RUTH 2 -- taalgebruik -- bijbeloverzicht -- Rt (Ruth) -- Rt 2 -- Rt 2,1-23 -- http://www.mechon-mamre.org/p/pt/pt2902.htm -

- Bibliografie - Literatuur - Liturgisch gebruik - Overzicht bijbelboeken - Overzicht van de bibliografie van de bijbelboeken - Overzicht van deze website

Overzicht van Genesis : - Rt 1 - Rt 2 - Rt 3 - Rt 4 -
Uitleg vers per vers : - Rt 2,1 - Rt 2,2 - Rt 2,3 - Rt 2,4 - Rt 2,5 - Rt 2,6 - Rt 2,7 - Rt 2,8 - Rt 2,9 - Rt 2,10 - Rt 2,11 - Rt 2,12 - Rt 2,13 - Rt 2,14 - Rt 2,15 - Rt 2,16 - Rt 2,17 - Rt 2,18 - Rt 2,19 - Rt 2,20 - Rt 2,21 - Rt 2,22 - Rt 2,23 -
- . Rt 2,1 . Rt 2,2 . Rt 2,3 . Rt 2,4 . Rt 2,5 . Rt 2,6 . Rt 2,7 . Rt 2,8 . Rt 2,9 . Rt 2,10 . Rt 2,11 . Rt 2,12 . Rt 2,13 . Rt 2,14 . Rt 2,15 . Rt 2,16 . Rt 2,17 . Rt 2,18 . Rt 2,19 . Rt 2,20 . Rt 2,21 . Rt 2,22 . Rt 2,23 .

- bijbelverwijzingen - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -

Overzicht van Tenach : Tenach : overzicht , Tenach : taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , Tenach : commentaar ,
Overzicht van Septuaginta
: Septuaginta : overzicht , Septuaginta : taalgebruik - A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z - , Septuaginta : commentaar ,
Overzicht NT
: NT : overzicht , NT : taalgebruik - NT A - NT B - NT C - NT D - NT E - NT F - NT G - NT H - NT I - NT J - NT K - NT L - NT M - NT N - NT O - NT P - NT Q - NT R - NT S - NT T - NT U - NT V - NT W - NT X - NT Y - NT Z - NT : commentaar .


Religie.opzijnbest.nl
ZOEKEN OP DEZE WEBSITE
PicoSearch
  Hulp
Verzorgd door PicoSearch
     
 
             
1. LXX , Griekse tekst NT   2. Vulgata   3. Synopsis Denaux - Vervenne  4. Statenvertaling   5. Willibrordvertaling   6. Nieuwe Vertaling   7. Naardense vertaling , zie
8. Bible de Jérusalem 9. Statenvertaling   10. King James Bible  - King James Bible 11. Luther-Bibel   liturgische lezing        

WEDERKERIGHEID (DIVERSITEIT - VICE VERSA) . Meer info : Arseen De Kesel . Email: arseen.de.kesel@pandora.be .
websitenamen : http://users.telenet.be/arseen.de.kesel/ en http://www.interlevensbeschouwelijk.be/index.htm
- STARTPAGINA - AGENDA - BIJ DE HAND - NIEUW - OVERZICHT -  TIJDSCHRIFTEN -
ALFABETISCH OVERZICHT VAN THEMA'S EN WEBSITES :
- A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z
HOOFDTHEMA'S : allochtonen , armoede , bahá'í ,  bezinningsteksten , bijbel , bijbel en koran , boeddhisme , christendom , extreemrechts ( Vlaams Blok ) , fundamentalisme , getallen , globalisering en antiglobalisering ,  hindoeïsme , interlevensbeschouwelijke dialoog , interreligieuze meditatie , islam , jodendom , koran , levensbeschouwing , levensbeschouwing / godsdienst en onderwijs , racisme , samenleving , sikhisme , spiritualiteit , tewerkstelling van allochtonen , vluchtelingen en asielzoekers , vrijzinnigheid , witte scholen , multiculturele scholen en concentratiescholen , Eigen-zinnige beschouwingen , Het kleine of grote ongenoegen

Woordenschat

Bibliografie
Literatuur .
Liturgisch gebruik

Overzicht van de bijbelboeken - bijbeloverzicht -- bijbelverwijzingen -
- OT : Gn (Genesis) , Ex (Exodus) , Lv (Leviticus) , Nu (Numeri) , Dt (Deuteronomium) , Joz (Jozua) , Re (Rechters) , Rt (Ruth) , 1 S (1 Samuël) , 2 S (2 Samuël) , 1 K (1 Koningen) , 2 K (2 Koningen) , 1 Kr ( 1 Kronieken) , 2 Kr (2 Kronieken) , Ezr (Ezra) , Neh (Nehemia) , Tob (Tobia) , Jdt (Judith) , Est (Esther) , 1 Mak (1 Makkabeeën) , 2 Mak (2 Makkabeeën) , Job , Ps (Psalmen ) , Spr (Spreuken) , Pr (Prediker) , Hl (Hooglied) , W (Wijsheid) , Sir (Sirach) , Js (Jesaja) , Jr (Jeremia) , Kl (Klaagliederen) , Bar (Baruch) , Ez (Ezechiël) , Da (Daniël) , Hos (Hosea) , Jl (Joël) , Am (Amos) , Ob (Obadja) , Jon (Jona) , Mi (Micha) , Nah (Nahum) , Hab (Habakuk) , Sef (Sefanja) , Hag (Haggai) , Zach (Zacharia) , Mal (Maleachi) .
- NT : Mt (Matteüs) - Mc (Marcus) - Lc (Lucas) - Joh (Johannes) - Hnd (Handelingen) , Rom (Rome) , 1 Kor (Korinte) , 2 Kor (Korinte) , Gal (Galatië) , Ef (Efese) , Fil (Filippi) , Kol (Kolosse) , 1 Tes (Tessalonika) , 2 Tes (Tessalonika) , 1 Tim (Timoteüs) , 2 Tim (Timoteüs) , Tit (Titus) , Film (Filemon) , Heb (Hebreeën) , Jak (Jakobus) , 1 Pe (Petrus) , 2 Pe (Petrus) , 1 Joh (Johannes) , 2 Joh (Johannes) , 2 Joh (Johannes) , Jud (Judas) , Apk (Apokalyps) .
Overzicht van de bibliografie van de bijbelboeken: - bibliografie bijbel - bibliografie van het Oude Testament - bibliografie Matteüsevangelie - bibliografie Marcusevangelie - bibliografie Lucasevangelie - bibliografie van het Johannesevangelie - bibliografie van het Nieuwe Testament (behalve evangeliën)

- Rt 2,1-23 . Ruth ontmoet Boaz -- taalgebruik -- bijbeloverzicht -- Rt (Ruth) -- Rt 2 -- Rt 2,1-23 -- Rt 2,1 - Rt 2,2 - Rt 2,3 - Rt 2,4 - Rt 2,5 - Rt 2,6 - Rt 2,7 - Rt 2,8 - Rt 2,9 - Rt 2,10 - Rt 2,11 - Rt 2,12 - Rt 2,13 - Rt 2,14 - Rt 2,15 - Rt 2,16 - Rt 2,17 - Rt 2,18 - Rt 2,19 - Rt 2,20 - Rt 2,21 - Rt 2,22 - Rt 2,23 -

Rt 2,1 - Rt 2,1 . Ruth ontmoet Boaz -- taalgebruik -- bijbeloverzicht -- Rt (Ruth) -- Rt 2 -- Rt 2,1-23 -- Rt 2,1 - Rt 2,2 - Rt 2,3 - Rt 2,4 - Rt 2,5 - Rt 2,6 - Rt 2,7 - Rt 2,8 - Rt 2,9 - Rt 2,10 - Rt 2,11 - Rt 2,12 - Rt 2,13 - Rt 2,14 - Rt 2,15 - Rt 2,16 - Rt 2,17 - Rt 2,18 - Rt 2,19 - Rt 2,20 - Rt 2,21 - Rt 2,22 - Rt 2,23 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
1kai tè nôemin anèr gnôrimos tô andri autès o de anèr dunatos ischui ek tès suggeneias abimelech kai onoma autô boos 1 erat autem vir Helimelech consanguineus homo potens et magnarum opum nomine Booz   1 Naomi nu had een bloedvriend van haar man, een man, geweldig van vermogen, van het geslacht van Elimelech; en zijn naam was Boaz. [1] Nu was Noömi aan de kant van haar man verwant aan een zekere Boaz, een vermogend man uit de familie van Elimelek. [1] Nu was Noömi van de kant van haar echtgenoot Elimelech verwant aan een belangrijk man, die Boaz heette. 2:1 Noömi heeft een bekende van haar man, een man die een kerel van vermogen is, uit de familie van Elimelech; zijn naam is Boaz,- in wie kracht is. 1. Noémi avait, du côté de son mari, un parent. C'était un homme de condition qui appartenait au même clan qu'Élimélek, il s'appelait Booz.

King James Bible . 1] And Naomi had a kinsman of her husband's, a mighty man of wealth, of the family of Elimelech; and his name was Boaz.
Luther-Bibel . 1 Es war aber ein Mann, ein Verwandter des Mannes der Noomi, von dem Geschlecht Elimelechs, mit Namen Boas; der war ein angesehener Mann.

Tekstuitleg van Rt 2,1 .

Rt 2,2 - Rt 2,2 . Ruth ontmoet Boaz -- taalgebruik -- bijbeloverzicht -- Rt (Ruth) -- Rt 2 -- Rt 2,1-23 -- Rt 2,1 - Rt 2,2 - Rt 2,3 - Rt 2,4 - Rt 2,5 - Rt 2,6 - Rt 2,7 - Rt 2,8 - Rt 2,9 - Rt 2,10 - Rt 2,11 - Rt 2,12 - Rt 2,13 - Rt 2,14 - Rt 2,15 - Rt 2,16 - Rt 2,17 - Rt 2,18 - Rt 2,19 - Rt 2,20 - Rt 2,21 - Rt 2,22 - Rt 2,23 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
2kai eipen routh è môabitis pros nôemin poreuthô dè eis agron kai sunaxô en tois stachusin katopisthen ou ean eurô charin en ofthalmois autou eipen de autè poreuou thugater 2 dixitque Ruth Moabitis ad socrum suam si iubes vadam in agrum et colligam spicas quae metentium fugerint manus ubicumque clementis in me patris familias repperero gratiam cui illa respondit vade filia mi   2 En Ruth, de Moabietische, zeide tot Naomi: Laat mij toch in het veld gaan, en van de aren oplezen, achter dien, in wiens ogen ik genade zal vinden. En zij zeide tot haar: Ga heen, mijn dochter! [2] Ruth, de Moabitische, zei tegen Noömi: 'Ik zou wel naar het land willen gaan om ergens achter een maaier, die mij dat toestaat, aren* te lezen.' Noömi antwoordde: 'Doe dat, mijn dochter.' [2] Ruth, de Moabitische, zei tegen Noömi: 'Ik zou graag naar het land willen gaan om aren te lezen bij iemand die me dat toestaat.' Noömi antwoordde: 'Doe dat maar, mijn dochter.' Ruth 2:2 Ruth de Moabitische zegt tot Noömi: laat ik toch het veld op gaan en aren lezen achter hem in wiens ogen ik genade vind! En zij zegt tot haar: ga, mijn dochter! 2. Ruth la Moabite dit à Noémi : « Permets-moi d'aller dans les champs glaner des épis derrière celui aux yeux duquel je trouverai grâce. » Elle lui répondit : « Va, ma fille. »

King James Bible . [2] And Ruth the Moabitess said unto Naomi, Let me now go to the field, and glean ears of corn after him in whose sight I shall find grace. And she said unto her, Go, my daughter.
Luther-Bibel . 2 Und Rut, die Moabiterin, sprach zu Noomi: Lass mich aufs Feld gehen und Ähren auflesen bei einem, vor dessen Augen ich Gnade finde. Sie aber sprach zu ihr: Geh hin, meine Tochter!

Tekstuitleg van Rt 2,2 .

Rt 2,3 - Rt 2,3 . Ruth ontmoet Boaz -- taalgebruik -- bijbeloverzicht -- Rt (Ruth) -- Rt 2 -- Rt 2,1-23 -- Rt 2,1 - Rt 2,2 - Rt 2,3 - Rt 2,4 - Rt 2,5 - Rt 2,6 - Rt 2,7 - Rt 2,8 - Rt 2,9 - Rt 2,10 - Rt 2,11 - Rt 2,12 - Rt 2,13 - Rt 2,14 - Rt 2,15 - Rt 2,16 - Rt 2,17 - Rt 2,18 - Rt 2,19 - Rt 2,20 - Rt 2,21 - Rt 2,22 - Rt 2,23 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
3kai eporeuthè kai sunelexen en tô agrô katopisthen tôn therizontôn kai periepesen periptômati tè meridi tou agrou boos tou ek suggeneias abimelech 3 abiit itaque et colligebat spicas post terga metentium accidit autem ut ager ille haberet dominum Booz qui erat de cognatione Helimelech   3 Zo ging zij heen, en kwam en las op in het veld, achter de maaiers; en haar viel bij geval voor, een deel van het veld van Boaz, die van het geslacht van Elimelech was. [3] Zij ging dus naar het land om aren te lezen achter de maaiers. Toevallig kwam ze terecht op de akker van Boaz, uit het geslacht van Elimelek. [3] Ze ging dus naar het land om aren te lezen, achter de maaiers aan. Het toeval wilde dat de akker waar ze kwam van Boaz was, het familielid van Elimelech. 2:3 Zij gaat, komt aan en leest aren op het veld achter de maaiers aan; bij toeval valt haar toe het deel van het veld dat van Boaz is, die uit de familie van Elimelech is. 3. Ruth partit donc et s'en vint glaner dans les champs derrière les moissonneurs. Sa chance la conduisit dans une pièce de terre appartenant à Booz, du clan d'Élimélek.

King James Bible . [3] And she went, and came, and gleaned in the field after the reapers: and her hap was to light on a part of the field belonging unto Boaz, who was of the kindred of Elimelech.
Luther-Bibel . 3 Sie ging hin und las auf, den Schnittern nach, auf dem Felde. Und es traf sich, dass dies Feld dem Boas gehörte, der von dem Geschlecht Elimelechs war.

Tekstuitleg van Rt 2,3 .

Rt 2,4 - Rt 2,4 . Ruth ontmoet Boaz -- taalgebruik -- bijbeloverzicht -- Rt (Ruth) -- Rt 2 -- Rt 2,1-23 -- Rt 2,1 - Rt 2,2 - Rt 2,3 - Rt 2,4 - Rt 2,5 - Rt 2,6 - Rt 2,7 - Rt 2,8 - Rt 2,9 - Rt 2,10 - Rt 2,11 - Rt 2,12 - Rt 2,13 - Rt 2,14 - Rt 2,15 - Rt 2,16 - Rt 2,17 - Rt 2,18 - Rt 2,19 - Rt 2,20 - Rt 2,21 - Rt 2,22 - Rt 2,23 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
4kai idou boos èlthen ek baithleem kai eipen tois therizousin kurios meth¢ umôn kai eipon autô eulogèsai se kurios 4 et ecce ipse veniebat de Bethleem dixitque messoribus Dominus vobiscum qui responderunt ei benedicat tibi Dominus   4 En ziet, Boaz kwam van Bethlehem, en zeide tot de maaiers: De HEERE zij met ulieden! En zij zeiden tot hem: De HEERE zegene u! [4] En daar kwam ook Boaz uit Betlehem. Hij zei tegen de maaiers: 'De heer zij met jullie', en de maaiers antwoordden: 'Wees gezegend door de heer.' [4] Na enige tijd kwam Boaz zelf eraan, uit Betlehem. 'De HEER zij met jullie,' groette hij de maaiers. 'De HEER zegene u,' groetten zij terug. 2:4 En zie, daar komt uit Betlehem Boaz aan en zegt tot de maaiers: de Ene zij met u! En zij zeggen tot hem: u zegene de Ene! 4. Or voici que Booz arrivait de Bethléem : « Que Yahvé soit avec vous! » dit-il aux moissonneurs, et eux répondirent : « Que Yahvé te bénisse! »

King James Bible . [4] And behold, Boaz came from Bethlehem, and said unto the reapers, The LORD be with you. And they answered him, The LORD bless thee.
Luther-Bibel . 4 Und siehe, Boas kam eben von Bethlehem und sprach zu den Schnittern: Der HERR sei mit euch! Sie antworteten: Der HERR segne dich!

Tekstuitleg van Rt 2,4 .

12. jëbhârèkhëkhâ (hij zal je zegenen) . Piel imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud met suffix (kha) van het persoonlijk voornaamwoord tweede persoon enkelvoud van het werkw. bârakh (zegenen, loven, prijzen) . Taalgebruik in Tenakh : bârakh (zegenen, loven, prijzen) . Getalwaarde : beth = 2 , resj = 20 of 200 , kaf = 11 of 20 . Totaal : 2 + 20 + 11 of 2 + 200 + 20 = 33 (3 X 11) of 222 (6 X 37) . Structuur : 2 - 2 - 2 . Gr. eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Taalgebruik in de Septuaginta : eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Taalgebruik in het NT : eulogeô (goed spreken, loven, prijzen) . Hebr. bârakh . Taalgebruik in Tenach : bârakh (zegenen, loven, prijzen) . eulogeô = Lat. benedicere (benedijen) . Fr. bénir . Ned. zegenen < signare (tekenen) , het signum (teken) van het kruis slaan . In zeventien verzen in de bijbel . (1) Gn 27,10 . (2) Nu 6,24 (de priesterlijke zegen) . (3) Dt 14,24 . (4) Dt 14,29 . (5) Dt 15,4 . (6) Dt 15,10 . (7) Dt 16,10 . (8) Dt 16,15 . (9) Dt 23,21 . (10) Dt 24,19 . (11) 2 K 4,29 . (12) Jr 31,23 . (13) Job 1,11 . (14) Job 2,5 . (15) Rt 2,4 . In 2 verzen in de Psalmen : (1) Ps 128,5 . (2) Ps 134,3 .

Rt 2,5 - Rt 2,5 . Ruth ontmoet Boaz -- taalgebruik -- bijbeloverzicht -- Rt (Ruth) -- Rt 2 -- Rt 2,1-23 -- Rt 2,1 - Rt 2,2 - Rt 2,3 - Rt 2,4 - Rt 2,5 - Rt 2,6 - Rt 2,7 - Rt 2,8 - Rt 2,9 - Rt 2,10 - Rt 2,11 - Rt 2,12 - Rt 2,13 - Rt 2,14 - Rt 2,15 - Rt 2,16 - Rt 2,17 - Rt 2,18 - Rt 2,19 - Rt 2,20 - Rt 2,21 - Rt 2,22 - Rt 2,23 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
5kai eipen boos tô paidariô autou tô efestôti epi tous therizontas tinos è neanis autè 5 dixitque Booz iuveni qui messoribus praeerat cuius est haec puella   5 Daarna zeide Boaz tot zijn jongen, die over de maaiers gezet was: Wiens is deze jonge vrouw? [5] Boaz vroeg de knecht die de leiding had over de maaiers: 'Van wie* is die jonge vrouw?' [5] Boaz vroeg de voorman van zijn maaiers: 'Bij wie hoort die jonge vrouw daar?' 2:5 Dan zegt Boaz tot zijn hulpjongen die aangesteld is over de maaiers: van wie is dat meisje? 5. Booz demanda alors à celui de ses serviteurs qui commandait aux moissonneurs : « A qui est cette jeune femme ? »

King James Bible . [5] Then said Boaz unto his servant that was set over the reapers, Whose damsel is this?
Luther-Bibel . 5 Und Boas sprach zu seinem Knecht, der über die Schnitter gestellt war: Zu wem gehört das Mädchen?

Tekstuitleg van Rt 2,5 .

Rt 2,6 - Rt 2,6 . Ruth ontmoet Boaz -- taalgebruik -- bijbeloverzicht -- Rt (Ruth) -- Rt 2 -- Rt 2,1-23 -- Rt 2,1 - Rt 2,2 - Rt 2,3 - Rt 2,4 - Rt 2,5 - Rt 2,6 - Rt 2,7 - Rt 2,8 - Rt 2,9 - Rt 2,10 - Rt 2,11 - Rt 2,12 - Rt 2,13 - Rt 2,14 - Rt 2,15 - Rt 2,16 - Rt 2,17 - Rt 2,18 - Rt 2,19 - Rt 2,20 - Rt 2,21 - Rt 2,22 - Rt 2,23 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
6kai apekrithè to paidarion to efestos epi tous therizontas kai eipen è pais è môabitis estin è apostrafeisa meta nôemin ex agrou môab 6 qui respondit haec est Moabitis quae venit cum Noemi de regione moabitide   6 En de jongen, die over de maaiers gezet was, antwoordde en zeide: Deze is de Moabietische jonge vrouw, die met Naomi wedergekomen is uit de velden Moabs; [6] De knecht die de leiding over de maaiers had antwoordde: 'Het is een jonge Moabitische, die met Noömi is meegekomen uit de vlakte van Moab. [6] De man antwoordde: 'Dat is de Moabitische vrouw die met Noömi is teruggekeerd. 2:6 Dan antwoordt de jongen die aangesteld is over de maaiers en zegt: een Moabitisch meisje is zij, dat met Noömi is teruggekeerd van het veld van Moab; 6. Et le serviteur qui commandait aux moissonneurs répondit : « Cette jeune femme est la Moabite, celle qui est revenue des Champs de Moab avec Noémi.

King James Bible . [6] And the servant that was set over the reapers answered and said, It is the Moabitish damsel that came back with Naomi out of the country of Moab:
Luther-Bibel . 6 Der Knecht, der über die Schnitter gestellt war, antwortete und sprach: Es ist eine Moabiterin, die mit Noomi gekommen ist aus dem Land der Moabiter.

Tekstuitleg van Rt 2,6 .

Rt 2,7 - Rt 2,7 . Ruth ontmoet Boaz -- taalgebruik -- bijbeloverzicht -- Rt (Ruth) -- Rt 2 -- Rt 2,1-23 -- Rt 2,1 - Rt 2,2 - Rt 2,3 - Rt 2,4 - Rt 2,5 - Rt 2,6 - Rt 2,7 - Rt 2,8 - Rt 2,9 - Rt 2,10 - Rt 2,11 - Rt 2,12 - Rt 2,13 - Rt 2,14 - Rt 2,15 - Rt 2,16 - Rt 2,17 - Rt 2,18 - Rt 2,19 - Rt 2,20 - Rt 2,21 - Rt 2,22 - Rt 2,23 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
7kai eipen sullexô dè kai sunaxô en tois dragmasin opisthen tôn therizontôn kai èlthen kai estè apo prôithen kai eôs esperas ou katepausen en tô agrô mikron 7 et rogavit ut spicas colligeret remanentes sequens messorum vestigia et de mane usque nunc stat in agro et ne ad momentum quidem domum reversa est   7 En zij heeft gezegd: Laat mij toch oplezen en aren bij de garven verzamelen, achter de maaiers; zo is zij gekomen en heeft gestaan van des morgens af tot nu toe; nu is haar te huis blijven weinig. [7] Zij vroeg of zij aren mocht lezen achter de maaiers. Sinds zij vanmorgen hier is gekomen, is zij onafgebroken bezig geweest en heeft zij zich amper rust gegund.' [7] Toen ze hier aankwam zei ze: "Ik zou graag achter de maaiers aan willen gaan om aren te lezen bij de schoven," en nu is ze hier al de hele dag, vanaf de vroege ochtend – ze heeft maar even gezeten.' 2:7 ze zei: laat mij toch oplezen en inzamelen bij de schoven achter de maaiers! Ze kwam en staat daar van toen het ochtend werd tot nu toe; ze is er een die weinig thuis zit! 7. Elle a dit : «Permets-moi de glaner et de ramasser ce qui tombe des gerbes derrière les moissonneurs. » Elle est donc venue et elle est restée; depuis le matin jusqu'à présent elle s'est à peine reposée. »

King James Bible . 7] And she said, I pray you, let me glean and gather after the reapers among the sheaves: so she came, and hath continued even from the morning until now, that she tarried a little in the house. [
Luther-Bibel . 7 Sie hat gesagt: Lasst mich doch auflesen und sammeln hinter den Garben den Schnittern nach, und ist gekommen und dageblieben vom Morgen an bis jetzt und hat nur wenig ausgeruht.

Tekstuitleg van Rt 2,7 .

Rt 2,8 - Rt 2,8 . Ruth ontmoet Boaz -- taalgebruik -- bijbeloverzicht -- Rt (Ruth) -- Rt 2 -- Rt 2,1-23 -- Rt 2,1 - Rt 2,2 - Rt 2,3 - Rt 2,4 - Rt 2,5 - Rt 2,6 - Rt 2,7 - Rt 2,8 - Rt 2,9 - Rt 2,10 - Rt 2,11 - Rt 2,12 - Rt 2,13 - Rt 2,14 - Rt 2,15 - Rt 2,16 - Rt 2,17 - Rt 2,18 - Rt 2,19 - Rt 2,20 - Rt 2,21 - Rt 2,22 - Rt 2,23 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
8kai eipen boos pros routh ouk èkousas thugater mè poreuthès en agrô sullexai eterô kai su ou poreusè enteuthen ôde kollèthèti meta tôn korasiôn mou 8 et ait Booz ad Ruth audi filia ne vadas ad colligendum in alterum agrum nec recedas ab hoc loco sed iungere puellis meis   8 Toen zeide Boaz tot Ruth: Hoort gij niet, mijn dochter? Ga niet, om in een ander veld op te lezen; ook zult gij van hier niet weggaan, maar hier zult gij u houden bij mijn maagden. [8] Toen zei Boaz tegen Ruth: 'Hoor eens, mijn dochter, je moet niet op een andere akker gaan lezen. Ga hier niet vandaan en sluit je aan bij de vrouwen die hier werken*. [8] Daarop zei Boaz tegen Ruth: 'Luister goed, mijn dochter. Je moet niet naar een andere akker gaan om aren te lezen; ga hier niet weg maar blijf dicht bij de vrouwen die voor mij werken. 2:8 Dan zegt Boaz tot Ruth: je hebt het gehoord, nietwaar mijn dochter?, ga niet heen om op te lezen op een ander veld, en ook moet je niet oversteken hiervandaan; klamp je maar vast aan mijn meisjes!- 8. Booz dit à Ruth : « Tu entends, n'est-ce pas ma fille ? Ne va pas glaner dans un autre champ, ne t'éloigne pas d'ici mais attache-toi à mes servantes.

King James Bible . 8] Then said Boaz unto Ruth, Hearest thou not, my daughter? Go not to glean in another field, neither go from hence, but abide here fast by my maidens:
Luther-Bibel . 8 Da sprach Boas zu Rut: Hörst du wohl, meine Tochter? Du sollst nicht auf einen andern Acker gehen, um aufzulesen; geh auch nicht von hier weg, sondern halt dich zu meinen Mägden.

Tekstuitleg van Rt 2,8 .

Rt 2,9 - Rt 2,9 . Ruth ontmoet Boaz -- taalgebruik -- bijbeloverzicht -- Rt (Ruth) -- Rt 2 -- Rt 2,1-23 -- Rt 2,1 - Rt 2,2 - Rt 2,3 - Rt 2,4 - Rt 2,5 - Rt 2,6 - Rt 2,7 - Rt 2,8 - Rt 2,9 - Rt 2,10 - Rt 2,11 - Rt 2,12 - Rt 2,13 - Rt 2,14 - Rt 2,15 - Rt 2,16 - Rt 2,17 - Rt 2,18 - Rt 2,19 - Rt 2,20 - Rt 2,21 - Rt 2,22 - Rt 2,23 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
9oi ofthalmoi sou eis ton agron ou ean therizôsin kai poreusè katopisthen autôn idou eneteilamèn tois paidariois tou mè apsasthai sou kai o ti dipsèseis kai poreuthèsè eis ta skeuè kai piesai othen an udreuôntai ta paidaria 9 et ubi messuerint sequere mandavi enim pueris meis ut nemo tibi molestus sit sed etiam si sitieris vade ad sarcinulas et bibe aquas de quibus et pueri bibunt   9 Uw ogen zullen zijn op dit veld, dat zij maaien zullen, en gij zult achter haarlieden gaan; heb ik den jongens niet geboden, dat men u niet aanroere? Als u dorst, zo ga tot de vaten, en drink van hetgeen de jongens zullen geschept hebben. [9] Volg ze op de voet en houd je ogen gevestigd op de akker die gemaaid wordt. Ik heb mijn knechten opdracht gegeven je te laten begaan. En als je dorst krijgt, ga dan naar de waterkruiken en drink van het water dat de knechten geput hebben.' [9] Volg ze op de voet en houd je ogen gericht op het veld waar gemaaid wordt. Ik zal mijn mannen zeggen je niet lastig te vallen. Als je dorst hebt, ga dan naar de kruiken en drink van het water dat ze daar scheppen.' 2:9 met je ogen op het veld dat ze afmaaien moet je achter hen aan gaan; en, ik heb de jongens geboden je niet aan te raken!- en krijg je dorst, ga dan naar de vaten en drink van wat de jongens zullen scheppen! 9. Regarde la pièce de terre qu'on moissonne et suis-les. Sache que j'ai interdit aux serviteurs de te frapper. Si tu as soif, va aux cruches et bois de ce qu'ils auront puisé. »

King James Bible . [9] Let thine eyes be on the field that they do reap, and go thou after them: have I not charged the young men that they shall not touch thee? and when thou art athirst, go unto the vessels, and drink of that which the young men have drawn.
Luther-Bibel . 9 Und sieh, wo sie schneiden im Felde, da geh ihnen nach. Ich habe meinen Knechten geboten, dass dich niemand antaste. Und wenn dich dürstet, so geh hin zu den Gefäßen und trinke von dem, was meine Knechte schöpfen.

Tekstuitleg van Rt 2,9 .

Rt 2,10 - Rt 2,10 . Ruth ontmoet Boaz -- taalgebruik -- bijbeloverzicht -- Rt (Ruth) -- Rt 2 -- Rt 2,1-23 -- Rt 2,1 - Rt 2,2 - Rt 2,3 - Rt 2,4 - Rt 2,5 - Rt 2,6 - Rt 2,7 - Rt 2,8 - Rt 2,9 - Rt 2,10 - Rt 2,11 - Rt 2,12 - Rt 2,13 - Rt 2,14 - Rt 2,15 - Rt 2,16 - Rt 2,17 - Rt 2,18 - Rt 2,19 - Rt 2,20 - Rt 2,21 - Rt 2,22 - Rt 2,23 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
10kai epesen epi prosôpon autès kai prosekunèsen epi tèn gèn kai eipen pros auton ti oti euron charin en ofthalmois sou tou epignônai me kai egô eimi xenè 10 quae cadens in faciem suam et adorans super terram dixit ad eum unde mihi hoc ut invenirem gratiam ante oculos tuos et nosse me dignareris peregrinam mulierem   10 Toen viel zij op haar aangezicht, en boog zich ter aarde, en zij zeide tot hem: Waarom heb ik genade gevonden in uw ogen, dat gij mij kent, daar ik een vreemde ben? [10] Ruth wierp zich diep gebogen ter aarde en zei: 'Waaraan heb ik het verdiend dat u zo goed voor mij bent? Ik ben toch maar een vreemdeling.' [10] Ze knielde, boog diep voorover en zei: 'Waaraan heb ik het te danken dat u zo goed voor mij bent, terwijl ik toch maar een vreemdeling ben?' 2:10 Zij valt neer op haar aanschijn en buigt zich ter aarde; ze zegt tot hem: waarom heb ik genade gevonden in je ogen, dat je mij erkent terwijl ik een uitheemse ben! 10. Alors Ruth, tombant la face contre terre, se prosterna et lui dit : « Comment ai-je trouvé grâce à tes yeux pour que tu t'intéresses à moi qui ne suis qu'une étrangère ? » -

King James Bible . [10] Then she fell on her face, and bowed herself to the ground, and said unto him, Why have I found grace in thine eyes, that thou shouldest take knowledge of me, seeing I am a stranger?
Luther-Bibel . 10 Da fiel sie auf ihr Angesicht und beugte sich nieder zur Erde und sprach zu ihm: Womit hab ich Gnade gefunden vor deinen Augen, dass du mir freundlich bist, die ich doch eine Fremde bin?

Tekstuitleg van Rt 2,10 .

Rt 2,11 - Rt 2,11 . Ruth ontmoet Boaz -- taalgebruik -- bijbeloverzicht -- Rt (Ruth) -- Rt 2 -- Rt 2,1-23 -- Rt 2,1 - Rt 2,2 - Rt 2,3 - Rt 2,4 - Rt 2,5 - Rt 2,6 - Rt 2,7 - Rt 2,8 - Rt 2,9 - Rt 2,10 - Rt 2,11 - Rt 2,12 - Rt 2,13 - Rt 2,14 - Rt 2,15 - Rt 2,16 - Rt 2,17 - Rt 2,18 - Rt 2,19 - Rt 2,20 - Rt 2,21 - Rt 2,22 - Rt 2,23 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
11kai apekrithè boos kai eipen autè apaggelia apèggelè moi osa pepoièkas meta tès pentheras sou meta to apothanein ton andra sou kai pôs katelipes ton patera sou kai tèn mètera sou kai tèn gèn geneseôs sou kai eporeuthès pros laon on ouk èdeis echthes kai tritès 11 cui ille respondit nuntiata sunt mihi omnia quae feceris socrui tuae post mortem viri tui et quod dereliqueris parentes tuos et terram in qua nata es et veneris ad populum quem ante nesciebas   11 En Boaz antwoordde en zeide tot haar: Het is mij wel aangezegd alles, wat gij bij uw schoonmoeder gedaan hebt, na den dood uws mans, en hebt uw vader en uw moeder, en het land uwer geboorte verlaten, en zijt heengegaan tot een volk, dat gij van te voren niet kendet. [11] Boaz antwoordde: 'Er is mij verteld wat je na de dood van je man allemaal voor je schoonmoeder hebt gedaan; vader, moeder en geboorteland heb je verlaten om naar een volk te gaan dat onbekend voor je was. [11] En Boaz antwoordde: 'Meer dan eens is mij verteld over alles wat je voor je schoonmoeder hebt gedaan na de dood van je man: dat je je vader en moeder en je geboorteland hebt verlaten en naar een volk bent gegaan dat je volkomen onbekend was. 2:11 Boaz antwoordt en zegt tot haar: gemeld en nog eens gemeld is mij al wat jij je schoonmoeder hebt gedaan na de dood van je man; dat je hebt verlaten je vader en je moeder en het land van je geboorte en bent gegaan naar een gemeenschap die je gisteren en eergisteren niet kende!- 11. « C'est qu'on m'a bien rapporté, lui dit Booz, tout ce que tu as fait pour ta belle-mère après la mort de ton mari; comment tu as quitté ton père, ta mère et ton pays natal pour te rendre chez un peuple que tu n'avais jamais connu, ni d'hier ni d'avant-hier.

King James Bible . [11] And Boaz answered and said unto her, It hath fully been shewed me, all that thou hast done unto thy mother in law since the death of thine husband: and how thou hast left thy father and thy mother, and the land of thy nativity, and art come unto a people which thou knewest not heretofore.
Luther-Bibel . 11 Boas antwortete und sprach zu ihr: Man hat mir alles angesagt, was du getan hast an deiner Schwiegermutter nach deines Mannes Tod; dass du verlassen hast deinen Vater und deine Mutter und dein Vaterland und zu einem Volk gezogen bist, das du vorher nicht kanntest.

Tekstuitleg van Rt 2,11 .

Rt 2,12 - Rt 2,12 . Ruth ontmoet Boaz -- taalgebruik -- bijbeloverzicht -- Rt (Ruth) -- Rt 2 -- Rt 2,1-23 -- Rt 2,1 - Rt 2,2 - Rt 2,3 - Rt 2,4 - Rt 2,5 - Rt 2,6 - Rt 2,7 - Rt 2,8 - Rt 2,9 - Rt 2,10 - Rt 2,11 - Rt 2,12 - Rt 2,13 - Rt 2,14 - Rt 2,15 - Rt 2,16 - Rt 2,17 - Rt 2,18 - Rt 2,19 - Rt 2,20 - Rt 2,21 - Rt 2,22 - Rt 2,23 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
12apoteisai kurios tèn ergasian sou kai genoito o misthos sou plèrès para kuriou theou israèl pros on èlthes pepoithenai upo tas pterugas autou 12 reddat tibi Dominus pro opere tuo et plenam mercedem recipias a Domino Deo Israhel ad quem venisti et sub cuius confugisti alas   12 De HEERE vergelde u uw daad en uw loon zij volkomen, van den HEERE, den God Israëls, onder Wiens vleugelen gij gekomen zijt om toevlucht te nemen! [12] De heer, de God van Israël, onder* wiens vleugels je een toevlucht hebt gezocht, moge je dat vergelden en je rijkelijk belonen.' [12] Moge de HEER je daarvoor rijkelijk belonen – de HEER, de God van Israël, onder wiens vleugels je een toevlucht hebt gezocht.' 2:12 moge de Ene jou je werk vergelden; moge je loon tot vrede zijn van bij de Ene, Israëls God onder wiens vleugels je bent komen schuilen! 12. Que Yahvé te rende ce que tu as fait et que tu obtiennes pleine récompense de la part de Yahvé, le Dieu d'Israël, sous les ailes de qui tu es venue t'abriter! »

King James Bible . [12] The LORD recompense thy work, and a full reward be given thee of the LORD God of Israel, under whose wings thou art come to trust.
Luther-Bibel . 12 Der HERR vergelte dir deine Tat, und dein Lohn möge vollkommen sein bei dem HERRN, dem Gott Israels, zu dem du gekommen bist, dass du unter seinen Flügeln Zuflucht hättest.

Tekstuitleg van Rt 2,12 .

Rt 2,13 - Rt 2,13 . Ruth ontmoet Boaz -- taalgebruik -- bijbeloverzicht -- Rt (Ruth) -- Rt 2 -- Rt 2,1-23 -- Rt 2,1 - Rt 2,2 - Rt 2,3 - Rt 2,4 - Rt 2,5 - Rt 2,6 - Rt 2,7 - Rt 2,8 - Rt 2,9 - Rt 2,10 - Rt 2,11 - Rt 2,12 - Rt 2,13 - Rt 2,14 - Rt 2,15 - Rt 2,16 - Rt 2,17 - Rt 2,18 - Rt 2,19 - Rt 2,20 - Rt 2,21 - Rt 2,22 - Rt 2,23 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
13è de eipen euroimi charin en ofthalmois sou kurie oti parekalesas me kai oti elalèsas epi kardian tès doulès sou kai idou egô esomai ôs mia tôn paidiskôn sou 13 quae ait inveni gratiam ante oculos tuos domine mi qui consolatus es me et locutus es ad cor ancillae tuae quae non sum similis unius puellarum tuarum   13 En zij zeide: Laat mij genade vinden in uw ogen, mijn heer, dewijl gij mij getroost hebt, en dewijl gij naar het hart uwer dienstmaagd gesproken hebt, hoewel ik niet ben, gelijk een uwer dienstmaagden. [13] Ruth antwoordde: 'U bent goed voor mij, mijn heer, door mij gerust te stellen en zo vriendelijk tot uw dienares te spreken, terwijl ik niet eens een van uw dienaressen ben.' [13] 'Ik dank u, heer,' zei ze, 'want u hebt zich mijn lot aangetrokken en mij moed ingesproken, terwijl ik niet eens bij u in dienst ben.' 2:13 Dan zegt zij: ik vind genade in je ogen, mijn heer, omdat je mij hebt getroost en omdat je hebt gesproken tot het hart van je slavin; terwijl ik niet ben als ook maar één van je slavinnen! 13. Elle dit : « Puissé-je toujours trouver grâce à tes yeux, Monseigneur! Tu m'as consolée et tu as parlé au cœur de ta servante, alors que je ne suis même pas l'égale d'une de tes servantes. »

King James Bible . [13] Then she said, Let me find favour in thy sight, my lord; for that thou hast comforted me, and for that thou hast spoken friendly unto thine handmaid, though I be not like unto one of thine handmaidens.
Luther-Bibel . 13 Sie sprach: Lass mich Gnade vor deinen Augen finden, mein Herr; denn du hast mich getröstet und deine Magd freundlich angesprochen, und ich bin doch nicht einmal wie eine deiner Mägde.

Tekstuitleg van Rt 2,13 .

Rt 2,14 - Rt 2,14 . Ruth ontmoet Boaz -- taalgebruik -- bijbeloverzicht -- Rt (Ruth) -- Rt 2 -- Rt 2,1-23 -- Rt 2,1 - Rt 2,2 - Rt 2,3 - Rt 2,4 - Rt 2,5 - Rt 2,6 - Rt 2,7 - Rt 2,8 - Rt 2,9 - Rt 2,10 - Rt 2,11 - Rt 2,12 - Rt 2,13 - Rt 2,14 - Rt 2,15 - Rt 2,16 - Rt 2,17 - Rt 2,18 - Rt 2,19 - Rt 2,20 - Rt 2,21 - Rt 2,22 - Rt 2,23 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
14kai eipen autè boos èdè ôra tou fagein proselthe ôde kai fagesai tôn artôn kai bapseis ton psômon sou en tô oxei kai ekathisen routh ek plagiôn tôn therizontôn kai ebounisen autè boos alfiton kai efagen kai eneplèsthè kai katelipen 14 dixitque ad eam Booz quando hora vescendi fuerit veni huc et comede panem et intingue buccellam tuam in aceto sedit itaque ad messorum latus et congessit pulentam sibi comeditque et saturata est et tulit reliquias   14 Als het nu etenstijd was, zeide Boaz tot haar: Kom hier bij, en eet van het brood, en doop uw bete in den azijn. Zo zat zij neder aan de zijde van de maaiers, en hij langde haar geroost koren, en zij at, en werd verzadigd, en hield over. [14] Toen het etenstijd was, zei Boaz tegen haar: 'Kom erbij, dan kun je met ons eten en je brood dopen in de azijn.' Zij ging bij de maaiers zitten en Boaz gaf haar gepoft graan. Zij at tot ze verzadigd was en hield nog over. [14] Toen het etenstijd was zei Boaz tegen haar: 'Kom maar hier en neem een stuk brood en doop het in de wijn.' Ze ging naast de maaiers zitten, en hij gaf haar geroosterd graan. Ze at tot ze genoeg had en ze hield zelfs nog over. 2:14 Tegen etenstijd zegt Boaz tot haar: treed nader hierheen, eten moet je van het brood en je bete dopen in de gistmost! Ze mag zitten aan de zijde van de maaiers, en hij reikt haar geroosterd koren aan; ze eet, wordt verzadigd en houdt nog over. 14. Au moment du repas, Booz dit à Ruth : « Approche-toi, mange de ce pain et trempe ton morceau dans le vinaigre. » Elle s'assit donc à côté des moissonneurs et Booz lui fit aussi un tas de grains rôtis. Après qu'elle eut mangé à satiété, elle en eut de reste.

King James Bible . [14] And Boaz said unto her, At mealtime come thou hither, and eat of the bread, and dip thy morsel in the vinegar. And she sat beside the reapers: and he reached her parched corn, and she did eat, and was sufficed, and left.
Luther-Bibel . 14 Boas sprach zu ihr, als Essenszeit war: Komm hierher und iss vom Brot und tauche deinen Bissen in den Essigtrank! Und sie setzte sich zur Seite der Schnitter. Er aber legte ihr geröstete Körner vor, und sie aß und wurde satt und ließ noch übrig.

Tekstuitleg van Rt 2,14 .

Rt 2,15 - Rt 2,15 . Ruth ontmoet Boaz -- taalgebruik -- bijbeloverzicht -- Rt (Ruth) -- Rt 2 -- Rt 2,1-23 -- Rt 2,1 - Rt 2,2 - Rt 2,3 - Rt 2,4 - Rt 2,5 - Rt 2,6 - Rt 2,7 - Rt 2,8 - Rt 2,9 - Rt 2,10 - Rt 2,11 - Rt 2,12 - Rt 2,13 - Rt 2,14 - Rt 2,15 - Rt 2,16 - Rt 2,17 - Rt 2,18 - Rt 2,19 - Rt 2,20 - Rt 2,21 - Rt 2,22 - Rt 2,23 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
15kai anestè tou sullegein kai eneteilato boos tois paidariois autou legôn kai ge ana meson tôn dragmatôn sullegetô kai mè kataischunète autèn 15 atque inde surrexit ut spicas ex more colligeret praecepit autem Booz pueris suis dicens etiam si vobiscum metere voluerit ne prohibeatis eam   15 Als zij nu opstond, om op te lezen, zo gebood Boaz zijn jongens, zeggende: Laat haar ook tussen de garven oplezen, en beschaamt haar niet. [15] Toen zij opstond om weer aren te gaan lezen, gaf Boaz zijn knechten bevel: 'Ook rondom de schoven mag zij lezen en jullie mogen het haar niet lastig maken; [15] Toen ze weer opstond om te gaan werken, gaf Boaz zijn mannen de volgende opdracht: 'Laat haar ook tussen de schoven aren lezen, zeg daar niets van. 2:15 Ze staat op om weer op te lezen; dan gebiedt Boaz zijn jongens en zegt hij: ook tússen de schoven mag zij oplezen, en beschaamt haar niet!- 15. Lorsqu'elle se fut levée pour glaner, Booz donna cet ordre à ses serviteurs : « Laissez-la glaner entre les gerbes, et vous, ne la molestez pas.

King James Bible . [15] And when she was risen up to glean, Boaz commanded his young men, saying, Let her glean even among the sheaves, and reproach her not:
Luther-Bibel . 15 Und als sie sich aufmachte zu lesen, gebot Boas seinen Knechten und sprach: Lasst sie auch zwischen den Garben lesen und beschämt sie nicht;

Tekstuitleg van Rt 2,15 .

Rt 2,16 - Rt 2,16 . Ruth ontmoet Boaz -- taalgebruik -- bijbeloverzicht -- Rt (Ruth) -- Rt 2 -- Rt 2,1-23 -- Rt 2,1 - Rt 2,2 - Rt 2,3 - Rt 2,4 - Rt 2,5 - Rt 2,6 - Rt 2,7 - Rt 2,8 - Rt 2,9 - Rt 2,10 - Rt 2,11 - Rt 2,12 - Rt 2,13 - Rt 2,14 - Rt 2,15 - Rt 2,16 - Rt 2,17 - Rt 2,18 - Rt 2,19 - Rt 2,20 - Rt 2,21 - Rt 2,22 - Rt 2,23 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
16kai bastazontes bastaxate autè kai ge paraballontes parabaleite autè ek tôn bebounismenôn kai afete kai sullexei kai ouk epitimèsete autè 16 et de vestris quoque manipulis proicite de industria et remanere permittite ut absque rubore colligat et colligentem nemo corripiat   16 Ja, laat ook allengskens van de handvollen voor haar wat vallen, en laat het liggen, dat zij het opleze, en bestraft haar niet. [16] integendeel, trek opzettelijk wat aren uit de schoven en laat die vallen; en als zij die opraapt houd haar dan niet tegen.' [16] Integendeel, jullie moeten juist wat halmen voor haar uit de bundels trekken en die laten liggen, zodat zij ze op kan rapen. Verwijt haar dus niets.' 2:16 ook moet ge wat voor haar uit de bundels roven en achterlaten dat zij het kan oplezen, en berispt haar daarover niet! 16. Et même, ayez soin de tirer vous-mêmes quelques épis de vos javelles, vous les laisserez tomber, elle pourra les ramasser et vous ne crierez pas après elle. »

King James Bible . [16] And let fall also some of the handfuls of purpose for her, and leave them, that she may glean them, and rebuke her not.
Luther-Bibel . 16 auch zieht etwas für sie aus den Garben heraus und lasst es liegen, dass sie es auflese, und niemand schelte sie darum.

Tekstuitleg van Rt 2,16 .

Rt 2,17 - Rt 2,17 . Ruth ontmoet Boaz -- taalgebruik -- bijbeloverzicht -- Rt (Ruth) -- Rt 2 -- Rt 2,1-23 -- Rt 2,1 - Rt 2,2 - Rt 2,3 - Rt 2,4 - Rt 2,5 - Rt 2,6 - Rt 2,7 - Rt 2,8 - Rt 2,9 - Rt 2,10 - Rt 2,11 - Rt 2,12 - Rt 2,13 - Rt 2,14 - Rt 2,15 - Rt 2,16 - Rt 2,17 - Rt 2,18 - Rt 2,19 - Rt 2,20 - Rt 2,21 - Rt 2,22 - Rt 2,23 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
17kai sunelexen en tô agrô eôs esperas kai errabdisen a sunelexen kai egenèthè ôs oifi krithôn 17 collegit ergo in agro usque ad vesperam et quae collegerat virga caedens et excutiens invenit hordei quasi oephi mensuram id est tres modios   17 Alzo las zij op in dat veld, tot aan den avond; en zij sloeg uit, wat zij opgelezen had, en het was omtrent een efa gerst. [17] Zo bleef zij tot de avond aren lezen op het land. Toen zij de aren leeg klopte die ze had bijeengelezen, had ze bijna een hele efa gerst. [17] Zij werkte tot de avond op het veld en sloeg de korrels uit de aren die ze geraapt had. Het was ongeveer een efa gerst. [ 2:17 Zij leest aren op het veld tot aan de avond; als ze uitklopt wat ze heeft opgelezen is het ongeveer een efa gerst. 17. Ruth glana dans le champ jusqu'au soir, et lorsqu'elle eut battu ce qu'elle avait ramassé, il y avait environ une mesure d'orge.

King James Bible . [17] So she gleaned in the field until even, and beat out that she had gleaned: and it was about an ephah of barley.
Luther-Bibel . 17 So las sie bis zum Abend auf dem Felde und klopfte die Ähren aus, die sie aufgelesen hatte, und es war ungefähr ein Scheffel Gerste.

Tekstuitleg van Rt 2,17 .

Rt 2,18 - Rt 2,18 . Ruth ontmoet Boaz -- taalgebruik -- bijbeloverzicht -- Rt (Ruth) -- Rt 2 -- Rt 2,1-23 -- Rt 2,1 - Rt 2,2 - Rt 2,3 - Rt 2,4 - Rt 2,5 - Rt 2,6 - Rt 2,7 - Rt 2,8 - Rt 2,9 - Rt 2,10 - Rt 2,11 - Rt 2,12 - Rt 2,13 - Rt 2,14 - Rt 2,15 - Rt 2,16 - Rt 2,17 - Rt 2,18 - Rt 2,19 - Rt 2,20 - Rt 2,21 - Rt 2,22 - Rt 2,23 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
18kai èren kai eisèlthen eis tèn polin kai eiden è penthera autès a sunelexen kai exenegkasa routh edôken autè a katelipen ex ôn eneplèsthè 18 quos portans reversa est in civitatem et ostendit socrui suae insuper protulit et dedit ei de reliquiis cibi sui quo saturata fuerat   18 En zij nam het op, en kwam in de stad; en haar schoonmoeder zag, wat zij opgelezen had; ook bracht zij voort, en gaf haar, wat zij van haar verzadiging overgehouden had. [18] Ze ging daarmee naar de stad, en liet haar schoonmoeder zien hoe veel zij verzameld had. Daarna haalde zij ook het overschot van de overvloedige maaltijd tevoorschijn en gaf dit aan haar. 18] Ze pakte het op en ging terug naar de stad. Toen Noömi zag hoeveel ze verzameld had, en toen Ruth haar ook nog gaf wat ze van het middagmaal had overgehouden, 2:18 Als ze dat meedraagt en in de stad aankomt ziet haar schoonmoeder wat ze heeft opgelezen; zij haalt te voorschijn en geeft aan haar wat ze heeft overgehouden nadat ze verzadigd was. 18. Elle l'emporta, rentra à la ville et sa belle-mère vit ce qu'elle avait glané; elle tira ce qu'elle avait mis en réserve après avoir mangé à sa faim et le lui donna.

King James Bible . [18] And she took it up, and went into the city: and her mother in law saw what she had gleaned: and she brought forth, and gave to her that she had reserved after she was sufficed.
Luther-Bibel . 18 Und sie hob's auf und kam in die Stadt, und ihre Schwiegermutter sah, was sie gelesen hatte. Da zog Rut hervor und gab ihr, was sie übrig behalten hatte, nachdem sie satt geworden war.

Tekstuitleg van Rt 2,18 .

Rt 2,19 - Rt 2,19 . Ruth ontmoet Boaz -- taalgebruik -- bijbeloverzicht -- Rt (Ruth) -- Rt 2 -- Rt 2,1-23 -- Rt 2,1 - Rt 2,2 - Rt 2,3 - Rt 2,4 - Rt 2,5 - Rt 2,6 - Rt 2,7 - Rt 2,8 - Rt 2,9 - Rt 2,10 - Rt 2,11 - Rt 2,12 - Rt 2,13 - Rt 2,14 - Rt 2,15 - Rt 2,16 - Rt 2,17 - Rt 2,18 - Rt 2,19 - Rt 2,20 - Rt 2,21 - Rt 2,22 - Rt 2,23 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
19kai eipen autè è penthera autès pou sunelexas sèmeron kai pou epoièsas eiè o epignous se eulogèmenos kai apèggeilen routh tè penthera autès pou epoièsen kai eipen to onoma tou andros meth¢ ou epoièsa sèmeron boos 19 dixitque ei socrus ubi hodie collegisti et ubi fecisti opus sit benedictus qui misertus est tui indicavitque ei apud quem esset operata et nomen dixit viri quod Booz vocaretur   19 Toen zeide haar schoonmoeder tot haar: Waar hebt gij heden opgelezen, en waar hebt gij gewrocht? Gezegend zij, die u gekend heeft! En zij verhaalde haar schoonmoeder, bij wien zij gewrocht had, en zeide: De naam des mans, bij welken ik heden gewrocht heb, is Boaz. [19] Haar schoonmoeder vroeg: 'Waar heb jij vandaag aren gelezen? Waar heb je gewerkt? Gezegend wie zo vriendelijk voor je geweest is.' En Ruth vertelde haar schoonmoeder bij wie ze gewerkt had. 'De man bij wie ik vandaag gewerkt heb', zei ze, 'heet Boaz.' [19] riep ze uit: 'Waar heb jij vandaag aren gelezen, waar heb je gewerkt? Gezegend de man die zo goed voor jou geweest is!' Ruth vertelde haar schoonmoeder dat de man bij wie ze die dag gewerkt had Boaz heette. 2:19 Haar schoonmoeder zegt tot haar: wáár toch heb je vandaag opgelezen en wáár ben je doende geweest?- wie jou zo erkend heeft zij gezegend! Dan meldt zij aan haar schoonmoeder met wie zij doende is geweest en zegt: de naam van de man met wie ik doende was vandaag is Boaz! 19. « Où as-tu glané aujourd'hui, lui dit sa belle-mère, où as-tu travaillé ? Béni soit celui qui s'est intéressé à toi! » Ruth fit connaître à sa belle-mère chez qui elle avait travaillé; elle dit : « L'homme chez qui j'ai travaillé aujourd'hui s'appelle Booz. »

King James Bible . [19] And her mother in law said unto her, Where hast thou gleaned to day? and where wroughtest thou? blessed be he that did take knowledge of thee. And she shewed her mother in law with whom she had wrought, and said, The man's name with whom I wrought to day is Boaz.
Luther-Bibel . 19 Da sprach ihre Schwiegermutter zu ihr: Wo hast du heute gelesen und wo hast du gearbeitet? Gesegnet sei, der dir freundlich gewesen ist! Sie aber sagte ihrer Schwiegermutter, bei wem sie gearbeitet hatte, und sprach: Der Mann, bei dem ich heute gearbeitet habe, heißt Boas.

Tekstuitleg van Rt 2,19 .

Rt 2,20 - Rt 2,20 . Ruth ontmoet Boaz -- taalgebruik -- bijbeloverzicht -- Rt (Ruth) -- Rt 2 -- Rt 2,1-23 -- Rt 2,1 - Rt 2,2 - Rt 2,3 - Rt 2,4 - Rt 2,5 - Rt 2,6 - Rt 2,7 - Rt 2,8 - Rt 2,9 - Rt 2,10 - Rt 2,11 - Rt 2,12 - Rt 2,13 - Rt 2,14 - Rt 2,15 - Rt 2,16 - Rt 2,17 - Rt 2,18 - Rt 2,19 - Rt 2,20 - Rt 2,21 - Rt 2,22 - Rt 2,23 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
20kai eipen nôemin tè numfè autès eulogètos estin tô kuriô oti ouk egkatelipen to eleos autou meta tôn zôntôn kai meta tôn tethnèkotôn kai eipen autè nôemin eggizei èmin o anèr ek tôn agchisteuontôn èmas estin 20 cui respondit Noemi benedictus sit a Domino quoniam eandem gratiam quam praebuerat vivis servavit et mortuis rursumque propinquus ait noster est homo   20 Toen zeide Naomi tot haar schoondochter: Gezegend zij hij den HEERE, Die Zijn weldadigheid niet heeft nagelaten aan de levenden en aan de doden! Voorts zeide Naomi tot haar: Die man is ons nabestaande; hij is een van onze lossers. [20] Toen zei Noömi tegen haar schoondochter: 'Moge die man, die tegenover de levenden en de doden zijn goedheid laat gelden, gezegend zijn door de heer.' Zij vervolgde: 'Die man is aan ons verwant; hij is een van degenen die familieverplichtingen* tegenover ons hebben.' [20] Toen zei Noömi tegen haar schoondochter: 'Moge de HEER hem zegenen, want hij heeft trouw bewezen aan de levenden en aan de doden.'* En ze vervolgde: 'Hij is een naaste verwant van ons en kan daarom zijn rechten als losser laten gelden.' 2:20 Noömi zegt tot haar schoondochter: gezegend zij hij door de Ene, die zijn vriendschap niet heeft onttrokken aan de levenden en de doden! Dan zegt Noömi tot haar: de man staat ons ná, een van onze lossers is hij! 20. Noémi dit à sa bru : « Qu'il soit béni de Yahvé qui ne cesse d'exercer sa bienveillance envers les vivants et les morts! » Et Noémi ajouta : « Cet homme est notre proche parent, il est de ceux qui ont sur nous droit de rachat. »

King James Bible . [20] And Naomi said unto her daughter in law, Blessed be he of the LORD, who hath not left off his kindness to the living and to the dead. And Naomi said unto her, The man is near of kin unto us, one of our next kinsmen.
Luther-Bibel . 20 Noomi aber sprach zu ihrer Schwiegertochter: Gesegnet sei er vom HERRN, der seine Barmherzigkeit nicht abgewendet hat von den Lebendigen und von den Toten. Und Noomi sprach zu ihr: Der Mann steht uns nahe; er gehört zu unsern Lösern.

Tekstuitleg van Rt 2,20 .

Rt 2,21 - Rt 2,21 . Ruth ontmoet Boaz -- taalgebruik -- bijbeloverzicht -- Rt (Ruth) -- Rt 2 -- Rt 2,1-23 -- Rt 2,1 - Rt 2,2 - Rt 2,3 - Rt 2,4 - Rt 2,5 - Rt 2,6 - Rt 2,7 - Rt 2,8 - Rt 2,9 - Rt 2,10 - Rt 2,11 - Rt 2,12 - Rt 2,13 - Rt 2,14 - Rt 2,15 - Rt 2,16 - Rt 2,17 - Rt 2,18 - Rt 2,19 - Rt 2,20 - Rt 2,21 - Rt 2,22 - Rt 2,23 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
21kai eipen routh pros tèn pentheran autès kai ge oti eipen pros me meta tôn paidariôn mou proskollèthèti eôs an telesôsin olon ton amèton os uparchei moi 21 et Ruth hoc quoque inquit praecepit mihi ut tamdiu messoribus eius iungerer donec omnes segetes meterentur   21 En Ruth, de Moabietische, zeide: Ook, omdat hij tot mij gezegd heeft: Gij zult u houden bij de jongens, die ik heb, totdat zij den gansen oogst, die ik heb, zullen hebben voleindigd. [21] Ruth, de Moabitische, zei: 'Hij heeft mij zelfs gezegd dat ik mij bij zijn knechten kon aansluiten totdat al zijn koren gemaaid is.' [21] En Ruth, de Moabitische, zei: 'Hij heeft ook nog tegen me gezegd dat ik bij zijn maaiers moest blijven totdat zijn hele oogst is binnengehaald.' 2:21 Ruth de Moabitische zegt: ook omdat hij tot mij heeft gezegd: aan de jongens die bij mij horen mag je je vastklampen, totdat ze voleindigd hebben al het maaiwerk dat van mij is! 21. Ruth la Moabite dit à sa belle-mère : « Il m'a dit aussi : Reste avec mes serviteurs jusqu'à ce qu'ils aient achevé toute la moisson. »

King James Bible . [21] And Ruth the Moabitess said, He said unto me also, Thou shalt keep fast by my young men, until they have ended all my harvest.
Luther-Bibel . 21 Rut, die Moabiterin, sprach: Er sprach auch das zu mir: Du sollst dich zu meinen Leuten halten, bis sie mir alles eingeerntet haben.

Tekstuitleg van Rt 2,21 .

Rt 2,22 - Rt 2,22 . Ruth ontmoet Boaz -- taalgebruik -- bijbeloverzicht -- Rt (Ruth) -- Rt 2 -- Rt 2,1-23 -- Rt 2,1 - Rt 2,2 - Rt 2,3 - Rt 2,4 - Rt 2,5 - Rt 2,6 - Rt 2,7 - Rt 2,8 - Rt 2,9 - Rt 2,10 - Rt 2,11 - Rt 2,12 - Rt 2,13 - Rt 2,14 - Rt 2,15 - Rt 2,16 - Rt 2,17 - Rt 2,18 - Rt 2,19 - Rt 2,20 - Rt 2,21 - Rt 2,22 - Rt 2,23 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
22kai eipen nôemin pros routh tèn numfèn autès agathon thugater oti eporeuthès meta tôn korasiôn autou kai ouk apantèsontai soi en agrô eterô 22 cui dixit socrus melius est filia mi ut cum puellis eius exeas ad metendum ne in alieno agro quispiam resistat tibi   22 En Naomi zeide tot haar schoondochter Ruth: Het is goed, mijn dochter, dat gij met zijn maagden uitgaat, opdat zij u niet tegenvallen in een ander veld. [22] Noömi antwoordde: 'Het is goed, mijn dochter, dat je meegaat met de vrouwen die bij hem werken. Op een andere akker zouden ze je misschien moeilijkheden bezorgen.' [22] 'Het is goed dat je optrekt met de vrouwen op zijn land, mijn dochter,' zei Noömi tegen Ruth, 'want dan zal niemand je op een ander veld lastig kunnen vallen.' 2:22 Noömi zegt tot Ruth, haar schoondochter: goed is het, mijn dochter, dat je er op uittrekt met zijn meisjes en ze zich niet aan je opdringen, op een ander veld! 22. Noémi dit à Ruth, sa bru : « Il est bon, ma fille, que tu ailles avec ses servantes, ainsi on ne te maltraitera pas dans un autre champ. »

King James Bible . [22] And Naomi said unto Ruth her daughter in law, It is good, my daughter, that thou go out with his maidens, that they meet thee not in any other field.
Luther-Bibel . 22 Noomi sprach zu Rut, ihrer Schwiegertochter: Es ist gut, meine Tochter, dass du mit seinen Mägden hinausgehst, damit dir nicht jemand auf einem andern Acker etwas zuleide tue.

Tekstuitleg van Rt 2,22 .

Rt 2,23 - Rt 2,23 . Ruth ontmoet Boaz -- taalgebruik -- bijbeloverzicht -- Rt (Ruth) -- Rt 2 -- Rt 2,1-23 -- Rt 2,1 - Rt 2,2 - Rt 2,3 - Rt 2,4 - Rt 2,5 - Rt 2,6 - Rt 2,7 - Rt 2,8 - Rt 2,9 - Rt 2,10 - Rt 2,11 - Rt 2,12 - Rt 2,13 - Rt 2,14 - Rt 2,15 - Rt 2,16 - Rt 2,17 - Rt 2,18 - Rt 2,19 - Rt 2,20 - Rt 2,21 - Rt 2,22 - Rt 2,23 -
Griekse tekst Vulgaat MT Statenvertaling Willibrordvertaling Nieuwe vertaling Naardense bijbel Bible de Jérusalem
23kai prosekollèthè routh tois korasiois boos sullegein eôs ou sunetelesen ton therismon tôn krithôn kai tôn purôn kai ekathisen meta tès pentheras autès 23 iuncta est itaque puellis Booz et tamdiu cum eis messuit donec hordea et triticum in horreis conderentur   23 Alzo hield zij zich bij de maagden van Boaz, om op te lezen, totdat de gersteoogst en tarweoogst voleindigd waren; en zij bleef bij haar schoonmoeder. [23] Ruth bleef dus bij de vrouwen die bij Boaz werkten tot het einde van de gerste- en tarweoogst om aren te lezen. Zij woonde bij haar schoonmoeder. [23] Ze bleef dus aren lezen bij de vrouwen die voor Boaz werkten, tot het einde van de gerste- en de tarweoogst. Al die tijd woonde ze bij haar schoonmoeder. 2:23 Ze klampt zich vast aan de meisjes van Boaz, om op te lezen totdat voleindigd is de maaitijd van de gerst en de maaitijd van de tarwe; dan zit ze neer bij haar schoonmoeder. 23. Et elle resta parmi les servantes de Booz pour glaner jusqu'à la fin de la moisson des orges et de la moisson des blés, et elle habitait avec sa belle-mère.

King James Bible . [23] So she kept fast by the maidens of Boaz to glean unto the end of barley harvest and of wheat harvest; and dwelt with her mother in law.
Luther-Bibel . 23 So hielt sie sich beim Ährenlesen zu den Mägden des Boas, bis die Gerstenernte und Weizenernte beendet war. Und dann blieb sie bei ihrer Schwiegermutter.

Tekstuitleg van Rt 2,23 .


SEPTUAGINTA

1kai tè nôemin anèr gnôrimos tô andri autès o de anèr dunatos ischui ek tès suggeneias abimelech kai onoma autô boos2kai eipen routh è môabitis pros nôemin poreuthô dè eis agron kai sunaxô en tois stachusin katopisthen ou ean eurô charin en ofthalmois autou eipen de autè poreuou thugater3kai eporeuthè kai sunelexen en tô agrô katopisthen tôn therizontôn kai periepesen periptômati tè meridi tou agrou boos tou ek suggeneias abimelech4kai idou boos èlthen ek baithleem kai eipen tois therizousin kurios meth¢ umôn kai eipon autô eulogèsai se kurios5kai eipen boos tô paidariô autou tô efestôti epi tous therizontas tinos è neanis autè6kai apekrithè to paidarion to efestos epi tous therizontas kai eipen è pais è môabitis estin è apostrafeisa meta nôemin ex agrou môab7kai eipen sullexô dè kai sunaxô en tois dragmasin opisthen tôn therizontôn kai èlthen kai estè apo prôithen kai eôs esperas ou katepausen en tô agrô mikron8kai eipen boos pros routh ouk èkousas thugater mè poreuthès en agrô sullexai eterô kai su ou poreusè enteuthen ôde kollèthèti meta tôn korasiôn mou9oi ofthalmoi sou eis ton agron ou ean therizôsin kai poreusè katopisthen autôn idou eneteilamèn tois paidariois tou mè apsasthai sou kai o ti dipsèseis kai poreuthèsè eis ta skeuè kai piesai othen an udreuôntai ta paidaria10kai epesen epi prosôpon autès kai prosekunèsen epi tèn gèn kai eipen pros auton ti oti euron charin en ofthalmois sou tou epignônai me kai egô eimi xenè11kai apekrithè boos kai eipen autè apaggelia apèggelè moi osa pepoièkas meta tès pentheras sou meta to apothanein ton andra sou kai pôs katelipes ton patera sou kai tèn mètera sou kai tèn gèn geneseôs sou kai eporeuthès pros laon on ouk èdeis echthes kai tritès12apoteisai kurios tèn ergasian sou kai genoito o misthos sou plèrès para kuriou theou israèl pros on èlthes pepoithenai upo tas pterugas autou13è de eipen euroimi charin en ofthalmois sou kurie oti parekalesas me kai oti elalèsas epi kardian tès doulès sou kai idou egô esomai ôs mia tôn paidiskôn sou14kai eipen autè boos èdè ôra tou fagein proselthe ôde kai fagesai tôn artôn kai bapseis ton psômon sou en tô oxei kai ekathisen routh ek plagiôn tôn therizontôn kai ebounisen autè boos alfiton kai efagen kai eneplèsthè kai katelipen15kai anestè tou sullegein kai eneteilato boos tois paidariois autou legôn kai ge ana meson tôn dragmatôn sullegetô kai mè kataischunète autèn16kai bastazontes bastaxate autè kai ge paraballontes parabaleite autè ek tôn bebounismenôn kai afete kai sullexei kai ouk epitimèsete autè17kai sunelexen en tô agrô eôs esperas kai errabdisen a sunelexen kai egenèthè ôs oifi krithôn18kai èren kai eisèlthen eis tèn polin kai eiden è penthera autès a sunelexen kai exenegkasa routh edôken autè a katelipen ex ôn eneplèsthè19kai eipen autè è penthera autès pou sunelexas sèmeron kai pou epoièsas eiè o epignous se eulogèmenos kai apèggeilen routh tè penthera autès pou epoièsen kai eipen to onoma tou andros meth¢ ou epoièsa sèmeron boos20kai eipen nôemin tè numfè autès eulogètos estin tô kuriô oti ouk egkatelipen to eleos autou meta tôn zôntôn kai meta tôn tethnèkotôn kai eipen autè nôemin eggizei èmin o anèr ek tôn agchisteuontôn èmas estin21kai eipen routh pros tèn pentheran autès kai ge oti eipen pros me meta tôn paidariôn mou proskollèthèti eôs an telesôsin olon ton amèton os uparchei moi22kai eipen nôemin pros routh tèn numfèn autès agathon thugater oti eporeuthès meta tôn korasiôn autou kai ouk apantèsontai soi en agrô eterô23kai prosekollèthè routh tois korasiois boos sullegein eôs ou sunetelesen ton therismon tôn krithôn kai tôn purôn kai ekathisen meta tès pentheras autès


VULGAAT

1 erat autem vir Helimelech consanguineus homo potens et magnarum opum nomine Booz 2 dixitque Ruth Moabitis ad socrum suam si iubes vadam in agrum et colligam spicas quae metentium fugerint manus ubicumque clementis in me patris familias repperero gratiam cui illa respondit vade filia mi 3 abiit itaque et colligebat spicas post terga metentium accidit autem ut ager ille haberet dominum Booz qui erat de cognatione Helimelech 4 et ecce ipse veniebat de Bethleem dixitque messoribus Dominus vobiscum qui responderunt ei benedicat tibi Dominus 5 dixitque Booz iuveni qui messoribus praeerat cuius est haec puella 6 qui respondit haec est Moabitis quae venit cum Noemi de regione moabitide 7 et rogavit ut spicas colligeret remanentes sequens messorum vestigia et de mane usque nunc stat in agro et ne ad momentum quidem domum reversa est 8 et ait Booz ad Ruth audi filia ne vadas ad colligendum in alterum agrum nec recedas ab hoc loco sed iungere puellis meis 9 et ubi messuerint sequere mandavi enim pueris meis ut nemo tibi molestus sit sed etiam si sitieris vade ad sarcinulas et bibe aquas de quibus et pueri bibunt 10 quae cadens in faciem suam et adorans super terram dixit ad eum unde mihi hoc ut invenirem gratiam ante oculos tuos et nosse me dignareris peregrinam mulierem 11 cui ille respondit nuntiata sunt mihi omnia quae feceris socrui tuae post mortem viri tui et quod dereliqueris parentes tuos et terram in qua nata es et veneris ad populum quem ante nesciebas 12 reddat tibi Dominus pro opere tuo et plenam mercedem recipias a Domino Deo Israhel ad quem venisti et sub cuius confugisti alas 13 quae ait inveni gratiam ante oculos tuos domine mi qui consolatus es me et locutus es ad cor ancillae tuae quae non sum similis unius puellarum tuarum 14 dixitque ad eam Booz quando hora vescendi fuerit veni huc et comede panem et intingue buccellam tuam in aceto sedit itaque ad messorum latus et congessit pulentam sibi comeditque et saturata est et tulit reliquias 15 atque inde surrexit ut spicas ex more colligeret praecepit autem Booz pueris suis dicens etiam si vobiscum metere voluerit ne prohibeatis eam 16 et de vestris quoque manipulis proicite de industria et remanere permittite ut absque rubore colligat et colligentem nemo corripiat 17 collegit ergo in agro usque ad vesperam et quae collegerat virga caedens et excutiens invenit hordei quasi oephi mensuram id est tres modios 18 quos portans reversa est in civitatem et ostendit socrui suae insuper protulit et dedit ei de reliquiis cibi sui quo saturata fuerat 19 dixitque ei socrus ubi hodie collegisti et ubi fecisti opus sit benedictus qui misertus est tui indicavitque ei apud quem esset operata et nomen dixit viri quod Booz vocaretur 20 cui respondit Noemi benedictus sit a Domino quoniam eandem gratiam quam praebuerat vivis servavit et mortuis rursumque propinquus ait noster est homo 21 et Ruth hoc quoque inquit praecepit mihi ut tamdiu messoribus eius iungerer donec omnes segetes meterentur 22 cui dixit socrus melius est filia mi ut cum puellis eius exeas ad metendum ne in alieno agro quispiam resistat tibi 23 iuncta est itaque puellis Booz et tamdiu cum eis messuit donec hordea et triticum in horreis conderentur


STATENVERTALING

1 Naomi nu had een bloedvriend van haar man, een man, geweldig van vermogen, van het geslacht van Elimelech; en zijn naam was Boaz. 2 En Ruth, de Moabietische, zeide tot Naomi: Laat mij toch in het veld gaan, en van de aren oplezen, achter dien, in wiens ogen ik genade zal vinden. En zij zeide tot haar: Ga heen, mijn dochter! 3 Zo ging zij heen, en kwam en las op in het veld, achter de maaiers; en haar viel bij geval voor, een deel van het veld van Boaz, die van het geslacht van Elimelech was. 4 En ziet, Boaz kwam van Bethlehem, en zeide tot de maaiers: De HEERE zij met ulieden! En zij zeiden tot hem: De HEERE zegene u! 5 Daarna zeide Boaz tot zijn jongen, die over de maaiers gezet was: Wiens is deze jonge vrouw? 6 En de jongen, die over de maaiers gezet was, antwoordde en zeide: Deze is de Moabietische jonge vrouw, die met Naomi wedergekomen is uit de velden Moabs; 7 En zij heeft gezegd: Laat mij toch oplezen en aren bij de garven verzamelen, achter de maaiers; zo is zij gekomen en heeft gestaan van des morgens af tot nu toe; nu is haar te huis blijven weinig. 8 Toen zeide Boaz tot Ruth: Hoort gij niet, mijn dochter? Ga niet, om in een ander veld op te lezen; ook zult gij van hier niet weggaan, maar hier zult gij u houden bij mijn maagden. 9 Uw ogen zullen zijn op dit veld, dat zij maaien zullen, en gij zult achter haarlieden gaan; heb ik den jongens niet geboden, dat men u niet aanroere? Als u dorst, zo ga tot de vaten, en drink van hetgeen de jongens zullen geschept hebben. 10 Toen viel zij op haar aangezicht, en boog zich ter aarde, en zij zeide tot hem: Waarom heb ik genade gevonden in uw ogen, dat gij mij kent, daar ik een vreemde ben? 11 En Boaz antwoordde en zeide tot haar: Het is mij wel aangezegd alles, wat gij bij uw schoonmoeder gedaan hebt, na den dood uws mans, en hebt uw vader en uw moeder, en het land uwer geboorte verlaten, en zijt heengegaan tot een volk, dat gij van te voren niet kendet. 12 De HEERE vergelde u uw daad en uw loon zij volkomen, van den HEERE, den God Israëls, onder Wiens vleugelen gij gekomen zijt om toevlucht te nemen! 13 En zij zeide: Laat mij genade vinden in uw ogen, mijn heer, dewijl gij mij getroost hebt, en dewijl gij naar het hart uwer dienstmaagd gesproken hebt, hoewel ik niet ben, gelijk een uwer dienstmaagden. 14 Als het nu etenstijd was, zeide Boaz tot haar: Kom hier bij, en eet van het brood, en doop uw bete in den azijn. Zo zat zij neder aan de zijde van de maaiers, en hij langde haar geroost koren, en zij at, en werd verzadigd, en hield over. 15 Als zij nu opstond, om op te lezen, zo gebood Boaz zijn jongens, zeggende: Laat haar ook tussen de garven oplezen, en beschaamt haar niet. 16 Ja, laat ook allengskens van de handvollen voor haar wat vallen, en laat het liggen, dat zij het opleze, en bestraft haar niet. 17 Alzo las zij op in dat veld, tot aan den avond; en zij sloeg uit, wat zij opgelezen had, en het was omtrent een efa gerst. 18 En zij nam het op, en kwam in de stad; en haar schoonmoeder zag, wat zij opgelezen had; ook bracht zij voort, en gaf haar, wat zij van haar verzadiging overgehouden had. 19 Toen zeide haar schoonmoeder tot haar: Waar hebt gij heden opgelezen, en waar hebt gij gewrocht? Gezegend zij, die u gekend heeft! En zij verhaalde haar schoonmoeder, bij wien zij gewrocht had, en zeide: De naam des mans, bij welken ik heden gewrocht heb, is Boaz. 20 Toen zeide Naomi tot haar schoondochter: Gezegend zij hij den HEERE, Die Zijn weldadigheid niet heeft nagelaten aan de levenden en aan de doden! Voorts zeide Naomi tot haar: Die man is ons nabestaande; hij is een van onze lossers. 21 En Ruth, de Moabietische, zeide: Ook, omdat hij tot mij gezegd heeft: Gij zult u houden bij de jongens, die ik heb, totdat zij den gansen oogst, die ik heb, zullen hebben voleindigd. 22 En Naomi zeide tot haar schoondochter Ruth: Het is goed, mijn dochter, dat gij met zijn maagden uitgaat, opdat zij u niet tegenvallen in een ander veld. 23 Alzo hield zij zich bij de maagden van Boaz, om op te lezen, totdat de gersteoogst en tarweoogst voleindigd waren; en zij bleef bij haar schoonmoeder.


WILLIBRORDVERTALING

[1] Nu was Noömi aan de kant van haar man verwant aan een zekere Boaz, een vermogend man uit de familie van Elimelek. [2] Ruth, de Moabitische, zei tegen Noömi: 'Ik zou wel naar het land willen gaan om ergens achter een maaier, die mij dat toestaat, aren* te lezen.' Noömi antwoordde: 'Doe dat, mijn dochter.' [3] Zij ging dus naar het land om aren te lezen achter de maaiers. Toevallig kwam ze terecht op de akker van Boaz, uit het geslacht van Elimelek. [4] En daar kwam ook Boaz uit Betlehem. Hij zei tegen de maaiers: 'De heer zij met jullie', en de maaiers antwoordden: 'Wees gezegend door de heer.' [5] Boaz vroeg de knecht die de leiding had over de maaiers: 'Van wie* is die jonge vrouw?' [6] De knecht die de leiding over de maaiers had antwoordde: 'Het is een jonge Moabitische, die met Noömi is meegekomen uit de vlakte van Moab. [7] Zij vroeg of zij aren mocht lezen achter de maaiers. Sinds zij vanmorgen hier is gekomen, is zij onafgebroken bezig geweest en heeft zij zich amper rust gegund.' [8] Toen zei Boaz tegen Ruth: 'Hoor eens, mijn dochter, je moet niet op een andere akker gaan lezen. Ga hier niet vandaan en sluit je aan bij de vrouwen die hier werken*. [9] Volg ze op de voet en houd je ogen gevestigd op de akker die gemaaid wordt. Ik heb mijn knechten opdracht gegeven je te laten begaan. En als je dorst krijgt, ga dan naar de waterkruiken en drink van het water dat de knechten geput hebben.' [10] Ruth wierp zich diep gebogen ter aarde en zei: 'Waaraan heb ik het verdiend dat u zo goed voor mij bent? Ik ben toch maar een vreemdeling.' [11] Boaz antwoordde: 'Er is mij verteld wat je na de dood van je man allemaal voor je schoonmoeder hebt gedaan; vader, moeder en geboorteland heb je verlaten om naar een volk te gaan dat onbekend voor je was. [12] De heer, de God van Israël, onder* wiens vleugels je een toevlucht hebt gezocht, moge je dat vergelden en je rijkelijk belonen.' [13] Ruth antwoordde: 'U bent goed voor mij, mijn heer, door mij gerust te stellen en zo vriendelijk tot uw dienares te spreken, terwijl ik niet eens een van uw dienaressen ben.' [14] Toen het etenstijd was, zei Boaz tegen haar: 'Kom erbij, dan kun je met ons eten en je brood dopen in de azijn.' Zij ging bij de maaiers zitten en Boaz gaf haar gepoft graan. Zij at tot ze verzadigd was en hield nog over. [15] Toen zij opstond om weer aren te gaan lezen, gaf Boaz zijn knechten bevel: 'Ook rondom de schoven mag zij lezen en jullie mogen het haar niet lastig maken; [16] integendeel, trek opzettelijk wat aren uit de schoven en laat die vallen; en als zij die opraapt houd haar dan niet tegen.' [17] Zo bleef zij tot de avond aren lezen op het land. Toen zij de aren leeg klopte die ze had bijeengelezen, had ze bijna een hele efa gerst. [18] Ze ging daarmee naar de stad, en liet haar schoonmoeder zien hoe veel zij verzameld had. Daarna haalde zij ook het overschot van de overvloedige maaltijd tevoorschijn en gaf dit aan haar. [19] Haar schoonmoeder vroeg: 'Waar heb jij vandaag aren gelezen? Waar heb je gewerkt? Gezegend wie zo vriendelijk voor je geweest is.' En Ruth vertelde haar schoonmoeder bij wie ze gewerkt had. 'De man bij wie ik vandaag gewerkt heb', zei ze, 'heet Boaz.' [20] Toen zei Noömi tegen haar schoondochter: 'Moge die man, die tegenover de levenden en de doden zijn goedheid laat gelden, gezegend zijn door de heer.' Zij vervolgde: 'Die man is aan ons verwant; hij is een van degenen die familieverplichtingen* tegenover ons hebben.' [21] Ruth, de Moabitische, zei: 'Hij heeft mij zelfs gezegd dat ik mij bij zijn knechten kon aansluiten totdat al zijn koren gemaaid is.' [22] Noömi antwoordde: 'Het is goed, mijn dochter, dat je meegaat met de vrouwen die bij hem werken. Op een andere akker zouden ze je misschien moeilijkheden bezorgen.' [23] Ruth bleef dus bij de vrouwen die bij Boaz werkten tot het einde van de gerste- en tarweoogst om aren te lezen. Zij woonde bij haar schoonmoeder.


DE NIEUWE VERTALING

[1] Nu was Noömi van de kant van haar echtgenoot Elimelech verwant aan een belangrijk man, die Boaz heette. [2] Ruth, de Moabitische, zei tegen Noömi: 'Ik zou graag naar het land willen gaan om aren te lezen bij iemand die me dat toestaat.' Noömi antwoordde: 'Doe dat maar, mijn dochter.' [3] Ze ging dus naar het land om aren te lezen, achter de maaiers aan. Het toeval wilde dat de akker waar ze kwam van Boaz was, het familielid van Elimelech. [4] Na enige tijd kwam Boaz zelf eraan, uit Betlehem. 'De HEER zij met jullie,' groette hij de maaiers. 'De HEER zegene u,' groetten zij terug. [5] Boaz vroeg de voorman van zijn maaiers: 'Bij wie hoort die jonge vrouw daar?' [6] De man antwoordde: 'Dat is de Moabitische vrouw die met Noömi is teruggekeerd. [7] Toen ze hier aankwam zei ze: "Ik zou graag achter de maaiers aan willen gaan om aren te lezen bij de schoven," en nu is ze hier al de hele dag, vanaf de vroege ochtend – ze heeft maar even gezeten.' [8] Daarop zei Boaz tegen Ruth: 'Luister goed, mijn dochter. Je moet niet naar een andere akker gaan om aren te lezen; ga hier niet weg maar blijf dicht bij de vrouwen die voor mij werken. [9] Volg ze op de voet en houd je ogen gericht op het veld waar gemaaid wordt. Ik zal mijn mannen zeggen je niet lastig te vallen. Als je dorst hebt, ga dan naar de kruiken en drink van het water dat ze daar scheppen.' [10] Ze knielde, boog diep voorover en zei: 'Waaraan heb ik het te danken dat u zo goed voor mij bent, terwijl ik toch maar een vreemdeling ben?' [11] En Boaz antwoordde: 'Meer dan eens is mij verteld over alles wat je voor je schoonmoeder hebt gedaan na de dood van je man: dat je je vader en moeder en je geboorteland hebt verlaten en naar een volk bent gegaan dat je volkomen onbekend was. [12] Moge de HEER je daarvoor rijkelijk belonen – de HEER, de God van Israël, onder wiens vleugels je een toevlucht hebt gezocht.' [13] 'Ik dank u, heer,' zei ze, 'want u hebt zich mijn lot aangetrokken en mij moed ingesproken, terwijl ik niet eens bij u in dienst ben.' [14] Toen het etenstijd was zei Boaz tegen haar: 'Kom maar hier en neem een stuk brood en doop het in de wijn.' Ze ging naast de maaiers zitten, en hij gaf haar geroosterd graan. Ze at tot ze genoeg had en ze hield zelfs nog over. [15] Toen ze weer opstond om te gaan werken, gaf Boaz zijn mannen de volgende opdracht: 'Laat haar ook tussen de schoven aren lezen, zeg daar niets van. [16] Integendeel, jullie moeten juist wat halmen voor haar uit de bundels trekken en die laten liggen, zodat zij ze op kan rapen. Verwijt haar dus niets.' [17] Zij werkte tot de avond op het veld en sloeg de korrels uit de aren die ze geraapt had. Het was ongeveer een efa gerst. [18] Ze pakte het op en ging terug naar de stad. Toen Noömi zag hoeveel ze verzameld had, en toen Ruth haar ook nog gaf wat ze van het middagmaal had overgehouden, [19] riep ze uit: 'Waar heb jij vandaag aren gelezen, waar heb je gewerkt? Gezegend de man die zo goed voor jou geweest is!' Ruth vertelde haar schoonmoeder dat de man bij wie ze die dag gewerkt had Boaz heette. [20] Toen zei Noömi tegen haar schoondochter: 'Moge de HEER hem zegenen, want hij heeft trouw bewezen aan de levenden en aan de doden.'* En ze vervolgde: 'Hij is een naaste verwant van ons en kan daarom zijn rechten als losser laten gelden.' [21] En Ruth, de Moabitische, zei: 'Hij heeft ook nog tegen me gezegd dat ik bij zijn maaiers moest blijven totdat zijn hele oogst is binnengehaald.' [22] 'Het is goed dat je optrekt met de vrouwen op zijn land, mijn dochter,' zei Noömi tegen Ruth, 'want dan zal niemand je op een ander veld lastig kunnen vallen.' [23] Ze bleef dus aren lezen bij de vrouwen die voor Boaz werkten, tot het einde van de gerste- en de tarweoogst. Al die tijd woonde ze bij haar schoonmoeder.


NAARDENSE VERTALING

2:1 Noömi heeft een bekende van haar man, een man die een kerel van vermogen is, uit de familie van Elimelech; zijn naam is Boaz,- in wie kracht is. Ruth 2:2 Ruth de Moabitische zegt tot Noömi: laat ik toch het veld op gaan en aren lezen achter hem in wiens ogen ik genade vind! En zij zegt tot haar: ga, mijn dochter! 2:3 Zij gaat, komt aan en leest aren op het veld achter de maaiers aan; bij toeval valt haar toe het deel van het veld dat van Boaz is, die uit de familie van Elimelech is. 2:4 En zie, daar komt uit Betlehem Boaz aan en zegt tot de maaiers: de Ene zij met u! En zij zeggen tot hem: u zegene de Ene! 2:5 Dan zegt Boaz tot zijn hulpjongen die aangesteld is over de maaiers: van wie is dat meisje? 2:6 Dan antwoordt de jongen die aangesteld is over de maaiers en zegt: een Moabitisch meisje is zij, dat met Noömi is teruggekeerd van het veld van Moab; 2:7 ze zei: laat mij toch oplezen en inzamelen bij de schoven achter de maaiers! Ze kwam en staat daar van toen het ochtend werd tot nu toe; ze is er een die weinig thuis zit! 2:8 Dan zegt Boaz tot Ruth: je hebt het gehoord, nietwaar mijn dochter?, ga niet heen om op te lezen op een ander veld, en ook moet je niet oversteken hiervandaan; klamp je maar vast aan mijn meisjes!- 2:9 met je ogen op het veld dat ze afmaaien moet je achter hen aan gaan; en, ik heb de jongens geboden je niet aan te raken!- en krijg je dorst, ga dan naar de vaten en drink van wat de jongens zullen scheppen! 2:10 Zij valt neer op haar aanschijn en buigt zich ter aarde; ze zegt tot hem: waarom heb ik genade gevonden in je ogen, dat je mij erkent terwijl ik een uitheemse ben! 2:11 Boaz antwoordt en zegt tot haar: gemeld en nog eens gemeld is mij al wat jij je schoonmoeder hebt gedaan na de dood van je man; dat je hebt verlaten je vader en je moeder en het land van je geboorte en bent gegaan naar een gemeenschap die je gisteren en eergisteren niet kende!- 2:12 moge de Ene jou je werk vergelden; moge je loon tot vrede zijn van bij de Ene, Israëls God onder wiens vleugels je bent komen schuilen! 2:13 Dan zegt zij: ik vind genade in je ogen, mijn heer, omdat je mij hebt getroost en omdat je hebt gesproken tot het hart van je slavin; terwijl ik niet ben als ook maar één van je slavinnen! 2:14 Tegen etenstijd zegt Boaz tot haar: treed nader hierheen, eten moet je van het brood en je bete dopen in de gistmost! Ze mag zitten aan de zijde van de maaiers, en hij reikt haar geroosterd koren aan; ze eet, wordt verzadigd en houdt nog over. 2:15 Ze staat op om weer op te lezen; dan gebiedt Boaz zijn jongens en zegt hij: ook tússen de schoven mag zij oplezen, en beschaamt haar niet!- 2:16 ook moet ge wat voor haar uit de bundels roven en achterlaten dat zij het kan oplezen, en berispt haar daarover niet! 2:17 Zij leest aren op het veld tot aan de avond; als ze uitklopt wat ze heeft opgelezen is het ongeveer een efa gerst. 2:18 Als ze dat meedraagt en in de stad aankomt ziet haar schoonmoeder wat ze heeft opgelezen; zij haalt te voorschijn en geeft aan haar wat ze heeft overgehouden nadat ze verzadigd was. 2:19 Haar schoonmoeder zegt tot haar: wáár toch heb je vandaag opgelezen en wáár ben je doende geweest?- wie jou zo erkend heeft zij gezegend! Dan meldt zij aan haar schoonmoeder met wie zij doende is geweest en zegt: de naam van de man met wie ik doende was vandaag is Boaz! 2:20 Noömi zegt tot haar schoondochter: gezegend zij hij door de Ene, die zijn vriendschap niet heeft onttrokken aan de levenden en de doden! Dan zegt Noömi tot haar: de man staat ons ná, een van onze lossers is hij! 2:21 Ruth de Moabitische zegt: ook omdat hij tot mij heeft gezegd: aan de jongens die bij mij horen mag je je vastklampen, totdat ze voleindigd hebben al het maaiwerk dat van mij is! 2:22 Noömi zegt tot Ruth, haar schoondochter: goed is het, mijn dochter, dat je er op uittrekt met zijn meisjes en ze zich niet aan je opdringen, op een ander veld! 2:23 Ze klampt zich vast aan de meisjes van Boaz, om op te lezen totdat voleindigd is de maaitijd van de gerst en de maaitijd van de tarwe; dan zit ze neer bij haar schoonmoeder.


BIBLE DE JERUSALEM

1. Noémi avait, du côté de son mari, un parent. C'était un homme de condition qui appartenait au même clan qu'Élimélek, il s'appelait Booz. 2. Ruth la Moabite dit à Noémi : « Permets-moi d'aller dans les champs glaner des épis derrière celui aux yeux duquel je trouverai grâce. » Elle lui répondit : « Va, ma fille. » 3. Ruth partit donc et s'en vint glaner dans les champs derrière les moissonneurs. Sa chance la conduisit dans une pièce de terre appartenant à Booz, du clan d'Élimélek. 4. Or voici que Booz arrivait de Bethléem : « Que Yahvé soit avec vous! » dit-il aux moissonneurs, et eux répondirent : « Que Yahvé te bénisse! » 5. Booz demanda alors à celui de ses serviteurs qui commandait aux moissonneurs : « A qui est cette jeune femme ? » 6. Et le serviteur qui commandait aux moissonneurs répondit : « Cette jeune femme est la Moabite, celle qui est revenue des Champs de Moab avec Noémi. 7. Elle a dit : «Permets-moi de glaner et de ramasser ce qui tombe des gerbes derrière les moissonneurs. » Elle est donc venue et elle est restée; depuis le matin jusqu'à présent elle s'est à peine reposée. » 8. Booz dit à Ruth : « Tu entends, n'est-ce pas ma fille ? Ne va pas glaner dans un autre champ, ne t'éloigne pas d'ici mais attache-toi à mes servantes. 9. Regarde la pièce de terre qu'on moissonne et suis-les. Sache que j'ai interdit aux serviteurs de te frapper. Si tu as soif, va aux cruches et bois de ce qu'ils auront puisé. » 10. Alors Ruth, tombant la face contre terre, se prosterna et lui dit : « Comment ai-je trouvé grâce à tes yeux pour que tu t'intéresses à moi qui ne suis qu'une étrangère ? » - 11. « C'est qu'on m'a bien rapporté, lui dit Booz, tout ce que tu as fait pour ta belle-mère après la mort de ton mari; comment tu as quitté ton père, ta mère et ton pays natal pour te rendre chez un peuple que tu n'avais jamais connu, ni d'hier ni d'avant-hier. 12. Que Yahvé te rende ce que tu as fait et que tu obtiennes pleine récompense de la part de Yahvé, le Dieu d'Israël, sous les ailes de qui tu es venue t'abriter! » 13. Elle dit : « Puissé-je toujours trouver grâce à tes yeux, Monseigneur! Tu m'as consolée et tu as parlé au cœur de ta servante, alors que je ne suis même pas l'égale d'une de tes servantes. » 14. Au moment du repas, Booz dit à Ruth : « Approche-toi, mange de ce pain et trempe ton morceau dans le vinaigre. » Elle s'assit donc à côté des moissonneurs et Booz lui fit aussi un tas de grains rôtis. Après qu'elle eut mangé à satiété, elle en eut de reste. 15. Lorsqu'elle se fut levée pour glaner, Booz donna cet ordre à ses serviteurs : « Laissez-la glaner entre les gerbes, et vous, ne la molestez pas. 16. Et même, ayez soin de tirer vous-mêmes quelques épis de vos javelles, vous les laisserez tomber, elle pourra les ramasser et vous ne crierez pas après elle. » 17. Ruth glana dans le champ jusqu'au soir, et lorsqu'elle eut battu ce qu'elle avait ramassé, il y avait environ une mesure d'orge. 18. Elle l'emporta, rentra à la ville et sa belle-mère vit ce qu'elle avait glané; elle tira ce qu'elle avait mis en réserve après avoir mangé à sa faim et le lui donna. 19. « Où as-tu glané aujourd'hui, lui dit sa belle-mère, où as-tu travaillé ? Béni soit celui qui s'est intéressé à toi! » Ruth fit connaître à sa belle-mère chez qui elle avait travaillé; elle dit : « L'homme chez qui j'ai travaillé aujourd'hui s'appelle Booz. » 20. Noémi dit à sa bru : « Qu'il soit béni de Yahvé qui ne cesse d'exercer sa bienveillance envers les vivants et les morts! » Et Noémi ajouta : « Cet homme est notre proche parent, il est de ceux qui ont sur nous droit de rachat. » 21. Ruth la Moabite dit à sa belle-mère : « Il m'a dit aussi : Reste avec mes serviteurs jusqu'à ce qu'ils aient achevé toute la moisson. » 22. Noémi dit à Ruth, sa bru : « Il est bon, ma fille, que tu ailles avec ses servantes, ainsi on ne te maltraitera pas dans un autre champ. » 23. Et elle resta parmi les servantes de Booz pour glaner jusqu'à la fin de la moisson des orges et de la moisson des blés, et elle habitait avec sa belle-mère.


KING JAMES BIBLE

[1] And Naomi had a kinsman of her husband's, a mighty man of wealth, of the family of Elimelech; and his name was Boaz. [2] And Ruth the Moabitess said unto Naomi, Let me now go to the field, and glean ears of corn after him in whose sight I shall find grace. And she said unto her, Go, my daughter. [3] And she went, and came, and gleaned in the field after the reapers: and her hap was to light on a part of the field belonging unto Boaz, who was of the kindred of Elimelech. [4] And behold, Boaz came from Bethlehem, and said unto the reapers, The LORD be with you. And they answered him, The LORD bless thee. [5] Then said Boaz unto his servant that was set over the reapers, Whose damsel is this? [6] And the servant that was set over the reapers answered and said, It is the Moabitish damsel that came back with Naomi out of the country of Moab: [7] And she said, I pray you, let me glean and gather after the reapers among the sheaves: so she came, and hath continued even from the morning until now, that she tarried a little in the house. [8] Then said Boaz unto Ruth, Hearest thou not, my daughter? Go not to glean in another field, neither go from hence, but abide here fast by my maidens: [9] Let thine eyes be on the field that they do reap, and go thou after them: have I not charged the young men that they shall not touch thee? and when thou art athirst, go unto the vessels, and drink of that which the young men have drawn. [10] Then she fell on her face, and bowed herself to the ground, and said unto him, Why have I found grace in thine eyes, that thou shouldest take knowledge of me, seeing I am a stranger? [11] And Boaz answered and said unto her, It hath fully been shewed me, all that thou hast done unto thy mother in law since the death of thine husband: and how thou hast left thy father and thy mother, and the land of thy nativity, and art come unto a people which thou knewest not heretofore. [12] The LORD recompense thy work, and a full reward be given thee of the LORD God of Israel, under whose wings thou art come to trust. [13] Then she said, Let me find favour in thy sight, my lord; for that thou hast comforted me, and for that thou hast spoken friendly unto thine handmaid, though I be not like unto one of thine handmaidens. [14] And Boaz said unto her, At mealtime come thou hither, and eat of the bread, and dip thy morsel in the vinegar. And she sat beside the reapers: and he reached her parched corn, and she did eat, and was sufficed, and left. [15] And when she was risen up to glean, Boaz commanded his young men, saying, Let her glean even among the sheaves, and reproach her not: [16] And let fall also some of the handfuls of purpose for her, and leave them, that she may glean them, and rebuke her not. [17] So she gleaned in the field until even, and beat out that she had gleaned: and it was about an ephah of barley. [18] And she took it up, and went into the city: and her mother in law saw what she had gleaned: and she brought forth, and gave to her that she had reserved after she was sufficed. [19] And her mother in law said unto her, Where hast thou gleaned to day? and where wroughtest thou? blessed be he that did take knowledge of thee. And she shewed her mother in law with whom she had wrought, and said, The man's name with whom I wrought to day is Boaz. [20] And Naomi said unto her daughter in law, Blessed be he of the LORD, who hath not left off his kindness to the living and to the dead. And Naomi said unto her, The man is near of kin unto us, one of our next kinsmen. [21] And Ruth the Moabitess said, He said unto me also, Thou shalt keep fast by my young men, until they have ended all my harvest. [22] And Naomi said unto Ruth her daughter in law, It is good, my daughter, that thou go out with his maidens, that they meet thee not in any other field. [23] So she kept fast by the maidens of Boaz to glean unto the end of barley harvest and of wheat harvest; and dwelt with her mother in law.


LUTHER BIBEL

1 Es war aber ein Mann, ein Verwandter des Mannes der Noomi, von dem Geschlecht Elimelechs, mit Namen Boas; der war ein angesehener Mann. 2 Und Rut, die Moabiterin, sprach zu Noomi: Lass mich aufs Feld gehen und Ähren auflesen bei einem, vor dessen Augen ich Gnade finde. Sie aber sprach zu ihr: Geh hin, meine Tochter! 3 Sie ging hin und las auf, den Schnittern nach, auf dem Felde. Und es traf sich, dass dies Feld dem Boas gehörte, der von dem Geschlecht Elimelechs war. 4 Und siehe, Boas kam eben von Bethlehem und sprach zu den Schnittern: Der HERR sei mit euch! Sie antworteten: Der HERR segne dich! 5 Und Boas sprach zu seinem Knecht, der über die Schnitter gestellt war: Zu wem gehört das Mädchen? 6 Der Knecht, der über die Schnitter gestellt war, antwortete und sprach: Es ist eine Moabiterin, die mit Noomi gekommen ist aus dem Land der Moabiter. 7 Sie hat gesagt: Lasst mich doch auflesen und sammeln hinter den Garben den Schnittern nach, und ist gekommen und dageblieben vom Morgen an bis jetzt und hat nur wenig ausgeruht. 8 Da sprach Boas zu Rut: Hörst du wohl, meine Tochter? Du sollst nicht auf einen andern Acker gehen, um aufzulesen; geh auch nicht von hier weg, sondern halt dich zu meinen Mägden. 9 Und sieh, wo sie schneiden im Felde, da geh ihnen nach. Ich habe meinen Knechten geboten, dass dich niemand antaste. Und wenn dich dürstet, so geh hin zu den Gefäßen und trinke von dem, was meine Knechte schöpfen. 10 Da fiel sie auf ihr Angesicht und beugte sich nieder zur Erde und sprach zu ihm: Womit hab ich Gnade gefunden vor deinen Augen, dass du mir freundlich bist, die ich doch eine Fremde bin? 11 Boas antwortete und sprach zu ihr: Man hat mir alles angesagt, was du getan hast an deiner Schwiegermutter nach deines Mannes Tod; dass du verlassen hast deinen Vater und deine Mutter und dein Vaterland und zu einem Volk gezogen bist, das du vorher nicht kanntest. 12 Der HERR vergelte dir deine Tat, und dein Lohn möge vollkommen sein bei dem HERRN, dem Gott Israels, zu dem du gekommen bist, dass du unter seinen Flügeln Zuflucht hättest. 13 Sie sprach: Lass mich Gnade vor deinen Augen finden, mein Herr; denn du hast mich getröstet und deine Magd freundlich angesprochen, und ich bin doch nicht einmal wie eine deiner Mägde. 14 Boas sprach zu ihr, als Essenszeit war: Komm hierher und iss vom Brot und tauche deinen Bissen in den Essigtrank! Und sie setzte sich zur Seite der Schnitter. Er aber legte ihr geröstete Körner vor, und sie aß und wurde satt und ließ noch übrig. 15 Und als sie sich aufmachte zu lesen, gebot Boas seinen Knechten und sprach: Lasst sie auch zwischen den Garben lesen und beschämt sie nicht; 16 auch zieht etwas für sie aus den Garben heraus und lasst es liegen, dass sie es auflese, und niemand schelte sie darum. 17 So las sie bis zum Abend auf dem Felde und klopfte die Ähren aus, die sie aufgelesen hatte, und es war ungefähr ein Scheffel Gerste. 18 Und sie hob's auf und kam in die Stadt, und ihre Schwiegermutter sah, was sie gelesen hatte. Da zog Rut hervor und gab ihr, was sie übrig behalten hatte, nachdem sie satt geworden war. 19 Da sprach ihre Schwiegermutter zu ihr: Wo hast du heute gelesen und wo hast du gearbeitet? Gesegnet sei, der dir freundlich gewesen ist! Sie aber sagte ihrer Schwiegermutter, bei wem sie gearbeitet hatte, und sprach: Der Mann, bei dem ich heute gearbeitet habe, heißt Boas. 20 Noomi aber sprach zu ihrer Schwiegertochter: Gesegnet sei er vom HERRN, der seine Barmherzigkeit nicht abgewendet hat von den Lebendigen und von den Toten. Und Noomi sprach zu ihr: Der Mann steht uns nahe; er gehört zu unsern Lösern. 21 Rut, die Moabiterin, sprach: Er sprach auch das zu mir: Du sollst dich zu meinen Leuten halten, bis sie mir alles eingeerntet haben. 22 Noomi sprach zu Rut, ihrer Schwiegertochter: Es ist gut, meine Tochter, dass du mit seinen Mägden hinausgehst, damit dir nicht jemand auf einem andern Acker etwas zuleide tue. 23 So hielt sie sich beim Ährenlesen zu den Mägden des Boas, bis die Gerstenernte und Weizenernte beendet war. Und dann blieb sie bei ihrer Schwiegermutter.


- A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X -Y - Z -

א וּלְנָעֳמִי מידע (מוֹדָע) לְאִישָׁהּ, אִישׁ גִּבּוֹר חַיִל--מִמִּשְׁפַּחַת, אֱלִימֶלֶךְ: וּשְׁמוֹ, בֹּעַז.
ב וַתֹּאמֶר רוּת הַמּוֹאֲבִיָּה אֶל-נָעֳמִי, אֵלְכָה-נָּא הַשָּׂדֶה וַאֲלַקֳּטָה בַשִּׁבֳּלִים--אַחַר, אֲשֶׁר אֶמְצָא-חֵן בְּעֵינָיו; וַתֹּאמֶר לָהּ, לְכִי בִתִּי.
ג וַתֵּלֶךְ וַתָּבוֹא וַתְּלַקֵּט בַּשָּׂדֶה, אַחֲרֵי הַקֹּצְרִים; וַיִּקֶר מִקְרֶהָ--חֶלְקַת הַשָּׂדֶה לְבֹעַז, אֲשֶׁר מִמִּשְׁפַּחַת אֱלִימֶלֶךְ.
ד וְהִנֵּה-בֹעַז, בָּא מִבֵּית לֶחֶם, וַיֹּאמֶר לַקּוֹצְרִים, יְהוָה עִמָּכֶם; וַיֹּאמְרוּ לוֹ, יְבָרֶכְךָ יְהוָה.
ה וַיֹּאמֶר בֹּעַז לְנַעֲרוֹ, הַנִּצָּב עַל-הַקּוֹצְרִים: לְמִי, הַנַּעֲרָה הַזֹּאת.
ו וַיַּעַן, הַנַּעַר הַנִּצָּב עַל-הַקּוֹצְרִים--וַיֹּאמַר: נַעֲרָה מוֹאֲבִיָּה הִיא, הַשָּׁבָה עִם-נָעֳמִי מִשְּׂדֵי מוֹאָב.
ז וַתֹּאמֶר, אֲלַקֳּטָה-נָּא וְאָסַפְתִּי בָעֳמָרִים, אַחֲרֵי, הַקּוֹצְרִים; וַתָּבוֹא וַתַּעֲמוֹד, מֵאָז הַבֹּקֶר וְעַד-עַתָּה--זֶה שִׁבְתָּהּ הַבַּיִת, מְעָט.
ח וַיֹּאמֶר בֹּעַז אֶל-רוּת הֲלוֹא שָׁמַעַתְּ בִּתִּי, אַל-תֵּלְכִי לִלְקֹט בְּשָׂדֶה אַחֵר, וְגַם לֹא תַעֲבוּרִי, מִזֶּה; וְכֹה תִדְבָּקִין, עִם-נַעֲרֹתָי.
ט עֵינַיִךְ בַּשָּׂדֶה אֲשֶׁר-יִקְצֹרוּן, וְהָלַכְתְּ אַחֲרֵיהֶן--הֲלוֹא צִוִּיתִי אֶת-הַנְּעָרִים, לְבִלְתִּי נָגְעֵךְ; וְצָמִת, וְהָלַכְתְּ אֶל-הַכֵּלִים, וְשָׁתִית, מֵאֲשֶׁר יִשְׁאֲבוּן הַנְּעָרִים.
י וַתִּפֹּל, עַל-פָּנֶיהָ, וַתִּשְׁתַּחוּ, אָרְצָה; וַתֹּאמֶר אֵלָיו, מַדּוּעַ מָצָאתִי חֵן בְּעֵינֶיךָ לְהַכִּירֵנִי--וְאָנֹכִי, נָכְרִיָּה.
יא וַיַּעַן בֹּעַז, וַיֹּאמֶר לָהּ--הֻגֵּד הֻגַּד לִי כֹּל אֲשֶׁר-עָשִׂית אֶת-חֲמוֹתֵךְ, אַחֲרֵי מוֹת אִישֵׁךְ; וַתַּעַזְבִי אָבִיךְ וְאִמֵּךְ, וְאֶרֶץ מוֹלַדְתֵּךְ, וַתֵּלְכִי, אֶל-עַם אֲשֶׁר לֹא-יָדַעַתְּ תְּמוֹל שִׁלְשׁוֹם.
יב יְשַׁלֵּם יְהוָה, פָּעֳלֵךְ; וּתְהִי מַשְׂכֻּרְתֵּךְ שְׁלֵמָה, מֵעִם יְהוָה אֱלֹהֵי יִשְׂרָאֵל, אֲשֶׁר-בָּאת, לַחֲסוֹת תַּחַת-כְּנָפָיו.
יג וַתֹּאמֶר אֶמְצָא-חֵן בְּעֵינֶיךָ אֲדֹנִי, כִּי נִחַמְתָּנִי, וְכִי דִבַּרְתָּ, עַל-לֵב שִׁפְחָתֶךָ; וְאָנֹכִי לֹא אֶהְיֶה, כְּאַחַת שִׁפְחֹתֶיךָ.
יד וַיֹּאמֶר לָה בֹעַז לְעֵת הָאֹכֶל, גֹּשִׁי הֲלֹם וְאָכַלְתְּ מִן-הַלֶּחֶם, וְטָבַלְתְּ פִּתֵּךְ, בַּחֹמֶץ; וַתֵּשֶׁב, מִצַּד הַקֹּצְרִים, וַיִּצְבָּט-לָהּ קָלִי, וַתֹּאכַל וַתִּשְׂבַּע וַתֹּתַר.
טו וַתָּקָם, לְלַקֵּט; וַיְצַו בֹּעַז אֶת-נְעָרָיו לֵאמֹר, גַּם בֵּין הָעֳמָרִים תְּלַקֵּט--וְלֹא תַכְלִימוּהָ.
טז וְגַם שֹׁל-תָּשֹׁלּוּ לָהּ, מִן-הַצְּבָתִים; וַעֲזַבְתֶּם וְלִקְּטָה, וְלֹא תִגְעֲרוּ-בָהּ.
יז וַתְּלַקֵּט בַּשָּׂדֶה, עַד-הָעָרֶב; וַתַּחְבֹּט אֵת אֲשֶׁר-לִקֵּטָה, וַיְהִי כְּאֵיפָה שְׂעֹרִים.
יח וַתִּשָּׂא וַתָּבוֹא הָעִיר, וַתֵּרֶא חֲמוֹתָהּ אֵת אֲשֶׁר-לִקֵּטָה; וַתּוֹצֵא, וַתִּתֶּן-לָהּ, אֵת אֲשֶׁר-הוֹתִרָה, מִשָּׂבְעָהּ.
יט וַתֹּאמֶר לָהּ חֲמוֹתָהּ אֵיפֹה לִקַּטְתְּ הַיּוֹם, וְאָנָה עָשִׂית--יְהִי מַכִּירֵךְ, בָּרוּךְ; וַתַּגֵּד לַחֲמוֹתָהּ, אֵת אֲשֶׁר-עָשְׂתָה עִמּוֹ, וַתֹּאמֶר שֵׁם הָאִישׁ אֲשֶׁר עָשִׂיתִי עִמּוֹ הַיּוֹם, בֹּעַז.
כ וַתֹּאמֶר נָעֳמִי לְכַלָּתָהּ, בָּרוּךְ הוּא לַיהוָה, אֲשֶׁר לֹא-עָזַב חַסְדּוֹ, אֶת-הַחַיִּים וְאֶת-הַמֵּתִים; וַתֹּאמֶר לָהּ נָעֳמִי, קָרוֹב לָנוּ הָאִישׁ--מִגֹּאֲלֵנוּ, הוּא.
כא וַתֹּאמֶר, רוּת הַמּוֹאֲבִיָּה: גַּם כִּי-אָמַר אֵלַי, עִם-הַנְּעָרִים אֲשֶׁר-לִי תִּדְבָּקִין, עַד אִם-כִּלּוּ, אֵת כָּל-הַקָּצִיר אֲשֶׁר-לִי.
כב וַתֹּאמֶר נָעֳמִי, אֶל-רוּת כַּלָּתָהּ: טוֹב בִּתִּי, כִּי תֵצְאִי עִם-נַעֲרוֹתָיו, וְלֹא יִפְגְּעוּ-בָךְ, בְּשָׂדֶה אַחֵר.
כג וַתִּדְבַּק בְּנַעֲרוֹת בֹּעַז, לְלַקֵּט--עַד-כְּלוֹת קְצִיר-הַשְּׂעֹרִים, וּקְצִיר הַחִטִּים; וַתֵּשֶׁב, אֶת-חֲמוֹתָהּ.