Overzicht van Tenakh: Tenakh: overzicht, Tenakh: taalgebruik - Tenakh
A - Tenakh
B - Tenakh
C - Tenakh
D - Tenakh
E - Tenakh
F - Tenakh
G - Tenakh
H - Tenakh
I - Tenakh
J - Tenakh
K - Tenakh
L - Tenakh
M - Tenakh
N - Tenakh
O - Tenakh
P - Tenakh
Q - Tenakh
R - Tenakh
S - Tenakh
T - Tenakh
U - Tenakh
V - Tenakh
W - Tenakh
X -Tenakh
Y - Tenakh
Z - Tenakh: commentaar,
Zie ook bijbeloverzicht.
- jâd (hand) -- jom (dag) -
- יָעַל = jâ´al (baten, helpen, voordeel van iets hebben, iets bereiken)
- jâ´al (baten, helpen, voordeel van iets hebben, iets bereiken). יָעַל = jâ´al (baten, helpen, voordeel van iets hebben, iets bereiken). Taalgebruik in Tenakh: jâ´al (baten, helpen, voordeel van iets hebben, iets bereiken). Getalswaarde: jod = 10, ajin = 16 of 70, lamed = 12 of 30 ; totaal: 38 (2 X 19) OF 110 (2 X 5 X 11). De som van de elementen is telkens 2.
- act. hifil jiqtol (imperf.) 3de pers. mann. enk. יוֹעִיל = jô`îl (hij zal baat hebben) van het werkw. יָעַל = jâ´al (baten, helpen, voordeel van iets hebben, iets bereiken). Taalgebruik in Tenakh: jâ´al (baten, helpen, voordeel van iets hebben, iets bereiken). Getalswaarde: jod = 10, ajin = 16 of 70, lamed = 12 of 30 ; totaal: 38 (2 X 19) OF 110 (2 X 5 X 11). De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (3): (1) Jr 2,11. (2) Spr 11,4. (3) Job 15,3.
- ja`an
ja`äqobh (Jakob). יַעֳקֹב = ja`äqobh (Jakob). Taalgebruik in Tenakh: Ja`äqobh (Jakob). Taalgebruik in Genesis: Ja`äqobh (Jakob). Getalswaarde: jod = 10, ajin = 16 of 70, qoph = 19 of 100, beth = 2 ; totaal: 47 of 182 (2 X 7 X 13 of 7 X 26). Structuur: 1 - 7 - 1 - 2. Taalgebruik in de LXX: iakôb (Jakob). Taalgebruik in het NT: iakôb (Jakob). Tenakh (252). Pentateuch (146). Eerdere Profeten (6). Latere Profeten (48). 12 Kleine Profeten (24). Geschriften (28). Gn (132). In tien verzen in Gn 29 (zie Gn 29,1). Gn 30 (10): (1) Gn 30,1. (2) Gn 30,2. (3) Gn 30,4. (4) Gn 30,16. (5) Gn 30,25. (6) Gn 30,31. (7) Gn 30,36. (8) Gn 30,37. (9) Gn 30,40. (10) Gn 30,41. Gn 32 (14): (1) Gn 32,3. (2) Gn 32,4. (3) Gn 32,5. (4) Gn 32,7. (5) Gn 32,8. (6) Gn 32,10. (7) Gn 32,21. (8) Gn 32,25. (9) Gn 32,26. (10) Gn 32,28. (11) Gn 32,29. (12) Gn 32,30. (13) Gn 32,31. (14) Gn 32,33. Gn 47 (5): (1) Gn 47,7. (2) Gn 47,8. (3) Gn 47,9. (4) Gn 47,10. (5) Gn 47,28. Gn 49 (4): (1) Gn 49,1. (2) Gn 49,2. (3) Gn 49,24. (4) Gn 49,33. Js (37). Ps (26): (1) Ps 14,7. (2) Ps 20,2. (3) Ps 22,24. (4) Ps 24,6. (5) Ps 44,5. (6) Ps 46,8. (7) Ps 46,12. (8) Ps 47,5. (9) Ps 53,7. (10) Ps 75,10. (11) Ps 76,7. (12) Ps 77,16. (13) Ps 79,7. (14) Ps 81,2. (15) Ps 81,5. (16) Ps 84,9. (17) Ps 85,2. (18) Ps 87,2. (19) Ps 94,7. (20) Ps 105,6. (21) Ps 114,1. (22) Ps 114,7. (23) Ps 132,2. (24) Ps 132,5. (25) Ps 135,4. (26) Ps 146,5.
- lëja`äqobh (Jakob) < voorzetsel lë (voor, aan) + ja`äqobh (Jakob). Tenakh (36). Pentateuch (25). Eerdere Profeten (0). Latere Profeten (4). 12 Kleine Profeten (3). Geschriften (4). Gn (23). Gn 30 (9): (1) Gn 30,1. (2) Gn 30,5. (3) Gn 30,7. (4) Gn 30,9. (5) Gn 30,10. (6) Gn 30,12. (7) Gn 30,17. (8) Gn 30,19. (9) Gn 30,42.
Bij de aartsvaders אַבְרָהָם = Abraham, יִצְחָק = Isaak, יַעֳקֹב = Jakob en יוֹסֵף = Jozef hebben de getallen van hun leeftijden
een symbolische betekenis.
1. Abraham werd 175 jaar oud. 175 = 5² X 7 OF (10 X 17 = 170) + 5. (Gn
25,7). 5 is de getalswaarde van de letter he. Abram en Saraj ontvangen de letter he in hun naam en zij worden vruchtbaar (Gn 17,5 en Gn 17,15). Merkwaardig is de plaats van dit vers in de bijbel: het 25ste hoofdstuk
en het 7de vers. Som van de factoten: 5 + 5 + 7 = 17. Dit is de getalswaarde van de letter pe (mond). 17 is de getalswaarde van de Godsnaam JHWH volgens de kleine telling (1 + 5 + 6 + 5 = 17).
2. Isaak werd 180 jaar oud. 180 = 6² X 5 OF (10 X 17 = 170) + 10. (Gn
35,28). 6 is de getalswaarde van de letter waw. In Gn 25,19 staat de waw bij het begin van het woord (thôlëdoth). Getalswaarde: thaw = 22 of 400 ; lamed = 12
of 30, daleth = 4, waw = 6 ; totaal: 66 (2 X 3 X 11) OF 840 (2³ X 3
X 5 X 7). thôlëdoth komt in 7 verzen in Tenakh voor. Op de 6de plaats betreft het Isaak. Som van de factoren: 6 + 6 + 5 = 17. Dit is de getalswaarde van de letter pe (mond). 17 is de getalswaarde van de Godsnaam JHWH volgens de kleine telling (1 + 5 + 6 + 5 = 17).
3. Jakob werd 147 jaar oud. 147 = 7² X 3 OF (8 X 17 = 136) + 11. (Gn
49,33). Som van de factoren: 7 + 7 + 3 = 17. 17 is de getalswaarde van de Godsnaam JHWH volgens de kleine telling (1 + 5 + 6 + 5 = 17). Ook hier is de plaats van
dit vers in de bijbel merkwaardig: het 49ste hoofdstuk en het 33ste vers.
Jakob diende 7 jaar voor Lea en Rachel (Gn 29,20 en Gn 29,30). Jakob verbleef 130 (5 X 26)
jaar in Kanaän en 17 jaar in Egypte (Gn
47,28). Merkwaardig is de plaats in de bijbel (Gn
47,28). De buitenste getallen van 147 is 17. Het tweede en derde getal
van 147 is 47. 28 = 4 X 7 (hierin schuilt 47).
1. - 3. Het product van drie opeenvolgende getallen ( 5 - 6 - 7) in het kwadraat, opklimmend, met drie opeenvolgende onpare getallen afdalend (7 - 5 - 3).
- De plechtige zegen in Nu 6,24 - Nu 6,25 - Nu 6,26 telt 3 - 5 - 7 woorden.
4. Jozef leefde 110 jaar. 110 = 5² ( = 25) + 6² ( = 36) + 7² ( = 49) OF (6 X 17) + 8. De som van drie
opeenvolgende getallen in het kwadraat. (Gn
50,22) OF de som van de kwadraten van de aartsvaders. Deze plaats in de
bijbel is wellicht ook merkwaardig. (50ste hoofdstuk) X 22 (22ste vers) (5 X 22) = 110.
1. - 4. De vier leeftijden samen geeft de som van 612 (2² X 3² X 17) OF: (10 + 10 + 8 + 6 = 34) X 17 PLUS (5 + 10 + 11 + 8 =.34 = 2 X 17) OF 36 X 17. Het gemiddelde van de leeftijden van de aartsvaders is 9 X 17 OF 153. Het getal 153 is een driehoeksgetal. Het getal 153 is de som van alle getallen van 1 tot en met 17. 612 is een vierkant (4 X 153). Daarmee is het probleem opgelost waarom de som van de factoren bij Jozef geen 17 is. 17 is de getalswaarde van de Godsnaam JHWH volgens de kleine telling (1 + 5 + 6 + 5 = 17).
Ook de getalswaarde van de namen van Isaak, Jakob en Jozef heeft een symbolische waarde.
2. Isaak (Gn
21,3). יִצְחָק = jitsëchâq (Isaak). Getalswaarde: jod = 10, tsade =
18 of 90, chet = 8, qoph = 19 of 100 ; totaal: 49 (7 X 7) OF 208 (8 X 26).
3. Jakob (Gn
25,26). יַעֳקֹב = ja`äqobh (Jakob). Getalswaarde: jod = 10, ajin = 16 of 70, qoph = 19 of 100, beth = 2 ; totaal: 47 OF 182 (7 X 26).
4. Jozef (Gn
30,24). יוֹסֵף = Jôseph (Jozef). Getalswaarde: jod = 10, waw = 6, samek
= 15 of 60, qoph = 17 of 80 ; totaal: 48 (2² X 2² X 3) OF 156 (6
X 26).
De getalswaarde van de namen Isaak, Jakob en Jozef volgens de tweede telling wordt gevormd door het product van drie opeenvolgende getallen (8 - 7 - 6), afdalend, met de getalswaarde van de godsnaam JHWH volgens de gewone telling (26): 8 X 26 EN 7 X 26 EN 6 X 26. In totaal geven de twee tellingen 49 + 47 + 48 = 144 (12 X 12) OF 208 + 182 + 156 = 546 (21 X 26). Het gemiddelde is 48 (4 X 12) OF 182 (7 X 26).
- Bij de leeftijden en de naamgeving spelen de 2 getalswaarden van de Godsnaam JHWH een beslissende rol. Het getal 17 bij de leeftijden, het getal 26 bij de naamgeving. De leeftijd van Jakob is 147, de getalswaarde van de naam van Jakob is 47 of 182 (7 X 26). Bij Jakob overheerst het getal 7, zowel bij zijn leeftijd als bij de getalswaarde van zijn naam.
leeftijd | getalswaarde naamgeving | |||
Abraham | 5 X 5 X 7 (5 + 5 + 7 = 17) | 175 (10 X 17) + 5 | ||
Isaak | 6 X 6 X 5 (6 + 6 + 5 = 17) | 180 (10 X 17) + 10 | 49 (7 X 7) OF 208 (8 X 26) | |
Jakob | 7 X 7 X 3 (7 + 7 + 3 = 17) | 147 (8 X 17) + 11 | 47 OF 182 (7 X 26) | |
Jozef | (5 X 5) + (6 X 6) + (7 X 7) (5 + 5 + 6 + 6 + 7 + 7 = 36) | 110 (6 X 17) + 8 | 48 (2² X 2² X 3) OF 156 (6 X 26) | |
totaal | 612 (34 X 17) + 34 OF 36 X 17 | 144 (12 X 12) OF 546 (21 X 26) | ||
gemiddeld | 153 (9 X 17) | 48 (4 X 12) OF 182 (7 X 26). |
Er zou een woordspeling kunnen zijn tussen j´bq (je´âbheq
= hij worstelde) (Gn
32,25) en de persoonsnaam j`qb (ja`äqobh = Jakob).
- be(j)th Ja`äqobh (huis van Jakob). Tenakh (14): (1) Ps
114,1. (2) Js
2,5. (3) Js
2,6. (4) Js 10,20. (5) Js 14,1. (6) Js
29,22. (7) Js 46,3. (8) Js 48,1. (9) Jr 2,4. (10) Ez 20,5. (11) Am
9,8. (12) Ob 17. (13) Mi 2,7. (14) Mi 3,9.
- יָבַשׁ = jâbasj (droog worden of zijn, verdorren)
- jâbasj (droog worden of zijn, verdorren). יָבַשׁ = jâbasj (droog worden of zijn, verdorren). Taalgebruik in Tenakh: jâbasj (droog worden of zijn, verdorren). Getalswaarde: jod = 10, beth = 2, sjin = 21 of 300 ; totaal: 33 OF 312. Structuur: 1 - 2 - 3. De som van de elementen is telkens 6.
- zelfst. naamw. יַבָּשָׁה = jabbâsjâh (droog land, land, het droge). Zie het werkw. יָבַשׁ = jâbasj (droog worden of zijn, verdorren). Taalgebruik in Tenakh: jâbasj (droog worden of zijn, verdorren). Getalswaarde: jod = 10, beth = 2, sjin = 21 of 300 ; totaal: 33 OF 312. Structuur: 1 - 2 - 3. De som van de elementen is telkens 6.
- הַיַּבָּשָׁה = jabbâsjâh (het droog land, het land, het droge) < prefix bepaald lidw. + zelfst. naamw.. Zie het werkw. יָבַשׁ = jâbasj (droog worden of zijn, verdorren). Taalgebruik in Tenakh: jâbasj (droog worden of zijn, verdorren). Getalswaarde: jod = 10, beth = 2, sjin = 21 of 300 ; totaal: 33 OF 312. Structuur: 1 - 2 - 3. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (5): (1) Gn 1,9. (2) Ex 4,9. (3) Jon 1,9. (4) Jon 1,13. (5) Jon 2,11.
- לַיַּבָּשָׁה = lajjabbâsjâh (tot het droge) < prefix voorzetsel lë + prefix bepaald lidw. ha + zelfst. naamw.. Zie het werkw. יָבַשׁ = jâbasj (droog worden of zijn, verdorren). Taalgebruik in Tenakh: jâbasj (droog worden of zijn, verdorren). Getalswaarde: jod = 10, beth = 2, sjin = 21 of 300 ; totaal: 33 OF 312. Structuur: 1 - 2 - 3. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (1): Gn 1,10.
- יַבֹּק = jabboq (Jabbok)
- jabboq (Jabbok). יַבֹּק = jabboq (Jabbok). Taalgebruik
in Tenakh: jabboq
(Jabbok). Getalswaarde: jod = 10, beth = 2, qoph = 19 of 100 ; totaal: 31 OF 112 (2² X 2² X 7). Structuur: 1 - 2 - 1. Tenakh: (1) Gn
32,23. (2) Nu
21,24. (3) Dt
2,37. (4) Dt
3,16. (5) Joz
12,2.
- הַיַּבֹּק = hajjabbok (de Jabbok). Tenakh (2): (1) Re
11,13. (2) Re
11,22.
Dezelfde getalstructuur als ´âbhaq (worstelen). Taalgebruik in
Tenakh: ´âbhaq
(worstelen). Getalswaarde: aleph= 1, beth = 2, qoph = 19 of 100 ; totaal: 22 (het aantal letters van het Hebreeuwse alfabet) OF 103. Structuur: 1
- 2 - 1. EN: ´âbhâq (stof, stuifzand). Taalgebruik in Tenakh: ´âbhâq
(stof, stuifzand). Getalswaarde: aleph= 1, beth = 2, qoph = 19 of 100
; totaal: 22 (het aantal letters van het Hebreeuwse alfabet) OF 103. Structuur: 1 - 2 - 1.
Er zou een woordspeling kunnen zijn tussen j´bq (je´âbheq
= hij worstelde) (Gn
32,25) en de persoonsnaam j`qb (ja`äqobh = Jakob).
De rivier Jabbok is een zijrivier van de Jordaan, die de bergketen van Gilead
doorkruist. De bron is in de buurt van Amman. De rivier is een kleine 100
km lang en wordt tegenwoordig de Wadi Zerqa genoemd.
´abhërâhâm (Abraham). Zie ´abhërâm
(Abram). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm
(Abram). Taalgebruik in Genesis: ´abhërâm
(Abram). Getalswaarde: aleph = 1, beth = 2, resj = 20 of 200, he = 5, mem = 13 of 40 ; totaal: 41 of 248. Tenakh (128). Pentateuch (105). Gn
(98). Gn 25 (9): (1) Gn
25,1. (2) Gn
25,5. (3) Gn
25,6. (4) Gn
25,7. (5) Gn
25,8. (6) Gn
25,10. (7) Gn
25,11. (8) Gn
25,12. (9) Gn
25,19.
Bij de aartsvaders Abraham, Isaak en Jakob spelen de getallen van hun leeftijden
een symbolische betekenis.
- Abraham werd 175 jaar oud. 175 = 5² X 7. (Gn
25,7). Merkwaardig is de plaats van dit vers in de bijbel: het 25ste hoofdstuk
en het 7de vers. Som van de factoren: 5 + 5 + 7 = 17.
- Isaak werd 180 jaar oud. 180 = 6² X 5. (Gn
35,28). Som van de factoren: 6 + 6 + 5 = 17.
- Jakob werd 147 jaar oud. 147 = 7² X 3. (Gn
49,33). Som van de factoren: 7 + 7 + 3 = 17. Ook hier is de plaats van
dit vers in de bijbel merkwaardig: het 49ste hoofdstuk en het 33ste vers.
Het product van drie opeenvolgende getallen ( 5 - 6 - 7) in het kwadraat, opklimmend, met drie opeenvolgende onpare getallen afdalend.
- Jozef leefde 110 jaar. 110 = 5² + 6² + 7². De som van drie
opeenvolgende getallen in het kwadraat. (Gn
50,22). Deze plaats in de bijbel is wellicht ook merkwaardig. 5 (50ste
hoofdstuk) X 22 (22ste vers) = 110.
Ook de getalswaarde van de namen kan een symbolische waarde hebben.
- Isaak (Gn
21,3). jitsëchâq (Isaak). Getalswaarde: jod = 10, tsade =
18 of 90, chet = 8, qoph = 19 of 100 ; totaal: 49 (7 X 7) OF 208 (8 X 26).
- Jakob (Gn
25,26). ja`äqobh (Jakob). Getalswaarde: jod = 10, ajin = 16 of 70, qoph = 19 of 100, beth = 2 ; totaal: 47 OF 182 (7 X 26).
- Jozef (Gn
30,24). Jôseph (Jozef). Getalswaarde: jod = 10, waw = 6, samek
= 15 of 60, qoph = 17 of 80 ; totaal: 48 (2³ X 2² X 3) OF 156 (6
X 26).
Het product van drie opeenvolgende getallen (8 - 7 - 6) in het kwadraat, afdalend, met de getalswaarde van de godsnaam JHWH = 26.
Het is opvallend dat bij Jakob het getal 7 overwegend is. De leeftijd van Jakob
is 147 (14 = 2 X 7 ; 7 ; dus 3X een 7) OF 7² X 3. Som van de factoren
is 17 (7 + 7 + 3). De getalswaarde van de naam Jakob is 182 (7 X 26).
Er zou een woordspeling kunnen zijn tussen j´bq (je´âbheq
= hij worstelde) (Gn
32,25) en de persoonsnaam j`qb (ja`äqobh = Jakob).
- jâchad (zich verenigen, zich aansluiten, zich verbinden met). יָחַד = jâchad (zich verenigen, zich aansluiten, zich verbinden met). Taalgebruik in Tenakh: jâchad (zich verenigen, zich aansluiten, zich verbinden met).
- יַחַד = jachad (vereniging, gemeenschap; bijw.: te samen).
- jâcham (verhit zijn, bronstig zijn). יָחַם = jâcham (verhit zijn, bronstig zijn). Taalgebruik in Tenakh: jâcham (verhit zijn, bronstig zijn).
- וַיֵּחַמְנָה = wajechamënâh (het werd bronstig) < waw consecutivum + act. qal imperf. 3de pers. vr. mv. van het werkw. יָחַם = jâcham (verhit zijn, bronstig zijn). Taalgebruik in Tenakh: jâcham (verhit zijn, bronstig zijn). De thaw is vervangen door een jod. Hierdoor begint de werkw. vorm met een jod en eindigt met een he, zoals de godsnaam JHWH.
- jâchîd (enig, eenzaam, verlaten). יָחִיד = jâchîd (enig, eenzaam, verlaten). Taalgebruik in Tenakh: jâchîd (enig, eenzaam, verlaten).
- יְחִידֶךָ = jëchîdèkhâ (jouw enige) < prefix bezittel. voornaamw. 2de pers. mann. enk. + bijvoegl. naamw. יָחִיד = jâchîd (enig, eenzaam, verlaten). Taalgebruik in Tenakh: jâchîd (enig, eenzaam, verlaten).
- jachëdâw (tezamen, tegelijkertijd, allen te zamen). יַחְדָּו = jachëdâw (tezamen, tegelijkertijd, allen te zamen). Taalgebruik in Tenakh: jachëdâw (tezamen, tegelijkertijd, allen te zamen). Getalswaarde: jod = 10, chet = 8, daleth = 4, waw = 6 ; totaal: 28 (2² X 7), zie 28. Het is een volmaakt getal. Het is de som van zeven elkaar opvolgende getallen: 1 + 2 + 3 + 4 + 5 + 6 + 7. Het heeft een menora-structuur met 4 in het midden. Structuur: 1 - 8 - 4 - 6. De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (89). Js (26). Js 1-39 (9). Js 40-55 (14). Js 56-66 (3). Js 1-39 (9): (1) Js 1,28. (2) Js 1,31. (3) Js 9,20. (4) Js 10,8. (5) Js 11,6. (6) Js 11,7. (7) Js 11,14. (8) Js 18,6. (9) Js 22,3.
- יָד = jâd (hand)
- jâd (hand). יָד = jâd (hand). Taalgebruik in
Tenakh: jâd
(hand). Getalswaarde: jod = 10. daleth = 4. Totaal 14 (2 X 7). Structuur: 1 - 4. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (139).
- יָד = jâd (hand) < zelfst. naamw. met 2 medeklinkers en oorspronkelijk 1 korte klinker (qal-vorm) (Lettinga(6) 24c1). De korte klinker onderging een verandering van kwantiteit (korte a werd lange a) onder invloed van de pausa-vorm (Lettinga(6) 13h)
- Grieks: χειρ = cheir (hand). Taalgebruik in het
NT: cheir
(hand). Taalgebruik in de Septuaginta: cheir
(hand).
- Ned.: hand. D.: Hand. E.: hand. Fr.: main. Grieks: χειρ = cheir (hand). Taalgebruik in het
NT: cheir
(hand) ; cfr chirurgie, chiropraxie. Hebreeuws: יָד = jâd (hand). Taalgebruik in
Tenakh: jâd
(hand). Lat.:manus (cfr manufacture, manuel
= handleiding, manipuler).
-- יָדוֹ= jâdô (zijn hand) < zelfst. naamw. jâd (hand) + suffix pers.
voornaamw. 3de pers. mann. enk. (van hem) van het zelfst. naamw. יָד = jâd (hand). Taalgebruik in Tenakh: jâd
(hand). Het kan ook יָדָו = jâdâw (zijn handen) gevocaliseerd worden, maar dan ontbreekt de meervoudsjod na de daleth. Tenakh (159). Pentateuch (59). Eerdere Profeten (28). Latere Profeten (26). 12 Kleine
Profeten (8). Geschriften (38). Gn (11). Ex (13). Lv (28). Nu ((3). Dt (4). Kl (3): (1) Kl 1,10. (2) Kl 2,8. (3) Kl 3,3. Lc (1) Lv
9,22.
-
- וְיָדוֹ = wëjâdô (en zijn hand) < prefix voegwoord wë + zelfst. naamw. vr. enk. jâd + suffix bezittel. voornaamw. 3de pers. mann. enk. van het zelfst. naamw. יָד = jâd (hand). Taalgebruik in
Tenakh: jâd
(hand). Getalswaarde: jod = 10. daleth = 4. Totaal 14 (2 X 7). Structuur: 1 - 4. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (5).
- יָדֶך? = jâdèkhâ (jouw hand) < zelfst. naamw. + suffix bezittel. voornaamw. 2de pers. mann. enk.. Zie: יָד = jâd (hand). Taalgebruik in Tenakh: jâd (hand). Getalswaarde: jod = 10. daleth = 4. Totaal 14 (2 X 7). Structuur: 1 - 4. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (92). Pentateuch (37). Dt (). (1) Dt 2,7. (2) Dt 3,24. (3) Dt 6,8. (4) Dt 12,17. (5) Dt 12,18. (6) Dt 13,10. (7) Dt 14,29. (8) Dt 15,3. (9) Dt 15,7. (10) Dt 15,8. (11) Dt 15,10. (12) Dt 15,11. (13) Dt 16,10. (14) Dt 23,21. (15) Dt 28,8. (16) Dt 28,12. (17) Dt 28,20. (18) Dt 28,32. (19) Dt 30,9.
- יָד = jâd (hand) < zelfst. naamw. met 2 medeklinkers en oorspronkelijk 1 korte klinker (qal-vorm) (Lettinga(6) 24c1). De korte klinker onderging een verandering van kwantiteit (korte a werd lange a) onder invloed van de pausa-vorm (Lettinga(6) 13h).
- Grieks: χειρ = cheir (hand). Taalgebruik in het
NT: cheir
(hand). Taalgebruik in de Septuaginta: cheir
(hand).
- Ned.: hand. D.: Hand. E.: hand. Fr.: main. Grieks: χειρ = cheir (hand). Taalgebruik in het
NT: cheir
(hand) ; cfr chirurgie, chiropraxie. Hebreeuws: יָד = jâd (hand). Taalgebruik in
Tenakh: jâd
(hand). Lat.:manus (cfr manufacture, manuel
= handleiding, manipuler).
- יָדָיו = jâdâ(j)w (zijn handen). zelfst. naamw. mann. mv. stat. construct.
jâd (hand) + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. enk.. יָד = jâd (hand). Taalgebruik in
Tenakh: jâd
(hand). Letterwaarde: jod = 10. daleth = 4. Totaal 14 (2 X 7). Structuur: 1 - 4. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (40). Pentateuch (10). Eerdere Profeten (12). Latere Profeten (7). 12 Kleine
Profeten (0). Geschriften (11). Re (4): (1) Re 1,6. (2) Re 9,16. (3) Re 9,24. (4) Re 15,14.
- jëde(j)hèm (hun handen). zelfst. naamw. mann. mv. stat. construct.
jâd (hand) + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. mv.. Tenakh (37). Pentateuch (14). Eerdere Profeten (3). Latere Profeten (5). 12 Kleine
Profeten (1). Geschriften (14). Re (1): Re 1,7.
- יֶדְכֶם = jèdëkhèm (jullie hand) < zelfst. naamw. stat. construct. mann. enk. + suffix bezittel. voornaamw. 2de pers. mann. mv.. Zie: יָד = jâd (hand). Taalgebruik in
Tenakh: jâd
(hand). Getalswaarde: jod = 10. daleth = 4. Totaal 14 (2 X 7). Structuur: 1 - 4. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (7): (1) Ex 32,29. (2) Lv 8,33. (3) Dt 11,18. (4) Dt 12,6. (5) Dt 12,7. (6) Dt 12,11. (7) 2
Kr 29,31.
- יָד = jâd (hand) < zelfst. naamw. met 2 medeklinkers en oorspronkelijk 1 korte klinker (qal-vorm) (Lettinga(6) 24c1). De korte klinker onderging een verandering van kwantiteit (korte a werd lange a) onder invloed van de pausa-vorm (Lettinga(6) 13h)
- Grieks: χειρ = cheir (hand). Taalgebruik in het
NT: cheir
(hand). Taalgebruik in de Septuaginta: cheir
(hand).
- Ned.: hand. D.: Hand. E.: hand. Fr.: main. Grieks: χειρ = cheir (hand). Taalgebruik in het
NT: cheir
(hand) ; cfr chirurgie, chiropraxie. Hebreeuws: יָד = jâd (hand). Taalgebruik in
Tenakh: jâd
(hand). Lat.:manus (cfr manufacture, manuel
= handleiding, manipuler).
- jëde(j)khèm (jouw handen). zelfst. naamw. mann. mv. stat. construct. jâd (hand) + suffix persoonl. voornaamw. 2de pers. mv. khèm. Tenakh (13):
- bëjad (in de hand van) < bë + zelfst. naamw.. Tenakh (270). Pentateuch (45). Eerdere Profeten (86). Latere Profeten (66). 12 Kleine Profeten (10). Geschriften (63). Re (14): (1) Re 2,14. (2) Re 2,23. (3) Re 3,4. (4) Re 3,8. (5) Re 4,2. (6) Re 4,9. (7) Re 6,1. (8) Re 7,16. (9) Re 7,20. (10) Re 10,7. (11) Re 11,21. (12) Re 13,1. (13) Re 15,12. (14) Re 15,18.
- בְיָד = bëjâd (in de hand van) < prefix voorzetsel bë + zelfst. naamw. יָד = jâd (hand). Taalgebruik in Tenakh: jâd (hand). Getalswaarde: jod = 10. daleth = 4. Totaal 14 (2 X 7). Structuur: 1 - 4. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (21): (1) Ex 3,19. (2) Ex 13,9. (3) Ex 14,8. (4) Nu 15,30. (5) Nu 33,3. (6) Dt 5,15. (7) Dt 6,21. (8) Dt 7,8. (9) Dt 9,26. (10) Dt 19,21. (11) Dt 26,8. (12) 1 S 19,9. (13) 1 S 26,23. (14) Js 28,2. (15) Jr 21,5. (16) Ez 12,7. (17) Ez 20,33. (18) Ez 20,34. (19) Ps 136,12. (20) Da 9,15. (21) 2 Kr 25,20.
- bëjâdî (in mijn hand) < voorzetsel bë + zelfst. naamw. + suffix pers. voornaamw. 1ste pers. enk. OF bîde(j) (in handen van) voorzetsel bë + stat. constr. mann. mv.. Tenakh (33). Pentateuch (7). Eerdere Profeten (18). Latere Profeten (2). 12 Kleine
Profeten (0). Geschriften (6). Ex (2): (1) Ex
7,17. (2) Ex
17,9.
-- Ps 31,6: prefix bë + zelfst. naamw. mann. enk. jâd (hand) + suffix pers.
voornaamw. 2de pers. mann. enk. khâ (van u / jou) bëjâdëkhâ
(in jouw hand) van het zelfst. naamw. jâd (hand). Taalgebruik in Tenakh: jâd
(hand). Het kan ook bëjâdèkhâ (in jouw handen)
gevocaliseerd worden, maar dan ontbreekt de meervoudsjod na de daleth. Tenakh
(64). Ps (3): (1) Ps
10,14. (2) Ps
31,6. (3) Ps
31,16.
- bejâdô (in zijn hand) < bë + zelfst. naamw. jad + suffix pers.
voornaamw. 3de pers. mann. enk. (van hem). Tenakh (84). Pentateuch (20). Eerdere Profeten (31). Latere Profeten (11). 12 Kleine
Profeten (2). Geschriften (20). Re (9): (1) Re 1,2. (2) Re 3,10. (3) Re 3,15. (4) Re 6,21. (5) Re 7,14. (6) Re 9,48. (7) Re 11,32. (8) Re 14,6. (9) Re 16,26.
- bejâdâm (in hun hand) < bë + zelfst. naamw. jad + suffix pers.
voornaamw. 3de pers. mann. mv. (van hen). Tenakh (34). Pentateuch (6). Eerdere Profeten (12). Latere Profeten (5). 12 Kleine
Profeten (0). Geschriften (11). Re (7): (1) Re 1,4. (2) Re 7,2. (3) Re 7,6. (4) Re 7,8. (5) Re 7,19. (6) Re 15,13. (7) Re 16,18.
- mijjad (uit de hand van) < min +. Tenakh (97). Pentateuch (18). Eerdere Profeten (38). Latere Profeten (15). 12 Kleine
Profeten (1). Geschriften (25). Re (7): (1) Re 2,16. (2) Re 2,18. (3) Re 6,9. (4) Re 8,22. (5) Re 8,34. (6) Re 9,17. (7) Re 13,5. Ps (11): (1) Ps
22,21. (2) Ps
31,16. (3) Ps
49,16. (4) Ps
71,4. (5) Ps
84,4. (6) Ps
89,49. (7) Ps
97,10. (8) Ps
106,10. (9) Ps
107,2. (10) Ps
144,7. (11) Ps
144,11.
- prefix bë + zelfst. naamw. mann. enk. jâd (hand) + suffix pers. voornaamw. 2de pers. mann. enk. khâ (van u / jou) bëjâdëkhâ (in jouw hand) van het zelfst. naamw. jâd (hand). Taalgebruik in Tenach: jâd (hand). Het kan ook bëjâdèkhâ (in jouw handen) gevocaliseerd worden, maar dan ontbreekt de meervoudsjod na de daleth. Tenach (64). Ps (3): (1) Ps 10,14. (2) Ps 31,6. (3) Ps 31,16.
- יָדַע = jâda` (kennen, weten)
- jâda` (kennen, weten). יָדַע = jâda`
(kennen, weten). j-d-`. (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. = jâda` / jâdâ`
(hij kent). (2) act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. jeda` (hij zal kennen). (3) act. qal part. nom. mann. enk. jode`a (wetende). Taalgebruik in Tenakh: jâda`
(kennen, weten). Getalswaarde: jod = 10, daleth = 4, ajin = 16 of 70
; totaal: 30 (2 X 3 X 5) OF 84 (2² X 3 X 7). Structuur: 1 - 4 - 7. De som van de elementen is telkens 3.
j-d-`. Tenakh (108). Pentateuch (21). Eerdere Profeten (28). Latere Profeten (14). 12 Kleine
Profeten (2). Geschriften (43). Ex (2): (1) Ex 1,8. (2) Ex 34,29. Js (7): (1) Js
1,3. (2) Js
7,16. (3) Js
8,4. (4) Js
29,12. (5) Js
42,25. (6) Js
52,6. (7) Js
59,8.
- act. qal perf. 3de pers. mann. mv. jâdë`û (zij weten/kennen) van het werkw.. Tenakh (63). Pentateuch (10). Eerdere Profeten (13). Latere Profeten (20). 12 Kleine
Profeten (6). Geschriften (14). Eerdere Profeten (13): (1) Joz 24,31. (2) Re 2,10. (3) Re 3,1. (4) Re 14,4. (5) Re 20,34. (6) 1 S 2,12. (7) 1 S 20,39. (8) 1 S 22,17. (9) 2
S 15,11. (10) 1 K 14,2. (11) 2 K 4,39. (12) 2 K 7,12.
(13) 2 K 17,26. (1) Re 2,10. (2) Re 3,1. (3) Re 14,4. (4) Re 20,34. (5) 1 S 2,12. (6) 2 K 17,26.
- lo´ jâdë`û (zij kennen niet). Tenakh (28). Pentateuch (8). Eerdere Profeten (6). Latere Profeten (7). Eerdere Profeten (6): (1) Re 2,10. (2) Re 3,1. (3) Re 14,4. (4) Re 20,34. (5) 1 S 2,12. (6) 2 K 17,26.
- Actief qal perf. 2de pers. enk. jadâ`thâ (jij kent). Bijbel (65). Bijbel (4): (1) 1
K 20,22. (2) Ps
139,23 (2X). (3) Job
11, 6. (4) Pr 11,9.
- wîda`ëthèm kî ´anî (en jullie weten
dat ik). Tenakh (29). Ex (3). 1 K (1). Ez (24). Jl (1): Jl
4,17.
- jëda`ëthânî (je kent mij) < act. qal perf. 2de pers.
mann. enk. + suffix persoonl. voornaamw. 1ste pers. enk. van het werkw.. Tenakh
(3): (1) Js
45,4. (2) Js
45,5. (3) Jr
12,3.
- Actief qal perf. 1ste pers. enk. + suff. pers. voornw. 2de pers. enk. jëda`ëthîkhâ
(ik kende je). Bijbel (3): (1) Gn
33,12. (2) Jr
1,5. (3) Hos
13,5.
- act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֵדַע = ´eda` (ik zal weten/kennen) van het werkw. יָדַע = jâda` (kennen, weten). Taalgebruik in Tenakh: jâda` (kennen, weten). Getalswaarde: jod = 10, daleth = 4, ajin = 16 of 70 ; totaal: 30 (2 X 3 X 5) OF 84 (2² X 3 X 7). Structuur: 1 - 4 - 7. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (8): (1) Gn 15,8. (2) Gn 24,14. (3) Gn 42,33. (4) 1 S 20,9. (5) 1 S 22,3. (6) 1 K 3,7. (7) Js 47,8. (8) Job 9,21.
- act. qal imperf. (jussief) 2de pers. mann. mv. thedâ`û (jullie
weten). Tenakh (12). Js (3): (1) Js
6,9. (2) Js
40,21. (3) Js
43,10.
- Voegwoord wë (en) + qal imperatief 2de pers. enk. da`(ken): wë
da`(en ken) van het werkwoord jâdâ`.
-- ´aththâh jadâ`thâ (jij kent). Bijbel (17).
-- JHWH jadâ`thâ (JHWH, jij kent). Bijbel (2): (1) Ps
139,4. (2) Jr
18,23.
- lëhîdî`a (om te doen kennen, om duidelijk te maken) < prefix voorzetsel lë + werkwoordvorm act. hifil inf. van het werkw. יָדַע = jâda` (kennen, weten)
Taalgebruik in Tenakh: jâda` (kennen, weten). Getalswaarde: jod = 10, daleth = 4, ajin = 16 of 70 ; totaal: 30 (2 X 3 X 5) OF 84 (2² X 3 X 7). Structuur: 1 - 4 - 7. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (4): (1) 2 S 7,21. (2) Js 64,1. (3) Ps 106,8. (4) Ps 145,12.
- jâdad. act. piël perf. 3de pers. mann. mv. + gôral: het lot werpen.
- Voegwoord wê (en) + actief qal imperf. 2de pers. enk. thedâ` (hen): wëtheda`(en jij kent). Bijbel (3): (1) Jr 6,27. (2) Ps 139,1. (3) Da 9,25.
jâdah (loven, prijzen). יָדָה = jâdah
(loven, prijzen). Taalgebruik in Tenakh: jâdah
(loven, prijzen). Getalswaarde: jod = 10, daleth = 4, he = 5 ; totaal
19. Structuur: 1 - 4 - 5. De som van de elementen is telkens 1.
--- אוֹדֶה = ´ôdèh (ik zal lofzingen, ik loof). hifil imperfectum
eerste persoon enkelvoud. Getalswaarde: 16. In negen verzen in de bijbel:
Gn 29,35
en Js 25,1. In 7 verzen in de Psalmen: (1) Ps
7,18 (´ôdèh JHWH ; in het laatste vers van de Psalm). (2) Ps 9,2
(´ôdèh JHWH bekhôl libbî = ik loof JHWH met heel
mijn hart ; in het eerste vers van de alfabetische Psalm). (3) Ps
32,5. (4) Ps
54,8. (5) Ps
109,30. (6) Ps
111,1. (7) Ps
118,19.
- Ps 111,1: hal(ë)lû jâh ´ôdèh JHWH = ik zal JHWH
loven.
- Gn 29,35: ´ôdèh ´èth JHWH = ik zal JHWH loven.
´ôdèh JHWH = ik zal JHWH loven. In 4 verzen in Tenakh:
(1) Ps 7,18. (2) Ps 9,2. (3) Ps
109,30. (4) Ps
111,1.
- Gn 29,35: ´ôdèh ´èth JHWH = ik zal JHWH loven.In Gn
29,35 wordt verteld dat Lea haar vierde en laatste zoon baarde. Ze noemde
hem Jehouda / Juda. De naam werd gezien als een combinatie van Jâh (JHWH)
en ´ôdèh ( = ik zal loven): JHWH zal ik loven.
- act. hifil perf. 3de pers. vr. enk. הוֹדָה = hôdâh (zij lofprijst).
- act. hifil imperat. 2de pers. mann. mv.
הוֹדוּ = hôdû (looft, prijst) van het werkw. יָדָה = jâdah
(loven, prijzen). Taalgebruik in Tenakh: jâdah
(loven, prijzen). Getalswaarde: jod = 10, daleth = 4, he = 5 ; totaal
19. Tenakh (19). Latere Profeten (2). 12 Kleine Profeten (3). Geschriften (3). Js (1): Js
12,4. 1 Kr (2): (1) 1 Kr 16,8. (2) 1
Kr 16,34. 2 Kr (1) 2
Kr 20,21. Ps (11): (1) Ps
33,2. (2) Ps
100,4. (3) Ps
105,1. (4) Ps
106,1. (5) Ps
118,1. (6) Ps
118,29. (7) Ps
136,1. (8) Ps
136,2. (9) Ps
136,3. (10) Ps
136,26. (11) Ps
148,13.
-- hôdû laJHWH (looft, prijst voor JHWH). Tenakh (10): (1) 1 Kr 16,8. (2) 1
Kr 16,34. (3) 2
Kr 20,21. (4) Ps
33,2. (5) Ps
105,1. (6) Ps
106,1. (7) Ps
118,1. (8) Ps
118,29. (9) Ps 136,1. (10) Js
12,4.
- act. hifil imperf. 3de pers. mann. enk. יוֹדֶה = jôdèh (hij zal lofzingen)
- act. hifil imperf. 3de pers. mann. mv. יוֹדוּ = jôdû (zij loven) van het werkw. יָדָה = jâdah (loven, prijzen). Taalgebruik in Tenakh: jâdah (loven, prijzen). Getalswaarde: jod = 10, daleth = 4, he = 5 ; totaal 19. Structuur: 1 - 4 - 5. De som van de elementen is telkens 1.
- וּמוֹדֶה = ûmôdèh (en de lofprijzende) < prefix voegwoord wë -> û + werkwoordvorm hifil part. mann. enk.
- jâgâ`(arbeiden, moeite
doen). jâgâ`(arbeiden, moeite doen). Taalgebruik in Tenakh: jâgâ`(arbeiden,
moeite doen). Getalswaarde: jod = 10, gimel = 3, ajin = 16 of 70 ; totaal: 29 of 83. Structuur: 1 - 3 - 7.
- act. qal perfect. 1ste pers. enk. jâna`ëthî (ik arbeid).
Tenakh (4): (1) Js
49,4. (2) Jr
45,3. (3) Ps
6,7. (4) Ps
69,4.
- יָהַב = jâhab (geven, aanstellen)
- jâhab (geven, aanstellen). יָהַב = jâhab (geven, aanstellen). Taalgebruik in Tenakh: jâhab (geven, aanstellen). Getalswaarde: jod = 10, he = 5, beth = 2 ; totaal: 17. Structuur: 1 - 5 - 2. De som van de elementen is telkens 8.
- act. qal imperat. 2de pers. vr. enk. הָבִי = hâbhî (geef) van het werkw. יָהַב = jâhab (geven, aanstellen). Taalgebruik in Tenakh: jâhab (geven, aanstellen). Getalswaarde: jod = 10, he = 5, beth = 2 ; totaal: 17. Structuur: 1 - 5 - 2. De som van de elementen is telkens 8.
- jâkhal (vermogen, kunnen). jâkhal (vermogen, kunnen). Taalgebruik in Tenakh: jâkhal (vermogen, kunnen). Getalswaarde: jod = 10, kaph = 11 of 20, lamed = 12 of 30 ; totaal: 33 (3 X 11) OF 60 (2² X 3 X 5). Structuur: 1 - 2 - 3.
- UBS-vertaling jâkhôl: act. ind. imperf. 3de pers. mann. enk. OF act. inf. absol. van het werkw. jâkhal (vermogen, kunnen). Taalgebruik in Tenakh: jâkhal (vermogen, kunnen). Getalswaarde: jod = 10, kaph = 11 of 20, lamed = 12 of 30 ; totaal: 33 (3 X 11) OF 60 (2² X 3 X 5). Structuur: 1 - 2 - 3. Tenakh (4): (1) Nu 13,30. (2) 1 S 4,15. (3) 2 Kr 7,7. (4) 2
Kr 32,14. NBG-vertaling: jûkhal
- pass. hofal imperf. 3de pers. mann. enk. jûkhal (hij kan). Tenakh (38). Pentateuch (9). Eerdere Profeten (5). Latere Profeten (11). 12 Kleine
Profeten (2). Geschriften (11).
- pass. hofal imperf. 2de pers. mann. enk. thûkhal (jij kunt). Tenakh (26): (1) Gn 15,5. (2) Ex 18,18. (3) Ex 33,20. (4) Dt 7,22. (5) Dt 12,17. (6) Dt 14,24. (7) Dt 16,5. (8) Dt 17,15. (9) Dt 22,3. (10) Dt 28,27. (11) Dt 28,35. (12) Joz 7,13.
(13) 1 S 17,33. (14) 1 S 26,25. (15) 1 K 22,22. (16) 2 K 18,23. (17) Js 36,8. (18) Js 59,14. (19) Am 7,10. (20) Hab 1,13. (21) Spr 30,21. (22) Job 33,5. (23) Job 42,2.
(24) Est 6,13. (25) Da 5,16. (26) 2
Kr 18,21.
- lo´ thûkhal (jij kunt niet). Tenakh (16): (1) Ex 18,18. (2) Ex 33,20. (3) Dt 7,22. (4) Dt 12,17. (5) Dt 14,24. (6) Dt 16,5. (7) Dt 17,15. (8) Dt 22,3. (9) Dt 28,27. (10) Dt 28,35. (11) Joz 7,13.
(12) 1 S 17,33. (13) Js 59,14. (14) Am 7,10. (15) Spr 30,21. (16) Est 6,13. (17) Da 5,16.
jâlad (voortbrengen).
- jèlèd = het voortgebrachte, kind. יֶלֶד = jèlèd = het voortgebrachte, kind. Taalgebruik in
Tenakh: jèlèd
= het voortgebrachte, kind. Getalswaarde: jod = 10, lamed = 12 of 30, daleth = 4 ; totaal: 26 OF 44 (4 X 11). Structuur: 1 - 3 - 4. De som van de elementen is telkens 8.
- mann. mv. jëlâdîm (kinderen). Tenakh (4): (1) 1
S 1,2. (2) 2
K 2,24. (3)
Zach 8,5. (4) Da 1,4.
Ontstaansgeschiedenissen wordt op verschillende manieren weergegeven: thôlëdoth, thôlëdôth, tholëdoth en tholëdôth.
- th-l-d-th (ontstaansgeschiedenissen). Taalgebruik in Tenakh: thôlëdôth
(ontstaansgeschiedenissen). Getalswaarde van תוֹלְדוֹת = thôlëdôth: thaw = 22 of 400 ; waw = 6 ; lamed = 12 of 30, daleth = 4 ; totaal: 72 (2³
X 3²) of 846 (2 X 3² X 47). Structuur: 4 - 6 - 4 - 3 - 6 - 4. De som van de elementen is telkens 9. Mooie
circulaire opbouw van het woord. th-l-d-th (ontstaangeschiedenis,
geslachten) komt in 13 verzen voor: Gn (11). Nu (1). Rt (1). Dertien
is de getalswaarde van אֶחָד = één. th-l-d-th (ontstaansgeschiedenissen) komt op vier verschillende wijzen voor:
(1) een waw zowel bij het begin als op het einde van het woord (תוֹלְדוֹת = thôlëdôth). In twee verzen: (1) Gn
2,4 (hemel en aarde). (2) Rt
4,18. Gn
2,4 opent de reeks van twaalf th(ô)lëd(ô)th (ontstaangeschiedenis,
geslachten) en Rt
4,18 besluit de reeks. Gn
2,4 geeft de voltooiïng van de schepping weer. Rt
4,18 geeft de tien geslachten van Peres tot David.
(2) een waw bij het begin van het woord (תוֹלְדֹת = thôlëdoth). Getalswaarde: 72 - 6 = 66. In zeven verzen: (1) Gn
5,1. (2) Gn
6,9 (Noach). (3) Gn 10,1 (Noach). (4) Gn
11,10 (Sjem). (5) Gn 11,27 (Terach). (6) Gn
25,19 (Isaak). (7) Nu
3,1 (Aäron en Mozes).
(3) een waw op het einde van het woord (תֹלְדוֹת = tholëdôth), niet bij het
begin. Getalswaarde van tholëdôth: thaw = 22 of 400 ; lamed = 12
of 30, daleth = 4, waw = 6 ; totaal: 66 (2 X 3 X 11) OF 840 (2³ X 3
X 5 X 7). Structuur: 4 - 3 - 4 - 6 - 4. In drie verzen: (1) Gn
36,1 (Esau = Edom). (2) Gn
36,9 (Esau, de vader van Edom). (3) Gn 37,2 (Jakob).
(4) een waw noch bij het begin noch bij het einde van het woord (תֹלְדֹת = tholëdoth): Gn 25,12. Getalswaarde: 72 - 12 = 60. Ismaël, de zoon van Abram en Hagar, kreeg
twaalf zonen, waaruit twaalf stammen voortsproten. Verder nageslacht wordt
niet gegeven. th(ô)lëd(ô)th is afkomstig van th-l-d (getalswaarde: 22 of
400, 12 of 30, 4 ; totaal: 38 of 434). De letter daleth (= deur, cijfer
4) heeft dezelfde getalswaarde.
Twee verzen hebben de getalswaarde 72, tien de waarde 66 en één
de waarde 60.
thôlëdôth (ontstaansgeschiedenissen). th-l-d-th (ontstaansgeschiedenissen). Taalgebruik in Tenakh:
thôlëdôth
(ontstaansgeschiedenissen). Getalswaarde van תוֹלְדוֹת = thôlëdôth: thaw = 22 of 400 ; waw = 6 ; lamed = 12 of 30, daleth = 4 ; totaal: 72 (2³
X 3²) of 846 (2 X 3² X 47). Structuur: 4 - 6 - 4 - 3 - 6 - 4. De som van de elementen is telkens 9. Mooie
circulaire opbouw van het woord. th-l-d-th (ontstaangeschiedenis,
geslachten) komt in 13 verzen voor: Gn (11). Nu (1). Rt (1). Dertien
is de getalswaarde van אֶחָד = één. th-l-d-th (ontstaansgeschiedenissen) komt op vier verschillende wijzen voor:
(1) een waw zowel bij het begin als op het einde van het woord (תוֹלְדוֹת = thôlëdôth). In twee verzen: (1) Gn
2,4 (hemel en aarde). (2) Rt
4,18. Gn
2,4 opent de reeks van twaalf th(ô)lëd(ô)th (ontstaangeschiedenis,
geslachten) en Rt
4,18 besluit de reeks. Gn
2,4 geeft de voltooiïng van de schepping weer. Rt
4,18 geeft de tien geslachten van Peres tot David.
(2) een waw bij het begin van het woord (תוֹלְדֹת = thôlëdoth). Getalswaarde: 72 - 6 = 66. In zeven verzen: (1) zèh sephèr thôlëdoth
(dit is het boek van ontstaansgeschiedenissen): Gn
5,1. (2) ´ellèh thôlëdoth: Gn
6,9 (Noach). (3) ´ellèh thôlëdoth: Gn 10,1 (Noach). (4) ´ellèh thôlëdoth: Gn
11,10 (Sjem). (5) wë´ellèh thôlëdoth:
Gn 11,27
(Terach). (6) wë´ellèh thôlëdoth:
Gn
25,19 (Isaak). (7) Nu
3,1 (Aäron en Mozes).
(3) een waw op het einde van het woord (תֹלְדוֹת = tholëdôth), niet bij het
begin. Getalswaarde van tholëdôth: thaw = 22 of 400 ; lamed = 12
of 30, daleth = 4, waw = 6 ; totaal: 66 (2 X 3 X 11) OF 840 (2³ X 3
X 5 X 7). Structuur: 4 - 3 - 4 - 6 - 4. In drie verzen: (1) wë´ellèh
tholëdôth: Gn
36,1 (Esau = Edom). (2) wë´ellèh tholëdôth: Gn
36,9 (Esau, de vader van Edom). (3) ´ellèh tholëdôth: Gn 37,2 (Jakob).
(4) een waw noch bij het begin noch bij het einde van het woord (תֹלְדֹת = tholëdoth): Gn 25,12. Getalswaarde: 72 - 12 = 60. Ismaël, de zoon van Abram en Hagar, kreeg
twaalf zonen, waaruit twaalf stammen voortsproten. Verder nageslacht wordt
niet gegeven. th(ô)lëd(ô)th is afkomstig van th-l-d (getalswaarde: 22 of
400, 12 of 30, 4 ; totaal: 38 of 434). De letter daleth (= deur, cijfer
4) heeft dezelfde getalswaarde.
Twee verzen hebben de getalswaarde 72, tien de waarde 66 en één
de waarde 60.
1. - 2. ´ellèh thô(o)lëdô(o)th (deze zijn de ontstaangeschiedenissen). In vier verzen in de bijbel:
(1) אֵלֶּה תוֹלְדוֹת = ´ellèh thôlëdôth: Gn
2,4 (dit is de ontstaansgeschiedenis van hemel en aarde).
(2) אֵלֶּה תוֹלְדֹת = ´ellèh thôlëdoth: Gn
6,9 (hierop volgt de geschiedenis van Noach).
(3) אֵלֶּה תוֹלְדֹת = ´ellèh thôlëdoth: Gn
11,10 (hierop volgt de genealogie van Sjem).
(4) אֵלֶּה תֹלְדוֹת = ´ellèh tholëdôth: Gn
37,2 (hierop begint de geschiedenis van Jozef en zijn broers).
th(ô)lëd(ô)th is afkomstig van th-l-d (getalswaarde: 22 of
400, 12 of 30, 4 ; totaal: 38 of 434). De letter daleth (= deur, cijfer
4) heeft dezelfde getalswaarde.
- wë´ellèh thô(o)lëdô(o)th (en deze zijn de ontstaansgeschiedenissen):
(1) וְאֵלֶּה תוֹלְדֹת = wë´ellèh thôlëdoth: Gn
10,1 (kinderen van Noach).
(2) וְאֵלֶּה תוֹלְדֹת = wë´ellèh thôlëdoth:
Gn 11,27
(Terach).
(3) וְאֵלֶּה תֹלְדֹת = wë´ellèh tholëdoth:
Gn 25,12
(Ismaël).
(4) וְאֵלֶּה תוֹלְדֹת = wë´ellèh thôlëdoth:
Gn
25,19 (Isaak).
(5) וְאֵלֶּה תֹלְדוֹת = wë´ellèh tholëdôth: Gn
36,1 (Esau = Edom).
(6) וְאֵלֶּה תֹלְדוֹת = wë´ellèh tholëdôth: Gn
36,9 (Esau, de vader van Edom).
(7) וְאֵלֶּה תוֹלְדֹת = wë´ellèh thôlëdoth: Nu
3,1 (Aäron en Mozes).
(8) וְאֵלֶּה תוֹלְדוֹת = wë´ellèh thôlëdôth: Rt
4,18.
Volgorde: 1. Gn
2,4 (Gn
5,1). 2. Gn
6,9 (met de waw eraangehaakt: Gn
10,1) 3. Gn
11,10 (Gn
11,27 - Gn
25,12 - Gn
25,19 - Gn
36,1 - Gn
36,9). 4. Gn
37,2 (Nu
3,1 - Rt
4,18 ). Het is de geschiedenis van: 1. hemel en aarde. 2. Noach. 3.
Sjem. 4. Jakob - Jozef.
Met wat puzzelwerk komt men vanaf Adam tot Mozes tot 26 geslachten (26 is de
getalswaarde van JHWH) en wel in de volgorde van de getalswaarde van de vier letters
van de naam JHWH (10 - 5 - 6 - 5).
1. J = 10. Gn 5 (Adam - Noach).
2. H
= 5. Gn 10,21-25 (Sem - Peleg).
3. W = 6. Gn 11,10-27 (Rehoe tot Abraham
en in latere hoofdstukken Isaäk).
4. H = 5. Gn
37,2 en Ex 6,15-19 (Jakob ; Levi - Mozes).
- De stamboom die op David uitloopt, gaat via Jakob, Juda (Ex 6,15-19), Perez
tot David (Rt
4,18): is 31 geslachten (31 is de getalswaarde van de godsnaam El ; alef
= 1, lamed = 12 of 30 ; totaal: 31).
De th(ô)lëd(ô)th (ontstaangeschiedenissen, geslachten) monden
dus uit op Mozes (priesterschap) en op David (koningschap).
-- wë´ellèh tholëdôth `eshâw (Esau) (en deze
ontstaansgeschiedenissen van Esau). Tenakh (2): (1) Gn
36,1. (2) Gn
36,9.
Ontstaansgeschiedenissen wordt op verschillende manieren weergegeven: thôlëdoth, thôlëdôth, tholëdoth en tholëdôth. Viermaal wordt het voorafgegaan door ´ellèh (deze) en zesmaal door wë´ellèh (en deze). In Gn 5,1 wordt het voorafgegaan door zèh sephèr (dit boek van...). Overzicht (7 + 2 + 3 + 1 = 13 ; elfmaal in Gn, éénmaal in Nu: Nu 3,1, éénmaal in Rt: Rt 4,18): (1) ´ellèh thôlëdôth: Gn 2,4 (hemel en aarde). (2) zèh sephèr thôlëdoth (dit is het boek van ontstaansgeschiedenissen ; hierop volgt de genealogie van Adam): Gn 5,1. (3) ´ellèh thôlëdoth: Gn 6,9 (hierop volgt de geschiedenis van Noach). (4) wë´ellèh thôlëdoth: Gn 10,1 (hierop volgt de geslachtslijst van Noach). (5) ´ellèh thôlëdoth: Gn 11,10 (hierop volgt de genealogie van Sjem). (6) wë´ellèh thôlëdoth: Gn 11,27 (hierop volgt de geschiedenis van Terach, vooral van Abraham). (7) wë´ellèh tholëdoth: Gn 25,12 (hierop volgt de genealogie van Ismaël). (8) wë´ellèh thôlëdoth: Gn 25,19 (hierop begint de geschiedenis van Esau en Jakob). (9) wë´ellèh tholëdôth: Gn 36,1 (hierop volgt de genealogie van Esau). (10) wë´ellèh tholëdôth: Gn 36,9 (hierop volgt de genealogie van Esau). (11) ´ellèh tholëdôth: Gn 37,2 (hierop begint de geschiedenis van Jozef en zijn broers).
- biblos geneseôs. In drie verzen in de bijbel: (1) Gn 2,4: hautè hè biblos geneseos (dit is het boek van het ontstaan - van hemel en aarde). (2) Deze vertaling is wellicht ingegeven door de vertaling van Gn 5,1: zèh sephèr thôlëdoth (dit is het boek van ontstaansgeschiedenissen). In Gn 2,4 gaat het om het ontstaan van hemel en aarde, in Gn 5,1 om de ontstaansgeschiedenis van Adam (MT: ´âdâm), van de mensen (LXX: anthrôpôn), van de mensheid (vrije vertaling naar LXX). (3) In Mt 1,1 vinden we de ontstaansgeschiedenis van Jezus Christus (biblos geneseôs Ièsou Christou). Hiermee begint het Matteüsevangelie. genesis, zie Mt 1,1.
- וְיֹךַדְת = wëjoladëth (en barende) < prefix verbindingswoord wë + act. qal part. vr. enk. Zie het zelfst. naamw. יֶלֶד = jèlèd = het voortgebrachte, kind. Taalgebruik in Tenakh: jèlèd = het voortgebrachte, kind. Getalswaarde: jod = 10, lamed = 12 of 30, daleth = 4 ; totaal: 26 OF 44 (4 X 11). Structuur: 1 - 3 - 4. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (3): (1) Gn 16,11. (2) Re 13,5. (3) Re 13,7.
--- jâladëth (zij baarde). Qal actief perfectum tweede persoon vrouwelijk
enkelvoud. In twee verzen in de bijbel: (1) Re
13,3. (2) 1 S 4,20. (3) Ez 16,20.
--- jolèdèth (barende). Qal actief participium vrouwelijk enkelvoud. Gn 17,19. (2) Jr 15,9.wëjoladëthë (en barende) < verbindingswoord wë + act. qal participium vrouwelijk enkelvoud
van het werkw. jâlad (voortbrengen). Zie: jèlèd = het voortgebrachte, kind. Taalgebruik in
Tenakh: jèlèd
= het voortgebrachte, kind. Getalswaarde: jod = 10, lamed = 12 of 30, daleth = 4 ; totaal: 26 OF 44 (4 X 11). Structuur: 1 - 3 - 4. w-j-l-d-th. Tenakh (6): (1) Gn 16,11. (2) Re 13,3. (3) Re 13,5. (4) Re 13,7. (5) Js 7,14. (6) Jr 31,8. wëjoladëthë (en barende). Tenakh (3): (1) Gn 16,11. (2)) Re 13,5. (3) Re 13,7.
--- -- hinnâkh hârah wëjoladëthë ben (zie je bent
zwanger en je zult baren een zoon). In drie verzen in de bijbel: (1) Gn
16,11 (de engel van JHWH tot Hagar). (2) Re
13,5 (de engel van JHWH aan Simson). (3) Re
13,7 (idem als Re
13,5). LXX: (1) Gn
16,11: idou su en gastri echeis (tegenwoordige tijd) kai texèi (toekomende
tijd) huion = zie je hebt in je buik en je zult een zoon baren. (2) en (3)
idou su en gastri exeis (toekomende tijd) kai texèi (toekomende tijd)
huion = zie je zult hebben in je buik en je zult een zoon baren. Zonder hinnâkh
(zie jij) maar in de derde persoon: hinneh hâ`alëmäh hârah
wëjoladëthë ben (zie de maagd zal zwanger worden en zij zal een
zoon baren). LXX: idou hè parthenos en gastri exei kai texetai huion
= zie de maagd zal in de buik hebben en zij zal een zoon baren. Zie Lc
1,31: kai idou sullèmpsèi en gastri kai texei huion = en
zie jij zult ontvangen in je buik en je zult een zoon baren).
- actief perfectum derde persoon vrouwelijk
enkelvoud = jâlëdâh (zij baarde) van het werkw. jâlad (voortbrengen). Zie Taalgebruik in
Tenakh: jèlèd
= het voortgebrachte, kind. Getalswaarde: jod = 10, lamed = 12 of 30, daleth = 4 ; totaal: 26 OF 44 (4 X 11). Structuur: 1 - 3 - 4. De som van de elementen is telkens 8.Tenakh (43). Pentateuch (23). Eerdere Profeten (6). Latere Profeten (5). 12 Kleine
Profeten (1). Geschriften (8). Gn (22): (1) Gn
4,22 (Silla - Tubal-Kaïn). (2) Gn
16,1 (lo´ jâlëdâh - Saraj - baarde niet). (3) Gn
16,15 (Hagar - Ismaël). (4) Gn
19,38: (jongste dochter van Moab - Ben-Ammi). (5) Gn
21,3 (Sara - Isaak). (6) Gn
21,9 (Sara verwijst naar Hagar - Ismaël). (7) Gn
22,20 (Milka, de vrouw van Nachor, broer van Abraham - verschillende kinderen). (8) Gn
22,23 (de jongste zoon van Milka is Betuël, de vader van Rebekka,
de schoondochter van Abraham). (9) jullëdâh: pual perfectum (verwijzing
naar Rebekka, de dochter van Betuël... ). (10) Gn
24,24 (de afkomst van Rebekka). (11) Gn
24,47 (de afkomst van Rebekka). (12) Gn
25,12 (verwijzing naar de nakomelingen van Ismaël, de zoon van Abraham
en Hagar). (13) Gn
30,1 (lo´ jâlëdâh - Saraj - baarde niet). (14) Gn
30,21 (Lea - Dina). (15) Gn
30,25 (verwijzing naar Rachel - Jozef). (16) Gn
34,1 (verwijzing naar Lea - Dina). (17) Gn
36,4 (Basemat, een derde vrouw van Esau, - Reüel). (18) Gn
36,5 (Oholibama, de tweede vrouw van Esau, - verschillende zonen). (19)
Gn 41,50
(Asnat, de vrouw van Jozef, - Manasse). (20) Gn 44,27 (verwijzing naar Rachel en haar twee zonen). (21)
Gn 46,15 (verwijzing naar Le en haar kinderen). (22) Gn 46,20 (verwijzing naar Asnat, de vrouw van Jozef en haar
twee zonen). Re
13,2: wëlo ´jâlâdâh (en zij - de moeder van
Simson - baarde niet).
--- -- (2) Gn
16,1 (lo´ jâlëdâh - Saraj - baarde niet). jâlëdâh lô (zij baarde voor hem). Tenakh (6): (1) Gn
21,3. (2) Gn
24,47. (3) Gn 41,50. (4) Gn 46,20. (5) Re 8,31. (6) 1 Kr 2,4. ´äsjèr jâlëdâh lô (die zij baarde voor hem). Tenakh (4): (1) Gn
21,3. (2) Gn
24,47. (3) Gn 41,50. (4) Gn 46,20.
--- waththelèth (en zij baarde). Actief qal imperfectum derde persoon
vrouwelijk enkelvoud. Tenakh (63). Pentateuch (37). Eerdere Profeten (10). Latere Profeten (1). 12 Kleine
Profeten (3). Geschriften (12). Gn (31): (1) Gn
4,1 (Eva - Kaïn). (2) Gn
4,17 (de vrouw van Kaïn - Henoch). (3) Gn
4,20 (Ada - Jabal). (4) Gn
4,25 (Eva - Set). (5) Gn
16,15 (Hagar - Ismaël). (6) Gn
19,37 (oudste dochter van Lot - Moab). (7) Gn
21,2 (Sara - Isaak). (8) Gn
22,24 (Reüma, de bijvrouw van Nachor, broer van Abraham). (9) Gn
24,36 (verwijzing naar Sara). (10) Gn
25,2 (Ketoura, een andere vrouw van Abraham - zonen van Ketoura). (11)
Gn 29,32
(Lea - Ruben). (12) Gn
29,33 (Lea - Simeon). (13) Gn
29,34 (Lea - Levi). (14) Gn
29,35 (Lea - Juda). (15) Gn
30,3 (wëtheled: en zij zal baren; Bilha, de slavin van Rachel, - Dan). (16) Gn 30,5
(Bilha, de slavin van Rachel, - Dan). (17) Gn
30,7 (Bilha, de slavin van Rachel, - Naftali). (18) Gn
30,10 (Zilpa, de slavin van Lea, - Gad). (19) Gn
30,12 (Zilpa, de slavin van Lea, - Aser). (20) Gn
30,17 (Lea - Issakar). (21) Gn
30,19 (Lea - Zebulon). (22) Gn
30,23 (Rachel - Jozef). (23) Gn
35,16 (Rachel - Benjamin). (24) Gn
36,4 (Ada, de vrouw van Esau, - verschillende zonen). (25) Gn
36,12 (Timna, een bijvrouw van Esau's zoon Elifaz, - Amalek). (26) Gn
36,14 (Oholibama, de tweede vrouw van Esau, - verschillende zonen). (27)
Gn 38,3
(Sua, de vrouw van Juda, - Er). (28) Gn
38,4 (Sua, de vrouw van Juda, - Onan). (29) Gn
38,5 (Sua, de vrouw van Juda, - Sela). (30) Gn 46,18 (verwijzing naar Zilpa, de slavin van Lea). (31) Gn 46,25 (verwijzing naar Bilha, de slavin van Rachel). Eerdere Profeten (10): (1) Re 11,2. (2) Re 13,24. (3) 1 S 1,20. (4) 1
S 2,21. (5) 1 S 4,19. (6) 2 S 11,27. (7) 2 S 12,24. (8) 1 K 3,18. (9) 1 K 11,20. (10) 2 K 4,17. waththelèth ben (en zij baarde een zoon). Tenakh (21): (1) Gn
4,25 (Eva - Set). (2) Gn
29,32 (Lea - Ruben). (3) Gn
29,33 (Lea - Simeon). (4) Gn
29,34 (Lea - Levi). (5) Gn
29,35 (Lea - Juda). (6) Gn
30,19 (Lea - Zebulon). (7) Gn
30,23 (Rachel - Jozef). (8) Gn
38,3 (Sua, de vrouw van Juda, - Er). (9) Gn
38,4 (Sua, de vrouw van Juda, - Onan). (10) Gn
38,5 (Sua, de vrouw van Juda, - Sela). (11) Ex 2,2. (12) Ex 2,22.
(13) Rt 4,13. (14) 1 S 1,20. (15) 2 S 11,27. (16) 2 S 12,24. (17) 2 K 4,17. (18) 1
Kr 7,23. (19) Js
8,3. (20) Hos
1,3. (21) Hos
1,8. Eveneens: (1) 1 S 1,20.
--- -- waththahar waththelèth (en zij werd zwanger en zij baarde). Actief
qal imperfectum derde persoon vrouwelijk enkelvoud. Tenakh (11): (1) Gn 4,1
(Eva - Kaïn). (2) Gn
4,17 (de vrouw van Kaïn - Henoch). (3) (7) Gn
21,2 (Sara - Isaak). (4) (20) Gn
30,17 (Lea - Issakar). (5) (22) Gn
30,23 (Rachel - Jozef). (6) (27) Gn
38,3 (Sua, de vrouw van Juda, - Er). (7) 1
S 2,21 (Hanna). (8) 1
Kr 7,23. (9) Js
8,3. (10) Hos
1,3. (11) Hos
1,8. Zie ook Gn
29,32: waththahar leâh waththelèth (en Lea werd zwanger en
zij baarde). Gn
30,5: waththahar bilëhâh waththelèth (en Bilha werd zwanger
en zij baarde).
--- -- waththahar `ôd waththelèth (en zij werd nog zwanger en zij
baarde). In zes verzen (telkens tweemaal) in de bijbel: (1) Gn
29,33. (2) Gn
29,34. (3) Gn
29,35. (4) Gn
30,7. (5) Gn
38,4. (6) Hos
1,6.
--- waththahar (en zij werd zwanger). Actief qal imperfectum derde persoon
vrouwelijk enkelvoud van het werkwoord hârâh (zie Jouön 79i, p.160). In achtentwintig verzen in de bijbel. In dertien verzen in Genesis:: (1) Gn
4,1 (Eva - Kaïn). (2) Gn
4,17 (de vrouw van Kaïn - Henoch). (3) Gn
16,4 (Hagar). - Gn
19,36 (beide dochters van Lot - Moab en Ben -Ammi) - (4) Gn
21,2 (Sara - Isaak). (5) Gn
25,21 (Rebekka - Esau en Jakob). (6) Gn
29,32: waththahar leâh waththelèth (en Lea werd zwanger en
zij baarde). (7) Gn
29,33 (Lea - Simeon). (8) Gn
29,34 (Lea - Levi). (9) Gn
29,35 (Lea - Juda). (10) Gn
30,5: waththahar bilëhâh waththelèth (en Bilha werd zwanger
en zij baarde). (10) Gn
30,7 (Bilha, de slavin van Rachel, - Naftali). (11) Gn
30,19 (Lea - Zebulon). (12) Gn
30,23 (Rachel - Jozef). (13) Gn
38,4 (Sua, de vrouw van Juda, - Onan).
- וַיִּוָּלֵד = wajjiwwâled (en er werd geboren) (*). Passief nifal imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud. OF: וַיּוֹלֶד = wajjôlèd (en hij verwekte). Actief hifil imperfectum derde persoon mannelijk enkelvoud. Zie jèlèd = het voortgebrachte, kind. Taalgebruik in Tenakh: jèlèd = het voortgebrachte, kind. Getalswaarde: jod = 10, lamed = 12 of 30, daleth = 4 ; totaal: 26 OF 44 (4 X 11). Structuur: 1 - 3 - 4. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (48). Gn (39).: (1) Gn 4,18 (*). (2) Gn 5,3. (3) Gn 5,4. (4) Gn 5,6. (5) Gn 5,7. (6) Gn 5,9. (7) Gn 5,10. (8) Gn 5,12. (9) Gn 5,13. (10) Gn 5,15. (11) Gn 5,16. (12) Gn 5,18. (13) Gn 5,19. (14) Gn 5,21. (15) Gn 5,22. (16) Gn 5,25. (17) Gn 5,26. (18) Gn 5,28. (19) Gn 5,30. (20) Gn 5,32. (21) Gn 6,10. (22) Gn 11,10. (23) Gn 11,11. (24) Gn 11,12. (25) Gn 11,13. (26) Gn 11,14. (27) Gn 11,15. (28) Gn 11,16. (29) Gn 11,17. (30) Gn 11,18. (31) Gn 11,19. (32) Gn 11,20. (33) Gn 11,21. (34) Gn 11,22. (35) Gn 11,23. (36) Gn 11,24. (37) Gn 11,25. (38) Gn 11,26. (39) Gn 46,20 (*). Nu 26,60 (*).
- וַיּוֹלֶד בָּנִים וּבָנוֹת = wajjôlèd bânîm ûbhânôth (en hij verwekte zonen en dochters). Tenakh (18): (1) Gn
5,4. (2) Gn
5,7. (3) Gn
5,10. (4) Gn
5,13. (5) Gn
5,16. (6) Gn
5,19. (7) Gn
5,22. (8) Gn
5,26. (9) Gn
5,30. (10) Gn
11,11. (11) Gn
11,13. (12) Gn
11,15. (13) Gn
11,17. (14) Gn
11,19. (15) Gn
11,21. (16) Gn
11,23. (17) Gn
11,25. (18) 2 Kr 24,3.
- hannôlad (de geborene) < bepaald lidw. ha + passief nifal part. mann. enk. van het werkw. jâlad (voortbrengen, baren). Zie: Tenakh (1): Gn 21,3.
- בְּלֶדֶת = bëlèdèth (bij het baren van, toen baarde) < prefix voorzetsel bë + act. qal inf. construct. van het werkw. יָלַד = jâlad (voortbrengen). Zie Taalgebruik in Tenakh: jèlèd = het voortgebrachte, kind. Getalswaarde: jod = 10, lamed = 12 of 30, daleth = 4 ; totaal: 26 OF 44 (4 X 11). Structuur: 1 - 3 - 4. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (2): (1) Gn 16,16. (2) Gn 25,26.
- יהוה = JHWH
JHWH. יהוה = JHWH. Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenakh: JHWH. Taalgebruik in Genesis: JHWH. Taalgebruik in 1 Samuël: JHWH. Taalgebruik in Jesaja: JHWH. Taalgebruik in Amos: JHWH. Taalgebruik in Jona: JHWH. Taalgebruik in Sefanja: JHWH. Getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6. Totaal: 26. Structuur: 1 -
5 - 6 - 5. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (5193). Pentateuch (1326). Eerdere Profeten (1013). Latere
Profeten (1357). 12 Kleine Profeten (387). Geschriften (1110). Gn (128).
Gn 18 (7): (1) Gn
18,1. (2) Gn
18,13. (3) Gn
18,19. (4) Gn
18,20. (5) Gn
18,22. (6) Gn
18,26. (7) Gn
18,33. Gn 21 (2): (1) Gn 21,1. (2) Gn 21,33. Gn 32 (1) Ps (547), zie Ps
40,14. Gn 12 (5): (1) Gn
12,1. (2) Gn
12,4. (3) Gn
12,7. (4) Gn
12,8. (5) Gn
12,17. Ex (299). Ex 4 (16): (1) Ex 4,1. (2) Ex 4,2. (3) Ex 4,4. (4) Ex 4,5. (5) Ex 4,6. (6) Ex 4,10. (7) Ex 4,11. (8) Ex 4,14. (9) Ex 4,19. (10) Ex 4,21. (11) Ex 4,22. (12) Ex 4,24. (13) Ex 4,27. (14) Ex 4,28. (15) Ex 4,30. (16) Ex 4,31. Ex 20 (6): (1) Ex 20,2. (2) Ex 20,5. (3) Ex 20,7. (4) Ex 20,11. (5) Ex 20,12. (6) Ex 20,22. In negen verzen (tienmaal)
in Ex 24: (1) Ex 24,1. (2) Ex 24,2. (3) Ex 24,3 (tweemaal). (4) Ex
24,4. (5) Ex
24,7. (6) Ex
24,8. (7) Ex
24,12. (8) Ex
24,16. (9) Ex
24,17. Ex 25-31 (26): (1) Ex 25,1. (2) Ex 27,21. (3) Ex 28,12. (4) Ex 28,29. (5) Ex 28,30. (6) Ex 28,35. (7) Ex 28,38. (8) Ex 29,11. (9) Ex 29,23. (10) Ex 29,24. (11) Ex 29,25. (12) Ex 29,26. (13) Ex 29,42. (14) Ex 29,46. (15) Ex 30,8. (16) Ex 30,11. (17) Ex 30,14. (18) Ex 30,15. (19) Ex 30,16. (20) Ex
30,17. (21) Ex
30,22. (22) Ex 30,34. (23) Ex
31,1.
(24) Ex 31,12. (25) Ex 31,13. (26) Ex 31,17. Ex 32 (9 = 3²): (1) Ex
32,7. (2) Ex
32,9. (3) Ex
32,11. (4) Ex
32,14. (5) Ex
32,27. (6) Ex
32,30. (7) Ex
32,31. (8) Ex
32,33. (9) Ex
32,35. Ex 40 (12): (1) Ex
40,1. (2) Ex
40,16. (3) Ex
40,19. (4) Ex
40,21. (5) Ex
40,23. (6) Ex
40,25. (7) Ex
40,27. (8) Ex
40,29. (9) Ex
40,32. (10) Ex
40,34. (11) Ex
40,35. (12) Ex
40,38. Nu (287). Nu 25 (4): (1) Nu 25,3. (2) Nu 25,4. (3) Nu 25,10. (4) Nu 25,16. Dt (413). Dt 1 (20): (1) Dt
1,3. (2) Dt
1,6. (3) Dt
1,8. (4) Dt
1,10. (5) Dt
1,11. (6) Dt
1,19. (7) Dt
1,20. (8) Dt
1,21. (9) Dt
1,25. (10) Dt
1,26. (11) Dt
1,27. (12) Dt
1,30. (13) Dt
1,31. (14) Dt
1,34. (15) Dt
1,36. (16) Dt
1,37. (17) Dt
1,41. (18) Dt
1,42. (19) Dt
1,43. (20) Dt
1,45. Dt 6 (18/25). Niet in: Dt 6,6-9. Verder niet in: (1) Dt 6,11. (2) Dt 6,14. (3) Dt 6,23.
Dt 17 (): (1) Dt 17,1. (2) Dt 17,2. (3) Dt 17,8. (4) Dt 17,10. (5) Dt 17,12. (6) Dt 17,14. (7) Dt 17,15. (8) Dt 17,19. Dt 26 (13/19): Niet in (1) Dt 26,6. (2) Dt 26,9. (3) Dt 26,12. (4) Dt 26,15. (5) Dt 26,18. (6) Dt 26,19. Jl (22). Joz (160). Joz 1 (6): (1) Joz
1,1. (2) Joz
1,9. (3) Joz
1,11. (4) Joz
1,13. (5) Joz
1,15. (6) Joz
1,17. Joz 3 (6): (1) Joz
3,3. (2) Joz
3,5. (3) Joz
3,7. (4) Joz
3,9. (5) Joz
3,13. (6) Joz
3,17. Joz 24 (17): (1) Joz
24,2. (2) Joz
24,7. (3) Joz
24,14. (4) Joz
24,15. (5) Joz
24,16. (6) Joz
24,17. (7) Joz
24,18. (8) Joz
24,19. (9) Joz
24,20. (10) Joz
24,21. (11) Joz
24,22. (12) Joz
24,23. (13) Joz
24,24. (14) Joz
24,26. (15) Joz
24,27. (16) Joz
24,29. (17) Joz
24,31. Re (122). Re 1 (3): (1) Re 1,2. (2) Re 1,4. (3) Re 1,19. Re 2 (16): (1) Re
2,1.(2) Re
2,4. (3) Re
2,7. (4) Re
2,8. (5) Re
2,10. (6) Re
2,11. (7) Re
2,12. (8) Re
2,13. (9) Re
2,14. (10) Re
2,15. (11) Re
2,16. (12) Re
2,17. (13) Re
2,18. (14) Re
2,20. (15) Re
2,22. (16) Re
2,23. Re 3 (9): (1) Re
3,1. (2) Re
3,4. (3) Re
3,7. (4) Re
3,8. (5) Re
3,9. (6) Re
3,10. (7) Re
3,12. (8) Re
3,15. (9) Re
3,28. 1 K (196). 1 K 21 (4): 2 K (217). 2 K 23 (15): (1) 2
K 23,2. (2) 2
K 23,3. (3) 2
K 23,4. (4) 2
K 23,6. (5) 2
K 23,7. (6) 2
K 23,9. (7) 2
K 23,11. (8) 2
K 23,12. (9) 2
K 23,16. (10) 2
K 23,24. (11) 2
K 23,25. (12) 2
K 23,26. (13) 2
K 23,27. (14) 2
K 23,32. (15) 2
K 23,37. Jl 1 (5). Jl 2 (10). Jl 3 (2). Jl (5). Jl 1 (5): (1) Jl
1,1. (2) Jl
1,9. (3) Jl
1,14. (4) Jl
1,15. (5) Jl
1,19. Jl 2 (10): (1) Jl
2,1. (2) Jl
2,11. (3) Jl
2,12. (4) Jl
2,13. (5) Jl
2,17. (6) Jl
2,18. (7) Jl
2,19. (8) Jl
2,21. (9) Jl
2,26. (10) Jl
2,27. Jl 3 (2): (1) Jl
3,4. (2) Jl
3,5. Jl 4 (5): (1) Jl
4,8. (2) Jl
4,11. (3) Jl
4,14. (4) Jl
4,17. (5) Jl
4,18. bëJHWH (op JHWH). Jl (1): Jl
2,23. laJHWH. Jl (1): Jl
2,14. wëJHWH (en JHWH). Jl (3): (1) Jl
2,11. (2) Jl
4,16. (3) Jl
4,21. Kl (30): (1) Kl 1,5. (2) Kl 1,9. (3) Kl 1,11. (4) Kl 1,12. (5) Kl 1,17. (6) Kl 1,18. (7) Kl 1,20. (8) Kl 2,6. (9) Kl 2,7. (10) Kl 2,8. (11) Kl 2,17. (12) Kl 2,20. (13) Kl 2,22. (14) Kl 3,22. (15) Kl 3,24. (16) Kl 3,25. (17) Kl 3,26. (18) Kl 3,40. (19) Kl 3,50. (20) Kl 3,55. (21) Kl 3,59. (22) Kl 3,61. (23) Kl 3,64.
(24) Kl 3,66. (25) Kl 4,11. (26) Kl 4,16. (27) Kl 4,20. (28) Kl 5,1. (29) Kl 5,19. (30) Kl 5,21.
- Grieks. κυριος = kurios (heer). Taalgebruik in
het NT: kurios
(heer). Taalgebruik in
de LXX: kurios
(heer). Een vorm van
kurios (heer) in de Septuaginta (8591), in het NT (718).
- Latijn. Dominus. Ned. Heer. D. Herr. E. Lord. Aramees: יוי = JWJ. Arabisch: رَب = rabb (God, Heer). Taalgebruik in de Qoran: rabb (God, Heer).
- Sabbah Messod & Roger, Les secrets de l'Exode, Jean-Cyrille Godefroy, 2000, p.93-96. Op deze blz. wordt een verband tussen anokhi Adonai en farao Achnaton gelegd.
- בַּיהוה = bJHWH (in/aan JHWH) < bë + יהוה = JHWH. Eigennaam van God. Taalgebruik in Tenakh: JHWH. Getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6. Totaal: 26. Structuur: 1 - 5 - 6 - 5. De som van de elementen is telkens 8. Tenakh (103). Pentateuch (12). Eerdere Profeten (36). Latere Profeten (14). 12 Kleine Profeten (9). Geschriften (32). Pentateuch (12): (1) Gn 15,6. (2) Gn 24,3. (3) Ex 14,31. (4) Lv 5,21. (5) Nu 5,6. (6) Nu 14,9. (7) Nu 21,7. (8) Nu 31,16. (9) Nu 36,2. (10) Dt 1,32. (11) Dt 4,4. (12) Dt 33,29. Re (4): (1) Re 1,1. (2) Re 20,23. (3) Re 20,27. (4) Re 21,7. Ps (20): (1) Ps 11,1. (2) Ps 21,8. (3) Ps 32,10. (4) Ps 32,11. (5) Ps 33,1. (6) Ps 34,3. (7) Ps 35,9. (8) Ps 37,3. (9) Ps 40,4. (10) Ps 56,11. (11) Ps 64,11. (12) Ps 97,12. (13) Ps 104,34. (14) Ps 112,7. (15) Ps 115,9. (16) Ps 115,10. (17) Ps 115,11. (18) Ps 118,8. (19) Ps 118,9. (20) Ps 125,1.
T. | P. | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Joz | Re | Rt | 1 S | 2 S | 1 K | 2 K | 1 Kr | 2 Kr | Ezr | Neh | Tob | Jdt | Est | 1 Mak | 2 Mak | |
JHWH | 5193 | 1326 | 128 | 299 | 199 | 287 | 413 | 160 | 122 | 13 | 204 | 114 | 196 | 217 | 118 | 269 | 21 | 14 | |||||
´èlohîm | 635 | 207 | 140 | 31 | 7 | 29 | |||||||||||||||||
Job | Ps | Spr | Pr | Hl | W | Sir | Js | Jr | Kl | Bar | Ez | Da | Hos | Jl | Am | Ob | Jon | Mi | Nah | Hab | Sef | Hag | Zach | Mal | |||
JHWH | 22 | 547 | 70 | 366 | 604 | 30 | 387 | 6 | 36 | 22 | 71 | 5 | 19 | 33 | 10 | 9 | 24 | 24 | 98 | 36 | |||||||
´èlohîm | |||||||||||||||||||||||||||
JHWH | Tenakh | Pentateuch | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Joz | Re | Rt | 1 S | 2 S | 1 K | 2 K | 1 Kr | 2 Kr | Ezr | Neh | Job | Ps | Spr |
5193 | 1326 | 128 | 299 | 199 | 287 | 413 | 160 | 122 | 13 | 204 | 114 | 196 | 217 | 118 | 269 | 21 | 14 | 22 | 547 | 70 |
JHWH | Js | Jr | Kl | Ez | Da | Hos | Jl | Am | Ob | Jon | Mi | Nah | Hab | Sef | Hag | Zach | Mal |
366 | 604 | 30 | 387 | 6 | 36 | 22 | 71 | 5 | 19 | 33 | 10 | 9 | 24 | 24 | 98 | 36 |
JHWH | Tenakh | Pentateuch | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | Lv 1 | Lv 2 | Lv 3 | Lv 4 | Lv 5 | Lv 6 | Lv 7 | Lv 8 | Lv 9 | Lv 10 | Lv 11 | Lv 12 | Lv 13 | Lv 14 | Lv 15 | Lv 16 | Lv 17 | Lv 18 | Lv 19 | Lv 20 | Lv 21 | Lv 22 | Lv 23 | Lv 24 | Lv 25 | Lv 26 | Lv 27 |
5193 | 1326 | 128 | 299 | 199 | 287 | 413 | 4 | 2 | 3 | 13 | 6 | 6 | 6 | 13 | 9 | 12 | 3 | 2 | 1 | 11 | 4 | 9 | 4 | 7 | 19 | 5 | 8 | 12 | 17 | 11 | 4 | 6 | 2 |
Ex 1 | Ex 2 | Ex 3 | Ex 4 | Ex 5 | Ex 6 | Ex 7 | Ex 8 | Ex 9 | Ex 10 | Ex 11 | Ex 12 | Ex 13 | Ex 14 | Ex 15 | Ex 16 | Ex 17 | Ex 18 | Ex 19 | Ex 20 | Ex 21 | Ex 22 | Ex 23 | Ex 24 | Ex 25 | |
JHWH | 6 | 16 | 4 | 13 | 14 | 13 | 18 | 16 | 6 | 10 | 9 | 15 | 9 | ||||||||||||
Ex 26 | Ex 27 | Ex 28 | Ex 29 | Ex 30 | Ex 31 | Ex 32 | Ex 33 | Ex 34 | Ex 35 | Ex 36 | Ex 37 | Ex 38 | Ex 39 | Ex 40 | Ex 41 | Ex 42 | Ex 43 | Ex 44 | Ex 45 | Ex 46 | Ex 47 | Ex 48 | Ex 49 | Ex 50 | |
JHWH | Js 1 | Js 2 | Js 3 | Js 4 | Js 5 | Js 6 | Js 7 | Js 8 | Js 9 | Js 10 | Js 11 | Js 12 | Js 13 | Js 14 | Js 15 | Js 16 | Js 17 | Js 18 | Js 19 | Js 20 | Js 21 | Js 22 | Js 23 | Js 24 | Js 25 | Js 26 | Js 27 | Js 28 | Js 29 |
366 | 9 | 8 | 6 | 2 | 6 | 3 | 7 | 6 | 5 | 6 | 4 | 3 | 5 | 9 | 2 | 2 | 2 | 10 | 2 | 2 | 6 | 4 | 6 | 5 | 10 | 3 | 7 | 3 |
JHWH | Js 30 | Js 31 | Js 32 | Js 33 | Js 34 | Js 35 | Js 36 | Js 37 | Js 38 | Js 39 | Js 40 | Js 41 | Js 42 | Js 43 | Js 44 | Js 45 | Js 46 | Js 47 | Js 48 | Js 49 | Js 50 | Js 51 | Js 52 | Js 53 | Js 54 | Js 55 | Js 56 | Js 57 | Js 58 | Js 59 | Js 60 | Js 61 | Js 62 | Js 63 | Js 64 | Js 65 | Js 66 |
11 | 4 | 1 | 6 | 1 | 2 | 5 | 15 | 8 | 3 | 8 | 6 | 7 | 8 | 4 | 12 | 1 | 7 | 12 | 6 | 9 | 8 | 2 | 7 | 4 | 5 | 1 | 4 | 5 | 9 | 6 | 8 | 4 | 3 | 7 | 14 |
In negen verzen in Js 60: (1) Js 60,1. (2) Js 60,2. (3) Js 60,6. (4) Js 60,9. (5) Js 60,14. (6) Js 60,16. (7) Js 60,19. (8) Js 60,20. (9) Js 60,22.
dëbhar JHWH (woord van JHWH). Tenakh (77). 12 kl. Prof. (15): (1) Hos
1,1. (2) Jl
1,1. (3) Am
8,12. (4) Jon
1,1. (5) Mi
1,1. (6) Sef
1,1. (7) Sef
2,5. (8) Hag
1,3. (9) Hag
2,1. (10) Hag
2,10. (11) Zach
4,6. (12) Zach 7,4. (13) Zach 7,8. (14) Zach
8,1. (15) Zach
8,18.
- ´ânokhî JHWH (ik ben JHWH). Tenakh (9): (1) Ex 4,11. (2) Ex 20,2. (3) Ex 20,5. (4) Dt 5,6. (5) Dt 5,9. (6) Rt 3,13. (7) Ps 81,11. (8) Js 43,11. (9) Js 44,24.
- ´ânokhî JHWH ´êlohè(j)khâ (ik ben JHWH, jouw God). Tenakh (5): (1) Ex 20,2. (2) Ex 20,5. (3) Dt 5,6. (4) Dt 5,9. (5) Ps 81,11.
- ´äsjèr dibbèr JHWH (dat JHWH sprak). Tenakh (32). Js (2): (1)
Js 16,13. (2) Js
37,22.
- ´äsjèr JHWH (die/dat JHWH). Tenakh (47). Dt (40): (1) Dt
1,20. (2) Dt
1,25. (3) Dt
2,29. (4) Dt 3,20. (5) Dt 4,1. (6) Dt 4,21. (7) Dt 4,40. (8) Dt 5,16. (9) Dt 7,16. (10) Dt 8,20. (11) Dt 11,12. (12) Dt 11,17. (13) Dt 11,31. (14) Dt 12,9. (15) Dt 12,10. (16) Dt 13,13. (17) Dt 15,4. (18) Dt 15,7. (19) Dt 16,5. (20) Dt 16,18. (21) Dt 16,20. (22) Dt 17,2. (23) Dt 17,14. (24) Dt 18,9. (25) Dt 19,1. (26) Dt 19,2. (27) Dt 19,10. (28) Dt 19,14. (29) Dt 20,16. (30) Dt 21,1.
(31) Dt 21,23. (32) Dt 24,4. (33) Dt 25,15. (34) Dt 25,19. (35) Dt 26,1. (36) Dt 26,2.
(37) Dt 27,2. (38) Dt 27,3. (39) Dt 28,8. (40) Dt 29,11.
- JHWH bâ´esj (JHWH in vuur). Tenakh (2): (1) Ex
19,18. (2) Js
66,15. bâ´esj JHWH (in het vuur... JHWH). Tenakh (2): (1)
1 K 19,12. (2) Js
66,16.
- `âzëbhû ´èth JHWH (zij verlieten JHWH). Tenakh
(4): (1) 1
K 9,9. (2) 2
Kr 7,22. (3) 2
Kr 24,24. (4) Js
1,4.
- bë`e(j)ne(j) JHWH (in de ogen van JHWH). Tenakh (93). Js (1) Js
49,5.
- bësjem JHWH (in de naam JHWH). In zevenendertig verzen in de bijbel. Verwijzing: sjem
(de naam), zie Ps
113,2. Gn
12,8.
- be(j)th JHWH (een huis van JHWH). In 172 verzen in de bijbel. Niet in Genesis. In twee verzen in Exodus. Niet in Numeri en Leviticus. In één
vers in Deuteronomium. In zes verzen in Jesaja.
- `èbhèd JHWH (dienaar van JHWH, knecht van JHWH). Tenakh (19). Dt (1): Dt
34,5. Joz (14): (1) Joz
1,1. (2) Joz
1,13. (3) Joz
1,15. (4) Joz
8,31. (5) Joz
8,33. (6) Joz
11,12. (7) Joz
12,6. (8) Joz
13,8. (9) Joz
14,7. (10) Joz
18,7. (11) Joz
22,2. (12) Joz
22,4. (13) Joz
22,5. (14) Joz
24,29. Re (1) Re
2,8. 2 K (1): 2
K 18,12. 2 Kr (2): (1) 2
Kr 1,3. (2) 2
Kr 24,6.
- אֶת יהוה = ´èth JHWH (JHWH). Tenakh (210). Dt (). Dt 6 (5): (1) Dt 6,2. (2) Dt 6,12. (3) Dt 6,13. (4) Dt 6,16. (5) Dt 6,24.
- ´èth JHWH ´êlohe(j)hèm (JHWH, hun God). Tenakh
(8): (1) Ex
10,7. (2) Re
3,7. (3) Re
8,34. (4) 1
S 12,9. (5) 1
K 9,9. (6) 2
Kr 34,33. (7) Jr
3,21. (8) Hos
3,5.
- אֱלֹהֵי יהוה = JHWH ´êlohe(j) (JHWH God van). Dt (8): (1) Dt 1,11. (2) Dt 1,21. (3) Dt 4,1. (4) Dt 6,3. (5) Dt 12,1. (6) Dt 26,7. (7) Dt 27,3. (8) Dt 29,24. Re (7): (1) Re
2,12. (2) Re
4,6. (3) Re
5,5. (4) Re
6,8. (5) Re
11,21. (6) Re
11,23. (7) Re
21,3.
-- JHWH ´êlohe(j)nû (JHWH, onze God). Tenakh (85). Pentateuch
(21). Ex (1) Ex
10,26. Dt (20): (1) Dt
1,6. (2) Dt
1,19. (3) Dt
1,20. (4) Dt
1,25. (5) Dt
1,41. (6) Dt
2,29. (7) Dt
2,33. (8) Dt
2,36. (9) Dt
2,37. (10) Dt
3,3. (11) Dt
5,2. (12) Dt
5,24. (13) Dt
5,25. (14) Dt
5,27 (2X). (15) Dt
6,4. (16) Dt
6,20. (17) Dt
6,24. (18) Dt
6,25. (19) Dt
29,14. (20) Dt
29,17. Eerdere Profeten (13): (1) Joz
18,6. (2) Joz
22,19. (3) Joz
22,29. (4) Joz
24,17. (5) Joz
24,24. (6) Re
11,24. (7) 1
S 7,8. (8) 1
K 8,57. (9) 1
K 8,59. (10) 1
K 8,61. (11) 1
K 8,65. (12) 2
K 18,22. (13) 2
K 19,19.
- יְהוָה אֱלֹהֶיךָ = JHWH ´êlohè(j)khâ (JHWH, je God). Tenakh (231). Gn (1): Gn 27,20. Ex (8): (1) Ex 15,26. (2) Ex 20,2. (3) Ex 20,5. (4) Ex 20,7. (5) Ex 20,12. (6) Ex 23,19. (7) Ex 34,24. (8) Ex 34,26.
- אֶת יהוה אֱלֹהֶיךָ= ´èth JHWH ´êlohè(j)khâ (JHWH, jouw God). Tenakh (19). Dt (18).
-
- JHWH ´êlohe(j)khâ nothen lâkh (JHWH je God je gevende). Tenakh (14): (1) Ex 20,12. (2) Dt 5,16. (3) Dt 7,16. (4) Dt 12,9. (5) Dt 15,7. (6) Dt 16,5. (7) Dt 16,20. (8) Dt 17,2. (9) Dt 17,14. (10) Dt 18,9. (11) Dt 25,15. (12) Dt 26,2.
(13) Dt 27,2. (14) Dt 28,8.
- JHWH ´êlohe(j)khâ nothen lëkhâ (JHWH je God je gevende). Tenakh (17): (1) Dt 4,21. (2) Dt 4,40. (3) Dt 9,6. (4) Dt 13,13. (5) Dt 15,4. (6) Dt 16,18. (7) Dt 19,1. (8) Dt 19,2. (9) Dt 19,10. (10) Dt 19,14. (11) Dt 20,16. (12) Dt 21,1.
(13) Dt 21,23. (14) Dt 24,4. (15) Dt 25,19. (16) Dt 26,1. (17) Dt 27,3.
-- mibe(j)th JHWH (uit een huis van JHWH). Tenakh (8): (1) 2
K 11,19. (2) 2
K 23,6. (3) 2
Kr 23,20. (4) 2
Kr 26,21. (5) 2
Kr 33,15. (6) Ps
118,26. (7) Jl
1,9. (8) Jl
4,18.
- dëbhar JHWH (woord van JHWH). Tennach (77). 12 kl. Prof. (16).
- dibhëre(j) JHWH (woorden van JHWH). Tenakh (16): (1) Ex
4,28. (2) Ex
24,3. (3) Ex
24,4. (4) Nu
11,24. (5) Joz
3,9. (6) 1
S 8,10. (7) 1
S 15,1. (8) 2
Kr 11,4. (9) Jr
36,4. (10) Jr
36,6. (11) Jr
36,8. (12) Jr
36,11. (13) Jr
37,2. (14) Jr
43,1. (15) Ez
11,25. (16) Am
8,11.
- יהוה אֶל (= ´èl JHWH: naar JHWH; tot JHWH). Tenakh (160). Dt (6): (1) Dt 3,23. (2) Dt 9,26. (3) Dt 15,9. (4) Dt 24,15. (5) Dt 26,7. (6) Dt 26,7.
Re (15): (1) Re 3,9. (2) Re 3,15. (3) Re 4,3. (4) Re 6,6. (5) Re 6,7. (6) Re 10,10. (7) Re 10,15. (8) Re 11,35. (9) Re 11,36. (10) Re 13,8. (11) Re 15,18. (12) Re 16,28. (13) Re 20,1. (14) Re 21,5 (2X). (15) Re 21,5. Jl (2): (1) Jl 1,14. (2) Jl 2,13.
-- ´eth dibhër(j)e JHWH (de woorden van JHWH). Tenakh (2): (1)
Am 8,11. (2) Nu
11,24.
- ´èth dibhër(j)e JHWH (de woorden van JHWH). Tenakh (3): (1) Joz
3,9. (2) 2
Kr 11,4. (3) Jr
36,6.
- ´èth JHWH. Tenakh (216). Re (8): (1) Re
2,7. (2) Re
2,10. (3) Re
2,12. (4) Re
2,13. (5) Re
3,7. (6) Re
8,34. (7) Re
10,6. (8) Re
10,16.
- ´eth kâl dibhër(j)e JHWH (al de woorden van JHWH). Tenakh
(6): (1) Ex
4,28. (2) Ex
24,3. (3) Ex
24,4. (4) 1
S 8,10. (5) Jr
36,4. (6) Ez
11,25.
- ´èth kâl dibhër(j)e JHWH (al de woorden van JHWH). Tenakh (2): (1) Jr
36,11. (2) Jr
43,1.
Totaal: 2 + 3 + 6 + 2 = 13 / 16. Rest: 3 / 16: (1) 1
S 15,1. (2) Jr
36,8. (3) Jr
37,2.
- ´èl JHWH (naar JHWH). In 160 verzen in de bijbel.
- ´eth JHWH. Tenakh (). 1 S 2 (11): (1) 1 S 2,11. (2) 1 S 2,12. (3) 1 S 3,1. (4) 1 S 3,7. (5) 1 S 7,4. (6) 1 S 12,9. (7) 1 S 12,10. (8) 1 S 12,14. (9) 1 S 12,18. (10) 1 S 12,20. (11) 1 S 12,24.
- `ibhëdû ´èth JHWH (dient). Tenakh (6): (1) Ex
10,8. (2) Ex
10,24. (3) Ex
12,31. (4) 2
Kr 35,3. (5) Ps
2,11. (6) Ps
100,2
- jad JHWH (de hand van JHWH). Tenakh (20): (1) Ex
9,3. (2) Dt
2,15. (3) Joz
4,24. (4) Re
2,15. (5) Rt
1,13. (6) 1
S 5,6. (7) 1
S 5,9. (8) 1
S 7,13. (9) 1
S 12,15. (10) 2
K 3,15. (11) Job
12,9. (12) Js
19,16. (13) Js
25,10. (14) Js
41,20. (15) Js
59,1. (16) Js
66,14. (17) Ez
1,3. (18) Ez
3,22. (19) Ez
37,1. (20) Ez 40,1.
- jôm JHWH (dag van de Heer). Tenakh (14): (1) Js
13,6. (2) Js
13,9. (3) Jl
1,15. (4) Jl
2,1. (5) Jl
2,11. (6) Jl
3,4. (7) Jl
4,14. (8) Am
5,18. (9) Am
5,20. (10) Ob
15. (11) Sef
1,7. (12) Sef
1,14. (13) Sef
2,2. (14) Mal
3,23.
- אֱנִי יהוה = ´anî JHWH (ik ben JHWH). Tenakh (195). Lv 19 (16): (1) Lv 19,2. (2) Lv 19,3. (3) Lv 19,4. (4) Lv 19,10. (5) Lv 19,12. (6) Lv 19,14. (7) Lv 19,16. (8) Lv 19,18. (9) Lv 19,25. (10) Lv 19,28. (11) Lv 19,30. (12) Lv 19,31. (13) Lv 19,32. (14) Lv 19,34. (15) Lv 19,36. (16) Lv 19,37.
- יהוה אֱנִי כִּי = kî ´anî JHWH (want ik ben JHWH). Tenakh (107). Ex (11): (1) Ex 6,7. (2) Ex 7,5. (3) Ex 7,17. (4) Ex 8,18. (5) Ex 10,2. (6) Ex 14,4. (7) Ex 14,18. (8) Ex 15,26. (9) Ex 16,12. (10) Ex 29,46. (11) Ex 31,13. Lv (10): (1) Lv 11,44. (2) Lv 11,45. (3) Lv 20,7. (4) Lv 21,15. (5) Lv 21,23. (6) Lv 22,16. (7) Lv 24,22. (8) Lv 25,17. (9) Lv 26,1. (10) Lv 26,44. Js (7): (1) Js 41,13. (2) Js 43,3. (3) Js 45,3. (4) Js 49,23. (5) Js 49,26. (6) Js 60,16. (7) Js 61,8. 12 Kleine Profeten (3): (1) Jl 4,17. (2) Zach 10,6. (3) Mal 3,6.
- יהוה אֱנִי קָדוֹשׁ כִּי = kî qâdôsj ´anî JHWH (want heilig ben ik, JHWH). Tenakh (3): (1) Lv 19,2. (2) Lv 20,26. (3) Lv 21,8.
-- qärobh jôm JHWH (nabij een dag van JHWH). Tenakh (6): (1) Js
13,6. (2) Jl
1,15. (3) Jl
4,14. (4) Ob
15. (5) Sef
1,7. (6) Sef
1,14.
-- kî qärobh jôm JHWH (want nabij een dag van JHWH). Tenakh
(6): (1) Js
13,6. (2) Jl
1,15. (3) Jl
2,1. (4) Jl
4,14. (5) Ob
15. (6) Sef
1,7.
- jo´mar JHWH (zegt JHWH). Tenakh (11): (1) Dt
5,27. (2) 1
K 1,36. (3) 1
K 22,14. (4) Ps
12,6. (5) Js
1,11. (6) Js
1,18. (7) Js
33,10. (8) Js
41,21. (9) Js
66,9. (10) Jr
42,20. (11) Zach
13,9.
- כַּיהוה = kJHWH. Tenakh (4): (1) Ex
8,6. (2) Dt
4,7. (3) 1
S 2,2. (4) Ps
113,5.
- kî hinneh JHWH (want zie JHWH). Tenakh (4): (1) Js
26,21. (2) Js
66,15. (3) Am
6,11. (4) Mi
1,3.
- kî JHWH (want JHWH). Tenakh (92). Js (9): (1) Js
1,2. (2)
Js 14,32. (3) Js
21,17. (4) Js
22,25. (5) Js
24,3. (6) Js
25,8. (7) Js
33,22. (8) Js
41,20. (9) Js
60,20. 12 Kleine Preofezten (5): (1) Hos
4,10. (2) Jl
4,8. (3) Ob
18. (4) Zach
10,5. (5) Mal
2,14.
- kî (+ pî) JHWH dibber = want (de mond van) JHWH spreekt. Tenakh
(10): (1) 1
K 14,11. (2)
. (3) Js
1,20 (+). (4) Js
22,25. (5) Js
25,8. (6) Js
40,5 (+). (7) Js
58,14 (+). (8) Jr
13,15. (9) Jl
4,8. (10) Ob
18.
- לַיהוה = lJHWH (voor JHWH) < prefix voorzetsel lë +. Tenakh (538). Pentateuch (240). Eerdere Profeten (77). Latere Profeten (50). 12 Kleine
Profeten (19). Geschriften (152). 1 S (30). 1 S 1 (4): (1) 1 S 1,3. (2) 1 S 1,11. (3) 1 S 1,21. (4) 1 S 1,28. Ps (57). Ps 136 (1): Ps 136,1.
- meJHWH (vanwege JHWH). In vierentwintig verzen in de bijbel: Zach
10,1.
- mippëne(j) ´ädonâj JHWH (van het aangezicht van mijn
Heer JHWH). Tenakh (1): Sef
1,7.
-- mippëne(j) JHWH (van het aangezicht van JHWH). Tenakh (10): (1) Gn
3,8. (2) Ex
9,30. (3) Re
5,5. (4) 2
K 22,19. (5) Jr
4,26. (6) Jr
23,9. (7) Hag
1,12. (8) Zach
2,17. (9) Mal
3,14. milliphëne(j) JHWH (van bij het aangezicht van JHWH / Aton Ai / Heer). Tenakh (15): (1). (2). (3). (4). (5). (6). (7). (8). (9). (10). (11). (12). (13). (14). (15).
- qôl JHWH (stem van JHWH). Tenakh (11): (1) Gn
3,8. (2) Dt
5,25. (3) Dt
18,16. (4) Ps
29,3. (5) Ps
29,4 (2X). (6) Ps
29,5. (7) Ps
29,7. (8) Ps
29,8. (9) Ps
29,9. (10) Js
66,6. (11) Mi
6,9.
- sjimë`û debhar JHWH (hoort het woord van JHWH). Tenakh (12):
(1) 2 Kr
18,18. (2) Js
1,10. (3) Js
28,14. (4) Jr
2,4. (5) Jr
7,2. (6) Jr
17,20. (7) Jr
19,3. (8) Jr
29,20. (9) Jr
31,10. (10) Jr
42,15. (11) Jr
44,26. (12) Hos
4,1. Verder Tenakh (9): (1) 2
K 7,1. (2) Js
66,5. (3) Jr
21,11. (4) Jr
44,24. (5) Ez
13,2. (6) Ez
34,7. (7) Ez
34,9. (8) Ez
36,1. (9) Ez
37,4. sjëma` debhar JHWH (hoor het woord van JHWH). Tenakh (7):
(1) 1 K 22,19. (2) 2 K
20,16. (3) Js
39,5. (4) Jr
22,2. (5) Jr
34,4. (6) Ez
21,3. (7) Am
7,16.
- wëJHWH / waJHWH (en JHWH) < wë + (bepaald lidw. ha) + JHWH. Eigennaam van God. Taalgebruik
in Tenakh: JHWH. Taalgebruik in Jesaja: JHWH. Getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6. Totaal: 10 + 5 + 6 + 5 = 26.
Structuur: 1 - 5 - 6 - 5. Tenakh (99). Pentateuch (22). Eerdere Profeten (29). Latere Profeten (16). 12 Kleine
Profeten (9). Geschriften (23). Gn (7): (1) Gn 13,14. (2) Gn 18,17. (3) Gn 19,24. (4) Gn 21,1. (5) Gn 24,1. (6) Gn 24,35. (7) Gn 24,56. Js (5): (1) Js
3,17. (2) Js
31,3. (3) Js
53,6. (4) Js
53,10. (5) Js
58,9.
Tenakh | Gn | Ex | Nu | Re | 1 K | 2 K | 1 Kr | Ps | Js | Hag | Zach | Mal | |
malë´ak JHWH (engel van JHWH) | 45 (48) | 6 | 1 | 10 | 15 (18 X) | 1 | 2 | 2 | 1 | 1 | 1 | 4 | 1 |
- יָם = jâm (zee, meer, stroom)
- jâm (zee, meer, stroom). יָם = jâm (zee, meer, stroom). Taalgebruik in Tenakh: jâm (zee, meer, stroom). Getalswaarde: jod = 10, mem = 13 of 40 ; totaal: 23 OF 50 (2 X 5²). Structuur: 1 - 4. De som van de elementen is telkens 5.
- הַּיָּם = hajjâm (de zee) < prefix bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. יָם = jam. Tenakh (127). Pentateuch (28). Eerdere Profeten (19). Latere Profeten (36). 12 Kleine
Profeten (19). Geschriften (25). Ex (12): (1) Ex 14,2. (2) Ex 14,9. (3) Ex 14,16. (4) Ex 14,21. (5) Ex 14,22. (6) Ex 14,23. (7) Ex 14,26. (8) Ex 14,27. (9) Ex 14,29. (10) Ex 14,30. (11) Ex 15,19. (12) Ex 20,11. Ps (12): (1) Ps 8,9. (2) Ps 33,7. (3) Ps 78,53. (4) Ps 89,10. (5) Ps 95,5. (6) Ps 96,11. (7) Ps 98,7. (8) Ps 104,25. (9) Ps 107,23. (10) Ps 114,3. (11) Ps 114,5. (12) Ps 146,6.
- mann. mv. יַמִּים = jammîm (zeeën) van het zelfst. naamw. יָם = jâm (zee, meer, stroom). Taalgebruik in Tenakh: jâm (zee, meer, stroom). Getalswaarde: jod = 10, mem = 13 of 40 ; totaal: 23 OF 50 (2 X 5²). Structuur: 1 - 4. De som van de elementen is telkens 5.
- jâmîn (rechterzijde,
rechts). jâmîn (rechterzijde, rechts).Taalgebruik in Tenakh: jâmîn
(rechterzijde, rechts). Gr. dexios (rechter-, rechts). Taalgebruik in
de Septuaginta: dexios
(rechts). Taalgebruik in het NT: dexios
(rechts)..L. dexter. Fr. droit. Ned. rechts. E. right. D. rechter. Getalswaarde: jod = 10, mem = 13 of 40, nun = 14 of 50. Totaal: 47 of
110.
-- mîmînî (aan mijn rechterzijde) < mîn + jâmîn
+ î = van rechterzijde van mij. In Tenakh slechts in Ps
16,8. LXX: ek dexiôn mou. Bijbel (67). LXX (44). NT (23).
Ps (7): (1) Ps
16,8. (2) Ps
45,10. (3) Ps 91,7. (4) Ps
109,6. (5) Ps
109,31. (6) Ps
110,1. (7) Ps
110,5. Telkens in de uitdrukking ek dexiôn.
-- lîmînekhâ (aan jouw rechterzijde) < prefix l + jâmîn
+ suffix persoonlijk voornaamw. 2de pers. mann. enk -khâ.
- jânaq (zuigen, genieten). יָנַק = jânaq (zuigen, genieten). Taalgebruik in Tenakh: jânaq (zuigen, genieten). Getalswaarde: jod = 10, nun = 14 of 50, qoph = 19 of 100 ; totaal: 43 OF 160 (2² X 2³ X 5). De som van de elementen is telkens 7.
- act. qal part. praes. mann. יוֹנֵק = jôneq (de zuigende, zuigeling) van het werkw. יָנַק = jânaq (zuigen, genieten). Taalgebruik in Tenakh: jânaq (zuigen, genieten). Getalswaarde: jod = 10, nun = 14 of 50, qoph = 19 of 100 ; totaal: 43 OF 160 (2² X 2³ X 5). De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (6): (1) Dt 32,25. (2) 1 S 15,3. (3) 1 S 22,19. (4) Js 11,8. (5) Hl 8,1. (6) Kl 4,4. Modern Hebreeuws: תִינוֹק = tînôq (zuigeling, baby). Aramees: יְנַק = jënaq (zuigen).
- jâphâh (mooi).יָפָה = jâphâh (mooi). Taalgebruik in Tenakh: jâphâh (mooi). Getalswaarde: jod = 10, pe = 17 of 80, he = 5 ; totaal: 32 (2² X 2³). Structuur: 1 - 8 - 5. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (10): (1). (2). (3). (4). (5). (6). (7). (8). (9). (10).
- jâqar (kostbaar, duur, dierbaar, gewichtig zijn). יָקַר = jâqar (kostbaar, duur, dierbaar, gewichtig zijn). Taalgebruik in Tenakh: jâqar (kostbaar, duur, dierbaar, gewichtig zijn). Getalswaarde: jod = 10, qoph = 19 of 100, resj = 20 of 200 ; totaal: 49 (7²) OF 310. Structuur: 1 - 1 - 2. De som van de elementen is telkens 4.
- יָקָע = jâqâ` (verwrongen worden, ontwrichten, zich vervreemden van)
- jâqâ` (verwrongen worden, ontwrichten, zich vervreemden van). יָקָע = jâqâ` (verwrongen worden, ontwrichten, zich vervreemden van). Taalgebruik in Tenakh: jâqâ` (verwrongen worden, ontwrichten, zich vervreemden van).
- jâqats (ontwaken). יָקַץ = jâqats (ontwaken). Taalgebruik in Tenakh: jâqats (ontwaken). Getalswaarde: jod = 10, qoph = 19 of 100, tsade = 18 of 90 ; totaal: 47 OF 200 (2² X 5²). Structuur: 1 - 1 - 9. De som van de elementen is telkens 2.
- wa consecutivum + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיִּיקַץ = wajjijqats (en hij ontwaakte) van het werkw. יָקַץ = jâqats (ontwaken). Taalgebruik in Tenakh: jâqats (ontwaken). Getalswaarde: jod = 10, qoph = 19 of 100, tsade = 18 of 90 ; totaal: 47 OF 200 (2² X 5²). Structuur: 1 - 1 - 9. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (5): (1) Gn 9,24. (2) Gn 28,16. (3) Gn 41,4. (4) Gn 41,7. (5) Re 16,14. OF: וַיִּקַץ = wajjiqats (en hij ontwaakte). Tenakh (4): (1) Re 16,20. (2) 1 K 3,15. (3) 1 K 18,27. (4) Ps 78,65. Een vorm van het werkw. יָקַץ = jâqats in 11 verzen in Tenakh.
- יָרָא = jârâ´ (vrezen, eerbied hebben)
- jârâ´ (vrezen, eerbied hebben). יָרָא = jârâ´ (vrezen, eerbied hebben). Taalgebruik in Tenakh: jârâ´ (vrezen, eerbied hebben). Getalswaarde: jod = 10, resj = 20 of 200, aleph = 1 ; totaal: 31 OF 211 (priemgetal). Structuur: 1 - 2 - 1. De som van de elementen is telkens 4.
- וַיִּירְאוּ = wajjîr´û (en zij vreesden) < prefix verbindingswoord wa + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. van het werkw. יָרָא = jârâ´ (vrezen, eerbied hebben). Taalgebruik in Tenakh: jârâ´ (vrezen, eerbied hebben). Getalswaarde: jod = 10, resj = 20 of 200, aleph = 1 ; totaal: 31 OF 211 (priemgetal). Structuur: 1 - 2 - 1. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (14): (1) Gn 20,8. (2) Gn 43,18. (3) Ex 14,10. (4) Ex 14,31. (5) Ex 34,30. (6) Joz 10,2. (7) 1 S 17,24. (8) 2 K 17,7. (9) Jon 1,5. (10) Jon 1,10. (11) Jon 1,16. (12) Hag 1,12. (13) Ps 64,10. (14) Ps 65,9.
- act. qal jussief tweede persoon mannelijk enkelvoud thîrâ´ (vrees). Tenakh (40). Js (8): (1) Js 7,4. (2) Js 10,24. (3) Js 37,6. (4) Js 41,10. (5) Js 41,13. (6) Js 43,1. (7) Js 43,5. (8) Js 44,2
Gn 42,35. Dt 2,4. (11) Js 41,5. (12) Js 59,19.
jirë´ath (vrees, eerbied). In twintig verzen in de bijbel.
- jirë´ath JHWH (vrees voor JHWH). In veertien verzen in de bijbel.
--- jâr´e ´èth JHWH (vrezende JHWH)
- act. ind. imperf. 2de pers. mann. enk. תִירָא = thîrâ´ (jij zult vrezen) van het werkw. יָרָא = jârâ´ (vrezen, eerbied hebben). Taalgebruik in Tenakh: jârâ´ (vrezen, eerbied hebben). Getalswaarde: jod = 10, resj = 20 of 200, aleph = 1 ; totaal: 31 OF 211 (priemgetal). Structuur: 1 - 2 - 1. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (41). Dt (5): (1) Dt 1,21. (2) Dt 3,2. (3) Dt 6,2. (4) Dt 6,13. (5) Dt 10,20.
--- ´al thîr´â (vrees niet). act. qal jussief tweede
persoon mannelijk enkelvoud. Tenakh (40). In veertig verzen in de bijbel:
(1) Gn 15,1
(JHWH tot Abram). (2) Gn 26,24 (JHWH tot Isaak). (3) Gn 46,3 (JHWH tot Jakob). (4) Nu 21,34
(JHWH tot Mozes). ´
- תִירָא אַל = ´al thîrâ´ (vrees niet). Tenakh (38). Pentateuch (6): (1) Gn 15,1. (2) Gn 26,24. (3) Gn 46,3. (4) Nu 21,34. (5) Dt 1,21. (6) Dt 3,2.
- תִירָאוּ אַל = ´al thîrâ´û (vreest niet). Tenakh (11): (1) Gn 43,23. (2) Gn 50,19. (3) Gn 50,21. (4) Ex 14,13. (5) Ex 20,20. (6) 1 S 12,20. (7) 2 S 13,28. (8) Js 35,4. (9) Hag 2,5. (10) Zach
8,13. (11) Zach
8,15
- act. qal part. mann. enk. יָרֵא = jâre´ (vrezende)
- jârâh (1. werpen. 2. doen regenen. 3. onderwijzen). יָרָה = jârâh (1. werpen. 2. doen regenen. 3. onderwijzen). Taalgebruik in Tenakh: jârâh (1. werpen. 2. doen regenen. 3. onderwijzen).
- מוֹרַי = môraj (mijn meermeester) < zelfst. naamw. + suffix bezittel. voornaamw. 1ste pers. enk.. Zie:
- jârâbhë`âm (Jerobeam). יָרָבְעָם = jârâbhë`âm (Jerobeam). Taalgebruik in Tenakh: jârâbhë`âm (Jerobeam). Getalswaarde: jod = 10, resj = 20 of 200, beth = 2, ajin = 16 of 70, mem = 13 of 40 ; totaal: 61 (priemgetal) OF 322 (2 X 7 X 23). Structuur: 1 - 2 - 2 - 7 - 4. Tenakh (83). Eerdere Profeten (62). Latere Profeten (0). 1 K (41). 2 K (21). 1 K 11 (2): (1) 1 K 11,28. (2) 1 K 11,40. 1K 12 (8): (1) 1 K 12,2. (2) 1 K 12,3. (3) 1 K 12,12. (4) 1 K 12,15. (5) 1 K 12,20. (6) 1 K 12,25. (7) 1 K 12,26. (8) 1 K 12,32. 1 K 13 (3): (1) 1 K 13,4. (2) 1 K 13,33. (3) 1 K 13,34. 1 K 14 (13): (1) 1 K 14,1. (2) 1 K 14,2. (3) 1 K 14,4. (4) 1 K 14,5. (5) 1 K 14,6. (6) 1 K 14,10. (7) 1 K 14,13. (8) 1 K 14,14. (9) 1 K 14,16. (10) 1 K 14,17. (11) 1 K 14,19. (12) 1 K 14,20.
(13) 1
K 14,30. 1 K 15 (7): (1) 1 K 15,1. (2) 1 K 15,6. (3) 1 K 15,7. (4) 1 K 15,25. (5) 1 K 15,29. (6) 1 K 15,30. (7) 1 K 15,34. 1 K 16 (6): (1) 1 K 16,2. (2) 1 K 16,3. (3) 1 K 16,7. (4) 1 K 16,19. (5) 1 K 16,26. (6) 1 K 16,31. 1 K 21 (1): 1 K 21,22. 1 K 22 (1): 1 K 22,53. 2 K (21): (1) 2 K 3,3. (2) 2 K 9,9. (3) 2 K 10,29. (4) 2 K 10,31. (5) 2 K 13,2. (6) 2 K 13,6. (7) 2 K 13,11. (8) 2 K 14,16. (9) 2 K 14,23. (10) 2 K 14,24. (11) 2 K 14,27. (12) 2 K 14,28. (13) 2 K 14,29. (14) 2 K 15,8. (15) 2 K 15,9. (16) 2 K 15,18. (17) 2 K 15,24. (18) 2 K 15,28. (19) 2 K 17,21. (20) 2 K 17,22. (21) 2 K 23,15.
- wëjârâbhë`âm (en Jerobeam). Tenakh (6): (1)
1 K 11,26. (2) 1
K 11,29. (3)1
K 13,1. (4) 2
K 13,13. (5) 2
Kr 12,15. (6)2
Kr 13,13.
- jârâbhë`âm, bèn nëbhât (Jerobeam, zoon van Nebat). Tenakh (24). 1K (8). 2 K (12). Samen (20). 1 K (8): (1) 1 K 12,2. (2) 1 K 12,15. (3) 1 K 15,1. (4) 1 K 16,3. (5) 1 K 16,26. (6) 1 K 16,31. (7) 1 K 21,22. (8) 1 K 22,53. 2 K (12): (1) 2 K 3,3. (2) 2 K 9,9. (3) 2 K 10,29. (4) 2 K 13,2. (5) 2 K 13,11. (6) 2 K 14,24. (7) 2 K 15,9. (8) 2 K 15,18. (9) 2 K 15,24. (10) 2 K 15,28. (11) 2 K 17,21. (12) 2 K 23,15.
- wëjârâbhë`âm, bèn nëbhât (Jerobeam, zoon van Nebat). Tenakh (1):
1 K 11,26.
- jârad (afdalen, afstijgen, vallen). יָרַד = jârad (afdalen, afstijgen, vallen). Taalgebruik in Tenakh: järad (afdalen, afstijgen, vallen). Getalswaarde: jod = 10, resj = 20 of 200, daleth = 4 ; totaal: 34 (2 X 17) OF of 214 (2 X 107). Structuur: 1 - 2 - 4. De som van de elementen is telkens 7.
- לָרֶדֶת = lârèdèth (om af te dalen) < prefix voorzetsel lë + werkwoordvorm act. qal inf. stat. constr. van het werkw. יָרַד = jârad (afdalen, afstijgen, vallen). Taalgebruik in Tenakh: järad (afdalen, afstijgen, vallen). Getalswaarde: jod = 10, resj = 20 of 200, daleth = 4 ; totaal: 34 (2 X 17) OF of 214 (2 X 107). Structuur: 1 - 2 - 4. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (10): (1) Gn 44,26. (2) Ex 32,1. (3) Re 1,34. (4) Re 7,10. (5) 1 S 23,8. (6) 1 S 23,20. (7) 2 S 19,21. (8) 1 K 21,16. (9) Js 30,2. (10) Neh 6,3.
- prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf. 1ste pers. enk. וָאֵרֵד = wâ´ered (en ik daalde af) van het werkw. יָרַד = jârad (afdalen, afstijgen, vallen). Taalgebruik in Tenakh: järad
(afdalen, afstijgen, vallen). Getalswaarde: jod = 10, resj = 20 of 200, daleth = 4 ; totaal: 34 (2 X 17) OF of 214 (2 X 107). Structuur: 1 - 2 - 4. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (4): (1) Ex 3,8. (2) Dt 9,15. (3) Dt 10,5. (4) Jr 18,3.
- act. qal imperf. 1ste pers. enk. אֵרֵד = ´ered ( ik daalde af) van het werkw. יָרַד = jârad (afdalen, afstijgen, vallen). Taalgebruik in Tenakh: järad
(afdalen, afstijgen, vallen). Getalswaarde: jod = 10, resj = 20 of 200, daleth = 4 ; totaal: 34 (2 X 17) OF of 214 (2 X 107). Structuur: 1 - 2 - 4. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (3): (1) Gn 37,35. (2) Gn 46,4. (3) 1 S 26,6.
- Grieks. act. ind. aor. 1ste pers. enk. κατεβην = katebèn van het werkw. καταβαινω = katabainô
(naar beneden dalen, afdalen). Taalgebruik in de Septuaginta: katabainô
(neerdalen, afdalen). Taalgebruik in het NT: katabainô
(neerdalen, afdalen). Bijbel (7): (1) Ex 3,8. (2) Dt 9,15. (3) Dt 10,5. (4) Jr 18,3. (5) Jon 2,7. (6) Hl 6,11. (7) Hnd 7,34.
-
Lat. descendere. Fr. descendre. E. to descend. Ned. neerdalen, afdalen.
D. herabkommen. Jrd (Jared) is ook een persoonsnaam.
- j r d. In vijftig verzen in de bijbel. In acht verzen in Gn. In drie verzen
in Ex: (1) Ex
19,11. (2) Ex
19,18. In één vers in Nu. In één vers in Dt.
--- verbindingswoord wa + werkw.vorm act. ind. imperf. 3de pers. mann. enk. וַיֵּרֶד = wajjerèd (en hij
daalde - neer -) van het werkw. יָרַד =jârad (afdalen, afstijgen, vallen). Taalgebruik
in Tenakh: järad
(afdalen, afstijgen, vallen). Getalswaarde: jod = 10, resj = 20 of 200, daleth = 4 ; totaal: 34 (2 X 17) OF of 214 (2 X 107). Structuur: 1 - 2 - 4. De som van de elementen is telkens 7. MT (41). Pentateuch (15): (1) Gn 11,5. (2) Gn 12,10. (3) Gn 15,11. (4) Gn 38,1. (5) Ex 19,14. (6) Ex 19,20. (7) Ex 19,25. (8) Ex 32,15. (9) Ex 34,5. (10) Lv 9,22. (11) Nu 11,25. (12) Nu 12,5. (13) Nu 14,45. (14) Nu 20,28. (15) Dt 26,5.
- act. ind. aor. 3de pers. enk. κατεβη = katebè (hij daalde neer) van het werkw. καταβαινω = katabainô
(naar beneden dalen, afdalen). Taalgebruik in de Septuaginta: katabainô
(neerdalen, afdalen). Taalgebruik in het NT: katabainô
(neerdalen, afdalen). Bijbel (104). OT (91). NT (13). Gn (5): (1) Gn 11,5. (2) Gn 12,10. (3) Gn 15,11. (4) Gn 24,45. (5) Gn 38,1.
Taalgebruik in de Septuaginta: katabainô (neerdalen, afdalen). Taalgebruik in het NT: katabainô (neerdalen, afdalen). Hebr. jârad (afdalen, afstijgen, vallen). Getalswaarde: jod = 10, resj = 20 of 200, daleth = 4 ; totaal: 34 (2 X 17) OF of 214 (2 X 107). Structuur: 1 - 2 - 4. De som van de elementen is telkens 7.
Gn (4):. Lv (1):. Nu (7):. In vier verzen
in Gn. In zes
verzen in Ex. In één vers in Lv. In zeven verzen in Nu. 2 S 22,10 = Ps
18,10.
--- wajjerèd JHWH (en JHWH daalde - neer -). Tenakh: (1) Gn
11,5. (2) Ex
19,20. (3) Ex
34,5 (wajjerèd JHWH bè`ânân = en JHWH daalde neer
in een wolk). (4) Nu
11,25 (wajjerèd JHWH bè`ânân = en JHWH daalde
neer in een wolk). (5) Nu 12,5 (wajjerèd JHWH be`ammûd `ânân
(JHWH daalde neer in een kolom van een wolk). In het verhaal van de toren van
Babel daalde JHWH neer om te zien wat daar in Babel aan het gebeuren was (Gn
11,5). In Ex
19,20 daalde JHWH neer op de top van de berg Sinaï om het verbond te
sluiten. In Ex
34,5 gebeurde dat om het verbond te vernieuwen. In Nu
11,25 daalde JHWH neer en ontvingen de 70 oudsten een deel van de geest
van Mozes. In Nu 12,5 nam JHWH de verdediging van Mozes op tegen Mirjan en
Aäron.
In Ex 19,18
MT: jârad `âlajw JHWH bâ´esj (daalde JHWH over hem
in vuur). jired JHWH (JHWH zal neerdalen). MT (2): (1) Ex
19,11. (2) Js
31,4.
- katebè (hij daalde neer). In 104 verzen in de bijbel. In dertien
verzen in het NT.
- שֵׁיֹּרֵד = sjèjjored (die neerdalende) < prefix betrekk. voornaamw. + act. qal part. mann. enk. van het werkw. יָרַד = jârad (afdalen, afstijgen, vallen). Taalgebruik in Tenakh: järad (afdalen, afstijgen, vallen). Getalswaarde: jod = 10, resj = 20 of 200, daleth = 4 ; totaal: 34 (2 X 17) OF of 214 (2 X 107). Structuur: 1 - 2 - 4. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (2): (1) Ps 133,2. (2) Ps 133,3.
- act. qal imperat. 2de pers. mann. enk. רֵד = red (daal af)
- jârasj (erven, bezitten,
in bezit nemen). יָרַשׁ = jârasj (erven, bezitten, in bezit nemen). Taalgebruik
in Tenakh: (erven,
bezitten, in bezit nemen). Getalswaarde: jod = 10, resj = 20 of 200,
sjin = 21 of 300 ; totaal: 51 of 510. Structuur: 1 - 2 - 3. De som van de elementen is telkens 6. De werkw jârasj (erven, bezitten, in bezit nemen) en jâsjabh (wonen)
hebben 2 letters gemeenschappelijk: jod, sjin. Een vorm van יָרַשׁ = jârasj (erven, bezitten, in bezit nemen) in Gn 15 (4): (1) Gn
15,3. (2) Gn
15,4. (3) Gn
15,7. (4) Gn
15,8. Een hifilvorm van jârasj (erven, bezitten, in bezit nemen) in Re 1 (10): (1) Re
1,19. (2) Re
1,20. (3) Re
1,21. (4) Re
1,27. (5) Re
1,28. (6) Re
1,29. (7) Re
1,30. (8) Re
1,31. (9) Re
1,32. (10) Re
1,33.
- act. hifil perf. 3de pers. mann. enk.hôrîsj (hij nam in bezit) van het werkw. Tenakh (13): (1) Re
1,27. (2) Re
1,29. (3) Re
1,30. (4) Re
1,31. (5) Re
1,33. (6) Re 11,23. (7) Re 11,24. (8) 1 K 14,24. (9) 1 K 21,26. (10) 2 K 16,3. (11) 2 K 17,8. (12) 2 K 21,2.
(13) 2 Kr 33,2.
- ´âsjèr hôrisj JHWH (die JHWH in bezit doet nemen). Tenakh (7): (1) Re 11,24. (2) 1 K 14,24. (3) 1 K 21,26. (4) 2 K 16,3. (5) 2 K 17,8. (6) 2 K 21,2.
(7) 2 Kr 33,2. In 2
Kr 28,3 lezen we ´âsjèr horisj JHWH.
- haggôjim ´âsjèr hôrisj JHWH (´othâm: 2 K 16,3) mippëne(j) bëne(j) jishërâ´el (de volkeren die JHWH doet bezitten weg van het aanschijn van de zonen van Israël). Tenakh (5): (1) 1 K 14,24. (2) 2 K 16,3. (3) 2 K 17,8. (4) 2 K 21,2.
(5) 2 Kr 33,2. Ook in 2
Kr 28,3 maar met horîsj.
- act. hifil perf. 3de pers. mann. mv. hôrîsjû (zij namen in bezit) OF act. hifil perf. 3de pers. mann. enk. + suffix pers. voornaamw. 3de pers. mann. enk. hôrîsjô (hij nam het in bezit). Tenakh (7): (1) Nu 32,21. (2) Joz 13,13. (3) Joz 16,10. (4) Joz 17,13. (5) Re
1,21. (6) Re
1,28. (7) Re
1,32.
- act. hifil part. nom. mann. enk. môrîsj (arm makende) van het werkw.
jârasj (erven, bezitten, in bezit nemen, arm maken). Taalgebruik in Tenakh: (erven,
bezitten, in bezit nemen). Getalswaarde: jod = 10, resj = 20 of 200,
sjin = 21 of 300 ; totaal: 51 of 510. Structuur: 1 - 2 - 3. Tenakh (2): (1) Dt 18,12. (2) 1
S 2,7.
- יִירָשְׁךָ / יִירָשֶׁךָ = jîrâsjëkhâ / jîrâsjèkhâ (hij zal erven u) < act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. + suffix persoonl. voornaamw. 2de pers. mann. enk. van het werkw. יָרַשׁ = jârasj (erven, bezitten, in bezit nemen). Taalgebruik in Tenakh: (erven, bezitten, in bezit nemen). Getalswaarde: jod = 10, resj = 20 of 200, sjin = 21 of 300 ; totaal: 51 of 510. Structuur: 1 - 2 - 3. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (1): Gn 15,4 (2X). Een vorm van יָרַשׁ = jârasj (erven, bezitten, in bezit nemen) in Gn 15 (4): (1) Gn 15,3. (2) Gn 15,4. (3) Gn 15,7. (4) Gn 15,8.
- wajji(j)rasj (en hij neemt in bezit) / wëji(j)rasj < wë + act.
qal imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. Tenakh (6): (1) Gn
24,60. (2) Nu
21,24. (3) Nu
21,32. (4) Re
11,21. (5) Js
57,13. (6) Ez
33,24.
- wîrisjëthâh (en jij neemt haar in bezit) < voegwoord wë + act. qal perf. 2de pers. mann. enk.+ suffix persoonl.voornaamw. 3de pers. vr. enk. Tenakh (3): (1) Dt 17,14. (2) Dt 26,1. (3) Dt 30,5.
- hôrîsjû
- jâreach (maan). jâreach (maan). Taalgebruik in Tenakh: jâreach (maan). Getalswaarde: jod = 10, resj = 20 of 200, chet = 8 ; totaal: 38 (2 X 19) OF 218 (2 X 109). Structuur: 1 - 2 - 8.
- wëlajjâreach (en aan de maan) < wë + lë + bepaald lidw. ha + Tenakh (2): (1) 2 K 23,5. (2) Jr 8,2.
- jarëden (Jordaan). יַּרדֵןְ = jarëden (Jordaan). Taalgebruik in Tenakh: jarëden
(Jordaan). Getalswaarde: jod = 10, resj = 20 of 200, daleth = 4, nun
= 14 of 5O ; totaal: 48 (2² X 2² X 3) OF 264 (2³ X 3 X 11). Structuur: 1 - 2 - 4 - 5. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh
(). Pentateuch (). Eerdere Profeten (). Latere Profeten (). 12 Kleine Profeten
(). Geschriften (). Gr. iordanès (Jordaan). Taalgebruik in het NT: iordanès
(Jordaan). Een vorm van iordanès (Jordaan) in de LXX, in het NT
in 15 verzen.
- הַיַּרדֵןְ = bëjjarëden (in de Jordaan) < prefix voorzetsel bë + bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. יַּרדֵןְ = jarëden (Jordaan). Tenakh (7): (1) Joz
3,8. (2) Joz
3,11. (3) Joz
4,7. (4) 2
S 19,19. (5) 2
S 19,32. (6) 2
K 5,10. (7) 2
K 5,14. Gr. iordanès (Jordaan). Taalgebruik in het NT: iordanès
(Jordaan). Een vorm van iordanès (Jordaan) in de LXX, in het NT
in 15 verzen.
- בַיַּרדֵןְ = hajjarëden (de Jordaan)
< bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. יַּרדֵןְ = jarëden (Jordaan). Tenakh (131). Pentateuch (38). Eerdere Profeten (81). Latere Profeten (5). 12 Kleine
Profeten (1). Geschriften (6). Joz (49). (1) Joz 1,2. (2) Joz 1,11. (3) Joz 1,14. (4) Joz 1,15. (5) Joz 2,7. (6) Joz 2,10. (7) Joz 3,1. (8) Joz 3,8. (9) Joz 3,13. (10) Joz 3,14. (11) Joz 3,15. (12) Joz 3,17. (13) Joz 4,3. (14) Joz 4,5. (15) Joz 4,7. (16) Joz 4,8. (17) Joz 4,9. (18) Joz 4,10. (19) Joz 4,16. (20) Joz 4,17. (21) Joz 4,18. (22) Joz 4,19. (23) Joz 4,20.
(24) Joz 4,22. (25) Joz 4,23. Ps (2): (1) Ps 114,3. (2) Ps 114,5.
- יָרֵך = jârekh (heup, zijde, voetstuk)
- jârekh (heup, zijde, voetstuk). יָרֵך = jârekh (heup, zijde, voetstuk). Taalgebruik in Tenakh: jârekh (heup, zijde, voetstuk).
- jâsaph (toevoegen). jâsaph
(toevoegen). Taalgebruik in Tenakh: jâsaph
(toevoegen). Getalswaarde: jod = 10, samekh = 15 of 60, pe = 17 of 80
; totaal: 42 (2 X 3 X 7) of 150 (2 X 3 X 5²). Structuur: 1 - 6 - 8.
- wajjosiphû (en zij voegden toe) < wë + act. hifil imperf. 3de
pers. mann. mv. van het werkw. Tenakh (9). Pentateuch (1). Eerdere Profeten
(). Latere Profeten (1). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (0). Eerdere
Profeten (7): (1) Re
3,12. (2) Re
4,1. (3) Re
10,6. (4) Re
13,1. (5) Re
20,22. (6)
2 S 3,34. (7) 2
S 5,22.
- wajjosiphû bëne(j) jishërâ´el la`äshôth
hâra` bë`e(j)ne(j) JHWH (en de Israëlieten voegden toe om te
doen het slechte in de ogen van JHWH; en de Israëlieten deden opnieuw het
slechte in de ogen van JHWH). Tenakh (): (1) Re
3,12. (2) Re
4,1. (3) Re
10,6. (4) Re
13,1.
- waththôsèbh(en zij voegde toe). Actief hifil imperfectum 3de pers. vr. enk. In twee verzen in de bijbel: (1) Gn 4,2. (2) Gn 38,5.
- יָשַׁע = jâsja` (redden, bevrijden, verlossen)
- jâsja` (redden, bevrijden,
verlossen) . יָשַׁע = jâsja` (redden, bevrijden, verlossen). Taalgebruik in
Tenakh: jâsja`
(redden, bevrijden, verlossen). Getalswaarde: jod = 10, sjin = 21 of 300, ajin = 16 of 70 ; totaal: 47 OF 380 (2² X 5 X 19). Structuur: 1 - 3 - 7. De getalswaarde van de elementen is telkens 2. Jakob (Gn
25,26). ja`äqobh (Jakob). Getalswaarde: jod = 10, ajin = 16 of 70, qoph = 19 of 100, beth = 2 ; totaal: 47 OF 182 (7 X 26). Structuur: 1 - 7 - 1 - 2. De som van de elementen is telkens 2. Gr. sôzô (redden). Taalgebruik in het
NT: sôzô
(redden). Taalgebruik in de LXX: sôzô
(redden). L. salvator (salvare - salus). Fr. sauver
- saveur. Ned. b.v. salie (een heilbrengend kruid). E. saviour. N. heiland. D. Heiland. Arabisch: najada (redden, helpen). Taalgebruik in de Koran: najada (redden, helpen). Hebr. môsjî`a (de reddende) act. part. hifil nom. mann.
enk. van het werkw. jâsja` (redden, bevrijden, verlossen), is heel nauw
verwant wat letters betreft: mâsjach (zalven). (mâsjîach
= gezalfde, messias, G. christos = Christus). Een vorm van sôzô
(redden) in de LXX (363), in het NT (106)
- act. hifil perf. 3de pers. enk. יוֹשִׁיעַ = hôsjî`a (hij zal redden). Tenakh
(2): (1)
2 S 3,18. (2) Ps
20,7.
- וְיֹשִׁעֵנוּ = wëjosji`enû (en dat hij ons zal redden) < prefix verbindingswoord wë + act. hifil jussief 3de pers. enk. + suffix persoonl. voornaamw. 1ste pers. mv.. Zie het werkw. יָשַׁע = jâsja` (redden, bevrijden, verlossen). Taalgebruik in Tenakh: jâsja` (redden, bevrijden, verlossen). Getalswaarde: jod = 10, sjin = 21 of 300, ajin = 16 of 70 ; totaal: 47 OF 380 (2² X 5 X 19). Structuur: 1 - 3 - 7. De getalswaarde van de elementen is telkens 2. Tenakh (2): (1) 1 S 4,3. (2) 1 S 7,8.
- prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm act. hifil perf. 1ste pers.
enk. wëhôsja`thî (ik breng redding, ik red). Tenakh (5):
(1) Js 43,12. (2) Ez
34,22. (3) Ez
36,29. (4) Ez
37,23. (5) Sef
3,19. hôsja`thî (ik red). Tenakh (0).
- jisjë`î (mijn redding) < het zelfst. naamw. jesja` / jèsja`
/ jësju`âh (hulp, heil, redding -> Jezus) en suffix persoonl.
voornaamw. 1ste pers. enk.. Arabisch: najdah (redding, hulp), zie: najada (redden, helpen). Taalgebruik in de Koran: najada (redden, helpen). Tenakh (14). In 3 verzen in 1 Kr. is het een persoonsnaam. (1) 2 S
22,3. (2) 2
S 22,47. (3) 2
S 23,5. (4) Js
51,5. (5) Mi
7,7. (6) Hab
3,18. (7) Ps
18,3. (8) Ps
18,47. (9) Ps
25,5. (10) Ps
27,9. (11) Ps
62,8. Als jisjë`î (mijn redding) bij theos (God) staat, wordt jisjë`î (mijn redding) soms vertaald door een vorm van sôtèr (redder): (1) Mi
7,7. Niet in Ps
18,47. (2) Ps
25,5. (3) Ps
27,9. Niet in (11) Ps
62,8. Verder God en redder in de Ps: (1) Ps 24,5. (2) Ps 62,3. (3) Ps 62,7. (4) Ps 65,6. (5) Ps 79,9. (6) Ps 95,1.
- act. hifil ifil imperfect. 3de pers. enk.
יוֹשִׁיעַ = jôsjî`a (hij zal redden) van het werkw. יָשַׁע = jâsja` (redden, bevrijden, verlossen). Taalgebruik in
Tenakh: jâsja`
(redden, bevrijden, verlossen). Getalswaarde: jod = 10, sjin = 21 of 300, ajin = 16 of 70 ; totaal: 47 OF 380 (2² X 5 X 19). Structuur: 1 - 3 - 7. De getalswaarde van de elementen is telkens 2. Bijbel (6): (1) Js 45,20. (2) Sef 3,17. Ps (4): (1) Ps
34,19. (2) Ps
69,36. (3) Ps
72,4. (4) Ps
72,13. Behalve in Js 45,20 vertaalt de LXX in de 5 andere verzen de Hebreeuwse werkwoordvorm door σωσει = sôsei (hij zal redden).
--- hôsj`a (red, bevrijd). Hifil imperatief, 2de persoon enkelvoud: (1)
Jr 31,7. (2) Ps 86,2. hôsje`a (Hosea). Persoonsnaam; in 8 verzen
- Hifil imperatief + suffix 1ste persoon enkelvoud hatstsîlenî (ontruk
mij, verlos mij) - libera ma. In 15 verzen in de bijbel: (1) Gn 32,12. (2)
Js 44,17. In 13 verzen in de Psalmen: (1) Ps
31,3. (2) Ps
31,16. (3) Ps
34,5. (4) Ps
39,9. (5) Ps
51,16. (6) Ps
54,9. (7) Ps
59,2. (8) Ps
59,3. (9) Ps
69,15. (10) Ps
109,21. (11) Ps
119,170. (12) Ps
142,7. (13) Ps
143,9.
- מוֹשִׁיעַ = môsjî`a (de reddende, de redder ) act. part. hifil nom. mann.
enk. van het werkw.. Tenakh (17): (1) Dt 22,27. (2) Dt 28,29. (3) Dt 28,31. (4) Re 3,9. (5) Re 3,15. (6) Re 6,36. (7) Re 12,3. (8) 1 S 10,19. (9) 1 S 11,3. (10) 2 K 13,5. (11) Js 19,20. (12) Js 43,11.
(13) Js 45,15. (14) Zach
8,7. (15) Ps 7,11. (16) Ps 17,7. (17) Ps 18,42. Gr. sôtèr (redder). Bijbel (18): (1) 1 S 10,19. (2) Js 12,2. (3) Js 45,15. (4) Js 45,21. (5) Js 62,11. (6) Ps 25,5. (7) Ps 27,1. (8) Ps
27,9. (9) Ps 62,3. (10) Ps 62,7. (11) Ps 65,6. (12) Ps 79,9. (13) Jdt 9,11. (14) 1 Mak 4,30. (15) Lc
2,11. (16) Joh
4,42. (17) Ef 5,23. (18) 1
Tim 4,10.
- wajjôsjî`ûm (en zij bevrijdden hen) < wë + act. hifil imperf. 3de pers. mann. mv. + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. mv.. Tenakh (2): (1) Re 2,16. (2) Neh 9,27.
--- zelfstandig naamwoord: jësjû`âh / tësjû`âh (redding, verlossing, heil). In 2 verzen in de bijbel: Ps
38,23 en Ps
51,16.
- bîsjû`âthèkhâ (op jouw redding) < voorzetsel bë + zelfstandig naamw. vr. enk.stat. constr.+ suffix persoonl. voornaamw. 2de pers. mann. enk.. Tenakh (6): (1) 1 S 2,1. (2) Ps 9,15. (3) Ps 13,6. (4) Ps 20,6. (5) Ps 21,6. (6) Ps 106,4. bîsjû`âthô (op zijn redding) < voorzetsel bë + zelfstandig naamw. vr. enk.stat. constr.+ suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. enk.. Tenakh (3): (1) Js 25,9. (2) Ps 35,9. (3) Ps 78,22.
- יְשׁוּעָה = jësjû`âh. Zie het werkw. יָשַׁע = jâsja` (redden, bevrijden, verlossen). Taalgebruik in Tenakh: jâsja` (redden, bevrijden, verlossen). Getalswaarde: jod = 10, sjin = 21 of 300, ajin = 16 of 70 ; totaal: 47 OF 380 (2² X 5 X 19). Structuur: 1 - 3 - 7. De getalswaarde van de elementen is telkens 2. Jakob (Gn 25,26). ja`äqobh (Jakob). Getalswaarde: jod = 10, ajin = 16 of 70, qoph = 19 of 100, beth = 2 ; totaal: 47 OF 182 (7 X 26). Structuur: 1 - 7 - 1 - 2. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (7): (1) Js 26,1. (2) Js 49,8. (3) Js 52,7. (4) Js 59,17. (5) Js 60,18. (6) Hab 3,8. (7) Ps 119,55.
= sôtèria (redding) komt in tweeënvijftig verzen in de bijbel
voor. In drieënveertig verzen in het O.T.. In acht verzen in het NT: (1) Lc
19,9. (2) Joh
4,22. (3) Hnd
4,12. (4)
--- -- sôtèrias: genitief van sôtèria. De genitief
komt in eenenvijftig verzen in de bijbel voor. In drieëndertig verzen
in het O.T.. In achttien verzen in het NT: (1) Lc
1,69. (2) Lc
1,77. (3) Hnd
13,26. (4) Hnd
16,17. (5) Hnd
27,34.
--- sôtèrion (redding). In drieënveertig verzen in de bijbel. In negenendertig verzen in het O.T.. In drieëntwintig verzen in de Ps. In elf verzen in Js. In drie verzen in het NT: (1) Lc
2,30. (2) Lc
3,6. (3) Hnd
28,28. In deze drie verzen is de redding gericht tot alle mensen.
--- sôzô (redden, verlossen).
--- -- sôsai. Infinitief. In 39 verzen in de bijbel; in 26 verzen in
het O.T., in 13 verzen in het NT: (1) Mt
16,25 (// Mc
8,35 // Lc
9,24). (2) Mt
27,42 (// Mc
15,31). (3) Mc
3,4 (// Lc
6,9).. (4) Mc
8,35 (//Mt
16,25 // Lc
9,24). (5) Mc
15,31 (// Mt
27,42). (6) Lc
6,9 (// Mc
3,4) . (7) Lc
9,24 (// Mc
8,35 // Mt
16,25). (8) Lc
19,10. (9)
--- -- sesôken (hij heeft gered / verlost). In 7 verzen in de bijbel,
enkel in het NT: (1) Mt
9,22 (// Mc
5,34 // Lc
8,48). (2) Mc
5,34 (// Mt
9,2 // Lc
8,48). (3) Mc
10,52 (// Lc
18,42). (4) Lc
7,50. (5) Lc
8,48 (Mc
5,34 // Mt
9,2). (6) Lc
17,19. (7) Lc
18,42 (// Mc
10,52).
-- wajja`ash JHWH thësjû`âh (en JHWH deed redding). Tenakh (): (1) 1 S 19,5. (2) 2 S 23,10. (3) 2 S 23,12. `âshâh JHWH thësjû`âh (JHWH deed redding). Tenakh (1): 1 S 11,13.
- יָשַׁב = jâsjabh (wonen)
- jâsjabh (wonen). יָשַׁב = jâsjabh (zitten, wonen, verblijven). Taalgebruik in Tenakh: jâsjabh (wonen). Getalswaarde: jod = 10, sjin = 21 of 300, beth = 2 ; totaal: 33 (3 X 11) OF 312 (2³ X 3 X 13). Structuur: 1 - 3 - 2. De som van de elementen is telkens 6. komt in 123 verzen in de bijbel voor. Qal perfectum derde persoon enkelvoud of jôsjebh: qal participium mannelijk enkelvoud. Een vorm van jâsjabh (wonen) in Re 1 (11): (1) Re 1,9. (2) Re 1,10. (3) Re 1,16. (4) Re 1,17. (5) Re 1,21. (6) Re 1,27. (7) Re 1,29. (8) Re 1,30. (9) Re 1,32. (10) Re 1,33. (11) Re 1,35.
- act. qal imperat. 2de pers. mann. enk. שִׁב = sjebh (zit, blijf) van het werkw. יָשַׁב = jâsjabh (wonen). Taalgebruik in Tenakh: jâsjabh (wonen). Getalswaarde: jod = 10, sjin = 21 of 300, beth = 2 ; totaal: 33 (3 X 11) OF 312 (2³ X 3 X 13). Structuur: 1 - 3 - 2. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (7).
- act. qal imperat. 2de pers. vr. enk. שְׁבִי = sjëbhi (zit, blijf) van het werkw. יָשַׁב = jâsjabh (zitten, wonen, verblijven). Taalgebruik in Tenakh: jâsjabh (wonen). Getalswaarde: jod = 10, sjin = 21 of 300, beth = 2 ; totaal: 33 (3 X 11) OF 312 (2³ X 3 X 13). Structuur: 1 - 3 - 2. De som van de elementen is telkens 6. - 2. Tenakh (10).
- wëjâsjabhëthâh (en jij woont) < wë + act. qal perf. 2de pers. mann. enk.. Tenakh (1): Dt 17,14.
--- act. qal part. mann. mv. stat. construct. josjëbhe(j) (die bewonen). Tenakh (110). Pentateuch (10). Eerdere Profeten (25). Latere Profeten (42). 12 Kleine
Profeten (12). Geschriften (21). Re (7): (1) Re 1,19. (2) Re 1,31. (3) Re 1,32. (4) Re 1,33. (5) Re 5,10. (6) Re 10,18. (7) Re 11,8.
- josjëbhe(j) hâ´ârèts (bewoners van het land). Tenakh (26). Eerdere Profeten (7). (1) Joz 2,9. (2) Joz 2,24. (3) Joz 7,9. (4) Joz 9,24. (5) Joz 13,21. (6) Re 1,32. (7) Re 1,33.
--- josjëbhim (die bewonen, bewoners). In 24 verzen in de bijbel.
- wë (consecutivum) + act. qal imperf. 3de pers. mann. enkelv. וַיֵּשֶׁב = wajjesjèbh
(en hij verbleef) van het werkw. יָשַׁב = jâsjabh (wonen). Taalgebruik in Tenakh: jâsjabh
(wonen). Getalswaarde: jod = 10, sjin = 21 of 300, beth = 2 ; totaal: 33 (3 X 11) OF 312 (2³ X 3 X 13). Structuur: 1 - 3 - 2. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (228). Pentateuch (58). Eerdere Profeten
(114). Latere Profeten (14). 12 Kleine Profeten (6). Geschriften (36). Gn (28). Gn 50 (1): Gn
50,22. Re (25): (1) Re 1,16. (2) Re 1,21. (3) Re 1,29. (4) Re 1,30. (5) Re 1,32. (6) Re 1,33. (7) Re 6,11. (8) Re 7,3. (9) Re 7,15. (10) Re 8,13. (11) Re 8,29. (12) Re 9,21.
(13) Re 9,41. (14) Re 9,56. (15) Re 11,3. (16) Re 11,17. (17) Re 14,8. (18) Re 15,8. (19) Re 17,3. (20) Re 17,4. (21) Re 18,26. (22) Re 19,4. (23) Re 19,7.
(24) Re 19,15. (25) Re 21,14. lë + act. hifil inf. constr. + suffix persoonl. voornaamw. 1ste pers. enk. lëhôsjîbhî (om mij te doen zitten) van het werkw.
- act. qal imperat. 2de pers. mann. mv. שְׁבוּ = sjëbhû (zit neer, blijft) van het werkw. יָשַׁב = jâsjabh (wonen). Taalgebruik in Tenakh: jâsjabh
(wonen). Getalswaarde: jod = 10, sjin = 21 of 300, beth = 2 ; totaal: 33 (3 X 11) OF 312 (2³ X 3 X 13). Structuur: 1 - 3 - 2. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (35). Pentateuch (8): (1) Gn 22,5. (2) Gn 34,10. (3) Gn 34,29. (4) Gn 43,2. (5) Gn 44,25. (6) Ex 16,29. (7) Ex 24,14. (8) Nu 22,19.
- act. qal infin. constr. שֶׁבֶת = sjèbhèth (te zien) < sjibt < sjabth van het werkw. יָשַׁב = jâsjabh (zitten, wonen, verblijven). Taalgebruik in Tenakh: jâsjabh (wonen). Getalswaarde: jod = 10, sjin = 21 of 300, beth = 2 ; totaal: 33 (3 X 11) OF 312 (2³ X 3 X 13). Structuur: 1 - 3 - 2. De som van de elementen is telkens 6.
- בְּשִׁבְתְּךָ = bësjibhëthëkhâ (in het zitten van jou) < prefix voorzetsel bë + werkwoordvorm act. inf. construct. + suffix persoonl. voornaamw. 2de pers. mann. enk.. Zie het werkw. יָשַׁב = jâsjabh (zitten, wonen, verblijven). Taalgebruik in Tenakh: jâsjabh (wonen). Getalswaarde: jod = 10, sjin = 21 of 300, beth = 2 ; totaal: 33 (3 X 11) OF 312 (2³ X 3 X 13). Structuur: 1 - 3 - 2. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (3): (1) Dt 6,7. (2) Dt 11,19. (3) Dt 23,14.
- act. hifil imperf. 3de pers. mann. enk. יוֹשִׁיב = jôsjîbh (hij deed wonen/blijven/verblijven) van het werkw. יָשַׁב = jâsjabh (wonen). Taalgebruik in Tenakh: jâsjabh (wonen). Getalswaarde: jod = 10, sjin = 21 of 300, beth = 2 ; totaal: 33 (3 X 11) OF 312 (2³ X 3 X 13). Structuur: 1 - 3 - 2. De som van de elementen is telkens 6.
- jâsjar (recht zijn, rechtuit gaan, rechtschapen zijn). יָשַׁר = jâsjar (recht zijn, rechtuit gaan, rechtschapen zijn). Taalgebruik in Tenakh: jâsjar (recht zijn, rechtuit gaan, rechtschapen zijn).
- וַיִּשַּׁרְנָה = wajjisjsjarënâh (en ) < waw consecutivum + act; qal imperf. 3de pers. vr. mv. van het werkw. יָשַׁר = jâsjar (recht zijn, rechtuit gaan, rechtschapen zijn). Taalgebruik in Tenakh: jâsjar (recht zijn, rechtuit gaan, rechtschapen zijn). Tenakh (1): 1 S 6,12.
- יָצָא = jâtsa´ (uitgaan, uittrekken)
- jâtsâ´ (uitgaan,
uittrekken). יָצָא = jâtsa´
(uitgaan, uittrekken). Taalgebruik in Tenakh: jâtsâ´
(uitgaan, uittrekken). Taalgebruik in Ex: jâtsâ´
(uitgaan, uittrekken). Getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, aleph
= 1 ; totaal: 29 (priemgetal) OF 101 priemgetal. Structuur: 1 - 9 - 1. De som van de elementen is telkens 2. j-ts-´: Tenakh (141). Pentateuch (42). De Griekse
vertaling van jâtsâ´ (uitgaan, uittrekken) is vaak een vorm
van het werkw. exagô (uitleiden, naar buiten leiden). Taalgebruik in
de LXX: exagô
(uitleiden, naar buiten leiden). Taalgebruik in het NT: exagô
(uitleiden, naar buiten leiden). Een vorm van exagô (uitleiden, naar
buiten leiden) in de LXX (221), in het NT (12).
- הוֹצִיא = hôtsî´ (hij deed uitgaan): (1) act. hifil perf. 3de pers. mann.
enk. OF (2) act. hifil imperatief 2de pers. enk. van het werkw. יָצַא = jâtsâ´
(uitgaan, uittrekken). Taalgebruik in Tenakh: jâtsâ´
(uitgaan, uittrekken). Tenakh (19). (1) Gn
14,18. Ex (4): (1) Ex
12,51. (2) Ex
13,3. (3) Ex
16,6. (4) Ex
18,1. Verder: (6) Dt
6,23. (7) Dt
7,8. (8) Dt
22,19. (9) 2
S 12,30. (10) 2
S 12,31. (11) 1
K 9,9. (12) Js
43,8. (13) Jr
7,22. (14) Jr
51,10. (15) Ez
11,7. (16) Ez
46,20. (17) Ezr
1,7. (18) 1
Kr 20,2. (19) 1
Kr 20,3.
- act. ind. aor. 3de pers. enk. εξηγαγεν = exègagen (hij leidde uit) van het werkw.
εξαγω = exagô (uitleiden, naar buiten leiden) < ex (uit) + agô (leiden, voeren). Taalgebruik in het NT: exagô
(uitleiden, naar buiten leiden). Taalgebruik in Lc: exagô
(uitleiden, naar buiten leiden). Taalgebruik in Hnd: exagô
(uitleiden, naar buiten leiden). Taalgebruik in de LXX: exagô
(uitleiden, naar buiten leiden). Bijbel (67). OT (62). Pentateuch (30). Gn (6): (1) Gn 1,21. (2) Gn 11,31. (3) Gn 15,5. (4) Gn 20,13. (5) Gn 43,23. (6) Gn 49,12. Ex (12): (1) Ex 12,51. (2) Ex
13,3. (3) Ex
13,9. (4) Ex
13,14. (5) Ex
13,16. (6) Ex 16,6. (7) Ex 16,32. (8) Ex 18,1. (9) Ex 19,17. (10) Ex 32,1. (11) Ex 32,12. (12) Ex 32,23. Nu (1): Nu 20,16. Dt (11): (1) Dt 1,27. (2) Dt 4,20. (3) Dt 4,37. (4) Dt 5,15. (5) Dt 6,21. (6) Dt 6,23. (7) Dt 7,8. (8) Dt 7,19. (9) Dt 9,28. (10) Dt 26,8. (11) Dt 29,24. NT (5): (1) Lc
24,50. (2) Hnd 7,36. (3) Hnd 7,40. (4) Hnd 12,17. (5) Hnd 13,17. Een vorm van exagô (uitleiden, naar buiten leiden) in de LXX (221), in het NT (12).
Syn. (2). Ev. (3). Lc
(1) Lc
24,50. Dit is de enigste vorm in Lc.
- Latijn. eduxitque < werkwoordvorm act. ind. perf. 3de pers. enk. eduxit (hij leidde uit) + suffix -que (en hij leidde uit) van educere (uitleiden). Bijbel (4): (1) Gn
15,5. (2) Gn 43,23. (3) Dt 4,37. (4) Dt 7,8. eduxit (hij leidde uit). Bijbel (81). OT (73). Pentateuch (26). Gn (2): (1) Gn 11,31. (2) Gn 20,13. Ex (8): (1) Ex 12,42. (2) Ex 12,51. (3) Ex
13,3. (4) Ex
13,9. (5) Ex
13,14. (6) Ex 32,1. (7) Ex 32,12. (8) Ex 32,23. Nu (2): (1) Nu 23,22. (2) Nu 24,8. Dt (14): (1) Dt 1,27. (2) Dt 4,20. (3) Dt 6,13. (4) Dt 6,21. (5) Dt 6,23. (6) Dt 8,14. (7) Dt 8,15. (8) Dt 9,28. (9) Dt 13,6. (10) Dt 13,11. (11) Dt
16,1. (12) Dt 20,1. (13) Dt 26,8. (14) Dt 29,24. NT (8): (1) Mc 8,23. (2) Lc
24,50. (3) Joh
18,10. (4) Hnd 7,36. (5) Hnd 7,40. (6) Hnd 13,17. (7) Hnd 13,23. (8) Heb 13,20. act. part. aor. nom. mann. enk. egressus (uitgeschreden) van het werkw. egredi (uitschrijden). Bijbel (181). Mc (6).
וַיּוֹצֵא = wajjôtse´ (en hij deed uitgaan) < waw consec. + werkw.vorm act.
hifil imperf. 3de pers. mann. enk. (jiqtol) van het werkw. יָצַא = jâtsa´
(uitgaan, uittrekken). Taalgebruik in Tenakh: jâtsâ´
(uitgaan, uittrekken). Getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, aleph
= 1 ; totaal: 29 (priemgetal) OF 101 (priemgetal). Structuur: 1 - 9 - 1. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (11): (1) Gn 15,5. (2) Gn
24,53. (3) Gn
43,23. (4) Gn
48,12. (5) Ex
19,17. (6) Re 6,19. (7) 2 K 24,13. (8) Jr 10,13. (9) Jr 50,25. (10) Ps 136,11. (11) 2
Kr 23,14.
- וַיּוֹצִא = wajjôtsi´ (en hij deed uitgaan) < waw consec. + werkw.vorm act.
hifil imperf. 3de pers. mann. enk. (jiqtol) van het werkw. יָצַא = jâtsa´
(uitgaan, uittrekken). Taalgebruik in Tenakh: jâtsâ´
(uitgaan, uittrekken). Getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, aleph
= 1 ; totaal: 29 (priemgetal) OF 101 (priemgetal). Structuur: 1 - 9 - 1. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (4): (1) Dt
4,20. (2) 2 K 11,12. (3) Ps 78,16. (4) Ps 105,43.
- Een vorm van יָצַא = jâtsa´. Tenakh (1046).
- act. qal imperf. 3de pers. vr. enk. jussief תוֹצֵא = thôtse`(dat zij doet uitgaan) van het werkw. יָצָא = jâtsa´ (uitgaan, uittrekken). Taalgebruik in Tenakh: jâtsâ´ (uitgaan, uittrekken). Taalgebruik in Ex: jâtsâ´ (uitgaan, uittrekken). Getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, aleph = 1 ; totaal: 29 (priemgetal) OF 101 priemgetal. Structuur: 1 - 9 - 1. De som van de elementen is telkens 2.
- וְהוֹצֵא = wëhôtse´ (en leid uit) < prefix verbindingswoord wë + act. imperat. perf. 2de pers. mann. enk. van het werkw. יָצַא = jâtsa´ (uitgaan, uittrekken). Taalgebruik in Tenakh: jâtsâ´ (uitgaan, uittrekken). Taalgebruik in Ex: jâtsâ´ (uitgaan, uittrekken). Getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, aleph = 1 ; totaal: 29 OF 101 (3³ X 3²). Structuur: 1 - 9 - 1. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (1): Ex 3,10.
- bëts´eth (in het uittrekken) < voorzetsel bë + act. qal inf. stat. construct. van het werkw. Tenakh (9): (1) Gn 35,18. (2) Ex 23,16. (3) 1 S 25,37. (4) 1 K 8,10. (5) Ez 27,33. (6) Ez 47,3. (7) Ps 114,1. (8) 2
Kr 4,11. (9) 2
Kr 20,21.
- hammôtsî´ (hij die deed uitgaan) < bepaald lidw. ha +
act. hifil part. nom. mann. enk. van het werkw. Tenakh (8): (1) Ex
6,7. (2) Lv
22,32. (3) Dt
8,15. (4) Dt
13,6. (5) Re
2,12. (6) Js
40,26. (7) Js
43,17. (8) 1 Kr 11,2.
- act. qal imperat. 2de pers. mann. mv. tsë´û (gaat uit). Tenakh (11). Js (3): (1) Js
48,20. (2) Js
49,9 . (3) Js
52,11.
- lëhôtsî´ (om te doen uitgaan) < lë + werkwoordvorm
act. hifil inf. constr. van het werkw. Tenakh (14): (1) Ex 6,13. (2) Ex 6,27. (3) Ex 8,14. (4) Nu 14,36. (5) 2 K 23,4. (6) Js 42,7. (7) Ez 12,12. (8) Hos 9,13. (9) Am 6,10. (10) Ps 104,14. (11) Pr 5,1. (12) Ezr 10,3.
(13) Ezr 10,19. (14) 2
Kr 29,16.
- הוֹצֵאתִיךָ = hôtse´thîkhâ (ik leidde je uit) < werkwoordvorm act. hifil perf. 3de pers. mann. enk. + suffix persoonl. voornaamw. 2de pers. mann. enk.. Zie het werkw.. Tenakh (3): (1) Gn
15,7. (2) Ex 20,2. (3) Dt 5,6.
- ´äsjèr hôtse´thîkhâ (die ik je deed uitgaan).
Tenakh (3): (1) Gn
15,7 (´änî JHWH = ik ben JHWH). (2) Ex 20,2 (´ânokhî
JHWH ´èlohèkhâ = Ik ben JHWH jouw God). (3) Dt 5,6
(´ânokhî JHWH ´èlohèkhâ = Ik ben
JHWH jouw God). act. hifil perf. 1ste pers; enk. + suffix pers. voornaamw. 2de pers. mann. enk.
- wajjetsë´û (en zij gingen uit) < waw consecutivum en qal
actief imperfectum derde persoon mann. meervoud van het werkw. Tenakh (56). Pentateuch (14). Eerdere Profeten (31). Latere Profeten (7). 12 Kleine
Profeten (1). Geschriften (3). Re (8): (1) Re 3,19. (2) Re 9,27. (3) Re 11,3. (4) Re 15,19. (5) Re 20,1. (6) Re 20,21. (7) Re 20,31. (8) Re 21,24. In drie verzen in Gn: (1) Gn
11,31. (2) Gn
12,5. (3) Gn 34,26. äsjèr hôts´ethîkhâ
(die deed uitgaan) van Gn
15,7 verwijst naar Gn
11,31 en Gn
12,5. Het wegtrekken van Terach uit Ur van de Chaldeeën en van Abram
uit Haran ligt in het verlengde van het verspreiding van de verschillende volkeren
over de aarde naar het verhaal van Gn
11,8.
- הוֹצִיא = hôtsî´ (hij deed uitgaan): (1) act. hifil perf. 3de pers. mann.
enk. OF (2) act. hifil imperatief 2de pers. enk. van het werkw. יָצַא = jâtsâ´
(uitgaan, uittrekken). Taalgebruik in Tenakh: jâtsâ´
(uitgaan, uittrekken). Tenakh (19). (1) Gn
14,18. Ex (4): (1) Ex
12,51. (2) Ex
13,3. (3) Ex
16,6. (4) Ex
18,1. Verder: (6) Dt
6,23. (7) Dt
7,8. (8) Dt
22,19. (9) 2
S 12,30. (10) 2
S 12,31. (11) 1
K 9,9. (12) Js
43,8. (13) Jr
7,22. (14) Jr
51,10. (15) Ez
11,7. (16) Ez
46,20. (17) Ezr
1,7. (18) 1
Kr 20,2. (19) 1
Kr 20,3.
-- יְהוָה הוֹצִיא = hôtsî´ JHWH (JHWH deed uitgaan). Tenakh (5 / 19):
(1)
Ex 12,51. (2) Ex
13,3. (3) Ex
18,1. (4) Dt
7,8. (5) Jr
51,10.
- אֶתְכֶם יְהוָה הוֹצִיא = hôtsî´ JHWH ´èthëkhèm (JHWH deed hen uitgaan). Tenakh (2): (1) Ex
13,3. (2) Dt
7,8.
-- אֶתְכֶם הוֹצִיא יְהוָה = JHWH hôtsî´ ´èthëkhèm (JHWH deed hen uitgaan). Tenakh (1): Ex 16,6.
- act. hifil perf. 3de pers. mann. enk. jôtsî´ (hij doet uitgaan)
van het werkw.. Tenakh (7). (3) Js
42,1. (4) Js
42,3.
- הוֹצִאֲךָ = hôtsi´äkhâ (Hij deed je uitgaan) < werkwoordvorm act. hifil perf. 3de pers. mann. enk.+ suffix pers. voornaamw. 2de pers. mann. enk.. Zie het werkw. Tenakh (2): (1) Ex
13,9 ; (2) Dt 7,19.
- הוֹצִיאָנוּ = hôtsî´ânû (Hij deed ons uitgaan) aan) < werkwoordvorm act. hifil perf. 3de pers. mann. enk.+ suffix pers. voornaamw. 1ste. mv.. Zie het werkw. Tenakh (3): (1) Ex
13,14. (2) Ex
13,16. (3) Dt 1,27.
- וַיוֹצֵא = wajjôtse´ (en hij deed uitgaan) < waw consec. + werkw.vorm act.
hifil imperf. 3de pers. mann. enk. (jiqtol) van het werkw. יָצַא = jâtsa´
(uitgaan, uittrekken). Taalgebruik in Tenakh: jâtsâ´
(uitgaan, uittrekken). Tenakh (15). Pentateuch (6). Gn (4): (1) Gn 15,5. (2) Gn
24,53. (3) Gn
43,23. (4) Gn
48,12. Ex (1) Ex
19,17. Dt (1) Dt
4,20. Verder: (7) Re 6,19. (8) 2 K 11,12. (9) 2 K 24,13. (10) Jr 10,13. (11) Jr 50,25. (12) Ps 78,16. (13) Ps 105,43. (14) Ps 136,11. (15) 2
Kr 23,14.
- וַיוֹצֶאֵנוּ = wajjôtse´ (en hij deed ons uitgaan) < waw consec. + werkw.vorm act.
hifil imperf. 3de pers. mann. enk. + suffix persoonl. voornaamw. 1ste pers. mv. van het werkw. יָצַא = jâtsa´
(uitgaan, uittrekken). Taalgebruik in Tenakh: jâtsâ´
(uitgaan, uittrekken). Getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, aleph
= 1 ; totaal: 29 OF 101 (3³ X 3²). Structuur: 1 - 9 - 1. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (1): Dt 26,8.
Lc 24,50
roept reminiscenties op aan Ex
19,17: kai exègagen Môusès ton laon...: 'Toen leidde
Mozes het volk uit het kamp, God tegemoet. Aan de voet van de berg bleven zij
staan." wajjôtse´(en Mozes deed uitgaan). Slechts in Ex
19,17. Mozes leidde het volk naar de voet van de berg. Daarna ging Mozes
de berg op waar God het verbond met het volk van Israël sloot.
- bëts´eth (in het uitgaan). Prefix bë + infinitief tse´th
(jâtsâ: uitgaan, verlaten). In negen verzen in de bijbel: (1)
Gn 35,18.
- act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. יֵצְאוּ = jetsë´û (zij zullen uittrekken) van het werkw. יָצַא = jâtsa´
(uitgaan, uittrekken). Taalgebruik in Tenakh: (1) Gn 15,14. (2) Nu 27,21. (3) Dt 28,7. (4) Joz 8,5. (5) Re 21,21. (6) 2 K 7,12. (7) 2 K 20,18. (8) 2
Kr 21,15. (9) Js 39,7. (10) Jr 17,19. (11) Ez 21,24. (12) Ez 30,9. (13) Ez 42,14. (14) Zach
14,8.
- וַיֵּצֵא = wajjetse´ (en hij ging uit) < waw consecutivum en qal
actief imperfectum derde persoon mann. enk. van het werkw. יָצָא = jâtsa´
(uitgaan, uittrekken). Taalgebruik in Tenakh: jâtsâ´
(uitgaan, uittrekken). Taalgebruik in Ex: jâtsâ´
(uitgaan, uittrekken). Getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, aleph
= 1 ; totaal: 29 (priemgetal) OF 101 priemgetal. Structuur: 1 - 9 - 1. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (191). Pentateuch (55). Eerdere Profeten (76). Latere Profeten (21). 12 Kleine
Profeten (6). Geschriften (33).
- לְהוֹצִיאָם = lëhôtsî´âm (om hen te doen uitgaan) < prefix voorzetsel lë + werkwoordvorm act. hifil infin. constructus + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. mv.. יָצַא = jâtsa´
(uitgaan, uittrekken). Taalgebruik in Tenakh: jâtsâ´
(uitgaan, uittrekken). Taalgebruik in Ex: jâtsâ´
(uitgaan, uittrekken). Getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, aleph
= 1 ; totaal: 29 OF 101 (3³ X 3²). Structuur: 1 - 9 - 1. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (4): (1) Ex 12,42. (2) Jr 31,32. (3) Ez 20,6. (4) Ez 20,9.
- jâsjâr (recht,behagelijk, juist, waarachtig). jâsjâr (recht, behagelijk, juist, waarachtig). Taalgebruik in Tenakh: jâsjâr (recht,behagelijk, juist, waarachtig). Getalswaarde: jod = 10, sjin = 21 of 300, resj = 20 of 200 ; totaal: 51 (3 X 17) OF 510 (2 X 3 X 5 X 17). Structuur: 1 - 3 - 2. Tenakh (30). Pentateuch (0). Eerdere Profeten (3): (1) 1 S 29,6. (2) 2 S 19,7. (3) 2 K 10,15.
- hajjâsjâr (en... ). Tenakh (35). Pentateuch (5) = Dt (5). Eerdere Profeten (18). Joz (1). Re (2). 1 S (0). 2 S (1). 1 K (6). 2 K (8).
- hajjâsjâr bë`e(j)ne(j) JHWH (en recht in de ogen van JHWH). Tenakh (21). Dt (3): (1) Dt 12,25. (2) Dt 13,19. (3) Dt 21,9. 1 K (3): (1) 1 K 15,5. (2) 1 K 15,11. (3) 1 K 22,43. 2 K (7): (1) 2 K 12,3. (2) 2 K 14,3. (3) 2 K 15,3. (4) 2 K 15,34. (5) 2 K 16,2. (6) 2 K 18,3. (7) 2 K 22,2.
- jâtsaq (uitgieten, uitstorten, overgieten). יָצַק = jâtsaq (uitgieten, uitstorten, overgieten). Taalgebruik in Tenakh: jâtsaq (uitgieten, uitstorten, overgieten). Getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, qoph = 19 of 100 ; totaal: 47 OF 200 (2³ X 5²). Structuur: 1 - 9 - 1. De som van de elementen is telkens 2.
- וַיִּצֹק = wajjitsoq (en hij goot uit) < prefix wa consecutivum + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. יָצַק = jâtsaq (uitgieten, uitstorten, overgieten). Taalgebruik in Tenakh: jâtsaq (uitgieten, uitstorten, overgieten). Getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, qoph = 19 of 100 ; totaal: 47 OF 200 (2³ X 5²). Structuur: 1 - 9 - 1. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (9): (1) Gn 28,18. (2) Ex 35,14. (3) Ex 36,36. (4) Ex 37,3. (5) Ex 37,13. (6) Ex 38,5. (7) Lv 8,12. (8) 1 S 10,1. (9) 2 K 9,6.
- jâtsar (vormen), formeren. jâtsar
(vormen, formeren). Taalgebruik in Tenakh: jâtsar
(vormen). Getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, resj = 20 of 200 ;
totaal: 48 (5² X 2² X 3) OF 300 (2² X 3 X 5²). Structuur: 1 - 9 - 2. j ts r. Tenakh (16). Gr. plassô. Lat. formare. E. to
form. D. machen. Een vorm van plassô (vormen) in de LXX (52), in het
NT (2). Een vorm van jâtsar (vormen, formeren) in Js (22).
- act. qal part. mann. enk. jôtser (vormende) van het werkw. Tenakh (13): (1) 2 S 17,28. (2) Js 41,25. (3) Js 45,7. (4) Js 54,17. (5) Jr 10,16. (6) Jr 18,11. (7) Jr 19,1. (8) Jr 33,2. (9) Jr 51,19. (10) Am 4,13. (11) Am 7,1. (12) Ps 2,9. (13) Kl 4,2.
- jôtsërî (vormende mij) < act. qal part. mann. enk. + suffix
pers. voornaamw. 1ste pers. enk.. Slechts in Js
49,5.
- wëjotsèrëkhâ (en vormende jou) < verbindingswoord
wë + act. qal part. mann. enk. + suffix pers. voornaamw. 2de pers. mann.
enk.. Tenakh (3): (1) Js
43,1. (2) Js
44,2. (3) Js
44,24.
-- wëjotsèrëkhâ mibbètèn (en vormende jou
vanaf de moederschoot). Tenakh (2): (1) Js
44,2. (2) Js
44,24.
- 'ètstsâwërëkhâ (ik vormde jou): aleph van
de eerste persoon enkelvoud imperfectum. Suffix -khâ (u). Qal imperfectum
derde persoon enkelvoud. In deze vorm slechts in Jr
1,5.
- יָתַר = jâthar (overblijven, over hebben, overvloed geven)
- jâthar (overblijven, over hebben, overvloed geven). יָתַר = jâthar (overblijven, over hebben, overvloed geven). Taalgebruik in Tenakh: jâthar (overblijven, over hebben, overvloed geven). Getalswaarde: jod = 10, thaw = 22 of 400, resj = 20 of 200 ; totaal: 52 (4 X 13) OF 610 (2 X 5 X 61). Structuur: 1 - 4 - 2. De som van de elementen is telkens 7. Een vorm van יָתַר = jâthar in Tenakh (80). In de LXX is יָתַר = jâthar de vertaling van 11 Hebreeuwse (werk)woorden.
- prefix voegwoord wa-consecutivum + pass. nifal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיִּוָּתֵר = wajjiwwâther (en hij werd achtergelaten) van het werkw. יָתַר = jâthar (overblijven, over hebben, overvloed geven). Taalgebruik in Tenakh: jâthar (overblijven, over hebben, overvloed geven). Getalswaarde: jod = 10, thaw = 22 of 400, resj = 20 of 200 ; totaal: 52 (4 X 13) OF 610 (2 X 5 X 61). Structuur: 1 - 4 - 2. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (5). Een vorm van יָתַר = jâthar in Tenakh (80). In de LXX is יָתַר = jâthar de vertaling van 11 Hebreeuwse (werk)woord.
- nifal imper. 3de pers. mann. enk. oorspronk. janqantil > jinqâtel. De korte a in gesloten lettergreep zonder klemtoon werd i (Lettinga 13g). De korte a in open lettergreep onmiddellijk voor de hoofdklemtoon werd lange a (Lettinga 13i). De i is in lettergrepen met klemtoon e geworden (Lettinga 13m). > jiqqâtel. De nun is geassimileerd met de volgende medeklinker.
- act. qal imperat. 2de pers. mann. mv. = thêrû (blijft over ).
- וְהוֹתֵר = wëhôther (en om te doen resten, om over te houden) < prefix verbindingswoord wë + werkwoordvorm act. hifil inf. constructus van het werkw. יָתַר = jâthar (overblijven, over hebben, overvloed geven). Taalgebruik in Tenakh: jâthar (overblijven, over hebben, overvloed geven). Getalswaarde: jod = 10, thaw = 22 of 400, resj = 20 of 200 ; totaal: 52 (4 X 13) OF 610 (2 X 5 X 61). Structuur: 1 - 4 - 2. De som van de elementen is telkens 7. Tenakh (3): (1) Ex 36,7. (2) 2 K 4,43. (3) 2 Kr 31,10. Een vorm van יָתַר = jâthar in Tenakh (80). In de LXX is יָתַר = jâthar de vertaling van 11 Hebreeuwse (werk)woorden.
- jithërôn (voordeel, nut, voortreffelijkheid, het overblijvene). Pr (6): (1) Pr 1,3. (2) Pr 2,11. (3) Pr 2,13. (4) Pr 3,9. (5) Pr 5,15. (6) Pr 10,11.
- jëchizëqijjâhû (Hizkia). jëchizëqijjâhû (Hizkia). Taalgebruik in Tenakh: jëchizëqijjâhû (Hizkia). Tenakh (36). Profeten (2). (1) Js 1,1. (2) Jr 15,4. http://nl.wikipedia.org/wiki/Hizkia. Hizkia (ook wel Jechizkia, overleden in 687 v.Chr.) was een Bijbels-historisch figuur. Hizkia was van (vermoedelijk) 715 v.Chr. tot zijn dood koning van Juda. Hij was de opvolger van zijn vader Achaz. Ten tijde van Hizkia's leven was Israël opgedeeld in een noordrijk (onder de naam Israël) en een zuidrijk (Juda). In 722 v.Chr. veroverden de Assyriërs het noordrijk. Zijn vader was toen koning van het zuidelijke Juda, dat een vazalstaat van de Assyriërs was. Desondanks liep ook Juda het gevaar veroverd te worden. Hizkia toonde zich naar buiten toe loyaal ten opzichte van de Assyriërs, maar bereidde tegelijkertijd de hoofdstad van Juda Jeruzalem voor op een beleg. Hij versterkte de stadsmuren en liet een 533 meter lang ondergronds kanaal (de Hizkia-tunnel) aanleggen van de bij de stad gelegen Gihonbron naar binnen de stad. De bouw van dit kanaal was voor die tijd een technisch meesterwerk. Toen in 704 v.Chr. de Babyloniërs tegen de Assyriërs ten strijde trokken, steunde Hizkia de opstand tegen de Assyriërs, tesamen met andere Syrische vorsten en in de hoop op steun van Egypte. De Assyrische koning Sanherib ondernam hierop een veldtocht tegen de Syriërs en veroverde het zuiden van Palestina (701 v.Chr.) voordat Egyptische hulp kon arriveren. Ondanks het gegeven dat Hizkia 30 talenten goud en 300 talenten zilver betaalde aan Sanherib, begon Sanherib een belegering van Jeruzalem. Deze belegering werd echter afgebroken. In de Bijbel wordt gesproken van de totale vernietiging van het leger van Sanherib door een engel van God waardoor Sanherib zich genoodzaakt zag huiswaarts te keren. Volgens de Griekse geschiedschrijver Herodotus werd het leger van de Assyriërs getroffen door een muizenplaag en een andere theorie is dat Sanherib het beleg staakte nadat Hizkia hem goud en zilver had betaald. Tijdens zijn bewind stelde Hizkia religieuze veranderingen in. Hij speelde onderdanigheid aan de Assyrische grootvorst en bracht tegelijk religieuze hervorming in gang om insluipend heidendom uit te roeien. Hij schafte de verering van de Assyrische goden af en concentreerde zich op de verering van JHWH. Hij had alle plaatselijke heiligdommen verboden om de eredienst in Jeruzalem te centraliseren. Volgens de Bijbel was Hizkia hier zeer voortvarend in en wordt hij daarom als een van de - weinige - Godvrezende koningen van Juda aangemerkt. Wel kreeg hij een smetje op zijn voorbeeldige godsdienstige blazoen toen hij aan het eind van zijn leven enige tijd hoogmoedig gedrag aan de dag legde.In 701 v.Chr. verwoestte Sanherib 'de Verschrikkelijke' de stad Berseba door brandstichting en viel Juda definitief binnen: "Wat Hizkia de Jood aangaat, hij onderwierp zich niet aan mij, ik belegerde 46 van zijn versterkte steden, ommuurde vestingen en talloze dorpen en overmeesterde ze door aangestampte taluds en stormrammen, voetvolkaanvallen, mijnen, stootblokken, alsook sappeurswerk... Hemzelf maakte ik tot gevangene in Jeruzalem, in zijn koninklijke residentie, als een vogel in een kooi" (vertaling van het prisma van Sanherib naar Ancient Near Eastern Texts). De beslissende slag had plaats in Lachis. Muurreliëfs in het paleis van Ninive tonen Sanherib terwijl hij toeziet vanop zijn ivoren troon op 300 m afstand (een goed boogschot verwijderd). Hizkia overleed uiteindelijk in 687 v.Chr. Zijn opvolger was zijn twaalfjarige zoon Manasse.
- jëhôsju`a (Jozua). יְהוֹשֻׁעַ = jëhôsju`a
(Jozua). Taalgebruik in Tenakh: jëhôsju`a
(Jozua). Getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6, sjin = 21 of 300,
ajin = 16 of 70 ; totaal: 58 (2 X 29) OF 391 (17 X 23). Structuur: 1 - 5
- 6 - 3 - 7. De som van de elementen is telkens 4. Tenakh (177). Pentateuch (16). Eerdere Profeten (152). Joz
(142). Re (6). 1 S (2). 1 K (1). 2 K (1). Ex (6): (1) Ex
17,9. (2) Ex
17,10. (3) Ex
17,13. (4) Ex
17,14. (5) Ex
32,17. (6) Ex
33,11. Dt (5): (1) Dt
1,38. (2) Dt
3,28. (3) Dt
31,3. (4) Dt
31,14. (5) Dt
31,23. Grieks Ièsous (Jozua). In zes verzen in Ex. Vulgaat Josue (Jozua). In 165 verzen in de bijbel. In zeven verzen in Ex. hôsjî`a (hij redt). jësjû`a (redding, heil), zie
Jezus. Js 1 (4): (1) Joz
1,1. (2) Joz
1,10. (3) Joz
1,12. (4) Joz
1,16. Joz 3 (6): (1) Joz
3,1. (2) Joz
3,5. (3) Joz
3,6. (4) Joz
3,7. (5) Joz
3,9. (6) Joz
3,10. Joz 24: (1) Joz
24,1. (2) Joz
24,2. (3) Joz
24,19. (4) Joz
24,21. (5) Joz
24,22. (6) Joz
24,24. (7) Joz
24,25. (8) Joz
24,26. (9) Joz
24,27. (10) Joz
24,28. (11) Joz
24,29. (12) Joz
24,31. Re (6): (1) Re
1,1. (2) Re
2,6. (3) Re
2,7. (4) Re
2,8. (5) Re
2,21. (6) Re
2,23.
- ´èl jëhôsju`a (tot Jozua). Tenakh (30). Ex
(1) Ex 17,9. Joz (29):
(1) Joz
1,1. (2) Joz
2,23. (3) Joz
2,24. (4) Joz
3,7. (5) Joz
4,1. (6) Joz
4,8. (7) Joz
4,15. (8) Joz
5,2. (9) Joz
5,9. (10) Joz
5,15. (11) Joz
6,2. (12) Joz
7,3. (13) Joz
7,10. (14) Joz
7,23. (15) Joz
8,1. (16) Joz
8,18. (17) Joz
8,23. (18) Joz
9,6. (19) Joz
9,8. (20) Joz
10,6. (21) Joz
10,8. (22) Joz
10,21. (23) Joz
10,24. (24) Joz
11,6. (25) Joz
14,6. (26) Joz
18,9. (27) Joz
20,1. (28) Joz
24,21. (29) Joz
24,24.
-- wajjo´mèr JHWH (en JHWH zei) ´èl jëhôsju`a
(tot Jozua). Tenakh (11): (1) Joz
1,1. (2) Joz
3,7. (3) Joz
4,1. (4) Joz
4,15. (5) Joz
5,9. (6) Joz
6,2. (7) Joz
7,10. (8) Joz
8,1. (9) Joz
8,18. (10) Joz
10,8. (11) Joz
11,6.
- wajjo´mèr jëhôsju`a (Jozua zei). Tenakh (16): (1)
Joz 3,5. (2) Joz
3,6. (3) Joz
3,9. (4) Joz
3,10. (5) Joz
6,16. (6) Joz
7,7. (7) Joz
7,19. (8) Joz
7,25. (9) Joz
10,18. (10) Joz
10,22. (11) Joz
17,17. (12) Joz
18,3. (13) Joz
24,2. (14) Joz
24,19. (15) Joz
24,22. (16) Joz
24,27.
- wajjo´mèr jëhôsju`a ´èl hâ`âm
(Jozua zei tot het volk). Tenakh (4): (1) Joz
3,5. (2) Joz
6,16. (3) Joz
24,19. (4) Joz
24,22. In Joz
6,8 lezen we: wajëhî kè´èmor jëhôsju`a
´èl hâ`âm (en het was terwijl Jozua zei tot het volk).
Het product van drie opeenvolgende getallen (8 - 7 - 6) in het kwadraat, afdalend, met de getalswaarde van de godsnaam JHWH = 26.
- jëhûdâh (Juda). יְהוּדָה = jëhûdâh
(Juda). Taalgebruik in Tenakh: jëhûdâh
(Juda). Taalgebruik in Jesaja: jëhûdâh
(Juda). Getalswaarde: jod = 10, he = 5, waw = 6, daleth = 4 ; totaal: 32 (2² X 2³). Structuur: 1 - 5 - 4 - 5. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (633). Pentateuch (40). Eerdere
Profeten (178). Latere Profeten (190). 12 Kleine Profeten (53). Geschriften
(172). Gn (24): (1) Gn 29,35. (2) Gn 37,26. (3) Gn 38,1. (4) Gn 38,2. (5) Gn 38,6. (6) Gn 38,7. (7) Gn 38,8. (8) Gn 38,11. (9) Gn 38,12. (10) Gn 38,15. (11) Gn 38,20. (12) Gn 38,22. (13) Gn 38,23. (14) Gn 38,24. (15) Gn 38,26. (16) Gn 43,3. (17) Gn 43,8. (18) Gn 44,14. (19) Gn 44,16. (20) Gn 44,18. (21) Gn 46,12. (22) Gn 46,28. (23) Gn 49,8.
(24) Gn 49,9. Re (18): (1) Re
1,2. (2) Re
1,3. (3) Re
1,4. (4) Re
1,8. (5) Re
1,9. (6) Re
1,10. (7) Re
1,16. (8) Re
1,17. (9) Re
1,18. (10) Re
1,19. (11) Re
15,10. (12) Re
17,7. (13) Re
17,8. (14) Re
17,9. (15) Re
19,1. (16) Re
19,2. (17) Re
19,18. (18) Re
20,18. Jl (5): (1) Jl
4,1. (2) Jl
4,6. (3) Jl
4,8. (4) Jl
4,18. (5) Jl
4,19. Ps (8): (1) Ps 48,12. (2) Ps 60,9. (3) Ps 63,1. (4) Ps 68,28. (5) Ps 69,36. (6) Ps 78,68. (7) Ps 97,8. (8) Ps 108,9. (9) Ps 109,9. Kl (5): (1) Kl 1,3. (2) Kl 1,15. (3) Kl 2,2. (4) Kl 2,5. (5) Kl 5,11. wîhûdah (en Juda): Jl
4,20. bîhûdâh (in Juda, tegen Juda). Re (3): (1) Re
10,9. (2) Re
15,9. (3)
Re 18,12. mîhûdâh (uit Juda) < min (uit) + Tenakh (11). Gn (1): Gn 49,10. Re (1) Re
15,11. Juda is de vierde zoon van Lea en Jakob.
- bëne(j) jëhûdâh (zonen van Juda). Tenakh (9): (1) Nu 10,14. (2) Nu 26,20. (3) Joz 14,6. (4) Joz 15,20. (5) Joz 15,21. (6) Joz 15,63. (7) Re 1,8. (8) 1
Kr 6,50. (9) Jr 7,30. Zonder verbindingsstraap Tenakh (28). Re 1 (2): (1) Re
1,9. (2) Re
1,16.
- wîhûdâh
(en Juda) > verbindingswoord wë + jëhûdâh
(Juda). Tenakh (39). Pentateuch (3). Eerdere Profeten (9). Latere Profeten (7). 12 Kleine
Profeten (4). Geschriften (16). Pentateuch (3): (1) Gn 35,23. (2) Ex 1,2. (3) Dt 27,12.
- jèrèq (het groen bij planten). יֶרֶק = jèrèq (het groen bij planten). Taalgebruik in Tenakh: jèrèq (het groen bij planten).
- jërochâm (Jerocham). jërochâm (Jerocham). Taalgebruik in Tenakh: jërochâm (Jerocham). Getalswaarde: jod = 10, resj = 20 of 200, chet = 8, mem = 13 of 40 ; totaal: 51 (3 X 17) OF 258 (2 X 3 X 43). Structuur: 1 - 2 - 8 - 4. Tenakh (16): (1) 1 S 1,1. (2) Js 9,16. (3) Js 14,1. (4) Js 49,13. (5) Jr 21,7. (6) Hos 14,4. (7) Spr 28,13. (8) Neh 11,12. (9) 1 Kr 6,12. (10) 1 Kr 6,19. (11) 1 Kr 8,27. (12) 1 Kr 9,8. (13) 1 Kr 9,12. (14) 1 Kr 12,8. (15) 1 Kr 27,22. (16) 2 Kr 23,1.
- - jërûsjâlaim (Jeruzalem). יְרוּשָׁלַם? = jërûsjâlaim (Jeruzalem). Taalgebruik in Tenakh: jërûsjâlaim (Jeruzalem). Getalswaarde: jod = 10, resj = 20 of 200, waw = 6, sjin = 21 of 300, lamed = 12 of 30, mem = 13 of 40 ; totaal: 82 (2 X 41) OF 586 (2 X 293). Structuur: 1 - 2 - 6 -3 - 3 - 4. De som van de elementen is telkens 1. Tenakh (336). Pentateuch (0). Eerdere Profeten (66). Latere Profeten (116). 12 Kleine Profeten (38). Geschriften (116). Re (3): (1) Re 1,7. (2) Re 1,21. (3) Re 19,10. 2 K (25): (1) 2 K 12,18. (2) 2 K 12,19. (3) 2 K 14,2. (4) 2 K 14,13. (5) 2 K 16,5. (6) 2 K 18,17. (7) 2 K 18,35. (8) 2 K 19,10. (9) 2 K 19,21. (10) 2 K 21,12. (11) 2 K 21,13. (12) 2 K 21,16. (13) 2 K 23,2. (14) 2 K 23,5. (15) 2 K 23,13. (16) 2 K 23,20. (17) 2 K 23,27. (18) 2 K 23,20. (19) 2 K 24,4. (20) 2 K 24,10. (21) 2 K 24,14. (22) 2 K 25,1. (23) 2 K 25,8. (24) 2 K 25,9. (25) 2 K 25,10. Jl (2): (1) Jl 4,6. (2) Jl 4,17. Kl (7): (1) Kl 1,7. (2) Kl 1,8. (3) Kl 1,17. (4) Kl 2,10. (5) Kl 2,13. (6) Kl 2,15. (7) Kl 4,12.
wîrûsjâlaim (en Jeruzalem). Tenakh (2): (1) Jl 4,1. (2) Jl 4,20.
- יֵשׁ / יֶשׁ = jesj / jèsj (er is, er was, er zal zijn)
- jesj / jèsj (er is, er was, er zal zijn). יֵשׁ / יֶשׁ = jesj / jèsj (er is, er was, er zal zijn). Taalgebruik in Tenakh: jesj / jèsj (er is, er was, er zal zijn). Getalswaarde: jod = 10, sjin = 21 of 300 ; totaal: 31 of 310. Structuur: 1 - 3. De som van de elementen is telkens 4.
- jësja`jâhû (Jesaja). יְשַׁעְיָהוּ = jësja`ëjâhû (Jesaja). Taalgebruik in Tenakh: jësja`jâhû (Jesaja). Getalswaarde: jod = 10, sjin = 21 of 300, ajin = 16 of 70,
he = 5, waw = 6 ; totaal: 68 (2² X 17) OF 401 (priemgetal). Structuur: 1 - 3 - 7 - 1 - 5 - 6. De som van de elementen is telkens 5. Tenakh (32). Js (16): (1) Js
1,1. (2) Js
2,1. (3) Js
7,3. (4) Js
13,1. (5) Js 20,2. (6) Js 20,3. (7) Js
37,2. (8) Js 37,5. (9) Js
37,6. (10) Js
37,21. (11) Js
38,1. (12) Js
38,4. (13) Js
38,21. (14) Js
39,3. (15) Js
39,5. (16) Js
39,8. Andere boeken (16): (1) 2
K 19,2. (2) 2
K 19,5. (3) 2
K 19,6. (4) 2
K 19,20. (5) 2
K 20,1. (6) 2
K 20,4. (7) 2
K 20,7. (8) 2
K 20,8. (9) 2
K 20,9. (10) 2
K 20,11. (11) 2
K 20,14. (12) 2
K 20,16. (13) 2
K 20,19. (14) 1
Kr 25,15. (15) 2
Kr 26,22. (16) 2
Kr 32,32.
- jësja`ëjâhû (Jesaja) < jësja` (redding) +
jâhû (JHWH) = redding is JHWH / JHWH is redding. Profeet (rond
740).
- Een vorm van jâsja` (redden, bevrijden, verlossen) in Js (20), van jesja`
/ jèsja` (hulp, heil, redding) in Js (5), van jësjû`âh
/ jësjû`âthâh (redding, verlossing) in Js (18).
- jiphëthâch (Jefta). jiphëthâch (Jefta). Taalgebruik in Tenakh: jiphëthâch (Jefta). Getalswaarde: jod = 10, pe = 17 of 80, thaw = 22 of 400, chet = 8 ; totaal: 54 (2 X 3³) OF 498 (2 X 3 X 83). Structuur: 1 - 8 - 4 - 8. j-p-th-ch. Tenakh (36). Pentateuch (2). Eerdere Profeten (25). Latere Profeten (5). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (4). Re (22). Re 11 (19): (1) Re 11,1. (2) Re 11,2. (3) Re 11,3. (4) Re 11,5. (5) Re 11,7. (6) Re 11,8. (7) Re 11,9. (8) Re 11,10. (9) Re 11,11. (10) Re 11,12. (11) Re 11,13. (12) Re 11,14. (13) Re 11,15. (14) Re 11,28. (15) Re 11,29. (16) Re 11,30. (17) Re 11,32. (18) Re 11,34. (19) Re 11,40. Re 12 (3): (1) Re 12,2. (2) Re 12,4. (3) Re 12,7.
- jisjëmâ`e´l (Ismaël). יִשְׁמָעֵאל = jisjëmâ`e´l (Ismaël). Taalgebruik in Tenakh: jisjëmâ`e´l (Ismaël). Getalswaarde: jod = 10, sjin = 21 of 300, mem = 13 of 40, ajin = 16 of 70, aleph = 1, lamed = 12 of 30; totaal: 73 ( 73 als ster) OF 451 (11 X 41). Structuur: 1 - 3 - 4 - 7 - 1 - 3. Som der elementen is telkens 10 > 1. Abram (36 of 243) + Hagar (28 of 208) = 64 (2³ X 2³) OF 451 (11 X 41). De getalswaarde van יִשְׂרָאֵל = jishërâ´el (Israël) is 64 (2³ X 2³) OF 541
(10de zeshoekige ster). Taalgebruik in Tenakh: jishërâ´el
(Israël). Tenakh (33). Pentateuch (11). Eerdere Profeten (1). Latere Profeten (17). 12 Kleine
Profeten (0). Geschriften (4). Gn (11): (1) Gn 16,11. (2) Gn 16,15. (3) Gn 16,16. (4) Gn 17,18. (5) Gn 17,23. (6) Gn 25,12. (7) Gn 25,13. (8) Gn 25,16. (9) Gn 25,17. (10) Gn 28,9. (11) Gn 36,3.
- Arabisch: إسماعيل = ismâ`el (Ismaël).
- Naar de naamgeving wordt er een verband gelegd tussen de zoon en de moeder. Naar de getalswaarde van de letters wordt een verband gelegd met beide ouders, nl. met Abram en Hagar. Vanuit de getalswaarde wordt ook een verband gelegd met de naam Israël, de kleinzoon van Abraham (via Sara).
- יִצְחָק (= jitsëchâq: Isaak; eigennaam. Eigennaam. De naam is een werkwoordsvorm: act. qal imperf. 3de pers. mann.
enk. jitsëchâq van het wkw. צָחַק = tsâchaq: lachen). Taalgebruik in Tenach: jitsëchâq
(Isaak). Taalgebruik in Genesis: jitsëchâq
(Isaak). Getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, chet = 8, qoph =
19 of 100 ; totaal: 49 (7 X 7) OF 208 (8 X 26). Tenach (77). Pentateuch (70). Gn (63). Gn 25 (7): (1) Gn
25,6. (2) Gn
25,9. (3) Gn
25,11. (4) Gn
25,19. (5) Gn
25,20. (6) Gn
25,21. (7) Gn
25,28.
-- אֶת-יִצְחָק = 'èth jitsëchâq: Isaak. Tenakh (17). Gn (13): (1) Gn 17,21. (2) Gn 21,4. (3) Gn 21,5. (4) Gn 21,8. (5) Gn 22,2. (6) Gn 22,9. (7) Gn 24,64. (8) Gn 25,11. (12) Gn 25,19. (13) Gn 49,31. In Gn 15,19 is het de twaalfde en laatste keer in de verhalenreeks i.v.m. Isaak. De eerste vermelding in Gn 17,21 gebeurt bij de besnijdenis van Isaak.
- jithërô (Jetro). jithërô (Jetro). Taalgebruik in Tenakh: jithërô (Jetro). Getalswaarde: jod = 10, thaw = 22 of 400, resj = 20 of 200, waw = 6 ; totaal: 58 (2 X 29) OF 616 (2³ X 7 X 11). Structuur: 1 - 4 - 2 - 6. Tenakh (10): (1) Ex 3,1. (2) Ex 4,18. (3) Ex 18,1. (4) Ex 18,2. (5) E18,5. (6) Ex 18,6. (7) Ex 18,9. (8) Ex 18,10. (9) Ex 18,12. (10) Job 30,11 (< jèthèr + suffix ô ; geen persoonsnaam).
- jô´el (Joël). jô´el (Joël). Taalgebruik in Tenakh: jô´el (Joël). Taalgebruik in Joël: jô´el (Joël). Getalswaarde: jod = 10, waw = 6, aleph = 1, lamed = 12 of 30 ; totaal: 29 OF 47. Tenakh (11). Gr. iôèl (Joël). Taalgebruik in de Septuaginta: iôèl (Joël). Bijbel (24). O.T. (23). NT (1).
- יוֹם = jôm (dag)
- jôm (dag). יוֹם = jôm (dag). Taalgebruik
in Tenakh: jôm
(dag). Taalgebruik in Js: jôm
(dag). Taalgebruik in Am: jôm
(dag). Taalgebruik in Mi: jôm
(dag). Getalswaarde: jod = 10, waw = 6, mem = 13 of 40 ; totaal: 29
OF 56 (2³ X 7). Structuur: 1 - 6 - 4. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (209). Pentateuch (76). Eerdere Profeten (23). Latere
Profeten (33). 12 Kleine Profeten (24). Geschriften (53). Pentateuch (76). Gn (23). Ex (14). Lv (11). Nu (17). Dt (11). Jl (6): (1) Jl
1,15. (2) Jl
2,1. (3) Jl
2,2. (4) Jl
2,11. (5) Jl
3,4. (6) Jl
4,14.
- Gr. = hèmera (dag). Taalgebruik
in de Septuaginta: hèmera
(dag). Taalgebruik in het NT: hèmera
(dag).
- Ned.: dag. Arabisch: يَوم = jaum (dag). Taalgebruik in de Qoran: dag (jaum). D.: Tag. E.: day. F.: jour < Lat. diurnum. Cfr journaal. Grieks: ἡμερα = hèmera (dag). Taalgebruik in het NT: hèmera
(dag). Lat.: dies. Hebreeuws: יוֹם = jôm (dag). Taalgebruik
in Tenakh: jôm
(dag).
- bëjôm / bajjôm (op een / de dag). Jl (1): Jl
4,18. lajjôm (tot de dag). Jl (1) Jl
1,15. Een vorm van jôm (dag) in Jl (10): (1) Jl
1,2. (2) Jl
1,15. (3) Jl
2,1. (4) Jl
2,2. (5) Jl
2,11. (6) Jl
3,2. (7) Jl
3,4. (8) Jl
4,1. (9) Jl
4,14. (10) Jl
4,18.
- jôm JHWH (dag van de Heer). Tenakh (14): (1) Js
13,6. (2) Js
13,9. (3) Jl
1,15. (4) Jl
2,1. (5) Jl
2,11. (6) Jl
3,4. (7) Jl
4,14. (8) Am
5,18. (9) Am
5,20. (10) Ob
15. (11) Sef
1,7. (12) Sef
1,14. (13) Sef
2,2. (14) Mal
3,23.
- qärobh jôm (nabij een dag). Tenakh (9): (1) Dt
32,35. (2) Js
13,6. (3) Jl
1,15. (4) Jl
2,1. (5) Jl
4,14. (6) Ob
15. (7) Sef
1,7. (8) Sef
1,14. (9) Ez
30,3.
- qärobh jôm JHWH (nabij een dag van JHWH). Tenakh (6): (1) Js
13,6. (2) Jl
1,15. (3) Jl
4,14. (4) Ob
15. (5) Sef
1,7. (6) Sef
1,14.
- kî qärobh jôm JHWH (nabij een dag van JHWH). Tenakh (6): (1) Js 13,6. (2) Jl
1,15. (3) Jl
2,1. (4) Jl
4,14. (5) Ob
15. (6) Sef
1,7.
- lëjôm Of lajjôm. Voorzetsel lë / la en het zelfst.
naamw. jôm (dag). Taalgebruik in Tenakh: jôm
(dag). Taalgebruik in Am: jôm
(dag).Getalswaarde van jôm (dag): jod = 10, waw = 6, mem = 13 of
40 ; totaal: 29 OF 56 (2³ X 7). Gr. hèmera (dag). Taalgebruik
in de Septuaginta: hèmera
(dag). Taalgebruik in het NT: hèmera
(dag). Lat. dies. Ned. dag. D. Tag. E. day. F. jour < Lat. diurnum. Cfr journaal. Tenakh (42). 12 kl. Prof. (7): (1) Hos
9,5. (2) Jl
1,15. (3) Am
6,3. (4) Hab
3,16. (5) Sef
3,8. (6) Zach
4,10. (7) Mal
3,17.
- יְמֵי (= jëme(j): dagen van; zn stat constr mann mv van het zn יוֹם = jôm: dag. Taalgebruik
in Tenakh: jôm
(dag). Taalgebruik in Js: jôm
(dag). Taalgebruik in Am: jôm
(dag). Taalgebruik in Mi: jôm
(dag). Getalswaarde: jod = 10, waw = 6, mem = 13 of 40; totaal: 29
OF 56 (2³ X 7). Structuur: 1 - 6 - 4. De som van de elementen is telkens 2.
- בִּימֵי אַבְרָהָם = bîme(j) Abrâhâm (in de dagen van Abraham). Tenach (3X): 1. Gn 26,1. 2. Gn 26,15. 3. Gn 26,18.
-- jâmîm bâ´îm (de komende dagen). Tenakh (20). Eveneens Tenakh (20) hinneh jâmîm bâ´îm (zie komende dagen). Vrijer vertaald: eens zal de dag komen: (1) 1 S 2,31. (2) 2 K 20,17. (3) Js 39,6. (4) Jr 7,32. (5) Jr 9,24. (6) Jr 16,14. (7) Jr 19,6. (8) Jr 23,5. (9) Jr 23,7. (10) Jr 30,3. (11) Jr 31,27. (12) Jr 31,31. (13) Jr 33,14. (14) Jr 48,12. (15) Jr 49,2. (16) Jr 51,47. (17) Jr 51,52. (18) Am 4,2. (19) Am 8,11. (20) Am 9,13.
- בַּיָּמִּים = bajjâmîm (in de dagen) < voorzetsel bë + zelfst. naamw. mann. mv. van het zelfst. naamw. יוֹם = jôm (dag). Taalgebruik in Tenakh: jôm (dag). Getalswaarde: jod = 10, waw = 6, mem = 13 of 40 ; totaal: 29 OF 56 (2³ X 7). Structuur: 1 - 6 - 4. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (53). Pentateuch (11). Eerdere Profeten (17). Latere Profeten (11). 12 Kleine Profeten (6). Geschriften (8).
- הָהֵם בַּיָּמִּים = bajjâmîm hâhem (in die dagen). Tenakh (31). In één vers in Gn: Gn 6,4. In één vers in Ex: Ex 2,11. In Ex 2,23 staat tussen bajjâmîm en hâhem het bijvoeglijk naamwoord hârabbîm (vele). In drie verzen in Dt. In één vers in Joz. In zes verzen in Re: (1) Re 17,6. (2) Re 18,1. (3) Re 19,1. (4) Re 20,27. (5) Re 20,28. (6) Re 21,25. In twee verzen in 1 S. In één vers in 2 S. In drie verzen in 2 K. In één vers in 2 Kr. In twee verzen in Neh. In twee verzen in Est. In één vers in Js. In vier verzen in Jr. In één vers in Ez. In één vers in Da. In één vers in Zach. bajjâmim hâ´ellèh (in deze dagen): Zach 8,9 en Zach 8,15.
- bîme(j) < voorzetsel bë + stat. constr. mann. mv. OF bëjâmâj (in mijn dagen) <bë + stat. constr. mann. mv. + suffix persoonl. voornaamw. 1ste pers. mann. enk.. Tenakh (55). Pentateuch (6). Eerdere Profeten (12). Latere Profeten (9). 12 Kleine
Profeten (6). Geschriften (22).
- bi(j)me(j)khèm (in jullie dagen) < voorzetsel bë + zelfst.
naamw. mann. mv. stat. constructus + suffix persoonl. voornaamw. 2de pers. mann.
mv. van het zelfst. naamw. Tenakh (3): (1) Ez
12,25. (2) Jl
1,2. (3) Hab
1,5.
- bë´achärîth hajjâmîm (in de laatste dagen). In dertien verzen in de bijbel: (1) Gn
49,1. (2) Nu 24,14. (3) Dt
4,30. (4) Dt
31,29. (5) Js
2,2. (6) Jr
23,20. (7) Jr
30,24. (8) Jr 48,47. (9) Jr 49,39. (10) Ez 38,16. (11) Da 10,14. (12) Hos 3,5. (13) Mi 4,1.
- wajëhî bajjâmîm hâhem (en het gebeurde in die
dagen). Tenakh (3): (1) Ex
2,11. (2) Re 19,1. (3) 1 S 28,1.
- wajëhî bajjâmim hârabbîm hâhem (en het
gebeurde in die vele dagen): Ex
2,23.
- egeneto de en tais hèmerais ekeinais (het gebeurde echter in die dagen). In twee verzen in het NT: (1) Lc
2,1. (2) Hnd
9,37. kai egeneto en ekeinais tais hèmerais (en het gebeurde in die dagen). In het NT slechts in Mc
1,9.
Het is de vertaling van het Hebreeuwse wajëhî bajjâmim hâhem
(en het gebeurde in die dagen). In drie verzen in de bijbel: (1) Ex
2,11. (2) Re 19,1. (3) 1 S 28,1. wajëhî bajjâmim hârabbîm
hâhem (en het gebeurde in die vele dagen): Ex
2,23. LXX. (1) Ex
2,11: egeneto de en tais hèmerais tais pollais (onder invloed van
Ex 2,23)
ekeinais = het gebeurde echter in die vele dagen. (2) Re 19,1: kai egeneto en tais hèmerais ekeinais = en het
gebeurde in die dagen. (3) 1 S 28,1: kai egenethè en tais hèmerais ekeinais
= en het is gebeurd in die dagen. Tenslotte: Ex
2,23: meta de tas hèmeras tas pollas ekeinas = na echter die vele
dagen (zie Ex
2,11).
- הַיָּמִים = hajjâmîm (de dagen) < prefix bepaald lidw. ha + nom. mann. mv. van het zelfst. naamw. יוֹם = jôm (dag). Taalgebruik in Tenakh: jôm (dag). Taalgebruik in Js: jôm (dag). Taalgebruik in Am: jôm (dag). Taalgebruik in Mi: jôm (dag). Getalswaarde: jod = 10, waw = 6, mem = 13 of 40 ; totaal: 29 OF 56 (2³ X 7). Structuur: 1 - 6 - 4. De som van de elementen is telkens 2.. Tenakh (135). Pentateuch (23). Eerdere Profeten (69). Latere Profeten (18). 12 Kleine Profeten (3). Geschriften (22). 1 S (18): (1) 1 S 1,20. (2) 1 S 1,21. (3) 1 S 1,28. (4) 1 S 2,19. (5) 1 S 2,32. (6) 1 S 2,35. (7) 1 S 7,2. (8) 1 S 9,20. (9) 1 S 13,11. (10) 1 S 18,26. (11) 1 S 18,29. (12) 1 S 20,6. (13) 1 S 20,31. (14) 1 S 23,14. (15) 1 S 25,38. (16) 1 S 27,7. (17) 1 S 27,11. (18) 1 S 28,2.
- mann. mv. יָמִים = jâmîm (dagen) van het zelfst. naamw. יוֹם = jôm (dag). Taalgebruik
in Tenakh: jôm
(dag). Getalswaarde: jod = 10, waw = 6, mem = 13 of 40 ; totaal: 29
OF 56 (2³ X 7). Structuur: 1 - 6 - 4. De som van de elementen is telkens 2. j-m-m. Tenakh (289). Pentateuch (117). Eerdere Profeten (45). Latere Profeten (45). 12 Kleine
Profeten (10). Geschriften (66). Ex (26): (1) Ex 3,18. (2) Ex 5,3. (3) Ex 7,25. (4) Ex 8,23. (5) Ex 10,22. (6) Ex 10,23. (7) Ex 12,15. (8) Ex 12,19. (9) Ex
13,6. (10) Ex 15,22. (11) Ex 16,26. (12) Ex 19,15. (13) Ex 20,9. (14) Ex 20,11. (15) Ex 22,29. (16) Ex 23,12. (17) Ex 23,15. (18) Ex 24,16. (19) Ex 29,30. (20) Ex 29,35. (21) Ex 29,37. (22) Ex 31,15. (23) Ex 31,17. (24) Ex 34,18. (25) Ex 34,21. (26) Ex 35,2. Lv (31): (1) Lv 8,33. (2) Lv 8,35. (3) Lv 12,2. (4) Lv 12,4. (5) Lv 12,5. (6) Lv 13,4. (7) Lv 13,5. (8) Lv 13,21. (9) Lv 13,26. (10) Lv 13,31. (11) Lv 13,33. (12) Lv 13,50. (13) Lv 13,54. (14) Lv 14,8. (15) Lv 14,38. (16) Lv 15,13. (17) Lv 15,19. (18) Lv 15,24. (19) Lv 15,25. (20) Lv 15,28. (21) Lv 22,27. (22) Lv 23,3. (23) Lv 23,6.
(24) Lv 23,8. (25) Lv
23,34. (26) Lv
23,36. (27) Lv
23,39. (28) Lv
23,40. (29) Lv
23,41. (30) Lv
23,42. (31) Lv 25,29. Status constructus meervoud
jëmê ; in 138 verzen in de bijbel.
Het verblijf van de Israëlieten in Egypte duurt lang: 430 jaar. In die
lange tijd stierf de ene Farao na de andere en bleven de Israëlieten onderdrukt. Maar door de gelijkenis waarmee deze perikope begint als de voorgaande (Ex
2,11 ), laat voorspellen dat de figuur van Mozes een rol zal spelen in
de bevrijding uit het onderdrukkende Egypte.
- jômam (overdag). In achtenveertig verzen in de bijbel.
- wëhâjâh bë´achärîth hajjâmîm
(en het was in de laatste dagen). In drie verzen in de bijbel: (1) Js
2,2. (2) Jr 49,39. (3) Mi 4,1.
- sjëlosjâh jâmîm (drie dagen). In vier verzen in de
bijbel: (1) 1 S 30,12. (2) 1 K 12,5. (3) 2
K 2,17. (4) Jon
2,1.
- sjëlosjèth Tenakh (28): (1) Gn 30,36. (2) Gn 40,12. (3) Gn 40,13. (4) Gn 40,18. (5) Gn 40,19. (6) Gn 42,17. (7) Ex 3,18. (8) Ex 5,3. (9) Ex 8,23. (10) Ex 10,22. (11) Ex 10,23. (12) Ex 15,22. (13) Nu 10,33 (2X). (14) Nu 33,8. (15) Joz 1,11. (16) Joz 2,16. (17) Joz 2,22. (18) Joz 3,2. (19) Joz 9,16. (20) Re 14,14. (21) Re 19,4. (22) 2 S 20,4. (23) 2 S 24,13.
(24) 1 Kr 21,12. (25) 2 Kr 10,5. (26) Est 4,16. (27) Jon 3,3.
- יָמִים שֵׁשֶׁת = sjesjèth jâmîm (zes dagen). Tenakh (14): (1) Ex 16,26. (2) Ex 20,9. (3) Ex 20,11. (4) Ex 23,12. (5) Ex 24,16. (6) Ex 31,15. (7) Ex 31,17. (8) Ex 34,21. (9) Ex 35,2. (10) Lv 23,3. (11) Dt 5,13. (12) Dt 16,8. (13) Joz 6,3. (14) Joz 6,14.
- בְּיוֹם /בַּיּוֹם = bëjôm / bajjôm = op een (de) dag < voorzetsel bë + (bepaald lidw. ha) + יוֹם = jôm (dag). Taalgebruik
in Tenakh: jôm
(dag). Getalswaarde: jod = 10, waw = 6, mem = 13 of 40 ; totaal: 29
OF 56 (2³ X 7). Structuur: 1 - 6 - 4. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (491). Pentateuch
(130). Eerdere Profeten (102). Latere Profeten (116). 12 Kleine
Profeten (62). Geschriften (81). 12 kl. Prof. (62). Gn (22): (1) Gn 1,18. (2) Gn 2,2. (3) Gn 2,4. (4) Gn 2,17. (5) Gn 3,5. (6) Gn 5,1. (7) Gn 5,2. (8) Gn 7,11. (9) Gn 15,18. (10) Gn 21,8. (11) Gn 22,4. (12) Gn 26,32. (13) Gn 30,33. (14) Gn 30,35. (15) Gn
31,22. (16) Gn
31,40. (17) Gn 33,16. (18) Gn 34,25. (19) Gn 35,3. (20) Gn 40,20. (21) Gn 42,18. (22) Gn 48,20.
- בַּיּוֹם הַשְּׁלִישִׁי = bajjôm hasjsjëlîsjî (op de derde dag). Tenakh (22; 24X). Gn (3): (1) Gn
22,4. (2) Gn
40,20. (3) Gn 42,18. (4) Ex
19,11. (5) Lv
7,17. (6) Lv
7,18. (7) Lv
19,7. (8) Nu
7,24. (9) Nu
19,12 (2x). (11) Nu
19,19. (12) Nu 31,19. (13) Joz 9,17. (14) Re 20,30. (15) 1 S 30,1. (16) 2 S 1,2. (17) 1 K 3,18. (18) 1 K 12,12. (19) 2 K 20,5 (2X).
(20) 2 K 20,8. (21) Est 5,1. (22) Hos 6,2.
- Grieks. tῃ tritῃ ἡμερᾳ = tè(i) tritè(i) hèmera(i) (op de derde dag). NT (10). Mt (3): (1) Mt
16,21. (2) Mt
17,23. (3) Mt
20,19. Mc (2): (1) Mc
9,31. (2) Mc
10,34. Lc (3): (1) Lc
9,22. (2) Lc
24,7. (3) Lc
24,46. Hnd (1) Hnd
10,40. Verder: 1
Kor 15,4.
- tῃ ἡμερᾳ tῃ tritῃ = tè(i) hèmera(i) tè(i) tritè(i) (op de dag, de derde). NT (2): (1) Lc
18,32. (2) Joh
2,1.
- וּבַיּוֹם = = ûbhajjôm (en op de dag) < prefix verbindingswoord wë + voorzetsel bë + bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. יוֹם = jôm (dag). Taalgebruik in Tenakh: jôm (dag). Getalswaarde: jod = 10, waw = 6, mem = 13 of 40 ; totaal: 29 OF 56 (2³ X 7). Structuur: 1 - 6 - 4. De som van de elementen is telkens 2. Tenakh (33). Lv (6): (1) Lv 12,3. (2) Lv 14,10. (3) Lv 15,14. (4) Lv 15,29. (5) Lv 23,3. (6) Lv 23,39.
- הַשְּׁביעִי בַּיּוֹם = bajjôm hasjsjëbhî`î (op de zevende dag). Tenakh (25): (1) Gn
2,2. (2) Ex
16,27. (3) Ex
16,29. (4) Ex 20,11. (5) Ex
24,16. (6) Lv 13,5. (7) Lv 13,6. (8) Lv 13,27. (9) Lv 13,32. (10) Lv 13,34. (11) Lv 13,51. (12) Lv 14,9. (13) Lv 14,39. (14) Lv 23,8.
- הַשְּׁבִיעִי וּבַיּוֹם = ûbhajjôm hasjsjëbhî`î (en op de zevende dag). Tenakh (16): (1) Ex 12,16. (2) Ex
13,6. (3) Ex 16,26. (4) Ex 23,12. (5) Ex 31,15. (6) Ex 31,17. (7) Ex 34,21. (8) Ex 35,2. (9) Lv 23,3. (10) Nu 19,12. (11) Nu 19,19. (12) Nu 28,25. (13) Nu 29,32. (14) Nu 31,19. (15) Dt 16,8. (16) Joz 6,4.
- = bajjôm hasjsjëmînî (op de achtste dag). In acht verzen
in de bijbel. ogdoè (achtste). In eenentwintig verzen in de bijbel. In negentien verzen in het O.T.. In twee verzen in het NT
- הַיּוֹם= hajjôm (de dag) < ha + Tenakh (425). Pentateuch (128). Eerdere Profeten (160). Latere Profeten (44). 12 Kleine
Profeten (9). Geschriften (84). Re (19): (1) Re 1,21. (2) Re 1,26. (3) Re 4,14. (4) Re 6,24. (5) Re 9,18. (6) Re 9,19. (7) Re 9,45. (8) Re 10,4. (9) Re 10,15. (10) Re 11,27. (11) Re 12,3. (12) Re 15,19.
(13) Re 18,1. (14) Re 18,12. (15) Re 19,8. (16) Re 19,9. (17) Re 19,30. (18) Re 21,3. (19) Re 21,6.
- בַּיּוֹם הַהוּא
= bajjôm hahû´ (op die dag).
- jirë´ath (vrees, eerbied). In twintig verzen in de bijbel.
- jirë´ath JHWH (vrees voor JHWH). In veertien verzen in de bijbel.
- jârâ´ (vrezen,
eerbied hebben). Verwijzing: jârâ´
(vrezen, eerbied hebben), zie Ps
111,10. fobeomai
(vrezen, door fobieën bevangen worden), zie Mc
1,27.
--- jâr´e ´èth JHWH (vrezende JHWH)
--- ´al thîr´â (vrees niet). Qal jussief tweede persoon
mannelijk enkelvoud. In veertig verzen in de bijbel: (1) Gn
15,1 (JHWH tot Abram). (2) Gn 26,24 (JHWH tot Isaak). (3) Gn 46,3 (JHWH
tot Jakob). (4) Nu
21,34 (JHWH tot Mozes).
- qal imperf. 3de pers. mv. wajîr´û (en zij vreesden). Tenakh
(22).
- יִשְׂרָאֵל = jishërâ´el (Israël)
- יִשְׂרָאֵל = jishërâ´el (Israël). Taalgebruik in Tenakh: jishërâ´el (Israël). Taalgebruik in 2 K: jishërâ´el (Israël). Taalgebruik in Jesaja: jishërâ´el (Israël). Taalgebruik in Amos: jishërâ´el (Israël). Getalswaarde: jod = 10, shin = 21 of 300, resj = 20 of 200, aleph = 1, lamed = 12 of 30 ; totaal: 64 (2³ X 2³) OF 541 (10de zeshoekige ster). Structuur: 1 - 3 - 2 - 1 - 3. De som van de elementen is telkens 1. De eigennaam is samengesteld uit een werkwoordsvorm en een zn nw: wkw act ind imperf 3de pers mann enk יִשְׂרָה (= jishrâ´ : hij strijdt) van het wkw. שָׂרָה = shârâh: strijden) + zn אֵל (= ´el: God): God strijdt. In Gn 32,29 wordt de naam Israël verklaard als: hij streed met God en met mensen. Dat gebeurt in het verhaal van de nachtelijke strijd van Jakob aan de Jabbok. Tenakh (2044). Pentateuch (502). Eerdere Profeten (765). Latere Profeten (350). 12 Kleine Profeten (89). Geschriften (337). Gn (36) Ex (157). Ex 16 (11): (1) Ex 16,1. (2) Ex 16,2. (3) Ex 16,3. (4) Ex 16,6. (5) Ex 16,9. (6) Ex 16,10. (7) Ex 16,12. (8) Ex 16,15. (9) Ex 16,17. (10) Ex 16,31. (11) Ex 16,35. De stam יִשְׂרָאֵל = jishërâ´el (Israël) komt voor in Tenakh (2511). Ex 17 (6): (1) Ex 17,1. (2) Ex 17,5. (3) Ex 17,6. (4) Ex 17,7. (5) Ex 17,8. (6) Ex 17,11. Ex 32 (4): (1) Ex 32,4. (2) Ex 32,8. (3) Ex 32,20. (4) Gn 32,27. Dt (55). Dt 4 (4): (1) Dt 4,4. (2) Dt 4,44. (3) Dt 4,45. (4) Dt 4,46. Dt 6 (2): (1) Dt 6,3. (2) Dt 6,4. Dt 10 (2): (1) Dt 10,6. (2) Dt 10,12. Joz (131). Re (133). Re 1 (2): (1) Re 1,1. (2) Re 1,28. Re 2 (4): (1) Re 2,4. (2) Re 2,6. (3) Re 2,11. (4) Re 2,22. Re 3 (13): (1) Re 3,1. (2) Re 3,2. (3) Re 3,4. (4) Re 3,5. (5) Re 3,7. (6) Re 3,8. (7) Re 3,9. (8) Re 3,10. (9) Re 3,12. (10) Re 3,13. (11) Re 3,14. (12) Re 3,15. (13) Re 3,27. Re 11 (15): (1) Re 11,4. (2) Re 11,5. (3) Re 11,13. (4) Re 11,15. (5) Re 11,16. (6) Re 11,17. (7) Re 11,19. (8) Re 11,20. (9) Re 11,21. (10) Re 11,23. (11) Re 11,25. (12) Re 11,26. (13) Re 11,27.(14) Re 11,33. (15) Re 11,40. Re 20 (): (1) Re 20,1. (2) Re 20,2. (3) Re 20,3. (4) Re 20,6. (5) Re 20,7. (6) Re 20,10. (7) Re 20,11. (8) Re 20,12. (9) Re 20,13. (10) Re 20,14. (11) Re 20,17. (12) Re 20,18. (13) Re 20,19. (14) Re 20,20. (15) Re 20,22. (16) Re 20,23. (17) Re 20,24. (18) Re 20,25. (19) Re 20,26. (20) Re 20,27. (21) Re 20,29. (22) Re 20,30. (23) Re 20,32. (24) Re 20,33. (25) Re 20,34. (26) Re 20,35. (27) Re 20,36. (28) Re 20,38. (29) Re 20,39. (30) Re 20,41. (31) Re 20,42. (32) Re 20,48. 1 S (113). 1 S 8 (): (1) 1 S 8,4. (2) 1 S 8,22. 1 K (163). 1 K 9 (5): (1) 1 K 9,5. (2) 1 K 9,7. (3) 1 K 9,20. (4) 1 K 9,21. (5) 1 K 9,22. 2 K (135). 2 K 5 (7): 2 K 21 (6): (1) 2 K 21,2. (2) 2 K 21,3. (3) 2 K 21,7. (4) 2 K 21,8. (5) 2 K 21,9. (6) 2 K 21,12. Sef (4): (1) Sef 2,9. (2) Sef 3,13. (3) Sef 3,14. (4) Sef 3,15. Ps (47). Ps 114-115 (): (1) Ps 114,1. (2) Ps 114,2. (3) Ps 115,9. (4) Ps 115,12.
Tenakh | Pentateuch | Eerdere Profeten | Latere Profeten | 12 Kleine Profeten | Geschriften | Gn | Ex | Lv | Nu | Dt | ||
2044 | 502 | 765 | 350 | 89 | 337 | 36 | 157 | 58 | 196 | 55 |
בְּנֵי יִשְׂרָאֵל = bënê jishërâ´el (zonen van Israël, Israëlieten). Tenakh (419). Ex 16 (9): (1) Ex 16,1. (2) Ex 16,2. (3) Ex 16,3. (4) Ex 16,6. (5) Ex 16,9. (6) Ex 16,10. (7) Ex 16,12. (8) Ex 16,15. (9) Ex 16,17.
- וּבְּנֵי יִשְׂרָאֵל = ûbhënê jishërâ´el (en de zonen van Israël, Israëlieten). Tenakh (26). Ex 16 (1): Ex 16,35.
- bëne(j) jishërâ´el (Israëlieten). Tenakh (109). Re (21): (1) Re
2,6. (2) Re
2,11. (3) Re
3,7. (4) Re
3,8. (5) Re
3,9. (6) Re
3,14. (7) Re
3,15. (8) Re
3,27. (9) Re
4,3. (10) Re
6,1. (11) Re
6,6. (12) Re
6,7. (13) Re
10,15. (14) Re
20,3. (15) Re
20,19. (16) Re
20,23. (17) Re
20,24. (18) Re
20,27. (19) Re
20,30. (20) Re
20,35. (21) Re
21,18. Tenakh (419). Re (33). Re 1 (1): Re 1,1. Re 20 (7): (1) Re 20,1. (2) Re
20,3. (3) Re 20,7. (4) Re 20,13. (5) Re 20,14. (6) Re 20,18. (7) Re 20,26. 2 K (6): (1) 2 K 16,3. (2) 2 K 17,8. (3) 2 K 17,22. (4) 2 K 17,24. (5) 2 K 21,2. (6) 2 K 21,9. kâl bëne(j) jishërâ´el (Israëlieten). Tenakh (1): Re 20,26.
- bëjishërâ´el (in/tegen Israël) < bë +. Tenakh (118).
Pentateuch (22). Eerdere Profeten (63). Latere Profeten (14). 12 Kleine Profeten
(3). Geschriften (16). Nu (12): (1) Nu 1,3. (2) Nu 1,45. (3) Nu 3,13. (4) Nu 18, 14. (5) Nu 18, 21. (6) Nu 22,1. (7) Nu 21,23. (8) Nu 23,21. (9) Nu 23,23. (10) Nu 25,3. (11) Nu 26,2. (12) Nu 32,13.
Re (21): (1) Re
2,14. (2) Re
2,20. (3) Re
3,8. (4) Re
5,2. (5) Re
5,7. (6) Re
5,8. (7) Re
5,11. (8) Re
6,4. (9) Re
10,7. (10) Re
11,39. (11) Re
14,4. (12) Re
17,6. (13)
Re 18,1. (14)
Re 18,19. (15) Re
19,1. (16) Re
20,6. (17) Re
20,10. (18) Re
20,21. (19) Re
20,31. (20) Re
21,3. (21) Re
21,25.
-- `im jishërâ´el (met Israël). Tenakh (14): (1) Ex
17,8. (2) Dt
18,1. (3) Dt
33,21. (4) Joz
11,5. (5) Re
8,35. (6) Re
11,4. (7) Re
11,5. (8) Re
11,20. (9) Re
11,25. (10) 1
S 13,5. (11) 1
S 14,21. (12) 1
K 20,26. (13) 2
Kr 11,1. (14) 2
Kr 25,7.
--- wajjillâhèm (en hij streed) `im jishërâ´el
(Israël). Tenakh (2): (1) Ex
17,8. (2) Re
11,20.
-- kâl `ädath bënê jishërâ´el (de hele
gemeenschap van Israëlieten). Tenakh (20). Ex (8): (1) Ex
16,1. (2) Ex
16,2. (3) Ex
16,9. (4) Ex
16,10. (5) Ex
17,1. (6) Ex
35,1. (7) Ex
35,4. (8) Ex
35,20. Lv (1). Nu (9). Joz (2).
- lëjishërâ´el (voor Israël) < lë + jishërâ´el. Tenakh (51). Pentateuch (3). Eerdere Profeten (21). Latere Profeten (5). 12 Kleine
Profeten (2). Geschriften (20). 1 S (5): (1) 1 S 7,14. (2) 1 S 8,1. (3) 1 S 15,2. (4) 1 S 17,46. (5) 1 S 30,25.
- jishshâ(sh)khâr (Issakar). jishshâ(sh)khâr (Issakar). Taalgebruik in Tenakh: jishshâ(sh)khâr (Issakar). Getalswaarde: jod = 10, shin = 21 of 300, kaph = 11 of 20, resj = 20 of 200 ; totaal: 62 (2 X 31) OF 530 (2 X 5 X 53). Structuur: 1 - 3 - 2 - 2. Tenakh (31). Pentateuch (13). Eerdere Profeten (6). Latere Profeten (3). 12 Kleine Profeten (0). Geschriften (9). Gn (3): (1) Gn 30,18. (2) Gn 46,13. (3) Gn 49,14. Ex (1): Ex 1,3. Issakar is de 5de zoon van Lea en de 9de zoon van Jakob.
- jitsëchaq (Isaak). יִצְחָק (= jitsëchâq: Isaak, hij lachte; eigennaa m en wkw. De naam is een werkwoordsvorm: act qal imperf 3de pers mann enk van het wkw צָחַק = tsâchaq: lachen). Taalgebruik in Tenach: jitsëchâq (Isaak). Getalswaarde: jod = 10, tsade = 18 of 90, chet = 8, qoph = 19 of 100; totaal: 49 (7 X 7) OF 208 (8 X 26). Tenakh (77). Pentateuch (70). Gn (63). Gn 25 (7): (1) Gn 25,6. (2) Gn 25,9. (3) Gn 25,11. (4) Gn 25,19. (5) Gn 25,20. (6) Gn 25,21. (7) Gn 25,28.
אֶת-יִצְחָק = 'èth jitsëchâq: Isaak. Tenakh (17). Gn (13): (1) Gn 17,21. (2) Gn 21,4. (3) Gn 21,5. (4) Gn 21,8. (5) Gn 22,2. (6) Gn 22,9. (7) Gn 24,64. (8) Gn 25,11. (12) Gn 25,19. (13) Gn 49,31. In Gn 15,19 is het de twaalfde en laatste keer in de verhalenreeks i.v.m. Isaak. De eerste vermelding in Gn 17,21 gebeurt bij de besnijdenis van Isaak.
Bij de aartsvaders אַבְרָהָם = Abraham, יִצְחָק = Isaak, יַעֳקֹב = Jakob en יוֹסֵף = Jozef hebben de getallen van hun leeftijden
een symbolische betekenis.
1. Abraham werd 175 jaar oud. 175 = 5² X 7 OF (10 X 17 = 170) + 5. (Gn
25,7). 5 is de getalswaarde van de letter he. Abram en Saraj ontvangen de letter he in hun naam en zij worden vruchtbaar (Gn 17,5 en Gn 17,15). Merkwaardig is de plaats van dit vers in de bijbel: het 25ste hoofdstuk
en het 7de vers. Som van de factoten: 5 + 5 + 7 = 17. Dit is de getalswaarde van de letter pe (mond). 17 is de getalswaarde van de Godsnaam JHWH volgens de kleine telling (1 + 5 + 6 + 5 = 17).
2. Isaak werd 180 jaar oud. 180 = 6² X 5 OF (10 X 17 = 170) + 10. (Gn
35,28). 6 is de getalswaarde van de letter waw. In Gn 25,19 staat de waw bij het begin van het woord (thôlëdoth). Getalswaarde: thaw = 22 of 400 ; lamed = 12
of 30, daleth = 4, waw = 6 ; totaal: 66 (2 X 3 X 11) OF 840 (2³ X 3
X 5 X 7). thôlëdoth komt in 7 verzen in Tenakh voor. Op de 6de plaats betreft het Isaak. Som van de factoren: 6 + 6 + 5 = 17. Dit is de getalswaarde van de letter pe (mond). 17 is de getalswaarde van de Godsnaam JHWH volgens de kleine telling (1 + 5 + 6 + 5 = 17).
3. Jakob werd 147 jaar oud. 147 = 7² X 3 OF (8 X 17 = 136) + 11. (Gn
49,33). Som van de factoren: 7 + 7 + 3 = 17. 17 is de getalswaarde van de Godsnaam JHWH volgens de kleine telling (1 + 5 + 6 + 5 = 17). Ook hier is de plaats van
dit vers in de bijbel merkwaardig: het 49ste hoofdstuk en het 33ste vers.
Jakob diende 7 jaar voor Lea en Rachel (Gn 29,20 en Gn 29,30). Jakob verbleef 130 (5 X 26)
jaar in Kanaän en 17 jaar in Egypte (Gn
47,28). Merkwaardig is de plaats in de bijbel (Gn
47,28). De buitenste getallen van 147 is 17. Het tweede en derde getal
van 147 is 47. 28 = 4 X 7 (hierin schuilt 47).
1. - 3. Het product van drie opeenvolgende getallen ( 5 - 6 - 7) in het kwadraat, opklimmend, met drie opeenvolgende onpare getallen afdalend (7 - 5 - 3).
- De plechtige zegen in Nu 6,24 - Nu 6,25 - Nu 6,26 telt 3 - 5 - 7 woorden.
4. Jozef leefde 110 jaar. 110 = 5² ( = 25) + 6² ( = 36) + 7² ( = 49) OF (6 X 17) + 8. De som van drie
opeenvolgende getallen in het kwadraat. (Gn
50,22) OF de som van de kwadraten van de aartsvaders. Deze plaats in de
bijbel is wellicht ook merkwaardig. (50ste hoofdstuk) X 22 (22ste vers) (5 X 22) = 110.
1. - 4. De vier leeftijden samen geeft de som van 612 (2² X 3² X 17) OF: (10 + 10 + 8 + 6 = 34) X 17 PLUS (5 + 10 + 11 + 8 =.34 = 2 X 17) OF 36 X 17. Het gemiddelde van de leeftijden van de aartsvaders is 9 X 17 OF 153. Het getal 153 is een driehoeksgetal. Het getal 153 is de som van alle getallen van 1 tot en met 17. 612 is een vierkant (4 X 153). Daarmee is het probleem opgelost waarom de som van de factoren bij Jozef geen 17 is. 17 is de getalswaarde van de Godsnaam JHWH volgens de kleine telling (1 + 5 + 6 + 5 = 17).
Ook de getalswaarde van de namen van Isaak, Jakob en Jozef heeft een symbolische waarde.
2. Isaak (Gn
21,3). יִצְחָק = jitsëchâq (Isaak). Getalswaarde: jod = 10, tsade =
18 of 90, chet = 8, qoph = 19 of 100 ; totaal: 49 (7 X 7) OF 208 (8 X 26).
3. Jakob (Gn
25,26). יַעֳקֹב = ja`äqobh (Jakob). Getalswaarde: jod = 10, ajin = 16 of 70, qoph = 19 of 100, beth = 2 ; totaal: 47 OF 182 (7 X 26).
4. Jozef (Gn
30,24). יוֹסֵף = Jôseph (Jozef). Getalswaarde: jod = 10, waw = 6, samek
= 15 of 60, qoph = 17 of 80 ; totaal: 48 (2² X 2² X 3) OF 156 (6
X 26).
De getalswaarde van de namen Isaak, Jakob en Jozef volgens de tweede telling wordt gevormd door het product van drie opeenvolgende getallen (8 - 7 - 6), afdalend, met de getalswaarde van de godsnaam JHWH volgens de gewone telling (26): 8 X 26 EN 7 X 26 EN 6 X 26. In totaal geven de twee tellingen 49 + 47 + 48 = 144 (12 X 12) OF 208 + 182 + 156 = 546 (21 X 26). Het gemiddelde is 48 (4 X 12) OF 182 (7 X 26).
- Bij de leeftijden en de naamgeving spelen de 2 getalswaarden van de Godsnaam JHWH een beslissende rol. Het getal 17 bij de leeftijden, het getal 26 bij de naamgeving. De leeftijd van Jakob is 147, de getalswaarde van de naam van Jakob is 47 of 182 (7 X 26). Bij Jakob overheerst het getal 7, zowel bij zijn leeftijd als bij de getalswaarde van zijn naam.
leeftijd | getalswaarde naamgeving | |||
Abraham | 5 X 5 X 7 (5 + 5 + 7 = 17) | 175 (10 X 17) + 5 | ||
Isaak | 6 X 6 X 5 (6 + 6 + 5 = 17) | 180 (10 X 17) + 10 | 49 (7 X 7) OF 208 (8 X 26) | |
Jakob | 7 X 7 X 3 (7 + 7 + 3 = 17) | 147 (8 X 17) + 11 | 47 OF 182 (7 X 26) | |
Jozef | (5 X 5) + (6 X 6) + (7 X 7) (5 + 5 + 6 + 6 + 7 + 7 = 36) | 110 (6 X 17) + 8 | 48 (2² X 2² X 3) OF 156 (6 X 26) | |
totaal | 612 (34 X 17) + 34 OF 36 X 17 | 144 (12 X 12) OF 546 (21 X 26) | ||
gemiddeld | 153 (9 X 17) | 48 (4 X 12) OF 182 (7 X 26). |
- jôbhel (ram). יוֹבֵל = jôbhel (ram / jobel, vergeving). Taalgebruik in Tenakh: jôbhel (ram / jobel, vergeving). Getalswaarde: jod = 10, waw = 6, beth = 2, lamed = 12 of 30 ; totaal: 30 (2 X 3 X 5) OF 48 (2² X 2² X 3). Structuur: 1 - 6 - 2 - 3. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (3): (1) Lv 25,10. (2) Lv 25,11. (3) Lv 25,12.
- הַיּוֹבֵל = hajjôbhel < bepaald lidw. ha + יוֹבֵל = jôbhel (ram / jobel, vergeving). Taalgebruik in Tenakh: jôbhel (ram). Getalswaarde: jod = 10, waw = 6, beth = 2, lamed = 12 of 30 ; totaal: 30 (2 X 3 X 5) OF 48 (2² X 2² X 3). Structuur: 1 - 6 - 2 - 3. De som van de elementen is telkens 3. Tenakh (4): (1) Lv 25,13. (2) Lv 25,15. (3) Lv 25,28. (4) Lv 27,24.
- הַיֹּבֵל = hajjobhel < bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. jobhel. Zie: Taalgebruik in Tenakh: jôbhel (ram / jobel, vergeving). Getalswaarde:: jod = 10, beth = 2, lamed = 12 of 30 ; totaal: 24 (2³ X 3) X 42 (2 X 3 X 7). Structuur: 1 - 2 - 3. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (8): (1) Lv 25,40. (2) Lv 25,50. (3) Lv 25,52. (4) Lv 25,54. (5) Lv 27,17. (6) Lv 27,18. (7) Lv 27,23. (8) Nu 36,4.
- בַיֹּבֵל = bajjobhel (in de jobel, in de vergeving) < prefix voorzetsel bë = bepaald lidw. ha + zelfst. naamw. jobhel. Zie: Taalgebruik in Tenakh: jôbhel (ram / jobel, vergeving). Getalswaarde:: jod = 10, beth = 2, lamed = 12 of 30 ; totaal: 24 (2³ X 3) X 42 (2 X 3 X 7). Structuur: 1 - 2 - 3. De som van de elementen is telkens 6. Tenakh (4): (1) Lv 25,28. (2) Lv 25,30. (3) Lv 25,33. (4) Lv 27,21.
- יוֹנָה = jônâh (Jona)
- jônâh (Jona).יוֹנָה = jônâh
(Jona). Taalgebruik in Tenakh: jônâh
(Jona). Getalswaarde: jod = 10, waw = 6, nun = 14 of 50, he = 5 ; totaal: 35 (5 X 7) OF 71. Structuur: 1 - 6 - 5 - 5. Tenakh (26). Jon (15): (1) Jon
1,1. (2) Jon
1,3. (3) Jon
1,7. (4) Jon
1,15. (5) Jon
2,1. (6) Jon
2,2. (7) Jon
2,11. (8) Jon
3,1. (9) Jon
3,3. (10) Jon
3,4. (11) Jon
4,1. (12) Jon
4,5. (13) Jon
4,6. (14) Jon
4,8. (15) Jon
4,9. Een vorm van יוֹנָה = iôna (Jona) in de bijbel (30).
- Gr. iôna (Jona). Taalgebruik in de
Septuaginta: iôna
(Jona).
- jôrèh (vroege regen in Palestina vanaf half oktober tot half december). יוֹרֶה = jôrèh (vroege regen in Palestina vanaf half oktober tot half december). Taalgebruik in Tenakh: jôrèh (vroege regen in Palestina vanaf half oktober tot half december).
- jâsaph (herhaaldelijk doen, opnieuw doen). jâsaph (herhaaldelijk doen, opnieuw doen). Taalgebruik in Tenakh: jâsaph (herhaaldelijk doen, opnieuw doen).
- jôseph (Jozef). יוֹסֵף = jôseph (Jozef). Taalgebruik in Tenakh: jôseph
(Jozef). Taalgebruik in Amos: jôseph
(Jozef) Getalswaarde: jod = 10, waw = 6, samech = 15 of 60, pe = 17
of 80 ; totaal 48 ( 2³ X 3) OF 156 (2² X 3 X 13 OF 12 X 13 OF 6 X
26). Tenakh (186). Pentateuch (146). Eerdere Profeten (19). Latere Profeten
(5). 12 Kleine Profeten (6). Geschriften (10). Gn (129). Gn 50: (1) Gn
50,1. (2) Gn
50,2. (3) Gn
50,4. (4) Gn
50,7. (5) Gn
50,8. (6) Gn
50,14. (7) Gn
50,15. (8) Gn
50,16. (9) Gn
50,17. (10) Gn
50,19. (11) Gn
50,22. (12) Gn
50,23. (13) Gn
50,24. (14) Gn
50,25. (15) Gn
50,26. Ex (3): (1) Ex 1,6. (2) Ex 1,8. (3) Ex
13,19. Nu (12): (1) Nu 1,10. (2) Nu 1,32. (3) Nu 13,7. (4) Nu 13,11. (5) Nu 26,28. (6) Nu 26,37. (7) Nu 27,1. (8) Nu 32,33. (9) Nu 34,23. (10) Nu 36,1. (11) Nu 36,5. (12) Nu 36,12.
Re (3): (1) Re 1,22. (2) Re 1,23. (3) Re 1,35. Zevenmaal in Gn
50,22-26. In zes zinnen is Jôseph (Jozef) onderwerp en staat op de
tweede plaats in de zin na het werkwoord in de imperfectum consecutivum.
- Grieks. ιωσηφ = iôsèf (Jozef). Taalgebruik in de LXX: iôsèf
(Jozef). Taalgebruik in het NT: iôsèf
(Jozef). Gebruik in de bijbel (234), in
de LXX (200), in het NT (34/35). Gn (143). Ex (4).
- Arabisch: يُوسُفُ = jusuf (Jusuf). Taalgebruik in de Koran: jusuf (Jusuf).
´abhërâhâm (Abraham). Zie ´abhërâm
(Abram). Taalgebruik in Tenakh: ´abhërâm
(Abram). Taalgebruik in Genesis: ´abhërâm
(Abram). Getalswaarde: aleph = 1, beth = 2, resj = 20 of 200, he = 5, mem = 13 of 40 ; totaal: 41 of 248. Tenakh (128). Pentateuch (105). Gn
(98). Gn 25 (9): (1) Gn
25,1. (2) Gn
25,5. (3) Gn
25,6. (4) Gn
25,7. (5) Gn
25,8. (6) Gn
25,10. (7) Gn
25,11. (8) Gn
25,12. (9) Gn
25,19.
Bij de aartsvaders אַבְרָהָם = Abraham, יִצְחָק = Isaak, יַעֳקֹב = Jakob en יוֹסֵף = Jozef hebben de getallen van hun leeftijden
een symbolische betekenis.
1. Abraham werd 175 jaar oud. 175 = 5² X 7 OF (10 X 17 = 170) + 5. (Gn
25,7). 5 is de getalswaarde van de letter he. Abram en Saraj ontvangen de letter he in hun naam en zij worden vruchtbaar (Gn 17,5 en Gn 17,15). Merkwaardig is de plaats van dit vers in de bijbel: het 25ste hoofdstuk
en het 7de vers. Som van de factoten: 5 + 5 + 7 = 17. Dit is de getalswaarde van de letter pe (mond). 17 is de getalswaarde van de Godsnaam JHWH volgens de kleine telling (1 + 5 + 6 + 5 = 17).
2. Isaak werd 180 jaar oud. 180 = 6² X 5 OF (10 X 17 = 170) + 10. (Gn
35,28). 6 is de getalswaarde van de letter waw. In Gn 25,19 staat de waw bij het begin van het woord (thôlëdoth). Getalswaarde: thaw = 22 of 400 ; lamed = 12
of 30, daleth = 4, waw = 6 ; totaal: 66 (2 X 3 X 11) OF 840 (2³ X 3
X 5 X 7). thôlëdoth komt in 7 verzen in Tenakh voor. Op de 6de plaats betreft het Isaak. Som van de factoren: 6 + 6 + 5 = 17. Dit is de getalswaarde van de letter pe (mond). 17 is de getalswaarde van de Godsnaam JHWH volgens de kleine telling (1 + 5 + 6 + 5 = 17).
3. Jakob werd 147 jaar oud. 147 = 7² X 3 OF (8 X 17 = 136) + 11. (Gn
49,33). Som van de factoren: 7 + 7 + 3 = 17. 17 is de getalswaarde van de Godsnaam JHWH volgens de kleine telling (1 + 5 + 6 + 5 = 17). Ook hier is de plaats van
dit vers in de bijbel merkwaardig: het 49ste hoofdstuk en het 33ste vers.
Jakob diende 7 jaar voor Lea en Rachel (Gn 29,20 en Gn 29,30). Jakob verbleef 130 (5 X 26)
jaar in Kanaän en 17 jaar in Egypte (Gn
47,28). Merkwaardig is de plaats in de bijbel (Gn
47,28). De buitenste getallen van 147 is 17. Het tweede en derde getal
van 147 is 47. 28 = 4 X 7 (hierin schuilt 47).
1. - 3. Het product van drie opeenvolgende getallen ( 5 - 6 - 7) in het kwadraat, opklimmend, met drie opeenvolgende onpare getallen afdalend (7 - 5 - 3).
- De plechtige zegen in Nu 6,24 - Nu 6,25 - Nu 6,26 telt 3 - 5 - 7 woorden.
4. Jozef leefde 110 jaar. 110 = 5² ( = 25) + 6² ( = 36) + 7² ( = 49) OF (6 X 17) + 8. De som van drie
opeenvolgende getallen in het kwadraat. (Gn
50,22) OF de som van de kwadraten van de aartsvaders. Deze plaats in de
bijbel is wellicht ook merkwaardig. (50ste hoofdstuk) X 22 (22ste vers) (5 X 22) = 110.
1. - 4. De vier leeftijden samen geeft de som van 612 (2² X 3² X 17) OF: (10 + 10 + 8 + 6 = 34) X 17 PLUS (5 + 10 + 11 + 8 =.34 = 2 X 17) OF 36 X 17. Het gemiddelde van de leeftijden van de aartsvaders is 9 X 17 OF 153. Het getal 153 is een driehoeksgetal. Het getal 153 is de som van alle getallen van 1 tot en met 17. 612 is een vierkant (4 X 153). Daarmee is het probleem opgelost waarom de som van de factoren bij Jozef geen 17 is. 17 is de getalswaarde van de Godsnaam JHWH volgens de kleine telling (1 + 5 + 6 + 5 = 17).
Ook de getalswaarde van de namen van Isaak, Jakob en Jozef heeft een symbolische waarde.
2. Isaak (Gn
21,3). יִצְחָק = jitsëchâq (Isaak). Getalswaarde: jod = 10, tsade =
18 of 90, chet = 8, qoph = 19 of 100 ; totaal: 49 (7 X 7) OF 208 (8 X 26).
3. Jakob (Gn
25,26). יַעֳקֹב = ja`äqobh (Jakob). Getalswaarde: jod = 10, ajin = 16 of 70, qoph = 19 of 100, beth = 2 ; totaal: 47 OF 182 (7 X 26).
4. Jozef (Gn
30,24). יוֹסֵף = Jôseph (Jozef). Getalswaarde: jod = 10, waw = 6, samek
= 15 of 60, qoph = 17 of 80 ; totaal: 48 (2² X 2² X 3) OF 156 (6
X 26).
De getalswaarde van de namen Isaak, Jakob en Jozef volgens de tweede telling wordt gevormd door het product van drie opeenvolgende getallen (8 - 7 - 6), afdalend, met de getalswaarde van de godsnaam JHWH volgens de gewone telling (26): 8 X 26 EN 7 X 26 EN 6 X 26. In totaal geven de twee tellingen 49 + 47 + 48 = 144 (12 X 12) OF 208 + 182 + 156 = 546 (21 X 26). Het gemiddelde is 48 (4 X 12) OF 182 (7 X 26).
- Bij de leeftijden en de naamgeving spelen de 2 getalswaarden van de Godsnaam JHWH een beslissende rol. Het getal 17 bij de leeftijden, het getal 26 bij de naamgeving. De leeftijd van Jakob is 147, de getalswaarde van de naam van Jakob is 47 of 182 (7 X 26). Bij Jakob overheerst het getal 7, zowel bij zijn leeftijd als bij de getalswaarde van zijn naam.
leeftijd | getalswaarde naamgeving | |||
Abraham | 5 X 5 X 7 (5 + 5 + 7 = 17) | 175 (10 X 17) + 5 | ||
Isaak | 6 X 6 X 5 (6 + 6 + 5 = 17) | 180 (10 X 17) + 10 | 49 (7 X 7) OF 208 (8 X 26) | |
Jakob | 7 X 7 X 3 (7 + 7 + 3 = 17) | 147 (8 X 17) + 11 | 47 OF 182 (7 X 26) | |
Jozef | (5 X 5) + (6 X 6) + (7 X 7) (5 + 5 + 6 + 6 + 7 + 7 = 36) | 110 (6 X 17) + 8 | 48 (2² X 2² X 3) OF 156 (6 X 26) | |
totaal | 612 (34 X 17) + 34 OF 36 X 17 | 144 (12 X 12) OF 546 (21 X 26) | ||
gemiddeld | 153 (9 X 17) | 48 (4 X 12) OF 182 (7 X 26). |
- bëne(j) jôseph (zonen van Jozef). Tenakh (7): (1) Gn 48,8. (2) Nu 26,28. (3) Nu 36,1. (4) Joz 17,14. (5) Joz 17,16. (6) Joz 18,11. (7) 1
Kr 7,29.
- wajj´omèr Jôseph (en Jozef zei). Tenakh (10): (1) Gn
40,12. (2) Gn
41,25. (3) Gn
45,3. (4) Gn
45,4. (5) Gn
46,31. (6) Gn
47,16. (7) Gn
47,23. (8) Gn
48,9. (9) Gn
48,18. (10) Gn
50,24.
- jo´sjijjâhû (Josia). jo´sjijjâhû (Josia). Taalgebruik in Tenakh: jo´sjijjâhû (Josia). Getalswaarde: jod = 10, aleph = 1, sjin = 21 of 300, he = 5, waw = 6 ; totaal: 53 OF 332 (2² X 83). Structuur: 1- 1 - 3 - 1 - 5 - 6. Tenakh (45). Eerdere Profeten (13). 1 K (1). 2 K (12).
- jôthâm (Jotam). jôthâm (Jotam). Taalgebruik in Tenakh: jôthâm (Jotam). Getalswaarde: jod = 10, waw = 6, thaw = 22 of 400, mem = 13 of 40 ; totaal: 51 (3 X 17) OF 456 (2³ X 3 X 19). Structuur: 1 - 6 - 4 - 4. Tenakh (19): (1) Re 9,5. (2) Re 9,21. (3) Re 9,56. (4) 2 K 15,7. (5) 2 K 15,32. (6) 2 K 15,36. (7) 2 K 15,38. (8) 2 K 16,1. (9) Js 1,1. (10) Js 7,1. (11) Hos 1,1. (12) Mi 1,1. (13) 1 Kr 3,12. (14) 1 Kr 5,17. (15) 2 Kr 26,23. (16) 2 Kr 27,1. (17) 2 Kr 27,6. (18) 2 Kr 27,7. (19) 2 Kr 27,9. http://nl.wikipedia.org/wiki/Jotam_(zoon_van_Gideon). Jotam ("De Heer is volmaakt") was de zoon van Gideon, die bekend is van de Fabel van Jotam. Jotam wordt genoemd in Richteren 9 in de Hebreeuwse Bijbel. Hier staat vermeld dat toen zijn broer Abimelech na de dood van Gideon al zijn broers (op Jotam na) liet vermoorden en zichzelf liet uitroepen tot koning van Sichem, Jotam vanaf een bergtop de inwoners van Sichem toesprak met de naar hem genoemde fabel. http://nl.wikipedia.org/wiki/Jotam_van_Juda. Jotam was de koning van Juda. Hij volgde zijn vader Uzzia op. Zijn koningschap wordt tegenwoordig gedateerd van 742 v.Chr. tot 735 v.Chr. of van 740 v.Chr. tot 732 v.Chr.. Onduidelijk is wanneer Jotam precies koning werd. Wegens huidvraat moest zijn vader Uzzia de laatste jaren van zijn regeerperiode in afzondering leven. Jotam was in deze periode regent. Zowel in 2 Kronieken als in 2 Koningen wordt verteld dat Jotam op vijfentwintigjarige leeftijd de troon besteeg, maar de meeste onderzoekers denken dat dit de leeftijd was waarop Jotam regent werd. De zestien jaar die Jotam koning was volgens beide Bijbelboeken is zeer waarschijnlijk inclusief de tijd als waarnemer voor zijn vader. Tijdens de regeerperiode van Jotam werd de Bovenpoort van de tempel van Jeruzalem afgebouwd. Ook verrichtte Jotam werkzaamheden bij de stadsmuur van Ofel. Jotam voerde verschillende oorlogen tijdens zijn bewind. In het Bijbelboek Kronieken wordt melding gemaakt van een overwinning van Jotam op de Ammonieten en in het Bijbelboek Koningen wordt een oorlog genoemd tegen een bondgenootschap van koning Resin van Aram en koning Pekach van Israël. Jotam stierf op (vermoedelijk) 41-jarige leeftijd. Hij werd begraven in Jeruzalem. Zijn opvolger was zijn zoon Achaz.