JONA 1 - Jon 1 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Jon (Jona) -- Jon 1 -- Jon 1,1-14 -
- Deze websitepagina is een onderdeel van de website van Arseen De Kesel http://www.interlevensbeschouwelijk.be/index.html.


Overzicht van Jona : - Jon 1 - Jon 2 - Jon 3 - Jon 4 -
Uitleg vers per vers:- Jon 1,1 - Jon 1,2 - Jon 1,3 - Jon 1,4 - Jon 1,5 - Jon 1,6 - Jon 1,7 - Jon 1,8 - Jon 1,9 - Jon 1,10 - Jon 1,11 - Jon 1,12 - Jon 1,13 - Jon 1,14 - Jon 1,15 - Jon 1,16 -

Jon 1,1-14 Jona's vlucht Jon 1,1-14 - Jon 1,1 - Jon 1,2 - Jon 1,3 - Jon 1,4 - Jon 1,5 - Jon 1,6 - Jon 1,7 - Jon 1,8 - Jon 1,9 - Jon 1,10 - Jon 1,11 - Jon 1,12 - Jon 1,13 - Jon 1,14 - Jon 1,15 - Jon 1,16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Jon (Jona) - Jon 1 -

Jon 1,1 - Jon 1,1:Jona's vlucht:- Jon 1,1 - Jon 1,2 - Jon 1,3 - Jon 1,4 - Jon 1,5 - Jon 1,6 - Jon 1,7 - Jon 1,8 - Jon 1,9 - Jon 1,10 - Jon 1,11 - Jon 1,12 - Jon 1,13 - Jon 1,14 - Jon 1,15 - Jon 1,16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Jon (Jona) - Jon 1 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
kai egeneto klûdôn megas en tèi thalassèi kai egeneto logos kuriou pros iônan ton tou amathi legôn  1 et factum est verbum Domini ad Ionam filium Amathi dicens  

wajehî dëbhar JHWH ´èl jônah bèn ´amithaj le´mor

1 En het woord des HEEREN geschiedde tot Jona, den zoon van Amitthai, zeggende:   [1] Het woord van de heer werd gericht tot Jona*, de zoon van Amittai:   [1] Eens richtte de HEER zich tot Jona, de zoon van Amittai:  1 ¶ Het spreken van de ENE geschiedt aan Jona, zoon van Amitai, en zegt:   1. La parole de Yahvé fut adressée à Jonas, fils d'Amitaï : 

King James Bible [1] Now the word of the LORD came unto Jonah the son of Amittai, saying,
Luther-Bibel (1984) 1 Es geschah das Wort des HERRN zu Jona, dem Sohn Amittais:

Tekstuitleg van Jon 1,1 Het vers Jon 1,1 telt 8 (2³) woorden en 27 (3³) letters De getalwaarde van Jon 1,1 is 1139 (17 X 69)

Jon 1,1.1.וַיְהִי (= wajëhî: en het was; prefix verbindingswoord wa consecutivum + wkw act qal imperf 3de pers mann enk van het wkw הָיָה = hâjâh: zijn). Taalgebruik in Tenach: hâjâh (zijn). Taalgebruik in Jona: hâjâh (zijn). Tenach (784). Jona (5):(1) Jon 1,1 (2) Jon 1,4 (3) Jon 2,1 (4) Jon 3,1 (5) Jon 4,8.

Jon 1,1.2. :דָּבָר (= dâbhar: woord; stat construct dëbhar; zn mann enk). Taalgebruik in Tenach: dâbhar (spreken). Taalgebruik in Jona: dâbhar (spreken). Getalswaarde:daleth = 4, beth = 2, resj = 20 of 200; totaal: 26 of 206. Jon (4): (1) Jon 1,1 (stat. constr. dëbhar) (2) Jon 3,1 (stat. constr. dëbhar) (3) Jon 3,2 (dobher) (4) Jon 3,10 (dibbèr).

Jon 1,1.3. יְהוָ֖ה (=JHWH). Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenach: JHWH. Tenakh (5193). Taalgebruik in Jona: JHWH. Getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6. Totaal: 10 + 5 + 6 + 5 = 26. Tenach (5193). Jon (19): (1) Jon 1,1. (2) Jon 1,3 (2X). (3) Jon 1,9. (4) Jon 1,10. (5) Jon 1,14 (2X). (6) Jon 1,16. (7) Jon 2,1. (8) Jon 2,2. (9) Jon 2,3. (10) Jon 2,7. (11) Jon 2,8. (12) Jon 2,11. (13) Jon 3,1. (14) Jon 3,3. (15) Jon 4,2. (16) Jon 4,3. (17) Jon 4,4. (18) Jon 4,6. (19) Jon 4,10.
- וַֽיהוָ֗ה (= waJHWH: en JHWH). Tenach (99). Jon (1): Jon 1,4.
- אֶל־יְהוָ֖ה (= 'èl JHWH: tot JHWH). Tenakh (160). Jon (2): (1) Jon 2,2. (2) Jon 2,3.
- לַיהוָֽה (= laJHWH: tot JHWH). Tenach (538). Jon (2): (1) Jon 1,16. (2) Jon 2,10.

Jon 1,1.2. - 3. דְּבַר־יְהוָ֔ה (= dëbhar JHWH: woord van JHWH). Tenach (111). stat. constr. dëbhar + JHWH.

Jon 1,1.1. - 3. וַֽיְהִי֙ דְּבַר־יְהוָ֔ה (= wajëhî dëbhar JHWH: en het woord van JHWH zal zijn). Tenach (63) 1 K (3):(1) 1 K 16,1 (2) 1 K 17,2 (3) 1 K 17,8 Jr (15) Ez (41) 12 kl. Prof. (4):(1) Jon 3,1 (2) Hag 2,20 (3) Zach 4,8 (4) Zach 6,9. wajëhi + stat. constr. dëbhar + JHWH En het woord van JHWH was / geschiedde Tenach (20):(1) 1 S 15,10 (2) 2 S 7,4 (3) 1 K 6,11 (4) 1 K 13,20 (5) 1 K 21,17 (6) 1 K 21,28 (7) 2 Kr 11,2 (8) Js 38,4 (9) Jr 29,30 (10) Jr 32,36 (11) Jr 33,19 (12) Jr 33,23 (13) Jr 35,12 (14) Jr 37,6 (15) Jon 1,1 (16) Hag 1,3 (17) Zach 7,4 (18) Zach 7,8 (19) Zach 8,1 (20) Zach 8,18.

Jon 1,1.4. אֶל (= ´èl: tot, naar; vz). Jon (24) Jon 1 (10): (1) Jon 1,1 (2) Jon 1,2 (3) Jon 1,4 (4) Jon 1,5 (5) Jon 1,6 (6) Jon 1,7 (7) Jon 1,12 (8) Jon 1,13 (9) Jon 1,14 (10) Jon 1,15. וְאַל (=wë´al: en niet) Jon (1) Jon 1,14.

Jon 1,1.1.-4. וַיְהִי דְּבַר־יְהוָ֔ה אֶל (= wajëhi dëbhar JHWH èl: het woord van JHWH tot). Tenach (24). Deze uitdrukking wordt niet uitsluitend bij profeten gebruikt.
- הָיָ֧ה דְבַר־יְהוָ֛ה אֶל (= hâjâh dëbhar JHWH èl: het woord van JHWH kwam tot). Tenach (12).

Jon 1,1.5.יוֹנָה (= jônâh: Jona; eigennaam). Taalgebruik in Tenakh: jônâh (Jona). Jon 1,3. Getalswaarde:jod = 10, waw = 6, nun = 14 of 50, he = 5; totaal: 35 (5 X 7) OF 71 Structuur: 1 - 6 - 5 - 5 Tenakh (26). Jon (15): (1) Jon 1,1 (2) Jon 1,3 (3) Jon 1,7 (4) Jon 1,15 (5) Jon 2,1 (6) Jon 2,2 (7) Jon 2,11 (8) Jon 3,1 (9) Jon 3,3 (10) Jon 3,4 (11) Jon 4,1 (12) Jon 4,5 (13) Jon 4,6 (14) Jon 4,8 (15) Jon 4,9. Een vorm van יוֹנָה = iôna (Jona) in de bijbel (30).
- Grieks:ιωνας (= iônas: Jona) Taalgebruik in het NT: iônas (Jona). Taalgebruik in de LXX:iônas (Jona).

Jon 1,1.4. - 5. אֶל־יוֹנָ֥ה (= ´èl jônâh: tot Jona). Tenach (4): (1) Jon 1,1 (2) Jon 3,1 (3) Jon 4,1 (4) Jon 4,9.

Jon 1,1.1-5. וַֽיְהִי֙ דְּבַר־יְהוָ֔ה אֶל־יוֹנָ֥ה (wajëhi dëbhar JHWH `èl Jonâh: en het woord van JHWH geschiedde aan Jona). Tenach (2): (1) Jon 1,1 (2) Jon 3,1.

Jon 1,1.6. בֶן (= bè ; zn stat constr nom mann enk van het zn = ben: zoon).

Jon 1,1.7.אֲמִתַּ֖י (= Amithaj: zn eigennaam). Tenach (1).

Jon 1,1.8. לֵאמֹר (= le´mor: om te zeggen; < prefix voorzetsel lë + wkw act qal inf van het wkw אמר = ´-m-r: zeggen). Taalgebruik in Tenakh: ´âmar (zeggen)..In 3 verzen in Jon:(1) Jon 1,1 (2) Jon 3,1 (3) Jon 3,7. De woorden van JHWH zullen geciteerd worden in Jon 1,2, dat 12 woorden bevat Voor de tweede maal zullen woorden van JHWH geciteerd worden. Dat gebeurt in Jon 3,1, dat 14 woorden bevat. Samen worden 26 (de getalswaarde van JHWH) woorden van JHWH geciteerd.

Jon 1,1.1.- 5. 8. וַֽיְהִי֙ דְּבַר־יְהוָ֔ה אֶל־יוֹנָ֥ה בֶן־אֲמִתַּ֖י לֵאמֹֽר׃(= wajëhî dëbhar JHWH ´èl jônâh le´mor: en het woord van JHWH was tot Jona.. om te zeggen). Tenach (2): (1) Jon 1,1 (2) Jon 3,1.
Hoe kwam het woord van JHWH tot Jona? Door een plotselinge ingeving? Via de mondelinge traditie of de Schriften? Door een worsteling over hoe hij zich God moest voorstellen? Hij zou naar Ninive moeten gaan. In Jon 1 vlucht Jona weg van Niniveh. In Jon 3 zal hij naar Niniveh gaan.


Jon 1,2 - Jon 1,2:Jona's vlucht:- Jon 1,1 - Jon 1,2 - Jon 1,3 - Jon 1,4 - Jon 1,5 - Jon 1,6 - Jon 1,7 - Jon 1,8 - Jon 1,9 - Jon 1,10 - Jon 1,11 - Jon 1,12 - Jon 1,13 - Jon 1,14 - Jon 1,15 - Jon 1,16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Jon (Jona) - Jon 1 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
2anastèthi kai poreuthèti eis nineuè tèn polin tèn megalèn kai kèruxon en autè oti anebè è kraugè tès kakias autès pros me  2 surge vade in Nineven civitatem grandem et praedica in ea quia ascendit malitia eius coram me    2 Maak u op, ga naar de grote stad Nineve, en predik tegen haar; want hunlieder boosheid is opgeklommen voor Mijn aangezicht.  [2] ‘Sta op, ga naar Nineve*, de grote stad, en zeg haar, dat hun verdorvenheid is doorgedrongen tot Mij.’   [2] ‘Maak je gereed en ga naar Nineve, die grote stad, om haar aan te klagen, want het kwaad dat ze daar doen is ten hemel schreiend.’   2 sta op, ga op weg naar Ninevee, die grote stad, en roep over haar uit,– dat hun kwaad is opgeklommen tot voor mijn aanschijn!   2. « Lève-toi, lui dit-il, va à Ninive, la grande ville, et annonce-leur que leur méchanceté est montée jusqu'à moi. »  

King James Bible [2] Arise, go to Nineveh, that great city, and cry against it; for their wickedness is come up before me.
Luther-Bibel (1984) 2 Mache dich auf und geh in die große Stadt Ninive und predige wider sie; denn ihre Bosheit ist vor mich gekommen.

ב  קוּם לֵךְ אֶל-נִינְוֵה, הָעִיר הַגְּדוֹלָה--וּקְרָא עָלֶיהָ:  כִּי-עָלְתָה רָעָתָם, לְפָנָי.

Tekstuitleg van Jon 1,2. Het vers Jon 1,2 telt 12 (2² X 3) woorden en 44 (2² X 11) letters. De getalswaarde van Jon 1,2 is 2529 (3 X 29²).

Jon 1,2.1. ק֠וּם (= qûm: sta op; wkw imperat 2de pers enk van het wkw . ק֠וּם = qûm: opstaan). Tenach (46).

1. - 2. ק֠וּם לֵ֧ךְ (= qûm lekh: sta op, ga). Tenach (7): (1) Gn 28,2 (2) Nu 22,20 (3) Dt 10,11 (4) 1 K 17,9 (5) Jr 13,6 (6) Jon 1,2 (7) Jon 3,2.

Jon 1,2.3. אֶל (= ´èl: tot, naar; vz). Jon (24) Jon 1 (10): (1) Jon 1,1 (2) Jon 1,2 (3) Jon 1,4 (4) Jon 1,5 (5) Jon 1,6 (6) Jon 1,7 (7) Jon 1,12 (8) Jon 1,13 (9) Jon 1,14 (10) Jon 1,15. וְאַל (=wë´al: en niet) Jon (1) Jon 1,14.

Jon 1,2.4. ־נִֽינְוֵ֛ה (= nînëveh: Ninive; zn, eigennaam van een stad). Tenach (11) :(1) Gn 10,11 (2) Gn 10,12 (3) Jon 1,2 (4) Jon 3,2 (5) Jon 3,3 (6) Jon 3,5 (7) Jon 3,6 (8) Jon 4,11 (9) Nah 1,1 (10) Nah 3,7 (11) Sef 2,13.

Jon 1,2.3. - 4. אֶל־נִֽינְוֵ֛ה (=´èl nînëveh: naar Ninive). Tenach (3):(1) Jon 1,2 (2) Jon 3,2 (3) Jon 3,3.
- עַל־נִֽינְוֵ֛ה (= àl nînëveh: tegen Ninive). Tenach (1): Jon 4,11.

Jon 1,2.5. הָעִיר (= hâ`îr: de stad; < bep lidw ha + zn vr enk). Tenakh (283). Pentateuch (34). Eerdere Profeten (138). Latere Profeten (73). 12 Kleine Profeten (9). Alle Profet. boeken (220). Geschriften (29). Jon (3): (1) Jon 1,2. (2) Jon 3,2. (3) Jon 4,11.
- עִיר (= `ir: stad; zn vr enk). Jon (1): Jon 3,3.

Jon 1,2.6. גָּד֖וֹל (gëdôl: groot; bv nw stat constr mann enk van het bv nw גָדוֹל = gâdôl: groot).
- הַגְּדוֹלָה (= haggëdôlâh: de grote; < ha: bep lidw + bv nw vr enk van het bv nw גָדוֹל = gâdôl: groot). Tenach (31). Jon (3): (1) Jon 1,2. (2) Jon 3,2. (3) Jon 4,11.
- גְּדוֹלָה (= gëdôlâh: grote; < bv nw vr enk van het bv nw גָדוֹל = gâdôl: groot).

Jon 1,2.5.-6. הָעִ֥יר הַגְּדוֹלָ֖ה (= hâ`îr haggëdôlâh: de grote stad). Tenach (3): (1) Jon 1,2. (2) Jon 3,2. (3) Jon 4,11.

3.-6. אֶל־נִֽינְוֵ֛ה הָעִ֥יר הַגְּדוֹלָ֖ה (=´èl nînëveh hâ`îr haggëdôlâh: naar Ninive, de grote stad). Jon (2) (1) Jon 1,2. (2) Jon 3,2. Jon 1 en Jon 3 beginnen bijna op identieke wijze. Sommige commentatoren zien daarom in het boek Jona twee delen. Bovendien sluit het begin van Jon 1,2 nauw aan bij het einde van het boek: Jon 4,11. In Jon 1,2 zou je verwachten dat JHWH Ninive zal straffen omwille van al het kwaad dat het doet, in Jon 4,11 is er sprake van vergeving.
- Ninive was de hoofdstad van het Assyrische rijk. In 722 v Chr maakten de Assyriërs een einde aan het Noordrijk. Jona krijgt de opdracht om naar dergelijke stad te gaan. Wie zou het in zijn hoofd halen om nar die stad een goede boodschap te brengen. Men zou eerder wensen dat die stad van de kaart wordt geveegd. Zoals JHWH met Sodom en Gommora heeft gedaan.


Jon 1,3 - Jon 1,3:Jona's vlucht:- Jon 1,1 - Jon 1,2 - Jon 1,3 - Jon 1,4 - Jon 1,5 - Jon 1,6 - Jon 1,7 - Jon 1,8 - Jon 1,9 - Jon 1,10 - Jon 1,11 - Jon 1,12 - Jon 1,13 - Jon 1,14 - Jon 1,15 - Jon 1,16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Jon (Jona) - Jon 1 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
3kai anestè iônas tou fugein eis tharsis ek prosôpou kuriou kai katebè eis ioppèn kai euren ploion badizon eis tharsis kai edôken to naulon autou kai enebè eis auto tou pleusai met' autôn eis tharsis ek prosôpou kuriou  3 et surrexit Iona ut fugeret in Tharsis a facie Domini et descendit Ioppen et invenit navem euntem in Tharsis et dedit naulum eius et descendit in eam ut iret cum eis in Tharsis a facie Domini     3 Maar Jona maakte zich op om te vluchten naar Tarsis, van het aangezicht des HEEREN; en hij kwam af te Jafo, en vond een schip, gaande naar Tarsis, en hij gaf de vracht daarvan, en ging neder in hetzelve, om met henlieden te gaan naar Tarsis, van het aangezicht des HEEREN. [3] En Jona stond op, om naar Tarsis* te vluchten, weg van de heer. Hij ging naar Jafo en hij trof een schip aan dat naar Tarsis ging; hij betaalde voor de overtocht en ging aan boord om mee te varen naar Tarsis, weg van de heer.   [3] En Jona maakte zich gereed, maar vluchtte naar Tarsis, weg van de HEER. Hij ging naar Jafo en vond er een schip met bestemming Tarsis. Hij betaalde de overtocht en ging aan boord om mee te varen naar Tarsis, weg van de HEER.  3 Dan staat Jona op, om naar Tarsjiesj te vluchten, weg van het aanschijn van de ENE; hij daalt af naar Jafo, vindt een schip dat in Tarsjiesj aan wil komen, geeft de prijs die het vraagt en daalt daarin af om met hen in Tarsjiesj aan te komen, weg van het aanschijn van de ENE.  3. Jonas se mit en route pour fuir à Tarsis, loin de Yahvé. Il descendit à Joppé et trouva un vaisseau à destination de Tarsis, il paya son passage et s'embarqua pour se rendre avec eux à Tarsis, loin de Yahvé.  

King James Bible [3] But Jonah rose up to flee unto Tarshish from the presence of the LORD, and went down to Joppa; and he found a ship going to Tarshish: so he paid the fare thereof, and went down into it, to go with them unto Tarshish from the presence of the LORD.
Luther-Bibel (1984) 3 Aber Jona machte sich auf und wollte vor dem HERRN nach Tarsis fliehen und kam hinab nach Jafo. Und als er ein Schiff fand, das nach Tarsis fahren wollte, gab er Fährgeld und trat hinein, um mit ihnen nach Tarsis zu fahren und dem HERRN aus den Augen zu kommen.

Tekstuitleg van Jon 1,3 Het vers Jon 1,3 telt 21 (3 X 7) woorden en 88 (2³ X 11) letters De getalwaarde van Jon 1,3 is 6528 (2 X 2³ X 2³ X 3 X 17)

1. וַיָּקָם (= wajjâqâm: en hij stond op; < prefix verbindingswoord wë consecutivum + wkw act. qal imperf. 3de pers. mann. enk van het wkw קוּם = qûm: opstaan).

Jon 1,3.2. יוֹנָה (= jônâh: Jona; eigennaam). Taalgebruik in Tenakh: jônâh (Jona). Jon 1,3. Getalswaarde:jod = 10, waw = 6, nun = 14 of 50, he = 5; totaal: 35 (5 X 7) OF 71 Structuur: 1 - 6 - 5 - 5 Tenakh (26). Jon (15): (1) Jon 1,1 (2) Jon 1,3 (3) Jon 1,7 (4) Jon 1,15 (5) Jon 2,1 (6) Jon 2,2 (7) Jon 2,11 (8) Jon 3,1 (9) Jon 3,3 (10) Jon 3,4 (11) Jon 4,1 (12) Jon 4,5 (13) Jon 4,6 (14) Jon 4,8 (15) Jon 4,9. Een vorm van יוֹנָה = iôna (Jona) in de bijbel (30).
- Grieks:ιωνας (= iônas: Jona) Taalgebruik in het NT: iônas (Jona). Taalgebruik in de LXX:iônas (Jona).

Jon 1,3.1. - 2. וַיָּ֤קָם יוֹנָה֙ (= wajjâqâm jônâh: en Jona stond op). Tenach (2): (1) Jon 1,3 (2) Jon 3,3.

6. יְהוָ֖ה (=JHWH). Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenach: JHWH. Tenakh (5193). Taalgebruik in Jona: JHWH. Getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6. Totaal: 10 + 5 + 6 + 5 = 26. Tenach (5193). Jon (19): (1) Jon 1,1. (2) Jon 1,3 (2X). (3) Jon 1,9. (4) Jon 1,10. (5) Jon 1,14 (2X). (6) Jon 1,16. (7) Jon 2,1. (8) Jon 2,2. (9) Jon 2,3. (10) Jon 2,7. (11) Jon 2,8. (12) Jon 2,11. (13) Jon 3,1. (14) Jon 3,3. (15) Jon 4,2. (16) Jon 4,3. (17) Jon 4,4. (18) Jon 4,6. (19) Jon 4,10.
- וַֽיהוָ֗ה (= waJHWH: en JHWH). Tenach (99). Jon (1): Jon 1,4.
- אֶל־יְהוָ֖ה (= 'èl JHWH: tot JHWH). Tenakh (160). Jon (2): (1) Jon 2,2. (2) Jon 2,3.
- לַיהוָֽה (= laJHWH: tot JHWH). Tenach (538). Jon (2): (1) Jon 1,16. (2) Jon 2,10.

Jon 1,3.10. אֳנִיָּה = ´ânijjah (boot) Zie:אֳנִי = 'änî (schip, vloot) Taalgebruik in Tenakh:'änî (schip, vloot) Getalwaarde:aleph = 1 ; nun = 14 of 50, jod = 10 ; totaal:25 (5²) OF 61 Structuur:1 - 5 - 1 De som van de elementen is telkens 7 Tenakh (2):(1) Jon 1,3 (2) Spr 30,19

Jon 1,3.15. verbindingswoord wa + werkw.vorm act. ind. imperf. 3de pers. mann. enk. וַיֵּרֶד = wajjerèd (en hij daalde - neer -) van het werkw. יָרַד =jârad (afdalen, afstijgen, vallen) Taalgebruik in Tenakh:järad (afdalen, afstijgen, vallen) Getalwaarde:jod = 10, resj = 20 of 200, daleth = 4 ; totaal:34 (2 X 17) OF of 214 (2 X 107) Structuur:1 - 2 - 4 De som van de elementen is telkens 7 MT (41) Pentateuch (15):(1) Gn 11,5 (2) Gn 12,10 (3) Gn 15,11 (4) Gn 38,1 (5) Ex 19,14 (6) Ex 19,20 (7) Ex 19,25 (8) Ex 32,15 (9) Ex 34,5 (10) Lv 9,22 (11) Nu 11,25 (12) Nu 12,5 (13) Nu 14,45 (14) Nu 20,28 (15) Dt 26,5
- act. ind. aor. 3de pers. enk. ενεβη = enebè (hij stapte in) van het werkw. εμβαινω = embainô (inklimmen, beklimmen, klimmen in) Taalgebruik in het NT:embainô (inklimmen) Taalgebruik in de LXX:embainô (inklimmen) Bijbel (3):(1) Jon 1,3 (2) Mt 15,39 (3) Lc 8,22 In deze 3 teksten is het werkw. ενεβη = enebè telkens gevolgd door εις = eis
- και ενεβη = kai enebè (en hij stapte in) Bijbel (1):Jon 1,3

15. - 16. ενεβη εις = enebè eis (hij stapte in) Bijbel (3):(1) Jon 1,3 (2) Mt 15,39 (3) Lc 8,22

21. יְהוָ֖ה (=JHWH). Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenach: JHWH. Tenakh (5193). Taalgebruik in Jona: JHWH. Getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6. Totaal: 10 + 5 + 6 + 5 = 26. Tenach (5193). Jon (19): (1) Jon 1,1. (2) Jon 1,3 (2X). (3) Jon 1,9. (4) Jon 1,10. (5) Jon 1,14 (2X). (6) Jon 1,16. (7) Jon 2,1. (8) Jon 2,2. (9) Jon 2,3. (10) Jon 2,7. (11) Jon 2,8. (12) Jon 2,11. (13) Jon 3,1. (14) Jon 3,3. (15) Jon 4,2. (16) Jon 4,3. (17) Jon 4,4. (18) Jon 4,6. (19) Jon 4,10.
- וַֽיהוָ֗ה (= waJHWH: en JHWH). Tenach (99). Jon (1): Jon 1,4.
- אֶל־יְהוָ֖ה (= 'èl JHWH: tot JHWH). Tenakh (160). Jon (2): (1) Jon 2,2. (2) Jon 2,3.
- לַיהוָֽה (= laJHWH: tot JHWH). Tenach (538). Jon (2): (1) Jon 1,16. (2) Jon 2,10.

Jon 1,4 - Jon 1,4:Jona's vlucht:- Jon 1,1 - Jon 1,2 - Jon 1,3 - Jon 1,4 - Jon 1,5 - Jon 1,6 - Jon 1,7 - Jon 1,8 - Jon 1,9 - Jon 1,10 - Jon 1,11 - Jon 1,12 - Jon 1,13 - Jon 1,14 - Jon 1,15 - Jon 1,16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Jon (Jona) - Jon 1 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4 kai kurios exègeiren pneuma eis tèn thalassan kai egeneto kludôn megas en tè thalassè kai to ploion ekinduneuen suntribènai 4 Dominus autem misit ventum magnum in mari et facta est tempestas magna in mari et navis periclitabatur conteri  wa JHWH hatîl rûach gedôlah ´èl hajjâm wajëhî sa`ar gâdôl bajjâm  4 Maar de HEERE wierp een groten wind op de zee; en er werd een grote storm in de zee, zodat het schip dacht te breken. [4] Maar de heer smeet hevige wind op de zee en er brak op de zee zo’n hevige storm los, dat het schip dreigde te breken.   [4] Maar de HEER wierp een hevige storm op de zee, en de zee werd zo wild dat het schip dreigde te breken.  4 ¶ De ENE heeft toen een grote windvlaag naar de zee gesmeten, en er geschiedt op zee een grote storm; het schip dacht dat het zou breken.  4. Mais Yahvé lança sur la mer un vent violent, et il y eut grande tempête sur la mer, au point que le vaisseau menaçait de se briser.

King James Bible:But the LORD sent out a great wind into the sea, and there was a mighty tempest in the sea, so that the ship was like to be broken.
Luther-Bibel (1984):Da ließ der HERR einen großen Wind aufs Meer kommen, und es erhob sich ein großes Ungewitter auf dem Meer, daß man meinte, das Schiff würde zerbrechen.

  וַיהוָה, הֵטִיל רוּחַ-גְּדוֹלָה אֶל-הַיָּם, וַיְהִי סַעַר-גָּדוֹל, בַּיָּם; וְהָאֳנִיָּה, חִשְּׁבָה לְהִשָּׁבֵר

Tekstuitleg van Jon 1,4 Dit vers Jon 1,4 telt 13 woorden en 51 letters De getalwaarde van Jon 1,4 is 1819 (17 X 107)
Jon 1,4 kai egeneto kludôn megas en tè thalassè (en er ontstond een grote golfslag op het meer) kai to ploion ekinduneuen suntribènai
Mt 8,24 kai idou seismos megas egeneto en tè thalassè (en zie een grote beving ontstond op het meer) ôste to ploion kaluptesthai upo tôn kumatôn

1. יְהוָ֖ה (=JHWH). Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenach: JHWH. Tenakh (5193). Taalgebruik in Jona: JHWH. Getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6. Totaal: 10 + 5 + 6 + 5 = 26. Tenach (5193). Jon (19): (1) Jon 1,1. (2) Jon 1,3 (2X). (3) Jon 1,9. (4) Jon 1,10. (5) Jon 1,14 (2X). (6) Jon 1,16. (7) Jon 2,1. (8) Jon 2,2. (9) Jon 2,3. (10) Jon 2,7. (11) Jon 2,8. (12) Jon 2,11. (13) Jon 3,1. (14) Jon 3,3. (15) Jon 4,2. (16) Jon 4,3. (17) Jon 4,4. (18) Jon 4,6. (19) Jon 4,10.
- וַֽיהוָ֗ה (= waJHWH: en JHWH). Tenach (99). Jon (1): Jon 1,4.
- אֶל־יְהוָ֖ה (= 'èl JHWH: tot JHWH). Tenakh (160). Jon (2): (1) Jon 2,2. (2) Jon 2,3.
- לַיהוָֽה (= laJHWH: tot JHWH). Tenach (538). Jon (2): (1) Jon 1,16. (2) Jon 2,10.

2 טול (= twl: werpen, slingeren). Verwijzing:twl (werpen, slingeren), zie Jon 1,4.
- הֵטִ֤יל (= hetîl: hij wierp; wkw act hifil perf 3de pers mann enk van het wkw טול = twl: werpen, slingeren). .Jon 1,4. Hapax.
- וַהֲטִילֻ֣נִי (= wahätîlunî: en werpt mij; prefix waw consecutivum + wkw act hifil imperat 2de pers mann mv + suffix pers vnw 1ste pers mann enk van het wkw טול = twl: werpen, slingeren). Jon 1,12 . Hapax.
- וַיְטִלֻ֖הוּ (= wejetiluhû: en zij wierpen hem; waw consecutivum + wkw act hifi imperf 3de pers mann mv van het wkw טול = twl: werpen, slingeren). Jon 1,15. Hapax.

3. רוַח (= rûach: geest, wind). Taalgebruik in Tenakh: rûach (geest). Getalswaarde: resj = 20 of 200. waw = 6. chet = 8. Totaal: 34 (2 X 17) of 214 (2 X 107). Structuur: 2 - 6 - 8. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (204).

4. הַגְּדוֹלָה (= haggëdôlâh: de grote; < ha: bep lidw + bv nw vr enk van het bv nw גָדוֹל = gâdôl: groot). Tenach (31). Jon (3): (1) Jon 1,2. (2) Jon 3,2. (3) Jon 4,11.
- גְּדוֹלָה (= gëdôlâh: grote; < bv nw vr enk van het bv nw גָדוֹל = gâdôl: groot).

3. - 4. רֽוּחַ־גְּדוֹלָה֙ (= rûach gëdôlâh: een grote wind). Tenakh: (2):(1) Jon 1,4 (2) Job 1,19.

5. אֶל (= ´èl: tot, naar; vz). Jon (24) Jon 1 (10): (1) Jon 1,1 (2) Jon 1,2 (3) Jon 1,4 (4) Jon 1,5 (5) Jon 1,6 (6) Jon 1,7 (7) Jon 1,12 (8) Jon 1,13 (9) Jon 1,14 (10) Jon 1,15. וְאַל (=wë´al: en niet) Jon (1) Jon 1,14.

6. יָם (= jâm: zee, meer, stroom; zn vr enk). Taalgebruik in Tenakh: jâm (zee, meer, stroom). Tenach (91).
- הַיָּ֔ם (= hajjam: de zee; p^refix ha bep lidw + zn יָם (= jâm: zee, meer, stroom). Tenach (140). Jon (3): Jon 1,4. (2) Jon 1,5 (3) Jon 1,12.
- בַּיָּ֑ם (= bajjam: op de zee; prefix voorzetsel be + bep lidw ha + zn יָם = jâm: zee, meer, stroom). Tenach (28). Jon (1): Jon 1,4.

5. - 6. ´אֶל־הַיָּ֔ם (= èl hajjâm: naar de zee). Tenach (4). Jon (3): (1) Jon 1,4 (2) Jon 1,5 (3) Jon 1,12.

Tenach (8):(1) Pr 1,7 (2) Ez 47,19 (3) Jl 2,20 (2X) (4) Jon 1,4 (5) Jon 1,5 (6) Jon 1,12 (7) Jon 1,15 (8) Zach 14,8

Jon 1,4.7. .וַיְהִי (= wajëhî: en het was; prefix verbindingswoord wa consecutivum + wkw act qal imperf 3de pers mann enk van het wkw הָיָה = hâjâh: zijn). Taalgebruik in Tenach: hâjâh (zijn). Taalgebruik in Jona: hâjâh (zijn). Tenach (784). Jona (5): (1) Jon 1,1 (2) Jon 1,4 (3) Jon 2,1 (4) Jon 3,1 (5) Jon 4,8.

Jon 1,4.8. סַעַר (= sa`ar: storm). Taalgebruik in Tenakh: sa`ar (storm). Getalswaarde: samekh = 15 of 60, ajin = 16 of 70, resj = 20 of 200; totaal: 51 (3 X 17) OF 330 (2 X 3 X 5 X 11). Structuur: 6 - 7 - 2. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (2):(1) Jr 30,23 (2) Jon 1,4.
- הַסַּעַר = hassa`ar (de storm) < prefix bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. סַעַר = sa`ar (storm) Taalgebruik in Tenakh: sa`ar (storm). Tenakh (1): Jon 1,12.

sa`ar (storm) Verwijzing:sa`ar (storm), zie Jon 1,4 sa`ar (storm) In twee verzen in de bijbel:(1) Jr 30,23 (2) Jon 1,4:wajehi sa`ar gâdôl bajjâm = kai egeneto kludôn megas en tèi thalassèi (en er ontstond een grote stormwind op de zee) IMet lidwoord hassa`ar (de storm) In één vers in de bijbel:Jon 1,12
- wesa`ar In vier verzen in de bijbel:(1) Jr 23,19 (hinneh sa`arath JHWH = idou seismos para kuriou = een beving vanwege JHWH ; en verder wesa`ar) (2) Jr 25,32 (wesa`ar gâdôl = kai lailaps megalè = en een grote storm) (3) Jon 1,11:wëso`er (en het werd woelig). Poel perfectum. LXX:kai exègeiren mallon kludôna (en wekte meer golven op). (4) We merken op dat sa`ar of së`ârâh in het Grieks vertaald wordt in kludôn (Jona), seismos (seismos), lailaps (Jr 25,32)
- LXX Verwijzing:kludôn (golfslag, vloedgolf, branding), zie Mt 8,24 In twee verzen in de bijbel Zie Jon 1,4:kai kurios eksègeiren pneuma eis tèn thalassan (en de Heer wekte een wind op op de zee) wajëhî sa`ar gâdôl bajjâm  = kai egeneto kludôn megas en tèi thalassèi (en er ontstond een grote golfslag op de zee) Zie ook Jon 1,12:ki bhesjèllî hassa`ar haggâdôl hazzèh `älêkhèm = oti di' eme ho kludôn ho megas houtos ef'humas estin (want omwille van mij kwam deze grote golfslag over jullie). In deze twee teksten wordt sa`ar door kludôn vertaald
- sä`âr (stormen, woelen)

9.

10. יָם (= jâm: zee, meer, stroom; zn vr enk). Taalgebruik in Tenakh: jâm (zee, meer, stroom). Tenach (91).
- הַיָּ֔ם (= hajjam: de zee; p^refix ha bep lidw + zn יָם (= jâm: zee, meer, stroom). Tenach (140). Jon (1): Jon 1,4.
- בַּיָּ֑ם (= bajjam: op de zee; prefix voorzetsel be + bep lidw ha + zn יָם = jâm: zee, meer, stroom). Tenach (28). Jon (1): Jon 1,4.

Jon 1,4.11. בַאֳנִיָּה = bâânijjâh (in de boot) < prefix voorzetsel bë + bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. אֳנִיָּה ´ânijjah (boot) Zie:אֳנִי = 'änî (schip, vloot) Taalgebruik in Tenakh:'änî (schip, vloot) Getalswaarde:aleph = 1 ; nun = 14 of 50, jod = 10 ; totaal: 25 (5²) OF 61. Structuur:1 - 5 - 1 De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (1):Jon 1,5.
- וְהָאֱנִיָּה = wëhâ`ânijjâh (en de boot) < prefix voegwoord wë + bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. אֳנִיָּה ´ânijjah (boot) Zie:אֳנִי = 'änî (schip, vloot) Taalgebruik in Tenakh:'änî (schip, vloot) Getalswaarde: aleph = 1 ; nun = 14 of 50, jod = 10 totaal:25 (5²) OF 61. Structuur:1 - 5 - 1. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (1):Jon 1,4.
- εν τῳ πλοιῳ (= en tô ploiô: in de boot). Bijbel () LXX (1):Jon 1,5. NT (9):(1) Mt 4,21 (2) Mt 14,33 (3) Mc 1,19 (4) Mc 1,20 (5)  Mc 4,36 (6) Mc 5,21 (7)  Mc 8,14 (8) Hnd 27,31 (9) Hnd 27,37

 

´ânijjâh (boot) In twee verzen in de bijbel:(1) Jon 1,3 (2) Spr 30,19

Met lidwoord en met verbindingsteken waw:wëhâ´änijjâh (en de boot) In één vers in de bijbel, nl. Jon 1,4 LXX ploion (boot) Verwijzing:ploion (boot), zie Mt 4,22 ploion (boot) In zevenendertig verzen in de bijbel In zes verzen in het O.T. In eenendertig verzen in het N.T. In negen verzen bij Matteüs In zes verzen is het eis to ploion (in de boot) met een vorm van het werkwoord embainô (inklimmen):(1) Mt 8,23 (2) Mt 9,1 (3) Mt 13,2 (4) Mt 14,22 (5) Mt 14,32 (6) Mt 15,39 De andere drie teksten:(1) Mt 4,22 (2) Mt 8,24 (3) Mt 14,24

12. chisjsjêbhâh (- de boot - stond op het punt) Piel derde persoon vrouwelijk enkelvoud In één vers in de bijbel:Jon 1,4 Verwijzing:châsjabh (rekenen, achten, denken), zie Ps 40,18 Getalwaarde: chet = 8, sjin = 21 of 300, beth = 2 Totaal:8 + 21 + 2 of 8 + 300 + 2 = 31 of 310 OP het punt staan, dreigen, gevaar lopen LXX:kai to ploion ekinduneuen (en de boot liep gevaar) Lc 8,23 interpreteert:en zij liepen gevaar


Jon 1,5 - Jon 1,5:Jona's vlucht:- Jon 1,1 - Jon 1,2 - Jon 1,3 - Jon 1,4 - Jon 1,5 - Jon 1,6 - Jon 1,7 - Jon 1,8 - Jon 1,9 - Jon 1,10 - Jon 1,11 - Jon 1,12 - Jon 1,13 - Jon 1,14 - Jon 1,15 - Jon 1,16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Jon (Jona) - Jon 1 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5kai efobèthèsan oi nautikoi kai aneboôn ekastos pros ton theon autôn kai ekbolèn epoièsanto tôn skeuôn tôn en tô ploiô eis tèn thalassan tou koufisthènai ap' autôn iônas de katebè eis tèn koilèn tou ploiou kai ekatheuden kai erregchen 5 et timuerunt nautae et clamaverunt viri ad deum suum et miserunt vasa quae erant in navi in mare ut adleviaretur ab eis et Iona descendit ad interiora navis et dormiebat sopore gravi   5 Toen vreesden de zeelieden, en riepen een iegelijk tot zijn god, en wierpen de vaten, die in het schip waren, in de zee, om het van dezelve te verlichten; maar Jona was nedergegaan aan de zijden van het schip, en lag neder, en was met een diepen slaap bevangen. [5] De zeelieden werden bang, en ieder van hen riep zijn eigen god aan. Om het schip lichter te maken gooiden ze de lading in zee. Jona echter was afgedaald tot in het diepst van het ruim, was daar gaan liggen en in een diepe slaap gevallen.  [5] De zeelieden werden bang, en ieder riep tot zijn eigen god om hulp. Ook gooiden ze, om het gevaar af te wenden, de lading in zee. Maar Jona was in het ruim van het schip afgedaald, was daar gaan liggen en in een diepe slaap gevallen.   5 De bootslui worden bevreesd en schreeuwen het uit, ieder tot zijn god; ze smijten de spullen die ze in het schip hebben de zee in om het daarvan lichter te maken; Jona is intussen afgedaald in de holtes onder het dek en ligt daar als verdoofd.  5. Les matelots prirent peur; ils crièrent chacun vers son dieu, et pour s'alléger, jetèrent à la mer la cargaison. Jonas cependant était descendu au fond du bateau; il s'était couché et dormait profondément. 

King James Bible:Then the mariners were afraid, and cried every man unto his god, and cast forth the wares that were in the ship into the sea, to lighten it of them. But Jonah was gone down into the sides of the ship; and he lay, and was fast asleep.
Luther-Bibel (1984):Und die Schiffsleute fürchteten sich und schrien, ein jeder zu seinem Gott, und warfen die Ladung, die im Schiff war, ins Meer, daß es leichter würde. Aber Jona war hinunter in das Schiff gestiegen, lag und schlief.

Tekstuitleg van Jon 1,5 Dit vers Jon 1,5 telt 19 woorden en 71 letters De getalwaarde van Jon 1,5 is 2899 (13 X 223)

Jon 1,5.11. בַאֳנִיָּה = bâânijjâh (in de boot) < prefix voorzetsel bë + bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. אֳנִיָּה ´ânijjah (boot) Zie:אֳנִי = 'änî (schip, vloot) Taalgebruik in Tenakh:'änî (schip, vloot) Getalwaarde:aleph = 1 ; nun = 14 of 50, jod = 10 ; totaal:25 (5²) OF 61 Structuur:1 - 5 - 1 De som van de elementen is telkens 7 Tenakh (1):Jon 1,5

12. אֶל (= ´èl: tot, naar; vz). Jon (24) Jon 1 (10): (1) Jon 1,1 (2) Jon 1,2 (3) Jon 1,4 (4) Jon 1,5 (5) Jon 1,6 (6) Jon 1,7 (7) Jon 1,12 (8) Jon 1,13 (9) Jon 1,14 (10) Jon 1,15. וְאַל (=wë´al: en niet) Jon (1) Jon 1,14.

12. - 13. ´אֶל־הַיָּ֔ם (= èl hajjâm: naar de zee). Tenach (4). Jon (3): (1) Jon 1,4 (2) Jon 1,5 (3) Jon 1,12.

´èl hajjâm (naar de zee) Tenach (8):(1) Pr 1,7 (2) Ez 47,19 (3) Jl 2,20 (2X) (4) Jon 1,4 (5) Jon 1,5 (6) Jon 1,12 (7) Jon 1,15 (8) Zach 14,8

21. sjâkhabh (liggen, zich neerleggen) Verwijzing:sjâkhab (liggen, zich neerleggen), zie Jon 1,5
- wajjisjëkabh (en hij legde neer) In vierenvijftig verzen in de bijbel In vierenvijftig verzen in de bijbel

- Grieks:act. ind. imperf. 3de pers. enk. εκαθευδεν = ekatheuden (hij sliep) van het werkw. καθευδω = katheudô (slapen) Taalgebruik in het NT:katheudô (slapen) Taalgebruik in de LXX:katheudô (slapen) Bijbel (11):(10) Jon 1,5 (11) Mt 8,24

Jon 1,6 - Jon 1,6:Jona's vlucht:- Jon 1,1 - Jon 1,2 - Jon 1,3 - Jon 1,4 - Jon 1,5 - Jon 1,6 - Jon 1,7 - Jon 1,8 - Jon 1,9 - Jon 1,10 - Jon 1,11 - Jon 1,12 - Jon 1,13 - Jon 1,14 - Jon 1,15 - Jon 1,16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Jon (Jona) - Jon 1 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
6kai prosèlthen pros auton o prôreus kai eipen autô ti su regcheis anasta kai epikalou ton theon sou opôs diasôsè o theos èmas kai mè apolômetha  6 et accessit ad eum gubernator et dixit ei quid tu sopore deprimeris surge invoca Deum tuum si forte recogitet Deus de nobis et non pereamus     6 En de opperschipper naderde tot hem, en zeide tot hem: Wat is u, gij hardslapende? Sta op, roep tot uw God, misschien zal die God aan ons gedenken, dat wij niet vergaan.   [6] De kapitein kwam naar hem toe en zei tegen hem: ‘Hoe kunt u zo diep slapen? Sta op en bid tot uw god; dan denkt die god misschien aan ons, en gaan wij niet te gronde!’  [6] De schipper ging naar hem toe en zei tegen hem: ‘Wat lig jij hier te slapen! Sta op, roep je God aan! Misschien dat hij zich om ons bekommert, zodat we niet vergaan.’   6 De kapitein nadert tot hem en zegt tot hem: hoe kun jij zo verdoofd zijn,– sta op en roep tot je god!, misschien heeft die god heugenis aan ons en vergaan wij niet!   6. Le chef de l'équipage s'approcha de lui et lui dit:« Qu'as-tu à dormir ? Lève-toi, crie vers ton Dieu! Peut-être Dieu songera-t-il à nous et nous ne périrons pas. »  

King James Bible:So the shipmaster came to him, and said unto him, What meanest thou, O sleeper? arise, call upon thy God, if so be that God will think upon us, that we perish not.
Luther-Bibel (1984):Da trat zu ihm der Schiffsherr und sprach zu ihm: Was schläfst du? Steh auf, rufe deinen Gott an! Ob vielleicht dieser Gott an uns gedenken will, daß wir nicht verderben.

Tekstuitleg van Jon 1,6 Dit vers Jon 1,6 telt 19 woorden en 68 (2 X 2 X 17) letters De getalwaarde van Jon 1,6 is 3336 (2 X 2 X 2 X 2 X 139)

2. ´ela(j)w (tot hem) Tenach (4):(1) Jon 1,6 (2) Jon 1,8 (3) Jon 1,10 (4) Jon 1,11

5. wajj´omèr (en hij zei):prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. ´âmar (zeggen) Taalgebruik in Tenach:´âmar (zeggen) Taalgebruik in Jona:´âmar (zeggen) Gr. legô (zeggen) Taalgebruik in de Septuaginta.:legô (zeggen) Taalgebruik in N.T.:legô (zeggen) legô komt van de wortel leg-:lezen / lec-tuur ; les Lat. legere Fr. leçon E. to say Fr. dire D. sprechen (spreken) In 12 verzen in Jon:(1) Jon 1,6 (2) Jon 1,9 (3) Jon 1,12 (4) Jon 2,3 (5) Jon 2,11 (6) Jon 3,4 (7) Jon 3,7 (8) Jon 4,2 (9) Jon 4,4 (10) Jon 4,8 (11) Jon 4,9 (12) Jon 4,10 Gr. eipen (hij zei) In 11 verzen in Jon:(1) Jon 1,6 (2) Jon 1,7 (3) Jon 1,9 (4) Jon 1,12 (5) Jon 2,3 (6) Jon 3,4 (7) Jon 4,2 (8) Jon 4,4 (9) Jon 4,8 (10) Jon 4,9 (11) Jon 4,10 Een vorm van Hebr. ´âmar (zeggen) (20), van het Gr. legô (zeggen) (18) in Jon

12. אֶל (= ´èl: tot, naar; vz). Jon (24) Jon 1 (10): (1) Jon 1,1 (2) Jon 1,2 (3) Jon 1,4 (4) Jon 1,5 (5) Jon 1,6 (6) Jon 1,7 (7) Jon 1,12 (8) Jon 1,13 (9) Jon 1,14 (10) Jon 1,15. וְאַל (=wë´al: en niet) Jon (1) Jon 1,14.

Jon 1,7 - Jon 1,7:Jona's vlucht:- Jon 1,1 - Jon 1,2 - Jon 1,3 - Jon 1,4 - Jon 1,5 - Jon 1,6 - Jon 1,7 - Jon 1,8 - Jon 1,9 - Jon 1,10 - Jon 1,11 - Jon 1,12 - Jon 1,13 - Jon 1,14 - Jon 1,15 - Jon 1,16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Jon (Jona) - Jon 1 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
7kai eipen ekastos pros ton plèsion autou deute balômen klèrous kai epignômen tinos eneken è kakia autè estin en èmin kai ebalon klèrous kai epesen o klèros epi iônan  7 et dixit vir ad collegam suum venite et mittamus sortes et sciamus quare hoc malum sit nobis et miserunt sortes et cecidit sors super Ionam    7 Voorts zeiden zij, een ieder tot zijn metgezel: Komt, en laat ons loten werpen, opdat wij mogen weten, om wiens wil ons dit kwaad overkomt. Alzo wierpen zij loten, en het lot viel op Jona.   [7] De mannen zeiden tegen elkaar: ‘Kom, laten we het lot* werpen om te zien aan* wie het ligt, dat deze ramp ons treft.’ Zij wierpen het lot en het lot viel op Jona.  [7] Intussen overlegden de zeelieden: ‘Laten we het lot werpen om te weten te komen wiens schuld het is dat deze ramp ons treft.’ Ze wierpen het lot, en het lot viel op Jona.   7 En ze zeggen, alleman tot zijn naaste: gaat mee, dan werpen we loten en zullen we weten door wie ons dit kwaad treft! Ze werpen loten en het lot valt op Jona.  7. Puis ils se dirent les uns aux autres:« Tirons donc au sort, pour savoir de qui nous vient ce mal. » Ils jetèrent les sorts et le sort tomba sur Jonas. 

King James Bible [7] And they said every one to his fellow, Come, and let us cast lots, that we may know for whose cause this evil is upon us. So they cast lots, and the lot fell upon Jonah.
Luther-Bibel (1984) 7 Und einer sprach zum andern: Kommt, wir wollen losen, dass wir erfahren, um wessentwillen es uns so übel geht. Und als sie losten, traf's Jona.

Tekstuitleg van Jon 1,7

3. אֶל (= ´èl: tot, naar; vz). Jon (24) Jon 1 (10): (1) Jon 1,1 (2) Jon 1,2 (3) Jon 1,4 (4) Jon 1,5 (5) Jon 1,6 (6) Jon 1,7 (7) Jon 1,12 (8) Jon 1,13 (9) Jon 1,14 (10) Jon 1,15. וְאַל (=wë´al: en niet) Jon (1) Jon 1,14.

18. `al (op, omwille van) Jon (9):(1) Jon 1,7 (2) Jon 3,6 (3) Jon 3,10 (4) Jon 4,2 (5) Jon 4,6 (6) Jon 4,8 (7) Jon 4,9 (8) Jon 4,10 (9) Jon 4,11

19. jônâh (Jona OF duif) Taalgebruik in Tenach:jônâh (Jona) Taalgebruik in Jona:jônâh (Jona) Getalwaarde:jod = 10, waw = 6, nun = 14 of 50, he = 5 ; totaal:35 (5 X 7) OF 71 Gr. iôna (Jona) Taalgebruik in de Septuaginta:iôna (Jona) Tenach (26) Jon (15):(1) Jon 1,1 (2) Jon 1,3 (3) Jon 1,7 (4) Jon 1,15 (5) Jon 2,1 (6) Jon 2,2 (7) Jon 2,11 (8) Jon 3,1 (9) Jon 3,3 (10) Jon 3,4 (11) Jon 4,1 (12) Jon 4,5 (13) Jon 4,6 (14) Jon 4,8 (15) Jon 4,9

18. - 19. `al jônâh (op Jona) Tenach (1) Jon 1,7

Jon 1,8 - Jon 1,8:Jona's vlucht:- Jon 1,1 - Jon 1,2 - Jon 1,3 - Jon 1,4 - Jon 1,5 - Jon 1,6 - Jon 1,7 - Jon 1,8 - Jon 1,9 - Jon 1,10 - Jon 1,11 - Jon 1,12 - Jon 1,13 - Jon 1,14 - Jon 1,15 - Jon 1,16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Jon (Jona) - Jon 1 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
 8kai eipon pros auton apaggeilon èmin tinos eneken è kakia autè estin en èmin tis sou è ergasia estin kai pothen erchè kai ek poias chôras kai ek poiou laou ei su  8 et dixerunt ad eum indica nobis cuius causa malum istud sit nobis quod est opus tuum quae terra tua et quo vel ex quo populo es tu     8 Toen zeiden zij tot hem: Verklaar ons nu, om wiens wil ons dit kwaad overkomt. Wat is uw werk en van waar komt gij? Welk is uw land en van welk volk zijt gij?   [8] Zij vroegen hem: ‘U, aan wie het ligt dat deze ramp ons treft, vertel ons eens: waarom bent u op reis en waar komt u vandaan? Wat is uw land en tot welk volk behoort u?’  [8] Toen zeiden ze tegen hem: ‘Vertel ons: Hoe komt het dat deze ramp ons treft? Wat doe je hier aan boord? Waar kom je vandaan? Uit welk land kom je? Bij welk volk hoor je?’  8 Ze zeggen tot hem meld ons toch voor wie dit kwaad ons treft; wat is je taak en waar kom je vandaan?– wat is je land en van welke gemeenschap ben jij?   8. Ils lui dirent alors:« Dis-nous donc quelle est ton affaire, d'où tu viens, quel est ton pays et à quel peuple tu appartiens. »  

King James Bible [8] Then said they unto him, Tell us, we pray thee, for whose cause this evil is upon us; What is thine occupation? and whence comest thou? what is thy country? and of what people art thou?
Luther-Bibel (1984) 8 Da sprachen sie zu ihm: Sage uns, warum geht es uns so übel? Was ist dein Gewerbe und wo kommst du her? Aus welchem Lande bist du und von welchem Volk bist du?

Tekstuitleg van Jon 1,8

2. ´ela(j)w (tot hem) Tenach (4):(1) Jon 1,6 (2) Jon 1,8 (3) Jon 1,10 (4) Jon 1,11

Jon 1,9 - Jon 1,9:Jona's vlucht:- Jon 1,1 - Jon 1,2 - Jon 1,3 - Jon 1,4 - Jon 1,5 - Jon 1,6 - Jon 1,7 - Jon 1,8 - Jon 1,9 - Jon 1,10 - Jon 1,11 - Jon 1,12 - Jon 1,13 - Jon 1,14 - Jon 1,15 - Jon 1,16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Jon (Jona) - Jon 1 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
9kai eipen pros autous doulos kuriou egô eimi kai ton kurion theon tou ouranou egô sebomai os epoièsen tèn thalassan kai tèn xèran  9 et dixit ad eos Hebraeus ego sum et Dominum Deum caeli ego timeo qui fecit mare et aridam     9 En hij zeide tot hen: Ik ben een Hebreër; en ik vreze den HEERE, den God des hemels, Die de zee en het droge gemaakt heeft.  [9] Jona antwoordde: ‘Ik ben een Hebreeër en ik vrees de heer, de God van de hemel, die de zee en het land gemaakt heeft.’   [9] Jona antwoordde: ‘Ik ben een Hebreeër en ik vereer de HEER, de God van de hemel, de God die de zee en het land gemaakt heeft.’  9 Hij zegt tot hen: ik ben een Hebreeër,– een oversteker; de ENE, de God des hemels vrees ik,– die de zee en het droge heeft gemaakt!   9. Il leur répondit:« Je suis Hébreu, et c'est Yahvé que j'adore, le Dieu du ciel qui a fait la mer et la terre. »  

King James Bible [9] And he said unto them, I am an Hebrew; and I fear the LORD, the God of heaven, which hath made the sea and the dry land.
Luther-Bibel (1984) 9 Er sprach zu ihnen: Ich bin ein Hebräer und fürchte den HERRN, den Gott des Himmels, der das Meer und das Trockene gemacht hat.

Tekstuitleg van Jon 1,9

1. wajj´omèr (en hij zei):prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. ´âmar (zeggen) Taalgebruik in Tenach:´âmar (zeggen) Taalgebruik in Jona:´âmar (zeggen) Gr. legô (zeggen) Taalgebruik in de Septuaginta.:legô (zeggen) Taalgebruik in N.T.:legô (zeggen) legô komt van de wortel leg-:lezen / lec-tuur ; les Lat. legere Fr. leçon E. to say Fr. dire D. sprechen (spreken) In 12 verzen in Jon:(1) Jon 1,6 (2) Jon 1,9 (3) Jon 1,12 (4) Jon 2,3 (5) Jon 2,11 (6) Jon 3,4 (7) Jon 3,7 (8) Jon 4,2 (9) Jon 4,4 (10) Jon 4,8 (11) Jon 4,9 (12) Jon 4,10 Gr. eipen (hij zei) In 11 verzen in Jon:(1) Jon 1,6 (2) Jon 1,7 (3) Jon 1,9 (4) Jon 1,12 (5) Jon 2,3 (6) Jon 3,4 (7) Jon 4,2 (8) Jon 4,4 (9) Jon 4,8 (10) Jon 4,9 (11) Jon 4,10 Een vorm van Hebr. ´âmar (zeggen) (20), van het Gr. legô (zeggen) (18) in Jon

6. יְהוָ֖ה (=JHWH). Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenach: JHWH. Tenakh (5193). Taalgebruik in Jona: JHWH. Getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6. Totaal: 10 + 5 + 6 + 5 = 26. Tenach (5193). Jon (19): (1) Jon 1,1. (2) Jon 1,3 (2X). (3) Jon 1,9. (4) Jon 1,10. (5) Jon 1,14 (2X). (6) Jon 1,16. (7) Jon 2,1. (8) Jon 2,2. (9) Jon 2,3. (10) Jon 2,7. (11) Jon 2,8. (12) Jon 2,11. (13) Jon 3,1. (14) Jon 3,3. (15) Jon 4,2. (16) Jon 4,3. (17) Jon 4,4. (18) Jon 4,6. (19) Jon 4,10.
- וַֽיהוָ֗ה (= waJHWH: en JHWH). Tenach (99). Jon (1): Jon 1,4.
- אֶל־יְהוָ֖ה (= 'èl JHWH: tot JHWH). Tenakh (160). Jon (2): (1) Jon 2,2. (2) Jon 2,3.
- לַיהוָֽה (= laJHWH: tot JHWH). Tenach (538). Jon (2): (1) Jon 1,16. (2) Jon 2,10.

Jon 1,10 - Jon 1,10:Jona's vlucht:- Jon 1,1 - Jon 1,2 - Jon 1,3 - Jon 1,4 - Jon 1,5 - Jon 1,6 - Jon 1,7 - Jon 1,8 - Jon 1,9 - Jon 1,10 - Jon 1,11 - Jon 1,12 - Jon 1,13 - Jon 1,14 - Jon 1,15 - Jon 1,16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Jon (Jona) - Jon 1 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10kai efobèthèsan oi andres fobon megan kai eipan pros auton ti touto epoièsas dioti egnôsan oi andres oti ek prosôpou kuriou èn feugôn oti apèggeilen autois  10 et timuerunt viri timore magno et dixerunt ad eum quid hoc fecisti cognoverunt enim viri quod a facie Domini fugeret quia indicaverat eis     10 Toen vreesden die mannen met grote vreze, en zeiden tot hem: Wat hebt gij dit gedaan? Want de mannen wisten, dat hij van des HEEREN aangezicht vlood; want hij had het hun te kennen gegeven. [10] Toen werden de mannen zeer angstig en ze zeiden tegen hem: ‘Hoe hebt u zoiets kunnen doen?’ Ze hoorden dat hij, om weg te komen van de heer, op de vlucht was gegaan: dat vertelde hij hun namelijk.   [10] De mannen werden doodsbang, en toen ze van hem hoorden dat hij was weggevlucht van de HEER, zeiden ze tegen hem: ‘Hoe heb je dat kunnen doen?’  10 Met grote vrees worden de mannen bevreesd, en zeggen tot hem: wat heb je dan wel gedaan?– want de mannen weten dat hij voor het aanschijn van de ENE op de vlucht is, nadat hij hun dat heeft gemeld.   10. Les hommes furent saisis d'une grande crainte et ils lui dirent:« Qu'as-tu fait là! » Ils savaient en effet qu'il fuyait loin de Yahvé, car il le leur avait raconté. 

King James Bible [10] Then were the men exceedingly afraid, and said unto him, Why hast thou done this? For the men knew that he fled from the presence of the LORD, because he had told them.
Luther-Bibel (1984) 10 Da fürchteten sich die Leute sehr und sprachen zu ihm: Warum hast du das getan? Denn sie wussten, dass er vor dem HERRN floh; denn er hatte es ihnen gesagt.

Tekstuitleg van Jon 1,10

6. ´ela(j)w (tot hem) Tenach (4):(1) Jon 1,6 (2) Jon 1,8 (3) Jon 1,10 (4) Jon 1,11

15. יְהוָ֖ה (=JHWH). Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenach: JHWH. Tenakh (5193). Taalgebruik in Jona: JHWH. Getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6. Totaal: 10 + 5 + 6 + 5 = 26. Tenach (5193). Jon (19): (1) Jon 1,1. (2) Jon 1,3 (2X). (3) Jon 1,9. (4) Jon 1,10. (5) Jon 1,14 (2X). (6) Jon 1,16. (7) Jon 2,1. (8) Jon 2,2. (9) Jon 2,3. (10) Jon 2,7. (11) Jon 2,8. (12) Jon 2,11. (13) Jon 3,1. (14) Jon 3,3. (15) Jon 4,2. (16) Jon 4,3. (17) Jon 4,4. (18) Jon 4,6. (19) Jon 4,10.
- וַֽיהוָ֗ה (= waJHWH: en JHWH). Tenach (99). Jon (1): Jon 1,4.
- אֶל־יְהוָ֖ה (= 'èl JHWH: tot JHWH). Tenakh (160). Jon (2): (1) Jon 2,2. (2) Jon 2,3.
- לַיהוָֽה (= laJHWH: tot JHWH). Tenach (538). Jon (2): (1) Jon 1,16. (2) Jon 2,10.

Jon 1,11 - Jon 1,11:Jona's vlucht:- Jon 1,1 - Jon 1,2 - Jon 1,3 - Jon 1,4 - Jon 1,5 - Jon 1,6 - Jon 1,7 - Jon 1,8 - Jon 1,9 - Jon 1,10 - Jon 1,11 - Jon 1,12 - Jon 1,13 - Jon 1,14 - Jon 1,15 - Jon 1,16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Jon (Jona) - Jon 1 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
11kai eipan pros auton ti soi poièsômen kai kopasei è thalassa af' èmôn oti è thalassa eporeueto kai exègeiren mallon kludôna  11 et dixerunt ad eum quid faciemus tibi et cessabit mare a nobis quia mare ibat et intumescebat    11 Voorts zeiden zij tot hem: Wat zullen wij u doen, opdat de zee stil worde van ons? Want de zee werd hoe langer hoe onstuimiger.   [11] Zij vroegen hem: ‘Wat moeten we met u doen om door de zee met rust gelaten te worden?’ De zee werd namelijk steeds stormachtiger.   [11] En ze vroegen hem: ‘Wat moeten we met je doen, dat de zee ons met rust laat?’ Want de zee werd hoe langer hoe onstuimiger.   11 ¶ Dan zeggen ze tot hem: wat moeten we met jou doen, om te zorgen dat de zee ons met rust laat? Want de zee wordt gaandeweg stormachtiger.   11. Ils lui dirent:« Que te ferons-nous pour que la mer s'apaise pour nous ? » Car la mer se soulevait de plus en plus.  

King James Bible [11] Then said they unto him, What shall we do unto thee, that the sea may be calm unto us? for the sea wrought, and was tempestuous.
Luther-Bibel (1984) 11 Da sprachen sie zu ihm: Was sollen wir denn mit dir tun, dass das Meer stille werde und von uns ablasse? Denn das Meer ging immer ungestümer.

Tekstuitleg van Jon 1,11

2. ´ela(j)w (tot hem) Tenach (4):(1) Jon 1,6 (2) Jon 1,8 (3) Jon 1,10 (4) Jon 1,11

Jon 1,12 - Jon 1,12:Jona's vlucht:- Jon 1,1 - Jon 1,2 - Jon 1,3 - Jon 1,4 - Jon 1,5 - Jon 1,6 - Jon 1,7 - Jon 1,8 - Jon 1,9 - Jon 1,10 - Jon 1,11 - Jon 1,12 - Jon 1,13 - Jon 1,14 - Jon 1,15 - Jon 1,16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Jon (Jona) - Jon 1 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
12kai eipen iônas pros autous arate me kai embalete me eis tèn thalassan kai kopasei è thalassa af' umôn dioti egnôka egô oti di' eme o kludôn o megas outos ef' umas estin 12 et dixit ad eos tollite me et mittite in mare et cessabit mare a vobis scio enim ego quoniam propter me tempestas grandis haec super vos  ki bhesjèllî hassa`ar haggâdôl hazzèh `älêkhèm  12 En hij zeide tot hen: Neemt mij op, en werpt mij in de zee, zo zal de zee stil worden van ulieden; want ik weet, dat deze grote storm ulieden om mijnentwil over komt.  [12] Hij antwoordde hun: ‘Neem mij maar op en smijt mij in zee: dan zal de zee u met rust laten. Ik weet dat het aan mij ligt dat deze hevige storm u heeft getroffen.’   [12] Hij antwoordde: ‘Gooi me in zee, dan zal de zee jullie met rust laten. Want ik weet dat het mijn schuld is dat deze storm zo tegen jullie tekeergaat.’   12 Hij zegt tot hen: tilt mij op en smijt mij in de zee, dan zal de zee u met rust laten; want ik weet dat door mij deze grote storm u overkomt!  12. Il leur répondit:« Prenez-moi et jetez-moi à la mer, et la mer s'apaisera pour vous. Car, je le sais, c'est à cause de moi que cette violente tempête vous assaille. »

King James Bible [12] And he said unto them, Take me up, and cast me forth into the sea; so shall the sea be calm unto you: for I know that for my sake this great tempest is upon you.
Luther-Bibel (1984) 12 Er sprach zu ihnen: Nehmt mich und werft mich ins Meer, so wird das Meer still werden und von euch ablassen. Denn ich weiß, dass um meinetwillen dies große Ungewitter über euch gekommen ist.

Tekstuitleg van Jon 1,12

Verwijzing:kludôn (golfslag, vloedgolf, branding), zie Mt 8,24 In 2 verzen in de bijbel. Zie Jon 1,4:kai kurios eksègeiren pneuma eis tèn thalassan (en de Heer wekte een wind op op de zee) kai egeneto kludôn megas en tèi thalassèi (en er ontstond een grote golfslag op de zee). Zie ook Jon 1,12:ki bhesjèllî hassa`ar haggâdôl hazzèh `älêkhèm = oti di' eme ho kludôn ho megas houtos ef'humas estin (want omwille van mij kwam deze grote golfslag over jullie).

1. wajj´omèr (en hij zei):prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. ´âmar (zeggen) Taalgebruik in Tenach:´âmar (zeggen) Taalgebruik in Jona:´âmar (zeggen) Gr. legô (zeggen) Taalgebruik in de Septuaginta.:legô (zeggen) Taalgebruik in N.T.:legô (zeggen) legô komt van de wortel leg-:lezen / lec-tuur ; les Lat. legere Fr. leçon E. to say Fr. dire D. sprechen (spreken) In 12 verzen in Jon:(1) Jon 1,6 (2) Jon 1,9 (3) Jon 1,12 (4) Jon 2,3 (5) Jon 2,11 (6) Jon 3,4 (7) Jon 3,7 (8) Jon 4,2 (9) Jon 4,4 (10) Jon 4,8 (11) Jon 4,9 (12) Jon 4,10 Gr. eipen (hij zei) In 11 verzen in Jon:(1) Jon 1,6 (2) Jon 1,7 (3) Jon 1,9 (4) Jon 1,12 (5) Jon 2,3 (6) Jon 3,4 (7) Jon 4,2 (8) Jon 4,4 (9) Jon 4,8 (10) Jon 4,9 (11) Jon 4,10 Een vorm van Hebr. ´âmar (zeggen) (20), van het Gr. legô (zeggen) (18) in Jon

4. טול (= twl: werpen, slingeren). Verwijzing:twl (werpen, slingeren), zie Jon 1,4.
- הֵטִ֤יל (= hetîl: hij wierp; wkw act hifil perf 3de pers mann enk van het wkw טול = twl: werpen, slingeren). .Jon 1,4. Hapax.
- וַהֲטִילֻ֣נִי (= wahätîlunî: en werpt mij; prefix waw consecutivum + wkw act hifil imperat 2de pers mann mv + suffix pers vnw 1ste pers mann enk van het wkw טול = twl: werpen, slingeren). Jon 1,12 . Hapax.
- וַיְטִלֻ֖הוּ (= wejetiluhû: en zij wierpen hem; waw consecutivum + wkw act hifi imperf 3de pers mann mv van het wkw טול = twl: werpen, slingeren). Jon 1,15. Hapax.

5. אֶל (= ´èl: tot, naar; vz). Jon (24) Jon 1 (10): (1) Jon 1,1 (2) Jon 1,2 (3) Jon 1,4 (4) Jon 1,5 (5) Jon 1,6 (6) Jon 1,7 (7) Jon 1,12 (8) Jon 1,13 (9) Jon 1,14 (10) Jon 1,15. וְאַל (=wë´al: en niet) Jon (1) Jon 1,14.

5. - 6. ´אֶל־הַיָּ֔ם (= èl hajjâm: naar de zee). Tenach (4). Jon (3): (1) Jon 1,4 (2) Jon 1,5 (3) Jon 1,12.

èl hajjâm (naar de zee) Tenach (8):(1) Pr 1,7 (2) Ez 47,19 (3) Jl 2,20 (2X) (4) Jon 1,4 (5) Jon 1,5 (6) Jon 1,12 (7) Jon 1,15 (8) Zach 14,8

- κλυδων (= kludôn: golfslag, vloedgolf, branding; zn nom mann enk). Taalgebruik in het NT: kludôn (golfslag, vloedgolf, branding). Taalgebruik in de LXX: kludôn (golfslag, vloedgolf, branding). Bijbel (2): (1) Jon 1,4. (2) Jon 1,12. Ned. klotsen.

Jon 1,13 - Jon 1,13:Jona's vlucht:- Jon 1,1 - Jon 1,2 - Jon 1,3 - Jon 1,4 - Jon 1,5 - Jon 1,6 - Jon 1,7 - Jon 1,8 - Jon 1,9 - Jon 1,10 - Jon 1,11 - Jon 1,12 - Jon 1,13 - Jon 1,14 - Jon 1,15 - Jon 1,16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Jon (Jona) - Jon 1 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
13kai parebiazonto oi andres tou epistrepsai pros tèn gèn kai ouk èdunanto oti è thalassa eporeueto kai exègeireto mallon ep' autous  13 et remigabant viri ut reverterentur ad aridam et non valebant quia mare ibat et intumescebat super eos     13 Maar de mannen roeiden, om het schip weder te brengen aan het droge, doch zij konden niet; want de zee werd hoe langer hoe onstuimiger tegen hen.   [13] De mannen deden nog een poging om terug te roeien naar het land, maar zij slaagden daar niet in, omdat de zee om hen heen steeds stormachtiger werd.  [13] Maar de mannen roeiden uit alle macht om weer aan land te komen; dat lukte hun echter niet, want de zee ging steeds onstuimiger tegen hen tekeer.   13 De mannen roeien om het schip terug te brengen naar het droge, maar kunnen het niet aan want de zee wordt gaandeweg stormachtiger tegen hen.   13. Les hommes ramèrent pour gagner le rivage, mais en vain, car la mer se soulevait de plus en plus contre eux. 

King James Bible [13] Nevertheless the men rowed hard to bring it to the land; but they could not: for the sea wrought, and was tempestuous against them.
Luther-Bibel (1984) 13 Doch die Leute ruderten, dass sie wieder ans Land kämen; aber sie konnten nicht, denn das Meer ging immer ungestümer gegen sie an.

Tekstuitleg van Jon 1,13

4. אֶל (= ´èl: tot, naar; vz). Jon (24) Jon 1 (10): (1) Jon 1,1 (2) Jon 1,2 (3) Jon 1,4 (4) Jon 1,5 (5) Jon 1,6 (6) Jon 1,7 (7) Jon 1,12 (8) Jon 1,13 (9) Jon 1,14 (10) Jon 1,15. וְאַל (=wë´al: en niet) Jon (1) Jon 1,14.

Jon 1,14 - Jon 1,14:Jona's vlucht:- Jon 1,1 - Jon 1,2 - Jon 1,3 - Jon 1,4 - Jon 1,5 - Jon 1,6 - Jon 1,7 - Jon 1,8 - Jon 1,9 - Jon 1,10 - Jon 1,11 - Jon 1,12 - Jon 1,13 - Jon 1,14 - Jon 1,15 - Jon 1,16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Jon (Jona) - Jon 1 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
14kai aneboèsan pros kurion kai eipan mèdamôs kurie mè apolômetha eneken tès psuchès tou anthrôpou toutou kai mè dôs ef' èmas aima dikaion oti su kurie on tropon eboulou pepoièkas  14 et clamaverunt ad Dominum et dixerunt quaesumus Domine ne pereamus in anima viri istius et ne des super nos sanguinem innocentem quia tu Domine sicut voluisti fecisti   14 Toen riepen zij tot den HEERE, en zeiden: Och HEERE! laat ons toch niet vergaan om dezes mans ziel, en leg geen onschuldig bloed op ons; want Gij, HEERE! hebt gedaan, gelijk als het U heeft behaagd. [14] Daarom riepen zij tot de heer: ‘Ach heer, laat ons niet te gronde gaan, wanneer wij deze man om het leven brengen, en reken ons dit niet aan als het vergieten van onschuldig bloed; want U, heer, hebt immers verlangd, dit te laten gebeuren!’   [14] Toen riepen ze tot de HEER: ‘Ach HEER, laat ons toch niet vergaan als wij het leven van deze man opofferen. Reken het ons niet aan als hier een onschuldige sterft. U bent de HEER, al wat u wilt dat doet u!’  14 Dan roepen zij de ENE aan en zeggen: ach, ENE, laat ons toch niet vergaan om lijf–en–ziel van deze man, en reken ons geen onschuldig bloed aan,– nu gij, ENE, hebt gedaan zoals u behaagt!   14. Alors ils implorèrent Yahvé et dirent:« Ah! Yahvé, puissions-nous ne pas périr à cause de la vie de cet homme, et puisses-tu ne pas nous charger d'un sang innocent, car c'est toi, Yahvé, qui as agi selon ton bon plaisir. »  

King James Bible [14] Wherefore they cried unto the LORD, and said, We beseech thee, O LORD, we beseech thee, let us not perish for this man's life, and lay not upon us innocent blood: for thou, O LORD, hast done as it pleased thee.
Luther-Bibel (1984) 14 Da riefen sie zu dem HERRN und sprachen: Ach, HERR, lass uns nicht verderben um des Lebens dieses Mannes willen und rechne uns nicht unschuldiges Blut zu; denn du, HERR, tust, wie dir's gefällt.

Tekstuitleg van Jon 1,14

2. אֶל (= ´èl: tot, naar; vz). Jon (24) Jon 1 (10): (1) Jon 1,1 (2) Jon 1,2 (3) Jon 1,4 (4) Jon 1,5 (5) Jon 1,6 (6) Jon 1,7 (7) Jon 1,12 (8) Jon 1,13 (9) Jon 1,14 (10) Jon 1,15. וְאַל (=wë´al: en niet) Jon (1) Jon 1,14.

3. יְהוָ֖ה (=JHWH). Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenach: JHWH. Tenakh (5193). Taalgebruik in Jona: JHWH. Getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6. Totaal: 10 + 5 + 6 + 5 = 26. Tenach (5193). Jon (19): (1) Jon 1,1. (2) Jon 1,3 (2X). (3) Jon 1,9. (4) Jon 1,10. (5) Jon 1,14 (2X). (6) Jon 1,16. (7) Jon 2,1. (8) Jon 2,2. (9) Jon 2,3. (10) Jon 2,7. (11) Jon 2,8. (12) Jon 2,11. (13) Jon 3,1. (14) Jon 3,3. (15) Jon 4,2. (16) Jon 4,3. (17) Jon 4,4. (18) Jon 4,6. (19) Jon 4,10.
- וַֽיהוָ֗ה (= waJHWH: en JHWH). Tenach (99). Jon (1): Jon 1,4.
- אֶל־יְהוָ֖ה (= 'èl JHWH: tot JHWH). Tenakh (160). Jon (2): (1) Jon 2,2. (2) Jon 2,3.
- לַיהוָֽה (= laJHWH: tot JHWH). Tenach (538). Jon (2): (1) Jon 1,16. (2) Jon 2,10.

6. יְהוָ֖ה (=JHWH). Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenach: JHWH. Tenakh (5193). Taalgebruik in Jona: JHWH. Getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6. Totaal: 10 + 5 + 6 + 5 = 26. Tenach (5193). Jon (19): (1) Jon 1,1. (2) Jon 1,3 (2X). (3) Jon 1,9. (4) Jon 1,10. (5) Jon 1,14 (2X). (6) Jon 1,16. (7) Jon 2,1. (8) Jon 2,2. (9) Jon 2,3. (10) Jon 2,7. (11) Jon 2,8. (12) Jon 2,11. (13) Jon 3,1. (14) Jon 3,3. (15) Jon 4,2. (16) Jon 4,3. (17) Jon 4,4. (18) Jon 4,6. (19) Jon 4,10.
- וַֽיהוָ֗ה (= waJHWH: en JHWH). Tenach (99). Jon (1): Jon 1,4.
- אֶל־יְהוָ֖ה (= 'èl JHWH: tot JHWH). Tenakh (160). Jon (2): (1) Jon 2,2. (2) Jon 2,3.
- לַיהוָֽה (= laJHWH: tot JHWH). Tenach (538). Jon (2): (1) Jon 1,16. (2) Jon 2,10.

13. אֶל (= ´èl: tot, naar; vz). Jon (24) Jon 1 (10): (1) Jon 1,1 (2) Jon 1,2 (3) Jon 1,4 (4) Jon 1,5 (5) Jon 1,6 (6) Jon 1,7 (7) Jon 1,12 (8) Jon 1,13 (9) Jon 1,14 (10) Jon 1,15. וְאַל (=wë´al: en niet) Jon (1) Jon 1,14.

20. יְהוָ֖ה (=JHWH). Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenach: JHWH. Tenakh (5193). Taalgebruik in Jona: JHWH. Getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6. Totaal: 10 + 5 + 6 + 5 = 26. Tenach (5193). Jon (19): (1) Jon 1,1. (2) Jon 1,3 (2X). (3) Jon 1,9. (4) Jon 1,10. (5) Jon 1,14 (2X). (6) Jon 1,16. (7) Jon 2,1. (8) Jon 2,2. (9) Jon 2,3. (10) Jon 2,7. (11) Jon 2,8. (12) Jon 2,11. (13) Jon 3,1. (14) Jon 3,3. (15) Jon 4,2. (16) Jon 4,3. (17) Jon 4,4. (18) Jon 4,6. (19) Jon 4,10.
- וַֽיהוָ֗ה (= waJHWH: en JHWH). Tenach (99). Jon (1): Jon 1,4.
- אֶל־יְהוָ֖ה (= 'èl JHWH: tot JHWH). Tenakh (160). Jon (2): (1) Jon 2,2. (2) Jon 2,3.
- לַיהוָֽה (= laJHWH: tot JHWH). Tenach (538). Jon (2): (1) Jon 1,16. (2) Jon 2,10.

Jon 1,15 - Jon 1,15:Jona's vlucht:- Jon 1,1 - Jon 1,2 - Jon 1,3 - Jon 1,4 - Jon 1,5 - Jon 1,6 - Jon 1,7 - Jon 1,8 - Jon 1,9 - Jon 1,10 - Jon 1,11 - Jon 1,12 - Jon 1,13 - Jon 1,14 - Jon 1,15 - Jon 1,16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Jon (Jona) - Jon 1 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
15kai elabon ton iônan kai exebalon auton eis tèn thalassan kai estè è thalassa ek tou salou autès 15 et tulerunt Ionam et miserunt in mare et stetit mare a fervore suo     15 En zij namen Jona op, en wierpen hem in de zee. Toen stond de zee stil van haar verbolgenheid.   [15] Toen namen zij Jona op en smeten hem in zee, en de woede van de zee bedaarde.  [15] Toen tilden ze Jona op en gooiden hem in zee, en de woede van de zee bedaarde.   15 Als zij Jona optillen en in de zee smijten, komt de zee tot stilstand en woedt hij niet meer.  15. Et, s'emparant de Jonas, ils le jetèrent à la mer, et la mer apaisa sa fureur.  

King James Bible [15] So they took up Jonah, and cast him forth into the sea: and the sea ceased from her raging.
Luther-Bibel (1984) 15 Und sie nahmen Jona und warfen ihn ins Meer. Da wurde das Meer still und ließ ab von seinem Wüten.

Tekstuitleg van Jon 1,15

3. jônâh (Jona OF duif) Taalgebruik in Tenach:jônâh (Jona) Taalgebruik in Jona:jônâh (Jona) Getalwaarde:jod = 10, waw = 6, nun = 14 of 50, he = 5 ; totaal:35 (5 X 7) OF 71 Gr. iôna (Jona) Taalgebruik in de Septuaginta:iôna (Jona) Tenach (26) Jon (15):(1) Jon 1,1 (2) Jon 1,3 (3) Jon 1,7 (4) Jon 1,15 (5) Jon 2,1 (6) Jon 2,2 (7) Jon 2,11 (8) Jon 3,1 (9) Jon 3,3 (10) Jon 3,4 (11) Jon 4,1 (12) Jon 4,5 (13) Jon 4,6 (14) Jon 4,8 (15) Jon 4,9

2. - 3. ´èth jônâh Tenach (3):(1) Jon 1,15 (2) Jon 2,1 (3) Jon 2,11

4. טול (= twl: werpen, slingeren). Verwijzing:twl (werpen, slingeren), zie Jon 1,4.
- הֵטִ֤יל (= hetîl: hij wierp; wkw act hifil perf 3de pers mann enk van het wkw טול = twl: werpen, slingeren). .Jon 1,4. Hapax.
- וַהֲטִילֻ֣נִי (= wahätîlunî: en werpt mij; prefix waw consecutivum + wkw act hifil imperat 2de pers mann mv + suffix pers vnw 1ste pers mann enk van het wkw טול = twl: werpen, slingeren). Jon 1,12 . Hapax.
- וַיְטִלֻ֖הוּ (= wejetiluhû: en zij wierpen hem; waw consecutivum + wkw act hifi imperf 3de pers mann mv van het wkw טול = twl: werpen, slingeren). Jon 1,15. Hapax.

5. אֶל (= ´èl: tot, naar; vz). Jon (24) Jon 1 (10): (1) Jon 1,1 (2) Jon 1,2 (3) Jon 1,4 (4) Jon 1,5 (5) Jon 1,6 (6) Jon 1,7 (7) Jon 1,12 (8) Jon 1,13 (9) Jon 1,14 (10) Jon 1,15. וְאַל (=wë´al: en niet) Jon (1) Jon 1,14.

5. - 6. ´èl hajjâm (naar de zee) Tenach (8):(1) Pr 1,7 (2) Ez 47,19 (3) Jl 2,20 (2X) (4) Jon 1,4 (5) Jon 1,5 (6) Jon 1,12 (7) Jon 1,15 (8) Zach 14,8

Jon 1,16 - Jon 1,16:Jona's vlucht:- Jon 1,1 - Jon 1,2 - Jon 1,3 - Jon 1,4 - Jon 1,5 - Jon 1,6 - Jon 1,7 - Jon 1,8 - Jon 1,9 - Jon 1,10 - Jon 1,11 - Jon 1,12 - Jon 1,13 - Jon 1,14 - Jon 1,15 - Jon 1,16 -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Jon (Jona) - Jon 1 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
16kai efobèthèsan oi andres fobô megalô ton kurion kai ethusan thusian tô kuriô kai euxanto euchas   16 et timuerunt viri timore magno Dominum et immolaverunt hostias Domino et voverunt vota     16 Dies vreesden de mannen den HEERE met grote vreze; en zij slachtten den HEERE slachtoffer, en beloofden geloften.   [16] De mannen werden met grote vrees voor de heer vervuld; ze brachten een offer aan de heer en deden geloften.   [16] De mannen werden vervuld met bang ontzag voor de HEER. Ze brachten hem een offer en deden hem geloften.  16 Dan vrezen de mannen met grote vreze de ENE; zij offeren een offerande aan de ENE en beloven geloftes.   16. Les hommes furent saisis d'une grande crainte de Yahvé; ils offrirent un sacrifice à Yahvé et firent des vœux.  

King James Bible [16] Then the men feared the LORD exceedingly, and offered a sacrifice unto the LORD, and made vows. [17] Now the LORD had prepared a great fish to swallow up Jonah. And Jonah was in the belly of the fish three days and three nights.
Luther-Bibel (1984) 16 Und die Leute fürchteten den HERRN sehr und brachten dem HERRN Opfer dar und taten Gelübde.

Tekstuitleg van Jon 1,16

6. יְהוָ֖ה (=JHWH). Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenach: JHWH. Tenakh (5193). Taalgebruik in Jona: JHWH. Getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6. Totaal: 10 + 5 + 6 + 5 = 26. Tenach (5193). Jon (19): (1) Jon 1,1. (2) Jon 1,3 (2X). (3) Jon 1,9. (4) Jon 1,10. (5) Jon 1,14 (2X). (6) Jon 1,16. (7) Jon 2,1. (8) Jon 2,2. (9) Jon 2,3. (10) Jon 2,7. (11) Jon 2,8. (12) Jon 2,11. (13) Jon 3,1. (14) Jon 3,3. (15) Jon 4,2. (16) Jon 4,3. (17) Jon 4,4. (18) Jon 4,6. (19) Jon 4,10.
- וַֽיהוָ֗ה (= waJHWH: en JHWH). Tenach (99). Jon (1): Jon 1,4.
- אֶל־יְהוָ֖ה (= 'èl JHWH: tot JHWH). Tenakh (160). Jon (2): (1) Jon 2,2. (2) Jon 2,3.
- לַיהוָֽה (= laJHWH: tot JHWH). Tenach (538). Jon (2): (1) Jon 1,16. (2) Jon 2,10.

9. יְהוָ֖ה (=JHWH). Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenach: JHWH. Tenakh (5193). Taalgebruik in Jona: JHWH. Getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6. Totaal: 10 + 5 + 6 + 5 = 26. Tenach (5193). Jon (19): (1) Jon 1,1. (2) Jon 1,3 (2X). (3) Jon 1,9. (4) Jon 1,10. (5) Jon 1,14 (2X). (6) Jon 1,16. (7) Jon 2,1. (8) Jon 2,2. (9) Jon 2,3. (10) Jon 2,7. (11) Jon 2,8. (12) Jon 2,11. (13) Jon 3,1. (14) Jon 3,3. (15) Jon 4,2. (16) Jon 4,3. (17) Jon 4,4. (18) Jon 4,6. (19) Jon 4,10.
- וַֽיהוָ֗ה (= waJHWH: en JHWH). Tenach (99). Jon (1): Jon 1,4.
- אֶל־יְהוָ֖ה (= 'èl JHWH: tot JHWH). Tenakh (160). Jon (2): (1) Jon 2,2. (2) Jon 2,3.
- לַיהוָֽה (= laJHWH: tot JHWH). Tenach (538). Jon (2): (1) Jon 1,16. (2) Jon 2,10.


MT

Jonah Chapter 1 יוֹנָה

א  וַיְהִי, דְּבַר-יְהוָה, אֶל-יוֹנָה בֶן-אֲמִתַּי, לֵאמֹר. 1 Now the word of the LORD came unto Jonah the son of Amittai, saying:
ב  קוּם לֵךְ אֶל-נִינְוֵה, הָעִיר הַגְּדוֹלָה--וּקְרָא עָלֶיהָ:  כִּי-עָלְתָה רָעָתָם, לְפָנָי. 2 'Arise, go to Nineveh, that great city, and proclaim against it; for their wickedness is come up before Me.'
ג  וַיָּקָם יוֹנָה לִבְרֹחַ תַּרְשִׁישָׁה, מִלִּפְנֵי יְהוָה; וַיֵּרֶד יָפוֹ וַיִּמְצָא אֳנִיָּה בָּאָה תַרְשִׁישׁ, וַיִּתֵּן שְׂכָרָהּ וַיֵּרֶד בָּהּ לָבוֹא עִמָּהֶם תַּרְשִׁישָׁה, מִלִּפְנֵי, יְהוָה. 3 But Jonah rose up to flee unto Tarshish from the presence of the LORD; and he went down to Joppa, and found a ship going to Tarshish; so he paid the fare thereof, and went down into it, to go with them unto Tarshish, from the presence of the LORD.
ד  וַיהוָה, הֵטִיל רוּחַ-גְּדוֹלָה אֶל-הַיָּם, וַיְהִי סַעַר-גָּדוֹל, בַּיָּם; וְהָאֳנִיָּה, חִשְּׁבָה לְהִשָּׁבֵר. 4 But the LORD hurled a great wind into the sea, and there was a mighty tempest in the sea, so that the ship was like to be broken.
ה  וַיִּירְאוּ הַמַּלָּחִים, וַיִּזְעֲקוּ אִישׁ אֶל-אֱלֹהָיו, וַיָּטִלוּ אֶת-הַכֵּלִים אֲשֶׁר בָּאֳנִיָּה אֶל-הַיָּם, לְהָקֵל מֵעֲלֵיהֶם; וְיוֹנָה, יָרַד אֶל-יַרְכְּתֵי הַסְּפִינָה, וַיִּשְׁכַּב, וַיֵּרָדַם. 5 And the mariners were afraid, and cried every man unto his god; and they cast forth the wares that were in the ship into the sea, to lighten it unto them. But Jonah was gone down into the innermost parts of the ship; and he lay, and was fast asleep.
ו  וַיִּקְרַב אֵלָיו רַב הַחֹבֵל, וַיֹּאמֶר לוֹ מַה-לְּךָ נִרְדָּם; קוּם, קְרָא אֶל-אֱלֹהֶיךָ--אוּלַי יִתְעַשֵּׁת הָאֱלֹהִים לָנוּ, וְלֹא נֹאבֵד. 6 So the shipmaster came to him, and said unto him: 'What meanest thou that thou sleepest? arise, call upon thy God, if so be that God will think upon us, that we perish not.'
ז  וַיֹּאמְרוּ אִישׁ אֶל-רֵעֵהוּ, לְכוּ וְנַפִּילָה גוֹרָלוֹת, וְנֵדְעָה, בְּשֶׁלְּמִי הָרָעָה הַזֹּאת לָנוּ; וַיַּפִּלוּ, גּוֹרָלוֹת, וַיִּפֹּל הַגּוֹרָל, עַל-יוֹנָה. 7 And they said every one to his fellow: 'Come, and let us cast lots, that we may know for whose cause this evil is upon us.' So they cast lots, and the lot fell upon Jonah.
ח  וַיֹּאמְרוּ אֵלָיו--הַגִּידָה-נָּא לָנוּ, בַּאֲשֶׁר לְמִי-הָרָעָה הַזֹּאת לָנוּ:  מַה-מְּלַאכְתְּךָ, וּמֵאַיִן תָּבוֹא--מָה אַרְצֶךָ, וְאֵי-מִזֶּה עַם אָתָּה. 8 Then said they unto him: 'Tell us, we pray thee, for whose cause this evil is upon us: what is thine occupation? and whence comest thou? what is thy country? and of what people art thou?'
ט  וַיֹּאמֶר אֲלֵיהֶם, עִבְרִי אָנֹכִי; וְאֶת-יְהוָה אֱלֹהֵי הַשָּׁמַיִם, אֲנִי יָרֵא, אֲשֶׁר-עָשָׂה אֶת-הַיָּם, וְאֶת-הַיַּבָּשָׁה. 9 And he said unto them: 'I am an Hebrew; and I fear the LORD, the God of heaven, who hath made the sea and the dry land.'
י  וַיִּירְאוּ הָאֲנָשִׁים יִרְאָה גְדוֹלָה, וַיֹּאמְרוּ אֵלָיו מַה-זֹּאת עָשִׂיתָ:  כִּי-יָדְעוּ הָאֲנָשִׁים, כִּי-מִלִּפְנֵי יְהוָה הוּא בֹרֵחַ--כִּי הִגִּיד, לָהֶם. 10 Then were the men exceedingly afraid, and said unto him: 'What is this that thou hast done?' For the men knew that he fled from the presence of the LORD, because he had told them.
יא  וַיֹּאמְרוּ אֵלָיו מַה-נַּעֲשֶׂה לָּךְ, וְיִשְׁתֹּק הַיָּם מֵעָלֵינוּ:  כִּי הַיָּם, הוֹלֵךְ וְסֹעֵר. 11 Then said they unto him: 'What shall we do unto thee, that the sea may be calm unto us?' for the sea grew more and more tempestuous.
יב  וַיֹּאמֶר אֲלֵיהֶם, שָׂאוּנִי וַהֲטִילֻנִי אֶל-הַיָּם, וְיִשְׁתֹּק הַיָּם, מֵעֲלֵיכֶם:  כִּי, יוֹדֵעַ אָנִי, כִּי בְשֶׁלִּי, הַסַּעַר הַגָּדוֹל הַזֶּה עֲלֵיכֶם. 12 And he said unto them: 'Take me up, and cast me forth into the sea; so shall the sea be calm unto you; for I know that for my sake this great tempest is upon you.'
יג  וַיַּחְתְּרוּ הָאֲנָשִׁים, לְהָשִׁיב אֶל-הַיַּבָּשָׁה--וְלֹא יָכֹלוּ:  כִּי הַיָּם, הוֹלֵךְ וְסֹעֵר עֲלֵיהֶם. 13 Nevertheless the men rowed hard to bring it to the land; but they could not; for the sea grew more and more tempestuous against them.
יד  וַיִּקְרְאוּ אֶל-יְהוָה וַיֹּאמְרוּ, אָנָּה יְהוָה אַל-נָא נֹאבְדָה בְּנֶפֶשׁ הָאִישׁ הַזֶּה, וְאַל-תִּתֵּן עָלֵינוּ, דָּם נָקִיא:  כִּי-אַתָּה יְהוָה, כַּאֲשֶׁר חָפַצְתָּ עָשִׂיתָ. 14 Wherefore they cried unto the LORD, and said: 'We beseech Thee, O LORD, we beseech Thee, let us not perish for this man's life, and lay not upon us innocent blood; for Thou, O LORD, hast done as it pleased Thee.'
טו  וַיִּשְׂאוּ, אֶת-יוֹנָה, וַיְטִלֻהוּ, אֶל-הַיָּם; וַיַּעֲמֹד הַיָּם, מִזַּעְפּוֹ. 15 So they took up Jonah, and cast him forth into the sea; and the sea ceased from its raging.
טז  וַיִּירְאוּ הָאֲנָשִׁים יִרְאָה גְדוֹלָה, אֶת-יְהוָה; וַיִּזְבְּחוּ-זֶבַח, לַיהוָה, וַיִּדְּרוּ, נְדָרִים. 16 Then the men feared the LORD exceedingly; and they offered a sacrifice unto the LORD, and made vows.

 

LXX

kai egeneto logos kuriou pros iônan ton tou amathi legôn2anastèthi kai poreuthèti eis nineuè tèn polin tèn megalèn kai kèruxon en autè oti anebè è kraugè tès kakias autès pros me3kai anestè iônas tou fugein eis tharsis ek prosôpou kuriou kai katebè eis ioppèn kai euren ploion badizon eis tharsis kai edôken to naulon autou kai enebè eis auto tou pleusai met' autôn eis tharsis ek prosôpou kuriou4kai kurios exègeiren pneuma eis tèn thalassan kai egeneto kludôn megas en tè thalassè kai to ploion ekinduneuen suntribènai5kai efobèthèsan oi nautikoi kai aneboôn ekastos pros ton theon autôn kai ekbolèn epoièsanto tôn skeuôn tôn en tô ploiô eis tèn thalassan tou koufisthènai ap' autôn iônas de katebè eis tèn koilèn tou ploiou kai ekatheuden kai erregchen6kai prosèlthen pros auton o prôreus kai eipen autô ti su regcheis anasta kai epikalou ton theon sou opôs diasôsè o theos èmas kai mè apolômetha7kai eipen ekastos pros ton plèsion autou deute balômen klèrous kai epignômen tinos eneken è kakia autè estin en èmin kai ebalon klèrous kai epesen o klèros epi iônan8kai eipon pros auton apaggeilon èmin tinos eneken è kakia autè estin en èmin tis sou è ergasia estin kai pothen erchè kai ek poias chôras kai ek poiou laou ei su9kai eipen pros autous doulos kuriou egô eimi kai ton kurion theon tou ouranou egô sebomai os epoièsen tèn thalassan kai tèn xèran10kai efobèthèsan oi andres fobon megan kai eipan pros auton ti touto epoièsas dioti egnôsan oi andres oti ek prosôpou kuriou èn feugôn oti apèggeilen autois11kai eipan pros auton ti soi poièsômen kai kopasei è thalassa af' èmôn oti è thalassa eporeueto kai exègeiren mallon kludôna12kai eipen iônas pros autous arate me kai embalete me eis tèn thalassan kai kopasei è thalassa af' umôn dioti egnôka egô oti di' eme o kludôn o megas outos ef' umas estin13kai parebiazonto oi andres tou epistrepsai pros tèn gèn kai ouk èdunanto oti è thalassa eporeueto kai exègeireto mallon ep' autous14kai aneboèsan pros kurion kai eipan mèdamôs kurie mè apolômetha eneken tès psuchès tou anthrôpou toutou kai mè dôs ef' èmas aima dikaion oti su kurie on tropon eboulou pepoièkas15kai elabon ton iônan kai exebalon auton eis tèn thalassan kai estè è thalassa ek tou salou autès16kai efobèthèsan oi andres fobô megalô ton kurion kai ethusan thusian tô kuriô kai euxanto euchas


VULGAAT

1 et factum est verbum Domini ad Ionam filium Amathi dicens 2 surge vade in Nineven civitatem grandem et praedica in ea quia ascendit malitia eius coram me 3 et surrexit Iona ut fugeret in Tharsis a facie Domini et descendit Ioppen et invenit navem euntem in Tharsis et dedit naulum eius et descendit in eam ut iret cum eis in Tharsis a facie Domini 4 Dominus autem misit ventum magnum in mari et facta est tempestas magna in mari et navis periclitabatur conteri 5 et timuerunt nautae et clamaverunt viri ad deum suum et miserunt vasa quae erant in navi in mare ut adleviaretur ab eis et Iona descendit ad interiora navis et dormiebat sopore gravi 6 et accessit ad eum gubernator et dixit ei quid tu sopore deprimeris surge invoca Deum tuum si forte recogitet Deus de nobis et non pereamus 7 et dixit vir ad collegam suum venite et mittamus sortes et sciamus quare hoc malum sit nobis et miserunt sortes et cecidit sors super Ionam 8 et dixerunt ad eum indica nobis cuius causa malum istud sit nobis quod est opus tuum quae terra tua et quo vel ex quo populo es tu 9 et dixit ad eos Hebraeus ego sum et Dominum Deum caeli ego timeo qui fecit mare et aridam 10 et timuerunt viri timore magno et dixerunt ad eum quid hoc fecisti cognoverunt enim viri quod a facie Domini fugeret quia indicaverat eis 11 et dixerunt ad eum quid faciemus tibi et cessabit mare a nobis quia mare ibat et intumescebat 12 et dixit ad eos tollite me et mittite in mare et cessabit mare a vobis scio enim ego quoniam propter me tempestas grandis haec super vos 13 et remigabant viri ut reverterentur ad aridam et non valebant quia mare ibat et intumescebat super eos 14 et clamaverunt ad Dominum et dixerunt quaesumus Domine ne pereamus in anima viri istius et ne des super nos sanguinem innocentem quia tu Domine sicut voluisti fecisti 15 et tulerunt Ionam et miserunt in mare et stetit mare a fervore suo 16 et timuerunt viri timore magno Dominum et immolaverunt hostias Domino et voverunt vota