JESAJA 49 - Js 49 --- Js 49 - - Js 49,1-6 -- Js 49,7-13 -- Js 49,14-26 -- Js 49,3.5-6 -
Deze websitepagina is een onderdeel van de website van Arseen De Kesel: http://www.interlevensbeschouwelijk.be/index.html.

Overzicht van Jesaja : - Js 1 - Js 2 - Js 3 - Js 4 - Js 5 - Js 6 - Js 7 - Js 8 - Js 9 - Js 10 - Js 11 - Js 12 - Js 13 - Js 14 - Js 15 - Js 16 - Js 17 - Js 18 - Js 19 - Js 20 - Js 21 - Js 22 - Js 23 - Js 24 - Js 25 - Js 26 - Js 27 - Js 28 - Js 29 - Js 30 - Js 31 - Js 32 - Js 33 - Js 34 - Js 35 - Js 36 - Js 37 - Js 38 - Js 39 - Js 40 - Js 41 - Js 42 - Js 43 - Js 44 - Js 45 - Js 46 - Js 47 - Js 48 - Js 49 - Js 50 - Js 51 - Js 52 - Js 53 - Js 54 - Js 55 - Js 56 - Js 57 - Js 58 - Js 59 - Js 60 - Js 61 - Js 62 - Js 63 - Js 64 - Js 65 - Js 66 -
Uitleg vers per vers : - Js 49,1 - Js 49,2 - Js 49,3 - Js 49,4 - Js 49,5 - Js 49,6 - Js 49,7 - Js 49,8 - Js 49,9 - Js 49,10 - Js 49,11 - Js 49,12 - Js 49,13 - Js 49,14 - Js 49,15 - Js 49,16 - Js 49,17 - Js 49,18 - Js 49,19 - Js 49,20 - Js 49,21 - Js 49,22 - Js 49,23 - Js 49,24 - Js 49,25 - Js 49,26 -

- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -

Overzicht van Tenach : Tenach : overzicht , Tenach : taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , Tenach : commentaar ,
Overzicht van Septuaginta
: Septuaginta : overzicht , Septuaginta : taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , Septuaginta : commentaar ,
Overzicht N.T. : N.T. : overzicht , N.T. : taalgebruik - N.T. A - N.T. B - N.T. C - N.T. D - N.T. E - N.T. F - N.T. G - N.T. H - N.T. I - N.T. J - N.T. K - N.T. L - N.T. M - N.T. N - N.T. O - N.T. P - N.T. Q - N.T. R - N.T. S - N.T. T - N.T. U - N.T. V - N.T. W - N.T. X - N.T. Y - N.T. Z - N.T. : commentaar .

Overzicht van Jesaja : Jesaja : overzicht , Jesaja : taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , Jesaja : commentaar ,


Bibliografie : http://www.soniclight.com/constable/notes/pdf/isaiah.pdf .

49 = 7 X 7 (zaïn = 7) . 26 verzen . 26 is de getalswaarde van JHWH .

Js 49,1-6 : De dienaar van de HEER . Js 49,1-6 -- Js 49 -- bijbelverwijzingen -- Js 49,1-6 -- Js 49,1 - Js 49,2 - Js 49,3 - Js 49,4 - Js 49,5 - Js 49,6 -

Eerste lezing op 24 juni : geboorte Johannes de Doper : de geboorte van Johannes de Doper : Js 49,1-6 . . 2de (tweede) zondag door het a-jaar : Js 49,3.5-6 . Js 49,3.5-6 .

Luistert naar mij, eilanden, spitst de oren, volkeren van ver: De Heer heeft mij vanaf de moederschoot geroepen, vanaf de schoot mijner moeder heeft Hij mijn naam genoemd. Hij heeft mijn mond tot een snedig zwaard gemaakt, met de schaduw van zijn hand heeft Hij mij bedekt. Hij maakte van mij een geslepen pijl, en in zijn koker heeft Hij mij geborgen. Hij sprak tot mij: "Mijn dienaar zijt gij, Israël in wie Ik mij zal verheerlijken." En ik heb gezegd: "Vergeefs heb ik mij afgetobd, mijn kracht loopt uit op leegheid en wind, maar mijn recht is bij de Heer, en mijn beloning bij mijn God." Nu echter sprak de Heer die mij vormde tot zijn knecht vanaf de moederschoot, om Jakob terug te brengen tot Hem en opdat Israël voor Hem zou worden verzameld. - Ik ben verheerlijkt in de ogen van de Heer, en mij God is mijn sterkte. - Hij sprak: "Het is te gering dat gij mijn dienaar zijt, om Jakobs stammen op te richten en de gespaarden van Israël terug te brengen. Ik stel u aan tot licht van de heidenvolkeren om mijn heil te zijn tot aan het uiteinde der aarde."

Js 49,1 - Js 49,1 . De dienaar van de HEER . Js 49,1-6 -- Js 49 -- bijbelverwijzingen -- Js 49,1-6 -- Js 49,1 - Js 49,2 - Js 49,3 - Js 49,4 - Js 49,5 - Js 49,6 -- Js (Jesaja) -- bijbeloverzicht
Griekse tekst Vulgaat MT 24 juni : geboorte Johannes de Doper . Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
1akousate mou nèsoi kai prosechete ethnè dia chronou pollou stèsetai legei kurios ek koilias mètros mou ekalesen to onoma mou  1 audite insulae et adtendite populi de longe Dominus ab utero vocavit me de ventre matris meae recordatus est nominis mei    Luistert naar mij, eilanden, spitst de oren, volkeren van ver: De Heer heeft mij vanaf de moederschoot geroepen, vanaf de schoot mijner moeder heeft Hij mijn naam genoemd. 1 Hoort naar Mij, gij eilanden! en luistert toe, gij volken van verre! De HEERE heeft Mij geroepen van den buik af, van Mijner moeders ingewand af heeft Hij Mijn Naam gemeld.   De dienaar van de HEER [1] Luister* naar mij, eilanden, spits de oren, verre volken! Toen ik nog in de moederschoot was, heeft de heer mij geroepen, nog voor mijn geboorte heeft Hij mijn naam genoemd.  [1] Eilanden, hoor mij aan, verre volken, luister aandachtig. Al in de schoot van mijn moeder heeft de HEER mij geroepen, nog voor ze mij baarde noemde hij mijn naam.   1 ¶ Hoort, kustlanden, naar mij, weest opmerkzaam, naties, van verre!– de ENE heeft van de moederschoot af mij geroepen, sinds mijn moeders ingewanden mijn naam gedacht.  1. Iles, écoutez-moi, soyez attentifs, peuples lointains! Yahvé m'a appelé dès le sein maternel, dès les entrailles de ma mère il a prononcé mon nom.  

King James Bible . [1] Listen, O isles, unto me; and hearken, ye people, from far; The LORD hath called me from the womb; from the bowels of my mother hath he made mention of my name.
Luther-Bibel . 49 1 Hört mir zu, ihr Inseln, und ihr Völker in der Ferne, merkt auf! Der HERR hat mich berufen von Mutterleibe an; er hat meines Namens gedacht, als ich noch im Schoß der Mutter war.

a. sjimë`û ´îjjim ´elaj
b. wëhaqësjîbhû lë´ummîm merâchôq
c. JHWH mibbètèn qërâ´ânî
d. mimm`ej ´immî hizëkîr sjëmî

Tekstuitleg van Js 49,1 . Het vers Js 49,1 telt 13 woorden en 56 (2³ X 7) letters . De getalwaarde van Js 49,1 is 2713 (priemgetal) .

1. sjimë`û (hoort, luistert) : act. qal imperatief 2de pers. mann. mv. OF sjâmë`û : act. qal perf. 3de pers. mann. mv. van het werkw. sjâmâ` (horen, luisteren) . Taalgebruik in Tenach : sjâm`â (horen, luisteren) . Taalgebruik in Jesaja : sjâm`â (horen, luisteren) . Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , mem = 13 of 40 , ajin = 16 of 70 ; totaal : 50 (2 X 5²) of 410 (2 X 5 X 41) . Structuur : 3 - 4 - 7 . Gr. akouô (horen) . Taalgebruik in de Septuaginta : akouô (horen) . Taalgebruik in het N.T. : akouô (horen) . Beide zijn verwant met elkaar . oor < Lat. aus , auris , zie Gr. ous / ôs , ôtis . auscultare (het oor lenen aan , toehoren , aanhoren) -> écouter . Lat. audire . Ned. horen . E. to hear . D. höhren . Een vorm van akouô (horen) in het N.T. (427) , in de LXX (1069) . Horen veronderstelt een lijdend voorwerp . Horen kan verwijzen naar iets dat voorafging of het kan gevolgd worden door een object of een objectzin . Tenach (163) . Js (23) . Js 1-39 (7) : (1) Js 1,2 . (2) Js 1,10 . (3) Js 6,9 . (4) Js 7,13 . (5) Js 28,14 . (6) Js 33,13 . (7) Js 36,13 . Js 40-66 (16) : (8) Js 42,18 . (9) Js 42,24 . (10) Js 46,3 . (11) Js 46,12 . (12) Js 48,1 . (13) Js 48,16 . (14) Js 49,1 . (15) Js 51,1 . (16) Js 51,7 . (17) Js 52,15 . (18) Js 55,2 . (19) Js 55,3 . (20) Js 64,3 . (21) Js 66,4 . (22) Js 66,5 . (23) Js 66,19 .

4. verbindingswoord wë + actief hifil imperatief 2de pers. mv. wëhaqësjîbhû (en luistert, en leent jullie oren) van het werkw. qâsjabh (zijn oren neigen tot, aandacht geven) . Taalgebruik in Tenach : qâsjabh (zijn oren neigen tot, aandacht geven) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , sjin = 21 of 300 , beth = 2 ; totaal : 42 (2 X 3 X 7) OF 402 (2 X 201) . Structuur : 1 - 3 - 2 . Tenach (4) : (1) Js 49,1 . (2) Hos 5,1 . (3) Spr 4,1 . (4) Spr 7,24 .
- actief hifil imperatief 2de pers. mv. haqësjîbhû (luistert, leent jullie oren) . Tenach (6) : (1) Js 28,23 . (2) Js 34,1 . (3) Js 51,4 . (4) Jr 6,17 . (5) Job 13,6 . (6) 2 Kr 20,15 .
- OF actief hifil perf. 3de pers. mv. hiqësjîbhû (jullie luisteren, jullie lenen jullie oren) van het werkw. Tenach (4) : (1) Jr 6,19 . (2) Zach 1,4 . (3) Neh 9,34 . (4) 2 Kr 33,10 .

7. JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Taalgebruik in Jesaja : JHWH . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26 . Structuur : 1 - 5 - 6 - 5 . Tenach (5193) . Js (366) . Js 49 (12) : (1) Js 49,1 . (2) Js 49,4 . (3) Js 49,5 . (4) Js 49,7 . (5) Js 49,8 . (6) Js 49,13 . (7) Js 49,14 . (8) Js 49,18 . (9) Js 49,22 . (10) Js 49,23 . (11) Js 49,25 . (12) Js 49,26 . Na de oproep tot luisteren en zijn oren te spitsen komt het woord JHWH . Het is onderwerp van de twee komende zinnen . Tegenover JHWH staat de profeet , nog in de moederschoot . Tussen JHWH en het ongeboren kind is er reeds een relatie ; het zal geboren worden om... Het kind is bestemd tot .

8. mibbètèn (vanaf de moederschoot) < min + bètèn (buik, schoot) . Taalgebruik in Tenach : bètèn (buik, schoot) . Gr. koilia (buikholte , moederschoot) . Taalgebruik in de Septuaginta : koilia (buikholte , moederschoot) . Taalgebruik in het N.T. : koilia (buikholte , moederschoot) . Lat. uterus . Fr. sein . E. womb . D. Leib . Een vorm van koilia (buikholte , moederschoot) in de LXX (108) , in het N.T. (23) . Tenach (16) : (1) Re 16,17 . (2) Js 44,2 . (3) Js 44,24 . (4) Js 48,8 . (5) Js 49,1 . (6) Js 49,5 . (7) Jon 2,3 . (8) Ps 22,10 . (9) Ps 22,11 . (10) Ps 58,4 . (11) Ps 71,6 . (12) Job 1,21 . (13) Job 3,11 . (14) Job 10,19 . (15) Job 38,29 . (16) Pr 5,14 .

9. qërâ´ânî (hij roept me) < act. qal perf. 3de pers. mann. enk. + suffix pers. voornaamw. 1ste pers. mann. enk. , van het werkw. qârâ´ (roepen, heten) . Taalgebruik in Tenach : qârâ´ (roepen, heten) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , resj = 20 of 200 , aleph = 1 ; totaal : 40 of 301 . Structuur : 1 - 2 - 1 . Gr. kaleô (roepen, noemen) . Taalgebruik in het N.T. : kaleô (roepen) . Taalgebruik in de Septuaginta : kaleô (roepen) . E. to call . Lat. vocare (vox = stem) . Fr. appeler (Lat. appellare - pellere : pousser , dringen ; aandringen , oproepen) . Ned. roepen . D. rufen . Een vorm van kaleô (roepen, noemen) in de LXX (512) , in het N.T. (148) . Tenach (1) . Slechts in Js 49,1 . De profeet is aan het woord . Het werkwoord staat in de 3de pers. . Onderwerp is JHWH . Als suffix is de 1ste pers. aan het werkwoord gehecht . De 3de pers. , JHWH , en de 1ste pers. , de profeet , hangen aan elkaar . JHWH roept de profeet ; Hij noemt hem bij zijn naam . Dat was reeds vanaf de moederschoot . Zo ervaart de profeet het . Die naam moet dan wel iets bijzonders zijn die de bestemming van de profeet uitdrukt . Maar de naam Jesaja komt niet meer voor in Js 40-66 .
Aan qërâ´thîkhâ (ik roep jou) van Js 42,6 beantwoordt het qërâ´ânî (hij roept me) van Js 49,1 .

12. act. hifil perf. 3de pers. enk. hizëkîr (hij brengt in herinnering) van het werkw. zâkhar (gedenken, zich herinneren) . Taalgebruik in Tenach : zâkhar (gedenken) . De getalwaarde van z-k-r is : zain = 7 , kaph = 11 of 20 , resj = 20 of 200 . Totaal : 7 + 11 + 20 = 38 (2 X 19) OF 7 + 20 + 200 = 227 (priemgetal) . Structuur : 7 - 2 - 2 . Tenach (1) Js 49,1 .
- εκαλεσεν (= ekalesen: hij riep; wkw act ind aor 3de pers enk van het wkw καλεω = kaleô: roepen, noemen).

13. sjëmî (mijn naam) < zelfst. naamw. sjem + suffix pers. voornaamw. 1ste pers. enk. van het zelfst. naamw. sjem (naam) . Taalgebruik in Tenach : sjem (naam) . Nominatief of accusatief enkelvoud . Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , mem = 13 of 40 ; totaal : 34 (2 X 17) of 340 (10 X 2 X 17) . Structuur : 3 - 4 . Gr. onoma (naam) . Taalgebruik in het N.T. : onoma (naam) . Taalgebruik in de Septuaginta : onoma (naam) . Stam : N ... M . Lat. nomen . Fr. nom . Ned. naam . D. Name . Eng. name . Een vorm van onoma (naam) in de LXX (1045) , in het N.T. (228) .

Js 49,2 - Js 49,2 . De dienaar van de HEER . Js 49,1-6 -- Js 49 -- bijbelverwijzingen -- Js 49,1-6 -- Js 49,1 - Js 49,2 - Js 49,3 - Js 49,4 - Js 49,5 - Js 49,6 -- Js (Jesaja) -- bijbeloverzicht
Griekse tekst Vulgaat MT 24 juni : geboorte Johannes de Doper Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
2kai ethèken to stoma mou ôsei machairan oxeian kai upo tèn skepèn tès cheiros autou ekrupsen me ethèken me ôs belos eklekton kai en tè faretra autou eskepasen me  2 et posuit os meum quasi gladium acutum in umbra manus suae protexit me et posuit me sicut sagittam electam in faretra sua abscondit me    Hij heeft mijn mond tot een snedig zwaard gemaakt, met de schaduw van zijn hand heeft Hij mij bedekt. Hij maakte van mij een geslepen pijl, en in zijn koker heeft Hij mij geborgen. 2 En Hij heeft Mijn mond gemaakt als een scherp zwaard, onder de schaduw Zijner hand heeft Hij Mij bedekt; en Hij heeft Mij tot een zuiveren pijl gesteld, in Zijn pijlkoker heeft Hij Mij verborgen.   [2] Hij heeft mijn mond zo scherp als een zwaard gemaakt, en mij in de schaduw van zijn hand geborgen; Hij heeft van mij een gladgeslepen pijl gemaakt, en mij in zijn koker opgeborgen.   [2] Mijn tong maakte hij scherp als een zwaard, hij hield me verborgen in de schaduw van zijn hand; hij maakte me tot een puntige pijl, hij stak me weg in zijn pijlkoker.   2 Hij maakte mijn mond zo scherp als een zwaard, in de schaduw van zijn hand heeft hij mij laten schuilen; hij heeft mij gemaakt tot een glinsterende pijl, in zijn koker hield hij mij verborgen.  2. Il a fait de ma bouche une épée tranchante, il m'a abrité à l'ombre de sa main; il a fait de moi une flèche acérée, il m'a caché dans son carquois.  

King James Bible . [2] And he hath made my mouth like a sharp sword; in the shadow of his hand hath he hid me, and made me a polished shaft; in his quiver hath he hid me;
Luther-Bibel . 2 Er hat meinen Mund wie ein scharfes Schwert gemacht, mit dem Schatten seiner Hand hat er mich bedeckt. Er hat mich zum spitzen Pfeil gemacht und mich in seinem Köcher verwahrt.

a. wajjâsèm pî këchèrèbh haddâh
b. bëtsel jâdô hèchëbî´ânî
c. wajësjîmanî lechets bârûr
d bë´asjëpâthô hisëthîrânî

Tekstuitleg van Js 49,2 . Het vers Js 49,2 telt 12 (2² X 3) woorden en 53 (16de priemgetal) . De getalwaarde van Js 49,2 is 3407 (3+ 4 = 7 ; 7) ; 480ste priemgetal .

Js 49,3 - Js 49,3 . De dienaar van de HEER . Js 49,1-6 -- Js 49 -- bijbelverwijzingen -- Js 49,1-6 -- Js 49,1 - Js 49,2 - Js 49,3 - Js 49,4 - Js 49,5 - Js 49,6 -- Js (Jesaja) -- bijbeloverzicht
Griekse tekst Vulgaat MT 24 juni : geboorte Johannes de Doper . 2de (tweede) zondag door het a-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
3kai eipen moi doulos mou ei su israèl kai en soi doxasthèsomai  3 et dixit mihi servus meus es tu Israhel quia in te gloriabor     Hij sprak tot mij: "Mijn dienaar zijt gij, Israël in wie Ik mij zal verheerlijken." 3 En Hij heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Knecht, Israël, door Welken Ik verheerlijkt zal worden.   [3] Hij sprak tot mij: ‘U bent mijn dienstknecht, Israël, door u toon Ik mijn heerlijkheid.’  [3] Hij heeft me gezegd: ‘Mijn dienaar ben jij. In jou, Israël, toon ik mijn luister.’  3 Hij zei tot mij: mijn dienaar ben jij,– Israël, in wie ik luisterrijk ben!   3. Il m'a dit : « Tu es mon serviteur, Israël, toi en qui je me glorifierai. »  

King James Bible . [3] And said unto me, Thou art my servant, O Israel, in whom I will be glorified.
Luther-Bibel . 3 Und er sprach zu mir: Du bist mein Knecht, Israel, durch den ich mich verherrlichen will.

a. wajj´omèr lî
b. `abhëdî ´âththâh jishërâ´el
c. ´äsjèr bëkhâ ´èthëpâ´âr

Tekstuitleg van Js 49,3 . Het vers Js 49,3 telt 8 (2³) woorden en 29 letters (11de priemgetal) . De getalwaarde van Js 49,3 is 2535 (3 X 5 X 13²) .

Js 49,3.1. wajj´omèr (en hij zei) : prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenach : ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Jesaja : ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Amos : ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Jona : ´âmar (zeggen) . Getalwaarde van ´âmar (zeggen) : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Gr. legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in N.T. : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les . Lat. legere . Fr. leçon . E. to say . Fr. dire . D. sprechen (spreken) . Tenach (1879) . Pentateuch (594) . Js (33) . Js 49 (2) : (1) Js 49,3 . (2) Js 49,6 .

Js 49,3.2. lî (voor mij) , prefix voorzetsel lë + suffix pers. voornaamw. 1ste pers. enk. . Taalgebruik in Tenach : lî (voor mij) . Taalgebruik in Jesaja : lî (voor mij) . Tenach (681) . Pentateuch (157) . Js (37) . Js 49 (4) : (1) Js 49,3 . (2) Js 49,6 . (3) Js 49,20 . (4) Js 49,21 .

Js 49,3.1.- 2. wajj´omèr lî (en hij zei tot mij) . Tenach (9) : (1) Re 13,7 . (2) 2 S 1,8 . (3) 1 Kr 28,6 . (4) Neh 2,2 . (5) Neh 2,4 . (6) Neh 2,6 . (7) Spr 4,4 . (8) Js 49,3 .

Js 49,3.3. `bdj van het zelfst. naamw. `èbhèd (dienaar, knecht) . Taalgebruik in Tenach : `èbhèd (dienaar) . Getalwaarde : ayin = 16 of 70 , beth = 2 , daleth = 4 . Totaal : 16 + 2 + 4 of 70 + 2 + 4 = 22 (2 X 11) of 76 (4 X 19) . Structuur : 7 - 2 - 4 . `-b-d in Tenach (115) . Gr. pais (kind) . Taalgebruik in het N.T. : pais (kind) . Taalgebruik in de Septuaginta : pais (kind) . OF : Taalgebruik in het N.T. : doulos (dienaar) . doulos (dienaar) . Taalgebruik in de Septuaginta : doulos (dienaar) . Een vorm van doulos (dienaar) in de Septuaginta (383) , in het N.T. (124) . Een vorm van pais (kind) in de Septuaginta (470) , in het N.T. (24) . `-b-d-j ( status constr. mv. `abhëde(j) (dienaren van...) OF `bd enk. + suff. 1ste pers. enk : `abhëdî (mijn dienaar) in Tenach (145) , in Js (21) : (1) Js 19,9 . (2) Js 20,3 . (3) Js 30,24 . (4) Js 36,9 . (5) Js 37,5 . (6) Js 37,35 . (7) Js 41,8 . (8) Js 41,9 . (9) Js 42,1 . (10) Js 42,19 . (11) Js 44,1 . (12) Js 44,2 . (13) Js 44,21 . (14) Js 45,4 . (15) Js 49,3 . (16) Js 52,13 . (17) Js 53,11 . (18) Js 54,17 . (19) Js 65,8 . (20) Js 65,13 . (21) Js 65,14 . Een vorm van `èbhèd (dienaar, knecht) in Jesaja in 38 verzen (40X) ; Js 1-39 (9 / 9X) , Js 40-66 (29 /31X) . Het is een woord dat veelvuldig gebruikt wordt in Tenach , Pentateuch ... o.a. niet zoveel in Ezechiël . `èbhèd JHWH (dienaar van JHWH) (20) ; 18X Mozes , dienaar van JHWH .
- `abhëdî ´âththâh (mijn dienaar ben je) . Tenach (2) : (1) Js 44,21 . (2) Js 49,3 . `abhëdî ´âththah (mijn dienaar ben jij) . Tenach (1) Js 41,9 . `èbhèd lî (een dienaar voor mij) : Js 44,21 . lî `èbhèd (voor mij een dienaar) : Js 49,6 .

De stammen van Jakob / Israël zullen uit Egypte trekken om JHWH te dienen , zie `ibhëdû ´èth JHWH (dient JHWH) . Tenach (6) : (1) Ex 10,8 . (2) Ex 10,24 . (3) Ex 12,31 . (4) 2 Kr 35,3 . (5) Ps 2,11 . (6) Ps 100,2 . `âbhad (werken, dienen) . Taalgebruik in Tenach : `âbhad (werken, dienen) . Getalwaarde : ajin =16 of 70 , beth = 2 , daleth = 4 ; totaal : 22 OF 76 (4 X 19) . Structuur : 7 - 2 - 4 .

Js 49,3.4. ´aththâh / ´âththâh (jij) . Taalgebruik in Tenach : ´aththâh / ´âththâh (jij) . Taalgebruik in Jesaja : ´aththâh / ´âththâh (jij) .Getalwaarde : aleph = 1 , thaw = 22 of 400 , he = 5 ; totaal : 28 OF 406 . Structuur : 1 - 4 - 5 . Tenach (614) . Js (26) . Js 40-66 (13) : (1) Js 41,9 . (2) Js 43,1 . (3) Js 43,26 . (4) Js 44,17 . (5) Js 44,21 . (6) Js 45,15 . (7) Js 48,4 . (8) Js 49,3 . (9) Js 51,16 . (10) Js 63,16 . (11) Js 64,4 . (12) Js 64,7 . (13) Js 66,10 .

Js 49,3.5. jishërâ´el (Israël) . Taalgebruik in Tenach : jishërâ´el (Israël) . Taalgebruik in Jesaja: jishërâ´el (Israël) . Getalwaarde : jod = 10 , shin = 21 of 300 , resj = 20 of 200 , aleph = 1 , lameth = 12 of 30 ; totaal : 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster) . Structuur : 1 - 3 - 2 - 1 - 3 . Gr. israèl (Israël) . Taalgebruik in de LXX : Israèl (Israël) . Taalgebruik in het N.T. : Israèl (Israël) . Tenach (2044) . Pentateuch (502) . Tenach (2044) . Js (73) . Js 1-39 (38) . Js 40-66 (35) . Js 49 (3) : (1) Js 49,3 . (2) Js 49,6 . (3) Js 49,7 .

Js 49,3.6. ´äsjèr (die) . Taalgebruik in Tenach : ´äsjèr (die) . Taalgebruik in Jesaja : ´äsjèr (die) . Getalwaarde van ´äsjèr (die) : aleph = 1 , sjin = 21 of 300 , resj = 20 of 200 ; totaal : 42 (2 X 3 X 7) of 501 . Structuur : 1 - 3 - 2 . Tenach (4012) . Js (119) . Js 2 (3) : (1) Js 2,1 . (2) Js 2,20 . (3) Js 2,22 . Js 49 (3) : (1) Js 49,3 . (2) Js 49,7 . (3) Js 49,23 .

Js 49,3.8. hitpaël imperf. 1ste pers. enk. ´èthëpâ´âr van het werkw. pâ´ar (verheerlijken) . Taalgebruik in Tenach : pâ´ar (verheerlijken) . Getalwaarde : pe = 17 of 80 , aleph = 1 , resj = 20 of 200 ; totaal : 38 OF 281 . Structuur : 8 - 1 - 2 . Tenach (1) Js 49,3 .

Js 49,4 - Js 49,4 . De dienaar van de HEER . Js 49,1-6 -- Js 49 -- bijbelverwijzingen -- Js 49,1-6 -- Js 49,1 - Js 49,2 - Js 49,3 - Js 49,4 - Js 49,5 - Js 49,6 -- Js (Jesaja) -- bijbeloverzicht
Griekse tekst Vulgaat MT 24 juni : geboorte Johannes de Doper Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4kai egô eipa kenôs ekopiasa kai eis mataion kai eis ouden edôka tèn ischun mou dia touto è krisis mou para kuriô kai o ponos mou enantion tou theou mou  4 et ego dixi in vacuum laboravi sine causa et vane fortitudinem meam consumpsi ergo iudicium meum cum Domino et opus meum cum Deo meo   En ik heb gezegd: "Vergeefs heb ik mij afgetobd, mijn kracht loopt uit op leegheid en wind, maar mijn recht is bij de Heer, en mijn beloning bij mijn God." 4 Doch Ik zeide: Ik heb te vergeefs gearbeid, Ik heb Mijn kracht onnuttelijk en ijdellijk toegebracht; gewisselijk, Mijn recht is bij den HEERE, en Mijn werkloon is bij Mijn God.   [4] Toen zei ik: ‘Vergeefs heb ik mij moe gemaakt, mijn kracht heb ik vruchteloos en voor niets verbruikt’; maar de heer zal mij recht brengen en mijn God zal mij belonen. Ik sta hoog in aanzien bij de heer, en mijn God is mijn kracht. [4] Maar ik zei: ‘Tevergeefs heb ik me afgemat, ik heb al mijn krachten verbruikt, het was voor niets, het heeft geen zin gehad. Maar de HEER zal me recht doen, mijn God zal me belonen.’   4 Toen moest ik zeggen: vergeefs heb ik mij vermoeid, voor woestheid en ijlte heb ik mijn kracht verknoeid,– maar toch is mijn recht bij de ENE, mijn loon bij mijn God!   4. Et moi, j'ai dit : « C'est en vain que j'ai peiné, pour rien, pour du vent j'ai usé mes forces. » Et pourtant mon droit était avec Yahvé et mon salaire avec mon Dieu.  

King James Bible . [4] Then I said, I have laboured in vain, I have spent my strength for nought, and in vain: yet surely my judgment is with the LORD, and my work with my God.
Luther-Bibel . 4 Ich aber dachte, ich arbeitete vergeblich und verzehrte meine Kraft umsonst und unnütz, wiewohl mein Recht bei dem HERRN und mein Lohn bei meinem Gott ist.

a. wa´änî ´âmarëthî
b. lërîq jâna`ëthî
c. lëthohû wëhèbèl kohî kille(j)thî
d. ´âkhen misjëpëtî ´èth JHWH
e. ûphë`ullâthî ´èth ´êlohâj

Tekstuitleg van Js 49,4 . Het vers Js 49,4 telt 15 (3 X 5) woorden en 60 (2² X 3 X 5) letters . De getalwaarde van Js 49,4 is 4523 (som = 14) (priemgetal) .

Js 49,4.1. wa´änî (en ik) .Zie : ´änî (ik) . Taalgebruik in Tenach : ´änî (ik) . Taalgebruik in Jesaja : ´änî (ik) . Gr. egô (ik) . Taalgebruik in de LXX : egô (ik) . Taalgebruik in het N.T. : egô (ik) . Lat. ego . Ned. : ik . Fr. je . E. I . D. Ich . Getalwaarde : aleph = 1 , nun = 14 of 50 , jod = 10 ; totaal : 25 (5²) OF 61 . Structuur : 1 - 5 - 1 . Tenach (169) . Js (8) : (1) Js 43,4 . (2) Js 43,12 . (3) Js 44,6 . (4) Js 46,4 . (5) Js 49,4 . (6) Js 49,21 . (7) Js 59,21 . (8) Js 65,24 .

Js 49,4.2. act. qal perf. 1ste pers. enk. ´âmarëthî (ik zei) van het werkw. ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenach : ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Jesaja : ´âmar (zeggen) . Getalwaarde van ´âmar (zeggen) : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Structuur : 1 - 4 - 2 . Gr. legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in N.T. : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les . Lat. legere . Fr. leçon . E. to say . Fr. dire . D. sprechen (spreken) . Tenach (82) . Js (9) : (1) Js 22,4 . (2) Js 28,23 . (3) Js 32,9 . (4) Js 36,5 . (5) Js 38,10 . (6) Js 38,11 . (7) Js 45,19 . (8) Js 49,4 . (9) Js 65,1 .

Js 49,4.3. lërîq / lârîq (vergeefs, tot niets) < voorzetsel lë + rîq (leeg, ledigheid, ijdelheid, nietigheid) . Taalgebruik in Tenach : rîq (leeg, ledigheid, ijdelheid, nietigheid) . Getalwaarde : resj = 20 of 200 , jod = 10 , qoph = 19 of 100 ; totaal : 49 OF 319 . Structuur : 2 - 1 - 1 . Tenach (5) : (1) Lv 26,16 . (2) Lv 26,20 . (3) Js 49,4 . (4) Js 65,23 . (5) Job 39,16 .

Js 49,4.4. act. qal perfect. 1ste pers. enk. jâna`ëthî (ik arbeid) van het werkw. jâgâ`(arbeiden, moeite doen) . Taalgebruik in Tenach : jâgâ`(arbeiden, moeite doen) . Getalwaarde : jod = 10 , gimel = 3 , ajin = 16 of 70 ; totaal : 29 of 83 . Structuur : 1 - 3 - 7 . Tenach (4) : (1) Js 49,4 . (2) Jr 45,3 . (3) Ps 6,7 . (4) Ps 69,4 .

Js 49,4.5. lëthohû (vergeefs) < lë + thohû (woestenij, leegheid) . Taalgebruik in Tenach : thohû (woestenij, leegheid) . Getalwaarde : thaw = 22 of 400 , he = 5 , waw = 6 ; totaal : 33 OF 411 . Structuur : 4 - 5 - 6 . Tenach (1) Js 49,4 .

Js 49,4.6. wëhèbèl (en nietigheid , en Abel) < verbindingswoord wë + hèbèl (ademtocht, ijdelheid, nietigheid) . Ook de persoonsnaam Abel . Taalgebruik in Tenach : hèbèl (ademtocht, ijdelheid, nietigheid) . Getalwaarde : he = 5 , beth = 2 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 19 OF 37 . Structuur : 5 - 2 - 3 . Tenach (3) : (1) Gn 4,4 . (2) Js 49,4 . (3) Spr 31,30 .

Js 49,4.7. kohî (mijn kracht) . zelfst. naamw. + suffix pers. voornaamw. 1ste pers. enk. koach / kôach (kracht, macht, geschiktheid) . Taalgebruik in Tenach : koach / kôach (kracht, macht, geschiktheid) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , chet = 8 , waw = 6 ; totaal : 17 OF 23 OF 28 OF 34 . Tenach (14) . Js (1) Js 49,4 .

Js 49,4.8. kille(j)thî (ik voltrek) van het werkw. kâlâh (voltooien, eindigen) . Taalgebruik in Tenach : kâlâh (voltooien, eindigen) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , lamed = 12 of 30 , he = 5 ; totaal : 28 OF 55 . Structuur : 2 - 3 - 5 . Tenach (4) : (1) Nu 25,11 . (2) Js 49,4 . (3) Ps 39,11 . (4) Ps 139,13 . (5) Job 19,27 .

Js 49,4.9. אָכֵן = ´âkhen (waarlijk, inderdaad) . Taalgebruik in Tenakh : ´âkhen (waarlijk, inderdaad) . Getalwaarde : aleph = 1 , kaph = 11 of 20 , nun = 14 of 50 ; totaal : 26 OF 71 . Structuur : 1 - 2 - 5 . De som van de elementen is telkens 8 . Tenakh (17) . Js (4) : (1) Js 40,7 . (2) Js 45,15 . (3) Js 49,4 . (4) Js 53,4 .

Js 49,4.10. misjëpëtî (mijn recht) , zelfst. naamw. + suffix persoonl. voornaamw. 1ste pers. enk. misjëpât (rechtzaak, vonnis, oordeel) . Taalgebruik in Tenach : misjëpât (rechtzaak, vonnis, oordeel) . Taalgebruik in Jesaja : misjëpât (rechtzaak, vonnis, oordeel) . Getalwaarde : mem = 13 of 40 , sjin = 21 of 300 , pe = 17 of 80 ; totaal : 51 (3 X 17) OF 420 (2² X 3 X 5 X 7) . Structuur : 4 - 3 - 8 . Tenach (42) . Js (4) : (1) Js 40,7 . (2) Js 49,4 . (3) Js 50,8 . (4) Js 58,2 .

Js 49,4.12. JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Taalgebruik in Jesaja : JHWH . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26 . Structuur : 1 - 5 - 6 - 5 . Tenach (5193) . Js (366) . Js 49 (12) : (1) Js 49,1 . (2) Js 49,4 . (3) Js 49,5 . (4) Js 49,7 . (5) Js 49,8 . (6) Js 49,13 . (7) Js 49,14 . (8) Js 49,18 . (9) Js 49,22 . (10) Js 49,23 . (11) Js 49,25 . (12) Js 49,26 .

Js 49,4.11. - 12. ´èth JHWH . Tenach (216) . Js (7) : (1) Js 1,4 . (2) Js 7,12 . (3) Js 8,13 . (4) Js 11,9 . (5) Js 19,21 . (6) Js 62,6 . (7) Js 62,9 .

Js 49,5 - Js 49,5 . De dienaar van de HEER . Js 49,1-6 -- Js 49 -- bijbelverwijzingen -- Js 49,1-6 -- Js 49,1 - Js 49,2 - Js 49,3 - Js 49,4 - Js 49,5 - Js 49,6 -- Js (Jesaja) -- bijbeloverzicht
Griekse tekst Vulgaat MT 24 juni : geboorte Johannes de Doper . 2de (tweede) zondag door het a-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5kai nun outôs legei kurios o plasas me ek koilias doulon eautô tou sunagagein ton iakôb kai israèl pros auton sunachthèsomai kai doxasthèsomai enantion kuriou kai o theos mou estai mou ischus 5 et nunc dicit Dominus formans me ex utero servum sibi ut reducam Iacob ad eum et Israhel non congregabitur et glorificatus sum in oculis Domini et Deus meus factus est fortitudo mea    Nu echter sprak de Heer die mij vormde tot zijn knecht vanaf de moederschoot, om Jakob terug te brengen tot Hem en opdat Israël voor Hem zou worden verzameld. - Ik ben verheerlijkt in de ogen van de Heer, en mij God is mijn sterkte. - 5 En nu zegt de HEERE, Die Mij Zich van moeders buik af tot een Knecht geformeerd heeft, dat Ik Jakob tot Hem wederbrengen zou; maar Israël zal zich niet verzamelen laten; nochtans zal Ik verheerlijkt worden in de ogen des HEEREN, en Mijn God zal Mijn Sterkte zijn.   [5] Maar nu sprak de heer, die mij vormde tot zijn dienstknecht, nog voor mijn geboorte, om Jakob naar Hem te laten terugkeren, want Hij wilde Israël verzameld zien. [5] Toen sprak de HEER, die mij al in de moederschoot gevormd heeft tot zijn dienaar om Jakob naar hem terug te brengen, om Israël rond hem te verzamelen – dat ik aanzien zou genieten bij de HEER en dat mijn God mijn sterkte zou zijn.   5 Maar nu heeft de ENE gezegd die mij van de moederschoot af heeft gevormd tot dienaar van hem, om Jakob te doen terugkeren tot hem, opdat Israël bij hem wordt verzameld,– dat ik zwaar weeg in de ogen van de ENE, mijn God mijn sterkte zal wezen;  5. Et maintenant Yahvé a parlé, lui qui m'a modelé dès le sein de ma mère pour être son serviteur, pour ramener vers lui Jacob, et qu'Israël lui soit réuni; - je serai glorifié aux yeux de Yahvé, et mon Dieu a été ma force; -  

King James Bible . [5] And now, saith the LORD that formed me from the womb to be his servant, to bring Jacob again to him, Though Israel be not gathered, yet shall I be glorious in the eyes of the LORD, and my God shall be my strength.
Luther-Bibel . 5 Und nun spricht der HERR, der mich von Mutterleib an zu seinem Knecht bereitet hat, dass ich Jakob zu ihm zurückbringen soll und Israel zu ihm gesammelt werde, – darum bin ich vor dem HERRN wert geachtet und mein Gott ist meine Stärke –,
- Hebreeuws: ה וְעַתָּה אָמַר יְהוָה, יוֹצְרִי מִבֶּטֶן לְעֶבֶד לוֹ, לְשׁוֹבֵב יַעֲקֹב אֵלָיו, וְיִשְׂרָאֵל לא (לוֹ) יֵאָסֵף; וְאֶכָּבֵד בְּעֵינֵי יְהוָה, וֵאלֹהַי הָיָה עֻזִּי.

a. וְעַתָּה אָמַר יְהוָה = wë`aththâh ´âmar JHWH
b. יוֹצְרִי מִבֶּטֶן לְעֶבֶד לו = jôtsërî mibbètèn lë`èbhèd lô
c. לְשׁוֹבֵב יַעֲקֹב אֵלָיו = lësjôbhebh ja`äqobh ´elâjw
d. וְיִשְׂרָאֵל לא (לוֹ) יֵאָסֵף = wëjishërâ´el lo´ je´âseph
e. וְאֶכָּבֵד בְּעֵינֵי יְהוָה = wë´kâbhed bë`e(j)ne(j) JHWH
f. וֵאלֹהַי הָיָה עֻזִּי = we´lohaj hâjâh `ûzzî  

Tekstuitleg van Js 49,5 . Het vers Js 49,5 telt 19 (9de priemgetal) en 75 (3 X 5²) letters . De getalswaarde van Js 49,5 is 2959 (11 X 269) .

Js 49,5.1. וְעַתָּה = wë`aththâh (en nu) . Zie : Taalgebruik in Tenach : `aththâh (nu) . Tenach (266) . Js (15) : (1) Js 1,21 . (2) Js 5,3 . (3) Js 5,5 . (4) Js 16,14 . (5) Js 28,22 . (6) Js 36,8 . (7) Js 36,10 . (8) Js 37,20 . (9) Js 43,1 . (10) Js 44,1 . (11) Js 47,8 . (12) Js 48,16 . (13) Js 49,5 . (14) Js 52,5 . (15) Js 64,7 .

Js 49,5.2. ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenach : ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Jesaja : ´âmar (zeggen) . Getalwaarde van ´âmar (zeggen) : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Gr. legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in N.T. : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les . Lat. legere . Fr. leçon . E. to say . Fr. dire . D. sprechen (spreken) . Tenach (790) . Js (81) . Js 49 (5) : (1) Js 49,5 . (2) Js 49,7 . (3) Js 49,8 . (4) Js 49,22 . (5 ) Js 49,25 .

Js 49,5.3. JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Taalgebruik in Jesaja : JHWH . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26 . Structuur : 1 - 5 - 6 - 5 . Tenach (5193) . Js (366) . Js 49 (12) : (1) Js 49,1 . (2) Js 49,4 . (3) Js 49,5 . (4) Js 49,7 . (5) Js 49,8 . (6) Js 49,13 . (7) Js 49,14 . (8) Js 49,18 . (9) Js 49,22 . (10) Js 49,23 . (11) Js 49,25 . (12) Js 49,26 .

Js 49,5.1. - 3. wë`aththâh ´âmar JHWH (en nu spreekt JHWH) . Tenach (1) Js 49,5 .

Js 49,5.4. jôtsërî (vormende mij) < act. qal part. mann. enk. + suffix pers. voornaamw. 1ste pers. enk. , van het werkw. jâtsar (vormen, formeren) . Taalgebruik in Tenach : jâtsar (vormen) . Getalwaarde : jod = 10, tsade = 18 of 90 , resj = 20 of 200 ; totaal : 48 (5² X 2² X 3) OF 300 (2² X 3 X 5²) . Structuur : 1 - 9 - 2 . j ts r . Tenach (16) . Gr. plassô . Lat. formare . Fr. former . E. to form . D. formen . Slechts in Js 49,5 . Een vorm van plassô (vormen) in de LXX (52) , in het N.T. (2) . Een vorm van jâtsar (vormen, formeren) in Js (22) .
- wëjotsèrëkhâ (en vormende jou) < verbindingswoord wë + act. qal part. mann. enk. + suffix pers. voornaamw. 2de pers. mann. enk. . Tenach (3) : (1) Js 43,1 . (2) Js 44,2 . (3) Js 44,24 .
-- wëjotsèrëkhâ mibbètèn (en vormende jou vanaf de moederschoot) . Tenach (2) : (1) Js 44,2 . (2) Js 44,24 .
- 'ètstsâwërëkhâ (ik vormde jou) : aleph van de eerste persoon enkelvoud imperfectum . Suffix -khâ (u) . Qal imperfectum derde persoon enkelvoud . In deze vorm slechts in Jr 1,5 .

Js 49,5.5. mibbètèn (vanaf de moederschoot) < min + bètèn (buik, schoot) . Taalgebruik in Tenach : bètèn (buik, schoot) . Getalwaarde : beth = 2 , chet = 8 , nun = 14 of 50 ; totaal : 24 OF 60 . Structuur : 2 - 8 - 5 . Gr. koilia (buikholte , moederschoot) . Taalgebruik in de Septuaginta : koilia (buikholte , moederschoot) . Taalgebruik in het N.T. : koilia (buikholte , moederschoot) . Lat. uterus . Fr. sein . E. womb . D. Leib . Een vorm van koilia (buikholte , moederschoot) in de LXX (108) , in het N.T. (23) . Tenach (16) : (1) Re 16,17 . (2) Js 44,2 . (3) Js 44,24 . (4) Js 48,8 . (5) Js 49,1 . (6) Js 49,5 . (7) Jon 2,3 . (8) Ps 22,10 . (9) Ps 22,11 . (10) Ps 58,4 . (11) Ps 71,6 . (12) Job 1,21 . (13) Job 3,11 . (14) Job 10,19 . (15) Job 38,29 . (16) Pr 5,14 .

Js 49,5.6. `bdj van het zelfst. naamw. `èbhèd (dienaar, knecht) . Taalgebruik in Tenach : `èbhèd (dienaar) . Getalwaarde : ayin = 16 of 70 , beth = 2 , daleth = 4 . Totaal : 16 + 2 + 4 of 70 + 2 + 4 = 22 (2 X 11) of 76 (4 X 19) . Structuur : 7 - 2 - 4 . `-b-d in Tenach (115) . Gr. pais (kind) . Taalgebruik in het N.T. : pais (kind) . Taalgebruik in de Septuaginta : pais (kind) . OF : Taalgebruik in het N.T. : doulos (dienaar) . doulos (dienaar) . Taalgebruik in de Septuaginta : doulos (dienaar) . Een vorm van doulos (dienaar) in de Septuaginta (383) , in het N.T. (124) . Een vorm van pais (kind) in de Septuaginta (470) , in het N.T. (24) . `-b-d-j ( status constr. mv. `abhëde(j) (dienaren van...) OF `bd enk. + suff. 1ste pers. enk : `abhëdî (mijn dienaar) in Tenach (145) , in Js (21) : (1) Js 19,9 . (2) Js 20,3 . (3) Js 30,24 . (4) Js 36,9 . (5) Js 37,5 . (6) Js 37,35 . (7) Js 41,8 . (8) Js 41,9 . (9) Js 42,1 . (10) Js 42,19 . (11) Js 44,1 . (12) Js 44,2 . (13) Js 44,21 . (14) Js 45,4 . (15) Js 49,3 . (16) Js 52,13 . (17) Js 53,11 . (18) Js 54,17 . (19) Js 65,8 . (20) Js 65,13 . (21) Js 65,14 . Een vorm van `èbhèd (dienaar, knecht) in Jesaja in 38 verzen (40X) ; Js 1-39 (9 / 9X) , Js 40-66 (29 /31X) . Het is een woord dat veelvuldig gebruikt wordt in Tenach , Pentateuch ... o.a. niet zoveel in Ezechiël .
- `bd in Tenach (115) , in Js (3) . `èbhèd (dienaar) . Jesaja (2) : (1) Js 44,21 . (2) Js 49,6 .
- `abhëdô (zijn dienaar) . Js (3) : (1) . (2) . (3) .
- `abhëdî ´âththâh (mijn dienaar ben je) . Tenach (2) : (1) Js 44,21 . (2) Js 49,3 . `abhëdî ´âththah (mijn dienaar ben jij) . Tenach (1) Js 41,9 . `èbhèd lî (een dienaar voor mij) : Js 44,21 . lî `èbhèd (voor mij een dienaar) : Js 49,6 .
- lë`èbhèd (tot dienaar) . Tenach (37) . Js (2) : (1) Js 49,5 . (2) Js 49,7 .

Js 49,5.7. lô (voor hem) , prefix voorzetsel lë + suffix pers. voornaamw. 3de pers. enk. . Zie : Taalgebruik in Tenach : lî (voor mij) . Taalgebruik in Jesaja : lî (voor mij) . Tenach (1044) . Pentateuch (316) . Js (40) . Js 49 (1) : Js 49,5 .

Js 49,5.8. lësjôbhebh (om terug te brengen) , act. piel infinit. constr. van het werkw. sjûbh (terugkeren) . Taalgebruik in Tenach : sjûbh (terugkeren) . Tenach (1) Js 49,5 .

Js 49,5.9. ja`äqobh (Jakob) . Taalgebruik in Tenach : Ja`äqobh (Jakob) . Taalgebruik in Jesaja : Ja`äqobh (Jakob) . Getalwaarde : jod = 10 , ajin = 16 of 70 , qoph = 19 of 100 , beth = 2 ; totaal : 47 of 182 (2 X 7 X 13 of 7 X 26) . Structuur : 1 - 7 - 1 - 2 . Tenach (252) . Js (37) . Js 1-39 (12) : (1) Js 2,3 . (2) Js 2,5 . (3) Js 2,6 . (4) Js 8,17 . (5) Js 10,20 . (6) Js 10,21 . (7) Js 14,1 . (8) Js 17,4 . (9) Js 27,6 . (10) Js 27,9 . (11) Js 29,22 . (12) Js 29,23 . Js 40-66 (25) : (1) Js 40,27 . (2) Js 41,8 . (3) Js 41,14 . (4) Js 41,21 . (5) Js 42,24 . (6) Js 43,1 . (7) Js 43,22 . (8) Js 43,28 . (9) Js 44,1 . (10) Js 44,2 . (11) Js 44,5 . (12) Js 44,21 . (13) Js 44,23 . (14) Js 45,4 . (15) Js 45,19 . (16) Js 46,3 . (17) Js 48,1 . (18) Js 48,12 . (19) Js 48,20 . (20) Js 49,5 . (21) Js 49,6 . (22) Js 49,26 . (23) Js 58,1 . (24) Js 58,14 . (25) Js 60,16 .

Js 49,5.10. ´elâjw (tot hem) . Voorvoegsel ´el + suffix derde persoon mannelijk enkelvoud . ´l : voorzetsel ´èl (naar, tot) of godsnaam El . De verkorte vorm van de godsnaam ´èlohîm is ´èl OF ontkenning ´al (niet) . Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld) . Taalgebruik in Tenach : ´èl . Tenach (407) . Pentateuch (118) . Js (11) : (1) Js 2,2 . (2) Js 7,4 . (3) Js 11,10 . (4) Js 19,17 . (5) Js 36,3 . (6) Js 37,3 . (7) Js 38,1 . (8) Js 39,3 . (9) Js 44,17 . (10) Js 46,7 . (11) Js 49,5 .

Js 49,5.11. wëjishërâ´el (en Israël) < verbindingswoord wë + zelfst. naamw. jishërâ´el (Israël) . Taalgebruik in Tenach : jishërâ´el (Israël) . Taalgebruik in Jesaja : jishërâ´el (Israël) . Getalwaarde : jod = 10 , shin = 21 of 300 , resj = 20 of 200 , aleph = 1 , lameth = 12 of 30 ; totaal : 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster) . Structuur : 1 - 3 - 2 - 1 - 3 . Gr. israèl (Israël) . Taalgebruik in de LXX : Israèl (Israël) . Taalgebruik in het N.T. : Israèl (Israël) . Tenach (33) . Js (8) : (1) Js 42,24 . (2) Js 43,28 . (3) Js 44,1 . (4) Js 44,21 . (5) Js 45,4 . (6) Js 48,12 . (7) Js 49,5 . (8) Js 63,16 .

Js 49,5.12. lo´(niet) . Taalgebruik in Tenach : lo´(niet) . Taalgebruik in Jesaja : lo´(niet) . Getalwaarde : lamed = 12 of 30 , aleph = 1 ; totaal : 13 of 31 (elkaars spiegelbeeld). De getalwaarde van lo´ is de helft van de getalwaarde van de schrijfwijze van aleph ; 13 - 26 of een verhouding van 1 - 2 . Tenach (2767) . Js (209) . Js 49 (4) : (1) Js 49,5 . (2) Js 49,10 . (3) Js 49,15 . (4) Js 49,23 .

Js 49,5.13. passief nifal imperf. 3de pers. mann. enk. je´âseph (hij zal niet verzameld worden) van het werkw. ´âsâph (verzamelen, vergaderen, wegnemen) . Taalgebruik in Tenach : ´âsâph (verzamelen, vergaderen, wegnemen) . Getalwaarde : aleph = 1 , samekh = 15 of 60 , pe = 17 of 80 ; totaal : 33 OF 141 . Structuur : 1 - 6 - 8 . Tenach (12) . Js (2) : (1) Js 49,5 . (2) Js 60,20 .

Js 49,5.14. pass. nifal imperf. 1ste pers. mann. enk. wë´kâbhed (en ik zal verheerlijkt worden) van het werkw. kâbhad (zwaar zijn) . nifal : verheerlijkt worden . Taalgebruik in Tenach : kâbhad (zwaar zijn) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , beth = 2 , daleth = 4 ; totaal : 17 OF 26 . Structuur : 2 - 2 - 4 . Tenach (2) : (1) Js 49,5 . (2) Hag 1,8 .

15. bë`e(j)ne(j) (in de ogen van) < prefix voorzetsel bë + stat. constr. mann. mv. van het zelfst. naamw. `ajin (oog, bron) . Taalgebruik in Tenach : `ajin (oog, bron) . Taalgebruik in Jesaja : `ajin (oog, bron) . De getalwaarde van ajin is : ajin = 16 of 70 , jod = 10 , nun = 14 of 50 . Totaal : 40 (2 X 2 X 2 X 5) of 130 (2 X 5 X 13) . Structuur : 7 - 1 - 5 . Gr. ofthalmos (oog) . Taalgebruik in het N.T. : ofthalmos (oog) . Taalgebruik in de LXX : ofthalmos (oog) . Lat. oculus . Fr. oeil (yeux) . E. eye . Ned. oog . D. Aug . Een vorm van ofthalmos (oog) in de LXX (678) , in het N.T. (100) . Tenach (158) . Js (4) : (1) Js 43,4 . (2) Js 49,5 . (3) Js 65,12 . (4) Js 66,4 .

Js 49,5.16. JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Taalgebruik in Jesaja : JHWH . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26 . Structuur : 1 - 5 - 6 - 5 . Tenach (5193) . Js (366) . Js 49 (12) : (1) Js 49,1 . (2) Js 49,4 . (3) Js 49,5 . (4) Js 49,7 . (5) Js 49,8 . (6) Js 49,13 . (7) Js 49,14 . (8) Js 49,18 . (9) Js 49,22 . (10) Js 49,23 . (11) Js 49,25 . (12) Js 49,26 .

15. - 16. bë`e(j)ne(j) JHWH (in de ogen van JHWH) . Tenach (93) . Js (1) Js 49,5 .

17. we´lohaj (en mijn God) < prefix verbindingswoord wë + stat. constr. mann. mv. ´èlohîm (God) . Taalgebruik in Tenach : ´èlohîm (God) . Getalwaarde : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; he = 5 ; jod = 10 ; mem = 13 of 40 ; totaal : 41 of 86 . De verkorte vorm van de godsnaam ´èlohîm is ´èl . Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld) . Tenach (19) . Js (1) Js 49,5 .

18. häjâh (zijn) . Taalgebruik in Tenach : hâjâh (zijn) . Taalgebruik in Genesis : hâjâh (zijn) . Taalgebruik in Dt : hâjâh (zijn) . Taalgebruik in Jesaja : hâjâh (zijn) . Taalgebruik in Micha : hâjâh (zijn) . Getalwaarde : he = 5 , jod = 10 ; totaal : 20 (2² X 5) . Structuur : 5 - 1 - 5 . Gr. eimi (zijn) . Taalgebruik in de Septuaginta : eimi (zijn) . Taalgebruik in het N.T. : eimi (zijn) . Lat. esse . D. sein . Fr. être . Ned. zijn . E. to be . Een vorm van eimi (zijn) , in de LXX (6947) , in het N.T. (2450) .

Js 49,6 - Js 49,6 . De dienaar van de HEER . Js 49,1-6 -- Js 49 -- bijbelverwijzingen -- Js 49,1-6 -- Js 49,1 - Js 49,2 - Js 49,3 - Js 49,4 - Js 49,5 - Js 49,6 -- Js (Jesaja) -- bijbeloverzicht
Griekse tekst Vulgaat MT 24 juni : geboorte Johannes de Doper . 2de (tweede) zondag door het a-jaar Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
6 6 καὶ εἶπέ μοι· μέγα σοί ἐστι τοῦ κληθῆναί σε παῖδά μου τοῦ στῆσαι τὰς φυλὰς ᾿Ιακὼβ καὶ τὴν διασπορὰν τοῦ ᾿Ισραὴλ ἐπιστρέψαι· ἰδοὺ δέδωκά σε εἰς διαθήκην γένους, εἰς φῶς ἐθνῶν τοῦ εἶναί σε εἰς σωτηρίαν ἕως ἐσχάτου τῆς γῆς. - 6 et dixit parum est ut sis mihi servus ad suscitandas tribus Iacob et feces Israhel convertendas dedi te in lucem gentium ut sis salus mea usque ad extremum terrae     Hij sprak: "Het is te gering dat gij mijn dienaar zijt, om Jakobs stammen op te richten en de gespaarden van Israël terug te brengen. Ik stel u aan tot licht van de heidenvolkeren om mijn heil te zijn tot aan het uiteinde der aarde." 6 Verder zeide Hij: Het is te gering, dat Gij Mij een Knecht zoudt zijn, om op te richten de stammen van Jakob, en om weder te brengen de bewaarden in Israël; Ik heb U ook gegeven tot een Licht der heidenen, om Mijn heil te zijn tot aan het einde der aarde.   [6] Hij sprak: ‘Het is voor u te gering om mijn dienstknecht te zijn, om Jakobs stammen op te richten en om Israëls overlevenden terug te brengen; Ik stel u aan om een licht voor de volken te zijn: mijn heil moet reiken tot in de uithoeken van de aarde.’   [6] Hij zei: ‘Dat je mijn dienaar bent om de stammen van Jakob op te richten en de overlevenden van Israël terug te brengen, dat is nog maar het begin. Ik zal je maken tot een licht voor alle volken, opdat de redding die ik brengen zal tot aan de einden der aarde reikt.’   6 hij zegt: te gering is het dat jij mij een dienaar bent om Jakobs stammen te doen opstaan en Israëls twijgen te doen terugkeren: gegeven heb ik je ook tot een licht voor de volkeren, dat mijn heil zal reiken tot de rand van de aarde! ••  6. il a dit : « C'est trop peu que tu sois pour moi un serviteur pour relever les tribus de Jacob et ramener les survivants d'Israël. Je fais de toi la lumière des nations pour que mon salut atteigne aux extrémités de la terre. »  

King James Bible . [6] And he said, It is a light thing that thou shouldest be my servant to raise up the tribes of Jacob, and to restore the preserved of Israel: I will also give thee for a light to the Gentiles, that thou mayest be my salvation unto the end of the earth.
Luther-Bibel . 6 er spricht: Es ist zu wenig, dass du mein Knecht bist, die Stämme Jakobs aufzurichten und die Zerstreuten Israels wiederzubringen, sondern ich habe dich auch zum Licht der Heiden gemacht, dass du seist mein Heil bis an die Enden der Erde. Die Wiederherstellung Israels
Hebreeuws: ו וַיֹּאמֶר, נָקֵל מִהְיוֹתְךָ לִי עֶבֶד, לְהָקִים אֶת-שִׁבְטֵי יַעֲקֹב, ונצירי (וּנְצוּרֵי) יִשְׂרָאֵל לְהָשִׁיב; וּנְתַתִּיךָ לְאוֹר גּוֹיִם, לִהְיוֹת יְשׁוּעָתִי עַד-קְצֵה הָאָרֶץ. {ס}

a. wajj´omèr
b. naqel mihëjothëkhâ lî `èbhèd
c. ûnëtsjjrej jishërâ´el lëhâsjîbh
d. וּנְתַתִּיךָ לְאוֹר גּוֹיִם = ûnëthaththîkhâ lë´ôr gojim
e. לִהְיוֹת יְשׁוּעָתִי עַד-קְצֵה הָאָרֶץ = lihëjôth jësjû`âthî `ad qëtseh hâ´ârèts

Tekstuitleg van Js 49,6 . Het vers Js 49,6 telt 20 (2² X 5) woorden en 84 (2² X 3 X 7) letters . De getalwaarde van Js 49,6 is 6371 (23 X 277) .

- Js 42,6 :kai edôka se eis diathèkèn genous eis fôs ethnôn = en ik heb je bestemd tot een verbond met het volk tot een licht voor de volkeren .
- Js 49,6 : וּנְתַתִּיךָ לְאוֹר גּוֹיִם, לִהְיוֹת יְשׁוּעָתִי עַד-קְצֵה הָאָרֶץ = ἰδοὺ δέδωκά σε εἰς διαθήκην γένους, εἰς φῶς ἐθνῶν τοῦ εἶναί σε εἰς σωτηρίαν ἕως ἐσχάτου τῆς γῆς  = zie ik heb je gesteld tot verbond met het volk tot licht voor de volkeren .

Js 49,6.1. wajj´omèr (en hij zei) : prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm qal act. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenach : ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Jesaja : ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Amos : ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Jona : ´âmar (zeggen) . Getalwaarde van ´âmar (zeggen) : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Gr. legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in N.T. : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les . Lat. legere . Fr. leçon . E. to say . Fr. dire . D. sprechen (spreken) . Tenach (1879) . Pentateuch (594) . Js (33) . Js 49 (2) : (1) Js 49,3 . (2) Js 49,6 .

Js 49,6.5. `èbhèd (dienaar, knecht) . Taalgebruik in Tenach : `èbhèd (dienaar) . Getalwaarde : ayin = 16 of 70 , beth = 2 , daleth = 4 . Totaal : 16 + 2 + 4 of 70 + 2 + 4 = 22 (2 X 11) of 76 (4 X 19) . Structuur : 7 - 2 - 4 . `-b-d in Tenach (115) . Gr. pais (kind) . Taalgebruik in het N.T. : pais (kind) . Taalgebruik in de Septuaginta : pais (kind) . OF : Taalgebruik in het N.T. : doulos (dienaar) . doulos (dienaar) . Taalgebruik in de Septuaginta : doulos (dienaar) . Een vorm van doulos (dienaar) in de Septuaginta (383) , in het N.T. (124) . Een vorm van pais (kind) in de Septuaginta (470) , in het N.T. (24) . `bd in Tenach (115) , in Js (3) . `èbhèd (dienaar) . Jesaja (2) : (1) Js 44,21 . (2) Js 49,6 . Een vorm van `èbhèd (dienaar, knecht) in Jesaja in 38 verzen (40X) ; Js 1-39 (9 / 9X) , Js 40-66 (29 /31X) . Het is een woord dat veelvuldig gebruikt wordt in Tenach , Pentateuch ... o.a. niet zoveel in Ezechiël .
`abhëdî ´âththâh (mijn dienaar ben je) . Tenach (2) : (1) Js 44,21 . (2) Js 49,3 . `abhëdî ´âththah (mijn dienaar ben jij) . Tenach (1) Js 41,9 . `èbhèd lî (een dienaar voor mij) : Js 44,21 . lî `èbhèd (voor mij een dienaar) : Js 49,6 .

Js 49,6.4. lî (voor mij) , prefix voorzetsel lë + suffix pers. voornaamw. 1ste pers. enk. . Taalgebruik in Tenach : lî (voor mij) . Taalgebruik in Jesaja : lî (voor mij) . Tenach (681) . Pentateuch (157) . Js (37) . Js 49 (4) : (1) Js 49,3 . (2) Js 49,6 . (3) Js 49,20 . (4) Js 49,21 .

Js 49,6.9. ja`äqobh (Jakob) . Taalgebruik in Tenach : Ja`äqobh (Jakob) . Taalgebruik in Jesaja : Ja`äqobh (Jakob) . Getalwaarde : jod = 10 , ajin = 16 of 70 , qoph = 19 of 100 , beth = 2 ; totaal : 47 of 182 (2 X 7 X 13 of 7 X 26) . Structuur : 1 - 7 - 1 - 2 . Tenach (252) . Js (37) . Js 1-39 (12) : (1) Js 2,3 . (2) Js 2,5 . (3) Js 2,6 . (4) Js 8,17 . (5) Js 10,20 . (6) Js 10,21 . (7) Js 14,1 . (8) Js 17,4 . (9) Js 27,6 . (10) Js 27,9 . (11) Js 29,22 . (12) Js 29,23 . Js 40-66 (25) : (1) Js 40,27 . (2) Js 41,8 . (3) Js 41,14 . (4) Js 41,21 . (5) Js 42,24 . (6) Js 43,1 . (7) Js 43,22 . (8) Js 43,28 . (9) Js 44,1 . (10) Js 44,2 . (11) Js 44,5 . (12) Js 44,21 . (13) Js 44,23 . (14) Js 45,4 . (15) Js 45,19 . (16) Js 46,3 . (17) Js 48,1 . (18) Js 48,12 . (19) Js 48,20 . (20) Js 49,5 . (21) Js 49,6 . (22) Js 49,26 . (23) Js 58,1 . (24) Js 58,14 . (25) Js 60,16 .

Js 49,6.10. ûnëtse(j)re(j) . Qëre : ûnëtsûre(j) < verbindingswoo wë + pass. qal part. nom. mann. mv. nëtsûre(j) : de bewaarden , de gespaarden , de overlevenden (survivants) van het werkw. nâtsar (bewaren, bewaken, belegeren, bespieden) . Taalgebruik in Tenach : nâtsar (bewaren, bewaken, belegeren, bespieden) . Getalwaarde : nun = 14 of 50 , tsade = 18 of 90 , resj = 20 of 200 ; totaal : 52 (2 X 26) OF 340 (2² X 5 X 17) . Structuur : 5 - 9 - 2 .
NV interpreteert ûnëtse(j)re(j) als verbindingswoord wë + zelfst. naamw. stat. constr. mann. mv. nëtsere(j) met een jod lectionis na de tsade van het zelfst. naamw. netsèr (twijg, tak) . Fr. rejeton (loot, afstammeling, telg) . surgeon (wortelscheut) > Lat. surgens , werkw. surgere : opschieten, verschijnen . rameau (takje, twijgje) > Lat. ramus .
- wënetsèr (en een twijg) . Tenach (1) Js 11,1 . LXX : anthos (ontlokend groen, bloem, bloei) . Bijbel (22) .
- kënetsèr (als een twijg) . Tenach (1) Js 14,19 . kënetsèr (als een twijg) . LXX : hos nekros (als een dode) . Is nekros een poging van homonomie van n-ts-r . Bijbel (12) .

Js 49,6.14. ´ôr (licht) . Taalgebruik in Tenach : ´ôr (licht) . Taalgebruik in Jesaja : ´ôr (licht) . Getalwaarde : aleph = 1 , waw = 6 , resj = 20 of 200 ; totaal : 27 (3³) OF 207 (3³ X 23) . Structuur : 1 - 6 - 2 . Gr. fôs (licht) . Taalgebruik in de LXX : fôs (licht) . Taalgebruik in het N.T. : fôs (licht) . Een vorm van fôs (licht) in de bijbel (209) , het O.T. (146) , het N.T. (63) . Lat. lux / lumen . Fr. lumière . E. light . D. Licht . Tenach (55) . Pentateuch (3) . Js (8) : (1) Js 9,1 . (2) Js 10,17 . (3) Js 18,4 . (4) Js 30,26 . (5) Js 31,9 . (6) Js 44,16 . (7) Js 45,7 . (8) Js 47,14 .
- bë´ôr (in licht) . Tenach (11) . Js (2) : (1) Js 2,5 . (2) Js 50,11 .
- kë´ôr (als een licht) . Tenach (4) : (1) Js 30,26 . (2) Hab 3,4 . (3) Ps 37,6 . (4) Spr 4, 18 .
- לְאוֹר = lë´ôr / lâ´ôr (tot licht / tot het licht) . Tenach (19) . Js (8) : (1) Js 5,20 . (2) Js 42,6 . (3) Js 42,16 . (4) Js 49,6 . (5) Js 51,4 . (6) Js 59,9 . (7) Js 60,19 . (8) Js 60,20 .
- wë´ôr (en licht) . Tenach (10) . Js (3) : (1) Js 5,20 . (2) Js 5,30 . (3) Js 30,26 .

Js 49,6.15. mann. mv. gojim (volken) van het zelfst. naamw. gôj (volk) . Taalgebruik in Tenach : gôj (volk) . Taalgebruik in Jesaja : gôj (volk) . Gr. ethnos (volk) . Getalwaarde : gimel = 3 , waw = 6 , jod = 10 ; totaal : 19 . Structuur : 3 - 6 - 1 . Taalgebruik in de Septuaginta. : ethnos (volk) . Taalgebruik in het N.T. : ethnos (volk) . Lat. populus . Fr. peuple . E. people . Ned. volk . D. Volk . Tenach (133) . Js (29) . Js 40-66 (16) : (1) Js 40,15 . (2) Js 41,2 . (3) Js 42,6 . (4) Js 45,1. (5) Js 49,6 . (6) Js 49,22 . (7) Js 52,15 . (8) Js 54,3 . (9) Js 60,3 . (10) Js 60,5 . (11) Js 60,11 . (12) Js 60,16 . (13) Js 61,6 . (14) Js 62,2 . (15) Js 64,1 . (16) Js 66,12 .
- haggôjim (de volken) < bepaald lidwoord ha + gôjim . Tenach 174) . Js (18) . Js 40-66 (8) : (1) Js 40,17 . (2) Js 43,9 . (3) Js 45,20 . (4) Js 52,10 . (5) Js 61,11 . (6) Js 66,18 . (7) Js 66,19 . (8) Js 66,20 .
- baggôjim (onder de volken) . Tenach (74) . Js (2) : (1) Js 61,9 . (2) Js 66,19 .
- lëgôjim / laggôjim (voor de volken) . Tenach (16) . Js (3) : (1) Js 5,26 . (2) Js 11,12 . (3) Js 42,1 .

Js 49,6.14. - 15. lë´ôr gojim (tot licht voor de volkeren) . Tenach (2) : (1) Js 42,6 . (2) Js 49,6 .

Js 49,6.17. jësjû`âthî (mijn redding) < zelfst. naamw. + suffix persoonl. voornaamw. 1ste pers. enk. . Zie : jesj`a / jèsj`a (hulp, heil, redding) . Taalgebruik in Tenach : jesj`a / jèsj`a (hulp, heil, redding) . Getalwaarde : jod = 10 , sjin = 21 of 300 , ajin = 16 of 70 ; totaal : 47 OF 380 (2² X 5 X 19) . Structuur : 1 - 3 - 7 . Tenach (7) : (1) Js 12,2 . (2) Js 49,6 . (3) Js 56,1 . (4) Ps 62,2 . (5) Ps 88,2 . (6) Ps 89,27 . (7) Ps 140,8 .

Js 49,6.18. `ad (tot) . Taalgebruik in Tenach : `ad (tot) . Getalwaarde : ajin = 16 of 70 , daleth = 4 ; totaal : 20 (2² X 5) OF 74 (2 X 37) . Tenach (1012) . wë`ad (en tot) < wë + `ad (tot) . Taalgebruik in Tenach : `ad (tot) . Getalwaarde : ajin = 16 of 70 , daleth = 4 ; totaal : 20 (2² X 5) OF 74 (2 X 37) . Structuur : 7 - 4 . Ps (25) . Ps 113 (1) Ps 113,2 . Tenach (1012) . Js (42) . Js 1-39 (29) . Js 40-66 (13) : (1) Js 42,4 . (2) Js 45,17 . (3) Js 47,7 . (4) Js 48,20 . (5) Js 49,6 . (6) Js 55,4 . (7) Js 57,9 . (8) Js 57,15 . (9) Js 62,1 . (10) Js 62,7 . (11) Js 64,8 . (12) Js 64,11 . (13) Js 65,18 .

Js 49,6.20. ´èrèts (land, aarde) . Taalgebruik in Tenach : ´èrètz (land) . Taalgebruik in Jesaja : ´èrètz (land) . Getalwaarde : aleph = 1 , resj = 20 of 300 , tsade = 18 of 90 ; totaal : 39 (3 X 13 of 26 + 13) of 391 (17 X 23) . Structuur : 1 - 3 - 9 . Gr. gè (aarde, land) . Taalgebruik in de Septuaginta : gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde) . Lat. terra . Fr. terre . Ned. aarde . E. earth . D. Welt . Een vorm van gè (aarde, land) in de LXX (3154) , in het N.T. (248) . Tenach (453) . Js (45) . Js 49 (3) : (1) Js 49,8 . (2) Js 49,13 . (3) Js 49,23 .
- hâ´ârèts (het land) < bepaald lidw. ha + zelfst. naamw . Tenach (851) . Pentateuch (316) . Js (58) . Js 49 (1) Js 49,6 .
- me´èrèts (uit het land) < min + ´èrèts (land, aarde) . Tenach (157) . Pentateuch (56) . Js (11) : (1) Js 11,16 . (2) Js 13,5 . (3) Js 21,1 . (4) Js 23,1 . (5) Js 29,4 . (6) Js 39,3 . (7) Js 46,11 . (8) Js 49,12 . (9) Js 53,2 . (10) Js 53,8 . (11) Js 55,9 .

Js 49,7-13 . De wonderbare terugkeer - Js 49 -- bijbelverwijzingen -- Js 49,7-13 -- Js 49,7 - Js 49,8 - Js 49,9 - Js 49,10 - Js 49,11 - Js 49,12 - Js 49,13 -

Js 49,7 - Js 49,7 . De wonderbare terugkeer - Js 49 -- bijbelverwijzingen -- Js 49,7-13 -- Js 49,7 - Js 49,8 - Js 49,9 - Js 49,10 - Js 49,11 - Js 49,12 - Js 49,13 -- Js (Jesaja) -- bijbeloverzicht
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
7outôs legei kurios o rusamenos se o theos israèl agiasate ton faulizonta tèn psuchèn autou ton bdelussomenon upo tôn ethnôn tôn doulôn tôn archontôn basileis opsontai auton kai anastèsontai archontes kai proskunèsousin autô eneken kuriou oti pistos estin o agios israèl kai exelexamèn se  7 haec dicit Dominus redemptor Israhel Sanctus eius ad contemptibilem animam ad abominatam gentem ad servum dominorum reges videbunt et consurgent principes et adorabunt propter Dominum quia fidelis est et Sanctum Israhel qui elegit te   7 Alzo zegt de HEERE, de Verlosser van Israël, Zijn Heilige, tot de verachte ziel, tot Dien, aan Welken het volk een gruwel heeft, tot den Knecht dergenen, die heersen: Koningen zullen het zien en opstaan, ook vorsten, en zij zullen zich voor U buigen; om des HEEREN wil, Die getrouw is, om den Heilige Israëls, Die U verkoren heeft.   [7] Zo spreekt de heer, Israëls verlosser en Heilige, tot de diep verachte, die door het volk verafschuwd wordt, de dienstknecht van de heersers: ‘Als koningen het zien, staan zij op van hun tronen, en vorsten buigen zich diep, omwille van de heer, die trouw bleef, om de Heilige van Israël, die u heeft uitverkoren.’  [7] Dit zegt de HEER, de bevrijder, de Heilige van Israël, tegen hem die smadelijk veracht wordt, die door vreemde volken wordt verafschuwd, die dienaar is van vreemde heersers: Koningen zullen dit zien en opstaan, vorsten buigen diep voorover, omwille van de HEER, die betrouwbaar is, de Heilige van Israël, die jou heeft uitgekozen.  7 ¶ Zo heeft gezegd de ENE, Israëls verlosser, zijn Heilige, tot de verachte ziel, door het volk verafschuwd, dienstknecht van heersers: koningen zullen je zien en opstaan, vorsten zullen diep buigen,– omwille van de ENE, die getrouw is, de Heilige van Israël die jou heeft verkoren! 7. Ainsi parle Yahvé, le rédempteur, le Saint d'Israël, à celui dont l'âme est méprisée, honnie de la nation, à l'esclave des tyrans : des rois verront et se lèveront, des princes verront et se prosterneront, à cause de Yahvé qui est fidèle, du Saint d'Israël qui t'a élu. 

King James Bible . [7] Thus saith the LORD, the Redeemer of Israel, and his Holy One, to him whom man despiseth, to him whom the nation abhorreth, to a servant of rulers, Kings shall see and arise, princes also shall worship, because of the LORD that is faithful, and the Holy One of Israel, and he shall choose thee.
Luther-Bibel . 7 So spricht der HERR, der Erlöser Israels, sein Heiliger, zu dem, der verachtet ist von den Menschen und verabscheut von den Heiden, zu dem Knecht, der unter Tyrannen ist: Könige sollen sehen und aufstehen, und Fürsten sollen niederfallen um des HERRN willen, der treu ist, um des Heiligen Israels willen, der dich erwählt hat.

Tekstuitleg van Js 49,7 .

1. koh (zo) . Taalgebruik in Tenach : koh (zo) . Taalgebruik in Jesaja : koh (zo) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , he = 5 ; totaal : 16 (2² X 2²) OF 25 (5²) . Structuur : 2 - 5 . Gr. houtôs (zo) . Taalgebruik in de LXX : houtos (zo) . Taalgebruik in het N.T. : houtos (zo) . Lat. sic . Ned. zo . D. so . E. thus . Fr. ainsi < ains - si . ains (ante) -> antius sic .Tenach (531) . Js (51) . Js 1-39 (24) . Js 40-66 (27) . Js 49 (4) : (1) Js 49,7 . (2) Js 49,8 . (3) Js 49,22 . (4) Js 49,25 .

2. ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenach : ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Jesaja : ´âmar (zeggen) . Getalwaarde van ´âmar (zeggen) : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Gr. legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in N.T. : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les . Lat. legere . Fr. leçon . E. to say . Fr. dire . D. sprechen (spreken) . Tenach (790) . Js (81) . Js 49 (5) : (1) Js 49,5 . (2) Js 49,7 . (3) Js 49,8 . (4) Js 49,22 . (5 ) Js 49,25 .

3. JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Taalgebruik in Jesaja : JHWH . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26 . Structuur : 1 - 5 - 6 - 5 . Tenach (5193) . Js (366) . Js 49 (12) : (1) Js 49,1 . (2) Js 49,4 . (3) Js 49,5 . (4) Js 49,7 . (5) Js 49,8 . (6) Js 49,13 . (7) Js 49,14 . (8) Js 49,18 . (9) Js 49,22 . (10) Js 49,23 . (11) Js 49,25 . (12) Js 49,26 .

1. - 3. koh ´âmar JHWH (zo zegt / zei JHWH) . Tenach (247) . Js 40-66 (16) : (1) Js 43,1 . (2) Js 43,14 . (3) Js 43,16 . (4) Js 44,2 . (5) Js 44,6 . (6) Js 44,24 . (7) Js 45,1 . (8) Js 45,11 . (9) Js 45,14 . (10) Js 48,17 . (11) Js 49,7 . (12) Js 49,8 . (13) Js 50,1 . (14) Js 56,1 . (15) Js 65,8 . (16) Js 66,1 .

24. bâchar (kiezen, uitverkiezen) . Taalgebruik in Tenach : bâchar (kiezen, uitverkiezen) . Taalgebruik in Jesaja : bâchar (kiezen, uitverkiezen) . Getalwaarde : beth = 2 , chet = 8 , resj = 20 of 200 ; totaal : 30 (2 X 3 X 5) OF 210 (2 X 3 X 5 X 7) . Structuur : 2 - 8 - 2 . Gr. eklegô (uit-lezen, uit-kiezen, ver-kiezen, uit-ver-kiezen) . Taalgebruik in het N.T. : eklegô (uit-lezen, uit-kiezen, ver-kiezen, uit-ver-kiezen) . Taalgebruik in de Septuaginta : eklegô (uit-lezen, uit-kiezen, ver-kiezen, uit-ver-kiezen) . Lat. eligere . Fr. elire , choissir . E. to choose , to elect . D. auswählen . Een vorm van eklegô in de LXX (141) , (uit-lezen, uit-kiezen, ver-kiezen, uit-ver-kiezen) in het N.T. (22) . Een vorm van bâchar (kiezen, uitverkiezen) in Js (20) .
- bëharëthîkhâ (ik verkoos jou) . Tenach (3) : (1) Js 41,8 . (2) Js 41,9 . (3) Js 48,10 .
- wajjibhëchârèkhâ (en ik verkoos jou) < verbindingswoord wë + werkwoordvorm act. qal imperf. 3de pers. ma,n. enk. + suffix pers. voornaamw. 2de pers. mann. enk. . Tenach (1) : Js 49,7 .

Js 49,8 - Js 49,8 . De wonderbare terugkeer - Js 49 -- bijbelverwijzingen -- Js 49,7-13 -- Js 49,7 - Js 49,8 - Js 49,9 - Js 49,10 - Js 49,11 - Js 49,12 - Js 49,13 -- Js (Jesaja) -- bijbeloverzicht
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
8outôs legei kurios kairô dektô epèkousa sou kai en èmera sôtèrias eboèthèsa soi kai edôka se eis diathèkèn ethnôn tou katastèsai tèn gèn kai klèronomèsai klèronomian erèmou  8 haec dicit Dominus in tempore placito exaudivi te et in die salutis auxiliatus sum tui et servavi te et dedi te in foedus populi ut suscitares terram et possideres hereditates dissipatas    8 Alzo zegt de HEERE: In dien tijd des welbehagens heb Ik U verhoord, en ten dage des heils heb Ik U geholpen; en Ik zal U bewaren, en Ik zal U geven tot een verbond des volks, om het aardrijk op te richten, om de verwoeste erfenissen te doen beërven;   [8] Zo spreekt de heer: ‘In de tijd van genade verhoor Ik u, op de dag van het heil sta Ik u bij; Ik vorm u, en bestem u tot een verbond met het volk, om het land weer op te richten, om het verlaten erfgoed weer toe te wijzen, [8] Dit zegt de HEER: In het uur van mijn genade geef ik je antwoord, op de dag van de redding zal ik je helpen. Ik zal je behoeden, ik neem je in dienst voor mijn verbond met de mensen, om het land weer op te richten, om het verlaten erfgoed in eigendom terug te geven,  8 Zo heeft de ENE gezegd: in een tijd van welbehagen wil ik je antwoorden, ten dage des heils zal ik je helpen; ik zal je behoeden, je bestemmen tot een verbond met de gemeenschap, om het land te doen opstaan, om weer deel te geven aan erfdelen verwoest;   8. Ainsi parle Yahvé : Au temps de la faveur je t'ai exaucé, au jour du salut je t'ai secouru. Je t'ai façonné et j'ai fait de toi l'alliance d'un peuple pour relever le pays, pour restituer les héritages dévastés, 

King James Bible . [8] Thus saith the LORD, In an acceptable time have I heard thee, and in a day of salvation have I helped thee: and I will preserve thee, and give thee for a covenant of the people, to establish the earth, to cause to inherit the desolate heritages;
Luther-Bibel . 8 So spricht der HERR: Ich habe dich erhört zur Zeit der Gnade und habe dir am Tage des Heils geholfen und habe dich behütet und zum Bund für das Volk bestellt, dass du das Land aufrichtest und das verwüstete Erbe zuteilst,

Tekstuitleg van Js 49,8 .

1. koh (zo) . Taalgebruik in Tenach : koh (zo) . Taalgebruik in Jesaja : koh (zo) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , he = 5 ; totaal : 16 (2² X 2²) OF 25 (5²) . Structuur : 2 - 5 . Gr. houtôs (zo) . Taalgebruik in de LXX : houtos (zo) . Taalgebruik in het N.T. : houtos (zo) . Lat. sic . Ned. zo . D. so . E. thus . Fr. ainsi < ains - si . ains (ante) -> antius sic .Tenach (531) . Js (51) . Js 1-39 (24) . Js 40-66 (27) . Js 49 (4) : (1) Js 49,7 . (2) Js 49,8 . (3) Js 49,22 . (4) Js 49,25 .

2. ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenach : ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Jesaja : ´âmar (zeggen) . Getalwaarde van ´âmar (zeggen) : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Gr. legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in N.T. : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les . Lat. legere . Fr. leçon . E. to say . Fr. dire . D. sprechen (spreken) . Tenach (790) . Js (81) . Js 49 (5) : (1) Js 49,5 . (2) Js 49,7 . (3) Js 49,8 . (4) Js 49,22 . (5 ) Js 49,25 .

3. JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Taalgebruik in Jesaja : JHWH . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26 . Structuur : 1 - 5 - 6 - 5 . Tenach (5193) . Js (366) . Js 49 (12) : (1) Js 49,1 . (2) Js 49,4 . (3) Js 49,5 . (4) Js 49,7 . (5) Js 49,8 . (6) Js 49,13 . (7) Js 49,14 . (8) Js 49,18 . (9) Js 49,22 . (10) Js 49,23 . (11) Js 49,25 . (12) Js 49,26 .

1. - 3. koh ´âmar JHWH (zo zegt / zei JHWH) . Tenach (247) . Js 40-66 (16) : (1) Js 43,1 . (2) Js 43,14 . (3) Js 43,16 . (4) Js 44,2 . (5) Js 44,6 . (6) Js 44,24 . (7) Js 45,1 . (8) Js 45,11 . (9) Js 45,14 . (10) Js 48,17 . (11) Js 49,7 . (12) Js 49,8 . (13) Js 50,1 . (14) Js 56,1 . (15) Js 65,8 . (16) Js 66,1 .

4. be`eth / bâ`eth = in (de) tijd van . Voorzetsel bë + (bepaald lidw. ha-) + zelfstandig naamwoord `eth (tijd) . Taalgebruik in Tenach : `eth (tijd) .Getalwaarde : ajin = 16 of 70 , thaw = 22 of 400 ; totaal : 38 OF 470 . Structuur : 7 - 4 . Gr. kairos (gunstig moment) . Taalgebruik in de LXX : kairos (gunstig moment) . Taalgebruik in het N.T. : kairos (gunstig moment) . Lat. tempus , -oris . Fr. le temps . E. time . Ned. tijd . D. Zeit . Een vorm van kairos (gunstig moment) in de LXX (487) , in het N.T. (85) . Tenach (89) . Js (5) . (1) Js 18,7 . (2) Js 20,2 . (3) Js 33,2 . (4) Js 39,1 . (5) Js 49,8 . Een vorm van `eth (tijd) in Js (11) .

12. lëbërîth (tot verbond) > lë + bërîth (verbond) . bërîth (verbond) . Taalgebruik in Tenach : bërîth (verbond) . Taalgebruik in Genesis : bërîth (verbond) . Taalgebruik in Jesaja : bërîth (verbond) . Getalwaarde : beth = 2 , resj = 20 of 300 , jod = 10 , taw = 22 of 500 ; totaal : 54 of 812 . Gr. diathèkè (verbond) . Taalgebruik in het N.T. : diathèkè (verbond) . diatithèmi = tussen-stellen . Lat. foedus (zie b.v. federaal) , testamentum . E. testament . Fr. alliance . E. covenant . Ned. testamment , verbond , overeenkomst . D. Bund . Tenach (6) : (1) Gn 17,7 . (2) Gn 17,13 . (3) Gn 17,19 . (4) Js 42,6 . (5) Js 49,8 . (6) Ps 74,20 .
Een vorm van bërîth (verbond) in Jesaja in 12 verzen : (1) Js 24,5 . (2) Js 28,15 . (3) Js 28,18 . (4) Js 33,8 . (5) Js 42,6 . (6) Js 49,8 . (7) Js 54,10 . (8) Js 55,3 . (9) Js 56,4 . (10) Js 56,6 . (11) Js 59,21 . (12) Js 61,8 .

12. - 13. lëbërîth (tot verbond) `âm (van een volk) . (1) Js 42,6 . (2) Js 49,8 .

15. ´èrèts (land, aarde) . Taalgebruik in Tenach : ´èrètz (land) . Taalgebruik in Jesaja : ´èrètz (land) . Getalwaarde : aleph = 1 , resj = 20 of 300 , tsade = 18 of 90 ; totaal : 39 (3 X 13 of 26 + 13) of 391 (17 X 23) . Structuur : 1 - 3 - 9 . Gr. gè (aarde, land) . Taalgebruik in de Septuaginta : gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde) . Lat. terra . Fr. terre . Ned. aarde . E. earth . D. Welt . Een vorm van gè (aarde, land) in de LXX (3154) , in het N.T. (248) . Tenach (453) . Js (45) . Js 49 (3) : (1) Js 49,8 . (2) Js 49,13 . (3) Js 49,23 .
- hâ´ârèts (het land) < bepaald lidw. ha + zelfst. naamw . Tenach (851) . Pentateuch (316) . Js (58) . Js 49 (1) Js 49,6 .
- me´èrèts (uit het land) < min + ´èrèts (land, aarde) . Tenach (157) . Pentateuch (56) . Js (11) : (1) Js 11,16 . (2) Js 13,5 . (3) Js 21,1 . (4) Js 23,1 . (5) Js 29,4 . (6) Js 39,3 . (7) Js 46,11 . (8) Js 49,12 . (9) Js 53,2 . (10) Js 53,8 . (11) Js 55,9 .

Js 49,9 - Js 49,9 . De wonderbare terugkeer - Js 49 -- bijbelverwijzingen -- Js 49,7-13 -- Js 49,7 - Js 49,8 - Js 49,9 - Js 49,10 - Js 49,11 - Js 49,12 - Js 49,13 -- Js (Jesaja) -- bijbeloverzicht
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
9legonta tois en desmois exelthate kai tois en tô skotei anakalufthènai kai en pasais tais odois autôn boskèthèsontai kai en pasais tais tribois è nomè autôn  9 ut diceres his qui vincti sunt exite et his qui in tenebris revelamini super vias pascentur et in omnibus planis pascua eorum    9 Om te zeggen tot de gebondenen: Gaat uit; tot hen, die in duisternis zijn: Komt te voorschijn; zij zullen op de wegen weiden, en op alle hoge plaatsen zal hun weide wezen.   [9] om* tegen de geketenden te zeggen: “Naar buiten!” en tegen hen die in duisternis zijn: “Kom tevoorschijn!” Langs de wegen zullen zij weiden, en op alle kale plekken zal graasgrond voor hen zijn.   [9] om tegen gevangenen te zeggen: ‘Ga in vrijheid!’ en tegen wie in het duister verblijft: ‘Kom te voorschijn!’ Langs wegen zullen zij weiden, op iedere kale heuvel vinden ze weidegrond.   9 om te zeggen tot wie gebonden zijn: trekt uit, tot die in het duister: komt tevoorschijn! Langs alle wegen zullen zij weiden, op alle kale hoogten ligt voor hen een weide.   9. pour dire aux captifs : « Sortez », à ceux qui sont dans les ténèbres : « Montrez-vous. » Ils paîtront le long des chemins, sur tous les monts chauves ils auront un pâturage.  

King James Bible . [9] That thou mayest say to the prisoners, Go forth; to them that are in darkness, Shew yourselves. They shall feed in the ways, and their pastures shall be in all high places.
Luther-Bibel . 9 zu sagen den Gefangenen: Geht heraus!, und zu denen in der Finsternis: Kommt hervor! Am Wege werden sie weiden und auf allen kahlen Höhen ihre Weide haben.

Tekstuitleg van Js 49,9 . Het vers Js 49,9 telt 12 (2² X 3) woorden en 52 (4 X 13) letters . De getalwaarde van Js 49,9 is 3538 (2 X 29 X 61) . Het 1ste , 2de en 4de woord hebben de lamed (12 of 30) , aleph (1) en resj (20 of 200) gemeenschappelijk .

3. act. imperat. 2de pers. mann. mv. sûrû (wijkt) van het werkw. swr (wijken, afwijken, afvallen, zich ver houden van) . swr (wijken, afwijken, afvallen, zich ver houden van) . Taalgebruik in Tenach : swr (wijken, afwijken, afvallen, zich ver houden van) . Getalwaarde : samech = 15 of 60 , waw = 6 , resj = 20 of 200 ; totaal : 41 OF 266 (2 X 7 X 19) . Structuur : 6 - 6 - 2 . Een vorm van swr (wijken, afwijken, afvallen, zich ver houden van) in Js (22) . Tenach : (1) Gn 19,2 . (2) Nu 16,26 . (3) Js 30,11 . (4) Js 52,11 . (5) Ps 6,9 . (6) Ps 119,115 . (7) Ps 139,19 . (8) Kl 4,15 .

Js 49,10 - Js 49,10 . De wonderbare terugkeer - Js 49 -- bijbelverwijzingen -- Js 49,7-13 -- Js 49,7 - Js 49,8 - Js 49,9 - Js 49,10 - Js 49,11 - Js 49,12 - Js 49,13 -- Js (Jesaja) -- bijbeloverzicht
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10ou peinasousin oude dipsèsousin oude pataxei autous kausôn oude o èlios alla o eleôn autous parakalesei kai dia pègôn udatôn axei autous  10 non esurient neque sitient et non percutiet eos aestus et sol quia miserator eorum reget eos et ad fontes aquarum portabit eos   10 Zij zullen niet hongeren, noch dorsten, en de hitte en de zon zal hen niet steken; want hun Ontfermer zal ze leiden, en Hij zal hen aan de springaders der wateren zachtjes leiden.   [10] Honger noch dorst zullen zij hebben, schroeiwind noch zon zal hen kwellen; want hun ontfermer zal hen leiden en Hij zal hen bij waterbronnen brengen.  [10] Ze zullen dorst noch honger lijden, de zinderende hitte zal hen niet kwellen en de zon zal hen niet steken, want hij die zich over hen ontfermt, zal hen leiden en hen naar waterbronnen voeren.  10 Honger noch dorst zullen zij lijden, woestijnwind noch zonnesteek zullen hen slaan; want het is om hun Ontfermer die hen voortdrijft, naar fonteinen van water zal hij hen geleiden.   10. Ils n'auront plus faim ni soif, ils ne souffriront pas du vent brûlant ni du soleil, car celui qui les prend en pitié les conduira, il les mènera vers les eaux jaillissantes.  

King James Bible . [10] They shall not hunger nor thirst; neither shall the heat nor sun smite them: for he that hath mercy on them shall lead them, even by the springs of water shall he guide them.
Luther-Bibel . 10 Sie werden weder hungern noch dürsten, sie wird weder Hitze noch Sonne stechen; denn ihr Erbarmer wird sie führen und sie an die Wasserquellen leiten.

Tekstuitleg van Js 49,10 .

Js 49,11 - Js 49,11 . De wonderbare terugkeer - Js 49 -- bijbelverwijzingen -- Js 49,7-13 -- Js 49,7 - Js 49,8 - Js 49,9 - Js 49,10 - Js 49,11 - Js 49,12 - Js 49,13 -- Js (Jesaja) -- bijbeloverzicht
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
11kai thèsô pan oros eis odon kai pasan tribon eis boskèma autois  11 et ponam omnes montes meos in viam et semitae meae exaltabuntur    11 En Ik zal al Mijn bergen tot een weg maken, en Mijn banen zullen verhoogd zijn.   [11] Van al mijn bergen maak Ik een weg, en mijn straten worden opgehoogd.   [11] Ik effen al mijn bergen tot een weg, ik zal mijn paden plaveien.   11 Maken zal ik al mijn bergen tot een weg,– mijn heirbanen zullen worden verhoogd.  11. De toutes mes montagnes je ferai un chemin et mes routes seront relevées.  

King James Bible . [11] And I will make all my mountains a way, and my highways shall be exalted.
Luther-Bibel . 11 Ich will alle meine Berge zum ebenen Wege machen, und meine Pfade sollen gebahnt sein.

Tekstuitleg van Js 49,11 .

Js 49,12 - Js 49,12 . De wonderbare terugkeer - Js 49 -- bijbelverwijzingen -- Js 49,7-13 -- Js 49,7 - Js 49,8 - Js 49,9 - Js 49,10 - Js 49,11 - Js 49,12 - Js 49,13 -- Js (Jesaja) -- bijbeloverzicht
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
12idou outoi porrôthen erchontai outoi apo borra kai outoi apo thalassès alloi de ek gès persôn  12 ecce isti de longe venient et ecce illi ab aquilone et mari et isti de terra australi   12 Zie, dezen zullen van verre komen; en zie, die van het noorden en van het westen, en geen uit het land van Sinim.   [12] Kijk, zij komen van verre, sommigen uit het noorden en van de zee, en anderen uit het land Sinim*.’   [12] Kijk! Zij daar komen van ver, en kijk, zij uit het noorden, en uit het westen, en zij uit het land van Syene.*   12 Zie, zij komen aan van verre,– zie, zij uit het noorden en van de zeekant, en zij uit het land van Siniem.   12. Les voici, ils viennent de loin, ceux-ci du Nord et de l'Occident, et ceux-là du pays de Sînîm.  

King James Bible . [12] Behold, these shall come from far: and, lo, these from the north and from the west; and these from the land of Sinim.
Luther-Bibel . 12 Siehe, diese werden von ferne kommen, und siehe, jene vom Norden und diese vom Meer und jene vom Lande Sinim.

Tekstuitleg van Js 49,12 .

1. hen / hinneh (zie) . Taalgebruik in Tenach : hen / hinneh (zie) . Taalgebruik in Jesaja : hen / hinneh (zie) . Getalwaarde : he = 5 , nun = 14 of 50 ; totaal : 19 OF 55 (5 X 11) . Structuur : 5 - 5 . Gr. idou (zie) . Taalgebruik in het N.T. : idou (zie) . Taalgebruik in LXX : idou (zie) . idou (zie) in de LXX (1145) , in het N.T. (200) .
- hen (zie) . Tenach (106) . Js (25) : (1) Js 23,13 . (2) Js 32,1 . (3) Js 33,7 . (4) Js 40,15 . (5) Js 41,11 . (6) Js 41,24 . (7) Js 41,29 . (8) Js 42,1 . (9) Js 44,11 . (10) Js 49,16 . (11) Js 49,21 . (12) Js 50,1 . (13) Js 50,2 . (14) Js 50,9 . (15) Js 50,11 . (16) Js 54,15 . (17) Js 54,16 . (18) Js 55,4 . (19) Js 55,5 . (20) Js 56,3 . (21) Js 58,3 . (22) Js 58,4 . (23) Js 59,1 . (24) Js 64,4 . (25) Js 64,8 .
- hinneh (zie) . Tenach (495) . Js (45) . Js 1-39 (23) . Js 40-66 (22) : (1) Js 40,9 . (2) Js 40,10 . (3) Js 41,15 . (4) Js 41,22 . (5) Js 41,27 . (6) Js 42,9 . (7) Js 47,14 . (8) Js 48,7 . (9) Js 48,10 . (10) Js 49,12 . (11) Js 49,22 . (12) Js 51,19 . (13) Js 51,22 . (14) Js 52,13 . (15) Js 54,11 . (16) Js 57,3 . (17) Js 60,2 . (18) Js 62,11 . (19) Js 65,6 . (20) Js 65,13 . (21) Js 65,14 . (22) Js 66,15 .
- hinënî (zie ik) . Tenach (177) . Js (14) : (1) Js 6,8 . (2) Js 13,17 . (3) Js 28,16 . (4) Js 29,14 . (5) Js 37,7 . (6) Js 38,5 . (7) Js 38,8 . (8) Js 43,19 . (9) Js 52,6 . (10) Js 58,9 . (11) Js 65,1 . (12) Js 65,17 . (13) Js 65,18 . (14) Js 66,12 .

10. ´èrèts (land, aarde) . Taalgebruik in Tenach : ´èrètz (land) . Taalgebruik in Jesaja : ´èrètz (land) . Getalwaarde : aleph = 1 , resj = 20 of 300 , tsade = 18 of 90 ; totaal : 39 (3 X 13 of 26 + 13) of 391 (17 X 23) . Structuur : 1 - 3 - 9 . Gr. gè (aarde, land) . Taalgebruik in de Septuaginta : gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde) . Lat. terra . Fr. terre . Ned. aarde . E. earth . D. Welt . Een vorm van gè (aarde, land) in de LXX (3154) , in het N.T. (248) . Tenach (453) . Js (45) . Js 49 (3) : (1) Js 49,8 . (2) Js 49,13 . (3) Js 49,23 .
- hâ´ârèts (het land) < bepaald lidw. ha + zelfst. naamw . Tenach (851) . Pentateuch (316) . Js (58) . Js 49 (1) Js 49,6 .
- me´èrèts (uit het land) < min + ´èrèts (land, aarde) . Tenach (157) . Pentateuch (56) . Js (11) : (1) Js 11,16 . (2) Js 13,5 . (3) Js 21,1 . (4) Js 23,1 . (5) Js 29,4 . (6) Js 39,3 . (7) Js 46,11 . (8) Js 49,12 . (9) Js 53,2 . (10) Js 53,8 . (11) Js 55,9 .

Js 49,13 - Js 49,13 . De wonderbare terugkeer - Js 49 -- bijbelverwijzingen -- Js 49,7-13 -- Js 49,7 - Js 49,8 - Js 49,9 - Js 49,10 - Js 49,11 - Js 49,12 - Js 49,13 -- Js (Jesaja) -- bijbeloverzicht
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
13eufrainesthe ouranoi kai agalliasthô è gè rèxatôsan ta orè eufrosunèn kai oi bounoi dikaiosunèn oti èleèsen o theos ton laon autou kai tous tapeinous tou laou autou parekalesen  13 laudate caeli et exulta terra iubilate montes laudem quia consolatus est Dominus populum suum et pauperum suorum miserebitur     13 Juicht, gij hemelen! en verheug u, gij aarde! en gij bergen! maakt gedreun met gejuich; want de HEERE heeft Zijn volk vertroost, en Hij zal Zich over Zijn ellendigen ontfermen.   [13] Juich, hemelen; aarde, jubel! Breek uit in gejuich, bergen, want de heer heeft zijn volk bemoedigd, en zich over zijn onderdrukten ontfermd.  [13] Juich, hemel! Jubel, aarde! Bergen, breek uit in gejuich! De HEER heeft zijn volk getroost, hij heeft zich over de armen ontfermd.  13 ¶ Jubelt, hemelen, juicht aarde, laten de bergen uitbreken in jubel,– want de ENE troost zijn gemeente, ontfermt zich over zijn ellendigen! ••   13. Cieux, criez de joie, terre exulte, que les montagnes poussent des cris, car Yahvé a consolé son peuple, il prend en pitié ses affligés.  

King James Bible . [13] Sing, O heavens; and be joyful, O earth; and break forth into singing, O mountains: for the LORD hath comforted his people, and will have mercy upon his afflicted.
Luther-Bibel . 13 Jauchzet, ihr Himmel; freue dich, Erde! Lobet, ihr Berge, mit Jauchzen! Denn der HERR hat sein Volk getröstet und erbarmt sich seiner Elenden.

 רָנּוּ שָׁמַיִם וְגִילִי אָרֶץ, יפצחו (וּפִצְחוּ) הָרִים רִנָּה: כִּי-נִחַם יְהוָה עַמּוֹ, וַעֲנִיָּיו יְרַחֵם. {ס}

a. rânnû sjâmajim (juicht , hemelen) .

Tekstuitleg van Js 49,13 . Het vers Js 49,13 telt 13 woorden en 48 letters . De getalwaarde van Js 49,13 is 2370 (2 X 3 X 5 X 79) .

Js 49,13.1.

Js 49,13.2. sjâmajim / sjâmâjim (hemelen) . Taalgebruik in Tenach : sjâmajim (hemelen) . Taalgebruik in Jesaja : sjamaîm (hemelen) . Getalwaarde : sjin = 21 of 300 , mem = 13 of 40 , jod = 10 , mem = 13 of 40 ; totaal : 57 (3 X 19) OF 390 (2 X 3 X 5 X 13 = 15 X 26) . Structuur : 3 - 4 - 1 - 4 . Taalgebruik in de Septuaginta : ouranos (hemel) . Taalgebruik in het N.T. : ouranos (hemel) . Lat. coelum . Fr. ciel . Ned. hemel . D. Himmel . E. heaven . Een vorm van ouranos (hemel) in de LXX (682) , in het N.T. (272) . Tenach (92) . Js (18) : (1) Js 1,2 . (2) Js 5,20 . (3) Js 13,13 . (4) Js 40,22 . (5) Js 44,23 . (6) Js 44,24 . (7) Js 45,8 . (8) Js 45,12 . (9) Js 47,13 . (10) Js 48,13 . (11) Js 49,13 . (12) Js 50,3 . (13) Js 51,6 . (14) Js 51,13 . (15) Js 51,16 . (16) Js 55,9 . (17) Js 63,19 . (18) Js 65,17 . Twee tegenstellingen worden vaak gebruikt om een totaliteit uit te drukken ; zo is dat het geval in hemel en aarde , van hoog tot laag , van kop tot teen , dag en nacht enz. .

Js 49,13.1. - 2. rânnû sjâmajim (jubelt hemelen) . Tenach (2) : (1) Js 44,23 . (2) Js 49,13 .
Vaak komt een imperat. mv. met sjâmajim / sjâmâjim (hemelen) :
- Js 1,2 : sjimë`û sjâmajim (luistert , hemelen) .
- Js 44,23 : rânnû sjâmajim (juicht , hemelen) .
- Js 45,8 : harë`îphû sjâmajim (dauwt , hemelen) .
- Js 49,13 : rânnû sjâmajim (juicht , hemelen) .

Js 49,13.4. ´èrèts (land, aarde) . Taalgebruik in Tenach : ´èrètz (land) . Taalgebruik in Jesaja : ´èrètz (land) . Getalwaarde : aleph = 1 , resj = 20 of 300 , tsade = 18 of 90 ; totaal : 39 (3 X 13 of 26 + 13) of 391 (17 X 23) . Structuur : 1 - 3 - 9 . Gr. gè (aarde, land) . Taalgebruik in de Septuaginta : gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde) . Lat. terra . Fr. terre . Ned. aarde . E. earth . D. Welt . Een vorm van gè (aarde, land) in de LXX (3154) , in het N.T. (248) . Tenach (453) . Js (45) . Js 49 (3) : (1) Js 49,8 . (2) Js 49,13 . (3) Js 49,23 .
- hâ´ârèts (het land) < bepaald lidw. ha + zelfst. naamw . Tenach (851) . Pentateuch (316) . Js (58) . Js 49 (1) Js 49,6 .
- me´èrèts (uit het land) < min + ´èrèts (land, aarde) . Tenach (157) . Pentateuch (56) . Js (11) : (1) Js 11,16 . (2) Js 13,5 . (3) Js 21,1 . (4) Js 23,1 . (5) Js 29,4 . (6) Js 39,3 . (7) Js 46,11 . (8) Js 49,12 . (9) Js 53,2 . (10) Js 53,8 . (11) Js 55,9 .

Js 49,13.10. JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Taalgebruik in Jesaja : JHWH . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26 . Structuur : 1 - 5 - 6 - 5 . Tenach (5193) . Js (366) . Js 49 (12) : (1) Js 49,1 . (2) Js 49,4 . (3) Js 49,5 . (4) Js 49,7 . (5) Js 49,8 . (6) Js 49,13 . (7) Js 49,14 . (8) Js 49,18 . (9) Js 49,22 . (10) Js 49,23 . (11) Js 49,25 . (12) Js 49,26 .

- Js 49,14-26 : Vertroosting van Sion - bijbelverwijzingen -- Js 49,14-26 -- Js 49,14 - Js 49,15 - Js 49,16 - Js 49,17 - Js 49,18 - Js 49,19 - Js 49,20 - Js 49,21 - Js 49,22 - Js 49,23 - Js 49,24 - Js 49,25 - Js 49,26 -

Js 49,14 - Js 49,14 . Vertroosting van Sion - bijbelverwijzingen -- Js 49,14-26 -- Js 49,14 - Js 49,15 - Js 49,16 - Js 49,17 - Js 49,18 - Js 49,19 - Js 49,20 - Js 49,21 - Js 49,22 - Js 49,23 - Js 49,24 - Js 49,25 - Js 49,26 -- Js (Jesaja) -- bijbeloverzicht
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
14eipen de siôn egkatelipen me kurios kai o kurios epelatheto mou 14 et dixit Sion dereliquit me Dominus et Dominus oblitus est mei     14 Doch Sion zegt: De HEERE heeft mij verlaten, en de HEERE heeft mij vergeten.   Vertroosting van Sion [14] Sion zei: ‘De heer heeft mij verlaten, de Heer is mij vergeten.’  [14] Sion zegt: ‘De HEER heeft mij verlaten, mijn Heer is mij vergeten.’   14 Sion zegt: de ENE heeft mij verlaten,– mijn Heer is mij vergeten!   14. Sion avait dit : « Yahvé m'a abandonnée; le Seigneur m'a oubliée. »  

King James Bible . [14] But Zion said, The LORD hath forsaken me, and my Lord hath forgotten me.
Luther-Bibel . 14 Zion aber sprach: Der HERR hat mich verlassen, der Herr hat meiner vergessen.

Tekstuitleg van Js 49,14 .

4. JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Taalgebruik in Jesaja : JHWH . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26 . Structuur : 1 - 5 - 6 - 5 . Tenach (5193) . Js (366) . Js 49 (12) : (1) Js 49,1 . (2) Js 49,4 . (3) Js 49,5 . (4) Js 49,7 . (5) Js 49,8 . (6) Js 49,13 . (7) Js 49,14 . (8) Js 49,18 . (9) Js 49,22 . (10) Js 49,23 . (11) Js 49,25 . (12) Js 49,26 .

Js 49,15 - Js 49,15 . Vertroosting van Sion - bijbelverwijzingen -- Js 49,14-26 -- Js 49,14 - Js 49,15 - Js 49,16 - Js 49,17 - Js 49,18 - Js 49,19 - Js 49,20 - Js 49,21 - Js 49,22 - Js 49,23 - Js 49,24 - Js 49,25 - Js 49,26 -- Js (Jesaja) -- bijbeloverzicht
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
15mè epilèsetai gunè tou paidiou autès tou mè eleèsai ta ekgona tès koilias autès ei de kai epilathoito tauta gunè all' egô ouk epilèsomai sou eipen kurios 15 numquid oblivisci potest mulier infantem suum ut non misereatur filio uteri sui et si illa oblita fuerit ego tamen non obliviscar tui    15 Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontferme over den zoon haars buiks? Ofschoon deze vergate, zo zal Ik toch u niet vergeten.   [15] Zal een vrouw haar zuigeling vergeten, een moeder zich niet erbarmen over het kind van haar schoot? En zelfs als die het zouden vergeten; Ik vergeet u nooit!   [15] Maar kan een vrouw haar zuigeling vergeten of harteloos zijn tegen het kind dat zij droeg? Zelfs al zou zij het vergeten, ik vergeet jou nooit.   15 Kan een vrouw haar zuigeling vergeten, zich niet ontfermen over het kind van haar schoot?– al zou zij die vergeten, ík vergeet jou niet!   15. Une femme oublie-t-elle son petit enfant, est-elle sans pitié pour le fils de ses entrailles ? Même si les femmes oubliaient, moi, je ne t'oublierai pas.  

King James Bible . [15] Can a woman forget her sucking child, that she should not have compassion on the son of her womb? yea, they may forget, yet will I not forget thee.
Luther-Bibel . 15 Kann auch eine Frau ihr Kindlein vergessen, dass sie sich nicht erbarme über den Sohn ihres Leibes? Und ob sie seiner vergäße, so will ich doch deiner nicht vergessen.

Tekstuitleg van Js 49,15 .

Js 49,16 - Js 49,16 . Vertroosting van Sion - bijbelverwijzingen -- Js 49,14-26 -- Js 49,14 - Js 49,15 - Js 49,16 - Js 49,17 - Js 49,18 - Js 49,19 - Js 49,20 - Js 49,21 - Js 49,22 - Js 49,23 - Js 49,24 - Js 49,25 - Js 49,26 -- Js (Jesaja) -- bijbeloverzicht
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
16idou epi tôn cheirôn mou ezôgrafèsa sou ta teichè kai enôpion mou ei dia pantos  16 ecce in manibus meis descripsi te muri tui coram oculis meis semper   16 Zie, Ik heb u in de beide handpalmen gegraveerd; uw muren zijn steeds voor Mij.   [16] Kijk, in mijn handpalmen heb Ik u geschreven, en uw muren staan mij voortdurend voor ogen.  [16] Ik heb je in mijn handpalm gegrift, je muren staan mij steeds voor ogen.   16 Zie, in mijn handpalmen heb ik je gegrift,– jouw muren heb ik voortdurend vóór mij.   16. Vois, je t'ai gravée sur les paumes de mes mains, tes remparts sont devant moi sans cesse.  

King James Bible . [16] Behold, I have graven thee upon the palms of my hands; thy walls are continually before me.
Luther-Bibel . 16 Siehe, in die Hände habe ich dich gezeichnet; deine Mauern sind immerdar vor mir.

Tekstuitleg van Js 49,16 .

1. hen / hinneh (zie) . Taalgebruik in Tenach : hen / hinneh (zie) . Taalgebruik in Jesaja : hen / hinneh (zie) . Getalwaarde : he = 5 , nun = 14 of 50 ; totaal : 19 OF 55 (5 X 11) . Structuur : 5 - 5 . Gr. idou (zie) . Taalgebruik in het N.T. : idou (zie) . Taalgebruik in LXX : idou (zie) . idou (zie) in de LXX (1145) , in het N.T. (200) .
- hen (zie) . Tenach (106) . Js (25) : (1) Js 23,13 . (2) Js 32,1 . (3) Js 33,7 . (4) Js 40,15 . (5) Js 41,11 . (6) Js 41,24 . (7) Js 41,29 . (8) Js 42,1 . (9) Js 44,11 . (10) Js 49,16 . (11) Js 49,21 . (12) Js 50,1 . (13) Js 50,2 . (14) Js 50,9 . (15) Js 50,11 . (16) Js 54,15 . (17) Js 54,16 . (18) Js 55,4 . (19) Js 55,5 . (20) Js 56,3 . (21) Js 58,3 . (22) Js 58,4 . (23) Js 59,1 . (24) Js 64,4 . (25) Js 64,8 .
- hinneh (zie) . Tenach (495) . Js (45) . Js 1-39 (23) . Js 40-66 (22) : (1) Js 40,9 . (2) Js 40,10 . (3) Js 41,15 . (4) Js 41,22 . (5) Js 41,27 . (6) Js 42,9 . (7) Js 47,14 . (8) Js 48,7 . (9) Js 48,10 . (10) Js 49,12 . (11) Js 49,22 . (12) Js 51,19 . (13) Js 51,22 . (14) Js 52,13 . (15) Js 54,11 . (16) Js 57,3 . (17) Js 60,2 . (18) Js 62,11 . (19) Js 65,6 . (20) Js 65,13 . (21) Js 65,14 . (22) Js 66,15 .
- hinënî (zie ik) . Tenach (177) . Js (14) : (1) Js 6,8 . (2) Js 13,17 . (3) Js 28,16 . (4) Js 29,14 . (5) Js 37,7 . (6) Js 38,5 . (7) Js 38,8 . (8) Js 43,19 . (9) Js 52,6 . (10) Js 58,9 . (11) Js 65,1 . (12) Js 65,17 . (13) Js 65,18 . (14) Js 66,12 .

Js 49,17 - Js 49,17 . Vertroosting van Sion - bijbelverwijzingen -- Js 49,14-26 -- Js 49,14 - Js 49,15 - Js 49,16 - Js 49,17 - Js 49,18 - Js 49,19 - Js 49,20 - Js 49,21 - Js 49,22 - Js 49,23 - Js 49,24 - Js 49,25 - Js 49,26 -- Js (Jesaja) -- bijbeloverzicht
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
17kai tachu oikodomèthèsè uf' ôn kathèrethès kai oi erèmôsantes se ek sou exeleusontai  17 venerunt structores tui destruentes te et dissipantes a te exibunt     17 Uw zonen zullen zich haasten; maar uw verstoorders en uw verwoesters zullen van u uitgaan.   [17] Degenen die u weer opbouwen komen toegesneld, degenen die u eens verwoestten en vernielden gaan van u weg.   [17] Je kinderen haasten zich terug naar huis, de vijand die je verwoestte en vernielde, trekt weg.   17 Toesnellen zullen wie je opbouwen,– die je ruïneren, in puin wilden leggen, zullen uit jou wegtrekken.   17. Tes bâtisseurs se hâtent, ceux qui te détruisent et te ravagent vont s'en aller.  

King James Bible . [17] Thy children shall make haste; thy destroyers and they that made thee waste shall go forth of thee.
Luther-Bibel . 17 Deine Erbauer eilen herbei, aber die dich zerbrochen und zerstört haben, werden sich davonmachen.

Tekstuitleg van Js 49,17 .

Js 49,18 - Js 49,18 . Vertroosting van Sion - bijbelverwijzingen -- Js 49,14-26 -- Js 49,14 - Js 49,15 - Js 49,16 - Js 49,17 - Js 49,18 - Js 49,19 - Js 49,20 - Js 49,21 - Js 49,22 - Js 49,23 - Js 49,24 - Js 49,25 - Js 49,26 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
18aron kuklô tous ofthalmous sou kai ide pantas idou sunèchthèsan kai èlthosan pros se zô egô legei kurios oti pantas autous endusè kai perithèsè autous ôs kosmon numfès  18 leva in circuitu oculos tuos et vide omnes isti congregati sunt venerunt tibi vivo ego dicit Dominus quia omnibus his velut ornamento vestieris et circumdabis tibi eos quasi sponsa    18 Hef uw ogen op rondom, en zie, alle deze vergaderen zich, zij komen tot u; Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de HEERE, zekerlijk, gij zult u met alle dezen als met een sieraad bekleden, en gij zult ze u aanbinden, gelijk een bruid.   [18] Sla uw ogen op en kijk in het rond: allen verzamelen zich en komen naar u toe; zowaar Ik leef – godsspraak van de heer – als een sieraad zult u ze allemaal dragen, u omgordt zich ermee als een bruid.   [18] Open je ogen, kijk om je heen: ze stromen in drommen naar je toe. Zo waar ik leef – spreekt de HEER –, je zult je met hen tooien, hen dragen zoals een bruid haar sieraden.   18 ¶ Hef rondom je ogen op en zie: zij allen samengestroomd, naar jou toe gekomen!– zowaar ik leef, is de tijding van de ENE, ja, met die allen als sieraad zul je je kleden, je hen omknopen als een bruidskleed.   18. Lève les yeux aux alentours et regarde : tous sont rassemblés, ils viennent à toi. Par ma vie, oracle de Yahvé, ils sont tous comme une parure dont tu te couvriras, comme fait une fiancée, tu te les attacheras.  

King James Bible . [18] Lift up thine eyes round about, and behold: all these gather themselves together, and come to thee. As I live, saith the LORD, thou shalt surely clothe thee with them all, as with an ornament, and bind them on thee, as a bride doeth.
Luther-Bibel . 18 Hebe deine Augen auf und sieh umher: Diese alle sind versammelt und kommen zu dir. So wahr ich lebe, spricht der HERR: Du sollst mit diesen allen wie mit einem Schmuck angetan werden und wirst sie als Gürtel um dich legen, wie eine Braut es tut.

Tekstuitleg van Js 49,18 .

12. JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Taalgebruik in Jesaja : JHWH . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26 . Structuur : 1 - 5 - 6 - 5 . Tenach (5193) . Js (366) . Js 49 (12) : (1) Js 49,1 . (2) Js 49,4 . (3) Js 49,5 . (4) Js 49,7 . (5) Js 49,8 . (6) Js 49,13 . (7) Js 49,14 . (8) Js 49,18 . (9) Js 49,22 . (10) Js 49,23 . (11) Js 49,25 . (12) Js 49,26 .

Js 49,19 - Js 49,19 . Vertroosting van Sion - bijbelverwijzingen -- Js 49,14-26 -- Js 49,14 - Js 49,15 - Js 49,16 - Js 49,17 - Js 49,18 - Js 49,19 - Js 49,20 - Js 49,21 - Js 49,22 - Js 49,23 - Js 49,24 - Js 49,25 - Js 49,26 -- Js (Jesaja) -- bijbeloverzicht
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
19oti ta erèma sou kai ta dieftharmena kai ta peptôkota nun stenochôrèsei apo tôn katoikountôn kai makrunthèsontai apo sou oi katapinontes se  19 quia deserta tua et solitudines tuae et terra ruinae tuae nunc angusta erunt prae habitatoribus et longe f ugabuntur qui absorbebant te    19 Want in uw woeste en uw eenzame plaatsen, en uw verstoord land, gewisselijk, nu zult gij benauwd worden van inwoners; en die u verslonden, zullen zich verre van u maken.   [19] Want uw puinhopen, verlaten oorden en verwoest land, bieden niet genoeg ruimte aan uw bewoners, en die u verslonden verwijderen zich.   [19] Je puinhopen, je verwoeste en vernielde land – weldra zal het te klein zijn voor al je bewoners, en je aartsvijand zal in de verte verdwijnen.   19 Want je puinhopen, je woestenijen, je geruïneerde land,– ja nú wordt het te nauw om er te zitten, die je wilden verslinden zullen ver weg zijn.   19. Car tes ruines, tes décombres, ton pays désolé sont désormais trop étroits pour tes habitants, et ceux qui te dévoraient s'éloigneront.  

King James Bible . [19] For thy waste and thy desolate places, and the land of thy destruction, shall even now be too narrow by reason of the inhabitants, and they that swallowed thee up shall be far away.
Luther-Bibel . 19 Denn dein wüstes, zerstörtes und verheertes Land wird dir alsdann zu eng werden, um darin zu wohnen, und deine Verderber werden vor dir weichen,

Tekstuitleg van Js 49,19 .

Js 49,20 - Js 49,20 . Vertroosting van Sion - bijbelverwijzingen -- Js 49,14-26 -- Js 49,14 - Js 49,15 - Js 49,16 - Js 49,17 - Js 49,18 - Js 49,19 - Js 49,20 - Js 49,21 - Js 49,22 - Js 49,23 - Js 49,24 - Js 49,25 - Js 49,26 -- Js (Jesaja) -- bijbeloverzicht
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
20erousin gar eis ta ôta sou oi uioi sou ous apolôlekas stenos moi o topos poièson moi topon ina katoikèsô  20 adhuc dicent in auribus tuis filii sterilitatis tuae angustus mihi est locus fac spatium mihi ut habitem     20 Nog zullen de kinderen, waarvan gij beroofd waart, zeggen voor uw oren: De plaats is mij te nauw, wijk van mij, dat ik wonen moge.   [20] En de zonen van uw kinderloze jaren zeggen het in uw oren: ‘Deze plaats is niet ruim genoeg voor mij, schik eens wat in, dan kan ik ook wonen.’   [20] Je dacht dat je je kinderen verloren had, maar eens zul je hen horen zeggen: ‘Het is ons hier te benauwd. Geef ons meer ruimte om te wonen.’   20 Nogmaals zullen in je oren zeggen de zonen–en–dochters van je kinderloosheid: te nauw is deze plaats voor mij, schuif iets opzij, dan kan ik ook zitten!   20. Ils diront de nouveau à tes oreilles, les fils dont tu étais privée : « L'endroit est trop étroit pour moi, fais-moi une place pour que je m'installe. »  

King James Bible . [20] The children which thou shalt have, after thou hast lost the other, shall say again in thine ears, The place is too strait for me: give place to me that I may dwell.
Luther-Bibel . 20 sodass deine Söhne, du Kinderlose, noch sagen werden vor deinen Ohren: Der Raum ist mir zu eng; mach mir Platz, dass ich wohnen kann.

Tekstuitleg van Js 49,20 .

7. lî (voor mij) , prefix voorzetsel lë + suffix pers. voornaamw. 1ste pers. enk. . Taalgebruik in Tenach : lî (voor mij) . Taalgebruik in Jesaja : lî (voor mij) . Tenach (681) . Pentateuch (157) . Js (37) . Js 49 (4) : (1) Js 49,3 . (2) Js 49,6 . (3) Js 49,20 . (4) Js 49,21 .

Js 49,21 - Js 49,21 . Vertroosting van Sion - bijbelverwijzingen -- Js 49,14-26 -- Js 49,14 - Js 49,15 - Js 49,16 - Js 49,17 - Js 49,18 - Js 49,19 - Js 49,20 - Js 49,21 - Js 49,22 - Js 49,23 - Js 49,24 - Js 49,25 - Js 49,26 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
21kai ereis en tè kardia sou tis egennèsen moi toutous egô de ateknos kai chèra toutous de tis exethrepsen moi egô de kateleifthèn monè outoi de moi pou èsan  21 et dices in corde tuo quis genuit mihi istos ego sterilis et non pariens transmigrata et captiva et istos quis enutrivit ego destituta et sola et isti ubi hic erant   21 En gij zult zeggen in uw hart: Wie heeft mij dezen gegenereerd, aangezien ik van kinderen beroofd en eenzaam was? Ik was in de gevangenis gegaan, en weggeweken; wie heeft mij dan dezen opgevoed? Ziet, ik was alleen overgelaten, waar waren dezen?  [21] En u zegt bij uzelf: ‘Wie heeft mij deze kinderen geschonken? Ik was toch kinderloos en onvruchtbaar, verbannen en verstoten: wie heeft die dan grootgebracht? Zie, ik was alleen achtergelaten, waar waren zij toen?’   [21] Je zegt bij jezelf: Wie zou mij die kinderen schenken? Ik heb toch geen kinderen? Ik ben onvruchtbaar, verbannen en verstoten. En wie zou hen grootbrengen? Ik ben alleen over – waar komen zij dan vandaan?   21 En zeggen zul jij in je hart: wie heeft mij die allemaal gebaard?, ík was kinderloos en onvruchtbaar,– een verbannen en verstoten vrouw, wie heeft die allemaal grootgebracht?– zie, ik was alléén overgebleven, waar komen zij dan vandaan? •   21. Et tu diras dans ton cœur : « Qui m'a enfanté ceux-ci ? J'étais privée d'enfants et stérile, exilée et rejetée, et ceux-ci, qui les a élevés ? Pendant que moi j'étais laissée seule, ceux-ci, où étaient-ils ? »  

King James Bible . [21] Then shalt thou say in thine heart, Who hath begotten me these, seeing I have lost my children, and am desolate, a captive, and removing to and fro? and who hath brought up these? Behold, I was left alone; these, where had they been?
Luther-Bibel . 21 Du aber wirst sagen in deinem Herzen: Wer hat mir diese geboren? Ich war unfruchtbar, einsam, vertrieben und verstoßen. Wer hat mir diese aufgezogen? Siehe, ich war allein gelassen – wo waren denn diese?

Tekstuitleg van Js 49,21 .

5. lî (voor mij) , prefix voorzetsel lë + suffix pers. voornaamw. 1ste pers. enk. . Taalgebruik in Tenach : lî (voor mij) . Taalgebruik in Jesaja : lî (voor mij) . Tenach (681) . Pentateuch (157) . Js (37) . Js 49 (4) : (1) Js 49,3 . (2) Js 49,6 . (3) Js 49,20 . (4) Js 49,21 .

16. hen / hinneh (zie) . Taalgebruik in Tenach : hen / hinneh (zie) . Taalgebruik in Jesaja : hen / hinneh (zie) . Getalwaarde : he = 5 , nun = 14 of 50 ; totaal : 19 OF 55 (5 X 11) . Structuur : 5 - 5 . Gr. idou (zie) . Taalgebruik in het N.T. : idou (zie) . Taalgebruik in LXX : idou (zie) . idou (zie) in de LXX (1145) , in het N.T. (200) .
- hen (zie) . Tenach (106) . Js (25) : (1) Js 23,13 . (2) Js 32,1 . (3) Js 33,7 . (4) Js 40,15 . (5) Js 41,11 . (6) Js 41,24 . (7) Js 41,29 . (8) Js 42,1 . (9) Js 44,11 . (10) Js 49,16 . (11) Js 49,21 . (12) Js 50,1 . (13) Js 50,2 . (14) Js 50,9 . (15) Js 50,11 . (16) Js 54,15 . (17) Js 54,16 . (18) Js 55,4 . (19) Js 55,5 . (20) Js 56,3 . (21) Js 58,3 . (22) Js 58,4 . (23) Js 59,1 . (24) Js 64,4 . (25) Js 64,8 .
- hinneh (zie) . Tenach (495) . Js (45) . Js 1-39 (23) . Js 40-66 (22) : (1) Js 40,9 . (2) Js 40,10 . (3) Js 41,15 . (4) Js 41,22 . (5) Js 41,27 . (6) Js 42,9 . (7) Js 47,14 . (8) Js 48,7 . (9) Js 48,10 . (10) Js 49,12 . (11) Js 49,22 . (12) Js 51,19 . (13) Js 51,22 . (14) Js 52,13 . (15) Js 54,11 . (16) Js 57,3 . (17) Js 60,2 . (18) Js 62,11 . (19) Js 65,6 . (20) Js 65,13 . (21) Js 65,14 . (22) Js 66,15 .
- hinënî (zie ik) . Tenach (177) . Js (14) : (1) Js 6,8 . (2) Js 13,17 . (3) Js 28,16 . (4) Js 29,14 . (5) Js 37,7 . (6) Js 38,5 . (7) Js 38,8 . (8) Js 43,19 . (9) Js 52,6 . (10) Js 58,9 . (11) Js 65,1 . (12) Js 65,17 . (13) Js 65,18 . (14) Js 66,12 .

Js 49,22 - Js 49,22 . Vertroosting van Sion - bijbelverwijzingen -- Js 49,14-26 -- Js 49,14 - Js 49,15 - Js 49,16 - Js 49,17 - Js 49,18 - Js 49,19 - Js 49,20 - Js 49,21 - Js 49,22 - Js 49,23 - Js 49,24 - Js 49,25 - Js 49,26 -- Js (Jesaja) -- bijbeloverzicht
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
22outôs legei kurios idou airô eis ta ethnè tèn cheira mou kai eis tas nèsous arô sussèmon mou kai axousin tous uious sou en kolpô tas de thugateras sou ep' ômôn arousin 22 haec dicit Dominus Deus ecce levo ad gentes manum meam et ad populos exaltabo signum meum et adferent filios tuos in ulnis et filias tuas super umeros portabunt   22 Alzo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik zal Mijn hand opheffen tot de heidenen, en tot de volken zal Ik Mijn banier opsteken; dan zullen zij uw zonen in de armen brengen, en uw dochters zullen op den schouder gedragen worden.   [22] Zo spreekt de Heer god: ‘Zie, Ik hef mijn hand op naar de volken, en steek voor de naties mijn vaandel omhoog; zij zullen uw zonen op hun armen naar u toe brengen, en uw dochters worden op hun schouders gedragen.   [22] Maar dit zegt God, de HEER: Ik zal mijn hand opheffen naar vreemde volken, ik steek mijn vaandel voor hen op. Ze nemen je zonen op hun arm en dragen je dochters op hun schouders.   22 Zo heeft gezegd mijn Heer, de ENE: zie, ik hef mijn hand op naar de volkeren, naar de gemeenschappen steek ik mijn banier omhoog; en komen zullen ze met je zonen in hun boezem en je dochters dragen ze op hun schouder.   22. Ainsi parle le Seigneur Yahvé : Voici que je lève la main vers les nations, que je dresse un signal pour les peuples : ils t'amèneront tes fils dans leurs bras, et tes filles seront portées sur l'épaule.  

King James Bible . [22] Thus saith the Lord GOD, Behold, I will lift up mine hand to the Gentiles, and set up my standard to the people: and they shall bring thy sons in their arms, and thy daughters shall be carried upon their shoulders.
Luther-Bibel . 22 So spricht Gott der HERR: Siehe, ich will meine Hand zu den Heiden hin erheben und für die Völker mein Banner aufrichten. Dann werden sie deine Söhne in den Armen herbringen und deine Töchter auf der Schulter hertragen.

Tekstuitleg van Js 49,22 .

1. koh (zo) . Taalgebruik in Tenach : koh (zo) . Taalgebruik in Jesaja : koh (zo) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , he = 5 ; totaal : 16 (2² X 2²) OF 25 (5²) . Structuur : 2 - 5 . Gr. houtôs (zo) . Taalgebruik in de LXX : houtos (zo) . Taalgebruik in het N.T. : houtos (zo) . Lat. sic . Ned. zo . D. so . E. thus . Fr. ainsi < ains - si . ains (ante) -> antius sic .Tenach (531) . Js (51) . Js 1-39 (24) . Js 40-66 (27) . Js 49 (4) : (1) Js 49,7 . (2) Js 49,8 . (3) Js 49,22 . (4) Js 49,25 .

2. ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenach : ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Jesaja : ´âmar (zeggen) . Getalwaarde van ´âmar (zeggen) : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Gr. legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in N.T. : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les . Lat. legere . Fr. leçon . E. to say . Fr. dire . D. sprechen (spreken) . Tenach (790) . Js (81) . Js 49 (5) : (1) Js 49,5 . (2) Js 49,7 . (3) Js 49,8 . (4) Js 49,22 . (5 ) Js 49,25 .

2. - 3. ´âmar ´ädonâj (mijn heer zegt) . Tenach (140) . Pentateuch (83) . Js (9) : (1) Js 10,24 . (2) Js 21,16 . (3) Js 22,14 . (4) . Js 22,15 . (5) Js 28,16 . (6) Js 30,15 . (7) Js 49,22 . (8) Js 52,4 . (9) Js 65,13 .

4. JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Taalgebruik in Jesaja : JHWH . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26 . Structuur : 1 - 5 - 6 - 5 . Tenach (5193) . Js (366) . Js 49 (12) : (1) Js 49,1 . (2) Js 49,4 . (3) Js 49,5 . (4) Js 49,7 . (5) Js 49,8 . (6) Js 49,13 . (7) Js 49,14 . (8) Js 49,18 . (9) Js 49,22 . (10) Js 49,23 . (11) Js 49,25 . (12) Js 49,26 .

5. hen / hinneh (zie) . Taalgebruik in Tenach : hen / hinneh (zie) . Taalgebruik in Jesaja : hen / hinneh (zie) . Getalwaarde : he = 5 , nun = 14 of 50 ; totaal : 19 OF 55 (5 X 11) . Structuur : 5 - 5 . Gr. idou (zie) . Taalgebruik in het N.T. : idou (zie) . Taalgebruik in LXX : idou (zie) . idou (zie) in de LXX (1145) , in het N.T. (200) .
- hen (zie) . Tenach (106) . Js (25) : (1) Js 23,13 . (2) Js 32,1 . (3) Js 33,7 . (4) Js 40,15 . (5) Js 41,11 . (6) Js 41,24 . (7) Js 41,29 . (8) Js 42,1 . (9) Js 44,11 . (10) Js 49,16 . (11) Js 49,21 . (12) Js 50,1 . (13) Js 50,2 . (14) Js 50,9 . (15) Js 50,11 . (16) Js 54,15 . (17) Js 54,16 . (18) Js 55,4 . (19) Js 55,5 . (20) Js 56,3 . (21) Js 58,3 . (22) Js 58,4 . (23) Js 59,1 . (24) Js 64,4 . (25) Js 64,8 .
- hinneh (zie) . Tenach (495) . Js (45) . Js 1-39 (23) . Js 40-66 (22) : (1) Js 40,9 . (2) Js 40,10 . (3) Js 41,15 . (4) Js 41,22 . (5) Js 41,27 . (6) Js 42,9 . (7) Js 47,14 . (8) Js 48,7 . (9) Js 48,10 . (10) Js 49,12 . (11) Js 49,22 . (12) Js 51,19 . (13) Js 51,22 . (14) Js 52,13 . (15) Js 54,11 . (16) Js 57,3 . (17) Js 60,2 . (18) Js 62,11 . (19) Js 65,6 . (20) Js 65,13 . (21) Js 65,14 . (22) Js 66,15 .
- hinënî (zie ik) . Tenach (177) . Js (14) : (1) Js 6,8 . (2) Js 13,17 . (3) Js 28,16 . (4) Js 29,14 . (5) Js 37,7 . (6) Js 38,5 . (7) Js 38,8 . (8) Js 43,19 . (9) Js 52,6 . (10) Js 58,9 . (11) Js 65,1 . (12) Js 65,17 . (13) Js 65,18 . (14) Js 66,12 .

8. mann. mv. gojim (volken) van het zelfst. naamw. gôj (volk) . Taalgebruik in Tenach : gôj (volk) . Taalgebruik in Jesaja : gôj (volk) . Gr. ethnos (volk) . Getalwaarde : gimel = 3 , waw = 6 , jod = 10 ; totaal : 19 . Structuur : 3 - 6 - 1 . Taalgebruik in de Septuaginta. : ethnos (volk) . Taalgebruik in het N.T. : ethnos (volk) . Lat. populus . Fr. peuple . E. people . Ned. volk . D. Volk . Tenach (133) . Js (29) . Js 40-66 (16) : (1) Js 40,15 . (2) Js 41,2 . (3) Js 42,6 . (4) Js 45,1. (5) Js 49,6 . (6) Js 49,22 . (7) Js 52,15 . (8) Js 54,3 . (9) Js 60,3 . (10) Js 60,5 . (11) Js 60,11 . (12) Js 60,16 . (13) Js 61,6 . (14) Js 62,2 . (15) Js 64,1 . (16) Js 66,12 .
- haggôjim (de volken) < bepaald lidwoord ha + gôjim . Tenach 174) . Js (18) . Js 40-66 (8) : (1) Js 40,17 . (2) Js 43,9 . (3) Js 45,20 . (4) Js 52,10 . (5) Js 61,11 . (6) Js 66,18 . (7) Js 66,19 . (8) Js 66,20 .
- baggôjim (onder de volken) . Tenach (74) . Js (2) : (1) Js 61,9 . (2) Js 66,19 .
- lëgôjim / laggôjim (voor de volken) . Tenach (16) . Js (3) : (1) Js 5,26 . (2) Js 11,12 . (3) Js 42,1 .

11. mann. mv. `ammîm (volkeren) van het zelfst. naamw. `am (volk) OF `im (met) . Taalgebruik in Tenach : `am (volk) . Taalgebruik in Jesaja : `am (volk) . Gr. laos (volk) . Taalgebruik in de Septuaginta : laos (volk) . Taalgebruik in het N.T. : laos (volk) . Lat. populus . Fr. peuple . E. people . Ned. volk . Een vorm van laos (volk) in de LXX (2064) , in het N.T. (141) . Tenach (78) . Js (15) : (1) Js 2,3 . (2) Js 3,13 . (3) Js 8,9 . (4) Js 10,13 . (5) Js 11,10 . (6) Js 14,2 . (7) Js 14,6 . (8) Js 17,12 . (9) Js 30,28 . (10) Js 33,3 . (11) Js 33,12 . (12) Js 49,22 . (13) Js 51,4 . (14) Js 51,5 . (15) Js 63,6 .

Js 49,23 - Js 49,23 . Vertroosting van Sion - bijbelverwijzingen -- Js 49,14-26 -- Js 49,14 - Js 49,15 - Js 49,16 - Js 49,17 - Js 49,18 - Js 49,19 - Js 49,20 - Js 49,21 - Js 49,22 - Js 49,23 - Js 49,24 - Js 49,25 - Js 49,26 -- Js (Jesaja) -- bijbeloverzicht
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
23kai esontai basileis tithènoi sou ai de archousai trofoi sou epi prosôpon tès gès proskunèsousin soi kai ton choun tôn podôn sou leixousin kai gnôsè oti egô kurios kai ouk aischunthèsè  23 et erunt reges nutricii tui et reginae nutrices tuae vultu in terra dimisso adorabunt te et pulverem pedum tuorum lingent et scies quia ego Dominus super quo non confundentur qui expectant eum    23 En koningen zullen uw voedsterheren zijn, hun vorstinnen uw zoogvrouwen; zij zullen zich voor u buigen met het aangezicht ter aarde, en zij zullen het stof uwer voeten lekken; en gij zult weten, dat Ik de HEERE ben, dat zij niet beschaamd zullen worden die Mij verwachten.   [23] Koningen zullen uw opvoeders zijn, en hun vorstinnen uw voedsters. Zij zullen voor u op hun gezicht vallen, en het stof van uw voeten likken. Dan zult u erkennen dat Ik de heer ben, dat zij die op Mij hopen, niet worden teleurgesteld.  [23] Koningen zullen je verzorgen, vorstinnen zullen je zogen. Ze zullen voor je knielen, zich diep vooroverbuigen, en het stof van je voeten likken. Dan zul je erkennen dat ik de HEER ben, die niet beschaamt wie op hem hopen. [  23 Wezen zullen koningen je oppassers en hun vorstinnen je voedsters; met hun neuzen ter aarde werpen zij zich voor je neer, het stof aan je voeten likken ze op; weten zul je dat ik de ENE ben, die niet beschaamd maakt wie hopen op hem! ••  23. Des rois seront tes pères adoptifs, et leurs princesses, tes nourrices. Face contre terre, ils se prosterneront devant toi, ils lècheront la poussière de tes pieds. Et tu sauras que je suis Yahvé, ceux qui espèrent en moi ne seront pas déçus.  

King James Bible . [23] And kings shall be thy nursing fathers, and their queens thy nursing mothers: they shall bow down to thee with their face toward the earth, and lick up the dust of thy feet; and thou shalt know that I am the LORD: for they shall not be ashamed that wait for me.
Luther-Bibel . 23 Und Könige sollen deine Pfleger und ihre Fürstinnen deine Ammen sein. Sie werden vor dir niederfallen zur Erde aufs Angesicht und deiner Füße Staub lecken. Da wirst du erfahren, dass ich der HERR bin, an dem nicht zuschanden werden, die auf mich harren.

Tekstuitleg van Js 49,23 .

7. ´èrèts (land, aarde) . Taalgebruik in Tenach : ´èrètz (land) . Taalgebruik in Jesaja : ´èrètz (land) . Getalwaarde : aleph = 1 , resj = 20 of 300 , tsade = 18 of 90 ; totaal : 39 (3 X 13 of 26 + 13) of 391 (17 X 23) . Structuur : 1 - 3 - 9 . Gr. gè (aarde, land) . Taalgebruik in de Septuaginta : gè (aarde) . Taalgebruik in het N.T. : gè (aarde) . Lat. terra . Fr. terre . Ned. aarde . E. earth . D. Welt . Een vorm van gè (aarde, land) in de LXX (3154) , in het N.T. (248) . Tenach (453) . Js (45) . Js 49 (3) : (1) Js 49,8 . (2) Js 49,13 . (3) Js 49,23 .
- hâ´ârèts (het land) < bepaald lidw. ha + zelfst. naamw . Tenach (851) . Pentateuch (316) . Js (58) . Js 49 (1) Js 49,6 .
- me´èrèts (uit het land) < min + ´èrèts (land, aarde) . Tenach (157) . Pentateuch (56) . Js (11) : (1) Js 11,16 . (2) Js 13,5 . (3) Js 21,1 . (4) Js 23,1 . (5) Js 29,4 . (6) Js 39,3 . (7) Js 46,11 . (8) Js 49,12 . (9) Js 53,2 . (10) Js 53,8 . (11) Js 55,9 .

16. JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Taalgebruik in Jesaja : JHWH . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26 . Structuur : 1 - 5 - 6 - 5 . Tenach (5193) . Js (366) . Js 49 (12) : (1) Js 49,1 . (2) Js 49,4 . (3) Js 49,5 . (4) Js 49,7 . (5) Js 49,8 . (6) Js 49,13 . (7) Js 49,14 . (8) Js 49,18 . (9) Js 49,22 . (10) Js 49,23 . (11) Js 49,25 . (12) Js 49,26 .

Js 49,24 - Js 49,24 . Vertroosting van Sion - bijbelverwijzingen -- Js 49,14-26 -- Js 49,14 - Js 49,15 - Js 49,16 - Js 49,17 - Js 49,18 - Js 49,19 - Js 49,20 - Js 49,21 - Js 49,22 - Js 49,23 - Js 49,24 - Js 49,25 - Js 49,26 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
24mè lèmpsetai tis para gigantos skula kai ean aichmalôteusè tis adikôs sôthèsetai  24 numquid tolletur a forte praeda aut quod captum fuerit a robusto salvum esse poterit     24 Zou ook een machtige de vangst ontnomen worden, of zouden de gevangenen eens rechtvaardigen ontkomen?   [24] Ontneemt iemand de sterke* zijn buit? Zal de gevangene van een tiran* kunnen ontsnappen?’   24] ‘Alsof een strijder zich zijn buit laat afnemen! Kunnen gevangenen soms ontkomen aan een tiran?’*   24 ¶ Wordt aan een sterke ontnomen wat hij nam,– of zal de gekerkerde van een tiran ontsnappen?   24. Au guerrier arrache-t-on sa prise ? Le prisonnier d'un tyran sera-t-il libéré ?  

King James Bible . [24] Shall the prey be taken from the mighty, or the lawful captive delivered?
Luther-Bibel . 24 Kann man auch einem Starken den Raub wegnehmen? Oder kann man einem Gewaltigen seine Gefangenen entreißen?

Tekstuitleg van Js 49,24 .

Js 49,25 - Js 49,25 . Vertroosting van Sion - bijbelverwijzingen -- Js 49,14-26 -- Js 49,14 - Js 49,15 - Js 49,16 - Js 49,17 - Js 49,18 - Js 49,19 - Js 49,20 - Js 49,21 - Js 49,22 - Js 49,23 - Js 49,24 - Js 49,25 - Js 49,26 -- Js (Jesaja) -- bijbeloverzicht
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
25outôs legei kurios ean tis aichmalôteusè giganta lèmpsetai skula lambanôn de para ischuontos sôthèsetai egô de tèn krisin sou krinô kai egô tous uious sou rusomai 25 quia haec dicit Dominus equidem et captivitas a forte tolletur et quod ablatum fuerit a robusto salvabitur eos vero qui iudicaverunt te ego iudicabo et filios tuos ego salvabo    25 Doch alzo zegt de HEERE: Ja, de gevangenen des machtigen zullen hem ontnomen worden, en de vangst des tirans zal ontkomen; want met uw twisters zal Ik twisten, en uw kinderen zal Ik verlossen.   [25] Toch spreekt de heer: ‘Zelfs de sterke zal zijn krijgsgevangene ontnomen worden, en de gevangene van een tiran zal ontsnappen; uw proces zal Ik voeren, zelf zal Ik uw zonen redden.   [25] Toch zegt de HEER: Gevangenen worden de strijder ontnomen, de tiran zal zijn buit verliezen. Wie een geding voert tegen jou zal ik in een geding bestrijden, en ikzelf zal je kinderen redden.   25 Maar zó heeft gezegd de ENE: toch wordt een gekerkerde een sterke ontnomen, wie is meegenomen door een tiran zal ontsnappen!– wie jou bestrijden bestrijd ík en jouw zonen–en–dochters zal ik bevrijden!   25. Mais ainsi parle Yahvé : Eh bien, le prisonnier du guerrier lui sera arraché, et la prise du tyran sera libérée. Je vais moi-même chercher querelle à qui te cherche querelle, tes enfants, c'est moi qui les sauverai.  

King James Bible . [25] But thus saith the LORD, Even the captives of the mighty shall be taken away, and the prey of the terrible shall be delivered: for I will contend with him that contendeth with thee, and I will save thy children.
Luther-Bibel . 25 So aber spricht der HERR: Nun sollen die Gefangenen dem Starken weggenommen werden, und der Raub soll dem Gewaltigen entrissen werden. Ich selbst will deinen Gegnern entgegentreten und deinen Söhnen helfen.

Tekstuitleg van Js 49,25 .

1. koh (zo) . Taalgebruik in Tenach : koh (zo) . Taalgebruik in Jesaja : koh (zo) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , he = 5 ; totaal : 16 (2² X 2²) OF 25 (5²) . Structuur : 2 - 5 . Gr. houtôs (zo) . Taalgebruik in de LXX : houtos (zo) . Taalgebruik in het N.T. : houtos (zo) . Lat. sic . Ned. zo . D. so . E. thus . Fr. ainsi < ains - si . ains (ante) -> antius sic .Tenach (531) . Js (51) . Js 1-39 (24) . Js 40-66 (27) . Js 49 (4) : (1) Js 49,7 . (2) Js 49,8 . (3) Js 49,22 . (4) Js 49,25 .

2. ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Tenach : ´âmar (zeggen) . Taalgebruik in Jesaja : ´âmar (zeggen) . Getalwaarde van ´âmar (zeggen) : aleph = 1 , mem = 13 of 40 , resj = 20 of 200 ; totaal : 34 (2 X 17) of 241 (priemgetal) . Gr. legô (zeggen) . Taalgebruik in de Septuaginta. : legô (zeggen) . Taalgebruik in N.T. : legô (zeggen) . legô komt van de wortel leg- : lezen / lec-tuur ; les . Lat. legere . Fr. leçon . E. to say . Fr. dire . D. sprechen (spreken) . Tenach (790) . Js (81) . Js 49 (5) : (1) Js 49,5 . (2) Js 49,7 . (3) Js 49,8 . (4) Js 49,22 . (5 ) Js 49,25 .

4. JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Taalgebruik in Jesaja : JHWH . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26 . Structuur : 1 - 5 - 6 - 5 . Tenach (5193) . Js (366) . Js 49 (12) : (1) Js 49,1 . (2) Js 49,4 . (3) Js 49,5 . (4) Js 49,7 . (5) Js 49,8 . (6) Js 49,13 . (7) Js 49,14 . (8) Js 49,18 . (9) Js 49,22 . (10) Js 49,23 . (11) Js 49,25 . (12) Js 49,26 .

Js 49,26 - Js 49,26 . Vertroosting van Sion - bijbelverwijzingen -- Js 49,14-26 -- Js 49,14 - Js 49,15 - Js 49,16 - Js 49,17 - Js 49,18 - Js 49,19 - Js 49,20 - Js 49,21 - Js 49,22 - Js 49,23 - Js 49,24 - Js 49,25 - Js 49,26 -- Js (Jesaja) -- bijbeloverzicht 
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
26kai fagontai oi thlipsantes se tas sarkas autôn kai piontai ôs oinon neon to aima autôn kai methusthèsontai kai aisthanthèsetai pasa sarx oti egô kurios o rusamenos se kai antilambanomenos ischuos iakôb   26 et cibabo hostes tuos carnibus suis et quasi musto sanguine suo inebriabuntur et sciet omnis caro quia ego Dominus salvans te et redemptor tuus Fortis Iacob     26 En Ik zal uw verdrukkers spijzen met hun eigen vlees, en van hun eigen bloed zullen zij dronken worden, als van zoeten wijn; en alle vlees zal gewaar worden, dat Ik, de HEERE, uw Heiland ben, en uw Verlosser, de Machtige Jakobs.   [26] Uw* onderdrukkers zullen hun eigen vlees moeten eten, en zich bedrinken met de most van hun eigen bloed; en alle mensen zullen erkennen dat Ik, de heer, uw redder ben, en uw verlosser, de Sterke van Jakob.’   [26] Ik laat je onderdrukkers hun eigen vlees eten, hun eigen bloed is de wijn die hen dronken maakt. Dan zal iedereen erkennen dat ik, de HEER, je redder ben, je beschermer, de Machtige van Jakob.  26 Je verdrukkers zal ik hun eigen vlees doen eten, als was het jonge wijn zullen ze dronken worden van hun eigen bloed; weten zullen ze, álle vlees, dat ik de ENE ben, je bevrijder, je verlosser, de Machtige van Jakob!   26. A tes oppresseurs je ferai manger leur propre chair, comme de vin nouveau ils s'enivreront de leur sang. Et toute chair saura que moi, Yahvé, je suis ton sauveur, que ton rédempteur, c'est le Puissant de Jacob. 

King James Bible .[26] And I will feed them that oppress thee with their own flesh; and they shall be drunken with their own blood, as with sweet wine: and all flesh shall know that I the LORD am thy Saviour and thy Redeemer, the mighty One of Jacob.
Luther-Bibel . 26 Und ich will deine Schinder sättigen mit ihrem eigenen Fleisch, und sie sollen von ihrem eigenen Blut wie von süßem Wein trunken werden. Und alles Fleisch soll erfahren, dass ich, der HERR, dein Heiland bin und dein Erlöser, der Mächtige Jakobs.

Tekstuitleg van Js 49,26 .

14. JHWH . Eigennaam van God . Taalgebruik in Tenach : JHWH . Taalgebruik in Jesaja : JHWH . Getalwaarde : jod = 10 , he = 5 , waw = 6 . Totaal : 10 + 5 + 6 + 5 = 26 . Structuur : 1 - 5 - 6 - 5 . Tenach (5193) . Js (366) . Js 49 (12) : (1) Js 49,1 . (2) Js 49,4 . (3) Js 49,5 . (4) Js 49,7 . (5) Js 49,8 . (6) Js 49,13 . (7) Js 49,14 . (8) Js 49,18 . (9) Js 49,22 . (10) Js 49,23 . (11) Js 49,25 . (12) Js 49,26 .

18. ja`äqobh (Jakob) . Taalgebruik in Tenach : Ja`äqobh (Jakob) . Taalgebruik in Jesaja : Ja`äqobh (Jakob) . Getalwaarde : jod = 10 , ajin = 16 of 70 , qoph = 19 of 100 , beth = 2 ; totaal : 47 of 182 (2 X 7 X 13 of 7 X 26) . Structuur : 1 - 7 - 1 - 2 . Tenach (252) . Js (37) . Js 1-39 (12) : (1) Js 2,3 . (2) Js 2,5 . (3) Js 2,6 . (4) Js 8,17 . (5) Js 10,20 . (6) Js 10,21 . (7) Js 14,1 . (8) Js 17,4 . (9) Js 27,6 . (10) Js 27,9 . (11) Js 29,22 . (12) Js 29,23 . Js 40-66 (25) : (1) Js 40,27 . (2) Js 41,8 . (3) Js 41,14 . (4) Js 41,21 . (5) Js 42,24 . (6) Js 43,1 . (7) Js 43,22 . (8) Js 43,28 . (9) Js 44,1 . (10) Js 44,2 . (11) Js 44,5 . (12) Js 44,21 . (13) Js 44,23 . (14) Js 45,4 . (15) Js 45,19 . (16) Js 46,3 . (17) Js 48,1 . (18) Js 48,12 . (19) Js 48,20 . (20) Js 49,5 . (21) Js 49,6 . (22) Js 49,26 . (23) Js 58,1 . (24) Js 58,14 . (25) Js 60,16 .

17. - 18. ´äbhîr ja`äqobh (de machtige van Jakob) . Tenach (3) : (1) Gn 49,24 . (2) Js 49,26 . (3) Js 60,16 .


Griekse tekst

ΑΚΟΥΣΑΤΕ μου, νῆσοι, καὶ προσέχετε, ἔθνη· διὰ χρόνου πολλοῦ στήσεται, λέγει Κύριος. ἐκ κοιλίας μητρός μου ἐκάλεσε τὸ ὄνομά μου 2 καὶ ἔθηκε τὸ στόμα μου ὡσεὶ μάχαιραν ὀξεῖαν καὶ ὑπὸ τὴν σκέπην τῆς χειρὸς αὐτοῦ ἔκρυψέ με, ἔθηκέ με ὡς βέλος ἐκλεκτὸν καὶ ἐν τῇ φαρέτρᾳ αὐτοῦ ἔκρυψέ με. 3 καὶ εἶπέ μοι· δοῦλός μου εἶ σύ, ᾿Ισραήλ, καὶ ἐν σοὶ δοξασθήσομαι. 4 καὶ ἐγὼ εἶπα· κενῶς ἐκοπίασα, εἰς μάταιον καὶ εἰς οὐδὲν ἔδωκα τὴν ἰσχύν μου· διὰ τοῦτο ἡ κρίσις μου παρὰ Κυρίῳ, καὶ ὁ πόνος μου ἐναντίον τοῦ Θεοῦ μου. 5 καὶ νῦν οὕτως λέγει Κύριος ὁ πλάσας με ἐκ κοιλίας δοῦλον ἑαυτῷ τοῦ συναγαγεῖν τὸν ᾿Ιακὼβ πρὸς αὐτὸν καὶ ᾿Ισραὴλ - συναχθήσομαι καὶ δοξασθήσομαι ἐναντίον Κυρίου, καὶ ὁ Θεός μου ἔσται μοι ἰσχὺς - 6 καὶ εἶπέ μοι· μέγα σοί ἐστι τοῦ κληθῆναί σε παῖδά μου τοῦ στῆσαι τὰς φυλὰς ᾿Ιακὼβ καὶ τὴν διασπορὰν τοῦ ᾿Ισραὴλ ἐπιστρέψαι· ἰδοὺ δέδωκά σε εἰς διαθήκην γένους, εἰς φῶς ἐθνῶν τοῦ εἶναί σε εἰς σωτηρίαν ἕως ἐσχάτου τῆς γῆς. - 7 Οὕτως λέγει Κύριος ὁ ρυσάμενός σε, ὁ Θεὸς ᾿Ισραήλ· ἁγιάσατε τὸν φαυλίζοντα τὴν ψυχὴν αὐτοῦ, τὸν βδελυσσόμενον ὑπὸ τῶν ἐθνῶν τῶν δούλων τῶν ἀρχόντων· βασιλεῖς ὄψονται αὐτὸν καὶ ἀναστήσονται, ἄρχοντες καὶ προσκυνήσουσιν αὐτῷ ἕνεκεν Κυρίου· ὅτι πιστός ἐστιν ὁ ἅγιος ᾿Ισραήλ, καὶ ἐξελεξάμην σε. 8 οὕτως λέγει Κύριος· καιρῷ δεκτῷ ἐπήκουσά σου καὶ ἐν ἡμέρᾳ σωτηρίας ἐβοήθησά σοι καὶ ἔπλασά σε καὶ ἔδωκά σε εἰς διαθήκην ἐθνῶν τοῦ καταστῆσαι τὴν γῆν καὶ κληρονομῆσαι κληρονομίας ἐρήμους, 9 λέγοντα τοῖς ἐν δεσμοῖς· ἐξέλθετε, καὶ τοῖς ἐν τῷ σκότει· ἀνακαλυφθῆναι. ἐν πάσαις ταῖς ὁδοῖς βοσκηθήσονται, καὶ ἐν πάσαις ταῖς τρίβοις ἡ νομὴ αὐτῶν· 10 οὐ πεινάσουσιν οὐδὲ διψήσουσιν, οὐδὲ πατάξει αὐτοὺς καύσων, οὐδὲ ὁ ἥλιος, ἀλλ᾿ ὁ ἐλεῶν αὐτοὺς παρακαλέσει καὶ διὰ πηγῶν ὑδάτων ἄξει αὐτούς· 11 καὶ θήσω πᾶν ὄρος εἰς ὁδὸν καὶ πᾶσαν τρίβον εἰς βόσκημα αὐτοῖς. 12 ἰδοὺ οὗτοι πόρρωθεν ἔρχονται, οὗτοι ἀπὸ βορρᾶ καὶ οὗτοι ἀπὸ θαλάσσης, ἄλλοι δὲ ἐκ γῆς Περσῶν. 13 εὐφραίνεσθαι, οὐρανοί, καὶ ἀγαλλιάσθω, ἡ γῆ, ρηξάτωσαν τὰ ὄρη εὐφροσύνην, ὅτι ἠλέησεν ὁ Θεὸς τὸν λαὸν αὐτοῦ καὶ τοὺς ταπεινοὺς τοῦ λαοῦ αὐτοῦ παρεκάλεσεν. - 14 Εἶπε δὲ Σιών· ἐγκατέλιπέ με Κύριος, καὶ ὁ Κύριος ἐπελάθετό μου. 15 μὴ ἐπιλήσεται γυνὴ τοῦ παιδίου αὐτῆς τοῦ μὴ ἐλεῆσαι τὰ ἔκγονα τῆς κοιλίας αὐτῆς; εἰ δὲ καὶ ταῦτα ἐπιλάθοιτο γυνή, ἀλλ᾿ ἐγὼ οὐκ ἐπιλήσομαί σου, εἶπε Κύριος. 16 ἰδοὺ ἐπὶ τῶν χειρῶν μου ἐζωγράφηκά σου τὰ τείχη, καὶ ἐνώπιόν μου εἶ διαπαντός· 17 καὶ ταχὺ οἰκοδομηθήσῃ ὑφ᾿ ὧν καθῃρέθης, καὶ οἱ ἐρημώσαντές σε ἐξελεύσονται ἐκ σοῦ. 18 ἆρον κύκλῳ τοὺς ὀφθαλμούς σου καὶ ἰδὲ πάντας, ἰδοὺ συνήχθησαν καὶ ἤλθοσαν πρός σε· ζῶ ἐγώ, λέγει Κύριος, ὅτι πάντας αὐτοὺς ὡς κόσμον ἐνδύσῃ καὶ περιθήσῃ αὐτοὺς ὡς κόσμον νύμφης. 19 ὅτι τὰ ἔρημά σου καὶ τὰ διεφθαρμένα καὶ τὰ πεπτωκότα νῦν στενοχωρήσει ἀπὸ τῶν κατοικούντων, καὶ μακρυνθήσονται ἀπὸ σοῦ οἱ καταπίνοντές σε. 20 ἐροῦσι γὰρ εἰς τὰ ὦτά σου οἱ υἱοί σου, οὓς ἀπολώλεκας· στενός μοι ὁ τόπος, ποίησόν μοι τόπον, ἵνα κατοικήσω. 21 καὶ ἐρεῖς ἐν τῇ καρδίᾳ σου· τίς ἐγέννησέ μοι τούτους; ἐγὼ δὲ ἄτεκνος καὶ χήρα, τούτους δὲ τίς ἐξέθρεψέ μοι; ἐγὼ δὲ κατελείφθην μόνη, οὗτοι δέ μοι ποῦ ἦσαν; 22 Οὕτως λέγει Κύριος Κύριος· ἰδοὺ αἴρω εἰς τὰ ἔθνη τὴν χεῖρά μου καὶ εἰς τὰς νήσους ἀρῶ σύσσημόν μου, καὶ ἄξουσι τοὺς υἱούς σου ἐν κόλπῳ, τὰς δὲ θυγατέρας σου ἐπ᾿ ὤμων ἀροῦσι, 23 καὶ ἔσονται βασιλεῖς τιθηνοί σου, αἱ δὲ ἄρχουσαι τροφοί σου· ἐπὶ πρόσωπον τῆς γῆς προσκυνήσουσί σε καὶ τὸν χοῦν τῶν ποδῶν σου λείξουσι· καὶ γνώσῃ ὅτι ἐγὼ Κύριος, καὶ οὐκ αἰσχυνθήσονται οἱ ὑπομένοντές με. 24 μὴ λήψεταί τις παρὰ γίγαντος σκῦλα; καὶ ἐὰν αἰχμαλωτεύσῃ τις ἀδίκως, σωθήσεται; 25 οὕτως λέγει Κύριος· ἐάν τις αἰχμαλωτεύσῃ γίγαντα, λήψεται σκύλα· λαμβάνων δὲ παρὰ ἰσχύοντος σωθήσεται· ἐγὼ δὲ τὴν κρίσιν σου κρινῶ, καὶ ἐγὼ τοὺς υἱούς σου ρύσομαι· 26 καὶ φάγονται οἱ θλίψαντές σε τὰς σάρκας αὐτῶν καὶ πίονται ὡς οἶνον νέον τὸ αἷμα αὐτῶν καὶ μεθυσθήσονται, καὶ αἰσθανθήσεται πᾶσα σάρξ ὅτι ἐγὼ Κύριος ὁ ρυσάμενός σε καὶ ἀντιλαμβανόμενος ἰσχύος ᾿Ιακώβ.

1akousate mou nèsoi kai prosechete ethnè dia chronou pollou stèsetai legei kurios ek koilias mètros mou ekalesen to onoma mou2kai ethèken to stoma mou ôsei machairan oxeian kai upo tèn skepèn tès cheiros autou ekrupsen me ethèken me ôs belos eklekton kai en tè faretra autou eskepasen me3kai eipen moi doulos mou ei su israèl kai en soi doxasthèsomai4kai egô eipa kenôs ekopiasa kai eis mataion kai eis ouden edôka tèn ischun mou dia touto è krisis mou para kuriô kai o ponos mou enantion tou theou mou5kai nun outôs legei kurios o plasas me ek koilias doulon eautô tou sunagagein ton iakôb kai israèl pros auton sunachthèsomai kai doxasthèsomai enantion kuriou kai o theos mou estai mou ischus6kai eipen moi mega soi estin tou klèthènai se paida mou tou stèsai tas fulas iakôb kai tèn diasporan tou israèl epistrepsai idou tetheika se eis diathèkèn genous eis fôs ethnôn tou einai se eis sôtèrian eôs eschatou tès gès7outôs legei kurios o rusamenos se o theos israèl agiasate ton faulizonta tèn psuchèn autou ton bdelussomenon upo tôn ethnôn tôn doulôn tôn archontôn basileis opsontai auton kai anastèsontai archontes kai proskunèsousin autô eneken kuriou oti pistos estin o agios israèl kai exelexamèn se8outôs legei kurios kairô dektô epèkousa sou kai en èmera sôtèrias eboèthèsa soi kai edôka se eis diathèkèn ethnôn tou katastèsai tèn gèn kai klèronomèsai klèronomian erèmou9legonta tois en desmois exelthate kai tois en tô skotei anakalufthènai kai en pasais tais odois autôn boskèthèsontai kai en pasais tais tribois è nomè autôn10ou peinasousin oude dipsèsousin oude pataxei autous kausôn oude o èlios alla o eleôn autous parakalesei kai dia pègôn udatôn axei autous11kai thèsô pan oros eis odon kai pasan tribon eis boskèma autois12idou outoi porrôthen erchontai outoi apo borra kai outoi apo thalassès alloi de ek gès persôn13eufrainesthe ouranoi kai agalliasthô è gè rèxatôsan ta orè eufrosunèn kai oi bounoi dikaiosunèn oti èleèsen o theos ton laon autou kai tous tapeinous tou laou autou parekalesen14eipen de siôn egkatelipen me kurios kai o kurios epelatheto mou15mè epilèsetai gunè tou paidiou autès tou mè eleèsai ta ekgona tès koilias autès ei de kai epilathoito tauta gunè all' egô ouk epilèsomai sou eipen kurios16idou epi tôn cheirôn mou ezôgrafèsa sou ta teichè kai enôpion mou ei dia pantos17kai tachu oikodomèthèsè uf' ôn kathèrethès kai oi erèmôsantes se ek sou exeleusontai18aron kuklô tous ofthalmous sou kai ide pantas idou sunèchthèsan kai èlthosan pros se zô egô legei kurios oti pantas autous endusè kai perithèsè autous ôs kosmon numfès19oti ta erèma sou kai ta dieftharmena kai ta peptôkota nun stenochôrèsei apo tôn katoikountôn kai makrunthèsontai apo sou oi katapinontes se20erousin gar eis ta ôta sou oi uioi sou ous apolôlekas stenos moi o topos poièson moi topon ina katoikèsô21kai ereis en tè kardia sou tis egennèsen moi toutous egô de ateknos kai chèra toutous de tis exethrepsen moi egô de kateleifthèn monè outoi de moi pou èsan22outôs legei kurios idou airô eis ta ethnè tèn cheira mou kai eis tas nèsous arô sussèmon mou kai axousin tous uious sou en kolpô tas de thugateras sou ep' ômôn arousin23kai esontai basileis tithènoi sou ai de archousai trofoi sou epi prosôpon tès gès proskunèsousin soi kai ton choun tôn podôn sou leixousin kai gnôsè oti egô kurios kai ouk aischunthèsè24mè lèmpsetai tis para gigantos skula kai ean aichmalôteusè tis adikôs sôthèsetai25outôs legei kurios ean tis aichmalôteusè giganta lèmpsetai skula lambanôn de para ischuontos sôthèsetai egô de tèn krisin sou krinô kai egô tous uious sou rusomai26kai fagontai oi thlipsantes se tas sarkas autôn kai piontai ôs oinon neon to aima autôn kai methusthèsontai kai aisthanthèsetai pasa sarx oti egô kurios o rusamenos se kai antilambanomenos ischuos iakôb


VULGAAT

1 audite insulae et adtendite populi de longe Dominus ab utero vocavit me de ventre matris meae recordatus est nominis mei 2 et posuit os meum quasi gladium acutum in umbra manus suae protexit me et posuit me sicut sagittam electam in faretra sua abscondit me 3 et dixit mihi servus meus es tu Israhel quia in te gloriabor 4 et ego dixi in vacuum laboravi sine causa et vane fortitudinem meam consumpsi ergo iudicium meum cum Domino et opus meum cum Deo meo 5 et nunc dicit Dominus formans me ex utero servum sibi ut reducam Iacob ad eum et Israhel non congregabitur et glorificatus sum in oculis Domini et Deus meus factus est fortitudo mea 6 et dixit parum est ut sis mihi servus ad suscitandas tribus Iacob et feces Israhel convertendas dedi te in lucem gentium ut sis salus mea usque ad extremum terrae 7 haec dicit Dominus redemptor Israhel Sanctus eius ad contemptibilem animam ad abominatam gentem ad servum dominorum reges videbunt et consurgent principes et adorabunt propter Dominum quia fidelis est et Sanctum Israhel qui elegit te 8 haec dicit Dominus in tempore placito exaudivi te et in die salutis auxiliatus sum tui et servavi te et dedi te in foedus populi ut suscitares terram et possideres hereditates dissipatas 9 ut diceres his qui vincti sunt exite et his qui in tenebris revelamini super vias pascentur et in omnibus planis pascua eorum 10 non esurient neque sitient et non percutiet eos aestus et sol quia miserator eorum reget eos et ad fontes aquarum portabit eos 11 et ponam omnes montes meos in viam et semitae meae exaltabuntur 12 ecce isti de longe venient et ecce illi ab aquilone et mari et isti de terra australi 13 laudate caeli et exulta terra iubilate montes laudem quia consolatus est Dominus populum suum et pauperum suorum miserebitur 14 et dixit Sion dereliquit me Dominus et Dominus oblitus est mei 15 numquid oblivisci potest mulier infantem suum ut non misereatur filio uteri sui et si illa oblita fuerit ego tamen non obliviscar tui 16 ecce in manibus meis descripsi te muri tui coram oculis meis semper 17 venerunt structores tui destruentes te et dissipantes a te exibunt 18 leva in circuitu oculos tuos et vide omnes isti congregati sunt venerunt tibi vivo ego dicit Dominus quia omnibus his velut ornamento vestieris et circumdabis tibi eos quasi sponsa 19 quia deserta tua et solitudines tuae et terra ruinae tuae nunc angusta erunt prae habitatoribus et longe fugabuntur qui absorbebant te 20 adhuc dicent in auribus tuis filii sterilitatis tuae angustus mihi est locus fac spatium mihi ut habitem 21 et dices in corde tuo quis genuit mihi istos ego sterilis et non pariens transmigrata et captiva et istos quis enutrivit ego destituta et sola et isti ubi hic erant 22 haec dicit Dominus Deus ecce levo ad gentes manum meam et ad populos exaltabo signum meum et adferent filios tuos in ulnis et filias tuas super umeros portabunt 23 et erunt reges nutricii tui et reginae nutrices tuae vultu in terra dimisso adorabunt te et pulverem pedum tuorum lingent et scies quia ego Dominus super quo non confundentur qui expectant eum 24 numquid tolletur a forte praeda aut quod captum fuerit a robusto salvum esse poterit 25 quia haec dicit Dominus equidem et captivitas a forte tolletur et quod ablatum fuerit a robusto salvabitur eos vero qui iudicaverunt te ego iudicabo et filios tuos ego salvabo 26 et cibabo hostes tuos carnibus suis et quasi musto sanguine suo inebriabuntur et sciet omnis caro quia ego Dominus salvans te et redemptor tuus Fortis Iacob


Hebreeuws (Masoretische tekst)

א שִׁמְעוּ אִיִּים אֵלַי, וְהַקְשִׁיבוּ לְאֻמִּים מֵרָחוֹק; יְהוָה מִבֶּטֶן קְרָאָנִי, מִמְּעֵי אִמִּי הִזְכִּיר שְׁמִי. ב וַיָּשֶׂם פִּי כְּחֶרֶב חַדָּה, בְּצֵל יָדוֹ הֶחְבִּיאָנִי; וַיְשִׂימֵנִי לְחֵץ בָּרוּר, בְּאַשְׁפָּתוֹ הִסְתִּירָנִי. ג וַיֹּאמֶר לִי, עַבְדִּי-אָתָּה--יִשְׂרָאֵל, אֲשֶׁר-בְּךָ אֶתְפָּאָר. ד וַאֲנִי אָמַרְתִּי לְרִיק יָגַעְתִּי, לְתֹהוּ וְהֶבֶל כֹּחִי כִלֵּיתִי; אָכֵן מִשְׁפָּטִי אֶת-יְהוָה, וּפְעֻלָּתִי אֶת-אֱלֹהָי. {ס} ה וְעַתָּה אָמַר יְהוָה, יוֹצְרִי מִבֶּטֶן לְעֶבֶד לוֹ, לְשׁוֹבֵב יַעֲקֹב אֵלָיו, וְיִשְׂרָאֵל לא (לוֹ) יֵאָסֵף; וְאֶכָּבֵד בְּעֵינֵי יְהוָה, וֵאלֹהַי הָיָה עֻזִּי. ו וַיֹּאמֶר, נָקֵל מִהְיוֹתְךָ לִי עֶבֶד, לְהָקִים אֶת-שִׁבְטֵי יַעֲקֹב, ונצירי (וּנְצוּרֵי) יִשְׂרָאֵל לְהָשִׁיב; וּנְתַתִּיךָ לְאוֹר גּוֹיִם, לִהְיוֹת יְשׁוּעָתִי עַד-קְצֵה הָאָרֶץ. {ס} ז כֹּה אָמַר-יְהוָה גֹּאֵל יִשְׂרָאֵל קְדוֹשׁוֹ, לִבְזֹה-נֶפֶשׁ לִמְתָעֵב גּוֹי לְעֶבֶד מֹשְׁלִים, מְלָכִים יִרְאוּ וָקָמוּ, שָׂרִים וְיִשְׁתַּחֲווּ--לְמַעַן יְהוָה אֲשֶׁר נֶאֱמָן, קְדֹשׁ יִשְׂרָאֵל וַיִּבְחָרֶךָּ. {ס} ח כֹּה אָמַר יְהוָה, בְּעֵת רָצוֹן עֲנִיתִיךָ, וּבְיוֹם יְשׁוּעָה, עֲזַרְתִּיךָ; וְאֶצָּרְךָ, וְאֶתֶּנְךָ לִבְרִית עָם, לְהָקִים אֶרֶץ, לְהַנְחִיל נְחָלוֹת שֹׁמֵמוֹת. ט לֵאמֹר לַאֲסוּרִים צֵאוּ, לַאֲשֶׁר בַּחֹשֶׁךְ הִגָּלוּ; עַל-דְּרָכִים יִרְעוּ, וּבְכָל-שְׁפָיִים מַרְעִיתָם. י לֹא יִרְעָבוּ וְלֹא יִצְמָאוּ, וְלֹא-יַכֵּם שָׁרָב וָשָׁמֶשׁ: כִּי-מְרַחֲמָם יְנַהֲגֵם, וְעַל-מַבּוּעֵי מַיִם יְנַהֲלֵם. יא וְשַׂמְתִּי כָל-הָרַי, לַדָּרֶךְ; וּמְסִלֹּתַי, יְרֻמוּן. יב הִנֵּה-אֵלֶּה, מֵרָחוֹק יָבֹאוּ; וְהִנֵּה-אֵלֶּה מִצָּפוֹן וּמִיָּם, וְאֵלֶּה מֵאֶרֶץ סִינִים. יג רָנּוּ שָׁמַיִם וְגִילִי אָרֶץ, יפצחו (וּפִצְחוּ) הָרִים רִנָּה: כִּי-נִחַם יְהוָה עַמּוֹ, וַעֲנִיָּיו יְרַחֵם. {ס} יד וַתֹּאמֶר צִיּוֹן, עֲזָבַנִי יְהוָה; וַאדֹנָי, שְׁכֵחָנִי. טו הֲתִשְׁכַּח אִשָּׁה עוּלָהּ, מֵרַחֵם בֶּן-בִּטְנָהּ; גַּם-אֵלֶּה תִשְׁכַּחְנָה, וְאָנֹכִי לֹא אֶשְׁכָּחֵךְ. טז הֵן עַל-כַּפַּיִם, חַקֹּתִיךְ; חוֹמֹתַיִךְ נֶגְדִּי, תָּמִיד. יז מִהֲרוּ, בָּנָיִךְ; מְהָרְסַיִךְ וּמַחֲרִיבַיִךְ, מִמֵּךְ יֵצֵאוּ. יח שְׂאִי-סָבִיב עֵינַיִךְ וּרְאִי, כֻּלָּם נִקְבְּצוּ בָאוּ-לָךְ; חַי-אָנִי נְאֻם-יְהוָה, כִּי כֻלָּם כָּעֲדִי תִלְבָּשִׁי, וּתְקַשְּׁרִים, כַּכַּלָּה. יט כִּי חָרְבֹתַיִךְ וְשֹׁמְמֹתַיִךְ, וְאֶרֶץ הֲרִסֻתֵךְ: כִּי עַתָּה תֵּצְרִי מִיּוֹשֵׁב, וְרָחֲקוּ מְבַלְּעָיִךְ. כ עוֹד יֹאמְרוּ בְאָזְנַיִךְ, בְּנֵי שִׁכֻּלָיִךְ: צַר-לִי הַמָּקוֹם, גְּשָׁה-לִּי וְאֵשֵׁבָה. כא וְאָמַרְתְּ בִּלְבָבֵךְ, מִי יָלַד-לִי אֶת-אֵלֶּה, וַאֲנִי שְׁכוּלָה, וְגַלְמוּדָה; גֹּלָה וְסוּרָה, וְאֵלֶּה מִי גִדֵּל--הֵן אֲנִי נִשְׁאַרְתִּי לְבַדִּי, אֵלֶּה אֵיפֹה הֵם. {פ} כב כֹּה-אָמַר אֲדֹנָי יְהוִה, הִנֵּה אֶשָּׂא אֶל-גּוֹיִם יָדִי, וְאֶל-עַמִּים, אָרִים נִסִּי; וְהֵבִיאוּ בָנַיִךְ בְּחֹצֶן, וּבְנֹתַיִךְ עַל-כָּתֵף תִּנָּשֶׂאנָה. כג וְהָיוּ מְלָכִים אֹמְנַיִךְ, וְשָׂרוֹתֵיהֶם מֵינִיקֹתַיִךְ--אַפַּיִם אֶרֶץ יִשְׁתַּחֲווּ לָךְ, וַעֲפַר רַגְלַיִךְ יְלַחֵכוּ; וְיָדַעַתְּ כִּי-אֲנִי יְהוָה, אֲשֶׁר לֹא-יֵבֹשׁוּ קֹוָי. {ס} כד הֲיֻקַּח מִגִּבּוֹר, מַלְקוֹחַ; וְאִם-שְׁבִי צַדִּיק, יִמָּלֵט. {ס} כה כִּי-כֹה אָמַר יְהוָה, גַּם-שְׁבִי גִבּוֹר יֻקָּח, וּמַלְקוֹחַ עָרִיץ, יִמָּלֵט; וְאֶת-יְרִיבֵךְ אָנֹכִי אָרִיב, וְאֶת-בָּנַיִךְ אָנֹכִי אוֹשִׁיעַ. כו וְהַאֲכַלְתִּי אֶת-מוֹנַיִךְ אֶת-בְּשָׂרָם, וְכֶעָסִיס דָּמָם יִשְׁכָּרוּן; וְיָדְעוּ כָל-בָּשָׂר, כִּי אֲנִי יְהוָה מוֹשִׁיעֵךְ, וְגֹאֲלֵךְ, אֲבִיר יַעֲקֹב. {ס}