- WEBSITEWEGWIJZER - JESAJA 22 - Js 22 -- Structuur -- Taalgebruik -- Commentaar -- bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 22 -
- Js 22,1-14 -- Js 22,15-25 -- Js 22,19-23 - - Js 22,1-14 : Tegen de vreugde van Jeruzalem -- Js 22,15-25 : Tegen Sebna -
Deze websitepagina is een onderdeel van de website van Arseen De Kesel : http://www.interlevensbeschouwelijk.be/index.html.

Overzicht van Jesaja : - Js 1 - Js 2 - Js 3 - Js 4 - Js 5 - Js 6 - Js 7 - Js 8 - Js 9 - Js 10 - Js 11 - Js 12 - Js 13 - Js 14 - Js 15 - Js 16 - Js 17 - Js 18 - Js 19 - Js 20 - Js 21 - Js 22 - Js 23 - Js 24 - Js 25 - Js 26 - Js 27 - Js 28 - Js 29 - Js 30 - Js 31 - Js 32 - Js 33 - Js 34 - Js 35 - Js 36 - Js 37 - Js 38 - Js 39 - Js 40 - Js 41 - Js 42 - Js 43 - Js 44 - Js 45 - Js 46 - Js 47 - Js 48 - Js 49 - Js 50 - Js 51 - Js 52 - Js 53 - Js 54 - Js 55 - Js 56 - Js 57 - Js 58 - Js 59 - Js 60 - Js 61 - Js 62 - Js 63 - Js 64 - Js 65 - Js 66 -
Uitleg vers per vers - Js 22,1 - Js 22,2 - Js 22,3 - Js 22,4 - Js 22,5 - Js 22,6 - Js 22,7 - Js 22,8 - Js 22,9 - Js 22,10 - Js 22,11 - Js 22,12 - Js 22,13 - Js 22,14 - Js 22,15 - Js 22,16 - Js 22,17 - Js 22,18 - Js 22,19 - Js 22,20 - Js 22,21 - Js 22,22 - Js 22,23 - Js 22,24 - Js 22,25 -


- Hebreeuwse tekst : http://www.mechon-mamre.org/p/pt/pt1022.htm .
- Griekse tekst - Septuaginta : http://www.myriobiblos.gr/bible/ot/chapter.asp?book=43&page=22 . Griekse tekst - Septuaginta .
- Vulgata : http://www.intratext.com/IXT/LAT0001/_PL1.HTM . Vulgata .
- Statenvertaling : http://www.statenvertaling.net/bijbel/jesa/22.html . Statenvertaling .
- Willibrordvertaling : http://www.willibrordbijbel.nl/index.php?p=page&i=50729,50753 . Willibrordvertaling .
- De Nieuwe Vertaling : http://www.willibrordbijbel.nl/index.php?p=page&i=50729,50753 . De Nieuwe Vertaling .
- De Naardense bijbel : http://naardensebijbel.nl/zoek.php . De Naardense bijbel .
- Bible de Jérusalem : http://www.lexilogos.com/bible_multilingue.htm . Bible de Jérusalem .
- King James Bible : http://quod.lib.umich.edu/cgi/k/kjv/kjv-idx?type=DIV1&byte=2594466 . King James Bible .
- Luther Bibel : http://www.die-bibel.de/online-bibeln/luther-bibel-1984/bibeltext/bibelstelle/Jesaja%2022/bibel/text/lesen/ch/ae5c705aa68aa607c9e3f6112cf043ae/ . Luther Bibel .


- Js 22,19-23 : 21ste (eenentwintigste) zondag door het a-jaar .

- Js 22,1-14 : Tegen de vreugde van Jeruzalem .
- Js 22,15-25 : Tegen Sebna .

Js 22,1-14 . Tegen de vreugde van Jeruzalem - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 22 -- Js 22,1-14 -- Js 22,1 - Js 22,2 - Js 22,3 - Js 22,4 - Js 22,5 - Js 22,6 - Js 22,7 - Js 22,8 - Js 22,9 - Js 22,10 - Js 22,11 - Js 22,12 - Js 22,13 - Js 22,14 -

Js 22,1 - Js 22,1 : Tegen de vreugde van Jeruzalem - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 22 -- Js 22,1-14 -- Js 22,1 - Js 22,2 - Js 22,3 - Js 22,4 - Js 22,5 - Js 22,6 - Js 22,7 - Js 22,8 - Js 22,9 - Js 22,10 - Js 22,11 - Js 22,12 - Js 22,13 - Js 22,14 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
1to rèma tès faraggos siôn ti egeneto soi nun oti anebète pantes eis dômata  1 onus vallis Visionis quidnam tibi quoque est quia ascendisti et tu omnis in tecta     1 De last van het dal des gezichts. Wat is u nu, dat gij altegader op de daken klimt?   [1] Uitspraak* over het Dal* van het Visioen. ‘Wat bezielt u toch om zo op de daken te klimmen,   [1] Profetie over het Dal van het visioen. Wat bezielt jullie om allemaal op de daken te klimmen,   1 ¶ Draaglast over het Dal van het Visioen; wat is er dan wel met jou dat je opklimt, elk in jou, naar de daken?,  1. Oracle sur la vallée de la Vision. Qu'as-tu donc à monter tout entière aux terrasses, 

King James Bible . [1] The burden of the valley of vision. What aileth thee now, that thou art wholly gone up to the housetops?
Luther-Bibel . 1 Dies ist die Last für das Schautal: Was habt ihr denn, dass ihr alle auf die Dächer steigt,

Tekstuitleg van Js 22,1 .

1. mashshâ´ (profetie, godsspraak) . Taalgebruik in Tenakh : mashshâ´ (profetie, godsspraak) . Getalwaarde : mem = 13 of 40 , shin = 21 of 300 , aleph = 1 ; totaal : 35 (5 X 7) OF 341 (11 X 31) . Structuur : 4 - 3 - 1 . Tenakh (37) . 12 kl. Prof. (4) : (1) Nah 1,1 . (2) Zach 9,1 . (3) Zach 12,1 . (4) Mal 1,1 . Js (12) : (1) Js 13,1 . (2) Js 15,1 . (3) Js 17,1 . (4) Js 19,1 . (5) Js 21,1 . (6) Js 21,11 . (7) Js 21,13 . (8) Js 22,1 . (9) Js 23,1 . (10) Js 30,6 . (11) Js 46,1 . (12) Js 46,2 . Zie ook Spr 30,1 . Spr 31,1 . hammashshâ´ (profetie, godsspraak) . Tenakh (10) . js (2) : (1) Js 14,28 . (2) Js 22,25 . In Js komt mashshâ´ (profetie, godsspraak) 12X voor . In Js 1-39 : 10X , in Js 40-55 : 2X .

Js 22,2 - Js 22,2 : Tegen de vreugde van Jeruzalem - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 22 -- Js 22,1-14 -- Js 22,1 - Js 22,2 - Js 22,3 - Js 22,4 - Js 22,5 - Js 22,6 - Js 22,7 - Js 22,8 - Js 22,9 - Js 22,10 - Js 22,11 - Js 22,12 - Js 22,13 - Js 22,14 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
2mataia eneplèsthè è polis boôntôn oi traumatiai sou ou traumatiai machairas oude oi nekroi sou nekroi polemou  2 clamoris plena urbs frequens civitas exultans interfecti tui non interfecti gladio nec mortui in bello     2 Gij, die vol van groot gedruis waart, gij woelige stad, gij, vrolijk huppelende stad, Uw verslagenen zijn niet verslagen met het zwaard, noch gestorven in den strijd.  [2] een uitgelaten stad, vol gewoel en rumoer? Uw gevallenen zijn niet gevallen door het zwaard, niet gesneuveld in de oorlog!   [2] stad vol rumoer en feestgedruis, oord van opwinding? Jullie gevallenen zijn niet gevallen door het zwaard, noch gesneuveld in de strijd.   2 van gedaver vervulde stad vol geraas, uitgelaten burcht!– je doorboorden zijn niet doorboord door een zwaard, vonden niet de dood in een oorlog;  2. pleine de tumulte, ville bruyante, cité joyeuse ? Tes tués ne sont pas victimes de l'épée, ni morts à la guerre.  

King James Bible . [2] Thou that art full of stirs, a tumultuous city, a joyous city: thy slain men are not slain with the sword, nor dead in battle.
Luther-Bibel . 2 du Stadt voller Lärmen und Toben, du fröhliche Burg? - Deine Erschlagenen sind nicht mit dem Schwert erschlagen und nicht im Kampf gefallen.

Tekstuitleg van Js 22,2 .

Js 22,3 - Js 22,3 : Tegen de vreugde van Jeruzalem - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 22 -- Js 22,1-14 -- Js 22,1 - Js 22,2 - Js 22,3 - Js 22,4 - Js 22,5 - Js 22,6 - Js 22,7 - Js 22,8 - Js 22,9 - Js 22,10 - Js 22,11 - Js 22,12 - Js 22,13 - Js 22,14 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
3pantes oi archontes sou pefeugasin kai oi alontes sklèrôs dedemenoi eisin kai oi ischuontes en soi porrô pefeugasin  3 cuncti principes tui fugerunt simul dureque ligati sunt omnes qui inventi sunt vincti sunt pariter procul fugerunt    3 Al uw oversten zijn te zamen weggevlucht; zij zijn van de schutters gebonden, allen, die in u gevonden zijn, zijn samengebonden, zij zijn van verre gevloden.   [3] Nee, uw veldheren zijn als één man gevlucht, en zonder een schot gevangengenomen. Hoe ver zij ook waren gevlucht, allemaal zijn ze achterhaald en in de boeien geslagen.   [3] Al jullie bevelhebbers zijn gevlucht, ze zijn zonder slag of stoot gevangen; hoever ze ook gevlucht waren, allemaal zijn ze achterhaald.   3 al je aanvoerders vluchtten samen, maar zonder een boogschot zijn ze gebonden; allen die in jou te vinden waren zijn tezamen vastgebonden, al vluchtten ze al van verre!  3. Tous tes chefs ensemble ont pris la fuite, sans arc, ils ont été capturés, tous ceux qu'on a trouvés ont été capturés ensemble, ils s'étaient enfuis au loin.  

King James Bible . [3] All thy rulers are fled together, they are bound by the archers: all that are found in thee are bound together, which have fled from far.
Luther-Bibel . 3 Alle deine Hauptleute sind gewichen, in die Ferne geflohen. Alle, die man von dir gefunden hat, wurden gefangen, ohne Bogen gefangen.

Tekstuitleg van Js 22,3 .

Js 22,4 - Js 22,4 : Tegen de vreugde van Jeruzalem - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 22 -- Js 22,1-14 -- Js 22,1 - Js 22,2 - Js 22,3 - Js 22,4 - Js 22,5 - Js 22,6 - Js 22,7 - Js 22,8 - Js 22,9 - Js 22,10 - Js 22,11 - Js 22,12 - Js 22,13 - Js 22,14 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4dia touto eipa afete me pikrôs klausomai mè katischusète parakalein me epi to suntrimma tès thugatros tou genous mou  4 propterea dixi recedite a me amare flebo nolite incumbere ut consolemini me super vastitate filiae populi mei    4 Daarom zeg ik: Wendt het gezicht van mij af; laat mij bitterlijk wenen; dringt niet aan, om mij te troosten over de verstoring der dochteren mijns volks.  [4] Daarom zeg ik: “Wend uw blik van mij af, want ik wil bittere tranen wenen; doe geen pogingen om mij te troosten om de vernietiging van de dochter, mijn volk.”   [4] Daarom zeg ik: ‘Laat mij nu alleen. Bittere tranen zal ik wenen om de ondergang van mijn volk. Tracht niet langer mij te troosten.’  4 Daarom zal ik zeggen: kijkt van mij weg, ik moet bitter wenen; dringt niet aan om mij te troosten over de verdelging van de dochter van mijn gemeente.  4. C'est pourquoi j'ai dit : « Détournez-vous de moi, que je pleure amèrement; n'essayez pas de me consoler de la ruine de la fille de mon peuple. »  

King James Bible . [4] Therefore said I, Look away from me; I will weep bitterly, labour not to comfort me, because of the spoiling of the daughter of my people.
Luther-Bibel . 4 Darum sage ich: Schaut weg von mir, lasst mich bitterlich weinen! Müht euch nicht, mich zu trösten über die Zerstörung der Tochter meines Volks!

Tekstuitleg van Js 22,4 .

Js 22,5 - Js 22,5 : Tegen de vreugde van Jeruzalem - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 22 -- Js 22,1-14 -- Js 22,1 - Js 22,2 - Js 22,3 - Js 22,4 - Js 22,5 - Js 22,6 - Js 22,7 - Js 22,8 - Js 22,9 - Js 22,10 - Js 22,11 - Js 22,12 - Js 22,13 - Js 22,14 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5oti èmera tarachès kai apôleias kai katapatèmatos kai planèsis para kuriou sabaôth en faraggi siôn planôntai apo mikrou eôs megalou planôntai epi ta orè 5 dies enim interfectionis et conculcationis et fletuum Domino Deo exercituum in valle Visionis scrutans murum et magnificus super montem    5 Want het is een dag van beroering, en van vertreding, en van verwarring van den Heere, den HEERE der heirscharen, in het dal des gezicht, een dag van ontmuring des muurs, en van geschreeuw naar het gebergte toe.  [5] Want het was een dag van verschrikking, verwoesting, verwarring: een dag van de Heer, de god van de machten. In het Dal van het Visioen klonk geschreeuw, hulpgeroep op de berg.   [5] Deze dag van ontreddering, verwoesting en verwarring is een dag van God, de HEER van de hemelse machten. Het Dal van het visioen is met gekerm gevuld, hulpgeroep weerkaatst tegen de bergwanden.   5 Want het is een dag van verschrikking, verwoesting en verwarring voor mijn Heer, de ENE, de Omschaarde, in het Dal van het Visioen; van ontmuring van muurwerk en hulpgeschreeuw richting bergland.   5. Car c'est un jour de déroute, de panique et de confusion, œuvre du Seigneur Yahvé Sabaot, dans la Vallée de la Vision. On sape la muraille, on lance des appels vers la montagne.  

King James Bible . [5] For it is a day of trouble, and of treading down, and of perplexity by the Lord GOD of hosts in the valley of vision, breaking down the walls, and of crying to the mountains.
Luther-Bibel . 5 Denn es kommt ein Tag des Getümmels und des Zertretens und der Verwirrung von Gott, dem HERRN Zebaoth, im Schautal; es kracht die Mauer, sie schreien am Berge.

Tekstuitleg van Js 22,5 .

Js 22,6 - Js 22,6 : Tegen de vreugde van Jeruzalem - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 22 -- Js 22,1-14 -- Js 22,1 - Js 22,2 - Js 22,3 - Js 22,4 - Js 22,5 - Js 22,6 - Js 22,7 - Js 22,8 - Js 22,9 - Js 22,10 - Js 22,11 - Js 22,12 - Js 22,13 - Js 22,14 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
6oi de ailamitai elabon faretras anabatai anthrôpoi ef' ippois kai sunagôgè parataxeôs  6 et Aelam sumpsit faretram currum hominis equitis et parietem nudavit clypeus    6 Want Elam heeft den pijlkoker genomen, de man is op den wagen, er zijn ruiters; en Kir ontbloot het schild.  [6] Elam* greep naar de pijlkoker, strijdwagens en ruiterij stonden gereed, Kir* haalde het schild tevoorschijn.   [6] Elam had de pijlkoker gegrepen, de strijdwagens en de ruiters stonden gereed, Kir had het schild geheven.  6 Elam houdt een pijlkoker geheven, met wagens, mensen, paarden,– Kier heeft het schild ontbloot.  6. Élam a pris le carquois, avec chars montés et cavaliers, et Qir a sorti son bouclier. 

King James Bible . [6] And Elam bare the quiver with chariots of men and horsemen, and Kir uncovered the shield.
Luther-Bibel . 6 Elam fährt daher mit Köchern, Wagen, Leuten und Rossen, und Kir lässt seine Schilde glänzen.

Tekstuitleg van Js 22,6 .

Js 22,7 - Js 22,7 : Tegen de vreugde van Jeruzalem - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 22 -- Js 22,1-14 -- Js 22,1 - Js 22,2 - Js 22,3 - Js 22,4 - Js 22,5 - Js 22,6 - Js 22,7 - Js 22,8 - Js 22,9 - Js 22,10 - Js 22,11 - Js 22,12 - Js 22,13 - Js 22,14 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
7kai esontai ai eklektai faragges sou plèsthèsontai armatôn oi de ippeis emfraxousi tas pulas sou  7 et erunt electae valles tuae plenae quadrigarum et equites ponent sedes suas in porta    7 En het zal geschieden, dat uw uitgelezen dalen vol wagenen zullen zijn, en dat de ruiters zich gewisselijk zullen zetten ter poorten aan.  [7] Uw beste valleien wemelden van strijdwagens, en ruiters vatten post bij de poorten.   [7] Jullie mooiste dalen vulden zich met strijdwagens, ruiters stelden zich op voor de poort –   7 Het zal geschieden: de keur van je valleien, ze zullen vol staan met wagens,– en paarden zullen ze neerzetten tegen de poort.  7. Dès lors, tes plus belles vallées sont remplies de chars, et les cavaliers ont pris position aux portes : 

King James Bible . [7] And it shall come to pass, that thy choicest valleys shall be full of chariots, and the horsemen shall set themselves in array at the gate.
Luther-Bibel . 7 Und es wird geschehen, dass deine auserlesenen Täler werden voll von Wagen und Rossen sein; die stellen sich auf gegen das Tor.

Tekstuitleg van Js 22,7 .

1. wajëhî (en hij was) < wë + qal imperf. 3de pers. enk. van het werkw. hâjâh (zijn) . Taalgebruik in Tenakh : hâjâh (zijn) . Taalgebruik in Jesaja : hâjâh (zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur : 5 - 1 - 5 . Gr. eimi (zijn) . Taalgebruik in de Septuaginta : eimi (zijn) . Taalgebruik in het NT : eimi (zijn) . Lat. esse . D. sein . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Een vorm van eimi (zijn) , in de LXX (6947) , in het NT (2450) . Tenakh (784) . Pentateuch (181) . Js (11) : (1) Js 7,1 . (2) Js 9,18 . (3) Js 12,2 . (4) Js 22,7 . (5) Js 36,1 . (6) Js 37,1 . (7) Js 37,38 . (8) Js 38,4 . (9) Js 48,18 . (10) Js 48,19 . (11) Js 63,8 .

Js 22,8 - Js 22,8 : Tegen de vreugde van Jeruzalem - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 22 -- Js 22,1-14 -- Js 22,1 - Js 22,2 - Js 22,3 - Js 22,4 - Js 22,5 - Js 22,6 - Js 22,7 - Js 22,8 - Js 22,9 - Js 22,10 - Js 22,11 - Js 22,12 - Js 22,13 - Js 22,14 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
8kai anakalupsousin tas pulas iouda kai emblepsontai tè èmera ekeinè eis tous eklektous oikous tès poleôs  8 et revelabitur operimentum Iudae et videbis in die illa armamentarium domus saltus    8 En hij zal het deksel van Juda ontdekken; en te dien dage zult gij zien naar de wapenen in het huis des wouds.  [8] Zo* was Juda van alle dekking ontbloot. Op die dag hebt u uw blik gericht op het wapenhuis van het Woud*.   [8] toen nam hij Juda’s beschutting weg. Op die dag inspecteerden jullie de wapens in het Woud van de Libanon.  8 ¶ Dan ontbloot hij Juda’s voorhangsel; je zult te dien dage kunnen kijken naar het wapentuig in het woudhuis;  8. c'est ainsi qu'est tombée la protection de Juda. Tu as tourné les yeux, ce jour-là, vers les armes de la Maison de la Forêt; 

King James Bible . [8] And he discovered the covering of Judah, and thou didst look in that day to the armour of the house of the forest.
Luther-Bibel . 8 Da wird der Schutz Judas weggenommen werden. Aber ihr schautet zu der Zeit auf die Rüstungen im Waldhaus.

Tekstuitleg van Js 22,8 .

4. jëhûdâh (Juda) . Taalgebruik in Tenakh : jëhûdâh (Juda) . Taalgebruik in Jesaja : jëhûdâh (Juda) . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , daleth = 4 ; totaal : 24 (2³ X 3) . Tenakh (633) . Js (20) : (1) Js 1,1 . (2) Js 2,1 . (3) Js 5,3 . (4) Js 5,7 . (5) Js 7,1 . (6) Js 7,17 . (7) Js 9,20 . (8) Js 11,12 . (9) Js 11,13 . (10) Js 19,17 . (11) Js 22,8 . (12) Js 22,21 . (13) Js 26,1 . (14) Js 36,1 . (15) Js 37,10 . (16) Js 37,31 . (17) Js 38,9 . (18) Js 40,9 . (19) Js 44,26 . (20) Js 48,1 .

Js 22,9 - Js 22,9 : Tegen de vreugde van Jeruzalem - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 22 -- Js 22,1-14 -- Js 22,1 - Js 22,2 - Js 22,3 - Js 22,4 - Js 22,5 - Js 22,6 - Js 22,7 - Js 22,8 - Js 22,9 - Js 22,10 - Js 22,11 - Js 22,12 - Js 22,13 - Js 22,14 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
9kai anakalupsousin ta krupta tôn oikôn tès akras dauid kai eidosan oti pleious eisin kai oti apestrepsan to udôr tès archaias kolumbèthras eis tèn polin  9 et scissuras civitatis David videbitis quia multiplicatae sunt et congregastis aquas piscinae inferioris    9 En gijlieden zult bezien de reten der stad Davids, omdat zij vele zijn; en gij zult de wateren des ondersten vijvers vergaderen.   [9] U vond talrijke bressen in de stad van David, en u sloeg het water van de Benedenvijver* op.  [9] Jullie ontdekten hoeveel bressen er in de muren van de Davidsburcht waren. Het water van het onderste waterbekken sloegen jullie op.   9 en de kloven in de stad van David zult ge bezien: hoe vele dat er zijn!– ge zult het water oppompen uit de Benedenste Vijver;  9. et les brèches de la cité de David, vous avez vu comme elles sont nombreuses! Vous avez collecté les eaux de la piscine inférieure;  

King James Bible . [9] Ye have seen also the breaches of the city of David, that they are many: and ye gathered together the waters of the lower pool.
Luther-Bibel . 9 Und ihr saht, dass viele Risse in der Stadt Davids waren, und sammeltet das Wasser des unteren Teiches.

Tekstuitleg van Js 22,9 .

4. dâwid (David) . Taalgebruik in Tenakh : dâwid (David) . Getalwaarde : daleth = 4 , waw = 6 ; totaal : 14 (2 X 7) . Structuur : 4 - 6 - 4 . Tenakh (509) . Js (10) : (1) Js 7,2 . (2) Js 7,13 . (3) Js 9,6 . (4) Js 16,5 . (5) Js 22,9 . (6) Js 22,22 . (7) Js 29,1 . (8) Js 37,35 . (9) Js 38,5 . (10) Js 55,3 .

Js 22,10 - Js 22,10 : Tegen de vreugde van Jeruzalem - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 22 -- Js 22,1-14 -- Js 22,1 - Js 22,2 - Js 22,3 - Js 22,4 - Js 22,5 - Js 22,6 - Js 22,7 - Js 22,8 - Js 22,9 - Js 22,10 - Js 22,11 - Js 22,12 - Js 22,13 - Js 22,14 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10kai oti katheilosan tous oikous ierousalèm eis ochurôma tou teichous tè polei  10 et domos Hierusalem numerastis et destruxistis domos ad muniendum murum    10 Gij zult ook de huizen van Jeruzalem tellen; en gij zult huizen afbreken, om de muren te bevestigen.  [10] U ging de huizen van Jeruzalem na en brak sommige af om de muren te versterken.   [10] Jullie bekeken welke huizen in Jeruzalem afgebroken konden worden om de stadsmuur te versterken.   10 Jeruzalems huizen zult ge kunnen tellen: ge hebt de huizen afgebroken om de muur onneembaar te maken;  10. vous avez compté les maisons de Jérusalem, vous avez démoli les maisons pour fortifier le rempart. 

King James Bible . [10] And ye have numbered the houses of Jerusalem, and the houses have ye broken down to fortify the wall.
Luther-Bibel . 10 Ihr zähltet auch die Häuser Jerusalems und bracht sie ab, um die Mauer zu befestigen,

Tekstuitleg van Js 22,10 .

3. jërûsjâlaim (Jeruzalem) . Taalgebruik in Tenakh : jërûsjâlaim (Jeruzalem) . Getalwaarde : jod = 10 , resj = 20 of 200 , waw = 6 , sjin = 21 of 300 , lamed = 12 of 30 , mem = 13 of 40 ; totaal : 82 (2 X 41) OF 586 (2 X 293) . Structuur : 1 - 2 - 6 -3 - 3 - 4 . Tenakh (336) . Js (26) . Js 1-39 (13) : (1) Js 3,8 . (2) Js 4,4 . (3) Js 5,3 . (4) Js 7,1 . (5) Js 8,14 . (6) Js 10,32 . (7) Js 22,10 . (8) Js 22,21 . (9) Js 31,5 . (10) Js 33,20 . (11) Js 36,20 . (12) Js 37,10 . (13) Js 37,22 . Js 40-66 (13) : (1) Js 40,2 . (2) Js 40,9 . (3) Js 51,17 . (4) Js 52,1 . (5) Js 52,2 . (6) Js 52,9 . (7) Js 62,1 . (8) Js 62,6 . (9) Js 62,7 . (10) Js 64,9 . (11) Js 65,18 . (12) Js 66,10 . (13) Js 66,20 . Gr. hierousalèm (Jeruzalem) . Taalgebruik in de Septuaginta : hierousalèm (Jeruzalem) . Taalgebruik in Jesaja : hierousalèm (Jeruzalem) . Taalgebruik in het NT : hierousalèm (Jeruzalem) . Bijbel (767) . Js (47) . Gr. hierosoluma (Jeruzalem) . Taalgebruik in het NT : Hierosoluma (Jeruzalem)  .
- bïrûsjâlaim (in Jeruzalem) . Tenakh (178) . Js (6) : (1) Js 4,3 . (2) Js 27,13 . (3) Js 28,14 . (4) Js 30,19 . (5) Js 31,9 . (6) Js 65,19 .
-- ûbïrûsjâlaim (in Jeruzalem) . Tenakh (22) . Js (3) : (1) Js 10,12 . (2) Js 24,23 . (3) Js 66,13 .
- lïrûsjâlaim (tot Jeruzalem) . Tenakh (29) . Js (3) : (1) Js 10,11 . (2) Js 44,26 . (3) Js 44,28 .
-- ûlïrûsjâlaim (en tot Jeruzalem) . Tenakh (9) . Js (2) : (1) Js 36,7 . (2) Js 41,27 .
- mîrûsjâlaim (uit Jeruzalem) < min (uit) + jërûsjâlaim (Jeruzalem) . Tenakh (27) . Js (4) : (1) Js 2,3 . (2) Js 3,1 . (3) Js 10,10 . (4) Js 37,32 .
- wîrûsjâlaim (en Jeruzalem) . Tenakh (33) . Js (2) : (1) Js 1,1 . (2) Js 2,1 .

Js 22,11 - Js 22,11 : Tegen de vreugde van Jeruzalem - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 22 -- Js 22,1-14 -- Js 22,1 - Js 22,2 - Js 22,3 - Js 22,4 - Js 22,5 - Js 22,6 - Js 22,7 - Js 22,8 - Js 22,9 - Js 22,10 - Js 22,11 - Js 22,12 - Js 22,13 - Js 22,14 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
11kai epoièsate eautois udôr ana meson tôn duo teicheôn esôteron tès kolumbèthras tès archaias kai ouk eneblepsate eis ton ap' archès poièsanta autèn kai ton ktisanta autèn ouk eidete  11 et lacum fecistis inter duos muros et aquam piscinae veteris et non suspexistis ad eum qui fecerat eam et operatorem eius de longe non vidistis     11 Ook zult gij een gracht maken tussen beide de muren, voor de wateren des ouden vijvers; maar gij zult niet opwaarts zien op Dien, Die zulks gedaan heeft, noch aanmerken Dien, Die dat van verre tijden geformeerd heeft.  [11] Tussen de beide muren bouwde u een reservoir* voor het water van de Oude Vijver. Maar op Hem die dit alles teweegbrengt was uw blik niet gericht, u had geen oog voor Hem die alles lang tevoren beschikt had.   [11] En ten slotte legden jullie tussen de muren een reservoir aan voor het water van het oude waterbekken. Maar jullie hadden geen oog voor de maker van dat alles; hem die alles lang tevoren schiep hebben jullie veronachtzaamd.   11 een vergaarbak zult ge maken tussen de muren, voor het water van de Oude Vijver; maar ge zult niet kijken naar hem die dit doet, hem die dit van verre formeert niet aanzien!  11. Vous avez fait un réservoir entre les deux murs, pour les eaux de l'ancienne piscine. Mais vous n'avez pas eu un regard pour l'auteur de ces choses, celui qui en fit le dessein depuis longtemps, vous ne l'avez pas vu.  

King James Bible . [11] Ye made also a ditch between the two walls for the water of the old pool: but ye have not looked unto the maker thereof, neither had respect unto him that fashioned it long ago.
Luther-Bibel . 11 und machtet ein Becken zwischen beiden Mauern für das Wasser des alten Teiches. Doch ihr saht nicht auf den, der solches tut, und schautet nicht auf den, der solches schafft von ferne her.

Tekstuitleg van Js 22,11 .

Js 22,12 - Js 22,12 : Tegen de vreugde van Jeruzalem - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 22 -- Js 22,1-14 -- Js 22,1 - Js 22,2 - Js 22,3 - Js 22,4 - Js 22,5 - Js 22,6 - Js 22,7 - Js 22,8 - Js 22,9 - Js 22,10 - Js 22,11 - Js 22,12 - Js 22,13 - Js 22,14 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
12kai ekalesen kurios sabaôth en tè èmera ekeinè klauthmon kai kopeton kai xurèsin kai zôsin sakkôn  12 et vocavit Dominus Deus exercituum in die illa ad fletum et ad planctum ad calvitium et ad cingulum sacci    12 En te dien dage zal de Heere, de HEERE der heirscharen, roepen tot geween, en tot rouwklage, en tot kaalheid, en tot omgording des zaks.  [12] Op die dag riep de Heer, de god van de machten, u op, om te wenen en te jammeren, om u kaal te scheren en het rouwkleed aan te trekken.   [12] Op die dag heeft God, de HEER van de hemelse machten, jullie opgeroepen tot weeklacht en rouw; jullie moesten je kaalscheren en een rouwkleed aantrekken.   12 Wel roept mijn Heer, de ENE, de Omschaarde, te dien dage op tot geween en weeklacht, tot kaalscheren en omgording met een rouwzak.   12. Et le Seigneur Yahvé Sabaot vous a appelés, en ce jour-là, à pleurer et à vous lamenter, à vous tondre et à ceindre le sac.  

King James Bible . [12] And in that day did the Lord GOD of hosts call to weeping, and to mourning, and to baldness, and to girding with sackcloth:
Luther-Bibel . 12 Zu der Zeit rief Gott, der HERR Zebaoth, dass man weine und klage und sich das Haar abschere und den Sack anlege.

Tekstuitleg van Js 22,12 .

Js 22,13 - Js 22,13 : Tegen de vreugde van Jeruzalem - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 22 -- Js 22,1-14 -- Js 22,1 - Js 22,2 - Js 22,3 - Js 22,4 - Js 22,5 - Js 22,6 - Js 22,7 - Js 22,8 - Js 22,9 - Js 22,10 - Js 22,11 - Js 22,12 - Js 22,13 - Js 22,14 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
13autoi de epoièsanto eufrosunèn kai agalliama sfazontes moschous kai thuontes probata ôste fagein krea kai piein oinon legontes fagômen kai piômen aurion gar apothnèskomen  13 et ecce gaudium et laetitia occidere vitulos et iugulare arietes comedere carnes et bibere vinum comedamus et bibamus cras enim moriemur     13 Maar ziet, er is vreugde en blijdschap met runderen te doden, en schapen te kelen, vlees te eten, en wijn te drinken, en te zeggen: Laat ons eten en drinken, want morgen zullen wij sterven.   [13] Maar er heersten warempel vreugde en plezier: er werden runderen gedood en schapen geslacht, vlees werd gegeten en wijn werd gedronken: “Laat ons eten en drinken, want morgen zijn wij dood!”   [13] Maar jullie maakten plezier en vierden feest. Jullie slachtten koeien, schapen en geiten, jullie deden je te goed aan vlees en wijn. ‘Laten we eten en drinken, want morgen sterven we.’   13 Maar zie: vrolijkheid en vreugde, doden van ploegvee en slachten van wolvee, eten van vlees en drinken van wijn!– ‘eten en drinken, want morgen sterven we!’   13. Mais voici la joie et l'allégresse, on tue les bœufs et on égorge les moutons, on mange de la viande et on boit du vin : « Mangeons et buvons, car demain nous mourrons! »  

King James Bible . [13] And behold joy and gladness, slaying oxen, and killing sheep, eating flesh, and drinking wine: let us eat and drink; for to morrow we shall die.
Luther-Bibel . 13 Aber siehe da, lauter Freude und Wonne, Rinder töten, Schafe schlachten, Fleisch essen, Wein trinken: »Lasst uns essen und trinken; wir sterben doch morgen!«

Tekstuitleg van Js 22,13 .

6. Een vorm van sjâchat (slachten, offeren, vermoorden) in Js (3) : (1) Js 22,13 . (2) Js 57,5 . (3) Js 66,3 .

12. act. conjunct. aor. 1ste pers. mv. φαγωμεν = fagômen (wij zouden eten) . Zie het werkw. φαγω = fagô (eten) en het werkw. esθιω = esthiô (eten) . Taalgebruik in de Bijbel : esthiô (eten) . Bijbel (7) : (1) Nu 11,13 . (2) 2 K 6,29 . (3) Js 22,13 . (4) Mt 6,31 . (5) Lc 22,8 . (6) 1 Kor 8,8 . (7) 1 Kor 15,32 . Een vorm van esθιω = esthiô in de LXX (686) , in het NT (65) , in Mt (11) , in Mc (11) , in Lc (12) . Een vorm van φαγω = fagô in de LXX (zie esθιω = esthiô) , in het NT (94) , in Mt (13) , in Mc (17) , in Lc (21) , in Joh (15) . Mt 6 (2) : (1) Mt 6,25 . (2) Mt 6,31 .
- In het vers 1 Kor 15,32 wordt Js 22,13 geciteerd . In beide teksten gaat om het erom dat we morgen dood kunnen zijn en daarom vandaag volop eten en drinken . In 1 Kor 15,32 zegt Paulus dit in geval er geen verrijzenis en leven na de dood zou zijn . In Js 22,13 wordt er gevierd omdat het einde nabij is .

Js 22,14 - Js 22,14 : Tegen de vreugde van Jeruzalem - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 22 -- Js 22,1-14 -- Js 22,1 - Js 22,2 - Js 22,3 - Js 22,4 - Js 22,5 - Js 22,6 - Js 22,7 - Js 22,8 - Js 22,9 - Js 22,10 - Js 22,11 - Js 22,12 - Js 22,13 - Js 22,14 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
14kai anakekalummena tauta estin en tois ôsin kuriou sabaôth oti ouk afethèsetai umin autè è amartia eôs an apothanète  14 et revelata est in auribus meis Domini exercituum si dimittetur iniquitas haec vobis donec moriamini dicit Dominus Deus exercituum     14 Maar de HEERE der heirscharen heeft Zich voor mijn oren geopenbaard, zeggende: Indien ulieden deze ongerechtigheid verzoend wordt, totdat gij sterft! zegt de Heere, de HEERE der heirscharen.   [14] De heer van de machten heeft dit alles aan mij geopenbaard. Nooit wordt die schuld u vergeven, tot uw dood toe niet, zegt de Heer, de god van de machten.’   [14] Dit heeft de HEER van de hemelse machten tegenover mij verklaard: ‘Dit wangedrag wordt jullie, zolang je leeft, onder geen beding vergeven – zegt God, de HEER van de hemelse machten.’   14 Onthuld heeft zich in mijn oren de ENE, de Omschaarde: als ooit deze ongerechtigheid voor u wordt verzoend voordat ge sterft!– heeft gezegd mijn Heer, de ENE, de Omschaarde.  14. Alors Yahvé Sabaot s'est révélé à mes oreilles : « Jamais cette faute ne sera pardonnée, jusqu'à votre mort », dit le Seigneur Yahvé Sabaot.  

King James Bible . [14] And it was revealed in mine ears by the LORD of hosts, Surely this iniquity shall not be purged from you till ye die, saith the Lord GOD of hosts.
Luther-Bibel . 14 Aber meinen Ohren ist vom HERRN Zebaoth offenbart: »Wahrlich, diese Missetat soll euch nicht vergeben werden, bis ihr sterbt«, spricht Gott, der HERR Zebaoth.

Tekstuitleg van Js 22,14 .

Js 22,15-25 . Tegen Sebna - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 22 -- Js 22,15-25 -- Js 22,15 - Js 22,16 - Js 22,17 - Js 22,18 - Js 22,19 - Js 22,20 - Js 22,21 - Js 22,22 - Js 22,23 - Js 22,24 - Js 22,25 -

Js 22,15 - Js 22,15 : Tegen Sebna - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 22 -- Js 22,15-25 -- Js 22,15 - Js 22,16 - Js 22,17 - Js 22,18 - Js 22,19 - Js 22,20 - Js 22,21 - Js 22,22 - Js 22,23 - Js 22,24 - Js 22,25 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
15tade legei kurios sabaôth poreuou eis to pastoforion pros somnan ton tamian kai eipon autô 15 haec dicit Dominus Deus exercituum vade ingredere ad eum qui habitat in tabernaculo ad Sobnam praepositum templi     15 Alzo zegt de Heere, de HEERE der heirscharen: Ga heen, ga in tot dien schatmeester, tot Sebna, den hofmeester, en spreek:   [15] Zo spreekt de Heer, de god van de machten: ‘Ga binnen bij die hofmaarschalk, bij Sebna*, die het paleis bestuurt,  [15] God, de HEER van de hemelse machten, zei tegen mij: ‘Ga naar Sebna, die beheerder van het paleis, en zeg:  15 ¶ Zo heeft gezegd mijn Heer, de ENE, de Omschaarde: ga heen, kom binnen bij die kamerheer, bij Sjevna, die over het huishouden gaat:  15. Ainsi parle le Seigneur Yahvé Sabaot : Va trouver cet intendant, Shebna, le maître du palais :  

King James Bible . [15] Thus saith the Lord GOD of hosts, Go, get thee unto this treasurer, even unto Shebna, which is over the house, and say,
Luther-Bibel . 15 So spricht Gott, der HERR Zebaoth: Geh hinein zu dem Verwalter da, zu Schebna, dem Hofmeister, und sprich zu ihm:

Tekstuitleg van Js 22,15 .

Js 22,16 - Js 22,16 : Tegen Sebna - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 22 -- Js 22,15-25 -- Js 22,15 - Js 22,16 - Js 22,17 - Js 22,18 - Js 22,19 - Js 22,20 - Js 22,21 - Js 22,22 - Js 22,23 - Js 22,24 - Js 22,25 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
16 ti su ôde kai ti soi estin ôde oti elatomèsas seautô ôde mnèmeion kai epoièsas seautô en upsèlô mnèmeion kai egrapsas seautô en petra skènèn  16 quid tu hic aut quasi quis hic quia excidisti tibi hic sepulchrum excidisti in excelso memoriam diligenter in petra tabernaculum tibi    16 Wat hebt gij hier, of wien hebt gij hier, dat gij u hier een graf uitgehouwen hebt als die zijn graf in de hoogte uithouwt, die een woning voor zich op een rotssteen laat aftekenen?  [16] die daarboven een graf uithouwt, een rustplaats in de rots laat kappen. Zeg hem: “Wàt hebt u hier en wie hebt u hier, dat u hier een graf uithouwt?  [16] “Wat komt u hier doen? Welke voorouders hebt u hier, dat u hier voor uzelf een graf hebt uitgehouwen?”’ (Sebna had namelijk hoog in de rotsen een laatste rustplaats voor zichzelf uitgehouwen.)  16 wát heb je hier en wíe heb je hier dat je jezelf hier een graf hebt uitgehouwen?– dat houwt in de hoogte zijn graf uit, hakt zich in de rotssteen een woning!   16. « Que possèdes-tu ici, de qui te réclames-tu pour t'y tailler un sépulcre ? » Il se taille un sépulcre surélevé, il se creuse une chambre dans le roc.  

King James Bible . [16] What hast thou here? and whom hast thou here, that thou hast hewed thee out a sepulchre here, as he that heweth him out a sepulchre on high, and that graveth an habitation for himself in a rock?
Luther-Bibel . 16 Was hast du hier? Und wen hast du hier, dass du dir hier ein Grab aushauen lässt, dass du dein Grab in der Höhe aushauen und deine Wohnung in den Felsen machen lässt?

Tekstuitleg van Js 22,16 . In de LXX van Js 22,16 worden drie ongeveer gelijke zinnen geconstrueerd :
hoti elatomèsas seautôi hôde mnèmeion (omdat je uithouwde voor jezelf hier een monument)
kai epoièsas seautôi en hupsèlôi mnèmeion (en je maakte voor jezelf hogerop een monument)
kai egrapsas seautôi en petrai skènèn ( en je groef voor jezelf in een rots een verblijfplaats) .

8. act. qal perf. 2de pers. mann. enk. châtsabhëthâ (jij hebt gehouwen) van het werkw. châtsabh (splijten, hakken, doden) . Taalgebruik in Tenakh : châtsabh (splijten, hakken, doden) . Getalwaarde : chet = 8 , tsade = 18 of 90 , beth = 2 ; totaal : 28 (2² X 7) OF 100 (2² X 5²) . Structuur : 8 - 9 - 2 . Tenakh (2) : (1) Dt 6,11 . (2) Js 22,16 .
- Gr. latomeô (uit steen houwen) . Taalgebruik in het NT : latomeô (uit steen houwen) . Een vorm van latomeô (uit steen houwen) in de LXX (8) , in het NT (2) . Act. ind. aor. 2de pers. enk. elatomèsas (jij houwde uit) . Bijbel (1) : Js 22,16 . Passief participium perfectum nominatief onzijdig enkelvoud lelatomèmenon (gehouwen) . Hapax in de bijbel . In deze vorm slechts in Mc 15,46 . Paralleltekst van Mc 15,46 is Mt 27,60 waar we lezen : act. aor. 3de pers. mann. enk. elatomèsen (hij houwde uit) . Tenakh (2) : (1) 2 Kr 26,10 . (2) Mt 27,60 . Passief participium perfectum acc mann mv. lelatomèmenous (uitgehouwen) . Bijbel (2) : (1) Dt 6,11 . (2) Neh 9,25 . Dt 6,11 : lakkous lelatomèmenous (parallel Ne 9,25) hous ouk exelatomèsas (en uitgegraven citernen die je niet uitgroef) .

14. q-b-r-w : Tenakh (11) : (1) Gn 23,6 . (2) Gn 49,29 . (3) Gn 49,31 . (4) Gn 50,14 . (5) Nu 11,34 . (6) . Joz 24,32 . (7) 2 S 2,4 . (8) 1 K 13,31 . (9) Js 22,16 . (10) Js 53,9 . (11) Ez 39,15 . Zie het werkw. קָבַר = qâbhar (begraven) . Taalgebruik in Tenakh : qâbhar (begraven) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , beth = 2 , resj = 20 of 200 ; totaal : 41 OF 302 (2 X 151) . Structuur : 1 - 2 - 2 .
-- (1) act. ind. perf. 3de pers. mv. קָבְרוּ = qâbhërû (zij begroeven) : Tenakh (5) : (1) Gn 49,31 (2X) . (2) Nu 11,34 . (3) . Joz 24,32 . (4) 2 S 2,4 . (5) Ez 39,15 .
-- (2) act. imperat. perf. 2de pers. mv. קִבְרוּ = qibhërû (begraaft) . Tenakh (1) : Gn 49,29 .
-- (3) zelfst. naamw. קֻבֻר = qèbhèr + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. enk. קִבְרוֹ = qibhërô (zijn graf) . Tenakh (3) : (1) Gn 23,6 . (2) Js 22,16 . (3) Js 53,9 .
-- (4) act. inf. constructus + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. enk. קָבְרוֹ = qâbhërô (zijn begraven) . Tenakh (1) Gn 50,14 . (2) 1 K 13,31 .
- Het Ned. graf en het D. Grab lijken verwantschap te vertonen met het Hebreeuwse qèbhèr , het Arameese qèbhèr / qibërâ´ en het Arabische qabr ; evenwel met omkering van de letters b en r .
- Grieks . nom. of acc. onz. enk. μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) . Taalgebruik in het NT : mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) . Taalgebruik in Lc : mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) . Bijbel (21) : (1) Gn 23,6 . (2) Js 22,16 . (3) Ez 39,11 . (4) W 10,7 . (5) Mc 16,2 . (6) Mc 16,5 . (7) Lc 23,55 . (8) Lc 24,12 . (9) Lc 24,22 . (10) Lc 24,24 . (11) Joh 11,31 . (12) Joh 11,38 . (13) Joh 19,41 . (14) Joh 19,42 . (15) Joh 20,1 . (16) Joh 20,3 . (17) Joh 20,4 . (18) Joh 20,6 . (19) Joh 20,8 . (20) Joh 20,11 . (21) Hnd 13,29 . Een vorm van μνημειον = mnèmeion (monument, gedenkteken, graf) in de LXX (16) , in het NT (37) . Een laatste rustplaats kan op verschillende wijzen worden gemaakt , die als een zichtbaar teken aan de overledene doet denken . Een graf is de rustplaats van de overledene , het 'grafmonument' een gedenkteken voor de overlevenden . In het Grieks : ταφος = tafos (graf) van het werkw. θαπτω = thaptô (begraven) . Taalgebruik in het NT : thaptô (begraven) . Taalgebruik in de LXX : thaptô (begraven) . Een vorm van tafos (graf) in de LXX (64) , in het NT (7) .
- Latijn . sepulchrum (< Lat. sepulchrum < sepelire , sepultum ; Fr. ensevelir = in een lijkwade wikkelen, bedelven, begraven) . Bijbel (32) . OT (26) . Js (2) : (1) Js 11,10 . (2) Js 22,16 . NT (6) : (1) Mt 27,61 . (2) Mt 27,64 . (3) Mt 27,66 . (4) Mt 28,1 . (5) Hnd 2,29 . (6) Rom 3,13 .
- Ned. graf (< graven) . D. Grab . Fr. sépulcre . E. sepulchre . Aramees : קֻבֻר / קִבְרָא = qèbhèr / qibërâ´ . Arabisch : قَبْر = qabr (graf) . Taalgebruik in de Qoran : qabr (graf) .

Js 22,17 - Js 22,17 : Tegen Sebna - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 22 -- Js 22,15-25 -- Js 22,15 - Js 22,16 - Js 22,17 - Js 22,18 - Js 22,19 - Js 22,20 - Js 22,21 - Js 22,22 - Js 22,23 - Js 22,24 - Js 22,25 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
17 ἰδοὺ δὴ Κύριος σαβαὼθ ἐκβαλεῖ καὶ ἐκτρίψει ἄνδρα καὶ ἀφελεῖ τὴν στολήν σου καὶ τὸν στέφανόν σου τὸν ἔνδοξον 17 ecce Dominus asportari te faciet sicut asportatur gallus gallinacius et quasi amictum sic sublevabit te     17 Zie, de HEERE zal u wegwerpen met een mannelijke wegwerping, en Hij zal u ganselijk overdekken.   [17] Met kracht slingert de heer u weg, man. Stevig grijpt Hij u beet,   [17] ‘“Met een krachtige worp zal de HEER u wegwerpen, hoe geweldig u ook bent. Hij pakt u op,  17 Zie, de ENE zal je wegslingeren met de slingerslag van een kerel,– als een ingepakt pakje!  17. Voici que Yahvé va te rejeter, homme! t'empoigner avec poigne.  

King James Bible . [17] Behold, the LORD will carry thee away with a mighty captivity, and will surely cover thee.
Luther-Bibel . 17 Siehe, der HERR wird dich wegwerfen, wie ein Starker einen wegwirft, und wird dich packen

 הִנֵּה יְהוָה מְטַלְטֶלְךָ, טַלְטֵלָה גָּבֶר; וְעֹטְךָ, עָטֹה.

Tekstuitleg van Js 22,17 .

 

Js 22,18 - Js 22,18 : Tegen Sebna - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 22 -- Js 22,15-25 -- Js 22,15 - Js 22,16 - Js 22,17 - Js 22,18 - Js 22,19 - Js 22,20 - Js 22,21 - Js 22,22 - Js 22,23 - Js 22,24 - Js 22,25 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
18kai ton stefanon sou ton endoxon kai ripsei se eis chôran megalèn kai ametrèton kai ekei apothanè kai thèsei to arma sou to kalon eis atimian kai ton oikon tou archontos sou eis katapatèma  18 coronans coronabit te tribulatione quasi pilam mittet te in terram latam et spatiosam ibi morieris et ibi erit currus gloriae tuae ignominia domus Domini tui     18 Hij zal u gewisselijk voortrollen, gelijk men een bal rolt, in een land, wijd van begrip; aldaar zult gij sterven, en aldaar zullen uw heerlijke wagenen zijn, o gij schandvlek van het huis uws heren!  [18] windt u tot een kluwen, en als een bal werpt Hij u weg, naar een uitgestrekte vlakte. Dáár zult u sterven, daar komen uw praalwagens terecht, schande van het huis van uw meester.   [18] wikkelt u ineen tot een bal en werpt u naar een uitgestrekt land. Dáár zult u sterven, daarheen zullen uw praalwagens gaan. U bent een schande voor het huis van uw meester.   18 Ineen winden, hij zal je ineen winden tot een windsel, als een bal wegwerpen naar een land, wijd voorhanden; dáár zul je sterven, en dáár staan de praalwagens voor je glorie, jij schandvlek van het huis van je heer!   18. Il te roulera comme une boule, une balle vers un vaste espace. C'est là que tu mourras, avec tes chars splendides, déshonneur de la maison de ton maître.  

King James Bible . [18] He will surely violently turn and toss thee like a ball into a large country: there shalt thou die, and there the chariots of thy glory shall be the shame of thy lord's house.
Luther-Bibel . 18 und dich zum Knäuel machen und dich wegschleudern wie eine Kugel in ein weites Land. Dort wirst du sterben, dort werden deine kostbaren Wagen bleiben, du Schmach für das Haus deines Herrn!

Tekstuitleg van Js 22,18 .

Lezing op de 21ste (eenentwintigste) zondag door het a-jaar : Js 22,19-23 . Verwijzing :

Zo spreekt de Heer tot Shebna, de overste van de tempel: "Ik zal u van uw post verjagen en u stoten uit uw ambt. En dan zal Ik mijn dienaar roepen, Eljakim, de zoon van Chilkia, en hem bekleden met uw gewaad, hem tooien met uw sjerp en aan hem uw taak in handen geven. Hij zal een vader zijn voor de bewoners van Jeruzalem en voor het huis van Juda. De sleutel van Davids huis zal Ik op zijn schouder leggen, en als hij opendoet, zal niemand sluiten, en als hij sluit, zal niemand opendoen. Ik zal hem vastslaan als een spijker op een stevige plek, en hij wordt een erezetel voor het huis van zijn vader." Zo spreekt de almachtige Heer.

Js 22,19 - Js 22,19 : Tegen Sebna - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 22 -- Js 22,15-25 -- Js 22,15 - Js 22,16 - Js 22,17 - Js 22,18 - Js 22,19 - Js 22,20 - Js 22,21 - Js 22,22 - Js 22,23 - Js 22,24 - Js 22,25 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
19kai afairethèsè ek tès oikonomias sou kai ek tès staseôs sou  19 et expellam te de statione tua et de ministerio tuo deponam te     19 En Ik zal u afstoten van uw staat, en van uw stand zal Hij u verstoren.  [19] Ik verdrijf u uit uw ambt, Ik vaag u weg van uw plaats.   [19] Daarom ontneem ik u uw ambt en beroof u van uw post.   19 Ik zal je wegstoten van je staat, van je stand je wegsleuren.  19. Je vais te chasser de ton poste, je vais t'arracher de ta place.  

King James Bible . [19] And I will drive thee from thy station, and from thy state shall he pull thee down.
Luther-Bibel . 19 Und ich will dich aus deiner Stellung stürzen und dich aus deinem Amt stoßen.
- 21ste (eenentwintigste) zondag door het a-jaar . Zo spreekt de Heer tot Shebna, de overste van de tempel: "Ik zal u van uw post verjagen en u stoten uit uw ambt.

Tekstuitleg van Js 22,19 .

 

Js 22,20 - Js 22,20 : Tegen Sebna - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 22 -- Js 22,15-25 -- Js 22,15 - Js 22,16 - Js 22,17 - Js 22,18 - Js 22,19 - Js 22,20 - Js 22,21 - Js 22,22 - Js 22,23 - Js 22,24 - Js 22,25 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
20kai estai en tè èmera ekeinè kalesô ton paida mou eliakim ton tou chelkiou  20 et erit in die illa vocabo servum meum Eliachim filium Helciae    20 En het zal te dien dage geschieden, dat Ik Mijn knecht, Eljakim, den zoon van Hilkia, roepen zal.   [20] Op die dag ontbied Ik mijn dienaar Eljakim*, de zoon van Chilkia.   [20] Op die dag zal ik mijn dienaar Eljakim, de zoon van Chilkia, ontbieden.   20 Geschieden zal het te dien dage: roepen zal ik mijn dienaar, Eljakiem, zoon van Chilkiahoe;   20. Et le même jour, j'appellerai mon serviteur Élyaqim fils de Hilqiyyahu. 

King James Bible . [20] And it shall come to pass in that day, that I will call my servant Eliakim the son of Hilkiah:
Luther-Bibel . 20 Und zu der Zeit will ich rufen meinen Knecht Eljakim, den Sohn Hilkijas,
- 21ste (eenentwintigste) zondag door het a-jaar . En dan zal Ik mijn dienaar roepen, Eljakim, de zoon van Chilkia,

Tekstuitleg van Js 22,20 .

1. - 3. wëhâjâh bajjôm hahû´ (en het zal zijn op die dag) . Tenakh (23) . Js (13) : (1) Js 7,18 . (2) Js 7,21 . (3) Js 7,23 . (4) Js 10,20 . (5) Js 10,27 . (6) Js 11,10 . (7) Js 11,11 . (8) Js 17,4 . (9) Js 22,20 . (10) Js 23,15 . (11) Js 24,21 . (12) Js 27,12 . (13) Js 27,13 .

Js 22,21 - Js 22,21 : Tegen Sebna - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 22 -- Js 22,15-25 -- Js 22,15 - Js 22,16 - Js 22,17 - Js 22,18 - Js 22,19 - Js 22,20 - Js 22,21 - Js 22,22 - Js 22,23 - Js 22,24 - Js 22,25 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
21kai endusô auton tèn stolèn sou kai ton stefanon sou dôsô autô kai to kratos kai tèn oikonomian sou dôsô eis tas cheiras autou kai estai ôs patèr tois enoikousin en ierousalèm kai tois enoikousin en iouda  21 et induam illum tunicam tuam et cingulo tuo confortabo eum et potestatem tuam dabo in manu eius et erit quasi pater habitantibus Hierusalem et domui Iuda    21 En Ik zal hem met uw rok bekleden, en Ik zal hem met uw gordel sterken, en uw heerschappij zal Ik in zijn hand geven; en hij zal den inwoneren te Jeruzalem en den huize van Juda tot een vader zijn.  [21] Ik doe hem uw ambtsgewaad aan, Ik doe hem uw gordel om, Ik bekleed hem met uw macht. Hij zal een vader zijn voor de bewoners van Jeruzalem en voor het huis van Juda.   [21] Ik zal hem met uw gewaad kleden en hem uw gordel omdoen; uw macht draag ik aan hem over. Hij zal als een vader zijn voor de inwoners van Jeruzalem en het volk van Juda.   21 kleden zal ik hem in jouw lijflinnen, met jouw nierband hem versterken en jouw heerschappij hem in de hand geven; worden zal hij tot vader voor wie zetelt in Jeruzalem en voor het huis van Juda.  21. Je le revêtirai de ta tunique, je le ceindrai de ton écharpe, je lui remettrai tes pouvoirs, il sera un père pour l'habitant de Jérusalem et pour la maison de Juda.  

King James Bible . [21] And I will clothe him with thy robe, and strengthen him with thy girdle, and I will commit thy government into his hand: and he shall be a father to the inhabitants of Jerusalem, and to the house of Judah.
Luther-Bibel . 21 und will ihm dein Amtskleid anziehen und ihn mit deinem Gürtel gürten und deine Herrschaft in seine Hand geben, dass er Vater sei für die, die in Jerusalem wohnen, und für das Haus Juda.
- 21ste (eenentwintigste) zondag door het a-jaar . en hem bekleden met uw gewaad, hem tooien met uw sjerp en aan hem uw taak in handen geven. Hij zal een vader zijn voor de bewoners van Jeruzalem en voor het huis van Juda.

Tekstuitleg van Js 22,21 . Het vers Js 22,21 telt 13 woorden en 67 (priemgetal) letters . De getalwaarde van Js 22,21 is 4689 (3² X 521) .

Js 22,21.11. jërûsjâlaim (Jeruzalem) . Taalgebruik in Tenakh : jërûsjâlaim (Jeruzalem) . Getalwaarde : jod = 10 , resj = 20 of 200 , waw = 6 , sjin = 21 of 300 , lamed = 12 of 30 , mem = 13 of 40 ; totaal : 82 (2 X 41) OF 586 (2 X 293) . Structuur : 1 - 2 - 6 -3 - 3 - 4 . Tenakh (336) . Js (26) . Js 1-39 (13) : (1) Js 3,8 . (2) Js 4,4 . (3) Js 5,3 . (4) Js 7,1 . (5) Js 8,14 . (6) Js 10,32 . (7) Js 22,10 . (8) Js 22,21 . (9) Js 31,5 . (10) Js 33,20 . (11) Js 36,20 . (12) Js 37,10 . (13) Js 37,22 . Js 40-66 (13) : (1) Js 40,2 . (2) Js 40,9 . (3) Js 51,17 . (4) Js 52,1 . (5) Js 52,2 . (6) Js 52,9 . (7) Js 62,1 . (8) Js 62,6 . (9) Js 62,7 . (10) Js 64,9 . (11) Js 65,18 . (12) Js 66,10 . (13) Js 66,20 . Gr. hierousalèm (Jeruzalem) . Taalgebruik in de Septuaginta : hierousalèm (Jeruzalem) . Taalgebruik in Jesaja : hierousalèm (Jeruzalem) . Taalgebruik in het NT : hierousalèm (Jeruzalem) . Bijbel (767) . Js (47) . Gr. hierosoluma (Jeruzalem) . Taalgebruik in het NT : Hierosoluma (Jeruzalem)  .
- bïrûsjâlaim (in Jeruzalem) . Tenakh (178) . Js (6) : (1) Js 4,3 . (2) Js 27,13 . (3) Js 28,14 . (4) Js 30,19 . (5) Js 31,9 . (6) Js 65,19 .
-- ûbïrûsjâlaim (in Jeruzalem) . Tenakh (22) . Js (3) : (1) Js 10,12 . (2) Js 24,23 . (3) Js 66,13 .
- lïrûsjâlaim (tot Jeruzalem) . Tenakh (29) . Js (3) : (1) Js 10,11 . (2) Js 44,26 . (3) Js 44,28 .
-- ûlïrûsjâlaim (en tot Jeruzalem) . Tenakh (9) . Js (2) : (1) Js 36,7 . (2) Js 41,27 .
- mîrûsjâlaim (uit Jeruzalem) < min (uit) + jërûsjâlaim (Jeruzalem) . Tenakh (27) . Js (4) : (1) Js 2,3 . (2) Js 3,1 . (3) Js 10,10 . (4) Js 37,32 .
- wîrûsjâlaim (en Jeruzalem) . Tenakh (33) . Js (2) : (1) Js 1,1 . (2) Js 2,1 .

Js 22,21.13. jëhûdâh (Juda) . Taalgebruik in Tenakh : jëhûdâh (Juda) . Taalgebruik in Jesaja : jëhûdâh (Juda) . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , daleth = 4 ; totaal : 24 (2³ X 3) . Tenakh (633) . Js (20) : (1) Js 1,1 . (2) Js 2,1 . (3) Js 5,3 . (4) Js 5,7 . (5) Js 7,1 . (6) Js 7,17 . (7) Js 9,20 . (8) Js 11,12 . (9) Js 11,13 . (10) Js 19,17 . (11) Js 22,8 . (12) Js 22,21 . (13) Js 26,1 . (14) Js 36,1 . (15) Js 37,10 . (16) Js 37,31 . (17) Js 38,9 . (18) Js 40,9 . (19) Js 44,26 . (20) Js 48,1 .

Js 22,22 - Js 22,22 : Tegen Sebna - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 22 -- Js 22,15-25 -- Js 22,15 - Js 22,16 - Js 22,17 - Js 22,18 - Js 22,19 - Js 22,20 - Js 22,21 - Js 22,22 - Js 22,23 - Js 22,24 - Js 22,25 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
22kai dôsô tèn doxan dauid autô kai arxei kai ouk estai o antilegôn 22 et dabo clavem domus David super umerum eius et aperiet et non erit qui claudat et claudet et non erit qui aperiat    22 En Ik zal den sleutel van het huis van David op zijn schouder leggen; en hij zal opendoen, en niemand zal sluiten, en hij zal sluiten, en niemand zal opendoen.  [22] De* sleutel van Davids huis leg Ik op zijn schouders. Wat hij opent, kan niemand sluiten; wat hij sluit, kan niemand openen.   [22] Ik zal hem de sleutel overhandigen van het huis van David; wanneer hij opendoet, kan niemand sluiten, wanneer hij sluit, kan niemand openen.   22 De sleutel van het huis van David zal ik hem op de schouder leggen,– heeft hij daarmee geopend: geen die sluit, en heeft hij gesloten: geen die opent.   22. Je mettrai la clé de la maison de David sur son épaule, s'il ouvre, personne ne fermera, s'il ferme, personne n'ouvrira.  

King James Bible . [22] And the key of the house of David will I lay upon his shoulder; so he shall open, and none shall shut; and he shall shut, and none shall open.
Luther-Bibel . 22 Und ich will die Schlüssel des Hauses Davids auf seine Schulter legen, dass er auftue und niemand zuschließe, dass er zuschließe und niemand auftue.
- 21ste (eenentwintigste) zondag door het a-jaar . De sleutel van Davids huis zal Ik op zijn schouder leggen, en als hij opendoet, zal niemand sluiten, en als hij sluit, zal niemand opendoen.

Tekstuitleg van Js 22,22 . Het vers Js 22,22 telt 12 (2² X 3) woorden en 43 (priemgetal) . De getalwaarde van Js 22,22 is 3934 (2 X 7 X 281) .

Js 22,22.4. dâwid (David) . Taalgebruik in Tenakh : dâwid (David) . Getalwaarde : daleth = 4 , waw = 6 ; totaal : 14 (2 X 7) . Structuur : 4 - 6 - 4 . Tenakh (509) . Pentateuch (0) . Eerdere Profeten (476) . Latere Profeten (21) . 12 Kleine Profeten (1) . Geschriften (11) . Js (10) : (1) Js 7,2 . (2) Js 7,13 . (3) Js 9,6 . (4) Js 16,5 . (5) Js 22,9 . (6) Js 22,22 . (7) Js 29,1 . (8) Js 37,35 . (9) Js 38,5 . (10) Js 55,3 .

Js 22,22.3. - 4. be(j)th dâwid (huis van david) . Tenakh (8) : (1) 1 S 19,11 . (2) 1 S 20,16 . (3) 2 S 3,1 . (4) 2 S 3,6 . (5) 2 K 17,21 . (6) Js 7,13 . (7) Js 22,22 . (8) Jr 21,12 .

Js 22,22.9. s-g-r . (1) act. ind. perf. 3de pers. mann. enk. sâgar (sluiten) OF (2) act. qal part mann. enk. soger (sluitende) . Taalgebruik in Tenakh : sâgar (sluiten) . Getalwaarde : samech = 15 of 60 , gimel = 3 , resj = 20 of 200 ; totaal : 38 (2 X 19) OF 263 (priemgetal) . Structuur : 6 - 3 - 2 . s-g-r . Tenakh (10) : (1) Gn 19,6 . (2) Ex 14,3 . (3) 1 S 1,5 . (4) 1 S 1,6 . (5) 1 S 26,8 . (6) 2 S 18,28 . (7) 1 K 11,27 . (8) Js 22,22 . (9) Js 24,10 . (10) Job 3,10 .
De tegenpool van (sâgar (sluiten) is pâthach (openen) . Taalgebruik in Tenakh : pâthach (openen) .

Js 22,22.12. pâthach (openen) . Taalgebruik in Tenakh : pâthach (openen) . Getalwaarde : pe = 17 of 80 , thaw = 22 of 400 , chet = 8 ; totaal : 47 OF 488 (8 X 61) . Structuur : 8 - 4 - 8 . Gr. anoigô (openen) . Taalgebruik in de LXX : anoigô (openen) . Taalgebruik in het NT : anoigô (openen) . Lat. aperire . Fr. ouvrir . D. öffnen . E. to open . Een vorm van anoigô (openen) komt in de LXX (182) , in het NT (78) voor . p-th-ch . Tenakh (133) . Pentateuch (58) . Js (4) . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. pâthach (hij opende) : (1) Js 14,17 . (2) Js 50,5 . (2) act. qal part. mann. enk. potheach (openende) : Js 22,22 . (3) actief piël inf. stat. constr. paththeach (te openen) : Js 58,6 .

Js 22,23 - Js 22,23 : Tegen Sebna - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 22 -- Js 22,15-25 -- Js 22,15 - Js 22,16 - Js 22,17 - Js 22,18 - Js 22,19 - Js 22,20 - Js 22,21 - Js 22,22 - Js 22,23 - Js 22,24 - Js 22,25 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
23kai stèsô auton archonta en topô pistô kai estai eis thronon doxès tou oikou tou patros autou  23 et figam illum paxillum in loco fideli et erit in solium gloriae domui patris sui    23 En Ik zal hem als een nagel inslaan in een vaste plaats; en hij zal wezen tot een stoel der eer voor het huis zijns vaders.   [23] Ik zet hem vast, een pin in een stevig stuk muur. Hij wordt een luisterrijke zetel voor het huis van zijn vader.”   [23] Ik zal hem bevestigen, als een pin in stevige grond; voor zijn familie zal hij als een erezetel zijn.”’   23 Ik zal hem vaststoten als een tentpin in een betrouwbare plek; worden zal hij tot troon van glorie voor het huis van zijn vader.  23. Et je l'enfoncerai comme un clou en un lieu solide; il deviendra un trône de gloire pour la maison de son père. 

King James Bible . [23] And I will fasten him as a nail in a sure place; and he shall be for a glorious throne to his father's house.
Luther-Bibel . 23 Und ich will ihn als Nagel einschlagen an einen festen Ort, und er soll werden zum Thron der Ehre für seines Vaters Haus.
- 21ste (eenentwintigste) zondag door het a-jaar . Ik zal hem vastslaan als een spijker op een stevige plek, en hij wordt een erezetel voor het huis van zijn vader." Zo spreekt de almachtige Heer.

Tekstuitleg van Js 22,23 . Het vers Js 22,23 telt 9 (3²) woorden en 39 letters . De getalwaarde van Js 22,23 is 2365 (5 X 11 X 43) .

6. lëkisse´ (tot troon, zetel) < voorzetsel lë + kisse´ (troon, zetel) . Taalgebruik in Tenakh : kisse´ (troon, zetel) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , samekh = 15 of 60 , aleph = 1 ; totaal : 27 (3³) OF 81 (3² X 3²) . Structuur : 2 - 6 - 1 . Gr. thronos (troon) . Taalgebruik in het N.T. : thronos (troon) . Taalgebruik in de LXX : thronos (troon) . Tenakh (8) : (1) Js 22,23 . (2) Jr 52,32 . (3) Ps 9,5 . (4) Ps 132,11 . (5) Ps 132,12 . (6) Ps 36,7 . (7) Neh 3,7 . (8) 2 Kr 9,18 .

7. - khabhôd (heerlijkheid) . Taalgebruik in Tenakh : kabhôd (heerlijkheid) . Taalgebruik in Jesaja : kabhôd (heerlijkheid) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , beth = 2 , waw = 6 , daleth = 4 . Totaal : 11 + 2 + 6 + 4 of 20 + 2 + 6 + 4 = 23 of 32 . khabhod = 17. In het Hebreeuws betekent het zwaarte (b.v. van zijn mantel) . In het Grieks getransponeerd naar iets lichts , heerlijks : doxa . Lat. gloria . Fr. gloire . E. glory . Ned. heerlijkheid . D. Herrlichkeit . In veertien verzen in Js : (1) Js 4,5 . (2) Js 11,10 . (3) Js 16,14 . (4) Js 17,4 . (5) Js 21,16 . (6) Js 22,23 . (7) Js 22,24 . (8) Js 24,23 . (9) Js 35,2 . (10) Js 40,5 . (11) Js 42,12 . (12) Js 58,8 . (13) Js 60,13 . (14) Js 66,12 .
- ûkhëbhôd (en de heerlijkheid) . Verbindingswoord waw en het zelfstandig naamwoord khabhôd (heerlijkheid) .
- khebhôdô (zijn heerlijkheid)  . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , beth = 2 , waw = 6 , daleth = 4 , waw = 6 . Totaal : 11 + 2 + 6 + 4 + 6 = 29 of 38 . In vier verzen in Js : (1) Js 3,8 . (2) Js 6,3 . (3) Js 8,7 . (4) Js 59,19 .
- ûkhëbhôd (en de heerlijkheid) . In zesentwintig verzen in de bijbel . In zeven verzen in combinatie met JHWH . In twee verzen in Js : (1) Js 40,5 . (2) Js 58,8 .
- ûkhëbhôdô (en zijn heerlijkheid) . In twee verzen in de bijbel : (1) Js 5,13 . (2) Js 60,2 .

8. lëbe(j)th (tot het huis van) < lë + be(j)th (huis) . Taalgebruik in Tenakh : be(j)th (huis) . Getalwaarde van be(j)th ; beth = 2 , jod = 10 , thaw = 22 of 400 ; totaal : 34 (2 X 17) OF 412 (2² X 103) . Tenakh (911) . Gr. oikos (huis) . Taalgebruik in de Septuaginta : oikos (huis) . Taalgebruik in het NT : oikos (huis) . Een vorm van oikos in de LXX (2062) , in het NT (112) . Lat. domus . Fr. maison . Ned. huis . E. house . D. Hause . I . Tenakh (172) . Pentateuch (39) . Eerdere Profeten (24) . Latere Profeten (32) . 12 Kleine Profeten (9) . Geschriften (68) . Js (3) : (1) Js 7,2 . (2) Js 22,23 . (3) Js 63,7 .

Js 22,24 - Js 22,24 : Tegen Sebna - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 22 -- Js 22,15-25 -- Js 22,15 - Js 22,16 - Js 22,17 - Js 22,18 - Js 22,19 - Js 22,20 - Js 22,21 - Js 22,22 - Js 22,23 - Js 22,24 - Js 22,25 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24kai estai pepoithôs ep' auton pas endoxos en tô oikô tou patros autou apo mikrou eôs megalou kai esontai epikremamenoi autô  24 et suspendent super eum omnem gloriam domus patris eius vasorum diversa genera omne vas parvulum a vasis craterarum usque ad omne vas musicorum     24 En men zal aan hem hangen alle heerlijkheid van het huis zijns vaders, der uitspruitelingen en der afkomelingen, ook alle kleine vaten, van de vaten der bekers af, zelfs tot al de vaten der flessen.   [24] Aan* hem hangen zij heel het gewicht van zijn familie, de twijgen en het lover, al het kleine gerei, van de schalen tot de kruiken.  [24] Het hele gewicht van zijn familie, de hele stamboom, zal aan hem gaan hangen: al het kleine vaatwerk, van schalen tot kruiken.   24 Hangen zullen ze aan hem alle glorie van het huis van zijn vader: de gewone spruiten en de wilde loten, al het kleine vaatwerk,– van het vaatwerk van de schalen tot aan alle vaatwerk dat uit kruiken bestaat.  24. On y suspendra toute la gloire de la maison paternelle, les descendants et les rejetons, et tous les objets de petite taille, depuis les coupes jusqu'aux jarres. 

King James Bible . [24] And they shall hang upon him all the glory of his father's house, the offspring and the issue, all vessels of small quantity, from the vessels of cups, even to all the vessels of flagons.
Luther-Bibel . 24 Aber wenn sich an ihn hängt die ganze Schwere seines Vaterhauses, Kind und Kindeskinder, alle kleinen Geräte, Trinkgefäße und allerlei Krüge,

Tekstuitleg van Js 22,24 .

4. - khabhôd (heerlijkheid) . Taalgebruik in Tenakh : kabhôd (heerlijkheid) . Taalgebruik in Jesaja : kabhôd (heerlijkheid) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , beth = 2 , waw = 6 , daleth = 4 . Totaal : 11 + 2 + 6 + 4 of 20 + 2 + 6 + 4 = 23 of 32 . khabhod = 17. In het Hebreeuws betekent het zwaarte (b.v. van zijn mantel) . In het Grieks getransponeerd naar iets lichts , heerlijks : doxa . Lat. gloria . Fr. gloire . E. glory . Ned. heerlijkheid . D. Herrlichkeit . In veertien verzen in Js : (1) Js 4,5 . (2) Js 11,10 . (3) Js 16,14 . (4) Js 17,4 . (5) Js 21,16 . (6) Js 22,23 . (7) Js 22,24 . (8) Js 24,23 . (9) Js 35,2 . (10) Js 40,5 . (11) Js 42,12 . (12) Js 58,8 . (13) Js 60,13 . (14) Js 66,12 .
- ûkhëbhôd (en de heerlijkheid) . Verbindingswoord waw en het zelfstandig naamwoord khabhôd (heerlijkheid) .
- khebhôdô (zijn heerlijkheid)  . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , beth = 2 , waw = 6 , daleth = 4 , waw = 6 . Totaal : 11 + 2 + 6 + 4 + 6 = 29 of 38 . In vier verzen in Js : (1) Js 3,8 . (2) Js 6,3 . (3) Js 8,7 . (4) Js 59,19 .
- ûkhëbhôd (en de heerlijkheid) . In zesentwintig verzen in de bijbel . In zeven verzen in combinatie met JHWH . In twee verzen in Js : (1) Js 40,5 . (2) Js 58,8 .
- ûkhëbhôdô (en zijn heerlijkheid) . In twee verzen in de bijbel : (1) Js 5,13 . (2) Js 60,2 .

Js 22,25 - Js 22,25 : Tegen Sebna - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 22 -- Js 22,15-25 -- Js 22,15 - Js 22,16 - Js 22,17 - Js 22,18 - Js 22,19 - Js 22,20 - Js 22,21 - Js 22,22 - Js 22,23 - Js 22,24 - Js 22,25 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
25en tè èmera ekeinè tade legei kurios sabaôth kinèthèsetai o anthrôpos o estèrigmenos en topô pistô kai peseitai kai afairethèsetai è doxa è ep' auton oti kurios elalèsen 25 in die illo dicit Dominus exercituum auferetur paxillus qui fixus fuerat in loco fideli et frangetur et cadet et peribit quod pependerat in eo quia Dominus locutus est     25 Te dien dage, spreekt de HEERE der heirscharen, zal die nagel, die aan een vaste plaats gestoken was, weggenomen worden; en hij zal afgehouwen worden, en hij zal vallen, en de last, die daaraan is, zal afgesneden worden; want de HEERE heeft het gesproken.   [25] Op die dag – godsspraak van de heer van de machten – raakt de pin los die vastzat in dat stevige stuk muur. Zij breekt af en valt naar beneden, en de hele last die eraan hangt, wordt verbrijzeld. Waarachtig, de heer heeft gesproken.’   [25] Op die dag – spreekt de HEER van de hemelse machten – zal de pin in stevige grond losraken. De hele last die eraan hangt, komt omlaag, alles valt en gaat te gronde. De HEER heeft gesproken.  25 Te dien dage,– tijding van de ENE, de Omschaarde, zal de pin losraken hoewel vastgestoten in een betrouwbare plek; afbreken zal hij en vallen, en losgesneden wordt de last die aan hem hing, ja, de ENE heeft gesproken!   25. Ce jour-là, oracle de Yahvé Sabaot, il cédera, le clou enfoncé dans un lieu solide, il s'arrachera et tombera; alors se détachera la charge qui pesait sur lui. Car Yahvé a parlé. 

King James Bible . [25] In that day, saith the LORD of hosts, shall the nail that is fastened in the sure place be removed, and be cut down, and fall; and the burden that was upon it shall be cut off: for the LORD hath spoken it.
Luther-Bibel . 25 dann, spricht der HERR Zebaoth, soll der Nagel nachgeben, der am festen Ort steckt, er soll abbrechen und fallen, sodass alles, was daran hing, zerbricht; denn der HERR sagt es.

Tekstuitleg van Js 22,25 .

17. - 19. kî (+ pî) JHWH dibber = want (de mond van) JHWH spreekt . Tenakh (10) : (1) 1 K 14,11 . (2) Js 1,2 . (3) Js 1,20 (+) . (4) Js 22,25 . (5) Js 25,8 . (6) Js 40,5 (+) . (7) Js 58,14 (+) . (8) Jr 13,15 . (9) Jl 4,8 . (10) Ob 18 .


MASORETISCHE TEKST (MT)

Isaiah Chapter 22 יְשַׁעְיָהוּ

א  מַשָּׂא, גֵּיא חִזָּיוֹן:  מַה-לָּךְ אֵפוֹא, כִּי-עָלִית כֻּלָּךְ לַגַּגּוֹת. 1 The burden concerning the Valley of Vision. What aileth thee now, that thou art wholly gone up to the housetops,
ב  תְּשֻׁאוֹת מְלֵאָה, עִיר הוֹמִיָּה--קִרְיָה, עַלִּיזָה; חֲלָלַיִךְ לֹא חַלְלֵי-חֶרֶב, וְלֹא מֵתֵי מִלְחָמָה. 2 Thou that art full of uproar, a tumultuous city, a joyous town? Thy slain are not slain with the sword, nor dead in battle.
ג  כָּל-קְצִינַיִךְ נָדְדוּ-יַחַד, מִקֶּשֶׁת אֻסָּרוּ; כָּל-נִמְצָאַיִךְ אֻסְּרוּ יַחְדָּו, מֵרָחוֹק בָּרָחוּ. 3 All thy rulers are fled together, without the bow they are bound; all that are found of thee are bound together, they are fled afar off.
ד  עַל-כֵּן אָמַרְתִּי שְׁעוּ מִנִּי, אֲמָרֵר בַּבֶּכִי; אַל-תָּאִיצוּ לְנַחֲמֵנִי, עַל-שֹׁד בַּת-עַמִּי. 4 Therefore said I: 'Look away from me, I will weep bitterly; strain not to comfort me, for the destruction of the daughter of my people.'
ה  כִּי יוֹם מְהוּמָה וּמְבוּסָה וּמְבוּכָה, לַאדֹנָי יְהוִה צְבָאוֹת--בְּגֵי חִזָּיוֹן; מְקַרְקַר קִר, וְשׁוֹעַ אֶל-הָהָר. 5 For it is a day of trouble, and of trampling, and of perplexity, from the Lord, the GOD of hosts, in the Valley of Vision; Kir shouting, and Shoa at the mount.
ו  וְעֵילָם נָשָׂא אַשְׁפָּה, בְּרֶכֶב אָדָם פָּרָשִׁים; וְקִיר עֵרָה, מָגֵן. 6 And Elam bore the quiver, with troops of men, even horsemen; and Kir uncovered the shield.
ז  וַיְהִי מִבְחַר-עֲמָקַיִךְ, מָלְאוּ רָכֶב; וְהַפָּרָשִׁים, שֹׁת שָׁתוּ הַשָּׁעְרָה. 7 And it came to pass, when thy choicest valleys were full of chariots, and the horsemen set themselves in array at the gate,
ח  וַיְגַל, אֵת מָסַךְ יְהוּדָה; וַתַּבֵּט בַּיּוֹם הַהוּא, אֶל-נֶשֶׁק בֵּית הַיָּעַר. 8 And the covering of Judah was laid bare, that thou didst look in that day to the armour in the house of the forest.
ט  וְאֵת בְּקִיעֵי עִיר-דָּוִד רְאִיתֶם, כִּי-רָבּוּ; וַתְּקַבְּצוּ, אֶת-מֵי הַבְּרֵכָה הַתַּחְתּוֹנָה. 9 And ye saw the breaches of the city of David, that they were many; and ye gathered together the waters of the lower pool.
י  וְאֶת-בָּתֵּי יְרוּשָׁלִַם, סְפַרְתֶּם; וַתִּתְצוּ, הַבָּתִּים, לְבַצֵּר, הַחוֹמָה. 10 And ye numbered the houses of Jerusalem, and ye broke down the houses to fortify the wall;
יא  וּמִקְוָה עֲשִׂיתֶם, בֵּין הַחֹמֹתַיִם, לְמֵי, הַבְּרֵכָה הַיְשָׁנָה; וְלֹא הִבַּטְתֶּם אֶל-עֹשֶׂיהָ, וְיֹצְרָהּ מֵרָחוֹק לֹא רְאִיתֶם. 11 ye made also a basin between the two walls for the water of the old pool--but ye looked not unto Him that had done this, neither had ye respect unto Him that fashioned it long ago.
יב  וַיִּקְרָא, אֲדֹנָי יְהוִה צְבָאוֹת--בַּיּוֹם הַהוּא:  לִבְכִי, וּלְמִסְפֵּד, וּלְקָרְחָה, וְלַחֲגֹר שָׂק. 12 And in that day did the Lord, the GOD of hosts, call to weeping, and to lamentation, and to baldness, and to girding with sackcloth;
יג  וְהִנֵּה שָׂשׂוֹן וְשִׂמְחָה, הָרֹג בָּקָר וְשָׁחֹט צֹאן, אָכֹל בָּשָׂר, וְשָׁתוֹת יָיִן; אָכוֹל וְשָׁתוֹ, כִּי מָחָר נָמוּת. 13 And behold joy and gladness, slaying oxen and killing sheep, eating flesh and drinking wine--'Let us eat and drink, for tomorrow we shall die!'
יד  וְנִגְלָה בְאָזְנָי, יְהוָה צְבָאוֹת:  אִם-יְכֻפַּר הֶעָוֺן הַזֶּה לָכֶם, עַד-תְּמֻתוּן, אָמַר אֲדֹנָי יְהוִה, צְבָאוֹת.  {פ} 14 And the LORD of hosts revealed Himself in mine ears: Surely this iniquity shall not be expiated by you till ye die, saith the Lord, the GOD of hosts. {P}
טו  כֹּה אָמַר אֲדֹנָי יְהוִה, צְבָאוֹת:  לֶךְ-בֹּא אֶל-הַסֹּכֵן הַזֶּה, עַל-שֶׁבְנָא אֲשֶׁר עַל-הַבָּיִת. 15 Thus saith the Lord, the GOD of hosts: Go, get thee unto this steward, even unto Shebna, who is over the house:
טז  מַה-לְּךָ פֹה וּמִי לְךָ פֹה, כִּי-חָצַבְתָּ לְּךָ פֹּה קָבֶר; חֹצְבִי מָרוֹם קִבְרוֹ, חֹקְקִי בַסֶּלַע מִשְׁכָּן לוֹ. 16 What hast thou here, and whom hast thou here, that thou hast hewed thee out here a sepulchre, thou that hewest thee out a sepulchre on high, and gravest a habitation for thyself in the rock?
יז  הִנֵּה יְהוָה מְטַלְטֶלְךָ, טַלְטֵלָה גָּבֶר; וְעֹטְךָ, עָטֹה. 17 Behold, the LORD will hurl thee up and down with a man's throw; yea, He will wind thee round and round;
יח  צָנוֹף יִצְנָפְךָ, צְנֵפָה, כַּדּוּר, אֶל-אֶרֶץ רַחֲבַת יָדָיִם; שָׁמָּה תָמוּת, וְשָׁמָּה מַרְכְּבוֹת כְּבוֹדֶךָ--קְלוֹן, בֵּית אֲדֹנֶיךָ. 18 He will violently roll and toss thee like a ball into a large country; there shalt thou die, and there shall be the chariots of thy glory, thou shame of the lord's house.
יט  וַהֲדַפְתִּיךָ, מִמַּצָּבֶךָ; וּמִמַּעֲמָדְךָ, יֶהֶרְסֶךָ. 19 And I will thrust thee from thy post, and from thy station shalt thou be pulled down.
כ  וְהָיָה, בַּיּוֹם הַהוּא; וְקָרָאתִי לְעַבְדִּי, לְאֶלְיָקִים בֶּן-חִלְקִיָּהוּ. 20 And it shall come to pass in that day, that I will call my servant Eliakim the son of Hilkiah;
כא  וְהִלְבַּשְׁתִּיו כֻּתָּנְתֶּךָ, וְאַבְנֵטְךָ אֲחַזְּקֶנּוּ, וּמֶמְשַׁלְתְּךָ, אֶתֵּן בְּיָדוֹ; וְהָיָה לְאָב לְיוֹשֵׁב יְרוּשָׁלִַם, וּלְבֵית יְהוּדָה. 21 And I will clothe him with thy robe, and bind him with thy girdle, and I will commit thy government into his hand; and he shall be a father to the inhabitants of Jerusalem, and to the house of Judah.
כב  וְנָתַתִּי מַפְתֵּחַ בֵּית-דָּוִד, עַל-שִׁכְמוֹ; וּפָתַח וְאֵין סֹגֵר, וְסָגַר וְאֵין פֹּתֵחַ. 22 And the key of the house of David will I lay upon his shoulder; and he shall open, and none shall shut; and he shall shut, and none shall open.
כג  וּתְקַעְתִּיו יָתֵד, בְּמָקוֹם נֶאֱמָן; וְהָיָה לְכִסֵּא כָבוֹד, לְבֵית אָבִיו. 23 And I will fasten him as a peg in a sure place; and he shall be for a throne of honour to his father's house.
כד  וְתָלוּ עָלָיו כֹּל כְּבוֹד בֵּית-אָבִיו, הַצֶּאֱצָאִים וְהַצְּפִעוֹת, כֹּל, כְּלֵי הַקָּטָן--מִכְּלֵי, הָאַגָּנוֹת, וְעַד, כָּל-כְּלֵי הַנְּבָלִים. 24 And they shall hang upon him all the glory of his father's house, the offspring and the issue, all vessels of small quantity, from the vessels of cups even to all the vessels of flagons.
כה  בַּיּוֹם הַהוּא, נְאֻם יְהוָה צְבָאוֹת, תָּמוּשׁ הַיָּתֵד, הַתְּקוּעָה בְּמָקוֹם נֶאֱמָן; וְנִגְדְּעָה וְנָפְלָה, וְנִכְרַת הַמַּשָּׂא אֲשֶׁר-עָלֶיהָ--כִּי יְהוָה, דִּבֵּר.  {פ} 25 In that day, saith the LORD of hosts, shall the peg that was fastened in a sure place give way; and it shall be hewn down, and fall, and the burden that was upon it shall be cut off; for the LORD hath spoken it. {P}

 

 

- Griekse tekst - Septuaginta

Τὸ ρῆμα τῆς φάραγγος Σιών. - ΤΙ ἐγένετό σοι νῦν, ὅτι ἀνέβητε πάντες εἰς δώματα μάταια; 2 ἐνεπλήσθη ἡ πόλις βοώντων· οἱ τραυματίαι σου οὐ τραυματίαι μαχαίρας, οὐδὲ οἱ νεκροί σου νεκροὶ πολέμων. 3 πάντες οἱ ἄρχοντές σου πεφεύγασι, καὶ οἱ ἁλόντες σκληρῶς δεδεμένοι εἰσί, καὶ οἱ ἰσχύοντες ἐν σοὶ πόρρω πεφεύγασι. 4 διὰ τοῦτο εἶπα· ἄφετέ με, πικρῶς κλαύσομαι, μὴ κατισχύσητε παρακαλεῖν με ἐπὶ τὸ σύντριμμα τῆς θυγατρὸς τοῦ γένους μου. 5 ὅτι ἡμέρα ταραχῆς καὶ ἀπωλείας καὶ καταπατήματος καὶ πλάνησις παρὰ Κυρίου σαβαὼθ ἐν φάραγγι Σιών· πλανῶνται ἀπὸ μικροῦ ἕως μεγάλου, πλανῶνται ἐπὶ τὰ ὄρη. 6 οἱ δὲ ᾿Ελαμῖται ἔλαβον φαρέτρας, ἀναβάται ἄνθρωποι ἐφ᾿ ἵπποις καὶ συναγωγὴ παρατάξεως. 7 καὶ ἔσονται αἱ ἐκλεκταὶ φάραγγές σου πλησθήσονται ἁρμάτων, οἱ δὲ ἱππεῖς ἐμφράξουσι τὰς πύλας σου· 8 καὶ ἀνακαλύψουσι τὰς πύλας ᾿Ιούδα· καὶ ἐμβλέψονται τῇ ἡμέρᾳ ἐκείνῃ εἰς τοὺς ἐκλεκτοὺς οἴκους τῆς πόλεως 9 καὶ ἀνακαλύψουσι τὰ κρυπτὰ τῶν οἴκων τῆς ἄκρας Δαυίδ. καὶ εἴδοσαν ὅτι πλείους εἰσὶ καὶ ὅτι ἀπέστρεψε τὸ ὕδωρ τῆς ἀρχαίας κολυμβήθρας εἰς τὴν πόλιν 10 καὶ ὅτι καθείλοσαν τοὺς οἴκους ῾Ιερουσαλὴμ εἰς ὀχύρωμα τείχους τῇ πόλει. 11 καὶ ἐποιήσατε ἑαυτοῖς ὕδωρ ἀναμέσον τῶν δύο τειχῶν ἐσώτερον τῆς κολυμβήθρας τῆς ἀρχαίας καὶ οὐκ ἐνεβλέψατε εἰς τὸν ἀπ᾿ ἀρχῆς ποιήσαντα αὐτὴν καὶ τὸν κτίσαντα αὐτὴν οὐκ εἴδετε. 12 καὶ ἐκάλεσε Κύριος Κύριος σαβαὼθ ἐν τῇ ἡμέρᾳ ἐκείνῃ κλαυθμὸν καὶ κοπετὸν καὶ ξύρησιν καὶ ζῶσιν σάκκων, 13 αὐτοὶ δὲ ἐποιήσαντο εὐφροσύνην καὶ ἀγαλλίαμα σφάζοντες μόσχους καὶ θύοντες πρόβατα, ὥστε φαγεῖν κρέατα καὶ πιεῖν οἶνον λέγοντες· φάγωμεν καὶ πίωμεν, αὔριον γὰρ ἀποθνήσκομεν. 14 καὶ ἀνακεκαλυμμένα ταῦτά ἐστιν ἐν τοῖς ὠσὶ Κυρίου σαβαώθ, ὅτι οὐκ ἀφεθήσεται ὑμῖν αὕτη ἡ ἁμαρτία, ἕως ἂν ἀποθάνητε. 15 Τάδε λέγει Κύριος σαβαώθ· πορεύου εἰς τὸ παστοφόριον, πρὸς Σομνᾶν τὸν ταμίαν καὶ εἶπον αὐτῷ· 16 τί σὺ ὧδε, καὶ τί σοί ἐστιν ὧδε, ὅτι ἐλατόμησας σεαυτῷ ὧδε μνημεῖον καὶ ἐποίησας σεαυτῷ ἐν ὑψηλῷ μνημεῖον καὶ ἔγραψας σεαυτῷ ἐν πέτρα σκηνήν; 17 ἰδοὺ δὴ Κύριος σαβαὼθ ἐκβαλεῖ καὶ ἐκτρίψει ἄνδρα καὶ ἀφελεῖ τὴν στολήν σου καὶ τὸν στέφανόν σου τὸν ἔνδοξον 18 καὶ ρίψει σε εἰς χώραν μεγάλην καὶ ἀμέτρητον, καὶ ἐκεῖ ἀποθανῇ· καὶ θήσει τὸ ἅρμα σου τὸ καλὸν εἰς ἀτιμίαν καὶ τὸν οἶκον τοῦ ἄρχοντός σου εἰς καταπάτημα· 19 καὶ ἀφαιρεθήσῃ ἐκ τῆς οἰκονομίας σου καὶ ἐκ τῆς στάσεώς σου. 20 καὶ ἔσται ἐν τῇ ἡμέρᾳ ἐκείνῃ καλέσω τὸν παῖδά μου ᾿Ελιακεὶμ τὸν τοῦ Χελκίου 21 καὶ ἐνδύσω αὐτὸν τὴν στολήν σου καὶ τὸν στέφανόν σου δώσω αὐτῷ καὶ κράτος καὶ τὴν οἰκονομίαν σου δώσω εἰς τὰς χεῖρας αὐτοῦ, καὶ ἔσται ὡς πατὴρ τοῖς ἐνοικοῦσιν ἐν ῾Ιερουσαλὴμ καὶ τοῖς ἐνοικοῦσιν ἐν ᾿Ιούδᾳ. 22 καὶ δώσω τὴν δόξαν Δαυὶδ αὐτῷ, καὶ ἄρξει, καὶ οὐκ ἔσται ὁ ἀντιλέγων. καὶ δώσω αὐτῷ τὴν κλεῖδα οἴκου Δαυὶδ ἐπὶ τῷ ὤμῳ αὐτοῦ καὶ ἀνοίξει, καὶ οὐκ ἔσται ὁ ἀποκλείων, καὶ κλείσει καὶ οὐκ ἔσται ὁ ἀνοίγων. 23 καὶ στήσω αὐτὸν ἄρχοντα ἐν τόπῳ πιστῷ καὶ ἔσται εἰς θρόνον δόξης τοῦ οἴκου τοῦ πατρὸς αὐτοῦ. 24 καὶ ἔσται πεποιθὼς ἐπ᾿ αὐτὸν πᾶς ἔνδοξος ἐν τῷ οἴκῳ τοῦ πατρὸς αὐτοῦ, ἀπὸ μικροῦ ἕως μεγάλου, καὶ ἔσονται ἐπικρεμάμενοι αὐτῷ. 25 ἐν τῇ ἡμέρᾳ ἐκείνῃ - τάδε λέγει Κύριος σαβαώθ - κινηθήσεται ὁ ἄνθρωπος ὁ ἐστηριγμένος ἐν τόπῳ πιστῷ καὶ ἀφαιρεθήσεται· καὶ πεσεῖται, καὶ ἐξολοθρευθήσεται ἡ δόξα ἡ ἐπ᾿ αὐτόν, ὅτι Κύριος ἐλάλησεν.

LXX . 1to rèma tès faraggos siôn ti egeneto soi nun oti anebète pantes eis dômata2mataia eneplèsthè è polis boôntôn oi traumatiai sou ou traumatiai machairas oude oi nekroi sou nekroi polemou3pantes oi archontes sou pefeugasin kai oi alontes sklèrôs dedemenoi eisin kai oi ischuontes en soi porrô pefeugasin4dia touto eipa afete me pikrôs klausomai mè katischusète parakalein me epi to suntrimma tès thugatros tou genous mou5oti èmera tarachès kai apôleias kai katapatèmatos kai planèsis para kuriou sabaôth en faraggi siôn planôntai apo mikrou eôs megalou planôntai epi ta orè6oi de ailamitai elabon faretras anabatai anthrôpoi ef' ippois kai sunagôgè parataxeôs7kai esontai ai eklektai faragges sou plèsthèsontai armatôn oi de ippeis emfraxousi tas pulas sou8kai anakalupsousin tas pulas iouda kai emblepsontai tè èmera ekeinè eis tous eklektous oikous tès poleôs9kai anakalupsousin ta krupta tôn oikôn tès akras dauid kai eidosan oti pleious eisin kai oti apestrepsan to udôr tès archaias kolumbèthras eis tèn polin10kai oti katheilosan tous oikous ierousalèm eis ochurôma tou teichous tè polei11kai epoièsate eautois udôr ana meson tôn duo teicheôn esôteron tès kolumbèthras tès archaias kai ouk eneblepsate eis ton ap' archès poièsanta autèn kai ton ktisanta autèn ouk eidete12kai ekalesen kurios sabaôth en tè èmera ekeinè klauthmon kai kopeton kai xurèsin kai zôsin sakkôn13autoi de epoièsanto eufrosunèn kai agalliama sfazontes moschous kai thuontes probata ôste fagein krea kai piein oinon legontes fagômen kai piômen aurion gar apothnèskomen14kai anakekalummena tauta estin en tois ôsin kuriou sabaôth oti ouk afethèsetai umin autè è amartia eôs an apothanète15tade legei kurios sabaôth poreuou eis to pastoforion pros somnan ton tamian kai eipon autô16ti su ôde kai ti soi estin ôde oti elatomèsas seautô ôde mnèmeion kai epoièsas seautô en upsèlô mnèmeion kai egrapsas seautô en petra skènèn17idou dè kurios sabaôth ekbalei kai ektripsei andra kai afelei tèn stolèn sou18kai ton stefanon sou ton endoxon kai ripsei se eis chôran megalèn kai ametrèton kai ekei apothanè kai thèsei to arma sou to kalon eis atimian kai ton oikon tou archontos sou eis katapatèma19kai afairethèsè ek tès oikonomias sou kai ek tès staseôs sou20kai estai en tè èmera ekeinè kalesô ton paida mou eliakim ton tou chelkiou21kai endusô auton tèn stolèn sou kai ton stefanon sou dôsô autô kai to kratos kai tèn oikonomian sou dôsô eis tas cheiras autou kai estai ôs patèr tois enoikousin en ierousalèm kai tois enoikousin en iouda22kai dôsô tèn doxan dauid autô kai arxei kai ouk estai o antilegôn23kai stèsô auton archonta en topô pistô kai estai eis thronon doxès tou oikou tou patros autou24kai estai pepoithôs ep' auton pas endoxos en tô oikô tou patros autou apo mikrou eôs megalou kai esontai epikremamenoi autô25en tè èmera ekeinè tade legei kurios sabaôth kinèthèsetai o anthrôpos o estèrigmenos en topô pistô kai peseitai kai afairethèsetai è doxa è ep' auton oti kurios elalèsen

Τὸ ρῆμα τῆς φάραγγος Σιών. - ΤΙ ἐγένετό σοι νῦν, ὅτι ἀνέβητε πάντες εἰς δώματα μάταια; 2 ἐνεπλήσθη ἡ πόλις βοώντων· οἱ τραυματίαι σου οὐ τραυματίαι μαχαίρας, οὐδὲ οἱ νεκροί σου νεκροὶ πολέμων. 3 πάντες οἱ ἄρχοντές σου πεφεύγασι, καὶ οἱ ἁλόντες σκληρῶς δεδεμένοι εἰσί, καὶ οἱ ἰσχύοντες ἐν σοὶ πόρρω πεφεύγασι. 4 διὰ τοῦτο εἶπα· ἄφετέ με, πικρῶς κλαύσομαι, μὴ κατισχύσητε παρακαλεῖν με ἐπὶ τὸ σύντριμμα τῆς θυγατρὸς τοῦ γένους μου. 5 ὅτι ἡμέρα ταραχῆς καὶ ἀπωλείας καὶ καταπατήματος καὶ πλάνησις παρὰ Κυρίου σαβαὼθ ἐν φάραγγι Σιών· πλανῶνται ἀπὸ μικροῦ ἕως μεγάλου, πλανῶνται ἐπὶ τὰ ὄρη. 6 οἱ δὲ ᾿Ελαμῖται ἔλαβον φαρέτρας, ἀναβάται ἄνθρωποι ἐφ᾿ ἵπποις καὶ συναγωγὴ παρατάξεως. 7 καὶ ἔσονται αἱ ἐκλεκταὶ φάραγγές σου πλησθήσονται ἁρμάτων, οἱ δὲ ἱππεῖς ἐμφράξουσι τὰς πύλας σου· 8 καὶ ἀνακαλύψουσι τὰς πύλας ᾿Ιούδα· καὶ ἐμβλέψονται τῇ ἡμέρᾳ ἐκείνῃ εἰς τοὺς ἐκλεκτοὺς οἴκους τῆς πόλεως 9 καὶ ἀνακαλύψουσι τὰ κρυπτὰ τῶν οἴκων τῆς ἄκρας Δαυίδ. καὶ εἴδοσαν ὅτι πλείους εἰσὶ καὶ ὅτι ἀπέστρεψε τὸ ὕδωρ τῆς ἀρχαίας κολυμβήθρας εἰς τὴν πόλιν 10 καὶ ὅτι καθείλοσαν τοὺς οἴκους ῾Ιερουσαλὴμ εἰς ὀχύρωμα τείχους τῇ πόλει. 11 καὶ ἐποιήσατε ἑαυτοῖς ὕδωρ ἀναμέσον τῶν δύο τειχῶν ἐσώτερον τῆς κολυμβήθρας τῆς ἀρχαίας καὶ οὐκ ἐνεβλέψατε εἰς τὸν ἀπ᾿ ἀρχῆς ποιήσαντα αὐτὴν καὶ τὸν κτίσαντα αὐτὴν οὐκ εἴδετε. 12 καὶ ἐκάλεσε Κύριος Κύριος σαβαὼθ ἐν τῇ ἡμέρᾳ ἐκείνῃ κλαυθμὸν καὶ κοπετὸν καὶ ξύρησιν καὶ ζῶσιν σάκκων, 13 αὐτοὶ δὲ ἐποιήσαντο εὐφροσύνην καὶ ἀγαλλίαμα σφάζοντες μόσχους καὶ θύοντες πρόβατα, ὥστε φαγεῖν κρέατα καὶ πιεῖν οἶνον λέγοντες· φάγωμεν καὶ πίωμεν, αὔριον γὰρ ἀποθνήσκομεν. 14 καὶ ἀνακεκαλυμμένα ταῦτά ἐστιν ἐν τοῖς ὠσὶ Κυρίου σαβαώθ, ὅτι οὐκ ἀφεθήσεται ὑμῖν αὕτη ἡ ἁμαρτία, ἕως ἂν ἀποθάνητε. 15 Τάδε λέγει Κύριος σαβαώθ· πορεύου εἰς τὸ παστοφόριον, πρὸς Σομνᾶν τὸν ταμίαν καὶ εἶπον αὐτῷ· 16 τί σὺ ὧδε, καὶ τί σοί ἐστιν ὧδε, ὅτι ἐλατόμησας σεαυτῷ ὧδε μνημεῖον καὶ ἐποίησας σεαυτῷ ἐν ὑψηλῷ μνημεῖον καὶ ἔγραψας σεαυτῷ ἐν πέτρα σκηνήν; 17 ἰδοὺ δὴ Κύριος σαβαὼθ ἐκβαλεῖ καὶ ἐκτρίψει ἄνδρα καὶ ἀφελεῖ τὴν στολήν σου καὶ τὸν στέφανόν σου τὸν ἔνδοξον 18 καὶ ρίψει σε εἰς χώραν μεγάλην καὶ ἀμέτρητον, καὶ ἐκεῖ ἀποθανῇ· καὶ θήσει τὸ ἅρμα σου τὸ καλὸν εἰς ἀτιμίαν καὶ τὸν οἶκον τοῦ ἄρχοντός σου εἰς καταπάτημα· 19 καὶ ἀφαιρεθήσῃ ἐκ τῆς οἰκονομίας σου καὶ ἐκ τῆς στάσεώς σου. 20 καὶ ἔσται ἐν τῇ ἡμέρᾳ ἐκείνῃ καλέσω τὸν παῖδά μου ᾿Ελιακεὶμ τὸν τοῦ Χελκίου 21 καὶ ἐνδύσω αὐτὸν τὴν στολήν σου καὶ τὸν στέφανόν σου δώσω αὐτῷ καὶ κράτος καὶ τὴν οἰκονομίαν σου δώσω εἰς τὰς χεῖρας αὐτοῦ, καὶ ἔσται ὡς πατὴρ τοῖς ἐνοικοῦσιν ἐν ῾Ιερουσαλὴμ καὶ τοῖς ἐνοικοῦσιν ἐν ᾿Ιούδᾳ. 22 καὶ δώσω τὴν δόξαν Δαυὶδ αὐτῷ, καὶ ἄρξει, καὶ οὐκ ἔσται ὁ ἀντιλέγων. καὶ δώσω αὐτῷ τὴν κλεῖδα οἴκου Δαυὶδ ἐπὶ τῷ ὤμῳ αὐτοῦ καὶ ἀνοίξει, καὶ οὐκ ἔσται ὁ ἀποκλείων, καὶ κλείσει καὶ οὐκ ἔσται ὁ ἀνοίγων. 23 καὶ στήσω αὐτὸν ἄρχοντα ἐν τόπῳ πιστῷ καὶ ἔσται εἰς θρόνον δόξης τοῦ οἴκου τοῦ πατρὸς αὐτοῦ. 24 καὶ ἔσται πεποιθὼς ἐπ᾿ αὐτὸν πᾶς ἔνδοξος ἐν τῷ οἴκῳ τοῦ πατρὸς αὐτοῦ, ἀπὸ μικροῦ ἕως μεγάλου, καὶ ἔσονται ἐπικρεμάμενοι αὐτῷ. 25 ἐν τῇ ἡμέρᾳ ἐκείνῃ - τάδε λέγει Κύριος σαβαώθ - κινηθήσεται ὁ ἄνθρωπος ὁ ἐστηριγμένος ἐν τόπῳ πιστῷ καὶ ἀφαιρεθήσεται· καὶ πεσεῖται, καὶ ἐξολοθρευθήσεται ἡ δόξα ἡ ἐπ᾿ αὐτόν, ὅτι Κύριος ἐλάλησεν.


- Vulgata

1 onus vallis Visionis quidnam tibi quoque est quia ascendisti et tu omnis in tecta 2 clamoris plena urbs frequens civitas exultans interfecti tui non interfecti gladio nec mortui in bello 3 cuncti principes tui fugerunt simul dureque ligati sunt omnes qui inventi sunt vincti sunt pariter procul fugerunt 4 propterea dixi recedite a me amare flebo nolite incumbere ut consolemini me super vastitate filiae populi mei 5 dies enim interfectionis et conculcationis et fletuum Domino Deo exercituum in valle Visionis scrutans murum et magnificus super montem 6 et Aelam sumpsit faretram currum hominis equitis et parietem nudavit clypeus 7 et erunt electae valles tuae plenae quadrigarum et equites ponent sedes suas in porta 8 et revelabitur operimentum Iudae et videbis in die illa armamentarium domus saltus 9 et scissuras civitatis David videbitis quia multiplicatae sunt et congregastis aquas piscinae inferioris 10 et domos Hierusalem numerastis et destruxistis domos ad muniendum murum 11 et lacum fecistis inter duos muros et aquam piscinae veteris et non suspexistis ad eum qui fecerat eam et operatorem eius de longe non vidistis 12 et vocavit Dominus Deus exercituum in die illa ad fletum et ad planctum ad calvitium et ad cingulum sacci 13 et ecce gaudium et laetitia occidere vitulos et iugulare arietes comedere carnes et bibere vinum comedamus et bibamus cras enim moriemur 14 et revelata est in auribus meis Domini exercituum si dimittetur iniquitas haec vobis donec moriamini dicit Dominus Deus exercituum 15 haec dicit Dominus Deus exercituum vade ingredere ad eum qui habitat in tabernaculo ad Sobnam praepositum templi 16 quid tu hic aut quasi quis hic quia excidisti tibi hic sepulchrum excidisti in excelso memoriam diligenter in petra tabernaculum tibi 17 ecce Dominus asportari te faciet sicut asportatur gallus gallinacius et quasi amictum sic sublevabit te 18 coronans coronabit te tribulatione quasi pilam mittet te in terram latam et spatiosam ibi morieris et ibi erit currus gloriae tuae ignominia domus Domini tui 19 et expellam te de statione tua et de ministerio tuo deponam te 20 et erit in die illa vocabo servum meum Eliachim filium Helciae 21 et induam illum tunicam tuam et cingulo tuo confortabo eum et potestatem tuam dabo in manu eius et erit quasi pater habitantibus Hierusalem et domui Iuda 22 et dabo clavem domus David super umerum eius et aperiet et non erit qui claudat et claudet et non erit qui aperiat 23 et figam illum paxillum in loco fideli et erit in solium gloriae domui patris sui 24 et suspendent super eum omnem gloriam domus patris eius vasorum diversa genera omne vas parvulum a vasis craterarum usque ad omne vas musicorum 25 in die illo dicit Dominus exercituum auferetur paxillus qui fixus fuerat in loco fideli et frangetur et cadet et peribit quod pependerat in eo quia Dominus locutus est


- Statenvertaling

1 De last van het dal des gezichts. Wat is u nu, dat gij altegader op de daken klimt? 2 Gij, die vol van groot gedruis waart, gij woelige stad, gij, vrolijk huppelende stad, Uw verslagenen zijn niet verslagen met het zwaard, noch gestorven in den strijd. 3 Al uw oversten zijn te zamen weggevlucht; zij zijn van de schutters gebonden, allen, die in u gevonden zijn, zijn samengebonden, zij zijn van verre gevloden. 4 Daarom zeg ik: Wendt het gezicht van mij af; laat mij bitterlijk wenen; dringt niet aan, om mij te troosten over de verstoring der dochteren mijns volks. 5 Want het is een dag van beroering, en van vertreding, en van verwarring van den Heere, den HEERE der heirscharen, in het dal des gezicht, een dag van ontmuring des muurs, en van geschreeuw naar het gebergte toe. 6 Want Elam heeft den pijlkoker genomen, de man is op den wagen, er zijn ruiters; en Kir ontbloot het schild. 7 En het zal geschieden, dat uw uitgelezen dalen vol wagenen zullen zijn, en dat de ruiters zich gewisselijk zullen zetten ter poorten aan. 8 En hij zal het deksel van Juda ontdekken; en te dien dage zult gij zien naar de wapenen in het huis des wouds. 9 En gijlieden zult bezien de reten der stad Davids, omdat zij vele zijn; en gij zult de wateren des ondersten vijvers vergaderen. 10 Gij zult ook de huizen van Jeruzalem tellen; en gij zult huizen afbreken, om de muren te bevestigen. 11 Ook zult gij een gracht maken tussen beide de muren, voor de wateren des ouden vijvers; maar gij zult niet opwaarts zien op Dien, Die zulks gedaan heeft, noch aanmerken Dien, Die dat van verre tijden geformeerd heeft. 12 En te dien dage zal de Heere, de HEERE der heirscharen, roepen tot geween, en tot rouwklage, en tot kaalheid, en tot omgording des zaks. 13 Maar ziet, er is vreugde en blijdschap met runderen te doden, en schapen te kelen, vlees te eten, en wijn te drinken, en te zeggen: Laat ons eten en drinken, want morgen zullen wij sterven. 14 Maar de HEERE der heirscharen heeft Zich voor mijn oren geopenbaard, zeggende: Indien ulieden deze ongerechtigheid verzoend wordt, totdat gij sterft! zegt de Heere, de HEERE der heirscharen. 15 Alzo zegt de Heere, de HEERE der heirscharen: Ga heen, ga in tot dien schatmeester, tot Sebna, den hofmeester, en spreek: 16 Wat hebt gij hier, of wien hebt gij hier, dat gij u hier een graf uitgehouwen hebt als die zijn graf in de hoogte uithouwt, die een woning voor zich op een rotssteen laat aftekenen? 17 Zie, de HEERE zal u wegwerpen met een mannelijke wegwerping, en Hij zal u ganselijk overdekken. 18 Hij zal u gewisselijk voortrollen, gelijk men een bal rolt, in een land, wijd van begrip; aldaar zult gij sterven, en aldaar zullen uw heerlijke wagenen zijn, o gij schandvlek van het huis uws heren! 19 En Ik zal u afstoten van uw staat, en van uw stand zal Hij u verstoren. 20 En het zal te dien dage geschieden, dat Ik Mijn knecht, Eljakim, den zoon van Hilkia, roepen zal. 21 En Ik zal hem met uw rok bekleden, en Ik zal hem met uw gordel sterken, en uw heerschappij zal Ik in zijn hand geven; en hij zal den inwoneren te Jeruzalem en den huize van Juda tot een vader zijn. 22 En Ik zal den sleutel van het huis van David op zijn schouder leggen; en hij zal opendoen, en niemand zal sluiten, en hij zal sluiten, en niemand zal opendoen. 23 En Ik zal hem als een nagel inslaan in een vaste plaats; en hij zal wezen tot een stoel der eer voor het huis zijns vaders. 24 En men zal aan hem hangen alle heerlijkheid van het huis zijns vaders, der uitspruitelingen en der afkomelingen, ook alle kleine vaten, van de vaten der bekers af, zelfs tot al de vaten der flessen. 25 Te dien dage, spreekt de HEERE der heirscharen, zal die nagel, die aan een vaste plaats gestoken was, weggenomen worden; en hij zal afgehouwen worden, en hij zal vallen, en de last, die daaraan is, zal afgesneden worden; want de HEERE heeft het gesproken.


- Willibrordvertaling

Hoofdstuk 22 Tegen de vreugde van Jeruzalem [1] Uitspraak* over het Dal* van het Visioen. 'Wat bezielt u toch om zo op de daken te klimmen, [2] een uitgelaten stad, vol gewoel en rumoer? Uw gevallenen zijn niet gevallen door het zwaard, niet gesneuveld in de oorlog! [3] Nee, uw veldheren zijn als één man gevlucht, en zonder een schot gevangengenomen. Hoe ver zij ook waren gevlucht, allemaal zijn ze achterhaald en in de boeien geslagen. [4] Daarom zeg ik: "Wend uw blik van mij af, want ik wil bittere tranen wenen; doe geen pogingen om mij te troosten om de vernietiging van de dochter, mijn volk." [5] Want het was een dag van verschrikking, verwoesting, verwarring: een dag van de Heer, de god van de machten. In het Dal van het Visioen klonk geschreeuw, hulpgeroep op de berg. [6] Elam* greep naar de pijlkoker, strijdwagens en ruiterij stonden gereed, Kir* haalde het schild tevoorschijn. [7] Uw beste valleien wemelden van strijdwagens, en ruiters vatten post bij de poorten. [8] Zo* was Juda van alle dekking ontbloot. Op die dag hebt u uw blik gericht op het wapenhuis van het Woud*. [9] U vond talrijke bressen in de stad van David, en u sloeg het water van de Benedenvijver* op. [10] U ging de huizen van Jeruzalem na en brak sommige af om de muren te versterken. [11] Tussen de beide muren bouwde u een reservoir* voor het water van de Oude Vijver. Maar op Hem die dit alles teweegbrengt was uw blik niet gericht, u had geen oog voor Hem die alles lang tevoren beschikt had. [12] Op die dag riep de Heer, de god van de machten, u op, om te wenen en te jammeren, om u kaal te scheren en het rouwkleed aan te trekken. [13] Maar er heersten warempel vreugde en plezier: er werden runderen gedood en schapen geslacht, vlees werd gegeten en wijn werd gedronken: "Laat ons eten en drinken, want morgen zijn wij dood!" [14] De heer van de machten heeft dit alles aan mij geopenbaard. Nooit wordt die schuld u vergeven, tot uw dood toe niet, zegt de Heer, de god van de machten.' Tegen Sebna [15] Zo spreekt de Heer, de god van de machten: 'Ga binnen bij die hofmaarschalk, bij Sebna*, die het paleis bestuurt, [16] die daarboven een graf uithouwt, een rustplaats in de rots laat kappen. Zeg hem: "Wàt hebt u hier en wie hebt u hier, dat u hier een graf uithouwt? [17] Met kracht slingert de heer u weg, man. Stevig grijpt Hij u beet, [18] windt u tot een kluwen, en als een bal werpt Hij u weg, naar een uitgestrekte vlakte. Dáár zult u sterven, daar komen uw praalwagens terecht, schande van het huis van uw meester. [19] Ik verdrijf u uit uw ambt, Ik vaag u weg van uw plaats. [20] Op die dag ontbied Ik mijn dienaar Eljakim*, de zoon van Chilkia. [21] Ik doe hem uw ambtsgewaad aan, Ik doe hem uw gordel om, Ik bekleed hem met uw macht. Hij zal een vader zijn voor de bewoners van Jeruzalem en voor het huis van Juda. [22] De* sleutel van Davids huis leg Ik op zijn schouders. Wat hij opent, kan niemand sluiten; wat hij sluit, kan niemand openen. [23] Ik zet hem vast, een pin in een stevig stuk muur. Hij wordt een luisterrijke zetel voor het huis van zijn vader." [24] Aan* hem hangen zij heel het gewicht van zijn familie, de twijgen en het lover, al het kleine gerei, van de schalen tot de kruiken. [25] Op die dag – godsspraak van de heer van de machten – raakt de pin los die vastzat in dat stevige stuk muur. Zij breekt af en valt naar beneden, en de hele last die eraan hangt, wordt verbrijzeld. Waarachtig, de heer heeft gesproken.'


- De Nieuwe Bijbelvertaling

Hoofdstuk 22 Jeruzalems misplaatste zelfvertrouwen [1] Profetie over het Dal van het visioen. Wat bezielt jullie om allemaal op de daken te klimmen, [2] stad vol rumoer en feestgedruis, oord van opwinding? Jullie gevallenen zijn niet gevallen door het zwaard, noch gesneuveld in de strijd. [3] Al jullie bevelhebbers zijn gevlucht, ze zijn zonder slag of stoot gevangen; hoever ze ook gevlucht waren, allemaal zijn ze achterhaald. [4] Daarom zeg ik: 'Laat mij nu alleen. Bittere tranen zal ik wenen om de ondergang van mijn volk. Tracht niet langer mij te troosten.' [5] Deze dag van ontreddering, verwoesting en verwarring is een dag van God, de HEER van de hemelse machten. Het Dal van het visioen is met gekerm gevuld, hulpgeroep weerkaatst tegen de bergwanden. [6] Elam had de pijlkoker gegrepen, de strijdwagens en de ruiters stonden gereed, Kir had het schild geheven. [7] Jullie mooiste dalen vulden zich met strijdwagens, ruiters stelden zich op voor de poort – [8] toen nam hij Juda's beschutting weg. Op die dag inspecteerden jullie de wapens in het Woud van de Libanon. [9] Jullie ontdekten hoeveel bressen er in de muren van de Davidsburcht waren. Het water van het onderste waterbekken sloegen jullie op. [10] Jullie bekeken welke huizen in Jeruzalem afgebroken konden worden om de stadsmuur te versterken. [11] En ten slotte legden jullie tussen de muren een reservoir aan voor het water van het oude waterbekken. Maar jullie hadden geen oog voor de maker van dat alles; hem die alles lang tevoren schiep hebben jullie veronachtzaamd. [12] Op die dag heeft God, de HEER van de hemelse machten, jullie opgeroepen tot weeklacht en rouw; jullie moesten je kaalscheren en een rouwkleed aantrekken. [13] Maar jullie maakten plezier en vierden feest. Jullie slachtten koeien, schapen en geiten, jullie deden je te goed aan vlees en wijn. 'Laten we eten en drinken, want morgen sterven we.' [14] Dit heeft de HEER van de hemelse machten tegenover mij verklaard: 'Dit wangedrag wordt jullie, zolang je leeft, onder geen beding vergeven – zegt God, de HEER van de hemelse machten.' Profetie over Sebna en Eljakim [15] God, de HEER van de hemelse machten, zei tegen mij: 'Ga naar Sebna, die beheerder van het paleis, en zeg: [16] "Wat komt u hier doen? Welke voorouders hebt u hier, dat u hier voor uzelf een graf hebt uitgehouwen?"' (Sebna had namelijk hoog in de rotsen een laatste rustplaats voor zichzelf uitgehouwen.) [17] '"Met een krachtige worp zal de HEER u wegwerpen, hoe geweldig u ook bent. Hij pakt u op, [18] wikkelt u ineen tot een bal en werpt u naar een uitgestrekt land. Dáár zult u sterven, daarheen zullen uw praalwagens gaan. U bent een schande voor het huis van uw meester. [19] Daarom ontneem ik u uw ambt en beroof u van uw post. [20] Op die dag zal ik mijn dienaar Eljakim, de zoon van Chilkia, ontbieden. [21] Ik zal hem met uw gewaad kleden en hem uw gordel omdoen; uw macht draag ik aan hem over. Hij zal als een vader zijn voor de inwoners van Jeruzalem en het volk van Juda. [22] Ik zal hem de sleutel overhandigen van het huis van David; wanneer hij opendoet, kan niemand sluiten, wanneer hij sluit, kan niemand openen. [23] Ik zal hem bevestigen, als een pin in stevige grond; voor zijn familie zal hij als een erezetel zijn."' [24] Het hele gewicht van zijn familie, de hele stamboom, zal aan hem gaan hangen: al het kleine vaatwerk, van schalen tot kruiken. [25] Op die dag – spreekt de HEER van de hemelse machten – zal de pin in stevige grond losraken. De hele last die eraan hangt, komt omlaag, alles valt en gaat te gronde. De HEER heeft gesproken.


- De Naardense bijbel

22:1 Draaglast over het Dal van het Visioen; wat is er dan wel met jou dat je opklimt, elk in jou, naar de daken?, Jesaja 22:2 van gedaver vervulde stad vol geraas, uitgelaten burcht!- je doorboorden zijn niet doorboord door een zwaard, vonden niet de dood in een oorlog; 22:3 al je aanvoerders vluchtten samen, maar zonder een boogschot zijn ze gebonden; allen die in jou te vinden waren zijn tezamen vastgebonden, al vluchtten ze al van verre! 22:4 Daarom zal ik zeggen: kijkt van mij weg, ik moet bitter wenen; dringt niet aan om mij te troosten over de verdelging van de dochter van mijn gemeente. 22:5 Want het is een dag van verschrikking, verwoesting en verwarring voor mijn Heer, de Ene, de Omschaarde, in het Dal van het Visioen; van ontmuring van muurwerk en hulpgeschreeuw richting bergland. 22:6 Elam houdt een pijlkoker geheven, met wagens, mensen, paarden,- Kier heeft het schild ontbloot. 22:7 Het zal geschieden: de keur van je valleien, ze zullen vol staan met wagens,- en paarden zullen ze neerzetten tegen de poort. 22:8 Dan ontbloot hij Juda's voorhangsel; je zult te dien dage kunnen kijken naar het wapentuig in het woudhuis; 22:9 en de kloven in de stad van David zult ge bezien: hoe vele dat er zijn!- ge zult het water oppompen uit de Benedenste Vijver; 22:10 Jeruzalems huizen zult ge kunnen tellen: ge hebt de huizen afgebroken om de muur onneembaar te maken; 22:11 een vergaarbak zult ge maken tussen de muren, voor het water van de Oude Vijver; maar ge zult niet kijken naar hem die dit doet, hem die dit van verre formeert niet aanzien! 22:12 Wel roept mijn Heer, de Ene, de Omschaarde, te dien dage op tot geween en weeklacht, tot kaalscheren en omgording met een rouwzak. 22:13 Maar zie: vrolijkheid en vreugde, doden van ploegvee en slachten van wolvee, eten van vlees en drinken van wijn!- 'eten en drinken, want morgen sterven we!' 22:14 Onthuld heeft zich in mijn oren de Ene, de Omschaarde: als ooit deze ongerechtigheid voor u wordt verzoend voordat ge sterft!- heeft gezegd mijn Heer, de Ene, de Omschaarde. 22:15 Zo heeft gezegd mijn Heer, de Ene, de Omschaarde: ga heen, kom binnen bij die kamerheer, bij Sjevna, die over het huishouden gaat: 22:16 wát heb je hier en wíe heb je hier dat je jezelf hier een graf hebt uitgehouwen?- dat houwt in de hoogte zijn graf uit, hakt zich in de rotssteen een woning! 22:17 Zie, de Ene zal je wegslingeren met de slingerslag van een kerel,- als een ingepakt pakje! 22:18 Ineen winden, hij zal je ineen winden tot een windsel, als een bal wegwerpen naar een land, wijd voorhanden; dáár zul je sterven, en dáár staan de praalwagens voor je glorie, jij schandvlek van het huis van je heer! 22:19 Ik zal je wegstoten van je staat, van je stand je wegsleuren. 22:20 Geschieden zal het te dien dage: roepen zal ik mijn dienaar, Eljakiem, zoon van Chilkiahoe; 22:21 kleden zal ik hem in jouw lijflinnen, met jouw nierband hem versterken en jouw heerschappij hem in de hand geven; worden zal hij tot vader voor wie zetelt in Jeruzalem en voor het huis van Juda. 22:22 De sleutel van het huis van David zal ik hem op de schouder leggen,- heeft hij daarmee geopend: geen die sluit, en heeft hij gesloten: geen die opent. 22:23 Ik zal hem vaststoten als een tentpin in een betrouwbare plek; worden zal hij tot troon van glorie voor het huis van zijn vader. 22:24 Hangen zullen ze aan hem alle glorie van het huis van zijn vader: de gewone spruiten en de wilde loten, al het kleine vaatwerk,- van het vaatwerk van de schalen tot aan alle vaatwerk dat uit kruiken bestaat. 22:25 Te dien dage,- tijding van de Ene, de Omschaarde, zal de pin losraken hoewel vastgestoten in een betrouwbare plek; afbreken zal hij en vallen, en losgesneden wordt de last die aan hem hing, ja, de Ene heeft gesproken! ••


- Bible de Jérusalem


- King James Bible

[1] The burden of the valley of vision. What aileth thee now, that thou art wholly gone up to the housetops? [2] Thou that art full of stirs, a tumultuous city, a joyous city: thy slain men are not slain with the sword, nor dead in battle. [3] All thy rulers are fled together, they are bound by the archers: all that are found in thee are bound together, which have fled from far. [4] Therefore said I, Look away from me; I will weep bitterly, labour not to comfort me, because of the spoiling of the daughter of my people. [5] For it is a day of trouble, and of treading down, and of perplexity by the Lord GOD of hosts in the valley of vision, breaking down the walls, and of crying to the mountains. [6] And Elam bare the quiver with chariots of men and horsemen, and Kir uncovered the shield. [7] And it shall come to pass, that thy choicest valleys shall be full of chariots, and the horsemen shall set themselves in array at the gate. [8] And he discovered the covering of Judah, and thou didst look in that day to the armour of the house of the forest. [9] Ye have seen also the breaches of the city of David, that they are many: and ye gathered together the waters of the lower pool. [10] And ye have numbered the houses of Jerusalem, and the houses have ye broken down to fortify the wall. [11] Ye made also a ditch between the two walls for the water of the old pool: but ye have not looked unto the maker thereof, neither had respect unto him that fashioned it long ago. [12] And in that day did the Lord GOD of hosts call to weeping, and to mourning, and to baldness, and to girding with sackcloth: [13] And behold joy and gladness, slaying oxen, and killing sheep, eating flesh, and drinking wine: let us eat and drink; for to morrow we shall die. [14] And it was revealed in mine ears by the LORD of hosts, Surely this iniquity shall not be purged from you till ye die, saith the Lord GOD of hosts. [15] Thus saith the Lord GOD of hosts, Go, get thee unto this treasurer, even unto Shebna, which is over the house, and say, [16] What hast thou here? and whom hast thou here, that thou hast hewed thee out a sepulchre here, as he that heweth him out a sepulchre on high, and that graveth an habitation for himself in a rock? [17] Behold, the LORD will carry thee away with a mighty captivity, and will surely cover thee. [18] He will surely violently turn and toss thee like a ball into a large country: there shalt thou die, and there the chariots of thy glory shall be the shame of thy lord's house. [19] And I will drive thee from thy station, and from thy state shall he pull thee down. [20] And it shall come to pass in that day, that I will call my servant Eliakim the son of Hilkiah: [21] And I will clothe him with thy robe, and strengthen him with thy girdle, and I will commit thy government into his hand: and he shall be a father to the inhabitants of Jerusalem, and to the house of Judah. [22] And the key of the house of David will I lay upon his shoulder; so he shall open, and none shall shut; and he shall shut, and none shall open. [23] And I will fasten him as a nail in a sure place; and he shall be for a glorious throne to his father's house. [24] And they shall hang upon him all the glory of his father's house, the offspring and the issue, all vessels of small quantity, from the vessels of cups, even to all the vessels of flagons. [25] In that day, saith the LORD of hosts, shall the nail that is fastened in the sure place be removed, and be cut down, and fall; and the burden that was upon it shall be cut off: for the LORD hath spoken it.


- Luther Bibel

Gegen den Übermut Jerusalems 221Dies ist die Last für das Schautal: Was habt ihr denn, dass ihr alle auf die Dächer steigt, 2du Stadt voller Lärmen und Toben, du fröhliche Burg? – Deine Erschlagenen sind nicht mit dem Schwert erschlagen und nicht im Kampf gefallen. 3Alle deine Hauptleute sind gewichen, in die Ferne geflohen. Alle, die man von dir gefunden hat, wurden gefangen, ohne Bogen gefangen. 4Darum sage ich: Schaut weg von mir, lasst mich bitterlich weinen! Müht euch nicht, mich zu trösten über die Zerstörung der Tochter meines Volks! 5Denn es kommt ein Tag des Getümmels und des Zertretens und der Verwirrung von Gott, dem HERRN Zebaoth, im Schautal; es kracht die Mauer, sie schreien am Berge. 6Elam fährt daher mit Köchern, Wagen, Leuten und Rossen, und Kir lässt seine Schilde glänzen. 7Und es wird geschehen, dass deine auserlesenen Täler werden voll von Wagen und Rossen sein; die stellen sich auf gegen das Tor. 8Da wird der Schutz Judas weggenommen werden. Aber ihr schautet zu der Zeit auf die Rüstungen im Waldhaus. 9Und ihr saht, dass viele Risse in der Stadt Davids waren, und sammeltet das Wasser des unteren Teiches. 10Ihr zähltet auch die Häuser Jerusalems und bracht sie ab, um die Mauer zu befestigen, 11und machtet ein Becken zwischen beiden Mauern für das Wasser des alten Teiches. Doch ihr saht nicht auf den, der solches tut, und schautet nicht auf den, der solches schafft von ferne her. 12Zu der Zeit rief Gott, der HERR Zebaoth, dass man weine und klage und sich das Haar abschere und den Sack anlege. 13Aber siehe da, lauter Freude und Wonne, Rinder töten, Schafe schlachten, Fleisch essen, Wein trinken: »Lasst uns essen und trinken; wir sterben doch morgen!« 14Aber meinen Ohren ist vom HERRN Zebaoth offenbart: »Wahrlich, diese Missetat soll euch nicht vergeben werden, bis ihr sterbt«, spricht Gott, der HERR Zebaoth. Schebna und Eljakim 15So spricht Gott, der HERR Zebaoth: Geh hinein zu dem Verwalter da, zu Schebna, dem Hofmeister, und sprich zu ihm: 16Was hast du hier? Und wen hast du hier, dass du dir hier ein Grab aushauen lässt, dass du dein Grab in der Höhe aushauen und deine Wohnung in den Felsen machen lässt? 17Siehe, der HERR wird dich wegwerfen, wie ein Starker einen wegwirft, und wird dich packen 18und dich zum Knäuel machen und dich wegschleudern wie eine Kugel in ein weites Land. Dort wirst du sterben, dort werden deine kostbaren Wagen bleiben, du Schmach für das Haus deines Herrn! 19Und ich will dich aus deiner Stellung stürzen und dich aus deinem Amt stoßen. 20Und zu der Zeit will ich rufen meinen Knecht Eljakim, den Sohn Hilkijas, 21und will ihm dein Amtskleid anziehen und ihn mit deinem Gürtel gürten und deine Herrschaft in seine Hand geben, dass er Vater sei für die, die in Jerusalem wohnen, und für das Haus Juda. 22Und ich will die Schlüssel des Hauses Davids auf seine Schulter legen, dass er auftue und niemand zuschließe, dass er zuschließe und niemand auftue. 23Und ich will ihn als Nagel einschlagen an einen festen Ort, und er soll werden zum Thron der Ehre für seines Vaters Haus. 24Aber wenn sich an ihn hängt die ganze Schwere seines Vaterhauses, Kind und Kindeskinder, alle kleinen Geräte, Trinkgefäße und allerlei Krüge, 25dann, spricht der HERR Zebaoth, soll der Nagel nachgeben, der am festen Ort steckt, er soll abbrechen und fallen, sodass alles, was daran hing, zerbricht; denn der HERR sagt es.


- Structuur


- Taalgebruik

- A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -


- Commentaar