- Hebreeuwse tekst : http://www.mechon-mamre.org/p/pt/pt3001.htm.
- Griekse tekst - Septuaginta : http://www.myriobiblos.gr/bible/ot/chapter.asp?book=28&page=1. Griekse tekst - Septuaginta.
- Vulgata : http://www.intratext.com/IXT/LAT0001/_PJD.HTM. Vulgata .
- Statenvertaling : http://www.statenvertaling.net/bijbel/hoog/1.html. Statenvertaling.
- Willibrordvertaling : http://www.willibrordbijbel.nl/?p=page&i=31519,31535. Willibrordvertaling.
- De Nieuwe Vertaling : http://www.willibrordbijbel.nl/?p=page&i=31519,31535. De Nieuwe Vertaling.
- De Naardense bijbel : http://naardensebijbel.nl/zoek.php. De Naardense bijbel.
- Bible de Jérusalem : http://www.lexilogos.com/bible_multilingue.htm. Bible de Jérusalem.
- King James Bible : http://quod.lib.umich.edu/cgi/k/kjv/kjv-idx?type=DIV1&byte=2578814. King James Bible.
- Luther Bibel : http://www.die-bibel.de/online-bibeln/luther-bibel-1984/bibeltext/bibelstelle/hOOGLIEd/bibel/text/lesen/ch/6780ad61ce1af04d1170c7f8b3aa3769/ Luther Bibel.
Uitleg hoofdstuk per hoofdstuk : - Hl
1 - Hl 2 -
Hl 3 - Hl
4 - Hl 5 -
Hl 6 - Hl
7 - Hl 8 -
Uitleg vers per vers : - Hl 1,1 - Hl 1,2 - Hl 1,3 - Hl 1,4 - Hl 1,5 - Hl 1,6 - Hl 1,7 - Hl 1,8 - Hl 1,9 - Hl 1,10 - Hl 1,11 - Hl 1,12 - Hl 1,13 - Hl 1,14 - Hl 1,15 - Hl 1,16 - Hl 1,17 -
Overzicht van Tenach : Tenach
: overzicht , Tenach
: taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -
, Tenach
: commentaar ,
Overzicht van Septuaginta : Septuaginta
: overzicht , Septuaginta
: taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , Septuaginta
: commentaar ,
http://www.bible-history.com/isbe/ | http://www.sacrednamebible.com/kjvstrongs/index2.htm | Studiebijbel 3 | Luther-Bibel 1984 | Cahier biblique | King James Bible : (1) - |
bijbelvertalingen Lexilogos | De Griekse bijbel | bijbelweb | info-bible | interBible | http://www.diebibel.de/ |
1. LXX , Griekse tekst N.T. | 2. Vulgata | Arabisch : http://wjsn.home.xs4all.nl/arab.htm | 4. Statenvertaling | 5. Willibrordvertaling | 6. Nieuwe Vertaling | 7. http://naardensebijbel.nl/zoek.php. |
8. Bible de Jérusalem | 9. Statenvertaling | 10. King James Bible - King James Bible | 11. Luther-Bibel | liturgische lezing |
Frontpagina van de brochure citaat van vers 6:2 en 6:3 in kalligrafisch Hebreeuws.
Hl 1,1 - Hl 1,1 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. Cant.1
[1] The song of songs, which is Solomon's.
Luther-Bibel. 11Das Hohelied Salomos.
Ik zeg dat koning Shlomo profetisch zag dat Israël in de toekomst ballingschap na ballingschap, vernietiging na vernietiging zal ondergaan, en zij zullen in ballingschap rouwen om hun oorspronkelijke glorie, herinnerend aan de oorspronkelijke liefde waardoor zij van alle andere volken werden gescheiden, en zij zullen zeggen: 'Ik zal gaan en terugkeren naar mijn eerste man, want toen verging het mij beter dan nu', en zij zullen zich Zijn goedertierenheden en hun eigen waarde herinneren, en de goede dingen die hun in het eschaton beloofd zijn. En Shlomo schreef deze sefer profetisch, in de taal van een weduwe vrouw die verlangt naar haar man, 'die zich vastklampt aan haar geliefde', zich herinnerend hoe ze van hem hield in haar jeugd, en [zij] haar tekortkomingen toegeeft. En zelfs haar Geliefde is gepijnigd door haar pijn, en herinnert zich de goedheid van haar jeugd, de koddigheid van haar schoonheid en de kwaliteit van haar daden, waarin Hij in intense liefde met haar verbonden was, en Hij vertelt haar dat Hij haar verdriet niet moedwillig brengt, en dat ze ook niet permanent is weggestuurd, want zij is nog steeds Zijn vrouw, en Hij haar man, en Hij zal in de toekomst tot haar terugkeren." Het lied der liederen dat van Shlomo is. Onze rabbijnen leerden: 'Elke Shlomo (omdat ze niet konden uitleggen waarom [de Schrift] zijn vader niet zoals het deed in Mishlei en Koheles) genoemd in Shir Hashirim is heilig [=verwijst naar God], de Koning aan Wie vrede שָׁלוֹם toebehoort. Het is een lied dat boven alle andere liederen die werd gereciteerd aan de Heilige, Gezegend Is Hij, door Zijn vergadering en Zijn volk, de gemeente van Yisroel. Rabbi Akiva zei: "De wereld was nooit zo waardig als op de dag dat Shir Hashirim aan Yisroel werd gegeven, want alle Geschriften zijn heilig, maar Shir Hashirim is de heiligste van de heiligen." Rabbi Elazar zoon Azaryah zei: "Waarmee kan dit vergeleken worden? Aan een koning die een se'ah van tarwe nam en aan een bakker gaf. Hij zei tegen hem: 'Haal voor mij zoveel fijn meel, zoveel zemelen, zoveel grove zemelen, en produceer er genoeg fijn meel uit voor één brood, gezeefd en superieur.' Evenzo zijn alle Geschriften heilig, maar Shir Hashirim is de heiligste der want het bestaat allemaal uit angst voor de Hemel en de aanvaarding van het juk van Zijn koninkrijk."
De constructie van de zin in 9 en 8 letters is misschien niet toevallig. Het Hooglied bevat 117 (13 X 9) verzen, 1251 (139 X 9) woorden en 5148 (572 X 9) letters. Het getal 9 is het hoogste getal van de reeks 1-9. En wat de 8 betreft het Hooglied bevat 8 hoofdstukken.
-
Er valt nog meer te vertellen. Hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2 omvatten elk 17 verzen. Dit geeft aanleiding om het aantal verzen per hoofdstuk nader te bekijken.
- (H1): 17. (H2): 17. (H3): 11. (H4): 16. (H 5): 16. (H 6): 12. (H7): 14. (H8): 14. Er zit een bepaalde ordening in het aantal verzen per hoofdstuk. H1 + H2: 17 + 17. H4 + H5: 16 + 16. H7 + H8: 14 + 14. Tenslotte H3 + H6: 11 + 12. Waarom deze indeling van het aantal verzen, zal later moeten blijken.
Hl 1,1.1. שִׁ֥יר (= sjîr: zang, gezang, lied; zn mann enk).
De getalswaarde van sjîr is (21 + 10 + 20 = 51 of (3 X 17). Daar is die 17 weer. Ofschoon de naam JHWH niet in het Hooglied voorkomt, duikt het getal 17 vanaf het begin op: het aantal letters van het eerste vers; een veelvoud van het getal 17 in de getalswaarde van het eerste woord van het eerste vers (51 of 3 X 17) en het aantal verzen van het eerste hoofdstuk.
Het Hebreeuwse sjîr en het Nederlandse zang beginnen elk met een s-klank. Daarom mijn voorkeur om zang (E: song) te gebruiken, ofschoon gezang beter Nederlands zal zijn. Een synoniem is lied. De omgekeerde volgorde van de letters geeft ריש (= resj: hoofd), de twintigste letter van het alfabet. Heeft de dichter met opzet ervoor gezorgd dat elk woord van het vers een sjin heeft. Om het zingen of de zang (beginnend met z) te beklemtonen? Is het daarom dat de naam Salomo (beginnend met sjîn) hier opduik tetwijl het misschien ook David had kunnen zijn?
De r van sjir en de ng van zang op het einde van het woord blijven wat natrillen.
Het woord sjîr roept bij me het werkwoord tsielpen van de mussen op; de r en de l zijn twee lingualen; de klank ligt dicht bij elkaar. Als het Hooglied een zang bij uitstek zou zijn, dan zouden we eerder de voorkeur geven aan de zang van een nachtegaal dan aan het getsielp van mussen.
Hl 1,1.2. הַשִּׁירִ֖ים (= hasjîrîm: zangen, liederen, gezangen; prefix bep lidw wa + zn nw mann mv stat absol van het zn שִׁ֥יר = sjîr: zang, gezang, lied; zn mann enk). Vaak wordt in verschillende talen het meervoud van naamwoorden gevormd door een -m (occusief labiaal) of n (occulief dentaal). Door het sluiten met m of n is hoorbaar dat het naamwoord meervoud gesloten wordt (absolute vorm).
Hl 1,1.1.-2. שִׁ֥יר הַשִּׁירִ֖ים (= sjîr hasjîrim: het lied van de liederen / de zang van de gezangen). LXX: Ἆισμα ᾀσμάτων (= aisma asmatôn). Vulg: canticum canticorum. De genitief zou de superlatief kunnen weergeven: het beste lied, het lied bij uitmuntendheid. Het lied dat met kop en schouders uitsteekt boven de andere liederen. Bij het woord sjîr staat geen bepaald lidwoord. Zouden we ook kunnen lezen: een zang van de gezangen. Psalmen zijn b.v. ook zangen, gezangen, liederen. Wanneer werd deze titel aan het boek gegeven? Enige voorzichtigheid moet wel gehanteerd worden. Hedentendage gebeurt het wel eens dat men zegt: dit is het beste lied van de eeuw, terwijl de eeuw nog maar voor een kwart voorbij is en er nog driekwart in het verschiet ligt. Toen het Hooglied verscheen waren nog niet alle boeken van Tenach verschenen, en de canon van Tenach werd door de Rabbi's pas in de eerste eeuw na Chr. vastgelegd. En had de autoriteit Rabbi Aqiba geen forse taal gebruikt om het Hooglied in de joodse canon op te nemen, dan stond Hooglied er niet in. Of moeten we denken dat vers 1 een titelvers is, dat later werd toegevoegd?
Hl 1,1.3. אֲשֶׁר (= ´äsjèr: die, dat; betrekk vnw). Dit betrekkelijk voornaamwoord komt maar 1X voor in Hooglied. Zijn verkorte vorm is de שִ (= sjin), de middelste letter van het betrekkelijk voornaamwoord. Het wordt als prefix aan het volgende woord gehecht. In het vervolg van het Hooglied wordt niet 'asjèr, maar de verkorte vorm sjin gebruikt. In dit vers heeft sjîr en 'asjer de letters sjin en resj gemeenschappelijk, en wel in het eerste en derde woord van het vers, telkens bij het begin van het eerste en het tweede deel van het vers.
Hl 1,1.4. לִשְׁלֹמֹֽה (= lisjlomoh: van / voor Salomo; prefix voorzetsel le + zn mann enk eigennaam שְׁלֹמֹה = sjelomoh: Salomo). Tenach (2): (1) Hl 1,1. (2) De לִ (= l / lamed) is een prefix. Het heeft veelvuldige betekenissen; o.a. van, voor. Salomo verwijst naar de wijze koning, de zoon van David. In het woord Salomo zitten de medeklinkers S-l-m, een woord dat vrede betekent. De woorden hasjîrîm en lisjlomoh hebben de letters sjin en mem gemeenschappelijk, en wel in het tweede en vierde woord van het vers, telkens bij het einde van het eerste en het tweede deel van het vers. sjîn = 21, mem = 13; totaal: 34 (2 X 17).
Toch nog enkele bemerkingen. De indeling van de bijbel in verzen gebeurde pas in de Late Middeleeuwen. De versindeler moet een goede kennis van de tekst hebben gehad. Het blijft toch nog altijd een interpretatie, die ook onze interpretatie sterk beinvloedt. We zouden de tekst moeten kunnen lezen zonder klinkers en leestekens, zonder indeling van verzen. De tekst laat dan meerdere inteerpretaties toe terwijl de Masoretische tekst en de versindeling ons in een bepaalde interpretaatierichting duwt.
Hl 1,2 - Hl 1,2 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [2] Let him kiss me with the kisses of his mouth: for thy love is better than wine.
Luther-Bibel. 2 Er küsse mich mit dem Kusse seines Mundes;
denn deine Liebe ist lieblicher als Wein.
Tekstuitleg van Hl 1,2.
1. יִשָּׁקֵ֙נִי֙ (= jisjsjoqenî: laat hij mij kussen; act ind imperf / jiqtol 3de pers mann enk jussief van het wkw נשׁק = nâsjaq: kussen + suffix pers vnw 1ste pers mann enk nî). Jon (2): (1) Hl 1,2. (2)
Hl 1,3 - Hl 1,3 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [3] Because of the savour of thy good ointments thy name is as ointment poured forth, therefore do the virgins love thee.
Luther-Bibel. 3 Es riechen deine Salben köstlich;
dein Name ist eine ausgeschüttete Salbe, darum lieben dich die Mädchen.
Tekstuitleg van Hl 1,3.
Hl 1,4 - Hl 1,4 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [4] Draw me, we will run after thee: the king hath brought me into his chambers: we will be glad and rejoice in thee, we will remember thy love more than wine: the upright love thee.
Luther-Bibel. 4 Zieh mich dir nach, so wollen wir laufen.
Der König führte mich in seine Kammern. Wir wollen uns freuen und fröhlich sein über dich; wir preisen deine Liebe mehr als den Wein. Herzlich lieben sie dich.
Tekstuitleg van Hl 1,4. Het eerste versdeel bestaat uit 3 woorden van elk 5 letters.
1. מָשְׁכֵ֖נִי (= masjkhenî: trek mij; wkw act imperat 2de pers mann enk van het wkw משׁך = mâsjakh: gaan, trekken + pers 1ste pers enk). Tenach (5). (1) Lv 15,31 (mijn woning / tabernakel; zn misjëkân: woning van het wkw שָׁכַן = sjâkhan: wonen + pers vnw 1ste pers enk). (2) Lv 26,11; idem als 1. (3) Ez 37,27. idem als 1. (4) Ps 46,5. idem als 1. (5) Hl 1,4.2. אַחֲרֶיך (= 'achärèkhâh: achter jou; voorzetsel stat constr van het voorzetsel אַחַ֫ר = 'achar: achter + pers vnw 2de pers mann enk). Tenach (1): Hl 1,4.
3. נָּרוּצָה (= narûtsâh: laten wij rennen; wkw act 1ste pers mv cohort van het wkw רוץ = rûts: snel gaan, lopen, rennen). Tenach (1): Hl 1,4.
4. הֱבִיאַ֨נִי (= hèbhîja' nî: hij brengt mij; wkw act hifil perf 3de pers mann enk van het wkw בָּא = bâ´: gaan, komen + pers vnw 1ste pers enk). Tenach (4). (1) Hl 1,4. (2) Hl 2,4.
7. נָגִ֤ילָה (= nâgîlâh: laten wij ons verheugen; wkw act imperf / jiqtol 1ste pers mv cohortatief van het wkw גיל / גול = gîl / gûl: zich verheugen, vrolijk zijn, vrezen, galmen, weergalmen, klinken, weerklinken). Taalgebruik in Tenakh: gjl / gwl (zich verheugen, vrolijk zijn, vrezen). Getalswaarde: gimel = 3, lamad = 12 of 30 , jod = 10 , waw = 6 ; totaal : 25 (5²) / 21 (3 X 7) OF 43 / 39 (3 X 13). Structuur : 3 - 1 - 3 / 3 - 6 - 3. De som van de elementen is telkens 7 / 3. De verschillende werkwoorden kunnen verwantschap hebben: g-l (Hebr: גיל / גול = gîl / gûl), in g-l (Gr: αγαλλιαω = agalliaô), g-l en k-l (Ned: en, galmen en klinken). Tenach (3). (1) Js 25,9 . (2) Ps 118,24. (3) Hl 1,4.
8. וְנִשְׂמְחָה֙ (= wënishmëchâh : en laten wij ons verheugen; < prefix waw consecutivum + wkw act qal juqtol / imperfectum 1ste pers mv cohortatief van het wkw שְמָח = shamach: zich verheugen, opgewekt, vrolijk zijn). Taalgebruik in Tenach: shâmach (zich verheugen). Getalswaarde: shin = 21 of 300, mem = 13 of 40, chet = 8; totaal: 42 (2 X 3 X 7) OF 348 (2² X 3 X 29). Structuur: 3 - 4 - 8. De som van de elementen is telkens 6. Tenach (4). (1) Js 25,9 . (2) Ps 90,14. (3) Ps 118,24. (4) Hl 1,4.
7.-8. נָגִ֤ילָה וְנִשְׂמְחָה֙ (= nâgîlâh wënishmëchâh: laten wij ons verheugen en vrolijk zijn). Tenach (3). (1) Js 25,9 . (2) Ps 118,24. (3) Hl 1,4.
Hl 1,5 - Hl 1,5 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [5] I am black, but comely, O ye daughters of Jerusalem, as the tents of Kedar, as the curtains of Solomon.
Luther-Bibel. 5 Ich bin braun, aber gar lieblich,
ihr Töchter Jerusalems, wie die Zelte Kedars, wie die Teppiche Salomos.
Tekstuitleg van Hl 1,5. Het vers Hl 1,5.bevat 9 woorden en 42 (2³ X 7) letters.
1. שְׁחוֹרָ֤ה (= sjâchôrâh: zwart; bv nw vr enk). Te ach = Hl (1) : Hl 1,5.
2. אֲנִי (= ´änî: ik; pers vnw 1ste pers enk) Taalgebruik in Tenakh: ´änî (ik).
3. וְֽנָאוָ֔ה (=wënâwâh: en mooi; we verbindingswoord + bv nw vr enk van het bv nw נָאוָ֔ה = nâ'wèh: mooi). Tenach = Hl (1) : Hl 1,5.
- נָאוָ֔ה = nâ'wèh: mooi; bv nw vr enk). Tenach (9). Hl (3): (1) Hl 2,14. (2) Hl 4,3. (3) Hl 6,4.
4. בְּנ֖וֹת (= bënôth: dochter; zn vr mv stat construct van het zn בַת = bath: dochter). Taalgebruik in
Tenakh: bath
(dochter). Getalswaarde: beth = 2, thaw = 22 of 400 ; totaal: 24 (2³ X 3) OF 402 (2 X 3 X 67). Structuur: 2 - 4. De som van de elementen is telkens 6. Tenach (73). Hl (8). (1) Hl 1,5. (2) Hl 2,7. (3) Hl 3,5. (4) Hl 3,11. (5) Hl 5,8. (6) Hl 5,16. (7) Hl 6,9. (8) Hl 8,4.
- De letter aleph duidt het begin, initiatief, het scheppen aan. Aleph = 1 en duidt éénheid aan. De beth duidt de schepping aan. In het woord 'abh is schepper en schepping verenigd.´abh (vader) duidt tweeheid (vader - zoon/dochter) aan: de verwekker en de verwekte. De Hebreeuwse naam voor dochter is בַת = bath. Het woord begint met een beth, symbool voor tweede, het geschapene, het verwekte. De tweede letter is een thaw. Het is de laatste letter van het alfabet en heeft als getalswaarde 22 of 400. Het vaderschap zal zich voortzetten in alle volgende geslachten. Zo krijgt een vader een kleindochter, achterkleindochter enz... In het Arabisch wordt het verband tussen vader en zoon/dochter nog sterker gelegd dan in het Hebreeuws. De medeklinkers voor vader ('b) blijven behouden, gevolgd door een nun voor de zoon ('bn) en de vrouwelijke vorm van 'ibn nl. 'bnh (dochter) voor de dochter. In het Hebreeuws is bth wellicht ontstaan uit bnth. In het Latijn en het Frans wordt de verwantschap tussen zoon en dochter eveneens behouden: Latijn: filius (zoon), filia (dochter) ; Frans: fils (zoon), fille (dochter).
5. יְרוּשָׁלִָם (= jërûsjâlaim: Jeruzalem). Taalgebruik in Tenach: jërûsjâlaim (Jeruzalem). Getalswaarde: jod = 10, resj = 20 of 200, waw = 6, sjin = 21 of 300, lamed = 12 of 30, mem = 13 of 40; totaal: 82 (2 X 41) OF 586 (2 X 293). Structuur: 1 - 2 - 6 -3 - 3 - 4. Tenach (336). Hl (7). (1) Hl 1,5. (2) Hl 2,7. (3) Hl 3,5. (4) Hl 3,10. (5) Hl 5,8. (6) Hl 5,16. (7) Hl 8,4.
4..-5. "בְּנ֖וֹת יְרוּשָׁלִָ֑ם" (= bënôth jerûsâlâim: dochters van Jeruzalem). Tenach = Hl (6). (1) Hl 1,5. (2) Hl 2,7. (3) Hl 3,5. (4) Hl 5,8. (5) Hl 5,16. (6) Hl 8,4. Het is opmerkelijk dat dit alleen in Hooglied voorkomt.
6. כְּאָהֳלֵ֣י (= kâ'hole: als de tenten; partikel vn vergelijking ke + zn mann mv stat construct van het zn אֹ֫הֶל = 'ohèl: tent). Tenach = Hl (1) : Hl 1,5.
Hl 1,6 - Hl 1,6 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [6] Look not upon me, because I am black, because the sun hath looked upon me: my mother's children were angry with me; they made me the keeper of the vineyards; but mine own vineyard have I not kept.
Luther-Bibel.6 Seht mich nicht an, dass ich so braun bin;
denn die Sonne hat mich so verbrannt. Meiner Mutter Söhne zürnten mit mir. Sie haben mich zur Hüterin der Weinberge gesetzt; aber meinen eigenen Weinberg habe ich nicht behütet.
Tekstuitleg van Hl 1,6.
Hl 1,7 - Hl 1,7 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [7] Tell me, O thou whom my soul loveth, where thou feedest, where thou makest thy flock to rest at noon: for why should I be as one that turneth aside by the flocks of thy companions?
Luther-Bibel.7 Sage mir an, du, den meine Seele liebt,
wo du weidest, wo du ruhst am Mittag, damit ich nicht herumlaufen muss bei den Herden deiner Gesellen.
Tekstuitleg van Hl 1,7.
5. ´e(j)khâh (hoe). Taalgebruik in Tenakh : ´e(j)khâh (hoe). ajkh Tenakh (18). ´e(j)khâh (hoe). Tenakh (16) : (1) Dt 1,12. (2) Dt 7,17. (3) Dt 12,30. (4) Dt 18,21. (5) Dt 32,30. (6) Re 20,3. (7) 2 K 6,15. (8) Js 1,21. (9) Jr 8,8. (10) Jr 48,17. (11) Ps 73,11. (12) Hl 1,7. (13) Kl 1,1. (14) Kl 2,1. (15) Kl 4,1. (16) Kl 4,2.
7. ´e(j)khâh (hoe). Taalgebruik in Tenakh : ´e(j)khâh (hoe). ajkh Tenakh (18). ´e(j)khâh (hoe). Tenakh (16) : (1) Dt 1,12. (2) Dt 7,17. (3) Dt 12,30. (4) Dt 18,21. (5) Dt 32,30. (6) Re 20,3. (7) 2 K 6,15. (8) Js 1,21. (9) Jr 8,8. (10) Jr 48,17. (11) Ps 73,11. (12) Hl 1,7. (13) Kl 1,1. (14) Kl 2,1. (15) Kl 4,1. (16) Kl 4,2.
Hl 1,8 - Hl 1,8 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. 8Weißt du es nicht,
du Schönste unter den Frauen, so geh hinaus auf die Spuren der Schafe und weide deine Zicklein bei den Zelten der Hirten.
Luther-Bibel. [8] If thou know not, O thou fairest among women, go thy way forth by the footsteps of the flock, and feed thy kids beside the shepherds' tents.
Tekstuitleg van Hl 1,8.
Hl 1,9 - Hl 1,9 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [9] I have compared thee, O my love, to a company of horses in Pharaoh's chariots.
Luther-Bibel. 9 Ich vergleiche dich, meine Freundin,
einer Stute an den Wagen des Pharao.
Tekstuitleg van Hl 1,9.
Hl 1,10 - Hl 1,10 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [10] Thy cheeks are comely with rows of jewels, thy neck with chains of gold.
Luther-Bibel.
10 Deine Wangen sind lieblich mit den Kettchen
und dein Hals mit den Perlenschnüren. .
Tekstuitleg van Hl 1,10.
Hl 1,11 - Hl 1,11 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [11] We will make thee borders of gold with studs of silver.
Luther-Bibel.
11 Wir wollen dir goldene Kettchen machen
mit kleinen silbernen Kugeln.
Tekstuitleg van Hl 1,11.
Hl 1,12 - Hl 1,12 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [12] While the king sitteth at his table, my spikenard sendeth forth the smell thereof.
Luther-Bibel.12 Als der König sich herwandte,
gab meine Narde ihren Duft.
Tekstuitleg van Hl 1,12.
Hl 1,13 - Hl 1,13 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [13] A bundle of myrrh is my wellbeloved unto me; he shall lie all night betwixt my breasts.
Luther-Bibel. 13 Mein Freund ist mir ein Büschel Myrrhen,
das zwischen meinen Brüsten hängt.
Tekstuitleg van Hl 1,13.
Hl 1,14 - Hl 1,14 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [14] My beloved is unto me as a cluster of camphire in the vineyards of En-gedi.
Luther-Bibel.14 Mein Freund ist mir eine Traube von Zyperblumen
in den Weingärten von En-Gedi.
Tekstuitleg van Hl 1,14.
Hl 1,15 - Hl 1,15 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [15] Behold, thou art fair, my love; behold, thou art fair; thou hast doves' eyes.
Luther-Bibel. 15 Siehe, meine Freundin, du bist schön;
schön bist du, deine Augen sind wie Taubenaugen.
Tekstuitleg van Hl 1,15.
Hl 1,16 - Hl 1,16 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [16] Behold, thou art fair, my beloved, yea, pleasant: also our bed is green.
Luther-Bibel. 16 Siehe, mein Freund, du bist schön und lieblich.
Unser Lager ist grün.
Tekstuitleg van Hl 1,16.
Hl 1,17 - Hl 1,17 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. 17] The beams of our house are cedar, and our rafters of fir.
Luther-Bibel. 17 Die Balken unserer Häuser sind Zedern,
unsere Täfelung Zypressen.
Tekstuitleg van Hl 1,17.
MT
א שִׁיר הַשִּׁירִים, אֲשֶׁר לִשְׁלֹמֹה. | 1 The song of songs, which is Solomon's. |
ב יִשָּׁקֵנִי מִנְּשִׁיקוֹת פִּיהוּ, כִּי-טוֹבִים דֹּדֶיךָ מִיָּיִן. | 2 Let him kiss me with the kisses of his mouth--for thy love is better than wine. |
ג לְרֵיחַ שְׁמָנֶיךָ טוֹבִים, שֶׁמֶן תּוּרַק שְׁמֶךָ; עַל-כֵּן, עֲלָמוֹת אֲהֵבוּךָ. | 3 Thine ointments have a goodly fragrance; thy name is as ointment poured forth; therefore do the maidens love thee. |
ד מָשְׁכֵנִי, אַחֲרֶיךָ נָּרוּצָה; הֱבִיאַנִי הַמֶּלֶךְ חֲדָרָיו, נָגִילָה וְנִשְׂמְחָה בָּךְ--נַזְכִּירָה דֹדֶיךָ מִיַּיִן, מֵישָׁרִים אֲהֵבוּךָ. {פ} | 4 Draw me, we will run after thee; the king hath brought me into his chambers; we will be glad and rejoice in thee, we will find thy love more fragrant than wine! sincerely do they love thee. {P} |
ה שְׁחוֹרָה אֲנִי וְנָאוָה, בְּנוֹת יְרוּשָׁלִָם; כְּאָהֳלֵי קֵדָר, כִּירִיעוֹת שְׁלֹמֹה. | 5 'I am black, but comely, O ye daughters of Jerusalem, as the tents of Kedar, as the curtains of Solomon. |
ו אַל-תִּרְאוּנִי שֶׁאֲנִי שְׁחַרְחֹרֶת, שֶׁשְּׁזָפַתְנִי הַשָּׁמֶשׁ; בְּנֵי אִמִּי נִחֲרוּ-בִי, שָׂמֻנִי נֹטֵרָה אֶת-הַכְּרָמִים--כַּרְמִי שֶׁלִּי, לֹא נָטָרְתִּי. | 6 Look not upon me, that I am swarthy, that the sun hath tanned me; my mother's sons were incensed against me, they made me keeper of the vineyards; but mine own vineyard have I not kept.' |
ז הַגִּידָה לִּי, שֶׁאָהֲבָה נַפְשִׁי, אֵיכָה תִרְעֶה, אֵיכָה תַּרְבִּיץ בַּצָּהֳרָיִם; שַׁלָּמָה אֶהְיֶה כְּעֹטְיָה, עַל עֶדְרֵי חֲבֵרֶיךָ. | 7 Tell me, O thou whom my soul loveth, where thou feedest, where thou makest thy flock to rest at noon; for why should I be as one that veileth herself beside the flocks of thy companions? |
ח אִם-לֹא תֵדְעִי לָךְ, הַיָּפָה בַּנָּשִׁים; צְאִי-לָךְ בְּעִקְבֵי הַצֹּאן, וּרְעִי אֶת-גְּדִיֹּתַיִךְ, עַל, מִשְׁכְּנוֹת הָרֹעִים. {פ} | 8 If thou know not, O thou fairest among women, go thy way forth by the footsteps of the flock and feed thy kids, beside the shepherds' tents. {P} |
ט לְסֻסָתִי בְּרִכְבֵי פַרְעֹה, דִּמִּיתִיךְ רַעְיָתִי. | 9 I have compared thee, O my love, to a steed in Pharaoh's chariots. |
י נָאווּ לְחָיַיִךְ בַּתֹּרִים, צַוָּארֵךְ בַּחֲרוּזִים. | 10 Thy cheeks are comely with circlets, thy neck with beads. |
יא תּוֹרֵי זָהָב נַעֲשֶׂה-לָּךְ, עִם נְקֻדּוֹת הַכָּסֶף. | 11 We will make thee circlets of gold with studs of silver. |
יב עַד-שֶׁהַמֶּלֶךְ, בִּמְסִבּוֹ, נִרְדִּי, נָתַן רֵיחוֹ. | 12 While the king sat at his table, my spikenard sent forth its fragrance. |
יג צְרוֹר הַמֹּר דּוֹדִי לִי, בֵּין שָׁדַי יָלִין. | 13 My beloved is unto me as a bag of myrrh, that lieth betwixt my breasts. |
יד אֶשְׁכֹּל הַכֹּפֶר דּוֹדִי לִי, בְּכַרְמֵי עֵין גֶּדִי. {ס} | 14 My beloved is unto me as a cluster of henna in the vineyards of En-gedi. {S} |
טו הִנָּךְ יָפָה רַעְיָתִי, הִנָּךְ יָפָה עֵינַיִךְ יוֹנִים. | 15 Behold, thou art fair, my love; behold, thou art fair; thine eyes are as doves. |
טז הִנְּךָ יָפֶה דוֹדִי אַף נָעִים, אַף-עַרְשֵׂנוּ רַעֲנָנָה. | 16 Behold, thou art fair, my beloved, yea, pleasant; also our couch is leafy. |
יז קֹרוֹת בָּתֵּינוּ אֲרָזִים, רחיטנו (רַהִיטֵנוּ) בְּרוֹתִים. | 17 The beams of our houses are cedars, and our panels are cypresses. |
ΑΣΜΑ ἆσμάτων, ὅ ἐστι τῷ Σαλωμών. 2 Φιλησάτω με ἀπὸ φιλημάτων στόματος αὐτοῦ, ὅτι ἀγαθοὶ μαστοί σου ὑπὲρ οἶνον, 3 καὶ ὀσμὴ μύρων σου ὑπὲρ πάντα τὰ ἀρώματα· μῦρον ἐκκενωθὲν ὄνομά σου. διὰ τοῦτο νεάνιδες ἠγάπησάν σε, 4 εἵλκυσάν σε, ὀπίσω σου εἰς ὀσμὴν μύρων σου δραμοῦμεν. εἰσήνεγκέ με ὁ βασιλεὺς εἰς τὸ ταμιεῖον αὐτοῦ. ἀγαλλιασώμεθα καὶ εὐφρανθῶμεν ἐν σοί· ἀγαπήσομεν μαστούς σου ὑπὲρ οἶνον· εὐθύτης ἠγάπησέ σε. 5 μέλαινά εἰμι ἐγὼ καὶ καλή, θυγατέρες ῾Ιερουσαλήμ, ὡς σκηνώματα Κηδάρ, ὡς δέρρεις Σαλωμών. 6 μὴ βλέψητέ με ὅτι ἐγώ εἰμι μεμελανωμένη, ὅτι παρέβλεψέ με ὁ ἥλιος· υἱοὶ μητρός μου ἐμαχέσαντο ἐν ἐμοί, ἔθεντό με φυλάκισσαν ἐν ἀμπελῶσιν· ἀμπελῶνα ἐμὸν οὐκ ἐφύλαξα. 7 ἀπάγγειλόν μοι ὃν ἠγάπησεν ἡ ψυχή μου, ποῦ ποιμαίνεις, ποῦ κοιτάζεις ἐν μεσημβρίᾳ, μήποτε γένωμαι ὡς περιβαλλομένη ἐπ᾿ ἀγέλαις ἑταίρων σου. 8 ἐὰν μὴ γνῷς σεαυτήν, ἡ καλὴ ἐν γυναιξίν, ἔξελθε σὺ ἐν πτέρναις τῶν ποιμνίων καὶ ποίμαινε τὰς ἐρίφους σου ἐπὶ σκηνώμασι τῶν ποιμένων. 9 τῇ ἵππῳ μου ἐν ἅρμασι Φαραὼ ὡμοίωσά σε, ἡ πλησίον μου. 10 τί ὡραιώθησαν σιαγόνες σου ὡς τρυγόνος, τράχηλός σου ὡς ὁρμίσκοι; 11 ὁμοιώματα χρυσίου ποιήσομέν σοι μετὰ στιγμάτων τοῦ ἀργυρίου. 12 ἕως οὗ ὁ βασιλεὺς ἐν ἀνακλίσει αὐτοῦ, νάρδος μου ἔδωκεν ὀσμὴν αὐτοῦ. 13 ἀπόδεσμος τῆς στακτῆς ἀδελφιδός μου ἐμοί, ἀνὰ μέσον τῶν μαστῶν μου αὐλισθήσεται. 14 βότρυς τῆς κύπρου ἀδελφιδός μου ἐμοί, ἐν ἀμπελῶσιν ᾿Εγγαδδί. 15 ἰδοὺ εἶ καλή, ἡ πλησίον μου, ἰδοὺ εἶ καλή, ὀφθαλμοί σου περιστεραί. 16 ἰδοὺ εἶ καλός, ὁ ἀδελφιδός μου, καί γε ὡραῖος· πρὸς κλίνῃ ἡμῶν σύσκιος, 17 δοκοὶ οἴκων ἡμῶν κέδροι, φατνώματα ἡμῶν κυπάρισσοι.
- Vulgata
1. 1 osculetur me osculo oris sui quia meliora sunt ubera tua vino 2 fraglantia unguentis optimis oleum effusum nomen tuum ideo adulescentulae dilexerunt te 3 trahe me post te curremus introduxit me rex in cellaria sua exultabimus et laetabimur in te memores uberum tuorum super vinum recti diligunt te 4 nigra sum sed formonsa filiae Hierusalem sicut tabernacula Cedar sicut pelles Salomonis 5 nolite me considerare quod fusca sim quia decoloravit me sol filii matris meae pugnaverunt contra me posuerunt me custodem in vineis vineam meam non custodivi 6 indica mihi quem diligit anima mea ubi pascas ubi cubes in meridie ne vagari incipiam per greges sodalium tuorum 7 si ignoras te o pulchra inter mulieres egredere et abi post vestigia gregum et pasce hedos tuos iuxta tabernacula pastorum 8 equitatui meo in curribus Pharaonis adsimilavi te amica mea 9 pulchrae sunt genae tuae sicut turturis collum tuum sicut monilia 10 murenulas aureas faciemus tibi vermiculatas argento 11 dum esset rex in accubitu suo nardus mea dedit odorem suum 12 fasciculus murrae dilectus meus mihi inter ubera mea commorabitur 13 botrus cypri dilectus meus mihi in vineis Engaddi 14 ecce tu pulchra es amica mea ecce tu pulchra oculi tui columbarum 15 ecce tu pulcher es dilecte mi et decorus lectulus noster floridus 16 tigna domorum nostrarum cedrina laquearia nostra cypressina
1 Het Hooglied, hetwelk van Salomo is. 2 Hij kusse mij met de kussen Zijns monds; want Uw uitnemende liefde is beter dan wijn. 3 Uw oliën zijn goed tot reuk, Uw naam is een olie, die uitgestort wordt; daarom hebben U de maagden lief. 4 Trek mij, wij zullen U nalopen! De Koning heeft mij gebracht in Zijn binnenkameren; wij zullen ons verheugen en in U verblijden; wij zullen Uw uitnemende liefde vermelden, meer dan den wijn; de oprechten hebben U lief. 5 Ik ben zwart, doch liefelijk (gij dochteren van Jeruzalem!), gelijk de tenten van Kedar, gelijk de gordijnen van Salomo. 6 Ziet mij niet aan, dat ik zwartachtig ben, omdat mij de zon heeft beschenen; de kinderen mijner moeder waren tegen mij ontstoken, zij hebben mij gezet tot een hoederin der wijngaarden. Mijn wijngaard, dien ik heb, heb ik niet gehoed. 7 Zeg mij aan, Gij, Dien mijn ziel liefheeft, waar Gij weidt, waar Gij de kudde legert in den middag; want waarom zou ik zijn als een, die zich bedekt bij de kudden Uwer metgezellen? 8 Indien gij het niet weet, o gij schoonste onder de vrouwen! zo ga uit op de voetstappen der schapen, en weid uw geiten bij de woningen der herderen. 9 Mijn vriendin! Ik vergelijk u bij de paarden aan de wagens van Farao. 10 Uw wangen zijn liefelijk in de spangen, uw hals in de parelsnoeren. 11 Wij zullen u gouden spangen maken, met zilveren stipjes. 12 Terwijl de Koning aan Zijn ronde tafel is, geeft mijn nardus zijn reuk. 13 Mijn Liefste is mij een bundeltje mirre, dat tussen mijn borsten vernacht. 14 Mijn Liefste is mij een tros van Cyprus, in de wijngaarden van En-gedi. 15 Zie, gij zijt schoon, Mijn vriendin! Zie, gij zijt schoon; uw ogen zijn duiven ogen. 16 Zie, gij zijt schoon, mijn Liefste, ja, liefelijk; ook groent onze bedstede. 17 De balken onzer huizen zijn cederen, onze galerijen zijn cipressen.
[1] Het Hooglied* van Salomo. [2] Overstelp mij met de kussen van je mond, want je liefkozingen zijn zoeter dan wijn. [3] Je zalven zijn heerlijk om te ruiken en de klank van je naam is als een rijk parfum; daarom hebben de meisjes je lief. [4] Trek mij mee, laten we vluchten, neem mij mee, koning*, in je vertrekken! Zij [4] Wij willen juichen, ons over jullie verblijden, wij willen zingen over jullie liefde, zoeter dan wijn: iedereen moet wel van jullie houden! Koor [5] Ik ben donker, maar bekoorlijk, dochters van Jeruzalem, als tenten van Kedar*, als paviljoens van Salma. [6] Minacht mij niet omdat ik donker ben: de zon heeft mij gebruind. De zonen van mijn moeder waren hard tegen mij; zij lieten mij hun wijngaarden bewaken, zo heb ik niet* voor mijn eigen wijngaard kunnen zorgen. [7] Zeg mij, mijn zielsbeminde, waar laat je je kudde grazen, waar rusten je schapen in de middag? Moet ik als een gesluierde* de kudden van je vrienden afgaan? Zij [8] Als je niet weet waar hij hoedt, mooiste van alle vrouwen, volg dan het spoor van de kudde en ga je geiten hoeden bij de tenten van de herders. Koor [9] Mijn vriendin, je bent als de merrie voor de wagen van de farao! [10] Hoe bekoorlijk zijn je wangen tussen de oorhangers, hoe bekoorlijk je hals met de snoeren! [11] Ik zal gouden hangers voor je laten maken met zilveren balletjes. Hij [12] Terwijl mijn koning aan tafel zit, verspreidt mijn nardus zijn geur. [13] Mijn lief is als een zakje mirre dat tussen mijn borsten rust. [14] Een tros hennabloemen uit de tuinen van Engedi is mijn lief voor mij. Zij [15] Wat ben je mooi, mijn vriendin, wat ben je mooi; je ogen zijn duiven! Hij [16] Je bent mooi, mijn lief, en zo zoet! Ons rustbed is het frisse groen, [17] en de gebinten van ons huis zijn van cederhout, de wanden van cypressen.
Hoofdstuk 1 [1] Hooglied, van Salomo. Zij [2] Laat hij mij kussen, laat zijn mond mij kussen! Jouw liefde is zoeter dan wijn, [3] zoet is de geur van je huid, je naam is een kostbaar parfum. Daarom houden de meisjes van jou. [4] Neem mij met je mee. Laten we rennen! Mijn koning brengt mij in zijn kamers. Laten we juichen en zingen om jou! Laten we jouw liefde prijzen, meer nog dan wijn. Natuurlijk houden de meisjes van jou! [5] Meisjes van Jeruzalem, donker ben ik, en mooi, als de tenten van Kedar, als het doek van Salomo's tenten. [6] Kijk niet op mij neer omdat ik donker ben, omdat de zon mij heeft gebrand. Mijn moeders zonen waren hard voor mij: ik moest hun wijngaarden bewaken. Mijn eigen wijngaard heb ik niet bewaakt. [7] Zeg mij toch, mijn allerliefste, waar laat jij je kudde weiden, waar laat jij die 's middags rusten? Laat me toch niet dwalend* langs de kudden van je vrienden gaan. Hij [8] Als je mij niet vinden kunt, mooiste van alle vrouwen, volg dan het spoor van de kudde, weid je geiten waar de herders schuilen. [9] Vriendin van mij, met een merrie voor farao's wagen vergelijk ik jou! [10] Hoe lieflijk zijn je wangen en je ringen, hoe sierlijk zijn je hals en je ketting. [11] Laten we een gouden sieraad voor je maken, bezaaid met zilveren stipjes. Zij [12] Nu mijn koning op zijn rustbed ligt, geurt mijn nardus zoet. [13] Mijn lief is mij een bundel mirre, hij slaapt tussen mijn borsten. [14] Mijn lief is mij een hennatros in de wijngaarden van Engedi. Hij [15] Je bent zo mooi, vriendin van mij, je bent zo mooi! Je ogen zijn duiven. Zij [16] Wat ben je mooi, mijn lief, wat ben je bekoorlijk. Het groen is ons bed, [17] de balken van ons huis zijn ceders, de binten zijn cipressen.
Lied der liederen, voor Salomo. Hooglied 1:2 Hij kusse mij met de kussen van zijn mond,- want jouw liefkozingen zijn zoeter dan wijn; 1:3 de geur van je oliën is zachter dan alle balsems, uitgegoten olie is je naam; daarom hebben de meisjes je lief!- 1:4 trek mij mee, jou achterna, laten we rennen,- laat mij komen, o koning, in je kamer: we zullen juichen en ons verheugen in jou, dronken van je liefkozingen, erger dan van wijn; terecht hebben ze je lief!- •• 1:5 zwart ben ik, maar prachtig, dochters van Jeruzalem!- als de tenten uit Kedar, als Salomo's tapijten; 1:6 ziet mij er niet op aan dat ik zo zwart ben, dat de zon mij heeft beschenen: de zonen van mijn moeder zijn laaiend tegen mij geweest, hebben mij bewaakster van de wijngaarden gemaakt, dus kon ik mijn eigen wijngaard niet bewaken; 1:7 mijn ziel heeft je zo lief, meld mij dan waar jij de schaapjes weidt, waar je ze in de middaghitte neervlijt!- want waarom zou ik gesluierd ronddolen bij de kudden van je makkers? 1:8 'Als je het niet weet, o schoonste onder de vrouwen,- trek dan uit, volg de sporen van het wolvee en weid je geitjes bij de hutten van de herders!' •• 1:9 'Met de merries voor Farao's wagens vergelijk ik jou, mijn vriendin; 1:10 prachtig staan je kaken tussen de kettingen, rijst je hals op uit de parelsnoeren; 1:11 laten we kettinkjes van goud voor je maken met stipjes zilver erin!' 1:12 Zolang de koning aan zijn ronde tafel zat gaf mijn nardus zijn geur; 1:13 een bundeltje mirre is mijn liefste mij, tussen mijn borsten zal hij overnachten... 1:14 een tros hennabloemen is mij mijn liefste, in de wijngaarden van Een Gedi! •• 1:15 'Zie, je bent mooi, mijn vriendin, zie, je bent mooi, je ogen zijn als duiven!' 1:16 Zie, je bent mooi, mijn liefste, ja prachtig, ja ons rustbed is het frisse groen: ceders zijn de balken van ons huis, cipressen onze daksparren!- 1:17
Cant.1 [1] The song of songs, which is Solomon's. [2] Let him kiss me with the kisses of his mouth: for thy love is better than wine. [3] Because of the savour of thy good ointments thy name is as ointment poured forth, therefore do the virgins love thee. [4] Draw me, we will run after thee: the king hath brought me into his chambers: we will be glad and rejoice in thee, we will remember thy love more than wine: the upright love thee. [5] I am black, but comely, O ye daughters of Jerusalem, as the tents of Kedar, as the curtains of Solomon. [6] Look not upon me, because I am black, because the sun hath looked upon me: my mother's children were angry with me; they made me the keeper of the vineyards; but mine own vineyard have I not kept. [7] Tell me, O thou whom my soul loveth, where thou feedest, where thou makest thy flock to rest at noon: for why should I be as one that turneth aside by the flocks of thy companions? [8] If thou know not, O thou fairest among women, go thy way forth by the footsteps of the flock, and feed thy kids beside the shepherds' tents. [9] I have compared thee, O my love, to a company of horses in Pharaoh's chariots. [10] Thy cheeks are comely with rows of jewels, thy neck with chains of gold. [11] We will make thee borders of gold with studs of silver. [12] While the king sitteth at his table, my spikenard sendeth forth the smell thereof. [13] A bundle of myrrh is my wellbeloved unto me; he shall lie all night betwixt my breasts. [14] My beloved is unto me as a cluster of camphire in the vineyards of En-gedi. [15] Behold, thou art fair, my love; behold, thou art fair; thou hast doves' eyes. [16] Behold, thou art fair, my beloved, yea, pleasant: also our bed is green. [17] The beams of our house are cedar, and our rafters of fir.
11Das Hohelied Salomos. 2Er küsse mich mit dem Kusse seines Mundes; denn deine Liebe ist lieblicher als Wein. 3Es riechen deine Salben köstlich; dein Name ist eine ausgeschüttete Salbe, darum lieben dich die Mädchen. 4Zieh mich dir nach, so wollen wir laufen. Der König führte mich in seine Kammern. Wir wollen uns freuen und fröhlich sein über dich; wir preisen deine Liebe mehr als den Wein. Herzlich lieben sie dich. 5Ich bin braun, aber gar lieblich, ihr Töchter Jerusalems, wie die Zelte Kedars, wie die Teppiche Salomos. 6Seht mich nicht an, dass ich so braun bin; denn die Sonne hat mich so verbrannt. Meiner Mutter Söhne zürnten mit mir. Sie haben mich zur Hüterin der Weinberge gesetzt; aber meinen eigenen Weinberg habe ich nicht behütet. 7Sage mir an, du, den meine Seele liebt, wo du weidest, wo du ruhst am Mittag, damit ich nicht herumlaufen muss bei den Herden deiner Gesellen. 8Weißt du es nicht, du Schönste unter den Frauen, so geh hinaus auf die Spuren der Schafe und weide deine Zicklein bei den Zelten der Hirten. 9Ich vergleiche dich, meine Freundin, einer Stute an den Wagen des Pharao. 10Deine Wangen sind lieblich mit den Kettchen und dein Hals mit den Perlenschnüren. 11Wir wollen dir goldene Kettchen machen mit kleinen silbernen Kugeln. 12Als der König sich herwandte, gab meine Narde ihren Duft. 13Mein Freund ist mir ein Büschel Myrrhen, das zwischen meinen Brüsten hängt. 14Mein Freund ist mir eine Traube von Zyperblumen in den Weingärten von En-Gedi. 15Siehe, meine Freundin, du bist schön; schön bist du, deine Augen sind wie Taubenaugen. 16Siehe, mein Freund, du bist schön und lieblich. Unser Lager ist grün. 17Die Balken unserer Häuser sind Zedern, unsere Täfelung Zypressen.
Rasji
- A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -