- WEBSITEWEGWIJZER - Tenakh TAALGEBRUIK Q - bijbeloverzicht
-- taalgebruik
-
-- : qâdôsj
(heilig) -- qal (vlug, snel, licht) -- qârâ´
(roepen, heten) -- qârâh (ontmoeten, treffen, overkomen) -- qâsjâh (heftig, zwaar, moeilijk zijn) -- qûm
(opstaan) --
http://www.bible-history.com/isbe/ | http://www.sacrednamebible.com/kjvstrongs/index2.htm |
rubrieken (1) | bijbelweb | info-bible | interBible | http://www.diebibel.de/ |
De Hebreeuwse letter qoph komt overeen met de Arabische letter qâf .
- qâbhar (begraven) . קָבַר = qâbhar (begraven) . Taalgebruik in Tenakh : qâbhar (begraven) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , beth = 2 , resj = 20 of 200 ; totaal : 41 OF 302 (2 X 151) . Structuur : 1 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 5 . q-b-r . Tenakh (22) .
-- (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. קָבַר = qâbhar (hij begroef) . Tenakh (1) : Gn 23,19 .
-- (2) act. qal imperat. 2de pers. mann. enk. קְבֹר = qëbhor (begraaf) . Tenakh (3) : (1) Gn 23,6 . (2) Gn 23,11 . (3) Gn 23,15 .
-- (3) act. qal part. mann. enk. קֹבֵר = qobher (begravende) . Tenakh (1) : 2 K 9,10 .
-- (4) pass. pual perf. 3de pers. mann. enk. קֻבַּר = qubbar (hij werd begraven) . Tenakh (1) : Gn 25,10 .
-- (5a) zelfst. naamw. קֶבֶר = qèbhèr (graf, begraafplaats) . Tenakh (9) : (1) Gn 23,4 . (2) Gn 50,13 . (3) 2 S 3,32 . (4) 2 S 19,38 . (5) 1 K 13,22 . (6) 2 K 23,6 . (7) Ez 39,11 . (8) Ps 5,10 . (9) Ps 88,6 . (5b) קָבֶר = qâbhèr . Tenakh (7) : (1) Gn 23,9 . (2) Gn 23,20 . (3) Gn 49,30 . (4) 1 K 14,13 . (5) Job 3,22 . (6) Job 5,26 . (7) Js 22,16 .
- q-b-r-w : Tenakh (11) : (1) Gn 23,6 . (2) Gn 49,29 . (3) Gn 49,31 . (4) Gn 50,14 . (5) Nu 11,34 . (6) . Joz 24,32 . (7) 2 S 2,4 . (8) 1 K 13,31 . (9) Js 22,16 . (10) Js 53,9 . (11) Ez 39,15 . Zie het werkw. קָבַר = qâbhar (begraven) . Taalgebruik in Tenakh : qâbhar (begraven) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , beth = 2 , resj = 20 of 200 ; totaal : 41 OF 302 (2 X 151) . Structuur : 1 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 5 .
-- (1) act. qal perf. 3de pers. mann. mv. קָבְרוּ = qâbhërû (zij begroeven) : Tenakh (5) : (1) Gn 49,31 (2X) . (2) Nu 11,34 . (3) Joz 24,32 . (4) 2 S 2,4 . (5) Ez 39,15 .
-- (2) act. qal imperat. 2de pers. mann. mv. קִבְרוּ = qibhërû (begraaft) . Tenakh (1) : Gn 49,29 .
-- (3) act. qal inf. constructus + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. enk. קָבְרוֹ = qâbhërô (zijn begraven) . Tenakh (1) Gn 50,14 . (2) 1 K 13,31 .
-- (4) zelfst. naamw. קֻבֻר = qèbhèr + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. enk. קִבְרוֹ = qibhërô (zijn graf) . Tenakh (3) : (1) Gn 23,6 . (2) Js 22,16 . (3) Js 53,9 .
- וַיִּקְבְּרוּ = wajjiqëbërû (en zij begroeven) < wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. van het werkw. קָבַר = qâbhar (begraven) . Taalgebruik in Tenakh : qâbhar (begraven) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , beth = 2 , resj = 20 of 200 ; totaal : 41 OF 302 (2 X 151) . Structuur : 1 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (23) : (1) Gn 25,9 . (2) Gn 35,29 . (3) Gn 50,13 . (4) Joz 24,30 . (5) Joz 24,33 . (6) Re 2,9 . (7) Re 16,31 . (8) 1 S 31,13 . (9) 2 S 3,32 . (10) 2 S 4,12 . (11) 2 S 21,14 . (12) 1 K 14,18 . (13) 1 K 15,8 . (14) 1 K 22,37 . (15) 2 K 9,28 . (16) 2 K 10,35 . (17) 2 K 12,22 . (18) 2 K 15,7 . (19) 1
Kr 10,12 . (20) 2
Kr 13,23 . (21) 2
Kr 25,28 . (22) 2
Kr 26,23 . (23) 2
Kr 27,9 .
- וַיִּקְבְּרֻהוּ = wajjiqëbëruhû (en zij begroeven hem) < prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. enk. van het werkw. קָבַר = qâbhar (begraven) . Taalgebruik in Tenakh : qâbhar (begraven) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , beth = 2 , resj = 20 of 200 ; totaal : 41 OF 302 (2 X 151) . Structuur : 1 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (15) : (1) 1 S 25,1 . (2) 1 S 28,3 . (3) 2 S 2,32 . (4) 2 K 13,9 . (5) 2 K 13,20 . (6) 2 K 23,30 . (7) 2
Kr 9,31 . (8) 2
Kr 16,14 . (9) 2
Kr 21,20 . (10) 2 Kr 22,9 . (11) 2
Kr 24,16 . (12) 2
Kr 24,25 . (13) 2
Kr 28,27 . (14) 2
Kr 32,33 . (15) 2
Kr 33,20 .
- וַיִּקְבְּרֻהָ = wajjiqëbëruhâ (en zij begroeven haar) < prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. vr. enk. van het werkw. קָבַר = qâbhar (begraven) . Taalgebruik in Tenakh : qâbhar (begraven) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , beth = 2 , resj = 20 of 200 ; totaal : 41 OF 302 (2 X 151) . Structuur : 1 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 5 . Niet in Tenakh . Hebreeuws NBG Hnd
5,10 .
- וַיִּקְבְּרוּ אֹתוֹ = wajjiqëbërû ´othô (en zij begroeven hem) . Tenakh (15) : (1) Gn 25,9 . (2) Gn 35,29 . (3) Gn 50,13 . (4) Joz 24,30 . (5) Joz 24,33 . (6) 1 K 14,18 . (7) 1 K 15,8 . (8) 2 K 9,28 . (9) 2 K 10,35 . (10) 2 K 12,22 . (11) 2 K 15,7 . (12) 2
Kr 13,23 . (13) 2
Kr 25,28 . (14) 2
Kr 26,23 . (15) 2
Kr 27,9 .
- וַיִּקְבְּרוּ אוֹתוֹ = wajjiqëbërû ´ôthô (en zij begroeven hem. Tenakh (2) : (1) Re 2,9 . (2) Re 16,31 .
- passief nifal 2de pers. mann. enk. תּקָּבֵר = thiqqâber (jij zult begraven worden) van het werkw. קָבַר = qâbhar (begraven) . Taalgebruik in Tenakh : qâbhar (begraven) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , beth = 2 , resj = 20 of 200 ; totaal : 41 OF 302 (2 X 151) . Structuur : 1 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (2) : (1) Gn 15,15 . (2) Jr 20,6 .
- wjqbr (1) וַיִּקְבֹּר = wajjiqëbor (en hij begroef) < wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. OF (2) wë + pass. nifal imperf. 3de pers. mann. enk. וַיִּקָּבֵר (en hij werd begraven) van het werkw. קָבַר = qâbhar (begraven) . Taalgebruik in Tenakh : qâbhar (begraven) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , beth = 2 , resj = 20 of 200 ; totaal : 41 OF 302 (2 X 151) . Structuur : 1 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 5 . wjqbr . Tenakh (29) . Dt (2) : (1) Dt 10,6 . (2) Dt 34,6 . Re (7) : (1) Re
8,32 . (2) Re
10,2 . (3) Re
10,5 . (4) Re
12,7 . (5) Re
12,10 . (6) Re
12,12 . (7) Re
12,15 . 2 S (1) : 2
S 17,23 . 1 K (8) : (1) 1 K 2,10 . (2) 1 K 2,34 . (3) 1 K 11,43 . (4) 1
K 14,31 . (5) 1 K 15,24 . (6) 1 K 16,6 . (7) 1 K 16,28 . (8) 1 K 22,51 . 2 K (8) : (1) 2 K 8,24 . (2) 2 K 13,13 . (3) 2 K 14,16 . (4) 2 K 14,20 . (5) 2 K 15,38 . (6) 2 K 16,20 . (7) 2 K 21,18 . (8) 2 K 21,26 . 2 Kr (3) : (1) 2
Kr 12,16 . (2) 2 Kr 21,1 . (3) 2
Kr 35,24 . וַיִּקְבֹּר = wajjiqëbor (en hij begroef) . Tenakh (2) : (1) Dt 34,6 . (2) 2 K 21,26 .
- וַיִּקְבֹּר אֹתוֹ = wajjiqëbor (en hij begroef hem) . Tenakh (2) : (1) Dt 34,6 . (2) 2 K 21,26 .
- Hebreeuws NBG . pass. nifal perf. 3de pers. mann. enk. נִקְבַר = niqëbar (hij werd begraven) van het werkw. קָבַר = qâbhar (begraven) . Taalgebruik in Tenakh : qâbhar (begraven) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , beth = 2 , resj = 20 of 200 ; totaal : 41 OF 302 (2 X 151) . Structuur : 1 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 5 . Niet in Tenakh .
- לִקְבֹּר = liqëbor (om te begraven) > prefix voorzetsel lë + act. qal inf. van het werkw. קָבַר = qâbhar (begraven) . Taalgebruik in Tenakh : qâbhar (begraven) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , beth = 2 , resj = 20 of 200 ; totaal : 41 OF 302 (2 X 151) . Structuur : 1 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (5) : .
- Hebreeuws NBS + UBS : בּקֶבֶר / בְקָבֶר / בַּקֶּבֶר = baqqèbhèr (in een / het graf - van -) < prefix voorzetsel bë + (bepaald lidw.) + zelfst. naamw. . Zie : קָבַר = qâbhar (begraven) . Taalgebruik in Tenakh : qâbhar (begraven) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , beth = 2 , resj = 20 of 200 ; totaal : 41 OF 302 (2 X 151) . Structuur : 1 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 5 . b-q-b-r : Tenakh (11) : (1) Nu 19,16 . (2) Nu 19,18 . (3) Re 8,32 . (4) Re 16,31 . (5) 2 S 2,32 . (6) 2 S 4,12 . (7) 2 S 17,23 . (8) 2 S 21,14 . (9) 1 K 13,31 . (10) 2 K 13,21 . (11) Ps 88,12 .
- Latijn . monumentum (moment, gedenkteken) .
- Latijn . pass. perf. part. nom. mann. enk. sepultus (begraven) van het werkw. sepelire , sepultum . Bijbel (30) . OT (27) . NT (3) . Fr. ensevelir = in een lijkwade wikkelen, bedelven, begraven . Fr. enterrer . E. to bury . D. begraben .
- qâbhats (verzamelen) . קָבַץ = qâbhats
(verzamelen) . Taalgebruik in Tenakh : qâbhats
(verzamelen) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , beth = 2 , tsade = 18 of
90 ; totaal : 39 (26 + 13) OF 192 . Structuur : 1 - 2 - 9 . Gr. sunagô
(samendrijven, verzamelen) . Taalgebruik in NT : sunagô
(samendrijven, verzamelen) . Taalgebruik in de LXX : sunagô
(samendrijven, verzamelen) . Een vorm van sunagô is 127 X vertaling
van ´âsaph , 73 X van qâbhats , 8 X van qâhal . Nog
47 andere Hebreeuwse woorden worden met sunagô weergegeven . Een vorm
van qâbhats (verzamelen) wordt in 18 verschillende Griekse woorden vertaald
.
- act. piël 1ste pers. enk. ´äqabbets (ik verzamel) . Tenakh
(6) : (1) Js
56,8 . (2) Jr
23,3 . (3) Ez
22,20 . (4) Ez
29,13 . (5) Mi
2,12 . (6) Sef
3,19 .
- prefix voorzetsel lë + werkwoordvorm passief nifal part. mann. mv. +
suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. enk. lëniqëbâtsâ(j)w
( bij de hem verzamelden) . Tenakh (1) : Js
56,8 .
- lëqabbets (om te verzamelen) > voorzetsel lë + werkw. act. piël
inf. . Tenakh (1) : Js
66,18 .
- act. piël part. mann. enk. mëqabbets (verzamelend) . Tenakh (5)
: (1) Js
13,14 . (2) Js
56,8 . (3) Jr
49,5 . (4) Ez
16,37 . (5) Nah
3,18 .
weqibbatsëthîm (en ik zal hen verzamelen) . Piel
perfectum eerste persoon enkelvoud , voorafgegaan door het koppelwoord waw en
gevolgd door het suffix derde persoon meervoud .
--- weqibètsëkhâ (en hij zal je verzamelen) . Piel perfectum
, prefix waw en suffix -khâ . Slechts in 1 vers in de bijbel , nl. Dt
30,3 .
--- weqibbatsëthîm (en ik zal hen verzamelen) .
In twee verzen in de bijbel. (1) Jr
31,8 . (2) Ez
34,13 .
--- weqibbatsëthî (en ik zal verzam elen) . Piel
perfectum eerste persoon enkelvoud, voorafgegaan door het koppelwoord waw .
In negen verzen in de bijbel . In zeven verzen in Ez .
--- jëqabbets (hij zal verzamelen) . Piel imperfectum . In drie verzen
in de bijbel .
- קָדַשׁ = qâdasj (heiligen)
- qâdasj (heiligen) . קָדַשׁ = qâdasj (heiligen)
. Taalgebruik in Tenakh : qâdasj
(heiligen) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , daleth = 4 , sjin = 21 of
300 ; totaal : 44 (2² X 11) OF 404 (2² X 101) . Structuur : 1 - 4
- 3 . De som van de elementen is telkens 8 . Een vorm van qâdasj (heiligen) in Jl (4) : (1) Jl
1,14 . (2) Jl
2,15 . (3) Jl
2,16 . (4) Jl
4,9 .
- act. piel imperat. 2de pers. mann. mv. qaddîsjû (heiligt) . q-d-sj-w
. Tenakh (40) . Pentateuch (1) . Eerdere Profeten (2) . Latere Profeten (9)
. 12 Kleine Profeten (7) . Geschriften (21) . Jl (4) : (1) Jl
1,14 . (2) Jl
2,15 . (3) Jl
2,16 . (4) Jl
4,9 .
- act. hifil perf. 1ste pers. enk. hiqëdasjëthî (ik heiligde)
. Tenakh (6) : (1) Nu
3,13 (LXX : hègiasa = ik heiligde) . (2) Nu
8,17 (LXX : hègiasa = ik heiligde) . (3) Re
17,3 (LXX : hègiasa
= ik heiligde) . (4) 1 K 9,3 (LXX : hègiaka = ik heb geheiligd) . (5) 1 K 9,7 (LXX : hègiasa = ik heiligde) . (6) 2
Kr 7,20 (LXX : hègiasa
= ik heiligde) .
- וַיְקַדֵּשׁ = wajëqaddesj (en hij heiligde) < prefix voegwoord wë + act. piël 3de pers. mann. enk. van het werkw. קָדַשׁ = qâdasj (heiligen) . Taalgebruik in Tenakh : qâdasj (heiligen) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , daleth = 4 , sjin = 21 of 300 ; totaal : 44 (2² X 11) OF 404 (2² X 101) . Structuur : 1 - 4 - 3 . De som van de elementen is telkens 8 . Tenakh (8) : (1) Gn 2,3 . (2) Ex 19,14 . (3) Lv 8,10 . (4) Lv 8,30 . (5) Nu 7,1 . (6) Nu 20,13 . (7) 1 S 16,5 . (8) 2 Kr 7,7 .
- לְקַדְּשׁוֹ = leqaddësjô (om hem te heiligen) < prefix voorzetsel lë + werkw. piël inf. constr. + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. enk. . Zie het werkw. קָדַשׁ = qâdasj (heiligen) . Taalgebruik in Tenakh : qâdasj (heiligen) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , daleth = 4 , sjin = 21 of 300 ; totaal : 44 (2² X 11) OF 404 (2² X 101) . Structuur : 1 - 4 - 3 . De som van de elementen is telkens 8 . Tenakh (5) : (1) Ex 20,8 . (2) Ex 28,3 . (3) Ex 29,36 . (4) Lv 8,12 . (5) Dt 5,12 .
- קָדוֹשׁ = qâdôsj (heilig)
- qâdôsj (heilig) . קָדוֹשׁ = qâdôsj (heilig) . Stat. constr. קְדוֹשׁ = qëdôsj . Taalgebruik in Tenakh : qâdôsj (heilig) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , daleth = 4 , waw = 6 , sjin = 21 of 300 ; totaal : 50 OF 410 (2 X 5 X 41) . Structuur : 1 - 4 - 6 - 3 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (53) . Pentateuch (13) . Eerdere Profeten (3) . Latere Profeten (25) . 12 Kleine Profeten (1) . Geschriften (11) . Js (23) . Js 1-39 (14) . Js 40-55 (8) . Js 56-66 (1) . Js 1-39 (14) : (1) Js 1,4 . (2) Js 4,3 . (3) Js 5,19 . (4) Js 5,24 . (5) Js 6,3 . (6) Js 10,20 . (7) Js 12,6 . (8) Js 17,7 . (9) Js 29,23 . (10) Js 30,11 . (11) Js 30,12 . (12) Js 30,15 . (13) Js 31,1 . (14) Js 37,23 . Js 40-55 (8) : (1)Js 40,25 . (2) Js 41,14 . (3) Js 43,3 . (4) Js 43,14 . (5) Js 45,11 . (6) Js 47,4 . (7) Js 48,17 . (8) Js 54,5 .
Taalgebruik in het NT : hagios (heilig) . Taalgebruik in de Septuaginta : hagios (heilig) . Hebr. qâdôsj (heilig) . Taalgebruik in Tenach : qâdôsj (heilig) . Lat. sanctus . Fr. saint . Ned. heilig . D. heilig . E. holy . Arabisch : muqaddas (heilig) < stam q-d-s . Taalgebruik in de Koran : muqaddas (heilig) .
- קָדוֹשׁ יהוה = qâdôsj JHWH (heilig is JHWH) . Tenakh (2) : (1) Js
6,3 . (2) Ps
99,9 .
- קְדוֹשׁ יהוה = qëdôsj JHWH (de heilige van God) . Tenakh (1) : (1) Ps 106,16 . In deze Psalm wordt Aäron de heilige van God genoemd .
- qëdôsj jishërâ´el (Heilige
van Israël) . Tenakh (22) . Js (19 / 23) . Js 1-39 (11 / 14) . Js 40-55 (7 / 8) . Js 56-66
(1 / 1) . Js 1-39 (11 / 14) : (1) Js
1,4 . (2) Js
5,19 . (3) Js
5,24 . (4) Js
10,20 . (5) Js
12,6 . (6) Js
17,7 . (7) Js
30,11 . (8) Js
30,12 . (9) Js
30,15 . (10) Js
31,1 . (11) Js
37,23 . Js 40-55 (7 / 8) : (1) Js
41,14 . (2) Js
43,3 . (3) Js
43,14 . (4) Js 45,11 . (5) Js 47,4 . (6) Js 48,17 . (7) Js 54,5 . Js 56-66
(1 / 1) : Js
60,14 .
- ´èth qëdôsj ja`äqobh (de heilige van Jakob) .
Tenakh (1) : Js
29,23 .
- ´èth qëdôsj jishërâ´el (de Heilige
van Israël) . Tenakh (2) : (1) Js
1,4 . (2) Js
30,11 .
- kî `am qâdôsj aththâh laJHWH êlohèjkhâ
(want gij zijt een heilig volk voor JHWH uw God) . In drie verzen in de bijbel
: (1) Dt 7,6
. (2) Dt 14,2
. (3) Dt
14,21 . - lëqâdësjô (voor zijn heiligheid) < voorzetsel lë + zelfst. naamw. qâdèsj (heiligheid, heiligdom) + suffix pers. voornaamw. 3de pers. mann. enk. Tenakh (1) : Ps 114,2 .
- קֹדֶשׁ / קוֹדֶשׁ = qodèsj / qôdèsj (heiligheid, heiligdom) , zie קָדוֹשׁ = qâdôsj (heilig) . Stat. constr. קְדוֹשׁ = qëdôsj . Taalgebruik in Tenakh : qâdôsj (heilig) . Getalswaarde : qoph = 19 of 100 , daleth = 4 , waw = 6 , sjin = 21 of 300 ; totaal : 50 OF 410 (2 X 5 X 41) . Structuur : 1 - 4 - 6 - 3 . De som van de elementen is telkens 5 .
- q-h-l . q-h-l . Taalgebruik in Tenakh : q-h-l . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , he = 5 , lamed = 11 of 20 ; totaal : 35 (5 X 7) OF 125 (5³) . Structuur : 1 - 5 - 2 . De som van de elementen is telkens 8 . (1) act. ind. perf. 3de pers. mann. enk. קָהַל = qâhal (verzamelen, zich verzamelen) . (2) zelfst. naamw. קָהָל = qâhâl (verzameling, vergadering, gemeente, menigte) .
- qajin (Kaïn) . קַיִן = qajin (Kaïn) . Taalgebruik in Tenakh : qajin (Kaïn) . qoph = 19 of 100 , jod = 10 , nun = 14 of 50 ; totaal : 43 OF 160 . Structuur : 1 - 1 - 5 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (14) : (1) Gn 4,1 . (2) Gn 4,3 . (3) Gn 4,5 . (4) Gn 4,6 . (5) Gn 4,8 . (6) Gn 4,9 . (7) Gn 4,13 . (8) Gn 4,15 . (9) Gn 4,16 . (10) Gn 4,17 . (11) Gn 4,22 . (12) Gn 4,24 . (13) Gn 4,25 . (14) Nu 24,22 .
- qâmats (een handvol nemen) .
- קַל = qal (vlug, snel, licht)
- qal (vlug, snel, licht) . קַל = qal (vlug, snel, licht) . Taalgebruik in Tenakh : qal (vlug, snel, licht) . Getalswaarde : qoph = 19 of 100 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 31 OF 130 . Structuur : 1 - 1 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (12) .
- קָלַל = qälal (vlug, gering, onbeduidend, veracht zijn)
- qälal (vlug, gering, onbeduidend, veracht zijn) . קָלַל = qälal (vlug, gering, onbeduidend, veracht zijn) . Taalgebruik in Tenakh : qälal (vlug, gering, onbeduidend, veracht zijn) . Getalswaarde : qoph = 19 of 100 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 43 OF 160 . Structuur : 1 - 3 - 3 . De som van de elementen is telkens 7 . q-l-l : Tenakh (5) .
- וּמְקַלֶּלְךָ = ûmëqallèlekhâ (en degene die jou veracht) < prefix voegwoord wë -> û + act. piel part. stat. constr. mann. enk. + suffix persoonl. voornaamw. 2de pers. mann. enk. van het werkw. קָלַל = qälal (vlug, gering, onbeduidend, veracht zijn) . Taalgebruik in Tenakh : qälal (vlug, gering, onbeduidend, veracht zijn) . Getalswaarde : qoph = 19 of 100 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 43 OF 160 . Structuur : 1 - 3 - 3 . De som van de elementen is telkens 7 . Tenakh (1) : Gn 12,3 .
- קָנַה = qânah (verwerven, bezitten, kopen)
- qânâh (verwerven,
bezitten, kopen) . קָנַה = qânah (verwerven, bezitten, kopen) . Taalgebruik
in Tenakh : qânâh
(verwerven, bezitten, kopen) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , nun = 14
of 50 , he = 5 ; totaal : 38 (2 X 19) OF 155 (5 X 31) . Structuur : 1 - 5 -
5 . De som van de elementen is telkens 2 .
- qonehû (verwervende hem) < act. qal part. nom. mann. enk. + suffix persoonl.
voornaamw. 3de pers. mann. enk. van het werkw. Tenakh (2) : (1) Lv
25,50 . (2) Js
1,3 .
- וַיִּקֵן = wajjiqèn (en hij kocht) < prefix verbindingswoord wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. קָנַה = qânah (verwerven, bezitten, kopen) . Taalgebruik in Tenakh : qânâh (verwerven, bezitten, kopen) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , nun = 14 of 50 , he = 5 ; totaal : 38 (2 X 19) OF 155 (5 X 31) . Structuur : 1 - 5 - 5 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (4) : (1) Gn 33,19 . (2) Gn 47,20 . (3) 2 S 24,24 . (4) 1 K 16,24 .
- liqënôth (om te verwerven) < lë + qal inf. stat. constr.
van het werkw. qânâh (verwerven, bezitten, kopen) . Tenakh (6) :
(1) 2 S 24,21
. (2) Js
11,11 . (3) Js
32,7 . (4) Am
8,6 . (5) Spr
17,16 . (6) 2
Kr 34,11 .
-- liqënôth (om te verwerven) bëkèsèph (met zilver,
met geld) . Slechts in Am
8,6 .
- qânèh (riet, maatstaf) . qânèh (stat. constr. qëneh ; mv. qânîm) . (riet, meetstok , maatstaf, norm, regel) . Taalgebruik in Tenakh : qânèh (riet, maatstaf) . Gr. kanôn . Lat. canon . Gr. kalamos (riet) . Lat. calamus . Een vorm van qânèh in Jesaja (3) : (1) Js 19,6 . (2) Js 42,3 . (3) Js 43,24 ..
- קָרָא = qârâ´ (roepen, heten)
- qârâ´ (roepen, heten) . קָרָא = qârâ´ (roepen, heten) . Taalgebruik in Tenakh : qârâ´ (roepen, heten) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , resj = 20 of 200 , aleph = 1 ; totaal : 40 of 301 . Structuur : 1 - 2 - 1 . De som van de elementen is telkens 4 .
11-14. wajjiqërâ´sjem hammâqôm hahû´ (en de naam van die plaats heet) . In vijf verzen in de bijbel : (1) Gn 28,19 (´èth) . (2) Gn 32,3 . (3) Nu 11,3 . (4) Nu 11,34 (+ ´èth) . (5) Joz 5,9 .
11. וַיִּקְרָא = wajjiqërâ´ (en hij riep, hij heet, hij noemde) < prefix waw consecutivum + werkwoordvorm act. qal imperfectum derde
persoon mannelijk enkelvoud van het werkwoord קָרָא = qârâ´ (roepen, heten) . Taalgebruik in Tenakh : qârâ´
(roepen, heten) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , resj = 20 of 200 , aleph
= 1 ; totaal : 40 of 301 . Structuur : 1 - 2 - 1 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (209) . Pentateuch (90) . Eerdere Profeten (81) . Latere Profeten (12) . 12 Kleine
Profeten (1) . Geschriften (25) . Gn (55) . Gn 32 (2) : (1) Gn
32,3 . (2) Gn
32,31 . Gn (55) . Gn 35 (4) : (1) Gn 35,7 . (2) Gn 35,8 . (3) Gn 35,10 . (4) Gn 35,15 . Gn 41 (4) : (1) Gn 41,8 . (2) Gn 41,14 . (3) Gn 41,45 . (4) Gn 41,51 . Gn 49 (1) : Gn
49,1 . In tweeëntwintig
verzen in Ex : (1) Ex
1,18 .
- Gr. kaleô (roepen,
noemen) . Taalgebruik in het NT : kaleô
(roepen) . Taalgebruik in de Septuaginta : kaleô
(roepen) . E. to call . Lat. vocare (vox = stem) . Fr. appeler (Lat. appellare
- pellere : pousser , dringen ; aandringen , oproepen) . Ned. roepen . D. rufen
. Een vorm van kaleô (roepen, noemen) in de LXX (512) , in het NT (148)
. qr´. Tenakh (86) . (1) act. qal perf. 3de pers. mann. enk. qârâ
(hij roept) OF (2) act. qal infin. stat. constr. qëro´ (te roepen)
OF (3) act. qal imperat. 2de pers. mann. enk. qërâ (roep) OF (4)
act. part. nom. mann. enk. qore´ (roepende) OF (5) pass. pual 3de pers.
mann. enk. .
- וּקְרָאתֶם = ûqërâ´thèm (en jij zult uitroepen) < prefix verbindingswoord wë + act. qal perf. 2de pers. mann. mv. van het werkw. קָרָא = qârâ´ (roepen, heten) . Taalgebruik in Tenakh : qârâ´ (roepen, heten) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , resj = 20 of 200 , aleph = 1 ; totaal : 40 of 301 . Structuur : 1 - 2 - 1 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (4) : (1) Lv 23,21 . (2) Lv 25,10 . (3) 1 K 18,24 . (4) Jr 29,12 .
-- In 5 van de 6 teksten staat de combinatie van het werkw. קָרָא = qârâ´ (roepen, heten) met het lijdend voorwerp דְרוֹר = dërôr 1. (vrijheid, vrijlating) . Tenakh (5) : ) Lv 25,10 . (2) Js 61,1 . (3) Jr 34,8 . (4) Jr 34,15 . (5) Jr 34,17 .
- act. qal imperat. 2de pers. mann. enk. קְרָא = qërâ´ (roep) van het werkw. קָרָא = qârâ´ (roepen, heten) . Taalgebruik in Tenakh : qârâ´ (roepen, heten) .
- act. qal imperat. 2de pers. mann. mv. qirë´û (roept) . q-r-´-w
. Tenakh (36) . Jl (3) : (1) Jl
1,14 . (2) Jl
2,15 . (3) Jl
4,9 . Een vorm van qârâ´ (roepen, heten) in Jl (5) : (1)
Jl 1,14
. (2) Jl
1,19 . (3) Jl
2,15 . (4) Jl
3,5 . (5) Jl
4,9 .
-- act. qal perf. 1ste pers. enk. qârâ´thî (ik riep)
van het werkw. qârâ´ (roepen, heten) . Taalgebruik in Tenakh
: qârâ´
(roepen, heten) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , resj = 20 of 200 , aleph
= 1 ; totaal : 40 (2³ X 5) of 301 . Tenakh (25) . Js (6) : (1) Js
13,3 . (2) Js
30,7 . (3) Js
43,1 . (4) Js
50,2 . (5) Js
65,12 . (6)
Js 66,4 .
--- qërâ´thîkhâ < act. qal perf. 1ste pers.
enk + suffix persoonl. voornaamw. 2de pers. mann. enk. , van het werkw. Tenakh
(9) : (1) Nu
24,10 . (2) Js
41,9 . (3) Js
42,6 . (4) Ps
17,6 . (5) Ps
31,18 . (6) Ps
88,10 . (7) Ps
119,146 . (8) Ps
130,1 . (9) Ps
141,1 .
- act. qal imperf. 2de pers. mann. enk. thiqërâ´ (jij roept)
van het werkw. . Tenakh (12) : (1) Gn
17,5 . (2) Dt
31,11 . (3) Js
55,5 . (4) Js
58,5 . (5) Js
58,9 . (6) Spr
1,21 . (7) Spr
2,3 . (8) Spr
7,4 . (9) Spr
6,1 . (10) Spr
9,3 . (11) Job
14,15 . (12) Kl
2,22 .
- וַיִּקְרָא = wajjiqërâ´(en hij riep, hij heet, hij noemde) < waw consecutivum + werkwoordvorm act. qal imperfectum derde
persoon mannelijk enkelvoud van het werkwoord קָרָא = qârâ´ (roepen,
heten) . Taalgebruik
in Tenakh : qârâ´
(roepen, heten) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , resj = 20 of 200 , aleph
= 1 ; totaal : 40 of 301 . Structuur : 1 - 2 - 1 . De som van de elementen is telkens 4 . Gr. kaleô (roepen,
noemen) . Taalgebruik in het NT : kaleô
(roepen) . Taalgebruik in de Septuaginta : kaleô
(roepen) . E. to call . Lat. vocare (vox = stem) . Fr. appeler (Lat. appellare
- pellere : pousser , dringen ; aandringen , oproepen) . Ned. roepen . D. rufen
. Arabisch : qâla (zeggen) . Taalgebruik in de Koran : qâla (zeggen) . Een vorm van kaleô (roepen, noemen) in de LXX (512) , in het NT (148)
. Tenakh (209) . Pentateuch (90) . Eerdere Profeten (81) . Latere Profeten (12) . 12 Kleine
Profeten (1) . Geschriften (25) . Gn (55) . Gn 21 (3) : (1) Gn 21,3 . (2) Gn 21,17 . (3) Gn 21,33 . Gn 32 (2) : (1) Gn
32,3 . (2) Gn
32,31 .
--- wajjiqërâ´ JHWH (en JHWH riep) . In vier verzen in de bijbel
.
- wajjiqërâ´ (èth) sjem (en hij noemde de naam) . In
dertien verzen in de bijbel : (1) Gn
4,17 . (2) Gn
26,20 . (3) Gn
28,19 . (4) Gn
32,3 .
-- wajjiqërâ´ (èth) sjem hammaqôm (en hij noemde
de naam van de plaats) . In zeven verzen in de bijbel : (1) Gn
28,19 (´èth) . (2) Gn
32,3 . (3) Ex
17,7 . (4) Nu
11,3 . (5) Nu
11,34 (´èth) . (6) Nu
21,3 . 7. Joz
5,9 .
--- wajjiqërâ´ èth sjëmô (en hij noemde zijn
naam) . In elf verzen in de bijbel . In vijf verzen in Gn : (1) Gn
4,26 . (2) Gn
5,3 . (3) Gn
5,29 . (4) Gn
35,10 . (5) Gn
38,3 . In Ex
2,22 .
--- wajjiqërâ´ ´abhërâm sjèm bënô
. wajjiqërâ´ ´abhërâhâm (en Abraham riep / noemde) . Tenakh (2) : (1) Gn 21,3 . (2) Gn 22,14 .
--- wajjiqërâ´ Ja`äqobh (en Jakob noemde) . In drie verzen
in de bijbel : (1) Gn
32,31 . (2) Gn
35,15 . (3) Gn
49,1 .
- watthiqërâ´ (en zij noemde) < wë + act. qal imperf. 3de pers. vr. enk. van het werkw. Tenakh (32) . Pentateuch (20) . Eerdere Profeten (9) . Latere Profeten (1) . 12 Kleine
Profeten (0) . Gn (18) . Gn 30 (7) : (1) Gn 30,8 . (2) Gn 30,11 . (3) Gn 30,13 . (4) Gn 30,18 . (5) Gn 30,20 . (6) Gn 30,21 . (7) Gn 30,24 . Geschriften (2) . Eerdere Profeten (9) : (1) Re 4,6 . (2) Re 13,24 . (3) Re 16,18 . (4) Re 16,19 . (5) 1 S 1,20 . (6) 1 S 4,21 . (7) 2 S 20,16 . (8) 2 K 4,22 . (9) 2 K 11,14 .
--- waththiqërâ´ (èth) sjëmô (en zij noemde
zijn naam) . Tenakh (18) : (1) Gn
4,25 (Eva geeft aan Seth zijn naam) . (2) Gn
19,37 (de oudste dochter van Lot geeft aan Moab zijn naam) . (3) Gn
19,38 (de jongste dochter van Lot geeft aan Ben-Ammi zijn naam) . (4) Gn
29,32 (Lea geeft aan Ruben zijn naam) . (5) Gn
29,33 (Lea geeft aan Simeon zijn naam) . (6) Gn
30,8 (Rachel geeft aan Naftali zijn naam) . (7) Gn
30,11 (Lea geeft aan Gad , de zoon van Zilpa, zijn naam) . (8) Gn
30,13 (Lea geeft aan Aser, de tweede zoon van Zilpa, zijn naam) . (9) Gn
30,18 (Lea geeft aan Issakar, haar vijfde zoon , zijn naam) . (10) Gn
30,20 (Lea geeft aan Issakar, haar zesde zoon , zijn naam) . (11) Gn
30,24 (Rachel geeft aan Jozef , haar oudste zoon , zijn naam) . (12) Gn
35,18 (Rachel geeft aan Ben-Omi , haar jongste zoon , zijn naam ; Jakob
geeft hem de naam Benjamin) . (13) Gn
38,4 (Sua geeft aan Onan zijn naam) . (14) Gn
38,5 (Sua geeft aan Sela zijn naam) . (15) Ex
2,10 (de dochter van de farao geeft aan Mozes zijn naam) .(16) Re
13,24 (de vrouw van Manoach geeft aan Simson zijn naam) . (17) 1 S 1,20 (Hanna geeft aan Samuël zijn naam) . (18) 1
Kr 7,16 (Maäka geeft aan
Peres zijn naam) .
--- qârâ´h sjëmô (zij gaf - aan hem - zijn naam)
. In drie verzen in de bijbel : (1) Gn
29,35 (Lea gaf aan Juda , haar vierde zoon , zijn naam) . (2) Gn
30,6 (Rachel geeft aan Dan , de oudste zoon van Bilha , zijn naam ) . (3)
1 Kr 4,9 (De moeder van Jabes geeft aan haar zoon Jabes zijn naam) .
--- wëqârâ´th sjëmô (en zij zal noemde zijn
naam) . In twee verzen in de bijbel : (1) Gn
16,11 (in opdracht van de engel geeft Sara aan Ismaël zijn naam) .
(2) Jr 7,14
(zij zal aan Immanuël zijn naam geven) .
wajjiqërâ´ ´èl JHWH (en hij riep tot JHWH) .
Tenakh (4) : (1) Re
15,18 . (2) 1
K 17,20 . (3) 1
K 17,21 . (4) 1
Kr 21,26 .
- act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. jiqërâ´û (zij
riepen) van het werkw. qârâ´ (roepen, heten) . Taalgebruik
in Tenakh : qârâ´
(roepen, heten) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , resj = 20 of 200 , aleph
= 1 ; totaal : 40 of 301 . Tenakh (17) . Js (4) : (1) Js
34,12 . (2) Js
47,1 . (3) Js
47,5 . (4) Js
65,24 .
11. - 13 . וַיִּקְרָא אֶת שֵׁם הַמַּקוֹם = wajjiqërâ´ (èth) sjem hammaqôm (en hij noemde de naam van de plaats) . Tenakh (2) : (1) Gn
28,19 . (2) Nu
11,34 .
- וַיִּקְרָא שֵׁם הַמַּקוֹם = wajjiqërâ´ sjem hammaqôm (en hij noemde de naam van de plaats) . Tenakh (5) : (1) Gn
32,3 . (2) Ex
17,7 . (3) Nu
11,3 . (4) Nu
21,3 . (5). Joz
5,9 .
11-14. wajjiqërâ´sjem hammâqôm hahû´ (en de naam van die plaats heet) . Verwijzing : qârâ´ (roepen, heten) , zie Joz 5,9 . In vijf verzen in de bijbel : (1) Gn 28,19 (´èth) . (2) Gn 32,3 . (3) Nu 11,3 . (4) Nu 11,34 (+ ´èth) . (5) Joz 5,9 .
- prefix voorzetsel lë + act. qal inf. constr. (om te roepen) לִקְרֹא van het werkw. . קָרָא = qârâ´ (roepen, heten) . Taalgebruik in Tenakh : qârâ´ (roepen, heten) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , resj = 20 of 200 , aleph = 1 ; totaal : 40 of 301 . Structuur : 1 - 2 - 1 . De som van de elementen is telkens 4 . Tenakh (20) . In de LXX wordt dit Hebreeuwse werkw. meestal vertaald door een vorm van het Griekse werkw. καλεω = kaleô (roepen) , in Js 61,1 door act. inf. aor. κηρυξαι = kèruksai (om te verkondigen) van het werkw. κηρυσσω = kèrussô (verkondigen) . Taalgebruik in het NT : kèrussô (verkondigen) . Taalgebruik in de LXX : kèrussô (verkondigen) .
- קָרָה = qârâh (ontmoeten, treffen, overkomen)
- qârâh (ontmoeten, treffen, overkomen) . קָרָה = qârâh (1. ontmoeten, treffen, overkomen. 2. ov erdekken, een zoldering maken) . Taalgebruik in Tenakh : qârâh (ontmoeten, treffen, overkomen) . Getalswaarde : qoph = 19 of 100 , resj = 20 of 200 , he = 5 ; totaal : 44 OF 305 (5 X 61) . Structuur : 1 - 2 - 5 . De som van de elementen is telkens 8 .
- קָרַע = qâra` (scheuren, afscheuren, in stukken snijden)
- qâra` (scheuren, afscheuren, in stukken snijden) . קָרַע = qâra` (scheuren, afscheuren, in stukken snijden) . Taalgebruik in Tenakh : qâra` (scheuren, afscheuren, in stukken snijden) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , resj = 20 of 200 , ajin = 16 of 70 ; totaal : 55 (5 X 11) OF 370 (2 X 5 X 37) . Structuur : 1 - 2 - 7 . De som van de elementen is 1 .
- וַיִּקְרַע = wajjiqëra` (en hij scheurde) < wa : verbindingswoord consecutivum + qal ind. imperf. 3de pers. mann. enk. van het werkw. קָרַע = qâra` (scheuren, afscheuren, in stukken snijden) . Taalgebruik in Tenakh : qâra` (scheuren, afscheuren, in stukken snijden) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , resj = 20 of 200 , ajin = 16 of 70 ; totaal : 55 (5 X 11) OF 370 (2 X 5 X 37) . Structuur : 1 - 2 - 7 . De som van de elementen is 1 . MT (16) : (1) Gn 37,29 . (2) Gn 37,34 . (3) Joz 7,6 . (4) Re 11,35 . (5) 1 S 15,27 . (6) 1 S 28,17 . (7) 2 S 13,31 . (8) 1 K 21,27 . (9) 2 K 5,7 . (10) 2 K 6,30 . (11) 2 K 19,1 . (12) 2 K 22,11 . (13) Js 37,1 . (14) Job 1,20 . (15) Est 4,1 . (16) 2 Kr 34,19 .
-
- קָרַב = qârabh (naderen, nabij zijn)
- qârabh (naderen, nabij zijn) . קָרַב = qârabh (naderen, nabij zijn) . Taalgebruik in Tenakh : qârabh (naderen, nabij zijn) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , resj = 20 of 200 , beth = 2 ; totaal : 41 OF 302 (2 X 151) . Structuur : 1 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 5 .
- וַיִּקְרְבוּ = wajjiqërëbhû (en zij naderden) < wa-consecutivum + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. van het werkw. קָרַב = qârabh (naderen, nabij zijn) . Taalgebruik in Tenakh : qârabh (naderen, nabij zijn) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , resj = 20 of 200 , beth = 2 ; totaal : 41 OF 302 (2 X 151) . Structuur : 1 - 2 - 2 . De som van de elementen is telkens 5 . Tenakh (12) .
-
- qärobh jôm (nabij een dag) . Tenakh (9) : (1) Dt
32,35 . (2) Js
13,6 . (3) Jl
1,15 . (4) Jl
2,1 . (5) Jl
4,14 . (6) Ob
15 . (7) Sef
1,7 . (8) Sef
1,14 . (9) Ez
30,3 .
- qärobh jôm JHWH (nabij een dag van JHWH) . Tenakh (6) : (1) Js
13,6 . (2) Jl
1,15 . (3) Jl
4,14 . (4) Ob
15 . (5) Sef
1,7 . (6) Sef
1,14 .
- kî qärobh (want nabij) . Tenakh (11) : (1) Ex
13,17 . (2) Dt
30,14 . (3) Dt
32,35 . (4) 2
S 19,43 . (5) Js
13,6 . (6) Ez
30,3 . (7) Jl
1,15 . (8) Jl
2,1 . (9) Jl
4,14 . (10) Ob
15 . (11) Sef
1,7 .
- kî qärobh jôm JHWH (want nabij een dag van JHWH) . Tenakh
(6) : (1) Js
13,6 . (2) Jl
1,15 . (3) Jl
2,1 . (4) Jl
4,14 . (5) Ob
15 . (6) Sef
1,7 .
- qârôbh (nabij, dichtbij) . Bijvoegl. naamw. . Zie het werkw.
qârabh (naderen, nabij zijn) . Taalgebruik in Tenakh : qârabh
(naderen, nabij zijn) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , resj = 20 of 200
, beth = 2 ; totaal : 41 OF 302 (2 X 151) . Structuur : 1 - 2 - 2 . Tenakh (31)
. Pentateuch (6) . Eerdere Profeten (2) . Latere Profeten (8) . 12 Kleine Prof.
(6) . Geschriften (9) . Js (4) : (1) Js
13,6 . (2) Js
50,8 . (3) Js
51,5 . (4) Js
55,6 . 12 kl. Prof. (6) : (1) Jl
1,15 . (2) Jl
2,1 . (3) Jl
4,14 . (4) Ob
15 . (5) Sef
1,7 . (6) Sef
1,14 .
- bëqèrèbh (in het midden van) . Tenakh (53) . Pentateuch (14) . Eerdere Profeten (13) . Latere Profeten (7) . 12 Kleine
Profeten (6) . Geschriften (13) . Re (4) : (1) Re 1,32 . (2) Re 1,33 . (3) Re 3,5 . (4) Re 18,20 .
- bëqirëbëkhâ (in je midden) < bë + qèrèbh
+ pers. voornaamw. 2de pers. mann. enk. van het zelfst. naamw. qèrèbh
(lichaam, binnenste, ingewanden) . Tenakh (26) . Pentateuch (14) . Eerdere Profeten
(1) . Latere Profeten (2) . 12 Kleine Profeten (8) . Geschriften (1) .
- bëqirabëkhèm (in jullie midden) < bë + qèrèbh
+ pers. voornaamw. 2de pers. mann. mv. van het zelfst. naamw. qèrèbh
(lichaam, binnenste, ingewanden) . Tenakh (12) : (1) Nu
11,20 . (2) Nu
14,42 . (3) Dt
1,42 . (4) Joz
3,5 . (5) Joz
3,10 . (6) Joz
4,6 . (7) Joz
18,7 . (8) Joz
24,23 . (9) Jr
29,8 . (10) Ez
11,19 . (11) Ez
36,26 . (12) Ez
36,27 .
- miqqèrèbh (uit het midden van) . Tenakh (23) . Pentateuch (19) . Eerdere Profeten (0) . Latere Profeten (2) . 12 Kleine
Profeten (0) . Geschriften (2) . Dt (8) : (1) Dt 2,14 . (2) Dt 2,15 . (3) Dt 2,16 . (4) Dt 4,34 . (5) Dt 15,11 . (6) Dt 17,15 . (7) Dt 18,18 . (8) Dt 32,17 .
- miqqirëbëkhèm (uit jullie midden) < min + qèrèbh
+ pers. voornaamw. 2de pers. mann. mv. van het zelfst. naamw. qèrèbh
(lichaam, binnenste, ingewanden) . Tenakh (2) : (1) Joz
7,12 . (2) Joz
7,13 .
- miqqirëbèkhâ / miqqirëbëkhâ (uit je midden) < min + qèrèbh
+ pers. voornaamw. 2de pers. mann. enk. van het zelfst. naamw. qèrèbh
(lichaam, binnenste, ingewanden) . Tenakh (16) . Pentateuch (12) . Eerdere Profeten
(0) . Latere Profeten (0) . 12 Kleine Profeten (4) . Geschriften (0) .
- bqrbk . Tenakh (26) . bëqirëbekh < prefix voorzetsel bë
(in) + zelfst. naamw. qèrèbh (midden) + suffix persoonl. voornaamw.
2de pers. vr. enk. . Zie . Tenakh (8) : (1) Js
12,6 . (2) Jr
4,14 . (3) Nah
3,13 . (4) Sef
3,12 . (5) Sef
3,15 . (6) Sef
3,17 . (7) Zach
14,1 . (8) Ps
147,13 .
- qërôbhâh , vr. enk. van Tenakh (4) : (1) 1
K 8,46 . (2) Js
56,1 . (3) Ps
22,12 . (4) 2
Kr 6,36 .
- zelfst. naamw. stat. constr. qirëbhath (nabijheid van) van qirëbhâh (nabijheid) . Tenakh (1) Js 58,2 . Zie werkw. qârabh (naderen, nabij zijn) . Taalgebruik in Tenakh : qârabh (naderen, nabij zijn) .
- קָשָׁה = qâsjâh (heftig, zwaar, moeilijk zijn)
- qâsjâh (heftig, zwaar, moeilijk zijn) . קָשָׁה = qâsjâh (heftig, zwaar, moeilijk zijn) . Taalgebruik in Tenakh : qâsjâh (heftig, zwaar, moeilijk zijn) . Getalswaarde : qoph = 19 of 100 , sjin = 21 of 300 , he = 5 ; totaal : 45 (5 X 9) OF 405 (5 X 9²) . Structuur : 1 - 3 - 5 . De som van de elementen is telkens 9 . q-sj-h : Tenakh (20) .
- act. imperat. 2de pers. mann. enk. קְשֵׁה = qësjeh (wees heftig) van het werkw. קָשָׁה = qâsjâh (heftig, zwaar, moeilijk zijn) . Taalgebruik in Tenakh : qâsjâh (heftig, zwaar, moeilijk zijn) .
- stat. construct. קְשֵׁה = qëseh van het bijvoegl. naamw. קָשֶׁה = qësèh (zwaar, hevig , hard, wreed, weerspannig) . Zie het werkw. קָשָׁה = qâsjâh (heftig, zwaar, moeilijk zijn) . Taalgebruik in Tenakh : qâsjâh (heftig, zwaar, moeilijk zijn) .
- qâsjabh (zijn oren
neigen tot, aandacht geven) . qâsjabh (zijn oren neigen tot, aandacht
geven) . Taalgebruik in Tenakh : qâsjabh
(zijn oren neigen tot, aandacht geven) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100
, sjin = 21 of 300 , beth = 2 ; totaal : 42 (2 X 3 X 7) OF 402 (2 X 201) . Structuur
: 1 - 3 - 2 .
- actief hifil imperatief 2de pers. mv. haqësjîbhû (luistert,
leent jullie oren) . Tenakh (6) : (1) Js
28,23 . (2) Js
34,1 . (3) Js
51,4 . (4) Jr
6,17 . (5) Job
13,6 . (6) 2
Kr 20,15 .
- OF actief hifil perf. 3de pers. mv. hiqësjîbhû (jullie luisteren,
jullie lenen jullie oren) van het werkw. Tenakh (4) : (1) Jr
6,19 . (2) Zach
1,4 . (3) Neh
9,34 . (4) 2
Kr 33,10 .
- verbindingswoord wë + actief hifil imperatief 2de pers. mv. wëhaqësjîbhû
(en luistert, en leent jullie oren) . Tenakh (4) : (1) Js
49,1 . (2) Hos
5,1 . (3) Spr
4,1 . (4) Spr
7,24 .
- actief qal hifil imperatief 2de pers. mv. qësjîbû (luistert,
weest opmerkzaam) OF actief hifil perf. 3de pers. mv. hè´èzînû
(jullie luisteren, jullie lenen jullie oren) van het werkw.
Het is ook de vertaling van haqsjibhâh van het werkwoord qsjb (zijn oren
neigen tot, aandacht geven); in 9 verzen in de bijbel : (1) Jr 18,19 . (2) Ps
5,3 . (3) Ps
17,1 . (4) Ps
55,3 . (5) Ps
61,2 . (6) Ps
142,7 . (7) Spr 4,20 . (8) Spr 5,1 . (9) Da 9,19 .
- qâsjar (binden) . קָשַׁר = qâsjar (binden, verbonden zijn aan, samenzweren) . Taalgebruik in Tenakh : qâsjar (binden) . Getalswaarde : qoph = 19 of 100 , sjin = 21 of 300 , resj = 20 of 200 ; totaal : 60 (6 X 10 OF 2² X 3 X 5) OF 600 (2² X 2² X 3 X 5³) . Structuur : 1 - 3 - 2 . De som van de elementen is telkens 6 .
- וּקְשַׁרְתָּם = ûqësjarëthâm (en jij zult hen binden) < prefix û uit voegwoord wë + werkwoordvorm qal perf. 2de pers. mann. enk. + suffix persoonl. voornaamw. 3de pers. mann. mv. van het werkw. קָשַׁר = qâsjar (binden, verbonden zijn aan, samenzweren) . Taalgebruik in Tenakh : qâsjar (binden) . Getalswaarde : qoph = 19 of 100 , sjin = 21 of 300 , resj = 20 of 200 ; totaal : 60 (6 X 10 OF 2² X 3 X 5) OF 600 (2² X 2² X 3 X 5³) . Structuur : 1 - 3 - 2 . De som van de elementen is telkens 6 . Tenakh (2) :
- qâtal (doden) . קָטַל = qâtal (doden) . Taalgebruik in Tenakh : qâtal (doden) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , tet = 9 , lamed = 4 ; totaal : 32 (2² X 2³) OF 113
-- zelfst. naamw. mann. enk. qètèl (dood) < qatl (Joüon, 191) .
- qâtar (roken, in rook doen opgaan, wieroken) . Een vorm van qâtar (roken, in rook doen opgaan, wieroken) in 2 K (12) .
- = qèdèm (wat vooraan is) . Zie :
- miqqèdèm OF miqqidèm lë : ten oosten van .
-
qëhâth (Qehat) . Verwijzing
: qëhâth
(Qehat) , zie Gn 46,11 . qëhâth (Qehat) . De getalwaarde van qëhâth
(Qehat) is : qoph =19 of 100 , he = 5 , taw = 22 of 400 ; totaal : 46 of 505
. Getalwaarde van Levi : 28 of 46 . Het getal 46 is gelijk aan 2 X 23 (of :
aleph + taw , kaph + lamed , die samen een lemniscaat of een 8 vormen) . In
vierentwintig verzen in de bijbel . ûqëhâth (en Qehat) . In
drie verzen in de bijbel . In totaal komt de naam Qehat dus in zevenentwintig
verzen voor .
--- Qehath , tweede zoon van Levi : in vijf verzen in de bijbel : (1) Gn 46,11 . (2) Ex
6,16 . (3) Nu
3,17 . (4) 1 Kr 5,27 . (5) 1 Kr 6,1 . Verwijzing : lewî
(Levi) , zie Gn
29,34 . lewî (Levi) .
--- Qehath , vader van zijn oudste zoon Amram : in zes verzen in de bijbel :
(1) Ex 6,18 . (2) Nu
3,19 . (3) Nu 26,58 . (4) 1 Kr 5,28 . (5) 1 Kr 6,3 . (6) 1 Kr 23,12 . Verwijzing : `amërâm
(Amram) , zie Ex
6,18 .
--- Verder : (1) Nu
3,29 . (2) Nu 4,2 . (3) Nu 4,4 . (4) Nu 4,15 . (5) Nu 7,9 . (6) Nu
16,1 . (7) Joz
21,5 . (8) Joz
21,20 . (9) Joz
21,26 . (10) 1 Kr 6,7 . (11) 1 Kr 6,23 . (12) 1 Kr 6,46 . (13) 1 Kr 6,51 . (14) 1 Kr 6,55 . (15) 1 Kr 15,5 . (16) 1 Kr 23,6
- që`îlâh / që`ilâh (Qeïla) . קְעִילָה / קְעִלָה = që`îlâh / që`ilâh (Qeïla) . Taalgebruik in Tenakh : që`îlâh / që`ilâh (Qeïla) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , ajin = 16 of 70 , jod = 10 , lamed = 12 of 30 , he = 5 ; totaal : 62 (2 X 31) of 52 (2² X 13) OF 215 (5 X 43) OF 205 (5 X 41) . קְעִילָה= që`îlâh . Tenakh (12) : (1) 1 S 23,2 . (2) 1 S 23,4 . (3) 1 S 23,5 . (4) 1 S 23,6 . (5) 1 S 23,7 . (6) 1 S 23,8 . (7) 1 S 23,10 . (8) 1 S 23,11 . (9) 1 S 23,12 . (10) Neh 3,17 . (11) Neh 3,18 . (12) 1
Kr 4,19 . קְעִלָה = që`ilâh . Tenakh (1) : 1 S 23,3 .
- בִקְעִילָה = biqë`îlâh (in Qeïla) < prefix voorzetsel bë + zelfst. naamw. . Tenakh (1) : 1 S 23,1 .
- מִקְּעִילָה = miqqë`îlâh (uit Qeïla) < prefix voorzetsel min + zelfst. naamw. . Tenakh (1) : 1 S 23,13 . מִקְּעִלָה = miqqë`ilâh (uit Qeïla) < prefix voorzetsel min + zelfst. naamw. . Tenakh (1) : 1 S 23,13 .
- Qênân = Qenan . קֵינָן = qe(j)nân (Qenan) . Taalgebruik in Tenakh : Qenan . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 ; jod = 10 ; nun = 14 of 50 ; totaal : 57 (3 X 19) OF 210 (3 X 70) . Structuur : 1 - 1 - 5 - 5 . De som van de elementen is telkens 3 . Qenan komt in zes verzen in de bijbel voor : (1) Gn 5,9 . (2) Gn 5,10 . (3) Gn 5,12 . (4) Gn 5,13 . (5) Gn 5,14 . (6) 1 Kr 1,2 . Qenan staat op de vierde plaats in de reeks van tien generaties van de geslachtslijst van Adam . Toen Qenan 70 jaar was , verwekte hij Mahalalel . 70 = 210 : 3 ; 840 = 70 X 12 of 21 X 40 ; 910 = 70 X 13 . Het grondgetal van de drie leeftijden is 70 . Zie ook 70 . Verhouding : getalwaarde Qênân (210) - leeftijd van Qênân na de geboorte van Mahalalel (840) : 1 op 4 .
- qënaz (Kenaz) . qënaz (Kenaz) Taalgebruik in Tenakh : qënaz (Kenaz) . Getalwaarde = qoph = 19 of 100 , nun = 14 of 50 , zajin = 9 ; totaal : 42 (2 X 3 X 7) OF 159 (3 X 53) . Structuur : 1 - 5 - 9 . Tenakh (9) : (1) Gn 36,15 . (2) Gn 36,42 . (3) Joz 15,17 . (4) Re 1,13 . (5) Re 3,9 . (6) Re 3,11 . (7) 1 Kr 1,36 . (8) 1 Kr 1,53 . (9) 1 Kr 4,13 . ûqënaz (en Kenaz) . Tenakh (2) : (1) Gn 36,11 . (2) 1 Kr 4,15 .
- qèrèn (hoorn) . קֶרֶן = qèrèn
(hoorn) . Taalgebruik in Tenakh : qèrèn
(hoorn) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , resj = 20 of 200 , nun = 14 of
50 ; totaal : 53 (priemgetal) OF 350 (2 X 5² X 7) . 53 en 35 zijn spiegelgetallen . Structuur : 1 - 2 - 5 . q-r-n : Tenakh (19) . Pentateuch (3) . Eerdere Profeten (3) . Latere Profeten (2) . 12 Kleine
Profeten (1) . Geschriften (10) . Pentateuch (3) : (1) Ex 34,29 . (2) Ex 34,30 . (3) Ex 34,35 . Eerdere Profeten (3) : (1) 1 S 2,10 . (2) 1 S 16,13 . (3) 1 K 1,39 . In 1 S 16,13 en 1 K 1,39 volgt op קֶרֶן = qèrèn
(hoorn) de inhoud van de hoorn nl. הַשֶּׁמֶן = hasjsjèmèn (de olie) , waardoor de hoorn een bepaald 'gebruiksvoorwerp' of cultusvoorwerp wordt . In 1 S 2,10 wordt de functie van de inhoud van de hoorn gegeven nl. zalven en verwijst naar de persoon die werd gezalfd . 1 S 16,13 en 1 K 1,39 zijn zeer parallel opgebouwd en verwijzen naar de zalving van David en Salomo tot koning .
- Lat. cornu . N. hoorn . Fr. corne . E. horn . D. Horn . Verwant met qâran (stralen schieten) . Fr. rayonnement (straling) < Lat. radius (straal) . Ook verwant met corne en couronne , of hoorn met kroon . Zie de Souzenelle , p. 30 .
- qarënî (mijn hoorn) . Tenakh (6) : (1) 1 S 2,1 . (2) 1 K 22,11 . (3) Ps 75,11 . (4) Ps 92,11 . (5) Job 16,15 . (6) 2 Kr
18,10 .
- qets (einde, uiterste, ophouden) . qets (einde, uiterste, ophouden) . Taalgebruik in Tenakh : qets (einde, uiterste, ophouden) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , tsade = 18 of 90 ; totaal : 37 OF 190 ( 2 X 5 X 19) . Structuur : 1 - 9 .
- qëtseh (uiterste, laatste) . qëtseh
(uiterste, laatste) . Taalgebruik in Tenakh : qëtseh
(uiterste, laatste) . Getalwaarde : Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , tsade
= 18 of 90 , he = 5 ; totaal : 42 (2 X 3 X 7) OF 195 (3 X 5 X 13) . Structuur
: 1 - 9 - 5 . Tenakh (30) . Js (5) : (1) Js
2,7 . (2) Js
7,3 . (3) Js
48,20 . (4) Js
49,6 . (5)Js
62,11 .
- vr. mv. qëtsôth (uiteinden) van het zelfst. naamw. . Tenakh (17)
. Js (2) : (1) Js
40,28 . (2) Js
41,5 .
-- qëtsôth hâ´ârèts (uiteinden van de aarde)
. Tenakh (2) : (1) Js
40,28 . (2) Js
41,5 .
- miqëtsôth (van uiteinden) < voorzetsel min + vr. mv. qëtsôth
(uiteinden) van het zelfst. naamw. . Tenakh (4) : (1) 1
K 6,24 . (2) 1
K 12,13 . (3) 1
K 13,33 . (4) Js
41,9 .
-- miqëtsôth hâ´ârèts (van uiteinden van
de aarde) . Tenakh (1) : Js
41,9 .
- miqëtseh (van het einde) . Tenakh (39) . Pentateuch (12) . Eerdere Profeten
(11) . Latere Profeten (12) . 12 Kleine Profeten (0) . Geschriften (4) . Js
(4) : (1) Js
5,26 . (2) Js
13,5 . (3) Js
42,10 . (4) Js
43,6 .
-- miqëtseh hâ´ârèts (vanaf het uiteinde van de
aarde) . Tenakh (9) : (1) Dt
13,8 . (2) Dt
28,49 . (3) Dt
28,64 . (4) Ps
61,3 . (5) Ps
135,7 . (6) Js
5,26 . (7) Js
42,10 . (8) Js
43,6 . (9) Jr
25,33 .
- קוֹל = qôl (stem, roep)
- qôl (stem) . קוֹל = qôl (stem, roep) . Taalgebruik in Tenakh : qôl (stem) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , waw = 5 , lamed = 12 of 30 ; totaal : 36 (2² X 3² OF 6²) OF 135 (3 X 5 X 9) . Structuur : 1 - 5 - 3 . De som van de elementen is telkens 9 . Tenakh (138) . Pentateuch (22) . Eerdere Profeten (24) . Latere Profeten (42) . 12 Kleine Profeten (7) . Geschriften (43) . Js (9) : \??|- Zelfst. naamw. , bestaande uit 2 medeklinkers en een oorspronkelijke lange klinker : qâl-vorm . De lange a is in een lettergreep met een klemtoon in een ö overgegaan (Lettinga 13b) . Een zelfst. naamw van de 1ste klasse met een onveranderlijke klinker (Lettinga 26) .
Taalgebruik in de Septuaginta : fônè
(stem, roep) . Taalgebruik in het NT : fônè
(stem, roep) .
- Gr. fônè (stem, roep) . Hebr. p´
(mond) . Verwant met Gr. fô-nè (Lat vo-x = stem , vo-care = roepen)
, fè-mi = spreken . Lat for - fari . Fr. la voix . E. voice . Verwant
met de indogerm. stam bha . Ook verwantschap tussen Hebr. pânîm
(aangezicht) en fainô = schijnen . Lat. facies . Fr. la face . E. face
. Ned. aangezicht , aanschijn .
- zelfst. naamw. + suffix pers. voornaamw. 3de pers. mann. enk. qôlô
van het zelfst. naamw. . Tenakh (15) . Js (2) : (1) Js
30,30 . (2) Js
42,2 .
- קוֹל יהוה שָׁמַע כִּי = kî sjâma` JHWH qôl (want JHWH hoorde de stem van) . Tenakh (1) : Ps 6,9 .
- קוֹל אֵת = ´èth qôl (de stem) . Tenakh (26) . Pentateuch (7) : (1) Gn 3,8 . (2) Gn 21,17 . (3) Ex 32,17 . (4) Dt 1,34 . (5) Dt 5,25 . (6) Dt 5,28 . (7) Dt 18,16 .
- קוֹל אֵת יהוה וַיִּשְׁמַע = wajjisjëma` JHWH ´èth qôl (en JHWH hoorde het geroep / de stem) . Tenakh (2) : (1) Dt 1,34 . (2) Dt 5,28 .
- קֹלֵנוּ אֵת = ´èth qolenû (onze stem) . Tenakh (1) : Dt 26,7 .
- בְּקוֹלוֹ = bëqôlô (naar zijn stem) . Tenakh (4) : (1) Js 40,3 . (2) Ps 46,7 . (3) Ps 68,34 . (4) Job 37,5 .
- בְּקֹלוֹ = bëqolô (naar zijn stem) . Tenakh (11) : (1) Ex 5,2 . (2) Ex 23,21 . (3) Ex 23,22 . (4) Dt 4,30 . (5) Dt 9,23 . (6) Dt 26,17 . (7) Dt 30,2 . (8) Dt 30,20 . (9) 1 S 12,14 . (10) Ps 95,7 . (11) Da 9,14 .
- בְּקֹלִי= bëqolî (naar mijn stem) . Tenakh (10) : (1) Gn 22,18 . (2) Gn 26,5 . (3) Gn 27,8 . (4) Gn 27,13 . (5) Gn 27,43 . (6) Gn 30,6 . (7) Ex 4,1 . (8) Ex 18,19 . (9) Ex 19,5 . (10) Re 2,2 .
- בְּקוֹלִי= bëqôlî (naar mijn stem) . Tenakh (10) : (1) Nu 16,22 . (2) Joz 22,2 . (3) Re 6,10 . (4) Jr 7,23 . (5) Jr 9,12 . (6) Jr 11,4 . (7) Jr 11,7 . (8) Jr 18,10 . (9) Jr 22,21 . (10) Ps 130,2 .
- קוֹל אֶל = ´èl qôl (naar de stem van) : Tenakh (1) : Gn 21,17 .
- קוֹל = qôl (stem, roep) . Tenakh (138) .
- קוֹל אֵת = ´èth qôl (de stem) . Tenakh (26) . Pentateuch (7) : (1) Gn 3,8 . (2) Gn 21,17 . (3) Ex 32,17 . (4) Dt 1,34 . (5) Dt 5,25 . (6) Dt 5,28 . (7) Dt 18,16 .
- קֹלֵנוּ אֵת = ´èth qolenû (onze stem) . Tenakh (1) : Dt 26,7 .
- בְּקוֹלוֹ = bëqôlô (naar zijn stem) . Tenakh (4) : (1) Js 40,3 . (2) Ps 46,7 . (3) Ps 68,34 . (4) Job 37,5 .
- בְּקֹלוֹ = bëqolô (naar zijn stem) . Tenakh (11) : (1) Ex 5,2 . (2) Ex 23,21 . (3) Ex 23,22 . (4) Dt 4,30 . (5) Dt 9,23 . (6) Dt 26,17 . (7) Dt 30,2 . (8) Dt 30,20 . (9) 1 S 12,14 . (10) Ps 95,7 . (11) Da 9,14 .
- בְּקֹלִי= bëqolî (naar mijn stem) . Tenakh (10) : (1) Gn 22,18 . (2) Gn 26,5 . (3) Gn 27,8 . (4) Gn 27,13 . (5) Gn 27,43 . (6) Gn 30,6 . (7) Ex 4,1 . (8) Ex 18,19 . (9) Ex 19,5 . (10) Re 2,2 .
- בְּקוֹלִי= bëqôlî (naar mijn stem) . Tenakh (10) : (1) Nu 16,22 . (2) Joz 22,2 . (3) Re 6,10 . (4) Jr 7,23 . (5) Jr 9,12 . (6) Jr 11,4 . (7) Jr 11,7 . (8) Jr 18,10 . (9) Jr 22,21 . (10) Ps 130,2 .
- קוֹל אֶל = ´èl qôl
(naar de stem van) : Tenakh (1) : Gn 21,17 .
- vr. mv. stat. absol. en stat. construct. קוֹלוֹת = qôlôth (stemmen) .
- zelfst. naamw. vr. mv. en suffix bezittel. voornaamw. 1ste pers. enk. קוֹלוֹתַי = qôlôthaj (mijn stemmen) .
- zelfst. naamw. vr. mv. en suffix bezittel. voornaamw. 2de pers. mann. enk. קוֹלוֹתֶיךָ = qôlôthè(j)khâ (jouw stemmen) ,
- (3) zelfst. naamw. vr. mv. en suffix bezittel. voornaamw. 2de pers. mann. mv. קוֹלוֹתֵיכֶם= qôlôthe(j)khèm (jullie stemmen) .
- prefix voorzetsel lë en zelfst. naamw. vr. mv. en suffix bezittel. voornaamw. 2de pers. mann. mv. לְקוֹלוֹתֶיכֶם= lëqôlôthe(j)khèm (voor jullie stemmen) .
- קוּם = qûm (opstaan)
- qûm (opstaan) . קוּם = qûm (opstaan) . (1) act. qal imperat. 2de pers. mann. enk. (2) act. qal inf. constr. (3) passief qal part. . Taalgebruik in Tenakh : qûm (opstaan) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , waw = 6 , mem = 13 of 40 ; totaal : 38 (2 X 19) OF 146 (2 X 73) . Structuur : 100 - 6 - 40 OF 1 - 6 - 4 . De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (46) . Pentateuch (12) . Eerdere Profeten (17) . Latere Profeten (5) . 12 Kleine Profeten (5) . Geschriften (7) . Jos (1) : Joz 1,2 . 12 kl. Prof. (5) : (1) Am 5,2 . (2) Jon 1,2 . (3) Jon 1,6 . (4) Jon 3,2 . (5) Mi 6,1 . Dezelfde structuur : ´ûd (brandend hout) . Een vorm van קוּם = qûm (opstaan) (627) .
-
- act. qal imperat. 2de pers. vr. enk. קוּמִי = qûmî (sta op) van het werkw. קוּם = qûm (opstaan) . Taalgebruik in Tenakh : qûm (opstaan) . Tenakh (16) .
-- act. hifil part. nom. mann. enk. meqîm (die doet opstaan) van het
werkw. קוּם = qûm (opstaan) .
(1) act. qal imperat. 2de pers. mann. enk. (2) act. qal inf. constr. (3) passief qal part. . Taalgebruik in Tenakh : qûm
(opstaan) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , waw = 6 , mem = 13 of 40 ;
totaal : 38 (2 X 19) OF 146 (2 X 73) . Structuur : 100 - 6 - 40 OF 1 - 6 - 4
. De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (8) : (1) Gn
9,9 . (2) 1
S 2,8 . (3) 2
S 12,11 . (4) Js
44,26 . (5) Jr
50,32 . (6) Am
6,14 . (7) Hab
1,6 . (8) Zach
11,16 . meqîmî (die doet opstaan) . Tenakh (1) Ps
113,7 . Volgens Jouön heeft de eind jod slechts een ritmische waarde
.
--- hinënî meqîm (zie ik die doet opstaan) . Tenakh (4) : (1)
Gn 9,9
. (2) 2 S
12,11 . (3) Am
6,14 . (4) Hab
1,6 . hinneh ´ânokhî meqîm (zie ik die doet opstaan)
. Tenakh (1) Zach
11,16 . wa´änî hinënî meqîm (en ik zie
ik die doet opstaan) . Tenakh (1) Gn
9,9 .
--- kî hinënî meqîm (want zie ik die doet opstaan) .
Tenakh (2) (1) Am
6,14 . (2) Hab
1,6 . kî hinneh ´ânokhî meqîm (want zie ik
die doet opstaan) . Tenakh (1) Zach
11,16 .
- act. ind. imperf. 3de pers. enk. jâqîm (hij zal opwekken) van het werkw. q-m (opstaan) . Taalgebruik in Tenakh : qûm (opstaan) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , waw = 6 , mem = 13 of 40 ; totaal : 38 (2 X 19) OF 146 (2 X 73) . Structuur : 100 - 6 - 40 OF 1 - 6 - 4 . Tenakh (7) : (1) Dt 18,15 . (2) Dt 27,26 . (3) 1 K 2,4 . (4) Pr 4,10 . (5) Da 2,44 . (6) Da 4,14 . (7) Neh 5,13 .
- w-j-q-m . (1) וַיָּקָם = wajjâqâm (en hij stond op) < prefix verbindingswoord wë + act.
qal imperf. 3de pers. mann. enk. (2) וַיַּקֶם = wajjaqèm (en hij deed opstaan) < prefix verbindingswoord
wë + act. hifil 3de pers. mann. enk. . Tenakh (125) . Pentateuch (26)
. Eerdere Profeten (76) . Latere Profeten (1) . 12 Kleine Profeten (3) . Geschriften
(19) . Ex (5) : (1) Ex
1,8 . (2) Ex
2,17 . (3) Ex
12,30 . (4) Ex
24,13 . (5) Ex
40,18 (wajjâqèm hij deed opstaan ; hifil) . (6) Ex
40,33 . Re (21) : (1) Re
2,10 . (2) Re
2,16 . (3) Re
3,9 . (4) Re
3,15 Re
3,15 . (5) Re
3,20 . (6) Re
8,21 . (7) Re
9,34 . (8) Re
9,35 . (9) Re
9,43 . (10) Re
10,1 . (11) Re
10,3 . (12) Re
13,11 . (13) Re
16,3 . (14) Re
19,3 . (15) Re
19,5 . (16) Re
19,7 . (17) Re
19,9 . (18) Re
19,10 . (19) Re
19,27 . (20) Re
19,28 . (21) Re
20,8 .
-- wajjâqâm mosjèh (en Mozes stond op) . In drie verzen in
de bijbel : (1) Ex
2,17 . (2) Ex
24,13 . (3) Nu
16,25 .
- וַיָּקֻמוּ = wajjâqumû (en zij stonden op) < wë + act. qal imperf. 3de pers. mann. mv. van het werkw. קוּם = qûm (opstaan) .
Taalgebruik in Tenakh : qûm
(opstaan) . Getalwaarde : qoph = 19 of 100 , waw = 6 , mem = 13 of 40 ;
totaal : 38 (2 X 19) OF 146 (2 X 73) . Structuur : 100 - 6 - 40 OF 1 - 6 - 4
. De som van de elementen is telkens 2 . Tenakh (27) . Pentateuch (6) : (1) Gn 18,16 . (2) Gn 22,19 . (3) Gn 37,35 . (4) Gn 43,15 . (5) Ex 32,6 . (6) Nu 16,2 . Eerdere Profeten (14) . Latere Profeten ( 1) : Jr 26,17 . 12 Kleine
Profeten (0) . Geschriften (6) : (1) 2
Kr 20,19 . (2) 2
Kr 28,12 . (3) 2
Kr 28,15. (4) 2
Kr 29,12 . (5) 2
Kr 30,14 . (6) 2
Kr 30,27 . Eerdere Profeten (14) : (1) Joz 18,4 . (2) Joz 18,8 . (3) Re 20,5 . (4) Re 20,18 . (5) 1 S 17,52 . (6) 1 S 28,25 . (7) 2 S 2,15 . (8) 2 S 12,17 . (9) 2 S 13,29 . (10) 1 K 1,49 . (11) 1 K 11,18 . (12) 2 K 3,24 .
(13) 2 K 12,21 . (14) 2 K 25,26 .
- וַיָּקֻמוּ () הָאֲנָשִׁים = wajjâqumû 'änâsjîm (en de mannen stonden op) . Tenakh (3) : (1) Gn 18,16 . (2) Joz 18,8 . (3) 2
Kr 18,15 .
- act. hifil inf. constr. hâqîm (te doen opstaan) OF act. hifil perf. 3de pers. mann. enk. heqîm (hij doet opstaan) OF act. hifil imperat. 2de pers. mann. enk. heqîm (doe opstaan) van het werkw. Tenakh (23) . Re (1) Re 2,18 .
--- hâqem en huqam . In zes verzen in de bijbel .
--- actief qal imperat. aorist tweede persoon vrouwelijk enkelvoud qûmi
(sta op) . Tenakh (16) . Js (4) : (1) Js
23,12 . (2) Js
51,17 . (3) Js
52,2 . (4) Js
60,1 .
--- wahäqîmothî (ik doe opstaan) . Hifil aorist eerste persoon
enkelvoud . In vier verzen in de bijbel : (1) Lv 26,9 . (2) 1 S 2,35 . (3) 2
S 7,12 . (4) Js 29,3 .
--- ´âqîm (ik zal doen opstaan) . Actief hifil imperfectum eerste
persoon enkelvoud . Tenakh (5) : (1) Gn 17,21 . (2) Dt
18,18 . (3) 1 S 3,12 . (4) Jr 30,9 . (5) Am 9,11 (tweemaal) .
- qâwâh (nifal: verzamelen) . קָוָה = qâwâh (1. hopen,vertrouwen; 2. nifal: verzamelen) . Taalgebruik in Tenakh : qâwâh (nifal: verzamelen) . Getalswaarde : qoph = 19 of 100 , waw = 6 , he = 5 ; totaal : 30 ( 5 X 6) OF 111 . Structuur : 1 - 6 - 5 . De som van de elementen is telkens 3 .
- passief nifal imperf. 3de pers. mann. mv. יִקָּווּ = jiqqâwû (zij worden verzameld) van het werkw. קָוָה = qâwâh (nifal: verzamelen) . Taalgebruik in Tenakh : qâwâh (nifal: verzamelen) . Getalswaarde : qoph = 19 of 100 , waw = 6 , he = 5 ; totaal : 30 ( 5 X 6) OF 111 . Structuur : 1 - 6 - 5 . De som van de elementen is telkens 3 . Tenakh (1) : Gn 1,9 .
- מִקְוֵה = miqweh (1. hoop, vertrouwen. 2. verzameling.) . Zie het werkw. קָוָה = qâwâh (1. hopen,vertrouwen; 2. nifal: verzamelen) .Taalgebruik in Tenakh : qâwâh (nifal: verzamelen) . Getalswaarde : qoph = 19 of 100 , waw = 6 , he = 5 ; totaal : 30 ( 5 X 6) OF 111 . Structuur : 1 - 6 - 5 . De som van de elementen is telkens 3 .
- וּלְמִקְוֵה = ûlëmiqweh (en tot de verzameling) < prefix voegwoord wë + prefix voorzetsel lë + zelfst. naamw. מִקְוֵה = miqweh (verzameling) . Zie het werkw. קָוָה = qâwâh (nifal: verzamelen) . Taalgebruik in Tenakh : qâwâh (nifal: verzamelen) . Getalswaarde : qoph = 19 of 100 , waw = 6 , he = 5 ; totaal : 30 ( 5 X 6) OF 111 . Structuur : 1 - 6 - 5 . De som van de elementen is telkens 3 .