- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -
Overzicht van Tenach: Tenach: overzicht, Tenach: taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -, Tenach: commentaar,
Overzicht van Septuaginta: Septuaginta: overzicht, Septuaginta: taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -, Septuaginta: commentaar,
Overzicht N.T.: N.T.: overzicht, N.T.: taalgebruik - N.T.
A - N.T.
B - N.T.
C - N.T.
D - N.T.
E - N.T.
F - N.T. G - N.T. H - N.T. I - N.T. J - N.T. K - N.T. L - N.T. M - N.T. N - N.T. O - N.T. P - N.T. Q - N.T. R - N.T. S - N.T. T - N.T. U - N.T. V - N.T. W - N.T.
X - N.T. Y - N.T. Z - N.T.:
commentaar.
Overzicht: Js (Jesaja): overzicht, Js: taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -, Js: commentaar,
Eerste lezing op Goede Vrijdag (abc-jaar): Js 52,13 – 53,12. Verwijzing: Js 52,13-53,12. Js 53,10-11. Verwijzing: Js 53,10-11.
Zie mijn dienaar zal succesvol handelen, Hij zal worden verhoogd en verheven en zeer verheerlijkt. Wie kon geloven wat wij hebben gehoord en over wie is de arm van de Heer zichtbaar geworden? Hij is geprezen als een alleenstaande loot en als een wortel uit dorre grond; Hij had gestalte noch luister, zodat wij naar hem konden zien, geen voorkomen zodat wij hem zouden kunnen begeren. Veracht en door de mensen verstoten, man van smarten en door lijden gerijpt. Als een die zijn gelaat voor ons heeft verborgen, veracht en door ons niet geteld. Toch waren het onze pijnen die hij droeg en onze smarten die hij op zich nam. Wij daarentegen beschouwden hem als een getroffene, als iemand die door God is geslagen en vernederd. Hij is echter doorboord om onze zonden, mishandeld om onze misdaden, want op hem rust de straf voor ons heil en door zijn striemen is er genezing voor ons. Wij allen dwaalden als een kudde, ieder ging zijn eigen weg; de Heer liet op hem neerkomen de misdaad van ons allen. Men mishandelde hem en hij heeft het aanvaard, Hij heeft zijn mond niet geopend. Als het lam dat naar de slachtbank geleid wordt en als het schaap dat voor zijn scheerder verstomt zo heeft hij zijn mond niet geopend. Door een gewelddadige rechtspraak is hij weggerukt. Wie is er nog die denkt aan zijn leven? Hij is immers weggenomen uit het land der levenden, om de zonden van mijn volk tot de dood toe geslagen. Men geeft hem een graf bij de misdadigers en bij de rijken een rustplaats ofschoon hij geen onrecht gepleegd heeft en er geen bedrog is geweest in zijn mond. Het heeft de Heer behaagd hem met slagen te pijnigen. Al brengt hij zichzelf ten offer toch zal hij een nageslacht zien, zijn dagen verlengen en de wens van de Heer zal door zijn hand vervuld worden. Om zijn zwoegen zal hij licht zien en worden verzadigd. Door zijn inzicht zal mijn dienaar als rechtvaardige velen rechtvaardigen en hun misdaden zal hij op zich laden. Daarom zal ik hem deel geven onder de groten, en met machtigen zal hij de buit verdelen omdat hij zijn ziel prijsgaf aan de dood en onder de zondaars gerekend is. Hij draagt immers de zonden van velen en is voor de zondaars een voorspraak
Js 52,13-53,12. De Dienaar van de HEER - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 53 -- Js 52,13-53,12 - Js 53,1 - Js 53,2 - Js 53,3 - Js 53,4 - Js 53,5 - Js 53,6 - Js 53,7 - Js 53,8 - Js 53,9 - Js 53,10 - Js 53,11 - Js 53,12 -
Js 53,1 - Js 53,1: De Dienaar van de HEER - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 53 -- Js 52,13-53,12 - Js 53,1 - Js 53,2 - Js 53,3 - Js 53,4 - Js 53,5 - Js 53,6 - Js 53,7 - Js 53,8 - Js 53,9 - Js 53,10 - Js 53,11 - Js 53,12 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [1] Who hath believed our report? and to whom is the arm
of the LORD revealed?
Luther-Bibel. 1 Aber wer glaubt dem, was uns verkündet wurde, und wem ist der
Arm des HERRN offenbart?
- Goede
Vrijdag (abc-jaar). Wie kon geloven wat wij hebben gehoord en over wie
is de arm van de Heer zichtbaar geworden?
Tekstuitleg van Js 53,1.
Js 53,2 - Js 53,2: De Dienaar van de HEER - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 53 -- Js 52,13-53,12 - Js 53,1 - Js 53,2 - Js 53,3 - Js 53,4 - Js 53,5 - Js 53,6 - Js 53,7 - Js 53,8 - Js 53,9 - Js 53,10 - Js 53,11 - Js 53,12 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [2] For he shall grow up before him as a tender plant, and
as a root out of a dry ground: he hath no form nor comeliness; and when we shall
see him, there is no beauty that we should desire him.
Luther-Bibel. 2 Er schoss auf vor ihm wie ein Reis und wie eine Wurzel aus
dürrem Erdreich. Er hatte keine Gestalt und Hoheit. Wir sahen ihn, aber da war
keine Gestalt, die uns gefallen hätte.
- Goede
Vrijdag (abc-jaar). Hij is geprezen als een alleenstaande loot en als een
wortel uit dorre grond; Hij had gestalte noch luister, zodat wij naar hem konden
zien, geen voorkomen zodat wij hem zouden kunnen begeren.
Tekstuitleg van Js 53,2.
Js 53,3 - Js 53,3: De Dienaar van de HEER - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 53 -- Js 52,13-53,12 - Js 53,1 - Js 53,2 - Js 53,3 - Js 53,4 - Js 53,5 - Js 53,6 - Js 53,7 - Js 53,8 - Js 53,9 - Js 53,10 - Js 53,11 - Js 53,12 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [3] He is despised and rejected of men; a man of sorrows,
and acquainted with grief: and we hid as it were our faces from him; he was
despised, and we esteemed him not.
Luther-Bibel. 3 Er war der Allerverachtetste und Unwerteste, voller Schmerzen
und Krankheit. Er war so verachtet, dass man das Angesicht vor ihm verbarg;
darum haben wir ihn für nichts geachtet.
- Goede
Vrijdag (abc-jaar). Veracht en door de mensen verstoten, man van smarten
en door lijden gerijpt. Als een die zijn gelaat voor ons heeft verborgen, veracht
en door ons niet geteld.
Tekstuitleg van Js 53,3.
13. חֲשַׁבְנֻהוּ = chächabhënuhû (wij rekenden hem) < act. ind. perf. 1ste pers. mv. + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. enk. van het werkw. חָשַׁב = châsjabh (rekenen). Taalgebruik in Tenakh: châsjabh (rekenen). Getalwaarde: chet = 8, sjin = 21
of 300, beth = 2 ; totaal: 31 OF 310 (2 X 5 X 31). Structuur: 8 - 3 - 2. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (2): (1) Js
53,3. (2) Js
53,4.
- Grieks. ελογισθη = elogisthè (hij werd gerekend) van het werkw. λογιζομαι = logizomai (rekenen, berekenen). Taalgebruik in de Bijbel: logizomai (rekenen, berekenen). Bijbel (15): (1) Gn 15,6. (2) 2 S 19,44. (3) Js 53,3. (4) Js 53,12. (5) Ps 106,31. (6) 1 Mak 2,52. (7) W 3,2. (8) Lc
22,37. (9) Rom 4,3. (10) Rom 4,9. (11) Rom 4,10. (12) Rom 4,22. (13) Rom 4,23. (14) Gal 3,6. (15) Jak 2,23.
Js 53,4 - Js 53,4: De Dienaar van de HEER - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 53 -- Js 52,13-53,12 - Js 53,1 - Js 53,2 - Js 53,3 - Js 53,4 - Js 53,5 - Js 53,6 - Js 53,7 - Js 53,8 - Js 53,9 - Js 53,10 - Js 53,11 - Js 53,12 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [4] Surely he hath borne our griefs, and carried our sorrows:
yet we did esteem him stricken, smitten of God, and afflicted.
Luther-Bibel. 4 Fürwahr, er trug unsre Krankheit und lud auf sich unsre Schmerzen.
Wir aber hielten ihn für den, der geplagt und von Gott geschlagen und gemartert
wäre.
- Goede
Vrijdag (abc-jaar). Toch waren het onze pijnen die hij droeg en onze smarten
die hij op zich nam. Wij daarentegen beschouwden hem als een getroffene, als
iemand die door God is geslagen en vernederd.
Tekstuitleg van Js 53,4.
1. אָכֵן = ´âkhen (waarlijk, inderdaad). Taalgebruik in Tenakh: ´âkhen (waarlijk, inderdaad). Getalwaarde: aleph = 1, kaph = 11 of 20, nun = 14 of 50 ; totaal: 26 OF 71. Structuur: 1 - 2 - 5. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (17). Js (4): (1) Js 40,7. (2) Js 45,15. (3) Js 49,4. (4) Js 53,4.
8. חֲשַׁבְנֻהוּ = chächabhënuhû (wij rekenden hem) < act. ind. perf. 1ste pers. mv. + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. enk. van het werkw. חָשַׁב = châsjabh (rekenen). Taalgebruik in Tenakh: châsjabh (rekenen). Getalwaarde: chet = 8, sjin = 21 of 300, beth = 2 ; totaal: 31 OF 310 (2 X 5 X 31). Structuur: 8 - 3 - 2. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (2): (1) Js 53,3. (2) Js 53,4.
11. אֱלֹהִים = ´èlohîm (God). Taalgebruik in Tenakh: ´èlohîm (God). Getalwaarde: aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; he = 5 ; jod = 10 ; mem = 13 of 40 ; totaal: 41 of 86 (2 X 43). Structuur: 1 - 3 -5 -1 - 4. De som van de elementen is telkens 5. De verkorte vorm van de godsnaam אֱלֹהִים = ´èlohîm is אֵל = ´èl. Getalwaarde is: aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld). Structuur: 1 - 3. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (635). Pentateuch (207). Eerdere Profeten (118). Latere Profeten (39). 12 Kleine Profeten (17). Geschriften (253). Js (14). Js 1-39 (5). Js 40-55 (7). Js 56-66 (2). Js (14): (1) Js 13,19. (2) Js 35,4. (3) Js 37,4. (4) Js 37,17. (5) Js 37,19. (6) Js 41,23. (7) Js 44,6. (8) Js 45,5. (9) Js 45,14. (10) Js 45,21. (11) Js 46,9. (12) Js 53,4. (13) Js 58,2. (14) Js 64,3.
Js 53,5 - Js 53,5: De Dienaar van de HEER - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 53 -- Js 52,13-53,12 - Js 53,1 - Js 53,2 - Js 53,3 - Js 53,4 - Js 53,5 - Js 53,6 - Js 53,7 - Js 53,8 - Js 53,9 - Js 53,10 - Js 53,11 - Js 53,12 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [5] But he was wounded for our transgressions, he was bruised
for our iniquities: the chastisement of our peace was upon him; and with his
stripes we are healed.
Luther-Bibel. 5 Aber er ist um unsrer Missetat willen verwundet und um unsrer
Sünde willen zerschlagen. Die Strafe liegt auf ihm, auf dass wir Frieden hätten,
und durch seine Wunden sind wir geheilt.
- Goede
Vrijdag (abc-jaar). Hij is echter doorboord om onze zonden, mishandeld
om onze misdaden, want op hem rust de straf voor ons heil en door zijn striemen
is er genezing voor ons.
Tekstuitleg van Js 53,5.
Js 53,6 - Js 53,6: De Dienaar van de HEER - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 53 -- Js 52,13-53,12 - Js 53,1 - Js 53,2 - Js 53,3 - Js 53,4 - Js 53,5 - Js 53,6 - Js 53,7 - Js 53,8 - Js 53,9 - Js 53,10 - Js 53,11 - Js 53,12 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [6] All we like sheep have gone astray; we have turned every
one to his own way; and the LORD hath laid on him the iniquity of us all.
Luther-Bibel. 6 Wir gingen alle in die Irre wie Schafe, ein jeder sah auf seinen
Weg. Aber der HERR warf unser aller Sünde auf ihn.
- Goede
Vrijdag (abc-jaar). Wij allen dwaalden als een kudde, ieder ging zijn eigen
weg; de Heer liet op hem neerkomen de misdaad van ons allen.
Tekstuitleg van Js 53,6.
11. `âwôn (verkeerdheid, zonde, misdaad, onrecht). Taalgebruik in Tenach: `âwon (verkeerdheid, zonde, misdaad, onrecht). Getalwaarde: ajin = 16 of 70, waw = 6, nun = 14 of 50 ; totaal: 36 (2² X 3²) OF 126 (2 X 3² X 7). Tenach (65). Pentateuch (14). Js (6): (1) Js 1,4. (2) Js 26,21. (3) Js 27,9. (4) Js 33,24. (5) Js 53,6. (6) Js 64,8.
Js 53,7 - Js 53,7: De Dienaar van de HEER - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 53 -- Js 52,13-53,12 - Js 53,1 - Js 53,2 - Js 53,3 - Js 53,4 - Js 53,5 - Js 53,6 - Js 53,7 - Js 53,8 - Js 53,9 - Js 53,10 - Js 53,11 - Js 53,12 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [7] He was oppressed, and he was afflicted, yet he opened
not his mouth: he is brought as a lamb to the slaughter, and as a sheep before
her shearers is dumb, so he openeth not his mouth.
Luther-Bibel. 7 Als er gemartert ward, litt er doch willig und tat seinen Mund
nicht auf wie ein Lamm, das zur Schlachtbank geführt wird; und wie ein Schaf,
das verstummt vor seinem Scherer, tat er seinen Mund nicht auf.
- Goede
Vrijdag (abc-jaar). Men mishandelde hem en hij heeft het aanvaard, Hij
heeft zijn mond niet geopend. Als het lam dat naar de slachtbank geleid wordt
en als het schaap dat voor zijn scheerder verstomt zo heeft hij zijn mond niet
geopend.
Tekstuitleg van Js 53,7.
13. nè´èlâmâh ( zij verstomde, zij zweeg ). Nifal perf. 3de pers. vrouwel. enk. van het werkwoord ´âlam:
verstommen. Hapax.
Gr. afônos < a- fônos ( zonder stem, stom ). In 3 verzen in
de bijbel: (1) Js
53,7. (2) 2 Mak 3,29. (3) Hnd
8,32 ( in een citaat van Js
53,7 ).
Lat. obmutescet < ob - mut - escet ( hij verstomde ).
Het dubbel aspect van zwijgen en niet spreken in Js
53,7 komt in een andere formulering terug in Mc
14,61: ho de esiôpa ( hij echter zweeg ) kai ouk apekrinato ouden
( en hij antwoordde helemaal niets ).
Js 53,8 - Js 53,8: De Dienaar van de HEER - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 53 -- Js 52,13-53,12 - Js 53,1 - Js 53,2 - Js 53,3 - Js 53,4 - Js 53,5 - Js 53,6 - Js 53,7 - Js 53,8 - Js 53,9 - Js 53,10 - Js 53,11 - Js 53,12 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [8] He was taken from prison and from judgment: and who
shall declare his generation? for he was cut off out of the land of the living:
for the transgression of my people was he stricken.
Luther-Bibel. 8 Er ist aus Angst und Gericht hinweggenommen. Wer aber kann
sein Geschick ermessen? Denn er ist aus dem Lande der Lebendigen weggerissen,
da er für die Missetat meines Volks geplagt war.
- Goede
Vrijdag (abc-jaar). Door een gewelddadige rechtspraak is hij weggerukt.
Wie is er nog die denkt aan zijn leven? Hij is immers weggenomen uit het land
der levenden, om de zonden van mijn volk tot de dood toe geslagen.
Tekstuitleg van Js 53,8. In Hnd 8,33 wordt Js 53,8 geciteerd. Zonder dwang en zonder vonnis werd hij weggevoerd.
1. מֵעֹצֶר = me`otsèr (sluiting, onderdrukking) < prefix voorzetsel min (uit) + zelfst. naamw. עֹצֶר = `otsèr (sluiting, onderdrukking). Zie het werkw. עָצַר = `âtsar tegenhouden, opsluiten, afhouden). Taalgebruik in Tenakh: `âtsar tegenhouden, opsluiten, afhouden). Getalwaarde: ajin = 16 of 70, tsade = 18 of 90, resj = 20 of 200 ; totaal: 54 (2 X 3³) OF 360 (2³ X 3² X 5). Structuur: 7 - 9 - 2. De som van de elementen is telkens 9. Tenakh: (1) Js 53,8. (2) Ps 107,39.
- Grieks. (1) dat. vr. enk. ταπεινωσει = tapeinôsei van het zelfst. naamw. ταπεινωσις = tapeinôsis (vernedering, nederigheid). Taalgebruik
in het NT: tapeinôsis
(vernedering, nederigheid). Taalgebruik
in de LXX: tapeinôsis
(vernedering, nederigheid). (2) act. qal fut. 3de pers. enk. ταπεινωσει = tapeinôsei van het werkw. ταπεινοω = tapeinoô (lager maken, met de grond gelijk maken, vernederen). Taalgebruik
in het NT: tapeinôsis
(vernedering, nederigheid). Taalgebruik
in de LXX: tapeinôsis
(vernedering, nederigheid). Bijbel (21): (1) Gn 16,11. (2) 2 S 16,12. (3) Js 3,17. (4) Js 25,11. (5) Js 25,12. (6) Js 53,8. (7) Jr 2,24. (8) Ps 10,10. (9) Ps 55,20. (10) Ps 72,4. (11) Ps 119,50. (12) Ps 119,92. (13) Ps 136,23. (14) Da 7,24. (15) Jdt 7,32. (16) 1 Mak 3,51. (17) Sir 29,5. (18) Mt 18,4. (19) Mt
23,12. (20) Hnd
8,33. (21) Jak
1,10.
Js 53,9 - Js 53,9: De Dienaar van de HEER - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 53 -- Js 52,13-53,12 - Js 53,1 - Js 53,2 - Js 53,3 - Js 53,4 - Js 53,5 - Js 53,6 - Js 53,7 - Js 53,8 - Js 53,9 - Js 53,10 - Js 53,11 - Js 53,12 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [9] And he made his grave with the wicked, and with the
rich in his death; because he had done no violence, neither was any deceit in
his mouth.
Luther-Bibel. 9 Und man gab ihm sein Grab bei Gottlosen und bei Übeltätern,
als er gestorben war, wiewohl er niemand Unrecht getan hat und kein Betrug in
seinem Munde gewesen ist.
- Goede
Vrijdag (abc-jaar). Men geeft hem een graf bij de misdadigers en bij de
rijken een rustplaats ofschoon hij geen onrecht gepleegd heeft en er geen bedrog
is geweest in zijn mond.
Tekstuitleg van Js 53,9.
Js 53,10 - Js 53,10: De Dienaar van de HEER - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 53 -- Js 52,13-53,12 - Js 53,1 - Js 53,2 - Js 53,3 - Js 53,4 - Js 53,5 - Js 53,6 - Js 53,7 - Js 53,8 - Js 53,9 - Js 53,10 - Js 53,11 - Js 53,12 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [10] Yet it pleased the LORD to bruise him; he hath put
him to grief: when thou shalt make his soul an offering for sin, he shall see
his seed, he shall prolong his days, and the pleasure of the LORD shall prosper
in his hand.
Luther-Bibel. 10 So wollte ihn der HERR zerschlagen mit Krankheit. Wenn er
sein Leben zum Schuldopfer gegeben hat, wird er Nachkommen haben und in die
Länge leben, und des HERRN Plan wird durch seine Hand gelingen.
- Goede
Vrijdag (abc-jaar). Het heeft de Heer behaagd hem met slagen te pijnigen.
Al brengt hij zichzelf ten offer toch zal hij een nageslacht zien, zijn dagen
verlengen en de wens van de Heer zal door zijn hand vervuld worden.
- 29ste
(negenentwintigste) zondag door het b-jaar. De Heer heeft besloten zijn
dienaar te vernederen en hem te doen lijden. Waarlijk, hij gaf zijn leven als
zoenoffer maar hij zal een nageslacht zien en het raadsbesluit van de Heer komt
door hem tot vervulling.
Tekstuitleg van Js 53,10.
Js 53,11 - Js 53,11: De Dienaar van de HEER - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 53 -- Js 52,13-53,12 - Js 53,1 - Js 53,2 - Js 53,3 - Js 53,4 - Js 53,5 - Js 53,6 - Js 53,7 - Js 53,8 - Js 53,9 - Js 53,10 - Js 53,11 - Js 53,12 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [11] He shall see of the travail of his soul, and shall
be satisfied: by his knowledge shall my righteous servant justify many; for
he shall bear their iniquities.
Luther-Bibel. 11 Weil seine Seele sich abgemüht hat, wird er das Licht schauen
und die Fülle haben. Und durch seine Erkenntnis wird er, mein Knecht, der Gerechte,
den Vielen Gerechtigkeit schaffen; denn er trägt ihre Sünden.
- Goede
Vrijdag (abc-jaar). Om zijn zwoegen zal hij licht zien en worden verzadigd.
Door zijn inzicht zal mijn dienaar als rechtvaardige velen rechtvaardigen en
hun misdaden zal hij op zich laden.
- 29ste
(negenentwintigste) zondag door het b-jaar. Na zijn lijden zal hij het
licht zien en verzadigd worden. Door zijn zwoegen zal mijn rechtvaardige dienaar
velen rechtvaardigen. Hij zal zich belasten met hun fouten.
Tekstuitleg van Js 53,11.
9. `bdj van het zelfst. naamw. `èbhèd (dienaar, knecht). Taalgebruik in Tenach: `èbhèd (dienaar). Getalwaarde: ayin = 16 of 70, beth = 2, daleth = 4. Totaal: 16 + 2 + 4 of 70 + 2 + 4 = 22 (2 X 11) of 76 (4 X 19). Structuur: 7 - 2 - 4. `-b-d in Tenach (115). Gr. pais (kind). Taalgebruik in het N.T.: pais (kind). Taalgebruik in de Septuaginta: pais (kind). OF: Taalgebruik in het N.T.: doulos (dienaar). doulos (dienaar). Taalgebruik in de Septuaginta: doulos (dienaar). Een vorm van doulos (dienaar) in de Septuaginta (383), in het N.T. (124). Een vorm van pais (kind) in de Septuaginta (470), in het N.T. (24). `-b-d-j ( status constr. mv. `abhëde(j) (dienaren van...) OF `bd enk. + suff. 1ste pers. enk: `abhëdî (mijn dienaar) in Tenach (145), in Js (21): (1) Js 19,9. (2) Js 20,3. (3) Js 30,24. (4) Js 36,9. (5) Js 37,5. (6) Js 37,35. (7) Js 41,8. (8) Js 41,9. (9) Js 42,1. (10) Js 42,19. (11) Js 44,1. (12) Js 44,2. (13) Js 44,21. (14) Js 45,4. (15) Js 49,3. (16) Js 52,13. (17) Js 53,11. (18) Js 54,17. (19) Js 65,8. (20) Js 65,13. (21) Js 65,14.
Js 53,12 - Js 53,12: De Dienaar van de HEER - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Js (Jesaja) -- Js 53 -- Js 52,13-53,12 - Js 53,1 - Js 53,2 - Js 53,3 - Js 53,4 - Js 53,5 - Js 53,6 - Js 53,7 - Js 53,8 - Js 53,9 - Js 53,10 - Js 53,11 - Js 53,12 - | ||||||||||||||||
|
King James Bible. [12] Therefore will I divide him a portion with the great,
and he shall divide the spoil with the strong; because he hath poured out his
soul unto death: and he was numbered with the transgressors; and he bare the
sin of many, and made intercession for the transgressors.
Luther-Bibel. 12 Darum will ich ihm die Vielen zur Beute geben und er soll
die Starken zum Raube haben, dafür dass er sein Leben in den Tod gegeben hat
und den Übeltätern gleichgerechnet ist und er die Sünde der Vielen getragen
hat und für die Übeltäter gebeten.
- Goede
Vrijdag (abc-jaar). Daarom zal ik hem deel geven onder de groten, en met
machtigen zal hij de buit verdelen omdat hij zijn ziel prijsgaf aan de dood
en onder de zondaars gerekend is. Hij draagt immers de zonden van velen en is
voor de zondaars een voorspraak
Tekstuitleg van Js 53,12.
11. παρεδοθη (= paredothè: hij werd overgeleverd; wkw pass ind aor 3de pers enk van het wkw παραδιδωμι = paradidômi: overleveren). NT (4): (1) Mt 4,12. (2) Mt 11,27. (3) Lc 10,22. (4) Rom 4,25.
παραδιδωμι (= paradidômi: overleveren) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br | Apk | syn | ev | P | Ab |
παρεδοθη (= paredothè: hij werd overgeleverd; wkw pass ind aor 3de pers enk | 13 | 9 | 4 | 2 | 1 | 1 |
11. - 12. παρεδοθη εις (= paredothè eis: hij werd overgeleverd in / tot). Bijbel (2): (1) Js 53,12. (2) Jr 26,24.
14. וְאֶת (wë'èth: en...; אֶת = eth of èth duidt het rechtstreeks voorwerp, het lijdend voorwerp aan.
Js 53,12.15. פֹשְׁעִים (= posjë`îm: misdadigers, zondaars; wkw act qal part mann mv van het wkw פָשַׁע = pâsja`: een misdrijf plegen, zondigen). Taalgebruik in Tenakh: pâsja` (een misdrijf plegen, zondigen). Getalswaarde: pe = 17 of 80, sjin = 21 of 300, ajin = 16 of 70; totaal: 54 (2 X 3³) OF 450 (2 X 3² X 5²). Structuur: 8 - 3 - 7. De som van de elementen is telkens 9. Tenakh (4): (1) Js 1,28. (2) Js 53,12. (3) Ps 51,15. (4) Spr 10,12. In Js 53,12 is het de enigste maal dat het met de accusativus èth wordt gebruikt. Een vorm van het werkw. פָשַׁע = pâsja` (een misdrijf plegen, zondigen) in Js (8): (1) Js 1,2. (2) Js 1,28. (3) Js 43,27. (4) Js 46,8. (5) Js 48,8. (6) Js 53,12. (7) Js 59,13. (8) Js 66,24.
Js
53,12.14. - 15.וְאֶת פֹשְׁעִים (= wë´èth posjë`îm (en met / bij misdadigers, zondaars). Slechts Js
53,12.
- ανομοις (= anomois: wettelozen; bv nw dat mann mv van het bv nw ανομος = anomos: niet volgens de wet, wetteloos, misdadig). Taalgebruik in de Bijbel: anomos (niet volgens de wet, wetteloos, misdadig). Bijbel: (1) Js
53,12. (2) Ps 73,3. (3) 1 Mak 9,69. (4) W 15,17. (5) Sir 39,24. (6) 1
Kor 9,21. (7) 1
Tim 1,9. (8) 2 Pe 2,8. Een vorm van ανομος = anomos in de LXX (106), in het NT (8): (1) Mc
15,28. (2) Lc
22,37. (3) Hnd 2,23. (4) 1
Kor 9,21. (5) 2
Tes 2,8. (6) 1
Tim 1,9. (7) 2 Pe 2,8. In de Ev (2): (1) Mc
15,28. (2) Lc
22,37.
- LXX Js
53,12: εν τοις ανομοις (= en tois anomois: onder de wettelozen).
- ανομων (= anomôn: van wettelozen; bv nw gen mv van het bv nw ανομος = anomos: niet volgens de wet, wetteloos, misdadig). Taalgebruik in de Bijbel : anomos (niet volgens de wet, wetteloos, misdadig). Bijbel (15) : (1) 1 S 24,14. (2) Js 13,11. (3) Js 21,2. (4) Ez 21,34. (5) Hab 3,13. (6) Job 5,22. (7) Job 11,11. (8) Job 12,5. (9) W 4,6. (10) Sir 16,4. (11) Sir 21,9. (12) Sir 34,18. (13) Sir 49,3. (14) Lc 22,37. (15) Hnd 2,23. Een vorm van ανομος = anomos in de LXX (106), in het NT (8) : (1) Mc
15,28. (2) Lc
22,37. (3) Hnd 2,23. (4) 1
Kor 9,21. (5) 2
Tes 2,8. (6) 1
Tim 1,9. (7) 2 Pe 2,8. In de Ev (2) : (1) Mc
15,28. (2) Lc
22,37.
- μετα ανομων = meta anomôn (bij wettelozen). NT (2): (1) Mc
15,28. (2) Lc 22,37.
Js
53,12.16. נִמְנָ֑ה (= nimënâh: hij werd gerekend; wkw nifal / pass perf / qatal 3de pers mann enk van het wkw מְנָ֑ה = mânâh: rekenen). E: he was numbered... hij werd gerekend. Is num-ber een metathesis van מְנָ֑ה = mânâh? Tenakh (1): Js
53,12.
- Grieks. ελογισθη (= elogisthè: hij werd gerekend; wkw pass ind aor 3de pers enk van het wkw λογιζομαι = logizomai: rekenen, berekenen). Taalgebruik in de Bijbel: logizomai (rekenen, berekenen). Bijbel (15): (1) Gn 15,6. (2) 2 S 19,44. (3) Js 53,3. (4) Js 53,12. (5) Ps 106,31. (6) 1 Mak 2,52. (7) W 3,2. (8) Lc
22,37. (9) Rom 4,3. (10) Rom 4,9. (11) Rom 4,10. (12) Rom 4,22. (13) Rom 4,23. (14) Gal 3,6. (15) Jak 2,23. Een vorm van λογιζομαι = logizomai in de LXX (121), in het NT (40), in Synoptici (1), in Lc (1).
- reputatus (= gerekend onder; wkw pass part perf nom mann enk van het wkw reputare: rekenen, overwegen, rekenen onder). Vulg (4): (1) 1 Kr 5,1. (2) Js 2,22. (3) Js
53,12. (4) Mc
15,28.
Js
53,12.14. - 16.
- Grieks. LXX Js
53,12: και εν τοις ανομοις ελογισθη (= kai en tois anomois elogisthè: en onder de wettelozen werd hij gerekend).
- και μετα ανομων ελογισθη (= kai meta anomôn elogisthè: en bij wettelozen werd hij gerekend). NT (2): (1) Mc
15,28. (2) Lc 22,37. Bij Marcus tijdens de kruishanging, bij Lucas tijdens het gesprek over de bewapening. Marcus en Lucas citeren Js
53,12 als vervulling (verwerkelijking) van het citaat.
Js 53,12.19. bijvoegl. naamw. mann. mv. rabbîm (vele) van het bijvoegl. naamw. rab (veel, talrijk, groot). Taalgebruik in Tenach: rab (veel, talrijk, groot). Taalgebruik in Jesaja: rab (veel, talrijk, groot). Getalwaarde: resj = 20 of 200, beth = 2 ; totaal: 22 (2X 11) OF 202 (2 X 101) ; structuur: 2 - 2. Gr. polus (veel). Taalgebruik in de Septuaginta: polus (veel). Taalgebruik in het N.T.: polus (veel). Een vorm van polus (veel) in de Septuaginta (822), in het N.T. (353). Tenach (170). Js (11): (1) Js 2,3. (2) Js 2,4. (3) Js 5,9. (4) Js 8,15. (5) Js 17,12. (6) Js 17,13. (7) Js 23,3. (8) Js 52,14. (9) Js 52,15. (10) Js 53,12. (11) Js 54,1.
22. παρεδοθη (= paredothè: hij werd overgeleverd; wkw pass ind aor 3de pers enk van het wkw παραδιδωμι = paradidômi: overleveren). NT (4): (1) Mt 4,12. (2) Mt 11,27. (3) Lc 10,22. (4) Rom 4,25.
παραδιδωμι (= paradidômi: overleveren) | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br | Apk | syn | ev | P | Ab |
παρεδοθη (= paredothè: hij werd overgeleverd; wkw pass ind aor 3de pers enk | 13 | 9 | 4 | 2 | 1 | 1 |
25. ἁμαρτίας (= hamartias: zonden; zn gen vr enk + acc vr mv van het zn ἁμαρτια = hamartia: zonde).
ἁμαρτια (= hamartia: zonde). | bijbel | OT | NT | Mt | Mc | Lc | Joh | Hnd | Br | Apk | syn | ev |
ἁμαρτίας (= hamartias: zonden; zn gen enk + acc mv). | 270 | 216 | 54 | 2: (1) Mt 3,6. (2) Mt 9,6. | 2: (1) Mc 2,7. (2) Mc 2,10. | 4: (1) Lc 5,21. (2) Lc 5,24. (3) Lc 7,49. (4) Lc 11,4. | 6: (1). (2). (3). (4). (5). (6). | 2: (1). (2). | 37 |
23. - 25. διὰ τὰς ἁμαρτίας (= dia tas hamartias: omwille van de zonden). LXX (15).
- διὰ της ἁμαρτίας (= dia tés hamartias: omwille van de zonde). NT (1): Rom 5,12.
23. - 26. διὰ τὰς ἁμαρτίας αὐτῶν (= dia tas hamartias autôn: omwille van hun zonden). Bjjbel (2): (1) Js 53,12. (2) Ez 39,23.
22. - 26. διὰ τὰς ἁμαρτίας αὐτῶν παρεδόθη (= dia tas hamartias autôn paredothè:: omwille van hun zonden werd hij overgeleverd). Bjjbel (1): Js 53,12.
TAALGEBRUIK LXX
GRIEKS LXX
ΚΥΡΙΕ, τίς ἐπίστευσε τῇ ἀκοῇ ἡμῶν; καὶ ὁ βραχίων Κυρίου τίνι ἀπεκαλύφθη; 2 ἀνηγγείλαμεν ὡς παιδίον ἐναντίον αὐτοῦ, ὡς ρίζα ἐν γῇ διψώσῃ. οὐκ ἔστιν εἶδος αὐτῷ οὐδὲ δόξα· καὶ εἴδομεν αὐτόν, καὶ οὐκ εἶχεν εἶδος οὐδὲ κάλλος· 3 ἀλλὰ τὸ εἶδος αὐτοῦ ἄτιμον καὶ ἐκλεῖπον παρὰ πάντας τοὺς υἱοὺς τῶν ἀνθρώπων· ἄνθρωπος ἐν πληγῇ ὢν καὶ εἰδὼς φέρειν μαλακίαν, ὅτι ἀπέστραπται τὸ πρόσωπον αὐτοῦ, ἠτιμάσθη καὶ οὐκ ἐλογίσθη. 4 οὗτος τὰς ἁμαρτίας ἡμῶν φέρει καὶ περὶ ἡμῶν ὀδυνᾶται, καὶ ἡμεῖς ἐλογισάμεθα αὐτὸν εἶναι ἐν πόνῳ καὶ ἐν πληγῇ ὑπὸ Θεοῦ καὶ ἐν κακώσει. 5 αὐτὸς δὲ ἐτραυματίσθη διὰ τὰς ἁμαρτίας ἡμῶν καὶ μεμαλάκισται διὰ τὰς ἀνομίας ἡμῶν· παιδεία εἰρήνης ἡμῶν ἐπ᾿ αὐτόν. τῷ μώλωπι αὐτοῦ ἡμεῖς ἰάθημεν. 6 πάντες ὡς πρόβατα ἐπλανήθημεν, ἄνθρωπος τῇ ὁδῷ αὐτοῦ ἐπλανήθη· καὶ Κύριος παρέδωκεν αὐτὸν ταῖς ἁμαρτίαις ἡμῶν. 7 καὶ αὐτὸς διὰ τὸ κεκακῶσθαι οὐκ ἀνοίγει τὸ στόμα αὐτοῦ· ὡς πρόβατον ἐπὶ σφαγὴν ἤχθη καὶ ὡς ἀμνὸς ἐναντίον τοῦ κείροντος αὐτὸν ἄφωνος, οὕτως οὐκ ἀνοίγει τὸ στόμα. 8 ἐν τῇ ταπεινώσει ἡ κρίσις αὐτοῦ ἤρθη· τὴν δὲ γενεὰν αὐτοῦ τίς διηγήσεται; ὅτι αἴρεται ἀπὸ τῆς γῆς ἡ ζωὴ αὐτοῦ, ἀπὸ τῶν ἀνομιῶν τοῦ λαοῦ μου ἤχθη εἰς θάνατον. 9 καὶ δώσω τοὺς πονηροὺς ἀντὶ τῆς ταφῆς αὐτοῦ καὶ τοὺς πλουσίους ἀντὶ τοῦ θανάτου αὐτοῦ· ὅτι ἀνομίαν οὐκ ἐποίησεν, οὐδὲ εὑρέθη δόλος ἐν τῷ στόματι αὐτοῦ. 10 καὶ Κύριος βούλεται καθαρίσαι αὐτὸν ἀπὸ τῆς πληγῆς. ἐὰν δῶτε περὶ ἁμαρτίας, ἡ ψυχὴ ὑμῶν ὄψεται σπέρμα μακρόβιον· καὶ βούλεται Κύριος ἀφελεῖν 11 ἀπὸ τοῦ πόνου τῆς ψυχῆς αὐτοῦ, δεῖξαι αὐτῷ φῶς καὶ πλάσαι τῇ συνέσει, δικαιῶσαι δίκαιον εὖ δουλεύοντα πολλοῖς, καὶ τὰς ἁμαρτίας αὐτῶν αὐτὸς ἀνοίσει. 12 διὰ τοῦτο αὐτὸς κληρονομήσει πολλοὺς καὶ τῶν ἰσχυρῶν μεριεῖ σκῦλα, ἀνθ᾿ ὧν παρεδόθη εἰς θάνατον ἡ ψυχὴ αὐτοῦ, καὶ ἐν τοῖς ἀνόμοις ἐλογίσθη· καὶ αὐτὸς ἁμαρτίας πολλῶν ἀνήνεγκε καὶ διὰ τὰς ἁμαρτίας αὐτῶν παρεδόθη.
MT
א מִי הֶאֱמִין, לִשְׁמֻעָתֵנוּ; וּזְרוֹעַ יְהוָה, עַל-מִי נִגְלָתָה.ב וַיַּעַל כַּיּוֹנֵק לְפָנָיו, וְכַשֹּׁרֶשׁ מֵאֶרֶץ צִיָּה--לֹא-תֹאַר לוֹ, וְלֹא הָדָר; וְנִרְאֵהוּ וְלֹא-מַרְאֶה, וְנֶחְמְדֵהוּ.ג נִבְזֶה וַחֲדַל אִישִׁים, אִישׁ מַכְאֹבוֹת וִידוּעַ חֹלִי; וּכְמַסְתֵּר פָּנִים מִמֶּנּוּ, נִבְזֶה וְלֹא חֲשַׁבְנֻהוּ.ד אָכֵן חֳלָיֵנוּ הוּא נָשָׂא, וּמַכְאֹבֵינוּ סְבָלָם; וַאֲנַחְנוּ חֲשַׁבְנֻהוּ, נָגוּעַ מֻכֵּה אֱלֹהִים וּמְעֻנֶּה.ה וְהוּא מְחֹלָל מִפְּשָׁעֵנוּ, מְדֻכָּא מֵעֲוֺנֹתֵינוּ; מוּסַר שְׁלוֹמֵנוּ עָלָיו, וּבַחֲבֻרָתוֹ נִרְפָּא-לָנוּ.ו כֻּלָּנוּ כַּצֹּאן תָּעִינוּ, אִישׁ לְדַרְכּוֹ פָּנִינוּ; וַיהוָה הִפְגִּיעַ בּוֹ, אֵת עֲוֺן כֻּלָּנוּ.ז נִגַּשׂ וְהוּא נַעֲנֶה, וְלֹא יִפְתַּח-פִּיו, כַּשֶּׂה לַטֶּבַח יוּבָל, וּכְרָחֵל לִפְנֵי גֹזְזֶיהָ נֶאֱלָמָה; וְלֹא יִפְתַּח, פִּיו.ח מֵעֹצֶר וּמִמִּשְׁפָּט לֻקָּח, וְאֶת-דּוֹרוֹ מִי יְשׂוֹחֵחַ: כִּי נִגְזַר מֵאֶרֶץ חַיִּים, מִפֶּשַׁע עַמִּי נֶגַע לָמוֹ.ט וַיִּתֵּן אֶת-רְשָׁעִים קִבְרוֹ, וְאֶת-עָשִׁיר בְּמֹתָיו; עַל לֹא-חָמָס עָשָׂה, וְלֹא מִרְמָה בְּפִיו.י וַיהוָה חָפֵץ דַּכְּאוֹ, הֶחֱלִי--אִם-תָּשִׂים אָשָׁם נַפְשׁוֹ, יִרְאֶה זֶרַע יַאֲרִיךְ יָמִים; וְחֵפֶץ יְהוָה, בְּיָדוֹ יִצְלָח.יא מֵעֲמַל נַפְשׁוֹ, יִרְאֶה יִשְׂבָּע--בְּדַעְתּוֹ יַצְדִּיק צַדִּיק עַבְדִּי, לָרַבִּים; וַעֲוֺנֹתָם, הוּא יִסְבֹּל.יב לָכֵן אֲחַלֶּק-לוֹ בָרַבִּים, וְאֶת-עֲצוּמִים יְחַלֵּק שָׁלָל, תַּחַת אֲשֶׁר הֶעֱרָה לַמָּוֶת נַפְשׁוֹ, וְאֶת-פֹּשְׁעִים נִמְנָה; וְהוּא חֵטְא-רַבִּים נָשָׂא, וְלַפֹּשְׁעִים יַפְגִּיעַ. {פ}