BIJBELBOEK RECHTERS - Re - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -
- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -

- Bibliografie - Literatuur - Liturgisch gebruik - Overzicht bijbelboeken - Overzicht van de bibliografie van de bijbelboeken - Overzicht van deze website -

Overzicht van Rechters : - Re 1 - Re 2 - Re 3 - Re 4 - Re 5 - Re 6 - Re 7 - Re 8 - Re 9 - Re 10 - Re 11 - Re 12 - Re 13 - Re 14 - Re 15 - Re 16 - Re 17 - Re 18 - Re 19 - Re 20 - Re 21 -
Tekstuitleg per pericope :
Overzicht vers per vers : - Re 16,1 - Re 16,2 - Re 16,3 - Re 16,4 - Re 16,5 - Re 16,6 - Re 16,7 - Re 16,8 - Re 16,9 - Re 16,10 - Re 16,11 - Re 16,12 - Re 16,13 - Re 16,14 - Re 16,15 - Re 16,16 - Re 16,17 - Re 16,18 - Re 16,19 - Re 16,20 - Re 16,21 - Re 16,22 - Re 16,23 - Re 16,24 - Re 16,25 - Re 16,26 - Re 16,27 - Re 16,28 - Re 16,29 - Re 16,30 - Re 16,31 -

- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -

Overzicht van Tenach : Tenach : overzicht , Tenach : taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , Tenach : commentaar ,
Overzicht van Septuaginta
: Septuaginta : overzicht , Septuaginta : taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , Septuaginta : commentaar ,
Overzicht N.T.
: N.T. : overzicht , N.T. : taalgebruik - N.T. A - N.T. B - N.T. C - N.T. D - N.T. E - N.T. F - N.T. G - N.T. H - N.T. I - N.T. J - N.T. K - N.T. L - N.T. M - N.T. N - N.T. O - N.T. P - N.T. Q - N.T. R - N.T. S - N.T. T - N.T. U - N.T. V - N.T. W - N.T. X - N.T. Y - N.T. Z - N.T. : commentaar .



Religie.opzijnbest.nl
ZOEKEN OP DEZE WEBSITE
PicoSearch
  Hulp
Verzorgd door PicoSearch
     
 
             
1. LXX , Griekse tekst N.T.   2. Vulgata   3. Synopsis Denaux - Vervenne  4. Statenvertaling   5. Willibrordvertaling   6. Nieuwe Vertaling   7. Naardense vertaling , zie
8. Bible de Jérusalem 9. Statenvertaling   10. King James Bible  - King James Bible 11. Luther-Bibel   liturgische lezing      

WEDERKERIGHEID (DIVERSITEIT - VICE VERSA) . Meer info : Arseen De Kesel . Email: arseen.de.kesel@pandora.be .
websitenamen : http://users.telenet.be/arseen.de.kesel/ en http://www.interlevensbeschouwelijk.be/index.htm
- STARTPAGINA - AGENDA - BIJ DE HAND - NIEUW - OVERZICHT -  TIJDSCHRIFTEN -
ALFABETISCH OVERZICHT VAN THEMA'S EN WEBSITES :
- A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z
HOOFDTHEMA'S : allochtonen , armoede , bahá'í ,  bezinningsteksten , bijbel , bijbel en koran , boeddhisme , christendom , extreemrechts (Vlaams Blok) , fundamentalisme , globalisering en antiglobalisering ,  hindoeïsme , interlevensbeschouwelijke dialoog , interreligieuze meditatie , islam , jodendom , koran , levensbeschouwing , levensbeschouwing / godsdienst en onderwijs , racisme , samenleving , sikhisme , spiritualiteit , tewerkstelling van allochtonen , vluchtelingen en asielzoekers , vrijzinnigheid , witte scholen , multiculturele scholen en concentratiescholen , Eigen-zinnige beschouwingen , Het kleine of grote ongenoegen

Woordenschat
Bibliografie :
- Re 19,1-30: schanddaad in Gibea , in : Schrift, jg. (1985), nr.99, p.115-118
Literatuur
Liturgisch gebruik


Overzicht van de bijbelboeken - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -
- OT : Gn (Genesis) , Ex (Exodus) , Lv (Leviticus) , Nu (Numeri) , Dt (Deuteronomium) , Joz (Jozua) , Re (Rechters) , Rt (Ruth) , 1 S (1 Samuël) , 2 S (2 Samuël) , 1 K (1 Koningen) , 2 K (2 Koningen) , 1 Kr ( 1 Kronieken) , 2 Kr (2 Kronieken) , Ezr (Ezra) , Neh (Nehemia) , Tob (Tobia) , Jdt (Judith) , Est (Esther) , 1 Mak (1 Makkabeeën) , 2 Mak (2 Makkabeeën) , Job , Ps (Psalmen ) , Spr (Spreuken) , Pr (Prediker) , Hl (Hooglied) , W (Wijsheid) , Sir (Sirach) , Js (Jesaja) , Jr (Jeremia) , Kl (Klaagliederen) , Bar (Baruch) , Ez (Ezechiël) , Da (Daniël) , Hos (Hosea) , Jl (Joël) , Am (Amos) , Ob (Obadja) , Jon (Jona) , Mi (Micha) , Nah (Nahum) , Hab (Habakuk) , Sef (Sefanja) , Hag (Haggai) , Zach (Zacharia) , Mal (Maleachi) .
- NT : Mt (Matteüs) - Mc (Marcus) - Lc (Lucas) - Joh (Johannes) - Hnd (Handelingen) , Rom (Rome) , 1 Kor (Korinte) , 2 Kor (Korinte) , Gal (Galatië) , Ef (Efese) , Fil (Filippi) , Kol (Kolosse) , 1 Tes (Tessalonika) , 2 Tes (Tessalonika) , 1 Tim (Timoteüs) , 2 Tim (Timoteüs) , Tit (Titus) , Film (Filemon) , Heb (Hebreeën) , Jak (Jakobus) , 1 Pe (Petrus) , 2 Pe (Petrus) , 1 Joh (Johannes) , 2 Joh (Johannes) , 2 Joh (Johannes) , Jud (Judas) , Apk (Apokalyps) .
Overzicht van de bibliografie van de bijbelboeken : - bibliografie bijbel - bibliografie van het Oude Testament - bibliografie Matteüsevangelie - bibliografie Marcusevangelie - bibliografie Lucasevangelie - bibliografie van het Johannesevangelie - bibliografie van het Nieuwe Testament (behalve evangeliën)

- Re 16,1-3 . Simson in Gaza - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,1 - Re 16,2 - Re 16,3 -

Re 16,1 - Re 16,1 . Simson in Gaza - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,1 - Re 16,2 - Re 16,3 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
        [1] Op zekere dag ging Simson naar Gaza; daar zag hij een hoer en hij ging bij haar binnen.        

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van

Re 16,2 - Re 16,2 . Simson in Gaza - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,1 - Re 16,2 - Re 16,3 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
        [2] Toen de inwoners van Gaza ter ore kwam dat Simson in de stad was, zetten zij overal posten uit en bleven de hele nacht bij de stadspoort op hem loeren. Zolang het nacht was, deden zij verder niets; ze dachten: ‘Als het licht wordt, vermoorden we hem.’        

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van

Re 16,3 - Re 16,3 . Simson in Gaza - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,1 - Re 16,2 - Re 16,3 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
        [3] Tot middernacht bleef Simson slapen, maar toen stond hij op, pakte de beide deuren van de stadspoort vast, met de twee deurposten, rukte ze los, met grendel en al, en droeg ze op zijn schouders naar de top van de berg nabij Hebron. Simson en Delila       

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van

6. w-j-q-m . qûm (opstaan) . Taalgebruik in Tenakh : qûm (opstaan) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , waw = 6 , mem = 13 of 40 ; totaal : 38 (2 X 19) OF 146 (2 X 73) . Structuur : 100 - 6 - 40 OF 1 - 6 - 4 . (1) wajjâqâm (en hij stond op) < wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. (2) wajjaqèm (en hij deed opstaan) < wë + act. hiufil 3de pers. mann. enk. . Tenakh (125) . Pentateuch (26) . Eerdere Profeten (76) . Latere Profeten (1) . 12 Kleine Profeten (3) . Geschriften (19) . Re (21) : (1) Re 2,10 . (2) Re 2,16 . (3) Re 3,9 . (4) Re 3,15 Re 3,15 . (5) Re 3,20 . (6) Re 8,21 . (7) Re 9,34 . (8) Re 9,35 . (9) Re 9,43 . (10) Re 10,1 . (11) Re 10,3 . (12) Re 13,11 . (13) Re 16,3 . (14) Re 19,3 . (15) Re 19,5 . (16) Re 19,7 . (17) Re 19,9 . (18) Re 19,10 . (19) Re 19,27 . (20) Re 19,28 . (21) Re 20,8 .

- Re 16,4-22 . Simson en Delila - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,4 - Re 16,5 - Re 16,6 - Re 16,7 - Re 16,8 - Re 16,9 - Re 16,10 - Re 16,11 - Re 16,12 - Re 16,13 - Re 16,14 - Re 16,15 - Re 16,16 - Re 16,17 - Re 16,18 - Re 16,19 - Re 16,20 - Re 16,21 - Re 16,22 -

Re 16,4 - Re 16,4 . Simson en Delila - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,4 - Re 16,5 - Re 16,6 - Re 16,7 - Re 16,8 - Re 16,9 - Re 16,10 - Re 16,11 - Re 16,12 - Re 16,13 - Re 16,14 - Re 16,15 - Re 16,16 - Re 16,17 - Re 16,18 - Re 16,19 - Re 16,20 - Re 16,21 - Re 16,22 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
        [4] Enige tijd later werd hij verliefd op een vrouw uit het Sorek-dal; zij heette Delila.        

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van

2. ´achäre(j) (achter, na) . Taalgebruik in Tenakh : ´achäre(j) (achter) . Getalwaarde : aleph = 1 , chet = 8 , resj = 20 of 200 , jod = 10 ; totaal : 39 (3 X 13) OF 219 (3 X 73) . Structuur : 1 - 8 - 2 - 1 . Tenakh (294) . Pentateuch (80) . Eerdere Profeten (134) . Latere Profeten (37) . 12 Kleine Profeten (5) . Geschriften (38) . Re (18) : (1) Re 1 . (2) Re 2,7 . (3) Re 2,12 . (4) Re 2,17 . (5) Re 2,19 . (6) Re 3,28 . (7) Re 4,16 . (8) Re 7,23 . (9) Re 8,5 . (10) Re 8,33 . (11) Re 9,3 . (12) Re 9,49 . (13) Re 10,1 . (14) Re 11,36 . (15) Re 13,11 . (16) Re 16,4 . (17) Re 18,12 . (18) Re 19,23 .

1. - 2. wajëhî ´achäre(j) (en het zal zijn na...) . Tenakh (24) : (1) Gn 22,20 . (2) Gn 25,11 . (3) Gn 48,1 . (4) Nu 25,19 . (5) Joz 1,1 . (6) Joz 24,29 . (7) Re 1,1 . (8) Re 16,4 . (9) 1 S 5,9 . (10) 1 S 24,6 . (11) 2 S 1,1 . (12) 2 S 2,1 . (13) 2 S 8,1 . (14) 2 S 10,1 . (15) 2 S 13,1 . (16) 2 S 17,21 . (17) 2 S 21,18 . (18) 1 K 13,23 . (19) 1 K 13,31 . (20) 2 K 6,24 . (21) 1 Kr 18,1 . (22) 1 Kr 19,1 . (23) 1 Kr 20,4 . (24) 2 Kr 25,14 . (25) Ez 17,23 .

3. ken (zo) . Taalgebruik in Tenakh : khen (zo) . Getalwaarde : kaph = 11 of 20 , nun = 14 of 50 ; totaal : 25 (5²) OF 70 (2 X 5 X 7) . Structuur : 2 - 5 . Tenakh (514) . Pentateuch (156) . Eerdere Profeten (109) . Latere Profeten (109) . 12 Kleine Profeten (25) . Geschriften (115) .

2. - 3. ´achäre(j) ken (achter zo, zo dan) . Tenakh (23/294 en 23/514) . Pentateuch (3) . Eerdere Profeten (13) . Latere Profeten (2) . 12 Kleine Profeten (1) : Jl 3,1 . Geschriften (4) . (1) Gn 6,4 . (2) Gn 41,31 . (3) Ex 11,1 . (4) Joz 10,26 . (5) Re 16,4 . (6) 1 S 9,13 . (7) 1 S 24,6 . (8) 1 S 24,9 . (9) 2 S 2,1 . (10) 2 S 8,1 . (11) 2 S 10,1 . (12) 2 S 13,1 . (13) 2 S 21,14 . (14) 2 S 21,18 . (15) 2 S 24,10 . (16) 2 K 6,24 . (17) 1 Kr 18,1 . (18) 1 Kr 19,1 . (19) 1 Kr 20,4 . (20) Job 3,1 . (21) Js 1,26 . (22) Jr 34,11 . (23) Jl 3,1 .

1. - 3. wajëhî ´achäre(j) ken (en het zal zijn daarna) . Tenakh (11/23) . (1) Re 16,4 . (2) 1 S 24,6 . (3) 2 S 2,1 . (4) 2 S 8,1 . (5) 2 S 10,1 . (6) 2 S 13,1 . (7) 2 S 21,18 . (8) 2 K 6,24 . (9) 1 Kr 18,1 . (10) 1 Kr 19,1 . (11) 1 Kr 20,4 .

4. wajjè´êhabh (en hij beminde) < wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. ´âhabh (beminnen, liefhebben) . Taalgebruik in Tenakh : ´âhabh (beminnen, liefhebben) . Getalwaarde : aleph = 1 , he = 5 , beth = 2 ; totaal : 8 (2²) . Structuur : 1 - 5 - 2 . In negen verzen in de bijbel : (1) Gn 25,28 (Isaak - Esau) . (2) Gn 29,18 (Jakob - Rachel) . (3) Gn 29,30 (Jakob - Rachel meer dan Lea) . (4) Gn 34,3 (Sichem - Dina) . (5) Re 16,4 (Simson - Delila) . (6) 1 K 3,3 (Salomo - JHWH) . (7) Ps 109,17 . (8) Est 2,17 (koning - Ester boven alle vrouwen) . (9) 2 Kr 11,21 (Roboam - Maäka boven alle vrouwen) .

Re 16,5 - Re 16,5 . Simson en Delila - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,4 - Re 16,5 - Re 16,6 - Re 16,7 - Re 16,8 - Re 16,9 - Re 16,10 - Re 16,11 - Re 16,12 - Re 16,13 - Re 16,14 - Re 16,15 - Re 16,16 - Re 16,17 - Re 16,18 - Re 16,19 - Re 16,20 - Re 16,21 - Re 16,22 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
        [5] De vorsten van de Filistijnen gingen naar haar toe en zeiden: ‘Probeer er eens achter te komen wat het geheim is van zijn grote kracht, en hoe wij hem kunnen overmeesteren om hem in de boeien te slaan en machteloos te maken; dan krijgt u elfhonderd sikkel zilver van ieder van ons.’        

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van

Re 16,6 - Re 16,6 . Simson en Delila - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,4 - Re 16,5 - Re 16,6 - Re 16,7 - Re 16,8 - Re 16,9 - Re 16,10 - Re 16,11 - Re 16,12 - Re 16,13 - Re 16,14 - Re 16,15 - Re 16,16 - Re 16,17 - Re 16,18 - Re 16,19 - Re 16,20 - Re 16,21 - Re 16,22 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
        [6] Delila zei dus tegen Simson: ‘Toe, vertel me toch wat het geheim is van je grote kracht. Waarmee zou men je moeten boeien om je machteloos te maken?’        

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van

Re 16,7 - Re 16,7 . Simson en Delila - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,4 - Re 16,5 - Re 16,6 - Re 16,7 - Re 16,8 - Re 16,9 - Re 16,10 - Re 16,11 - Re 16,12 - Re 16,13 - Re 16,14 - Re 16,15 - Re 16,16 - Re 16,17 - Re 16,18 - Re 16,19 - Re 16,20 - Re 16,21 - Re 16,22 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
        [7] Simson antwoordde: ‘Als men mij bindt met zeven verse pezen die nog niet zijn gedroogd, dan ben ik even zwak als ieder ander.’        

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van

Re 16,8 - Re 16,8 . Simson en Delila - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,4 - Re 16,5 - Re 16,6 - Re 16,7 - Re 16,8 - Re 16,9 - Re 16,10 - Re 16,11 - Re 16,12 - Re 16,13 - Re 16,14 - Re 16,15 - Re 16,16 - Re 16,17 - Re 16,18 - Re 16,19 - Re 16,20 - Re 16,21 - Re 16,22 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
        [8] De vorsten van de Filistijnen bezorgden haar zeven verse pezen die nog niet gedroogd waren. Daarmee bond zij hem vast,        

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van

Re 16,9 - Re 16,9 . Simson en Delila - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,4 - Re 16,5 - Re 16,6 - Re 16,7 - Re 16,8 - Re 16,9 - Re 16,10 - Re 16,11 - Re 16,12 - Re 16,13 - Re 16,14 - Re 16,15 - Re 16,16 - Re 16,17 - Re 16,18 - Re 16,19 - Re 16,20 - Re 16,21 - Re 16,22 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
        [9] terwijl enkele mannen zich in het vertrek verborgen hielden. Toen riep zij naar Simson: ‘Daar zijn de Filistijnen!’ Maar hij rukte de touwen stuk; ze knapten af als een vlasstreng die te dicht bij het vuur komt. En het geheim van zijn kracht bleef verborgen.        

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van

Re 16,10 - Re 16,10 . Simson en Delila - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,4 - Re 16,5 - Re 16,6 - Re 16,7 - Re 16,8 - Re 16,9 - Re 16,10 - Re 16,11 - Re 16,12 - Re 16,13 - Re 16,14 - Re 16,15 - Re 16,16 - Re 16,17 - Re 16,18 - Re 16,19 - Re 16,20 - Re 16,21 - Re 16,22 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
        [10] Toen zei Delila tegen Simson: ‘Je hebt me voor de gek gehouden. Je hebt tegen me gelogen! Zeg me waarmee je geboeid zou moeten worden.’        

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van

Re 16,11 - Re 16,11 . Simson en Delila - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,4 - Re 16,5 - Re 16,6 - Re 16,7 - Re 16,8 - Re 16,9 - Re 16,10 - Re 16,11 - Re 16,12 - Re 16,13 - Re 16,14 - Re 16,15 - Re 16,16 - Re 16,17 - Re 16,18 - Re 16,19 - Re 16,20 - Re 16,21 - Re 16,22 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
        [11] Hij antwoordde: ‘Als men mij stevig bindt met nieuwe koorden, die nog niet zijn gebruikt, dan ben ik even zwak als ieder ander.’        

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van

Re 16,12 - Re 16,12 . Simson en Delila - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,4 - Re 16,5 - Re 16,6 - Re 16,7 - Re 16,8 - Re 16,9 - Re 16,10 - Re 16,11 - Re 16,12 - Re 16,13 - Re 16,14 - Re 16,15 - Re 16,16 - Re 16,17 - Re 16,18 - Re 16,19 - Re 16,20 - Re 16,21 - Re 16,22 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
        [12] Delila nam dus nieuwe koorden en bond hem daarmee, terwijl enkele mannen zich in het vertrek verborgen hielden. Toen riep zij: ‘Simson! Daar zijn de Filistijnen!’ Maar hij rukte de koorden van zijn armen, alsof het draadjes waren.        

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van

Re 16,13 - Re 16,13 . Simson en Delila - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,4 - Re 16,5 - Re 16,6 - Re 16,7 - Re 16,8 - Re 16,9 - Re 16,10 - Re 16,11 - Re 16,12 - Re 16,13 - Re 16,14 - Re 16,15 - Re 16,16 - Re 16,17 - Re 16,18 - Re 16,19 - Re 16,20 - Re 16,21 - Re 16,22 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
        [13] Delila zei: ‘Je hebt me weer voor de gek gehouden! Je hebt me weer belogen! Zeg toch waarmee je vastgebonden zou moeten worden.’ Hij antwoordde: ‘Je moet de zeven vlechten van mijn hoofdhaar door de schering van het weefgetouw halen.’       

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van

Re 16,14 - Re 16,14 . Simson en Delila - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,4 - Re 16,5 - Re 16,6 - Re 16,7 - Re 16,8 - Re 16,9 - Re 16,10 - Re 16,11 - Re 16,12 - Re 16,13 - Re 16,14 - Re 16,15 - Re 16,16 - Re 16,17 - Re 16,18 - Re 16,19 - Re 16,20 - Re 16,21 - Re 16,22 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
        [14] Zij zette dus zijn vlechten vast aan een pin van de weefstoel en riep: ‘Simson! De Filistijnen!’ Hij werd wakker en rukte de pin los, met schering en al.        

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van

Re 16,15 - Re 16,15 . Simson en Delila - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,4 - Re 16,5 - Re 16,6 - Re 16,7 - Re 16,8 - Re 16,9 - Re 16,10 - Re 16,11 - Re 16,12 - Re 16,13 - Re 16,14 - Re 16,15 - Re 16,16 - Re 16,17 - Re 16,18 - Re 16,19 - Re 16,20 - Re 16,21 - Re 16,22 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
        [15] Daarop zei Delila: ‘Je zegt wel dat je van mij houdt, maar in je hart geef je niets om mij. Dit is nu al de derde keer dat je me voor de gek houdt en me niet vertelt wat het geheim is van je grote kracht.’        

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van

7. ´ajin (er is niet) . Stat. constr. ´e(j)n . Taalgebruik in Tenakh : ´ajin (er is niet) . Getalwaarde : aleph = 1 , jod = 10 , nun = 14 of 50 ; totaal : 25 (5²) OF 61 (priemgetal) . Structuur : 1 - 1 - 5 . Tenakh (362) . Pentateuch (74) . Eerdere Profeten (77) . Latere Profeten (63) . 12 Kleine Profeten (25) . Geschriften (123) . Re (19) : (1) Re 4,20 . (2) Re 6,5 . (3) Re 7,12 . (4) Re 7,14 . (5) Re 9,15 . (6) Re 9,20 . (7) Re 11,34 . (8) Re 13,9 . (9) Re 14,6 . (10) Re 16,15 . (11) Re 17,6 . (12) Re 18,1 . (13) Re 18,7 . (14) Re 18,10 . (15) Re 18,28 . (16) Re 19,1 . (17) Re 19,19 . (18) Re 21,9 . (19) Re 21,25 .

Re 16,16 - Re 16,16 . Simson en Delila - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,4 - Re 16,5 - Re 16,6 - Re 16,7 - Re 16,8 - Re 16,9 - Re 16,10 - Re 16,11 - Re 16,12 - Re 16,13 - Re 16,14 - Re 16,15 - Re 16,16 - Re 16,17 - Re 16,18 - Re 16,19 - Re 16,20 - Re 16,21 - Re 16,22 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
        [16] Toen zij hem bleef lastigvallen en dag in dag uit maar aanhield, kon hij het niet meer harden        

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van

Re 16,17 - Re 16,17 . Simson en Delila - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,4 - Re 16,5 - Re 16,6 - Re 16,7 - Re 16,8 - Re 16,9 - Re 16,10 - Re 16,11 - Re 16,12 - Re 16,13 - Re 16,14 - Re 16,15 - Re 16,16 - Re 16,17 - Re 16,18 - Re 16,19 - Re 16,20 - Re 16,21 - Re 16,22 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
        [17] en vertelde haar de waarheid: ‘Mijn hoofdhaar is nog nooit afgeschoren, omdat ik aan God gewijd ben, van de moederschoot af. Als mijn haren worden afgeschoren verlies ik mijn kracht en ben ik even zwak als ieder ander. ‘        

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van

6. - 7. wajj´omèr lâh (en hij zei tot haar) . Tenakh (19) : (1) Gn 16,9 . (2) Gn 16,10 . (3) Gn 16,11 . (4) Gn 21,17 . (5) Joz 15,18 . (6) Re 1,14 . (7) Re 14,16 . (8) Re 16,17 . (9) Rt 2,11 . (10) 1 S 1,8 . (11) 1 S 1,23 . (12) 1 S 28,13 . (13) 1 S 28,14 . (14) 2 S 13,11 . (15) 2 S 13,15 . (16) 2 S 14,5 . (17) 1 K 2,20 . (18) 2 K 6,28 . (19) Est 5,3 .

14. nâzîr (Nazireeër, gewijde) . Status constructus nëzîr .Zie : nâzar (zich afzonderen, onthouden, wijden) . Taalgebruik in Tenakh : Verwijzing : nâzar (zich afzonderen, onthouden, wijden) . Getalwaarde : nun = 14 of 50 , zajin = 7 , resj = 20 of 200 ; totaal : 41 of 257 (priemgetal) . n z r : Tenakh (7) . In zeven verzen in de bijbel . nezèr (kroon, krans, diadeem, wijding) .n z î r : Tenakh (6) : (1) Gn 49,26 . (2) Nu 6,2 (Nu 6,1-21 over het nzireaat) . (3) Dt 33,16 . (4) Re 13,5 . (5) Re 13,7 . (6) Re 16,17 . nazaraios (Nazireër, gewijde) . Re 16,17 . nazaraion . Accusatief enkelvoud . In twee verzen in de bijbel : (1) Re 13,5 . (1) Re 13,7 .

15. ´èlohîm (God) . Taalgebruik in Tenakh : ´èlohîm (God) . Getalwaarde : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; he = 5 ; jod = 10 ; mem = 13 of 40 ; totaal : 41 of 86 (2 X 43) . Structuur : 1 - 3 -5 -1 - 4 . De verkorte vorm van de godsnaam ´èlohîm is ´èl . Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld) . Structuur : 1 - 3 . Tenakh (635) . Pentateuch (207) . Eerdere Profeten (118) . Latere Profeten (39) . 12 Kleine Profeten (17) . Geschriften (253) . Re (24) : (1) Re 1,7 . (2) Re 2,12 . (3) Re 2,17 . (4) Re 2,19 . (5) Re 3,20 . (6) Re 4,23 . (7) Re 5,8 . (8) Re 6,31 . (9) Re 6,40 . (10) Re 8,3 . (11) Re 9,7 . (12) Re 9,9 . (13) Re 9,13 . (14) Re 9,23 . (15) Re 9,56 . (16) Re 9,57 . (17) Re 10,13 . (18) Re 13,5 . (19) Re 13,7 . (20) Re 13,22 . (21) Re 15,19 . (22) Re 16,17 . (23) Re 17,5 . (24) Re 18,10 .

17. mibbètèn (vanaf de moederschoot) < min + bètèn (buik, schoot) . Taalgebruik in Tenach : bètèn (buik, schoot) . Gr. koilia (buikholte , moederschoot) . Taalgebruik in de Septuaginta : koilia (buikholte , moederschoot) . Taalgebruik in het N.T. : koilia (buikholte , moederschoot) . Lat. uterus . Fr. sein . E. womb . D. Leib . Een vorm van koilia (buikholte , moederschoot) in de LXX (108) , in het N.T. (23) . Tenach (16) : (1) Re 16,17 . (2) Js 44,2 . (3) Js 44,24 . (4) Js 48,8 . (5) Js 49,1 . (6) Js 49,5 . (7) Jon 2,3 . (8) Ps 22,10 . (9) Ps 22,11 . (10) Ps 58,4 . (11) Ps 71,6 . (12) Job 1,21 . (13) Job 3,11 . (14) Job 10,19 . (15) Job 38,29 . (16) Pr 5,14 .

Re 16,18 - Re 16,18 . Simson en Delila - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,4 - Re 16,5 - Re 16,6 - Re 16,7 - Re 16,8 - Re 16,9 - Re 16,10 - Re 16,11 - Re 16,12 - Re 16,13 - Re 16,14 - Re 16,15 - Re 16,16 - Re 16,17 - Re 16,18 - Re 16,19 - Re 16,20 - Re 16,21 - Re 16,22 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
        [18] Delila begreep dat hij nu de waarheid gesproken had. Zij liet de vorsten van de Filistijnen roepen en zei hun: ‘Nu moet u komen, want nu heeft hij de waarheid gesproken.’ Zij kwamen naar haar toe en hadden het geld bij zich.        

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van

10. watthiqërâ´ (en zij noemde) < wë + act. qal imperf. 3de pers. vr. enk. van het werkw. qârâ´ (roepen, heten) . Taalgebruik in Tenakh : qârâ´ (roepen, heten) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , resj = 20 of 200 , aleph = 1 ; totaal : 40 of 301 . Structuur : 1 - 2 - 1 . Gr. kaleô (roepen, noemen) . Taalgebruik in het NT : kaleô (roepen) . Taalgebruik in de Septuaginta : kaleô (roepen) . E. to call . Lat. vocare (vox = stem) . Fr. appeler (Lat. appellare - pellere : pousser , dringen ; aandringen , oproepen) . Ned. roepen . D. rufen . Een vorm van kaleô (roepen, noemen) in de LXX (512) , in het NT (148) . Tenakh (32) . Pentateuch (20) . Eerdere Profeten (9) . Latere Profeten (1) . 12 Kleine Profeten (0) . Geschriften (2) . Eerdere Profeten (9) : (1) Re 4,6 . (2) Re 13,24 . (3) Re 16,18 . (4) Re 16,19 . (5) 1 S 1,20 . (6) 1 S 4,21 . (7) 2 S 20,16 . (8) 2 K 4,22 . (9) 2 K 11,14 .

Re 16,19 - Re 16,19 . Simson en Delila - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,4 - Re 16,5 - Re 16,6 - Re 16,7 - Re 16,8 - Re 16,9 - Re 16,10 - Re 16,11 - Re 16,12 - Re 16,13 - Re 16,14 - Re 16,15 - Re 16,16 - Re 16,17 - Re 16,18 - Re 16,19 - Re 16,20 - Re 16,21 - Re 16,22 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
        [19] Zij liet Simson op haar knieën inslapen, en riep toen iemand binnen om de zeven vlechten van zijn hoofdhaar af te scheren. Zo slaagde zij erin hem machteloos te maken; hij was zijn kracht kwijt.        

King James Bible .
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van

4. watthiqërâ´ (en zij noemde) < wë + act. qal imperf. 3de pers. vr. enk. van het werkw. qârâ´ (roepen, heten) . Taalgebruik in Tenakh : qârâ´ (roepen, heten) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , resj = 20 of 200 , aleph = 1 ; totaal : 40 of 301 . Structuur : 1 - 2 - 1 . Gr. kaleô (roepen, noemen) . Taalgebruik in het NT : kaleô (roepen) . Taalgebruik in de Septuaginta : kaleô (roepen) . E. to call . Lat. vocare (vox = stem) . Fr. appeler (Lat. appellare - pellere : pousser , dringen ; aandringen , oproepen) . Ned. roepen . D. rufen . Een vorm van kaleô (roepen, noemen) in de LXX (512) , in het NT (148) . Tenakh (32) . Pentateuch (20) . Eerdere Profeten (9) . Latere Profeten (1) . 12 Kleine Profeten (0) . Geschriften (2) . Eerdere Profeten (9) : (1) Re 4,6 . (2) Re 13,24 . (3) Re 16,18 . (4) Re 16,19 . (5) 1 S 1,20 . (6) 1 S 4,21 . (7) 2 S 20,16 . (8) 2 K 4,22 . (9) 2 K 11,14 .

Re 16,20 - Re 16,20 . Simson en Delila - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,4 - Re 16,5 - Re 16,6 - Re 16,7 - Re 16,8 - Re 16,9 - Re 16,10 - Re 16,11 - Re 16,12 - Re 16,13 - Re 16,14 - Re 16,15 - Re 16,16 - Re 16,17 - Re 16,18 - Re 16,19 - Re 16,20 - Re 16,21 - Re 16,22 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
        [20] Zij riep: ‘Simson! Daar zijn de Filistijnen!’ Hij werd wakker en dacht: ‘Ik kom er wel uit, net als de vorige keren; ik schud ze wel van mij af.’ Hij wist echter niet dat de heer hem verlaten had.        

King James Bible . [20] And she said, The Philistines be upon thee, Samson. And he awoke out of his sleep, and said, I will go out as at other times before, and shake myself. And he wist not that the LORD was departed from him.
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van

Re 16,21 - Re 16,21 . Simson en Delila - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,4 - Re 16,5 - Re 16,6 - Re 16,7 - Re 16,8 - Re 16,9 - Re 16,10 - Re 16,11 - Re 16,12 - Re 16,13 - Re 16,14 - Re 16,15 - Re 16,16 - Re 16,17 - Re 16,18 - Re 16,19 - Re 16,20 - Re 16,21 - Re 16,22 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
        [21] De Filistijnen grepen hem, staken hem de ogen uit, brachten hem naar Gaza en legden hem met twee bronzen kettingen vast. In de gevangenis moest hij de molen draaien.        

King James Bible . [21] But the Philistines took him, and put out his eyes, and brought him down to Gaza, and bound him with fetters of brass; and he did grind in the prison house.
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van

Re 16,22 - Re 16,22 . Simson en Delila - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,4 - Re 16,5 - Re 16,6 - Re 16,7 - Re 16,8 - Re 16,9 - Re 16,10 - Re 16,11 - Re 16,12 - Re 16,13 - Re 16,14 - Re 16,15 - Re 16,16 - Re 16,17 - Re 16,18 - Re 16,19 - Re 16,20 - Re 16,21 - Re 16,22 -

Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
        [22] Maar zijn hoofdhaar dat afgeschoren was begon direct weer te groeien.      

King James Bible . [22] Howbeit the hair of his head began to grow again after he was shaven.
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van

- Re 16,23-31 . Simsons dood - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,23 - Re 16,24 - Re 16,25 - Re 16,26 - Re 16,27 - Re 16,28 - Re 16,29 - Re 16,30 - Re 16,31 -

Re 16,23 - Re 16,23 . Simsons dood - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,23 - Re 16,24 - Re 16,25 - Re 16,26 - Re 16,27 - Re 16,28 - Re 16,29 - Re 16,30 - Re 16,31 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
        [23] De vorsten van de Filistijnen kwamen bijeen om een plechtig offer te brengen aan hun god Dagon* en om feest te vieren; ze zeiden: ‘Onze god heeft Simson, onze vijand, aan ons uitgeleverd!’        

King James Bible . [23] Then the lords of the Philistines gathered them together for to offer a great sacrifice unto Dagon their god, and to rejoice: for they said, Our god hath delivered Samson our enemy into our hand.
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van

8. ´êlohe(j)hèm (hun God) . ´èlohîm (God) . Taalgebruik in Tenakh : ´èlohîm (God) . Getalwaarde : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; he = 5 ; jod = 10 ; mem = 13 of 40 ; totaal : 41 of 86 (2 X 43) . Structuur : 1 - 3 -5 -1 - 4 . De verkorte vorm van de godsnaam ´èlohîm is ´èl . Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld) . Structuur : 1 - 3 . Tenakh (66) . Pentateuch (11) . Eerdere Profeten (19) . Latere Profeten (12) . 12 Kleine Profeten (13) . Geschriften (11) . Re (6) : (1) Re 3,6 . (2) Re 3,7 . (3) Re 8,34 . (4) Re 9,27 . (5) Re 16,23 . (6) Re 16,24 .

12. ´êlohe(j)nû (onze God) < stat. constr. + suffix pers. voornaamw. 1ste pers. mv . van het zelfst. naamw. . Tenakh (164) . Pentateuch (29) . Eerdere Profeten (20) . Latere Profeten (29) . 12 Kleine Profeten (4) . Geschriften (82) . Dt (22) : (1) Dt 1,6 . (2) Dt 1,19 . (3) Dt 1,20 . (4) Dt 1,25 . (5) Dt 1,41 . (6) Dt 2,29 . (7) Dt 2,33 . (8) Dt 2,36 . (9) Dt 2,37 . (10) Dt 3,3 . (11) Dt 4,7 . (12) Dt 5,2 . (13) Dt 5,24 . (14) Dt 5,25 . (15) Dt 5,27 (2X) . (16) Dt 6,4 . (17) Dt 6,20 . (18) Dt 6,24 . (19) Dt 6,25 . (20) Dt 29,14 . (21) Dt 29,14 . (22) Dt 29,17 . Eerdere Profeten (20) : (1) Joz 18,6 . (2) Joz 22,19 . (3) Joz 22,29 . (4) Joz 24,17 . (5) Joz 24,18 . (6) Joz 24,24 . (7) Re 10,10 . (8) Re 11,24 . (9) Re 16,23 . (10) Re 16,24 . (11) 1 S 5,7 . (12) 1 S 7,8 . (13) 2 S 10,12 . (14) 2 S 22,32 . (15) 1 K 8,57 . (16) 1 K 8,59 . (17) 1 K 8,61 . (18) 1 K 8,65 . (19) 2 K 18,22 . (20) 2 K 19,19 .

Re 16,24 - Re 16,24 . Simsons dood - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,23 - Re 16,24 - Re 16,25 - Re 16,26 - Re 16,27 - Re 16,28 - Re 16,29 - Re 16,30 - Re 16,31 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
        [24] Toen de mensen Simson zagen, loofden zij hun god en zeiden: ‘De grote vijand die ons land verwoestte en velen van ons gedood heeft, is door onze god aan ons uitgeleverd.’        

King James Bible . [24] And when the people saw him, they praised their god: for they said, Our god hath delivered into our hands our enemy, and the destroyer of our country, which slew many of us.
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van

6. ´êlohe(j)hèm (hun God) . ´èlohîm (God) . Taalgebruik in Tenakh : ´èlohîm (God) . Getalwaarde : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; he = 5 ; jod = 10 ; mem = 13 of 40 ; totaal : 41 of 86 (2 X 43) . Structuur : 1 - 3 -5 -1 - 4 . De verkorte vorm van de godsnaam ´èlohîm is ´èl . Getalwaarde is : aleph = 1 ; lamed = 12 of 30 ; totaal 13 of 31 (spiegelbeeld) . Structuur : 1 - 3 . Tenakh (66) . Pentateuch (11) . Eerdere Profeten (19) . Latere Profeten (12) . 12 Kleine Profeten (13) . Geschriften (11) . Re (6) : (1) Re 3,6 . (2) Re 3,7 . (3) Re 8,34 . (4) Re 9,27 . (5) Re 16,23 . (6) Re 16,24 .

10. ´êlohe(j)nû (onze God) < stat. constr. + suffix pers. voornaamw. 1ste pers. mv . van het zelfst. naamw. . Tenakh (164) . Pentateuch (29) . Eerdere Profeten (20) . Latere Profeten (29) . 12 Kleine Profeten (4) . Geschriften (82) . Dt (22) : (1) Dt 1,6 . (2) Dt 1,19 . (3) Dt 1,20 . (4) Dt 1,25 . (5) Dt 1,41 . (6) Dt 2,29 . (7) Dt 2,33 . (8) Dt 2,36 . (9) Dt 2,37 . (10) Dt 3,3 . (11) Dt 4,7 . (12) Dt 5,2 . (13) Dt 5,24 . (14) Dt 5,25 . (15) Dt 5,27 (2X) . (16) Dt 6,4 . (17) Dt 6,20 . (18) Dt 6,24 . (19) Dt 6,25 . (20) Dt 29,14 . (21) Dt 29,14 . (22) Dt 29,17 . Eerdere Profeten (20) : (1) Joz 18,6 . (2) Joz 22,19 . (3) Joz 22,29 . (4) Joz 24,17 . (5) Joz 24,18 . (6) Joz 24,24 . (7) Re 10,10 . (8) Re 11,24 . (9) Re 16,23 . (10) Re 16,24 . (11) 1 S 5,7 . (12) 1 S 7,8 . (13) 2 S 10,12 . (14) 2 S 22,32 . (15) 1 K 8,57 . (16) 1 K 8,59 . (17) 1 K 8,61 . (18) 1 K 8,65 . (19) 2 K 18,22 . (20) 2 K 19,19 .

Re 16,25 - Re 16,25 . Simsons dood - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,23 - Re 16,24 - Re 16,25 - Re 16,26 - Re 16,27 - Re 16,28 - Re 16,29 - Re 16,30 - Re 16,31 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
        [25] Toen zij in een vrolijke stemming waren gekomen, zeiden ze: ‘Ga Simson halen, dan kunnen wij lachen met hem.’ Zij haalden Simson uit de gevangenis en zij lachten en spotten met hem. Toen zij hem daarna tussen de zuilen zetten,        

King James Bible . [25] And it came to pass, when their hearts were merry, that they said, Call for Samson, that he may make us sport. And they called for Samson out of the prison house; and he made them sport: and they set him between the pillars.
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van

Re 16,26 - Re 16,26 . Simsons dood - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,23 - Re 16,24 - Re 16,25 - Re 16,26 - Re 16,27 - Re 16,28 - Re 16,29 - Re 16,30 - Re 16,31 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
        [26] zei hij tegen de knecht die hem bij de hand hield: ‘Laat mij los; ik houd mij wel vast aan de zuilen waarop de tempel rust.’        

King James Bible . [26] And Samson said unto the lad that held him by the hand, Suffer me that I may feel the pillars whereupon the house standeth, that I may lean upon them.
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van

Re 16,27 - Re 16,27 . Simsons dood - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,23 - Re 16,24 - Re 16,25 - Re 16,26 - Re 16,27 - Re 16,28 - Re 16,29 - Re 16,30 - Re 16,31 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
        [27] De tempel was vol mannen en vrouwen, en ook alle vorsten van de Filistijnen waren er; op het dak bevonden zich ongeveer drieduizend mannen en vrouwen. Ze lachten allemaal om hem en bespotten hem.        

King James Bible . [27] Now the house was full of men and women; and all the lords of the Philistines were there; and there were upon the roof about three thousand men and women, that beheld while Samson made sport.
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van

Re 16,28 - Re 16,28 . Simsons dood - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,23 - Re 16,24 - Re 16,25 - Re 16,26 - Re 16,27 - Re 16,28 - Re 16,29 - Re 16,30 - Re 16,31 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
        [28] Toen riep Simson de heer aan: ‘Heer god, denk aan mij! O God, geef mij nog één keer mijn kracht terug en laat mij met één slag mijn beide ogen op de Filistijnen wreken.’        

King James Bible . [28] And Samson called unto the LORD, and said, O Lord GOD, remember me, I pray thee, and strengthen me, I pray thee, only this once, O God, that I may be at once avenged of the Philistines for my two eyes.
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van

3. - 4. ´èl JHWH (naar JHWH, tot JHWH) . Tenakh (160) . Re () : (1) Re 3,9 . (2) Re 3,15 . (3) Re 4,3 . (4) Re 6,6 . (5) Re 6,7 . (6) Re 10,10 . (7) Re 10,15 . (8) Re 11,35 . (9) Re 11,36 . (10) Re 13,8 . (11) Re 15,18 . (12) Re 16,28 . (13) Re 20,1 . (14) Re 21,5 (2X) . (15) Re 21,5 .

Re 16,29 - Re 16,29 . Simsons dood - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,23 - Re 16,24 - Re 16,25 - Re 16,26 - Re 16,27 - Re 16,28 - Re 16,29 - Re 16,30 - Re 16,31 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
        [29] Daarop tastte Simson naar de twee middelste zuilen waarop de tempel rustte en steunde met zijn rechterhand tegen de ene zuil en met zijn linkerhand tegen de andere.        

King James Bible . [29] And Samson took hold of the two middle pillars upon which the house stood, and on which it was borne up, of the one with his right hand, and of the other with his left.
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van

Re 16,30 - Re 16,30 . Simsons dood - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,23 - Re 16,24 - Re 16,25 - Re 16,26 - Re 16,27 - Re 16,28 - Re 16,29 - Re 16,30 - Re 16,31 -

Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
        [30] Terwijl hij dacht: ‘Laat mij maar met de Filistijnen sterven’, duwde hij uit alle macht, en de tempel stortte in, op de vorsten en op al het volk dat zich daar bevond. Zo liet hij bij zijn dood meer mensen sterven dan tijdens heel zijn leven.        

King James Bible . [30] And Samson said, Let me die with the Philistines. And he bowed himself with all his might; and the house fell upon the lords, and upon all the people that were therein. So the dead which he slew at his death were more than they which he slew in his life.
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van

Re 16,31 - Re 16,31 . Simsons dood - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -- Re (Rechters) -- Re 16 -- Re 16,1-3 -- Re 16,4-22 -- Re 16,23-31 -- Re 16,23 - Re 16,24 - Re 16,25 - Re 16,26 - Re 16,27 - Re 16,28 - Re 16,29 - Re 16,30 - Re 16,31 -
Griekse tekst Vulgaat   Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling (2005) Naardense bijbel Bible de Jérusalem
        [31] Zijn verwanten, zijn hele familie, kwamen het lijk halen en begroeven het tussen Sora en Estaol in het graf van zijn vader Manoach. Twintig jaar was Simson rechter geweest over Israël.       

King James Bible . [31] Then his brethren and all the house of his father came down, and took him, and brought him up, and buried him between Zorah and Eshtaol in the burying place of Manoah his father. And he judged Israel twenty years.
Luther-Bibel .

Tekstuitleg van Re 16,31 . Het vers Re 16,31 telt 23 woorden en 93 letters . De getalwaarde van Re 16,31 is 6310 (2 X 5 X 613) .

Re 16,31.8. wajja`älû (en wij gaan) < wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. van het werkw. `âlâh (opgaan, opklimmen) . Taalgebruik in Tenakh : `âlâh (opgaan, opklimmen) . Getalwaarde : ajin = 16 of 70 , lamed = 12 of 30 , he = 5 ; totaal : 33 (3 X 11) OF 105 (3 X 5 X 7) . Structuur : 7 - 3 - 5 . (1) `âlâh (hij ging op) . act. qal perfectum derde persoon mannelijk enkelvoud . (2) `äleh (ga) . act. qal imperatief tweede persoon mannelijk enkelvoud . (3) `olâh (brandoffer) . Tenakh (66) . Pentateuch (14) . Eerdere Profeten (39) . Latere Profeten (5) . 12 Kleine Profeten (1) . Geschriften (7) . Re (17) : (1) Re 1,22 . (2) Re 4,5 . (3) Re 6,35 . (4) Re 9,51 . (5) Re 15,6 . (6) Re 15,9 . (7) Re 16,5 . (8) Re 16,8 . (9) Re 16,18 . (10) Re 16,31 . (11) Re 18,12 . (12) Re 18,17 . (13) Re 20,18 . (14) Re 20,23 . (15) Re 20,26 . (16) Re 20,30 . (17) Re 21,4 . Een vorm van `âlâh (opgaan, opklimmen) in Re 1 (6) : (1) Re 1,1 . (2) Re 1,2 . (3) Re 1,3 . (4) Re 1,4 . (5) Re 1,16 . (6) Re 1,22 .

Re 16,31.9. וַיִּקְבְּרוּ = wajjiqëbërû (en zij begroeven) < wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. van het werkw. קָבַר = qâbhar (begraven) . Taalgebruik in Tenakh : qâbhar (begraven) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , beth = 2 , resj = 20 of 200 ; totaal : 41 OF 302 (2 X 151) . Structuur : 1 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (23) : (1) Gn 25,9 . (2) Gn 35,29 . (3) Gn 50,13 . (4) Joz 24,30 . (5) Joz 24,33 . (6) Re 2,9 . (7) Re 16,31 . (8) 1 S 31,13 . (9) 2 S 3,32 . (10) 2 S 4,12 . (11) 2 S 21,14 . (12) 1 K 14,18 . (13) 1 K 15,8 . (14) 1 K 22,37 . (15) 2 K 9,28 . (16) 2 K 10,35 . (17) 2 K 12,22 . (18) 2 K 15,7 . (19) 1 Kr 10,12 . (20) 2 Kr 13,23 . (21) 2 Kr 25,28 . (22) 2 Kr 26,23 . (23) 2 Kr 27,9 .
- Grieks . act. ind. aor. 3de pers. mv. εθαψαν = ethapsan (zij begroeven) van het werkw. θαπτω = thaptô (begraven) . Taalgebruik in Tenakh : thaptô (begraven) . Bijbel (43) . OT (40) . NT (3) : (1) Mt 14,12 . (2) Hnd 5,6 . (3) Hnd 5,10 . Re (3) : (1) Re 2,9 . (2) Re 12,12 . (3) Re 16,31 .

Re 16,31.9. - 10. וַיִּקְבְּרוּ אוֹתוֹ = wajjiqëbërû ´ôthô (en zij begroeven hem. Tenakh (2) : (1) Re 2,9 . (2) Re 16,31 . In Re 2,9 gaat het over de begrafenis van Jozua , in Re 16,31 over die van Simson .

Re 16,31.15. בּקֶבֶר / בְקָבֶר / בַּקֶּבֶר = baqqèbhèr (in een / het graf - van -) < prefix voorzetsel bë + (bepaald lidw.) + zelfst. naamw. . Zie : קָבַר = qâbhar (begraven) . Taalgebruik in Tenakh : qâbhar (begraven) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , beth = 2 , resj = 20 of 200 ; totaal : 41 OF 302 (2 X 151) . Structuur : 1 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 5 . b-q-b-r : Tenakh (11) : (1) Nu 19,16 . (2) Nu 19,18 . (3) Re 8,32 . (4) Re 16,31 . (5) 2 S 2,32 . (6) 2 S 4,12 . (7) 2 S 17,23 . (8) 2 S 21,14 . (9) 1 K 13,31 . (10) 2 K 13,21 . (11) Ps 88,12 .

Re 16,31.19. Een vorm van sjâphat (richten, rechtspreken, beslissen) in Re in 13 verzen (14X) . (1) Re 4,4 : sjophëtâh (zij is richtende) ´èth jishërâ´el (Israël) nl. Debora . (2) Re 11,27 : jisjëpot JHWH (JHWH richtte) . (3) Re 16,31 : sjâphat ´èth jishërâ´el (hij richtte Israël) ; een eerste vermelding van Simson die richtte staat in Re 15,20 . Van de 13 verzen (14X) in Re gaat het in 12 verzen (13X) over een 'richter' .
In Re 12,11 wordt 2X gezegd dat Elon Israël richtte . 2X Avdon in Re 12,13 en Re 12,14 . Ook 2X Simson in Re 15,20 en Re 16,31 . In totaal wordt in Re over 9 personen gezegd dat zij richtten . In 1 S wordt wajjisjëpot (en hij richtte) 2X vermeld , maar het gaat telkens om Samuël . In Re en 1 S worden 10 personen genoemd die richtten . Over Ehud , Samgar , Gideon , ( Abimelek) wordt niet gezegd dat zij richtten .


LXX

1kai eporeuthè sampsôn ekeithen eis gazan kai eiden ekei gunaika pornèn kai eisèlthen pros autèn2kai apèggelè tois gazaiois legontes èkei sampsôn entautha kai ekuklôsan kai enèdreusan auton olèn tèn nukta epi tès pulès tès poleôs kai ekôfeusan olèn tèn nukta legontes eôs fôtos prôi meinômen kai apokteinômen auton3kai ekoimèthè sampsôn eôs tou mesonuktiou kai anestè peri to mesonuktion kai epelabeto tôn thurôn tès pulès tès poleôs kai tôn duo stathmôn kai anebastasen autas sun tô mochlô kai epethèken epi tô ômô autou kai anènegken auta epi tèn korufèn tou orous o estin epi prosôpon chebrôn kai ethèken auta ekei4kai egeneto meta tauta kai ègapèsen gunaika epi tou cheimarrou sôrèch kai onoma autè dalila5kai anebèsan pros autèn oi satrapai tôn allofulôn kai eipan autè apatèson auton kai ide en tini è ischus autou estin è megalè kai en tini dunèsometha pros auton kai dèsomen auton ôste tapeinôsai auton kai èmeis dôsomen soi anèr chilious kai ekaton arguriou6kai eipen dalila pros sampsôn anaggeilon moi en tini è ischus sou è megalè kai en tini dethèsè tou tapeinôthènai se7kai eipen pros autèn sampsôn ean dèsôsin me en epta neurais ugrais mè èrèmômenais kai asthenèsô kai esomai ôs eis tôn anthrôpôn8kai anènegkan autè oi satrapai tôn allofulôn epta neuras ugras mè èrèmômenas kai edèsen auton en autais9kai to enedron autou ekathèto en tô tamieiô kai eipen pros auton allofuloi epi se sampsôn kai dierrèxen tas neuras on tropon diaspatai klôsma tou apotinagmatos en tô osfranthènai puros kai ouk egnôsthè è ischus autou10kai eipen dalila pros sampsôn idou parelogisô me kai elalèsas pros me pseudè nun oun anaggeilon dè moi en tini dethèsè11kai eipen pros autèn ean desmô dèsôsin me en epta kalôdiois kainois en ois ouk egenèthè ergon kai asthenèsô kai esomai ôs eis tôn anthrôpôn12kai elaben autô dalila kalôdia kaina kai edèsen auton en autois kai eipen pros auton oi allofuloi epi se sampsôn kai to enedron ekathèto en tô tamieiô kai diespasen auta apo tôn brachionôn autou ôs ramma13kai eipen dalila pros sampsôn eôs nun parelogisô me kai elalèsas pros me pseudè anaggeilon dè moi en tini dethèsè kai eipen pros autèn ean ufanès tas epta seiras tès kefalès mou meta tou diasmatos kai egkrousès en tô passalô eis ton toichon kai esomai asthenès ôs eis tôn anthrôpôn14kai ekoimisen auton dalila kai ediasato tous epta bostruchous tès kefalès autou meta tès ektaseôs kai katekrousen en tois passalois eis ton toichon kai eipen pros auton oi allofuloi epi se sampsôn kai exègerthè ek tou upnou autou kai exespasen tous passalous sun tô ufasmati ek tou toichou kai to diasma kai ouk egnôsthè è ischus autou15kai eipen pros auton dalila pôs ereis ègapèka se kai è kardia sou ouk estin met' emou touto triton parelogisô me kai ouk apèggeilas moi en tini è ischus sou è megalè16kai egeneto ote kateirgasato auton tois logois autès olèn tèn nukta kai parènôchlèsen auton kai ôligopsuchèsen eôs eis thanaton17kai apèggeilen autè panta ta apo kardias autou kai eipen autè xuron ouk anabèsetai epi tèn kefalèn mou oti naziraios theou egô eimi ek koilias mètros mou kai ean xurèsômai apostèsetai ap' emou è ischus mou kai asthenèsô kai esomai kata pantas tous anthrôpous18kai eiden dalila oti anèggeilen autè panta ta apo kardias autou kai apesteilen kai ekalesen pantas tous satrapas tôn allofulôn legousa anabète to apax oti anèggeilen moi pasan tèn kardian autou kai anebèsan pros autèn pasai ai satrapiai tôn allofulôn kai ènegkan to argurion en tais chersin autôn19kai ekoimisen auton ana meson tôn gonatôn autès kai ekalesen ton kourea kai exurèsen tous epta bostruchous tès kefalès autou kai èrxato tapeinousthai kai apestè è ischus autou ap' autou20kai eipen autô dalila oi allofuloi epi se sampsôn kai exègerthè ek tou upnou autou kai eipen exeleusomai kai poièsô kathôs aei kai apotinaxomai kai autos ouk egnô oti kurios apestè ap' autou21kai epelabonto autou oi allofuloi kai exôruxan tous ofthalmous autou kai katègagon auton eis gazan kai edèsan auton en pedais chalkais kai èn alèthôn en oikô tès fulakès22kai èrxato è thrix tès kefalès autou anateilai ènika exurèthè23kai oi satrapai tôn allofulôn sunèchthèsan tou thusai thusian megalèn dagôn tô theô autôn kai tou eufranthènai kai eipan paredôken o theos èmôn en cheiri èmôn sampsôn ton echthron èmôn24kai eiden auton o laos kai ènesan tous theous autôn kai eipan paredôken o theos èmôn ton echthron èmôn en cheiri èmôn kai ton exerèmounta tèn gèn èmôn ostis eplèthunen tous traumatias èmôn25kai egeneto ote ègathunthè è kardia autôn kai eipan kalesate ton sampsôn ex oikou fulakès kai paixatô enôpion èmôn kai ekalesan ton sampsôn ex oikou tès fulakès kai enepaizon autô kai estèsan auton ana meson tôn duo stulôn26kai eipen sampsôn pros to paidarion ton cheiragôgounta auton epanapauson me dè kai poièson psèlafèsai me epi tous stulous ef' ôn o oikos epestèriktai ep' autôn kai epistèrisomai ep' autous o de pais epoièsen outôs27o de oikos èn plèrès andrôn kai gunaikôn kai ekei pantes oi satrapai tôn allofulôn kai epi tou dômatos ôsei trischilioi andres kai gunaikes emblepontes empaizomenon ton sampsôn28kai eboèsen sampsôn pros kurion kai eipen kurie kurie mnèsthèti mou kai enischuson me dè plèn eti to apax touto kai ekdikèsô ekdikèsin mian anti tôn duo ofthalmôn mou ek tôn allofulôn29kai perielaben sampsôn tous duo stulous tous mesous ef' ôn o oikos epestèrikto ep' autôn kai epestèrisato ep' autois ena en tè dexia autou kai ena en tè aristera autou30kai eipen sampsôn apothanetô è psuchè mou meta tôn allofulôn kai eklinen en ischui kai epesen o oikos epi tous satrapas kai epi panta ton laon ton en autô kai egenonto oi tethnèkotes ous ethanatôsen sampsôn en tô thanatô autou pleious uper ous ethanatôsen en tè zôè autou31kai katebèsan oi adelfoi autou kai pas o oikos tou patros autou kai elabon auton kai anebèsan kai ethapsan auton ana meson saraa kai ana meson esthaol en tô tafô manôe tou patros autou kai autos ekrinen ton israèl eikosi etè


VULGAAT

1 abiit quoque in Gazam et vidit ibi meretricem mulierem ingressusque est ad eam 2 quod cum audissent Philisthim et percrebruisset apud eos intrasse urbem Samson circumdederunt eum positis in porta civitatis custodibus et ibi tota nocte cum silentio praestolantes ut facto mane exeuntem occiderent 3 dormivit autem Samson usque ad noctis medium et inde consurgens adprehendit ambas portae fores cum postibus suis et sera inpositasque umeris portavit ad verticem montis qui respicit Hebron 4 post haec amavit mulierem quae habitabat in valle Sorech et vocabatur Dalila 5 veneruntque ad eam principes Philisthinorum atque dixerunt decipe eum et disce ab illo in quo tantam habeat fortitudinem et quomodo eum superare valeamus et vinctum adfligere quod si feceris dabimus tibi singuli mille centum argenteos 6 locuta est ergo Dalila ad Samson dic mihi obsecro in quo sit tua maxima fortitudo et quid sit quo ligatus erumpere nequeas 7 cui respondit Samson si septem nervicis funibus necdum siccis et adhuc humentibus ligatus fuero infirmus ero ut ceteri homines 8 adtuleruntque ad eam satrapae Philisthinorum septem funes ut dixerat quibus vinxit eum 9 latentibus apud se insidiis et in cubiculo finem rei expectantibus clamavitque ad eum Philisthim super te Samson qui rupit vincula quomodo si rumpat quis filum de stuppae tortum putamine cum odorem ignis acceperit et non est cognitum in quo esset fortitudo eius 10 dixitque ad eum Dalila ecce inlusisti mihi et falsum locutus es saltim nunc indica quo ligari debeas 11 cui ille respondit si ligatus fuero novis funibus qui numquam fuerunt in opere infirmus ero et aliorum hominum similis 12 quibus rursum Dalila vinxit eum et clamavit Philisthim super te Samson in cubiculo insidiis praeparatis qui ita rupit vincula quasi fila telarum 13 dixitque Dalila rursum ad eum usquequo decipis me et falsum loqueris ostende quo vinciri debeas si inquit septem crines capitis mei cum licio plexueris et clavum his circumligatum terrae fixeris infirmus ero 14 quod cum fecisset Dalila dixit ad eum Philisthim super te Samson qui consurgens de somno extraxit clavum cum crinibus et licio 15 dixitque ad eum Dalila quomodo dicis quod ames me cum animus tuus non sit mecum per tres vices mentitus es mihi et noluisti dicere in quo sit tua maxima fortitudo 16 cumque molesta ei esset et per multos dies iugiter adhereret spatium ad quietem non tribuens defecit anima eius et ad mortem usque lassata est 17 tunc aperiens veritatem rei dixit ad eam ferrum numquam ascendit super caput meum quia nazareus id est consecratus Deo sum de utero matris meae si rasum fuerit caput meum recedet a me fortitudo mea et deficiam eroque ut ceteri homines 18 videns illa quod confessus ei esset omnem animum suum misit ad principes Philisthinorum atque mandavit ascendite adhuc semel quia nunc mihi aperuit cor suum qui ascenderunt adsumpta pecunia quam promiserant 19 at illa dormire eum fecit super genua sua et in sinu suo reclinare caput vocavitque tonsorem et rasit septem crines eius et coepit abicere eum et a se repellere statim enim ab eo fortitudo discessit 20 dixitque Philisthim super te Samson qui de somno consurgens dixit in animo suo egrediar sicut ante feci et me excutiam nesciens quod Dominus recessisset ab eo 21 quem cum adprehendissent Philisthim statim eruerunt oculos eius et duxerunt Gazam vinctum catenis et clausum in carcere molere fecerunt 22 iamque capilli eius renasci coeperant 23 et principes Philisthinorum convenerunt in unum ut immolarent hostias magnificas Dagon deo suo et epularentur dicentes tradidit deus noster inimicum nostrum Samson in manus nostras 24 quod etiam populus videns laudabat deum suum eademque dicebat tradidit deus noster in manus nostras adversarium qui delevit terram nostram et occidit plurimos 25 laetantesque per convivia sumptis iam epulis praeceperunt ut vocaretur Samson et ante eos luderet qui adductus de carcere ludebat ante eos feceruntque eum stare inter duas columnas 26 qui dixit puero regenti gressus suos dimitte me ut tangam columnas quibus omnis inminet domus ut recliner super eas et paululum requiescam 27 domus autem plena erat virorum ac mulierum et erant ibi omnes principes Philisthinorum ac de tecto et solario circiter tria milia utriusque sexus spectabant ludentem Samson 28 at ille invocato Domino ait Domine Deus memento mei et redde nunc mihi pristinam fortitudinem Deus meus ut ulciscar me de hostibus meis et pro amissione duorum luminum unam ultionem recipiam 29 et adprehendens ambas columnas quibus innitebatur domus alteramque earum dextera et alteram leva tenens 30 ait moriatur anima mea cum Philisthim concussisque fortiter columnis cecidit domus super omnes principes et ceteram multitudinem quae ibi erat multoque plures interfecit moriens quam ante vivus occiderat 31 descendentes autem fratres eius et universa cognatio tulerunt corpus eius et sepelierunt inter Saraa et Esthaol in sepulchro patris Manue iudicavitque Israhel viginti annis


STATENVERTALING

1 Simson nu ging heen naar Gaza; en hij zag aldaar een vrouw, die een hoer was; en hij ging tot haar in. 2 Toen werd den Gazieten gezegd: Simson is hier ingekomen; zo gingen zij rondom, en leiden hem den gansen nacht lagen in de stadspoort; doch zij hielden zich den gansen nacht stil, zeggende: Tot aan het morgenlicht, dan zullen wij hem doden. 3 Maar Simson lag tot middernacht toe; toen stond hij op ter middernacht, en hij greep de deuren der stadspoort met de beide posten, en nam ze weg met den grendelboom, en leide ze op zijn schouderen, en droeg ze opwaarts op de hoogte des bergs, die in het gezicht van Hebron is. 4 En het geschiedde daarna, dat hij een vrouw lief kreeg, aan de beek Sorek, welker naam was Delila. 5 Toen kwamen de vorsten der Filistijnen tot haar op, en zeiden tot haar: Overreed hem, en zie, waarin zijn grote kracht zij, en waarmede wij hem zouden machtig worden, en hem binden, om hem te plagen; zo zullen wij u geven, een iegelijk, duizend en honderd zilverlingen. 6 Delila dan zeide tot Simson: Verklaar mij toch, waarin uw grote kracht zij, en waarmede gij zoudt kunnen gebonden worden, dat men u plage. 7 En Simson zeide tot haar: Indien zij mij bonden met zeven verse zelen, die niet verdroogd zijn, zo zou ik zwak worden, en wezen als een ander mens. 8 Toen brachten de vorsten der Filistijnen tot haar op zeven verse zelen, die niet verdroogd waren; en zij bond hem daarmede. 9 De achterlage nu zat bij haar in een kamer. Zo zeide zij tot hem: De Filistijnen over u, Simson! Toen verbrak hij de zelen, gelijk als een snoertje van grof vlas verbroken wordt, als het vuur riekt. Alzo werd zijn kracht niet bekend. 10 Toen zeide Delila tot Simson: Zie, gij hebt met mij gespot, en leugenen tot mij gesproken; verklaar mij toch nu, waarmede gij zoudt kunnen gebonden worden? 11 En hij zeide tot haar: Indien zij mij vastbonden met nieuwe touwen, met dewelke geen werk gedaan is, zo zou ik zwak worden, en wezen als een ander mens. 12 Toen nam Delila nieuwe touwen, en bond hem daarmede, en zeide tot hem: De Filistijnen over u, Simson! (De achterlage nu was zittende in een kamer.) Toen verbrak hij ze van zijn armen als een draad. 13 En Delila zeide tot Simson: Tot hiertoe hebt gij met mij gespot, en leugenen tot mij gesproken; verklaar mij toch nu, waarmede gij zoudt kunnen gebonden worden. En hij zeide tot haar: Indien gij de zeven haarlokken mijns hoofds vlochtet aan een weversboom. 14 En zij maakte ze vast met een pin, en zeide tot hem: De Filistijnen over u, Simson! Toen waakte hij op uit zijn slaap, en nam weg de pin der gevlochten haarlokken, en den weversboom. 15 Toen zeide zij tot hem: Hoe zult gij zeggen: Ik heb u lief, daar uw hart niet met mij is? Gij hebt nu driemaal met mij gespot, en mij niet verklaard, waarin uw grote kracht zij. 16 En het geschiedde, als zij hem alle dagen met haar woorden perste, en hem moeilijk viel, dat zijn ziel verdrietig werd tot stervens toe; 17 Zo verklaarde hij haar zijn ganse hart, en zeide tot haar: Er is nooit een scheermes op mijn hoofd gekomen, want ik ben een Nazireër Gods van mijn moeders buik af; indien ik geschoren wierd, zo zou mijn kracht van mij wijken, en ik zou zwak worden, en wezen als alle de mensen. 18 Als nu Delila zag, dat hij haar zijn ganse hart verklaard had, zo zond zij heen, en riep de vorsten der Filistijnen, zeggende: Komt ditmaal op, want hij heeft mij zijn ganse hart verklaard. En de vorsten der Filistijnen kwamen tot haar op, en brachten dat geld in hun hand. 19 Toen deed zij hem slapen op haar knieën, en riep een man en liet hem de zeven haarlokken zijns hoofds afscheren, en zij begon hem te plagen; en zijn kracht week van hem. 20 En zij zeide: De Filistijnen over u, Simson! En hij ontwaakte uit zijn slaap, en zeide: Ik zal ditmaal uitgaan, als op andere malen, en mij uitschudden; want hij wist niet, dat de HEERE van hem geweken was. » meer21 Toen grepen hem de Filistijnen, en groeven zijn ogen uit; en zij voerden hem af naar Gaza, en bonden hem met twee koperen ketenen, en hij was malende in het gevangenhuis. 22 En het haar zijns hoofds begon weder te wassen, gelijk toen hij geschoren werd. 23 Toen verzamelden zich de vorsten der Filistijnen, om hun god Dagon een groot offer te offeren, en tot vrolijkheid; en zij zeiden: Onze god heeft onze vijand Simson in onze hand gegeven. 24 Desgelijks als hem het volk zag, loofden zij hun god, want zij zeiden: Onze god heeft in onze hand gegeven onzen vijand, en die ons land verwoestte, en die onzer verslagenen velen maakte! 25 En het geschiedde, als hun hart vrolijk was, dat zij zeiden: Roept Simson, dat hij voor ons spele. En zij riepen Simson uit het gevangenhuis; en hij speelde voor hun aangezichten, en zij deden hem staan tussen de pilaren. 26 Toen zeide Simson tot den jongen, die hem bij de hand hield: Laat mij gaan, dat ik de pilaren betaste, op dewelke het huis gevestigd is, dat ik daaraan leune. 27 Het huis nu was vol mannen en vrouwen; ook waren daar alle vorsten der Filistijnen; en op het dak waren omtrent drie duizend mannen en vrouwen, die toezagen, als Simson speelde. 28 Toen riep Simson tot den HEERE, en zeide: Heere, HEERE! gedenk toch mijner, en sterk mij toch alleenlijk ditmaal, o God! dat ik mij met een wrake voor mijn twee ogen aan de Filistijnen wreke. 29 En Simson vatte de twee middelste pilaren, op dewelke het huis was gevestigd, en waarop het steunde, den enen met zijn rechterhand, en den anderen met zijn linkerhand; 30 En Simson zeide: Mijn ziel sterve met de Filistijnen; en hij boog zich met kracht, en het huis viel op de vorsten, en op al het volk, dat daarin was. En de doden, die hij in zijn sterven gedood heeft, waren meer, dan die hij in zijn leven gedood had. 31 Toen kwamen zijn broeders af, en het ganse huis zijns vaders, en namen hem op, en brachten hem opwaarts, en begroeven hem tussen Zora en tussen Esthaol, in het graf van zijn vader Manoach; hij nu had Israël gericht twintig jaren.


WILLIBRORDVERTALING

[1] Op zekere dag ging Simson naar Gaza; daar zag hij een hoer en hij ging bij haar binnen. [2] Toen de inwoners van Gaza ter ore kwam dat Simson in de stad was, zetten zij overal posten uit en bleven de hele nacht bij de stadspoort op hem loeren. Zolang het nacht was, deden zij verder niets; ze dachten: 'Als het licht wordt, vermoorden we hem.' [3] Tot middernacht bleef Simson slapen, maar toen stond hij op, pakte de beide deuren van de stadspoort vast, met de twee deurposten, rukte ze los, met grendel en al, en droeg ze op zijn schouders naar de top van de berg nabij Hebron. Simson en Delila [4] Enige tijd later werd hij verliefd op een vrouw uit het Sorek-dal; zij heette Delila. [5] De vorsten van de Filistijnen gingen naar haar toe en zeiden: 'Probeer er eens achter te komen wat het geheim is van zijn grote kracht, en hoe wij hem kunnen overmeesteren om hem in de boeien te slaan en machteloos te maken; dan krijgt u elfhonderd sikkel zilver van ieder van ons.' [6] Delila zei dus tegen Simson: 'Toe, vertel me toch wat het geheim is van je grote kracht. Waarmee zou men je moeten boeien om je machteloos te maken?' [7] Simson antwoordde: 'Als men mij bindt met zeven verse pezen die nog niet zijn gedroogd, dan ben ik even zwak als ieder ander.' [8] De vorsten van de Filistijnen bezorgden haar zeven verse pezen die nog niet gedroogd waren. Daarmee bond zij hem vast, [9] terwijl enkele mannen zich in het vertrek verborgen hielden. Toen riep zij naar Simson: 'Daar zijn de Filistijnen!' Maar hij rukte de touwen stuk; ze knapten af als een vlasstreng die te dicht bij het vuur komt. En het geheim van zijn kracht bleef verborgen. [10] Toen zei Delila tegen Simson: 'Je hebt me voor de gek gehouden. Je hebt tegen me gelogen! Zeg me waarmee je geboeid zou moeten worden.' [11] Hij antwoordde: 'Als men mij stevig bindt met nieuwe koorden, die nog niet zijn gebruikt, dan ben ik even zwak als ieder ander.' [12] Delila nam dus nieuwe koorden en bond hem daarmee, terwijl enkele mannen zich in het vertrek verborgen hielden. Toen riep zij: 'Simson! Daar zijn de Filistijnen!' Maar hij rukte de koorden van zijn armen, alsof het draadjes waren. [13] Delila zei: 'Je hebt me weer voor de gek gehouden! Je hebt me weer belogen! Zeg toch waarmee je vastgebonden zou moeten worden.' Hij antwoordde: 'Je moet de zeven vlechten van mijn hoofdhaar door de schering van het weefgetouw halen.' [14] Zij zette dus zijn vlechten vast aan een pin van de weefstoel en riep: 'Simson! De Filistijnen!' Hij werd wakker en rukte de pin los, met schering en al. [15] Daarop zei Delila: 'Je zegt wel dat je van mij houdt, maar in je hart geef je niets om mij. Dit is nu al de derde keer dat je me voor de gek houdt en me niet vertelt wat het geheim is van je grote kracht.' [16] Toen zij hem bleef lastigvallen en dag in dag uit maar aanhield, kon hij het niet meer harden [17] en vertelde haar de waarheid: 'Mijn hoofdhaar is nog nooit afgeschoren, omdat ik aan God gewijd ben, van de moederschoot af. Als mijn haren worden afgeschoren verlies ik mijn kracht en ben ik even zwak als ieder ander. ' [18] Delila begreep dat hij nu de waarheid gesproken had. Zij liet de vorsten van de Filistijnen roepen en zei hun: 'Nu moet u komen, want nu heeft hij de waarheid gesproken.' Zij kwamen naar haar toe en hadden het geld bij zich. [19] Zij liet Simson op haar knieën inslapen, en riep toen iemand binnen om de zeven vlechten van zijn hoofdhaar af te scheren. Zo slaagde zij erin hem machteloos te maken; hij was zijn kracht kwijt. [20] Zij riep: 'Simson! Daar zijn de Filistijnen!' Hij werd wakker en dacht: 'Ik kom er wel uit, net als de vorige keren; ik schud ze wel van mij af.' Hij wist echter niet dat de heer hem verlaten had. [21] De Filistijnen grepen hem, staken hem de ogen uit, brachten hem naar Gaza en legden hem met twee bronzen kettingen vast. In de gevangenis moest hij de molen draaien. [22] Maar zijn hoofdhaar dat afgeschoren was begon direct weer te groeien. Simsons dood [23] De vorsten van de Filistijnen kwamen bijeen om een plechtig offer te brengen aan hun god Dagon* en om feest te vieren; ze zeiden: 'Onze god heeft Simson, onze vijand, aan ons uitgeleverd!' [24] Toen de mensen Simson zagen, loofden zij hun god en zeiden: 'De grote vijand die ons land verwoestte en velen van ons gedood heeft, is door onze god aan ons uitgeleverd.' [25] Toen zij in een vrolijke stemming waren gekomen, zeiden ze: 'Ga Simson halen, dan kunnen wij lachen met hem.' Zij haalden Simson uit de gevangenis en zij lachten en spotten met hem. Toen zij hem daarna tussen de zuilen zetten, [26] zei hij tegen de knecht die hem bij de hand hield: 'Laat mij los; ik houd mij wel vast aan de zuilen waarop de tempel rust.' [27] De tempel was vol mannen en vrouwen, en ook alle vorsten van de Filistijnen waren er; op het dak bevonden zich ongeveer drieduizend mannen en vrouwen. Ze lachten allemaal om hem en bespotten hem. [28] Toen riep Simson de heer aan: 'Heer god, denk aan mij! O God, geef mij nog één keer mijn kracht terug en laat mij met één slag mijn beide ogen op de Filistijnen wreken.' [29] Daarop tastte Simson naar de twee middelste zuilen waarop de tempel rustte en steunde met zijn rechterhand tegen de ene zuil en met zijn linkerhand tegen de andere. [30] Terwijl hij dacht: 'Laat mij maar met de Filistijnen sterven', duwde hij uit alle macht, en de tempel stortte in, op de vorsten en op al het volk dat zich daar bevond. Zo liet hij bij zijn dood meer mensen sterven dan tijdens heel zijn leven. [31] Zijn verwanten, zijn hele familie, kwamen het lijk halen en begroeven het tussen Sora en Estaol in het graf van zijn vader Manoach. Twintig jaar was Simson rechter geweest over Israël.


NIEUWE VERTALING

[1] Op een keer was Simson in Gaza. Daar viel zijn oog op een hoer en hij ging bij haar naar binnen. [2] De inwoners van Gaza kwamen erachter dat Simson in de stad was. De waakzaamheid in de stad werd verhoogd en bij de stadspoort hield een aantal mannen zich gereed om hem te overmeesteren; verder deden ze die nacht nog niets. 'Zodra het licht wordt zullen we hem doden,' zeiden ze. [3] Maar Simson sliep niet langer dan tot middernacht, toen stond hij op. Bij de stadspoort gekomen greep hij de beide deurposten vast en rukte ze los met deuren en sluitbalk en al; hij nam het hele gevaarte op zijn schouders en droeg het weg, helemaal naar een van de bergtoppen tegenover Hebron. [4] Enige tijd later begon Simson een verhouding met een vrouw uit het Sorekdal, een zekere Delila. [5] De Filistijnse stadsvorsten gingen naar Delila toe en zeiden tegen haar: 'Haal Simson over om u te vertellen waarin zijn geweldige kracht schuilt en wat we moeten doen om hem weerloos te maken. Dan kunnen we hem gevangennemen, zodat we geen last meer van hem hebben, en krijgt u van ieder van ons elfhonderd sjekel zilver.' [6] Dus vroeg Delila aan Simson: 'Vertel me eens: waarin schuilt toch je geweldige kracht? Hoe kan iemand je zo boeien dat je weerloos wordt?' [7] Simson antwoordde: 'Als ik geboeid word met zeven verse, soepele pezen, dan ben ik even zwak als ieder ander.' [8] De Filistijnse vorsten stuurden Delila zeven verse, soepele pezen. Daarmee bond ze hem vast, [9] terwijl in het vertrek ernaast een aantal Filistijnen klaarstond om hem te overmeesteren. Toen riep ze: 'De Filistijnen komen je halen, Simson!' Maar hij liet de pezen knappen als hennepvezels die te dicht bij het vuur komen. Het geheim van zijn kracht bleef in raadselen gehuld. [10] 'Wat is dat nu?' zei Delila tegen Simson. 'Je hebt me voor de gek gehouden en leugens opgedist! Vertel me nu echt hoe je geboeid moet worden.' [11] Simson antwoordde: 'Als ik word vastgebonden met nieuwe, ongebruikte touwen, dan ben ik even zwak als ieder ander.' [12] Toen nam Delila nieuwe touwen en bond hem daarmee vast. Weer riep ze: 'De Filistijnen komen je halen, Simson!' Maar terwijl de Filistijnen al klaarstonden om hem te overmeesteren, liet Simson de touwen als draadjes van zijn armen knappen. [13] 'Je hebt me weer voor de gek gehouden en met leugens afgescheept!' zei Delila. 'Vertel me nu eindelijk hoe je geboeid moet worden.' En Simson zei: 'Als je mijn zeven haarvlechten inweeft in het weefgetouw en ze met een pin vastzet in de wand, dan ben ik even zwak als ieder ander.' Zodra hij in slaap was gevallen, weefde Delila zijn zeven haarvlechten door de schering van haar weefgetouw* [14] en stak het weefsel vast met een pin. Toen riep ze: 'De Filistijnen komen je halen, Simson!' Simson werd wakker, rukte de pin los en trok zijn haarvlechten uit het weefgetouw, met schering en al. [15] 'Hoe kun je zeggen dat je van me houdt?' zei Delila. 'Je vertrouwt me niet eens! Tot drie keer toe heb je me voor de gek gehouden in plaats van me te vertellen waarin je geweldige kracht schuilt.' [16] Zo bleef ze hem dag in dag uit met verwijten bestoken en drong net zo lang aan tot hij het niet meer uithield en bezweek. [17] 'Nog nooit heeft een scheermes mijn hoofd aangeraakt,' vertrouwde hij haar toe. 'Dat is omdat ik al vanaf de moederschoot als nazireeër aan God gewijd ben. Als mijn hoofdhaar zou worden afgeschoren, zou mijn kracht me in de steek laten en zou ik net zo zwak zijn als ieder ander.' [18] Delila voelde dat hij ditmaal de waarheid had verteld en stuurde de Filistijnse vorsten de boodschap: 'Deze keer moet u zelf komen, want nu heeft hij mij de waarheid toevertrouwd.' Ze kwamen naar haar toe en brachten het geld voor haar mee. [19] Zodra Simson in haar schoot in slaap was gevallen liet ze een van de Filistijnen binnenkomen, en in diens bijzijn schoor ze Simsons zeven haarvlechten af. Daardoor week zijn kracht en zo maakte zij hem weerloos. [20] 'De Filistijnen zijn er om je te halen, Simson!' riep ze. Simson werd wakker en wilde opspringen en zich losrukken, net als de vorige keren, want hij wist niet dat de HEER hem verlaten had. [21] Maar de Filistijnen grepen hem, staken zijn ogen uit en voerden hem mee naar Gaza, geboeid met bronzen ketenen. In Gaza werd hij in de gevangenis gezet, waar hij meel moest malen. [22] Maar zijn afgeschoren haar begon meteen weer aan te groeien. [23] 'Onze god heeft onze vijand Simson aan ons uitgeleverd,' verklaarden de Filistijnse vorsten, en daarom hielden ze een groot offerfeest ter ere van hun god Dagon. [24] Bij het zien van Simson juichte het volk: 'Geloofd zij onze god, want hij levert aan ons uit onze vijand, die ons land verwoestte, onze vijand, die zovelen van ons doodde.' [25] Ze waren in een steeds vrolijker stemming geraakt, en ten slotte had iemand voorgesteld: 'Laten we Simson erbij halen, dan kunnen we lachen.' Simson werd uit de gevangenis gehaald en moest om de feestgangers te vermaken tussen de zuilen van de tempel gaan staan. [26] Hij vroeg aan de jongen die hem geleidde: 'Zet me zo neer dat ik de zuilen kan aanraken waarop de tempel rust, dan kan ik daartegen steunen.' [27] De tempel was vol mensen, onder wie de Filistijnse stadsvorsten, en er waren ook nog zo'n drieduizend mannen en vrouwen op het dak geklommen om naar Simson te kijken en hem uit te jouwen. [28] Maar Simson riep de HEER om hulp en bad: 'HEER, mijn God, denk toch aan mij! Geef me alstublieft nog eenmaal genoeg kracht, zodat ik me voor minstens een van mijn beide ogen op de Filistijnen kan wreken.' [29] Voorzichtig betastte hij de twee middelste steunpilaren van de tempel, zette zich met beide handen schrap [30] en riep uit: 'Mijn dood zal de dood zijn van de Filistijnen!' Toen duwde hij uit alle macht. De tempel stortte in en alle aanwezigen, ook de stadsvorsten, werden bedolven. Zo maakte Simson bij zijn dood meer slachtoffers dan tijdens zijn hele leven. [31] Zijn verwanten, zijn hele familie van vaderskant, kwamen naar Gaza om zijn lichaam op te halen. Ze namen het mee en begroeven het tussen Sora en Estaol, in het graf van zijn vader Manoach. Twintig jaar lang had hij Israël geleid.


NAARDENSE VERTALING

16:1 Simson gaat naar Gaza; hij ziet daar een vrouw aan die een hoer is en komt bij haar binnen. Richteren 16:2 Als tot de Gazatieten wordt gezegd 'Simson is hierheen gekomen' omringen zij hem en belagen ze hem heel de nacht in de poort van de stad, zeggend: vóór het licht van de ochtend hebben we hem omgebracht! 16:3 Simson slaapt tot halverwege de nacht; halvernacht staat hij op, maakt zich meester van de deuren van de stadspoort en de twee posten, rukt ze uit, met grendel en al en legt ze op zijn schouders; hij klimt ermee omhoog naar de top van de berg die in het zicht van Hebron ligt. • 16:4 Het geschiedt hierna dat hij een vrouw liefkrijgt in het beekdal Soreek; haar naam is Delila,- koningin van de nacht. 16:5 De tirannen der Filistijnen klimmen naar haar op en zeggen tot haar: verleid hem en zie waardoor zijn kracht zo groot is en waardoor wij hem aankunnen; boeien zullen wij hem dan om hem te bedwingen, en wij, wij zullen aan jou geven per man elfhonderd sikkels zilver! 16:6 Dan zegt Delila tot Simson: meld toch aan mij waardoor je kracht zo groot is,- waarmee je bent te boeien om je te bedwingen! 16:7 Simson zegt tot haar: als ze mij boeien met zeven verse pezen die niet verdroogd zijn, zwak zal ik worden, en wezen als elkeen van het mensdom! 16:8 Dan brengen ze haar als opgangsgave, de tirannen der Filistijnen, zeven verse pezen die niet verdroogd zijn,- en zij boeit hem daarmee. 16:9 Terwijl de belager bij haar zit in de binnenkamer, zegt zij tot hem: de Filistijnen over je, Simson!- en hij verscheurt de pezen zoals een snoer van grof vlas scheurt zodra het vuur ruikt; zijn kracht werd niet bekend. 16:10 Dan zegt Delila tot Simson: zie, je hebt de gek met mij gestoken en leugens tot mij gesproken; meld nú toch aan mij waarmee je bent te boeien! 16:11 Hij zegt tot haar: als ze mij in boeien boeien met nieuwe touwen, waarmee nog geen werk is gedaan,- zwak zal ik worden, en wezen als elkeen van het mensdom! 16:12 Delila neemt nieuwe touwen en boeit hem daarmee. Dan zegt ze tot hem: de Filistijnen over je, Simson!, terwijl de belager in de binnenkamer zit; hij scheurt ze van zijn armen als een draad. 16:13 Dan zegt Delila tot Simson: tot hiertoe heb je de gek met mij gestoken en leugens tot mij gesproken; meld mij waarmee je bent te boeien! Hij zegt tot haar: als je de zeven strengen van mijn hoofdhaar verweeft met de schering van de weefstoel! 16:14 Zij stoot ze vast met de pin en zegt tot hem: de Filistijnen over je, Simson!- hij schuilt wakker uit zijn slaap en scheurt de pin van de weefstoel en de schering los. 16:15 Zij zegt tot hem: hoe kun je zeggen 'ik heb je lief' terwijl je hart niet bij me is?- drie keren al heb je de gek met me gestoken en mij niet gemeld waardoor je kracht zo groot is! 16:16 En het geschiedt: als zij hem met haar woorden alle dagen heeft benauwd en een kwelling voor hem wordt, wordt zijn ziel tot stervens toe mismoedig. 16:17 Hij meldt haar heel zijn hart en zegt tot haar: geen scheermes is ooit over mijn hoofd geklommen, want een nazir,- een gewijde van God ben ik, van de schoot van mijn moeder af; als ik zou worden geschoren. wijken zal dan van mij mijn kracht, en zwak zal ik worden, en wezen als heel het mensdom! 16:18 Dan ziet Delila in dat hij haar heel zijn hart gemeld heeft; zij zendt een bode, laat de tirannen der Filistijnen roepen en zegt: klimt ditmaal op, want gemeld heeft hij mij heel zijn hart! De tirannen der Filistijnen klimmen tot haar op en klimmen op met het zilver in hun hand. 16:19 Zij laat hem inslapen tussen haar knieën, roept de man en scheert af de zeven strengen van zijn hoofdhaar; zo onderneemt zij het om hem te bedwingen en wijkt zijn kracht van hem. 16:20 Ze zegt: de Filistijnen over je, Simson!- en hij wordt wakker uit zijn slaap en zegt: ik ga naar buiten zoals keer op keer en schud me los!- hij weet niet dat de Ene van hem is geweken. 16:21 Dan overmeesteren hem de Filistijnen en steken ze hem de ogen uit; ze laten hem afdalen naar Gaza en boeien hem met dubbel koper; hij wordt een maler in het huis van de geboeiden. 16:22 Maar zodra het afgeschoren is begint zijn hoofdhaar weer uit te lopen. • 16:23 De tirannen der Filistijnen hebben zich verzameld om een groot offer te offeren aan Dagon, hun god, en voor de vreugde; zij zeggen: onze god gaf ons in de hand Simson, onze vijand! 16:24 Als ze hem zo zien, die gemeente, loven ze hun god; want, hebben ze gezegd: onze god gaf ons in de hand Simson, onze vijand, de verwoester van ons land die velen van ons heeft doorboord! 16:25 En het geschiedt als hun hart goedgestemd is, dat ze zeggen: roept Simson erbij, die kan ons laten lachen! Ze roepen Simson erbij uit het huis van de geboeiden; en hij wekt de lach op hun aanschijn; wel laten ze hem tussen de zuilen staan. 16:26 Dan zegt Simson tot de jongen die hem bij de hand houdt: gun mij wat rust, laat mij de zuilen betasten waarop dit huis steunt,- dan kan ik daartegen leunen! 16:27 Het huis is vol mannen en vrouwen en daarheen zijn ook gekomen alle tirannen der Filistijnen; op het dak zo'n drie duizendtallen, man en vrouw, die toezien bij het lachen om Simson. 16:28 Dan roept Simson tot de Ene en zegt: mijn Heer, Ene, gedenk mij toch en maak mij toch slechts deze keer nog sterk, o God, dan zal ik mij voor mijn twee ogen met één enkele wraak op de Filistijnen wreken! 16:29 Simson omklemt de twee middelste zuilen waarop het huis steunt en leunt zwaar tegen hen aan,- met één in zijn rechterhand en één in zijn linker. 16:30 Dan zegt Simson: sterve mijn ziel samen met de Filistijnen! Met kracht strekt hij zich uit en het huis valt over de tirannen en over heel de gemeente daarin; zo worden de doden die hij heeft gedood bij zijn dood er meer dan hij heeft gedood bij zijn leven. 16:31 Zijn broers en heel het huis van zijn vader dalen af en tillen hem op; ze laten hem mee opklimmen en begraven hem tussen Tsora en Esjtaol in het graf van Manoach, zijn vader; hij heeft Israël gericht twintig jaar lang.


BIBLE DE JERUSALEM

1. Puis Samson se rendit à Gaza; il y vit une prostituée et il entra chez elle. 2. On fit savoir aux gens de Gaza : « Samson est venu ici. » Ils firent des rondes et le guettèrent toute la nuit à la porte de la ville. Toute la nuit ils se tinrent tranquilles. » Attendons, disaient-ils, jusqu'au point du jour, et nous le tuerons. » 3. Mais Samson resta couché jusqu'au milieu de la nuit et, au milieu de la nuit, se levant, il saisit les battants de la porte de la ville, ainsi que les deux montants, il les arracha avec la barre et, les chargeant sur ses épaules, il les porta jusqu'au sommet de la montagne qui est en face d'Hébron. 4. Après cela il s'éprit d'une femme de la vallée de Soreq qui se nommait Dalila. 5. Les princes des Philistins allèrent la trouver et lui dirent : « Séduis-le et sache d'où vient sa grande force, par quel moyen nous pourrions nous rendre maîtres de lui et le lier pour le maîtriser. Quant à nous, nous te donnerons chacun onze cents sicles d'argent. » 6. Dalila dit à Samson : « Apprends-moi, je te prie, d'où vient ta grande force et avec quoi il faudrait te lier pour te maîtriser. » 7. Samson lui répondit : « Si on me liait avec sept cordes d'arc fraîches et qu'on n'aurait pas encore fait sécher, je perdrais ma vigueur et je deviendrais comme un homme ordinaire. » 8. Les princes des Philistins apportèrent à Dalila sept cordes d'arc fraîches qu'on n'avait pas encore fait sécher et elle s'en servit pour le lier. 9. Elle avait des gens embusqués dans sa chambre et elle lui cria : « Les Philistins sur toi, Samson! » Il rompit les cordes d'arc comme se rompt un cordon d'étoupe lorsqu'il sent le feu. Ainsi le secret de sa force demeura inconnu. 10. Alors Dalila dit à Samson : « Tu t'es joué de moi et tu m'as dit des mensonges. Mais maintenant fais-moi connaître, je te prie, avec quoi il faudrait te lier. » 11. Il lui répondit : « Si on me liait fortement avec des cordes neuves qui n'ont jamais servi, je perdrais ma vigueur et je deviendrais comme un homme ordinaire. » 12. Alors Dalila prit des cordes neuves, elle s'en servit pour le lier puis lui cria : « Les Philistins sur toi, Samson! » et elle avait des gens embusqués dans sa chambre. Mais il rompit comme un fil les cordes qu'il avait aux bras. 13. Alors Dalila dit à Samson : « Jusqu'à présent tu t'es joué de moi et tu m'as dit des mensonges. Apprends-moi avec quoi il faudrait te lier. » Il lui répondit : « Si tu tissais les sept tresses de ma chevelure avec la chaîne d'un tissu, et si tu les resserrais en frappant avec la batte, je perdrais ma force et deviendrais comme un homme ordinaire. » 14. Elle l'endormit, puis elle tissa les sept tresses de sa chevelure avec la chaîne, elle les resserra en frappant avec la batte et lui cria : « Les Philistins sur toi, Samson! » Il s'éveilla de son sommeil et arracha la batte avec la chaîne. 15. Dalila lui dit : « Comment peux-tu dire que tu m'aimes, alors que ton cœur n'est pas avec moi ? Voilà trois fois que tu te joues de moi et tu ne m'as pas fait connaître d'où vient ta grande force. » 16. Comme tous les jours elle le poussait à bout par ses paroles et qu'elle le harcelait, il fut excédé à en mourir. 17. Il lui ouvrit tout son cœur : « Le rasoir n'a jamais passé sur ma tête, lui dit-il, car je suis nazir de Dieu depuis le sein de ma mère. Si on me rasait, alors ma force se retirerait de moi, je perdrais ma vigueur et je deviendrais comme tous les hommes. » 18. Dalila comprit alors qu'il lui avait ouvert tout son cœur, elle fit appeler les princes des Philistins et leur dit : « Venez cette fois, car il m'a ouvert tout son cœur. » Et les princes des Philistins vinrent chez elle, l'argent en main. 19. Elle endormit Samson sur ses genoux, appela un homme et lui fit raser les sept tresses des cheveux de sa tête. Ainsi elle commença à le dominer et sa force se retira de lui. 20. Elle cria : « Les Philistins sur toi, Samson! » S'éveillant de son sommeil il se dit : « J'en sortirai comme les autres fois et je me dégagerai. » Mais il ne savait pas que Yahvé s'était retiré de lui. 21. Les Philistins se saisirent de lui, ils lui crevèrent les yeux et le firent descendre à Gaza. Ils l'enchaînèrent avec une double chaîne d'airain et il tournait la meule dans la prison. 22. Cependant, après qu'elle eut été rasée, la chevelure se mit à repousser. 23. Les princes des Philistins se réunirent pour offrir un grand sacrifice à Dagôn, leur dieu, et se livrer à des réjouissances. Ils disaient : « Notre dieu a livré entre nos mains Samson, notre ennemi. » 24. Dès que le peuple vit son dieu, il poussa une acclamation en son honneur et dit : « Notre dieu a livré entre nos mains Samson notre ennemi, celui qui dévastait notre pays et qui multipliait nos morts. » 25. Et comme leur cœur était en joie, ils s'écrièrent : « Faites venir Samson pour qu'il nous amuse! » On fit donc venir Samson de la prison et il fit des jeux devant eux, puis on le plaça debout entre les colonnes. 26. Samson dit alors au jeune garçon qui le menait par la main : « Conduis-moi et fais-moi toucher les colonnes sur lesquelles repose l'édifice, que je m'y appuie. » 27. Or l'édifice était rempli d'hommes et de femmes. Il y avait là tous les princes des Philistins et, sur la terrasse, environ trois mille hommes et femmes qui regardaient les jeux de Samson. 28. Samson invoqua Yahvé et il s'écria : « Seigneur Yahvé, je t'en prie, souviens-toi de moi, donne-moi des forces encore cette fois, ô Dieu, et que, d'un seul coup, je me venge des Philistins pour mes deux yeux. » 29. Et Samson tâta les deux colonnes du milieu sur lesquelles reposait l'édifice, il s'arc-bouta contre elles, contre l'une avec son bras droit, contre l'autre avec son bras gauche, 30. et il s'écria : « Que je meure avec les Philistins! » Il poussa de toutes ses forces et l'édifice s'écroula sur les princes et sur tout le peuple qui se trouvait là. Ceux qu'il fit mourir en mourant furent plus nombreux que ceux qu'il avait fait mourir pendant sa vie. 31. Ses frères et toute la maison de son père descendirent et l'emportèrent. Ils remontèrent et l'ensevelirent entre Çoréa et Eshtaol dans le tombeau de Manoah son père. Il avait jugé Israël pendant vingt ans.


KING JAMES BIBLE

[1] Then went Samson to Gaza, and saw there an harlot, and went in unto her. [2] And it was told the Gazites, saying, Samson is come hither. And they compassed him in, and laid wait for him all night in the gate of the city, and were quiet all the night, saying, In the morning, when it is day, we shall kill him. [3] And Samson lay till midnight, and arose at midnight, and took the doors of the gate of the city, and the two posts, and went away with them, bar and all, and put them upon his shoulders, and carried them up to the top of an hill that is before Hebron. [4] And it came to pass afterward, that he loved a woman in the valley of Sorek, whose name was Delilah. [5] And the lords of the Philistines came up unto her, and said unto her, Entice him, and see wherein his great strength lieth, and by what means we may prevail against him, that we may bind him to afflict him: and we will give thee every one of us eleven hundred pieces of silver. [6] And Delilah said to Samson, Tell me, I pray thee, wherein thy great strength lieth, and wherewith thou mightest be bound to afflict thee. [7] And Samson said unto her, If they bind me with seven green withs that were never dried, then shall I be weak, and be as another man. [8] Then the lords of the Philistines brought up to her seven green withs which had not been dried, and she bound him with them. [9] Now there were men lying in wait, abiding with her in the chamber. And she said unto him, The Philistines be upon thee, Samson. And he brake the withs, as a thread of tow is broken when it toucheth the fire. So his strength was not known. [10] And Delilah said unto Samson, Behold, thou hast mocked me, and told me lies: now tell me, I pray thee, wherewith thou mightest be bound. [11] And he said unto her, If they bind me fast with new ropes that never were occupied, then shall I be weak, and be as another man. [12] Delilah therefore took new ropes, and bound him therewith, and said unto him, The Philistines be upon thee, Samson. And there were liers in wait abiding in the chamber. And he brake them from off his arms like a thread. [13] And Delilah said unto Samson, Hitherto thou hast mocked me, and told me lies: tell me wherewith thou mightest be bound. And he said unto her, If thou weavest the seven locks of my head with the web. [14] And she fastened it with the pin, and said unto him, The Philistines be upon thee, Samson. And he awaked out of his sleep, and went away with the pin of the beam, and with the web. [15] And she said unto him, How canst thou say, I love thee, when thine heart is not with me? thou hast mocked me these three times, and hast not told me wherein thy great strength lieth. [16] And it came to pass, when she pressed him daily with her words, and urged him, so that his soul was vexed unto death; [17] That he told her all his heart, and said unto her. There hath not come a rasor upon mine head; for I have been a Nazarite unto God from my mother's womb: if I be shaven, then my strength will go from me, and I shall become weak, and be like any other man. [18] And when Delilah saw that he had told her all his heart, she sent and called for the lords of the Philistines, saying, Come up this once, for he hath shewed me all his heart. Then the lords of the Philistines came up unto her, and brought money in their hand. [19] And she made him sleep upon her knees; and she called for a man, and she caused him to shave off the seven locks of his head; and she began to afflict him, and his strength went from him. [20] And she said, The Philistines be upon thee, Samson. And he awoke out of his sleep, and said, I will go out as at other times before, and shake myself. And he wist not that the LORD was departed from him. [21] But the Philistines took him, and put out his eyes, and brought him down to Gaza, and bound him with fetters of brass; and he did grind in the prison house. [22] Howbeit the hair of his head began to grow again after he was shaven. [23] Then the lords of the Philistines gathered them together for to offer a great sacrifice unto Dagon their god, and to rejoice: for they said, Our god hath delivered Samson our enemy into our hand. [24] And when the people saw him, they praised their god: for they said, Our god hath delivered into our hands our enemy, and the destroyer of our country, which slew many of us. [25] And it came to pass, when their hearts were merry, that they said, Call for Samson, that he may make us sport. And they called for Samson out of the prison house; and he made them sport: and they set him between the pillars. [26] And Samson said unto the lad that held him by the hand, Suffer me that I may feel the pillars whereupon the house standeth, that I may lean upon them. [27] Now the house was full of men and women; and all the lords of the Philistines were there; and there were upon the roof about three thousand men and women, that beheld while Samson made sport. [28] And Samson called unto the LORD, and said, O Lord GOD, remember me, I pray thee, and strengthen me, I pray thee, only this once, O God, that I may be at once avenged of the Philistines for my two eyes. [29] And Samson took hold of the two middle pillars upon which the house stood, and on which it was borne up, of the one with his right hand, and of the other with his left. [30] And Samson said, Let me die with the Philistines. And he bowed himself with all his might; and the house fell upon the lords, and upon all the people that were therein. So the dead which he slew at his death were more than they which he slew in his life. [31] Then his brethren and all the house of his father came down, and took him, and brought him up, and buried him between Zorah and Eshtaol in the burying place of Manoah his father. And he judged Israel twenty years.


LUTHER BIBEL

16 1 Simson ging nach Gaza und sah dort eine Hure und ging zu ihr. 2 Da wurde den Gazatitern gesagt: Simson ist hierher gekommen! Und sie umstellten ihn und ließen auf ihn lauern am Stadttor; aber die ganze Nacht verhielten sie sich still und dachten: Morgen, wenn's licht wird, wollen wir ihn umbringen. 3 Simson aber lag bis Mitternacht. Da stand er auf um Mitternacht und ergriff beide Torflügel am Stadttor samt den beiden Pfosten, hob sie aus mit den Riegeln und legte sie auf seine Schultern und trug sie hinauf auf die Höhe des Berges vor Hebron. Simsons Fall und Rache 4 Danach gewann er ein Mädchen lieb im Tal Sorek, die hieß Delila. 5 Zu der kamen die Fürsten der Philister und sprachen zu ihr: Überrede ihn und sieh, wodurch er so große Kraft hat und womit wir ihn überwältigen können, dass wir ihn binden und bezwingen, so wollen wir dir ein jeder tausendeinhundert Silberstücke geben. 6 Und Delila sprach zu Simson: Sage mir doch, worin deine große Kraft liegt und womit man dich binden muss, um dich zu bezwingen? 7 Simson sprach zu ihr: Wenn man mich bände mit sieben Seilen von frischem Bast, die noch nicht getrocknet sind, so würde ich schwach und wäre wie ein anderer Mensch. 8 Da brachten die Fürsten der Philister ihr sieben Seile von frischem Bast, die noch nicht getrocknet waren, und sie band ihn damit. 9 Man lauerte ihm aber auf bei ihr in der Kammer. Da sprach sie zu ihm: Philister über dir, Simson! Er aber zerriss die Seile, wie eine Flachsschnur zerreißt, wenn sie ans Feuer kommt. Und so wurde nicht kund, worin seine Kraft lag.10 Da sprach Delila zu Simson: Siehe, du hast mich getäuscht und mich belogen. So sage mir nun doch, womit kann man dich binden? 11 Er antwortete ihr: Wenn sie mich bänden mit neuen Stricken, mit denen noch nie eine Arbeit getan worden ist, so würde ich schwach und wie ein anderer Mensch. 12 Da nahm Delila neue Stricke und band ihn damit und sprach: Philister über dir, Simson! – man lauerte ihm aber auf in der Kammer –, und er riss sie von seinen Armen herunter wie einen Faden. 13 Da sprach Delila zu ihm: Bisher hast du mich getäuscht und mich belogen. Sage mir doch, womit kann man dich binden? Er antwortete ihr: Wenn du die sieben Locken meines Hauptes zusammenflöchtest mit dem Aufzug deines Webstuhls und heftetest sie mit dem Pflock an, so würde ich schwach und wie ein anderer Mensch. 14 Da ließ sie ihn einschlafen und flocht die sieben Locken seines Hauptes zusammen mit dem Gewebe und heftete sie mit dem Pflock an und sprach zu ihm: Philister über dir, Simson! Er aber wachte auf von seinem Schlaf und riss die geflochtenen Locken mit Pflock und Gewebe heraus. 15 Da sprach sie zu ihm: Wie kannst du sagen, du habest mich lieb, wenn doch dein Herz nicht mit mir ist? Dreimal hast du mich getäuscht und mir nicht gesagt, worin deine große Kraft liegt.16 Als sie aber mit ihren Worten alle Tage in ihn drang und ihm zusetzte, wurde seine Seele sterbensmatt, 17 und er tat ihr sein ganzes Herz auf und sprach zu ihr: Es ist nie ein Schermesser auf mein Haupt gekommen; denn ich bin ein Geweihter Gottes von Mutterleib an. Wenn ich geschoren würde, so wiche meine Kraft von mir, sodass ich schwach würde und wie alle andern Menschen. 18 Als nun Delila sah, dass er ihr sein ganzes Herz aufgetan hatte, sandte sie hin und ließ die Fürsten der Philister rufen und sagen: Kommt noch einmal her, denn er hat mir sein ganzes Herz aufgetan. Da kamen die Fürsten der Philister zu ihr und brachten das Geld in ihrer Hand mit. 19 Und sie ließ ihn einschlafen in ihrem Schoß und rief einen, der ihm die sieben Locken seines Hauptes abschnitt. Und sie fing an, ihn zu bezwingen – da war seine Kraft von ihm gewichen.20 Und sie sprach zu ihm: Philister über dir, Simson! Als er nun von seinem Schlaf erwachte, dachte er: Ich will frei ausgehen, wie ich früher getan habe, und will mich losreißen. Aber er wusste nicht, dass der HERR von ihm gewichen war. 21 Da ergriffen ihn die Philister und stachen ihm die Augen aus, führten ihn hinab nach Gaza und legten ihn in Ketten; und er musste die Mühle drehen im Gefängnis. 22 Aber das Haar seines Hauptes fing wieder an zu wachsen, nachdem es geschoren war.23 Als aber die Fürsten der Philister sich versammelten, um ihrem Gott Dagon ein großes Opfer darzubringen und ein Freudenfest zu feiern, sprachen sie: Unser Gott hat uns unsern Feind Simson in unsere Hände gegeben. 24 Als das Volk ihn sah, lobten sie ihren Gott, denn sie sprachen: Unser Gott hat uns unsern Feind in unsere Hände gegeben, der unser Land verwüstete und viele von uns erschlug. 25 Als nun ihr Herz guter Dinge war, sprachen sie: Lasst Simson holen, dass er vor uns seine Späße treibe. Da holten sie Simson aus dem Gefängnis, und er trieb seine Späße vor ihnen und sie stellten ihn zwischen die Säulen. 26 Simson aber sprach zu dem Knaben, der ihn an der Hand führte: Lass mich los, dass ich nach den Säulen taste, auf denen das Haus steht, damit ich mich daran lehne. 27 Das Haus aber war voller Männer und Frauen. Es waren auch alle Fürsten der Philister da, und auf dem Dach waren etwa dreitausend Männer und Frauen, die zusahen, wie Simson seine Späße trieb. 28 Simson aber rief den HERRN an und sprach: Herr HERR, denke an mich und gib mir Kraft, Gott, noch dies eine Mal, damit ich mich für meine beiden Augen einmal räche an den Philistern! 29 Und er umfasste die zwei Mittelsäulen, auf denen das Haus ruhte, die eine mit seiner rechten und die andere mit seiner linken Hand, und stemmte sich gegen sie 30 und sprach: Ich will sterben mit den Philistern! Und er neigte sich mit aller Kraft. Da fiel das Haus auf die Fürsten und auf alles Volk, das darin war, sodass es mehr Tote waren, die er durch seinen Tod tötete, als die er zu seinen Lebzeiten getötet hatte.31 Da kamen seine Brüder herab und das ganze Haus seines Vaters, und sie hoben ihn auf und brachten ihn hinauf und begruben ihn im Grab seines Vaters Manoach zwischen Zora und Eschtaol. Er hatte aber Israel zwanzig Jahre gerichtet.


- A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -