) Gn 24,9 . (6) Gn 28,11 . (7) Gn 28,18 . (8) Gn 30,36 . (9) Gn 31,21 . (10) Gn 33,2 . (11) Gn 37,34 . (12) Gn 41,42 . (13) Gn 47,26 . (14) Gn 48,20 .


Gn 28,12 - Gn 28,12 : Jakob in Betel -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -- Gn 28,10-22 -- Gn 28,10 - Gn 28,11 - Gn 28,12 - Gn 28,13 - Gn 28,14 - Gn 28,15 - Gn 28,16 - Gn 28,17 - Gn 28,18 - Gn 28,19 - Gn 28,20 - Gn 28,21 - Gn 28,22 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
12kai enupniasthè kai idou klimax estèrigmenè en tè gè ès è kefalè afikneito eis ton ouranon kai oi aggeloi tou theou anebainon kai katebainon ep' autès  12 viditque in somnis scalam stantem super terram et cacumen illius tangens caelum angelos quoque Dei ascendentes et descendentes per eam   
12 En hij droomde; en ziet, een ladder was gesteld op de aarde, welker opperste aan den hemel raakte; en ziet, de engelen Gods klommen daarbij op en neder.  
[12] Hij kreeg een droom en zag een ladder die op de aarde stond en waarvan de top tot in de hemel reikte. Langs die ladder stegen Gods engelen op en daalden zij neer.   [12] Toen kreeg hij een droom. Hij zag een ladder die op de aarde stond en helemaal tot de hemel reikte, en daarlangs zag hij Gods engelen omhoog gaan en afdalen.   12 Hij droomt: ziedaar, een ladder geposteerd op de aarde, zijn top reikend tot aan de hemel; ziedaar: engelen van God opstijgend en neerdalend daarover;   12. Il eut un songe : Voilà qu'une échelle était dressée sur la terre et que son sommet atteignait le ciel, et des anges de Dieu y montaient et descendaient !  

King James Bible . [12] And he dreamed, and behold a ladder set up on the earth, and the top of it reached to heaven: and behold the angels of God ascending and descending on it.
Luther-Bibel . 12 Und ihm träumte, und siehe, eine Leiter stand auf Erden, die rührte mit der Spitze an den Himmel, und siehe, die Engel Gottes stiegen daran auf und nieder.

Tekstuitleg van Gn 28,12 .


Gn 28,13 - Gn 28,13 : Jakob in Betel -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -- Gn 28,10-22 -- Gn 28,10 - Gn 28,11 - Gn 28,12 - Gn 28,13 - Gn 28,14 - Gn 28,15 - Gn 28,16 - Gn 28,17 - Gn 28,18 - Gn 28,19 - Gn 28,20 - Gn 28,21 - Gn 28,22 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
13o de kurios epestèrikto ep' autès kai eipen egô kurios o theos abraam tou patros sou kai o theos isaak mè fobou è gè ef' ès su katheudeis ep' autès soi dôsô autèn kai tô spermati sou  13 et Dominum innixum scalae dicentem sibi ego sum Dominus Deus Abraham patris tui et Deus Isaac terram in qua dormis tibi dabo et semini tuo    13 En ziet, de HEERE stond op dezelve en zeide: Ik ben de HEERE, de God van uw vader Abraham, en de God van Izak; dit land, waarop gij ligt te slapen, zal Ik aan u geven, en aan uw zaad.  [13] Ineens stond de heer bij hem en zei: ‘Ik ben de heer, de God van uw vader Abraham en de God van Isaak. Het land waar u op ligt, zal Ik aan u en aan uw nakomelingen geven.   [13] Ook zag hij de HEER bij zich staan, die zei: ‘Ik ben de HEER, de God van je voorvader Abraham en de God van Isaak. Het land waarop je nu ligt te slapen zal ik aan jou en je nakomelingen geven.  13 en ziedaar: boven hem de ENE geposteerd; hij zegt: ik ben de ENE, de God van je vader Abraham en de God van Isaak; het land waarop je nu slaapt zal ik geven aan jou en aan je zaad;  13. Voilà que Yahvé se tenait devant lui et dit : Je suis Yahvé, le Dieu d'Abraham ton ancêtre et le Dieu d'Isaac. La terre sur laquelle tu es couché, je la donne à toi et à ta descendance.  

King James Bible . [13] And, behold, the LORD stood above it, and said, I am the LORD God of Abraham thy father, and the God of Isaac: the land whereon thou liest, to thee will I give it, and to thy seed;
Luther-Bibel . 13 Und der HERR stand oben darauf und sprach: Ich bin der HERR, der Gott deines Vaters Abraham, und Isaaks Gott; das Land, darauf du liegst, will ich dir und deinen Nachkommen geben. und deine Nachkommen sollen alle Geschlechter auf Erden gesegnet werden.

Tekstuitleg van Gn 28,13 .


Gn 28,14 - Gn 28,14 : Jakob in Betel -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -- Gn 28,10-22 -- Gn 28,10 - Gn 28,11 - Gn 28,12 - Gn 28,13 - Gn 28,14 - Gn 28,15 - Gn 28,16 - Gn 28,17 - Gn 28,18 - Gn 28,19 - Gn 28,20 - Gn 28,21 - Gn 28,22 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
14kai estai to sperma sou ôs è ammos tès gès kai platunthèsetai epi thalassan kai epi liba kai epi borran kai ep' anatolas kai eneulogèthèsontai en soi pasai ai fulai tès gès kai en tô spermati sou  14 eritque germen tuum quasi pulvis terrae dilataberis ad occidentem et orientem septentrionem et meridiem et benedicentur in te et in semine tuo cunctae tribus terrae     14 En uw zaad zal wezen als het stof der aarde, en gij zult uitbreken in menigte, westwaarts en oostwaarts, en noordwaarts en zuidwaarts; en in u, en in uw zaad zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden.   [14] Uw nageslacht zal als het stof van de aarde zijn; u zult zich uitbreiden naar het westen en het oosten, naar het noorden en het zuiden; om u en uw nakomelingen zullen alle geslachten van de aarde zich gezegend* beschouwen.   [14] Je zult zoveel nakomelingen krijgen als er stof op de aarde is; je gebied zal zich uitbreiden naar het westen en het oosten, naar het noorden en het zuiden. Alle volken op aarde zullen wensen zo gezegend te worden als jij en je nakomelingen.  14 worden zal je zaad als het stof van de aarde en uitbreken zul je naar het westen, oosten, noorden en zuiden; zo zullen door jou, en door je zaad gezegend worden alle families op de bloedrode grond;   14. Ta descendance deviendra nombreuse comme la poussière du sol, tu déborderas à l'occident et à l'orient, au septentrion et au midi, et tous les clans de la terre se béniront par toi et par ta descendance.  

King James Bible . And thy seed shall be as the dust of the earth, and thou shalt spread abroad to the west, and to the east, and to the north, and to the south: and in thee and in thy seed shall all the families of the earth be blessed.
Luther-Bibel . 14 Und dein Geschlecht soll werden wie der Staub auf Erden, und du sollst ausgebreitet werden gegen Westen und Osten, Norden und Süden, und durch dich und deine Nachkommen sollen alle Geschlechter auf Erden gesegnet werden.

Tekstuitleg van Gn 28,14 . Dit vers Gn 28,14 telt 15 (3 X 5) woorden en 65 (5 X 13) letters . De getalwaarde van Gn 28,14 is 3816 (2 X 2 X 2 X 3 X 3 X 53) .

10. wënibhërëkhû (en zij zullen gezegend worden) . Verwijzing : bârakh (zegenen, loven, prijzen) , zie Ps 113,2 . Nifal perfectum derde persoon meervoud . In drie verzen in de bijbel : (1) Gn 12,3 . (2) Gn 18,18 . (3) Gn 28,14 .


Gn 28,15 - Gn 28,15 : Jakob in Betel -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -- Gn 28,10-22 -- Gn 28,10 - Gn 28,11 - Gn 28,12 - Gn 28,13 - Gn 28,14 - Gn 28,15 - Gn 28,16 - Gn 28,17 - Gn 28,18 - Gn 28,19 - Gn 28,20 - Gn 28,21 - Gn 28,22 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
15kai idou egô meta sou diafulassôn se en tè odô pasè ou ean poreuthès kai apostrepsô se eis tèn gèn tautèn oti ou mè se egkatalipô eôs tou poièsai me panta osa elalèsa soi 15 et ero custos tuus quocumque perrexeris et reducam te in terram hanc nec dimittam nisi conplevero universa quae dixi    15 En zie, Ik ben met u, en Ik zal u behoeden overal, waarheen gij trekken zult, en Ik zal u wederbrengen in dit land; want Ik zal u niet verlaten, totdat Ik zal gedaan hebben, hetgeen Ik tot u gesproken heb.   [15] Ik ben met u; Ik zal u behoeden waar u ook bent, en u terugvoeren naar dit land. Want Ik zal u niet verlaten tot Ik mijn belofte heb vervuld.’  [15] Ikzelf sta je ter zijde, ik zal je overal beschermen, waar je ook heen gaat, en ik zal je naar dit land terugbrengen; ik zal je niet alleen laten tot ik gedaan heb wat ik je heb beloofd.’  15 ziehier, ik ben met je, wáken zal ik over je, overal waar je gaat en je doen terugkeren op deze bloedrode grond; nee, ik zal je niet verlaten totdat ik echt heb gedaan wat ik tot jou heb gesproken!  15. Je suis avec toi, je te garderai partout où tu iras et te ramènerai en ce pays, car je ne t'abandonnerai pas que je n'aie accompli ce que je t'ai promis.

King James Bible . [15] And, behold, I am with thee, and will keep thee in all places whither thou goest, and will bring thee again into this land; for I will not leave thee, until I have done that which I have spoken to thee of.
Luther-Bibel . 15 Und siehe, ich bin mit dir und will dich behüten, wo du hinziehst, und will dich wieder herbringen in dies Land. Denn ich will dich nicht verlassen, bis ich alles tue, was ich dir zugesagt habe.

Tekstuitleg van Gn 28,15 .


Gn 28,16 - Gn 28,16 : Jakob in Betel -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -- Gn 28,10-22 -- Gn 28,10 - Gn 28,11 - Gn 28,12 - Gn 28,13 - Gn 28,14 - Gn 28,15 - Gn 28,16 - Gn 28,17 - Gn 28,18 - Gn 28,19 - Gn 28,20 - Gn 28,21 - Gn 28,22 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
16kai exègerthè iakôb apo tou upnou autou kai eipen oti estin kurios en tô topô toutô egô de ouk èdein  16 cumque evigilasset Iacob de somno ait vere Dominus est in loco isto et ego nesciebam     16 Toen nu Jakob van zijn slaap ontwaakte, zeide hij: Gewisselijk is de HEERE aan deze plaats, en ik heb het niet geweten! 
[16] Jakob werd wakker en riep uit: ‘Waarlijk, de heer is op deze plaats en ik wist het niet.’

[16] Toen werd Jakob wakker. ‘Dit is zeker,’ zei hij, ‘op deze plaats is de HEER aanwezig. Dat besefte ik niet.’ 
16 ¶ Jakob wordt wakker uit zijn slaap en zegt: waarlijk, is hier de ENE in dit oord; en ík onderkende het niet!   16. Jacob s'éveilla de son sommeil et dit : En vérité, Yahvé est en ce lieu et je ne le savais pas !  

King James Bible . [16] And Jacob awaked out of his sleep, and he said, Surely the LORD is in this place; and I knew it not.
Luther-Bibel . 16 Als nun Jakob von seinem Schlaf aufwachte, sprach er: Fürwahr, der HERR ist an dieser Stätte, und ich wusste es nicht!

Tekstuitleg van Gn 28,16 .


Gn 28,17 - Gn 28,17 : Jakob in Betel -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -- Gn 28,10-22 -- Gn 28,10 - Gn 28,11 - Gn 28,12 - Gn 28,13 - Gn 28,14 - Gn 28,15 - Gn 28,16 - Gn 28,17 - Gn 28,18 - Gn 28,19 - Gn 28,20 - Gn 28,21 - Gn 28,22 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
17kai efobèthè kai eipen ôs foberos o topos outos ouk estin touto all' è oikos theou kai autè è pulè tou ouranou  17 pavensque quam terribilis inquit est locus iste non est hic aliud nisi domus Dei et porta caeli     17 En hij vreesde, en zeide: Hoe vreselijk is deze plaats! Dit is niet dan een huis Gods, en dit is de poort des hemels!  [17] Hij werd bang en zei: ‘Ontzagwekkend is deze plaats! Dit kan niet anders zijn dan het huis* van God en de poort van de hemel.’   [17] Eerbied vervulde hem. ‘Wat een ontzagwekkende plaats is dit,’ zei hij, ‘dit is niets anders dan het huis van God, dit moet de poort van de hemel zijn!’  17 Hij wordt bevreesd en zegt: hoe vreeswekkend is dit oord!– dit is niet anders dan een huis van God, dit is de poort des hemels!   17. Il eut peur et dit : Que ce lieu est redoutable ! Ce n'est rien de moins qu'une maison de Dieu et la porte du ciel !  

King James Bible . [17] And he was afraid, and said, How dreadful is this place! this is none other but the house of God, and this is the gate of heaven.
Luther-Bibel . 17 Und er fürchtete sich und sprach: Wie heilig ist diese Stätte! Hier ist nichts anderes als Gottes Haus, und hier ist die Pforte des Himmels.

Tekstuitleg van Gn 28,17 .


Gn 28,18 - Gn 28,18 : Jakob in Betel -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -- Gn 28,10-22 -- Gn 28,10 - Gn 28,11 - Gn 28,12 - Gn 28,13 - Gn 28,14 - Gn 28,15 - Gn 28,16 - Gn 28,17 - Gn 28,18 - Gn 28,19 - Gn 28,20 - Gn 28,21 - Gn 28,22 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
18kai anestè iakôb to prôi kai elaben ton lithon on upethèken ekei pros kefalès autou kai estèsen auton stèlèn kai epecheen elaion epi to akron autès  18 surgens ergo mane tulit lapidem quem subposuerat capiti suo et erexit in titulum fundens oleum desuper    18 Toen stond Jakob des morgens vroeg op, en hij nam dien steen, dien hij tot zijn hoofdpeluw gelegd had, en zette hem tot een opgericht teken, en goot daar olie boven op.  [18] De volgende ochtend zette Jakob de steen waar hij met zijn hoofd op had gelegen, als een wijsteen* overeind en goot er olie over uit.  [18] De volgende morgen vroeg zette Jakob de steen die hij als hoofdsteun had gebruikt rechtop, en wijdde hem door er olie over uit te gieten.   18 (28:17) Vroeg in de morgen recht Jakob zijn schouders, hij neemt de steen die hij had neergelegd aan zijn hoofdeind en zet die neer als standkei; dan giet hij olie over haar hoofd.   18. Levé de bon matin, il prit la pierre qui lui avait servi de chevet, il la dressa comme une stèle et répandit de l'huile sur son sommet.  

King James Bible . [18] And Jacob rose up early in the morning, and took the stone that he had put for his pillows, and set it up for a pillar, and poured oil upon the top of it.
Luther-Bibel . 18 Und Jakob stand früh am Morgen auf und nahm den Stein, den er zu seinen Häupten gelegt hatte, und richtete ihn auf zu einem Steinmal und goss Öl oben darauf

Tekstuitleg van Gn 28,18 .


10. wë + act. qal imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud wajjâshèm (en hij plaatste) van het werkw. shâm (plaatsen, stellen)  . Taalgebruik in Tenakh : shâm (plaatsen, stellen) . Getalwaarde : shin = 21 of 300 , mem = 13 of 40 ; totaal : 34 (2 X 17) OF 340 (10 X 34) . Structuur : 3 - 4 . Tenakh (87) . Pentateuch (33) . Eerdere Profeten (36) . Latere Profeten (2) . 12 Kleine Profeten (2) . Geschriften (14) . Gn (14) : (1) Gn 2,8 . (2) Gn 4,15 . (3) Gn 22,6 . (4) Gn 22,9 . (5) Gn 24,9 . (6) Gn 28,11 . (7) Gn 28,18 . (8) Gn 30,36 . (9) Gn 31,21 . (10) Gn 33,2 . (11) Gn 37,34 . (12) Gn 41,42 . (13) Gn 47,26 . (14) Gn 48,20 .

12. matstsebhâh (gewijde steen, obelisk, zuil, opgerichte steen) . Taalgebruik in Tenakh : matstsebhâh (gewijde steen, obelisk, zuil, opgerichte steen) . getalwaarde : mem = 13 of 40 , tsade = 18 of 90 , beth = 2 , he = 5 ; totaal : 38 (2 X 19) OF 137 (priemgetal) . Structuur : 4 - 9 - 2 - 5 . Tenakh (11) : (1) Gn 28,18 . (2) Gn 28,22 . (3) Gn 31,13 . (4) Gn 31,45 . (5) Gn 35,14 . (6) Gn 35,20 . (7) Ex 24,4 . (8) Dt 16,22 . (9) 2 S 23,36 . (10) Hos 3,4 . (11) Zach 9,8 .

Gn 28,19 - Gn 28,19 : Jakob in Betel -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -- Gn 28,10-22 -- Gn 28,10 - Gn 28,11 - Gn 28,12 - Gn 28,13 - Gn 28,14 - Gn 28,15 - Gn 28,16 - Gn 28,17 - Gn 28,18 - Gn 28,19 - Gn 28,20 - Gn 28,21 - Gn 28,22 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
19kai ekalesen iakôb to onoma tou topou ekeinou oikos theou kai oulamlous èn onoma tè polei to proteron  19 appellavitque nomen urbis Bethel quae prius Luza vocabatur     19 En hij noemde den naam dier plaats Beth-el; daar toch de naam dier stad te voren was Luz.  [19] Hij noemde die plaats Betel; vroeger heette die stad Luz.  [19] Hij gaf die plaats de naam Betel;* vroeger heette het daar Luz.   19 Hij roept als naam uit voor dat oord: Bet El,– huis van God! maar eerst was de naam van die stad ‘Loez’.  19. A ce lieu, il donna le nom de Béthel, mais auparavant la ville s'appelait Luz. 

King James Bible . And he called the name of that place Bethel: but the name of that city was called Luz at the first.
Luther-Bibel . 19 und nannte die Stätte Bethel ; vorher aber hieß die Stadt Lus.

Tekstuitleg van Gn 28,19 . Dit vers Gn 28,19 telt 12 (2 X 2 X 3) woorden en 43 letters . De getalwaarde van Gn 28,19 is 3046 (2 X 1523) .

Gn 28,19.1. וַיִּקְרָא = wajjiqërâ´ (en hij riep, hij noemde) < prefix waw consecutivum + werkwoordvorm act. qal imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud van het werkwoord קָרָא = qârâ´ (roepen, noemen) . Taalgebruik in Tenakh : qârâ´ (roepen, heten) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , resj = 20 of 200 , aleph = 1 ; totaal : 40 of 301 . Structuur : 1 - 2 - 1 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (209) . Pentateuch (90) . Eerdere Profeten (81) . Latere Profeten (12) . 12 Kleine Profeten (1) . Geschriften (25) . Gn (55) .
- Grieks : act. ind. aor. 3de pers. enk. εκαλεσεν = ekalesen (hij riep) van het werkw. καλεω = kaleô (roepen, noemen) . Taalgebruik in het NT : kaleô (roepen) . Taalgebruik in de Septuaginta : kaleô (roepen) . Een vorm van καλεω = kaleô (roepen, noemen) in de LXX (512) , in het NT (148) .

kaleô (roepen) actief bijbel OT NT Mt Mc Lc Joh Hnd Br. Apk syn. ev. P. A. b.
act. ind. aor. 3de pers. enk. ekalesen 204 195 9 3 1 1     4   5  

- Ned. : roepen . Arabisch : قَالَ = qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Qoran : qâla (zeggen) . Aramees : קְרָא =qërâ´ (roepen) . D. : rufen . E. : to call . Fr. : appeler (Lat. . appellare - pellere : pousser , dringen ; aandringen , oproepen) . Grieks : καλεω = kaleô (roepen, noemen) . Taalgebruik in het NT : kaleô (roepen) . Hebreeuws : קָרָא = qârâ´ (roepen, heten) . Taalgebruik in Tenakh : qârâ´ (roepen, heten) . Lat. : vocare (vox = stem) . l (qâla) en r (qâra) liggen dicht bij elkaar . Orgaan van roepen is de stem ; zie Hebreeuws :קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik in Tenakh : qôl (stem) .

Gn 28,19.2. אֶת = ´èth (accusatief) . Taalgebruik in Tenakh : ´eth (accusatief) . Getalwaarde : aleph = 1 , thaw = 22 of 400 ; totaal : 23 OF 401 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 . Eerste en laatste letter van het Hebreeuwse alfabet . Tenakh (5699) . Pentateuch (2002) . Eerdere Profeten (1661) . Latere Profeten (860) . 12 Kleine Profeten (207) . Geschriften (967) . Gn (525) .

Gn 28,19.3. sj-m . שָׁם = sjâm (daar) OF שֵׁם = sjem (naam) . Taalgebruik in Tenakh : sjem (naam) . Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , mem = 13 of 40 ; totaal : 34 (2 X 17) of 340 (10 X 2 X 17) . Structuur : 3 - 4 . De som van de elementen is telkens 7 .
- Grieks : ονομα = onoma (naam) . Taalgebruik in het NT : onoma (naam) . Taalgebruik in de Septuaginta : onoma (naam) . Een vorm van ονομα = onoma (naam) in de LXX (1045) , in het NT (228) . Tenakh (684) . Pentateuch (190) . Eerdere Profeten (190) . Latere Profeten (136) . 12 Kleine Profeten (23) . Geschriften (145) . Gn (89) .
- Ned. : naam (zie het Griekse onoma zonder de begin o) . . stam : N ... M . Arabisch : اسم = ism (naam) . Taalgebruik in de Qoran : ism (naam) . D. : Name . Eng. : name . Fr. : nom . Grieks : ονομα = onoma (naam) . Taalgebruik in het NT : onoma (naam) . Hebr. שֵׁם = sjem (naam) . Taalgebruik in Tenakh : sjem (naam) . Lat. nomen .

Gn 28,19.1. - 3. וַיִּקְרָא אֶת שֵׁם = wajjiqërâ´ (èth) sjem (en hij noemde de naam) . Tenakh (4) : (1) Gn 28,19 . (2) Nu 11,34 . (3) Re 1,17 . (4) 1 K 16,24 .
- וַיִּקְרָא שֵׁם = wajjiqërâ´ sjem (en hij noemde de naam) . Bijbel (13) : (1) Gn 4,17 . (2) Gn 13,4 . (3) Gn 21,33 . (4) Gn 26,20 . (3) Gn 28,19 . (4) Gn 32,3 . (5) Ex 17,7 . (6) Nu 11,3 . (7) Nu 21,3 . (8) Joz 5,9 . (9) Job 42,14 . (10) 2 Kr 3,17 .

Gn 28,19.4. הַמַּקוֹם = hammâqôm (de plaats) < bepaald lidw. ha + מַקוֹם = maqôm (plaats, verblijfplaats) . Taalgebruik in Tenakh : maqôm (plaats, verblijfplaats) . Getalwaarde : mem = 13 of 40 , qoph = 19 of 100 , waw = 6 ; totaal : 51 (3 X 17) OF 186 (2 X 3 X 31) . Structuur : 4 - 1 - 6 - 4 . De som van de elementen is telkens 6 .Tenakh (114) . Pentateuch (51) . Eerdere Profeten (26) . Latere Profeten (21) . 12 Kleine Profeten (2) . Geschriften (14) .Gn (22) : (1) Gn 13,3 . (2) Gn 13,14 . (3) Gn 18,26 . (4) Gn 19,12 . (5) Gn 19,13 . (6) Gn 19,14 . (7) Gn 19,27 . (8) Gn 20,13 . (9) Gn 22,3 . (10) Gn 22,4 . (11) Gn 22,9 . (12) Gn 22,14 . (13) Gn 26,7 . (14) Gn 28,11 . (15) Gn 28,17 . (16) Gn 28,19 . (17) Gn 29,22 . (18) Gn 32,3 . (19) Gn 32,31 . (20) Gn 33,17 . (21) Gn 35,15 . (22) Gn 38,22 .
- Gr. τοπος = topos (plaats) . Taalgebruik in het NT : topos (plaats) . Taalgebruik in de LXX : topos (plaats) . Een vorm van τοπος = topos in de LXX (613) , in het NT (95) .
- Ned. : plaats . D. : Stätte . E. : place . Fr. : place . Grieks : τοπος = topos (plaats) . Taalgebruik in het NT : topos (plaats) . Hebreeuws : מַקוֹם = maqôm (plaats, verblijfplaats) . Taalgebruik in Tenakh : maqôm (plaats, verblijfplaats) . Lat. : locus .

Gn 28,19.3. - 4. שֵׁם הַמַּקוֹם = sjem hammâqôm (naam van de plaats) . Tenakh (16) : (1) Gn 22,14 . (2) Gn 28,19 . (3) Gn 32,3 . (4) Gn 32,31 . (5) Gn 33,17 . (6) Gn 35,15 . (7) Ex 17,7 . (8) Nu 11,3 . (9) Nu 11,34 . (10) Nu 21,3 . (11) Joz 5,9 . (12) Joz 7,26 . (13) Re 2,5 . (14) 2 S 5,20 . (15) 1 Kr 14,11 . (16) 2 Kr 20,26 .

Gn 28,19.1. - 4. וַיִּקְרָא אֶת שֵׁם הַמַּקוֹם = wajjiqërâ´ (èth) sjem hammaqôm (en hij noemde de naam van de plaats) . Tenakh (2) : (1) Gn 28,19 . (2) Nu 11,34 .
- וַיִּקְרָא שֵׁם הַמַּקוֹם = wajjiqërâ´ sjem hammaqôm (en hij noemde de naam van de plaats) . Tenakh (5) : (1) Gn 32,3 . (2) Ex 17,7 . (3) Nu 11,3 . (4) Nu 21,3 . (5). Joz 5,9 .

Gn 28,19.1. - 5. wajjiqërâ´ sjem hammâqôm hahû´ (en de naam van die plaats heet) . Verwijzing : qârâ´ (roepen, heten) , zie Joz 5,9 . In vijf verzen in de bijbel : (1) Gn 28,19 (´èth) . (2) Gn 32,3 . (3) Nu 11,3 . (4) Nu 11,34 (+ ´èth) . (5) Joz 5,9 .

Gn 28,19.6. - 7. בֵּית אֵל = be(j)th ´el (huis van God = Betel) . Tenakh (39) . Gn (8) : (1) Gn 12,8 . (2) Gn 13,3 . (3) Gn 28,19 . (4) Gn 31,13 . (5) Gn 31,13 . (6) Gn 35,6 . (7) Gn 35,7 . (8) Gn 35,15 . Joz (6) . Re (4) . 1 S (3) . 1 K (2) . 2 K (6) : (1) 2 K 2,2 . (2) 2 K 2,3 . (3) 2 K 2,23 . (4) 2 K 10,29 . (5) 2 K 23,4 . (6) 2 K 23,17 . 1 Kr (2) . 12 Kleine Profeten (6) . Re (4) : (1) Re 1,22 . (2) Re 4,5 . (3) Re 9,46 . (4) Re 21,2 . Ook nog Tenakh (7) : (1) Gn 35,1 . (2) Re 20,18 . (3) Re 20,26 . (4) Re 20,31 . (5) Ezr 2,28. (6) Neh 7,32 . (7) Am 4,4 .



Gn 28,20 - Gn 28,20 : Jakob in Betel -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -- Gn 28,10-22 -- Gn 28,10 - Gn 28,11 - Gn 28,12 - Gn 28,13 - Gn 28,14 - Gn 28,15 - Gn 28,16 - Gn 28,17 - Gn 28,18 - Gn 28,19 - Gn 28,20 - Gn 28,21 - Gn 28,22 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
20kai èuxato iakôb euchèn legôn ean è kurios o theos met' emou kai diafulaxè me en tè odô tautè è egô poreuomai kai dô moi arton fagein kai imation peribalesthai  20 vovit etiam votum dicens si fuerit Deus mecum et custodierit me in via per quam ambulo et dederit mihi panem ad vescendum et vestem ad induendum    20 En Jakob beloofde een gelofte, zeggende: Wanneer God met mij geweest zal zijn, en mij behoed zal hebben op dezen weg, dien ik reize, en mij gegeven zal hebben brood om te eten, en klederen om aan te trekken;   [20] Jakob legde de volgende gelofte af: ‘Als God met mij is en mij beschermt op de reis die ik nu onderneem, als Hij mij voedsel geeft om te eten en kleding om mij te bedekken,  [20] Daarna legde hij een gelofte af: ‘Als God mij ter zijde staat en mij op deze reis beschermt, als hij mij brood te eten geeft en kleren aan mijn lichaam,   20 Dan belooft Jakob een belofte en zegt: als God met mij zal wezen en mij bewaren zal op deze weg die ik nu ga en mij zal geven brood om te eten en een gewaad om aan te trekken,   20. Jacob fit ce vœu : Si Dieu est avec moi et me garde en la route où je vais, s'il me donne du pain à manger et des habits pour me vêtir, 

King James Bible . [20] And Jacob vowed a vow, saying, If God will be with me, and will keep me in this way that I go, and will give me bread to eat, and raiment to put on,
Luther-Bibel . 20 Und Jakob tat ein Gelübde und sprach: Wird Gott mit mir sein und mich behüten auf dem Wege, den ich reise, und mir Brot zu essen geben und Kleider anzuziehen

Tekstuitleg van Gn 28,20 .


Gn 28,21 - Gn 28,21 : Jakob in Betel -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -- Gn 28,10-22 -- Gn 28,10 - Gn 28,11 - Gn 28,12 - Gn 28,13 - Gn 28,14 - Gn 28,15 - Gn 28,16 - Gn 28,17 - Gn 28,18 - Gn 28,19 - Gn 28,20 - Gn 28,21 - Gn 28,22 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
21kai apostrepsè me meta sôtèrias eis ton oikon tou patros mou kai estai moi kurios eis theon  21 reversusque fuero prospere ad domum patris mei erit mihi Dominus in Deum     21 En ik ten huize mijns vaders in vrede zal wedergekeerd zijn; zo zal de HEERE mij tot een God zijn!   [21] en als ik ongedeerd naar mijn ouderlijk huis terugkeer, dan zal de heer mijn God zijn.   [21] en als ik veilig terugkom bij mijn verwanten, dan zal de HEER mijn God zijn.   21 en ik in vrede zal zijn teruggekeerd naar het huis van mijn vader,– wezen zal de ENE mij tot God!–   21. si je reviens sain et sauf chez mon père, alors Yahvé sera mon Dieu 

King James Bible . [21] So that I come again to my father's house in peace; then shall the LORD be my God:
Luther-Bibel . 21 und mich mit Frieden wieder heim zu meinem Vater bringen, so soll der HERR mein Gott sein.

Tekstuitleg van Gn 28,21 .


Gn 28,22 - Gn 28,22 : Jakob in Betel -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Gn (Genesis) -- Gn 28 -- Gn 28,1- 9 -- Gn 28,10-22 -- Gn 28,10 - Gn 28,11 - Gn 28,12 - Gn 28,13 - Gn 28,14 - Gn 28,15 - Gn 28,16 - Gn 28,17 - Gn 28,18 - Gn 28,19 - Gn 28,20 - Gn 28,21 - Gn 28,22 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
22kai o lithos outos on estèsa stèlèn estai moi oikos theou kai pantôn ôn ean moi dôs dekatèn apodekatôsô auta soi . 22 et lapis iste quem erexi in titulum vocabitur Domus Dei cunctorumque quae dederis mihi decimas offeram tibi     22 En deze steen, dien ik tot een opgericht teken gezet heb, zal een huis Gods wezen, en van alles, wat Gij mij geven zult, zal ik U voorzeker de tienden geven!
 
[22] En deze steen, die ik als heilige steen opricht, zal het huis van God zijn; en van alles wat U mij schenkt, zal ik U tienden geven.’   [22] Deze steen die ik gewijd heb, zal dan een huis van God worden – en ik beloof dat ik u dan een tiende deel zal afstaan van alles wat u mij geeft.’  22 en deze steen die ik als standkei heb neergezet zal wezen een huis van God; al wat gij mij zult geven zal ik vertienen, ja vertienen voor u!   22. et cette pierre que j'ai dressée comme une stèle sera une maison de Dieu, et de tout ce que tu me donneras je te payerai fidèlement la dîme.  

King James Bible . [22] And this stone, which I have set for a pillar, shall be God's house: and of all that thou shalt give me I will surely give the tenth unto thee.
Luther-Bibel . 22 Und dieser Stein, den ich aufgerichtet habe zu einem Steinmal, soll ein Gotteshaus werden; und von allem, was du mir gibst, will ich dir den Zehnten geben.

Tekstuitleg van Gn 28,22 .

5. matstsebhâh (gewijde steen, obelisk, zuil, opgerichte steen) . Taalgebruik in Tenakh : matstsebhâh (gewijde steen, obelisk, zuil, opgerichte steen) . getalwaarde : mem = 13 of 40 , tsade = 18 of 90 , beth = 2 , he = 5 ; totaal : 38 (2 X 19) OF 137 (priemgetal) . Structuur : 4 - 9 - 2 - 5 . Tenakh (11) : (1) Gn 28,18 . (2) Gn 28,22 . (3) Gn 31,13 . (4) Gn 31,45 . (5) Gn 35,14 . (6) Gn 35,20 . (7) Ex 24,4 . (8) Dt 16,22 . (9) 2 S 23,36 . (10) Hos 3,4 . (11) Zach 9,8 .



Groot Dictee 2007 . Dicteetekst . De ladder naar lust . Zie webpagina http://grootdictee.nps.nl/page/dicteetekst?jaar=2007 .

Na het verorberen van de laatste schep hete bliksem – een brijige stamppot, in den beginne gecreëerd door een chef-kok die ten eeuwigen dage het ovenvuur na aan de schenen moet worden gelegd – nam mijn vader zijn bijbel ter hand.

‘Jakobs droom te Betel, Genesis 28 vers 12. De jakobsladder. Jakob gaat slapen met zijn hoofd op een steen en ziet in zijn droom een ladder waarover engelen op en neer gaan’, zei hij onderwijzend tegen de kleintjes.

‘God staat boven aan de ladder en belooft hem het land waarop hij ligt. Daarna wordt de steen door Jakob geolied.’ Mijn oudste broer fluisterde: ‘Die zevenslaper heeft zo dadelijk geen brillantine meer nodig.’

Ik stelde me intussen voor dat ik neergevlijd, doezelend in de exquise, zurige sfeer van winterkost, met mijn hoofd boven op de grote kei lag die in onze schuur het vat afdekte waarin melkzuurbacteriën tekeergingen in fijngesneden wittekool.

Jaren later, toen mijn vaders Schriftlezing allang was verstomd, zag ik de oudtestamentische scène luchthartig geïnterpreteerd terug in een plafondschildering in het bisschoppelijk paleis van Udine.

In Tiepolo’s Bijbelse werk ‘De droom van Jakob’ ontwaarde ik wat ik van jongs af aan al vermoedde: dat deze gedweeë wezens allerminst onzijdig zijn, maar beschikken over mollige vrouwenkuiten.

Bij een enkele vieve engel zag je zelfs, klip-en-klaar in de roze schemer van de opwaaiende gewaden, dat het soigneren van het schaamhaar nog niet tot het koninkrijk der hemelen was doorgedrongen.

Het waren geen Godsgezanten, maar bacchanten, ladderzat op weg naar de furieuze, in het uitdeinend heelal weerkaatsende geluidsorgie van Jimi Hendrix, de meester van de gitaarriff, die ziel en zaligheid uit zijn schrepele lichaam perste.


1proskalesamenos de isaak ton iakôb eulogèsen auton kai eneteilato autô legôn ou lèmpsè gunaika ek tôn thugaterôn chanaan2anastas apodrathi eis tèn mesopotamian eis ton oikon bathouèl tou patros tès mètros sou kai labe seautô ekeithen gunaika ek tôn thugaterôn laban tou adelfou tès mètros sou3o de theos mou eulogèsai se kai auxèsai se kai plèthunai se kai esè eis sunagôgas ethnôn4kai dôè soi tèn eulogian abraam tou patros mou soi kai tô spermati sou meta se klèronomèsai tèn gèn tès paroikèseôs sou èn edôken o theos tô abraam5kai apesteilen isaak ton iakôb kai eporeuthè eis tèn mesopotamian pros laban ton uion bathouèl tou surou adelfon de rebekkas tès mètros iakôb kai èsau6eiden de èsau oti eulogèsen isaak ton iakôb kai apôcheto eis tèn mesopotamian surias labein eautô ekeithen gunaika en tô eulogein auton kai eneteilato autô legôn ou lèmpsè gunaika apo tôn thugaterôn chanaan7kai èkousen iakôb tou patros kai tès mètros autou kai eporeuthè eis tèn mesopotamian surias8kai eiden èsau oti ponèrai eisin ai thugateres chanaan enantion isaak tou patros autou9kai eporeuthè èsau pros ismaèl kai elaben tèn maeleth thugatera ismaèl tou uiou abraam adelfèn nabaiôth pros tais gunaixin autou gunaika10kai exèlthen iakôb apo tou freatos tou orkou kai eporeuthè eis charran11kai apèntèsen topô kai ekoimèthè ekei edu gar o èlios kai elaben apo tôn lithôn tou topou kai ethèken pros kefalès autou kai ekoimèthè en tô topô ekeinô12kai enupniasthè kai idou klimax estèrigmenè en tè gè ès è kefalè afikneito eis ton ouranon kai oi aggeloi tou theou anebainon kai katebainon ep' autès13o de kurios epestèrikto ep' autès kai eipen egô kurios o theos abraam tou patros sou kai o theos isaak mè fobou è gè ef' ès su katheudeis ep' autès soi dôsô autèn kai tô spermati sou14kai estai to sperma sou ôs è ammos tès gès kai platunthèsetai epi thalassan kai epi liba kai epi borran kai ep' anatolas kai eneulogèthèsontai en soi pasai ai fulai tès gès kai en tô spermati sou15kai idou egô meta sou diafulassôn se en tè odô pasè ou ean poreuthès kai apostrepsô se eis tèn gèn tautèn oti ou mè se egkatalipô eôs tou poièsai me panta osa elalèsa soi16kai exègerthè iakôb apo tou upnou autou kai eipen oti estin kurios en tô topô toutô egô de ouk èdein17kai efobèthè kai eipen ôs foberos o topos outos ouk estin touto all' è oikos theou kai autè è pulè tou ouranou18kai anestè iakôb to prôi kai elaben ton lithon on upethèken ekei pros kefalès autou kai estèsen auton stèlèn kai epecheen elaion epi to akron autès19kai ekalesen iakôb to onoma tou topou ekeinou oikos theou kai oulamlous èn onoma tè polei to proteron20kai èuxato iakôb euchèn legôn ean è kurios o theos met' emou kai diafulaxè me en tè odô tautè è egô poreuomai kai dô moi arton fagein kai imation peribalesthai21kai apostrepsè me meta sôtèrias eis ton oikon tou patros mou kai estai moi kurios eis theon22kai o lithos outos on estèsa stèlèn estai moi oikos theou kai pantôn ôn ean moi dôs dekatèn apodekatôsô auta soi .

1 vocavit itaque Isaac Iacob et benedixit praecepitque ei dicens noli accipere coniugem de genere Chanaan 2 sed vade et proficiscere in Mesopotamiam Syriae ad domum Bathuel patrem matris tuae et accipe tibi inde uxorem de filiabus Laban avunculi tui 3 Deus autem omnipotens benedicat tibi et crescere te faciat atque multiplicet ut sis in turbas populorum 4 et det tibi benedictiones Abraham et semini tuo post te ut possideas terram peregrinationis tuae quam pollicitus est avo tuo 5 cumque dimisisset eum Isaac profectus venit in Mesopotamiam Syriae ad Laban filium Bathuel Syri fratrem Rebeccae matris suae 6 videns autem Esau quod benedixisset pater suus Iacob et misisset eum in Mesopotamiam Syriae ut inde uxorem duceret et quod post benedictionem praecepisset ei dicens non accipies coniugem de filiabus Chanaan 7 quodque oboediens Iacob parentibus isset in Syriam 8 probans quoque quod non libenter aspiceret filias Chanaan pater suus 9 ivit ad Ismahelem et duxit uxorem absque his quas prius habebat Maeleth filiam Ismahel filii Abraham sororem Nabaioth 10 igitur egressus Iacob de Bersabee pergebat Haran 11 cumque venisset ad quendam locum et vellet in eo requiescere post solis occubitum tulit de lapidibus qui iacebant et subponens capiti suo dormivit in eodem loco 12 viditque in somnis scalam stantem super terram et cacumen illius tangens caelum angelos quoque Dei ascendentes et descendentes per eam 13 et Dominum innixum scalae dicentem sibi ego sum Dominus Deus Abraham patris tui et Deus Isaac terram in qua dormis tibi dabo et semini tuo 14 eritque germen tuum quasi pulvis terrae dilataberis ad occidentem et orientem septentrionem et meridiem et benedicentur in te et in semine tuo cunctae tribus terrae 15 et ero custos tuus quocumque perrexeris et reducam te in terram hanc nec dimittam nisi conplevero universa quae dixi 16 cumque evigilasset Iacob de somno ait vere Dominus est in loco isto et ego nesciebam 17 pavensque quam terribilis inquit est locus iste non est hic aliud nisi domus Dei et porta caeli 18 surgens ergo mane tulit lapidem quem subposuerat capiti suo et erexit in titulum fundens oleum desuper 19 appellavitque nomen urbis Bethel quae prius Luza vocabatur 20 vovit etiam votum dicens si fuerit Deus mecum et custodierit me in via per quam ambulo et dederit mihi panem ad vescendum et vestem ad induendum 21 reversusque fuero prospere ad domum patris mei erit mihi Dominus in Deum 22 et lapis iste quem erexi in titulum vocabitur Domus Dei cunctorumque quae dederis mihi decimas offeram tibi